Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Individu en organisatie ....................................................................................................... 4 1.1 Motivatie ....................................................................................................................................... 4 1.2 Capaciteiten en competenties....................................................................................................... 8 1.3 Persoonlijkheid .............................................................................................................................. 9 1.4 Attitudes ........................................................................................................................................ 9 1.5 Relatie tussen individu en organisatie......................................................................................... 10 1.6 Instrumentele houding ................................................................................................................ 11 1.7 Emotionele betrokkenheid .......................................................................................................... 11 1.8 Arbeidssatisfactie ........................................................................................................................ 11 1.9 Billijkheid ..................................................................................................................................... 12 Hoofdstuk 2 Inpassen en motiveren ..................................................................................................... 13 2.1 Werving en selectie ..................................................................................................................... 13 Hoofdstuk 4 Doelmatig samenwerken en overleggen .......................................................................... 16 4.1 Doelmatige uitvoering van werkzaamheden in groepen ............................................................ 16 4.2 Voorwaarden voor een doelmatige uitvoering ........................................................................... 16 4.3 Procesverliezen in uitvoerende groepen .................................................................................... 17 4.4Doelmatig overleggen in groepen ................................................................................................ 18 4.5 Voor- en nadelen van een groepsaanpak .................................................................................... 18 4.6 Criteria voor doelmatig overleggen in groepsverband ............................................................... 19 4.7 Procesverliezen in het overleg .................................................................................................... 19 4.8 Verbeteren v.h. overleg in groepen ............................................................................................ 20 4.9 leidinggeven aan het overleg ...................................................................................................... 22 4.10 Samenwerken en overleggen in zelfsturende teams ................................................................ 22 4.11 Condities voor doelmatige samenwerking in zelfsturende teams ............................................ 23 Hoofdstuk 6 Macht en leiding ............................................................................................................... 24 6.1 Macht en invloed ......................................................................................................................... 24 6.2 Machtsbronnen ........................................................................................................................... 24 6.3 Machtsgebruik ............................................................................................................................. 24 6.4 Effecten van machtsgebruik ........................................................................................................ 25 6.5 Machtsgebruik als politiek middel .............................................................................................. 26 6.6 Machtsmisbruik ........................................................................................................................... 26 6.7 Leidinggeven in organisaties ....................................................................................................... 26 Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
3
6.8 Stijl van leidinggeven ................................................................................................................... 27 6.9 Leiderschap en effectiviteit ......................................................................................................... 28 6.10 Verbeteren van leidinggeven .................................................................................................... 31 6.11 Invloed van leiderschap ............................................................................................................. 33 Hoofdstuk 7 Organisatiestructuur ......................................................................................................... 34 7.1 Aanbrengen van structuur........................................................................................................... 34 7.2 Verdelen van werkzaamheden .................................................................................................... 34 7.3 Afstemmen .................................................................................................................................. 35 7.4 Bevoegdheden en betrekkingen ................................................................................................. 36 7.5 Aanvullende vormen van bevoegdheden en onderlinge verhoudingen ..................................... 37 7.6 Ontwerpen van communicatiekanalen ....................................................................................... 38 7.7 De organisatie en mechanistische structuur ............................................................................... 38 7.8 Ontwikkelingen in structurele vormgeving ................................................................................. 38 Hoofdstuk 8 Organisatiecultuur ............................................................................................................ 41 8.1 Het begrip cultuur ....................................................................................................................... 41 8.2 De organisatiecultuur .................................................................................................................. 41 8.3 Typen organisatiecultuur............................................................................................................. 41 8.4 Gezonde en neurotische organisatieculturen ............................................................................. 42 8.5 Vast stellen van de cultuur van organisaties ............................................................................... 43 8.6 De ontwikkeling van organisatiecultuur ...................................................................................... 43 8.7 Overdragen van de organisatiecultuur ........................................................................................ 43 8.8 Organisatiecultuur en nationaliteit ............................................................................................. 43 8.9 Cultuurgebonden kijk op organisaties ......................................................................................... 43 8.10 Veranderen van de organisatiecultuur ...................................................................................... 43
Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
4
Zelfactualiserings- behoeften Erkenningsbehoeften Sociale behoeften Veiligheidsbehoeften Fysiologische behoeften Hoofdstuk 1 Individu en organisatie 1.1 Motivatie: het totaal van beweegredenen (motieven) dat op een bepaald ogenblik werkzaam is binnen een individu. Die motieven kunnen leiden tot de bereidheid om bepaalde spanningen te verrichten. Motivatie komt voort uit: - Interne krachten - Externe krachten - Betekenisgeving aan situatie (extern) en behoeften (intern)
1. Interne krachten motivatie Freud: driften/behoeften zijn aangeboren, hebben een lichamelijke oorsprong. Zij zijn de drijfveren voor het handelen, gedrag wordt gestuurd door aanwezige behoeften. Theorien: Maslow, Alderfer en McLelland. Theorie van Maslow Aan het gedrag van mensen ligt een vijftal aan behoeften ten grondslag.
Twee uitgangspunten: 1) Deprivatie van behoeften leidt tot activatie. Door een tekort komt de mens in beweging. 2) Hirarchisch geordend. De onderliggende behoefte moet vervuld zijn, voordat men toe is aan de volgende. Deficintiebehoeften zijn de eerste vier behoeften. Voor deze behoeften geldt het deprivatie uitgangspunt. De vijfde behoefte (zelfactualisering) wordt gedreven door de wens zich te ontplooien en niet door een tekort. Kritiek: Vaste volgorde, behoeften kunnen tegelijkertijd aanwezig zijn. Een andere groepering/indeling. Zelfactualisatie is moeilijk te meten.
Behoefte aan kennis, waarheid en wijsheid om tot zelfontplooiing/persoonlijke groei te komen. Behoefte aan waardering en respect door anderen, aan achting en status. Behoefte aan sociaal contact, vriendschap, liefde en ergens bij horen. Behoefte aan veiligheid, zekerheid en bescherming. Behoefte aan zaken die nodig zijn om in leven te blijven: voedsel, water, slaap etc. Figuur 1 Behoeftenhirarchie van Maslow Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
5
ERG-Theorie van Alderfer 1. Existentile behoeften. Behoefte aan materile zekerheid, goede werkomstandigheden, vast salaris etc. Vergelijkbaar met Maslow: fysiologische en veiligheidsbehoeften. 2. Relationele behoeften. Behoefte aan goede relaties met anderen en aan liefde en vriendschap. Graag ergens bij horen en streven naar waardering, erkenning en status. Vergelijkbaar met Maslow: sociale en erkenningsbehoeften. 3. Groeibehoeften. Behoefte aan persoonlijke groei/mogelijkheden om te ontplooien en behoefte aan zelfrespect. Grotendeels vergelijkbaar met Maslow zelfactualiseringsbehoefte. De verschillende soorten behoeften kunnen tegelijkertijd aanwezig zijn. Geen vaste volgorde/hirarchische ordening. Frustratie-regressie-hypothese: De behoeften van een lager niveau worden belangrijker, wanneer de bevrediging van hoger behoeften gefrustreerd wordt. Ook hier leidt deprivatie van behoeften tot activatie. Interessante resultaten: - Mensen waarvan de ouders een hogere opleiding hebben, blijken sterkere groeibehoeften te hebben. - Mannen hebben meer existentile behoeften en minder relationele behoeften. - Vrouwen hebben meer relationele behoeften en minder existentile behoeften. Theorie McLelland Iedereen ontwikkelt in zijn eerste levensjaren zijn eigen behoefteprofiel. In zon profiel is een behoefte dominant aanwezig en deze dominante behoefte bepaalt de gerichtheid v.d. persoon, onafhankelijk v.d. situatie waarin die persoon zich bevindt. 1. Prestatiebehoefte dominant: persoon is gericht op het leveren van goede prestaties. Hij zoekt situaties op die uitdagen en waarin hij kan laten zien wat hij kan. 2. Machtsbehoefte dominant: persoon streeft naar invloed en controle over anderen. Hij probeert posities te bereiken waarin dat mogelijk is. 3. Affiliatiebehoefte dominant: persoon is gericht op het scheppen van goede relaties met anderen. Lager management Midden management Hoger management Prestatiebehoefte X Machtsbehoefte X X Affiliatiebehoefte X Tabel 1 Aanwezigheid McLelland behoeften A en B laten zien dat er twee verbanden kunnen zijn t.o.v. een behoefte en een functie. a. Prestatiebehoefte Hogere functie b. Hogere functie Prestatiebehoefte Volgens McLelland is de dominante behoefte aangeleerd. Hierin speelt beloning van gedrag, Wet van het effect, een grote rol. Zowel een positieve aanpak als een negatieve aanpak kan het gewenste effect hebben: een manager die door machtsuitoefening iets voor elkaar krijgt, zal de neiging hebben Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
6
om die aanpak te herhalen. Als vriendelijk zijn het gewenste effect oplevert, zal die manier van aanpak dominant kunnen worden. Kritiek: wat aangeleerd kan worden, kan ook veranderd worden. Maslow Alderfer McLelland Aangeboren X X Aangeleerd X Deprivatie-principe X X n.v.t. Volgorde/hirarchie Ja Nee, frustratie-regressie hypothese Nee, dominante behoefte Behoeften Fysiologisch Existentieel - Veiligheid Sociaal Relationeel Affiliatie Erkenning Macht Zelfactualisering Groei Prestatie Tabel 2 Vergelijking theorien Opmerking: De behoeften van McLelland zijn niet echt te vergelijken met Maslow en Alderfer. 2. Externe krachten motivatie Gedrag kan ook door situaties worden uitgelokt. Mensen leren deels d.m.v. trial and error (gissen & missen, verschillende gedragingen uitproberen). a. Gedrag Ongewenst effect Ander gedrag. b. Gedrag Gewenst effect Zelfde gedrag. De Wet van het effect: gevolgen v. gedrag bepalen of iemand de neiging heeft om die handeling te herhalen of juist achterwege te laten. Zijn die gevolgen aantrekkelijk dan is dat een positieve bekrachtiging (b). Zijn die gevolgen niet aantrekkelijk dan is dat een negatieve bekrachtiging (a). Een handeling die steeds positief bekrachtigd wordt, zal na enige tijd automatisch vertoond worden. Deze handeling is dan geconditioneerd en opgenomen in het gedragsrepertoire. Deze handeling zal niet in elke situatie het gewenste effect opleveren. De gevolgen van een respons (handeling) zijn afhankelijk v.d. stimuli (kenmerken v.e. situatie). In sommige situaties zijn bepaalde handelingen niet gewenst. In een zakelijk overleg wordt humor, over het algemeen, niet gewaardeerd: hier is een zakelijke houding beter van toepassing. Wanneer deze koppeling voltooid is, lokt de situatie de geconditioneerde handeling uit. Het proces van bekrachtiging speelt een rol bij het conditioneren v.e. handeling. 3. Betekenisgeving aan interne en externe krachten Mensen kunnen gedrag vertonen omdat dit door de situatie wordt uitgelokt: trekkende kracht. Mensen worden aangezet tot gedrag door hun behoeften: duwende kracht. Beide benaderingen suggereren dat mensen geen keuze hebben. In een aantal gevallen is het vertoonde gedrag een resultaat van overwegen en kiezen. De behoeften v.d. persoon en de mogelijkheden die de situatie biedt, spelen een belangrijke rol in die overweging. De overwegingen, die ten grondslag liggen aan de keuze van het gedrag, worden beschreven door: de verwachtingstheorie (Vroom) en de attributietheorie. Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
