Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 70

In het huis van een humanist siuh teh nI nee nav tsinamuh

Bachelorthesis Faculteit Geesteswetenschappen Departement Geschiedenis en Kunstgeschiedenis Universiteit Utrecht Juni 2009

In het huis van een humanist


G. Th. Rietveld op een kruispunt

R. M. Kingma
Universiteit Utrecht

Gegevens

Object Nederlands Hervormd kerkelijk centrum De Hoeksteen Plaats Uithoorn Adres Hugo de Grootlaan 1 / Alfons Arinslaan 1 1422 BR P / Uithoorn (Noord-Holland) Opdrachtgever Kerkvoogdij van de Nederlands Hervormde Gemeente Uithoorn Architect Architectenbureau Rietveld, Van Dillen en Van Tricht (Utrecht) Ontwerp Gerrit Thomas Rietveld (1888 1964) Medeontwerper Johan van Tricht (1928) Ontwerpjaren 1960 1965 Gerealiseerd door Johan van Tricht (1928) Oorspronkelijke bestemming Kerkelijk centrum Huidige bestemming Openbare bibliotheek (Amstelland Bibliotheken)

In het huis van een humanist

Jezus zegt: Wie alles kent, behalve zichzelf, weet niets.


Logos 67

Inhoud
Wortels
Proloog
10

Kruispunt
Inleiding
12

Zin
Fundament
18

Idee
Ruimte
24

Beeld
Symbool
32

Duur
Epiloog
38

Achtergrond
Woord Verwijzingen Bibliografie Archief Illustraties
44 46 60 62 66

Wortels

Wat een ontzagwekkende plaats is dit, zei hij, dit is niets anders dan het huis van God, dit moet de poort van de hemel zijn!
Genesis 28 : 17

Proloog

Het christelijke verrijzenisgeloof onderscheidt zich van de mythologische doordat het de mens op een heel nieuwe wijze naar zijn leven op aarde verwijst. Niet om het hiernamaals gaat het, maar om deze wereld, hoe zij geschapen, behouden, georganiseerd, verzoend en vernieuwd wordt.
Dietrich Bonhoeffer

In retrospectief is de synthese van kerk en beschaving binnen de Europees historische context een waarachtig fenomeen. De kerkbouw is daar het pluriforme bewijs van. Door het christendom te volgen aan de hand van haar verschillende verschijningsvormen lijkt haar imago dan ook opgebouwd te zijn uit een opeenstapeling van vormloze uiterlijkheden.1 De vraag of deze vormloosheid de bewuste expressieve eigenschap van een universele identiteit moet voorstellen, of gezien moet worden als het toevallige synthetische karakter tussen individuele levensovertuigingen en een collectief geloofsinstituut, heeft mij vanaf de start van mijn verhaal gentrigeerd. Het christendom lijkt zo veel gezichten te hebben aangenomen, terwijl zij in haar overgeleverde oorsprong enkel met n is begonnen.

Het gezicht van een mens weerspiegelt zijn hart, in het goede en het kwade.
Sirach 13 : 25

Mijn verhaal herleid n van die vele gezichten het goddeloze gezicht van Gerrit Thomas Rietveld (24 juni 1888 26 juni 1964).2 Religie en architectuur vormen het middelpunt van een beschouwing waarin ik op zoek ga naar de elementen die aantonen dat juist dit gezicht overeenkomstige gelaatstrekken moet hebben gehad met het gezicht dat het uiteindelijke begin- en eindpunt van mijn verhaal vormt, Jezus van Nazareth. Immers, beiden waren mens. Herleiden is binnen deze beschouwing essentieel. Volledig aangewezen op tekstueel en visueel bewijs probeer ik vanuit mijn hedendaagse context de ideen van andere tijden te herleven. Voor mij vormt dit niet een beweging die vanuit een beginpunt start en bij een eindpunt stopt, maar een verzameling van verbonden gebeurtenissen los van tijd en ruimte waartussen ik mij over en weer beweeg; een beweging die ik in mijn verhaal letterlijk probeer aan te houden. Daarmee vormt mijn verhaal niet een uitgemeten chronologische vertelling rond een moment uit de kerk- en architectuurgeschiedenis, maar herleid het een specifiek fenomeen, herleefd door de ogen van een gezicht uit de eenentwintigste eeuw.
10

Kruispunt

De steen die de bouwers afkeurden, is een hoeksteen geworden.


Psalm 118 : 22

Inleiding

In onze beste momenten wijst onze intutie ons dikwijls de weg naar de oerwaarden van het leven; maar voor iedere dag moeten we een richtlijn proberen vast te stellen. Om in vaktermen te spreken; we zullen een soort van doorsnede maken van het leven en daarin de plaats van de architectuur aanwijzen. We kunnen ons dan op onderdelen bezinnen, zonder de hoofdlijnen te verliezen.
Gerrit Thomas Rietveld

Lange tijd hebben kerk en beschaving twee zijden van dezelfde munt gevormd kerkbouw verpersonifieerde een evoluerende beschaving. Onzeker over het exacte moment van afslaan verkoos de kerk met de oorsprong van de moderne beschaving in ijdele heimwee een alternatieve weg.3 Waar de kerk voorheen met sluimerend genoegen het destisch pad van de haar omsluitende samenleving bewandeld had, achtte zij zich vanaf dit keerpunt genoodzaakt ruim baan te moeten maken voor een revolutionair opgekomen geseculariseerde gedachte. Vanuit een achterhaalde positie manoeuvreerde de kerk zichzelf naar een eenzame hoogte van waaruit zij met een academisch vormgegeven sacraliteit haar betekenisvolle baan binnen de beschaving probeerde te heroveren. Daarmee begon de synthese van moderne kerkbouw en moderne beschaving zich voorgoed af te spelen op een kruispunt waar de laatstgenoemde blijvend voorrang zou worden verleend de kerk zou haar beurt af moeten wachten.

Hij heeft er het meetlint van de chaos gespannen, hij weegt het met de weegstenen van de woestenij.
Jesaja 34 : 11

Na de tweede wereldoorlog vormde chaos het meest nadrukkelijke teken van de herwonnen vrijheid. Te midden van een verwoestende verscheurdheid die het nationaalsocialisme in Europa had achtergelaten ontving de kerk een unieke uitnodiging om vanuit haar religieuze overtuiging mee te werken aan de opbouw van de stad van de mens vanuit een beschavingsoffensief tegen de extreem ontwortelde individualistische geest werd de kerk een sociaal-personalistische voorrang verleend naar het pad van de wederopbouwende samenleving.4 Maar zij kende de verkeersregels niet. Hoewel zij zich in haar vorm aanvaardbaar wilde maken voor de moderne wereld, bleef zij zich in haar wezen vasthouden aan
12

haar historische maatschappelijk-representatieve functie en haar traditioneel-wezenlijke betekenis. In de hoop een waarachtig vormgeworden houvast te ontdekken op een pad buiten de evolutie van de moderne beschaving om, bleek de kerk zichzelf met deze isolerende manoeuvre van haar eigenlijke houvast afgesneden te hebben door in het midden te willen blijven staan had de moderne kerkbouw haar marginaliteit juist goed in het licht gesteld.5 De aanloop en afloop van deze essentile baanwisselingen hadden voor een deel plaats gehad binnen een periode van n mensenleven, welke Gerrit Thomas Rietveld (24 juni 1888 26 juni 1964) bewust en onbewust zal moeten hebben meegemaakt. Geboren als tweede kind binnen een streng gereformeerd Utrechts middenstandsgezin, werd hij opgevoed volgens de zuivere calvinistische leer. Door in 1911 de tevens streng gereformeerde Hattemse Vrouwgien Hadders (1883 1957) te huwen zette Gerrit Th. Rietveld zijn streng christelijke achtergrond voort in zijn gezinsleven. Het waren de contacten in zijn vroege architectuurstudie tussen 1911 en 1915 onder Pieter J. C. Klaarhamer (1874 1954), en zijn relatie met de binnenhuisarchitecte Truus Schrder-Schrder (1889 1985), die hem de wereld van de beeldende kunsten, de moderne architectuur, de filosofie en de literatuur dichterbij brachten, maar hem tegelijkertijd verder van de wereld van zijn gezin en geloof deden afdrijven. Door in de eerste jaren van zijn huwelijk sterk verbonden te zijn geweest in de zekerheid van zijn christelijke geloofsovertuiging, kwam Gerrit Th. Rietveld door nieuwe contacten in aanraking met levensbeschouwingen die zijn geloofszekerheid rigoureus ondermijnden.6 Het exact omschreven calvinistische levensschema wat de christelijke godsleer hem in zijn opvoeding en gezinsleven als onomstotelijke waarheid had voorgehouden, kwam niet overeen met de opvattingen die hij als zelfstandig denkend mens in deze periode had weten op te bouwen. Visies uit enkele vroegtwintigste-eeuwse filosofische stromingen waaronder de levensfilosofie vormden voor Gerrit Th. Rietveld fundamentele aanknopingspunten in de constructie van een persoonlijke levenshouding waarbinnen hij de grenzen en mogelijkheden van het menselijk bestaan opnieuw probeerde vast te stellen.7 De spirituele metamorfose die Gerrit Th. Rietveld aan de oorsprong van zijn architectonische identiteit onder ging door zich van het institutionele en traditionele christendom af te keren vormde daarmee een merkwaardige prefiguratie op de latere identiteitscrisis en de daaruit ontstane bestaansgeldige bezinning die de moderne kerkbouw tijdens de wederopbouwperiode in haar greep zou houden. Zowel architect als kerk waren binnen een individuele evolutie tot inzicht gekomen dat wat binnen gebeurde niet langer overeenkwam met dat wat zich buiten afspeelde. Tegen het einde van zijn architectuurloopbaan werd Gerrit Th. Rietveld geconfronteerd met een onverwachte vraag.8 Het vijftien kilometer ten zuiden van Amsterdam gelegen Uithoorn was begin 1960 tot de voorbereidingen gekomen van het uitbreidingsproject Zijdelwaard, dat tijdens de tweede wereldoorlog tussen de toenmalige burgemeester C. M. A. Koot en de stedenbouwkundige adviseur prof. Wieger H. Bruin (1893 1971) tot stand was gekomen. Met het plan voor een nieuw kerkgebouw als sluitsteen van de uitbreidingswijk werd de kerkvoogdij van de Nederlands Hervormde Gemeente van Uithoorn in haar keuze voor een architect door zowel prof. Wieger H. Bruin als door de Bouw- en Restauratiecommissie van de Nederlands Hervormde Kerk uit Den Haag sterk aangeraden haar keuze op het architectenbureau Rietveld, Van Dillen en Van Tricht te laten vallen. De keuze voor een ontwerp van Gerrit Th. Rietveld werd door de Bouw- en Restauratiecommissie zelfs tot daad van cultuurhistorisch belang verheven.9 Vijf jaar later was het de toenmalige voorzitter van de Bouw- en Restauratiecommissie, prof. dr. ir. H. G. van Beusekom, die bij de ingebruikname van het kerkelijk
14

centrum De Hoeksteen nogmaals de uitzonderlijke betekenis en allure van het ontwerp van de destijds gekozen architect had benadrukt.10 Gerrit Th. Rietveld was echter een jaar voor de realisatie van het kerkgebouw komen te overlijden, waardoor medeontwerper Johan van Tricht (1928) de ruimschoots geuite lof en complimenten, al dan niet terecht voorbijgaand aan de oorspronkelijke architect, in ontvangst kon nemen.11 Drie maal had Gerrit Th. Rietveld het voorstel van de kerkvoogdij af moeten wijzen om tot de ontdekking te komen dat de wens voor een religieusarchitectonisch ontwerp van een goddeloze tot de onveranderlijke gedachte van een aan de oever van de Amstel gelegen gemeenschap was verworden.12 Ondanks de geestelijke discrepantie tussen architect en opdrachtgever begreep Gerrit Th. Rietveld als een vooraanstaande begrenzer van onbegrensde utilitaire ruimte dat moderne kerkbouw de modern-christelijke mens een spirituele ruimte moest bieden waarin deze de contouren van de werkelijkheid kon leren kennen en verleggen. Zowel voortbouwend op de vooraanstaande rol van de werkelijkheidsverruimende kunsten in zijn gereconstrueerde levenshouding, als teruggrijpend op zijn streng christelijke achtergrond, stond hij dicht bij zijn onderwerp hij was bekend met haar traditioneel-wezenlijke inhoud welke hij evenwel bij de oorsprong van zijn architectonische identiteit de rug had toegekeerd. Deze gezamenlijke ontmoeting tussen mens en God in woord en sacrament kon hem daarom niet wezensvreemd zijn.13

Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind samen in de tempel, braken het brood bij elkaar thuis en gebruikten hun maaltijden in een geest van eenvoud en vol vreugde.
Handelingen 2 : 46

Daarmee vormt deze naoorlogse kruising tussen moderne kerkbouw en moderne beschaving het verdere uitgangspunt van een beschouwing waarin ogenschijnlijke tegenstellingen wegvallen in een merkwaardige synthese tussen kerk en wereld, religie en profanatie, sacraliteit en utiliteit, christendom en humanisme. Door de context waarin deze synthese heeft plaatsgevonden met behulp van historische en kunsthistorische bronnen te herleiden, wordt vanuit een spiritueel perspectief stapsgewijs zichtbaar dat in de gelaatstrekken van Gerrit Th. Rietveld overeenkomsten moeten hebben geschuild met die van de persoon waar hij zich voorgoed in volle overtuiging van had afgezet. Zijn religieusarchitectonisch ontwerp voor Uithoorn kan vanuit dit zinrijke standpunt niet anders beschouwd worden als het eigenhandig geleverde bewijs dat zijn christelijke wortels hem nog steeds niet hadden verlaten in zijn vreugde beschouwde en benoemde hij zijn wereld echter anders. Op dit naoorlogse kruispunt had de moderne architectuur laten zien hoe zij nog altijd niet geleerd had te leven zonder God.14 Immers, in het huis van een humanist zouden mensen ook samenkomen.15

15

16

Zin

Geloof me, zei Jezus, er komt een tijd dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden.
Johannes 4 : 21

Fundament

Er blijken polaire spanningen te zijn ontstaan tussen kerk en staat, en het is niet meer zo goed mogelijk de kerk met het koninkrijk der hemelen te identificeren. De hemel rkt misschien nog wel aan de aarde, maar hij staat daar niet zo alzijdig meer overheen gewelfd. En of God nog wel in de kerk woont, onlosmakelijk verbonden met het altaargeheim, is dan ook een open vraag geworden.
Willem Gerard Overbosch

De gesoleerde positie die de kerk zich in haar zoektocht naar een waarachtig vormgeworden houvast eigenhandig had toebedeeld moest worden beschouwd als de essentile beweging richting een hernieuwde existentile beleving van haar vorm.16 Verder uitstel van deze manoeuvre had haar waarschijnlijk voorbij laten gaan aan de bovengenoemde moderne discrepantie tussen binnen en buiten. In haar inzicht was de kerk met de moderne kerkbouw bij een nieuw vertrekpunt aanbeland: liturgie en kerkbouw terugschenken aan de mens, die er meer dan ooit behoefte aan zou hebben gehad.17 Zoals Gerrit Th. Rietveld voor zichzelf de grenzen en mogelijkheden van het menselijk bestaan opnieuw had moeten vaststellen, schiep de kerk de mogelijkheid haar pluriforme imago van vormloze uiterlijkheden te reconstrueren door zich op overeenkomstige wijze af te wenden van een verstarde institutionele traditie. Te midden van een dynamische moderne samenleving greep zij in haar bestaansgeldige bezinning terug op haar oorspronkelijke motief Jezus van Nazareth.18

Weet u niet dat u een tempel van God bent en dat de Geest van God in uw midden woont?
1 Korintirs 3 : 16

Staand in de Joodse traditie was het Jezus van Nazareth die zich op voorbeeldige wijze buiten de heersende formele religieuze structuren wist te plaatsen en de kans zag direct tot het hart van de mens te spreken om hem te vertellen waar hij de werkelijkheid zou vinden: in zichzelf, in zijn persoonlijke relatie tot de godheid, in zijn eigen goddelijkheid. Zoals voor de Joodse gemeenschap van het Oude Testament de tempel het fundamentele middelpunt van het religieuze bestaan had gevormd, nam Jezus van Nazareth in zijn verschijning deze tempel als zijn persoon en in zijn persoon over.
18

Maar een tempel zag ik niet in de stad, want God, de Heer, de Almachtige, is haar tempel, met het lam.
Openbaring 21 : 22

Daarmee richtte de kerk zich in haar reconstructie van moderne kerkbouw op haar bestaansgeldige expressieve oorsprong welke evenwel direct vanaf haar ontstaan in samenhang met de haar omsluitende culturele invloeden was gevolueerd tot een sacraal-monumentale ruimte waarbinnen het heilige, dat met het evangelie juist onder de mensen was gekomen, wederom van humaniteit werd gescheiden.19 Echter, vanuit een alternatief standpunt bekeken verbeelde deze onherleidbare evolutie niet een gebrek aan vormgeworden houvast wat de gretig naar oplossingen zoekende kerk juist tot probleem had gemaakt. In zijn Suprematistisch Manifest constateerde Kasimir Malewitsch
Als echter de heidense tempels zozeer met de vorm van het christendom overeenkwamen, dan kan het christendom zich niet ver van het heidendom verwijderd hebben, want iets waarachtigs nieuws vindt voor zijn nieuwe inhoud ook een nieuwe vorm.

