Professional Documents
Culture Documents
Jellema 8 Woningbouw
Jellema 8 Woningbouw
WONINGBOUW
9006950513_Boek.indb 1 03-06-2005 10:11:43
II
omslagontwerp Marjan Gerritse, Amsterdam
vormgeving binnenwerk Peter van Dongen, Amsterdam
opmaak Van de Garde, Zaltbommel
tekenwerk Technisch bureau Lindhout b.v. Woerden
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen.
Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de
uitgever wenden.
ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onder-
wijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs.
Voor meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen:
www.thiememeulenhoff.nl
ISBN 90 06 95051 3
Tweede druk, eerste oplage
ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2005
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij
elektronisch, mechanisch, door fotokopien, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopien uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet
1912 j
o
het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985,
Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen
te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van
gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16
Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
9006950513_Boek.indb 2 03-06-2005 10:11:43
III
Bouwproces
Woningbouw
8
9006950513_Boek.indb 3 03-06-2005 10:11:44
IV
De serie Jellema Hogere Bouwkunde bestaat naast
het inleidende deel uit drie reeksen boeken:
bouwtechniek, bouwmethoden en bouwproces.
Tezamen vormt de inhoud de onontbeerlijke
basiskennis voor het hoger beroepsonderwijs en
wetenschappelijk onderwijs.
Ook deze vernieuwde uitgave is ontstaan vanuit
de noodzakelijke interactie tussen het onderwijs
enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Beide
sectoren leveren auteurs, maar zijn ook bereid
tot het leveren van commentaar en kritiek in een
voortdurende discussie tussen redactie, auteurs
en het onderwijs.
De redactie:
ir. K. Hofkes
Docent Bouwkunde, Hogeschool INHOLLAND,
Haarlem en Alkmaar
ir. H. Brinksma
Docent Bouwkunde, Hogeschool van Utrecht,
Utrecht
ing. N. Zimmermann
Architect, Amsterdam
ir. A. van Tol
Architect, Zwolle
H.A.J. Flapper
Bouwinnovator, Amsterdam
ir. M. Bonebakker
Adviseur Bouwmanagement, Geesteren
Auteurs deel 8:
ir. P. van Boom
Directeur Bartels Ingenieursbureau, Zwijndrecht
ir. W.H. Maessen
Kennismanager Nibag huisvestingsadvies,
Uden Oldenzaal De Bilt
ir. D.J. Noy
Directeur Nibag huisvestingsadvies,
Uden Oldenzaal De Bilt
ir. J.G.M. Raadschelders c.i.
Directeur Raadschelders Bouwadvies b.v.,
Spaarndam
Universitair docent TU-Delft, faculteit Civiele
Techniek en Geodesie, vakgroep Staal- en
Houtconstructies
9006950513_Boek.indb 4 03-06-2005 10:12:28
V
A
M
E
L
L
E
J
A
M
E
L
L
E
J
A
M
E
L
L
E
J
1
www.jellema-online.nl
7 10 2
Serieoverzicht
11 8 3
12 9 4
12 4
13 4
5
6
6
6
9006950513_Boek.indb 5 03-06-2005 10:12:32
VI
Woord vooraf
Dit deel behandelt de woningbouw in ons land
en met name het samenstellen van de cascos
van de seriematige woningbouw.
De woningbouwmarkt kenmerkt zich meer en
meer door de vraaggerichtheid. Dat wil zeggen
dat de toekomstige bewoner/eigenaar sterk
bepaalt wat gebouwd gaat worden en dat de
ontwerper en bouwer de gevraagde prestatie in
de best mogelijke kwaliteit-prijsverhouding moet
realiseren.
Na een inleiding over het belang van de woning-
bouw in Nederland wordt een overzicht gegeven
van de ontwikkelingen in de woningbouw in ons
land. Vervolgens komen aan de orde de bouw-
technische regelgeving en de functionele en
prestatie-eisen die voor elk type woningcasco
gelden.
De verscheidenheid waarin de draagstructuur of
het casco van woningen kan worden gebouwd
is groot.
De wijze waarop de productiemiddelen (mate-
riaal, materieel en arbeid) worden ingezet, is
bepalend voor de naamgeving van de productie-
methode.
In dit deel worden achtereenvolgens besproken:
stapelbouw;
gietbouw;
montagebouw houtskeletbouw.
In deze hoofdstukken komen de constructieve
opbouw en de vervaardiging aan de orde en
wordt aangegeven hoe deze cascos aan de
gestelde prestatie-eisen kunnen voldoen.
Voor de huidige bouw en vooral voor de wo-
ningbouw zijn de zorgaspecten zoals kwaliteits-
zorg, milieuzorg en Arbozorg van het grootste
belang. Voor iedere bouwmethode worden de
specieke zorgaspecten besproken.
De auteurs
januari 2005
06950513_vw.indd 6 10-06-2005 12:35:22
VII INHOUD
Inhoud
1 Het belang van woningbouw
in Nederland 1
Inleiding 2
1.1 Bevolkingsontwikkelingen 2
1.2 Eigendomssituatie 3
1.2.1 Huren 4
1.2.2 Eigen-woningbezit 5
1.3 Woningkwaliteit 6
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 8
2 Ontwikkelingen in de woningbouw 9
inleiding 10
2.1 Sociale woningbouw begin twintigste eeuw
(1901-1940) 10
2.1.1 Invloed van de Woningwet 14
2.2 Industrieel bouwen (1940-1972) 15
2.3 De herbergzame stad (1972-1990) 21
2.3.1 Groeikernen en satellietsteden 21
2.3.2 Leegloop van steden 22
2.3.3 Innovatie 23
2.4 Van Vinex naar inbreiding en
herstructurering (1990-heden) 25
2.4.1 Technische eisen aan bouwen 27
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 28
3 Bouwtechnische regelgeving en
informatieverwerking 29
Inleiding 30
3.1 Bouwbesluit 2003 31
3.2 Gemeentelijke Bouwverordening 32
3.3 Normbladen 33
3.4 Kwaliteitsverklaringen voor de bouw 34
3.5 Informatieverwerkingssystemen 35
3.5.1 STABU-systeem 37
3.5.2 Bureaubestek vanuit STABU 38
3.5.3 Prestatieconcept 39
3.6 Invloed van de Europese Unie 39
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 40
4 Functionele eisen en prestatie-eisen 41
Inleiding 42
4.1 Hoofdonderdelen ontwerp 42
4.1.1 Draagconstructie 42
4.1.2 Fundering 43
4.1.3 Begane-grondvloer 43
4.1.4 Verdiepingsvloer 44
4.2 Veiligheid 45
4.2.1 Constructies 45
4.2.2 Brand 51
4.2.3 Inbraakwerendheid 54
4.3 Gezondheid 54
4.3.1 Geluid 54
4.3.2 Vochtwering 56
4.3.3 Ventilatie 58
4.3.4 Daglichttoetreding 59
4.4 Bruikbaarheid 60
4.4.1 Indeling woning volgens Bouwbesluit 60
4.5 Energiezuinigheid 64
4.6 Zorgaspecten 66
4.6.1 Kwaliteitszorg 66
4.6.2 Arbo-zorg 67
4.6.3 Milieuzorg en duurzaam bouwen 71
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 72
5 Keuzeaspecten bouwmethoden
en processen bij het bouwen 73
Inleiding 74
5.1 Keuzeproces 74
5.2 Processen bij het bouwen 74
5.2.1 Processtappen van een
bouwonderneming 76
5.2.2 Proceskwaliteit 76
5.2.3 Procesanalyse 76
6 Stapelbouw 79
6.1 Typering stapelbouw 80
6.1.1 Kenmerken stapelbouw 80
6.1.2 Materialen stapelbouw 80
6.2 Samenstelling van een woningcasco in
stapelbouw 82
6.2.1 Wanden van kalkzandsteenelementen 82
6.2.2 Vloeren in een stapelbouwcasco 84
6.3 Constructieve veiligheid
stapelbouwcasco 84
6.3.1 Sterkte 84
6.3.2 Stabiliteit 85
6.3.3 Dilataties in een stapelbouwcasco 85
6.4 Productie van een stapelbouwcasco 87
6.4.1 Werkvoorbereiding 87
6.4.2 Werkvolgorde 88
6.4.3 Transport 88
6.4.4 Productie wanden 89
6.4.5 Productie vloeren 92
6.4.6 Voorzieningen voor invulling casco 93
6.5 Detaillering afbouw stapelbouwcascos 97
6.6 Zorgaspecten stapelbouw 98
6.6.1 Kwaliteitszorg stapelbouw 98
9006950513_Boek.indb 7 03-06-2005 10:12:35
VIII
6.6.2 Arbo-zorg stapelbouw 100
6.6.3 Milieuzorg stapelbouw 100
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 102
7 Gietbouw 103
7.1 Typering gietbouw 104
7.1.1 Kenmerken gietbouw 104
7.1.2 Materialen gietbouw 104
7.1.3 Materieel gietbouw 105
7.2 Bekistingssystemen voor woningbouw 110
7.2.1 Wandbekisting 110
7.2.2 Holle betonnen wandbekisting 114
7.2.3 Vloerbekisting 115
7.2.4 Tunnelbekisting 118
7.3 Ontwerpen van een woningcasco in
gietbouw 121
7.3.1 Standaardmaten 122
7.3.2 Constructieve samenstelling
gietbouwcascos 123
7.4 Constructieve veiligheid gietbouw 125
7.4.1 Stabiliteit 125
7.4.2 Dilataties in gietbouw 126
7.5 Productie gietbouwcasco 126
7.5.1 Productieproces van een casco in
tunnelgietbouw 127
7.5.2 Inzet van tunnelbekisting 137
7.5.3 Transport van tunnelbekisting 137
7.5.4 Verharding van het beton 139
7.5.5 Nabehandeling van het beton 140
7.5.6 Tijdstip van ontkisten 141
7.5.7 Voorzieningen voor invulling casco 143
7.6. Geluidwering 145
7.7 Detaillering afbouw gietbouwcasco 149
7.8 Zorgaspecten gietbouw 151
7.8.1 Kwaliteitszorg gietbouw 151
7.8.2 Arbo-zorg gietbouw 156
7.8.3 Milieuzorg gietbouw 159
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 160
8 Montagebouw prefab-beton 163
Inleiding 164
8.1 Componenten in prefab-beton 167
8.1.1 Funderingen 167
8.1.2 Kelders 168
8.1.3 Vloersystemen 169
8.1.4 Wanden 172
8.1.5 Gevels 175
8.2 Bouwsystemen in prefab-beton 177
8.2.1 Eengezinsbouw-cascosysteem in normaal
beton 178
8.2.2 Eengezinsbouw-cascosysteem in licht
beton 180
8.2.3 Cascosysteem met complete gevels 182
8.2.4 Cascosysteem in gasbeton 184
8.3 Zorgaspecten montagebouw in
prefab-beton 184
8.3.1 Kwaliteitszorg montagebouw 184
8.3.2 Arbeidsomstandigheden 184
8.3.3 Milieuzorg 185
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 186
9 Montagebouw houtskeletbouw 187
9.1 Typering montagebouw
houtskeletbouw 188
9.1.1 Kenmerken houtskeletbouw 188
9.1.2 Materialen houtskeletbouw 189
9.2 Samenstelling van het hsb-casco 191
9.2.1 Algemeen 191
9.2.2 Fundering 192
9.2.3 Vloeren 192
9.2.4 Wanden 197
9.2.5 Kapconstructies in houtskeletbouw 201
9.2.6 Gevelbekleding 204
9.3 Constructieve veiligheid
houtskeletbouw 206
9.3.1 Stabiliteit 206
9.3.2 Krimp 208
9.4 Productie van een
houtskeletbouw-casco 209
9.4.1 Prefabricage elementen 209
9.4.2 Transport 210
9.4.3 Werkvolgorde 210
9.4.4 Voorzieningen voor invulling casco 212
9.5 Prestaties houtskeletbouw 215
9.5.1 Brandwerendheid 215
9.5.2 Geluidwering 219
9.5.3 Vochtwering 224
9.5.4 Warmte-isolatie 226
9.6 Afbouwdetails 227
9.7 Zorgaspecten 228
9.7.1 Kwaliteitszorg 228
9.7.2 Arbo-zorg 228
9.7.3 Milieuzorg 229
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 230
Register 232
9006950513_Boek.indb 8 03-06-2005 10:12:35
1
Het belang van woningbouw
in Nederland
ir. D.J. Noy
Wonen is een primaire levensbehoefte. Bij de keuze voor een woning
laten huishoudens zich leiden door allerlei aspecten zoals de plaats,
het woningtype, de betaalbaarheid en de uitstraling. Helaas is er lang
niet altijd sprake van een vrije keuze, vraag en aanbod zijn onvol-
doende op elkaar afgestemd.
De overheid tracht via haar volkshuisvestingsbeleid tot afstemming
van de woningbehoefte op het woningaanbod te komen. Daartoe
beschikken Rijk, provincie en gemeenten over een uitgebreid instru-
mentarium op het gebied van planning, ruimtelijke ordening, kwali-
teitsbepaling en kosten.
9006950513_Boek.indb 1 03-06-2005 10:12:36
2
Inleiding
Rond de Tweede Wereldoorlog telde Neder-
land ongeveer 2 miljoen woningen voor haar
9 miljoen inwoners. Sindsdien werden ieder
jaar gemiddeld bijna 100.000 woningen aan
de voorraad toegevoegd. Aan het begin van de
eenentwintigste eeuw bezat Nederland ongeveer
6,5 miljoen woningen voor haar ruim 16 miljoen
inwoners.
Deze uitbreiding van de woningvoorraad
was een belangrijk thema vanaf de Tweede
Wereldoorlog. Destijds was er een fors tekort aan
woningen, niet alleen vanwege de vernielingen
door oorlogshandelingen, maar ook doordat
vele paren het einde van de oorlog hadden afge-
wacht om een gezin te stichten. Tot begin jaren
zestig van de twintigste eeuw woonden vele
jonge gezinnen de eerste huwelijksjaren in bij de
ouders van een van beiden.
Aan het einde van de jaren zeventig van bestond
de algemene verwachting dat het einde van de
woningnood nabij was, maar deze verwachting is
niet uitgekomen.
De bevolkingsomvang van ons land groeit nog
steeds. De verwachting is nu dat Nederland
rond 2030 bijna 18 miljoen inwoners heeft: een
jaarlijkse toename van ongeveer 60.000, guur
1.1. Daarnaast neemt de gemiddelde huishoud-
grootte af door bijvoorbeeld gezinsverdunning,
echtscheidingen en het langer zelfstandig wonen
van ouderen. De gemiddelde woningbezetting
bedroeg rond de Tweede Wereldoorlog nog 4,5;
deze is inmiddels gedaald tot 2,3.
1.1 Bevolkingsontwikkelingen
De woningvoorraad moet afgestemd zijn op de
omvang en de behoeften van de bevolking. Je
kunt dus wel over genoeg woningen beschikken,
maar als deze op de verkeerde plaats staan, niet
aansluiten bij de vraag van de woonconsument
of niet stroken met de nancile middelen, is er
nog steeds sprake van woningnood.
Enerzijds is nog steeds een permanente groei
van de Nederlandse bevolking waarneembaar.
De verwachting is dat deze de komende dertig
jaar enigszins afvlakt, maar groei blijft er.
Anderzijds is de gemiddelde huishoudgrootte
de laatste zestig jaar gedaald van 4,5 tot 2,3. De
verwachting is dat deze daling nog iets doorzet,
sociale verhuurders;
particulieren;
beleggers;
aannemers/projectontwikkelaars.
Figuur 1.2 Ontgroening en vergrijzing van de Nederlandse bevolking
Figuur 1.5 Woonuitgaven huurders versus eigenaar-bewoners
9006950513_Boek.indb 6 03-06-2005 10:12:42
1 HET BELANG VAN WONINGBOUW IN NEDERLAND 7
een huurwoning met 30% toe tot 378 m
3
en van
een koopwoning met 18% tot 539 m
3
. Onder
goedkopere eengezinswoningen ligt gemiddeld
zon 150 m
2
grond, onder de duurdere wonin-
gen gemiddeld bijna 400 m
2
grond.
Uitrusting van de woning
De kwaliteit van het woningbezit neemt nog
altijd toe. Enerzijds komt dit doordat de eisen
bij nieuwbouw steeds strenger worden. Een in
2000 opgeleverde sociale huurwoning heeft
beduidend meer kwaliteit dan een sociale huur-
woning die in 1980 is opgeleverd. En deze laatst-
genoemde woning is absoluut niet te vergelijken
met een sociale huurwoning uit 1960.
In 1960 werden een lavet als wasvoorziening,
een keukenblok en enkele stookplaatsen voor
kolenkachels nog als een comfortabel gegeven
beschouwd. De woonkamer was 18 m
2
groot,
er waren drie slaapkamers voor zes bewoners en
het huis was ongesoleerd.
In 1980 was heel Nederland van gas voorzien.
De woning kreeg de eerste zojuist ontwikkelde
combiketel voor ruimteverwarming en warmtap-
water. De woonkamer met open keuken was in-
middels 30 m
2
groot en de kinderen hadden ie-
der hun eigen slaapkamer. Er was een badkamer
met douche, wastafel en wasmachineaansluiting.
Gevels en daken waren redelijk gesoleerd.
Anno 2000 is de woonkamer zon 35 m
2
groot,
daarnaast is er een hobby- c.q. studeerkamer
en heeft iedere bewoner bovendien een eigen
(slaap)kamer. Het hele omhulsel is goed geso-
leerd. De badkamer beschikt over een douche,
ligbad, wastafel en tweede toilet. De woning be-
zit een hoogrendementsketel en een uitgekiend
ventilatiesysteem.
Technische kwaliteit
Zowel sociale verhuurders als particulieren heb-
ben de afgelopen decennia met de toegenomen
nancile middelen ink genvesteerd in de
technische kwaliteit van hun woningen. Tegelijk
wordt ook bij nieuwbouw hieraan steeds meer
zorg toegekend.
De gevolgen zijn meetbaar. Woningen van so-
ciale verhuurders staan er gemiddeld het beste
voor, gevolgd door de woningen van eigenhuis-
bezitters. De oudere woningen van particuliere
verhuurders beschikken gemiddeld over de
minste kwaliteit. De sociale verhuurders hebben
door zorgvuldig planmatig onderhoud en door
grotere ingrepen zoals renovatie en groot onder-
pleinen en plantsoentjes;
symmetrie;
aan- en afvoerwegen;
Figuur 3.4 Voor verkeer vrij te houden hoogten
3.3 Normbladen
Het NEN (voorheen Nederlands Normalisatie-
instituut) is opgericht in 1916. Oorspronkelijk
waren normen bedoeld voor het opstellen van
technische regels om daarmee orde en eenheid
te scheppen op gebieden waar deze ordening
9006950513_Boek.indb 33 03-06-2005 10:13:18
34
noodzakelijk werd geacht. Het belang van nor-
malisatie strekt zich inmiddels veel verder uit dan
het ordenen van technische regels voor produc-
ten. Aan normalisatie worden ook marktstrate-
gische waarden toegekend, bijvoorbeeld:
minder voorraad/transport;
attest;
productcerticaat;
procescerticaat;
kwaliteitscerticaat.
9006950513_Boek.indb 34 03-06-2005 10:13:18
3 BOUWTECHNISCHE REGELGEVING EN INFORMATIEVERWERKING 35
De grondslag voor de beoordeling is vastgelegd
in een beoordelingsrichtlijn (BRL). De BRL is een
verzameling kwaliteitseisen en eisen te stellen
aan het kwaliteitssysteem van de producent. De
eisen zijn bij voorkeur gebaseerd op nationale
c.q. internationale normen en worden geformu-
leerd door een zogenoemd college van deskun-
digen. Dit college is samengesteld uit vertegen-
woordigingen van partijen.
In guur 3.5 is een voorbeeld van een BRL weer-
gegeven.
De verschillende soorten kwaliteits-
verklaringen worden toegelicht in deel 7
Bouwmethodiek, hoofdstuk 2 Bouwregelgeving
De keuzemogelijkheid van het vastleggen
van de verschillende kwaliteitsverklaringen
in contracten (bestekken, privaatrechtelijke
overeenkomsten) wordt besproken in deel
11 Contracteren 1, hoofdstuk 4 Normalisatie en
certicatie
3.5 Informatieverwerkings-
systemen
Tijdens het bouwproces worden voortdurend
besluiten genomen. Er worden schetsen, te-
keningen, berekeningen, omschrijvingen en
planningen opgesteld. De eindkwaliteit van het
1 Bouwbesluitingang
Afdeling Bouwbesluit Grenswaarde/ Prestaties volgens Opmerkingen i.v.m.
Nr. en titel Bepalingsmethode kwaliteitsverklaring toepassing
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid
2.1 Algemene sterkte van Uiterste grenstoestand
de bouwconstructie bepaald volgens NEN
6720 of NVN 6725.
2.2 Sterkte bij brand Tijdsduur van brand-
werendheid m.b.t.
bezwijken volgens
artikel 2.9 van het
Bouwbesluit, bepaald
volgens NEN 6069,
NEN 6071, NEN 6072,
NEN 6073 of NEN 6720.
2.11 Beperking van het Onbrandbaar bepaald Vloerelementen van Vloerelementen die aan de
ontstaan van een volgens NEN 6064. uitsluitend steenachtige onderzijde zijn voorzien van
brandgevaarlijke materialen zijn onbrand- brandbare materialen mogen
situatie baar. uitsluitend toegepast worden
als beganegrondvloer boven
kruipruimten of ruimten van
geringere hoogte.
2.12 Beperking van ont- Vloerelementen vol- Vloerelementen van Vloerelementen die aan de
wikkeling van brand doen aan klasse T1 uitsluitend steenach- onderzijde zijn voorzien van
dan wel C
modernisering (beroepsopleidingen).
Richtlijn Bouwproducten
Het voert te ver om alle reeds geldende Europese
richtlijnen te bespreken. In het kort wordt de
richtlijn Bouwproducten toegelicht. De beteke-
nis van deze richtlijn is dat in principe alleen
bouwproducten met een CE-markering vrij in de
handel mogen worden gebracht in de lidstaten
van de Europese Unie (alsmede de zogeheten
EVA-landen, met uitzondering van Zwitserland).
De CE-markering geeft aan dat met dergelijke
producten bouwwerken kunnen worden gereali-
seerd die voldoen aan de Europese fundamentele
voorschriften voor bouwwerken.
Deze fundamentele voorschriften zijn vastgelegd
in zes basisdocumenten:
1 mechanische sterkte en stabiliteit;
2 brandveiligheid;
3 hygine, gezondheid en milieu;
4 gebruiksveiligheid;
5 geluidwering (geluidhinder);
6 energiebesparing en warmtebehoud.
9006950513_Boek.indb 39 03-06-2005 10:13:20
40
CE-markering
Europese technische specicaties geven (waar
mogelijk) in de vorm van prestatie-eisen criteria
waaraan producten moeten voldoen. Technische
specicaties kunnen zijn Europees geharmoni-
seerde normen.
Verder worden procedures vastgesteld waarmee
kan worden aangetoond dat een product aan de
betreffende technische specicaties voldoet. Vol-
doet een product, dan mag dat product de CE-
markering dragen, guur 3.6. Er zijn in principe
twee soorten procedures, te weten:
1 een zogeheten conformiteitsverklaring, ook wel
de fabrikanten eigen verklaring genoemd;
2 een conformiteitscerticaat, opgesteld door
een onafhankelijke derde partij.
Fabrikanten mogen artikelen die onder de
richtlijn Bouwproducten vallen, pas op de
markt brengen na keuring binnen het eigen
bedrijf, of door een onafhankelijke keurings-
instantie.
Door middel van deze keuring moet wor-
den aangetoond en gegarandeerd dat hun
producten voldoen aan de zes basisdocu-
menten. Op een goedgekeurd product moet
de CE-markering worden aangebracht. De
CE-markering geeft aan dat het product vrij
verhandeld mag worden binnen de landen
van de EU.
Zonder een CR-markering mag het product
ook in eigen land niet ten verkoop worden
aangeboden.
Figuur 3.6 CE-markering
Op grond van artikel 2 van de Woningwet is de
Europese richtlijn door het Bouwbesluit in de
Nederlandse regelgeving gemplementeerd.
De onderwerpen van het Bouwbesluit komen
in sterke mate overeen met de fundamentele
voorschriften van de richtlijn; ook qua structuur
vertonen het Bouwbesluit en de richtlijn Bouw-
producten sterke analogie.
In het Bouwbesluit 2003 zijn in de artikelen 1.6 tot
en met 1.10 eisen opgenomen ten aanzien van
kwaliteitsverklaringen voor een bouwmateriaal of
bouwdeel. De CE-markering is hier onderdeel van.
In de richtlijn Tijdelijke en Mobiele Werkplaatsen
worden de arbeidsomstandigheden in de bouw
geregeld. In de discussies over hoe bouwen vei-
liger kan worden gemaakt speelde mee dat het
ene uitvoerend bedrijf betere en uitgebreidere
voorzieningen trof dan het andere. Dit verschil
in zorg leidde onverbiddelijk tot verschil in prijs-
aanbieding. En der argumenten was dat de
arbeidsomstandigheden uit het concurrentie-
beding moesten worden gehaald. Hieruit is het
Bouwprocesbesluit voortgekomen. In 1997 is het
Bouwprocesbesluit vervangen door het Arbeids-
omstandighedenbesluit. In het Arbeidsomstan-
dighedenbesluit zijn minder detailvoorschriften
opgenomen dan in het Bouwprocesbesluit en
is bijzonder aandacht besteed aan een heldere,
systematische indeling en een goede onderlinge
afstemming van de voorschriften.
Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
1 Arbobesluit voor de Bouw. SDU, 1999.
2 Standaardregelingen in de bouw, VNG.
3 Uniforme Administratieve Voorwaarden. SDU,
1995.
4 Vademecum voor architecten. Samsom.
5 Woningbouw, Inspiratie & Ambities. NWR.
Normen
NEN 2489 Metselbaksteen
NEN 3835 Mortels voor metselwerk van stenen,
blokken of elementen van baksteen, kalkzandsteen,
beton en gasbeton
NEN 5740 Bodem Onderzoeksstrategie bij
verkennend onderzoek Onderzoek naar de
milieuhyginische kwaliteit van bodem en grond
9006950513_Boek.indb 40 03-06-2005 10:13:20
4
Functionele eisen en prestatie-eisen
ir. W.H. Maessen, J. Nieuwenhuizen
Wonen als primaire levensbehoefte betekent meer dan alleen een dak
boven het hoofd. De gewenste basisfuncties van een woning zijn
allereerst het bieden van een vaste verblijfplaats en een veilige be-
scherming tegen het buitenmilieu. Daarnaast geeft een woning ook
de mogelijkheid voor de persoonlijke identicatie en manifestatie van
de bewoners.
Deze woning ligt het liefst in een ideale woonomgeving die stimuleert
tot creativiteit en ontplooiing.
9006950513_Boek.indb 41 03-06-2005 10:13:20
42
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven
van de algemene functionele eisen en prestatie-
eisen waaraan een nieuwbouwwoning moet vol-
doen. In het Bouwbesluit staan bouwtechnische
voorschriften uit het oogpunt van veiligheid,
gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid
en milieu in de vorm van functionele eisen. Waar
mogelijk zijn deze eisen uitgewerkt in concrete
prestatievoorschriften.
Voorbeeld van een functionele eis: Een te bou-
wen bouwwerk heeft n of meer toiletruimten.