7
Verwachtingstheorie In de verwachtingstheorie is, door Vroom, het overwegingsproces beschreven. Inspanning voor het werk hangt af van de volgende overwegingen: 1) Verband tussen inspanning en prestatie: bepaalde inspanning = goede prestatie. 2) Verband tussen prestatie en opbrengsten: goede prestaties = gewaardeerde opbrengsten. 3) Waarde v.d. opbrengsten: optelsom v. positieve en negatieve opbrengsten. Meer inspanning als: de kans om goede resultaten te behalen, hoger in geschat wordt. De kans dat aan deze resultaten bepaalde opbrengsten vastzitten en die opbrengsten meer waard zijn. Voorbeeld van een student: Een student werkt hard voor haar examen. Zij denkt hierdoor te slagen = inspanning-resultaatverwachting. Zij verwacht meer kans te hebben om aan werk te komen = resultaat-opbrengstverwachting. Het krijgen van werk heeft voor haar een hoge waarde = valence. Als het slagen voor het examen geen middel is om aantrekkelijker werk te krijgen, zal zij zich afvragen of het nog wel zin heeft meer inspanning te leveren voor het examen. Subjectieve afweging van kansen op succesvolle inspanningen en van waarden van opbrengsten. Bij deze subjectieve overwegingen en inschattingen spelen twee zaken een rol: 1 Billijkheid: mate waarin er een redelijke verhouding tussen inspanning en opbrengsten is. 2 Zelfbeeld: mate waarin men zich in staat acht om tot goede prestaties te komen. Attributietheorie Waarom willen mensen zich inspannen? Als ze met hun inspanning succes kunnen bereiken. Ze zijn minder bereid om in te spannen als ze denken dat ze toch geen goede resultaten zullen bereiken. Hoe komen mensen tot een goede in schatting van hun eigen mogelijkheden? Door te attribueren. Attribueren is een proces waarin mensen proberen te achterhalen wat de oorzaken zijn van hun gedrag, zowel het eigen gedrag als het gedrag van anderen. Mensen proberen te achterhalen wat de oorzaak is van hun falen of slagen door te vergelijken met anderen in dezelfde situatie en door na te gaan of er een vast patroon zit in hun falen of slagen. - Falen of slagen ze in dezelfde situatie: vast patroon of incidenteel? - Falen of slagen anderen in dezelfde situatie: door omstandigheden of zelf (niet) goed in. - Falen of slagen ze in veel situaties. De uitkomsten van deze overwegingen bepalen waar iemand de oorzaak zoekt van zijn slagen of falen: zichzelf (interne attributie) of omstandigheden (externe attributie). Interne attributie is van invloed op het zelfbeeld (eigenschappen die mensen aan zichzelf toekennen). Positief zelfbeeld zelfvertrouwen uitdagingen zoeken. Negatief zelfbeeld onbekwaam voelen situaties ontlopen. Aangezien mensen het liefst een positief zelfbeeld hebben, zal hun attributie niet geheel objectief verlopen. Vaak is er een zelfdienende vertekening (self-serving bias) te zien: positieve zaken aan zichzelf toeschrijven en negatieve zaken aan de omgevingsfactoren. Daarnaast bestaat er ook de fundamentele attributiefout: mensen hebben de neiging om de oorzaken van gedrag bij andere personen eerder toe te schrijven aan de eigenschappen van de persoon, dan aan de omstandigheden. Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
8
Figuur 2 Attributietheorie Intrinsieke en extrinsieke motivatie Inzicht hebben in de motieven van mensen om ze te motiveren tot het leveren van goede prestaties. Twee soorten motieven: - Intrinsieke motieven o Uitdaging in het werk o Plezier in het werk o Behoeften: zelfontplooiing, ergens goed in zijn, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. - Extrinsieke motieven o Opbrengsten: geld, beloningen, goede werkomstandigheden, status, promotie enz. Vroom: Werkintrinsieke motieven hebben een hogere motiverende werking dan werkextrinsieke opbrengsten. Beide motieven kunnen gelijktijdig aanwezig zijn. Mensen verschillen in behoeften en belangen (motieven), ook kunnen de motieven door de jaren heen veranderen. Factoren die een rol spelen bij de verschillen in behoeften en belangen: gezondheid, psychische en relationele problemen, invloed van sociale omgeving en cultuur. Werkextrinsieke motivatie instrumentele houding. Werkintrinsieke motivatie emotionele houding. 1.2 Capaciteiten en competenties Specifieke capaciteiten: kennis en vaardigheden. Algemene capaciteiten: intelligentie. Competentie: specifieke kennis en vaardigheden die nodig zijn voor een goede uitvoering v.h. werk. Ook capaciteiten, persoonlijkheidseigenschappen en motieven spelen een belangrijke rol. Attribueren Persoon interne attributie zelfbeeld externe attributie omstandigheden self-serving bias positief: zichzelf negatief: omgevingsfactoren Door anderen Fundametele attributiefout Eigenschappen persoon Niet aan de omstandigheden Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
9
1.3 Persoonlijkheid: het patroon van karakteristieke gedachten, gevoelens en gedragingen waarmee de ene persoon zich v.d. andere persoon onderscheidt en dat relatief constant blijft in de tijd en in verschillende situaties. Persoonskenmerken (trekken) de Big Five 1) Extraversie (de expressieve stijl) Introvert Extrovert Zwijgzaam Spraakzaam Gesloten Spontaan Rustig Uitbundig Afstand houden Lachen graag In rust en stilte werken Anderen aanraken/optrekken Afschermen v. te veel prikkels Kunnen veel prikkels aan 2) Vriendelijkheid (de interpersoonlijke stijl) Vriendelijk Onvriendelijk/Egocentrisch Mild Ontoegeeflijk Goedhartig Koppig inschikkelijk Oninschikkelijk Vreemdzaam Zin door drijven Gericht op anderen Gesprekken afkappen 3) Zorgvuldigheid (de werkstijl) Zorgvuldig Gemakzucht Nauwgezet Ordeloos Ordelijk Lichtzinnig Stipt/Op tijd Dingen kwijtraken Schematisch Werkzaamheden op het laatste moment doen Doelgericht Onzorgvuldig/gemakzuchtig 4) Emotionele stabiliteit (de emotionele stijl) Stabiliteit Instabiliteit (neuroticisme) Onverstoorbaar Paniekerig Koelbloedig Bang Stressbestendig Huilerig Afzetten v. problemen Overmand worden door emoties 5) Openheid voor ervaringen (de intellectuele stijl) Openstaan Afsluiten Fantasierijk Overbeleefd Creatief Niet-ondernemend reflectief Waarom een persoonlijkheidsonderzoek? - Zelfinzicht voor het kiezen v.e. passend beroep. - Bepalen wie de juiste persoon is voor een bepaalde functie. 1.4 Attitudes: houding die iemand heeft t.o.v. anderen, gedragingen, objecten of ideen. Het tot stand komen van een attitude: - Cognitieve overwegingen: voor- en nadelen op een rij zetten. - Affectieve/emotionele overwegingen: gevoel laten meespelen. Deze geven vaak de doorslag. Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
10
Individu tijd inspanning kennis vaardigheden sociale steun
Organisatie salaris en secundaire arbeidsvoorwaarden interessant werk sociale contacten waardering en status opleiding, training en loopbaanperspectief Attitudes zetten aan tot gedrag of liever gezegd een attitude levert een neiging op om bepaald gedrag te vertonen, gedragsintentie. Het hangt van meerdere factoren af of iemand daadwerkelijk die neiging tot gedrag omzet in gedrag, ASE-model. - Attitude - Sociale invloed v.d. omgeving - Eigen effectiviteit: mogelijkheden/belemmeringen die ervaren worden om het gedrag daadwerkelijk te vertonen. Cognitieve dissonantie: ervaren van onrust als attitudes en gedragingen tegenstrijdig zijn. Door de onrust en spanning die de cognitieve dissonantie veroorzaakt, ontstaat er behoefte aan dissonnantiereductie: de hersenen geven prikkels om de dissonantie te verminderen. 1.5 Relatie tussen individu en organisatie
Voor de medewerker zijn de belangrijkste opbrengsten: economische en affectieve opbrengsten. Een gevolg v.d. ruilrelatie is de wederzijdse afhankelijkheid. Om doelen te bereiken hebben individu en organisatie elkaar nodig. Dit is geen volledige wederzijdse afhankelijkheid: organisatie kan andere mensen in dienst nemen en de werknemer kan de organisatie verlaten. Gedeeltelijke betrokkenheid: de organisatie trekt iemand voor een gedeelte van zijn tijd en een gedeelte van zijn mogelijkheden aan. Betrokkenheid bij de organisatie niet alleen maar economische overwegingen. Drie soorten betrokkenheid: 1) Dwang 2) Nut 3) Normen en waarden De betrokkenheid van mensen bij organisaties kan gebaseerd zijn op meerdere overwegingen. Overwegingen bepalen de houding van mensen t.o.v. het werk. Figuur 3 Ruilrelatie individu en organisatie Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
11
1.6 Instrumentele houding Werk is een middel en geen doel op zichzelf: bevrediging wordt buiten het werk om gezocht. Sterke scheiding priv en werk Werken om economische redenen. Werk staat niet centraal: persoonlijke betrokkenheid bij de organisatie is laag en het werk is geen bron tot zelfontplooiing. Als het werk behoort tot iemands centrale levensinteresse, voelt deze persoon zich nauwer betrokken bij de organisatie. Zij vinden het belangrijk dat het werk uitdagend is, dat ze verantwoordelijkheid hebben en mogelijkheden zien tot zelfontplooiing. Als het werk geen centrale plaats in neemt letten mensen voornamelijk op de uren, het aantal vakantiedagen en de werkomstandigheden.
1.7 Emotionele betrokkenheid Betrokkenheid verwijst naar de binding die er is tussen een persoon en een organisatie. De belangrijkste vorm is de emotionele betrokkenheid (affectieve commitment), dus de emotionele binding die een persoon heeft met zijn organisatie. Een hoge betrokkenheid heeft als gevolg dat mensen meer bereid zijn om overwerk te verrichten, zij melden zich minder vaak ziek, blijven langer bij de organisatie werken en hun inzet is hoog. Collegas en leidinggevenden kunnen bijdragen aan de emotionele betrokkenheid door hun waardering te tonen. 1.8 Arbeidssatisfactie Betrokkenheid geeft dus de mate van verbondenheid aan. Arbeidssatisfactie geeft aan in welke mate iemand het werk en de werkomstandigheden als plezier/prettig ervaart. De volgende zaken hangen samen met de arbeidssatisfactie: 1) Kenmerken v.h. werk: saai, afwisselend, status v.h. werk etc. 2) Aard v.d. sociale omgeving: collegas en leidinggevenden kunnen prettig zijn om mee samen te werken of juist niet. Ook kan de sociale omgeving sociale steun geven wanneer hier behoefte aan is. 3) Aard v.d. beloning: is de verhouding goed tussen de beloning en de inspanning die geleverd moet worden om het werk uit te voeren, zo ja dan spreekt men van billijkheid. Vooral de kenmerken v.h. werk zijn van invloed op de arbeidssatisfactie. Hoge arbeidssatisfactie hoge affectieve betrokkenheid. Positie in organisatie W e r k - A t t i t u d e
Uit onderzoek wordt duidelijk dat er een verband is tussen de positie van iemand in een organisatie, en die persoon zijn houding/attitude t.o.v. het werk. Bij een persoon met een hogere positie in een organisatie, speelt het werk meer een centrale rol. Voor mensen die lager in de organisatie zitten, speelt het werk vaak een minder belangrijke rol. Deze verschillen zitten niet zo zeer in de aard van de werker, de verschillen in houding kunnen ook liggen aan de aard v.h. werk. Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
12
1.9 Billijkheid Attitude t.o.v. werk & daaruit voortvloeiende betrokkenheid verhouding tussen inspanning (kosten) en de opbrengsten die daarmee verkregen worden (baten). Mensen maken een kosten-baten-afweging. Kosten (inspanningen) Baten (opbrengsten) Billijkheid. Of te wel hoge inspanningen moeten hoge opbrengsten opleveren om een gevoel van billijkheid te ervaren. Moeilijk om objectief vast te stellen, daarom is vergelijken een handige manier om de billijkheid te testen. Factoren die een rol spelen bij het vergelijkingsproces: Algemeen vergelijkingsniveau: vergelijken met anderen norm komt tot stand. Vergelijkingsniveau met alternatieven: huidige kosten-batenverhoudingen vergelijken met andere beschikbare alternatieven. Onbillijkheid Billijkheid
Billijkheidstheorie Evenwichtstheorie Onbillijkheid Spanning Reduceren Evenwicht Door de reductie v. billijkheid kan een nieuw evenwicht verkregen worden. Reduceren kan d.m.v.: Inbreng veranderen: veel inspanning weinig opbrengsten minder inspanning. weinig inspanning veel opbrengsten meer inspanning. Opbrengsten verbeteren: loonsverhoging, gunstigere werkomgeving etc. Veranderen v. waardering: kosten-batenverhouding aanpassen. Bijvoorbeeld als meer opbrengsten verkregen worden, kan dit leiden tot herwaardering. Andere referentiegroep kiezen: andere mensen om te vergelijken kiezen. Weggaan, van baan veranderen. Mensen zijn geneigd eerder in actie te komen wanneer ze nadelen v.d. onbillijkheid ondervinden, dan wanneer ze voordelen ervan ondervinden. Vragen bij hoofdstuk 1 Welke motieven hebben mensen om te gaan werken?