Door genoegen te nemen met de oorspronkelijke betekenis van de evangelische boodschap zou de afwezigheid van een vormgeworden houvast door de kerk niet gevoeld moeten worden van een identificatie tussen christendom en religie, tussen christendom en beschaving, tussen christendom en ideologie zou geen sprake geweest zijn zolang de mens tegenover de werkelijkheid bestand was gebleven waar God hem persoonlijk de toegang tot had verleend. Daarentegen trachtte de christelijke religie volgens Martin Buber aan haar evangelische natuur te willen ontsnappen zoals aan haar profane gemeenschap: de werkelijkheid was haar onverdraaglijk en God vormde de macht die haar uit die onverdraaglijke werkelijkheid had ontzet.20 Ondanks deze ontsnapping was het kerkgebouw in de daaropvolgende eeuwen in wezen een huis op aarde gebleven waarbinnen de christen zichzelf en God terug kon vinden. De positie die het kerkgebouw werd toebedeeld in de wederopbouwende samenleving benadrukte dit huis-zijn eens te meer. Misschien vormde het naar voren treden van deze karakteristiek het benodigde besef om tot het fundamentele inzicht te komen dat, met de invoeging van de geseculariseerde gedachte, het oorspronkelijke evangelische mens-zijn een niet eerder gerealiseerde brug kon slaan tussen wereld en kerk zoals Dietrich Bonhoeffer dat had geformuleerd
In Christus bezitten wij de mogelijkheid tegelijk aan de godswerkelijkheid en de wereldwerkelijkheid deel te hebben, het ene niet zonder het andere. De werkelijkheid van God openbaart zich niet anders dan door mij geheel midden in de wereldwerkelijkheid te plaatsen en die wereldwerkelijkheid vind ik steeds reeds gedragen, aangenomen en verzoend in de werkelijkheid van God.

In deze zin had de kerk geldige redenen gevonden om in haar moderne architectuur te breken met historisch dogmatisme en academisch formalisme welke in wezen nooit onvoorwaardelijk waren gebleken. Evenals in andere tijden was zij ook binnen de moderne samenleving gevrijwaard om zich door middel van morfologische emulatie binnen haar milieu in te
19

passen. Niet geheel verwonderlijk werd deze hoopvolle inpassingmogelijkheid, welke het moderne kerkgebouw met ondersteuning van de naoorlogse wijkgedachte in Nederland kreeg aangeboden, door de kerk beschouwd als de uitgelezen kans om te bewijzen dat zij wel degelijk kon meewerken aan de opbouw van de stad van de mens. Immers, door haar nieuw verworven inzichten was zij tot besef gekomen dat zij zowel vanuit haar universele oorsprong, als vanuit haar toestand van een met de naoorlogse cultuur gelijkende verscheurdheid, op gelijke hoogte stond met de moderne mens.21 Volgens Geert Bekaert bleek de christelijke religiositeit te midden van deze ontwikkelingen fundamentele overeenkomsten te hebben met de reeds ingevoegde geseculariseerde gedachte, toen hij teruggreep op Augustinus verantwoording over de humane universaliteit van de evangelische boodschap
De religiositeit van de hedendaagse mens ligt niet meer in het voltrekken van een ritus, het onderhouden van een voorschrift, het erkennen van een taboe; in het onderwerpen van de mens aan een of ander abstract ideaal (dat alles komt nog voor, zowel binnen als buiten het christendom), maar in de onvoorwaardelijke overgave aan de aardse werkelijkheid, die hij niet alleen wil leren kennen in al haar mogelijkheden, maar opbouwen en humaniseren.

Het was deze ontdekkingstocht waarin een meer gehumaniseerde moderne kerkbouw het vreugdevolle pad van Gerrit Th. Rietveld zou kruisen en in dialoog tot de creatie van een fenomeen zou komen, die zich zou openbaren in de begrenzing van een ruimte waarin mens en kerk een gelijke plaats in toebedeeld zouden krijgen. Los van elkaar waren zij op zoek gegaan naar een nieuw beeld van de menselijke werkelijkheid, los van elkaar hadden zijn in hun zoektocht de eigenschappen van de moderne architectuur gebruikt om de contouren van dit nieuwe beeld scherp te slijpen om elkaar op een naoorlogs gelegen kruispunt in Uithoorn tegemoet te treden.22 Vanuit een latente voortzetting van de vooroorlogse verzuilde omstandigheden zag voornamelijk de Nederlands Hervormde Kerk een kans zich in de wederopbouwende samenleving als gemeenschapshervormer te profileren.23 Een kans die zij nadrukkelijk aangreep met het samenstellen van commissies en een instituut die in de daaropvolgende jaren verscheidene voorlichtingsrapporten over de moderne kerkbouw en moderne samenleving zouden uitbrengen.24 Goede intenties om zichzelf tegenover de moderne mens te actualiseren en daarmee in passende navolging op Jezus van Nazareth de ingevoegde geseculariseerde gedachte niet tegen te werken, maar in hoopvolle tolerantie te omarmen werden zwart op wit gesteld.25 Paradoxaal gesterkt door de naoorlogse geestelijke verscheurdheid, zag de kerk kans om met een door de overheid vormgegeven wijkgedachte de moderne mens geheel terug te brengen tot het besef dat hij een naaste had.26

Broeders en zusters, u bent geroepen om vrij te zijn. Misbruik die vrijheid niet om uw eigen verlangens te bevredigen, maar dien elkaar in de liefde, want de hele wet is vervuld in n uitspraak: Heb uw naaste lief als uzelf.
Galaten 5 : 13 14

20

Evenwel behorend tot de invloedrijkste vormgevers van een a-sacrale architectuur waar de moderne mens zich met genoegen door liet omringen, voldeed Gerrit Th. Rietveld niet volledig aan het signalement van de a-christelijke moderne mens zoals de naoorlogse kerk deze alom argwaan opwekkend vanwege het voorbijgaan aan haar tolerante intenties tot missionair doelwit had verheven.27 Ondanks afstand te hebben gedaan van de christelijke levensvisie, was Gerrit Th. Rietveld zijn gehele leven een diep spiritueel persoon gebleven in zijn verbondenheid met het allesomvattende geheel waar hij zich in gedachten en ervaring op orinteerde.28 Of moderne theologische geluiden door hernieuwde aandacht te schenken aan de oorspronkelijke wereldwerkelijke boodschap van het christendom aanvaardbare uitgangspunten hadden gecreerd, waaruit een voorzichtige toenadering tot de moderne ervaringswereld van Gerrit Th. Rietveld mogelijk werd, bleef moeilijk te herleiden.29 Een theologische toenadering vanuit zijn positie was zeer waarschijnlijk uitgesloten.30 Hoewel kerk en architect hun wereld op verschillende manieren beschouwden en benoemden, bleven zij in wezen samenhangen, onderdeel uitmakend van n werkelijkheid, overkoepeld door eenzelfde sterrenhemel. In zijn persoonlijke reconstructie van de grenzen en mogelijkheden van het menselijk bestaan, legde Gerrit Th. Rietveld de wezenlijke rol van de zintuiglijke waarneming bloot als spiegelbeeld voor de ontwikkeling van bewust-bestaan en bewustzijn. Het waren de groei van dit bestaan en zijn, en de vreugde die aan deze ontwikkeling beleefd kon worden, welke hij respectievelijk tot hoogste doel en hoogste geluk van het leven had gesteld.31

Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben.
1 Korintirs 13 : 12

Vanwege het direct waarneembare karakter van de kunsten kregen deze, in samenhang met haar prominent verworven positie binnen zijn gereconstrueerde levenshouding, een confronterende taak toebedeeld. De kunsten en haar kunstenaars zouden zich met de opgedane ontdekkingen van nieuwe zinsuitdrukkingen binnen de waarneembare werkelijkheid in dienst moeten stellen van een verruiming van de werkelijkheidszin van de beschouwer: door de beperkende geaardheid van de zintuiglijke waarneming konden de kunsten zich daarentegen onmogelijk met de vormgeving van abstract-spirituele onderwerpen bezig houden. De te kennen wereld werd opgebouwd uit een opeenstapeling van waargenomen ervaringen die enkel door aanvulling van onconventionele waarneembare ervaringen tot verdere ontwikkeling kon komen. Daarmee werden deze werkelijkheidsverruimende kunsten door Gerrit Th. Rietveld verheven tot de essentile verhelderende weg die de mens naar het hoogste doel binnen zijn bewust-bestaan en bewust-zijn zou kunnen leiden hijzelf zou in zijn vreugdevolle beoefening van de architectuur het hoogste geluk komen te leren kennen: de werkelijkheid die zijn architectuur kon scheppen was de ruimte.32

21

22

Idee

En hij ging op weg zonder te weten waarheen.


Hebreen 11 : 8

Ruimte

Van deze architecten kon men de meditatie over het wezen van de gemeenschap, van het Avondmaal, dan de doop, van het Woord, en de doorwerking van die bezinning in een architectonische vorm van de twintigste eeuw moeilijk verwachten. De opdrachtgever had er kennelijk niet over nagedacht en was er blijkbaar van overtuigd, dat een twintigste-eeuws kerkgebouw betekende een gebouw ontworpen door een twintigsteeeuwse architect.
Albert Buffinga

Pretenderen dat Gerrit Th. Rietveld ondanks een vroegtijdige afkering van zijn christelijke geloofsovertuiging in wezen zijn verdere leven christelijk was gebleven gaat ronduit te ver. Aannemen dat hij in zijn spirituele metamorfose al zijn evangelische bagage had afgeschud blijft daarentegen even ongeloofwaardig. Het heersend menselijk verlangen naar een modern-christelijke uitkleding van het kerkgebouw, dat met het teruggrijpen op haar oorspronkelijke motief als het religieuze monument van het wereldwerkelijke bestaan zou worden doorgezet tot het bereiken van een kern van loutere inwendigheid, tot een onuitgesproken beweegreden van alle menselijke activiteit, bleef evenzogoed op het Noord-Hollandse kruispunt onvervuld.33 Daarmee vervolmaakte deze onvervuldheid niet het bewijs van een onoverbrugbare afstand tussen een nimmer op te lossen probleem en een haar wezenloos in-vorm-gegeven oplossing. Integendeel, ondanks de bijkomende onzekerheden en tegenstellingen onder en tussen de deelnemende partijen, waren na de realisatie van het Uithoornse ontwerp zowel de vanuit kerkelijke hoek geuite dankbare lofbetuigingen, als de uit onbegrip geschreven kritieken vanuit architectuurtheoretische hoek, merkwaardig maar wezenlijk te noemen; er werd over gesproken, dus was het onder de mensen.34

Ze trokken door een onbewoonde woestijn en sloegen op onbetreden plaatsen hun tenten op.
Wijsheid 11 : 2

Zoals voor Gerrit Th. Rietveld de moderne bouwkunst zich in dienst moest stellen voor de verruiming van werkelijkheidszin, concentreerde de moderne kerkbouw zich in wezen op eenzelfde taakgerichtheid. Door haar gebrekkigheden op de prijzige koop toe te nemen, werd het door Gerrit Th. Rietveld torenloos vormgegeven kerkgebouw evenwel in al haar dienende eenvoud met open armen ontvangen door de Nederlands Hervormde Kerk.35
24

Zelfstandig de totale fundamentele problematiek van de christelijke gemeenschap uit de twintigste eeuw verwerken in ruimte- en dienstvormen kon de kerk zelfs in haar meest voorkomende opvattingen en beste intenties van Gerrit Th. Rietveld niet verwachten; hij had hun gezegd dat ze niet meer zouden krijgen, en zij hadden meegedeeld dat dat voldoende was.36 Het bleek een genoegdoening met en vanuit een onvolmaaktheid; de kerk had durf getoond het onbegane pad te betreden, maar had ondanks haar verworven inzichten tijdens haar reis nog niet de vormgeworden houvast gevonden waar zij oorspronkelijk naar op zoek was gegaan. Tegen haar uit decreten opgebouwde institutionele traditie indruisend, leek de kerk haar vormvraagstuk op kwetsbare wijze in het midden te laten zij wist het zelf niet.37

En men kan niet zeggen: Kijk, hier is het! of: Daar is het Maar weet wel: het koninkrijk van God ligt binnen uw bereik.
Lucas 17 : 21

Of hier sprake was geweest van een op overtuiging berustende overgave aan inkleuring en dialoog met de moderne samenleving, of een op verhulling berustende poging de moderne a-christelijke mens op schijnheilige wijze terug de heilige ruimte in te lokken, vormde het vraagstuk waar de moderne kerkbouw zich steeds verder in verstrengeld zag komen te zitten.38 Zeker was dat Uithoorn met haar keuze voor Gerrit Th. Rietveld zuivere architectuur had ontvangen de begrenzing van onbegrensde ruimte waar zij in haar gemeenschappelijke bijeenzijn tot in lengte van jaren gebruik van kon gaan maken.39 In haar oprechte trots had zij echter het ware onvermogen van deze religieusarchitectonische gift over het hoofd gezien.40 Grondslagen voor deze verblinding waren gelegen in een overheersend architectonisch dualisme binnen de kerkelijke bestaansgeldige bezinning, waarbij de uit de reeds beschreven fundamenten opgetrokken ruimtelijke begrenzingen de ingebeelde sleutels moesten vormen tot een herstel in samengaan met de moderne beschaving. Dit dualisme werd beschouwd als het gevolg van latent scheefgegroeide verhoudingen tussen functie en vorm, welke in de groeiende discrepantie tussen binnen en buiten zichtbaar was geworden.41 Vanuit een spagaathouding voelde de kerk zich genoodzaakt te verantwoorden tegenover zowel haar christelijke als haar maatschappelijke gemeenschap in liturgie en architectuur. Liturgie moest gelijk aan de moderne kerkelijke architectuur de christelijke gemeenschap een evoluerende ruimte bieden, waarbinnen de contouren van de werkelijkheid gekend en verlegd konden worden. Juist door deze schijnbare eenheid leek de problematiek van liturgie en kerkbouw vanuit dezelfde vormloze oorsprong te zijn ontstaan, en daarmee een overeenkomstige bezinning nodig te hebben binnen de christelijke openbaring bleef de mens totaal op zichzelf aangewezen.42 Buiten de historisch institutionele traditie met haar formele kaders om, werd de wezenlijke functionaliteit van het kerkgebouw met deze liturgische bezinning teruggebracht tot de universele expressie van dienstbare ondersteuning aan het menselijke en gemeenschappelijke gods- en wereldwerkelijkheidsbesef.43 De herontdekking van deze oorspronkelijke dienende functie vormde het bewijs van de eeuwenoude aanwezigheid van een met monumentale sacraliteit dichtgegooide kloof tussen liturgie en architectuur nu het uitgraven was begonnen werden de oorspronkelijke verhoudingen weer zichtbaar.
25

Met deze ontdekking werden liturgie en architectuur opnieuw tegen het licht gehouden Liturgie Bauherr der Kirche waarmee de vormgevingsprincipes van de moderne kerkbouw vanuit twee verschillende bestaansgeldige vertrekpunten konden worden voortgezet: een beweging van binnenuit, waar de bestaansgeldige reden van een dragende kerkbouw binnen het wezenlijke programma van haar liturgie, in haar interieur, verscholen zou moeten liggen.44 Of een beweging van buitenaf, waar deze reden in de vorm-gevende architectuur verweven zou moeten zitten.45 Evenwel was de kerk met de utilitaire beschouwing van haar liturgische binnenruimte als speelplaats voor de gemeenschappelijke godsen wereldwerkelijkheidsbeleving op onverwachte wijze bij het naoorlogse kruispunt aanbeland, waar zij zich aan de hand van de door Gerrit Th. Rietveld gecreerde opvattingen over een met ruimtebeleving te ontwikkelen vreugdevol werkelijkheidsbewustzijn met nieuwe vormen kon verrijken.46
-

Door begrenzing van het onbegrensde wordt de waarheid werkelijk. Dat wil zeggen, dat wat er is voor ons gaat bestaan doordat het binnen ons bereik komt.
Rabindranath Tagore

Of het geheim van de bereikbaarheid van het koninkrijk van God voor de modern-christelijke mens werkelijk binnen de primaire ruimtebegrenzing van De Hoeksteen in haar nieuwe vormen verscholen zou liggen, bleef voor Gerrit Th. Rietveld evenwel een vraag die geen enkele wezenlijke aandacht had te verdienen zonder doordrongen te zijn van een door Salomo gepredikte vreugde zou niemand het antwoord kunnen vinden.47

Neen, het Koninkrijk is al uitgebreid op de aarde en de mensen zien het niet.