Een bijbehorende prestatie-eis luidt: Een ge-
bruiksfunctie heeft voor elke 125 m
2
gebruiksop-
pervlakte of een gedeelte daarvan ten minste
n toiletruimte.
4.1 Hoofdonderdelen ontwerp
De eis van vrije indeelbaarheid van een gebouw
is n van de belangrijkste doelstellingen in het
Bouwbesluit. Daarnaast stelt ook de bewoner zelf
steeds meer eisen aan de aanpasbaarheid van zijn
woning. Het is daarom logisch dat reeds in het
ontwerp een duidelijk onderscheid wordt gemaakt
tussen de drie hoofdonderdelen: de draagconstruc-
tie, de in- en afbouwdelen en de installaties.
De draagconstructie heeft een lange levensduur
(volgens de TGB 1990 moet worden gerekend
met een referentieperiode van minimaal 50 jaar)
en is meestal moeilijk aanpasbaar. De in- en af-
bouwdelen en de installaties kunnen eventueel
eerder worden vervangen om te kunnen blijven
voldoen aan de steeds groeiende kwaliteitseisen
van de bewoners.
Bij het ontwerpen van de woning kan men al
rekening houden met het onderscheid tussen
deze hoofdonderdelen. Dan is het mogelijk om
indien gewenst, bijvoorbeeld bij wijziging van de
gezinssamenstelling, een tussentijdse aanpassing
te maken zonder al te grote ingrepen en kosten.
Een eengezinswoning bestaat uit de volgende
drie hoofdonderdelen:
1 draagconstructie: fundering met de begane-
grondvloer en daarboven de dragende wanden
met de eerste- en tweedeverdiepingsvloeren;
2 in- en afbouwdelen: niet-dragende binnen-
wanden en overige niet-dragende delen, zoals
de trap en het dak en de gevel;
3 installaties: woontoestellen (badkamer, keuken
en toilet) en de leidingsystemen (gas, water
en elektra), de meterkast, centrale verwarming
en de eventueel aanwezige mechanische ven-
tilatie.
4.1.1 Draagconstructie
De draagconstructie boven de begane-grond-
vloer (boven het peil) wordt in het algemeen het
casco genoemd. Deze bestaat uit de dragende
bouwmuren (in de langsrichting van de woning,
dus meestal ook de woningscheidende wanden)
waarop de verdiepingsvloeren worden gelegd
totale doorbuiging u
tot
;
bijkomende doorbuiging u
bij
= u
tot
u
on
;
doorbuiging in de eindtoestand
u
eind
= u
tot
u
zeeg
.
Figuur 4.6 Schema doorbuigingen uit NEN 6702
De TGB onderscheidt de volgende doorbui-
gingen:
Totale doorbuiging u
tot
Dit is de som van de tijdsonafhankelijke door-
buiging en de tijdsafhankelijke doorbuiging:
u
tot
= u
cl
+ u
kr
waarin:
u
c
= onmiddellijke, dus tijdsonafhankelijk
optredende doorbuiging
u
kr
= doorbuiging die het gevolg is van kruip
en die dus tijdsafhankelijk is, uitgaande
van een referentieperiode van 50 jaar.
Kruip
Dit is de toename van de vervorming van een
materiaal in de tijd bij gelijkblijvende belasting.
Bijkomende doorbuiging u
bij
Dit is het deel van de totale doorbuiging die de
bouwconstructie (of het dragend bouwconstruc-
tieonderdeel) ondergaat na een bepaalde fase
tijdens de bouw:
u
bij
= u
tot
u
on
waarin:
u
tot
= totale doorbuiging
u
on
= onmiddellijke, dus tijdsonafhankelijk
optredende doorbuiging ten gevolge van
de permanente belasting
9006950513_Boek.indb 48 03-06-2005 10:13:26
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 49
De totale doorbuiging u
tot
treedt op bij een volbe-
laste vloer. Bij u
tot
wordt ook de doorbuiging als
gevolg van kruip meegerekend.
De bijkomende doorbuiging geldt alleen voor de
veranderlijke belastingen (u
on
= onmiddellijke
doorbuiging door de permanente belasting).
De doorbuiging in de eindtoestand houdt ook reke-
ning met een eventuele opwaartse bolling in de
vloer (u
zeeg
) en wordt bepaald ten opzichte van
een rechte lijn door de opleggingen. De zwaar-
dere eis voor de einddoorbuiging u
eind
geldt voor
de bovenzijde of voor het zichtbare gedeelte van
de onderzijde van de vloer. Dit is onder meer van
belang voor de niet-dragende binnenwanden en
voor (beglaasde) gevelelementen.
Bij daken geldt deze eis alleen als de doorbui-
ging schadelijk is voor de bruikbaarheid van het
bouwwerk of een constructie-element. Zo moet
er altijd voor voldoende (1,6%) afschot ten be-
hoeve van de afvoer van het regenwater worden
gezorgd, zelfs bij een dikke laag sneeuw op het
platte dak, zie de tabel van guur 4.7.
4.2.1.d Vervorming en stabiliteit
De ideale bouwconstructie heeft kaarsrechte
bouwmuren en de vloeren blijven altijd even
vlak. Maar onder invloed van de wind en de
zwaartekracht zal elk materiaal min of meer ver-
vormen.
Als gevolg van de windbelasting aan de linker-
zijde bijvoorbeeld zal het gebouw een zijdelingse
verplaatsing ondergaan die van beneden naar
boven per verdieping toeneemt. Omdat de
bouwmuren niet meer precies loodrecht boven
elkaar staan, draagt waarschijnlijk de belasting
uit de bovenste wand nu alleen nog op de rech-
tervloer, guur 4.8.
Voor de onderste wand is het vooral belangrijk
dat de verdiepingsvloeren voldoende stijfheid
hebben. Bij de (ideale) stijve vloer grijpt de belas-
ting uit de bovenste wand via de rechtervloer in
het hart van de onderste wand aan.
De slappe vloer daarentegen gaat op de rand
van de onderste wand hangen. Door de excen-
triciteit van de normaalkrachten ontstaat hier een
extra moment in de oplegging en deze schuin-
staande bouwmuur wil zich dan nog meer naar
rechts verplaatsen.
Bij de eenzijdige oplegging van de vloeren op
de eindwanden is dit effect nog groter. Dan ont-
breekt immers de gunstige tegengesteld gerichte
belasting uit de linkervloer.
Ook een voldoende grote opleglengte van de
vloer is van belang.
De vormvastheid van het casco is dus afhankelijk
van de stabiliteitswanden en ook van de stijfheid
van de vloerschijven.
4.2.1.e Kruip, krimp en
temperatuurwisselingen
Hierna wordt de vervorming door kruip, krimp
en temperatuurwisselingen besproken.
Vervorming door kruip
Kruip is een tijdsafhankelijk materiaalgedrag. Bij
vloeren van hout en beton neemt de doorbui-
ging geleidelijk nog iets toe gedurende de vast-
gestelde referentieperiode van 50 jaar.
De grootte van de maximale vervorming door
kruip, ten gevolge van de momentane verander-
lijke vloerbelasting Q , moet worden bepaald
volgens de rekenregels in de materiaalgebonden
NEN-normen.
Vooral te slanke vloeren gaan op den duur een
ontoelaatbaar grote doorbuiging vertonen, -
guur 4.9. De lichte (gemetselde) scheidingswand
die door een dergelijk slappe vloer moet worden
gedragen, kan scheuren gaan vertonen en deu-
ren gaan klemmen.
Figuur 4.7 Eisen met betrekking tot de doorbuiging
volgens NEN 6702
Constructietype Eis U
bijkomende
Eis U
eind
Vloer 0,003 0,004
Vloer waarop 0,002
steenachtige aanbevolen:
scheidingswanden maximaal 15 mm
Dak 0,004 0,004
= de lengte van de overspanning of tweemaal de
lengte van de uitkraging
9006950513_Boek.indb 49 03-06-2005 10:13:26
50
Figuur 4.8 Schematisering stijve en slappe vloer tussen de dragende wanden
Gevolgen van doorbuiging van de vloer
voor de stabiliteit
Als de vloer een grote doorbuiging ondergaat,
heeft dat ook gevolgen voor de oplegging
op de dragende bouwmuur. De belasting uit
de linkervloer grijpt in beide gevallen geheel
links, excentrisch aan op de bouwmuur als
gevolg van de geschetste verplaatsingen. Als
alle bouwmuren recht boven elkaar zouden
staan, ontstaat een gelijke belasting naar
beide vloeren; dit is echter de ideale situatie die
praktisch niet voorkomt.
Bij guur 4.8-1, stijve vloer, grijpt de bovenbe-
lasting en de belasting uit de rechtervloer onge-
veer in het midden van de bouwmuur aan.
Bij guur 4.8-2, slappe vloer, grijpt de bovenbe-
lasting en de belasting uit de rechtervloer excen-
trisch aan als gevolg van de hoekdraaiing van de
vloer (die ontstaat door de belasting op de vloer
en de belasting uit de bouwmuur).
9006950513_Boek.indb 50 03-06-2005 10:13:27
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 51
4.2.2 Brand
In dit deel wordt de algemene brandveiligheid
toegespitst op de woningbouw.
Het verschijnsel brand en de ontwikkeling
van een brand worden uitgebreid besproken
in deel 7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 2. Daarin
worden ook de diverse gehanteerde begrippen
behandeld en wordt een overzicht gegeven van
de brandwerendheid van diverse materialen en
constructies
4.2.2.a Eisen brandveiligheid
Met betrekking tot de brandveiligheid van (on-
derdelen van) woningen zijn er in het Bouw-
besluit verschillende artikelen geformuleerd die
hiermee een directe of indirecte relatie hebben.
Deze themas hebben betrekking op:
vluchtmogelijkheden;
3 + C
g
dB(A) (1)
3S
u
waarin:
G
A
= geluidwering van de gevel in dB(A)
R
A
= geluidsisolatie van de gevelconstructie van
de beoordeelde ontvangruimte in dB(A)
V = volume van de ontvangruimte in m
3
S
U
= totale geveloppervlak van de ontvang-
ruimte in m
2
C
G
= correctiefactor gevelstructuur in dB(A)
Niet alleen voor de verblijfsgebieden, maar ook
voor de verblijfsruimten worden eisen gesteld
aan de geluidwering. De wetgever is ervan
uitgegaan dat het beschermingsniveau bij de
invoering van het Bouwbesluit gelijk zou zijn aan
de situatie volgens het vroeger geldende Besluit
Geluidwering Gebouwen.
Figuur 4.13 Bouwbesluit en geluidwering nieuwbouw
Afdeling Onderwerp Eis NEN
3.1 Bescherming tegen Verblijfsgebied grenswaarde geluidsniveau 35 dB(A) 5077
geluid van buiten Karakteristieke geluidwering met een minimum van
20 dB(A)
Verblijfsgebied grenswaarde geluidsniveau 37 dB(A)
Karakteristieke geluidwering met een minimum van 18 dB(A)
In geval van luchtvaartlawaai gelden andere eisen.
3.2 Bescherming tegen Verblijfsgebied grenswaarde geluid van installaties van 5077
geluid van installaties ander perceel: 30 dB(A)
3.3 en 3.5 Geluidwering tussen Verblijfsgebied: 5077
ruimten I
luk
0 dB
I
co
5 dB
Geen verblijfsgebied:
I
luk
5 dB
I
co
0 dB
Verblijfsruimte (in dezelfde woning):
I
luk
20 dB
I
co
20 dB
3.4 Beperking van galm A 1/8 V (m
2
) in gemeenschappelijke verkeersruimte 5078
woongebouw
9006950513_Boek.indb 55 03-06-2005 10:13:30
56
4.3.1.c Geluidwering tussen ruimten
Om overlast van geluid bij buren, in besloten
gemeenschappelijke verkeersruimten, in ruimten
waar installaties zijn opgesteld of binnen de ei-
gen woning te beperken, worden aan woningen
eisen gesteld.
De eisen uit het Bouwbesluit zijn minimale eisen.
Aan deze eisen wordt voldaan door constructies
met voldoende massa of door spouwconstructies
die consequent zijn ontkoppeld en in de spou-
wen eventueel zijn voorzien van geluidsabsorbe-
rend materiaal.
Met betrekking tot de geluidwering van binnen
worden er eisen gesteld aan de isolatie van lucht-
geluid en aan die van contactgeluid.
In guur 4.13 zijn de eisen ten aanzien van ge-
luidwering uit het Bouwbesluit aangegeven.
4.3.1.d Geluidwering van
woningscheidende wanden (prestaties)
In de Nederlandse woningbouw worden de
volgende woningscheidende wandconstructies
toegepast, waarmee voldaan kan worden aan de
eisen van I
lu;k
0 dB, guur 4.14 en 4.15.
Als overwogen wordt een andere constructie te
kiezen, moet deze zoveel mogelijk aansluiten bij
de oplossing die er qua massa en opbouw het
dichtst bij in de buurt komt.
In guur 4.16 is aangegeven op welke wijze
woningscheidende wanden kunnen worden ge-
maakt.
4.3.2 Vochtwering
In het Bouwbesluit worden vanwege gezond-
heidsoverwegingen eisen gesteld aan de wering
van vocht van buiten en binnen.
Figuur 4.14 Geluidsisolatie enkelvoudige wand
Figuur 4.15 Geluidsisolatie spouwwand
Bouwmethode Dikte Massa I
lu;lab
(in mm) (in kg/m
2
) (in dB)
Beton 902090 mm 200 430 +16
Kalkzandsteen 12050120 290 425 +13
15050150 350 530 +16
21450214 +19
Houtskeletbouw 12,5/12,522012,5/12,5 270 70 +17
Bouwmethode Dikte Massa I
lu;lab
(in mm) (in kg/m
2
) (in dB)
Beton 200 460 +4
230 530 +4
Baksteen
1
220 440 +3
Kalkzandsteen 265
2
470 +6
300 525 +7
1
In bestaande woningen treffen we nog geankerde spouwmuren en steenwanden aan. In het kader
van woningverbetering is een steenwand opgenomen met extra voorzieningen ter verbetering van de
geluidwering.
2
Voorzien van afwerklaag.
9006950513_Boek.indb 56 03-06-2005 10:13:30
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 57
4.3.2.a Vochtwering van binnen
Volgens het Bouwbesluit moet vochtophoping
als gevolg van condensatie worden vermeden.
Condensatie ontstaat als de temperatuur van de
binnenoppervlakte van een scheidingsconstructie
tussen binnen- en buitenklimaat lager is of wordt
dan het dauwpunt in het binnenvertrek. Onge-
wenst lage binnenoppervlaktetemperaturen kun-
nen worden beheerst door middel van isolatie.
Het Bouwbesluit stelt hieraan prestatie-eisen.
Om ongewenste condensatie in woningen te
voorkomen dienen koudebrugberekeningen (com-
puterprogramma) volgens NEN 2778 (1991,
A2 2001) te worden uitgevoerd. Het al dan niet
optreden van koudebruggen is met name afhan-
kelijk van de detaillering, guur 4.17 en 4.18.
Met een koudebrugberekening kan worden
gecontroleerd of bouwkundige details (vloerop-
Bouwmethode Massieve wand Ankerloze spouwwand
Gietbouw 210270 mm 12080120 mm
Betonelementen 210270 mm 9020 90 mm
12020120 mm
Houtskeletbouw 10550105 mm
11550115 mm
Cellenbetonbouw 15050150 mm
20050200 mm
Kalkzandsteen 240300 mm 12050120 mm
15050150 mm
Figuur 4.16 Woningscheidende wanden
Figuur 4.18 Grasche aanduidingen van temperatuur-
verlopen in galerij/balkonaansluiting
9006950513_Boek.indb 58 03-06-2005 10:13:33
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 59
badruimte. Afdeling 3.12 geeft eisen over de
luchtverversing van overige ruimten.
Voor nieuwbouwwoningen geeft het Bouw-
besluit voorschriften in relatie tot de volgende
onderwerpen:
luchtkwaliteit.
4.3.4 Daglichttoetreding
In het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan
de daglichttoetreding. De equivalente daglicht-
oppervlakte wordt bepaald volgens de in NEN
2057 (2001, C1 2003) opgenomen verkorte be-
palingsmethode. Hierin is de volgende formule
opgenomen:
A
e
= A
d
C
b
C
u
(2)
waarin:
A
e
= equivalent daglichtoppervlak
A
d
= oppervlak van de doorlaat van een
daglichtopening in m
2
C
b
= belemmeringsfactor
C
u
= uitwendige reductiefactor
Deze methode houdt echter alleen rekening met:
lichttoetredingsfactor.
Alleen belemmeringen op het eigen terrein wor-
den meegenomen in de berekeningen. Deze
kunnen aanleiding zijn voor een correctie van de
glasoppervlakte, zie guur 4.20.
Afdeling Onderwerp Eis NEN
3.6 Wering van vocht Artikel 3.23, lid 1 lid 3: waterdicht 2778
van buiten q
vi
20 10
-6
m
3
/(m
2
s)
1
2690
307 Wering van vocht f 0,65 2778
van binnen Scheidingsconstructie toilet- of badruimte:
wateropname: gemiddeld over het totaal
oppervlak 0,01 kg (m
2
/s
1/2
)
maximale hoeveelheid op een situatie:
0,2 kg (m
2
/s
1/2
)
1
q
vi
= luchtvolumestroom bij 1 pascal drukverschil over de vloer.
Figuur 4.19 Bouwbesluit en vocht nieuwbouw
Figuur 4.20 Bouwbesluit en daglichttoetreding nieuwbouw
Afdeling Onderwerp Eis NEN
3.20 Daglicht en uitzicht Verblijfsgebied: 2057
daglichtoppervlak 10% van het vloeroppervlak
Verblijfsruimte:
daglichtoppervlak 0,5 m
2
9006950513_Boek.indb 59 03-06-2005 10:13:33
60
4.4 Bruikbaarheid
De voorschriften die in het Bouwbesluit voor
de bruikbaarheid zijn opgenomen, zijn bedoeld
voor de toegankelijkheid, verdeling en grootte
van bijvoorbeeld verblijfsgebieden, verblijfs-, toi-
let-, bad- en meterruimte.
4.4.1 Indeling woning volgens Bouwbesluit
En van de doelstellingen van het Bouwbesluit
is dat een woning vrij indeelbaar wordt ontwor-
pen. Hierbij komen de begrippen woonkamer,
slaapkamer en keuken niet meer voor. In plaats
daarvan worden de verblijfsruimten en het
verblijfsgebied aangegeven. In het hoofdstuk
Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid
van het Bouwbesluit zijn alle ruimten genoemd
die in de woning moeten voorkomen. Bouw- en
woningtoezicht van de betrokken gemeente
zal dit bij de aanvraag van de bouwvergun-
ning controleren. Vervolgens wordt nagegaan
of deze ruimten en de daarbij vermelde functie
overeenkomen met de eisen die het Bouwbesluit
aan deze ruimten en hun scheidingsconstructies
stelt. In guur 4.21 zijn de voor een nieuwbouw-
woning van toepassing zijnde artikelen uit het
Bouwbesluit opgenomen.
Afdeling Onderwerp Eis NEN
4.2 Toegankelijkheidssector Woning > 500 m
2
:
toegankelijkheidssector aanwezig
4.5 Verblijfsgebied 55% van het gebruiksoppervlak met een
minimum van 24 m
2
Minimumafmetingen 5 m
2
;
breedte 1,800 m, hoogte 2,600 m
4.6 Verblijfsruimte Verblijfsruimte minimale afmeting oppervlak 5 m
2
;
breedte 1.800 m, hoogte 2,600 m
En verblijfsruimte minimaal 3,300 3,300 m
4.7 Toiletruimte Woning < 50 m
2
:
Minimaal 1 toilet /1 m
2
;
breedte 0,800 m, hoogte 2,300 m
Woning > 50 m
2
:
Minimaal 1 toilet/125 m
2
;
oppervlak 0,9 1,2 m
2
hoogte 2,300 m
4.8 Badruimte En badruimte per woning; woningen groter
dan 500 m
2
: voor elke 250 m
2
n badruimte
Minimale afmetingen oppervlak 1,6 m
2
;
breedte 0,800 m, hoogte 2,300 m
4.12 Meterruimte Regenwerend 2768
2778
9006950513_Boek.indb 60 03-06-2005 10:13:33
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 61
Figuur 4.21 Bouwbesluit en woningindeling nieuwbouw
Afdeling Onderwerp Eis NEN
4.13 Lichtschacht Waterdicht 2778
4.14 Liftmachineruimte Regenwerend 2788
4.15 Aanrecht en opstelplaats Minimale afmetingen aanrecht: 1,5 0,6 m
voor een kooktoestel Minimale afmetingen opstelplaats kooktoestel:
0,6 0,6 m
4.16 Opstelplaats voor Minimaal aanwezig: 1 st.
een stooktoestel Afzonderlijk besloten stookruimte bij een stooktoestel
met nominale belasting 130 kW
4.17 Opstelplaats voor een Minimaal aanwezig: 1 st., behalve indien
warmwatertoestel gecombineerd met stooktoestel
4.5 Gemeenschappelijk Maximaal 35% van het vloeroppervlak van de
verblijfsgebied verblijfsgebieden van de woning, mits
in afzonderlijke woningen 18 m
2
vloeroppervlak
verblijfsgebied aanwezig is. (minimale afmeting
gemeenschappelijke verblijfsgebieden 18 m
2
) of er
ten minste 24 m
2
niet-gemeenschappelijk
verblijfsgebied is
4.7 Gemeenschappelijke En per 125 m
2
.
toiletruimte Gemeenschappelijke toiletruimte is alleen toegestaan
bij gebruiksoppervlakte < 50 m
2
in woongebouw
4.8 Gemeenschappelijke En per 250 m
2
.
badruimte Gemeenschappelijke badruimte is alleen toegestaan
bij gebruiksoppervlakte < 50 m
2
in woongebouw
4.12 Gemeenschappelijke Regenwerend 2768
meterruimte 2778
4.15 Gemeenschappelijk Minimale afmetingen aanrecht 2,1 0,6 m
aanrecht en opstelplaats Minimale oppervlakte voor kooktoestel 0,6 0,6 m
voor een gemeenschap-
pelijk kooktoestel
4.16 Opstelplaats voor een Opstelplaats voor een gemeenschappelijk
gemeenschappelijk stooktoestel in een stookruimte
stooktoestel
4.17 Opstelplaats voor een Opstelplaats voor een gemeenschappelijk
gemeenschappelijk warmwatertoestel in een stookruimte
warmwatertoetsel
9006950513_Boek.indb 61 03-06-2005 10:13:33
62
In de NEN 2580 (1997, A1 2001) Oppervlakten
en inhouden van gebouwen zijn de termen, deni-
ties en bepalingsmethoden vastgelegd.
Op de volgende begrippen zullen we wat dieper
ingaan:
gebruiksoppervlakte;
verblijfsgebied;
verblijfsruimte;
verkeersruimte;
buitengebied;
onbenoemde ruimte.
In guur 4.22 is een aantal begrippen in beeld
gebracht.
Gebruiksoppervlakte
Hiermee bedoelt men de gehele vloeropper-
vlakte die tussen de omsluitende wanden is ge-
legen.
Uitgesloten hierbij is de oppervlakte van de
dragende, dus vaststaande, binnenwanden of
vrijstaande bouwconstructies. Deze vloeropper-
vlakte geldt voor de ruimte met een minimale
vrije hoogte van 1,500 m (de vloer onder een
trap of hellingbaan meetellen). De buiten de wo-
ning in een woongebouw gelegen bergruimte,
stookruimte of trappenhuis hoort hier niet bij.
Het is een eis van het Bouwbesluit 2003 dat het
verblijfsgebied ten minste 55% van de gebruiks-
oppervlakte omvat (met een minimum verblijfs-
gebied van 3,30 3,30 m
2
).
In deel 13 Beheren, hoofdstuk 8 Ruimtebeheer
en deel 10 Ontwerpen, hoofdstuk 2 Programmeren,
wordt uitgebreider ingegaan op de opppervlakte-
begrippen
Verblijfsgebied
Het verblijfsgebied is een gedeelte van een ge-
bruiksfunctie met ten minste een verblijfsruimte,
bestaande uit een of meer op dezelfde bouwlaag
gelegen aan elkaar grenzende ruimten anders
dan een toiletruimte, badruimte, technische
ruimte of verkeersruimte. De oppervlakte van de
niet-dragende scheidingswanden wordt meege-
rekend bij de oppervlakte van het verblijfsgebied.
De indiener van een bouwaanvraag mag zelf be-
palen welke zone van de woning behoort tot het
verblijfsgebied.
Trappen vallen onder het verblijfsgebied als de
vrije hoogte boven de trap minimaal 2,60 m is.
In de praktijk telt dus alleen de oppervlakte van
de bovenste trap mee (als op het zolderniveau
de vrije hoogte minimaal 2,400 m is).
Voor het verblijfsgebied gelden de volgende
eisen:
vloeroppervlakte minimaal 5 m
2
op n ver-
dieping, breedte minstens 1,800 m, hoogte
minimaal 2,60 m;
zonintreding;
pakket warmte-isolatie;
luchtdoorlatendheid;
9006950513_Boek.indb 64 03-06-2005 10:13:35
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 65
1874: de kinderarbeidswetgeving;
Wet milieubeheer;
Wet geluidhinder;
Wet bodembescherming;
planning/voortgang;
gebruikte calculatienormen;
contractbeoordeling/risicobeheersing;
informatiebehoefteschemas;
bouwvolgorde/leverantievolgorde;
capaciteitsbezetting uitvoering.
Bij het verbeteren is het belangrijk om enerzijds
de processen te beheersen, maar anderzijds uit-
voeringsproblemen te herleiden naar de feitelijke
oorzaak. Fouten van voorgaande processen
komen pas tot uitdrukking tijdens het uitvoe-
ringsproces. Dr ligt dus de informatie voor
het oprapen om de processen te verbeteren,
guur 5.4.
5.2.3 Procesanalyse
Bij het maken van een procesanalyse op verbete-
ringen is het zaak om de procesresultaten op de
juiste wijze en in de juiste volgorde te analyseren.
De aanbevolen analyseervolgorde is:
1 Is het proces gevolgd conform de proces-
beschrijving (procedure)? (Werken we volgens
afspraak?)
2 Is de betreffende procesbeschrijving wel actu-
eel? (Kloppen de afspraken nog wel?)
3 Zijn er voldoende mensen beschikbaar?
(Hebben we genoeg mensen beschikbaar?)
Figuur 5.4 Fouten in voorgaande processen komen pas tot uitdrukking in het uitvoeringsproces
9006950513_Boek.indb 77 03-06-2005 10:13:40
78
Input Proces Output
1 Validatie marktgegevens Projectontwikkeling Time to market
Tijdigheid (planning)
Gebruikte manuren
Kosten
2 Aantal aanvragen Opstellen calculatie Tijdigheid (planning)
Totale omzet aanvragen % gescoorde omzet
Actuele calculatienormen Compleetheid calculatie
Kwaliteit aanvragen/bestekken Beoordeelde bouwmethode
Gebruikte manuren
3 Inschrijfstaat Opstellen contract % korting
Wijzigingen in opdracht Contractrisicos
4 Compleetheid projectinformatie Opstellen projectplanning Tijdigheid (planning)
Vericatie door uitvoering
5 Tekeningen leveranciers Uitvoeren werkvoorbereiding Tijdigheid (planning)
Gebruikte manuren
Tijdigheid aanvragen
naar inkoop
Tijdigheid beoordeling
tekeningen
Inhoudelijke beoordeling
tekeningen (fouten)
6 Inkoopschema Inkopen en uitbesteden Realisatie inkoopschema
Gekwaliceerde onderaannemers % inkoopwinst
Gekwaliceerde leveranciers Gebruikte manuren
7 Uitvoeringsplanning Uitvoeren bouwproject Planning (tijdigheid)
Capaciteitsplanning Gebruikte manuren
Projectplan Kosten
Aantal afwijkingen
Aantal verbetervoorstellen
Actualiteit prognose
8 Vooropleveringspunten Opleveren bouwproject Aantal opleveringspunten
9 Aantal meldingen nazorg Afhandelen nazorg Kosten nazorg
Afhandelingstijd
Figuur 5.5 Voorbeelden van procesmetingen in het bouwproces
9006950513_Boek.indb 78 03-06-2005 10:13:40
6
Stapelbouw
ir. M.M.J. Vissers, met medewerking van drs. G.P. Vlaar
Men zou kunnen zeggen dat de benaming van een bouwmethode
voortkomt uit de verwerkingsvorm van de bouwmaterialen en pro-
ducten die worden gebruikt voor de hoofddraagstructuur (casco) en
vooral daarvan het opgaande werk. Met andere woorden: de wijze
waarop de productiemiddelen (materiaal, materieel en arbeid) wor-
den ingezet, bepaalt de naamgeving van een bouwmethode.