Welke verschillen in motivatie zijn er tussen mensen?
Welke andere persoonlijke kenmerken spelen een rol in het werk?
Hoe is de aard v.d. relatie tussen individu en organisatie?
Welke houding hebben mensen t.o.v. het werk?
Ondergrens Norm Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
13
Hoofdstuk 2 Inpassen en motiveren 2.1 Werving en selectie Voor het werven moet eerst duidelijke zijn wat de functie precies in houdt. Dit gebeurt d.m.v. functie eisen in een functiebeschrijving: Functienaam en het doel v.d. functie Plaats v.d. functie in de organisatie De taken die tot die functie behoren Bevoegdheden en verantwoordelijkheden bij deze functie Interne en externe contacten die onderhouden moeten worden Specifieke omstandigheden waaronder het werk verricht wordt, o.a. werktijden en werkplek Een vakspecifieke functiebeschrijving is vaak niet compleet, zo staat er niet in hoe de werkzaamheden uitgevoerd moeten worden en welke eisen er worden gesteld m.b.t. gedrag tegen over collegas of klanten. Daarom zal er naast vakspecifieke eisen ook een persoonsgebonden functiebeschrijving, deze persoonsgebonden eisen worden ook wel competenties genoemd. Methoden v. werving: d.m.v. advertenties in kranten, internet (website/vacaturebank), open sollicitaties, interne sollicitaties, uitzendbureaus, detacheringsbureaus, CWI en werving- en selectiebureaus, headhunters, banenmarkten, congressen, seminars en netwerken. Selectie begint bij het beoordelen v. schriftelijke en digitale teksten (CV en sollicitatiebrief), soms is er ook een aanvullende vragenlijst ingevuld. Het belangrijkste selectiemiddel is het sollicitatiegesprek, deze heeft meestal de vorm van een ongestructureerd interview (sturing ligt veelal bij de sollicitant). Het sollicitatiegesprek heeft als doelen: Informatie geven over de aard v.d. organisatie en de functie eisen die gesteld worden. Informatie verkrijgen v.d. sollicitant om de geschiktheid te voorspellen. Waarheidsgetrouw beeld is lastig. Spannende situatie, ander gedrag dan in een vertrouwde situatie Sollicitant kan beste kanten benadrukken en minder goede kanten verbergen Halo-effect/uitstralingseffect ontstaat wanneer de eerste indruk geweldig was en later blijkt dat de persoon niet geschikt is voor de functie. Selectieve perceptie speelt bijna altijd een rol: dingen over het hoofd zien, gedrag verkeerd interpreteren etc. Er zijn ook nog andere selectiemiddelen: Gestructureerd interview (criterium gericht), sturing ligt bij organisatie. Vereist veel voorbereiding. Analyse v.d. essentile kennis en vaardigheden die vereist zijn. Taakanalyse nodig waarin voor twee gebieden de vaardigheden worden omschreven. - Taakvaardigheden. Zijn nodig om de functie taken goed uit te kunnen voeren. - Contextuele vaardigheden. Een goed en toegewijd lid v.d. organisatie te kunnen worden. Psychologisch onderzoek - Intelligentietest - Interessetest - Capaciteitentest - Persoonlijkheidstest (B5) Persoonlijkheidsstructuur Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
14
Introversie Extraversie Bedeesd stil onderdanig geremd introvert Zelfverzekerd spraakzaam assertief spontaan extravert Altrusme Vriendelijkheid Koel onvriendelijk zelfzuchtig tegenwerkend strak Hartelijk vriendelijk onzelfzuchtig meewerkend soepel Conscintieusheid Onnauwkeurig achteloos nalatig onzorgvuldig lui Nauwkeurig nauwgezet grondig zorgvuldig ijverig Neuroticisme Emotionele stabiliteit Zenuwachtig nerveus gespannen onstandvastig opvliegend Rustig op zijn gemak ontspannen standvastig kalm Openheid voor ervaring Onintelligent onverstandig fantasieloos oncreatief ongenteresseerd Intelligent verstandig fantasierijk creatief leergierig Figuur 4 De Big Five (B5) Opmerking: het invullen van B5 gebeurt door de persoon zelf, mits de persoon over goede zelfkennis beschikt en het waarheidsgetrouw invult, is deze persoonlijkheidstest betrouwbaar. Assessment center Assesmentsituatie: sollicitant wordt in een situatie gezet die vergelijkbaar is met de toekomstige werksituatie. Het is bedoeld om het werkelijke functioneren v.d. kandidaat vast te stellen. Er is hierbij sprake van enscenering of rollenspelsituatie. - Postbakoefening - Coachingoefening - Teamoefening - Andere assessment. Deze kan ontworpen worden, je moet dan een goed beeld hebben van: o De eigenschappen die de persoon dient te hebben o De situaties waarin die eigenschappen kunnen worden vastgesteld o De manier waarop die eigenschappen kunnen worden vastgesteld Het meten v.d. eigenschappen d.m.v. de assessmentmethode vergt doorgaans 1 2 dagen, door getrainde beoordelaars. Task-based assessment. Afwijkingen in vergelijking met de assessment-centermethode: - Alleen de kernactiviteiten v.e. functie worden getoetst. - Na afname totaaloordeel, geen oordeel over afzonderlijke onderdelen. - Geen getrainde beoordelaars, er wordt gebruikt gemaakt v.e. handleiding om te beoordelen. - De scores v.d. beoordelaars worden gemiddeld. Geen overeenstemming nodig. Er is nog weinig bekend over de betrouwbaarheid en voorspellende waarde v.d. assessmentmethoden. De gegevens die er zijn, laten een positief beeld zien. Validiteit v. selectiemethoden Selectie werven v. medewerkers die goed zullen functioneren en presteren. Als d.m.v. een selectiemethode voorspeld kan worden of een geselecteerde kandidaat ook daadwerkelijk goed zal functioneren in de organisatie, heeft deze selectiemethode in dit opzicht voldoende validiteit. Uit onderzoek is gebleken dat capaciteitentests, intelligentietests en gestructureerde interviews het Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
15
hoogst scoren op de voorspellende waarde v. selectiemiddelen voor taak- en contextuele vaardigheden. Daarna komen de persoonlijkheidstests en de assessment center. Het ongestructureerde interview heeft geen voorspellende waarde. 1. Combineren v. intelligentietest en gestructureerd interview 2. Capaciteitentests (specifieke arbeidsproeven) 3. Gedeelde plek: intelligentietests en gestructureerd interview 4. Assessment centers 5. Persoonlijkheidstests (zorgvuldigheid) Kanttekeningen bij de gegevens uit het onderzoek: - Gemiddelde uit bundeling v. meerdere studies. - Intelligentietest: bepaalde groepen zijn benadeeld. - Intelligentietest: meting v.d. algemene intelligentie (G-factor) betere voorspeller dan afzonderlijke intelligentiefactoren. Trends in werving en selectie: - Verschuiving selectie: beste kandidaat kandidaat die het beste in werksituatie past. - Keuze: niet alleen organisatie kandidaat bepaalt ook of organisatie wel bij hem past. - Selectie gerichtheid: ingangsfunctie, maar ook op de verdere loopbaan. - Selectie = begin v.e. reeks beoordelingsprocessen in relatie met loopbaanplanning- en begeleiding. Employability Vroeger: life time employment, mensen blijven lang werken bij hun werkgever, in ruil voor baanzekerheid. Tegenwoordig: employability, het vermogen om mobiel te zijn en in verschillende functies te kunnen werken. Voordelen employability: andere werkplekken leren kennen, nieuwe uitdagingen krijgen en andere competenties ontwikkelen. Belang voor zowel organisatie als medewerker. Nadelen employability: medewerker kan zomaar ergens anders gaan werken. Paradox: organisatie wil dat werknemers zich ontwikkelen en mobiel zijn, maar vergroten ook de kansen v. werknemers op de (externe) arbeidsmarkt. Oplossing: in ruil voor het bieden v. training en opleiding, v. medewerkers eisen dat zij een bepaalde tijd bij de organisatie blijven. Vragen bij hoofdstuk 2 2.1 Hoe kan men de juiste mensen aantrekken en selecteren?
Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
16
Hoofdstuk 4 Doelmatig samenwerken en overleggen 4.1 Doelmatige uitvoering van werkzaamheden in groepen Twee onafhankelijke criteria voor een doelmatige samenwerking: - Productiviteit: hoeveelheid & kwaliteit v.h. werk dat wordt geleverd door het team. - Tevredenheid: tevredenheid v.d. teamleden met elkaar & onderlinge samenwerking. Onafhankelijk houdt in dat een hoge tevredenheid niet per definitie zorgt dat er een hoge productiviteit is en andersom hoeft er door een hoge productiviteit geen hoge tevredenheid te zijn. 4.2 Voorwaarden voor een doelmatige uitvoering 1) Voldoende kennis en vaardigheden d.m.v. een samengestelde groep. 2) Hoge normen en hoge cohesie in een groep bestaan normen. Groepsleden oefenen normatieve invloed op elkaar uit, bij werkzaamheden is er een onder- en bovengrens.
Er kan geconcludeerd worden dat er een verband is tussen productiviteit en de normen die daarvoor binnen de groep bestaan. Lage normen lage productiviteit. Het is dus belangrijk om voor een goede productie een groep samen te stellen die voldoende leden heeft met hoge prestatienormen. Een hoge cohesie zal deze prestatienormen versterken en is bevorderlijk voor een goede samenwerking.
Hoog Laag Hoog
Hoge prestaties
Middelmatige prestaties Laag
Zeer lage prestaties
Lage prestaties
3) Rolduidelijkheid en overeenstemming over de rollen bevordert een goede samenwerking. Rol onduidelijkheid en rolconflicten hebben een negatieve invloed op de samenwerking. Drie typen rollen: taakgerichte, groepsgerichte en zelfgerichte rollen. Functioneel: taakgericht en groepsgericht. Disfunctioneel: zelfgericht, belemmeren de voortgang v.d. werkzaamheden v.d. groep. Relatie rolvervulling en kwaliteit v.d. samenwerking. Creren v. rolduidelijkheid en rolovereenstemming Rol Analyse Techniek (RAT) a) Centrale groepslid (CP) : welke positie, rolopvatting over eigen functioneren. Groepsleden gaan hierop in, geven hun opvattingen over zijn rol en onderhandelen net zolang met CP tot men overeenstemt met diens rol. b) CP geeft aan welke ondersteunende activiteiten van andere groepsleden nodig zijn voor vervulling van zijn rol. Bespreken tot iedereen het eens is met elkaar. Prestaties die binnen de groepsnormen vallen
Groepslid ontvangt negatieve reacties
Groepslid ontvangt negatieve reacties Groepslid ontvangt positieve reacties op zijn prestaties Hoogte v.d. prestaties van een groepslid Prestatie- normen Cohesie Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
17
c) Rest v.d. groep geeft aan wie er welke rolverwachtingen over CP op na mag houden en probeert overeenstemming te krijgen. d) Op grond van voorafgaande stappen schetst CP zo volledig mogelijk zijn rolprofiel. Bespreken en goedkeuren. e) Daarna kan de zelfde procedure worden herhaald voor een volgend groepslid. Geen centrale positie begin met groepsleden hun rol zo goed mogelijk te beschrijven. Elke rol afzonderlijk bespreken. 4) Duidelijke taakstructuur en uitdagende doelen, duidelijke taakstructuur nodig voor goede taakuitvoering. Duidelijke taakstructuur: o Concreet doel: meetbaar in kwaliteit/kwantiteit en concreet. o Heldere planning: volgorde werkzaamheden, tijdsplanning. o Duidelijke taakverdeling: groepsleden moeten weten welke taken ze hebben. Inzet van groepsleden verhogen door uitdagende doelen: hoog, concreet en haalbaar. Prestatienormen kunnen omhoog gaan.