Logos 11348

Met zijn religieusarchitectonisch ontwerp had Gerrit Th. Rietveld ruimte gecreerd waarbinnen de christelijke liturgie haar plaats opnieuw kon vinden en innemen; hij had de liturgie niet tot een onveranderlijke gestalte teruggebracht, maar haar de mogelijkheid geboden zich binnen de gemeenschapsbeleving te kunnen ontplooien. Door de grootse beheersing van de verhoudingen tussen de ruimtebegrenzende elementen en de bovennatuurlijke orde die deze composities wisten uit te stralen, zou de kerkzaal al snel als n van de hoogtepunten uit zijn gerealiseerde oeuvre beschouwd worden.49 De nadruk welke Gerrit Th. Rietveld in zijn gehele oeuvre op de levensvoorwaarden onthullende ruimtebepaling van de architectuur had gelegd, werd in zichtbare verwondering en bewondering verweven met het meditatieve karakter van de kerkzaal zij vormde een nadrukkelijke binnenruimte.50 Wandhoge raampartijen aan de lange noordoostzijde van de ruimte moesten een communicatie tussen de godsdienstige binnenwereld en de maatschappelijke buitenwereld op gang brengen, zonder aan de destijds veelvuldig verworpen gedachte dat deze twee werelden in wezen een eenheid moesten vormen verdere
26

ruimte te bieden.51 Hier moest het glas niet als een onverschillig doorlaatbaar vlies, maar als een van werkelijkheid bewuste doorbreking van nadrukkelijke begrenzing genterpreteerd worden; daarbij moest het de primaire aanwezigheid van de ruw afgewerkte muren versterken. De vraag of Gerrit Th. Rietveld met zijn creatie in bewuste onschuld het volledige vormvraagstuk van de moderne kerkbouw had weten op te lossen, bleef na de kerkzaal in haar spirituele eenvoud te hebben ervaren een ondubbelzinnig antwoord schuldig. Moest het tegen een sober blauwgrijze aandachtswand getaleerde en op een geelgrijze vloer van kunststof gepositioneerde liturgische centrum aangevuld met enkele door hemzelf ontworpen kerkelijke utensilia werkelijk eenzelfde herkenbare hervormde schraalheid bij haar bezoekers oprakelen zoals deze voorheen gewend waren geweest?52 In tegenstelling tot het scala aan ruimtelijk-visuele experimenten, gebaseerd op de vooroorlogse ontwikkelingen binnen de liturgische beweging, straalde de nauwelijks noemenswaardige schikking van de Uithoornse sacramentssymbolen een doffe passiviteit uit aan de avondmaalstafel zou zelfs nooit iemand plaats hebben genomen.53 Samen met het cilindervormige roodgranieten doopvont vormden de gelijkvloers geplaatste in parana pine uitgewerkte kerkbanken de enige robuuste elementen binnen de asymmetrisch doorbroken eenrichtingsopstelling van de kerkzaal met de balkonplaatsen bood het bankenplan in een bewust ongedwongen concentratie, vanuit twee aandachtsassen richting het liturgische centrum gepositioneerd, vierhonderdvijftig kerkgangers een overzichtelijke positie. Gerrit Th. Rietveld gaf met zijn ontwerp blijk van een weelde van soberheid, waarbinnen naar zijn idee enkel door gebruik van geometrische vormen een intensere beleving van de werkelijkheid mogelijk werd.54 Het was echter deze niets verhullende soberheid waarin het reeds genoemde onvermogen tot het oplossen van de liturgische en architectonische problematiek het meest zichtbaar naar voren kon treden. Op zoek gegaan naar een helderheid die de rust van een meer humane bezinning op de naar bezinning zoekende mens kon overdragen, was Gerrit Th. Rietveld met zijn liturgische binnenruimte bij een aan onlichamelijkheid grenzende absolute orde uitgekomen, die op een unieke sacraal-monumentale wijze haar essentile banden met buiten alsnog had doorgesneden.55 Door de nadrukkelijke grenzen van deze onbewoonbare ruimte af te kunnen zien, werd zij enkel meer sektarisch.56 Sporen van bovennatuurlijkheid waren op onontkoombare wijze tussen het intentionele labiele overwicht van zijn architectuur terechtgekomen; voor een dergelijke utopische loskoppeling was Gerrit Th. Rietveld te diep verweven met de traditie waar hij uit voort was gekomen architectuur zou waarschijnlijk niet langer tot n van zijn werkelijkheidsverruimende kunsten behoren als het zich van haar symbolische karakter zou ontdoen.57 Binnen de naoorlogse religieusarchitectonische omstandigheden waarin het leek alsof niemand in bezit van antwoorden op enkele fundamentele en zelfgeformuleerde vragen bleek te zijn hadden de formalistische gissingen die de kerk met haar bestaansgeldige bezinning over de liturgie had uitgesproken, niet naadloos bij de architectuuropvattingen van Gerrit Th. Rietveld aan weten te sluiten. Gezien de aanwezigheid van wezenlijke verschillen in de gods- en wereldwerkelijksheidsbeleving kon deze moeizame aansluiting dan ook niet verwonderlijk genoemd worden. Eerder waren het de uit het zicht ontnomen overeenkomsten in de uitgangspunten over de humane verhoudingen binnen de liturgische binnenruimte waar de ontdekkingstochten van beide partijen elkaar wederom gekruist moeten hebben die als wonderbaarlijke raakvlakken beschouwd moesten worden. Zoals volgens Gerrit Th. Rietveld enkel het onbegane ervaringspad naar de uitbreiding en
29

verheldering van een bewust-bestaan en bewust-zijn zou kunnen leiden, zo zou het onderweg zijn naar het onbekende zoals Abraham was vertrokken zonder te weten waar hij uit zou komen volgens Geert Bekaert de wezenlijke beweging en het ware doel van de christelijke liturgie moeten vormen nooit zou iemand het antwoord kunnen vinden tijdens een ontdekkingstocht waar het stellen van de juiste vragen tot hoogst bereikbare bestemming was verheven.58
Zonder de spanningen of zelfs de strijd uit te willen schakelen, moet de kerk de plaats zijn waar men elkaar als mens herkent en aanvaardt, waar alle spanningen en tegenstellingen hun betekenis krijgen in de uitbouw van een meer humane wereld.

30

Beeld

De stad was vierkant, even lang als breed. Hij mat de stad met zijn meetstok: twaalfduizend stadie, zowel in de lengte als in de breedte en in de hoogte.
Openbaring 21 : 16

Symbool

Het kan bestaan in een vrije, voortdurend nieuwe opbouw van levendige symbolen, waarin en waardoor een bewuste existentile participatie aan de diepste, laatste, totale werkelijkheid mogelijk wordt. Die symbolen schept een religie niet zelf. Zij wordt zich slechts bewust in de symbolen welke de mens in zijn kunst schept.
Geert Bekaert

Zonder te weten waar hij uiteindelijk terecht zou komen verbleef Abraham aan het einde van zijn ontdekkingstocht in afwachting van een belofte die Johannes in zijn visioen uit de hemel zou zien neerdalen het door God zelf ontworpen en gebouwde Jeruzalem.59 Zoals tijdens de tweede wereldoorlog vooruitstrevende landvernieuwers hoopvol dachten en schreven over de aanstaande naoorlogse samenleving, zo had Johannes tijdens de christenvervolging in Klein-Azi met overeenkomstige bemoedigende intenties de hem ingegeven beelden van een glorieuze nieuwe hemel en aarde in aantocht omschreven. Zijn visionaire Jeruzalem zou in een directe naoorlogse verwijzing vanuit de onzichtbaarheid de zichtbaarheid in treden als verruiming van de werkelijkheid door het bereik van de waarneming naar aanleiding van een op voorlopige schetsen gebaseerde gedachtewisseling tussen Gerrit Th. Rietveld en de stedenbouwkundige adviseur prof. Wieger H. Bruin.60 In de weerspiegeling van het water zouden de kenmerkende contouren van het kerkgebouw de vierkante Godsstad moeten verbeelden in woord, daad en gedachte als het driedimensionale symbool van de vierde dimensie in een verscheurde samenleving.61

Mensenkind, neem een kleitablet voor je en teken daarop een stad: Jeruzalem.
Ezechil 4 : 1

Opgetrokken uit een zichtbaar gelaten regelmatig betonframe, ingezet met speciaal vervaardigde witte B-2 blokken, moest het lichtgetinte kerkgebouw het vooroplopende bindingsaccent van de uitbreidingswijk Zijdelwaard voorstellen niet alleen op zondag, maar ook doordeweeks. De naoorlogse religieuze architectuur moest in navolging op de mensgecentreerde liturgische beweging zich als onnadrukkelijk dienstbaar symbool binnen haar humaniserende milieu opstellen.62 Het kerkvoogdelijk eisenprogramma liet daarbij niets te raden over: Niet meer en niet minder dan een opsomming van
32

zodanige ruimten, dat het kerkgebouw zowel kerkelijk centrum, kerk als wijkcentrum zou kunnen zijn. Reeds bij het aanvaarden van de opdracht had Gerrit Th. Rietveld de hervormde opdrachtgever op zijn persoonlijke voorwaarden gewezen; dat het kerkgebouw ook voor andere doeleinden zou dienen.63 Door in het kerkgebouw tevens een toneelzaal, een foyer, een hobbykamer en een crche onder te brengen, ontstond geen opsomming, maar een netwerk van ruimten, opgebouwd uit vormen die overeenstemmen met de aard van het Christendom de eenvoud en rechtlijnigheid van het kerkvoogdelijk woordgebruik omtrent het kerkgebouw vormden daarbij de directe inspiratiebron voor haar karakteristieke simpele vormen- en kleurentaal; niet meer maar ook niet minder.64 In de wereldwerkelijke taal die hij meesterlijk beheerste, wist Gerrit Th. Rietveld zijn zorg voor de mens in zijn ruimtelijke behoeften en verlangens tot in de kleinste details binnen onopvallende structuren tussen ruimten en verdiepingen uit te drukken.65 Zijn taal bleek vanuit een godswerkelijk dialect echter minder verstaanbaar voor buitenstaanders. Ondanks de vrijblijvende multifunctionele bedoelingen van het naar buiten gerichte kerkelijk centrum, bleef het geheel van aaneengeschakelde binnenruimten op een inconsequent punt binnen de uit te stralen ideologie van de onvoorwaardelijke open ontmoeting steken; haar architectuur was met het onontkoombare karakter van bescherming behept.66 Geborgen onder een blauwgeschilderde luifel had Gerrit Th. Rietveld de hoofdingang aan de noordwestgevel als een ontfermend open portaal geaccentueerd een met banken verrijkt bordes waar ieder op zijn gemak de ander kan ontmoeten en in een eenvoudige interactie tussen zuivere horizontale en verticale vlakken begrensd. Echter, door de kleur- en vormgegeven nadruk op dit onthaal te leggen creerde hij reeds bij het ingaan een duidelijke scheiding tussen binnen en buiten, zoals hij deze ook in het communicerende karakter van de kerkzaal had weten aan te brengen; zij predikte immers voornamelijk voor zichzelf. Door de rode spiltrap van buitenaf in pure ruimtelijke openheid over vier verdiepingen van de zuidwestgevel aan te brengen werd dit dualisme niet verder doorbroken. Het gebruik van immense monotone wandvlakken bood immers genoeg ruimte voor misinterpretaties; de vrijblijvende kerkfabriek werd al vlug opgevat als een sektarische betonbunker.67 Door de moderne mens recht in de ogen te kunnen kijken, moest de kerk niet denken dat zij hem met deze inzichten volledig wist te doorgronden.68 Gerrit Th. Rietveld had met zijn klare taal van de eenheidsmaat zowel in de lengte als in de breedte en in de hoogte Ezechil en Johannes hadden deze immers al in de opmeting van de heilige stad te zien gekregen niet de wezenlijke verbeelding van zijn tijd in heldere volmaaktheid op de argwanende voorbijganger over weten te brengen.69

Een goddeloze zet een trots gezicht, de oprechte gaat de weg die hij moet gaan.
Spreuken 21 : 29

Leven ontkennende trots was echter wel het laatste gezicht wat Gerrit Th. Rietveld met zijn betrekkelijke, sobere en ruimtelijke creatuur aan durfde te nemen in zijn streven naar een democratisering van de ruimte had hij met enkelvoudige elementen een gezicht aan willen nemen dat de mens juist vanuit een hernieuwd bewust-zijn en bewust-bestaan op zijn mens-zijn zou wijzen; in merkwaardige overeenkomst met de gelaatstrekken van Jezus van Nazareth.70
34

Los van de onontkoombare vormkritieken, was de wens van de Nederlands Hervormde Gemeente van Uithoorn vijf jaar na het uitbrengen van haar opdracht vanuit een merkwaardige synthese tussen kerk en wereld, religie en profanatie, sacraliteit en utiliteit, christendom en humanisme als een zuiver toonbeeld van de hervormde bouwbeginselen in vervulling gegaan.71 Met de kruising tussen de theologische en functionele bedoelingen van de kerkelijke opdrachtgever en de ruimtebegrenzende aanleg van de in verontwaardiging gekozen goddeloze architect, was op het kruispunt in Uithoorn een beeld ontstaan een begrensd symbool van een mens, een gemeenschap, een natie, een wereld in ontwikkeling.72 In deze wonderbaarlijke naoorlogse ontmoeting moesten architect en opdrachtgever de eeuwige vreugde van deze groei ervaren hebben binnen de door Geert Bekaert besproken beweeglijkheid van de kerkbouw; in de dimensies van religie, architectuur en leven al was het maar voor een moment.
De orde die door deze sacrale architectuur geschapen wordt, is niet die van een eindeloze, monotone, willekeurig herhaalbare geometrie, maar heeft iets van een fugatische compositie, die vanuit n of meerdere monumentale themas een beweeglijk leven niet alleen tot samenhang en herkenbaarheid vormt, maar ook in zijn beweeglijkheid zelf stimuleert.