9006950513_Boek.indb 79 03-06-2005 10:13:41
80
6.1 Typering stapelbouw
Een stapelbouwcasco bestaat uit op elkaar gesta-
pelde stenen, blokken of (niet-verdiepingshoge)
elementen die aan elkaar worden gemetseld
of gelijmd. Tussen het eigenlijke casco en de
fundering (onderbouw) komt in het algemeen
een overgangsconstructie voor de begane-
grondvloer die dient als basis voor de opbouw
van het casco. De scheiding tussen binnen- en
buitenklimaat is de schil (omhulling) van het ge-
bouw, bestaande uit gevels en dak. Onderbouw,
gevels en dak kunnen in principe onafhankelijk
van de bouwmethode van het casco op iedere
noodzakelijk geachte of gewenste wijze worden
uitgevoerd. Bij de keuze voor stapelbouw als
bouwmethode dient men rekening te houden
met voldoende ruimte voor de woningblokken.
Een zware bouwkraan moet er goed kunnen ma-
noeuvreren en de aanvoer van (prefab-)elemen-
ten vraagt om voldoende aanvoerruimte.
De nadere knooppuntdetaillering van stapel-
bouw is uitgewerkt in paragraaf 6.5 Detaillering
afbouw stapelbouwcascos.
6.1.1 Kenmerken stapelbouw
De belangrijkste kenmerken van stapelbouw zijn:
verwerkbaarheid;
balkenvloeren;
combinatievloeren;
kanaalplaatvloeren;
rib(cassette)vloeren.
Afhankelijk van het vloertype doen zich uitvoe-
ringsverschillen voor. De (voorgespannen) bekis-
tingplaatvloer dient tevens als bekisting waarop
in het werk nog de druklaag van de construc-
tieve vloer moet worden gestort. In de dunne
(50 70 mm) betonplaat is onderwapening
opgenomen, terwijl ook tralieliggers zijn aange-
bracht. De dunne bekistingplaten worden op de
dragende wanden opgelegd en moeten tijdelijk
worden ondersteund door montagejukken. De
montagejukken worden iets getoogd gesteld,
zodanig dat de toog in het midden circa 1/600
van de elementlengte bedraagt. Koppellatten en
schoren zorgen in alle richtingen voor de stabili-
teit van de montagejukken.
De overige vloertypen kunnen over het alge-
meen direct op de dragende wanden worden
opgelegd; er hoeft geen druklaag te worden
opgestort en ze hebben dan ook geen tijdelijke
ondersteuning nodig.
Bij de combinatievloer (voorgespannen liggertjes
waartussen vulelementen) is over het algemeen
een (dunne) constructieve deklaag nodig.
Halfgeprefabriceerde betonvloeren en
prefab-betonnen vloeren worden besproken
in deel 3 Draagstructuur, hoofdstuk 4 Dragende
elementen in beton
6.3 Constructieve veiligheid
stapelbouwcasco
6.3.1 Sterkte
Steenachtige materialen hebben als belangrijke
kenmerken een relatief grote druksterkte en een
geringe, sterk varirende treksterkte. Daarom
staat meestal in de bouwvoorschriften dat niet
mag worden gerekend op de treksterkte van ge-
integreerde constructieonderdelen bestaande uit
steenachtige materialen. Deze beperking geldt
ook voor de dragende wanden van stapelbouw.
Van baksteen kan de druksterkte oplopen tot
60 N/mm
2
. De veel geringere druksterkte van
de mortel (maximaal 17,5 N/mm
2
) bepaalt ech-
ter de sterkte van de gemetselde muur. Als een
bakstenen muur onder de drukbelasting splijt,
gebeurt dat in de meeste gevallen omdat de
mortel bezwijkt en niet omdat de baksteen de
drukbelasting niet kan opnemen.
Uiteraard is de hechtsterkte van de mortel aan de
baksteen van groot belang voor de druksterkte
van de muur.
Gestapelde bouwmuren van grote, gelijmde
kalkzandsteenelementen gedragen zich vrijwel
isotroop vanwege het betrekkelijk geringe aantal
dunne en sterke voegen. De dikke lintvoegen
en stootvoegen in metselwerk van bijvoorbeeld
waalformaat vormen een relatief groot deel van
het oppervlak van een bouwmuur en geven aan-
leiding tot orthotroop gedrag van de muur.
Bij het bezwijken van traditioneel metselwerk ten
gevolge van druk ontstaan verticale scheuren,
guur 6.5. Deze scheuren, die bij ongeveer de
halve bezwijkbelasting zichtbaar worden, zijn het
gevolg van horizontale trekspanningen. Deze
kunnen ontstaan doordat de mortel minder stijf
is dan de steen.
Een andere oorzaak voor het ontstaan van trek-
spanningen is de wijze waarop de drukspannin-
gen in stenen en voegen zelf worden overgedra-
gen. Als de zandkorrels in de mortel worden
opgebouwd (denkend aan een matrix van bol-
Figuur 6.5 Dwarscontractie
9006950513_Boek.indb 84 03-06-2005 10:13:44
6 STAPELBOUW 85
Figuur 6.10 Aansluiting binnenspouwblad op een massieve
woningscheidende wand
6.4 Productie van een
stapelbouwcasco
6.4.1 Werkvoorbereiding
Stapelbouw bestaat uit veel afzonderlijke onder-
delen die op de bouwplaats moeten worden sa-
mengevoegd tot het casco. De wanden bestaan
uit op elkaar gestapelde blokken en/of elemen-
ten die aan elkaar zijn gemetseld of gelijmd. Voor
zowel beganegrond- als verdiepingsvloeren wor-
den systeemvloeren toegepast. Gevels en daken
kunnen onafhankelijk van de draagstructuur wor-
den uitgevoerd. In het V- en G-plan moeten de
risicos en de preventieve maatregelen worden
opgenomen die zich bij stapelbouw (aanbrengen
vloeren en stapelen wanden) voordoen.
Bij de voorbereiding van een project worden
de werktekeningen gebruikt om offertes aan te
vragen. Nadat door de aannemer opdracht voor
levering is verstrekt, maken de fabrikanten/leve-
ranciers wand- en vloeruitslagen. Na n of meer
controleronden worden de tekeningen goedge-
keurd voor productie. Nu kan de uitvoeringsorga-
nisatie worden bepaald.
Tot de uitvoeringsorganisatie behoort het maken
van een terreinplan (situering) van het bouwter-
rein, verharde baan voor mobiele kraan of plaats
van bouwkraan, aan- en afvoerwegen, laad-, los-
en hijszones, opslagruimten, plaats van keten,
hoofdleidingen en verdeelkasten voor energie-
voorzieningen, enzovoort.
Het terreinplan wordt besproken in deel 12a
Uitvoeren Techniek in hoofdstuk 2 Inrichten van
de bouwplaats
Een groot assortiment geprefabriceerde vloer-
typen biedt voor elke plaats en iedere overspan-
ning de geschikte oplossing. De fabrikant/leve-
rancier maakt de volgende tekeningen:
betere warmte-isolatie;
Figuur 6.22 Lateiconstructie
06950513_hfs06.indd 94 10-06-2005 13:01:17
6 STAPELBOUW 95
6.4.6.c Vloersparingen
Sparingen in een vloer zijn nodig op plaatsen
waar een trapgat voorkomt of waar leidingen
(aan- en afvoer) of kokers doorgevoerd moe-
ten worden. Grote sparingen worden over het
algemeen opgenomen in het legpatroon van
de vloerelementen. Zo wordt een trapgat uitge-
spaard door gebruik te maken van raveelijzers;
de afmetingen van de vloerelementen worden
daarop afgestemd, guur 6.23.
De kleinere sparingen voor kokers en leidingen
worden meestal uitgespaard in de vloerelemen-
ten zelf. Deze sparingen kunnen al in de fabriek
zijn voorbereid door op de desbetreffende plaats
een zwakke plek in het vloerelement op te
nemen (PS-schuim, lichtbetonnen elementje en
dergelijke); in andere gevallen moeten ze ter
plaatse worden geboord.
Benodigde sparingen kunnen in geprefabri-
ceerde vloerelementen op betrekkelijk eenvou-
dige wijze worden ingebracht. In de elementen
worden de sparingen volgens opgave van de
afnemer (voorlopig legplan) in de fabriek aan-
gebracht. De afmeting, plaats en de wijze van
aanbrengen van de sparing is afhankelijk van het
type vloer.
Niet alleen relatief grote sparingen in vloeren
hebben invloed op het constructieve gedrag van
een vloer; kleine sparingen en doorvoeren kun-
nen dat ook hebben.
Speciale aandacht is vereist voor de plaats van
deze doorvoeren ten opzichte van de wapening
in de vloer. De vloerwapening mag nooit on-
derbroken worden door een doorvoer of kleine
sparing. Dit geldt met name in voorgespannen
vloeren (voorgespannen bekistingsplaatvloeren,
kanaalplaatvloeren en liggers van combinatie-
vloeren). De fabrikanten geven hiervoor in het
algemeen duidelijke richtlijnen voor het ontwerp.
Een aantal fabrikaten vloerelementen (bijvoor-
beeld kanaalplaten) kent een duidelijke modu-
laire zonering in de elementen (zoals met een
stramien van 300 en 100 mm). De constructieve
zones mogen nooit worden doorboord; de an-
dere wel. Op deze wijze moet al in de ontwerp-
fase rekening worden gehouden met de plaats
en afmetingen van leidingen en doorvoeren.
De leidingen zelf en de installaties in een stapel-
bouwcasco worden in het werk aangebracht.
Hiervoor is het nodig om sleuven te frezen en
sparingen te boren of te hakken. Uit een oog-
punt van geluidwering kunnen aan plaatsing
en afwerking nadere eisen worden gesteld. Zie
hoofdstuk 4 Functionele eisen en prestatie-eisen.
Figuur 6.23 Trapgatsparing in een verdiepingsvloer
9006950513_Boek.indb 95 03-06-2005 10:14:00
96
Figuur 6.24 Verticale doorsneden langsgevels laagbouw
06950513_hfs06.indd 96 10-06-2005 14:37:54
6 STAPELBOUW 97
6.5 Detaillering afbouw
stapelbouwcascos
Bepalend voor het aanzicht van woningblok-
ken zijn meestal de langsgevels. Deze kunnen als
volgt zijn opgebouwd, zie guur 6.24 en 6.25:
Figuur 6.25 Horizontale doorsneden langsgevels laagbouw
9006950513_Boek.indb 97 03-06-2005 10:14:04
98
details zijn toegevoegd en er worden aanbevelin-
gen gegeven voor het ontwerp en de uitvoering
op de bouwplaats. De details voldoen aan het
Bouwbesluit.
6.6 Zorgaspecten stapelbouw
6.6.1 Kwaliteitszorg stapelbouw
De eisen (uiterlijke kenmerken, mechanische en
fysische eigenschappen en de keuring daarvan)
van baksteen, betonsteen en kalkzandsteen zijn
genormeerd, evenals de eisen van mortels. Zo-
wel stenen, blokken, elementen en mortels kun-
nen onder certicaat worden geleverd. De eisen
die worden gehanteerd bij de behandeling van
een aanvraag voor een certicaat zijn vastgesteld
in een beoordelingsrichtlijn. In een beoordelings-
richtlijn (BRL) worden de kenmerken, eisen en
verwerkingsvoorschriften van een normblad in
het algemeen onverkort overgenomen.
IKB-schema
Om een externe kwaliteitsverklaring te verkrijgen
is het nodig dat het betreffende bedrijf beschikt
over een intern kwaliteitszorgsysteem. Hierbij is
bepaald dat voor de interne kwaliteitsbewaking
de producent dient te beschikken over gekwali-
ceerd personeel dat aantoonbaar over voldoende
kennis en ervaring beschikt om de volgens het
normblad vereiste controles effectief te kunnen
uitvoeren. De vereiste controles zijn vastgelegd
in een zogenoemd IKB-schema, (Interne Kwali-
teits Bewakingsschema, guur 6.26.
Het IKB-schema is onderverdeeld in hoofdgroe-
pen, zoals:
p
r
o
d
u
c
t
i
e
-
u
n
i
t
v
a
n
j
a
r
e
a
c
t
i
v
i
t
e
i
t
b
l
u
s
c
u
r
v
e
8
5
m
i
l
j
o
e
n
b
W
f
p
e
r
j
a
a
r
j
a
j
n
h
e
i
d
z
e
e
f
r
e
s
t
o
f
g
e
d
e
e
l
t
e
d
a
a
r
v
a
n
j
a
z
a
n
d
v
e
r
o
n
t
r
e
i
n
i
g
i
n
g
h
u
m
u
s
l
o
o
g
p
r
o
e
f
e
e
n
m
a
a
l
p
e
r
d
a
g
j
a
k
o
r
r
e
l
v
e
r
d
e
l
i
n
g
z
e
e
f
a
n
a
l
y
s
e
e
e
n
m
a
a
l
p
e
r
d
a
g
j
a
k
a
l
k
g
e
h
a
l
t
e
t
i
t
r
a
t
i
e
e
e
n
m
a
a
l
p
e
r
d
a
g
j
a
(
i
n
d
i
e
n
a
a
n
w
e
z
i
g
)
P
r
o
d
u
c
t
i
e
s
p
e
c
i
e
k
a
l
k
g
e
h
a
l
t
e
t
i
t
r
a
t
i
e
e
e
n
m
a
a
l
p
e
r
8
u
u
r
j
a
v
o
c
h
t
g
e
h
a
l
t
e
d
o
o
r
m
i
d
d
e
l
v
a
n
d
r
o
g
e
n
e
e
n
m
a
a
l
p
e
r
4
u
u
r
j
a
e
n
w
e
g
e
n
V
e
r
h
a
r
d
i
n
g
v
e
r
h
a
r
d
i
n
g
s
p
r
o
c
e
s
v
e
r
h
a
r
d
i
n
g
s
t
i
j
d
a
e
z
e
n
v
a
n
d
e
g
r
a
s
c
h
e
c
o
n
t
i
n
u
a
l
l
e
j
a
v
e
r
h
a
r
d
i
n
g
s
d
r
u
k
v
o
o
r
s
t
e
l
l
i
n
g
v
a
n
d
e
c
u
r
v
e
v
e
r
h
a
r
d
i
n
g
s
k
e
t
e
l
s
j
a
G
e
r
e
e
d
p
r
o
d
u
c
t
u
i
t
e
r
l
i
j
k
b
e
s
c
h
a
d
i
g
i
n
g
v
i
s
u
e
e
l
t
w
e
e
m
a
a
l
p
e
r
w
e
e
k
v
o
o
r
j
a
v
e
r
o
n
t
r
e
i
n
i
g
i
n
g
g
e
w
o
n
e
k
w
a
l
i
t
e
i
t
,
e
e
n
m
a
a
l
j
a
e
i
g
e
n
s
c
h
a
p
p
e
n
A
2
a
f
m
e
t
i
n
g
e
n
m
e
t
i
n
g
m
e
t
s
c
h
u
i
f
m
a
a
t
p
e
r
d
a
g
o
v
e
r
i
g
e
k
w
a
l
i
t
e
i
t
e
n
j
a
d
r
u
k
s
t
e
r
k
t
e
5
s
t
e
n
e
n
e
n
b
l
o
k
k
e
n
,
1
e
l
e
m
e
n
t
,
v
o
o
r
e
l
e
m
e
n
t
e
n
:
N
E
N
3
8
3
6
r
e
s
p
.
3
8
3
7
d
r
u
k
s
t
e
r
k
t
e
+
r
e
s
t
k
a
l
k
j
a
r
e
s
t
k
a
l
k
p
h
e
n
o
l
p
h
t
a
l
e
n
e
r
e
a
c
t
i
e
e
e
n
m
a
a
l
p
e
r
w
e
e
k
j
a
e
i
g
e
n
s
c
h
a
p
p
e
n
B
3
s
p
l
i
j
t
s
t
e
r
k
t
e
j
a
c
a
p
i
l
l
a
i
r
e
s
t
i
j
g
h
o
o
g
t
e
j
a
w
a
t
e
r
o
p
n
e
m
i
n
g
N
E
N
3
8
3
6
,
r
e
s
p
.
3
8
3
7
e
e
n
m
a
a
l
p
e
r
d
r
i
e
w
e
k
e
n
j
a
h
y
g
r
i
s
c
h
e
l
e
n
g
t
e
-
v
e
r
a
n
d
e
r
i
n
g
j
a
Figuur 6.26 IKB-schema Bron: BRL 1004/01
06950513_hfs06.indd 99 10-06-2005 13:08:28
100
kalkzandsteenelementen visueel. Daarbij wordt
gekeken naar de maten, de kwaliteitskenmerken
op de elementen en/of de verpakking en of het
certicaatslogo aanwezig is.
Op deze wijze geschiedt de kwaliteitsbewaking
en de keuring voor veel bouwdelen. In het kader
van stapelbouw gaat het hier onder andere om
geprefabriceerde vloerelementen, dakelementen,
binnenspouwbladen, enzovoort. Dit is niet al-
leen efcint voor de rechtsverhouding tussen
opdrachtgever en aannemer, maar ook voor de
rechtsverhoudingen tussen aannemer, onder-
aannemers en toeleveranciers. Men zou kunnen
zeggen dat hiermee verantwoordelijkheden
worden verlegd. De opdrachtgever zegt als het
ware tegen de aannemer: De keuring van dit
product doe ik niet zelf, maar laat ik aan u over,
maar dan moet u wel aantonen dat de keuring
is geschied. Zo verlegt de aannemer de verant-
woordelijkheid voor de ingangscontrole naar de
betreffende toeleverancier. Hiermee is nog niet
het gehele stapelbouwsysteem gecerticeerd.
Bedrijfscerticeringen zijn in opkomst, maar zijn
nog geen gemeengoed geworden. Daarmee
wordt de kwaliteit van de verwerking ook gecer-
ticeerd.
6.6.2 Arbo-zorg stapelbouw
Stapelbouw kan men wat betreft de dragende
wanden ook karakteriseren als een vorm van
kleine elementenbouw waarbij geen zwaarwich-
tige extra maatregelen of voorzieningen nodig
zijn. Voor persoonlijke beschermingsmiddelen en
basisvoorzieningen in het algemeen zie paragraaf
6.7.2 Arbo-zorg.
Blokken zwaarder dan 14 kg worden verwerkt
met behulp van een elementenstelmachine. De
eisen en tips die staan vermeld op de veiligheids-
sticker aangebracht op de stelmachine, moeten
nauwkeurig worden opgevolgd.
De elementen zijn ongewapend; een gebroken
element of blok mag dus nooit worden gehesen.
Het opperen van de elementen en het leggen
van de vloeren gebeurt met een bouwkraan. De
kraan moet zijn goedgekeurd en de kraanmachi-
nist moet beschikken over een geldig hijsbewijs.
Bij de bouwkranen worden verschillende hulp-
stukken gebruikt. Een van deze gereedschappen
is de schaarklem. Hiermee worden ook wel los
gestapelde pakketten kalkzandsteen verplaatst.
Door de knelkracht van de schaarklem worden
de stenen bij elkaar gehouden. Door de grote
kracht die hiervoor nodig is, kunnen los gesta-
pelde stenen kapot knellen. Het pakket stenen
kan daardoor uit de schaarklem vallen. De schaar-
klem voldoet op dit punt niet aan de criteria die
de Arbeidsinspectie aan hijsgereedschap stelt.
Een alternatief is de hydraulische combinatieklem.
Dit is een klem die over de stenen heen geplaatst
wordt. Door de klem om te draaien, fungeert
deze als bak waarin de stenen zitten ingeklemd.
Kalkzandsteenelementen worden meestal gehe-
sen op het pallet, verpakt in voldoende sterke
folie. Gelet moet worden op voldoende borging
van de last op de palletvork. De verpakking van
de elementen moet zodanig zijn dat op de werk-
plek geen hersorteringen of aanpassingen (pas-
blokken maken) meer nodig zijn.
Aandachtspunten voor de Arbo-zorg zijn aange-
geven in guur 6.27.
In de stapelbouw zijn de installaties niet in het
systeem gentegreerd.
Leidingen die in de wanden zijn opgenomen,
worden ter plaatse ingefreesd. Bij deze mecha-
nische bewerking komt kristallijn kwarts vrij.
Bij intensieve inademing bestaat het risico van
longaandoeningen (silicose, longkanker). Bij het
frezen is ademhalingsbescherming P3 voorge-
schreven.
De code geeft de lterklasse aan:
P1: hinderlijke stof;
P2: schadelijke stof;
P3: gevaarlijke (giftige) stof.
Het type masker waarin het lter wordt ge-
plaatst, is niet voorgeschreven.
6.6.3 Milieuzorg stapelbouw
Kalkzandsteen wordt gemaakt van kalk, zand en
water; circa 7% bestaat uit kalk. Kalk wordt be-
reid door het branden van kalksteen en wordt in
hoofdzaak gemporteerd uit Belgi en Duitsland.
Uitgeputte kalksteengroeven kunnen worden
heringericht.
9006950513_Boek.indb 100 03-06-2005 10:14:06
6 STAPELBOUW 101
Aan het zand worden qua korrelopbouw geen
hoge eisen gesteld. Sommige fabrieken winnen
hun zand uit waterwegen, andere fabrieken ha-
len hun grondstof uit zandputten. Na winning
wordt het zand gewassen. Afgesloten zandput-
ten kunnen eveneens worden heringericht.
Water, voor het mengen van het zand, voor de
productie van stoom in de autoclaaf en als koel-
water bij het zagen van de elementen, wordt
meestal onttrokken aan het grondwater.
Energiegebruik en emissies van schadelijke stof-
fen bij het productieproces zijn gematigd.
Restenergie en restwater worden waar mogelijk
hergebruikt. Spuiwater uit de stoomketel en de
autoclaven dient voor de voorverwarming van
het ketelvoedingswater en wordt in een aantal
gevallen gebruikt voor gebouwverwarming. Bij
het koelwater worden na het bezinken zowel het
water als het zaagslib weer hergebruikt.
Automatisering van de stoomregulatie van de
autoclaven heeft geleid tot aanmerkelijke bespa-
ringen van energie. Volgens opgave van CVK is
het energieverbruik tussen 1981 en 1992 ge-
daald met 30%. Er is een voorgenomen beper-
king van energieverbruik tussen 1992 en 2000
van nog eens 20%.
Productie-uitval (afgekeurde stenen, blokken,
elementen, zaagverlies) wordt grotendeels her-
gebruikt door het materiaal te breken en terug te
voeren in het productieproces.
Werksituatie begane grond
a Kruipluik afdekken
b Elementenstelmachine stabiliteit/staat van
onderhoud
c Blokkenklemmen doelmatigheid/
staat van onder-
houd
d Stabiliteit wanden schoren
e Jukkensteiger stabiliteit/werk-
vloer/toegang
door middel van
ladder
Werksituatie 1e en 2e verdieping
a Toegang deugdelijke ladder
b Trapsparing afdekken (rekening
houden met belas-
ting)
c Vloerrandbeveiliging zie tekeningen
d Jukkensteiger stabiliteit/werkvloer/
toegang door
middel van ladder
en randbeveiliging
ter plaatse van
vloerrand
e Elementenstelmachine zoals begane grond
f Blokkenklemmen zoals begane grond
g Stabiliteit wanden schoren
Figuur 6.27 Aandachtspunten Arbo-zorg
06950513_hfs06.indd 101 10-06-2005 13:16:17
102
Massa is een belangrijke eigenschap van mate-
rialen in verband met geluidwering en warmte-
accumulerend vermogen. In die zin bezit kalk-
zandsteen gemiddelde eigenschappen. Echter,
afhankelijk van de gekozen constructie kunnen
bepaalde eigenschappen belangrijker of minder
belangrijk worden.
Een mogelijkheid om de geluidwerende ei-
genschappen te verbeteren is het uitvoeren
van de woningscheidende wand als ankerloze
spouwmuur. Deze wand is opgebouwd uit twee
niet-gekoppelde spouwbladen met daartussen
een luchtspouw. Overigens gelden voor alle
steenachtige constructies overeenkomstige op-
merkingen. Voor houtskeletbouw gelden in het
algemeen andere overwegingen, zie hiervoor
hoofdstuk 9 Montagebouw Houtskeletbouw.
Technische voorkeursaanwijzingen NPW
De belangrijkste technische voorkeursaanwijzin-
gen uit het NPW waaraan stapelbouw voldoet,
zijn:
stalen plaat.
De eigenschappen en mogelijkheden van deze
materialen zijn aangegeven in guur 7.4.
2 Steunconstructie
De steunconstructie is het onderdeel dat zorgt
dat de contactbekisting voldoende sterkte en
stijfheid verkrijgt om aan de speciedruk weer-
stand te bieden. De steunconstructie concen-
treert de lasten op bepaalde plaatsen, zodat deze
kunnen worden afgevoerd.
We kennen verticale steunconstructies voor bij-
voorbeeld wanden en horizontale steunconstruc-
ties voor bijvoorbeeld vloeren.
De verticale steunconstructie kan een volle
wandligger of een vakwerkligger zijn, van hout
of staal. De toepassing van houten steuncon-
structies vraagt om een houten contactbekisting.
Bij stalen steunconstructies wordt hout of staal
toegepast.
Bij een stalen beplating van de bekisting kan
door toepassing van een roosterwerk van ribben
de afstand tussen de dragers worden vergroot.
Op het stalen rooster kan hout of staalplaat wor-
den aangebracht.
De steunconstructie moet rekening houdende
met de stijfheid van de bekisting zo worden
berekend en gemaakt, dat de bij het storten
optredende krachten kunnen worden opgeno-
men zonder dat vervormingen, plooien of torsie
optreden.
Als onderdeel van de gehele ondersteunende
constructie zorgen enkele hulpconstructies voor
het afvoeren of opnemen van de geconcen-
treerde lasten:
hulponderdelen en stelmiddelen.