4.3 Procesverliezen in uitvoerende groepen Maximum productiviteit is vast te stellen door individuele prestaties van groepsleden bij elkaar op te tellen, dit is wat behaald zou kunnen worden met een groepsprestatie. Groepen halen lang niet altijd het maximale aan productiviteit uit hun leden. We spreken van procesverliezen als de prestaties v.d. samenwerkende groep lager is dan de optelsom v.d. maximale prestaties die de groepsleden afzonderlijk kunnen doen. Er zijn twee oorzaken toe te schrijven aan procesverliezen: - Cordinatieproblemen, afstemmen v.d. bijdragen v. meerdere teamleden. Gelijktijdigheid Volgorde Combinatie - Motivatieproblemen, factoren die bijdrage aan een lage motivatie: Groepsgrootte, grote groep eigen prestaties minder zichtbaar minder verantwoordelijkheidsgevoel, diffusie v. verantwoordelijkheid. Aantrekkelijkheid v.d. taak, minder aantrekkelijk lagere motivatie Meeliften (free-riding), kantjes ervan aflopen, profiteren v. groepswerk. Figuur 5 Voorwaarden doelmatige taakverrichting in groepen Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
18
Meeliften kan veroorzaakt worden door: Gebrek aan verantwoordelijkheid voor het collectief Gebrek aan interesse in de taak Onzekerheid over eigen vaardigheden 4.4Doelmatig overleggen in groepen Overleggen over gebeurtenissen. Soms worden problemen ter plekke opgelost. Tijdens het overleggen moeten problemen opgelost worden en besluiten worden genomen. En niet te vergeten ligt er ook nog het uitvoerende werk te wachten. Voor een specifiek probleem worden diverse oplossingen bedacht, er is niet altijd overeenstemming wat kan leiden tot langdurige discussies en onderlinge wrijving. In groepsverband overleggen is niet eenvoudig en vergt tijd en moeite. Tegenstellingen en irritaties tussen de groepsleden kan dan nog wel eens voorkomen. 4.5 Voor- en nadelen van een groepsaanpak Individuele aanpak Groepsaanpak Berekenprobleem X Inschattingsprobleem X Combinatieprobleem X Inschattingsprobleem: bijvoorbeeld temperatuur. Combinatieprobleem: meerdere inzichten moeten gecombineerd worden om tot een goede oplossing te komen. De beste oplossing is niet met zekerheid vast te stellen. Twee conclusies over welke aanpak de beste oplossing zou kunnen geven:
Succes groepsaanpak bepalende factoren: - Meer kennis, inzicht en vaardigheden. - Eerder nieuwe ideen en nieuwe oplossingen door op elkaar te reageren. - Groter kritisch vermogen: fouten in oplossingen van anderen worden eerder gesignaleerd. - Gemiddelde wanneer er geschat moet worden. Groepsaanpak kost veel tijd en dat is vaak kostbaar en schaars in organisaties. Daarom is het belangrijk om die problemen zo doelmatig mogelijk aan te pakken.
Duidelijke welke specifieke kennis vereist is en wie hier over beschikt? Ja overlaten aan dat groepslid 1 of 2 Nee Groep als geheel Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
19
4.6 Criteria voor doelmatig overleggen in groepsverband - Tijd: minimum aan tijd maximum aan resultaat, meer tijd minder doelmatig. - Uitvoerbaarheid, voldoende mensen en middelen kan kostbaar zijn niet uitvoerbaar. - Kans op succes, afwegen van risicos en baten. - Steun en acceptatie, leden moeten het ook willen anders zal de motivatie lager kunnen zijn en is er kans op een slechte uitvoering. Gunstige effect afhankelijk v. juiste en enthousiaste uitvoering door betrokkenen. Als deze er niet is , kunnen zij zorgen voor vertraging. 4.7 Procesverliezen in het overleg - Procesverliezen door ongelijke inbreng en invloed kunnen ontstaan als: Niet-dominante leden weinig inbrengen. Dominante leden veel inbrengen. Dominante leden hun voorkeusoplossing doordrukken. Ook wel: Minder inbreng v. informatie & oplossingen Minder uitgebreide afweging Minder goede oplossing Minder steun voor de gekozen oplossing Mogelijk gevolg: er wordt niet van alle inzichten gebruik gemaakt en er is niet voldoende steun. - Procesverliezen door zelfcensuur Onder een hele goede sfeer en onder een hele slechte sfeer kan zelfcensuur voorkomen. De groepsleden brengen bepaalde inzicht toch maar niet in de groep, ze verwachten dat die inbreng negatieve gevolgen zal hebben (voor henzelf of de voortgang v.h. overleg). Slechte sfeer: onenigheid, wantrouwen, strijd Groepsleden met afwijkende inzichten of voorkeuren, lopen het risico om aangevallen te worden. Goede sfeer: goede onderlinge relaties, hoge cohesie, invloed op elkaar uitoefen conformiteit groepsdenken. Factoren die leiden tot groepsdenken: o Gevoel van onkwetsbaarheid o Selectief omgaan met informatie o Moreel gelijk o Negatieve stereotypering o Druk ter wille van conformiteit o Zelfcensuur Groepsdenken: onvoldoende gebruikmaken v.d. kennis & inzichten v.d. groepsleden. - Procesverliezen door slechte structurering Tekorten in een ongestructureerd proces: o Verlies aan tijd: herhalingen, niet-relevante inbreng o Verlies aan inbreng: gaat verloren in de chaos o Dominantie: dominante groepsleden hebben vrij spel o Onduidelijk keuzeproces Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
20
o Onduidelijk hoe het zit met acceptatie en steun o Slechte sfeer Tijdstippen voor het inbrengen van een standpunt: o Groepsleden zijn de draad kwijt en even stil geworden. o Groepsleden zijn vermoeiden hebben behoefte aan duidelijke houvast. o Groepsleden hebben na al het overleg behoefte aan het nemen v.e. besluit. - Procesverliezen door conflicten Conflict: groepslid voelt zich gedwarsboomd door n of meerdere groepsleden. Conflicten tussen groepsleden kunnen de volgende procesverliezen veroorzaken: Polarisatie: binding eigen opvattingen wordt steeds sterker, verschillen worden sterker. Verbreding: andere conflicten worden erbij gehaald. Tijdverlies Verwijten en dreigen Gebrekkige besluitvorming 4.8 Verbeteren v.h. overleg in groepen Methoden om overleg doelmatiger te maken. Procesverliezen die hiermee tegen worden gegaan. Verbeteren v.h. overleg binnen de groep Leidinggeven bijdrage aan doelmatiger overleg. Overleg tussen groepen verbeteren. - Brainstormingmethode Gericht op het vergroten van de inbreng v. informatie, ideen en oplossingen. Basisregels om dit te bereiken: Kwantiteit Alles mag: ook ongewone en gekke ideen. Kruisbestuiving: gewijzigde of aanverwante oplossingen. Niet oordelen Alle oplossingen opschrijven presenteren aan de groep discussiren. Vermijden van: te snelle vereenvoudiging, onzekerheidsreductie, conformiteit, zelfcensuur Uitgangspunt: kwantiteit leidt tot kwaliteit. Voorwaarden bij het toepassen v.d. brainstormingmethode: Probleem moet gedefinieerd worden. De methode werk niet als er verschillende opvattingen over de aard v.h. probleem zijn. Met proefsessies oefenen om de vrijheid v. denken en inbrengen te ervaren en zo conformiteit en zelfcensuur af te breken. Effectief brainstormen: Kleine groep: het liefst duos niet lang op de beurt wachten. Grotere groep ideen op briefjes schrijven of pc geen wachtrij Maak het onderwerp/probleem concreet. Groep met uiteenlopende specialisaties. Nadelen: verbaal associren snelle denkers/reageerders meer kans op verbaal geweld trage denkers, mensen die ingehouden reageren hebben moeite om er tussen te komen. Brainwriting pool is een variant op de brainstormingmethode. Elk groepslid noteert (individueel) zoveel mogelijk ideen en oplossing. Hierna notities ruilen met iemand uit de groep en op die notities associatief reageren met nieuwe ideen, dit gaat zo door tot iedereen is geweest. Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
21
- Delphi-techniek Uitgebreide inbreng van ideen en oplossingen combineren met een vorm van afweging en keuze. De Delphi-techniek is een schriftelijke methode en verloopt volgens de volgende stappen: a) Voorzitter (VZ) vraagt groepsleden (GL) zo veel mogelijk oplossingen op papier te zetten. VZ verzamelt deze en legt deze schriftelijk voor aan GL. b) GL mogen dit overzicht aanvullen met nieuwe oplossingen. Bijvoegen van nieuwe oplossingen en de hele lijst opnieuw aan GL voorleggen. c) Elk groepslid bepaalt uit de verzameling oplossingen zijn voorkeur. Hoogste voorkeur bovenaan en zo een rangorde maken. d) Elk groepslid ziet de rangorde v.d. anderen. Eventueel kunnen ze eigen rangorde bijstellen. e) VZ verzamelt gegevens en kiest de oplossing die gemiddeld de hoogste rangorde heeft. Voorkomt keuze door dominantie, zelfcensuur, onderlinge strijd en conformiteit. Groepsleden missen wel het overleggen en het wordt als steriel ervaren. - Structurering v.h. overleg Structureren: ordenen van het gesprek waardoor het overzichtelijk en doelgericht is en blijft.