35

36

Duur

Onze stad is immers niet blijvend, wij kijken juist verlangend uit naar de stad die komt.
Hebreen 13 : 14

Epiloog

Zo liggen ze er dan, die kerkelijke complexen, met alle artistieke zorg eraan besteed, een beetje vreemd in de nieuwe stadsuitbreidingen. Ze vertonen een subtiel silhouet, dat het aflegt tegen de forse bouwblokken er om heen en een verfijnde detaillering, die geen weerklank vindt in het bouwproced van vandaag.
Adriaan Evers

Vanuit de naoorlogse wederopbouwideologie mocht zij dan een stedenbouwkundig gecentreerde positie hebben weten te bemachtigen, in de naoorlogse belevingswereld was de kerk als gemeenschapshervormer reeds voor aanvang van de wijkgedachte al op onherstelbare wijze richting de rand van de moderne samenleving geschoven.73 Staand op het kruispunt leek concessie de laatste inzet die de snel aftakelende kerk de moderne beschaving te bieden had; eenmaal voorrang verleend was zij niet in staat geweest haar dynamische gids bij te houden logisch, gezien het feit dat zij sinds haar zelfverkozen vertrek niet langer bekend was met het voor haar onherkenbaar doorontwikkelde pad.74 Ondanks de stimulerende aanwezigheid van verhelderende bewegwijzering, verloor zij te veel tijd met op adem komen, orinteren en het zich eigen maken van de vernieuwde verkeersregels met n fundamentele manoeuvre bleek een dominante richting-aangever zoekende geworden. Of deze ontwikkelingen het gevolg waren van een uit bewuste onwil verkozen beslissing, of een met invaliditeit te verhalen overrompelende onmacht bleef evenwel onbeslist.75

Als er geen verschil tussen de tonen is, hoe kan men dan horen welke melodie er wordt gespeeld?
1 Korintirs 14 : 7

Gerrit Th. Rietveld had op verzoek een religieusarchitectonisch ontwerp gecreerd in een periode waar hij had de twijfel bij de oorsprong van zijn architectonische identiteit persoonlijk ondervonden de geseculariseerde gedachte zich steeds dieper binnen de geloofszekere haarscheuren van verscheidene uit het lood geslagen binnenkerkelijken wist te nestelen. Hoewel hij met zijn ontwerp de door de Bouw- en Restauratiecommissie voorzichtig gedicteerde soberheid, rust, licht zonder nuchterheid, kunstrijke eenvoud en adel op waarachtige wijze tastbaar had weten te maken, was het hoopvolle
38

37

uitzicht op een hersteld maatschappelijk-representatief imago uit de tijd waarin zij deze kenmerken had vastgesteld lang vervlogen.76 In navolging op de buitenstaanders, sloeg deze uitstraling, verspreiding en vertoning van godswerkelijkheid met de jaren ook minder aan bij het wereldwerkelijker wordende kerkgaande volk. Opnieuw rees de vraag of deze ontkerkelijking enkel aan de hand van binnenkerkelijke incompetenties uitgelegd kon en mocht worden; vanuit voorbeeldige intenties ondernomen experimenten om haar liturgische binnenruimte in functionele dienst van zicht en gehoor verder te ontwikkelen, bleken voor niets te zijn geweest.77 Het klonk alsof haar prediking onverstaanbaar was geworden, het zag er naar uit dat haar oersymbolen onherkenbaar vervormd waren.78 Het waren echter niet de liturgische taal en de symbolische beelden die tot onbereikbare hoogte waren gevolueerd en zich boven de maatschappij hadden gesteld de kerk had haar starheid immers toegegeven toen zij doorkreeg dat zij met deze hooghartige manoeuvre haar levensvatbare rijbaan had afgestaan maar de moderne samenleving die met een onnavolgbare vooruitgang in wetenschap en techniek de christelijke godswerkelijkheid had afgeschud en bij de rand had achtergelaten.79 Evenwel bleven de wezenlijke redenen voor deze kerkelijke inflexibiliteit onderzoekswaardig; als zij zich door middel van haar oorverdovende prediking en haar oogverblindende trots eigenhandig invalide had gemaakt, kon zij voor haar oponthoud enkel aan de hand van een gewetensloze berechting aansprakelijk worden gesteld.

Spreek geen vloek uit over een dove en plaats geen obstakel voor de voeten van een blinde.
Leviticus 19 : 14

Onder druk van een zorgwekkend zichtbare leegloop had de kerk in de vorm van moderne kerkelijke concessies op nonverbale wijze schuld betoond en toegegeven dat zij in haar recente kerk- en architectuurverleden de haar omringende samenleving verkeerd had begrepen.80 De kerk was tot inzicht gekomen dat zij met een angstvallig teruggrijpen naar een allesomvattende orderning niet oog in oog met een op vrijheid afgestemde moderne mens kon komen te staan zij moest door haar sacraal-monumentale knien zakken. In navolging op haar aangezichtsgever moest zij de krampachtige wetmatigheden van de even onwetende instituten laten voor wat ze waren, om in hoopvolle tolerantie de niet te bevatten veranderlijke wereld te kunnen omarmen zij moest inzien dat haar stad niet blijvend zou zijn.81 Dat de boodschap niet langer via theologische wetmatigheden werd doorgesluisd, maar voortaan in de wereldwerkelijke beweging van humanistische ontdekkingstochten zou worden gevonden, was een ontwikkeling die zich reeds bij de oorsprong van het evangelie al had voorgedaan. De geschiedenis had zichzelf herhaald; naar het overgeleverde messiaanse voorbeeld zou de moderne kerkbouw vanuit een volwassen zelfbewustzijn door haar historisch bepaalde karakter van ijdel egocentrisme voorgoed te temperen de humanistische werkelijkheid van de moderne mens in dienstbare gebaren ten toon moeten spreiden als allerlaatste, als al de voorlaatste dingen voltooid zouden zijn.82
40

Daarop zei Jezus: Ik verzeker u: de tollenaars en de hoeren zijn u voor bij het binnengaan van het koninkrijk van God.
Matthes 21 : 31

Ondanks de wijder wordende kloof tussen binnen en buiten had de Nederlands Hervormde Kerk met haar keuze voor een religieusarchitectonisch ontwerp van Gerrit Th. Rietveld een glinsterende steen uitgehouwen, die ter ondersteuning tussen de fundamenten van haar eigenhandig opgezette brug kon worden aangebracht.83 Nog voor de eerste paal van De Hoeksteen de grond had kunnen raken, had dit overbruggende kerkvoogdelijk besluit richting een goddeloze ongetwijfeld de wenkbrauwen van vele in argwanende afwachting verkerende kerkkennende toeschouwers doen laten optrekken een humanist had zich over hun huis mogen buigen. Met dit op een kruispunt geplaatste nieuwe Jeruzalem voorafbeelde de kerk haar toekomstige inpassing waarmee zij zich aan de moderne beschaving zou overleveren; in vijf jaar was een ruimtebegrenzend teken tot stand gekomen dat de tijd van kerken achter zich had gelaten en een periode van nieuwe religieuze bezinning in moest luiden.84
Het is een ontmoetingsplaats, dat Nieuwe Jeruzalem, die geweldige kubus. Het is niet een plaats om te botsen, het is niet een plaats waar men samenkomt met een vooropgezette mening, het is die plaats, waar de mensen elkaar waarachtig en in grote openheid ontmoeten en daarbij bereid zijn ook zichzelf in de waagschaal te stellen. Daar zullen de mensen elkaar niet meer met de waarheid te lijf gaan, maar daar zullen zij in die waarachtige ontmoeting de waarheid zelve zijn. Waarheid is nimmer los te denken van de eenheid en menselijkheid. Waarheid ontstaat altijd alleen maar in werkelijke ontmoeting. Waarheid is ontmoeting.

God schiep de mens als zijn evenbeeld.


Genesis 1 : 27

Binnen de spirituele, de ruimtelijke en de symbolische dimensies van de naoorlogse kerkbouw hadden Gerrit Th. Rietveld en de Nederlands Hervormde Kerk elkaars pad op merkwaardige wijze weten te kruisen. Door de fundamenten van zijn religieusarchitectonish ontwerp aan de hand van zijn levenshouding te herleiden en deze steunpunten met de inzichten uit de bestaansgeldige bezinning van de moderne kerkbouw te vergelijken, werd het mogelijk vanuit een zinrijke beschouwing enkele uit het zicht ontnomen overeenkomsten te herontdekken en toe te passen op de historische interpretaties van het in 1965 gerealiseerde kerkgebouw. Voorbij de vooropgestelde uiterlijke verschillen kijkend, kon in de vreugdevolle creatie van Gerrit Th. Rietveld een universeel spiritueel-christelijke schepping herkend worden.85 Vanuit een dergelijke homocentrische beschouwing was het zowaar mogelijk geworden vanuit zijn goddeloze gezicht overeenkomstige gelaatstrekken met het gezicht van Jezus van Nazareth te herleiden.86
41

Niet langer dan twintig jaar heeft De Hoeksteen zich voor de uitbreidingswijk Zijdelwaard als religieus ontmoetingscentrum dienstbaar mogen maken door de aanhoudende ontkerkelijking waren de Nederlands Hervormde Gemeente en de Gereformeerde Kerk vanaf 1985 genoodzaakt de individuele ontdekkingstocht gezamenlijk te vervolgen. Ondanks deze uittocht zou het religieusarchitectonisch ontwerp van Gerrit Th. Rietveld tot op de dag van vandaag als glimlachende kubus een dienstbaar gebaar richting de omringende gemeenschap blijven uitstralen kort na te zijn afgestoten werd het voormalige kerkelijk centrum vanuit een fortuinlijk herbestemmingsplan als openbare bibliotheek ingericht. Zoals met zoveel noemenswaardige naoorlogse architectuur, en in het bijzonder de met leegstand bedreigde of onbestemde moderne kerkbouw, moest het volgen van de oplopende monumentenwet-grens enkele zorgdragers de afgelopen jaren een hoopvol toekomstperspectief hebben geboden; de rijke verscheidenheid aan architectuurpublicaties na de grensoverschreiding van ruim ingedeelde monumentenperiodes is daar het voorspelbare bewijs van geworden. Onderzoeken naar de architectuur tijdens de bezettingsjaren en de daaropvolgende wederopbouwperiode (1940 1965) zijn in volle gang, terwijl met het jaar meer aandachteisende bouwwerken lijstgerechtigd worden.87 Merkwaardig genoeg zal het voormalige kerkgebouw van Gerrit Th. Rietveld de op de helft van de jaren tachtig ondergane metamorfose naar een voor ieder mens toegankelijke openbaring voorbij deze lijstgerechtigde leeftijd in zich dragen de toekomst zal bekend maken of zijn religieusarchitectonische inzet om het wezen van de dingen voor eeuwig vast te leggen voor eeuwig zal worden vastgelegd.88

Voor de nieuwe vormgeving is dat wat eender is in alle mensen, belangrijker dan hun verschillen.
Gerrit Thomas Rietveld

42

Achtergrond

Woord

Levenshouding als achtergrond van mijn werk


Gerrit Thomas Rietveld

[1] Het bouwvak is een vak geworden, waarbij het voldoen aan vele eisen, verordeningen, regels, afspraken en gewoonten de hoofdzaak dreigt te worden. [2] Voor zover in ons vak nog spontaan gehandeld kan worden, is er kans zich te kunnen bevrijden van oude en nieuwe sleur: en in zverre kan er in dit vak nog sprake zijn van kunstzin. [3] Als men vooraf, van wat men denkt te doen, de zin zou willen weten, zou men tot niets komen, doch achteraf vermoei ik me dikwijls met het proberen in woorden te brengen van wat de eigenlijke betekenis van ons werk kan zijn, buiten het voldoen aan de praktische eisen, waarvan ik de waarde dikwijls erg betrekkelijk vind. [4] Ik praat dan tot mezelf als volgt:
[5] Als we een deeltje van wat we geneigd zijn te noemen de algemene onbegrensde ruimte voor een bepaald doel hebben afgezonderd, afgepaald, begrensd en tegen bepaalde invloeden hebben gesoleerd en op menselijke schaal gebracht, dan is er (als het goed is) een stukje, als werkelijkheid te beleven ruimte ontstaan zon speciaal stukje ruimte is dan in ons menselijk stelsel opgenomen. [6] Was die algemene ruimte dan niet als werkelijkheid te beleven? Niet voordat er ergens een begrenzing was (wolken, bomen of iets anders, dat er maat aan gaf en licht en geluid reflecteerde). [7] Eigenlijk is het z, dat het begrip algemene ruimte, die we als aanwezig vr-onderstelden, pas duidelijk wordt als voortzetting van zon stukje door begrenzing ontstane realiteit. [8] Een dergelijke ontdekking en beleving van realiteit ontstaat in ieder kunstvak op eigen wijze en het is voornamelijk daarom, dat ik de schilder- en beeldhouwkunst, die zich opnieuw dreigen te vermengen met de architectuur, zo graag in vrijheid zou zien ontwikkelen. [9] We werken ook zonder deze menging allen samen aan de verbeelding van ons bestaan, als kleine bijdrage tot het opbouwen van ons wereldbeeld. [10] Dit wereldbeeld moet wel n op een speciaal menselijk stelsel gericht beeld zijn; maar ons gelijkgericht en begrensd waarnemingsen denkvermogen, waant zich, als in een onkenbaar groot universum.

44

Zo stel ik me voor, dat ook bijvoorbeeld die platte grijze diertjes, die onder losliggende platte stenen leven, zich een wereldbeeld vormen, oneindig in hun eigen stelsel. [12] En dat de eendagsvlieg een vermoeden van eeuwigheid moet hebben, want elk stelsel heeft zn eigen volledigheid, waarbuiten een eindeloos niets. [13] Ook binnen het menselijk stelsel heeft men genoeg aan eigen, nog steeds groeiend wereldbeeld ik neem zelfs aan, dat er meer mensen zijn, die in staat zijn (bij ongeluk of ziekte bijvoorbeeld) de afbraak van deze verbeelding met volle teugen ondergaan, dan hen, die de vreugde volledig kunnen dragen, die bij de groei van deze illusie beleefd kan worden. Deze vreugde te beoefenen is voor
[11]

mij de zin der kunst. De in ons vak tegenwoordig zo hoog geprezen menselijke schaal moeten we vooral niet als cultureel hoogstaand overschatten, want in wezen is het brengen op menselijke schaal tegenover het niet menselijke in de natuur, een daad van toe-eigening, alleen noodzakelijk uit oogpunt van zelfhandhaving overigens een onontkoombare neiging in al het bestaande. [15] Van mineraal tot organisme, vanaf de eenvoudigste chemische stoffen, tot de meest samengestelde groeperingen, alles zoekt eigen evenwicht te koste van het andere op eigen wijze en als centrum van eigen omgeving. [16] Dit zelfbehoud brengt mee zich te beschermen en die voorzieningen, die de enkeling niet kan bereiken, gemeenschappelijk veilig te stellen in de vorm van een maatschappij. [17] Waar echter de te vele spelregels het levensspel dreigen te verdringen, missen ze hun doel dit geldt ook en niet het minst voor stedebouw en architectuur.
[14]

lijkt het me goed te bedenken, dat al onze daden slechts als begeleidende verschijnselen kunnen zijn van een buiten ons stelsel vallend eeuwig gebeuren. [19] We behoeven dan nooit trots te zijn op het zogenaamde goede dat we denken of doen, en ook geen angst of zorg te hebben, dat we in staat zijn iets te bederven. [20] Weet te hebben van eigen bestaan, het eigen zelf te onderscheiden van het andere en ontwaken tot zelfbewustzijn schijnt mij zin en hunkering in de acties van al het bestaande. [21] Te midden hiervan neemt de mens een zeer bevoorrechte positie in, wat hem mijns inziens nog niet het recht geeft al het andere (ook levend volgens eigen wetmatigheden) aan zich dienstbaar te maken alleen hierom reeds in soberheid van wensen en eisen geboden. [22] Het is niet de afmeting of de hoeveelheid verf die de waarde van een schilderij bepaalt z zijn ook bezit en macht geen levensvoorwaarde voor hen, waarvoor het werkwoord zijn meer betekent dan hebben en doen. Dit soort egosme ontaardt niet in zelfzucht, die met haar poging tot verontschuldiging, de zelfopofferende liefde eeuwenlang als grondslag voor de samenleving heeft gepredikt [23] Voor onze goede daden moeten we ons wel het meest schamen [24] Daarom zie ik architectuur liever als sobere zelfhandhaving dan als sacraal-doenerij. [25] Het leven in zn geheel is als een eeuwig naar zn zwaartepunt zoekend, uit het lood geslagen evenwicht [26] Vanuit dit standpunt zie ik ook de architectuur meer als een labiel overwicht, dan als onwrikbare monumentaliteit! Verder is ieder werk maar een deel van de oneindig vele uitdrukkingsmogelijkheden en zou een poging tot volledigheid in een enkel werk de samenklank schaden. [27] Deze woorden zijn geen waarheden, maar pogingen ter orintering.
Bandopname, donderdag 27 juni 1957, Stemmenarchief Stedelijk Museum, Amsterdam.

[18] Verder

45

Verwijzingen

De specifieke vormelijkheid van het christendom is zijn vormloosheid. G. Bekaert, In een of ander huis. Kerkbouw op een keerpunt, Tielt / Den Haag 1967, p. 17. Goddeloze naar een woord van de Duitse godsdienstfilosoof Romano Guardini (1885 1968). Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 11. In deze toestand komt verandering vanaf het ogenblik dat het kerkgebouw uit de evolutie van de algemene geschiedenis treedt en nog slechts beschouwd kan worden als een produkt van de binnenkerkelijke ontwikkelingen, zodra met andere woorden de godsdienstige gemeenschappen uitsluitend voor zichzelf gaan bouwen en niet meer voor de gemeenschap van de mensen. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 7.

Aanleiding tot deze studie is het tijdens de oorlog bij de samenstellers gegroeide besef, dat de mensheid betrokken is in een wereldcrisis, waarin een proces van algemene geestelijke ontworteling steeds sterker tot uitdrukking komt. Wij zijn er ons van bewust geworden, dat deze crisis met de beindiging van de oorlog allerminst overwonnen is en dat de ernst van deze tijd vraagt, dat allen die dit beseffen, hun krachten thans geven aan de opbouw van een nieuwe samenleving. A. Bos e.a. (red.), De stad der toekomst, de toekomst der stad. Een stedebouwkundige en sociaal-culturele studie over de groeiende stadsgemeenschap, Rotterdam 1946, p. 7.

Juist in zijn poging om van deze tijd te zijn heeft de moderne kerkbouw het traditionele begrip van het kerkgebouw volledig uitgehold en de onmogelijkheid aangetoond om het in een modern perspectief te herwaarderen. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 12.