L
i
c
h
t
/
z
w
a
a
r
G
r
o
o
t
t
r
a
n
s
p
o
r
t
-
C
e
n
t
e
r
p
e
n
n
e
n
o
p
I
n
z
e
t
o
p
k
l
e
i
n
e
G
o
r
d
i
n
g
e
n
,
p
r
o
e
l
s
t
a
l
e
n
v
o
l
u
m
e
/
g
e
r
i
n
g
e
r
e
g
e
l
m
a
t
i
g
e
a
a
n
t
a
l
l
e
n
/
b
a
l
k
e
n
o
f
a
l
u
m
i
n
i
u
m
v
o
o
r
r
a
a
d
a
f
s
t
a
n
d
e
n
,
k
l
a
s
s
e
B
g
o
r
d
i
n
g
e
n
p
a
s
m
a
t
e
r
i
a
a
l
0
,
8
m
2
p
e
r
c
e
n
t
e
r
i
n
g
G
r
o
o
t
w
a
n
d
H
o
u
t
o
f
k
u
n
s
t
s
t
o
f
o
p
E
e
n
v
o
u
d
i
g
Z
w
a
a
r
B
e
p
e
r
k
t
t
r
a
n
s
p
o
r
t
-
1
,
5
m
2
p
e
r
M
e
e
r
d
e
r
e
t
o
t
w
a
n
d
b
e
k
i
s
t
i
n
g
,
h
o
u
t
e
n
o
f
a
l
u
m
i
n
i
u
m
v
o
l
u
m
e
/
c
e
n
t
e
r
i
n
g
g
r
o
t
e
i
n
z
e
t
/
v
e
r
t
i
c
a
a
l
r
e
g
e
l
s
,
g
e
s
t
e
u
n
d
d
o
o
r
g
e
e
n
o
p
s
l
a
g
k
l
a
s
s
e
B
g
e
s
t
e
u
n
d
d
o
o
r
s
t
a
l
e
n
,
h
o
u
t
e
n
o
f
h
o
r
i
z
o
n
t
a
l
e
a
l
u
m
i
n
i
u
m
g
o
r
d
i
n
g
e
n
g
o
r
d
i
n
g
e
n
S
t
a
l
e
n
S
t
a
l
e
n
h
u
i
d
p
l
a
a
t
m
e
t
E
e
n
v
o
u
d
i
g
Z
w
a
a
r
B
i
j
v
a
s
t
e
s
p
a
n
t
e
n
C
e
n
t
e
r
i
n
g
o
p
M
e
e
r
d
e
r
e
t
o
t
w
a
n
d
b
e
k
i
s
t
i
n
g
s
t
a
l
e
n
l
i
g
g
e
r
s
e
n
s
p
a
n
t
e
n
g
r
o
o
t
t
r
a
n
s
p
o
r
t
-
1
0
0
m
m
v
a
n
a
f
g
r
o
t
e
i
n
z
e
t
/
v
o
l
u
m
e
,
b
i
j
l
o
s
s
e
d
e
o
n
d
e
r
z
i
j
d
e
.
k
l
a
s
s
e
B
o
f
s
c
h
a
r
n
i
e
r
e
n
d
e
A
a
n
d
e
b
o
v
e
n
-
s
p
a
n
t
e
n
b
e
p
e
r
k
t
z
i
j
d
e
z
o
m
o
g
e
l
i
j
k
v
o
l
u
m
e
/
b
o
v
e
n
d
e
t
e
g
e
e
n
o
p
s
l
a
g
s
t
o
r
t
e
n
w
a
n
d
G
r
o
o
t
p
a
n
e
e
l
b
e
-
H
o
u
t
o
f
k
u
n
s
t
s
t
o
f
i
n
T
a
m
e
l
i
j
k
e
e
n
v
o
u
d
i
g
Z
w
a
a
r
B
i
j
v
a
s
t
e
s
p
a
n
t
e
n
B
i
j
t
o
e
p
a
s
s
i
n
g
v
a
n
K
l
e
i
n
e
t
o
t
g
r
o
t
e
k
i
s
t
i
n
g
,
e
v
e
n
t
u
e
e
l
s
t
a
l
e
n
o
f
a
l
u
m
i
n
i
u
m
g
r
o
o
t
t
r
a
n
s
p
o
r
t
v
a
k
w
e
r
k
:
a
l
s
h
i
e
r
-
i
n
z
e
t
/
g
e
k
o
p
p
e
l
d
t
o
t
f
r
a
m
e
,
g
e
s
t
e
u
n
d
d
o
o
r
v
o
l
u
m
e
,
b
i
j
l
o
s
s
e
b
o
v
e
n
.
A
n
d
e
r
s
k
l
a
s
s
e
A
e
e
n
v
o
l
l
e
d
i
g
e
s
t
a
l
e
n
o
f
a
l
u
m
i
n
i
u
m
o
f
s
c
h
a
r
n
i
e
r
e
n
d
e
1
,
0
t
o
t
1
,
5
m
2
w
a
n
d
b
e
k
i
s
t
i
n
g
g
o
r
d
i
n
g
e
n
s
p
a
n
t
e
n
b
e
p
e
r
k
t
p
e
r
c
e
n
t
e
r
i
n
g
v
o
l
u
m
e
/
g
e
e
n
o
p
s
l
a
g
06950513_hfs07.indd 107 10-06-2005 13:30:25
108
T
y
p
e
O
p
p
e
r
v
l
a
k
t
e
m
a
t
e
r
i
a
a
l
M
o
e
i
l
i
j
k
h
e
i
d
s
g
r
a
a
d
F
a
c
t
o
r
a
r
b
e
i
d
1
B
e
n
o
d
i
g
d
T
r
a
n
s
p
o
r
t
O
p
m
e
r
k
i
n
g
T
o
e
p
a
s
s
i
n
g
/
b
e
k
i
s
t
i
n
g
e
n
m
a
n
u
r
e
n
/
m
2
m
a
t
e
r
i
e
e
l
o
p
s
l
a
g
2
b
e
k
i
s
t
i
n
g
k
l
a
s
s
e
3
K
l
e
i
n
p
a
n
e
e
l
-
H
o
u
t
o
f
k
u
n
s
t
s
t
o
f
i
n
R
e
d
e
l
i
j
k
c
o
m
p
l
e
x
L
i
c
h
t
T
a
m
e
l
i
j
k
g
r
o
o
t
0
,
5
t
o
t
0
,
7
m
2
B
e
p
e
r
k
t
e
i
n
z
e
t
/
b
e
k
i
s
t
i
n
g
s
t
a
l
e
n
o
f
a
l
u
m
i
n
i
u
m
f
r
a
m
e
t
r
a
n
s
p
o
r
t
v
o
l
u
m
e
/
p
e
r
c
e
n
t
e
r
i
n
g
k
l
a
s
s
e
A
b
e
p
e
r
k
t
e
o
p
s
l
a
g
v
o
o
r
p
a
s
m
a
t
e
r
i
a
a
l
H
o
l
l
e
w
a
n
d
e
n
B
e
t
o
n
C
o
m
p
l
e
x
i
n
v
o
o
r
-
Z
w
a
a
r
T
a
m
e
l
i
j
k
g
r
o
o
t
e
n
G
e
e
n
c
e
n
t
e
r
p
e
n
-
B
e
p
e
r
k
t
e
i
n
z
e
t
/
b
e
r
e
i
d
i
n
g
,
t
a
m
e
l
i
j
k
z
w
a
a
r
t
r
a
n
s
p
o
r
t
-
g
a
t
e
n
k
l
a
s
s
e
B
e
e
n
v
o
u
d
i
g
b
i
j
v
o
l
u
m
e
/
b
e
p
e
r
k
t
e
u
i
t
v
o
e
r
i
n
g
o
p
s
l
a
g
,
p
l
a
a
t
s
i
n
g
z
o
m
o
g
e
l
i
j
k
b
i
j
a
a
n
v
o
e
r
E
P
S
h
o
l
l
e
E
P
S
c
o
m
p
l
e
x
L
i
c
h
t
G
r
o
o
t
t
r
a
n
s
p
o
r
t
-
E
P
S
i
s
b
l
i
j
v
e
n
d
e
E
n
o
f
e
n
k
e
l
e
b
l
o
k
k
e
n
e
n
o
p
s
l
a
g
v
o
l
u
m
e
b
e
k
i
s
t
i
n
g
,
w
a
n
d
-
w
o
n
i
n
g
e
n
/
a
f
w
e
r
k
i
n
g
k
l
a
s
s
e
C
n
o
o
d
z
a
k
e
l
i
j
k
1
F
a
c
t
o
r
a
r
b
e
i
d
:
=
l
a
a
g
,
=
e
r
g
h
o
o
g
.
2
U
i
t
g
a
a
n
d
e
v
a
n
g
a
n
g
b
a
r
e
i
n
z
e
t
.
3
B
e
o
o
r
d
e
l
i
n
g
b
e
t
o
n
o
p
p
e
r
v
l
a
k
v
o
l
g
e
n
s
N
E
N
6
7
2
2
(
V
B
U
2
0
0
2
)
F
i
g
u
u
r
7
.
4
B
e
k
i
s
t
i
n
g
s
(
c
o
n
t
a
c
t
)
m
a
t
e
r
i
a
l
e
n
:
e
n
i
g
e
e
i
g
e
n
s
c
h
a
p
p
e
n
e
n
r
e
p
e
t
i
t
i
e
m
o
g
e
l
i
j
k
h
e
d
e
n
06950513_hfs07.indd 108 10-06-2005 13:31:16
7 GIETBOUW 109
3 Centerpennen
De geconcentreerde lasten door de speciedruk
worden in de wandbekistingen opgenomen
door zogenoemde centerpennen. Dit zijn stalen
staven met aan de einden schroefdraad die de
steunconstructies aan beide zijden van de be-
tonspecie met elkaar verbinden.
De centerpennen moeten de bekistingsdruk op-
nemen. De constructie van een systeembekisting
moet zodanig ontworpen zijn dat er zo weinig
mogelijk centerpennen hoeven te worden ge-
bruikt.
Ook bij grotere wandvlakken moet de plaatsing
liefst buiten de wandbekisting en liefst buiten het
betonoppervlak, dus boven de betonwand en
geheel beneden aan de kim van de wand zijn.
Gezien de grotere afstanden van de centerpen-
nen is in dergelijke gevallen een grotere diameter
van de centerpennen noodzakelijk. Voor normale
wandhoogten tot 3 meter zijn dan bijvoorbeeld
twee centerpennen voldoende, guur 7.5.
4 Voorzieningen aan de bekisting
Om de verticale stand van de wandbekisting te
verzekeren en de optredende krachten naar een
vaste ondergrond af te leiden, dienen aan de
bekisting voorzieningen te worden getroffen.
Hiervoor bestaan (afhankelijk van het systeem)
de volgende mogelijkheden:
Figuur 7.5 Centerpennen
9006950513_Boek.indb 109 03-06-2005 10:14:12
110
te raden het bekistingsmateriaal en de uitvoering
van de bekisting zo te kiezen dat er voor het be-
kisten weinig handelingen nodig zijn.
Om de materieelkosten zo laag mogelijk te hou-
den, moet de bekisting zo vaak mogelijk worden
ingezet. Hiertoe zijn voor de woningbouw de
in paragraaf 7.2 besproken bekistingssystemen
ontwikkeld.
7.1.3.c Transportmaterieel
Bij gietbouw wordt het volgende transportmate-
rieel gebruikt:
n of meer bouwkranen.
Betontransport naar de bouwplaats
In Nederland zijn ongeveer 200 betonmortelcen-
trales. Het transport van de betonmortel naar de
bouwplaats gebeurt met behulp van truckmixers
met een laadcapaciteit van 6 tot circa 15 m
3
.
Veel moderne truckmixers hebben een hydrau-
lische betonpomp waarmee de specie op de
bouwplaats in de bekisting kan worden gepompt.
In andere gevallen wordt de mortel vanuit de
truckmixer in een kubel gedraaid die met be-
hulp van een bouwkraan boven de stortplek
wordt gemanoeuvreerd en daar de inhoud in de
bekisting stort.
Bouwkranen
Vooral de bouwkraan is voor het betontransport
op de bouwplaats een belangrijk stuk materieel,
omdat deze:
Figuur 7.8 Stelwand en sluitwand
Figuur 7.12 Spouwbekisting
9006950513_Boek.indb 113 03-06-2005 10:14:16
114
dakhelling. De nok kan soms belangrijk boven de
gewone stalen wandbekisting uitsteken.
De volgende oplossingen zijn dan beschikbaar,
guur 7.13:
kelderwanden;
woningscheidende wanden;
stabiliteitswanden.
Deze wand bestaat uit twee geprefabriceerde
betonnen schillen met daarin tralieliggers
(FeB500; h.o.h. 600 mm) met een dikte van
minimaal 50 mm en maximaal 150 mm, die
door middel van wapening en/of supportliggers
op de juiste afstand worden gehouden. Daarmee
kan een wand worden gemaakt van minimaal
200 mm en maximaal 600 mm dik. Zij worden
op de bouwplaats gesteld en volgestort, zodat
een monoliete constructie ontstaat.
De betonschillen bevatten n transportwapening
n eventueel benodigde constructieve wapening;
op de bouwplaats worden tijdens de montage
de voeg- en hoekwapening aangebracht.
grote ontwerpexibiliteit;
gladde afwerking;
Figuur 7.20 Accessoires bij tunnelbekistingen
9006950513_Boek.indb 118 03-06-2005 10:14:21
7 GIETBOUW 119
Er is ter plaatse van de wanden dus altijd een
opstorting (kim) nodig. De merken voor de juiste
hoogte worden gewoonlijk afgeschreven op de
kim.
Een tunnelbekistingssysteem wordt gecomple-
teerd met randbekistingen voor de vloeren en
kopschotten voor de wanden en met de nodige
werksteigers, veiligheidsleuningen en de verwar-
mingsinstallatie.
Na het ontkisten moet de tunnelbekisting wor-
den uitgereden om door de bouwkraan te kun-
nen worden opgepakt en verplaatst. Voor het
uitrijden heeft bijna elke fabrikant zijn eigen spe-
ciale mechanismen ontwikkeld.
Typen tunnelbekisting
Er zijn drie typen tunnelbekisting:
1 hele tunnelbekisting;
2 tunnelmoten;
3 halftunnelbekisting.
1 Hele tunnelbekisting
Een hele tunnelbekisting, ook wel voltunnelbekis-
ting genoemd, is per cyclus het minst arbeidsin-
tensief en wordt dan ook het meest toegepast.
Vanwege het grote gewicht zijn echter relatief
zware bouwkranen nodig.
Het aantal handelingen per dagcyclus is terug-
gebracht tot een minimum, waardoor een kleine
ploegbezetting mogelijk wordt, guur 7.21.
Voor een tussenwand aan het eind van een dag-
cyclus is er in principe een volledige tunnelbekis-
ting extra nodig.
Uit kostenoverwegingen vervangt men de extra
tunnel ook wel door een eindwandbekisting die
dan de volgende dag moet worden vervangen
door een tunnelbekisting. Dit kan echter proble-
men veroorzaken met de maatvoering en het
vergt ook extra arbeid en kraantijd.
Voor een eindwand of een dilatatiewand is altijd
een extra enkelzijdige wandbekisting nodig.
Figuur 7.21 Ploegbezetting binnen een dagcyclus
9006950513_Boek.indb 119 03-06-2005 10:14:23
120
2 Tunnelmoten
Op zoek naar arbeidsbesparing en productiever-
hoging werd tunnelbekisting ontwikkeld door
een voltunnelbekisting in tunnelmoten te verde-
len, guur 7.22.
Een aantal tunnelmoten dat achter elkaar wordt
geplaatst, vormt een volledige tunnelbekisting.
Door bijplaatsen of weglaten van moten kan de
lengte worden aangepast aan grotere verschillen
in woningdiepte.
Er zijn verschillende oplossingen bedacht voor
het snel en eenvoudig koppelen van de tun-
nelmoten. Het belangrijkste voordeel van de
tunnelmoten ligt echter in de beperking van het
transportgewicht per eenheid, waardoor met
een lichtere bouwkraan kan worden volstaan.
Het aantal kraanbewegingen per dag, en dus de
kraanbezetting, is echter groter.
3 Halftunnelbekisting
De halftunnelbekisting bestaat uit twee halve
tunnels die elk weer bestaan uit een wandbekis-
ting en een gedeelte vloerbekisting, guur 7.23.
De halftunnelbekisting is in zekere mate geschikt
voor variaties in de breedte van de woningbeuk.
Met twee paar halve tunnels van verschillende
breedte kunnen door combinatie al drie verschil-
lende tunnelbreedten worden samengesteld.
Met tapse inzetstukken kunnen ook wigvormige
beuken worden gerealiseerd, zoals deze voorko-
men in gebogen bouwblokken. Het geringere
gewicht per eenheid maakt een lichtere bouw-
kraan mogelijk, het aantal kraanbewegingen
daarentegen wordt verdubbeld.
Door een halftunnelsysteem toe te passen in
plaats van een hele tunnel, kan een groot aantal
van de woningontwerpen eenvoudig worden
gerealiseerd.
Door tussenpanelen te gebruiken kunnen er ook
verschillende traveematen (beukmaten) worden
gemaakt; door schuine tussenpanelen toe te pas-
sen is een schegvorm in de plattegrond mogelijk.
In gevallen dat de bovenwapening in de vloer
doorloopt, hoeft slechts een halve in plaats van
een hele tunnel te worden bijgeplaatst.
Door halve tunnels doosvormig te laden kunnen
de transportkosten omlaag worden gebracht.
Figuur 7.22 Tunnelmoten
9006950513_Boek.indb 120 03-06-2005 10:14:24
7 GIETBOUW 121
7.3 Ontwerpen van een
woningcasco in gietbouw
Een stedenbouwkundige opzet bestaat in de
meeste gevallen uit een aantal woningblokken,
guur 7.24. De vorm daarvan kan zeer divers
zijn. In vrijwel alle gevallen hebben we te maken
met speciale blokbeindigingen, sprongen in
horizontale of verticale zin en dilataties. De giet-
bouw biedt hierbij veel mogelijkheden.
Bij gietbouwprojecten moet er goed op worden
gelet dat de locatie voldoende ruimte biedt voor
het manoeuvreren van de (relatief grote) be-
kistingselementen; met name de hele en halve
Figuur 7.23 Halve tunnel
Figuur 7.24 Situatie woningbouwproject
9006950513_Boek.indb 121 03-06-2005 10:14:28
122
tunnelelementen hebben veel ruimte nodig. In
smalle straten met direct er tegenover weer be-
bouwing kan gietbouw moeilijk zijn. Wanneer er
haakse hoekomgangen in het plan voorkomen,
moet goed worden gekeken op welke wijze de
bekistingsonderdelen kunnen worden gelost.
Bij woningen met een inwendig hoogteverschil
(split level) moet de bekisting worden opgedeeld
en ook tweezijdig worden getrokken en gelost.
Het gietbouwsysteem is in principe samengesteld
uit ter plaatse gestorte platen en schijven. Bal-
ken zijn in het tunnelgietbouwsysteem over het
algemeen niet mogelijk, omdat de daarachter
liggende tunnelbekisting dan niet meer naar n
zijde zou kunnen lossen. De standaardtunnelbe-
kisting kan slechts een paar centimeter zakken bij
het ontkisten. Bij een tafelbekisting is die speling
weer iets groter; met een speciale tafelhaak lukt
het nog wel om deze bekisting onder een niet al
te hoge balk vandaan te krijgen.
7.3.1 Standaardmaten
Het is aan te bevelen om bij het ontwerpen van
woningen in gietbouw rekening te houden met
de standaardmaten van bekistingsmateriaal.
De breedte van de woning bepaalt de vrije over-
spanning van de vloerconstructie en de afmeting
van de bekisting. De dikte van vloeren en wan-
den wordt voor een belangrijk deel bepaald door
de eisen met betrekking tot de geluidwering.
De woningen kunnen ofwel bestaan uit n beuk
van de volle breedte, waarbij de binnenmuren
later in licht metselwerk of anderszins worden
uitgevoerd, ofwel uit meerdere, meestal twee,
kleinere beuken die verschillend van breedte
kunnen zijn. In het laatstgenoemde geval is de
tussenwand tevens draagmuur en voorzien van
deuropeningen.
Met het oog op grote repetitie van de bekisting
is het van essentieel belang dat de breedte-
variaties in n project als ze al niet te vermij-
den zijn zoveel mogelijk tot deze twee beperkt
blijven.
Belangrijk is dat het ontwerp zo wordt gemaakt,
dat tijdens de uitvoering geen of zo weinig
mogelijk bekistingen behoeven te worden om-
gebouwd. Dit heeft consequenties voor de maat-
voering en plaats van leidingen. Beukmaten wor-
den bij voorkeur vanuit de modulaire standaard
gehanteerd (eenheden van 300 mm).
Bij kleine overspanningen wordt de construc-
tie niet volledig benut. Bij gelijkblijvende dikte
van de bouwdelen kan door het aanpassen van
de wapening of de betonkwaliteit economisch
worden geconstrueerd. Met plaatselijke extra
wapening kan de treksterkte van een construc-
tieonderdeel worden vergroot. De betonkwaliteit
die door de constructeur wordt gekozen is in de
woningbouw minimaal B25.
De stabiliteit van woningen wordt bij woning-
blokken meestal verkregen door de verbinding
van wanden en vloeren. Aan bouwmuren kan
indien gewenst een (eventueel geprefabriceerde)
console worden aangebracht voor het dragen
van balkon of galerij.
7.3.1.a Blokbeindigingen
Bij blokbeindigingen in een woningblok wordt
de eindwand (om economische redenen) dunner
gemaakt dan de tussenwanden. Tegelijkertijd is
deze wand (in verband met de stabiliteit) zwaar-
der gewapend dan de rest. Gaan we uit van een
gelijkblijvende binnenruimte, dan wordt deze
eindwand (vaak 160 mm dik) dus excentrisch
geplaatst.
7.3.1.b Sprongen tussen woningen
De praktische spronggrootte in de plattegrond
en de hart-op-hartafstand van de centerpennen
van de tunnelbekisting zijn van elkaar afhankelijk,
guur 7.25. Alleen wanneer de spronggrootte
een geheel veelvoud is van deze afstand, kunnen
de centerpengaten van de onderling verschoven
Figuur 7.25 Sprongen tussen woningen
9006950513_Boek.indb 122 03-06-2005 10:14:28
7 GIETBOUW 123
Figuur 7.28 Diverse mogelijkheden voor woningvormen Bron: Gadon BV
Figuur 7.29 Voorbeeld gietbouwcasco
9006950513_Boek.indb 125 03-06-2005 10:14:31
126
het productieproces van het casco volledig open
beuken worden gemaakt zonder dwarswanden
in de plattegrond.
Woningblokken met massieve bouwmuren ont-
lenen hun stabiliteit aan de rotatiestijfheid van
de knooppunten; de relatief dunne eindwanden
hebben voor de stabiliteit geen functie, guur
7.30-2.
De eindwanden worden niet gewapend, be-
halve bij raam- en deuropeningen. In de meeste
gevallen kunnen ook de bouwmuren ongewa-
pend blijven, zoals bijvoorbeeld in het blok van
twee woningen van guur 7.30-2, waar het dus
slechts om n bouwmuur gaat.
Bij woningen met een spouwmuur, guur
7.30-1, leveren de eindwanden de stabiliteit
voor het hele blok. De eindwanden hebben daar-
voor een bepaalde dikte nodig en ze moeten
gewapend zijn. De bladen van de bouwmuur
hoeven niet gewapend te zijn.
Om langere blokken ten aanzien van de stabili-
teit als geheel te kunnen bekijken, moeten en-
kele koppelankers in de spouwen worden aange-
bracht. Deze stabiliteitsankers worden ter hoogte
van de verdiepingsvloeren bij de gevels aange-
bracht. Ze worden zodanig gedimensioneerd dat
ze de optredende windbelasting in de lengte-
richting van het blok kunnen overbrengen en dat
ze toch een nauwelijks meetbare invloed hebben
op de geluidsisolatie van de spouw.
7.4.2 Dilataties in gietbouw
Voor het bepalen van de noodzakelijke dilataties
in de betonconstructie (maximaal om de 40 me-
ter) is het van belang te weten hoeveel tunnels
er worden ingezet en hoe de stortvoegen wor-
den aangebracht.
Dilataties worden in de gietbouw gemaakt door
plaatselijk een wand te verdubbelen. Dat kan in
principe op twee manieren gebeuren:
1 door een tunnel te laten overstaan; dan hoeft
de pas gestorte dilatatiewand niet zo sterk te zijn
dat die de speciedruk kan opnemen van de te
storten tweede dilatatiewand;
2 als de pas gestorte dilatatiewand wel als steun
dient, moet die de speciedruk van de tweede te
storten wand kunnen opnemen. Daartoe moet
deze wand voldoende zijn gewapend en mag die
pas ontkist worden als hij voldoende verhard is.
De eerste wand kan ook worden gesteund door
een spouwwandbekisting toe te passen.
7.5 Productie gietbouwcasco
Op de bouwplaats moet rekening worden ge-
houden met de relatief zware truckmixers van de
betonmortelcentrales. Bij het transport van be-
tonmortel op het bouwwerk kunnen betonpom-
pen een goede dienst bewijzen en een positieve
bijdrage leveren aan de arbeidsomstandigheden
op de bouwplaats.
Figuur 7.30 Woningcasco met spouwmuren en massieve bouwmuren Bron: Gietbouw Nieuwsbrief 3, 1997
9006950513_Boek.indb 126 03-06-2005 10:14:32
7 GIETBOUW 127
Na het stellen van de bekisting met de bouw-
kraan en het aanbrengen van sparingen kan de
wapening worden geplaatst en kunnen leidingen
worden aangebracht. Daarna wordt het beton
gestort. Afhankelijk van de organisatie is een
stortploeg van twee tot vier personen nodig.
Tijdens het storten moet worden vermeden dat
beton van een te grote hoogte valt. Dit is om
ontmenging te voorkomen. Het verdichten van
het beton is noodzakelijk en gebeurt met trilnaal-
den. Hiermee verdwijnt een groot deel van de
aanwezige lucht uit het beton. Ook dient erop te
worden gelet dat de vereiste dekking op de wa-
pening gedurende het storten behouden blijft.
Onregelmatigheden in het betonoppervlak kun-
nen eenvoudig worden bijgewerkt.
Bekistingen worden tegenwoordig steeds vaker
door het uitvoerend bouwbedrijf gehuurd. Door
een goede organisatie van de uitvoering kan het
tijdelijk opslaan van bekistingen worden verme-
den.
Na gemiddeld dertien werkweken kan het casco
van een serie woningen worden opgeleverd.
Kraaninzet vindt steeds meer plaats op basis van
huurovereenkomsten. Hierdoor hoeft de aan-
nemer bij gietbouw geen hoge investeringen te
doen.
Ter vergelijking van het benodigde bekistings-
materieel geven we in guur 7.31-1 en 7.31-2
de bouwsnelheid van n respectievelijk twee wo-
ningen per dag, met inzet van wandbekistingen
en breedplaatvloeren. Figuur 7.31-3 en 7.31-4
geven de bouwsnelheid van n respectievelijk
twee woningen met inzet van tunnelbekisting.
7.5.1 Productieproces van een casco in
tunnelgietbouw
In zijn algemeenheid is de werkvolgorde in het
productieproces van de tunnelgietbouw zoals in
guur 7.32 is aangegeven.
Daarbij maken we onderscheid in zeven deel-
processen, guur 7.31 tot en met 7.40. Per deel-
proces staat aangegeven welke hulpmiddelen bij
dat deelproces nodig zijn en welk materieel of
gereedschap wordt gebruikt.
Per bekistingssysteem kan er in deze productie-
processen variatie te zien zijn; de strakke cyclus
van 24 uur zien we echter vrijwel overal als prin-
cipe terug: in de ochtend ontkisten, de volgende
beuken klaarmaken en aan het einde van de
werkdag storten.
We beginnen de bespreking met de demontage
en het ontkisten.