Figuur 6 Sequentile-fasemodel
Fase 1 Vaststellen v.d. aard v.h. probleem. Verzamel zo veel mogelijk informatie over de aard, omvang en oorzaken v.h. probleem. Fase 2 Ontwerpen van oplossingen. stimuleer de groepsleden om zo veel mogelijk oplossingen te bedenken. Fase 3 Beoordelen van oplossingen op bruikbaarheid. Stel criteria voor beoordeling vast en laat elke ingebrachte oplossing op die criteria beoordelen. Fase 4 Nemen v.e. besluit. Vat de voor- en nadelen v.d. ingebrachte oplossingen samen en stel vast welke beslisregel gehanteerd wordt. Maak een keuze. Fase 5 Uitvoeren. Fase 6 Evaluatie. Als het effect gering of afwezig is kan deze bijgestuurd worden of er kan een andere oplossing gekozen worden. Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
22
4.9 leidinggeven aan het overleg Twee leidinggevende bijdragen voor een goede aanpak v.h. overleg Taakgerichte bijdragen. Nodig om probleemoplossing- en besluitvormingsproces te structureren volgens sequentile-fasen-model. De leidinggevende v.h. overleg zal daarvoor de volgende bijdragen moeten leveren: o Zoveel mogelijk informatie verzamelen over de aard en de factoren die het probleem veroorzaken of in stand houden. o stimuleer de groepsleden om zo veel mogelijk oplossingen te bedenken o Stel criteria voor beoordeling v.d. bruikbaarheid v.d. ingebrachte oplossingen vast en laat elke ingebrachte oplossing op die criteria beoordelen. o Bevorderen v.e. zorgvuldige afweging v.d. bruikbaarheid v.d. ingebrachte oplossingen. o Werk toe naar een besluit dat zoveel mogelijk acceptatie en steun krijgt en uitvoerbaar is. Zorg voor een heldere formulering v.d. gekozen oplossing. o Houd het oplossingsproces helder, overzichtelijk en doelgericht. Samenvatten Welke fase Wat moet er nog gedaan worden Afbreken als het niet meer met het probleem te maken heeft Dominante groepsleden afremmen Groepsgerichte bijdragen. Nodig om procesverliezen door ongelijke inbreng en status, zelfcensuur, groepsdenken en conflicten te voorkomen. De leidinggevende v.h. overleg zal daarvoor de volgende bijdragen moeten leveren: o Groepsleden zoveel mogelijk inbrengen. Dominante groepsleden afremmen. Minder- aanwezige groepsleden stimuleren inzichten, opvattingen en wensen te delen. o Bevorderen v.e. open communicatie. Elke inbreng, ook de afwijkende, is zinvol. o Groepsleden stimuleren om elkaars inbreng serieus te nemen. o Verschillen in opvattingen en wensen moeten niet als bedreigend worden ervaren, maar aanleiding zijn om die verder te onderzoeken. o Bevorderen polarisatie bij conflicten verminderen, partijen genuanceerde standpunten innemen. Leidinggevende = procesbegeleider. Heeft geen uitgesproken wensen of standpunten. Moet boven de partijen staan, zodat hij overzicht kan houden op het oplossen v.h. probleem en conflicten. 4.10 Samenwerken en overleggen in zelfsturende teams In een zelfsturend team, moeten teamleden uitvoerend werk verrichten en overleggen met elkaar. Hierbij zijn twee zaken van belang: Breder inzetbaar zijn Monitoren: meerdere aspecten v.h. werk overzien Wat brengt zelfsturing met zich mee: Bemoeienis van anderen Medeverantwoordelijkheid Niemand vertelt wat je precies te doen staat Geen afgebakende taken Niet iedereen vind het prettig om in een team te werken Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
23
Door de dubbele taak (werk uitvoeren en overleggen) worden er een aantal eisen gesteld aan de teamleden. Uitvoerende competenties: alle werkzaamheden kunnen verrichten multi-inzetbaarheid. Ontwikkelen d.m.v. opleiding en training via een traject. Overleg: zaken zelf regelen, daarvoor is voldoende overleg nodig. Vergaderen is belangrijk, omgaan met meningsverschillen en tot besluiten komen die voldoende steun krijgen. Bij nieuwe teams is dit niet vanzelfsprekend, hiervoor moeten zij getraind en begeleid worden. Succes in zelfsturing: teamleden voelen zich verantwoordelijk en beschikken over hoge prestatienormen. Deze condities zijn niet altijd aanwezig. Normen ontwikkelen die het gedrag v.d. teamleden reguleren. 4.11 Condities voor doelmatige samenwerking in zelfsturende teams Vormen van zelfsturende teams: Samenstelling: goed spreiden van bekwame en minderbekwame medewerkers, op deze manier is er per groep voldoende kennis aanwezig. Sfeer: karakters die niet bij elkaar passen, niet samen in een groep zetten. Onderling vertrouwen. Prestatienormen: voldoende overeenstemming met de leiding over de hoogte v.d. productie die door het team behaald moet worden. Middelen: leiding is verantwoordelijk voor de middelen en capaciteiten die nodig zijn om de gewenste prestaties te leveren, zodat het team meer kans heeft om te slagen. Eisen te hoog en/of onvoldoende middelen verslechtering v.d. relatie tussen het team en de organisatie of tussen de teamleden onderling. Vragen bij hoofdstuk 4 Wat is doelmatige uitvoering van werkzaamheden in groepen?
Welke conclusies bevorderen een goede samenwerking?
Welke condities belemmeren een goede samenwerking en wat is daaraan te doen?
Wat is doelmatig overleggen?
Welke condities belemmeren doelmatig overleggen?
Hoe kan doelmatig overleggen worden bevorderd?
Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
24
Hoofdstuk 6 Macht en leiding 6.1 Macht en invloed Macht is het vermogen van persoon A om persoon B iets te laten doen, dat hij anders niet zou hebben gedaan. Macht geeft iemand de mogelijkheid om invloed uit te oefen op anderen, past als hier actief gebruik van wordt gemaakt, wordt macht omgezet in invloed. Ruilrelatie: persoon A heeft macht over persoon B, als A iets kan leveren wat B aantrekkelijk vind. Macht van A over B groter als: - Middelen waarover A beschikt, aantrekkelijker zijn voor B. - De aantrekkelijke middelen niet zo gemakkelijk elders te verkrijgen zijn. 6.2 Machtsbronnen Een machtsbron geeft iemand de machtsmiddelen die kunnen worden gebruikt om andere te benvloeden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen machtsbronnen door een positie en machtsbronnen ontleend worden aan persoonlijke kwaliteiten. - Positie gebonden machtsbronnen zorgen voor de volgende machtsmiddelen: o Economische middelen (salaris, promotie, arbeidsvoorwaarden) geven bestraffingsmacht en beloningsmacht. o Informationele middelen: Kennis is macht. Kan bewust of onbewust leiden tot manipulatie van informatie (aandikken of verdoezelen). Gelegitimeerde macht de macht van de vanzelfsprekendheid. Geen andere machtsmiddelen meer nodig. Door de lagen in organisaties e.d. wordt er machtsongelijkheid gecreerd. Machtsongelijkheid is een normaal verschijnsel (leraren, ouders, scheidsrechter). - Persoonsgebonden machtsmiddelen zijn middelen die mensen ontlenen aan hun persoonlijke kwaliteiten. Persoonsgebonden machtsmiddelen worden ontleend aan: o Deskundigheid: kennis, ervaring op verschillende gebieden: Werk gerelateerd Relationeel coalitieformatie = het meekrijgen van anderen om eigen wensen en opvatting te ondersteunen. o Aantrekkelijkheid charisma (sterke aantrekkelijkheid) Positiegebonden Persoonsgebonden Relatiegebonden Economische middelen Deskundigheid Coalitievorming Fysieke middelen Relationele middelen Legitimiteit Informationele middelen Gezag 6.3 Machtsgebruik Vier vormen van machtsgebruik volgen Emans: - Coperatief machtsgebruik: overleggen. Machtsmiddelen: informationele & economische (beloningsmacht) - Confronterend machtsgebruik: economische machtsmiddelen, bestraffingsmacht - Formeel machtsgebruik: legitieme machtsmiddelen (verwijzen naar bestaande regels en normen) Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
25
- Inspelen op gevoelens: beroep doen op vriendschap, onderlinge verhoudingen, loyaliteit, specifieke deskundigheid om persoon over te halen. Gebruik maken van relationele deskundigheid en eigen aantrekkelijkheid. Twee dimensies: - Zakelijk vs. Onzakelijke - Coperatief vs. Competitief
Zakelijk
Onzakelijk Competitief Coperatief 6.4 Effecten van machtsgebruik Coperatief machtsgebruik heeft de voorkeur bij leidinggevenden: ze verwachten hiermee het meeste effect te bereiken en een goede relatie kunnen opbouwen/handhaven. Het onderzoek van Yukl e.a. laat zien dat betrokkenheid van medewerkers het beste kan worden verkregen langs de zachte weg (overleggen, motiveren en onderhandelen). Machtsgebruik moet zo min mogelijk opvallen of zichtbaar zijn. Confronterend machtsgebruik wordt niet zo snel toegepast verscherping v. tegenstellingen in opvattingen & wensen en tot verslechtering v.d. verstandhouding. Slechte verstandhouding machtspositie verzwakt doordat er minder gebruik kan worden gemaakt van machtsmiddelen.
Negatieve spiraal - macht slijt confronterend machtsgebruik ondergeschikten conformeren en chef heeft succes chef blijft macht confronterend gebruiken legitimiteit neemt af, conformiteit wordt minder meer confronterend machtsgebruik meer weerstand, macht slijt Positieve spiraal - macht neemt toe coperatie machtsgebruik relatie met ondergeschikten wordt beter meer mogelijkheden tot coperatief machtsgebruik relatie met ondergeschikten blijft goed meer mogelijkheden ook in te spelen op gevoelens macht neemt toe Formeel machtsgebruik Confronterend machtsgebruik Coperatief machtsgebruik Inspelen op gevoelens Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
26
6.5 Machtsgebruik als politiek middel De machtsmiddelen die aan een positie verbonden zijn algemeen belang: gedrag & bijdragen v. medewerkers op elkaar en op de organisatiedoelen afstemmen. Situaties waarin personen & afdelingen elkaars concurrenten kunnen zijn gaan de besluitvorming en de onderlinge benvloeding niet meer over algemene belangen maar over persoonlijke en groepsbelangen. Het aanwenden van macht voor het eigenbelang is politiek gedrag. Robbins definieert politiek gedrag als volgt: Politiek gedrag is machtsgebruik dat wordt toegepast om de verdeling van opbrengsten en kosten zoveel mogelijk ten gunste van de eigen persoon (groep) te benvloeden. Politiek gedrag is er altijd in organisaties, de sterkte hangt af v.d. aard v.d. spelers en van situationele omstandigheden. Het opkomen voor de eigen opvattingen en belangen ten kosten v.h. algemeen belang, is bij iedereen verschillend. Veel ambitie sterker opkomen voor eigen belang. Schaarse middelen (bv. Promotie) voedingsbodem voor politieke spelletjes. Ook reorganisaties en inkrimping zijn zeer geschikt voor politieke spelletjes. Prestatiebeoordelingen kunnen ook een bron van politiek gedrag zijn. 6.6 Machtsmisbruik Bekwaam zijn in machtsspel politiek gedrag geen negatieve gevolgen profiteren het meest ervan. Onbekwaam in machtsspel / minder gericht op eigen belang, meer op algemeen belang politiek gedrag roept ergernis op ervaring: machtsmisbruik. Ook als mensen het idee hebben dat zaken (promoties etc.) door politiek gedrag niet eerlijk geregeld worden, ervaren zij dit als machtsmisbruik. Distributieve onrechtvaardigheid: gevoel dat beloningen niet meer in verhouding staan tot de inspanning die men moet leveren en tot de beloning die anderen krijgen. Procedurele onrechtbaardigheid: gevoel dat de toepassing van regels en procedures en de manier waarop besluiten worden genomen, wordt als onrechtvaardig beschouwd. Machtsmisbruik minder arbeidssatisfactie & slechtere prestaties v. medewerkers & minder betrokkenheid bij de organisatie. Ook kan machtsmisbruik leiden tot vermindering v.d. legitieme macht van leidinggevenden. 6.7 Leidinggeven in organisaties Verdelen en afstemmen van werkzaamheden = leidinggeven. Mensen die leidinggeven moeten overzicht hebben, daarvoor is een zekere hirarchische gelaagdheid voor nodig. Ook hebben de leidinggevenden bevoegdheden nodig om die verdeling & afstemming te kunnen regelen, er wordt daarom afgesproken dat hij hierover zeggenschap heeft. Taken en bevoegdheden hangen af v.d. positie binnen de organisatie. Drie te onderscheiden posities: Het topmanagement: verantwoordelijk voor afstemming v.d. organisatie op de omgeving en voor het ontwerp v.d. organisatie. Bepalen het te voeren beleid en de vormgeving v.d. Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
27
organisatie. Verantwoordelijk voor de planning op de lange termijn en de afstemming v.d. werkzaamheden tussen alle organisatorische eenheden. Het middenkader: verantwoordelijk voor de planning op de middellange termijn en voor de verdeling en afstemming van werkzaamheden binnen n of een beperkt aantal organisatorische eenheden. Lagere leidinggevenden: verantwoordelijk voor de verdeling en afstemming van werkzaamheden binnen een team en voor de korte termijnplanning. Hogere positie meer bevoegdheden (positiegebonden machtsmiddelen) Leidinggeven aan de uitvoerende werkzaamheden binnen de organisatie. Activiteiten die daarvoor nodig zijn: Plannen: vaststellen v.d. aard en de volgorde v.d. te verrichten werkzaamheden, verdelen v.d. werkzaamheden, vaststellen v.d. tijd waarin deze verricht moeten worden en v.d. kwaliteit waaraan het werk moet voldoen. Activeren: aanzetten v. medewerkers om de taken die ze hebben volgens de planning uit te voeren. Medewerkers worden hierover genformeerd, ze moeten gemotiveerd worden en zo nodig ondersteund en activeren vereist dat hun activiteiten op elkaar worden afgestemd. Controleren of de werkzaamheden volgens planning verlopen. Bijsturen: ingrijpen als afwijkingen op planning ontstaan. Kan op verschillende manieren: de planning herzien, motiveren om er een schepje bovenop te doen, leidinggevende zelf enige tijd meehelpen of obstakels proberen weg te ruimen die zorgen voor vertraging.