Hij [Gerrit Th. Rietveld] sprak daarover met zijn vrouw. Hij vond dat ze zich van het traditionele geloof moesten afkeren. Op haar vraag: Ger, wat geef je mij daarvoor terug, kon hij alleen maar opmerken dat het geen kwestie was van het ruilen van de ene zekerheid voor de andere, maar dat een nieuwe levenshouding vanuit een nulpunt, door zelfstandig denken verworven moest worden. Hij dacht dat de filosofie hierbij richtinggevend zou kunnen zijn. Voor haar was dit echter een rigoureuze omwenteling; ze kon hem hierin niet volgen. B. Mulder, Gerrit Thomas Rietveld. Een schets van zijn leven, denken en werken, Nijmegen 1994, pp. 21 23.
46

De zogeheten Levensfilosofie, waarvan Henri Bergson in Frankrijk de belangrijkste vertegenwoordiger was. In Duitsland waren dit Ludwig Klages en Georg Simmel. In de notities van Rietveld komen regelmatig citaten van deze filosofen voor. Verder blijkt uit zijn aantekeningen dat hij teksten van de filosofen Schopenhauer, Nietzsche, Helmholtz, Plessner, Dewey, James en Emmerson heeft gelezen. Ook valt uit zijn notities op te maken dat de geschriften van Bergson, met name diens boek De scheppende evolutie, en Plessners Einheit der Sinne belangrijke bronnen voor zijn denken zijn geweest. Mulder 1994 (zie noot 6), pp. 61 62.

Hoewel Rietveld aanvankelijk meende, dat er een vergissing gemaakt werd (gezien zijn humanistische levensbeschouwing), aanvaardde hij na de eerste kennismaking met de kerkvoogdij en de predikanten van harte deze opdracht. J. van Tricht, Hervormd kerkelijk centrum De Hoeksteen te Uithoorn, Bouwkundig Weekblad 84 (1966) 5 (maart), p. 65.

M. Kper (red.) en I. van Zijl, Gerrit Th. Rietveld, 1888 1964. Het volledige werk, uitgave bij tent. Utrecht (Centraal Museum) 1992, p. 338. Dat ik desondanks vandaag hier wel naar Uithoorn gekomen ben, dat is in de eerste plaats wel een gevolg van het feit, dat wij groot respect hebben voor de wijze waarop de gemeente Uithoorn zich ingezet heeft om dit gebouw [De Hoeksteen] tot stand te brengen, en in de tweede plaats omdat we hier te doen hebben met een bouwwerk van zeer uitzonderlijke betekenis De Bouw- en Restauratiecommissie die heeft bepaaldelijk wel invloed gehad op de keuze van de heer Rietveld als architect van dit gebouw. De gemeente Uithoorn heeft op architectonisch en op stedebouwkundig gebied een hele goede naam in Nederland; ik heb meermalen gelezen en ik mag dat hier wel zeggen, ondanks het feit dat de heer Wieger Bruin hier ook bij is, dat de gemeente Uithoorn eigenlijk het beste voorbeeld in Nederland is van de stedebouwkundige ontwikkeling van een kleinere gemeente, met een modern woongebied. En de Bouw- en Restauratiecommissie vond dat in een dergelijke gemeente toch wel plaats was voor een kerkgebouw van meer dan gewone allure. En vandaar dan ook dat wij het bijzonder hebben toegejuicht dat de kerkvoogdij de heer Rietveld heeft uitgekozen om een ontwerp voor dit gebouw te maken. (H. G. van Beusekom). Wat er gesproken werd bij de opening van De Hoeksteen, zaterdag 10 juli 1965, Nederlands Architectuurinstituut, Rotterdam (NAi), archief Rietveld, Van Dillen en Van Tricht, inv.nr. 705, pp. 15 16.

10

11

Buiten de insiders zullen velen van u wellicht verwachten dat ik als jongere collega en als mede-opvolger van onze voorganger Rietveld, mij slechts zal kunnen aansluiten bij de vele woorden en uitingen van bewondering voor de hier in architectonisch opzicht bereikte resultaten. Toch is dit voor mij minder eenvoudig, in de eerste plaats omdat ik Rietveld niet zag als iemand die op onbereikbare hoogte zijn creaties tot stand bracht, maar meer als een oudere vriend, als een mens, een collega, met wie wij samen onze activiteiten, onze zorgen en onze beroepsvreugde deelden. In de tweede plaats omdat ik door bewonderende opmerkingen te maken over dit kerkgebouw mij aan een zekere onbescheidenheid schuldig zou maken, aangezien ik mij vooral bij dit gebouw mede verantwoordelijk weet in bijna alle architectonische opzichten. In de derde plaats meen ik mij te moeten onthouden van het uitspreken van een mening over de bereikte resultaten, omdat daartoe voor ons het nemen van afstand noodzakelijk is. (J. van Tricht). NAi 1965 (zie noot 10), p. 3. Deze woorden stonden tegenover de daaropvolgende toespraak van prof. dr. ir. H. G. van Beusekom, Deze man [Gerrit Th. Rietveld] nu heeft nooit een bankgebouw gebouwd, nooit een groot raadhuis gebouwd en daarom verheugt het me zo heel bijzonder dat deze man nu deze kerk heeft mogen bouwen. Helaas is hij een jaar geleden overleden, zodat hij de ingebruikneming van dit gebouw niet meer kan meemaken, maar wij mogen dan toch wel op deze plaats

47

ook tegenover de familie van wijlen de heer Rietveld, getuigen van onze grote waardering, dat deze man juist dit gebouw tot stand heeft mogen brengen. (H. G. van Beuseukom). NAi 1965 (zie noot 10), p. 17, en de beschouwing door Albert Buffinga, Omdat de opzet van de opdrachtgevers de keuze van juist Rietveld was en omdat de hoofdvorm door Rietveld is bepaald, zal men de Hoeksteen in ieder geval moeten zien als een werk uit zijn handen en van zijn bureau. A. Buffinga, Hervormd kerkelijk centrum De Hoeksteen te Uithoorn, Bouw 50 (1965) 2 (december), p. 1947.
12

Vaststaat in ieder geval dat Rietveld uit welke motieven ook de desbetreffende steen heeft versmaad [Psalm 118 : 22] en dat hij deze opvatting driemaal we raken niet uit de symboliek aan zijn opdrachtgevers heeft meegedeeld, in de overtuiging dat men dan van de opdracht zou afzien. Buffinga 1965 (zie noot 11), p. 1944.

13

Deze gedachte staat tegenover de beschouwing van Albert Buffinga, Het karakter van de bezinning in de termen der kerken: de gemeenschap der heiligen en de gezamenlijke ontmoeting van God in Woord en sacramenten bleef buiten beschouwing, omdat deze kenmerken van de christelijke bezinning Rietveld wezensvreemd waren. Buffinga 1965 (zie noot 11), pp. 1944 1945.

14

De moderne architectuur is helemaal niet zo modern als ze de indruk geeft: ze beantwoordt slechts in zeer gebrekkige mate aan de rele dimensies van het moderne leefpatroon. En dit geldt ook voor die architectuur die op zoek is naar de expressie van de eigen religiositeit. Nog steeds, en niet minder dan vroeger, is architectuur een religieus begrip en bouwen een religieuze daad. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 11.

15

[1] Een pelgrimslied van David. Verheugd was ik toen ik hoorde: Wij gaan naar het huis van de H E E R , [2] verheugd ben

ik, nu onze voeten staan binnen je poorten, Jeruzalem. [3] Jeruzalem, als een stad gebouwd, hecht en dicht opeen.
[4] Daar komen de stammen samen, de stammen van de H E E R , om Israls plicht te vervullen, te prijzen de naam van

de H E E R . [5] Daar zetelt het gerecht, daar troont het huis van David. [6] Vraag om vrede voor Jeruzalem: Dat rust hebben wie van je houden, [7] dat vrede heerst binnen je muren en rust in je vesting. [8] Om mijn verwanten en vrienden zeg ik: Vrede zij in jou. [9] Om het huis van de H E E R , onze God, wens ik je al het goede. (Psalm 122 : 1 9). Nederlands Bijbelgenootschap, De Nieuwe Bijbelvertaling (NBV), Haarlem 2004, pp. 997 998.
16

Als we het over de christelijke kerkbouw willen hebben, moet dit ongetwijfeld op een heel concrete basis gebeuren, maar deze omvat mr dan alleen maar stijlkenmerken. De vorm van de architectuur kan niet beperkt worden tot zijn visuele verschijning, hij heeft ook een geestelijke betekenis, en dit wil zeggen dat hij mr is dan expressie van een beperkte historische verhouding. Hoe historisch gebonden ook, de vorm is op de eerste plaats een existentile beleving. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 17.

17

Met liturgie en kerkbouw zoals ze zichzelf overleven kan de moderne mens niets of bitter weinig aanvangen. De christen moet gaan inzien eerlijkheidshalve ook tegenover zichzelf dat hij geen liturgie bedrijft, en niet kan bedrijven voor zichzelf alleen. Zijn daden kan hij in deze wereld niet apart zetten zonder dat ze meteen vals worden. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 14.

18

Hij [Jezus van Nazareth] was niet gekomen om op te heffen, maar om te vervolmaken. Niet in deze zin, dat hij de wet wilde aanpassen, omvormen, vervolledigen of vervangen. Zijn boodschap sloot ook niet direct bij de wet aan. Hij maakte de relatie tot de godheid die in de wet was neergelegd, geheel nieuw; hij stelde ze boven en buiten de wet. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 18.

19

Zoals de tempel van Jeruzalem, zoals alle religieuze monumenten, werd het kerkgebouw het symbool van het geheiligd-zijn van de wereld door een boven-wereldlijke macht. Het werd de plaats waar het heilige zichtbaar in de wereld
48

door een boven-wereldlijke macht. Het werd de plaats waar het heilige zichtbaar in de wereld ingreep, om vanuit een monumentaal kosmisch middelpunt het menselijke leven en het menselijke landschap een zinvolle gestalte te geven, dat wil zeggen om ze uit hun profaniteit, hun niet-bestaan, hun absurditeit te redden. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 22.
20

Maar dit is nu juist iets wat de God van Isral niet doet. Hij heeft de mens in de werkelijkheid geplaatst om er tegenover stand te houden. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 23. De harmonie in het bouwwerk geve uitdrukking aan de verzoening der diepste tegenstellingen tussen de mensen en hun God en aan de vernieuwde verhouding tussen de mensen onderling: huis Gods en huis der gemeente. Niet van de verscheurdheid van onze cultuur en van de aardse tijd zij het kerkgebouw uitdrukking, maar van de vrede met Hem, die over alle tijden heerst en die, het is reeds gezegd, eenmaal alles in allen (1 Korintirs 15 : 28) zal zijn. Beginselen van kerkbouw. Rapport uitgebracht aan de Generale Synode der Nederlands Hervormde Kerk door de daartoe benoemde commissie, s-Gravenhage 1954, p. 11.

21

22

Zoals in Frankrijk iedereen, die belang stelt in architectuur, in Lonchamps [sic!] gaat kijken naar de kapel die Le Corbusier daar op die heuvel in het zuiden van de Elzas gebouwd heeft, zo zal straks wellicht Uithoorn een plaats zijn, waar de beminnaars van architectuur van alle kanten naar toe komen om te kijken naar dat gebouw, dat daar op die hoek van die twee singels in Uithoorn tot stand is gebracht. (H. G. van Beusekom). NAi 1965 (zie noot 11), p. 16 17.

23

Over de naoorlogse voortzetting van de verzuiling, welke tijdens de oorlogsjaren doorbroken leek te worden door een toenaderende beweging onder de hogere kaders van de verschillende partijen, zei prof. dr. ir. Willem Schermerhorn: Het verschil is dat ik later begrepen heb, dat er geen werkelijke discontinuteit in het leven en de geestelijke structuur van ons volk door de oorlog was gebracht. (W. Schermerhorn). W. Schermerhorn e.a. (red.), Minister-President van herrijzend Nederland, Naarden 1977, p. [].

24

Een vergelijkbaar geluid horen wij van de al eerder geciteerde ds. H. R. Blankesteijn, die in 1986 op een studiedag van de kring Kerkbouw en Eredienst, georganiseerd door de Prof. dr. G. van der Leeuwstichting, een voordracht heeft gehouden onder de titel Terugtocht uit de wijken. Hij komt tot de slotsom, dat de kerkorde van de Nederlands Hervormde Kerk het kind is van de gemeenteopbouw-geestdrift en deze sociologie [aldus de sociologie van Banning] (H. R. Blankesteijn, Terugtocht uit de wijken; een studiedag in Zutphen van de kring Kerkbouw en Eredienst, Mededelingen Prof. dr. G. van der Leeuwstichting 62 (1986), p. 5489). In het naoorlogse Nederland werden vanuit deze mentaliteit door de kerken meer dan tweeduizend kerkgebouwen in nieuwe stadswijken neergezet. Door de ontkerkelijking, stelt Blankesteijn verder, is een overschot aan gebouwen en vooral ruimten ontstaan. Bovendien zijn de kerkgebouwen door de teruglopende belangstelling en de veranderingen in de liturgie sterk verouderd. Een bekend feit is verder, dat de in omvang sterk teruggelopen kerkelijke gemeenten deze gebouwen uit een oogpunt van draagkracht vaak niet meer kunnen onderhouden. K. Doevendans en R. Stolzenburg, De kerken en de wijkgedachte. Een opmerkelijke geschiedenis, in: K. Doevendans en G. J. van der Harst (red.), Het kerkgebouw in het postindustrile landschap, Zoetermeer 2004, p. 271.

25

Op deze wijze zal het ook mogelijk zijn, dat christenen en niet-christenen tezamen in de staatsgemeenschap een gezamenlijke verantwoordelijkheid ontdekken en realiseren in het politieke leven. De consequentie van het bovenstaande is, dat het de taak van de christenen en van de Kerk is, de verkregen vrijheid in elke concrete situatie zo te gebruiken en zo te vullen, dat deze vrijheid een inhoud krijgt die in overeenstemming is met de zin die zij voor de christen heeft

49

ontvangen in de ontmoeting met Jezus Christus (Galaten 5 : 13). Maar in elk geval zal het ook voor de niet-christen daarbij duidelijk moeten worden, dat de christen in gehoorzaamheid aan zijn Heer zich niet onttrekt aan de solidariteit met de ander en dat hij zich verantwoordelijk voelt voor diens vrijheid. Alleen zo zal het ook voor een niet-christen duidelijk kunnen worden, wat de christen met de beloften en geboden Gods bedoelt. Kerk en humanisme. Nota van de Generale Synode der Nederlands Hervormde Kerk, behandeld in haar vergadering van 20 november 1963, z.p. z.j. [1964], pp. 8 9.
26

Door de vooraanstaande theoloog prof. dr. G. van der Leeuw werd De stad der toekomst, de toekomst der stad in een commentaar uit 1946 gekarakteriseerd als: Een voortreffelijke bijdrage tot den wederopbouw. Men zou het ook kunnen noemen een poging om den modernen stadsmens weer terug te brengen tot het besef, dat hij een naaste heeft. G. van der Leeuw, Bespreking van De stad der toekomst, de toekomst der stad, Wending 1 (1946 1947), p. 761.

27

In de eerste plaats omdat in de kringen van het Humanistisch Verbond velen nog van mening zijn, dat de christelijke Kerk alleen maar op grond van opportunistische overwegingen tolerant is, maar in wezen de vrijheidsrechten van andersdenkenden niet erkent. Niets wat het verdwijnen van dit misverstand kan bevorderen, dient te worden nagelaten. Kerk en humanisme 1964 (zie noot 25), p. 11. De vraag is of het wegwerken van misverstanden door verdere toenadering van de kerk richting het Humanistisch Verbond positieve gevolgen heeft gehad.

28

Door het gevoel ben ik kosmisch gebonden ik voel me met het Al verbonden, het nog ongevormde, tijdloze, onbegrensde Al dit is de zekerheid van mijn bestaan, mijn geloof, mijn vast vertrouwen, het n zijn met het Al. Al het tijdelijke, het bestaande, begrensde dat me zou willen deren, valt bij deze eeuwigheid in het niet. Deze toestand geldt alleen voor de werking van mijn ononderscheiden vormloos gevoel. (G. Th. Rietveld). Mulder 1994 (zie noot 6), pp. 69 70.