Demontage/ontkisten omvat, guur 7.33, 7.34 en
7.36:
1 isolatiekappen verwijderen;
2 kimbekistingen lossen;
3 sparingsbekistingen lossen;
4 randbekistingen lossen;
5 veiligheidsleuningen verwijderen;
6 steigers verwijderen;
7 tunnelhelften ontkoppelen (indien van toepas-
sing);
8 uitrijden tunnelbekisting (lossen);
9 kopschotten lossen.
A1 Demontage/ontkisten op de vloer, guur 7.33
De voorbereiding voor het ontkisten begint
vroeg in de ochtend met het afkoppelen van de
verwarmingsleidingen en het verwijderen van
de afdekkappen die het verse beton hebben be-
schermd tegen afkoeling.
Boven op de tunnels begint het ontkisten met
het losmaken van de kim- en randbekistingen,
de eventuele trapgatsparingen en andere aange-
brachte voorzieningen. De trapgatsparingen die-
nen te zijn beveiligd voordat de tunnelbekisting
wordt uitgereden.
Aan de achterzijde worden de randbekistingen
weggenomen en de veiligheidsleuning neerge-
klapt, zodat de tunnelbekisting straks onder de
vloer door kan worden uitgereden.
A2 Demontage in de tunnel, guur 7.34
Binnen in de tunnelbekisting worden de center-
pennen en de bevestigingen van ingestorte voor-
zieningen losgemaakt.
Eerst worden alle bouten verwijderd waarmee de
verschillende voorzieningen zoals schroefhuizen,
ankerrails en sparingen voor raam- en deurkozij-
nen zijn bevestigd; daarna volgen de centerpen-
nen en de verbindingen van de kopschotten. De
kopschotten aan de achterzijde worden ontkist
en omgeklapt of verwijderd. Zware kopschotten
dienen uit het oogpunt van zo gunstig mogelijke
arbeidsomstandigheden met de bouwkraan te
worden verplaatst.
9006950513_Boek.indb 127 03-06-2005 10:14:32
128
Figuur 7.31 Bouwsnelheid: n woning en twee woningen per dag
Werkmethoden bij gebruik van
spouwwandbekistingen
Omdat bij toepassing van het mechanische type spouw-
wandbekisting de beide betonwanddelen tegelijk worden
gestort, is wandbekisting het meest voor de hand liggende
systeem om samen met dit type spouwwandbekisting te
gebruiken. Een set van twee standaardwandbekistingen
en n spouwwandbekisting blijft bij elkaar. Een minimale
inzet aan bekisting is dan het gevolg. Bij tunnelbekisting
is echter een extra tunnel nodig om de laatste wand af
te storten. Dit kan worden voorkomen door als tweede
spouwwandbekleding het type vast te nemen.
N.B. Het maken van sprongen vraagt bij dit systeem extra
voorzieningen aan de bekisting, omdat de centerpennen
door beide betonwanden gaan.
9006950513_Boek.indb 128 03-06-2005 10:14:33
7 GIETBOUW 129
Figuur 7.32 Processchema voor het produceren van een betonnen woningcasco met tunnelbekisting
Figuur 7.37 Behandelen tunnelbekisting en plaatsen op nieuwe werkplek
9006950513_Boek.indb 131 03-06-2005 10:14:38
132
3 bekisting schoonmaken;
4 kopschotten schoonmaken;
5 beuken uitvegen;
6 stelplaats schoonvegen;
7 tunnelbekisting inolin.
A5 Montage tunnelbekisting, guur 7.38
De montage van de tunnelbekisting omvat,
guur 7.38:
1 veiligheidsleuningen plaatsen;
2 sparingsbekistingen aanbrengen;
3 instortkokers aanbrengen;
4 randbekistingen aanbrengen;
5 wapening aanbrengen;
6 kimbekistingen plaatsen;
7 steigers plaatsen;
8 tunnelbekisting afstellen;
9 centerpennen en conussen aanbrengen;
10 tunnelhelften koppelen (indien van toepas-
sing);
11 kopschotten aanbrengen;
12 eindwanden sluiten.
Het bekisten begint weer met het met nog
steeds uitgedraaide hoogtespindels neerzetten
van de tunnelbekisting op de juiste plaats en het
op de oorspronkelijke doorsnede brengen ervan
door het uitklappen van de knikschoren.
Daarna laat de bekistingsploeg de tunnelbekis-
ting zakken door het indraaien van de hoogte-
spindels tot aan de merken die op de kimmen
van de opstortingen zijn aangegeven. Dit in-
draaien van de hoogtespindels gaat vrij gemak-
kelijk en vereist minder lichamelijke inspanning
dan het omhoog brengen van de tunnelbekis-
ting door uitdraaien van de spindels; bovendien
zijn de hoogtemerken beter zichtbaar.
De voorzieningen in de wand zoals de cen-
terpennen met lange conussen en eventuele
deurkozijnen, moeten nu worden aangebracht
voordat de naastliggende tunnelbekisting wordt
geplaatst.
Eventuele sparingsbekistingen voor raam- en
deurkozijnen worden opgehaald bij een eerder
gestorte wand, schoongemaakt, opnieuw inge-
olied en gemonteerd op de tunnelbekisting.
De benodigde wapening in de wand wordt
aangebracht door de vlechter en de onderdelen
voor de elektrische installatie door de elektricien
in het bijzonder bij onderaanneming of ook
wel door de bekistingsmonteur. Al deze zaken
kunnen per wand anders zijn.
Figuur 7.41 Warmte-isolerende afdekkappen
9006950513_Boek.indb 134 03-06-2005 10:14:40
7 GIETBOUW 135
leggen van de benodigde wapeningsnetten.
Deze werkdag van maximaal acht uur wordt
gevolgd door een verhardingstijd van ongeveer
zestien uur, waarmee weer een 24-uurscyclus is
voltooid en de volgende kan beginnen.
Ter illustratie van het voorgaande toont guur
7.42 de productie van n woningcasco (twee
beuken) per dag. Er kan dan worden gewerkt
Figuur 7.42 Productie van n woning per dag
9006950513_Boek.indb 135 03-06-2005 10:14:41
136
Figuur 7.44 Schematische weergave van de bouwfasen bij gietbouw en een voorbeeld van de benodigde werkbare dagen
Bron: Betonbank, Kenmerken
9006950513_Boek.indb 137 03-06-2005 10:14:45
138
zijdelingse richting en is de ontkiste tunnelbekis-
ting maar weinig manoeuvreerbaar in de beton-
doorsnede.
Een ander hijsmiddel is de zogenoemde triangel
die het mogelijk maakt de tunnelbekisting met
de bouwkraan op te pikken terwijl het zwaarte-
punt nog binnen het gebouw is, zodat er nog
geen gevaar bestaat voor dompen, guur
7.45-2. De triangel wordt niet veel toegepast.
Hij is tamelijk zwaar en stelt speciale eisen aan
de constructie van de tunnelbekisting.
Een andere mogelijkheid is met behulp van de
compensatiecilinder en een viersprong. De tunnel-
bekisting wordt eerst met twee stroppen aange-
pikt en vervolgens naar buiten gereden voor het
transport met de bouwkraan.
Dan worden de derde en vierde strop achter het
zwaartepunt vastgemaakt en wordt de compen-
satiecilinder gevierd. Hierbij komt het zwaarte-
punt onder de kraanhaak buiten het gebouw te
liggen. Hiermee kan de tunnelbekisting zonder
gebruikmaking van zware transporthulpmiddelen
toch uit de beperkte ruimte van de betondoor-
snede worden gehaald, guur 7.45-3. Ook wordt
het uitrijden van de tunnelbekisting wel gedaan
met behulp van een uitrijlier, guur 7.45-1.
Halve tunnelbekistingen, maar vooral tunnel-
moten, kunnen voor het transport worden uit-
gereden met behulp van een uitrijsteiger. Deze
uitrijsteiger steunt op een lagergelegen vloer.
Door de driehoekige constructie klemt hij zich bij
belasten vast in de betondoorsnede, guur 7.46.
De leuning kan zonodig tijdelijk worden weg-
geklapt.
Figuur 7.47 Kubusdruksterkte
9006950513_Boek.indb 141 03-06-2005 10:14:48
142
kening. Wanneer echter bij dragende bekistingen
de vereiste minimum kubusdruksterkte niet door
berekening is bepaald, gelden de volgens VBU
1988 art. 8.5.4.3 bepaalde waarden, zie de tabel
van guur 7.48.
Sterkte- Vereiste minimale gemiddelde
klasse kubusdruksterkte f
cn
C12/15 18 N/mm
2
C20/25 25 N/mm
2
C28/35
1
33 N/mm
2
C35/45 40 N/mm
2
C45/55 47 N/mm
2
C53/65
1
54 N/mm
2
1
Volgens NEN 8005
Figuur 7.48 Vereiste minimale gemiddelde kubusdruk-
sterkte bij het ontkisten (in N/mm
2
)
Bron: NEN 6722 (VBU 2002) tabel 6 (op basis van NEN EN 206-1)
2 Verhardingstijd
Wanneer de aanwezige betondruksterkte niet als
maatstaf wordt gebruikt, moeten voor gangbare
grindbetonmengsels volgens de VBU 1988 artikel
8.5.5 de verhardingstijden worden aangehou-
den, zie de tabel van guur 7.49.
De aangegeven verhardingstijd moet worden
verlengd met het aantal dagen dat de gemid-
delde etmaaltemperatuur lager is dan + 4 C.
Deze methode geldt alleen bij verharding onder
natuurlijke omstandigheden; wanneer de verhar-
ding kunstmatig wordt versneld door toepassing
van verwarmde betonspecie en/of verwarmde
bekistingen, kan deze methode voor het bepalen
van het ontkistingstijdstip niet worden gebruikt.
3 Rijpheid
Het verloop van het verhardingsproces van be-
ton is onderworpen aan zekere wetmatigheden.
Onderzoek heeft aangetoond dat in jong beton
de ontwikkelde druksterkte op een zeker tijdstip
niet alleen afhangt van de cementklasse en de
mengselsamenstelling, maar tevens van het tem-
peratuurverloop tot dat tijdstip. Uit dit verloop
is dan de op dat tijdstip bereikte of bij een gere-
geld temperatuurverloop op een later tijdstip te
bereiken betondruksterkte te berekenen, waar-
voor formules zijn opgesteld. Dit is de methode
van de Gewogen Rijpheid.
Er is apparatuur in de handel waarmee uit dit
temperatuurverloop dat door een thermokoppel
binnenin het beton wordt gemeten, de rijpheid
rechtstreeks wordt berekend en geprint.
In CUR-aanbeveling 9 wordt uitgebreid op deze
materie ingegaan.
Kwaliteitscontrole door rijpheidsmeting
In de kwaliteitscontrole van verhardend beton
is het meten van de rijpheid een geaccep-
teerde methode. Door voortdurende tempe-
ratuurmeting, gekoppeld aan een computer,
wordt een nauwkeurige indruk verkregen van
de rijpheid of sterkteontwikkeling van het
beton. De computer stuurt het verwarmings-
systeem aan, zodat de noodzakelijke ontkis-
tingssterkte absoluut zeker en op tijd wordt
gehaald. In het algemeen kan worden gesteld
dat de werking van de rijpheidscomputer zo
is dat elke tien minuten berekend wordt of de
tot dan toe opgebouwde rijpheid en de nog
op te bouwen rijpheid tot het moment van
einde verhardingstijd (indien de verwarming
op dat moment uit zou gaan) gelijk aan of
meer is dan de aangegeven benodigde rijp-
Cementklasse Zijkanten van balken Onderkanten van vloeren
wanden en kolommen en balken met overspanning
3 m > 3 m
Klasse A 3 dagen 8 dagen 20 dagen
Klasse B 2 dagen 5 dagen 10 dagen
Klasse C 1 dag 3 dagen 6 dagen
Figuur 7.49 Minimum verhardingstijd volgens VBU 1988 art. 8.5.5
9006950513_Boek.indb 142 03-06-2005 10:14:48
7 GIETBOUW 143
heid. Is dit het geval, dan wordt de verwar-
ming uitgeschakeld.
Voor het gebruik van deze methode is het
een vereiste dat de betonsamenstelling niet
wordt veranderd. De samenstelling heeft de
volgende kenmerken: sterkteklasse B25, mi-
lieuklasse 1 met 320 kg/m
3
hoogovencement
klasse A, water/cementfactor ongeveer 0,53
en toepassing van grindkorrelgroep 432 mm.
7.5.7 Voorzieningen voor invulling casco
In deze paragraaf worden de volgende voorzie-
ningen voor invulling van het casco besproken:
1 sparingen;
2 leidingwerk;
3 trapgatsparingen;
4 kleine sparingen en doorvoeren;
5 kabeldoorvoeren;
6 kim;
7 stortovergangen.
1 Sparingen
De meest voorkomende sparingen in de woning-
wanden zijn deur- en raamsparingen.
Deursparingenkomen voor bij woningen met
twee of meer beuken en bij eindgevelwanden en
sprongen, wanneer daar een deur in de zijgevel
is opgenomen; raamsparingenkomen vaak voor
in de eindgevels van woningblokken.
Afhankelijk van de mate van repetitie kunnen de
sparingsbekistingen worden uitgevoerd in hout
of staal.
Figuur 7.50 toont de dwarsdoorsnede van een
sparing die men eenvoudig zelf op de bouw-
plaats kan samenstellen uit baddinghout en
multiplex.
In de praktijk blijkt dat de stijlen en dorpels van
de sparingen in deze uitvoering zonder andere
bevestiging over een aan de stelwand bevestigd
U-proel geschoven kunnen worden en dat aan
de sluitwand het U-proel niet nodig is. Hierdoor
wordt het stellen uiteraard zeer vergemakkelijkt.
Deze sparingsconstructie kan ook worden ge-
bruikt voor het kopschot. In dit geval moeten
de stelwand en de sluitwand wel beide van het
U-proel worden voorzien. Men laat dan n het
sluiten van de bekisting, maar vr het aantrek-
ken van de centerpennen, deze kopschotcon-
structie vanaf de stortsteiger over de U-proelen
op zijn plaats glijden.
Figuur 7.51 Prefab-betonnen kimblok in tunnelbekisting
9006950513_Boek.indb 144 03-06-2005 10:14:49
7 GIETBOUW 145
moet in een vroeg stadium een principekeuze
worden gemaakt over de plaats en de wijze van
uitvoeren van de stortovergangen.
De eerste keuze betreft het aantal in te zetten
tunnelbekistingen in relatie tot het aantal dat per
cyclus volgestort gaat worden.
Hierbij bestaan drie mogelijkheden:
1 het aantal tunnelbekistingen bedraagt n
meer dan het aantal dat per dag gestort gaat
worden, bijvoorbeeld inzet van vier tunnelbe-
kistingen waarvan er drie worden gestort. Dit
noemt men ook wel het werken met een over-
staande tunnel;
2 het aantal tunnelbekistingen is gelijk aan het
per dag te storten aantal;
3 een mengvorm van beide voorgaande moge-
lijkheden.
7a Werken met overstaande tunnel
De voordelen van deze werkwijze zijn:
Figuur 7.55 Fundering massieve woningscheidende wand
met combinatievloer Bron: Betonbank
Figuur 7.56 Aansluiting massieve woningscheidende wand
op hellend dak Bron: Betonbank
9006950513_Boek.indb 147 03-06-2005 10:14:54
148
K
l
a
s
s
e
O
m
s
c
h
r
i
j
v
i
n
g
N
i
v
e
a
u
-
e
i
s
M
a
s
s
a
M
i
n
i
m
a
l
e
v
l
o
e
r
d
i
k
t
e
b
e
t
o
n
v
l
o
e
r
I
n
h
e
t
w
e
r
k
g
e
s
t
o
r
t
1
P
r
e
f
a
b
(
k
a
n
a
a
l
p
l
a
a
t
)
I
C
o
m
f
o
r
t
k
l
a
s
s
e
p
l
u
s
I
u
;
k
>
+
8
d
B
/
I
c
o
+
1
5
d
B
I
I
C
o
m
f
o
r
t
k
l
a
s
s
e
I
l
u
;
k
>
+
5
d
B
/
I
c
o
>
+
1
0
d
B
2
1
0
m
m
C
+
Z
d
v
2
1
0
m
m
C
+
Z
d
v
I
I
I
B
o
u
w
b
e
s
l
u
i
t
I
l
u
;
k
>
+
0
d
B
/
I
c
o
>
+
5
d
B
>
7
5
0
A
/
8
0
0
k
g
/
m
2
2
8
0
+
5
0
m
m
B
1
9
0
m
m
C
+
Z
d
v
3
0
0
+
5
0
m
m
B
1
9
0
m
m
C
+
Z
d
v
A
=
i
n
h
e
t
w
e
r
k
g
e
s
t
o
r
t
e
v
e
r
b
i
n
d
i
n
g
t
u
s
s
e
n
v
l
o
e
r
e
n
w
a
n
d
(
g
i
e
t
b
o
u
w
)
C
=
m
i
t
s
c
o
n
s
t
r
u
c
t
i
e
f
v
o
l
d
o
e
n
d
e
B
=
c
e
m
e
n
t
g
e
b
o
n
d
e
n
d
e
k
v
l
o
e
r
Z
d
v
=
z
w
e
v
e
n
d
e
d
e
k
v
l
o
e
r
1
Z
i
e
o
o
k
N
P
R
5
0
7
0
G
e
l
u
i
d
w
e
r
i
n
g
i
n
w
o
o
n
g
e
b
o
u
w
e
n
.
H
i
e
r
i
n
s
t
a
a
n
o
o
k
d
e
g
e
n
o
e
m
d
e
m
a
s
s
a
s
v
o
o
r
w
a
n
d
e
n
e
n
v
l
o
e
r
e
n
.
F
i
g
u
u
r
7
.
5
8
G
e
l
u
i
d
w
e
r
i
n
g
s
k
l
a
s
s
e
n
v
l
o
e
r
e
n
(
w
o
o
n
g
e
b
o
u
w
e
n
)
v
o
l
g
e
n
s
N
E
N
1
0
7
0
K
l
a
s
s
e
O
m
s
c
h
r
i
j
v
i
n
g
N
i
v
e
a
u
-
e
i
s
M
a
s
s
a
M
i
n
i
m
a
l
e
w
a
n
d
d
i
k
t
e
(
w
o
n
i
n
g
s
c
h
e
i
d
e
n
d
)
B
e
t
o
n
K
a
l
k
z
a
n
d
s
t
e
e
n
s
t
a
n
d
a
a
r
d
2
2
0
0
k
g
/
m
3
I
C
o
m
f
o
r
t
k
l
a
s
s
e
p
l
u
s
I
l
u
;
k
>
+
8
d
B
/
I
c
o
+
1
5
d
B
I
I
C
o
m
f
o
r
t
k
l
a
s
s
e
I
l
u
;
k
>
+
5
d
B
/
I
c
o
>
+
1
0
d
B
>
6
5
0
2
8
0
m
m
2
2
1
4
m
m
2
1
7
5
m
m
I
I
I
B
o
u
w
b
e
s
l
u
i
t
I
l
u
;
k
>
+
0
d
B
/
I
c
o
>
+
5
d
B
>
5
2
5
k
g
/
m
2
2
5
0
m
m
3
0
0
m
m
2
5
0
m
m
(
o
f
a
n
k
e
r
l
o
o
s
)
K
l
a
s
s
e
I
n
d
i
c
a
t
i
e
p
e
r
c
e
n
t
a
g
e
g
e
h
i
n
d
e
r
d
e
n
I
z
e
e
r
g
o
e
d
m
i
n
d
e
r
d
a
n
5
%
I
I
g
o
e
d
5
1
0
%
I
I
I
n
i
v
e
a
u
B
o
u
w
b
e
s
l
u
i
t
1
0
2
5
%
I
V
m
a
t
i
g
2
5
5
0
%
V
s
l
e
c
h
t
m
e
e
r
d
a
n
5
0
%
F
i
g
u
u
r
7
.
5
7
G
e
l
u
i
d
w
e
r
i
n
g
s
k
l
a
s
s
e
n
w
a
n
d
e
n
v
o
l
g
e
n
s
N
E
N
1
0
7
0
9006950513_Boek.indb 148 03-06-2005 10:14:55
7 GIETBOUW 149
Figuur 7.59, 7.60 en 7.61 geven details van de
woningscheidende wand die voldoen aan de ver-
hoogde eis van + 5 dB. In gietbouwcascos is het
goed mogelijk om te voorzien in een hoge ge-
luidwering tussen de woningen. Een hoge geluid-
wering wordt verkregen bij de combinatie van:
Figuur 7.59 Ankerloze spouwmuur als woningscheidende
wand met ribcassettevloeren Bron: Betonbank
Figuur 7.60 Ankerloze spouwmuur als woningscheidende
wand met combinatievloer Bron: Betonbank
Figuur 7.61 Aansluiting ankerloze woningscheidende wand
op hellend dak Bron: Betonbank
9006950513_Boek.indb 149 03-06-2005 10:14:58
150
de oppervlakte;
betonmortel.
7.8.1.a Beoordeling oppervlaktekwaliteit
De bepalingen van het STABU Standaardbestek
Burger- en Utiliteitsbouw onderscheiden vier groe-
pen betonoppervlakken:
bijzondere bekistingen.
In het projectbestek wordt desgewenst een
keuze gemaakt uit deze keuzeteksten en wordt
n van de oppervlakgroepen van toepassing
verklaard. Wanneer de beoordelingstabel niet
is opgenomen in projectbestekken volgens het
STABU-standaardbestek, is de VBU-tabel van toe-
passing.
In de hirarchie van de aanbestedingsstukken
komen de voorschriften uit de norm na bestek
en tekeningen.
Geadviseerd wordt betonmortel af te nemen
bij goedgekeurde (gecerticeerde) betonmortel-
centrales. Deze gecerticeerde centrales staan
namelijk voortdurend onder toezicht van certi-
catie-instelling BMC te Gouda, een onafhankelijk
instituut, erkend door de Raad voor de Certica-
tie.