6.8 Stijl van leidinggeven Uit het onderzoek van Stogdil kwamen twee stijlen van leidinggeven naar voren: 1. Relatiegerichte stijl. Kenmerken zijn: a. Wederzijds vertrouwen b. Tweerichtingscommunicatie c. Respect voor ideen en gevoelens van anderen Leidinggevenden die hoog scoren op deze dimensie: Hebben meer tijd om te luisteren naar hun ondergeschikten. Zijn bereid zich te laten benvloeden door ondergeschikten. Zijn vriendelijk en gemakkelijk aanspreekbaar. 2. Taakgerichte stijl: goede taakuitvoering door ondergeschikten is belangrijk. Leidinggevenden die hoog scoren op deze dimensie: Uitvoerend werk van ondergeschikten Plannen Sturen Controleren Bijsturen Informeren Motiveren Steunen Afstemmen Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
28
Zijn sterk bezig met plannen; Instrueren; Taken uitstippelen; Normen aan de uitvoering stellen; Controleren Bales: taakgerichte en relatiegerichte leiderschap zijn meestal niet in n persoon verenigd. Tannenbaum en Schmidt hebben een andere indeling van leidinggevingsstijlen: Directieve stijl: leider bepaalt zelf wat er aan werkzaamheden gedaan moet worden, hoe dat gedaan wordt en door wie. Dit wordt medegedeeld aan zijn ondergeschikten. Participatieve stijl: leider betrekt zijn ondergeschikten in de vaststelling v.d. gang van zaken. Dimensie met twee uitersten. Figuur 7 Directieve en participatieve stijl Leider neemt alle beslissingen Leider vraagt medewerkers om informatie, maar neemt dan zelf een beslissing Leider overlegt met zijn medewerkers en men beslist gezamenlijk Leider laat beslissingen aan zijn medewerkers over
Directief leiderschap Participatief leiderschap De indeling taakgericht-relatiegericht geeft aan waar de leider zijn invloed doet gelden (waar hij inhoudelijk zijn aandacht opricht). De indeling directief-participatief laat zien hoe de leider zijn invloed doet gelden. Hierbij gaat het om de mate van invloed die de leider wil hebben op het gedrag van zijn medewerkers. Het lijken twee onafhankelijke dimensies, dit is niet helemaal het geval. Volgens Dessler is er enige overlap tussen beide dimensies. Participatieve stijl gaat gepaard met relatiegerichte stijl. Directief gaat vaak samen met de taakgerichte stijl, deze samenhang is wel minder sterk als de participatieve en relatiegerichte. De stijl van leidinggeven is ook van invloed op de machtsmiddelen die een leider inzet om doelen te bereiken. Directief & taakgericht legitieme macht (formeel machtsgebruik) en evt. deskundigheid. Participatief & relatiegericht coperatief machtsgebruik en inspelen op gevoelens, persoonlijke kwaliteiten worden ingezet als middel. 6.9 Leiderschap en effectiviteit Factoren het succes bepalen v.e. leider: Persoonskernmerken, aangeboren. Gedrag, stijl van leidinggeven. Situatie, eisen die worden gesteld aan het gedrag v.d. leider in een situatie. Leiderschap en persoonskenmerken Enkele eigenschappen die veel leiders gemeen hebben (niet door alle leiders). De volgende persoonskenmerken hangen samen met effectief leiderschap, op basis v.d. overzichtsstudie van Yukl: Hoog energieniveau Hoge mate stresstolerantie, zelfvertrouwen, persoonlijke integriteit & emotionele stabiliteit Machtsmotivatie niet gericht op eigen belang Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
29
Lage behoefte om aardig gevonden te worden Hoge technische, interpersoonlijke en conceptuele vaardigheden Benadering v. leiderschap gebaseerd op eigenschappen veronderstelling dat eigenschappen stabiel en aangeboren zijn bepaalde eigenschappen geschikt voor leidinggeven. Een overzichtsstudie v. Shelley samenhang succesvolle leiderschap & eerder genoemde persoonskenmerken soms wel soms niet gevonden worden. Mogelijke verklaring tegenstrijdigheid: persoonskenmerken bepalen niet precies hoe mensen zich in verschillende situaties gedragen. Beter is om te kijken welke gedragingen iemand tot een goed leider maakt. Leiderschap & gedrag Onderzoek naar de beste stijl van leidinggeven, taakgerichte stijl of relatiegerichte stijl, laat de volgende resultaten zien: Bij productiviteit worden beide stijlen even goed bevonden in verschillende onderzoeken (47 taakgericht en 47 andere onderzoeken relatiegericht). Voor tevredenheid is opvallend dat er een sterker verband is met relatiegericht (14 onderzoeken taakgericht, 48 relatiegericht).
Ook zijn er 60 onderzoeken gedaan naar productiviteit en tevredenheid bij de directieve en de participatieve stijl. Uit het overzicht van deze onderzoeken komen de volgende conclusies: - In 60% v.d. onderzoeken participatieve stijl meer tevredenheid. 30% geen verschil tussen participatieve en directieve stijl en in 10% is er minder tevredenheid. - In 22% v.d. onderzoeken participatieve stijl hogere prestaties dan een directieve stijl. In 56% gevallen geen verschil en bij 22% v.d. onderzoeken is er sprake v.e. lagere prestatie.
Conclusie: Relatiegerichte stijl, meestal samen met participatieve stijl, lijkt doorgaans een positief effect te hebben op de tevredenheid v. ondergeschikten. Verwarrend beeld als de verschillende stijlen beoordeeld worden op hun effect op de prestaties v.d. ondergeschikten. Soms is het een beter en soms het andere. Fernandez en Vecchio: werknemers met lagere functie taakgerichte stijl meer werktevredenheid. Werknemers hogere functie relatiegerichte meer werktevredenheid. Productiviteit Relatiegericht Taakgericht Tevredenheid Relatiegericht Taakgericht Productiviteit Participatieve stijl Directieve stijl Beide stijlen Tevredenheid Participatieve stijl Directieve stijl Beide stijlen Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
30
Leiderschap en situatie D.m.v. situationele kenmerken kan bepaald worden welke manier van leidinggeven gewenst en succesvol is. Hiervoor zijn twee beschrijvingen: het contingentiemodel van Fiedler en het model van Hersey en Blanchard. Contingentiemodel v. Fiedler Wanneer de stijl van leidinggeven past bij de situatie, is er sprake van contingentie. Drie situationele kenmerken die bepalend zijn voor de vraag welke stijl v. leiding noodzakelijk is: 1. Relatie tussen leider en ondergeschikten. Kan betrekking hebben op waardering, vertrouwen en acceptatie naar de leider toe. 2. Taakstructuur: duidelijkheid taakdoelen en vereisten. 3. Positiemacht v.d. leider: mate waarin de positie, machtsmiddelen verschaft aan de leider. Onderzoeksresultaten: - Relatiegerichte stijl levert de beste groepsprestaties op, wanneer de situationele omstandigheden matig gunstig zijn. Dit zijn situationele omstandigheden waarin de relatie tussen leider en ondergeschikten niet erg goed en ook niet erg slecht is en waarbij, a) De taak ongestructureerd en de positiemacht zwak is, of; b) De taak gestructureerd is en de positiemacht sterk. Leider moet eerst zorgen voor betere relaties met de groep (relatiegericht leiderschap), voordat de leider zich meer kan richten op de taakuitvoering. - Taakgerichte stijl levert de beste groepsprestaties op, als de situationele omstandigheden erg ongunstig of juist erg gunstig zijn. Erg ongunstige situationele omstandigheden: relatie leider & ondergeschikten slecht. Positiemacht gering en de taak ongestructureerd. Eerst taakaanpak op orde aandacht voor relaties. Erg gunstige situationele omstandigheden: relatie leider & ondergeschikten goed. Taak is gestructureerd en positiemacht is sterk. Model v. Heresy & Blanchard In dit model vormt het belangrijkste situationele kenmerk: aard v.d. ondergeschikten. Twee factoren waar de stijl van leidinggeven afhangt: 1. Bekwaamheid (kunnen): zelfstandigheid v.d. ondergeschikten. 2. Bereidheid (willen): motivatie v.d. ongeschikten om goede prestaties te leveren. Taakvolwassenheid: mate waarin medewerkers hun werkzaamheden kunnen en willen verrichten. 1. Medewerkers zijn onbekwaam, onwillig of onzeker. 2. Medewerkers zijn onbekwaam, maar wel gemotiveerd of zeker. 3. Medewerkers zijn bekwaam, maar onwillig of onzeker. 4. Medewerkers zijn bekwaam, gemotiveerd en zeker. Meer bekwaamheid minder behoefte taakgerichte leiding. Onwillig of onzeker relatiegerichte leiderschap. Per niveau van taakvolwassenheid is er een andere stijl v. leidinggeven die het beste aansluit (Fig.8). Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
31
Figuur 8 Niveau taakvolwassenheid en bijpassende stijl van leidinggeven. Volgens de Vries wordt leiderschap vooral individueel bepaald: persoonlijke behoeften aan steun, invloed en informatie. 6.10 Verbeteren van leidinggeven Leider effectiviteit: bijdragen leveren die ervoor zorgen dat productiviteit & tevredenheid hoog is. Stellen v. taakdoelen en management by objectives. Motivatie uitdagende taken. Uitdaging bevordert als: - Het gestelde doel hoog maar haalbaar is. - Het gestelde doel precies omgeschreven is. - Er geregeld feedback wordt gegeven. - Het gestelde doel geaccepteerd is. Deze voorwaarden kunnen worden vormgegeven m.b.v. de methode management by objectives (mbo-methode). Leidinggevenden & ondergeschikten stellen samen vast wat de kerndoelen van hun taken zijn en welke resultaten bereikt moeten worden. De resultaten moeten concreet omschreven worden maatstaaf voortgangscontrole. Planning en vaststellen wanneer en hoe de controles plaatsvinden. Verwachte ondersteuning v.d. leider voor een goede/onbelemmerde uitvoering v.d. taken. Participatieve leiding. Mbo-methode participatieve leiding. Human resource model: leiderschap optimaal gebruikmaken v.d. kennis & inzichten v.d. ondergeschikten. Volgens Miles verhoogt de kans op goede besluiten & ondersteuning v.d. besluiten. Bovendien komt het tegemoet aan de behoefte aan autonomie, mogelijkheid zelf vorm te geven aan de eigen taaksituatie. Aansluiten behoefte toenemen motivatie en prestatie tevredenheid neemt toe. Positieve gevolgen participatief leiderschap: o Bevordert informatie-uitwisseling betere besluiten & afstemming v. activiteiten o Bevordert oplossen v. meningsverschillen door overreden en overtuigen coperatief machtsgebruik bevordert onderlinge relatie. o Bevordert betrokkenheid v. medewerkers bij genomen besluiten en hun betrokkenheid tot het leveren v.e. goede bijdrage. Alleen positieve gevolgen als: o Voldoende deskundigheid aanwezig is. o Er voldoende speelruimte voor keuzes is. Niveau 1 Mederwerkers zijn onbekwaam, onwillig of onzeker. Stijl van leidinggeven: Sturen - sterke taakgerichte leiding. Effectiviteit Leider: precies aangeven wat er gedaan moet worden en hoe. Niveau 2 Medewerkers zijn onbekwaam, gemotiveerd of zeker. Stijl: Coachen - combinatie v. taakgerichte en relatiegerichte leiding. Leider: helpen taakbekwaamheid vergroten en overtuigen v. hun vermogen om het werk goed aan te kunnen pakken. Niveau 3 Medewerkers zijn bekwaam, onwillige of onzeker. Stijl: Ondersteunen - relatiegerichte leiding. Leider: motiveren, zelfvertrouwen geven, articiperen over aanpak v.h. werk en steunen in uitvoering. Niveau 4 Medewerkers zijn bekwaam, gemotiveerd en zeker. Stijl: Delegeren - geen leiding nodig. Leider: werk delegeren. Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
32
o Het probleem relevant is. o Belangen niet te ver uiteen lopen. o Er voldoende overlegvaardigheden zijn. o Persoonlijke relaties goed zijn. Transformationeel leiderschap. Transactionele benadering: voor-wat-hoort-wat, ruilrelatie. Transformationele leiders motiveren ondergeschikten om beter/harder te werken door: o Nieuwe waarden & doelen te introduceren en aangeven waarom die belangrijk zijn voor de organisatie. o Medewerkers zover te krijgen dat ze hun eigen belang opzijzetten voor gemeenschappelijk belang. o Het behoeftepatroon van medewerkers uit te breiden naar andere, voor de organisatie gunstige terreinen Koopman & House: transformationele leiderschap is een benadering die gericht is op het benvloeden v.d. psychologisch betekenis v.d. organisatorische situatie voor de medewerkers. Ruilrelatie moet naar een ideologische relatie, niet meer eigen belang maar collectief belang. Charismatisceh leiders (tranformationele leiders). Aspecten: o Charisma/inspiratie. o Intellectuele stimulatie. o Individuele aandacht. Effect transformationeel leiderschap: ondergeschikten meer gemotiveerd zijn, hogere prestaties leveren en meer tevreden zijn dan bij transactioneel leiderschap. Transformationeel leiderschap kan ook verkeerd aflopen. Organisaties die in rustig vaarwater zitten hebben geen charismatisch leiderschap nodig. In deze situatie kan het juist slecht gaan vooral als de charismatische leider: a) De neiging heeft om de organisatie als persoonlijk bezit te zien. b) Geen kritiek duldt en zich omringt met jaknikkers. Coachend leiderschap resultaatgericht werken (Performance Management). Mbo-methode. Coachend leiderschap bestaat uit de volgende activiteiten: o Op peil brengen/houden v.d. kennis & vaardigheden die aanwezig zijn in het team voldoende training & opleiding v. ondergeschikten. o Zorgen voor de noodzakelijke personele en materile condities ongestoorde werkwijze binnen team. o Gezamenlijk vaststellen en acceptatie krijgen v.d. te behalen resultaten. Medewerkers stimuleren om gewenste resultaten te bereiken en feedback geven over de voortgang en kwaliteit v.d. werkzaamheden. Volgens Engel bestaat de kern v. coachend leiderschap uit het begeleiden en ontwikkelen v.d. medewerkers naar een doelgerichte manier v. werken, waarbij blokkades effectief gedrag zoveel mogelijk worden weggenomen en waarbij de eigen verantwoordelijkheid en het zelfsturende vermogen v.d. medewerker worden vergroot. Coachend leiderschap hangt samen met doelgerichtheid en intrinsieke arbeidsmotivatie. Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
33
6.11 Invloed van leiderschap Tot nu toe was de veronderstelling dat goed leiderschap van bepalende invloed is op het functioneren v.d. medewerker en v.d. organisatie. In veel situaties doet het er niet toe welk gedrag leiders vertonen, dat kan veroorzaakt worden door externe factoren waar leiders niet zoveel invloed op kunnen uitoefenen. Denk aan ontwikkelingen die zich los v.d. organisaties voltrekken: politiek, technologisch of economisch. Ook interne factoren maken leiderschap geheel of gedeeltelijk overbodig. Bepaalde kenmerken v. medewerkers, taken en organisaties kunnen als vervanging v. leiderschap fungeren. Ook kunnen deze kenmerken de invloed v. leidinggevende neutraliseren.