29

Daar tegenover staat, Een menselijke werkelijkheid waarvan de grens wordt bepaald door het menselijke waarnemingsvermogen is natuurlijk heel wat anders dan de werkelijkheid waar Rietveld als gelovig christen mee te maken had. Dat was een werkelijkheid met een ondergeschikt gedeelte, het aardse leven, dat helemaal was gericht op het belangrijkste deel: de uiteindelijke bestemming in het hiernamaals. Het eerste deel was voor de mens ervaarbaar. Van het tweede deel bestond een duidelijke voorstelling, maar die moest op gezag worden aanvaard. Mulder 1994 (zie noot 6), p. 72. Over de voorstelling van het tweede deel was geen enkele christen het ooit volledig met elkaar eens geweest.

30

Rietveld vond dat de mens moet werken aan zijn eigen individuele ontplooiing en dat hij zich daar door zaken van buitenaf niet al te zeer van moet laten afleiden. Hij sprak vaak over de theorie van het gezonde egosme als tegenhanger van naastenliefde en opofferingsgezindheid, die hij lapmiddelen vond. Sociale en politieke verbanden waren voor hem alleen van belang voor zover ze de individuele ontplooiing dienden. Hij was lid van het Humanistisch Verbond, maar had kritiek op opvattingen en ontwikkelingen binnen het verbond die te veel in de richting van kerken gingen. Mulder 1994 (zie noot 6), p. 53.

31

De wijsgeren die bespiegelingen houden over de betekenis en de bestemming van het leven en het lot van de mensen hebben zelf niet genoeg ingezien dat de natuur de moeite heeft genomen, ons zelf daarop te wijzen. Zij waarschuwt ons door een zeer duidelijk teken dat onze bestemming is bereikt. Dit teken is de vreugde. (Henri Bergson). Mulder 1994 (zie noot 6), p. 69.

32

Als we een deeltje van wat we geneigd zijn te noemen de algemene onbegrensde ruimte voor een bepaald doel hebben afgezonderd, afgepaald, begrensd en tegen bepaalde invloeden hebben gesoleerd en op menselijke schaal
50

gebracht, dan is er (als het goed is) een stukje, als werkelijkheid te beleven ruimte ontstaan zon speciaal stukje ruimte is dan in ons menselijk stelsel opgenomen. G. Th. Rietveld, Levenshouding als achtergrond van mijn werk, in: Th. M. Brown, The work of G. Rietveld architect, Utrecht 1958, p. 163.
33

Ik begrijp heel goed de haast onoverwinnelijke afschuw die men van het actuele religieuze vertoon kan hebben, maar dit is geen argument om iedere vorm van religieuze explicitatie van het bestaan voor onmogelijk te verklaren. Zelfs het feit dat men helemaal niet ziet welke vorm dit zal aannemen, is nog geen bewijs. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 28.

34

De reeds geciteerde beschouwing door Albert Buffinga (zie noot 11) en de reeds geciteerde openingstoespraak van prof. dr. ir. H. G. van Beusekom (zie noot 10) vormden daarbij spontane tegenpolen. En ja, als ik het nu zeggen mag, wij vonden uw kerk toch wel erg duur. Maar we zijn toch verheugd, dat het mogelijk geweest is om met behulp van de subsidie en met behulp van de rijksbijdrage, de financiering zoals men dat noemt, rond te krijgen en wij verheugen ons er op dat dit gebouw hier nu staat en dat dit nu zijn diensten gaat bewijzen. (H. G. van Beusekom). NAi 1965 (zie noot 10), p. 17.

35

36

De bouw massas bleven voor hem [Gerrit Th. Rietveld] huiden of immaterile grenzen tussen ruimten en tussen binnen en buiten. Ze delen niets meer mee dan het ontstaan, bestaan en verbonden zijn van ruimte. Zodoende vinden we in Uithoorn geen subjectieve mystiekerigheid. We vinden er architectuur. Dat is op zichzelf al heel wat: hoeveel gemeenten kunnen er op bogen dat ze een kerkgebouw bezitten dat ook nog bouwkunst is? Buffinga 1965 (zie noot
11), p. 1945. Daar had Gerrit Th. Rietveld voor gewaarschuwd: Het enige wat ik kan maken is een heerlijke ruimte,

een glimlachende kubus, en de functie moeten jullie zelf maar invullen. (G. Th. Rietveld). Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 95.
37

Het is duidelijk, dat de algemene houding als factor in de kerkbouwkunst de invloed kan vertonen van, laat ons zeggen, de oude romaanse of gothische vormen, van hallenkerk of Grieks kruis, of van welke Protestantse oplossing ook. Op zichzelf zijn deze niets mr waard dan moderne vormen, hetzij streng liturgisch beheerste, hetzij zelfs de z.g. abstracte, waarmede men slechts het geestelijk zijn tot uitdrukking heeft willen brengen en niets anders. Een geijkte sacrale kerkbouw bestaat niet. De stijl moet ieder nieuw kerkgebouw weder zelf scheppen. De beslissing hierover dient gevonden te worden in de overeenstemming, die architect en opdrachtgevende gemeente bereiken moeten inzake hun geestelijke overtuiging en de bouwkundige materialisering daarvan. Beginselen van kerkbouw 1954 (zie noot 21), p. 43.

38

Net zoals men de kerkgang (met name voor de buitenkerkelijken) wil aanmoedigen door een aantrekkelijke liturgie (waarbij de liturgie eigenlijk de verpakking wordt voor de preek die men kwijt wil), zo wordt het kerkexterieur de verpakking van de samenkomst der gemeente; en inderdaad, sommige kerk-exterieurs lijken hun maniertjes en modernismen meer ontleend te hebben aan reclame en verpakkingsindustrie dan aan de architectuur. Misschien doorziet niet iedereen onmiddellijk zulke faades. Toch vallen ze spoedig door de mand. In de regel hoeft men alleen maar naar binnen te gaan; net als bij menig aantrekkelijk verpakt artikel valt de inhoud tegen. Zulke kerken zijn ook niet werkelijk modern, maar modieus; na korte tijd vervelen ze iedereen schrikbarend. H. R. Blankesteijn (red.) en W. G. Overbosch, Een hut om in te schuilen. Kerken van nu en morgen, Baarn z.j. [1964], p. 13.

39

Er is reden tot grote blijdschap en wij zullen ons hoeden om ons op de borst te slaan. Er is gebouwd door de gehele gemeente uit geloof in de kracht van het Evangelie, dat voelbaar wordt in de ontmoeting. Moge het kerkelijk centrum De Hoeksteen tot in lengte van jaren staan in het teken van Geloof en Ontmoeting. (J. N. Wagenaar, secretaris-

51

kerkvoogd). NAi 1965 (zie noot 10), p. 11. Vandaag zijn wij hier in de kerk tesamen, als Joden en niet-Joden, als Katholieken en Protestanten van allerlei signatuur, als Christenen en humanisten, als kerkelijken en on-kerkelijken. Moge het de wil van God zijn, dat dit bijeenzijn een sprekend voorteken wordt van de toekomst van De Hoeksteen. Amen. (Wijdingsdienst De Hoeksteen door ds. B. Holl, zondag 11 juli 1965). NAi 1965 (zie noot 10), p. 26.
40

Wanneer Ronchamp in zekere zin ergerlijk is, omdat het meer Le Corbusier is dan geloof en offer, dan is Uithoorn in zekere zin teleurstellend, omdat het noodgedwongen meer Rietveld is dan de gemeente van Uithoorn. Doch die teleurstelling is toch minder groot, omdat Rietveld niet hetzelfde is als persoonlijke coquetterie, maar gelijk is aan verheven ruimte. Buffinga 1965 (zie noot 11), pp. 1946 1947.

41

Maar aan de andere kant moeten we erkennen, dat de buitenkant van een kerk een eigen leven leidt, los van de binnenkant. Wat al te makkelijk wordt wel eens gezegd, dat innerlijk en uiterlijk onlosmakelijk verbonden zijn, eenvoudig twee kanten zijn van dezelfde zaak. Interieur en exterieur van een kerk worden dan eenvoudigweg gelijkgesteld aan innerlijk en uiterlijk, en de conclusie luidt, dat het exterieur van een kerk eenvoudig de buitenkant van de binnenkant is, en geen eigen problemen oproept. De binnenkant van de kerk omsluit de ruimte waar God en de gelovigen elkaar ontmoeten. De buitenkant getuigt van de manier, waarop de kerk in de wereld present wil zijn. Dat zijn twee aparte problemen, al staan ze niet los van elkaar; zeker niet in de moderne architectuur, waar het exterieur vaak weinig meer is dan een dunne huid, gespannen over en om de binnenruimte heen. Blankesteijn 1964 (zie noot 38), p. 12.

42

Zowel kerkbouw als liturgie moeten gezien worden als expressie van de ne menselijke religiositeit, zoals deze zichzelf steeds zuiverder ontdekt en steeds verder realiseert. Voor de christenen krijgt de sacraliteit haar eigenlijke en laatste bevestiging in de christelijke openbaring, wat niet wil zeggen dat zij daaruit haar concrete expressie kan putten. De christelijke openbaring stelt de mens meer dan ooit open voor zijn eigen toekomst; zij plaatst hem meer dan ooit midden in de dynamiek van zijn eigen evolutie, zij levert hem helemaal aan zichzelf over. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 35.

43

De concrete mens herkent in de ontdekking van zichzelf ook zijn solidariteit met alle mensen van de wereld, de totaliteit. Hij leeft niet meer in een verticale verhouding, alleen nog voor zichzelf verantwoordelijk ten overstaan van een opperste macht, maar weet zich wezenlijk verbonden met alle mensen. Door zich te richten op de concrete, individuele mens, ontdekt de architectuur ook haar universaliteit. Ze staat niet meer in dienst van n geprivilegieerde, maar in dienst van allen. Ze is een rechtstreekse expressie van de menselijke solidariteit en als zodanig gericht op de totaliteit van het levensmilieu. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 36.

44

Als er nog een exterieur is, als de kerk nog als een afzonderlijk gebouw verschijnt, dan moet dit n zijn toebehoren tot het woonmilieu duidelijk maken n verwijzen naar zijn enige bestaansgeldigheid: het interieur. Dit interieur moet hetzelfde uitnodigende en verwachtende karakter bezitten, het moet de gemeenschap samenbrengen, maar ze niet bepalen, niet vastzetten. Het moet ze een tonus geven waardoor ze helemaal zichzelf kan worden. Bekaert 1967 (zie noot 1), pp. 38 39.

45

Die leus [Liturgie Bauherr der Kirche] is ook niet juist. Met een liturgisch programma bouwt men geen kerk. Er zijn vele malen correcte muren opgetrokken rondom correct opgestelde kansel, tafel en doopvont, waarbinnen niettemin elke architectonische articulatie ontbreekt. Ook komt het voor, dat alleen het liturgisch centrum deze articulatie ontvangt, terwijl de gemeente in een weinig gevormde ruimte zit een situatie die weinig beantwoord aan de protestantse theologie en practijk. In werkelijkheid bepaalt de architectuur of een gebouw al dan niet kerk is, en de eredienst kan dan daarbinnen plaatshebben, beweeglijk en ruim. Blankesteijn 1964 (zie noot 38), p. 21.
52

46

Naar westerse opvatting is liturgie toch niet zozeer het zich-invoegen in een heilsorde, maar de viering van heilsdaden. Eerder een drama dan een proces. Als de term intussen niet zo belast was geraakt, zouden we zeggen: een spelen voor Gods aangezicht. En van de wendbaarheid van dat spel moet ook de kerkruimte getuigen. Blankesteijn 1964 (zie noot 38), p. 20.

47

Daarom, zo heb ik vastgesteld, is het maar het beste voor een mens dat hij vreugde put uit alles wat hij onderneemt. Dat is wat hem is toebedeeld, want wie zal hem van iets laten genieten na zijn dood? (Prediker 3 : 22). Gerrit Th. Rietveld had dit vers uit de prediking van Salomo veelvuldig geciteerd. Mulder 1994 (zie noot 6), p. 75. Daarnaast citeerde hij de woorden van Jezus van Nazareth aan zijn leerlingen: Ik verzeker jullie: wie niet als een kind openstaat voor het koninkrijk van God, zal er zeker niet binnengaan! (Lucas 18 : 17).

48

In het evangelie van Thomas waren aan een soortgelijke spreuk van Jezus van Nazareth [Lucas 18 : 17] woorden toegevoegd of omgezet welke als benadrukking van een, door sacraliteit-georinteerde beleving, vergeten aandacht voor de wereldwerkelijkheid genterpreteerd konden worden. G. Quispel, Het Evangelie van Thomas. Uit het Koptisch vertaald en toegelicht door Gilles Quispel, Amsterdam 2005, pp. 323 328.

49

Wat de architecten konden, hebben zij hier meesterlijk laten zien. De kerkzaal is een der hoogtepunten uit Rietvelds oeuvre geworden, vooral ook, omdat ze een der grote ruimten is die naar zijn ontwerp zijn gerealiseerd en omdat ze in vergelijking met die paar andere (betrekkelijk grote: de aula in Arnhem, het paviljoen in Veneti) een grootser beheersing van de verhoudingen laat zien. Buffinga 1965 (zie noot 11), p. 1945.

50

Rietveld blijft trouw aan het uitgangspunt dat hij voor het eerst en definitief vastlegde in zijn Schrderhuis te Utrecht (1924): architectuur is objectieve ruimtebepaling die levensvoorwaarden onthult en niet vastlegt. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 95.

51

Maar heeft het dan geen goede zin, als de wereld kan zien, ho wij daar bezig zijn. Nauwelijks. In de eerste plaats is zichtbaarheid via een glaswand geen werkelijke communicatie. De buitenstaander beleeft eerder een parodie van wat binnen gebeurt, een glaswand zal hem ook nooit het gevoel geven, daarbij betrokken te zijn. Eventueel denkt hij: ik hoef niet naar binnen, ik kan het zo ook zien. In de kerk worden de heilsgeheimen gehoed en geoefend men komt ze geen stap nader, als men ze bekijkt. De meest wezenlijke en diepe dingen van het leven . . . wij weten allen dat ze er zijn en hoe ze er zijn tussen de mensen; maar ze worden ontluisterd, ze ontsnappen ons, als we ze op straat te kijk zetten, of soms zelfs als we er openlijk over spreken. Een geheimenis wordt pas levenwekkend, als het in de om-slotenheid wordt geoefend, en tot die oefening moeten we ons zetten: daarom heeft de kerk een deur, en die kan dicht zijn, we kunnen haar opendoen of ze kan voor ons worden opengedaan en dat is beide malen een wonder. Blankesteijn 1964 (zie noot 38), p. 16.

52

Het ligt voor de hand dat de oudere gemeenteleden die van de keuze van de architect nogal waren geschrokken en wier onrust bij het rijzen der muren niet minder werd, volkomen gerust zijn gesteld: ze vinden liturgisch dezelfde schraalheid waaraan ze gewend waren. Dan nemen ze die gladde buitenkant zonder toren wel op de koop toe. Buffinga 1965 (zie noot 11), p. 1946.

53

Vrin bevindt zich dus het vlak met de kerkelijke untensilia, kansel, doopvont en tafel. Die tafel is sier, want voor de Avondmaalsdiensten moet men de twee voorste rijen banken verwijderen om een andere tafel neer te zetten. Kortom: van de gehele liturgische vernieuwing is hier niets te vinden. Buffinga 1965 (zie noot 11), p. 1946.

54 53

Soberheid was voor hem [Gerrit Th. Rietveld] geen verarming. Integendeel: hij zag haar als een middel om de werk-

elijkheid intens te beleven. Naar zijn opvatting wijst de werking van de zintuigen ons hierin de weg. Deze zijn immers gericht op primaire, ongedeelde indrukken die een maximale groei en verheldering van het bewustzijn teweegbrengen. Hij was ervan overtuigd dat minder onder bepaalde omstandigheden altijd leidt tot meer, en hij riep op gezamenlijk de weelde van de soberheid te beleven. Mulder 1994 (zie noot 6), p. 86.
55

Rietveld stelt dan ook geen vragen naar het programma. Elk programma is voor hem slechts aanleiding tot architectuur, dat wil zeggen ruimteschepping. Maar ruimte staat voor hem gelijk met de ervaring van orde, helderheid, beheersing, men is geneigd te zeggen onlichamelijkheid. In de mate dat hij die vergeestelijking als absolute waarde poneert, wordt zijn architectuur idealistisch en onwerkelijk, verliest ze haar band met het dynamische en beweeglijke leven, gaat ze zichzelf als autonome en sacrale waarde poneren en wordt onbewoonbaar. De oorspronkelijke chaos ordent ze niet, ze poneert tegenover de absolute chaos en absolute orde. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 95.

56

Maar dan moet ook de ruimte dat beleefbaar maken: dat we niet onder-ons zijn, dat Hij ons heeft uitgenodigd, ons met een niet te overziene schare anderen. De al te overzichtelijke ruimten, waarvoor de moderne architectuur zon voorkeur heeft, zouden wel eens een wezenlijke hinderpaal kunnen zijn om dat te beleven. Blankesteijn 1964 (zie noot 38), p. 8.