Figuur 7.63 Horizontale doorsneden langsgevel laagbouw (gietbouw casco)
9006950513_Boek.indb 152 03-06-2005 10:15:03
7 GIETBOUW 153
O
n
d
e
r
w
e
r
p
K
l
a
s
s
e
A
v
o
l
g
e
n
s
N
E
N
6
7
2
2
K
l
a
s
s
e
B
1
v
o
l
g
e
n
s
K
l
a
s
s
e
B
2
v
o
l
g
e
n
s
(
V
B
U
2
0
0
2
)
C
U
R
-
A
a
n
b
e
v
e
l
i
n
g
1
0
0
C
U
R
-
A
a
n
b
e
v
e
l
i
n
g
1
0
0
B
e
k
i
s
t
i
n
g
P
a
n
e
e
l
/
p
l
a
a
t
p
a
t
r
o
o
n
G
e
e
n
b
i
j
z
o
n
d
e
r
e
e
i
s
e
n
C
o
n
f
o
r
m
p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i
c
a
t
i
e
s
c
h
o
o
n
b
e
t
o
n
C
o
n
f
o
r
m
p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i
c
a
t
i
e
s
c
h
o
o
n
b
e
t
o
n
P
l
a
a
t
n
a
d
e
n
2
m
m
1
m
m
1
m
m
E
l
e
m
e
n
t
n
a
d
e
n
3
m
m
2
m
m
1
m
m
M
i
n
i
m
u
m
a
f
m
e
t
i
n
g
N
i
e
t
o
p
g
e
n
o
m
e
n
G
e
e
n
e
i
s
e
n
(
b
i
j
n
i
e
t
-
o
p
g
e
l
e
g
d
p
a
t
r
o
o
n
)
C
o
n
f
o
r
m
p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i
c
a
t
i
e
b
e
k
i
s
t
i
n
g
s
e
l
e
m
e
n
t
A
f
w
e
r
k
i
n
g
c
e
n
t
e
r
p
e
n
s
p
a
r
i
n
g
e
n
N
i
e
t
o
p
g
e
n
o
m
e
n
C
o
n
f
o
r
m
p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i
c
a
t
i
e
C
o
n
f
o
r
m
p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i
c
a
t
i
e
B
r
a
m
e
n
b
i
j
n
a
d
e
n
3
m
m
2
m
m
1
m
m
P
l
a
a
t
s
e
l
i
j
k
e
d
o
o
r
b
u
i
g
i
n
g
,
1
m
m
1
m
m
1
m
m
g
e
m
e
t
e
n
m
e
t
r
e
i
v
a
n
4
0
0
m
m
P
l
a
a
t
s
e
l
i
j
k
e
a
f
w
i
j
k
i
n
g
,
2
m
m
2
m
m
1
m
m
g
e
m
e
t
e
n
m
e
t
r
e
i
v
a
n
4
0
0
m
m
V
l
a
k
h
e
i
d
g
r
o
o
t
o
p
p
e
r
v
l
a
k
,
7
m
m
5
m
m
2
m
m
g
e
m
e
t
e
n
m
e
t
r
e
i
v
a
n
2
0
0
0
m
m
H
o
e
k
e
n
,
p
r
o
l
e
r
i
n
g
,
a
f
w
e
r
k
i
n
g
V
e
l
l
i
n
g
k
a
n
t
e
n
t
o
e
p
a
s
s
e
n
C
o
n
f
o
r
m
p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i
c
a
t
i
e
C
o
n
f
o
r
m
p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i
c
a
t
i
e
B
e
t
o
n
o
p
p
e
r
v
l
a
k
K
l
e
u
r
G
e
e
n
b
i
j
z
o
n
d
e
r
e
e
i
s
e
n
V
a
l
l
e
n
b
i
n
n
e
n
o
v
e
r
e
e
n
g
e
k
o
m
e
n
t
o
l
e
r
a
n
t
i
e
V
a
l
l
e
n
b
i
n
n
e
n
o
v
e
r
e
e
n
g
e
k
o
m
e
n
t
o
l
e
r
a
n
t
i
e
V
a
r
i
a
t
i
e
i
n
k
l
e
u
r
/
g
r
i
j
s
t
i
n
t
N
i
e
t
o
p
g
e
n
o
m
e
n
T
e
n
h
o
o
g
s
t
e
2
s
c
h
a
a
l
d
e
l
e
n
v
e
r
s
c
h
i
l
T
e
n
h
o
o
g
s
t
e
1
s
c
h
a
a
l
d
e
e
l
v
e
r
s
c
h
i
l
V
l
e
k
v
o
r
m
i
n
g
N
i
e
t
o
p
g
e
n
o
m
e
n
N
i
e
t
a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
N
i
e
t
a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
L
u
c
h
t
b
e
l
l
e
n
p
l
a
a
t
s
e
l
i
j
k
5
0
m
m
2
/
d
m
2
N
i
e
t
z
i
c
h
t
b
a
a
r
o
p
5
m
e
n
5
0
m
m
2
/
d
m
2
N
i
e
t
z
i
c
h
t
b
a
a
r
o
p
5
m
e
n
5
0
m
m
2
/
d
m
2
L
u
c
h
t
b
e
l
l
e
n
t
o
t
a
a
l
1
5
0
0
m
m
2
/
d
m
2
N
i
e
t
z
i
c
h
t
b
a
a
r
o
p
5
m
e
n
1
0
0
0
m
m
2
/
d
m
2
N
i
e
t
z
i
c
h
t
b
a
a
r
o
p
5
m
e
n
3
0
0
m
m
2
/
d
m
2
G
r
i
n
d
n
e
s
t
e
n
N
i
e
t
o
p
g
e
n
o
m
e
n
5
0
m
m
2
/
d
m
2
N
i
e
t
a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
Z
a
n
d
s
t
r
e
p
e
n
G
e
e
n
b
i
j
z
o
n
d
e
r
e
e
i
s
e
n
T
e
n
h
o
o
g
s
t
e
1
p
e
r
1
0
m
2
N
i
e
t
a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
K
a
l
k
s
t
r
e
p
e
n
G
e
e
n
b
i
j
z
o
n
d
e
r
e
e
i
s
e
n
N
i
e
t
a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
N
i
e
t
a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
A
f
t
e
k
e
n
e
n
s
c
h
r
o
e
f
-
e
n
s
p
i
j
k
e
r
g
a
a
t
j
e
s
N
i
e
t
o
p
g
e
n
o
m
e
n
C
o
n
f
o
r
m
p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i
c
a
t
i
e
C
o
n
f
o
r
m
p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i
c
a
t
i
e
9006950513_Boek.indb 153 03-06-2005 10:15:03
154
O
n
d
e
r
w
e
r
p
K
l
a
s
s
e
A
v
o
l
g
e
n
s
N
E
N
6
7
2
2
K
l
a
s
s
e
B
1
v
o
l
g
e
n
s
K
l
a
s
s
e
B
2
v
o
l
g
e
n
s
(
V
B
U
2
0
0
2
)
C
U
R
-
A
a
n
b
e
v
e
l
i
n
g
1
0
0
C
U
R
-
A
a
n
b
e
v
e
l
i
n
g
1
0
0
B
e
t
o
n
v
e
r
w
e
r
k
i
n
g
V
u
l
l
i
n
g
a
a
n
s
l
u
i
t
i
n
g
e
n
,
n
a
d
e
n
N
i
e
t
o
p
g
e
n
o
m
e
n
T
e
n
m
i
n
s
t
e
9
5
%
1
0
0
%
e
n
h
o
e
k
e
n
A
f
t
e
k
e
n
i
n
g
s
t
o
r
t
n
a
d
e
n
e
n
G
e
e
n
b
i
j
z
o
n
d
e
r
e
e
i
s
e
n
N
i
e
t
a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
N
i
e
t
a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
s
t
o
r
t
o
n
d
e
r
b
r
e
k
i
n
g
e
n
O
n
v
o
l
k
o
m
e
n
h
e
d
e
n
A
f
t
e
k
e
n
i
n
g
w
a
p
e
n
i
n
g
o
f
r
o
e
s
t
s
t
r
e
p
e
n
G
e
e
n
e
s
t
h
e
t
i
s
c
h
e
e
i
s
e
n
N
i
e
t
a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
N
i
e
t
a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
A
f
t
e
k
e
n
i
n
g
s
t
o
p
h
o
u
t
G
e
e
n
e
s
t
h
e
t
i
s
c
h
e
e
i
s
e
n
N
i
e
t
a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
N
i
e
t
a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
A
f
t
e
k
e
n
i
n
g
a
f
s
t
a
n
d
h
o
u
d
e
r
s
G
e
e
n
e
s
t
h
e
t
i
s
c
h
e
e
i
s
e
n
N
i
e
t
a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
N
i
e
t
a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
A
f
t
e
k
e
n
i
n
g
r
e
p
a
r
a
t
i
e
s
G
e
e
n
e
s
t
h
e
t
i
s
c
h
e
e
i
s
e
n
A
c
c
e
p
t
a
b
e
l
i
n
d
i
e
n
d
e
a
f
w
i
j
k
i
n
g
i
n
l
o
k
a
l
e
A
c
c
e
p
t
a
b
e
l
i
n
d
i
e
n
d
e
a
f
w
i
j
k
i
n
g
i
n
l
o
k
a
l
e
g
r
i
j
s
t
i
n
t
e
n
v
l
e
k
k
e
r
i
g
h
e
i
d
n
i
e
t
m
e
e
r
d
a
n
g
r
i
j
s
t
i
n
t
e
n
v
l
e
k
k
e
r
i
g
h
e
i
d
n
i
e
t
m
e
e
r
d
a
n
1
s
c
h
a
a
l
d
e
e
l
b
e
d
r
a
a
g
t
t
e
n
o
p
z
i
c
h
t
e
v
a
n
h
e
t
1
s
c
h
a
a
l
d
e
e
l
b
e
d
r
a
a
g
t
t
e
n
o
p
z
i
c
h
t
e
v
a
n
h
e
t
o
m
r
i
n
g
e
n
d
e
b
e
t
o
n
e
n
h
e
t
o
p
p
e
r
v
l
a
k
n
e
t
z
o
v
l
a
k
o
m
r
i
n
g
e
n
d
e
b
e
t
o
n
e
n
h
e
t
o
p
e
r
v
l
a
k
n
e
t
z
o
i
s
a
l
s
h
e
t
o
m
r
i
n
g
e
n
d
e
n
i
e
t
-
g
e
r
e
p
a
r
e
e
r
d
e
b
e
t
o
n
v
l
a
k
i
s
a
l
s
h
e
t
o
m
r
i
n
g
e
n
d
e
n
i
e
t
-
g
e
r
e
p
a
r
e
e
r
d
e
b
e
t
o
n
S
c
h
e
u
r
e
n
N
i
e
t
o
p
g
e
n
o
m
e
n
T
e
n
h
o
o
g
s
t
e
0
,
1
m
m
T
e
n
h
o
o
g
s
t
e
0
,
1
m
m
V
o
e
g
e
n
V
o
e
g
w
i
j
d
t
e
v
a
r
i
a
t
i
e
l
o
o
d
r
e
c
h
t
o
p
v
l
a
k
N
i
e
t
o
p
g
e
n
o
m
e
n
T
o
l
e
r
a
n
t
i
e
t
e
n
h
o
o
g
s
t
e
2
5
%
T
o
l
e
r
a
n
t
i
e
t
e
n
h
o
o
g
s
t
e
2
5
%
V
o
e
g
w
i
j
d
t
e
v
a
r
i
a
t
i
e
e
v
e
n
w
i
j
d
i
g
N
i
e
t
o
p
g
e
n
o
m
e
n
T
o
l
e
r
a
n
t
i
e
t
e
n
h
o
o
g
s
t
e
3
0
%
a
a
n
v
l
a
k
F
i
g
u
u
r
7
.
6
4
B
e
o
o
r
d
e
l
i
n
g
s
k
l
a
s
s
e
n
A
v
o
l
g
e
n
s
N
E
N
6
7
2
2
e
n
B
1
e
n
B
1
v
o
l
g
e
n
s
C
U
R
-
A
a
n
b
e
v
e
l
i
n
g
1
0
0
9006950513_Boek.indb 154 03-06-2005 10:15:03
7 GIETBOUW 155
21 Betonwerk
21.00 Algemeen
21.00.60 BOUWSTOFFEN ALGEMEEN
01 KEURINGSGEGEVENS BETONSPECIE
Van betonspecie waarvan de sterkteklasse is voorgeschreven moeten voor elk te storten
onderdeel de volgende gegevens worden verstrekt:
het consistentiegebied
soort en klasse van de cement
aard van de toeslagmaterialen
02 BETONMORTEL (BRL 1801-95)
Nationale Beoordelingsrichtlijn.
Betonmortel.
(stationaire en mobiele betoncentrales)
21.50 IN HET WERK GESTORT BETON
2150.10-a IN HET WERK GESTORT BETON, BETONMORTEL
0. IN HET WERK GESTORT BETON
Niet-bekiste oppervlakken vlak onder de rei afgewerkt.
Vlakheidstolerantie niet-bekiste oppervlakken:
1. BETONMORTEL (NEN 5950+C92)
Mortelcentrale: 2.
Betonsterkteklasse: B 25.
Milieuklasse: 2.
Aard van de constructie: gewapend.
Volumieke massa (kg/m
3
):
Consistentiegebied 1.
Maximale watercementfactor
Cement: portlandvliegascement (NEN 3550+C95).
CEM II
Licht toeslagmateriaal (BRL 250/02):
Grof toeslagmateriaal na overeenkomst (NEN 5905-88):
Gebruik 20% beton- of menggranulaat als grindvervanger:
Vulstof
Hulpstof
Grootste korrelafmeting (mm):
Minimaal cementgehalte: overeenkomstig tabel 3.
Karakteristieke splijttreksterkte
4. STORTPLAN
Stortplan, door de aannemer te verstrekken
het stortplan moet de volgende gegevens bevatten:
de plaats van de stortvoegen
aantal te verstrekken exemplaren:
ter goedkeuring
goedkeuring
.01 SKELET
Figuur 7.65 STABU-specicatie betonmortel
9006950513_Boek.indb 155 03-06-2005 10:15:04
156
Het samenstellen van betonmortel bij gietbouw
betekent voornamelijk het in de juiste mengver-
houding doseren van de samenstellende mate-
rialen. Ook het transport naar het bouwwerk (in
betonmixers) is een integraal onderdeel van het
product van de betonmortelbedrijven.
7.8.1.b Kwaliteitszorg betonmortel
We volgen nu de kwaliteitszorg bij de productie,
het transport en de aevering van betonmortel.
Het bestek (de overeenkomst van aanneming)
geeft de omschrijving van een betonmortel voor
een bepaalde constructie, zie de STABU-speci-
catie, guur 7.65.
Drukvastheid, milieuklasse, consistentiegebied en
dergelijke zijn omschreven en overeenkomstig
het NPW is rekening gehouden met duurzaam
bouwen (portlandvliegas-cement en 20% meng-
granulaat).
De bestelling wordt geplaatst bij een gecerti-
ceerd betonmortelbedrijf. Het betonmortelbedrijf
beschikt dus over een intern kwaliteitsbewakings-
systeem. Dit houdt in dat het betonmortelbedrijf
moet beschikken over een bepaalde laborato-
riumuitrusting en dat gekwaliceerd personeel
aanwezig moet zijn, zodanig dat de keuring en
controle volgens NEN 5950 Voorschriften beton
- Technologie kan plaatsvinden.
Het transport van de betonmortel kan op ver-
schillende manieren plaatsvinden, zie NEN 3502
Levering van beton door betonmortelbedrijven.
Truckmixers dienen binnen twee uur na het
mengen of vullen geheel te zijn gelost. Elke
aevering dient vergezeld te gaan van een ge-
nummerde aeveringsbon (in duplo). Op de af-
leveringsbon dient vermeld te zijn: het leverende
bedrijf, het adres van aevering, de afnemer, de
mortelspecicatie en het tijdstip van laden van
de truckmixer op het betonmortelbedrijf. Bij
elke aevering wordt de aeveringsbon door de
afnemer, en met name ook door of namens de
directie, gecontroleerd op herkomst, de bestelde
soort en de transporttijd. Als de controle in orde
is bevonden wordt de mortel geacht te zijn
goedgekeurd overeenkomstig paragraaf 17.2 van
de UAV. Van de levering en keuring wordt overi-
gens ook door de directie aantekening gemaakt
in het dagboek of weekrapport.
Met betrekking tot de regelgeving in het Bouw-
besluit geeft het productcerticaat met de ae-
veringsbon aan dat de geleverde betonmortel
(door middel van een verwijzing naar 5.11 en
6.11 van NEN 6720) voldoet aan het Bouw-
besluit. Hiermee is de kwaliteitscirkel voor wat
betreft de betonmortel rond.
Zie voor een volledig overzicht van producten en
leveranciers de gids van nationale kwaliteitsver-
klaringen SBK.
7.8.2 Arbo-zorg gietbouw
Uiteraard moeten de nodige basismaatregelen
en voorzieningen worden getroffen, zoals onder
andere:
sparingen dichtleggen;
kantbeveiligingen aanbrengen;
Figuur 8.1 Toepassing prefab-beton in woningen Bron: BFBN Bouwen in prefab beton
9006950513_Boek.indb 164 03-06-2005 10:15:10
8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 165
Prestatie-eisen voor de woningbouw
Woningbouw heeft een grote maatschappelijke
functie. Aan gebouwen met een woonfunctie
stelt het Bouwbesluit dan ook veel eisen ten aan-
zien van:
1 constructie;
2 geluid;
3 vochtwering;
4 warmte-isolatie.
1 Constructie-eisen
Een gebouw dient te voldoen aan de construc-
tieve eisen. Hierbij verwijst het Bouwbesluit naar
diverse Nederlandse Constructieve Normen. De
belangrijkste zijn NEN 6700, NEN 6702, NEN
6720 en NEN 6071. Uit controleberekeningen
van de (deel)constructeur dient te volgen dat
voldaan wordt aan deze eisen.
Daarnaast zijn er aanvullende eisen ten behoeve
van de bijkomende doorbuiging, brandwerend-
heid, minimale koppelwapening ten behoeve
van het voorkomen van voortschrijdende instor-
ting, schijfwerking en de stabiliteit van prefab-
betonnen onderdelen.
Constructie-eisen worden behandeld in deel
7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 3 Dragen en in deel
3 Draagstructuur, hoofdstuk 4 Dragende elementen
in beton
2 Geluidseisen
De uitwendige scheidingsconstructie (gevel)
dient te voldoen aan een geluidbelasting van
35 dB(A) met een minimum van 20 dB(A). Een
betonnen gevelsysteem voldoet daar altijd aan.
Bij grotere geluidbelasting (bijvoorbeeld ten ge-
volge van verkeer) is soms een zwaardere gevel
nodig en aangepaste detaillering in de glascon-
structie, ventilatieroosters en andere doorvoeren.
De eisen ten aanzien van geluidwering tussen
twee ruimten hebben vooral invloed op de
massa en uitvoering van de woningscheidende
wanden en vloeren. Er is sprake van minimale
eisen zoals gesteld in het Bouwbesluit (luchtge-
luid minimaal I
u;k
> 0 en contactgeluid I
co
> 5
dB). Daarnaast is er sprake van een predikaat com-
fortklasse wanneer de woningen voldoen aan
zwaardere eisen zoals I
lu;k
> 5 dB en I
co
> 10 dB.
De akoestische prestatie wordt gevormd door
Figuur 8.5 Vloertypen in de woningbouw
9006950513_Boek.indb 170 03-06-2005 10:15:14
8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 171
De montage gebeurt meestal zonder te stempe-
len.
De kanaalplaat kenmerkt zich door efcint
materiaalgebruik en snel bouwen met grote
overspanningen. Nadeel zijn de wat grotere be-
perkingen op constructief gebied en ten aanzien
van de toepassing van voorzieningen in de vloer.
3 Ribcassettevloeren
De ribbenvloer is een vrijdragende systeemvloer
die in de lengterichting van voorgespannen rib-
ben is voorzien. Elementen met ribben in de
lengte- n in de breedterichting, worden ribcas-
settevloeren genoemd.
De dwarsribben en de dwarsribbe op het einde
van de vloerplaat zijn bedoeld om bouwmuur-
belastingen dwars op de plaatoverspanning op
te nemen.
De vloeren worden alleen toegepast als begane-
grondvloer voor de woningbouw. De onderzijde
is voorzien van voorgevormd PS-isolatie waarbij
ook de ribben voorzien zijn van isolatie. De kop-
pen zijn ook voorzien van isolatie.
De platen hebben een vaste breedte van 1,20
meter. Een aantal pasplaten zijn beschikbaar.
Afwijkende breedten dienen in het werk gestort
te worden. Hiervoor worden veelal PS-passtuk-
ken geleverd als bekisting/isolatie.
Meestal krijgt de vloer alleen een afwerklaag.
Soms is een druklaag voorgeschreven.
4 Combinatievloeren
Deze vloer wordt ook wel PS-isolatievloer
genoemd. De begane-grondvloer voor de
woningbouw bestaat uit voorgespannen kleine
betonnen liggers in een omgekeerde T-vorm.
De balkjes worden 60 of 80 cm uit elkaar gelegd.
Tussen deze liggers worden polystyreen (PS)
vulelementen gelegd. De druklaag (voorzien van
wapening) wordt daarna hierop aangebracht.
Het resultaat is een homogene vloerconstruc-
tie met goede thermische eigenschappen. De
vloer is erg exibel en kan zonder specialistisch
gereedschap, kranen, enzovoort aan worden ge-
legd. De gebruikte hoeveelheid beton is gering.
5 Leidingvloersystemen
De breedplaat is van oorsprong een vloersysteem
waar leidingen eenvoudig in toegepast kunnen
worden. De kanaalplaatfabrikanten hebben een
vloer ontwikkeld waarbij op bepaalde plaatsen
sleuven loodrecht op de kanalen aangebracht
kunnen worden. De leidingen kunnen dan hierin
worden aangebracht.
Er zijn ook vloeren ontwikkeld die breedplaat en
kanaalplaat combineren. Hierdoor zijn grotere
overspanningen mogelijk met de exibiliteit van
de breedplaat.
Het meest ver zijn de producenten van mas-
sieve leidingvloeren gegaan. Een voorbeeld is de
kant&klaarvloer, guur 8.6, en de Bestcon60-
vloer. Hierbij zijn in de fabriek alle gewenste
leidingen al in de plaat aangebracht. Tussen de
vloeren onderling worden de leidingen gekop-
peld. Het voordeel is de snellere uitvoering. Bij
deze vloeren is de engineeringsfase langdurig en
lastig, omdat informatie betreffende deze leidin-
gen al in een zeer vroeg stadium vereist is (voor
productie van de prefab-elementen moeten alle
leidingen bekend zijn, terwijl bij opname van de
leidingen in de in het werk gestorte druklagen
dit pas bekend moet zijn vlak voor het storten op
de bouw).
In deel 3 Draagstructuur, hoofdstuk 4
Dragende elementen in beton worden prefab-
vloersystemen behandeld; in deel 5 Afbouw
komen in hoofdstuk 5 Dekvloeren de verschillende
vloersystemen ook aan de orde
Figuur 8.6 Inbrengen van de leidingen in een kant-en-klaar
vloersysteem voor de woningbouw
Bron: Bartels Ingenieursbureau
9006950513_Boek.indb 171 03-06-2005 10:15:17
172
8.1.4 Wanden
Wanden spelen een belangrijke rol in het stabili-
seren van de constructie. De stabiliteit kan wor-
den verzorgd door:
Figuur 8.7 Details aansluiting bouwmuur met vloer Bron: BFBN Bouwen in prefab beton
Figuur 8.8 Verbinding vloer naast binnenspouwblad Bron: BFBN Bouwen in prefab beton
9006950513_Boek.indb 173 03-06-2005 10:15:18
174
een detail gegeven waarbij de verticale vervor-
ming van de vloer ten opzichte van de wand
mogelijk is. In guur 8.9 is dat niet meer moge-
lijk en wordt de vloer in dwarsrichting belast. Een
kanaalplaatvloer bezit geen dwarswapening en is
dus minder geschikt om zo toe te passen.
De dikte van de wanden varieert van 70 (niet-
dragend, voorgespannen) tot 100 mm (dragend,
gewapend) bij eengezinsbouw tot circa 200 mm
bij hogere appartementenbouw.
De binnenspouwbladen kunnen worden voorzien
van diverse voorzieningen, guur 8.10 en 8.11,
zoals:
Figuur 8.10 Opvang metselwerk door middel van hoekstaal Bron: BFBN Bouwen in prefab beton
9006950513_Boek.indb 174 03-06-2005 10:15:20
8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 175
3 Topgevelwanden
Topwanden, guur 8.12, worden veel toegepast
als een prefab-onderdeel. Ook bij een uitvoering
door middel van tunnelen wordt toch de top-
wand geprefabriceerd. De enige andere moge-
lijke productiewijze is immers met kalkzandsteen.
Dit is echter een bewerkelijke uitvoering.
De topwand wordt ook met ankerloze spouw of
als massieve wand uitgevoerd.
De wand wordt verbonden met de onderlig-
gende wand door middel van een paar stekken
met gaines. Voor de verbindingen met de hou-
ten dakliggers zijn veelal al ankers of draadein-
den opgenomen.
8.1.5 Gevels
Toepassing van prefab-gevels komt voort uit
esthetische overwegingen of vanuit de systema-
tiek van de uitvoering. Het laatste geldt vooral
voor appartementenbouw in de binnenstedelijke
omgeving. Hier is vaak weinig ruimte op de
bouwplaats. Het gebouw is snel wind- en water-
dicht te maken, waardoor de afwerkfase eerder
kan starten. Steigers zijn niet of veel minder
nodig.
Andere redenen om voor beton te kiezen zijn de
hogere belastingen op de gevel en de stabiliteit
van het gebouw.
De mogelijkheden van toepassing van prefab-
beton in gevels zijn zeer uitgebreid.
Figuur 8.11 Kozijnaansluitingen Bron: BFBN Bouwen in prefab beton
9006950513_Boek.indb 175 03-06-2005 10:15:20
176
Prefab-beton in gevels wordt besproken
in deel 4b Omhulling Gevels, hoofdstuk 10
Geprefabriceerde betonnen gevels
Sierbeton
Beton kan tegenwoordig in diverse vormen en
met fraai materiaalgebruik en -afwerking wor-
den toegepast. Het oppervlak kan op vele ma-
nieren worden gekleurd, bewerkt of bekleed.
De oppervlaktestructuur kan variren van zeer
glad tot zeer geproleerd (gecannuleerd).
Bewerkingen van beton zijn bijvoorbeeld: zuren,
slijpen, polijsten, uitwassen, stralen, glad uit
de kist, toepassen van rubberen matten in de
kist, toepassen van proleringen in de kist,
opnemen van keramische tegels, sparingen of
glazenbouwstenen.
De keuze van de toeslagstoffen, cementsoort
en kleurstoffen zijn van belang voor de kleur
en het uiterlijk van het beton. De kleinste
details, zoals de wijze van opslag van de ma-
terialen of de elementen die gereed zijn of de
keuze van de bekistingsolie, kunnen grote in-
vloed hebben op het uiterlijk of de duurzaam-
heid van het uiterlijk van het beton. Vooral
met kalkuittreding dient rekening gehouden
te worden. De ervaring en het vakmanschap
van de leverancier spelen hierbij een belang-
rijke rol. Ook bij het ontwerp van dergelijke
constructies dient men rekening te houden
met veel kwaliteitsbepalende en vooral
kostenbepalende detailkeuzes. Ook voor deze
ontwerpzaken en de engineering is ervaring
en vakmanschap vereist.
Sandwich-elementen met metselwerk
Gevels kunnen worden opgebouwd uit enkel- en
dubbelschalige elementen. In de woningbouw
worden meestal sandwich-elementen toegepast.
In de woningbouw komen als buitenblad
meestal metselwerk of sierbeton voor. Bij sand-
wich-elementen is het mogelijk de elementen
met en zonder luchtspouw uit te voeren. De
uitvoering zonder luchtspouw is meestal goed-
koper. Een nadeel hiervan is echter de beperkte
mogelijkheid voor vochttransport in het buiten-
blad. Poreuze metselstenen kunnen hierdoor
meer vorstgevoelig zijn en schade oplopen. Bij
uitvoering met luchtspouw wordt deze spouw
meestal gevormd door een kunststof beluch-
tingsfolie met grote noppen. Deze folie wordt
tussen de isolatie en het buitenblad aangebracht.
Figuur 8.12 Topgevelwand Bron: Van Oudenallen Beton BV
9006950513_Boek.indb 176 03-06-2005 10:15:21
8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 177
Het buitenblad kan daardoor goed geventileerd
worden.
Sandwich-elementen met metselwerk worden
in Nederland veel toegepast in de woningbouw.
De buitenzijde van metselwerk kan worden uit-
gevoerd in steenstrips ingestort in een betonnen
buitenblad. Bij deze methode ziet de gevel er
zeer strak en regelmatig uit. Tenzij er in het ont-
werp rekening mee gehouden is, wordt dit vaak
als kunstmatig ervaren. Een fraaiere uitvoering
is wanneer het buitenblad uit hele of gezaagde
stenen bestaat. Hierbij worden de stenen in de
kist gelegd op een rubberen mat of tussen een
houten regelwerk. De ruimte tussen de stenen
kan worden volgegoten met een giet/lijmmortel.
Eventueel kan ook een laagje zand worden ge-
strooid in de voegen om later ruimte te hebben
voor het traditioneel aanbrengen van de voegen,
eventueel op de fabriek. Ook op de stenen wordt
een dun laagje mortel aangebracht om een vlak
oppervlak te verkrijgen voor de luchtspouwfolie
of de isolatie. Bij gezaagde stenen is dit meestal
een dikkere laag beton.
In de voegen tussen de stenen worden op re-
gelmatige afstanden spouwankers aangebracht.
Door het gebruik van zelfverdichtend beton is
het vasthouden van de metselstenen in de mal
niet meer noodzakelijk. Hierdoor is het ook
mogelijk allerlei handvormstenen te gebruiken.
Er zijn producenten die het arbeidsintensieve leg-
gen van de stenen in de mal hebben geautoma-
tiseerd. Hierdoor ontstaat een industrieel product
dat kan concurreren met traditioneel metselwerk,
guur 8.13.
Andere producenten hebben de sandwich-
bladen gentegreerd met hun totale casco-
oplossing, waardoor de voordelen in de uit-
voering volledig benut worden.
Hoekoplossing
Bij hoekoplossingen is de fraaiste oplossing als
het metselwerk doorloopt langs de zijkant. De
voeg moet dan aan de binnenzijde van het bin-
nenblad worden gepositioneerd. Dit is in ver-
band met de thermische werking van de gevel
ook de beste plaats. De voegen worden meestal
aan de buitenzijde gekit. De keuze van de kit
verdient veel aandacht in verband met de duur-
zaamheid en de dichting.
Als men aan de buitenzijde van de gevel geen
voegdichting wil aanbrengen, is het mogelijk
een aan de buitenzijde open voeg te ontwerpen
of een compressiedichting toe te passen.
Eventueel kunnen de kozijnen en zelfs het glas
worden aangebracht tijdens het productie-
proces. In de gevels kunnen ook voorzieningen
ten behoeve van elektriciteit, zonwering, kabel-
goten en dergelijke worden aangebracht.
Sandwich-elementen worden besproken
in deel 4b Omhulling Gevels, hoofdstuk 10
Geprefabriceerde betonnen gevels
8.2 Bouwsystemen in prefab-beton
Verschillende leveranciers hebben complete
bouwsystemen in prefab-beton voor de wo-
ningbouw ontwikkeld. Hiermee geven zij een
antwoord op de vraag van vooral kleine en mid-
delgrote aannemers voor een totaallevering.
Alle systemen bestaan in principe uit losse in de
fabriek vervaardigde betonnen wandelementen
(gevel- en bouwmuurelementen) en vloerele-
menten, guur 8.14 en 8.15. Het verschil tussen
de systemen zit in het gebruikte materiaal (nor-
maal beton, licht beton, gasbeton), de levering
van de buitengevel, de toepassingsmogelijk-
heden in appartementenbouw, de mogelijkheid
van opname van leidingen, ventilatie in de ele-
menten, de gebruikte detaillering en het type
vloer. Figuur 8.13 Sandwichelement van IGG
9006950513_Boek.indb 177 03-06-2005 10:15:22
178
Het voordeel van een volledig systeem is de on-
derlinge afstemming van de verschillende onder-
delen. Er is sprake van een goede constructieve
en bouwkundige samenhang. De ontwerper en
bouwer kunnen hiermee risico en maninzet uit-
besteden.
De meeste systemen zijn gesloten: vanwege de
eigen detaillering van het systeem moeten alle
componenten ontworpen en geleverd worden
door dezelfde leverancier. Slechts een paar syste-
men hebben mogelijkheden voor toepassing van
bijvoorbeeld verschillende vloersystemen.
8.2.1 Eengezinsbouw-cascosysteem in
normaal beton
Een voorbeeld van een dergelijk systeem is dat
van de rma Heembeton, guur 8.16. Dit sys-
teem is vooral nancieel aantrekkelijk bij grotere
series in middelgrote projecten.