Vragen bij hoofdstuk 6 Wat is macht?
Over welke machtsbronnen kan iemand beschikken en welke machtsmiddelen worden daaraan ontleend?
Welke vormen van machtsgebruik worden gehanteerd en welke effecten hebben die?
Wat is leiding?
Welke stijlen van leidinggeven zijn er?
Wat zijn goede manieren van leidinggeven en welke factoren zijn daarop van invloed?
Hoe kan effectief leiding worden gegeven?
Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
34
Hoofdstuk 7 Organisatiestructuur 7.1 Aanbrengen van structuur Verdelen en afstemmen zorgt voor structuur. In de keuzes t.a.v. de verdeling v.h. werk en het onderlinge overleg, wordt het kenmerk van organiseren zichtbaar: verdelen v.d. werkzaamheden over personen het afstemmen v.d. werkzaamheden op elkaar en op de doelen v.d. organisatie. Bepaalde taken vormen samen een functie. Afstemmen kan op verschillende manieren: functies groeperen in afdelingen. Organiseren vereist ook het vaststellen van bevoegdheden en onderlinge verhoudingen: besturing en leiding. Afstemmen en sturen is onmogelijk zonder communicatie. 7.2 Verdelen van werkzaamheden Hoofdvormen bij verdeling van werkzaamheden: horizontale differentiatie en verticale differentiatie. Horizontale differentiatie Werkzaamheden worden op hetzelfde niveau onderverdeeld in afzonderlijke taken en functies. Daarbij kan die verdeling sterk of gering zijn. - Sterke horizontale differentiatie: complexiteit en omvang nemen af eenvoudige taken. Voordelen: eenvoudige taken laag opgeleide en goedkope medewerkers. Medewerkers makkelijk te instrueren en in te werken. Herhaling taken snel en goed uitvoeren. Nadelen: meer afstemming. Medewerkers voelen minder verantwoordelijkheid. Herhaling maakt het werk monotoon en weinig interessant. Verstorend effect op alle schakels als er een storing in n schakel is. Onderzoek v. Warnecke: monotone taken meer arbeidsverzuim en minder arbeidssatisfactie, sterker verloop en slechtere verhouding medewerker en leidinggevende. - Geringe horizontale differentiatie: uiteenlopen taken. Voordelen: taken doen groter beroep op kennis en vaardigheden zinvoller & uitdagender. Meer verantwoordelijkheidsgevoel. Meer arbeidssatisfactie. Storing n deel v.h. proces oppakken door een medewerker (beschikt over voldoende autonomie) storing in andere delen beperkt. Nadelen: hoger opgeleiden en duurdere medewerkers. Meer instructie en meer tijd nodig om in te werken. Verticale differentiatie Bestuurlijke werkzaamheden worden verdeeld in taken en functies op verschillende niveaus. Hierdoor ontstaan hirarchische niveaus. weinig hirarchische niveaus geringe verticale differentiatie, veel hirarchische niveaus sterke verticale differentiatie. S t r u c t u r e r e n
Drie typen hirarchische niveaus: topmanagement, middenkader en eerstelijnsmanagers. - Topmanagement Strategie beslissingen. Strategische doelen bereiken interne en externe condities. Externe condities vaststellen/onderhouden v.d. relaties met partijen in de omgeving. Interne condities structurele en organisatorische beslissingen. Structurele beslissingen taak verdeling/afstemming, bevoegdheden toewijzen en communicatiekanalen creren. Organisatorische beslissingen planning (lange termijn), omvang v.d. materile en personele middelen. Delegeren van leiding naar middenkader. - Middenkader Afdelingshoofden vertalen de plannen v.d. topleiding in een planning v.d. werkzaamheden binnen hun eigen afdeling. Ze geven sturing aan de werkzaamheden, controleren uitvoering v. werkzaamheden en zorgen voor de nodige bijsturing. Voortgang rapporteren -> topleiding. - Eerstelijnsmanagers Tussen middenkader en uitvoerende medewerkers. Verantwoordelijke voor directe aansturing, ondersteuning en controle v.d. uitvoerende werkzaamheden. Afdelingsplanning vertalen in een deelplanning voor de ploeg en geven leiding aan de uitvoering. Rapporteren aan middenkader. Voor medewerkers directe bazen in de fabriek dagelijkse omgang. Specialisatie Specialistische hulp verschillende gebieden nodig. Indeling: 1. Stafdiensten: helpen management bij complexe organisatorische vraagstukken die veel specialistische kennis vragen. Adviserende taak kennis/informatie management beslissingen. 2. Hulpdiensten: produceren diensten/goederen ongestoord laten verlopen. Ondersteuning aan uitvoering door voor voldoende mensen en middelen te zorgen. Sommige diensten hebben zowel een adviserende als ondersteunende rol. Lijn-stafstructuur: organisaties maken gebruik v. staf- en hulpdiensten, zowel directe vertricale lijn in bevelsvoering zichtbaar (top midden eerstelijns medewerker) als ondersteunende horizontale lijn (staf- en hulpdiensten management uitvoering). 7.3 Afstemmen Vormen van afstemming: - Afstemming door groeperen Direct overleg; Groeperen (afdelingen, diensten en teams): overzichtelijker, leiding, kenmerken organiseren, noodzakelijk voor direct overleg. o Functionele groepering (F-groepering) Mensen bij elkaar zetten met soort gelijke werkzaamheden. Organisatie krijgt daardoor een functionele structuur. Voordeel: zelfde kennis en vaardigheden. o Productgroepering (P-groepering) Werkzaamheden bij elkaar zetten die nodig zijn om n product te maken of dienst te leveren. Interne afstemming eenvoudiger, communicatielijnen korter. Organisatie kan opgesplitst worden in eenheden die hun eigen gang gaan organisatie als eenheid komt in gevaar. Zinvol: door toegenomen omvang en complexiteit v.d. Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
36
organisatie de onderlinge afstemming te ingewikkeld is. Toename omvang v.e. productgroep en groter worden v.d. verschillen in de aard v.d. productieprocessen en de producten tussen de productgroepen eigen specialistische hulp. o Marktgroepering (M-groepering) Producten/diensten aanbieden voor markten op verschillende benaderingswijzen. Situationele kenmerken voor specialistische ondersteuning: omvang en verschillen. o Geografische groepering (G-groepering) Activiteiten gericht op bepaald geografisch gebied bij elkaar zetten. Twee vormen: Verschillende vestingen en binnen de organisatie een indeling. Zelfde voor- en nadelen als bij P-groepering. Gevolgen van groeperen Groeperen v. werkzaamheden in afdelingen. Voordelen: Nadelen: - Afstemming door onderlinge aanpassing - Psychologische afstand - Overzichtelijkheid - Verschillen in visies en belangen organisatie wordt dan conglomeratie v. partijen - Sociale omgeving Differentiatie afhankelijk van functie in organisatie en relatie tot partijen in de omgeving. Dit vindt plaats t.a.v. de doelen die belangrijk worden geacht, tijdsperspectief en de stijl v. werken. Toename differentiatie onderlinge afstemming moeilijker. - Afstemming door direct toezicht (leiding) Iemand leiding geven direct toezicht. Omspanningsvermogen (span of control): aantal medewerkers aan wie effectief een leidinggevende leiding kan geven. Linking-pinstructuur: een nieuw en hoger niveau v. leidinggeven verantwoordelijk voor afstemming tussen afdelingen op lager niveau. - Afstemming door standaardisatie en formalisatie Drie vormen van standaardisatie: o Standaardisatie van werkprocessen o Standaardisatie van resultaten o Standaardisatie van kennis en vaardigheden Vrije ruimte na standaardisatie inperken door formalisatie. Regels en voorschriften over hoe te handelen in een situatie. Voordelen: Nadelen: - Voorspellen en beheersen - Gebrek aan flexibiliteit - Minder sturen en afstemmen 7.4 Bevoegdheden en betrekkingen Belangrijk om te regelen binnen een organisatie: bevoegdheden en onderlinge verhoudingen. De manier waarop dit gebeurt, bepaalt de mate van centralisatie of decentralisatie. Centralisatie: sterke onderschikking tussen verschillende leidinggevende lagen, (bijna) alle zaken worden aan de top beslist. Decentralisatie: bevoegdheden zijn verspreid over verschillende organisatorische niveaus. Centralisatie Voordelen: Nadelen: - Overzicht - Overbelasting - Eenheid van leiding - Gebrek aan betrokkenheid - Strategische wendbaarheid - Gebrek aan inzicht Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
37
Centralisatie bevoegdheden en onderlinge verhoudingen + veel hirarchische lagen = probleem. Problemen: fysieke afstand, communicatieve afstand en psychologische afstand. Fysieke afstand: geen zicht op uitvoerende processen en medewerkers. Communicatieve afstand: vertraging en vervormingen (door knooppunten: middenkader etc.) zorgen voor slechte besluitvorming. Psychologische afstand: wij-zij differentiatie, gebrek aan eenheid. Decentralisatie Twee vormen: verticale decentralisatie (delegatie: lagere leidinggevende niveaus) en horizontale decentralisatie (delegatie: staf- of hulpdiensten). Delegeren v. bevoegdheden voorkomt overbelasting kwaliteit v.d. besluitvorming neemt toe, snelheid neemt toe en motivatie neemt toe. Oorzaak Gevolg - Mensen lager in de organisaties hebben beter overzicht over aanpak en afstemming - Kwaliteit v.d. besluitvorming - Minder betrekking hirarchische niveaus bij de besluitvorming - Snelheid - Meer mensen worden betrokken bij de besluitvorming - Motivatie Nadeel: top kan greep op afstemming verliezen als op allerlei plekken in de organisatie besluiten worden genomen vormen van koninkrijkjes eigen belang belangrijker. Keuze voor centralisatie of decentralisatie Selectieve decentralisatie: bevoegdheid tot het nemen v. verschillende soorten beslissingen ligt op verschillende plaatsen in de organisatie. Afhankelijk v.d. keuzes is een organisatie meer organisch of juist meer mechanistisch van structuur, meer losjes gekoppeld of sterk gekoppeld en meer flexibel of meer rigide van aard. 7.5 Aanvullende vormen van bevoegdheden en onderlinge verhoudingen Projectorganisatie: tijdelijke structuur binnen een bestaande structuur. Matrixstructuur: geen eenmalig probleem. Geen tijdelijke structuur binnen een hoofdstructuur maar een vast onderdeel v.e. hoofdstructuur.
Figuur 9 Matrixstructuur of projectorganisatie. VTW staat voor vertegenwoordiger. Team 2 Team 1
Directie Afdeling A VTW VTW Afdeling B VTW VTW Afdeling C VTW VTW Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
38
7.6 Ontwerpen van communicatiekanalen Communicatiekanalen ontwerpen verzenden en ontvangen van informatie. 1. verticale communicatie 2. horizontale communicatie 3. laterale communicatie Communicatie Structuur Niveaus Verticaal Gecentraliseerde organisatie Hirarchische lijn Horizontaal (deels)gedecentraliseerde organisatie Zelfde niveau Lateraal Van belang voor: project- en matrixstructuur Verschillende niveaus 7.7 De organisatie en mechanistische structuur Kenmerken mechanistische structuur (sterk gekoppeld systeem): - sterke horizontale en verticale differentiatie van werkzaamheden - centralisatie van bevoegdheden en betrekkingen - veel standaardisatie en formalisatie - verticale communicatielijnen Kenmerken organische structuur (losjes gekoppeld systeem): - geringe horizontale en verticale differentiatie van werkzaamheden - beperkte standaardisatie en formalisatie - (selectieve) decentralisatie van bevoegdheden - Horizontale en laterale communicatiekanalen 7.8 Ontwikkelingen in structurele vormgeving Structurele vorm v. organisatie wordt bepaald door: Omvang (diensten, medewerkers, producten, markten en geografische gebieden) Complexiteit (interne besturing en omgeving) Dynamiek (snelheid verandering van omgeving) Een organisatie kan groeien en krimpen, hier wordt de structuur op aangepast. Eenvoudige structuur Kenmerken: - Kleine organisatie - Geen staf- en hulpdiensten - Geen sterke arbeidsdeling - Geringe standaardisatie en formalisatie - Geen middenkader - Informele communicatie - Afstemming: direct overleg en direct toezicht - Beslissingsbevoegdheid: gecentraliseerd, eigenaar (directeur) Geschikt bij: - Geringe omvang - Geringe complexiteit - Dynamische omgeving Aard: Organisch Groeiprobleem: besturing- en ondersteuning. Oplossing: verticale differentiatie en specialisatie. Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
39
Functionele lijn-stafstructuur Lost het groeiprobleem v.e. eenvoudige structuur op. Kenmerken: - Verticale differentiatie (oplossing voor besturingsprobleem) - Specialisatie (oplossing voor ondersteuningsprobleem) - Toegenomen omvang - Toegenomen complexiteit Groeiprobleem: afstemming. Lijn-stafstructuur met P-, M- of G-groepering Omvang en complexiteit zijn toegenomen. Oplossing afstemmingsprobleem: - Bureaucratisering: sterke standaardisatie en formalisatie. Minder direct overleg en overzicht. Nadelen v.e. mechanistische structuur. Niet handig als de organisatie moet functioneren in een dynamische omgeving en flexibel moet kunnen reageren. - Andere vormen v. groepering en (selectieve) decentralisatie: P-, M- en G groepering. Verzameling van kleinere semi-autonome eenheden (bussiness-units/sectoren). Selectieve decentralisatie organisch toename flexibiliteit geschikt voor dynamische omgeving Divisionele structuur Toename omvang en complexiteit. Semi-autonome eenheden hebben zich ontwikkeld tot afzonderlijke, zelfstandige organisaties/bedrijven die functioneren onder het moederconcern. - Eigen staf- en hulpdiensten
Figuur 10 Eenvoudige structuur.
Figuur 11 Functionele lijn-stafstructuur. Directeur (eigenaar) Medewerker Medewerker Medewerker Directeur (eigenaar) Chef werkplaats Magazijn Schilders Dakdekkers Administratie en financin Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
40
Figuur 12 Lijn-stafstructuur met P-groepering
Figuur 13 Divisionele structuur. Vragen bij hoofdstuk 7 Hoe wordt structuur in organisaties aangebracht?
Hoe kunnen werkzaamheden worden verdeeld?
Hoe kunnen werkzaamheden op elkaar worden afgestemd?
Hoe worden bevoegdheden toegewezen en hoe zijn de onderlinge verhoudingen geregeld?
Hoe wordt de informatie binnen de organisatie uitgewisseld?
Welke structurele vormen zijn er en hoe ontwikkelen die zich?
Hoofdstuk 8 Organisatiecultuur 8.1 Het begrip cultuur Cultuur: de eigenheid van een organisatie. Eigenheid: waarin de organisatie zich onderscheidt van anderen. Deze eigenheid wordt pas duidelijk als er in de organisatie een zekere mate van onderlinge gelijkheid te zien is in de gedragingen en opvattingen etc. Gelijkheid is het gevolg van onderlinge benvloeding en opvoeding, dit leidt tot een collectieve mentale programmering. Volgens Hofstede (1991) is cultuur het gevolg van collectieve mentale programmering. De programmering is gericht op het scheppen van gelijkheid in: waarden, opvattingen, normen en gedragingen. Waarden: beginselen die binnen een gemeenschap juist en nastrevenswaardig zijn. Voorbeelden zijn gelijkheid, eerlijkheid, vrijheid, prestatie etc. Het zijn dieperliggende cultuurkenmerken. Mensen zijn zich vaak niet bewust van hun waarden en dus niet zo makkelijk op te sporen. Ze zijn af te leiden uit de opvattingen. Een opvatting is wat een persoon vindt, bijvoorbeeld: hard leren om een hoog cijfer te krijgen voor een tentamen (waarde: prestatie). Normen zijn gedragsregels. Ze schrijven voor wat men zou moeten doen of juist niet moet doen. Bijvoorbeeld in een rij achter aansluiten of opstaan voor ouderen, zwangeren en mindervaliden in een bus. Gedragingen komen voort uit de waarden en normen van een bepaalde cultuur. In de vroege jeugd wordt cultuur al overgedragen, voor het tiende levensjaar kent. Een kind de belangrijkste waarden, normen, en opvattingen van de gemeenschap waarin deze opgroeit. Hier dragen alle mensen aan bij: cultuur is iets gezamenlijks en onderscheidt zich van individuele opvattingen. In grote gemeenschappen is er een dominante cultuur, maar is er ook sprake van een subcultuur (vaak meerdere). Dominante cultuur bevat alle waarden en normen die binnen de gehele gemeenschap gelden. Binnen de gemeenschap zijn er ook subculturen, deze onderscheidt zich van de gemeenschap door te verschillen op minder belangrijke punten van de kernwaarden en normen. Ze hebben dus wel de zelfde kernwaarden en normen. 8.2 De organisatiecultuur Een organisatie is een samenleving in het klein. Culturele gelijkheid is belangrijk voor een goede samenwerking en vergroot de betrokkenheid van de medewerkers. Bovendien draagt deze gelijkheid bij tot betere communicatie, meer arbeidstevredenheid en tot betere onderlinge relaties. In een sterke organisatiecultuur bepaald de organisatiecultuur in grote mate de waarden, opvattingen en gedragingen van de medewerkers. In een zwakke organisatiecultuur is dit minder. Naar mate een organisatie in omvang toeneemt, is de kans groot dat delen v.d. organisatie zich onderscheiden door een eigen subcultuur (H7). Dit vermindert de eenheid. 8.3 Typen organisatiecultuur Drie verschillende typologien die vanuit een ander gezichtspunt naar organisaties kijken. 1. Harrison en Handy: taken, personen, regels en macht. 2. Deal en Kennedy: markt en het soort producten of diensten. 3. Kets de Vries en Miller: gebaseerd op persoonlijke kenmerken van leiders. Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door: Kaas Kots | E-mail adres: kaaskots@gmail.com Dominique Soijer Samenvatting Gedrag in organisaties
42
Typologie van Harrison en Handy De organisatie moet rekening houden met tegenstrijdige belangen tussen individu en organisatie. De oplossing die de organisatie hiervoor vindt, bepaalt de cultuur. 1. Machtscultuur (Zeus): er is een sterke leidersfiguur. 2. Rollencultuur (Apollo): basis wordt gevormd door regels, afspraken, procedures en hirarchie. Denk aan een Griekse tempel met vier zuilen. De rol en status die iemand heeft in de organisatie is belangrijk, deze zijn ook belangrijker dan prestatie. Te vinden in grote, bureaucratische organisaties. 3. Taakcultuur (Athene): taakgerichtheid en deskundigheid. Resultaten zijn belangrijker dan regels, machtsverhoudingen of persoonlijke behoeften. 4. Personencultuur (Dionysos): individu staat op de voorgrond. De organisatie is er voor de medewerkers en niet andersom. Een manager is de gelijke van de medewerker. Weinig regels en procedures. Groei van de organisatie is geen belangrijke doelstelling. Voorbeelden van organisaties: professioneel, gering in omvang en hoogopgeleide medewerkers, zoals adviesbureaus, advocatenkantoor. Typologie van Deal en Kennedy De organisatiecultuur is de manier waarop we hier de dingen gewend zijn te doen. De cultuur wordt bepaald door een combinatie van twee dimensies: de mate van risico die een organisatie loopt als er iets fout gaat en de snelheid waarmee de organisatie feedback krijgt over haar functioneren. Hoog risico: fouten in de productie of dienstverlening ernstige gevolgen voor de organisatie. Snelle feedback: organisatie krijgt op korte termijn te horen of haar producten of diensten van voldoende kwaliteit zijn en genoeg opleveren om een goede financile positie te houden. 1. Machocultuur: veel risico, snelle feedback. Individualistisch, snelheid. 2. Hard werken en spelen: weinig risico, snelle feedback. Doorzettingsvermogen, klantgerichtheid en team staat meer centraal. 3. Alles-op-n-kaart-cultuur: veel risico, pas late feedback. Autoriteit, technische kennis 4. Procedurecultuur: weinig risico, trage feedback. Punctualiteit. Proces belangrijker dan resultaat. Kets de Vries en Miller zie paragraaf 8.4 8.4 Gezonde en neurotische organisatieculturen
Handboek Sociaal-Emotionele Vaardigheden Basisvaardigheden Van Jeugdigen Om Gedrags - en Leerproblemen Te Voorkomen en Te... (Evert Scholte, Jan Van Der Ploeg)