57

Daarom zie ik architectuur liever als sobere zelfhandhaving dan als sacraal-doenerij. Het leven in zn geheel is als een eeuwig naar zn zwaartepunt zoekend, uit het lood geslagen evenwicht. Vanuit dit standpunt zie ik ook de architectuur meer als een labiel overwicht, dan als onwrikbare monumentaliteit! Rietveld 1958 (zie noot 32), p. 163.

58

In dit relatieve beeld moeten we leren het absolute van de godmenselijke werkelijkheid te realiseren. Het proces dat daarmee is ingezet en dat reeds volop aan de gang is zal dan wellicht op een zelfontleding gaan lijken, maar misschien wordt het ook duidelijk dat dit juist het wezen van het christendom is. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 53. Paulus had Abraham dan wel als zijn vader genoemd, Isral was volgens hem niet tot zelfontleding gekomen, maar over de hoeksteen in Sion gestruikeld, Maar Isral, dat ernaar streefde door de wet rechtvaardig te worden, heeft dat niet bereikt. (Romeinen 9 : 31).

59

[8] Door zijn geloof ging Abraham, toen hij geroepen werd, gehoorzaam op weg naar een plaats die hij in bezit zou

krijgen, en hij ging op weg zonder te weten waarheen. [9] Door zijn geloof trok hij naar het land dat hem beloofd was maar hem nog niet toebehoorde. Samen met Isaak en Jakob, mede-erfgenamen van de belofte, woonde hij daar in tenten [10] omdat hij uitzag naar een stad met fundamenten, door God zelf ontworpen en gebouwd. (Hebreen 11 : 8 10). NBV 2004 (zie noot 15), p. 2288.
60

De hemel, dat is datgene wat uit de onzichtbaarheid moet treden, het is datgene wat verborgen is, maar wat door God op deze aarde gerealiseerd zal worden en wat in onze aardse verhoudingen ook door Zijn volk en door Zijn gemeente moet worden verwerkelijkt. (B. Holl). NAi 1965 (zie noot 10), p. 22.

61

[1] Ontdoe u dus van alles wat slecht is, van alle bedrog en huichelarij, alle afgunst en kwaadsprekerij, [2] en verlang als

pasgeboren zuigelingen naar de zuivere melk van het woord, opdat u daardoor groeit en uw redding bereikt. [3] U hebt toch ondervonden hoe goed de Heer is? [4] Voeg u bij hem, bij de levende steen die door de mensen werd afgekeurd maar door God werd uitgekozen om zijn kostbaarheid, [5] en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijke tempel. Vorm een heilige priesterschap om geestelijke offers te brengen die God, dankzij Jezus Christus, welgevallig zijn. [6] In de Schrift staat immers: In Sion leg ik een hoeksteen die ik heb uitgekozen om zijn kostbaarheid; wie daarop vertrouwt, komt niet bedrogen uit. [7] Kostbaar is hij voor u, die erop vertrouwen. Voor wie er
54

niet op vertrouwen, geldt echter: De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden. [8] En: Het is een steen waarover men struikelt, een rotsblok waaraan men zich stoot. Zij struikelen omdat ze Gods woord niet gehoorzamen, daartoe zijn ze bestemd. [9] Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk dat God zich verworven heeft om de grote daden te verkondigen van hem die u uit de duisternis heeft geroepen naar zijn wonderbaarlijke licht. [10]Eens was u geen volk, nu bent u Gods volk; eens viel Gods ontferming u niet ten deel, nu wordt zijn ontferming u geschonken. (1 Petrus 2 : 1 10). NBV 2004 (zie noot 15), pp. 2306 2307.
62

Nu de religieuze beleving naar de binnenkant van de aardse werkelijkheid gekeerd staat, moet het kerkgebouw ook van deze houding een expressie zijn. Het zal dus helemaal in de aardse werkelijkheid opgenomen moeten worden en als gebouw een plaats vinden in de nieuw-ontdekte continuteit van het architectonisch milieu. Het mag die continuteit niet verbreken of opheffen. Zoals elk ander gebouw vandaag slechts authentiek kan zijn wanneer het tegelijk een symbool n een element is van de dynamische totaliteit van het universele menselijke woonmilieu, dient ook het kerkgebouw, in een functionele dienstbaarheid, op zijn eigen plaats en wijze het behoren tot het geheel uit te drukken. Het moet deze totaliteit zelfs op een bijzondere wijze symboliseren, omdat religie juist de meest ongespecificeerde uiting is van het bestaan, omdat ze op de totaliteit als totaliteit betrekking heeft, anders bijvoorbeeld dan de wetenschap of zelfs de filosofie. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 28.

63 64

Anoniem, Kerk van Rietveld bijna klaar, in: Trouw, 29 mei 1965. Het programma van eisen was door de opdrachtgever in korte en duidelijke taal geformuleerd: niet meer en niet minder dan een opsomming van zodanige ruimten, dat het gebouw zowel kerkelijk centrum, kerk, als wijkcentrum zou kunnen zijn. Maten en bedragen werden niet genoemd, wel werd de wens te kennen gegeven, dat het gebouw sober zou zijn, gezien de voorkeur van deze kerkelijke gemeenschap en gezien de beperkte middelen. Deze eenvoudige en duidelijke taal ook tijdens de latere veelvuldige contacten met de bouwcommissie gaf de architecten de mogelijkheid en de inspiratie een eveneens eenvoudige en duidelijke vormen- en kleurentaal te kiezen. Van Tricht 1966 (zie noot 8), pp. 65 67. Dit hing samen met de vertrekpunten die Gerrit Th. Rietveld voor zijn ruimtebeleving had bepaald, Hij heeft zich altijd verweerd tegen diegenen die architectuur zagen als een louter functionele en technische aangelegenheid. Voor hem was architectuur in eerste instantie een kunstvorm. Hij zag niets in het pure functionalisme, omdat de functie van een gebouw wordt afgeleid van de menselijke behoeften en die zijn sterk veranderlijk. Mulder 1994 (zie noot 6), p. 110.

65

De architecten [Gerrit Th. Rietveld en Johan van Tricht] die zorg hebben voor de mens in zijn ruimtelijke behoeften en verlangens, hebben die zorg hier tot in de kleinste details uitgestrekt. Die zorg vinden we in de kleine vergaderzalen en in de keukens, in de gangen en in het bedrijfskantoor van de kerkfabriek, in de slaapkamers van het kostershuis en in de situering in het dorp. Buffinga 1965 (zie noot 11), p. 1947.

66

Voor Rietveld was de overgang van de ruimte binnen en buiten een belangrijk gegeven. Maar hij hing zich niet op aan zijn eigen principe. Het is niet zo dat in zijn werk de buitenkant altijd een letterlijke afspiegeling is van de binnenruimte. Hij groepeerde de vormelementen aan de buitenkant tot het beeld dat hem voor ogen stond, ook als hij daarmee zaken koppelde die binnen gescheiden waren. Mulder 1994 (zie noot 6), p. 137.

67

Iemand heeft gezegd: Jullie hebben geen kerk gebouwd, maar een betonbunker. Het is onze opdracht broeders en zusters, om met ons hele leven waar te maken, dat de kerk van zijn levensdagen geen betonbunker kan en mag zijn.

55

Dat de kerk eigenlijk alleen maar een open deur kan wezen. Een ruimte voor allen. Een ruimte voor de ontmoeting, in de meest wezenlijke zin van het woord. (B. Holl). NAi 1965 (zie noot 10), p. 26.
68

Door haar nieuw verworven inzichten was de kerk tot besef gekomen dat zij op gelijke hoogte stond met de moderne mens. (Zie noot 21) De klaarheid van de ruimtewerking is gebaat bij een strenge doorvoering van een eenheidsmaat. Goedbegrepen en werkelijk streng doorgevoerd werken volgens maateenheden geeft aan het bouwwerk een kristallen helderheid; ook bij de allereenvoudigste bouwsels. Als U een gebouw ziet, dat streng volgens een maateenheid is gemaakt, dan ziet U eigenlijk aan dat gebouw niets, maar U ondergaat een helderheid die U nergens anders vindt. Dit moet niet alleen in de lengte en de breedte zijn, maar ook in de hoogte. En het is heel duidelijk merkbaar, zonder dat je het ergens kunt aanwijzen, je vindt het soms nergens in terug. Het is voornamelijk ook deze helderheid die het eigenlijke wezen van onze tijd en die der naaste toekomst op de juiste wijze verbeeldt. (G. Th. Rietveld). Mulder 1994 (zie noot 6), p. 93.

69

70

Monumentaliteit is altijd een uitdrukking geweest van macht. Zij wordt gemaakt om te imponeren en dat paste niet in de gedachtenwereld van Rietveld. Mulder 1994 (zie noot 6), p. 113. En dan wordt die nieuwe stad voorgesteld als een geweldige kubus, de lengte en de hoogte en de breedte zijn gelijk. In alle culturen is altijd de kubus evenals de bol het symbool geweest van de volmaaktheid, van de volheid en van de volledigheid en met deze kubistische beschrijving wil de profeet ons leren, dat alles af is in de nieuwe Godsstad. Dat alles echt is en dat alles oprecht is. Alle tegendelen zijn daar verzoend, Isral en de volkerenwereld, de kerk en de wereld. (B. Holl). NAi 1965 (zie noot 10), p. 23.

71

72

Wel meen ik ook de gedachte te vertolken die Rietveld indertijd ook vele malen uitsprak, wanneer hier gesteld wordt, dat het ontwerpen en realiseren van dit kerkgebouw toch voor ons een zeer boeiende en een dankbare opgave is geweest. Zelfs wil ik hier van harte aan toevoegen dat het door ons als een eer werd aangevoeld dat een kerkelijke gemeenschap in een prachtige harmonie wist samen te werken, met architecten die een geheel andere levensbeschouwing hebben. Wij hebben dit steeds gezien als een overwinning op minder verheven tradities. (J. van Tricht). NAi 1965 (zie noot 10), pp. 3 4.

73

De Kerk ziet zich momenteel geconfronteerd met de omstandigheid, dat zij een randverschijnsel is geworden. Bij zeer grote groepen, de zogenaamde rand- en buitenkerkelijken, neemt de kerk geen plaats meer in hun leven in. Ten hoogste is zij n van die aan bepaalde ruimten, tijden en personen gebonden complexe eenheden, afgescheiden van andere werelden, zoals de kaartclub, het werk en het gezin [ . . . ] Terwijl het moderne leven in meervoud op zichzelf dus al een scheiding tussen de Kerk en de rest als het ware opdringt, ligt voor de Kerken het zwaartepunt van het probleem in de omstandigheid, dat velen zich niet persoonlijk aangesproken weten door de lokale Kerk, de wijkgemeente, zoals deze in hun woonplaats functioneert. P. G. Swanborn e.a. (red.), Kerk in stedelijk perspectief. Mogelijkheden van gemeentevormen in de stadssamenleving. Studie in opdracht van de Commissie voor de Deltazaken vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk, s-Gravenhage 1965, pp. 103 104.

74

Zonder nog een wezenlijk aandeel te hebben in de opbouw van de nieuwe beschaving, zal de kerk voortaan op de evolutie van de mensheid achternahinken. Het middel om bij te blijven is de concessie. Een van die concessies is de moderne kerkelijke kunst. Na geprobeerd te hebben een eigen zelfstandige stijl te ontwikkelen, die als een vorm van esperanto opgebouwd was met elementen uit de klassieke stijlperioden (de al te recente niet meegerekend), gaat de kerk, naarmate de moderne kunst meer veld wint in het hedendaagse bewustzijn, sommige vormverschijnselen over56

nemen om zichzelf voor de moderne wereld weer iets meer aanvaardbaar te maken. Om dit veilig te kunnen doen, vertoont zij de neiging de moderne vormen echter pas over te nemen wanneer ze in de kunst alweer uitgehold zijn. De moderne kerkelijke kunst is een zuivere koketterie tegenover de wereld. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 9.
75

Al gebeurt het met het volste recht, toch is het iets te simplistisch deze ontwikkelingsgang alleen maar vanuit die hoek te bekijken. Tegen alle schijn in zijn de concessies van de kerk aan de wereld niet enkel door publicitaire overwegingen ingegeven. Ergens vormen ze ook een rele, hoewel niet erg adequate en heel rechtzinnige, uiting van een waarachtig religieus bewustzijn dat de religieuze waarden terug aan de mens en de menselijke waarden terug aan de kerk wil schenken, dat met andere woorden de scheidingslijn tussen kerk en wereld teniet wil doen. Ten onrechte wordt de oppositie tussen de verschillende mensopvattingen die in de tegenstelling tussen de profane en kerkelijke kunst tot uiting komt als een absolute tegenstelling tussen wereld en kerk genterpreteerd. In feite loopt deze scheidingslijn dwars door deze tegenstellingen van ideologien of instituten heen. De moderne mens is daar overheen gegroeid. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 9.

76

Het kenmerk van het beste Nederlands Hervormde kerkgebouw en zijn inrichting zij soberheid, rust, licht zonder nuchterheid, kunstrijke eenvoud en adel, in staat om geslachten lang de gemeente te verzamelen in het Huis des Heren, het Huis des Gebeds om te horen de stem des lofs en om te vertellen al de wonderen des Heren (Psalm 26 : 7). (Aanwijzingen voor gemeenten en bouwmeesters ten gebruike bij het ontwerpen en bouwen of restaureren en inrichten van Nederlandse Hervormde kerkgebouwen, vastgesteld op 9 juni 1947 door de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk). Beginselen van kerkbouw 1954 (zie noot 21), p. 126. Het commentaar van Albert Buffinga werd daarmee wederom ontkracht: De aanvaarding en versterking van de hoek waarop de kerk staat, door de toepassing van de halve kubische vorm, het gebruik van het water, waarin de kerk gedeeltelijk staat en waardoor de kerk met spiegeling mee de kubus vol maakt, zijn stedebouwkundige vondsten die deze kerk in het wijkplan grote waarde geven. Overigens heeft de kerkeraad zich ook in dit opzicht ondergeschikt gemaakt aan de architectuur en de stedebouw. Veel dringt er niet door van het rapport Beginselen van kerkbouw. De verwerpelijke tendens om de kerk sluitsteen en hoeksteen van een uitbreidingsplan te maken, heeft ook hier zijn werk gedaan. Ten gunste van de stedebouw. Ten gunste van de eigen positie van de kerk? Buffinga 1965 (zie noot 11), p. 1947.

77

Eveneens in 1954 verscheen het hervormde synoderapport Beginselen van kerkbouw. Het is voorzichtig en meer evenwichtig in zijn formulering van uitgangspunten en prototypen voor plattegronden, in die zin dat naast langsgerichte varianten ook diverse dwars- en L-vormige opstellingen worden gepresenteerd. Na alle beoordeeld te zijn op voor- en nadelen wordt wel voorkeur voor bepaalde opstellingen uitgesproken. De schemas en hun beoordeling doen in eerste instantie nuchter aan, functioneel beredeneerd vooral vanuit overwegingen van zicht en gehoor. Hier lijkt het modernisme, begrepen in de zin van functionalisme, dan toch voet aan de grond gekregen te hebben. Maar tevens zette het rapport zo een eeuwenoude protestantse traditie voort, waarin overwegingen van goed gehoor en goed gezicht altijd belangrijk waren. Bij nader inzien kon de werkzijze in het rapport voor een goede verstaander juist winst zijn. De schematische prototypen zijn grafisch losgekoppeld van de niet getekende gebouwomtrek. We mogen het beschouwen alsof men het aan de ontwerpers wilde laten om de gebouwvorm zelf te bepalen, op grond van andere architectonische aspecten. G. J. van der Harst, Jong kerkelijk erfgoed. Hervormde en gereformeerde kerkarchitectuur van de Wederopbouw, in: Doevendans 2004 (zie noot 24), p. 123.

78 57

Met de kerkbouw zal het gaan als met de vertaling van de liturgische teksten. Deze heeft de problemen van de volks-

taalliturgie niet opgelost, maar eerst voorgoed gesteld. Pas in de vertaling geeft men er zich tenvolle rekenschap van hoe weinig de liturgische teksten ons nog aanspreken, hoe onverstaanbaar ze ook in de eigen taal geworden zijn, hoe veel grotere dimensies een taal, vooral een rituele taal, bezit dan die van een rationele inhoudsoverbrenging, de enige die vertaalbaar is. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 14.
79

Wanneer we onbevangen van het leven zijn en we gericht zijn op de vervulling van eigen wezen, zal het van de wereld hebben ons geen moeite geven, integendeel. De uitgebreidheid van onze cosmos hangt af van eigen ontvankelijkheid. Op eigen instelling komt het aan; die dingen krijgen slechts waarde voor ons voor zover wij ze kunnen bevatten. G. Th. Rietveld, Iets over de plaats van de kunst in het proces van bewustwording en de betekenis van de kunstzinnigheid voor de toekomstige samenleving, in: H. van Rens, Gerrit Rietveld Teksten. Een keuze uit de geschriften van Gerrit Rietveld, Utrecht 1979, p. [].