De begane-grondvloer bestaat uit gesoleerde
ribcassettevloeren of gesoleerde kanaalplaat-
vloeren. De verdiepingsvloeren bestaan uit
voorgespannen kanaalplaatvloeren, dik 200 mm,
breedplaten en speciale trapgatelementen. In
de vloeren kunnen alleen centraaldozen, door-
voersparingen, leidingsleuven en luiksparingen
worden opgenomen.
Woningscheidende wanden van eengezins-
woningen worden als dubbele wand uitgevoerd
(90/40/90 mm: ankerloze spouwmuur). Gesta-
pelde woningbouw komt in dit systeem niet vaak
meer voor, maar is wel mogelijk.
Figuur 8.16 Eengezinsbouw-cascosysteem in normaal beton
Figuur 8.15 Montage prefab-betoncasco
Figuur 8.14 Prefab-betonelementen voor montagebouw
Figuur 8.20 Knip tussen betonnen binnenspouwbladen
ter plaatse van verdiepingsvloer
de constructievloer en worden de binnenspouw-
bladen verankerd met zelfzoekende ankerstrip-
pen, guur 8.20.
8.2.2 Eengezinsbouw-cascosysteem in licht
beton
Een voorbeeld van een dergelijk systeem wordt
onder meer geleverd door de rma Spaansen.
Het systeem van Spaansen is vooral nancieel
aantrekkelijk bij kleinere series in kleinschalige en
middelgrote projecten.
Het bouwen met licht beton is oorspronkelijk uit
Denemarken afkomstig. De voordelen van licht
beton zijn: geringer gewicht, spijkerbaar, zeer
eenvoudig te frezen en boren, minder milieube-
lastend, iets meer isolerend en vochtregulerend.
De nadelen zijn: geringe sterkte, weinig aan-
hechtingsterkte betonstaal, meer dikte nodig bij
woningscheidende wanden in verband met de
massa.
Voor de lichtbetonmengsels worden gexpan-
deerde gebroken kleikorrels met een korrel-
grootte van 0-4 mm gebruikt. Verder worden
zand, cement en water toegevoegd. De water/
cementfactor bedraagt 0,35. Dit levert een aard-
vochtige specie op die niet meer met normale
trilmotoren te verdichten is. Men gebruikt hier-
voor een trilwals.
Na opbouw van de zijlijsten (de bekisting van de
zijkant van de wand) en de inbouw van de voor-
zieningen wordt de eerste laag gestort. Hierop
wordt een wapeningsnet gelegd ten behoeve
Figuur 8.21 Op juiste hoogte gewalst en tegelijkertijd
verdicht
Figuur 8.19 Plaatsing paal bij wandopening
9006950513_Boek.indb 180 03-06-2005 10:15:27
8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 181
van transport en montage. Eventueel wordt
extra, constructief noodzakelijke wapening bijge-
legd. Daarna wordt de specie met een berekende
overhoogte gestort. Hierna wordt het element
door de ronde wals op de juiste hoogte gewalst
en tegelijkertijd verdicht. Hierdoor ontstaat direct
ook een zeer vlakke stortzijde, guur 8.21.
Voor afwerking met behang is er geen extra laag
nodig, slechts afwerken met een vlak mes is vol-
doende. Spuitwerk en sierpleister kunnen direct
worden aangebracht nadat de wanden stofvrij
zijn gemaakt. De elementen worden afgedekt
met folie en verwarmd. Na circa twaalf uur kun-
nen ze ontkist worden. Hiervoor zijn kanteltafels
noodzakelijk.
Het op deze wijze geproduceerde beton heeft
een sterkte van B8 en B10 met een soortelijke
massa van 1650 tot 1725 kg/m
3
, maar voldoet
niet aan de uitgangspunten van NEN 6720
(VBC). Er zijn daarom aparte rekenregels voor
ontwikkeld op basis van de voorschriften voor
steenconstructies.
In het algemeen geldt dat de treksterkte niet
groot is. De aanhechting van dit beton met be-
tonstaal is daarom ook niet erg groot. Dit meng-
sel kan dus slechts gebruikt worden voor situaties
vergelijkbaar met kalkzandsteen of ongewapend
grindbeton.
Voor de meer constructief aangesproken ele-
menten is een sterker mengsel van B25 vereist.
Hierbij is de hoeveelheid cement en water een
stuk groter. Dit mengsel kan normaal gestort
en verdicht worden. Het soortelijke gewicht
Figuur 8.22 Wandverbindingen Bron: Spaansen
9006950513_Boek.indb 181 03-06-2005 10:15:28
182
van dit mengsel is 1925 kg/m
3
. Toepassing van
constructieve wapening in dit mengsel is niet
gebruikelijk.
De woningscheidende wanden (eengezinswo-
ningen) worden uitgevoerd als een ankerloze
spouwmuur met wanden van 120 mm dik
(120/60/120).
De gevelwanden kunnen in licht beton of in
houtskeletbouw worden uitgevoerd.
De elementlengte is maximaal 10 meter. De ele-
menthoogte is maximaal 3,1 meter. De dikte van
de wanden is variabel van 70 mm tot 300 mm.
Topelementen zijn meestal hoger dan 3,1 meter
en worden daarom opgedeeld in twee stukken.
De stabiliteit wordt verzorgd door dragende ge-
vels of dwarswanden naast de trap. In de stabili-
teit wordt voorzien door de kantelveiligheid van
de stabiliteitswanden of penanten. Er worden
geen stekverbindingen toegepast. Onderlinge
wandverbindingen worden gerealiseerd door mid-
del van een lijmvoeg met ankers, guur 8.22.
Hiervoor is een speciale spanverankering ontwik-
keld, guur 8.23.
Figuur 8.23 Spanverankering
De wanden worden met een stelruimte van
30 mm geplaatst op stelblokjes en een speciebed.
Lateiconstructies kunnen bestaan uit losse lateien
of in het beton opgenomen wapeningskorven of
ingestorte stalen balken.
De begane-grondvloer bestaat uit gesoleerde
ribcassettevloeren of kanaalplaten.
De verdiepingsvloeren bestaan uit kanaalplaten
of eventueel breedplaten.
In de wanden kunnen alle gewenste voorzienin-
gen, inclusief leidingen ten behoeve van beton-
kernactivering opgenomen. Betonkernactivering
is warmteopslag in de massa van de betonvloer,
waarmee een dempend effect op de wisselingen
van de energiebehoefte van de woning wordt
bereikt, hetgeen weer een energiebesparing
geeft. In de vloeren gelden dezelfde beperkin-
gen als bij kanaalplaatvloeren. Eventueel worden
breedplaatvloeren toegepast als er veel voorzie-
ningen opgenomen moeten worden.
8.2.3 Cascosysteem met complete gevels
Een aantal leveranciers levert complete systemen
voor de woningbouw, waarbij ook de gevels,
inclusief de buitenschil, in prefab-beton worden
uitgevoerd. Dit systeem, zoals door Heijmans
Bestcon geleverd, het Bestcon60-systeem, bestaat
uit massieve voorgespannen vloeren, sandwich-
gevels met metselwerk en kolommen en binnen-
wanden indien nodig.
Het systeem is vooral geschikt voor apparte-
mentenbouw. De vloeren kunnen daarbij alle
gewenste voorzieningen en leidingen bevatten,
ook waterafvoer van badkamers en toiletten en
mechanische ventilatie. Omdat de wanden ook
geleverd worden in hetzelfde systeem is een op-
timale afstemming van de vloer-wandverbinding,
zowel constructief als wat betreft de voorzienin-
gen, inbegrepen.
orde op werkvloeren;
triplex;
natuurgips (calciumsulfaat-dihydraat
CaSO
2
.2HO) of rookgasontzwavelingsgips
(kolencentrales);
karton; en eventueel:
glasvezels (brandwerendheid); of
siliconen (vochtbestendigheid).
De kern van gipskartonplaten bestaat uit gips.
Aan de buitenzijde worden lagen karton opge-
bracht. De gipskartonplaten kunnen ook worden
voorzien van aluminiumfolie, isolatiemateriaal of
een afwerking.
Voor zwaardere eisen worden vezelversterkte
gipsplaten toegepast.
3 Isolatiematerialen
Het isolatiemateriaal dat in de houtskeletbouw-
constructie wordt toegepast, moet aan een aan-
tal algemene criteria voldoen:
waterafstotend;
vormvast;
niet-corrosief;
warmte-isolerend.
Minerale wol (steenwol of glaswol) voldoet aan al
deze criteria en is daarom het gebruikelijke isola-
tiemateriaal in de houtskeletbouw.
Een van de kenmerken van houtskeletbouw is de
uitstekende thermische isolatie. Om dit te kun-
nen realiseren, wordt behalve hout en houtach-
tig plaatmateriaal (beide goede isolatoren) veel
isolatiemateriaal toegepast.
9006950513_Boek.indb 190 03-06-2005 10:15:34
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 191
Minerale wol levert een gunstige bijdrage aan de
brandwerendheid van het bouwdeel waarin het
is toegepast. Wel moet dan worden voldaan aan
de minimumeis voor de volumieke massa (steen-
wol 31 kg/m
3
, glaswol 16 kg/m
3
).
Hoewel er voor steenwol en glaswol slechts
enkele producenten zijn, is er geen duidelijke
standaardisatie in de maatvoering. Wel is in ver-
band met de maatvoering een speciaal type voor
de houtskeletbouw ontwikkeld.
Uit ecologische overwegingen wordt soms scha-
penwol toegepast.
4 Verbindingsmiddelen
De meest voorkomende verbindingsmiddelen
met hun toepassingen bij houtskeletbouw zijn:
spaanplaatschroeven;
schuimen (PUR).
9.2 Samenstelling van het
hsb-casco
9.2.1 Algemeen
Houtskeletbouw leent zich goed voor vormva-
riaties. Sprongen in gevel en dak zijn relatief
eenvoudig uitvoerbaar. Afmetingen van stijl- en
regelwerk worden mede bepaald in relatie met
de dikte van het isolatiemateriaal. Voor het
aanbrengen van plaatselijke versterkingen (bij-
voorbeeld een extra stijl) is voldoende ruimte in
de elementen aanwezig. Afwijkingen als gevolg
9006950513_Boek.indb 191 03-06-2005 10:15:34
192
van variaties kunnen met paselementen worden
opgelost.
De stabiliteit van de constructie wordt ontleend
aan de combinatie van de met behulp van plaat-
materiaal gesloten wanden en stijve vloervelden.
Gelamineerde liggers worden daar toegepast
waar de indeling van de woning een moerbalk
noodzakelijk maakt. Door de hogere toegelaten
spanning krijgt men een kleinere balk voor gro-
tere belastingen en/of overspanningen.
9.2.1.a Moerbalken
Vaak worden als moerbalk HE-A- of HE-B-proe-
len toegepast, guur 9.2. Deze balken worden
opgenomen in het vloerpakket, zodat een vlak
plafond wordt verkregen. Boven deze balken
wordt een vrije ruimte gehouden van minimaal
20 mm, opdat er bij krimp van het houten vloer-
pakket geen verhoging in de vloer ontstaat.
Figuur 9.2 Detail stalen balk
9.2.1.b Opbouw
In beginsel wordt n woning tegelijk verticaal
opgetrokken (verticale bouwwijze). In de praktijk
kan een blok van twee drie woningen in zijn
geheel worden opgetrokken indien de montage-
capaciteit zodanig is dat de woningen toch snel
wind- en waterdicht zijn.
Voordat met de montage van het houten casco
wordt begonnen, wordt eerst rondom de steiger
geplaatst. Vanaf de steiger kunnen dan de
nodige verbindingen worden gemaakt.
De kenmerkende volgorde bij de opbouw is
wand-vloer-wand-vloer-dak. De opbouw uit
schijfvormige elementen betekent bij de plat-
formbouwmethode dat belastingsafdracht
hoofdzakelijk via lijnlasten gebeurt. Bij openin-
gen in dragende wanden moeten de krachten
worden omgeleid door middel van lateien.
Vloeropeningen worden gerealiseerd met behulp
van raveelconstructies.
Praktisch alle houtverbindingen kunnen worden
genageld en geschroefd. Schroeven heeft als
voordeel dat verbindingen kunnen worden aan-
getrokken en eventueel worden gedemonteerd.
Bovendien zijn schroeven sterker. Sterkte- en/of
stabiliteitsberekeningen kunnen echter uitwij-
zen dat een zwaardere vernageling of andere
verbindingsmiddelen zoals griphoekankers,
oplegschoenen, koppelstrips vereist zijn. De on-
derlinge aansluiting van gesloten wandelemen-
ten vraagt, afhankelijk van de detaillering, vaak
andere verbindingsmiddelen, zoals bijvoorbeeld
houtdraadbouten.
9.2.2 Fundering
Door het lage eigen gewicht van een hout-
skeletbouwwoning is in veel gevallen een iets
lichtere fundering mogelijk dan bij steenachtige
woningen. Door de aard van de constructie is
een houtskeletbouwwoning bovendien minder
gevoelig voor zettingsverschillen. Hierdoor kan
eerder voor een fundering op staal worden geko-
zen. Daar staat tegenover dat er (in verband met
de beperkte maximale overspanning van de hou-
ten vloeren) ook vaker dragende binnenwanden
nodig zijn en dus ook tussenstroken of -balken in
de fundering.
Bij een fundering op staal (uitgevoerd in metsel-
werk of gewapend beton) zijn aanlegbreedte en
strookdikte (in een vergelijkbaar geval) geringer
dan bij steenachtige bouw. Bij houtskeletbouw
kan het zelfs mogelijk zijn dat een woning, waar-
voor bij een steenachtige bouwwijze heiwerk
noodzakelijk is, op staal kan worden gefundeerd.
Indien toch een paalfundering noodzakelijk is,
kan vaak worden volstaan met kortere, slankere
of minder palen.
9.2.3 Vloeren
De vloer is bij houtskeletbouw steeds het plat-
form voor de verdere opbouw van de woning.
De vloer bestaat uit vloerbalken, randbalken,
kopbalken, vloerbeplating (zoals triplex of OSB),
plafond (verdiepingsvloer) en in veel situaties
ook isolatiemateriaal. De vloerbalken zijn op-
9006950513_Boek.indb 192 03-06-2005 10:15:35
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 193
gelegd op een stelregel, een koppelregel, een
bovenregel of een onderslag. De balkafstand
wordt mede benvloed door de afmetingen
van de vloerplaten. De meest voorkomende
plaatafmeting is 1220 2440 mm
2
. De platen
overspannen in de lengterichting, de richting
van het topneer. De vloerplaten worden in
halfsteensverband gelegd. De mogelijke balk-
afstanden worden dan 1220/3 = 405 mm,
1220/4 = 305 mm respectievelijk 1220/5 = 244
mm. Balkafstanden groter dan circa 400 mm
worden niet gekozen, in verband met de stijfheid
van de gebruikelijke vloerbeplating.
De lange zijden van die platen hebben meestal
een messing en een groef. De korte zijden hebben
dit veelal niet en worden op de balken gelegd. De
vloerplaten worden bevestigd met gegroefde of
getordeerde nagels of schroeven om trillingen en
kraken tegen te gaan. Een alternatief daarvoor is
de bevestiging met gladde nagels in combinatie
met lijm tussen de vloerplaten en de balken.
Voor de spreiding van geconcentreerde lasten
en voor verhoging van de stijfheid van de vloer
worden bij grotere overspanningen (> 3,0 m)
klossen tussen de balken aangebracht, guur
9.3. Tussen de randbalk in de gevel en de eerste
vloerbalk (strijkbalk) worden extra klossen aange-
bracht om een gelijkmatiger overgang te verkrij-
gen tussen de doorbuiging van de vloerbalken
en de gevel. Tevens voorkomen deze klossen het
kantelen van de randbalk in de gevel.
9.2.3.a Begane-grondvloeren
In de houtskeletbouw worden, net als bij andere
bouwmethoden, in het algemeen steenachtige
vloeren toegepast. Bij enkele woningen komen
gesoleerde combinatievloeren in aanmerking.
Bij seriematige woningbouw worden veelal
geprefabriceerde gesoleerde ribcassette- of ka-
naalplaatvloeren toegepast. Bij de aansluiting
van buitenwanden aan een steenachtige begane-
grondvloer en aan de fundering vereist het ver-
mijden van koudebruggen de nodige zorg.
Bij de aansluiting van hsb-wanden aan begane-
grondvloeren van steenachtig materiaal wordt
vaak een stelregel toegepast, guur 9.4-1 en
9.4-2. Deze stelregel is tegen optrekkend vocht
beschermd door een folie of door impregneren.
Van tevoren aangebrachte stelregels vergemak-
kelijken het op hoogte en op maat stellen van de
wanden. Aangezien het hele systeem van vloe-
ren, wanden en dak na elkaar wordt opgericht
met de stelregel als basis, is het voor snel en pas-
send monteren een eerste vereiste dat de stelre-
gel precies op hoogte en op maat wordt gesteld.
Bij een vooraf vlak afgewerkte begane-grond-
vloer kunnen de stelregels worden weggelaten.
In dat geval wordt de onderregel van de wand
rechtstreeks verankerd aan de vloer of fundering.
De stelregel dient na het stellen vol en zat te
worden onderkouwd. Om dit goed uit te kunnen
voeren, is voldoende speling tussen stelregel en
vloer nodig. Indien de vloer vooraf vlak wordt
afgewerkt, is onderkouwen van de stelregel, of
van de onderregel indien geen stelregel wordt
Figuur 9.6 Geprefabriceerde houten verdiepingsvloer
Houtmaat H.o.h.-afstand (m)
b h zonder lijm met lijm
0,40 0,40
Europees naaldhout
40 146 2,00 2,25
40 171 2,35 2,65
40 196 2,70 3,05
46 146 2,10 2,35
46 171 2,45 2,75
46 196 2,80 3,15
46 221 3,20 3,60
59 171 2,65 2,95
59 196 3,05 3,40
59 221 3,45 3,85
71 196 3,25 3,65
71 221 3,65 4,10
71 246 4,10 4,60
71 271 4,50 5,05
Noord-Amerikaans naaldhout
38 140 1,90 2,05
38 184 2,50 2,80
38 235 3,15 3,50
38 286 3,85 4,30
Naaldhout van de sterkteklasse c18 volgens NEN 6760.
De tabel is ontleend aan SBR-rapport 89. De
tabelwaarden met lijm zijn van toepassing indien
het vloerdek verlijmd is aan de vloerbalken.
Figuur 9.7 Maximale theoretische overspanning van vloer-
balken, waarbij geen andreaskruizen of klossen nodig zijn
9006950513_Boek.indb 195 03-06-2005 10:15:38
196
spanning groter dan de waarde die in de tabel
vermeld staat.
De tabel van guur 9.7, die is ontleend aan SBR-
rapport nr. 89, geeft geen eisen aan, doch wordt
in verband met wooncomfort aanbevolen.
Conform de voorschriften wordt rekening
gehouden met het gewicht van niet-dragende
hsb-binnenwanden op de vloer. Indien echter
een niet-dragende hsb-binnenwand evenwijdig
aan de vloerbalken loopt, kan er zonder nadere
berekening van worden uitgegaan dat n
Figuur 9.8 Opbouw verdiepingsvloer
Figuur 9.9 Uitkragende verdiepingsvloer
9006950513_Boek.indb 196 03-06-2005 10:15:41
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 197
extra balk onder deze wand nodig en voldoende
is met een gewicht dat niet groter is dan
1,25 kN per m
1
.
In verband met geluidlekken en brandoverslag
moeten in de verdiepingsvloer alle doorgaande
ruimten ter plaatse van de binnenwanden wor-
den dichtgemaakt met klossen van minimaal
40 mm dik en met dezelfde hoogte als de
vloerbalken ter plekke, guur 9.9. Mits goed
aangebracht vormen stroken minerale wol een
alternatief voor deze klossen, echter niet als het
binnenwanden met een stabiliteitsfunctie betreft.
In dat geval zijn de klossen ook nodig om schuif-
krachten over te brengen.
Gebruikelijk is dat de vloeren worden samenge-
steld met geprefabriceerde vloerelementen die
bestaan uit n frame van vloerbalken, klossen,
ravelingen, enzovoort dat voorzien is van het
vloerdek.
Soms wordt in de fabriek ook de eventuele vloe-
risolatie al aangebracht en ook de rachels voor
het plafond, guur 9.8.
Bij houtskeletbouwvloeren is het goed mogelijk
om een verdiepingsvloer te laten overkragen.
De manier waarop dat gebeurt, hangt af van
de overspanningsrichting van de balken. Bij
een overkraging in het verlengde van de balken
kunnen de balken als uitkraging over de on-
derliggende wand uitsteken, guur 9.9. Bij een
overkraging loodrecht op de richting van de
vloerbalken moeten gedraaide balken bevestigd
aan dubbele vloerbalken worden toegepast. De
toelaatbare uitkraging, alsmede de afstand tus-
sen de ondersteunende wand en de dubbele
balk, moet worden bepaald door berekening.
9.2.4 Wanden
De wanden worden opgebouwd uit stijl- en re-
gelwerk. Voor de stijfheid van hsb-wanden wordt
gebruikgemaakt van plaatmaterialen, guur 9.10-
1. Wanneer gipsplaat onvoldoende stijfheid geeft,
worden houtachtige plaatmaterialen zoals triplex
en OSB toegepast. Een enkele maal moeten aan-
vullende voorzieningen worden toegepast, guur
9.10-2. Afhankelijk van het systeem wordt het
constructieve plaatmateriaal aan de buitenzijde of
de binnenzijde aangebracht. Dit is afhankelijk van
de leverancier/producent van het casco.
De afzonderlijke geprefabriceerde wandelemen-
ten worden vaak onderling gekoppeld door mid-
del van koppelregels die over de bovenregels van
de elementen worden aangebracht, guur 9.11.
Ook is het mogelijk de koppelregels te vervan-
gen door een extra bovenregel en de onderlinge
koppeling van de elementen te realiseren met
bijvoorbeeld koppelstrips of -platen of de vloer
boven de wand te laten fungeren als koppeling.
Vooral bij gesloten wandelementen wordt dik-
wijls voor deze alternatieven gekozen. Door de
aanwezigheid van bovenregel en koppelregel, of
van een dubbele bovenregel, is het niet nood-
zakelijk dat vloerbalken en sporen respectievelijk
sporenspanten direct boven stijlen worden op-
gelegd. Wel moeten de buigspanningen in de
bovenregel en koppelregel, respectievelijk de
dubbele bovenregel, ten gevolge van de opleg-
ging van vloerbalken en dergelijke worden ge-
Figuur 9.12 Binnenwand op verdiepingsvloer
Figuur 9.14 Aansluiting woningscheidende wand op verdiepingsvloer
Figuur 9.13 Woningscheidende wand
9006950513_Boek.indb 199 03-06-2005 10:15:45
200
worden vastgezet aan het casco. De re-stops
worden verticaal over de volle hoogte aange-
bracht bij de voor- en achtergevel en horizontaal
ter hoogte van iedere vloer en het dak. Op deze
wijze wordt de spouw gecompartimenteerd en
wordt voorkomen dat door luchtstroming in de
spouw het vuur verder wordt overgedragen.
9.2.4.b Binnenspouwblad
Het hsb-binnenspouwblad bestaat uit een stijl-
en regelwerk dat wordt gevuld met isolatiemate-
riaal en aan de binnenzijde wordt afgewerkt met
een dampremmende folie en gipskartonplaat,
guur 9.15. Het stijl- en regelwerk wordt aan de
spouwzijde beschoten met een (veelal houtach-
tig) plaatmateriaal en/of afgedekt met een
waterkerende, dampdoorlatende folie.
Geeft de gipsplaat voldoende stijfheid, dan
kunnen bij buitenwanden ook andere plaat-
materialen zoals gebitumineerde vezelplaat of
cementgebonden platen als beschieting aan
de spouwzijde worden toegepast. Afhankelijk
van het toegepaste plaatmateriaal wordt die
beschieting al of niet afgedekt met een water-
kerende dampdoorlatende folie. In situaties
waarbij er voor gekozen wordt om direct achter
de gipskartonbeplating van de buitenwanden
een houtachtig plaatmateriaal aan te brengen,
is het mogelijk de beschieting aan de spouwzijde
te laten vervallen en op die plaats alleen een
(gewapende) waterkerende dampdoorlatende
folie aan te brengen.
9.2.4.c Scheidingswand
De wandelementen zijn verdiepinghoog en
worden samengesteld uit stijl- en regelwerk met
daarop aangebracht een (gipskarton) plaatma-
teriaal, guur 9.16. Het stijl- en regelwerk van
scheidingswanden wordt in de regel niet gevuld
met isolatiemateriaal.
Tegenwoordig worden niet-dragende scheidings-
wanden uitgevoerd in metal-stud (MS). Deze
separatiewanden worden pas geplaatst nadat de
gipsplaten van de wanden en plafonds zijn aan-
gebracht. Het voordeel is dat met grotere plaat-
afmetingen kan worden gewerkt en dat vlakkere
wanden en plafonds worden verkregen.
9.2.4.d Openingen in wanden
Voor openingen in wanden wordt gebruikge-
maakt van lateien. Deze worden veelal samenge-
steld uit balken die worden opgelegd op n of
meer aangespijkerde wandstijlen, guur 9.17-2
en guur 9.18-2 en -3. In niet-dragende wanden
Figuur 9.15 Binnenspouwblad
9006950513_Boek.indb 200 03-06-2005 10:15:46
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 201
kan boven een deuropening worden volstaan
met een regel van dezelfde houtzwaarte als de
stijlen, guur 9.17-1. Bij grotere openingen kun-
nen lateien van balken met regels, guur 9.17-3
of gelamineerde liggers, guur 9.17-4, worden
toegepast.
Ter beperking van de lateihoogte kan men bij
gevelkozijnen in plaats van een brede opening
meerdere kleine openingen maken. Tussen de
kozijnen kunnen dan stijlen worden geplaatst die
de belasting opnemen.
In verband met windbelasting op de buitenwand
zijn er dikwijls meerdere doorgaande stijlen naast
de wandopening nodig.
Als praktische regel kan hierbij worden gehan-
teerd:
9006950513_Boek.indb 201 03-06-2005 10:15:47
202
dakpanelen afgedragen aan de gordingen die de
belasting op hun beurt afdragen aan de wanden
en/of spanten.
Een gordingenkap brengt puntlasten met zich
mee en dit kan betekenen dat er voorzieningen
in de gordingondersteunende wanden moeten
worden aangebracht zoals extra stijlen of regels.
Als de gordingafstand klein genoeg wordt geko-
zen, kan in plaats van het dakpaneel (sandwich-
of ribpaneel) een dakbeschieting van triplex,
OSB en dergelijke direct op de gordingen wor-
den toegepast. In dat geval ligt het voor de hand
geprefabriceerde dakelementen toe te passen
waarin de gordingen zijn opgenomen.
2 Sporenkap
De doos- of sporenkap heeft als voorwaarde dat
deze alleen dan kan worden toegepast als de
spoor aan de voet op de vloer kan eindigen om
de spatkracht op te vangen, guur 9.20. Als er
borstweringen in het ontwerp zijn opgenomen,
Figuur 9.18 Openingen in wanden
9006950513_Boek.indb 202 03-06-2005 10:15:48
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 203
valt de mogelijkheid van deze kapconstructie af,
tenzij onder de nok een dragende wand of on-
derslag wordt aangebracht.