80

Hier werd definitief duidelijk hoezeer de christenheid zich met een bepaalde vorm van beschaving had gedentificeerd en als religieus fundament ervan mt deze verdwijnende beschavingsvorm ten dode was opgeschreven. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 7.

81

In onze tijd over kerkbouw spreken is bijna een wanhopige onderneming. Het zou allemaal veel vlotter te formuleren zijn als men gewoon aanvaardde dat de tijd van de kerken voorbij is. Maar juist deze logica houdt geen stand wanneer men ze confronteert met de concrete werkelijkheid in haar volle totaliteit. Ik geloof dat er altijd voort kerken gebouwd zullen worden, kerken die geen kerken meer zijn, maar die juist op die manier de lege plaats van het huidige kerkgebouw zullen in kunnen nemen. De breuk met het verstarde schema is voor het kerkgebouw in deze tijd de enige uitweg om te kunnen blijven bestaan in een wereld waarin stuk voor stuk alle heilige omheiningen worden opgebroken. Het heilige is in de mens zelf verlegd. Het kerkgebouw moet die religieuze grond van het bestaan ergens gestalte helpen geven. De kerkbouw is er niet de enige en totale beleving van. Integendeel, hij is om een uitdrukking van Bonhoeffer te parafraseren het allerlaatste als al de voorlaatste dingen voltooid zijn. Kerkbouw moet achtergesteld worden bij de bewustwording van dringender taken, zeker in onze tijd nu de religieuze dimensie van christendom en wereld dringende opheldering behoeft. Op zijn eigen manier kan hij wellicht ook tot die opheldering bijdragen. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 110.

82

Het christendom is uit zijn kerken gegroeid. Het heeft er eigenlijk niets meer mee van doen. Zich eraan vast te blijven hechten als een levensbehoefte, is gewoon een vorm van onvolwassenheid. Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 103.
[18] De muur was gemaakt van jaspis, en de stad zelf was van zuiver goud, helder als glas. [19] De grondstenen van

83

de stadsmuur waren versierd met allerlei edelstenen. De eerste was van jaspis, de tweede van lazuursteen, de derde kornalijn, de vierde smaragd, [20] de vijfde sardonyx, de zesde sarder, de zevende olivijn, de achtste aquamarijn, de negende topaas, de tiende turkoois, de elfde granaat en de twaalfde amethist. [21] De twaalf stadspoorten waren twaalf parels, elke poort een parel op zich. De straten van de stad waren van zuiver goud en schitterden als glas. (Openbaring 21 : 18 21). NBV 2004 (zie noot 15), p. 2360.
84

Dan kon ik tenslotte nog tot een heel andere vraag: wanneer wij zo eens kennis nemen van de kerkelijke pers van de laatste jaren, dan komen wij daar de vraag tegen: Ja, moeten we nu nog wel kerken bouwen? Is het wel verantwoord om dergelijke grote sommen gelds te steken in die kostbare kerkgebouwen? En men zegt dan ja, de tijd is voorbij, dat op zondag iedereen met zijn gezin naar de kerk ging. Waar zitten de mensen op zondag? De mensen op zondag, die werken misschien ergens in de havens van Amsterdam in een ploegendienst, of die zitten op het strand in Zandvoort,
58

of die zitten aan de Loosdrechtse plassen of die zitten in een zomerwoning ergens op de Veluwe, of misschien wel in een recreatiecentrum van de Hervormde Kerk, maar in ieder geval, de mensen zijn voor een groot deel s zondags niet meer thuis. En daarom, schei nu maar uit met het bouwen van kerken en zoek de mensen daar maar op. Je moet ze opzoeken in hun beroep, je moet ze opzoeken in hun ontspanning en daar moet je groepjes gaan vormen, daar moet je clubs gaan vormen, daar moet je, wat men noemt, huisgemeenten vormen en dan hebben we in die wereld van deze tijd zo hier en daar nog een enkel vast punt. (H. G. van Beusekom). NAi 1965 (zie noot 10), p. 17.
85

Het dualisme tussen God en mens verdwijnt. De mens is god zelf. Er bestaat slechts n schepper, zoals er slechts n architectuur, slechts n ruimte kan zijn. (F. L. Wright). Bekaert 1967 (zie noot 1), p. 30. Voor de nieuwe vormgeving is dat wat eender is in alle mensen, belangrijker dan hun verschillen. (G. Th. Rietveld). G. Bekaert, G. T. Rietveld leeft voort, Streven (1964), p. 12. In de Cultuurnota 2001 2004 is aan de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg (nu Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten) opdracht gegeven onderzoek te doen naar, en beleid te ontwikkelen voor, de omgang met de architectuur en stedenbouw uit de Wederopbouwperiode (1940 1965). < http://www.racm.nl/ > (november 2008).

86

87

88

Enkele kunstwerken zijn voldoende om het wezen van de dingen voor eeuwen vast te leggen; niemand ontkomt aan dien greep. (Gerrit Th. Rietveld). Bekaert 1964 (zie noot 86), p. 12.

59

Bibliografie

Literatuur

Beginselen van kerkbouw. Rapport uitgebracht aan de Generale Synode der Nederlands Hervormde Kerk door de daartoe benoemde commissie, Boekencentrum N. V.: s-Gravenhage 1954. Bekaert, G., G. T. Rietveld leeft voort, Streven (1964), pp. 11 12. Bekaert, G., In een of ander huis. Kerkbouw op een keerpunt, Lannoo: Tielt / Den Haag 1967. Blankesteijn, H. R., Terugtocht uit de wijken; een studiedag in Zutphen van de kring Kerkbouw en Eredienst, Mededelingen Prof. dr. G. van der Leeuwstichting 62 (1986). Blankesteijn, H. R. en W. G. Overbosch, Een hut om in te schuilen. Kerken van nu en morgen, Bosch & Keuning N. V.: Baarn z.j. [1964]. Bos, A. e. a. (red.), De stad der toekomst, de toekomst der stad. Een stedebouwkundige en sociaal-culturele studie over de groeiende stadsgemeenschap, Voorhoeve: Rotterdam 1946. Brown, Th. M., The works of Gerrit Rietveld architect (diss. Rijksuniversiteit Utrecht), A. W. Bruna & Zoon: Utrecht 1958. Buffinga, A. en J. van Tricht, Hervormd kerkelijk centrum De Hoeksteen te Uithoorn, Bouw 50 (1965) 2 (december), pp. 1944 1947. Doevendans, K. (C. H.) en G. J. van der Harst (red.), Het kerkgebouw in het postindustrile landschap, Uitgeverij Boekencentrum: Zoetermeer 2004. Kerk en humanisme. Nota van de Generale Synode der Nederlands Hervormde Kerk, behandeld in haar vergadering van 20 november 1963, z.p. z.j. [1964]. Kper, M. (red.) en I. van Zijl, Gerrit Th. Rietveld, 1888 1964. Het volledige werk, uitgave bij tent. Utrecht (Centraal Museum) 1992, pp. 338 339.
60

Leeuw, G. van der, Bespreking van De stad der toekomst, de toekomst der stad, Wending 1 (1946 1947). Mulder, B., Gerrit Thomas Rietveld. Schets van zijn leven, denken en werken, SUN: Nijmegen 1994. Nederlands Bijbelgenootschap, De Nieuwe Bijbelvertaling, E. M. Queridos Uitgeverij B. V. en Uitgeverij Jongbloed: Haarlem 2004. Quispel, G., Het Evangelie van Thomas. Uit het Koptisch vertaald en toegelicht door Gilles Quispel, In de Pelikaan: Amsterdam 2005. Rens, H. van, Gerrit Rietveld Teksten. Een keuze uit de geschriften van Gerrit Rietveld, Impress: Utrecht 1979. Rietveld, G. Th., Kerkelijk centrum te Uithoorn, Bouw 23 (1963) 1 (juni), p. 749. Swanborn, P. G. (red.), W. Eichholtz en C. M. Warners, Kerk in stedelijk perspectief. Mogelijkheden van gemeentevormen in de stadssamenleving. Studie in opdracht van de Commissie voor de Deltazaken vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk, Boekencentrum: s-Gravenhage 1965. Tricht, J. van, Hervormd kerkelijk centrum De Hoeksteen te Uithoorn, Bouwkundig Weekblad 84 (1966) 5 (maart), pp. 65 69.

Voor alle uit de bijbel ontleende teksten in de hoofdtekst is De Nieuwe Bijbelvertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap gebruikt.

Bronnen

Wat er gesproken werd bij de opening van De Hoeksteen, zaterdag 10 juli / zondag 11 juli 1965, Nederlands Architectuurinstituut, Rotterdam (NAi), archief Rietveld, Van Dillen en Van Tricht, inv.nr. 705.

61

Archief

Nederlands Architectuurinstituut (NAi) Museumpark 25 / 3015 C B Rotterdam

Archief architectenbureau Rietveld, Van Dillen en Van Tricht (RvDvT). Uithoorn: Bouw kerk De Hoeksteen, Hugo de Grootlaan 1, Rietveld en Van Tricht, 1960. Inventarisnummers 195 209 195 196 197 198 199 200 201 202 Plattegrondschetsen Gevelaanzicht doorsnedeschetsen Interieurperspectieven Overige, betreffende interieur Schetsontwerp nr. 1. (60) Serie (voorlopig ontwerp) (1 62) nrs. 03 014 Serie publicatietekeningen (4 60) Serie, betreffende ramen nrs. 1AB, 2AB, 3 4 6b 12b 6b 9b 10b 15b 8b 1b

62

Inventarisnummers 203 208 Serie (bestek- en werktekeningen) 203 204 205 206 207 208 209 nrs. 1 10 nrs. 11 20 nrs. 21 28, 29A, 30 nrs. 31 (2x), 32, 34-40 nrs. 41 49 nrs. 50-51, 52 (2x), 53 56 Ongenummerd (62 66) 10b 10b 10b 10b 9b 8b 11b

Inventarisnummers 703 705 Supp. 703 704 schetsen (z. j.) tekeningen kerkbanken, stoelen, tafel, preekstoel en lessenaar (63 64) 705 4b 6b

Wat er gesproken werd bij de opening van de Hoeksteen, 10 juli 1965.

63

Noord-Hollands Archief (NHA) Jansstraat 40 / 2011 R X Haarlem

Archief Gemeentebestuur van Uithoorn (1906 1965) Band 601A.2 (toegangsnummer: 1913) Inventarisnummers 1 1316 828 839 841 842 843 Verslagen van besprekingen inzake uitbreidingsplannen, 1950-1965. Dossier inzake de vaststelling van het uitbreindingsplan-in-onderdelen Zijdelwaard I, 1959-1960. Stukken betreffende de vaststelling van het uitbreidingsplan-in-onderdelen Zijdelwaard II, alsmede de eerste herziening, 1960-1963. Dossier inzake de vaststelling van het uitbreidingsplan-in-onderdelen Zijdelwaard III, 1961-1963. Dossier inzake de vaststelling van het uitbreidingsplan-in-onderdelen Zijdelwaard IV, 1964-1965. 1280 Stukken betreffende kerkgebouwen 1957-1965.

64

Archief Gemeentebestuur van Uithoorn (1966 1975) Band 601A.3 (toegangsnummer: 1914) Inventarisnummers 1 963 496 Verslag van een onderzoek naar de leefbaarheid in Zijdelwaard IV, 1970.

Dossiers inzake vaststelling en wijziging van het bestemmingsplan Zijdelwaard, 1966-1975; met tekeningen. 508 509 510 511 512 960 Deelplan III, wijziging, 1966. Deelplan IV, 1966-1970. Deelplan IV A, 1971 -1972. Deelplan III, 1972-1973. Deelplan I en II, 1973-1975. Stukken betreffende kerkgebouwen en -genootschappen, 1965-1972.

65

Illustraties

Detail van publicatiefoto interieur kerkzaal, in: Buffinga, A., en J. van Tricht, Hervormd kerkelijk centrum De Hoeksteen te Uithoorn, Bouw 50 (1965) 2 (december), p. 1947. Detail van portretfoto Gerrit Th. Rietveld, in: Rietveld, G. Th., Het echte nieuwe bouwen moet nog beginnen, Bouw [] (1964) 1 (datum), p. 262. Eerste ontwerpschets voor Uithoorn door Gerrit Th. Rietveld, in: Nederlands Architectuurinstituut, Rotterdam (NAi), archief Rietveld, Van Dillen en Van Tricht, inv.nr. 703. Publicatietekeningen langsdoorsnede over toneelzaal / dwarsdoorsnede over kerkzaal / langsdoorsnede over kerkzaal, in: Tricht, J. van, Hervormd kerkelijk centrum De Hoeksteen te Uithoorn, Bouwkundig Weekblad 84 (1966) 5 (maart), p. 69.

13

16

22

27 28

Impressieschets interieur kerkzaal door Gerrit Th. Rietveld [?], in: Nederlands Architectuurinstituut, Rotterdam (NAi), archief Rietveld, Van Dillen en Van Tricht, inv.nr. 197. Detail van publicatiefoto presentatiemaquette, in: Rietveld, G. Th., Kerkelijk centrum te Uithoorn, Bouw 23 (1963) 1 (juni), p. 749. Publicatietekeningen zijaanzichten van noordwestgevel / zuidwestgevel / zuidoostgevel / noordoostgevel, in: Tricht, J. van, Hervormd kerkelijk centrum De Hoeksteen te Uithoorn, Bouwkundig Weekblad 84 (1966) 5 (maart), pp. 66 67.

34

36

39

Detail van publicatiefoto interieur crche, in: Buffinga, A., en J. van Tricht, Hervormd kerkelijk centrum De Hoeksteen te Uithoorn, Bouw 50 (1965) 2 (december), p. 1945. Detail van impressieschets exterieur in stedenbouwkundige situering, in: Nederlands Architectuurinstituut, Rotterdam (NAi), archief Rietveld, Van Dillen en Van Tricht, inv.nr. 197. Publicatietekening grondplan begane grond / verdieping, in: Buffinga, A., en J. van Tricht, Hervormd kerkelijk centrum De Hoeksteen te Uithoorn, Bouw 50 (1965) 2 (december), p. 1946.

68

69

66

Colofon Auteur R. M. (Marius) Kingma 0494054 Titel In het huis van een humanist. G. Th. Rietveld op een kruispunt. Onderzoeksbegeleider dr. R. (Rob) Dettingmeijer Onderzoekswerkgroep Rietvelds Universe (2007 2008) Adres r.m.kingma@students.uu.nl Ontwerp Neue Helvetica Linotype Std. 10 / 15
Bachelorthesis Faculteit Geesteswetenschappen Departement Geschiedenis en Kunstgeschiedenis Universiteit Utrecht Juni 2009

In het huis van een humanist

G. Th. Rietveld op een kruispunt / R. M. Kingma

En dit alles gericht op de voleindigende humaniteit, dit alles gericht op de mens, dit alles met de mens als inzet.

Tegen het einde van zijn architectuurloopbaan werd Gerrit Thomas Rietveld (1888 1964) geconfronteerd met een wens die hij tot drie maal toe zou hebben geprobeerd te weigeren. In de nadagen van de wederopbouwperiode was de kerkvoogdij van de Nederlands Hervormde Gemeente van Uithoorn op zoek gegaan naar een architect die vanuit haar hervormde beginselen een waarachtige hoeksteen voor de uitbreidingswijk Zijdelwaard vorm zou kunnen geven haar zoektocht eindigde bij een humanist. In een periode waar het seculiere denken het theocentrische wereldbeeld onomkeerbaar naar een maatschappelijk zijpad had verdrukt, vielen op een kruispunt aan de oever van de Amstel ogenschijnlijke tegenstellingen weg in een merkwaardige synthese tussen kerk en wereld, religie en profanatie, sacraliteit en utiliteit, christendom en humanisme. Met zijn ontwerp voor het Nederlands Hervormd Kerkelijk Centrum De Hoeksteen had Gerrit Th. Rietveld eigenhandig het bewijs geleverd dat zijn goddeloze gezicht nog altijd overeenkomstige gelaatstrekken vertoonde met het gezicht waar hij zich voor goed van had afgezet Jezus van Nazareth.

You might also like