De belasting wordt bij sporenkappen recht-
streeks aan de ondergelegen constructie afgedra-
gen. Aan de voet wordt de spatkracht overge-
bracht naar de vloerconstructie. Daarvoor wordt
gebruikgemaakt van een directe verbinding tus-
sen de sporen en de vloerbalken, guur 9.20, of
van een stelregel die de belasting via het vloer-
dek (bijvoorbeeld van triplex of OSB) overdraagt
aan de vloerbalken.
Meestal wordt bij sporenkappen gewerkt met
geprefabriceerde dakelementen, waarbij de spo-
ren in het element zijn opgenomen, guur 9.21.
De h.o.h.-afstand van de sporen is in veel geval-
len 610 mm.
Figuur 9.22 Sporenkap
9006950513_Boek.indb 205 03-06-2005 10:15:51
206
bepaald door de houtskeletbouwmethode als zo-
danig. Er kan voor hout worden gekozen, maar
ook alle materialen, bekend uit de traditionele
bouw, kunnen worden gebruikt.
Voor gevelbekleding zijn er veel keuzemogelijk-
heden, bijvoorbeeld:
metselwerk;
pleisterwerk;
plaatmateriaal.
Hout voor gevelbekleding
Hoewel een groot aantal houtsoorten ge-
schikt is voor buitenkleding, worden in de
houtskeletbouw van die soorten in de praktijk
in hoofdzaak western red cedar en Europees
vuren toegepast. Voor de toepassing van hout
als buitenbekledingsmateriaal wordt verwezen
naar de betreffende houtdocumentatie van
het Centrum Hout en de KVT 95.
Zoals in paragraaf 9.3.2 is aangegeven, dient
bij detaillering van de aansluiting van de
gevel en de verdiepingsvloer rekening te wor-
den gehouden met de krimp van de houten
draagconstructie. Die krimp treedt voorna-
melijk in het vloerpakket op. In geval van een
buitenbekleding van metselwerk moet met dit
krimpverschijnsel rekening worden gehouden
aan de onderzijde van raamopeningen en aan
de bovenzijde van metselwerk dat tot aan de
goot of dakconstructie of vloeroverkraging
doorloopt. Dat wil zeggen dat tussen het met-
selwerk buitenblad en de daarboven gelegen
constructie voldoende ruimte aanwezig dient
te zijn, zodat die constructie kan zakken ten
gevolge van krimp zonder dat deze gaat dra-
gen op het metselwerk buitenblad. Bij toepas-
sing van verticale houten bekleding of plaat-
materialen zal ter hoogte van de vloeren ook
rekening moeten worden gehouden met deze
krimp. Meestal wordt dit opgelost door
gebruik te maken van een waterslagproel,
guur 9.23, of door de bekleding van de
hoger gelegen verdieping iets voor die van de
ondergelegen verdieping te laten oversteken,
guur 9.24.
9.3 Constructieve veiligheid
houtskeletbouw
9.3.1 Stabiliteit
De horizontale windbelasting op de hsb-con-
structie wordt in het algemeen per verdieping
opgenomen door de gevels, de dak- en vloer-
schijven en zonodig door speciale stabiliteits-
wanden. Indien woningen in een rij niet onder-
ling gekoppeld zijn, moet iedere woning als
zelfstandige eenheid de windbelasting kunnen
opnemen.
Bij rijtjeswoningen worden veelal groepen van
twee of drie woningen gekoppeld om de hori-
zontale belasting door wind over een aantal wo-
ningen te verdelen. In de voor- en achtergevel
van rijtjeswoningen zijn de aanwezige penanten
vaak smal. Daarom zijn extra stijlen en beplating
noodzakelijk en een verankering naar de funde-
ring. Bij doorkoppeling van de woningen kan
dit worden voorkomen. De doorkoppeling vindt
plaats door middel van genagelde staalplaten.
Deze platen worden aangebracht in de voor- en
achtergevel ter hoogte van alle vloeren.
Figuur 9.23 Aansluiting gevelbekleding verdieping op
gevelbekleding begane grond met waterslag
9006950513_Boek.indb 206 03-06-2005 10:15:52
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 207
De schijfwerking van vloeren en daken komt
tot uitdrukking in de schuifkrachten die ter
plaatse van de oplegging op de stabiliteits-
wanden moeten worden overgedragen. De
stabiliteitswanden moeten weerstand bieden
tegen verschuiven, kantelen en schranken. Bij
het kantelen zijn daarbij van belang de grootte
van de rustende verticale belasting en de veran-
kering van de randstijlen aan de ondergelegen
constructie. Voor het opnemen van horizontale
belastingen moeten er ten minste drie vol-
doende vormvaste wanden als stabiliteitswand
kunnen fungeren. Deze stabiliteitswanden
dienen zodanig te worden gesitueerd dat n
wand niet evenwijdig loopt met de twee andere
wanden, guur 9.25. De stabiliteitswanden van
de verschillende verdiepingen plaatst men bij
voorkeur recht boven elkaar.
De verankering van de stelregel aan de fundering
of vloer wordt vrijwel uitsluitend op afschuiving
belast. Meestal is daarbij een verankering door
middel van ingestorte of ingemetselde ankers
Figuur 9.24 Aansluiting gevelbekleding verdieping op gevelbekleding begane grond met uitkraging van verdiepingsvloer
9006950513_Boek.indb 207 03-06-2005 10:15:53
208
12 mm h.o.h. 1,2 m (minimaal twee ankers
per stelregelonderdeel) voldoende.
Ook is er een verankering met boorankers en
dergelijke mogelijk. Het voordeel hiervan is dat
de hiervoor benodigde gaten achteraf kunnen
worden geboord, zodat voor een betere maat-
voering kan worden gezorgd.
Indien uit de stabiliteitsberekening blijkt dat
trekkrachten van de stabiliteitswanden naar de
fundering moeten worden overgebracht, dienen
de randstijlen van de betreffende wanden direct
verankerd te worden aan de fundering. Indien
geen stelregel wordt toegepast, wordt de onder-
regel van de wand rechtstreeks verankerd aan de
vloer of fundering. Bij half-open wandelementen
kan dat op dezelfde wijze als bij de stelregel. Bij
gesloten wandelementen komen veel uiteenlo-
pende verankeringsmethoden voor.
9.3.2 Krimp
Het vochtgehalte van het hout in de draagcon-
structie daalt van circa 20% tijdens de bouw tot
zon 14% als de woning geruime tijd in gebruik
is. Deze afname van het vochtgehalte veroor-
zaakt krimp en wel voornamelijk in richtingen
loodrecht op de vezel, dat wil zeggen in breedte-
en dikterichting van de balken en regels; in de
lengte treedt nauwelijks krimp op. Voor de vorm-
veranderingen ten gevolge van verandering van
het houtvochtgehalte moeten volgens NPR 6761
de volgende rekenwaarden in rekening worden
gebracht:
1 Voor naaldhout toegepast in klimaatklasse I, II
of III een relatieve lengteverandering:
;0
= 0,1 10
-3
;90
= 3,0 10
-3
.
2 Voor loofhout geeft deze norm geen waarden
voor de vormveranderingen, omdat deze sterk
uiteenlopen per houtsoort.
Bij de platformbouwmethode worden de wan-
den op elke verdieping volledig onderbroken
door de vloeren. Een voordeel hiervan is dat de
gevolgen van de krimp (in de balklaag van de
vloeren en de regels van de wanden) niet zicht-
baar worden in de binnenafwerking. De krimp
van het vloerpakket bedraagt onder ongunstige
omstandigheden maximaal 5 10 mm per
bouwlaag.
Bij de detaillering van de aansluiting van wand-
en vloerconstructie, zowel binnen als buiten,
zal met deze krimp rekening moeten worden
gehouden. Krimp kan grotendeels worden voor-
Figuur 9.25 Stabiliteit in houtskeletbouw
9006950513_Boek.indb 208 03-06-2005 10:15:54
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 209
komen door bij het bouwen en het prefabriceren
van de elementen hout te gebruiken met een
vochtgehalte dat dicht bij het eindvochtgehalte
van circa 14% ligt.
9.4 Productie van een
houtskeletbouw-casco
In Nederland worden over het algemeen geslo-
ten elementen toegepast met een hoge graad
van prefabricage.
Als belangrijke uitvoeringskenmerken van de
houtskeletbouw kunnen we noemen:
de montagewerkzaamheden op de bouw-
plaats zijn weinig verletgevoelig (regen en vorst);
de werkwijze is gestandaardiseerd.
Echter:
Figuur 9.26 Gaten naast elkaar in balk
9006950513_Boek.indb 212 03-06-2005 10:15:57
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 213
Figuur 9.29 Kleine raveling
Figuur 9.28 Stalen balk als onderslag in het vloerpakket
Figuur 9.27 Gelamineerde ligger als onderslag
9006950513_Boek.indb 213 03-06-2005 10:16:01
214
Uit praktische overwegingen moeten deze leidin-
gen zoveel mogelijk worden geconcentreerd.
Het doorvoeren van leidingen door balken
hoort in het hart van het hout te gebeuren ter
voorkoming van verlies aan effectieve construc-
tiehoogte. Bij houtskeletbouw legt men soms
leidingen aan in een draagconstructie die tevens
een gevoelig bouwfysisch systeem vormt. Speci-
ale aandacht is dan nodig wanneer men de con-
structie raakt of het bouwfysisch systeem dreigt
te verstoren.
Figuur 9.30 Leidingloop in houtskeletbouw
9006950513_Boek.indb 214 03-06-2005 10:16:02
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 215
Figuur 9.31 Wandopbouw met een brandwerendheid van
ten minste 30, respectievelijk 60 en 90 minuten met betrek-
king tot bezwijken
9.5 Prestaties houtskeletbouw
9.5.1 Brandwerendheid
In de houtskeletbouw vraagt de brandwerend-
heid van bouwdelen, constructies en aanslui-
tingen, een eigen aanpak. Hierbij worden de
eisen ten aanzien van de brandwerendheid met
betrekking tot bezwijken gekoppeld aan de
bestaande brandproeven die ook als basis heb-
ben gediend voor publicaties zoals SBR-uitgave
Handboek Houtskeletbouw, Ontwerp, techniek,
uitvoering en de SBR-uitgave Referentiedetails
houtskeletbouw.
Vloeren en dragende en/of stabiliserende wan-
den van hsb-woningen behoren tot de bouw-
constructie. Indien bezwijken van een dergelijke
vloer of wand niet alleen leidt tot het bezwijken
van de direct erop rustende constructieonder-
delen, maar ook tot het bezwijken van andere
constructieonderdelen, wordt die vloer of wand
geacht tevens een deel te zijn van de hoofd-
draagconstructie.
Hoofddraagconstructie
Een praktische vertaling voor houtskeletbouw,
van de denitie van hoofddraagconstructie
volgens NEN 6702, is daarom:
De hoofddraagconstructie wordt gevormd
door alle dragende en/of stabiliserende wan-
den en vloeren inclusief hun onderlinge ver-
bindingen, exclusief wanden en vloeren die
uitsluitend direct krachten afkomstig uit de
dakconstructie afvoeren.
9.5.1.a Brandwerende wanden
Voor de buitenwanden geldt dat een brand-
werendheid (ook op bezwijken) van 30 of 60
minuten en een brandwerendheid op bezwijken
van 90 minuten kan worden bereikt met een
volledige vulling met minerale wol en enkele of
dubbele al dan niet met glasvezels gewapende
gipskartonplaten aan de binnenzijde overeen-
komstig guur 9.31.
Bij de woningscheidende wanden leveren de vul-
ling met minerale wol en de beplating een aan-
deel in de brandwerendheid, guur 9.32.
De vulling van de wand dient daarbij aan een
aantal voorwaarden te voldoen. Om te voorko-
men dat branddoorslag optreedt direct na het
doorbranden van de bekleding, mogen er geen
naden voorkomen tussen vulling en stijlen en
mag de vulling niet uit de wand vallen. Dit kan
worden bereikt door:
Figuur 9.33 Vloer met een brandwerendheid met betrek-
king tot bezwijken van ten minste 60 minuten
Figuur 9.32 Wandopbouw met een brandwerendheid van
ten minste 60, respectievelijk 90 minuten met betrekking tot
bezwijken
9006950513_Boek.indb 216 03-06-2005 10:16:04
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 217
de naden afwerken) heeft een brandwerendheid
van 30 minuten.
In guur 9.33 is een vloerconstructie aangegeven
met een brandwerendheid met betrekking tot
bezwijken van ten minste 60 minuten. Het es-
sentile verschil tussen beide oplossingen wordt
bepaald door de dikte van de vloerbalken.
In guur 9.34 is een woningscheidende vloer-
constructie aangegeven met een brandwerend-
heid met betrekking tot bezwijken van ten
minste 90 minuten. Daarbij is de keuze van het
soort zwevende dekvloer niet relevant voor die
brandwerendheid.
9.5.1.c Brandkeringen
In het algemeen dienen brandkeringen te zorgen
voor het zoveel mogelijk tegengaan of voorkomen
van brandvoortplanting via holle ruimten in bouw-
delen. Daarnaast zijn zij bij een aantal onderlinge
aansluitingen van bouwdelen noodzakelijk om te
voorkomen dat die aansluitingen de brandwerend-
heid van die delen negatief benvloeden.
Brandkeringen kunnen bestaan uit houten regels
of klossen, stroken minerale wol of brand-isola-
tieplaten. Plaatsen waar brandkeringen moeten
worden aangebracht, zijn:
1 aansluiting binnenwandenvloer;
2 aansluiting woningscheidende wandbuitenwand
3 aansluiting buitenwandvloer;
4 aansluiting woningscheidende wanddak;
5 aansluiting woningscheidende wand-verdie-
pingsvloer;
6 schoorstenen en stookplaatsen.
1 Aansluiting binnenwandenvloer
Boven binnenwanden moeten doorgaande ruim-
ten in de verdiepingsvloer worden dichtgezet
met houten klossen of zorgvuldig aangebrachte
stroken minerale wol, guur 9.35.
2 Aansluiting woningscheidende wandbuitenwand
De spouw achter de gevelbekleding en de spouw
van de woningscheidende wand moeten ter
plaatse van de aansluiting tussen woningschei-
dende wand en buitenwand worden dichtgezet
met een plaatmateriaal of een strook minerale
wol. In guur 9.36 is een mogelijke oplossing
aangegeven.
3 Aansluiting buitenwandvloer
Een spouw achter de houten gevelbekleding
moet van brandkeringen worden voorzien ter
hoogte van elke vloer en het plafond bij niet-
begaanbare zoldervloer, guur 9.37 (horizontale
spijkerregel als brandkering).
4 Aansluiting woningscheidende wanddak
De dakspouw en de spouw van de woning-
scheidende wand dienen ter plaatse van de aan-
sluiting woningscheidende wand en dak dicht-
gezet te worden met brandkeringen, guur
9.38.
Figuur 9.34 Woningscheidende vloer met een brand-
werendheid met betrekking tot bezwijken van ten minste
90 minuten
Figuur 9.35 Brandkering ter plaatse van aansluiting bin-
nenwand-vloer
9006950513_Boek.indb 217 03-06-2005 10:16:05
218
5 Aansluiting woningscheidende wand-
verdiepingsvloer
De spouw van de woningscheidende wand moet
ter hoogte van de aansluiting woningscheidende
wand-verdiepingsvloer worden dichtgezet met
een brandkering. Op die plaats is het meest ge-
schikt daarvoor een strook minerale wol zoals in
guur 9.39 is aangegeven. Alternatieven voor die
strook minerale wol in de spouw zoals bijvoor-
beeld een strook brandwerend plaatmateriaal of
een metalen strook, zijn minder gewenst uit het
oogpunt van geluidsisolatie. Achter de rand- of
kopbalk is een houten klos of extra balk of een
strook minerale wol nodig ter vergroting van de
brandwerendheid van de vloerrand.
Belangrijk bij de aansluiting woningscheidende
wand-verdiepingsvloer is de wijze waarop de
brandwerendheid op bezwijken is opgelost. In
veel gevallen zal de verdiepingsvloer deel uitma-
ken van de hoofddraagconstructie en een brand-
werendheid met betrekking tot bezwijken van 60
minuten hebben. In dat geval wordt de brand-
werendheid van de woningscheidende wand
niet nadelig benvloed door de verdiepingsvloer.
6 Schoorstenen en stookplaatsen
Schoorstenen voor open haarden (inbouw of
voorzet) en zogenoemde allesbranders mogen
niet in houten kasten of kokers of achter houten
wanden worden weggewerkt. Bij een doorgang
van de schoorsteen door een houten vloer die-
nen houten onderdelen ten minste 50 mm vrij
gehouden te worden van de buitenzijde van de
wand van het rookkanaal. Deze ruimte dient met
onbrandbaar materiaal te worden opgevuld.
Voorkomen dient te worden dat de wand achter
een open haard of allesbrander zoveel warm-
testraling opvangt dat zelfontbranding van de
houtconstructie achter de gipskartonbeplating
kan optreden. Bij een inbouw-openhaard dient
Figuur 9.38 Sporenkap op woningscheidende wand
Figuur 9.37 Aansluiting gevel-verdiepingsvloer-gevel, op
begane grond en verdieping gevel met afwerking van hou-
ten delen of plaatmateriaal, geen vloeruitkraging
9006950513_Boek.indb 218 03-06-2005 10:16:07
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 219
daartoe tussen de gemetselde achterwand van
de haard en de houtskeletbouwwand een ge-
ventileerde luchtspouw van ten minste 50 mm
te worden aangebracht.
Bij allesbranders en voorzet-openhaarden kan
worden gedacht aan het op enige afstand van de
houtskeletbouwwand plaatsen van een metalen
scherm, terwijl de gipskartonbeplating daarach-
ter met een reecterende aluminiumfolie kan
worden beplakt.
Open haarden e.d.
Het woord alles in allesbrander moet met
enige reserve worden bekeken. Sloophout dat
is geschilderd of gecreosoteerd moet daarin
niet worden verbrand. Open haarden worden
meestal zodanig gestookt dat er geen vol-
ledige verbranding plaatsvindt. Bij vochtig of
regenachtig weer slaat de rook in de omge-
ving neer hetgeen uitermate hinderlijk is voor
cara-patinten.
Sommige gemeenten overwegen daarom het
plaatsen van open haarden in bepaalde buur-
ten bij verordening te verbieden.
9.5.2 Geluidwering
Ook geluidwering in houtskeletbouw onder-
scheidt zich van de steenachtige bouwmetho-
den. Bij de steenachtige bouwmethoden vindt
geluidwering plaats door de massa van de
woningscheidende constructies. Zware, stijve
constructies worden niet in trilling gebracht.
Houtskeletbouw is circa 75% lichter dan de
steenachtige bouwmethoden.
Hierbij vindt de geluidwering plaats door middel
van buigslappe akoestisch dempende construc-
ties die geluidstrillingen herleiden tot lagere
geluidswaarnemingen. Hiermede kan niet alleen
worden voldaan aan de prestatie-eisen van het
Bouwbesluit maar ook aan de verhoogde voor-
keursmaatregel van het NPW.
De uitvoering van geluidwering in houtskelet-
bouw is echter gevoeliger dan bij de steenach-
tige constructies.
Belangrijke kenmerken van de hsb-woningen ten
aanzien van geluidsisolatie zijn:
Figuur 9.39 Aansluiting woningscheidende wand aan een verdiepingsvloer met brandwerendheid met betrekking tot bezwij-
ken van 60 minuten
9006950513_Boek.indb 219 03-06-2005 10:16:08
220
aal op gescheiden stijl- en regelwerk van hout;
speciale detaillering;
zeer uitvoeringsgevoelig;
vakkennis vereist.
9.5.2.a Aandachtspunten voor
geluidwering bij de details
In deze subparagraaf wordt in hoofdzaak vol-
staan met het aangeven van een aantal vloer-
en wandconstructies die voldoen aan de eisen
die aan de betreffende scheidingsconstructies
worden gesteld. Aansluitingen, mogelijke ge-
luidlekken, situering van ruimten onderling en
dergelijke hebben echter een grote invloed op
de geluidsisolatie. Er is daarom steeds de nodige
voorzichtigheid geboden bij het hanteren van
de in dit hoofdstuk gegeven oplossingen voor de
verschillende scheidingsconstructies. Dit geldt
met name voor de woningscheidende wanden
aansluitend aan hellende daken, en de woning-
scheidende vloeren. Indien die situaties zich in
een project voordoen, is het raadzaam tijdig des-
kundig advies in te winnen.
De prestaties met betrekking tot geluidsisolatie
zijn zoals genoemd bij houtskeletbouw, niet
gebaseerd op massa zoals bij steenachtige con-
structies, maar op buigslappe constructie en
ontkoppeling.
Er zijn veel factoren die de mate van geluidsisola-
tie bepalen. Voor hsb-wanden en -vloeren zijn de
belangrijkste:
aan de eis I
lu:k
20 dB en I
co
20 dB wordt
bij een wand met enkele beplating en zonder
vulling van minerale wol, guur 9.16-1, in prin-
cipe alleen voldaan bij een stijlafstand van 600
mm;
Figuur 9.40 Verende ophanging plafondplaten
9006950513_Boek.indb 221 03-06-2005 10:16:09
222
Figuur 9.41 Binnenwand met dubbele beplating en vulling
van minerale wol
Figuur 9.44 Aansluiting woningscheidende wand aan hel-
lend dak met enkelschalig dakelement en plafond
9006950513_Boek.indb 223 03-06-2005 10:16:13
224
5 dB geldt. De opbouw met halfopen spouw-
bladen is qua resultaten op het gebied van
geluidsisolatie vergelijkbaar met de oplossing
akoestisch open spouwbladen, guur 9.43-1.
Samenvatting
Samenvattend kan met betrekking tot de ge-
luidsisolatie van hsb-woningen worden gesteld:
9006950513_Boek.indb 224 03-06-2005 10:16:14
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 225
materialen zoals gebitumineerde vezelplaat en
cementgebonden platen, worden normaliter niet
afgedekt met folie.
Voor de waterkerende dampdoorlatende laag
kan gebruik worden gemaakt van gewapende
kunststof folies, kruislaminaten en non-woven
materialen.
Voor deze materialen is de beoordelingsrichtlijn
BRL 4708 Waterkerende, dampdoorlatende mem-
branen voor daken en gevels beschikbaar.
De laag wordt meestal reeds in de fabriek in
horizontale of verticale banen aangebracht,
waarbij men van onder naar boven werkt, en ze
wordt bevestigd met nieten, nagels of tengels.
De overlappen dienen afwaterend te worden
uitgevoerd en bedragen minimaal 100 mm.
Waar lood- of vinylslabben nodig zijn, worden
deze eerst aangebracht en vervolgens de water-
kerende en dampdoorlatende folie die deze slab-
ben overlapt. Tussen kozijn en wandconstructie
wordt de folie naar binnen gevouwen en aan de
zijkanten van stijlen en regels geniet of genageld.
Geperforeerde kunststof folies die direct op een
harde ondergrond worden aangebracht, verlie-
zen een groot deel van hun waterkerendheid. Dit
kan vooral in de bouwfase bij het ontbreken van
de buitenbekleding een te grote waterdoorslag
geven. Het verdient daarom aanbeveling in dat
geval deze folie niet direct op de beschieting aan
te brengen, maar op tengels die op de beschie-
ting worden bevestigd. Daardoor blijft de folie
vrij van de beschieting.
9.5.3.c Dampremmende laag: vochtwering
van binnen
De dampremmende laag (aan de warme zijde)
dient om te voorkomen dat er inwendige con-
densatie optreedt als gevolg van damptransport
door de constructie. Deze laag dient te worden
aangebracht bij:
d
1,0 m. Ook kan aluminiumfolie worden
gebruikt, waarmee een grotere dampdichtheid
wordt verkregen.
De folie wordt op stijlen, regels, balken, sporen
en dergelijke geniet en aangebracht in banen
met overlappen van ten minste 50 mm ter
plaatse van die constructieonderdelen.
Indien na het aanbrengen van de damprem-
mende laag nog onbedekte constructiedelen
overblijven, moeten deze met inke overlappen
apart dampremmend worden afgedekt. Alle
doorvoeringen van leidingen, aansluitingen en
bevestigingen voor installaties door de damp-
remmende laag moeten goed dampremmend
worden afgedicht.
Hout is gevoelig voor vocht; een langdurig
vochtgehalte van meer dan 21% kan schade
opleveren. Een zorgvuldige detaillering en uit-
voering zijn daarom van groot belang voor een
lange levensduur.
Het aanbrengen van een dampremmende folie
tegen de isolatie achter vloerranden ter plaatse
van de buitenwanden stuit op een aantal prakti-
sche bezwaren, waardoor de kans op damplek-
ken groot is. Toch dient ook op die plaats veilig-
heidshalve een dampremmende voorziening te
worden aangebracht. Daarbij kan worden ge-
dacht aan de volgende oplossingen:
1 de dampremmende folie op de wand door-
trekken in de vloerranden;
9006950513_Boek.indb 225 03-06-2005 10:16:14
226
2 tegen de binnenzijde van rand- of kopbalken
isolatie aanbrengen met dampremmende cache-
ring;
3 aanbrengen van thermisch isolerende en
dampremmende platen zoals gextrudeerde PS-
schuimplaten;
4 rand-of kopbalk naar binnen verplaatsen, de
dampremmende folie op de binnenzijde van de
wanden langs de buitenzijde ervan aanbrengen;
5 toepassing van een dubbele randbalk of kop-
balk met klossen, waarbij het isolatiemateriaal bij
de vloerrand vervalt.
Deze vijf oplossingen zijn geen van alle ideaal.
De eerste drie oplossingen zijn met name uit-
voeringsgevoelig, vooral met het oog op de
benodigde kierloze aansluitingen. De laatstge-
noemde oplossing is het eenvoudigste. Hoewel
de dampremming bij deze oplossing beperkt is,
wordt dit toch verantwoord geacht omdat door
het weglaten van de isolatie de kans op inwen-
dige condensatie voldoende klein is. Voorwaarde
is dan wel dat er geen kieren mogen optreden
(aanwezige kieren moeten dus zorgvuldig wor-
den gedicht).
Een dampremmende folie dient te worden aan-
gebracht tegen constructiedelen die de schei-
ding vormen tussen ruimten waarin gedurende
kortere of langere tijd betrekkelijk grote tempera-
tuurverschillen optreden.
Doordat de woning dichter wordt gemaakt
door kier-en tochtdichting wordt de dampdruk
binnen groter. Hierbij kan men dus niet zorg-
vuldig genoeg zijn met het aanbrengen van
dampremmende folie. Voor dampafvoer zal men
gebruik moeten maken van een mechanische
ventilatie.
9.5.4 Warmte-isolatie
Bij houtskeletbouw is energiebesparing, in tech-
nische zin, ingebouwd en die besparing kan
dan ook op de juiste manier worden verkregen.
Energiebesparing is echter meer dan het aan-
brengen van voldoende isolatie. Het betekent
een integrale aanpak van isolatie, verwarming,
ventilatie en het dichten van voegen en kieren.
Het grote voordeel van houtskeletbouw is dat
de opbouw van de constructie en de detaillering
zich zeer goed lenen voor een optimale uitvoe-
ring van dit pakket. Goede isolatie en een goede
tochtdichting zijn geen probleem. De ruimte in
de constructie van wanden, vloeren en daken
kan gemakkelijk en relatief goedkoop worden
opgevuld met isolatiemateriaal en door naadloze
aansluiting van de bouwdelen onderling zijn er
geen kieren.
Een zorgvuldig afgestemd verwarmingssysteem
en een goede ventilatie, eventueel aangevuld
met warmteterugwinning, maken het geheel
compleet.
Als vuistregels voor een goede warmte-isolatie in
de houtskeletbouw kunnen gelden: