Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 246

JELLEMA 8

WONINGBOUW
9006950513_Boek.indb 1 03-06-2005 10:11:43
II
omslagontwerp Marjan Gerritse, Amsterdam
vormgeving binnenwerk Peter van Dongen, Amsterdam
opmaak Van de Garde, Zaltbommel
tekenwerk Technisch bureau Lindhout b.v. Woerden
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen.
Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de
uitgever wenden.
ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onder-
wijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs.
Voor meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen:
www.thiememeulenhoff.nl
ISBN 90 06 95051 3
Tweede druk, eerste oplage
ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2005
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij
elektronisch, mechanisch, door fotokopien, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopien uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet
1912 j
o
het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985,
Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen
te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van
gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16
Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
9006950513_Boek.indb 2 03-06-2005 10:11:43
III
Bouwproces
Woningbouw
8
9006950513_Boek.indb 3 03-06-2005 10:11:44
IV
De serie Jellema Hogere Bouwkunde bestaat naast
het inleidende deel uit drie reeksen boeken:
bouwtechniek, bouwmethoden en bouwproces.
Tezamen vormt de inhoud de onontbeerlijke
basiskennis voor het hoger beroepsonderwijs en
wetenschappelijk onderwijs.
Ook deze vernieuwde uitgave is ontstaan vanuit
de noodzakelijke interactie tussen het onderwijs
enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Beide
sectoren leveren auteurs, maar zijn ook bereid
tot het leveren van commentaar en kritiek in een
voortdurende discussie tussen redactie, auteurs
en het onderwijs.
De redactie:
ir. K. Hofkes
Docent Bouwkunde, Hogeschool INHOLLAND,
Haarlem en Alkmaar
ir. H. Brinksma
Docent Bouwkunde, Hogeschool van Utrecht,
Utrecht
ing. N. Zimmermann
Architect, Amsterdam
ir. A. van Tol
Architect, Zwolle
H.A.J. Flapper
Bouwinnovator, Amsterdam
ir. M. Bonebakker
Adviseur Bouwmanagement, Geesteren
Auteurs deel 8:
ir. P. van Boom
Directeur Bartels Ingenieursbureau, Zwijndrecht
ir. W.H. Maessen
Kennismanager Nibag huisvestingsadvies,
Uden Oldenzaal De Bilt
ir. D.J. Noy
Directeur Nibag huisvestingsadvies,
Uden Oldenzaal De Bilt
ir. J.G.M. Raadschelders c.i.
Directeur Raadschelders Bouwadvies b.v.,
Spaarndam
Universitair docent TU-Delft, faculteit Civiele
Techniek en Geodesie, vakgroep Staal- en
Houtconstructies
9006950513_Boek.indb 4 03-06-2005 10:12:28
V
A
M
E
L
L
E
J
A
M
E
L
L
E
J
A
M
E
L
L
E
J
1
www.jellema-online.nl
7 10 2
Serieoverzicht
11 8 3
12 9 4
12 4
13 4
5
6
6
6
9006950513_Boek.indb 5 03-06-2005 10:12:32
VI
Woord vooraf
Dit deel behandelt de woningbouw in ons land
en met name het samenstellen van de cascos
van de seriematige woningbouw.
De woningbouwmarkt kenmerkt zich meer en
meer door de vraaggerichtheid. Dat wil zeggen
dat de toekomstige bewoner/eigenaar sterk
bepaalt wat gebouwd gaat worden en dat de
ontwerper en bouwer de gevraagde prestatie in
de best mogelijke kwaliteit-prijsverhouding moet
realiseren.
Na een inleiding over het belang van de woning-
bouw in Nederland wordt een overzicht gegeven
van de ontwikkelingen in de woningbouw in ons
land. Vervolgens komen aan de orde de bouw-
technische regelgeving en de functionele en
prestatie-eisen die voor elk type woningcasco
gelden.
De verscheidenheid waarin de draagstructuur of
het casco van woningen kan worden gebouwd
is groot.
De wijze waarop de productiemiddelen (mate-
riaal, materieel en arbeid) worden ingezet, is
bepalend voor de naamgeving van de productie-
methode.
In dit deel worden achtereenvolgens besproken:

stapelbouw;

gietbouw;

montagebouw prefab beton;

montagebouw houtskeletbouw.
In deze hoofdstukken komen de constructieve
opbouw en de vervaardiging aan de orde en
wordt aangegeven hoe deze cascos aan de
gestelde prestatie-eisen kunnen voldoen.
Voor de huidige bouw en vooral voor de wo-
ningbouw zijn de zorgaspecten zoals kwaliteits-
zorg, milieuzorg en Arbozorg van het grootste
belang. Voor iedere bouwmethode worden de
specieke zorgaspecten besproken.
De auteurs
januari 2005
06950513_vw.indd 6 10-06-2005 12:35:22
VII INHOUD
Inhoud
1 Het belang van woningbouw
in Nederland 1
Inleiding 2
1.1 Bevolkingsontwikkelingen 2
1.2 Eigendomssituatie 3
1.2.1 Huren 4
1.2.2 Eigen-woningbezit 5
1.3 Woningkwaliteit 6
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 8
2 Ontwikkelingen in de woningbouw 9
inleiding 10
2.1 Sociale woningbouw begin twintigste eeuw
(1901-1940) 10
2.1.1 Invloed van de Woningwet 14
2.2 Industrieel bouwen (1940-1972) 15
2.3 De herbergzame stad (1972-1990) 21
2.3.1 Groeikernen en satellietsteden 21
2.3.2 Leegloop van steden 22
2.3.3 Innovatie 23
2.4 Van Vinex naar inbreiding en
herstructurering (1990-heden) 25
2.4.1 Technische eisen aan bouwen 27
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 28
3 Bouwtechnische regelgeving en
informatieverwerking 29
Inleiding 30
3.1 Bouwbesluit 2003 31
3.2 Gemeentelijke Bouwverordening 32
3.3 Normbladen 33
3.4 Kwaliteitsverklaringen voor de bouw 34
3.5 Informatieverwerkingssystemen 35
3.5.1 STABU-systeem 37
3.5.2 Bureaubestek vanuit STABU 38
3.5.3 Prestatieconcept 39
3.6 Invloed van de Europese Unie 39
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 40
4 Functionele eisen en prestatie-eisen 41
Inleiding 42
4.1 Hoofdonderdelen ontwerp 42
4.1.1 Draagconstructie 42
4.1.2 Fundering 43
4.1.3 Begane-grondvloer 43
4.1.4 Verdiepingsvloer 44
4.2 Veiligheid 45
4.2.1 Constructies 45
4.2.2 Brand 51
4.2.3 Inbraakwerendheid 54
4.3 Gezondheid 54
4.3.1 Geluid 54
4.3.2 Vochtwering 56
4.3.3 Ventilatie 58
4.3.4 Daglichttoetreding 59
4.4 Bruikbaarheid 60
4.4.1 Indeling woning volgens Bouwbesluit 60
4.5 Energiezuinigheid 64
4.6 Zorgaspecten 66
4.6.1 Kwaliteitszorg 66
4.6.2 Arbo-zorg 67
4.6.3 Milieuzorg en duurzaam bouwen 71
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 72
5 Keuzeaspecten bouwmethoden
en processen bij het bouwen 73
Inleiding 74
5.1 Keuzeproces 74
5.2 Processen bij het bouwen 74
5.2.1 Processtappen van een
bouwonderneming 76
5.2.2 Proceskwaliteit 76
5.2.3 Procesanalyse 76
6 Stapelbouw 79
6.1 Typering stapelbouw 80
6.1.1 Kenmerken stapelbouw 80
6.1.2 Materialen stapelbouw 80
6.2 Samenstelling van een woningcasco in
stapelbouw 82
6.2.1 Wanden van kalkzandsteenelementen 82
6.2.2 Vloeren in een stapelbouwcasco 84
6.3 Constructieve veiligheid
stapelbouwcasco 84
6.3.1 Sterkte 84
6.3.2 Stabiliteit 85
6.3.3 Dilataties in een stapelbouwcasco 85
6.4 Productie van een stapelbouwcasco 87
6.4.1 Werkvoorbereiding 87
6.4.2 Werkvolgorde 88
6.4.3 Transport 88
6.4.4 Productie wanden 89
6.4.5 Productie vloeren 92
6.4.6 Voorzieningen voor invulling casco 93
6.5 Detaillering afbouw stapelbouwcascos 97
6.6 Zorgaspecten stapelbouw 98
6.6.1 Kwaliteitszorg stapelbouw 98
9006950513_Boek.indb 7 03-06-2005 10:12:35
VIII
6.6.2 Arbo-zorg stapelbouw 100
6.6.3 Milieuzorg stapelbouw 100
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 102
7 Gietbouw 103
7.1 Typering gietbouw 104
7.1.1 Kenmerken gietbouw 104
7.1.2 Materialen gietbouw 104
7.1.3 Materieel gietbouw 105
7.2 Bekistingssystemen voor woningbouw 110
7.2.1 Wandbekisting 110
7.2.2 Holle betonnen wandbekisting 114
7.2.3 Vloerbekisting 115
7.2.4 Tunnelbekisting 118
7.3 Ontwerpen van een woningcasco in
gietbouw 121
7.3.1 Standaardmaten 122
7.3.2 Constructieve samenstelling
gietbouwcascos 123
7.4 Constructieve veiligheid gietbouw 125
7.4.1 Stabiliteit 125
7.4.2 Dilataties in gietbouw 126
7.5 Productie gietbouwcasco 126
7.5.1 Productieproces van een casco in
tunnelgietbouw 127
7.5.2 Inzet van tunnelbekisting 137
7.5.3 Transport van tunnelbekisting 137
7.5.4 Verharding van het beton 139
7.5.5 Nabehandeling van het beton 140
7.5.6 Tijdstip van ontkisten 141
7.5.7 Voorzieningen voor invulling casco 143
7.6. Geluidwering 145
7.7 Detaillering afbouw gietbouwcasco 149
7.8 Zorgaspecten gietbouw 151
7.8.1 Kwaliteitszorg gietbouw 151
7.8.2 Arbo-zorg gietbouw 156
7.8.3 Milieuzorg gietbouw 159
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 160
8 Montagebouw prefab-beton 163
Inleiding 164
8.1 Componenten in prefab-beton 167
8.1.1 Funderingen 167
8.1.2 Kelders 168
8.1.3 Vloersystemen 169
8.1.4 Wanden 172
8.1.5 Gevels 175
8.2 Bouwsystemen in prefab-beton 177
8.2.1 Eengezinsbouw-cascosysteem in normaal
beton 178
8.2.2 Eengezinsbouw-cascosysteem in licht
beton 180
8.2.3 Cascosysteem met complete gevels 182
8.2.4 Cascosysteem in gasbeton 184
8.3 Zorgaspecten montagebouw in
prefab-beton 184
8.3.1 Kwaliteitszorg montagebouw 184
8.3.2 Arbeidsomstandigheden 184
8.3.3 Milieuzorg 185
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 186
9 Montagebouw houtskeletbouw 187
9.1 Typering montagebouw
houtskeletbouw 188
9.1.1 Kenmerken houtskeletbouw 188
9.1.2 Materialen houtskeletbouw 189
9.2 Samenstelling van het hsb-casco 191
9.2.1 Algemeen 191
9.2.2 Fundering 192
9.2.3 Vloeren 192
9.2.4 Wanden 197
9.2.5 Kapconstructies in houtskeletbouw 201
9.2.6 Gevelbekleding 204
9.3 Constructieve veiligheid
houtskeletbouw 206
9.3.1 Stabiliteit 206
9.3.2 Krimp 208
9.4 Productie van een
houtskeletbouw-casco 209
9.4.1 Prefabricage elementen 209
9.4.2 Transport 210
9.4.3 Werkvolgorde 210
9.4.4 Voorzieningen voor invulling casco 212
9.5 Prestaties houtskeletbouw 215
9.5.1 Brandwerendheid 215
9.5.2 Geluidwering 219
9.5.3 Vochtwering 224
9.5.4 Warmte-isolatie 226
9.6 Afbouwdetails 227
9.7 Zorgaspecten 228
9.7.1 Kwaliteitszorg 228
9.7.2 Arbo-zorg 228
9.7.3 Milieuzorg 229
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 230
Register 232
9006950513_Boek.indb 8 03-06-2005 10:12:35

1
Het belang van woningbouw
in Nederland
ir. D.J. Noy
Wonen is een primaire levensbehoefte. Bij de keuze voor een woning
laten huishoudens zich leiden door allerlei aspecten zoals de plaats,
het woningtype, de betaalbaarheid en de uitstraling. Helaas is er lang
niet altijd sprake van een vrije keuze, vraag en aanbod zijn onvol-
doende op elkaar afgestemd.
De overheid tracht via haar volkshuisvestingsbeleid tot afstemming
van de woningbehoefte op het woningaanbod te komen. Daartoe
beschikken Rijk, provincie en gemeenten over een uitgebreid instru-
mentarium op het gebied van planning, ruimtelijke ordening, kwali-
teitsbepaling en kosten.
9006950513_Boek.indb 1 03-06-2005 10:12:36
2
Inleiding
Rond de Tweede Wereldoorlog telde Neder-
land ongeveer 2 miljoen woningen voor haar
9 miljoen inwoners. Sindsdien werden ieder
jaar gemiddeld bijna 100.000 woningen aan
de voorraad toegevoegd. Aan het begin van de
eenentwintigste eeuw bezat Nederland ongeveer
6,5 miljoen woningen voor haar ruim 16 miljoen
inwoners.
Deze uitbreiding van de woningvoorraad
was een belangrijk thema vanaf de Tweede
Wereldoorlog. Destijds was er een fors tekort aan
woningen, niet alleen vanwege de vernielingen
door oorlogshandelingen, maar ook doordat
vele paren het einde van de oorlog hadden afge-
wacht om een gezin te stichten. Tot begin jaren
zestig van de twintigste eeuw woonden vele
jonge gezinnen de eerste huwelijksjaren in bij de
ouders van een van beiden.
Aan het einde van de jaren zeventig van bestond
de algemene verwachting dat het einde van de
woningnood nabij was, maar deze verwachting is
niet uitgekomen.
De bevolkingsomvang van ons land groeit nog
steeds. De verwachting is nu dat Nederland
rond 2030 bijna 18 miljoen inwoners heeft: een
jaarlijkse toename van ongeveer 60.000, guur
1.1. Daarnaast neemt de gemiddelde huishoud-
grootte af door bijvoorbeeld gezinsverdunning,
echtscheidingen en het langer zelfstandig wonen
van ouderen. De gemiddelde woningbezetting
bedroeg rond de Tweede Wereldoorlog nog 4,5;
deze is inmiddels gedaald tot 2,3.
1.1 Bevolkingsontwikkelingen
De woningvoorraad moet afgestemd zijn op de
omvang en de behoeften van de bevolking. Je
kunt dus wel over genoeg woningen beschikken,
maar als deze op de verkeerde plaats staan, niet
aansluiten bij de vraag van de woonconsument
of niet stroken met de nancile middelen, is er
nog steeds sprake van woningnood.
Enerzijds is nog steeds een permanente groei
van de Nederlandse bevolking waarneembaar.
De verwachting is dat deze de komende dertig
jaar enigszins afvlakt, maar groei blijft er.
Anderzijds is de gemiddelde huishoudgrootte
de laatste zestig jaar gedaald van 4,5 tot 2,3. De
verwachting is dat deze daling nog iets doorzet,

Figuur 1.1 Bevolkingsomvang Nederland in de twintigste en begin eenentwintigste eeuw


Jaar Aantal
1900 5.104.000
1910 5.858.000
1920 6.831.000
1930 7.832.000
1940 8.834.000
1950 10.026.000
1960 11.416.000
1970 12.958.000
1980 14.091.000
1990 14.893.000
2000 15.844.000
2010 16.667.000
2020 17.212.000
2030 17.607.000
9006950513_Boek.indb 2 03-06-2005 10:12:36
1 HET BELANG VAN WONINGBOUW IN NEDERLAND 3
Aannemers/projectontwikkelaars verkopen de
woningen bij oplevering weer aan een van de
drie andere groepen.
Anno 2000 namen de sociale verhuurders en
particulieren ieder ongeveer eenvijfde van de
productie op zich, terwijl beleggers en aan-
nemers/projectontwikkelaars het overgrote deel
realiseerden.
Van alle woningen in Nederland is ongeveer
35% eigendom van een sociale verhuurder. Dit
aandeel loopt geleidelijk terug, omdat in de
nieuwbouw het aandeel sociale huurwoningen
steeds kleiner wordt. Ongeveer 13% van de
Nederlandse woningen wordt verhuurd door
particuliere verhuurders, vaak pensioenfondsen.
De overige 52% van de Nederlandse woningen
is eigendom van de bewoner.
De afgelopen tien jaar werden steeds minder
goedkope en middeldure huurwoningen ge-
bouwd, guur 1.4. Verhoudingsgewijs telt
Nederland te veel huurwoningen in lagere
prijsklassen. Hierop wordt ingespeeld door ver-
maar dat het laagste punt (2,2) genaderd is. De
behoefte aan nieuwe woningen is onverminderd
groot. Wel zijn de huishoudens kleiner. Daarnaast
vraagt de vergrijzing, guur 1.2, om het aanpas-
sen van grote delen van de bestaande woning-
voorraad. Nieuwe woningen moeten in principe
levensloopbestendig gebouwd worden: geschikt
voor huishoudens met en zonder kinderen, maar
ook voor ouderen met een lichamelijk ongemak.
Een andere levensfase ingaan hoeft niet meer au-
tomatisch tot een verhuizing leiden, guur 1.3.
1.2 Eigendomssituatie
Opdrachtgevers voor de bouw van woningen
kunnen zijn:

sociale verhuurders;

particulieren;

beleggers;

aannemers/projectontwikkelaars.
Figuur 1.2 Ontgroening en vergrijzing van de Nederlandse bevolking

Jaar 019 jaar 2064 jaar 65 jaar en ouder Totaal


1950 3.742.000 5.513.000 1.771.000 10.026.000
1960 4.331.000 6.067.000 1.018.000 11.416.000
1970 4.658.000 6.989.000 1.311.000 12.958.000
1980 4.432.000 8.044.000 1.615.000 14.091.000
1990 3.822.000 9.165.000 1.906.000 14.893.000
2000 3.873.000 9.839.000 2.152.000 15.864.000
2010 4.009.000 10.171.000 2.487.000 16.667.000
2020 3.896.000 10.127.000 3.190.000 17.212.000
2030 3.890.000 9.894.000 3.823.000 17.607.000
9006950513_Boek.indb 3 03-06-2005 10:12:37
4
houdingsgewijs minder sociale huurwoningen
te bouwen en door bestaande huurwoningen te
verkopen.
1.2.1 Huren
Voor huurders vormen de huurlasten een steeds
groter deel van het netto-huishoudinkomen,
guur 1.5-1. In 1982 was men gemiddeld nog
zon 16% van het netto-inkomen kwijt aan de
huur. In 1990 was dit 20% en in 2000 was dit al
opgelopen tot 24%.
Huurders met een relatief laag inkomen kunnen
huursubsidie aanvragen. Aan het begin van de
eenentwintigste eeuw ging bijna de helft van
de begroting van het ministerie van Volkshuis-
vesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
(VROM) op aan huursubsidies. Een van de
redenen daarvoor is dat veel huishoudens met
behoorlijke inkomens al tien jaar of langer in
goedkope huurwoningen wonen. Zij stromen
niet door naar een andere woning als hun woon-
lasten daarbij omhoog gaan. Huishoudens met
lagere inkomens komen dan terecht in relatief
duurdere woningen, zodat VROM meer huur-
subsidie moet toekennen.
De overheid wil deze zogenaamde scheefgroei
op twee manieren bestrijden. Enerzijds door de
huur van de bestaande woning van huishoudens
met behoorlijke inkomens versneld te verhogen
en door verhuizing te stimuleren met een goed
aanbod van alternatieven.
Anderzijds wil de overheid de sociale verhuurders
een rol geven in het terugdringen van de huur-
subsidies. Zij kunnen goedkopere woningen juist
aan huishoudens met lagere inkomens toewijzen,
waardoor minder huursubsidie toegekend hoeft
te worden. Ook beschikken de sociale verhuurders
over reserves, die van de overheid alleen in die
sociale sector zelf genvesteerd mogen worden.
Maar hier liggen meteen forse valkuilen om
de hoek. In een vrije woningmarkt zouden er
keuzemogelijkheden moeten zijn voor woon-
consumenten. Goedkopere woningen zijn helaas
vaak ook kwalitatief minder goede woningen.
Hierdoor stijgt de kans dat lagere inkomens aan-
gewezen zijn op slechte buurten en woningen.
Figuur 1.3 Door de vergrijzing moet een groot deel van de woningvoorraad levensloopbestendig worden gemaakt
Bron: De grote Verbouwing; fotos: Rob t Hart
9006950513_Boek.indb 4 03-06-2005 10:12:41
1 HET BELANG VAN WONINGBOUW IN NEDERLAND 5
Tegelijk hebben de sociale verhuurders hun
stille reserves hard nodig om ook in de chique
VINEX-wijken betaalbare huurwoningen te bou-
wen, om de wijken en woningen uit de jaren
vijftig, zestig en begin jaren zeventig te herstruc-
tureren en om hun woningbezit aan te passen
aan de behoeften van ouderen.
1.2.2 Eigen-woningbezit
De meeste bezitters van eigen woningen hebben
met hun huis als onderpand een lening afgeslo-
ten om de aankoop te betalen. Ook hier zie je
een stijging van het aandeel van het inkomen
dat naar het huis gaat, guur 1.5-2. In 1990 was
men 12% van het inkomen kwijt aan de woning.
Dit liep op naar 18% in 2000.
Zoals er voor huurders met lage inkomens huur-
subsidie is, bestaat er hypotheekrenteaftrek voor
alle eigen-huisbezitters. Van de betaling aan de
bank krijgt de eigenaar-bewoner gemiddeld
bijna een kwart terug van de belastingdienst.
Al jaren staat de hypotheekrenteaftrek ter discus-
sie. Binnen de Europese Unie, waar men steeds
meer regels op elkaar afstemt, is dit een uitzon-
derlijke constructie. Het kost de Nederlandse
schatkist veel geld en diverse economen wijzen
erop dat de hypotheekrenteaftrek een onnodig
prijsverhogend effect heeft. Immers, aspirant-
kopers berekenen hun woonlasten uitgaande van
het aftrekeffect, waardoor ze kunnen leven met
de hogere koopprijzen.

Figuur 1.4 Productie van nieuwe woningen in Nederland


Jaar Huurwoningen Koopwoningen Totaal
Goedkoop Middelduur Duur
1984 24.000 29.700 21.400 36.200 111.200
1985 27.600 29.400 12.900 42.600 112.500
1986 24.500 20.400 9.300 43.300 97.500
1987 24.500 19.900 10.200 48.700 103.300
1988 17.100 23.900 10.700 58.400 110.100
1989 14.000 27.000 10.600 66.900 118.400
1990 11.200 26.300 8.200 65.500 111.200
1991 7.700 20.400 9.400 60.000 97.400
1992 5.800 16.000 7.200 53.900 82.900
1993 6.000 17.400 8.200 54.600 86.200
1994 5.000 16.200 7.100 55.400 83.700
1995 4.000 17.600 6.700 59.100 87.400
1996 4.600 18.000 6.500 64.700 93.800
1997 4.700 18.700 7.700 57.800 88.900
1998 4.700 14.600 6.600 66.400 92.300
1999 4.500 11.700 5.300 69.100 90.500
2000 3.900 10.300 3.400 61.000 78.600
2001 3.300 8.600 3.300 55.400 70.600
9006950513_Boek.indb 5 03-06-2005 10:12:41
6
1.3 Woningkwaliteit
De woningkwaliteit kan worden vastgesteld met
een aantal meetinstrumenten. Enkele invalshoe-
ken zijn:
woningtype en -grootte;
uitrusting van de woning;
technische kwaliteit.
Woningtype en -grootte
Van de woningvoorraad in Nederland is 71% een
grondgebonden eengezinswoning, terwijl de
overige 29% woningen in meergezinsgebouwen
betreft, guur 1.6. Ongeveer 80% van de wonin-
gen beschikt over drie, vier of vijf kamers. Slechts
10% beschikt over maar n of twee kamers,
terwijl de overige 10% over zes of meer kamers
beschikt.
Woningen in Nederland worden in rap tempo
steeds groter. In het laatste decennium van de
twintigste eeuw nam de gemiddelde inhoud van


Figuur 1.5 Woonuitgaven huurders versus eigenaar-bewoners
9006950513_Boek.indb 6 03-06-2005 10:12:42
1 HET BELANG VAN WONINGBOUW IN NEDERLAND 7
een huurwoning met 30% toe tot 378 m
3
en van
een koopwoning met 18% tot 539 m
3
. Onder
goedkopere eengezinswoningen ligt gemiddeld
zon 150 m
2
grond, onder de duurdere wonin-
gen gemiddeld bijna 400 m
2
grond.
Uitrusting van de woning
De kwaliteit van het woningbezit neemt nog
altijd toe. Enerzijds komt dit doordat de eisen
bij nieuwbouw steeds strenger worden. Een in
2000 opgeleverde sociale huurwoning heeft
beduidend meer kwaliteit dan een sociale huur-
woning die in 1980 is opgeleverd. En deze laatst-
genoemde woning is absoluut niet te vergelijken
met een sociale huurwoning uit 1960.
In 1960 werden een lavet als wasvoorziening,
een keukenblok en enkele stookplaatsen voor
kolenkachels nog als een comfortabel gegeven
beschouwd. De woonkamer was 18 m
2
groot,
er waren drie slaapkamers voor zes bewoners en
het huis was ongesoleerd.
In 1980 was heel Nederland van gas voorzien.
De woning kreeg de eerste zojuist ontwikkelde
combiketel voor ruimteverwarming en warmtap-
water. De woonkamer met open keuken was in-
middels 30 m
2
groot en de kinderen hadden ie-
der hun eigen slaapkamer. Er was een badkamer
met douche, wastafel en wasmachineaansluiting.
Gevels en daken waren redelijk gesoleerd.
Anno 2000 is de woonkamer zon 35 m
2
groot,
daarnaast is er een hobby- c.q. studeerkamer
en heeft iedere bewoner bovendien een eigen
(slaap)kamer. Het hele omhulsel is goed geso-
leerd. De badkamer beschikt over een douche,
ligbad, wastafel en tweede toilet. De woning be-
zit een hoogrendementsketel en een uitgekiend
ventilatiesysteem.
Technische kwaliteit
Zowel sociale verhuurders als particulieren heb-
ben de afgelopen decennia met de toegenomen
nancile middelen ink genvesteerd in de
technische kwaliteit van hun woningen. Tegelijk
wordt ook bij nieuwbouw hieraan steeds meer
zorg toegekend.
De gevolgen zijn meetbaar. Woningen van so-
ciale verhuurders staan er gemiddeld het beste
voor, gevolgd door de woningen van eigenhuis-
bezitters. De oudere woningen van particuliere
verhuurders beschikken gemiddeld over de
minste kwaliteit. De sociale verhuurders hebben
door zorgvuldig planmatig onderhoud en door
grotere ingrepen zoals renovatie en groot onder-

Figuur 1.6 Kenmerken van de woningvoorraad


9006950513_Boek.indb 7 03-06-2005 10:12:43
8
houd hun woningen op peil gebracht. Daken,
gevels en kozijnen zijn daarbij gerenoveerd of
vervangen. Ook de binnenkant van veel wonin-
gen is aangepakt: nieuwe keukens en badkamers,
het sanitair is vervangen, elektra is vernieuwd
en de verwarmingsinstallatie is gemoderniseerd.
Ook de bezitters van eigen woningen hebben
niet stil gezeten. De toename van inkomsten en
ook vrije tijd hebben dit vergemakkelijkt. Veel
doe-het-zelfzaken zijn hier handig op ingespron-
gen en hebben forse omzetstijgingen gereali-
seerd.
Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
1 Cijfers over Wonen 2003 en 2004, feiten over
mensen, wensen, wonen. Ministerie van VROM.
2 Tellinga, J., De grote verbouwing, Verandering
van naoorlogse woonwijken. Uitgeverij 010,
Rotterdam, 2004.
9006950513_Boek.indb 8 03-06-2005 10:12:43

2
Ontwikkelingen in de woningbouw
ir. D.J. Noy
In de twintigste eeuw is de woningbouwgeschiedenis enerzijds sterk
benvloed door allerlei demograsche en maatschappelijke ontwik-
kelingen. Anderzijds heeft de politiek zich, vanuit haar betrokkenheid
met de kwaliteit en betaalbaarheid van het wonen en vanuit haar
belang met de ruimtelijke ordening, intensief ingelaten met de
woningbouw. In het begin van de twintigste eeuw kwam de Woning-
wet tot stand.
De Tweede Wereldoorlog had in Nederland grote gevolgen voor de
naoorlogse woningbouw. Daarbij ontstonden nieuwe visies op steden-
bouw, volkshuisvesting en bouwmethoden.
De laatste decennia zorgen maatschappelijke ontwikkelingen zoals
vergrijzing, milieu en economie ervoor dat er andere eisen aan de
woningbouw worden gesteld.
In dit hoofdstuk worden via vijf tijdsbeelden de ontwikkelingen
geschetst op het gebied van stedenbouw, woningplattegrond en
-typologie en bouwtechniek.
9006950513_Boek.indb 9 03-06-2005 10:12:43
10
Inleiding
In vergelijking met andere West-Europese landen
kwam in Nedeland de industrile revolutie laat
op gang. Pas in het midden van de negentiende
eeuw zette de industrialisatie door. De bevol-
kingsgroei was enorm. De steden groeiden daar-
door in hoog tempo. De woonomstandigheden
waren triest: te veel mensen in te kleine ruimtes.
Het ontbrak aan daglicht, verse luchttoetreding
en sanitaire voorzieningen: geen schoon drink-
water of enige vorm van riolering. Door de over-
heid werd huisvuilafvoer niet als kerntaak gezien.
Kortom, het wonen was onveilig en ongezond.
Ziekten en epidemien lagen permanent op de
loer.
Al in het midden van de negentiende eeuw werd
in de Tweede Kamer een aanzet gedaan om via
wettelijke regelingen overheidstoezicht op de
ontoelaatbare woontoestanden af te dwingen.
Gepleit werd voor actief overheidsbeleid tegen
de excessen van de snelle verstedelijking en de
armoede op het platteland. De voorstellen haal-
den het niet.
Door de snelle bevolkingsgroei ontstond een
woningtekort. Zonder overheidssturing werden
slechte woningen gebouwd aan smalle straatjes
in buurten zonder groen of andere voorzie-
ningen: de zogenaamde revolutiebouw. Lokale
overheden waren niet toegerust om leiding en
richting aan de stadsuitbreidingen te geven. Zo
ontstonden er willekeurige verkavelingspatro-
nen langs de toevallige lijnen van aangekochte
kavels, vaak met slechte aansluitingen op het be-
staande stedelijke weefsel, met een willekeurige
orintatie op de zon en met een schrale kwaliteit
van de openbare ruimte.
Aan het einde van de negentiende eeuw kwam
er steeds meer steun voor wettelijke regelingen
omtrent woonomstandigheden. Met name
artsen wezen op de samenhang tussen trieste
woonomstandigheden en de steeds terug-
kerende tyfus- en cholera-epidemien. Hygine
kwam op de agenda.
Woningwet
Uiteindelijk kwam de regering in 1901 met de
Woningwet. Deze eerste versie telde 54 artike-
len. De Woningwet legde bij de gemeenten de
verantwoordelijkheid neer om kwaliteitseisen te
stellen aan bestaande, te renoveren en nieuwe
woningen. Gemeentebesturen dienden plan-
nen op te stellen voor stadsuitbreidingen. Wel-
standscommissies deden hun intrede. Daarnaast
werd de basis gelegd voor de sociale huursector.
Diverse artikelen legden vast hoe via een uitge-
breid stelsel van nancile bijdragen en nancie-
ringsfaciliteiten goede en betaalbare huurwonin-
gen gerealiseerd konden worden.
De Woningwet vormde de basis voor de sociale
verhuurders. Deze zogenaamde toegelaten in-
stellingen moesten woningen bouwen en
beheren voor de sociaal zwakkeren en kregen
daarvoor nancile steun van de overheid.
De overzichtelijke Woningwet van 1901, met
tien paragrafen en 54 artikelen, is ruim honderd
jaar later getransformeerd tot een juridische
bibliotheek van duizenden paginas uitwerkingen
in beschikkingen en besluiten. Toch staat het
uitgangspunt van de oorspronkelijke wet nog
steeds overeind, namelijk dat toezien op de kwa-
liteit en betaalbaarheid van de woningbouw een
taak is van de overheid.
2.1 Sociale woningbouw begin
twintigste eeuw (1901-1940)
Op het gebied van de ruimtelijke ordening
schreef de Woningwet van 1901 niet veel mr
voor dan dat gemeenten straten en grachten
moesten vastleggen bij uitleggebieden. Het vak
stedenbouw bestond nog niet in ons land. Wel
groeide de interesse snel bij met name bestuur-
ders, maar ook bij vakmensen zoals ingenieurs
en architecten.
Het stedenbouwkundige vak ontwikkelde zich
snel aan het begin van de twintigste eeuw. Een
drietal visies kwam steeds terug:
1 de harmonische stad;
2 de tuinstad;
3 de functionele stad.
9006950513_Boek.indb 10 03-06-2005 10:12:43
2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW 11
vooral Engeland dienden daarbij als voorbeeld.
Ebenezer Howard presenteerde in het gendustri-
aliseerde Engeland aan het einde van de negen-
tiende eeuw de tuinstad als gezond alternatief
1 De harmonische stad
Als reactie op de lelijke staduitbreidingen uit de
negentiende eeuw werd een esthetische benade-
ring aangehangen. De stad werd gezien als een
visueel gebouw, met een harmonisch samen-
spel van straten en pleinen. De charme van oude
stadjes en dorpjes werd gemiteerd. De openbare
ruimte moest beschutting bieden, maar ook
schoonheid. Berlage introduceerde deze ideen
als eerste in ons land. Zijn meest bekende steden-
bouwkundige plan was dat voor Amsterdam-
Zuid, guur 2.1.
De ingredinten van de harmonische stad waren:

stedenbouw als ruimtekunst;

parkachtige hoofdstraten versus rustige


woonstraten;

pleinen en plantsoentjes;

fraaie hoekoplossingen, poorten en details;

symmetrie;

zichtlijnen, diagonalen en knikken.


Tot op heden is Amsterdam-Zuid een juweeltje
van ruimtekunst. De architecten van de bouw-
blokken versterkten de stedenbouwkundige visie
met hun baksteen- c.q. gevelarchitectuur, ma-
teriaalkeuzen en detailleringen: de zogenaamde
Amsterdamse school, guur 2.2.
2 De tuinstad
Een van de belangrijkste denkbeelden in de ste-
denbouw in het begin van de twintigste eeuw
was de tuinstadgedachte. De uitgevoerde tuin-
steden, tuindorpen en tuinwijken in Duitsland en
Figuur 2.1 Uitbreidingsplan Amsterdam-Zuid, 1915. Architect H.P. Berlage Bron: Geschiedenis van de bouwkunst
Figuur 2.2 Woningbouw Spaarndammerbuurt, Amster-
dam. Architect Michel de Klerk
Bron: Geschiedenis van de bouwkunst
9006950513_Boek.indb 11 03-06-2005 10:12:45
12
voor de mensonterende leefomstandigheden van
de industriesteden. Nederland volgde zijn voor-
beeld met dorpsachtige woonwijken, die vooral
door sociale verhuurders voor de arbeiders
werden gebouwd. De nog steeds relatief kleine
eengezinswoningen bezaten diepe achtertuinen
en meestal ook een voortuin. Er werden enkele
hoofdassen met brede proelen geprojecteerd
met hetzij alleen een weg, hetzij een singel met
aan weerszijden wegen.
Gemeenschapszin werd gestimuleerd met wed-
strijden wie de mooiste tuin had. De bekendste
representant van de tuinstadgedachte in ons
land was Granpr Molire. Vreewijk in Rotterdam
is het fraaist bewaard gebleven voorbeeld van
stedenbouw gebaseerd op de tuinstadgedachte,
guur 2.3 en 2.4. Midden in de drukke stad tref
je een idyllisch en rustiek dorp aan. Veel van de
ideen van de harmonische stad zijn terug te
vinden in de tuinstad: hoekoplossingen, poorten,
symmetrie, richtlijnen, diagonalen en knikken.
Het wonen in de tuinsteden is nog steeds geliefd.
Voor veel tegenwoordige bewoners wegen de
nadelen van de krappe woning en gebrekkige
parkeervoorzieningen niet op tegen de voordelen
van de rust, het groen en de romantische sfeer.
3 De functionele stad
Tegenover de stromingen van harmonie en
tuinstad ontstond in het begin van de twintigste
Figuur 2.3 Tuindorp Vreewijk, Rotterdam (ongeveer 1920)
Architecten: M.J. Granpr Molire, in samenwerking met
P. Verhagen, J.H. de Roos, W.S. Overeijnden
Bron: Nederlandse stedenbouw van de twintigste eeuw
Figuur 2.4 Plattegrond tuindorp Vreewijk, Rotterdam Bron:Tuinsteden tussen utopie en realiteit
06950513_hfs02.indd 12 10-06-2005 12:50:11
2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW 13
eeuw een richting die de functionaliteit centraal
stelde. Sleutelbegrippen waren zakelijkheid,
vooruitgang, rationalisme, gezondheid en gelijk-
waardigheid. Moderne architecten en ingenieurs
werkten hand in hand. Hun benadering richtte
zich op rationele aspecten, zoals:

functiescheiding. Woonwijken werden op


afstand van bedrijvigheid en groothandel gepro-
jecteerd. Ook werden locaties aangewezen voor
scholen, buurtwinkels, speeltuinen en andere
voorzieningen;

verkeersafwikkeling. De hoeveelheid verkeer


groeide snel door de industrialisatie en functie-
scheiding. Woonwijken kwamen op steeds gro-
tere afstand van de fabrieken. Er ontstond steeds
meer transport en dus behoefte aan hoofd- en
woonstraten, radialen en ringwegen;

gezondheid. Straten moesten ruim genoeg


zijn. Orintatie op de zon kreeg prioriteit. Voor-
zieningen als badhuizen, toiletten en riolering-
stelsels werden in het ontwerp opgenomen;

groen. Hoe groter de stad, des te meer groen


er nodig werd geacht in de vorm van voor- en
achtertuinen, bomenrijen, parkstroken, plantsoe-
nen en singels.
Op zeer rationele wijze werden ontwerpen
gepresenteerd. Gezondheid en leefbaarheid
stonden centraal.
Het vraagstuk van verantwoorde stadsuitbrei-
dingen en dito woningbouw was zeker geen
speciek Nederlands probleem. Er waren veel
contacten tussen vooruitstrevende ontwerpers
uit landen als Nederland, Duitsland en het jonge
socialistische ideaal, de Sovjet-Unie. Voor het
eerst werden plannen gepresenteerd met wo-
ningen in hoogbouw, ontsloten via galerijen,
guur 2.5 en 2.6. Door uit te gaan van stroken-
verkaveling werden hoekwoningen vermeden en
konden alle woningen optimaal ten opzichte van
zon en daglicht gesitueerd worden.
De architecten en ingenieurs bezaten ook een
uitgesproken visie hoe ze via hun stedenbouw
en woningconcepten arbeidersgezinnen kon-
den begeleiden naar een beter leven. Sanitaire
voorzieningen, rationele keukenontwerpen en
bibliotheken in de wijken moesten hieraan bij-
dragen. Lezingen moesten de arbeiders wijzen
op hygine, verantwoorde woninginrichting en
goede omgangsvormen.

Figuur 2.5 Bergpolderat in Rotterdam (1934)


Bron: Geschiedenis van de bouwkunst
Figuur 2.6 Plattegrond functionalistische galerij-atwoning
in Rotterdam (1934)
Bron: 6,5 miljoen woningen,
100 jaar Woningwet en wooncultuur in Nederland
9006950513_Boek.indb 13 03-06-2005 10:12:50
14
Anders dan de aanhangers van de tuinstadge-
dachte kregen de functionalisten in Nederland
vr de Tweede Wereldoorlog amper voet aan
de grond. Velen vertrokken naar de Sovjet-Unie
om daar mee te werken aan de opbouw van de
in hun ogen ideale socialistische staat. In het
conservatieve Nederland bleef het bij veel papier
en prijsvragen, zoals in de gemeente Amsterdam
in 1933, guur 2.7. De 93 inzendingen geven
een prima tijdsbeeld. De inzenders hadden
uitgesproken ideen over de gewenste leefstijl
van arbeidersgezinnen en vertaalden dit in een
strakke en functionele stedenbouwkundige op-
zet, uitgekiende plattegronden, guur 2.8, en
rationele bouwtechnieken die betaalbare huren
moesten garanderen.
2.1.1 Invloed van de Woningwet
De woningplattegronden ondergingen onder
invloed van de Woningwet een aanzienlijke ver-
betering ten opzichte van de slechte woningen
van de zogenoemde revolutiebouw in de negen-
tiende eeuw. Bedsteden en alkoven verdwenen.
Het woonoppervlak steeg. Gestapelde woningen
kregen een eigen voordeur. Iedere woning had
een eigen toilet en wasgelegenheid.
Aparte slaapkamers voor ouders, jongens en
meisjes verhoogden de levensstandaard. De
woningen werden vooral vanwege de hygine
voorzien van stromend water, riolering en
elektriciteit. In de grote steden werd gas gen-
troduceerd. Gasfornuizen en elektrische stof-
zuigers deden voor het eerst hun intrede in de
huishoudens, guur 2.9, vaak mogelijk gemaakt
Figuur 2.8 Functionalistisch plan voor een woonwijk in
Amsterdam (1932).
Architecten B. Merkelbach, J.F. Karsten en Willem van Tijen
Bron: Geschiedenis van de bouwkunst
Figuur 2.7 Prijsvraagontwerp Goedkope arbeiderswoningen uit 1933. Architect J.H. van den Broek
Bron: Geschiedenis van de bouwkunst
Figuur 2.9 Gasfornuizen deden hun intrede (1933)
Bron: 6,5 miljoen woningen, 100 jaar Woningwet en wooncultuur
in Nederland
9006950513_Boek.indb 14 03-06-2005 10:12:52
2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW 15
via gemeentelijke betalingsregelingen voor arbei-
dersgezinnen.
De Woningwet van 1901 heeft een cruciale rol
gespeeld in de verbetering van de leefomstan-
digheden. De wet heeft de ruimtelijke kwaliteit
van de uitbreidingsgebieden ink verhoogd. Vele
wijken uit het begin van de vorige eeuw hebben
inmiddels de monumentenstatus verworven en
trekken nog steeds veel (internationale) aan-
dacht.
De Tweede Wereldoorlog leverde een totale
bouwstop op. Architecten, stedenbouwkundigen
en ingenieurs gebruikten deze periode intensief
om plannen te ontwikkelen voor woningbouw
in het naoorlogse Nederland. Daarbij kwam
het accent meer te liggen op de vraag hoe
gebouwd kon worden aan een betere samen-
leving. Een hoge productiesnelheid had daarbij
prioriteit.
2.2 Industrieel bouwen
(1940-1972)
Na aoop van de Tweede Wereldoorlog werd
Nederland geconfronteerd met een enorm
huisvestingsprobleem. Na 1945 werden veel
huwelijken gesloten, de bevolking groeide snel,
de woningbouw had zes tot zeven jaar vrijwel
stilgelegen en veel woningen waren door bom-
bardementen vernield. Er was woningnood.
Hoewel er genoeg arbeidskrachten beschikbaar
waren, ontbrak het simpelweg aan bouwmate-
rialen. De Nederlandse economie herstelde zich
maar langzaam. Het op gang brengen van de
woningbouw duurde langer dan men gehoopt
had. In de eerste naoorlogse jaren werden vooral
noodwoningen en duplexwoningen gebouwd.
Deze duplexwoningen waren erg klein, maar
met eigen voorzieningen. Het ontwerp was zo-
danig dat steeds twee woningen samengevoegd
konden worden tot n volwaardige woning
op het moment dat de woningnood ten einde
was. Ook realiseerde men allerlei andere tijdelijke
voorzieningen zoals winkels, bedrijven en kerken.
Rond 1950 waren er pas 50.000 naoorlogse wo-
ningen opgeleverd. Het tempo van opleveren
moest omhoog en de overheid nam het heft ste-
vig in handen. Er werd een steeds strakkere regie
gevoerd voor de ruimtelijke ordening, de bouw-
productiemethoden, planning en voorschriften.
Een heilig geloof bestond in de industrialisatie.
Met succes werden in eerste instantie bouwsyste-
men uit Engeland en de Scandinavische landen
gemporteerd, guur 2.10. Al snel zou de Neder-
landse industrie volgen met eigen bouwsystemen.
Woningnood
Jarenlang bleef de woningnood een centraal
thema op de lokale en nationale politieke agen-
das. Tussen 1945 en 1972 was het opvoeren van
de aantallen nieuwe woningen het belangrijkste
thema. De Woningwet kreeg uitbreiding met
allerlei regelingen om de standaardisatie en indu-
strialisatie van de bouwproductie te bevorderen.
Sociale verhuurders en architecten werden over-
gehaald om voor industrile productiemethoden
te kiezen. Omdat gekwaliceerde bouwvak-
kers onvoldoende beschikbaar waren, werden
bouwtechnieken zodanig eenvoudig ingezet
dat ook niet-vaklieden aan de productie konden
bijdragen. Meewerken aan het oplossen van de
woningnood was in deze tijd van de Koude Oor-
log een van de weinige geldige redenen om de
verplichte militaire dienstplicht te ontlopen.
In 1955 waren inmiddels 500.000 naoorlogse
woningen opgeleverd. De bouwproductie kwam
in een steeds hogere versnelling. In 1962 werd
de miljoenste naoorlogse woning opgeleverd en
was de totale woningvoorraad gegroeid tot 3
miljoen. Begin jaren zeventig bereikte de bouw-
productie in Nederland haar top met meer dan
150.000 woningen op jaarbasis. Bevolkingsprog-
noses gingen er toen nog van uit dat Nederland
rap groeide naar een bevolking in het jaar 2000
van boven de 20 miljoen. De grote gezinnen en
de steeds hogere levensverwachting creerden
het besef dat de productie op een hoog niveau
moest blijven.
Portiek-etagewoningen
Kenmerkend voor de naoorlogse woningbouw
was de realisatie van moderne woonwijken met
een hoog percentage gestapelde woningen
9006950513_Boek.indb 15 03-06-2005 10:12:52
16
Figuur 2.10 Noodwoningen gemporteerd uit Engeland (1946)
Bron: 6,5 miljoen woningen, 100 jaar Woningwet en wooncultuur in Nederland
Voor noodwoningen werden standaardplat-
tegronden ontwikkeld van ongeveer 20 m
2

voor een gezin met vier kinderen en 47 m
2

voor een gezin met maximaal acht kinderen.
Deze Maycrete-noodwoning uit Engeland uit
1946 was de meest riante in zijn soort, maar
liefst 70 m
2
met drie slaapkamers.
9006950513_Boek.indb 16 03-06-2005 10:12:56
2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW 17
in drie of vier woonlagen. Dit waren dan por-
tiek-etagewoningen zonder lift met zes tot acht
woningen aan n trappenhuis met bergingen
op de begane grond. Ook werden meer en meer
etagewoningen gebouwd, ontsloten via gale-
rijen. De drie of vier galerijen boven elkaar wer-
den bereikt via een trappenhuis zonder lift. Voor
het eerst kwam in ons land ook hoogbouw in de
woningbouw voor. Hoge atgebouwen met ga-
lerijen, die met een lift bereikt werden.
Wijkgedachte
Samen met rijen grondgebonden eengezinswo-
ningen werden buurten geprojecteerd langs een
centrale zone met openbare voorzieningen zoals
winkels, kerken en scholen. De wijkgedachte
was tot ontwikkeling gekomen: de woning als
bouwsteen van de wijk. Elke wijk beschikte over
voorzieningen voor de eerste levensbehoeften.
De functionalistische architecten en stedenbou-
wers kregen, in tegenstelling tot de vooroor-
logse periode, nu wel voet aan de grond. De
bouwblokken situeerde men meestal in rechte
hoeken ten opzichte van elkaar en in de hele
wijk kwamen veel overzichtelijke groene plant-
soenen en bomen voor. In principe leefden alle
bevolkingsgroepen samen in n wijk door de
aanwezigheid van voorzieningen en de diversiteit
van woningtypen zoals gestapelde woningen,
eengezinswoningen en zelfs, in beperkte aantal-
len, bejaardenwoningen.
De woningplattegronden waren praktisch alle
identiek. De naoorlogse grondgebonden een-
gezinswoningen, guur 2.12, bezaten een grote
woonkamer van voor- tot achtergevel met in de
naastgelegen beuk de hal met toilet, meterkast
en trap en de keuken aan de achterzijde. Op de
verdieping lagen drie of vier slaapkamers plus
een kleine badruimte met een lavet. De zolder-
ruimte was over het algemeen alleen met een
vlizotrap te bereiken. In het schuurtje in de ach-
tertuin kwam je via een (achter)pad.
Gestapelde woningen
Ook de gestapelde woningen hadden qua in-
deling veel overeenkomsten. Zo bevonden zich
per verdieping aan het portiek twee voordeu-
ren, guur 2.11. De woning kende een centrale
hal, waaraan de woonkamer en twee of drie
slaapkamers lagen. Toilet, keuken en badruimte
projecteerde men meestal in elkaars directe na-
bijheid vanwege het eenvoudigere verloop van
de ontluchtingskanalen en de riolering. Nadeel
was in veel plattegronden dat de badruimte niet
rechtstreeks vanaf de centrale hal, maar alleen
via de keuken te bereiken was.

Figuur 2.11 Plattegrond traditionele portiek-etagewoning


De traditionele naoorlogse bouwmethoden,
guur 2.13, vertoonden veel overeenkomsten.
De gevels bestonden uit een ongesoleerde
spouwmuur van gemetselde baksteen, kalk-
zandsteen of hardgrauw, of een steensmuur met
klamp of een gietbetonelement als binnenspouw
en een gemetselde buitenmuur. Vurenhouten
kozijnen waren als zelfstandig element in de ge-
vel opgenomen of vormden onderdeel van een
verdiepinghoge prefab houten pui. Dragende
binnenwanden waren eveneens steenachtig: tot
1960 drijfsteen, daarna sintelsteen, gipsbeton-
blokken of gasbetonblokken.
Bij de eengezinswoningen lag onder de door-
zon-woonkamer een houten vloer en onder de
naastgelegen beuk met keuken en hal een steen-
achtige vloer. Op zandgronden werd de vloer op
staal gefundeerd; overigens was het meestal een
vrijdragende balkenbroodjesvloer van beton of
baksteen. De kap van de eengezinswoningen be-
stond uit een constructie van houten gordingen
of sporen, beschoten met houten delen of ce-
mentgebonden strovezelplaten. Asbesthoudende
plaatmaterialen deden na de oorlog hun intrede
als dakbeschot. Keramische pannen en zinken
goten zorgden voor de regenafvoer. De platte
daken op de gestapelde woningen werden afge-
werkt met strovezelplaten en een teerhoudende
dakbedekking.
9006950513_Boek.indb 17 03-06-2005 10:12:57
18

Figuur 2.12 Traditionele plattegronden voor grondgebonden eengezinswoningen


Bron: 6,5 miljoen woningen, 100 jaar Woningwet en wooncultuur in Nederland
9006950513_Boek.indb 18 03-06-2005 10:12:58
2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW 19
Systeembouw
Als alternatief voor de traditionele bouwmetho-
den werd systeembouw zwaar gepromoot om
het productietempo omhoog te krijgen. Op
hoofdlijnen waren er twee typen te onderschei-
den:
1 stapelbouw. Hierbij werden bouwmaterialen
op het werk aangeleverd, die zowel nat (metsel-
werk, beton, tegelwerk) als droog (hout, metaal,
dakpannen) werden verwerkt. Natte stapelbouw
was natuurlijk meer vorstgevoelig (bevriezing
van beton, metselspecie, enzovoort), terwijl
montagebouw (schroeven, bouten) weers-
onafhankelijk was en er dus ook tijdens de winter
kon worden doorwerkt. Bouwelementen werden
geprefabriceerd op het werk aangevoerd, zoals
woningscheidende wanden, vloeren en dak-
elementen;
2 gietbouw. Hierbij werden bouwstoffen op
het werk aangevoerd die nat werden verwerkt.
Dit was daarmee ook een weersafhankelijke
methode. Met deze methode konden grotere
overspanningen gerealiseerd worden en konden
atgebouwen van meer dan tien woonlagen
gerealiseerd worden, guur 2.14 en 2.15.
Figuur 2.14 Bijlmermeer Amsterdam (1962-1973)
Bron: Geschiedenis van de bouwkunst
Figuur 2.15 Gietbouw. Via een kraanbaan worden de
tunnelkisten geplaatst
Bron: 6,5 miljoen woningen,
100 jaar Woningwet en wooncultuur in Nederland
Systeembouw verhoogde het bouwtempo
enorm en het aantal bouwvakkers op locatie
nam fors af. Op de bouwplaats was grofweg nog
maar eenderde van de tijd nodig ten opzichte
van een halve eeuw daarvoor. Zeker bij gietbouw
kon hoger gebouwd worden en ontstonden
ruime plattegronden. De verharding van beton
werd versneld met een ingebouwde volauto-
matische oliestookverwarming. Muren kwamen
strak en glad uit de kist en hoefden niet meer te
worden gestuct of geschilderd.
Figuur 2.13 Woningbouw Delft (1950)
Bron: Geschiedenis van de bouwkunst
9006950513_Boek.indb 19 03-06-2005 10:13:00
20

Figuur 2.16 Details van een stapelbouwsysteem met koudebruggen


9006950513_Boek.indb 20 03-06-2005 10:13:01
2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW 21
In de loop van de jaren zestig stegen de mini-
mumeisen voor woningen. Het woonoppervlak
nam met ongeveer 15% toe. Na de ontdekking
van het gas in Slochteren, begin jaren zestig,
werd heel Nederland in razend tempo voorzien
van een gasnet. De woningen kregen centrale
verwarming met radiatoren in alle leefruimten.
Ook de ventilatiehuishouding verbeterde.
Kritiek op de naoorlogse woningbouw
Rond 1970 echter barstte de kritiek los op de tot
dan toe gerealiseerde naoorlogse woningbouw.
De schaal van de woonwijken was te fors, het
individu kon zich in die massaliteit niet meer her-
kennen en ontplooien.
De naoorlogse gemeenschapszin verdween.
Mensen liepen niet meer mee aan de leiband
van de machtige zuilen, die via politiek, vereni-
gingsleven, omroepen en vakbonden hun leden
het keurslijf van de naoorlogse wijkgedachte op-
legden. Individuele ontplooiingen en vrijheid van
meningsuiting waren toverwoorden.
Herwaardering van de oude stad kreeg de
overhand ten gunste van de tot dan toe gerea-
liseerde saaie, monotone en grootschalige
naoorlogse wijken. Ook op technisch vlak ont-
stond kritiek. De in hoog tempo gerealiseerde
woningen waren gehorig, tochtig en slecht ge-
isoleerd. Vochtproblemen ontstonden als gevolg
van koudebruggen. Van een koudebrug is sprake
als bij een knooppunt de ontmoeting van een
binnen- en buitenconstructie onvoldoende ther-
misch is ontkoppeld, guur 2.16. Hierdoor ont-
staan in de winterperiode aan de binnenzijde van
de constructies te lage oppervlaktetemperaturen
waarop condensatie kan plaatsvinden. Bij een
permanente hoge relatieve vochtigheid kunnen
schimmels goed gedijen, wat een ongunstige
invloed heeft op de gezondheid van het wonen.
Dit verschijnsel treedt op bij aangestorte balkons,
galerijen, lateien, randbalken en dakranden.
2.3 De herbergzame stad
(1972-1990)
Dat er nog steeds veel gebouwd moest worden
werd niet betwijfeld. Wel werd het bouwen van
de grootschalige en monotone woonwijken
zonder werkgelegenheid rond de grote steden
ter discussie gesteld. Gebundelde decentralisatie
werd uitgangspunt van het nieuwe beleid.
2.3.1 Groeikernen en satellietsteden
Nieuwe woningbouwlocaties zocht men door
de aanleg van nieuwe stedelijke structuren rond
bestaande kernen, met groene woonmilieus: de
zogenoemde groeikernen. Om te voorzien in de
woningbehoefte werden compleet nieuwe ste-
den als satellietsteden gekoppeld aan bestaande.
Voorbeelden waren Zoetermeer voor Den Haag,
Almere voor Amsterdam, Nieuwegein voor
Utrecht, guur 2.17, en Spijkenisse voor Rotter-
dam. Het dorpse wonen stond hier centraal.
Figuur 2.17 Nieuwegein als satellietstad van Utrecht
(1976-1980) Bron: Geschiedenis van de bouwkunst
Door de enorme groei van het autobezit konden
de voormalige stadsbewoners in deze satelliet-
steden het zich permitteren hun baan te behou-
den en op grotere afstand in een (nieuw) dorp
in het groen te gaan wonen. In de nieuwe ge-
bieden gaf men prioriteit aan verkeersveiligheid
en groenvoorzieningen. Als reactie op de hoog-
bouw en strakke verkavelingspatronen van de
decennia daarvoor leefden stedenbouwkundigen
zich uit in geforceerde kleinschaligheid, spron-
gen in gevels en dakvlakken en allerlei, helaas
vaak onduidelijke, overgangsgebieden tussen
openbaar en priv. Openbaar vervoer en de ets
kregen voorrang boven de auto. Zo werd bij het
ontwerp van Almere, gebouwd na de droogleg-
ging van Zuidelijk Flevoland in 1968, gezocht
naar een nieuwe vorm van verstedelijking. Het
resultaat werd geen centrum met daaromheen
woon- en werkgebieden, maar een stad die be-
9006950513_Boek.indb 21 03-06-2005 10:13:03
22
staat uit meerdere los van elkaar gelegen kernen
met een eigen karakter en een eigen centrum.
Het voordeel was dat ieder deel afzonderlijk
gebouwd en afgerond kon worden zonder dat
de eerste bewoners eindeloos in een bouwput
bleven wonen, guur 2.18. Ook kon een grote
diversiteit ontstaan en kon iedere kern aangepast
worden aan de laatste inzichten.
Figuur 2.18 Almere in aanbouw, begin jaren tachtig
Foto: F.M. Jacobs
De woningen in de satellietsteden lagen alle op
een paar minuten lopen van een bushalte en de
parken. Via vrijliggende etspaden en busbanen
bereikte de nieuwe forens in een mum van tijd
centrum en station.
2.3.2 Leegloop van steden
Door de toegenomen mobiliteit zagen veel be-
woners uit vooroorlogse wijken in de stad hun
droom werkelijkheid worden: een eigen huis
met tuin in een rustige woonbuurt in een satel-
lietstad. Het gevolg was wel dat de meer draag-
krachtigen de stad verlieten. De oude steden
kregen het door die leegloop steeds moeilijker.
De verpaupering ging onverminderd door. De
meer draagkrachtige en werkende bevolking ver-
trok, terwijl ouderen en allochtonen achterble-
ven. Hiermee viel gelijktijdig het draagvlak onder
de voorzieningen weg. Het niveau van winkels,
scholen en culturele voorzieningen verschraalde.
De kwalitatieve afstand tussen de kleine voor-
oorlogse woningen zonder voorzieningen en de
nieuwe ruimer bemeten en gesoleerde wonin-
gen in de groene satellietsteden werd onover-
brugbaar.
Er was sprake van sociale segregatie: draagkrach-
tigen vertrokken en sociaal zwakkeren bleven
achter in de oude wijken. Daarom werd een
grootschalige aanpak van de oude vooroorlogse
wijken opgezet. Met subsidies werden sociale ver-
huurders aangespoord om hun vooroorlogse bezit
te renoveren. Behoud en herstel hadden duidelijk
de politieke voorkeur en werden nancieel onder-
steund. In sommige grote steden werd het wo-
ningbezit van particuliere verhuurders aangekocht
om dit na renovatie onder te brengen bij sociale
verhuurders. Particulieren werden via subsidies
tot onderhoud en renovatie gemaand: gesubsidi-
eerde particuliere woningverbetering.
De vooroorlogse wijken werden op grote schaal
opgeknapt, guur 2.19. De onderhoudsstaat
voldeed na die ingreep heel behoorlijk en de
woningindeling verbeterde. Gevels, kozijnen en
daken werden nagesoleerd. De meeste wonin-
gen beschikten na de renovatie over centrale
verwarming. Toch bleef de leefbaarheid in de
vooroorlogse wijken nog steeds onder druk
staan. Draagkrachtigen woonden er immers niet
meer. In tegenstelling tot de woningen konden
de woonomgeving en voorzieningen niet op peil
gebracht worden.
Figuur 2.19 Stadsherstel in Zwolle (1975)
Bron: Geschiedenis van de bouwkunst
9006950513_Boek.indb 22 03-06-2005 10:13:04
2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW 23
2.3.3 Innovatie
In de jaren zeventig kregen allerlei experimenten
een kans om tot nieuwe inzichten op het wo-
nen te komen. Als reactie op het keurslijf van de
doorzonwoning en het standaardappartement
werden nieuwe plattegronden ontwikkeld, guur
2.20. Themas daarbij waren vrije indeelbaarheid
en de diversiteit aan priv en gemeenschappe-
lijke ruimtes. Architecten ontwikkelden alterna-
tieven voor de tochtige en onpersoonlijke galerij.
Zo werd de galerij bijvoorbeeld vriendelijker
door het op te vatten als een semi-openbare
woonstad waar kinderen konden spelen. Dat
resulteerde in een brede en overdekte galerij die
door de toepassing van maisonnettewoningen
of split-levelwoningen twee of drie woonlagen
tegelijk bediende.
Er kwam ruimte voor meer diversiteit aan wo-
ningtypes: gezinswoningen, een- en tweekamer-
woningen voor alleenstaanden en zelfs groeps-
woningen. Onder invloed van voorschriften
namen de afmetingen van nieuwe woningen in
deze periode wederom toe.
Figuur 2.20 De kasbah als woningbouwexperiment in
Hengelo (1969-1973) Bron: Geschiedenis van de Bouwkunst
Energiezuinig bouwen
De energiecrisis van 1973 had grote gevolgen.
Vanaf dit jaar werden eisen ten aanzien van ener-
giezuinig bouwen tot aan het begin van de een-
entwintigste eeuw stapsgewijs opgevoerd. Ter-
wijl de eengezinswoning van 1970 nog volledig
ongesoleerd was behoudens beperkte isolatie
van het dak, werd hetzelfde woningtype in 1990
Figuur 2.21 Eengezinswoning vr renovatie (boven) en
na renovatie: buitengevelisolatie toegepast (onder)
rondom volledig gesoleerd, guur 2.21. Ook de
luchtdichtheid van de woning verbeterde aan-
zienlijk door kier- en naaddichting.
Het rendement van verwarmingsketels onder-
ging gelijktijdig een inke verbetering. Het gas-
verbruik voor dezelfde woning halveerde tussen
1972 en 1990. Daar stond helaas een forse stij-
ging van het elektraverbruik tegenover. In deze
twee decennia steeg door de toegenomen wel-
vaart de penetratiegraad van allerlei elektrische
apparatuur enorm: ventilatoren, pompen van
ketels, wasmachines, tv-toestellen, enzovoort.
Gezond wonen kreeg meer aandacht. Het hele
huis kon inmiddels op een comfortabele tempe-
ratuur verwarmd worden, kier- en naaddichting
vermeed tocht, de geluidsisolatie tussen buren
en met de omgeving verbeterde en ongezonde
kruipruimtelucht kon niet meer de woning in.
Koudebruggen, die vocht- en schimmelklachten
veroorzaakten, behoorden tot het verleden.
9006950513_Boek.indb 23 03-06-2005 10:13:06
24
Renovatie
Renoveren van oude woningen was een volle-
dig nieuwe uitdaging, guur 2.22. Bij de zoge-
noemde hoogniveau-renovaties verhuisden de
bewoners naar wisselwoningen. Alles werd ge-
sloopt behalve het casco, de gevels, de vloeren
en de dragende wanden. Vervolgens werd een
compleet nieuwe en ruimere woningplattegrond
gerealiseerd. Ook moest er ruimte gevonden
worden voor de voorheen ontbrekende bergin-
gen, badkamers en balkons. De nieuwe indeling
leverde daarom bij gestapelde woningen meestal
minder nieuwe woningen op. Met niet-dragende
binnenwanden (gipskartonplaat op hout of
metaal) werd de nieuwe indeling gerealiseerd,
werden woningscheidende wanden van geluids-
isolatie voorzien en gevels aan de binnenzijde
gesoleerd. Bij grondgebonden eengezinswo-
ningen realiseerden de sociale verhuurders de
ontbrekende ruimte door uitbouwen achter de
woning, door dakkapellen, of door verhoging
van het dakvlak.
De aandacht voor energiezuinigheid en het ver-
minderen van de onderhoudsgevoeligheid van
woningen leverde in deze periode nieuwe tech-
nieken en producten op. Isolatieglas met een
steeds gunstigere warmte-isolatiewaarde kwam
op, evenals glassoorten met perfecte geluidwe-
ring voor toepassing in woningen nabij wegen,
sporen en vliegvelden. Kunststof en aluminium
kozijnen, guur 2.23, werden een veel gebruikt
product bij renovatie en nieuwbouw: eenvou-
dig te monteren, dubbele kierdichting en geen
schilderwerk. Allerlei plaatmaterialen op kunst-
stofbasis kwamen op de markt voor toepassing
in gevels. Het spul kon niet rotten en de schilder
kon thuisblijven.
Isolatiematerialen op basis van polystyreen,
glas- en steenwol kregen zowel bij nieuwbouw
als na-isolatie van gevels, vloeren en daken van
bestaande woningen hun toepassing.
Figuur 2.23 Toepassing van kunststof kozijnen en deuren
in de gevel
Er waren ook missers door te snelle toepassing
zonder goede testprotocollen vooraf. Rond
1990 wist iedereen wel van de gevaren van
asbestdeeltjes in veelvuldig toegepaste bouw-
materialen zoals dakbeschot, gevelbekleding en
rioleringsbuizen. Maar ook het formaldehydegas
dat vrijkwam uit spaanplaat zorgde voor veel
onrust. UF-schuim als na-isolatie van spouwmu-
ren gaf ook gezondheidsproblemen. Bovendien
verpulverde het materiaal na verloop van tijd. En
de vroegste serie aluminium kozijnen uit de jaren
Figuur 2.22 Betondorp. In Amsterdam (boven) vr
(1972) en (onder) na de renovatie (1983)
Bron: Geschiedenis van de bouwkunst
9006950513_Boek.indb 24 03-06-2005 10:13:07
2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW 25
zeventig veroorzaakte voor bewoners veel onge-
mak door de tocht- en inbraakgevoeligheid. De
innovatie kende dus ook tegenslagen.
Kentering
Rond 1990 kwam de volgende kentering. De
behoefte om de woningvoorraad uit te breiden
bleef onverminderd groot. Locaties voor nieuw-
bouw zocht de overheid vooral op omvangrijke
uitbreidingslocaties vlak bij de grote steden. De
mobiliteit moest niet alleen afnemen om het mi-
lieu te ontzien, maar ook om de verkeersproble-
matiek op structurele wijze aan te pakken. Daar-
naast moest er meer in de steden zelf gebouwd
worden om de leefbaarheid te vergroten. De re-
novatie van de vooroorlogse wijken was groten-
deels afgerond en de aandacht verschoof naar
de naoorlogse gebieden. De overheid knipte
negentig jaar na de invoering van de Woningwet
de strakke banden met de sociale verhuurders
door. In een mega-operatie werden de leningen
weggestreept tegen de subsidies. De sociale
verhuurders kregen de boodschap mee om hun
bedrijfsreserves als maatschappelijk kapitaal in
te zetten bij het opknappen van verouderde na-
oorlogse wijken en het betaalbaar houden van
nieuwe sociale huurwoningen.
2.4 Van Vinex naar inbreiding en
herstructurering (1990-heden)
Aan het begin van de eenentwintigste eeuw
lagen er op woningbouwgebied drie hoofd-
themas:
1 nieuwbouwbehoefte en Vinex;
2 de herstructureringsopgave;
3 vergrijzing.
1 Nieuwbouwbehoefte en Vinex
De Vierde Nota Extra (Vinex) als aanvulling op de
Vierde Nota op de Ruimtelijke Ordening schetste
een bouwopgave van ongeveer 600.000 nieuwe
woningen in of nabij de grote steden. Leidsche
Rijn bij Utrecht en KAN bij Arnhem en Nijmegen
zijn hiervan voorbeelden. Veel gedetailleerder
dan tot dan toe gebruikelijk legden de steden-
bouwkundigen aan architecten en uiteindelijk
ook aan consumenten hun randvoorwaarden op.
Tot op detailniveau werd van bovenaf vastgelegd
hoe bebouwing, erfafscheidingen, straatmeu-
bilair, bestrating en beplanting eruit kwamen
te zien. Het achterliggende idee was dat op
deze manier elke wijk en elke buurt een eigen
herkenbare identiteit kon krijgen. Voorheen had-
den gemeenten en sociale verhuurders de regie
bij de uitbreidingswijken; nu was de markt aan
zet.
De Vinex-wijken, guur 2.24 en 2.25, kregen
veel kritiek. Het bouwtempo was te laag door
stroperige procedures en door de voor de woon-
consumenten vaak te hoge koopprijzen. On-
danks de met zorg ontworpen plannen kregen
de Vinex-wijken het imago van saaie, eenzijdige
Figuur 2.24 Vinex-locatie Kattenbroek in Amersfoort
(rond 1990) Architecten: Kuiper Compagnons, A. Bhalotra
Bron: Nederlandse stedenbouw van de twintigste eeuw
Figuur 2.25 Vinex-locatie Kattenbroek in Amersfoort (rond
1990) Bron: Geschiedenis van de bouwkunst
9006950513_Boek.indb 25 03-06-2005 10:13:10
26
en eenvormige woongebieden met het gemid-
delde als uitgangspunt. De roep om particulier
opdrachtgeverschap werd veroorzaakt door de
woonconsument in de Vinex-wijken niet centraal
te stellen.
2 De herstructureringsopgave
Een andere grote opgave was de aanpassing van
de grootschalige en eenvormige wijken die in de
jaren vijftig, zestig en begin jaren zeventig van
de twintigste eeuw gerealiseerd waren. Bij het
ontwerp en de realisatie was het uitgangspunt
dat mensen van verschillende sociale klassen,
nancile draagkracht en gezinstypen bij elkaar
zouden wonen. De woonwijk zou op deze manier
de maatschappij weerspiegelen: voor elke laag
van de bevolking was er een geschikte woning. In
de decennia daarna zijn echter de draagkrachtige
vertrokken naar grotere en betere woningen in
nieuwere wijken. De kansarmen bleven achter.
Omdat de welvaart steeg en de nieuwe woningen
uit de jaren tachtig en negentig van de vorige
eeuw steeds groter werden en meer comfort
boden, werd het verschil onoverbrugbaar.
De (vroeg) naoorlogse voorraad werd geken-
merkt door krappe plattegronden, het ontbreken
van een lift bij etagewoningen en het geringe
wooncomfort. Ook de omgeving oogde geda-
teerd en verpauperd: vandalisme en vervuiling,
onvoldoende parkeervoorzieningen, verlopen
winkelcentra en slecht onderhouden groenvoor-
zieningen. Deze (vroeg) naoorlogse gebieden
werden de putjes van de woningmarkt. Ieder-
een die het kon betalen vertrok en de verpaupe-
ring zette in sneltreinvaart door.
Forse ingrepen waren nodig. Denk aan het bou-
wen voor de laagste inkomensgroepen in de
Vinex-wijken en gelijktijdig realiseren van dure
koopwoningen in de (vroeg) naoorlogse gebie-
den. Maar ook de ingrijpende verbetering van
de verouderde woningen, het opknappen en
veilig maken van de woonomgeving, het realise-
ren van meerdere woningtypen in verschillende
prijsklassen, enzovoort, guur 2.26 en 2.27. Een
gigantische opgave voor de gemeenten en
sociale verhuurders in hun rol van respectievelijk
eigenaar van het openbaar gebied en eigenaar
van veel van deze slechte woningen.
Figuur 2.26 Sloop woningen uit de jaren zestig (2003)
Bron: De grote verbouwing
3 Vergrijzing
De vergrijzing heeft zeer grote gevolgen voor het
woningbezit. Naar verwachting blijft tot 2030
het aantal mensen in Nederland in de leeftijds-
categorie tot 65 jaar globaal gelijk. Het aantal
65-plussers zal verdubbelen: van ruim twee
miljoen tot bijna vier miljoen mensen, ofwel
bijna de totale verwachte bevolkingsgroei van
de komende drie decennia. Ook de zogenaamde
dubbele vergrijzing, het aantal 75-plussers, zal
doorzetten.
De gevolgen voor de Nederlandse woningvoor-
raad zijn aanzienlijk. Veel bestaande bejaarden-
en aanleunwoningen voldoen niet. De huidige
bewoners hebben een gemiddeld erg hoge
leeftijd. Gangen en liften zijn te smal voor bed-
denverkeer, de woningen zijn ongeschikt voor
de verzorgende activiteiten van het personeel
en de uitstraling is oubollig en betuttelend. Vaak
willen jongere ouderen hun bestaande woning
aangepast hebben aan hun levensfase: minimaal
9006950513_Boek.indb 26 03-06-2005 10:13:12
2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW 27
extern toegankelijk voor mensen met een fysiek
ongemak en bij voorkeur ook intern toegankelijk.
Maar ook kiezen relatief veel huishoudens op het
moment dat de kinderen de deur uit zijn voor
een appartement van alle gemakken voorzien in
een levendige centrumomgeving, guur 2.28.
2.4.1 Technische eisen aan bouwen
Aan bouwen worden ook op het technische vlak
steeds hogere eisen gesteld. Energiezuinigheid
blijft cruciaal. Nederland heeft op basis van het
verdrag van Kyoto uit de jaren negentig een
forse doelstelling om het energieverbruik terug
te dringen, dus ook dat van woningen. Bij
nieuwbouw is dit relatief eenvoudig realiseerbaar
Figuur 2.28 Portiek-etagewoningen in Pendrecht, Rotterdam uit 1953, gerenoveerd en aangepast voor senioren (2000)
Bron: De grote verbouwing
Figuur 2.27 Herstructureringsplan voor Holtenbroek in Zwolle: renovatie plus sloop en nieuwbouw (2000)
Bron: De grote verbouwing
9006950513_Boek.indb 27 03-06-2005 10:13:15
28
door de eisen stap voor stap te verhogen. De
grenzen van het opvoeren van de isolatiedikte
van gevels, vloeren en daken zijn echter bena-
derd. Veel valt er nog te winnen door verbete-
ring van de isolatiewaarde van de beglazing,
slimme installaties, inzet van duurzame ener-
giebronnen en verbetering van energiebewust
woongedrag. Optimalisatie van de energiezui-
nigheid van bestaande woningen is complexer.
De gebouwschil is vaak niet geschikt voor toe-
voeging van isolatiematerialen, in de woning
ontbreekt ruimte voor geavanceerde installaties
en eigenaren en huurders hebben andere prio-
riteiten. Hier kan de overheid niet echt ingrijpen,
omdat het ontbreekt aan sanctiemogelijkheden
bij energieverslindende bestaande woningen en
omdat substantile prikkels met subsidies er
gewoon niet zijn.
Duurzaam bouwen
Het begrip duurzaam bouwen heeft ook in de
woningbouw zijn intrede gedaan. Dit wordt
langs een drietal sporen ingevuld:
1 integraal ketenbeheer. Denk aan minimalise-
ring van bouwafval en hergebruik hiervan, inzet
van afvalproducten in bouwmaterialen en het
zodanig detailleren bij renovatie en nieuwbouw
dat bij onderhoud of sloop de toegepaste mate-
rialen hergebruikt kunnen worden;
2 energie-extensivering. Het terugdringen van de
energiebehoefte, het opwekken van energie met
een zo hoog mogelijk rendement plus het op-
timaal inzetten van duurzame, dus niet-fossiele
energie;
3 kwaliteitsbenadering. Aandacht voor verlen-
ging van de levensduur van het product in de
meest brede zin van het woord. Dit kan ingevuld
worden door exibel te bouwen, demontabel en
met veel aandacht voor kwaliteitsaspecten bin-
nen en buiten de woning.
Duurzaam bouwen is in de jaren negentig ge-
meengoed geworden en vastgelegd in voor-
schriften en convenanten.
Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
1 Ibelings, H., Nederlandse stedenbouw van de
20ste eeuw. Nai Uitgevers, Rotterdam, 1999.
2 Korthals Altes, H.J., Tuinsteden tussen utopie en
realiteit. Uitgeverij Thoth, Bussum, 2004.
3 Ottenhof, F. (redactie), Goedkope arbeiders-
woningen (1936). Uitgeverij Van Gennep,
Amsterdam, 1981.
4 Tellinga, J., De Grote Verbouwing, Verandering
van naoorlogse woonwijken. Uitgeverij 010,
Rotterdam, 2004.
5 Verbrugge, ir. B.J., Geschiedenis van de bouw-
kunst. ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen,
2005.
6 Vreeze, Noud de (redactie), 6,5 miljoen
woningen, 100 jaar woningwet en wooncultuur in
Nederland. Uitgeverij 010, Rotterdam, 2001.
9006950513_Boek.indb 28 03-06-2005 10:13:15

3
Bouwtechnische regelgeving en
informatieverwerking
ir. W.H. Maessen, J. Nieuwenhuizen
De overheid heeft een zorgplicht in het kader van veiligheid en
gezondheid van de burger en een ordeningsplicht in zaken van
algemeen belang. De taak van de overheid is geregeld in de grond-
wet. Nadere wetgevingen zijn afgeleiden van de grondwet. Wetten
die de taakverdeling tussen de overheidsniveaus (Rijk, provincie en
gemeente) en de verhouding tussen overheid en burger regelen,
worden publiekrecht genoemd.
Wetten die de verhouding tussen burgers onderling regelen,
vallen onder privaatrecht.
9006950513_Boek.indb 29 03-06-2005 10:13:15
30
Inleiding
Vanaf de Middeleeuwen komen vormen van
incidentele plaatselijke bepalingen voor. Hierbij
was de aandacht in beginsel gericht op twee
onderwerpen: bebouwingsordening en brand-
veiligheid. In de tweede helft van de negen-
tiende eeuw leidde de slechte woontoestand
van met name de arbeidersklasse tot incidentele
plaatselijke aanwijzingen betreffende de inde-
ling en deugdelijkheid van woningen. De eerste
Woningwet van 1901 verplichtte elke gemeente
om een plaatselijke verordening vast te stellen.
Bouwen zonder voorafgaande vergunning van
burgemeester en wethouders werd niet meer
mogelijk. Tevens kreeg het college van b. en w.
de bevoegdheid om verbeteringen en/of repa-
raties af te dwingen door middel van aanschrij-
vingen aan eigenaren van in slechte toestand
verkerende gebouwen.
Na de Tweede Wereldoorlog was het woning-
tekort groot. Middelen om de achterstand in te
halen waren beperkt. Dit was een stimulans om
de efciency te verhogen, zie ook hoofdstuk 2
Ontwikkelingen in de woningbouw, paragraaf 2.2.
De grote verscheidenheid aan gemeentelijke ver-
ordeningen was een belemmering voor het over
de gemeentegrenzen heen seriematig ontwer-
pen. In 1956 werden gemeenten verplicht om
de plaatselijke bouwverordening af te stemmen
op het Besluit Uniforme Bouwvoorschriften. Door
middel van de Woningwet 1962 is dit uniforme
besluit vervangen door de Model Bouwverorde-
ning (MBV). Plaatselijke bouwverordeningen
moesten gebaseerd zijn op de MBV. Overigens
hadden de Colleges van B&W de bevoegdheid
om af te wijken van de MBV en/of nadere eisen
te stellen. Van deze mogelijkheden maakten ge-
meentelijke diensten vaak gebruik, waardoor zich
alsnog weer veel en grote plaatselijke verschillen
voordeden.
Op 25 maart 1957 is in Rome de Europese Eco-
nomische Gemeenschap (thans Europese Unie)
opgericht. Uit de noodzakelijk geachte harmoni-
sche ontwikkeling van economische activiteiten
ontstond de behoefte aan regelgeving over de
landsgrenzen heen. Mede onder invloed van
Europese richtlijnen is de Woningwet gewijzigd
(1991) en in aansluiting daarop is de bouwregel-
geving gesplitst in Bouwbesluit en Bouwverorde-
ning.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit, dat uit oktober 1992 stamt,
omvat landelijk geldende technische voorschrif-
ten waarop gemeenten geen invloed meer
hebben. De technische voorschriften zijn mede
gebaseerd op geharmoniseerde normen en
kwaliteitsverklaringen binnen Europa, zie ook
paragraaf 3.6.
Op 1 januari 2003 is een nieuwe versie van het
Bouwbesluit in werking getreden. Ten opzichte
van het Bouwbesluit van 1992 zijn er drie grote
veranderingen op te merken:
1 uit een evaluatie in 1996 bleek dat de bouw-
wereld in de praktijk moeite had met de toegan-
kelijkheid van het Bouwbesluit. In het nieuwe
Bouwbesluit hoeft de gebruiker niet langer
per type bouwwerk de eisen voor alle beoor-
delingsaspecten op te zoeken. Hij kan nu per
beoordelingsaspect (bijvoorbeeld elektriciteit,
geluidwering of ventilatie) de eisen voor alle
gebruiksfuncties voor een gebouw in n tabel
bij elkaar vinden. Deze wijziging in systematiek
wordt de conversie van het Bouwbesluit ge-
noemd;
2 het nieuwe Bouwbesluit geeft ook prestatie-
eisen voor andere bouwwerken dan woningen,
zoals restaurants en winkels;
3 er is een aantal inhoudelijke wijzigingen door-
gevoerd. De belangrijkste daarvan zijn:

de minimale vrije verdiepingshoogte in een


woning is 2,6 m;

de minimale vrije deurhoogte in een woning


is 2,3 m;

de minimale luchtgeluidsisolatie-index tussen


twee woningen bedraagt 0 dB en de minimale
contactgeluidsisolatie-index tussen twee wonin-
gen bedraagt 5 dB.
De MBV (1992) bevat in hoofdzaak procedurele
regelingen die verband houden met het verle-
nen van de bouwvergunning.
De samenhang van Woningwet, Bouwbesluit en
Bouwverordening is weergegeven in guur 3.1.
9006950513_Boek.indb 30 03-06-2005 10:13:16
3 BOUWTECHNISCHE REGELGEVING EN INFORMATIEVERWERKING 31
Criteria voorschriften Bouwbesluit
Criteria voor het opstellen van de voorschrif-
ten waren:

het voorschrift moet zoveel mogelijk


(rechts)zekerheid en (rechts)gelijkheid bieden;

het voorschrift moet ondubbelzinnig zijn;

het voorschrift moet meetbaar en contro-


leerbaar zijn;

het voorschrift moet zo weinig mogelijk


vrijheidbeperkend en innovatiebelemmerend
zijn.
Op basis van deze criteria zijn de voorschriften
geformuleerd als prestatie-eisen die zijn
gebaseerd op functionele omschrijvingen.
Afgeleid van een NEN-norm kan een Neder-
landse Praktijkrichtlijn (NPR) zijn uitgewerkt.
Hierin zijn gangbare oplossingen vastgelegd en
getoetst binnen het kader van het Bouwbesluit.
Dit houdt in dat betrokken participanten ervan
uit mogen gaan dat een oplossing volgens een
NPR voldoet aan het Bouwbesluit (mits goed en
zorgvuldig uitgevoerd).
Bouwproducten die een rol spelen binnen het
kader van het Bouwbesluit, moeten aan de gege-
ven prestatie-eisen voldoen.
Door middel van kwaliteitsverklaringen (vermeld
in de lijst van kwaliteitsverklaringen van de Stich-
ting Bouwkwaliteit) wordt aangegeven of het
product, of in welke situaties het product (of het
proces) aan de eisen van het Bouwbesluit vol-
doet (mits goed en zorgvuldig uitgevoerd).
De relatie tussen Woningwet, Bouwbesluit, nor-
men en kwaliteitsverklaringen is weergegeven in
guur 3.2.
Het komt voor, bij bijvoorbeeld toepassing van
innovatieve materialen of constructies, dat toet-
sing volgens het Bouwbesluit niet mogelijk is. In
dat geval moet de aanvrager van het bouwplan,
ten genoegen van b. en w., op basis van de
gelijkwaardigheidsbepalingen in het Bouwbesluit
aantonen, dat het bouwplan voldoet aan de
doelstellingen en het niveau van de prestatie-eis
waarvan wordt afgeweken. Bij dergelijke gevallen
is het overigens verstandig om vooraf in overleg
te treden met het gemeentelijk bouwtoezicht.
Figuur 3.1 Bouwregelgeving
Zoals reeds eerder is aangegeven, staan ontwik-
kelingen op het gebied van de regelgeving niet
op zichzelf. Marktstrategische ontwikkelingen zo-
als industrialisatie, normalisatie, gecontroleerde
kwaliteit, universeel toepasbare informatiever-
werkingssystemen, enzovoort lopen in gelijke pas
met de regelgeving of lopen voor.
3.1 Bouwbesluit 2003
Het Bouwbesluit bevat technische minimum-
voorschriften waaraan een bouwplan publiek-
rechtelijk moet voldoen voor het verlenen van de
gemeentelijke bouwvergunning. De technische
voorschriften hebben betrekking op veiligheid,
gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid.
De indeling van de technische voorschriften is
gebaseerd op artikel 2.1 van de Woningwet,
guur 3.1.
In het Bouwbesluit kan worden verwezen naar
normen of delen van normen en naar kwaliteits-
verklaringen. In of krachtens het Bouwbesluit
genoemde (delen van) normen en kwaliteits-
verklaringen hebben naast hun oorspronkelijk
privaatrechtelijk karakter daarmee nu ook een
publiekrechtelijk karakter, zie ook paragraaf 3.3
en 3.4. Door middel van (delen van) normen
wordt verwezen naar de daarin genoemde
prestatie-eisen.

9006950513_Boek.indb 31 03-06-2005 10:13:16


32
In deel 7 Bouwmethodiek wordt in hoofdstuk
2 Bouwregelgeving een compleet overzicht
gegeven
3.2 Gemeentelijke
Bouwverordening
De gemeenteraad stelt een Bouwverordening vast
die uitsluitend de voorschriften bevat als bedoeld
in het tweede tot en met het zesde lid van art. 8
Woningwet:
1 het gebruik van gebouw, terrein, bodem;
2 veiligheid bij bouwen en/of slopen;
3 voorschriften betreffende de aanvraag om
bouwvergunning;
4 bebouwingsvoorschriften;
5 welstandscriteria;
6 voorschriften omtrent andere onderwerpen.
Deze bepalingen van de Woningwet (1991) zijn
door de Vereniging Nederlandse Gemeenten
(VNG) uitgewerkt in de Model Bouwverordening
(MBV 1992).
Volgens art. 40 Woningwet is het verboden te
bouwen zonder of in afwijking van een schrifte-
lijke vergunning van burgemeester en wethou-
ders. Voor bouwen is dus in principe altijd een
vergunning nodig. Om het vergunningsstelsel
met bijbehorende administratieve rompslomp
beperkt te houden maakt de Woningwet onder-
scheid tussen:
1 bouwvergunningsvrije bouwwerken;
2 licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken;
3 reguliere bouwvergunning.
Binnen het kader van woningbouw bespreken
we alleen de reguliere bouwvergunning. Een
aanvraag voor een reguliere bouwvergunning
moet voldoen aan het Besluit Indieningsvereisten
Aanvraag Bouwvergunning. Het Gemeentelijk
Bouwtoezicht toetst de aanvraag aan de Wo-
ningwet, het Bouwbesluit, de Bouwverordening,
het bestemmingsplan en de welstandscriteria.
Toetsing vindt zowel vooraf (bij de bouwaan-
vraag) als achteraf (tijdens of na de uitvoering)
plaats. Hiermede beschikt de overheid over een
goed instrument om richting te geven aan het
door haar vereiste minimumniveau van prestatie-
eisen en de kwaliteit van een bouwwerk.
Hierna worden twee zaken uitgewerkt uit het
Besluit Indieningsvereisten die van belang zijn
voor de reguliere vergunningaanvraag:
1 bodemonderzoek;
2 bouwveiligheidsplan.
1 Bodemonderzoek
Er mag niet worden gebouwd op verontreinigde
bodem. Voor vergunningplichtige bouwwerken
is een bodemonderzoek verplicht gesteld. Het
Besluit Indieningsvereisten geeft aan dat een
verkennend bodemonderzoek moet worden uit-
gevoerd volgens NEN 5740 (1999). Voordat een
verkennend onderzoek wordt uitgevoerd, moet
eerst een vooronderzoek volgens NVN 5725
(1999) worden uitgevoerd. Als uit het vooron-
derzoek blijkt dat de locatie onverdacht is, wordt
vrijstelling verleend voor het uitvoeren van het
verkennend bodemonderzoek. Het onderzoeks-
rapport maakt deel uit van de bouwaanvraag. Als
de bodem dusdanig is verontreinigd dat gevaar
aanwezig is voor het milieu dan wel voor de
burger, mag daarop niet worden gebouwd. De
aangevraagde bouwvergunning wordt gewei-
gerd of wordt verleend onder voorwaarde van
bodemsanering.

Figuur 3.2 Relatie tussen Woningwet, Bouwbesluit, normen


en kwaliteitsverklaringen
9006950513_Boek.indb 32 03-06-2005 10:13:17
3 BOUWTECHNISCHE REGELGEVING EN INFORMATIEVERWERKING 33
Bodemonderzoek en -saneringsmethoden
worden behandeld in deel 2 Onderbouw,
hoofdstuk 7 Bodemverontreiniging en
bodemsanering
2 Bouwveiligheidsplan
Het Besluit Indieningsvereisten geeft aan dat bij
indiening van een reguliere bouwvergunning
een bouwveiligheidsplan moet worden aange-
leverd. Het bouwveiligheidsplan heeft alleen
betrekking op de veiligheid van de weg, de in
de weg gelegen werken, de weggebruikers, de
naburige bouwwerken, open erven en terreinen
en hun gebruikers. Zie guur 3.3 voor de in te
dienen gegevens.
Het bouwveiligheidsplan moet overigens niet
worden verward met het Veiligheids- en Gezond-
heidsplan volgens de Arbowet ten behoeve van
het bouwplaatspersoneel.
Bijlage 0, artikel 3.2.6
Toelichting gegevens en bescheiden
Een bouwveiligheidsplan moet de volgende
onderdelen bevatten:
1 n of meerdere tekeningen waaruit de
bouwplaatsinrichting blijkt:

ligging van het te bebouwen perceel en de


omliggende wegen, bouwwerken e.d.;

situering van het bouwwerk;

aan- en afvoerwegen;

laad-, los- en hijszones;

plaats van de bouwketen;

grenzen van het bouwterrein waarbinnen alle


bouwactiviteiten, inclusief het laden en lossen,
plaatsvinden;

in of op de bodem van het perceel aanwezige


leidingen;

plaats van ander hulpmaterieel en opslag van


materialen;
2 gegevens en bescheiden over de toe te passen
bouwmethodiek en de toe te passen materialen,
materieel, hulp- en beveiligingsmiddelen bij de
bouwwerkzaamheden.
Figuur 3.3 Bouwveiligheidsplan
Het V. en G.-plan wordt uitgebreid
behandeld in deel 12b Uitvoeren organisatie,
hoofdstuk 6 Arbeidsfunctie van de bouwplaats
Hierna worden twee zaken uit de Model Bouw-
verordening (MBV) uitgewerkt die van belang
zijn voor de vergunningaanvraag:
1 bouwafval;
2 toegankelijkheid.
1 Bouwafval
In de MBV zijn in artikel 4.11 voorschriften op-
genomen over het scheiden van bouwafval en
de afvoer daarvan. Scheiding van afval leidt tot
een betere en schonere verwerking van afval en
tot intensievere mogelijkheden van hergebruik
van materialen. De wijze van scheiding en afvoer
kan plaatselijk verschillend zijn. De gemeente
kan onthefng verlenen als de logistieke situatie
daartoe aanleiding geeft of als de verwachte
hoeveelheid afval erg gering is.
2 Toegankelijkheid
Het Bouwbesluit stelt eisen aan de toegankelijk-
heid van openbare ruimten en wooneenheden
binnen de omtreklijn van het gebouw. De bouw-
verordening regelt de toegankelijkheid vanaf de
openbare weg tot aan het gebouw, alsmede de
toestand van het terrein. Als voorbeeld is n der
betreffende guren overgenomen uit de MBV,
guur 3.4.




Figuur 3.4 Voor verkeer vrij te houden hoogten
3.3 Normbladen
Het NEN (voorheen Nederlands Normalisatie-
instituut) is opgericht in 1916. Oorspronkelijk
waren normen bedoeld voor het opstellen van
technische regels om daarmee orde en eenheid
te scheppen op gebieden waar deze ordening
9006950513_Boek.indb 33 03-06-2005 10:13:18
34
noodzakelijk werd geacht. Het belang van nor-
malisatie strekt zich inmiddels veel verder uit dan
het ordenen van technische regels voor produc-
ten. Aan normalisatie worden ook marktstrate-
gische waarden toegekend, bijvoorbeeld:

als efciency-instrument (typebeperking);

het koppelbaar maken van systemen;

vaste oplossingen voor terugkerende proble-


men;

minder voorraad/transport;

als instrument voor vergroting van het afzet-


gebied.
Normen kunnen dienen als maatstaf voor kwali-
teit of voor het opzetten van kwaliteitssystemen.
Normen kunnen ook worden ingezet als instru-
ment bij beheersing van veiligheid, gezondheid
en milieu (zoals ergonomische eisen en het
meten van verontreinigingen).
Als een norm in een overeenkomst van levering
van toepassing is, is er sprake van een privaat-
rechtelijk karakter. Indien normen of gedeelten
van normen zijn opgenomen in de regelgeving,
is er sprake van een publiekrechtelijk karakter.
Het NEN is de centrale instantie in Nederland die
tot taak heeft de normalisatie te bevorderen en
normen tot stand te brengen. Het normalisatie-
werk heeft thans plaats op Europees en op we-
reldniveau. De harmonisatie van normen binnen
Europa is in een vergevorderd stadium.
Een overzicht van de voor de bouw meest
belangrijke normen wordt gegeven in deel 7
Bouwmethodiek hoofdstuk 2 Bouwregelgeving
3.4 Kwaliteitsverklaringen voor de
bouw
Tot na de Tweede Wereldoorlog was het gebrui-
kelijk dat producten op de bouwplaats werden
gekeurd. De keuring vond veelal plaats op basis
van visuele kenmerken. De betrouwbaarheid van
keuringen in de zin van rechtszekerheid liet te
wensen over. In toenmalige bestekken kwam
101 maal de zinsnede voor dat het product of
het werk ten genoegen van de directie moest
zijn. Door toenemende industrialisatie en
standaardisatie zijn fysische, mechanische en
chemische specicaties ontstaan waaraan mate-
rialen/producten moeten voldoen. Deze
specicaties kunnen worden gecontroleerd door
middel van eveneens genormeerde onderzoek-
methoden en keuringstechnieken. Thans zijn
bouwplaatskeuringen grotendeels vervangen
door een stelsel van externe controle (attesten)
door erkende onafhankelijke certicatie-instel-
lingen.
Certicatie-instelling
Een certicatie-instelling geeft een verklaring af
over de eigenschappen van een product, partij of
samenstelling van producten. In bestekken wordt
overeengekomen dat bouwstoffen waarvoor een
verklaring is afgegeven, na een visuele inspectie
geacht worden te zijn goedgekeurd in de zin van
paragraaf 18 van de UAV. Deze vormen van over-
eenkomsten zijn privaatrechtelijk.
Certicatie-instellingen
Het initiatief voor attestering voor bouwpro-
ducten lag in eerste instantie bij het Bouwcen-
trum. Daarna heeft de Stichting KOMO (een
initiatief van directeuren van gemeentewerken
via de Vereniging van Nederlandse Gemeen-
ten) gedurende 25 jaar een monopoliepositie
bekleed als certicatie-instelling. Sinds de op-
richting van de Raad voor Certicatie in 1988
zijn inmiddels negen certicatie-instellingen
werkzaam die weer verenigd zijn onder de
naam VECIBIN. Om inhoudelijke en techni-
sche verschillen tussen de verscheidene instel-
lingen te voorkomen is de cordinatie voor
de certicatie opgedragen aan de Stichting
Bouwkwaliteit (SBK).
Kwaliteitsverklaringen kunnen ook door de mi-
nister van VROM worden aangewezen als vol-
doende bewijs dat aan bepaalde eisen van het
Bouwbesluit is voldaan. Deze aangewezen kwali-
teitsverklaringen zijn tevens publiekrechtelijk van
aard.
De volgende kwaliteitsverklaringen kunnen voor-
komen:

attest;

productcerticaat;

attest met productcerticaat;

procescerticaat;

kwaliteitscerticaat.
9006950513_Boek.indb 34 03-06-2005 10:13:18
3 BOUWTECHNISCHE REGELGEVING EN INFORMATIEVERWERKING 35
De grondslag voor de beoordeling is vastgelegd
in een beoordelingsrichtlijn (BRL). De BRL is een
verzameling kwaliteitseisen en eisen te stellen
aan het kwaliteitssysteem van de producent. De
eisen zijn bij voorkeur gebaseerd op nationale
c.q. internationale normen en worden geformu-
leerd door een zogenoemd college van deskun-
digen. Dit college is samengesteld uit vertegen-
woordigingen van partijen.
In guur 3.5 is een voorbeeld van een BRL weer-
gegeven.
De verschillende soorten kwaliteits-
verklaringen worden toegelicht in deel 7
Bouwmethodiek, hoofdstuk 2 Bouwregelgeving
De keuzemogelijkheid van het vastleggen
van de verschillende kwaliteitsverklaringen
in contracten (bestekken, privaatrechtelijke
overeenkomsten) wordt besproken in deel
11 Contracteren 1, hoofdstuk 4 Normalisatie en
certicatie
3.5 Informatieverwerkings-
systemen
Tijdens het bouwproces worden voortdurend
besluiten genomen. Er worden schetsen, te-
keningen, berekeningen, omschrijvingen en
planningen opgesteld. De eindkwaliteit van het
1 Bouwbesluitingang
Afdeling Bouwbesluit Grenswaarde/ Prestaties volgens Opmerkingen i.v.m.
Nr. en titel Bepalingsmethode kwaliteitsverklaring toepassing
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid
2.1 Algemene sterkte van Uiterste grenstoestand
de bouwconstructie bepaald volgens NEN
6720 of NVN 6725.
2.2 Sterkte bij brand Tijdsduur van brand-
werendheid m.b.t.
bezwijken volgens
artikel 2.9 van het
Bouwbesluit, bepaald
volgens NEN 6069,
NEN 6071, NEN 6072,
NEN 6073 of NEN 6720.
2.11 Beperking van het Onbrandbaar bepaald Vloerelementen van Vloerelementen die aan de
ontstaan van een volgens NEN 6064. uitsluitend steenachtige onderzijde zijn voorzien van
brandgevaarlijke materialen zijn onbrand- brandbare materialen mogen
situatie baar. uitsluitend toegepast worden
als beganegrondvloer boven
kruipruimten of ruimten van
geringere hoogte.
2.12 Beperking van ont- Vloerelementen vol- Vloerelementen van Vloerelementen die aan de
wikkeling van brand doen aan klasse T1 uitsluitend steenach- onderzijde zijn voorzien van
dan wel C

en klasse tige materialen voldoen brandbare materialen mogen


2 dan wel B, bepaald aan klasse T1 dan wel uitsluitend toegepast worden
volgens NEN 1775 en C

en klasse 2 dan als beganegrondvloer boven


NEN 6075, dan wel wel B. kruipruimten of ruimten van
NEN-EN 13501-1. geringere hoogte.
9006950513_Boek.indb 35 03-06-2005 10:13:18
36
bouwproduct is een optelsom van de afzonder-
lijke kwaliteit van ontwerp, fabricage en uitvoe-
ring. De kwaliteit van de informatieoverdracht
neemt hierbij een centrale plaats in. Onjuist over-
gedragen c.q. overgenomen informatie is een
bron van ergernis en conicten.
Bouwinformatie heeft twee primaire functies:
1 informatiedrager: formulering doelstelling,
kennisname, toetsing, enzovoort;
2 contractstuk: het bestek (plan van uitvoering)
realiseren tegen een overeengekomen prijs (aan-
nemingssom).
De UAV komt uitgebreid aan de orde in deel
11 Contracteren
In de UAV is het bestek als volgt gedenieerd:

de beschrijving van het werk;

de daarbij behorende tekeningen;

de voor het werk geldende voorwaarden;

de nota van inlichtingen;

het proces-verbaal van aanwijzingen.


In het dagelijkse taalgebruik wordt met het
bestek in het algemeen de niet-getekende bou-
winformatie aangeduid. Het zal echter duidelijk
1 Bouwbesluitingang
Afdeling Bouwbesluit Grenswaarde/ Prestaties volgens Opmerkingen i.v.m.
Nr. en titel Bepalingsmethode kwaliteitsverklaring toepassing
2.13 Beperking van uit- WBDBO volgens artikel Kleinste waarde volgens Vloerelementen die aan de
breiding van brand 2.106 van het Bouw- tabel 3 van dit attest- onderzijde zijn voorzien van
besluit, bepaald vol- met-productcerticaat brandbare materialen mogen
gens NEN 6068 of of 120 minuten. uitsluitend toegepast worden
NEN 6071. als beganegrondvloer boven
kruipruimten of ruimten van
geringere hoogte.
2.14 Verdere beperking van WBDBO volgens artikel Kleinste waarde volgens Vloerelementen die aan de
uitbreiding van brand 2.118 van het Bouw- tabel 3 van dit attest- onderzijde zijn voorzien van
besluit, bepaald vol- met-productcerticaat brandbare materialen mogen
gens NEN 6068 of of 120 minuten. uitsluitend toegepast worden
NEN 6071. als beganegrondvloer boven
kruipruimten of ruimten van
geringere hoogte.
2.15 Beperking van het Rookdichtheid volgens Rookdichtheid vloerele- Vloerelementen die aan de
ontstaan van rook artikel 2.126 van het menten van uitsluitend onderzijde zijn voorzien van
Bouwbesluit, bepaald steenachtige materialen brandbare materialen mogen
volgens NEN 6066 is aan beide zijden kleiner uitsluitend toegepast worden
dan wel NEN-EN dan 10 m
1
, dan wel als beganegrondvloer boven
13501-1. behoort tot klasse S
2
. kruipruimten of ruimten van
geringere hoogte.
2.16 Beperking van Weerstand tegen rook Weerstand tegen rook- Vloerelementen die aan de
verspreiding van doorgang niet lager doorgang van vloerele- onderzijde zijn voorzien van
rook dan 30 minuten, menten van uitsluitend brandbare materialen mogen
bepaald volgens steenachtige materialen uitsluitend toegepast worden
NEN 6075. is hoger dan 30 minuten. als beganegrondvloer boven
kruipruimten of ruimten van
geringere hoogte.
Figuur 3.5 Voorbeeld BRL Bron: Overzicht van publiekrechtelijke erkende Kwaliteitsverklaringen, uitgever Stichting Bouwkwaliteit (SBK)
9006950513_Boek.indb 36 03-06-2005 10:13:19
3 BOUWTECHNISCHE REGELGEVING EN INFORMATIEVERWERKING 37
zijn dat de werkomschrijving innige relaties heeft
met andere aan de omschrijving parallellopende
informatiestromen zoals de bestektekeningen,
normalisatie, certicatie, hoeveelhedenstaten,
begrotingen, werkplanning en kostenbewaking.
Oorspronkelijk had elke bestekschrijver zijn eigen
systeem. Met de toename van de bouwproductie
en de verdergaande industrialisatie kwamen
ordeningsproblemen aan het licht zoals:

toewijzing naar kostensoorten;

toewijzing naar deelprojecten;

onderaannemers, leveranciers, werkploegen.


Tegelijkertijd ontstond een streven naar integra-
tie van ontwerp en uitvoering.
Algemene voorschriften
In 1876 heeft de eerste uitgave van de Algemene
Voorschriften plaatsgevonden, een vorm van
standaardvoorwaarden van de uitvoering van
(overheids)werken. In 1968 zijn de AV totaal
herzien en uitgegeven als de UAV 1968, thans de
UAV 1989.
Ontwerpbestek
In 1945 gaf de Centrale Directie voor de Volks-
huisvesting een Ontwerpbestek uit. Dit bestek
was bedoeld als een voorbeeld voor hoofdstuk-
en paragraandeling en had geen verplichtend
karakter. Nadien hebben vele instanties zich
beziggehouden met uniforme grondslagen voor
bouwinformatieverwerking. In feite is een lande-
lijk aanvaard classicatiesysteem (elementen-
indeling) nooit tot stand gebracht.
Oorspronkelijk zijn wel drie landelijk aanvaarde
besteksystemen ontwikkeld. In 1978 kwam
het SRW uit (Standaard Referentiebestek voor de
Woningbouw), later aangevuld met het SROW
(Standaard Referentiebestek voor Onderhoud en
Woningverbetering). Het SRW was niet direct
ontworpen uit het oogpunt van automatisering.
In de gesubsidieerde woningbouw had toepas-
sing van het SRW een verplichtend karakter. Het
aan het SRW opgehangen kostenbeoordelings-
systeem van de overheid was overigens wel ge-
automatiseerd.
STABU
In 1986 is STABU uitgekomen (bestekssystematiek
voor de burger- en utiliteitsbouw). Automatisering
is hierbij voorwaarde geweest. Het bestek kan
worden samengesteld volgens verwerkingsspeci-
caties of volgens functionele c.q. prestatieom-
schrijvingen. Het is mogelijk om de specicaties
te sorteren naar werk- of verdiepingsvolgorde of
naar elementen. Door de specicaties te voor-
zien van hoeveelheden en eenheden zijn directe
koppelingen met andere informatiestromen mo-
gelijk. Door scherpe afbakening van verantwoor-
delijkheden en specicaties is iedere gewenste
ordening mogelijk. Indien het bestek op diskette
wordt gebruikt, worden niet alleen tijd en kosten
gespaard, maar worden vooral ook afstem- en
overdrachtsverstoringen voorkomen.
In 1990 zijn de SRW-bestanden verwerkt in de
relationele datastructuur van het STABU-systeem
en herkenbaar gemaakt door middel van een
W-markering. Het verplichte karakter van SRW is
na de integratie van SRW en STABU (thans
besteksysteem voor de woning- en utiliteits-
bouw) door de overheid ingetrokken.
De STABU-besteksystematiek wordt
besproken in deel 11 Contracteren, hoofdstuk 3
STABU-besteksystematiek
Behoudens STABU kent Nederland nog een
standaardbestek, te weten het RAW. RAW is ont-
leend aan de toenmalige stichting Rationalisatie
en Automatisering Wegenbouw en het betreft
een besteksystematiek voor de grond-, weg- en
waterbouw. De toenmalige stichting RAW is met
enkele andere instellingen thans opgegaan in de
stichting CROW. De naam van de systematiek is
echter nog steeds RAW.
3.5.1 STABU-systeem
Het STABU-systeem bestaat uit een vast deel en
een variabel deel. Het vaste deel (de standaard)
bevat voorwaarden voor de uitvoering, admini-
stratieve bepalingen en technische bepalingen
die op elk werk van toepassing zijn. Het variabele
deel bevat catalogi met projectgebonden keuze-
bepalingen en catalogi met gestandaardiseerde
specicaties die projectgericht moeten worden
ingevuld.
9006950513_Boek.indb 37 03-06-2005 10:13:19
38
Een besteksystematiek is geen bestek. Het is een
hulpmiddel, een specicatie-lay-out om de voor
een speciek werk bedoelde teksten op de juiste
plaats te brengen. De STABU-systematiek bevat
in de variabele catalogi de mogelijkheid om
meer dan tien miljoen keuzemogelijkheden te
omschrijven, waarvan men zou kunnen zeggen
dat projectgericht drie- tot vijfduizend beslissin-
gen moeten worden genomen.
Men kan aan de besteksystematiek de omschrij-
ving van een eenvoudige loods ontlenen, een
complex systeembouwwoningen, kantoorge-
bouwen, maar ook een academisch ziekenhuis.
Afgeleid van de besteksystematiek worden veelal
zogeheten bureaubestekken vervaardigd die afge-
stemd zijn op de opdrachtenportefeuille van het
betreffende bureau en op de eigen maatschap-
pelijke en technische visie die het bureau heeft
bij het vervullen van de opdrachten.
3.5.2 Bureaubestek vanuit STABU
Hier volgt een voorbeeld voor woningbouw, na-
melijk met het aantal keuzemogelijkheden voor
metselbaksteen. NEN 2489 (1976) Metselbak-
steen geeft stenen aan in vijftien gebruiksklassen,
elk in vier vormmethoden, elk in vier formaat-
aanduidingen in drie maatklassen, in vijf ken-
merken van oppervlaktegeaardheid, in n kleuren
en in een aantal metselverbanden die niet in de
norm zijn vermeld. Bovendien kunnen de stenen
worden vermetseld in genormeerde (en gecer-
ticeerde) mortels volgens NEN 3835 (1991) in
zeven mortelkwaliteiten, in vijf morteltypen in n
mogelijke grondstofsamenstellingen.
Ten slotte wordt het metselwerk nog afgevoegd
in een aantal voegtypen met mortelsamenstellin-
gen volgens NEN 3835 (1991).
Voor de nadere bureaukeuze worden enkele over-
wegingen toegelicht:
keuze metselwerk;
keuze buitendeuren.
Keuze metselwerk
De eerste keuze wordt uiteraard bepaald door de
plaats en de functie van het te metselen deel en
de daarmee samenhangende gebruiksklasse. Als
er voor de bureaukeuze is aangenomen dat wo-
ningbouw altijd gerealiseerd zal worden volgens
een bouwsysteem waaraan geen binnenmet-
selwerk te pas komt, behoeven een aantal ge-
bruiksklassen niet in het bureaubestek te worden
opgenomen. De eerste selectie bestaat dus uit
specicaties die niet nodig zijn.
De tweede selectie kan bestaan uit specicaties
die niet zijn gewenst.
Metselbaksteen klasse B1 is een buiten toepas-
bare steen. Vanwege het hoogst toegestane ge-
halte aan verontreinigingen is B1 gevoelig voor
zoutuitbloeiingen (een vorm van witte uitslag
op het metselwerk) en is daardoor in feite niet
gewenst voor regenbelaste bouwdelen. Voor
geborsteld voegwerk is per denitie een droge,
rulle, bindmiddelarme mortel nodig, anders ver-
krijgt men het gewenste effect niet en wordt het
metselwerk gesmet door een te natte mortel. Dit
voegwerk is zeer poreus, de hydraulische bind-
middelen kunnen niet volledig uitharden en de
meest gevaarlijke plaats van het voegwerk (de
ontmoeting van lintvoeg en staande voeg) wordt
door het borstelen oppervlakkig dichtgepoetst
en is dus niet meer controleerbaar.
De theoretische levensduur van geborsteld voeg-
werk is circa 8 jaar. Platvol voegen (lekker vol en
zat inzetten en goed nastrijken) heeft een theo-
retische levensduur van 40 jaar. De combinatie
van baksteen gebruiksklasse B1 en geborsteld
voegwerk is vragen om problemen. Zo is ook
het toepassen van roosterbuitendeuren niet pro-
bleemloos.
Keuze buitendeuren
Roosterbuitendeuren bestaan uit een sandwich-
constructie die vergelijkbaar is met dubbele begla-
zing. Glas is echter dampdicht, terwijl de beplating
van een roosterdeur dampdoorlatend is. Dubbel-
glas is afgewerkt met een sterk dampremmende
omranding die gevuld is met een chemische
droogstof. De omranding van een roosterdeur
heeft deze voorzieningen niet. Door de onvol-
doende dampremmende opbouw van de sand-
wich-achtige structuren van een roosterbuitendeur
treedt aan de binnenkant van de buitenbeplating
condensvorming op. In de winterperiode komt
er water op de binnenkant van de beplating te
staan, dat vervolgens naar beneden loopt tot op
de houten randafsluiting. In de deurholte loopt
de relatieve vochtigheid op tot meer dan 95%,
hetgeen weer leidt tot een hoge hygroscopische
vochtaantrekking in alle omrandingen.
9006950513_Boek.indb 38 03-06-2005 10:13:19
3 BOUWTECHNISCHE REGELGEVING EN INFORMATIEVERWERKING 39
Deze verschijnselen treden al vrij snel na levering
op, in ieder geval na een winterperiode. Bij een
langduriger aanwezigheid van 21% houtvocht
begint het rottingsproces.
De theoretische levensduur van een roosterbui-
tendeur bedraagt circa 8 jaar. De theoretische
levensduur van een massieve fabrieksbuitendeur
bedraagt circa 40 jaar.
Op deze wijze kunnen meer constructies ten be-
hoeve van het bureaubestek worden doorgelicht.
Bij het eindoordeel over het al of niet opnemen
van een omschrijving spelen uiteraard niet alleen
technische overwegingen mee. Ook bijvoorbeeld
de stichtingskosten, de garantietermijn en de
tijdsduur van de beheersperiode zijn van belang.
Naarmate de beheersperiode langer is, worden
hogere eisen gesteld aan de technische levens-
duur. Een en ander kan worden berekend. Als
voor een oplossing verschillende varianten mo-
gelijk zijn, kan de netto contante waarde over de
economische levensduur worden bepaald.
3.5.3 Prestatieconcept
Vanaf ongeveer de jaren tachtig komt het zoge-
heten prestatiebeginsel, ook wel prestatieconcept
genoemd, nogal eens ter sprake. Hierbij wordt
de vraag, het programma van eisen, bijna uit-
sluitend geformuleerd in de vorm van meetbare
functionele c.q. prestatie-eisen. De aanbieder
(aannemer) antwoordt hierop met aanbodspeci-
caties. Na overeenstemming over het aanbod,
keuze uit de aangeboden specicaties, volgt con-
tractering, zie onder andere SBR-publicatie 348
(1995). Ook binnen STABU wordt aan deze ont-
wikkeling gewerkt. Het schrijven van prestatie-
gerichte bestekken wordt steeds meer gebruike-
lijk.
3.6 Invloed van de Europese Unie
Het verdrag tot oprichting van de Europese
Economische Gemeenschap streeft naar het
totstandkomen van n gemeenschappelijke
markt tussen de lidstaten. Als grondslag van de
Gemeenschap wordt met name het vrije verkeer
van personen en diensten genoemd. Om dat
doel te bereiken dienen allerlei belemmeringen
op het vrije verkeer van goederen, diensten en
kapitaal te worden opgeheven. In 1985 is een
begin gemaakt met het ontwikkelen van circa
300 maatregelen die tot doel hebben om de in-
terne Europese markt te bewerkstelligen. Van de
destijds aangekondigde maatregelen is het me-
rendeel door de Europese Commissie in concrete
voorstellen vertaald. Meer dan de helft is na
raadpleging van het Europese parlement door de
Europese ministerraad vastgesteld. We zijn verder
Europees gentegreerd dan wij ons als gewoon
burger bewust zijn.
De voor de bouw van belang geachte Europese
regelgeving is gerangschikt in enkele aandachts-
gebieden:

garanties en aansprakelijkheid (product-


aansprakelijkheid);

sociale samenhang (arbeidsplaatsen en


arbeidsvoorzieningen);

milieu (beperking milieuverontreiniging,


gevaarlijke stoffen/afvalstoffen);

overheidsopdrachten (liberalisatie en cordi-


natie);

technische harmonisatie (normen, construc-


ties, bouwproducten);

modernisering (beroepsopleidingen).
Richtlijn Bouwproducten
Het voert te ver om alle reeds geldende Europese
richtlijnen te bespreken. In het kort wordt de
richtlijn Bouwproducten toegelicht. De beteke-
nis van deze richtlijn is dat in principe alleen
bouwproducten met een CE-markering vrij in de
handel mogen worden gebracht in de lidstaten
van de Europese Unie (alsmede de zogeheten
EVA-landen, met uitzondering van Zwitserland).
De CE-markering geeft aan dat met dergelijke
producten bouwwerken kunnen worden gereali-
seerd die voldoen aan de Europese fundamentele
voorschriften voor bouwwerken.
Deze fundamentele voorschriften zijn vastgelegd
in zes basisdocumenten:
1 mechanische sterkte en stabiliteit;
2 brandveiligheid;
3 hygine, gezondheid en milieu;
4 gebruiksveiligheid;
5 geluidwering (geluidhinder);
6 energiebesparing en warmtebehoud.
9006950513_Boek.indb 39 03-06-2005 10:13:20
40
CE-markering
Europese technische specicaties geven (waar
mogelijk) in de vorm van prestatie-eisen criteria
waaraan producten moeten voldoen. Technische
specicaties kunnen zijn Europees geharmoni-
seerde normen.
Verder worden procedures vastgesteld waarmee
kan worden aangetoond dat een product aan de
betreffende technische specicaties voldoet. Vol-
doet een product, dan mag dat product de CE-
markering dragen, guur 3.6. Er zijn in principe
twee soorten procedures, te weten:
1 een zogeheten conformiteitsverklaring, ook wel
de fabrikanten eigen verklaring genoemd;
2 een conformiteitscerticaat, opgesteld door
een onafhankelijke derde partij.
Fabrikanten mogen artikelen die onder de
richtlijn Bouwproducten vallen, pas op de
markt brengen na keuring binnen het eigen
bedrijf, of door een onafhankelijke keurings-
instantie.
Door middel van deze keuring moet wor-
den aangetoond en gegarandeerd dat hun
producten voldoen aan de zes basisdocu-
menten. Op een goedgekeurd product moet
de CE-markering worden aangebracht. De
CE-markering geeft aan dat het product vrij
verhandeld mag worden binnen de landen
van de EU.
Zonder een CR-markering mag het product
ook in eigen land niet ten verkoop worden
aangeboden.
Figuur 3.6 CE-markering
Op grond van artikel 2 van de Woningwet is de
Europese richtlijn door het Bouwbesluit in de
Nederlandse regelgeving gemplementeerd.
De onderwerpen van het Bouwbesluit komen
in sterke mate overeen met de fundamentele
voorschriften van de richtlijn; ook qua structuur
vertonen het Bouwbesluit en de richtlijn Bouw-
producten sterke analogie.
In het Bouwbesluit 2003 zijn in de artikelen 1.6 tot
en met 1.10 eisen opgenomen ten aanzien van
kwaliteitsverklaringen voor een bouwmateriaal of
bouwdeel. De CE-markering is hier onderdeel van.
In de richtlijn Tijdelijke en Mobiele Werkplaatsen
worden de arbeidsomstandigheden in de bouw
geregeld. In de discussies over hoe bouwen vei-
liger kan worden gemaakt speelde mee dat het
ene uitvoerend bedrijf betere en uitgebreidere
voorzieningen trof dan het andere. Dit verschil
in zorg leidde onverbiddelijk tot verschil in prijs-
aanbieding. En der argumenten was dat de
arbeidsomstandigheden uit het concurrentie-
beding moesten worden gehaald. Hieruit is het
Bouwprocesbesluit voortgekomen. In 1997 is het
Bouwprocesbesluit vervangen door het Arbeids-
omstandighedenbesluit. In het Arbeidsomstan-
dighedenbesluit zijn minder detailvoorschriften
opgenomen dan in het Bouwprocesbesluit en
is bijzonder aandacht besteed aan een heldere,
systematische indeling en een goede onderlinge
afstemming van de voorschriften.
Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
1 Arbobesluit voor de Bouw. SDU, 1999.
2 Standaardregelingen in de bouw, VNG.
3 Uniforme Administratieve Voorwaarden. SDU,
1995.
4 Vademecum voor architecten. Samsom.
5 Woningbouw, Inspiratie & Ambities. NWR.
Normen
NEN 2489 Metselbaksteen
NEN 3835 Mortels voor metselwerk van stenen,
blokken of elementen van baksteen, kalkzandsteen,
beton en gasbeton
NEN 5740 Bodem Onderzoeksstrategie bij
verkennend onderzoek Onderzoek naar de
milieuhyginische kwaliteit van bodem en grond
9006950513_Boek.indb 40 03-06-2005 10:13:20

4
Functionele eisen en prestatie-eisen
ir. W.H. Maessen, J. Nieuwenhuizen
Wonen als primaire levensbehoefte betekent meer dan alleen een dak
boven het hoofd. De gewenste basisfuncties van een woning zijn
allereerst het bieden van een vaste verblijfplaats en een veilige be-
scherming tegen het buitenmilieu. Daarnaast geeft een woning ook
de mogelijkheid voor de persoonlijke identicatie en manifestatie van
de bewoners.
Deze woning ligt het liefst in een ideale woonomgeving die stimuleert
tot creativiteit en ontplooiing.
9006950513_Boek.indb 41 03-06-2005 10:13:20
42
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven
van de algemene functionele eisen en prestatie-
eisen waaraan een nieuwbouwwoning moet vol-
doen. In het Bouwbesluit staan bouwtechnische
voorschriften uit het oogpunt van veiligheid,
gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid
en milieu in de vorm van functionele eisen. Waar
mogelijk zijn deze eisen uitgewerkt in concrete
prestatievoorschriften.
Voorbeeld van een functionele eis: Een te bou-
wen bouwwerk heeft n of meer toiletruimten.
Een bijbehorende prestatie-eis luidt: Een ge-
bruiksfunctie heeft voor elke 125 m
2
gebruiksop-
pervlakte of een gedeelte daarvan ten minste
n toiletruimte.
4.1 Hoofdonderdelen ontwerp
De eis van vrije indeelbaarheid van een gebouw
is n van de belangrijkste doelstellingen in het
Bouwbesluit. Daarnaast stelt ook de bewoner zelf
steeds meer eisen aan de aanpasbaarheid van zijn
woning. Het is daarom logisch dat reeds in het
ontwerp een duidelijk onderscheid wordt gemaakt
tussen de drie hoofdonderdelen: de draagconstruc-
tie, de in- en afbouwdelen en de installaties.
De draagconstructie heeft een lange levensduur
(volgens de TGB 1990 moet worden gerekend
met een referentieperiode van minimaal 50 jaar)
en is meestal moeilijk aanpasbaar. De in- en af-
bouwdelen en de installaties kunnen eventueel
eerder worden vervangen om te kunnen blijven
voldoen aan de steeds groeiende kwaliteitseisen
van de bewoners.
Bij het ontwerpen van de woning kan men al
rekening houden met het onderscheid tussen
deze hoofdonderdelen. Dan is het mogelijk om
indien gewenst, bijvoorbeeld bij wijziging van de
gezinssamenstelling, een tussentijdse aanpassing
te maken zonder al te grote ingrepen en kosten.
Een eengezinswoning bestaat uit de volgende
drie hoofdonderdelen:
1 draagconstructie: fundering met de begane-
grondvloer en daarboven de dragende wanden
met de eerste- en tweedeverdiepingsvloeren;
2 in- en afbouwdelen: niet-dragende binnen-
wanden en overige niet-dragende delen, zoals
de trap en het dak en de gevel;
3 installaties: woontoestellen (badkamer, keuken
en toilet) en de leidingsystemen (gas, water
en elektra), de meterkast, centrale verwarming
en de eventueel aanwezige mechanische ven-
tilatie.
4.1.1 Draagconstructie
De draagconstructie boven de begane-grond-
vloer (boven het peil) wordt in het algemeen het
casco genoemd. Deze bestaat uit de dragende
bouwmuren (in de langsrichting van de woning,
dus meestal ook de woningscheidende wanden)
waarop de verdiepingsvloeren worden gelegd

Figuur 4.1 Principedetails doorsnede zijgevel voorbeeld-


woning
9006950513_Boek.indb 42 03-06-2005 10:13:21
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 43
bedrijf en met het bijbehorende funderings-
advies moet worden aangetoond dat de te ver-
wachten zettingen van een dergelijke vloer aan-
vaardbaar klein zullen zijn.
Meestal leidt een te slappe ondergrond (bij-
voorbeeld bij een veenlaag onder de bovenste
zandlaag) tot ongewenste zakkingen en dus tot
problemen voor de aansluitingen en voor de
bruikbaarheid van de woning. Dan wordt de
begane-grondvloer vrijdragend op de betonnen
funderingsbalken uitgevoerd. Meestal bestaat
deze vloer uit lichte prefab-betonelementen die
meteen aan de onderzijde zijn voorzien van een
laag PS-isolatie.
Uiteraard moet de begane-grondvloer voldoen
aan de eisen van het Bouwbesluit. Voor de
warmte-isolatie bedraagt de eis minimaal
R
c
= 2,5 m
2
K/W. Om te voldoen aan de Energie
Prestatie Cofcient moet over het algemeen een
hogere warmte-isolatie worden toegepast.
De eisen voor geluidsisolatie tussen twee tegen
elkaar gelegen woningen worden steeds stren-
ger. In de praktijk betekent dit dat begane-
grondvloeren losgekoppeld worden van woning-
scheidende wanden en voldoende massa moeten
bezitten.
Kruipruimte
De vrije ruimte onder de vrijdragende begane-
grondvloer wordt de kruipruimte genoemd. De
hier aanwezige leidingen kunnen in een bescher-
mende mantelbuis onder aan de vloer worden
opgehangen. Als de hoogte van de kruipruimte
minimaal 0,700 m is en blijvend droog door een
waterdichte bodemafsluiting, kunnen deze lei-
dingen goed worden onderhouden en eventueel
worden vervangen. Om in dit geval deze ruimte
toegankelijk te maken, moet een kruipluik wor-
den aangebracht met afmetingen van minimaal
0,500 0,800 m met dezelfde bouwfysische
eigenschappen als de vloer. Het luik moet, even-
als de vloer, voldoen aan de strenge luchtdoor-
latendheidseis in het Bouwbesluit.
Een begane-grondvloer (gemiddeld circa
50 m
2
) mag in de praktijk niet meer dan 7 cm
2

luchtopening hebben met de kruipruimte.
(in de dwarsrichting, dit is de kortste overspan-
ningslengte), guur 4.1. Het casco verzorgt de
noodzakelijke stabiliteit en vormvastheid.
In hoofdstuk 6 tot en met 9 komt aan de orde
hoe een casco volgens een bepaalde bouwme-
thode kan worden samengesteld. Als we het pro-
ductieproces voor elke bouwmethode bekijken,
valt op dat de dragende wanden kenmerkend
zijn voor de toegepaste methode. De fundering,
de begane-grondvloer en zelfs de verdiepings-
vloer worden ook vaak in een afwijkende bouw-
methode uitgevoerd.
De verschillende bouwdelen worden in
dit hoofdstuk kort behandeld; uitgebreidere
informatie is te vinden in de reeks Bouwtechniek
4.1.2 Fundering
De fundering is de tussenconstructie die alle
belastingen uit de begane-grondvloer en het
casco van de woning moet overbrengen naar de
draagkrachtige grondlaag.
Hierbij mag geen ontoelaatbare zakking of ro-
tatie ten opzichte van het maaiveld optreden.
Dat kan namelijk problemen opleveren voor de
toegang van buiten naar binnen en ook voor de
aansluitingen met de leidingen van de openbare
nutsvoorzieningen. Natuurlijk moet het gebouw
ook blijven voldoen aan de esthetische eisen.
Het gedrag van de fundering is sterk afhankelijk
van de plaatselijke bodemgesteldheid.
De relevante voorschriften voor de funde-
ringsconstructie worden behandeld in deel 2
Onderbouw
4.1.3 Begane-grondvloer
Als de bovenste zandlaag van de ondergrond
voldoende draagkrachtig is (en nadat deze
zorgvuldig is verdicht), kan ten behoeve van de
begane-grondvloer hierop een laag isolatie met
PE-folie en een in het werk gestorte gewapend-
betonvloer worden aangebracht. De folie moet
ook rondom voldoende omhoog worden gezet
om een ongewenste aanhechting van het beton
aan de wanden te voorkomen. Zodoende draagt
deze vloer zijn belastingen rechtstreeks af aan
het zandbed. Door middel van een bodem-
onderzoek ter plaatse door een gespecialiseerd
9006950513_Boek.indb 43 03-06-2005 10:13:22
44
De redenen hiervoor zijn:

aanwezigheid van het schadelijke radongas;

voorkomen van stankoverlast door grondlucht


of door lekkage van de rioleringen (en zelfs van
explosiegevaar bij een eventuele lekkage van de
gasleidingen);

het vaak hoge vochtgehalte in de kruip-


ruimte.
Om damptransport vanuit de kruipruimte te
voorkomen, moeten de kieren van de opleg-
gingen zorgvuldig worden gedicht tegen on-
gewenste vochtige lucht, bijvoorbeeld met een
speciale rubberband met 0-proel. Het luik moet
bestaan uit zwaar en vochtbestendig materiaal
dat niet kromtrekt en het scharnierende hijsoog
(dus geen vingergaten) moet zijn verzonken in
de bovenzijde van het luik.
De kruipruimte kan wel (maar dit is geen ver-
plichting van het Bouwbesluit) in verbinding
staan met de buitenlucht via ventilatiekokers met
een doorlaat van ongeveer 500 mm
2
. De aanslui-
ting van de kokers met de gevelspouw moet dan
rondom volledig zijn afgedicht met een daartoe
geschikt dichtingsmiddel. Er mag vooral geen
open verbinding zijn tussen de kruipruimte en de
spouw (en dus ook niet tussen de spouw en de
binnenruimte van de woning).
Woningen zonder kruipruimte
Als, zoals in paragraaf 4.1.3 is besproken, de
begane-grondvloer direct op het zand wordt
gestort, is er dus geen kruipruimte en verval-
len de hier genoemde problemen. Wel vraagt
de leidingaanleg de nodige aandacht.
Bij het inklinken kunnen rioleringsleidingen en
invoerleidingen beschadigen. Aan te raden is
de meterkast direct aan de gevel te situeren
en grondleidingen van de riolering in een ver-
dikte strook van de vloer in te storten.
4.1.4 Verdiepingsvloer
Er wordt gebruikgemaakt van in het werk ge-
storte massieve betonvloeren of prefab-betonnen
systeemvloeren, guur 4.2. De onderzijde van
de verdiepingsvloer is meestal direct in het zicht.
Hierop wordt dan als afwerking een spuitpleister
aangebracht. In de woningbouw heeft deze vloer
daarom bij voorkeur een vlakke onderzijde. Bij een
Figuur 4.2 Verdiepingsvloeren van prefab-beton
Vloer Samenstelling Leverbare breedten (mm) Dikte (mm)
Massieve plaatvloer Prefab beton met wapeningsnet
Voegen vullen met krimpvrije mortel 600, 700 150 tot 300
Kanaalplaatvloer Prefab beton, gewapend: 600, 1200 150 tot 320
B25 tot B45 of: prefab beton,
voorgespannen; B45 tot B65.
Voegen vullen met krimpvrije mortel.
Bekistingsplaatvloer In het werk gestorte betonlaag 600, 2700, 3000 Betonlaag:
op prefab betonschil, gewapend; 100 tot 270;
B25 tot B35 of: prefab betonschil, Schil: 50 tot 80;
voorgespannen: B45. Totaal 150 tot 350
Na storten de platen circa
20 dagen onderstempelen

9006950513_Boek.indb 44 03-06-2005 10:13:23
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 45
ongelijke ondergrond moet een stuclaag worden
toegepast.
Een houten vloerconstructie wordt aan de on-
derzijde voorzien van een vlakke bekleding van
gipskartonplaten (zie onder andere hoofdstuk 9
Montagebouw houtskeletbouw.
De verdiepingsvloer moet een goede aansluiting
krijgen op de dragende wand. Dit is namelijk
van groot belang voor de scheidingsfunctie van
de beide bouwdelen. De samenstelling van het
aansluitdetail is rechtstreeks afhankelijk van de
gestelde scheidingseisen. In principe zijn er pas-
sende details nodig voor elke aansluiting van
verschillende materialen of bouwdelen.
4.2 Veiligheid
4.2.1 Constructies
De eisen van de constructieve veiligheid uit het
Bouwbesluit gelden voor de stabiliteit en de
sterkte. Dit zijn de functionele eisen, samen met
de stijfheid. De draagconstructie moet duurzaam
weerstand bieden tegen vastgestelde krachten
en vervormingen.
In het Bouwbesluit wordt verwezen naar diverse
normen voor de beoordeling van de betrouw-
baarheid van bouwconstructies. Vooral van be-
lang zijn:

NEN 6700 Algemene basiseisen (1991;


A1 1997);

NEN 6702 Belastingen en vervormingen (2001).


Beide normen worden, in combinatie met de
NEN 6710 (1991, A2 2001), NEN 6720 (1995,
A2 2001) en NEN 6760 (2001, C1 2002), ook
wel de TGB 1990 genoemd.
In de normen staat dat een woning moet blijven
voldoen aan de eisen van veiligheid en bruik-
baarheid gedurende een referentieperiode van
minimaal 50 jaar, met een vastgestelde mate van
betrouwbaarheid.
Deze betrouwbaarheid wordt gemeten aan de
hand van de kans dat een grenstoestand wordt
overschreden. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het
bezwijken van de draagconstructie. De grootte
van de betrouwbaarheid is voor drie verschil-
lende veiligheidsklassen in de NEN 6700 (1991,
A1 1997) vastgelegd met behulp van de be-
trouwbaarheidsindex . Er wordt rekening ge-
houden met de volgende mogelijkheden:
1 de in de praktijk optredende belastingen zijn
soms onverwacht hoger dan de belastingen
waarmee, volgens de normale omstandigheden,
rekening is gehouden;
2 het rekenmodel is een (zo goed mogelijke) be-
nadering van de werkelijke toestand door de on-
vermijdelijke schematisering van de constructie;
3 ten gevolge van het onverhoopt bezwijken
van de constructie ontstaat levensgevaar of kans
op economische schade.
Het dragende bouwmateriaal moet, volgens
de TGB 1990, voldoende duurzaam zijn, ofwel
blijvend bestand tegen een agressief milieu (on-
der andere zure regen), weersinvloeden (vocht,
warmte en koude), veroudering (verandering
van de materiaaleigenschappen gedurende een
bepaalde tijd) en de daarop werkende belastin-
gen. De vereiste duurzaamheid kan ook worden
bereikt door een goede preventieve bescherming
van de draagconstructie (bijvoorbeeld met
behulp van een afwerklaag).
Het Bouwstoffenbesluit stelt tevens eisen aan de
bouwmaterialen. Elk materiaal moet worden ge-
leverd met een KOMO-kwaliteitsverklaring waarin
ook de prestaties en de toegestane toepassingen
zijn vastgelegd. Voor de te gebruiken materialen
en producten gelden vanzelfsprekend ook de
overige rekenwaarden die zijn opgenomen in de
materiaalgebonden TGB-normen (beton, staal en
hout).
4.2.1.a Stabiliteit
De draagconstructie als geheel en alle bouw-
delen waaruit deze is samengesteld, moeten de
vastgestelde belastingen overdragen via de fun-
dering naar de ondergrond. De stabiliteit van de
woning is zijn standzekerheid en vormvastheid.
De standzekerheid van de bouwdelen en zelfs
van hele gebouwen worden benvloed door de
uitwendige belastingen, guur 4.3. Als gevolg
hiervan kan een bouwdeel:

kantelen. Dit is mogelijk indien het horizontale


kantelmoment groter is dan het verticale terug-
werkende moment ten gevolge van het eigen
gewicht (afhankelijk van de bouwdeelbreedte);

knikken. Slanke wanden kunnen zijdelings


uitknikken als ze in hun langsrichting op druk
9006950513_Boek.indb 45 03-06-2005 10:13:23
46
worden belast. De knikveiligheid is afhankelijk van
de hoogte en de slankheid (verhouding hoogte/
dikte) en de kleinste breedte. Daarnaast zijn ook
de aansluitingen met de vloeren onder en boven
(scharnierend en/of ingeklemd) van groot belang;

buigen. Een wand die aan beide zijden is


opgelegd, buigt door als hij wordt belast in zijn
dwarsrichting;

schuiven. Een bouwdeel kan zijdelings weg-


schuiven. De aanhechting tussen de wand en de
vloer moet worden verzorgd door de inwendige
wrijving tussen deze vlakken of door middel van
speciale constructieve verbindingsmiddelen.
De vormvaste wanden, vloeren en dakplaten
hebben een grote invloed op de standzekerheid
van de gehele draagconstructie, guur 4.4.
Ten behoeve van de belastingsafdracht, afhan-
kelijk van de krachtswerking, bestaat er verschil
tussen:
1 platen: de belasting werkt loodrecht op het
vlak;
2 schijven: de belasting werkt evenwijdig aan
het vlak.
Stabiliteit wordt besproken in deel 7
Bouwmethodiek, hoofdstuk 3 Dragen

Figuur 4.3 Vervormingen door uitwendige belastingen


Figuur 4.4 Krachtswerking


9006950513_Boek.indb 46 03-06-2005 10:13:24


4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 47
4.2.1.b Sterkte
De betrouwbaarheid van een bouwconstructie
moet worden getoetst aan de hand van de eisen
in de NEN-normen van de TGB 1990. Voor de
sterkte-eis geldt dat een draagconstructie niet
mag bezwijken onder de vastgestelde belastin-
gen volgens de NEN 6702 (2001).
De toetsingsregels zijn vastgelegd in de materi-
aalgebonden NEN-bladen.
Bezwijken betekent hier dat een uiterste gren-
stoestand is overschreden zodat bijvoorbeeld
breuk optreedt in een onderdeel of in een ver-
binding tussen twee onderdelen.
De krachten die op de woning aangrijpen, be-
staan uit een bepaalde combinatie van verschil-
lende belastingen:

permanent (G): eigen gewicht casco en onder


andere het gewicht van de gevel, het dak en de
binnenwanden;

veranderlijk (Q): nuttige belasting die niet


altijd aanwezig is, zoals personen en meubilair,
wind, sneeuw en regenwater;

bijzonder (A): brand, gasexplosie, botsingen


door voertuigen, zeer extreme grondwaterstan-
den en aardbevingen.
Van de veranderlijke belastingen bestaan twee
varianten, zie guur 4.5:
1 extreme veranderlijke belastingen Q (treedt
meestal op bij uiterste grenstoestand);
2 momentane veranderlijke belastingen (de
dagelijkse nuttige belasting): Q
( = momentaanfactor).
Volgens de TGB kan de extreme waarde van
de Q op n verdieping van een woongebouw
aanwezig zijn, met tegelijkertijd de momentane
waarde Q op alle andere verdiepingen.
Hiertoe behoort ook de montagebelasting tijdens
de bouwfase, bijvoorbeeld door tijdelijke onder-
stempeling van de hoger gelegen (beton)vloeren
of tijdelijke opslag van materialen op vloeren of
daken.
De windbelasting volgens de NEN 6702 (2001) is
afhankelijk van:

de afmetingen (hoogte, breedte, lengte);

vorm (loodrecht of schuin dak);

windgebied binnen Nederland (verdeeld in


drie gebieden);

onbebouwd of bebouwd gebied.


Meer informatie over windbelasting wordt
gegeven in deel 4a Omhulling Prestatie-eisen/
Daken en deel 4c Gevelopeningen
Bij het in rekening brengen van de bijzondere
belastingen in de bijzondere belastingscombi-
natie van NEN 6702 (2001) is het vooral van
belang dat de draagconstructie blijft staan, zelfs
Categorie P
rep
in kN/m
2

Vlieringen, zolders, geen vaste trap, of hoogte 2,200 m 0,7 0,7
Woningen en woonruimten in woongebouwen, logiesverblijven 1,75 0,4
Kantoren, onderwijs- en gezondheidszorggebouwen, overige ruimten in
woon- en logiesgebouwen 2,5 0,5
Balkons, galerijen, (dak-)terrassen en begaanbare daken 2,5 0,5
Daken, dakhelling:
10 < < 15 1,0 0
15 < < 20 (4 0,2 ) 0
20 0 0
Figuur 4.5 Veranderlijke belastingen volgens NEN 6702
9006950513_Boek.indb 47 03-06-2005 10:13:25
48
als er plaatselijk een onderdeel bezwijkt door een
calamiteit, zodat de kans op levensgevaar voor
de bewoners altijd klein is.
Indien de standzekerheid van een gebouw alleen
samen met andere gebouwen kan worden ver-
zorgd, zoals bij een rij eengezinswoningen, moet
de sterkte van dit ene gebouw ook zonder deze
steunen (of andere stutten of schoren) worden
getoetst.
De verschillende belastingen en de in
rekening te brengen belastingcombinaties
worden besproken in deel 7 Bouwmethodiek,
hoofdstuk 3 Dragen
4.2.1.c Verplaatsing en vervormingen
Om bruikbaar te zijn moet de woning in zijn ge-
heel vormvast zijn. Daarom zijn er eisen gesteld
in de TGB-normen aan de eventuele verplaatsin-
gen door zakking en rotatie van de fundering.
De vervorming, ofwel de stijfheid van de con-
structie onder invloed van de belastingen vor-
men (samen met de sterkte en stabiliteit) de
functionele eisen. De stijfheid en de sterkte zijn
afhankelijk van het gekozen materiaal.
De rekenregels voor de toetsing zijn vastge-
legd in de materiaalgebonden TGB-normen.
De verplaatsing en vervormingen die door de
constructeur moeten worden berekend, kunnen
ook werkelijk optreden (want de veiligheidscof-
cint = 1).
De belastingen die bij een normaal gebruik op
de draagconstructie van de woning of het woon-
gebouw kunnen werken zijn behandeld in para-
graaf 4.2.1.b.
Het bezwijken door een te grote vervorming is
hier dus het overschrijden van de bruikbaarheids-
toestand.
De doorbuiging is de vervorming van een dra-
gend element door de verticale belasting. De
TGB 1990 onderscheidt in de NEN 6702 Belas-
tingen en vervormingen (2001) de volgende door-
buigingen (gedurende de tijd van de referentie-
periode, dit is voor een nieuwbouwwoning dus
50 jaar), guur 4.6:

totale doorbuiging u
tot
;

bijkomende doorbuiging u
bij
= u
tot
u
on
;

doorbuiging in de eindtoestand
u
eind
= u
tot
u
zeeg
.






Figuur 4.6 Schema doorbuigingen uit NEN 6702
De TGB onderscheidt de volgende doorbui-
gingen:
Totale doorbuiging u
tot
Dit is de som van de tijdsonafhankelijke door-
buiging en de tijdsafhankelijke doorbuiging:
u
tot
= u
cl
+ u
kr
waarin:
u
c
= onmiddellijke, dus tijdsonafhankelijk
optredende doorbuiging
u
kr
= doorbuiging die het gevolg is van kruip
en die dus tijdsafhankelijk is, uitgaande
van een referentieperiode van 50 jaar.
Kruip
Dit is de toename van de vervorming van een
materiaal in de tijd bij gelijkblijvende belasting.
Bijkomende doorbuiging u
bij
Dit is het deel van de totale doorbuiging die de
bouwconstructie (of het dragend bouwconstruc-
tieonderdeel) ondergaat na een bepaalde fase
tijdens de bouw:
u
bij
= u
tot
u
on
waarin:
u
tot
= totale doorbuiging
u
on
= onmiddellijke, dus tijdsonafhankelijk
optredende doorbuiging ten gevolge van
de permanente belasting
9006950513_Boek.indb 48 03-06-2005 10:13:26
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 49
De totale doorbuiging u
tot
treedt op bij een volbe-
laste vloer. Bij u
tot
wordt ook de doorbuiging als
gevolg van kruip meegerekend.
De bijkomende doorbuiging geldt alleen voor de
veranderlijke belastingen (u
on
= onmiddellijke
doorbuiging door de permanente belasting).
De doorbuiging in de eindtoestand houdt ook reke-
ning met een eventuele opwaartse bolling in de
vloer (u
zeeg
) en wordt bepaald ten opzichte van
een rechte lijn door de opleggingen. De zwaar-
dere eis voor de einddoorbuiging u
eind
geldt voor
de bovenzijde of voor het zichtbare gedeelte van
de onderzijde van de vloer. Dit is onder meer van
belang voor de niet-dragende binnenwanden en
voor (beglaasde) gevelelementen.
Bij daken geldt deze eis alleen als de doorbui-
ging schadelijk is voor de bruikbaarheid van het
bouwwerk of een constructie-element. Zo moet
er altijd voor voldoende (1,6%) afschot ten be-
hoeve van de afvoer van het regenwater worden
gezorgd, zelfs bij een dikke laag sneeuw op het
platte dak, zie de tabel van guur 4.7.
4.2.1.d Vervorming en stabiliteit
De ideale bouwconstructie heeft kaarsrechte
bouwmuren en de vloeren blijven altijd even
vlak. Maar onder invloed van de wind en de
zwaartekracht zal elk materiaal min of meer ver-
vormen.
Als gevolg van de windbelasting aan de linker-
zijde bijvoorbeeld zal het gebouw een zijdelingse
verplaatsing ondergaan die van beneden naar
boven per verdieping toeneemt. Omdat de
bouwmuren niet meer precies loodrecht boven
elkaar staan, draagt waarschijnlijk de belasting
uit de bovenste wand nu alleen nog op de rech-
tervloer, guur 4.8.
Voor de onderste wand is het vooral belangrijk
dat de verdiepingsvloeren voldoende stijfheid
hebben. Bij de (ideale) stijve vloer grijpt de belas-
ting uit de bovenste wand via de rechtervloer in
het hart van de onderste wand aan.
De slappe vloer daarentegen gaat op de rand
van de onderste wand hangen. Door de excen-
triciteit van de normaalkrachten ontstaat hier een
extra moment in de oplegging en deze schuin-
staande bouwmuur wil zich dan nog meer naar
rechts verplaatsen.
Bij de eenzijdige oplegging van de vloeren op
de eindwanden is dit effect nog groter. Dan ont-
breekt immers de gunstige tegengesteld gerichte
belasting uit de linkervloer.
Ook een voldoende grote opleglengte van de
vloer is van belang.
De vormvastheid van het casco is dus afhankelijk
van de stabiliteitswanden en ook van de stijfheid
van de vloerschijven.
4.2.1.e Kruip, krimp en
temperatuurwisselingen
Hierna wordt de vervorming door kruip, krimp
en temperatuurwisselingen besproken.
Vervorming door kruip
Kruip is een tijdsafhankelijk materiaalgedrag. Bij
vloeren van hout en beton neemt de doorbui-
ging geleidelijk nog iets toe gedurende de vast-
gestelde referentieperiode van 50 jaar.
De grootte van de maximale vervorming door
kruip, ten gevolge van de momentane verander-
lijke vloerbelasting Q , moet worden bepaald
volgens de rekenregels in de materiaalgebonden
NEN-normen.
Vooral te slanke vloeren gaan op den duur een
ontoelaatbaar grote doorbuiging vertonen, -
guur 4.9. De lichte (gemetselde) scheidingswand
die door een dergelijk slappe vloer moet worden
gedragen, kan scheuren gaan vertonen en deu-
ren gaan klemmen.
Figuur 4.7 Eisen met betrekking tot de doorbuiging
volgens NEN 6702
Constructietype Eis U
bijkomende
Eis U
eind
Vloer 0,003 0,004
Vloer waarop 0,002
steenachtige aanbevolen:
scheidingswanden maximaal 15 mm
Dak 0,004 0,004
= de lengte van de overspanning of tweemaal de
lengte van de uitkraging
9006950513_Boek.indb 49 03-06-2005 10:13:26
50

Figuur 4.9 Doorbuiging van de dragende vloer door kruip


Vervorming door krimp
Krimp is een vermindering van het volume van
een materiaal ten gevolge van uitdroging. Elk
materiaal heeft een voorkeur voor het eigen
evenwichtsvochtgehalte bij een bepaalde relatieve
vochtigheid (RV) van de omringende lucht.
Als de vochtigheid van de omgevingslucht (van
bijvoorbeeld een wand) lager wordt, kan dat tot
scheurvorming leiden (krimpscheuren) als de
vervorming wordt verhinderd. Door toepassing
van voldoende vervormingsmogelijkheden door
dilataties wordt de plaats van deze scheuren in
de wand vooraf vastgelegd. Uiteraard kan het
vocht ook weer vanuit de aangrenzende lucht in
de wand dringen.
De grootste krimp treedt op bij een RV kleiner
dan 30%. Deze lage RV komt vooral s winters
voor als de koude droge buitenlucht binnenshuis
wordt verwarmd.
Vooral bij de aansluitingen van verschillende
materialen moet rekening gehouden worden
met een ongelijke krimp. In dergelijke gevallen is
het dus raadzaam om dilataties toe te passen.
Vervorming door temperatuurwisselingen
Onder invloed van de jaaramplitude (10 C
s winters en +35 C s zomers) zal het materiaal
van een gevel of dak uitzetten en inkrimpen.
Ook hier geldt dat een verhindering van deze
vervormingen leidt tot scheurvorming. In de de-
taillering kunnen hiervoor verschillende oplossin-
gen worden gekozen. In guur 4.10 wordt een
overzicht gegeven van de eisen uit het Bouwbe-
sluit ten aanzien van de constructieve veiligheid.


Figuur 4.8 Schematisering stijve en slappe vloer tussen de dragende wanden
Gevolgen van doorbuiging van de vloer
voor de stabiliteit
Als de vloer een grote doorbuiging ondergaat,
heeft dat ook gevolgen voor de oplegging
op de dragende bouwmuur. De belasting uit
de linkervloer grijpt in beide gevallen geheel
links, excentrisch aan op de bouwmuur als
gevolg van de geschetste verplaatsingen. Als
alle bouwmuren recht boven elkaar zouden
staan, ontstaat een gelijke belasting naar
beide vloeren; dit is echter de ideale situatie die
praktisch niet voorkomt.
Bij guur 4.8-1, stijve vloer, grijpt de bovenbe-
lasting en de belasting uit de rechtervloer onge-
veer in het midden van de bouwmuur aan.
Bij guur 4.8-2, slappe vloer, grijpt de bovenbe-
lasting en de belasting uit de rechtervloer excen-
trisch aan als gevolg van de hoekdraaiing van de
vloer (die ontstaat door de belasting op de vloer
en de belasting uit de bouwmuur).
9006950513_Boek.indb 50 03-06-2005 10:13:27
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 51
4.2.2 Brand
In dit deel wordt de algemene brandveiligheid
toegespitst op de woningbouw.
Het verschijnsel brand en de ontwikkeling
van een brand worden uitgebreid besproken
in deel 7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 2. Daarin
worden ook de diverse gehanteerde begrippen
behandeld en wordt een overzicht gegeven van
de brandwerendheid van diverse materialen en
constructies
4.2.2.a Eisen brandveiligheid
Met betrekking tot de brandveiligheid van (on-
derdelen van) woningen zijn er in het Bouw-
besluit verschillende artikelen geformuleerd die
hiermee een directe of indirecte relatie hebben.
Deze themas hebben betrekking op:

sterkte van de bouwconstructie;

beperking van het ontstaan van brandgevaar-


lijke situaties;

beperking van de ontwikkeling van brand;

beperking van de uitbreiding van brand;

beperking van het ontstaan van rook;

beperking van verspreiding van rook;

vluchtmogelijkheden;

voorkomen en beperken van ongevallen door


brand;

bestrijding van brand.


In guur 4.11 is een overzicht gegeven van de in
het Bouwbesluit gegeven voorschriften ten aan-
zien van brandveiligheid.
Brandveiligheid in gebouwen heeft als uitgangs-
punt dat de veiligheid van mensen moet zijn
gewaarborgd. Brand moet zodanig in bedwang
kunnen worden gehouden dat in het gebouw
verblijvende personen tijdig en veilig het ge-
bouw kunnen verlaten. Ook schade aan het
gebouw en eventueel naastliggende gebouwen
moet zo veel mogelijk beperkt blijven.
Met betrekking tot de materiaalkeuze en con-
structiewijze brengt dat met zich mee dat:

materialen moeten worden toegepast die niet


ongewenst bijdragen aan brandvoortplanting;

materialen moeten worden toegepast die niet


ongewenst bijdragen aan het ontwikkelen van
schadelijke rook en/of gassen;

voldoende brandwerende afscheidingen moe-


ten worden aangebracht;

de draagconstructie niet te snel mag instorten.


Door middel van het Bouwbesluit worden door
de overheid de nodige grenswaarden vastge-
steld.
4.2.2.b Brandwerendheid wanden
De brandwerendheid is de maximale tijd gedu-
rende welke een bouwdeel zijn functie bij verhit-
ting blijft vervullen. Voor het temperatuurverloop
wordt de standaardbrandkromme aangehouden.
De eisen die aan constructies worden gesteld
zijn afhankelijk van de toepassing: 60, 90 en 120
minuten brandwerendheid voor respectievelijk
eengezinswoningen, lage woongebouwen en
hoogbouw.
Afdeling Onderwerp Eis NEN
2.1 Sterkte van de Duurzaam bestand tegen daarop werkende 6702
bouwconstructie krachten 6710
6770
6720
6790
6760
2608
6707
6700
3859
Figuur 4.10 Bouwbesluit en sterkte van de bouwconstructie
9006950513_Boek.indb 51 03-06-2005 10:13:27
52
Afdeling Onderwerp Eis NEN
2.2 Sterkte bij brand Bouwconstructie waarvan het bezwijken leidt tot het 6060
onbruikbaar worden van een vluchtmogelijkheid: 30 min. 6071
In NEN 6702 bedoelde hoofddraagconstructie van een 6072
woongebouw waarin geen vloer van een verblijfsgebied 6073
hoger is gelegen dan 13 m boven het aansluitende terrein,
gemeten ter plaatse van de toegang van het woongebouw:
90 min.
In NEN 6702 bedoelde hoofddraagconstructie van een
woongebouw waarin een vloer van een verblijfsgebied is
gelegen op een hoogte van meer dan 13 m boven het
aansluitende terrein, gemeten ter plaatse van de toegang
tot het woongebouw: 120 min.
Reductie van 30 min. met betrekking tot de hoofddraag- 6090
constructie indien de permanente vuurbelasting niet hoger
is dan 500 MJ/m
2
en geen vloer van een verblijfsgebied
hoger ligt dan 7 m boven meetniveau.
2.11 Beperking van het ont- 1 Stookplaats 6061
staan van een brand- onbrandbaar 6064
gevaarlijke situatie intensiteit > 2 kW/m
2
en temperatuur > 363 K 6062
2 Rookafvoer 6063
brandveilig en 363 K
> 15 m en niet-brandgevaarlijk
3 Dak
niet-brandgevaarlijk
2.12 Beperking van de Binnenoppervlak klasse 2 of 4 6065
ontwikkeling van Buitenoppervlak klasse 2 of 4
brand Beloopbaar oppervlak klasse T1, T3 of T4 1775
2.14 Beperking van de WBDBO (weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag)
uitbreiding van brand resp. 30 60 min. 6068
WBDBO 30 min., indien vuurbelasting 500 MJ/m
2
6090
2.15 Beperking van Rookdichtheid 10 m
-1
; constructie grenzend aan 6066
ontstaan van rook binnenlucht 6065
Klasse 1: rookdichtheid 5,4 m
-1
Klasse 2: rookdichtheid 2,2 m
-1
2.16 Beperking van ver- Weerstand tegen rookdoorgang van rookcompartiment 6075
spreiding van rook naar een besloten ruimte 30 min.
Figuur 4.11 Bouwbesluit en brandveiligheid nieuwbouw
9006950513_Boek.indb 52 03-06-2005 10:13:28
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 53
Steenachtige constructies voldoen over het alge-
meen vanzelf aan de eisen van brandwerendheid.
De wanden zijn om constructieve redenen en van-
wege eisen in verband met geluidwering meestal
dikker. Een brandwerendheid van 120 minuten
wordt al bereikt bij een enkelvoudige steenachtige
wand met een dikte van circa 120 mm.
4.2.2.c Brandwerendheid vloeren
Vloeren van beton en van cellenbeton en kerami-
sche vloeren voldoen over het algemeen zonder
het treffen van extra voorzieningen aan de basis-
eisen volgens het Bouwbesluit met betrekking tot:
1 brandwerendheid;
2 brandbaarheid;
3 brandvoortplanting;
4 rookontwikkeling.
1 Brandwerendheid
De brandwerendheid van een vloer wordt be-
paald volgens NEN 6069 (1991, A2 2001). In het
Bouwbesluit 1992 wordt in de paragraaf Construc-
tieve veiligheid de tijdsduur van de brandwerend-
heid met betrekking tot bezwijken (van de con-
structie) gehanteerd. Een standaardeis voor een
vloer is dat deze te allen tijde 20 minuten brand-
werend moet zijn. Alle betonvloeren voldoen aan
deze minimumeis. Voor woongebouwen of voor
een niet in een woongebouw gelegen woning
gelden hogere eisen, mede afhankelijk van de
hoogte van het gebouw, guur 4.12.
In guur 4.12 wordt tevens onderscheid ge-
maakt tussen gebouwen met een vuurbelasting
hoger respectievelijk lager dan 100 MJ/m
2
be-
paald volgens NEN 6090 (1997, A1 2001). Over
het algemeen kunnen alle betonvloeren aan de
hogere brandwerendheidseisen voor woonge-
bouwen en utiliteitsbouw voldoen. De brand-
werendheid dient dan wel met behulp van NEN
6071 (2001) te worden berekend (betondek-
king/hoeveelheid wapening).
2 Brandbaarheid
Over het algemeen zijn alle niet-gesoleerde steen-
achtige vloeren onbrandbaar volgens NEN 6064
(1991, A2 2001), waardoor het ontstaan van
brandgevaarlijke situaties volgens het Bouwbesluit
wordt ingeperkt. Met kunststofschuim gesoleerde
elementen zijn wel brandbaar, maar deze elemen-
ten worden toegepast bij begane-grondvloeren
met de isolatie aan de kruipruimtezijde, waardoor
de eis ten aanzien van het ontstaan van brandge-
vaarlijke situaties niet relevant is.
3 Brandvoortplanting
De bijdrage tot brandvoortplanting van vloeren
moet, in samenhang met de toegepaste vloeraf-
werking, volgens NEN 1775 (1991, A1 1997)
worden bepaald. Volgens deze norm moet een
vloer waarover geen vluchtweg voert, ten minste
Figuur 4.12 Brandwerendheidseisen bezwijken (hoofddraagconstructie woningbouw)
Bouwconstructie Brandwerendheid
m.b.t. bezwijken

Vloer of een trap binnen een woning 20 minuten
Bouwconstructie grenzend aan een vluchtmogelijkheid 30 minuten
Hoofddraagconstructie van woning die niet in een 60 minuten
woongebouw is gelegen 30 minuten
1
Hoofddraagconstructie van een woongebouw met 90 minuten
verblijfsgebieden alle lager dan 13 meter 60 minuten
1
Hoofddraagconstructie van een woongebouw met 120 minuten
verblijfsruimten boven de 13 meter 90 minuten
1
1
Indien de permanente vuurbelasting lager is dan 100 MJ/m
2


9006950513_Boek.indb 53 03-06-2005 10:13:29
54
aan klasse T3 voldoen, en een vloer waarover wel
een vluchtweg voert aan klasse T1.
4 Rookontwikkeling
De rookontwikkeling die bij een brand bij vloe-
ren kan plaatsvinden moet in samenhang met de
toegepaste vloerafwerking worden beoordeeld
en volgens NEN 6066 (1991, A1 1997) worden
bepaald. In het Bouwbesluit worden eisen ten
aanzien van de rookproductie van constructie-
delen gesteld. De rookdichtheid van een vloer
mag maximaal 10 m
-1
bedragen.
De rookdichtheid van niet-gesoleerde betonvloe-
ren is aan beide zijden minder dan 10 m
-1
.
Dat is ook het geval bij de bovenzijde van geso-
leerde begane-grondvloeren. Omdat het isolatie-
materiaal aan de kruipruimtezijde van de vloer
wordt aangebracht, is de eis met betrekking tot
de rookdichtheid aan de onderzijde van de vloer
niet relevant.
Voor verdiepingsvloeren is overigens de weer-
stand tegen rookdoorgang ook van belang. Deze
weerstand wordt bepaald overeenkomstig NEN
6075 (1991, A1 1997) en bedraagt voor vloeren
minimaal 30 minuten.
4.2.3 Inbraakwerendheid
In het Bouwbesluit zijn voorschriften opgenomen
over de inbraakwerendheid van woningen. Daar-
bij wordt verwezen naar de NEN 5087 (1998,
A1 2001) Inbraakveiligheid van woningen.
Gevelelementen die volgens die norm bereikbaar
zijn voor inbraak, hebben een volgens NEN 5096
(1998, A1 2002) Inbraakwerendheid bepaalde
inbraakwerendheid die voldoet aan de in die
norm aangegeven weerstandsklasse 2.
4.3 Gezondheid
De eisen met betrekking tot de gezondheid van
bewoners kennen veel aspecten. In het Bouw-
besluit is daarvoor uitgebreid aandacht. In dit
hoofdstuk geven we de belangrijkste eisen met
betrekking tot gezondheid aan.
4.3.1 Geluid
Geluidhinder is het ervaren van overlast door
geluid, wat een ongunstige invloed heeft op de
gezondheid. De aandacht voor geluid en geluid-
wering is de laatste jaren sterk toegenomen.
Zowel binnen als buiten de woning wordt steeds
meer geluid geproduceerd. Geluidwering is het
zodanig benvloeden van geluidstrillingen dat
zich in de woning voor de gezondheid aanvaard-
bare omstandigheden voordoen.
In het Bouwbesluit worden hiertoe prestatie-
eisen gesteld:
1 wering van geluid dat van buiten de woning
komt (hoofdzakelijk verkeers- en luchtvaart-
lawaai);
2 wering van geluid tussen de woningen onder-
ling en ook van geluid dat binnen de woning
wordt geproduceerd. Hierbij wordt onderscheid
gemaakt tussen luchtgeluid en contactgeluid.
4.3.1.a Geluidwering tussen woningen
Het Bouwbesluit 2003 eist ter beperking van
de geluidhinder in hoofdstuk 3 Voorschriften uit
een oogpunt van gezondheid in artikel 3.17 voor
woningscheidende constructies een karakteristieke
isolatie-index voor luchtgeluid I
lu;k
= 0 dB
(verblijfsgebied) respectievelijk I
lu;k
5 dB
(overige besloten ruimten). De isolatie-index
voor contactgeluid I
co
dient in genoemde ge-
vallen 5 respectievelijk 0 dB te bedragen. De
bepalingsmethoden voor de grootheden voor
luchtgeluids- en contactgeluidsisolatie van schei-
dingsconstructies en geluidsniveaus veroorzaakt
door installaties vinden plaats volgens NEN 5077
(2001, A1 2003).
Geluidwering in de woningbouw kan op verschil-
lende manieren plaatsvinden:

door toepassing van zware, stijve constructies


die trillingen tegenhouden (stapelbouw, giet-
bouw, montagebouw prefab-beton);

door toepassing van buigslappe constructies


die geluidstrillingen absorberen (montagebouw
houtskeletbouw).
De geluidsisolatie tussen twee ruimten is echter
niet alleen afhankelijk van de aard van de wo-
ningscheidende constructies, maar ook van de
daarop aangesloten ankerende constructies
(aard, afmetingen en de wijze van verbinding)
en de afmetingen van de ruimten. Voor de toet-
sing aan de eisen van het Bouwbesluit is een be-
oordeling van de totale constructie vereist.
9006950513_Boek.indb 54 03-06-2005 10:13:29
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 55
Voorbeelden van toegestane combinaties van
woningscheidende constructies en ankerende
aansluitingen zijn uitgewerkt in NPR 5070
(2004). Ook in attesten met productcerticaat
zijn over het algemeen toepassingsvoorbeelden
van voeg- en aansluitdetails opgenomen die aan
de prestatie-eisen van het Bouwbesluit voldoen.
4.3.1.b Bescherming tegen geluid van
buiten
De geluidwering van de gevel is zowel afhan-
kelijk van de geluidsisolerende eigenschappen
van de gevel als van de afmetingen van de ge-
luidsgevoelige ruimten achter deze gevel. De
geluidwering van de gevel wordt berekend met
de formule:
G
A
= R
A
+ 10 log
V


3 + C
g
dB(A) (1)
3S
u
waarin:
G
A
= geluidwering van de gevel in dB(A)
R
A
= geluidsisolatie van de gevelconstructie van
de beoordeelde ontvangruimte in dB(A)
V = volume van de ontvangruimte in m
3
S
U
= totale geveloppervlak van de ontvang-
ruimte in m
2
C
G
= correctiefactor gevelstructuur in dB(A)
Niet alleen voor de verblijfsgebieden, maar ook
voor de verblijfsruimten worden eisen gesteld
aan de geluidwering. De wetgever is ervan
uitgegaan dat het beschermingsniveau bij de
invoering van het Bouwbesluit gelijk zou zijn aan
de situatie volgens het vroeger geldende Besluit
Geluidwering Gebouwen.
Figuur 4.13 Bouwbesluit en geluidwering nieuwbouw
Afdeling Onderwerp Eis NEN
3.1 Bescherming tegen Verblijfsgebied grenswaarde geluidsniveau 35 dB(A) 5077
geluid van buiten Karakteristieke geluidwering met een minimum van
20 dB(A)
Verblijfsgebied grenswaarde geluidsniveau 37 dB(A)
Karakteristieke geluidwering met een minimum van 18 dB(A)
In geval van luchtvaartlawaai gelden andere eisen.
3.2 Bescherming tegen Verblijfsgebied grenswaarde geluid van installaties van 5077
geluid van installaties ander perceel: 30 dB(A)
3.3 en 3.5 Geluidwering tussen Verblijfsgebied: 5077
ruimten I
luk
0 dB
I
co
5 dB
Geen verblijfsgebied:
I
luk
5 dB
I
co
0 dB
Verblijfsruimte (in dezelfde woning):
I
luk
20 dB
I
co
20 dB
3.4 Beperking van galm A 1/8 V (m
2
) in gemeenschappelijke verkeersruimte 5078
woongebouw
9006950513_Boek.indb 55 03-06-2005 10:13:30
56
4.3.1.c Geluidwering tussen ruimten
Om overlast van geluid bij buren, in besloten
gemeenschappelijke verkeersruimten, in ruimten
waar installaties zijn opgesteld of binnen de ei-
gen woning te beperken, worden aan woningen
eisen gesteld.
De eisen uit het Bouwbesluit zijn minimale eisen.
Aan deze eisen wordt voldaan door constructies
met voldoende massa of door spouwconstructies
die consequent zijn ontkoppeld en in de spou-
wen eventueel zijn voorzien van geluidsabsorbe-
rend materiaal.
Met betrekking tot de geluidwering van binnen
worden er eisen gesteld aan de isolatie van lucht-
geluid en aan die van contactgeluid.
In guur 4.13 zijn de eisen ten aanzien van ge-
luidwering uit het Bouwbesluit aangegeven.
4.3.1.d Geluidwering van
woningscheidende wanden (prestaties)
In de Nederlandse woningbouw worden de
volgende woningscheidende wandconstructies
toegepast, waarmee voldaan kan worden aan de
eisen van I
lu;k
0 dB, guur 4.14 en 4.15.
Als overwogen wordt een andere constructie te
kiezen, moet deze zoveel mogelijk aansluiten bij
de oplossing die er qua massa en opbouw het
dichtst bij in de buurt komt.
In guur 4.16 is aangegeven op welke wijze
woningscheidende wanden kunnen worden ge-
maakt.
4.3.2 Vochtwering
In het Bouwbesluit worden vanwege gezond-
heidsoverwegingen eisen gesteld aan de wering
van vocht van buiten en binnen.
Figuur 4.14 Geluidsisolatie enkelvoudige wand
Figuur 4.15 Geluidsisolatie spouwwand
Bouwmethode Dikte Massa I
lu;lab

(in mm) (in kg/m
2
) (in dB)
Beton 902090 mm 200 430 +16
Kalkzandsteen 12050120 290 425 +13
15050150 350 530 +16
21450214 +19
Houtskeletbouw 12,5/12,522012,5/12,5 270 70 +17
Bouwmethode Dikte Massa I
lu;lab

(in mm) (in kg/m
2
) (in dB)
Beton 200 460 +4
230 530 +4
Baksteen
1
220 440 +3
Kalkzandsteen 265
2
470 +6
300 525 +7
1
In bestaande woningen treffen we nog geankerde spouwmuren en steenwanden aan. In het kader
van woningverbetering is een steenwand opgenomen met extra voorzieningen ter verbetering van de
geluidwering.
2
Voorzien van afwerklaag.
9006950513_Boek.indb 56 03-06-2005 10:13:30
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 57
4.3.2.a Vochtwering van binnen
Volgens het Bouwbesluit moet vochtophoping
als gevolg van condensatie worden vermeden.
Condensatie ontstaat als de temperatuur van de
binnenoppervlakte van een scheidingsconstructie
tussen binnen- en buitenklimaat lager is of wordt
dan het dauwpunt in het binnenvertrek. Onge-
wenst lage binnenoppervlaktetemperaturen kun-
nen worden beheerst door middel van isolatie.
Het Bouwbesluit stelt hieraan prestatie-eisen.
Om ongewenste condensatie in woningen te
voorkomen dienen koudebrugberekeningen (com-
puterprogramma) volgens NEN 2778 (1991,
A2 2001) te worden uitgevoerd. Het al dan niet
optreden van koudebruggen is met name afhan-
kelijk van de detaillering, guur 4.17 en 4.18.
Met een koudebrugberekening kan worden
gecontroleerd of bouwkundige details (vloerop-
Bouwmethode Massieve wand Ankerloze spouwwand
Gietbouw 210270 mm 12080120 mm
Betonelementen 210270 mm 9020 90 mm
12020120 mm
Houtskeletbouw 10550105 mm
11550115 mm
Cellenbetonbouw 15050150 mm
20050200 mm
Kalkzandsteen 240300 mm 12050120 mm
15050150 mm
Figuur 4.16 Woningscheidende wanden

Figuur 4.17 Grasche aanduidingen van temperatuurverlopen in funderingsdetail


9006950513_Boek.indb 57 03-06-2005 10:13:31
58
leggingen op fundering, gevelbanden, lateicon-
structies, aansluitingen van balkons en galerijen
inclusief consoles aan verdiepingsvloeren en der-
gelijke) aan de eis voldoen van de zogenoemde
f-factor.
Ten aanzien van standaardhandelsproducten
zijn over het algemeen in attesten met product-
certicaat verschillende details en hun f-factor
aangegeven.
Indien vloeren direct op de funderingsbalk wor-
den gelegd, voldoen betonvloeren over het al-
gemeen aan de eis f 0,5. Door toepassing van
gesoleerde plaat-, ribben- of combinatievloeren
met tevens gesoleerde kop- en zijopleggingen
kan voor woningbouw voldaan worden aan de
eis f 0,65.
4.3.2.b Vochtwering van buiten
De wering van vocht van buiten (uitwendige
scheidingsconstructies) en van binnen (inwen-
dige scheidingsconstructies van een verblijfs-
gebied, toiletruimte of badruimte, voor zover
deze constructies niet de scheiding vormen met
een ander verblijfsgebied, toilet- en badruimte)
behelst de toetsing van de waterdichtheid en de
luchtdoorlatendheid van de begane-grondvloer.
Begane-grondvloeren dienen de kruipruimte zeer
goed af te schermen van de bovenliggende ver-
blijfsruimte. In de praktijk betekent dat concreet
een goed afsluitend kruipluik en het goed dich-
ten van sparingen (meterkast en standleidingen)
en aansluitingen met uitwendige scheidingscon-
structies.
De oorzaak van veel vochtklachten en van een
ongezond binnenklimaat (onder andere ten ge-
volge van achtergrondstraling) is een convectief
waterdamptransport vanuit de kruipruimte. Om
die reden is in het Bouwbesluit een eis gesteld
aan de luchtdoorlatendheid van begane-grond-
vloeren.
Concreet betekent dit dat sparingen zorgvuldig
moeten zijn afgedicht met CFK-vrij PUR-schuim,
kit of compressiebanden en dat kruipluiken
moeten zijn gemaakt van een materiaal dat niet
kromtrekt en voorzien zijn van een tochtdichting
en natuurlijk niet voorzien zijn van een duimgat.
Een goede luchtdichte begane-grondvloer is ook
van belang om het transport van radondeeltjes
tegen te gaan.
Ook de sparingen in meterkasten en -putten
moeten luchtdicht afgesloten zijn. In de NPR
2652 (1991 A1 1997) zijn aanbevelingen voor
de praktijk gegeven, zie de tabel van guur 4.19.
4.3.3 Ventilatie
In het Bouwbesluit zijn voorschriften opgenomen
over de aanwezigheid van ventilatievoorzieningen
en hun capaciteit. Ventilatievoorzieningen zijn
noodzakelijk om zeker te stellen dat zuurstof kan
worden aangevoerd en kooldioxide, waterdamp,
onaangename geurstoffen en stofdeeltjes kunnen
worden afgevoerd. Verder is luchtverversing no-
dig om de in de lucht aanwezige schadelijke stof-
fen als gevolg van bijvoorbeeld formaldehyde-
emissie en radonstraling te kunnen afvoeren.
In afdeling 3.10 van het Bouwbesluit zijn eisen
opgenomen over de luchtverversing van een
verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en





Figuur 4.18 Grasche aanduidingen van temperatuur-
verlopen in galerij/balkonaansluiting
9006950513_Boek.indb 58 03-06-2005 10:13:33
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 59
badruimte. Afdeling 3.12 geeft eisen over de
luchtverversing van overige ruimten.
Voor nieuwbouwwoningen geeft het Bouw-
besluit voorschriften in relatie tot de volgende
onderwerpen:

capaciteit van de voorziening voor luchtver-


versing;

luchtsnelheid veroorzaakt door toevoer van


lucht in de leefzone van een verblijfsgebied
(tocht);

regelbaarheid van luchttoevoervoorzieningen;

richting van de luchtstroming voor toevoer


van ventilatielucht;

instroomopening van toevoervoorziening van


ventilatielucht;

luchtkwaliteit.
4.3.4 Daglichttoetreding
In het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan
de daglichttoetreding. De equivalente daglicht-
oppervlakte wordt bepaald volgens de in NEN
2057 (2001, C1 2003) opgenomen verkorte be-
palingsmethode. Hierin is de volgende formule
opgenomen:
A
e
= A
d
C
b
C
u
(2)
waarin:
A
e
= equivalent daglichtoppervlak
A
d
= oppervlak van de doorlaat van een
daglichtopening in m
2
C
b
= belemmeringsfactor
C
u
= uitwendige reductiefactor
Deze methode houdt echter alleen rekening met:

uitwendige belemmeringen (overstekken en


belemmeringen);

hellingshoek van de daglichtoppervlakte;

lichttoetredingsfactor.
Alleen belemmeringen op het eigen terrein wor-
den meegenomen in de berekeningen. Deze
kunnen aanleiding zijn voor een correctie van de
glasoppervlakte, zie guur 4.20.
Afdeling Onderwerp Eis NEN
3.6 Wering van vocht Artikel 3.23, lid 1 lid 3: waterdicht 2778
van buiten q
vi
20 10
-6
m
3
/(m
2
s)
1
2690
307 Wering van vocht f 0,65 2778
van binnen Scheidingsconstructie toilet- of badruimte:
wateropname: gemiddeld over het totaal
oppervlak 0,01 kg (m
2
/s
1/2
)
maximale hoeveelheid op een situatie:
0,2 kg (m
2
/s
1/2
)
1
q
vi
= luchtvolumestroom bij 1 pascal drukverschil over de vloer.
Figuur 4.19 Bouwbesluit en vocht nieuwbouw
Figuur 4.20 Bouwbesluit en daglichttoetreding nieuwbouw
Afdeling Onderwerp Eis NEN
3.20 Daglicht en uitzicht Verblijfsgebied: 2057
daglichtoppervlak 10% van het vloeroppervlak
Verblijfsruimte:
daglichtoppervlak 0,5 m
2
9006950513_Boek.indb 59 03-06-2005 10:13:33
60
4.4 Bruikbaarheid
De voorschriften die in het Bouwbesluit voor
de bruikbaarheid zijn opgenomen, zijn bedoeld
voor de toegankelijkheid, verdeling en grootte
van bijvoorbeeld verblijfsgebieden, verblijfs-, toi-
let-, bad- en meterruimte.
4.4.1 Indeling woning volgens Bouwbesluit
En van de doelstellingen van het Bouwbesluit
is dat een woning vrij indeelbaar wordt ontwor-
pen. Hierbij komen de begrippen woonkamer,
slaapkamer en keuken niet meer voor. In plaats
daarvan worden de verblijfsruimten en het
verblijfsgebied aangegeven. In het hoofdstuk
Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid
van het Bouwbesluit zijn alle ruimten genoemd
die in de woning moeten voorkomen. Bouw- en
woningtoezicht van de betrokken gemeente
zal dit bij de aanvraag van de bouwvergun-
ning controleren. Vervolgens wordt nagegaan
of deze ruimten en de daarbij vermelde functie
overeenkomen met de eisen die het Bouwbesluit
aan deze ruimten en hun scheidingsconstructies
stelt. In guur 4.21 zijn de voor een nieuwbouw-
woning van toepassing zijnde artikelen uit het
Bouwbesluit opgenomen.
Afdeling Onderwerp Eis NEN
4.2 Toegankelijkheidssector Woning > 500 m
2
:
toegankelijkheidssector aanwezig
4.5 Verblijfsgebied 55% van het gebruiksoppervlak met een
minimum van 24 m
2
Minimumafmetingen 5 m
2
;
breedte 1,800 m, hoogte 2,600 m
4.6 Verblijfsruimte Verblijfsruimte minimale afmeting oppervlak 5 m
2
;
breedte 1.800 m, hoogte 2,600 m
En verblijfsruimte minimaal 3,300 3,300 m
4.7 Toiletruimte Woning < 50 m
2
:
Minimaal 1 toilet /1 m
2
;
breedte 0,800 m, hoogte 2,300 m
Woning > 50 m
2
:
Minimaal 1 toilet/125 m
2
;
oppervlak 0,9 1,2 m
2
hoogte 2,300 m
4.8 Badruimte En badruimte per woning; woningen groter
dan 500 m
2
: voor elke 250 m
2
n badruimte
Minimale afmetingen oppervlak 1,6 m
2
;
breedte 0,800 m, hoogte 2,300 m
4.12 Meterruimte Regenwerend 2768
2778
9006950513_Boek.indb 60 03-06-2005 10:13:33
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 61
Figuur 4.21 Bouwbesluit en woningindeling nieuwbouw
Afdeling Onderwerp Eis NEN
4.13 Lichtschacht Waterdicht 2778
4.14 Liftmachineruimte Regenwerend 2788
4.15 Aanrecht en opstelplaats Minimale afmetingen aanrecht: 1,5 0,6 m
voor een kooktoestel Minimale afmetingen opstelplaats kooktoestel:
0,6 0,6 m
4.16 Opstelplaats voor Minimaal aanwezig: 1 st.
een stooktoestel Afzonderlijk besloten stookruimte bij een stooktoestel
met nominale belasting 130 kW
4.17 Opstelplaats voor een Minimaal aanwezig: 1 st., behalve indien
warmwatertoestel gecombineerd met stooktoestel
4.5 Gemeenschappelijk Maximaal 35% van het vloeroppervlak van de
verblijfsgebied verblijfsgebieden van de woning, mits
in afzonderlijke woningen 18 m
2
vloeroppervlak
verblijfsgebied aanwezig is. (minimale afmeting
gemeenschappelijke verblijfsgebieden 18 m
2
) of er
ten minste 24 m
2
niet-gemeenschappelijk
verblijfsgebied is
4.7 Gemeenschappelijke En per 125 m
2
.
toiletruimte Gemeenschappelijke toiletruimte is alleen toegestaan
bij gebruiksoppervlakte < 50 m
2
in woongebouw
4.8 Gemeenschappelijke En per 250 m
2
.
badruimte Gemeenschappelijke badruimte is alleen toegestaan
bij gebruiksoppervlakte < 50 m
2
in woongebouw
4.12 Gemeenschappelijke Regenwerend 2768
meterruimte 2778
4.15 Gemeenschappelijk Minimale afmetingen aanrecht 2,1 0,6 m
aanrecht en opstelplaats Minimale oppervlakte voor kooktoestel 0,6 0,6 m
voor een gemeenschap-
pelijk kooktoestel
4.16 Opstelplaats voor een Opstelplaats voor een gemeenschappelijk
gemeenschappelijk stooktoestel in een stookruimte
stooktoestel
4.17 Opstelplaats voor een Opstelplaats voor een gemeenschappelijk
gemeenschappelijk warmwatertoestel in een stookruimte
warmwatertoetsel
9006950513_Boek.indb 61 03-06-2005 10:13:33
62
In de NEN 2580 (1997, A1 2001) Oppervlakten
en inhouden van gebouwen zijn de termen, deni-
ties en bepalingsmethoden vastgelegd.
Op de volgende begrippen zullen we wat dieper
ingaan:
gebruiksoppervlakte;
verblijfsgebied;
verblijfsruimte;
verkeersruimte;
buitengebied;
onbenoemde ruimte.
In guur 4.22 is een aantal begrippen in beeld
gebracht.
Gebruiksoppervlakte
Hiermee bedoelt men de gehele vloeropper-
vlakte die tussen de omsluitende wanden is ge-
legen.
Uitgesloten hierbij is de oppervlakte van de
dragende, dus vaststaande, binnenwanden of
vrijstaande bouwconstructies. Deze vloeropper-
vlakte geldt voor de ruimte met een minimale
vrije hoogte van 1,500 m (de vloer onder een
trap of hellingbaan meetellen). De buiten de wo-
ning in een woongebouw gelegen bergruimte,
stookruimte of trappenhuis hoort hier niet bij.
Het is een eis van het Bouwbesluit 2003 dat het
verblijfsgebied ten minste 55% van de gebruiks-
oppervlakte omvat (met een minimum verblijfs-
gebied van 3,30 3,30 m
2
).
In deel 13 Beheren, hoofdstuk 8 Ruimtebeheer
en deel 10 Ontwerpen, hoofdstuk 2 Programmeren,
wordt uitgebreider ingegaan op de opppervlakte-
begrippen
Verblijfsgebied
Het verblijfsgebied is een gedeelte van een ge-
bruiksfunctie met ten minste een verblijfsruimte,
bestaande uit een of meer op dezelfde bouwlaag
gelegen aan elkaar grenzende ruimten anders
dan een toiletruimte, badruimte, technische
ruimte of verkeersruimte. De oppervlakte van de
niet-dragende scheidingswanden wordt meege-
rekend bij de oppervlakte van het verblijfsgebied.
De indiener van een bouwaanvraag mag zelf be-
palen welke zone van de woning behoort tot het
verblijfsgebied.
Trappen vallen onder het verblijfsgebied als de
vrije hoogte boven de trap minimaal 2,60 m is.
In de praktijk telt dus alleen de oppervlakte van
de bovenste trap mee (als op het zolderniveau
de vrije hoogte minimaal 2,400 m is).
Voor het verblijfsgebied gelden de volgende
eisen:

vloeroppervlakte minimaal 5 m
2
op n ver-
dieping, breedte minstens 1,800 m, hoogte
minimaal 2,60 m;

het verblijfsgebied is rechtstreeks bereikbaar


via de toegang van de woning;

de minimale oppervlakte is afhankelijk van het


gebruiksoppervlakte.
Verblijfsruimte
De verblijfsruimte van een woning is een beslo-
ten ruimte die is bestemd voor het verblijf van
mensen. Dit is onder meer de woonkamer, eet-
kamer of slaapkamer en de keuken.
Een verblijfsruimte moet voldoen aan de vol-
gende eisen:

vloeroppervlak van minimaal 5 m


2
, breedte
ten minste 1,800 m, hoogte minstens 2,60 m.

in n verblijfsruimte moet een denkbeeldig


vloerkleed kunnen worden gelegd van 3,30
3,30 m
2
;

de prestatie-eisen voor bijvoorbeeld geluid,


daglichttoetreding en warmte van het Bouwbe-
sluit. Vanwege de veiligheid mag bijvoorbeeld
de meterkast niet direct in verbinding staan met
een verblijfsruimte, een toiletruimte of een bad-
ruimte;

een verblijfsruimte moet altijd gelegen zijn in


een verblijfsgebied. Zodoende blijft de leefbaar-
heid altijd behouden, zelfs bij een toekomstige
wijziging in de verdeling van de gebruiksfuncties
tussen de verblijfsruimten.
Verkeersruimte
Een verkeersruimte is een ruimte anders dan een
ruimte in een verblijfsgebied, toiletruimte, bad-
ruimte of technische ruimte, bestemd voor het
bereiken van een andere ruimte.
Buitengebied
Tot de gebouwgebonden buitenruimte behoren
de delen die niet bij het besloten toegankelijke
deel van de woning behoren. Dit zijn de, al dan
9006950513_Boek.indb 62 03-06-2005 10:13:34
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 63

Figuur 4.22 Woning met ruimtefuncties volgens het Bouwbesluit


9006950513_Boek.indb 63 03-06-2005 10:13:34
64
niet-gemeenschappelijke, buiten de woning
gelegen ruimten in de buitenlucht (terras en bal-
kon) en het water en de grond die grenzen aan
het besloten toegankelijke deel van de woning.
De kruipruimte onder de begane-grondvloer is
ook een buitenruimte, maar deze is niet echt
toegankelijk. Daarom gelden voor deze schei-
dingsconstructie boven een kruipruimte soms
speciale eisen.
Onbenoemde ruimte
Een onbenoemde ruimte is een ruimte die niet
binnen een verblijfsgebied ligt. Een voorbeeld
van een onbenoemde ruimte is een bergzolder.
4.5 Energiezuinigheid
Ter beperking van het warmteverlies door de omhul-
ling stelt het Bouwbesluit eisen aan de warmteweer-
stand.
Vanuit het energiebesparingsbeleid heeft de over-
heid een instrument ontwikkeld waarmee in de
ontwerpfase een oordeel kan worden gevormd
over de energieprestatie van een gebouw. Daarbij
wordt rekening gehouden met zowel bouwkun-
dige als installatietechnische maatregelen.
Hiervoor heeft het NEN twee normen vervaar-
digd:

NEN 5128 (2004) Energieprestatie van wonin-


gen en woongebouwen;

NEN 2916 (2001) Energieprestatie van utiliteits-


gebouwen.
Hiermee kan de energieprestatie van een ge-
bouw (EP) worden berekend. Het Bouwbesluit
stelt eisen aan de EP-waarden, afhankelijk van de
gebouwfunctie. Per 1 januari 2000 is de eis voor
de EP van woningen 1,0.
Daarnaast zijn er voor de woningbouw rekenpro-
grammas gemaakt, voorzien van voorbeelden,
waaronder NPR 5129 (2002) Energieprestatie
van woonfuncties en woongebouwen rekenpro-
gramma (EPW) met handboek.
Ook voor utiliteitsgebouwen zijn dergelijke pro-
grammas gemaakt.
Energieprestatiecofcint
De energieprestatiecofcint (EPC) is de maat
voor de energetische eigenschappen van een
gebouw of een gedeelte daarvan, inclusief ge-
bouwinstallaties. De EPC wordt berekend door
het jaarlijks verbruik aan fossiele brandstoffen
voor verwarming, ventilatie, warm water, verlich-
ting en koeling te delen door een genormeerd
verbruik.
Dit betekent dat een bouwwerk waarvan het
verliesoppervlak in relatie tot gebruiksoppervlak
gering is, een lage EP haalt, terwijl een woning
met veel verliesoppervlak een hoge EP heeft.
Compact bouwen wordt daarmee zinvol.
De EP-formule uit NEN 5128 luidt:
Q
pres;tot
EP
woon
=
330 A
g; verw
+ 65 A
verl

(3)
waarin:
EP
woon
= energieprestatie van een woning of
woongebouw
Q
pres;tot
= getalswaarde van het karakteristieke
energieverbruik in MJ
A
g;verw
= getalswaarde van de totale verwarmde
gebruiksoppervlakte
A
verl
= getalswaarde van de totale verlies-
oppervlakte
Voor de bepaling van de EP zijn veel factoren van
belang. Voor de exacte berekening wordt verwe-
zen naar de desbetreffende normbladen.
Effecten op energieverbruik
Het voorgaande betekent dat de ontwerper bij
het ontwerpen van een nieuwe woning aandacht
moet besteden aan de volgende zaken om de
energieprestatie van het gebouw zo gunstig mo-
gelijk te maken:

indeling van de woning;

verliesoppervlak van de gevel in relatie tot het


gebruiksoppervlak;

situering van de woning ten opzichte van de


zon;

zonintreding;

beschaduwing door belemmeringen of over-


stekken;

pakket warmte-isolatie;

luchtdoorlatendheid;
9006950513_Boek.indb 64 03-06-2005 10:13:35
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 65

toepassing van energieverbruikende instal-


laties;

gebruik van zonnecollectoren;

toepassing van warmteterugwinning.


In de SBR Referentiedetails Woningbouw (uit-
gave 1999) zijn hiervoor voorbeeldberekeningen
opgenomen. Woningen die voldoen aan de EP-
eisen zijn over het algemeen voorzien van een
HR-ketel, HR++-glas en goed luchtdichte details.
Maatregelen om EP omlaag te brengen
Om een relatief lage energieprestatie te bewerk-
stelligen, kan de ontwerper een aantal maatrege-
len nemen. In de publicatie Epc = 1,0 en lager in
de woningbouw (Novem) worden maatregelen
behandeld die in concrete woningbouwpro-
jecten zijn toegepast. Hierna worden deze kort
besproken:
1 zonering;
2 zonneboiler;
3 zonneboilercombi;
4 thermische isolatie;
5 serre;
6 zonne-energie;
7 warmtepomp;
8 warmteterugwinning;
9 energiezuinige ventilator;
10 korte warmwaterleidingen.
1 Zonering
Woningen waarvan de belangrijkste verblijfsge-
bieden op het zuiden zijn gericht, gebruiken in
het stookseizoen de invallende zonne-energie
voor verwarming. Het effect hiervan op de EPC-
waarde is aanzienlijk. Bij een glaspercentage van
30% van het gebruiksoppervlak en HR+-glas is
dat effect voor een tussenwoning 10%.
2 Zonneboiler
Een standaardzonneboiler bestaat uit een collec-
tor van ongeveer 2,8 m
2
, een opslagvat van 100
liter, een circulatiepomp, een regeling en een
naverwarming door de cv-ketel. De besparing op
het energieverbruik leidt tot een verlaging van
de EPC van zon 0,07 tot 0,14. De collectoren
zijn toepasbaar bij een hellingshoek van 15 tot
70 en bij een orintatie vanaf het zuiden tot 60
naar het oosten of het westen.
Zonneboilers worden besproken in deel 6a
Installaties Elektrotechnisch en sanitair,
hoofdstuk 10
3 Zonneboilercombi
Een zonneboilercombi voorziet niet alleen in een
deel van de warmtapwaterproductie, maar redu-
ceert ook het energieverbruik voor ruimteverwar-
ming. Hiervoor is een groter collectoroppervlak
gewenst (zon 5,6 m
2
). Een zonneboilercombi
kan de EPC verlagen met zon 0,25, afhankelijk
van het woningtype.
4 Thermische isolatie
Verbeteren van de thermische isolatie van vloer,
gevel en dak leidt tot vermindering van het ener-
gieverbruik voor ruimteverwarming. Nog meer
effect op de EPC heeft het toepassen van minder
warmtedoorlatende beglazing, zoals HR-, HR+-
en HR++-glas. Het EPC-effect van beter isolerend
glas is groter naarmate er meer glas aanwezig is.
5 Serre
Een serre, mits gebruikt als onverwarmde buiten-
ruimte, kan de 4EPC-vermindering geven van
0,2. Dit komt doordat een serre het warmtever-
lies door transmissie en wind vermindert. Om
oververhitting in de zomer te voorkomen moe-
ten zonwering en goede ventilatiemogelijkheden
aanwezig zijn.
6 Zonne-energie
Zonnecellen, guur 4.23, zetten zonne-energie
om in elektriciteit; deze kan direct in de woning
worden gebruikt of aan het openbare net wor-
den geleverd. De ontwerpvrijheden voor orinta-
tie en hellingshoek zijn groter dan voor passieve
zonne-energie; op het zuidwesten of zuidoosten
geven zonnecellen nog 95% van de maximale
energieopbrengst. Een paneel met een opper-
vlakte van 3,2 m
2
reduceert de EPC met gemid-
deld 0,07.
7 Warmtepomp
In plaats van een cv-ketel kan ook een warmte-
pomp worden toegepast. Voor de EPC-bereke-
ning is het rendement van individuele warmte-
pompen bepaald door gebruik te maken van de
gelijkwaardigheidsbepaling (Bouwbesluit). Een
voorwaarde voor de plaatsing van een warmte-
9006950513_Boek.indb 65 03-06-2005 10:13:36
66
pomp is de aanwezigheid van een lagetempera-
tuurverwarmingssysteem. Bij de berekeningen
(zie Aanbevolen en geraadpleegde literatuur) is
uitgegaan van een systeem met een aanvoertem-
peratuur van maximaal 45 C en een retourtem-
peratuur van 35 C.
8 Warmteterugwinning
Het EPC-effect van gebalanceerde ventilatie met
warmteterugwinning (wtw) en een traditionele
warmtewisselaar blijft in vele berekeningen ste-
ken op een verlaging van 0,10, ondanks de com-
binatie met een sterk verbeterde kierdichting.
Recent is er een nieuwe generatie warmteterug-
winapparatuur op de markt gebracht. Naast een
hoger terugwinrendement (90% in plaats van
65%) reduceren gelijkstroomventilatoren het
elektraverbruik tot ongeveer de helft. Per saldo is
het effect op de EPC spectaculair. Toepassing van
de traditionele wtw doet de EPC dalen van 1,18
naar 1,08. Toepassing van de nieuwe generatie
wtw doet de EPC dalen tot 0,95.
Warmtepompen en warmteterugwinning
wordt besproken in deel 6b Installaties
Werktuigbouwkundig en gas, hoofdstuk 12
9 Energiezuinige ventilator
Om het elektriciteitsverbruik voor de mechanische
afzuiging van ventilatielucht te beperken, kan een
energiezuinige ventilator worden toegepast.
Uitgaande van een rendementsverbetering van
50% ten opzichte van de gangbare ventilatoren
levert dit een EPC-vermindering op van 0,02 tot
0,04.
10 Korte warmwaterleidingen
Installaties voor verwarming en tapwater staan
vaak op zolder. Hierdoor zijn de warmwaterlei-
dingen naar de keuken nogal lang, met als ge-
volg energieverlies en waterverspilling. Door de
installatie dichter bij de tappunten te plaatsen,
kunnen de leidingen (en dus de verliezen) aan-
zienlijk korter worden.
4.6 Zorgaspecten
Zorgaspecten spelen een toenemende rol in het
ontwerp, de voorbereiding en de uitvoering van
woningbouwprojecten.
Spreken we over zorgaspecten, dan bedoelen
we daarmee steeds een drietal begrippen:
1 zorg voor kwaliteit;
2 zorg voor arbeidsomstandigheden;
3 Zorg voor het milieu en duurzaam bouwen.
Elk van deze zorgaspecten kent zijn eisen, nor-
men en documenten. Per bouwmethode bestaan
er verschillen in de specieke uitwerking van de
verschillende zorgaspecten. In de hoofdstukken
waarin de bouwmethoden worden behandeld,
komt elk van deze aspecten integraal aan de
orde. Dat wil zeggen: per bouwmethode wordt
aangegeven op welke wijze de verschillende
zorgaspecten een rol spelen in ontwerp, voorbe-
reiding en uitvoering. Zie daarvoor hoofdstuk 6
Stapelbouw, 7 Gietbouw, 8 Montagebouw prefab-
beton en 9 Montagebouw houtskeletbouw in dit
boek.
4.6.1 Kwaliteitszorg
Er zijn legio denities van het begrip kwaliteit.
En van de kortere denities luidt als volgt:
Kwaliteit leveren is datgene leveren wat is overeen-
gekomen.
Het uiteindelijke doel van kwaliteitszorg in de
bouw is dat de opdrachtgever van het bouwpro-
ject kwaliteit krijgt geleverd. Het project voldoet
dan aan de (geformuleerde) behoeften en de
daaruit voortvloeiende eisen en verwachtingen.
Figuur 4.23 Zonnecellen
9006950513_Boek.indb 66 03-06-2005 10:13:36
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 67
Het eindproduct, het bouwwerk, komt tot stand
door de inbreng van meerdere participanten.
Men zou kunnen zeggen dat de eindkwaliteit
gelijk is aan de som van de kwaliteit der delen.
Iedere participant moet zijn eigen bedrijfsproces
goed beheersen.
Om kwaliteit te kunnen leveren moeten de be-
trokken participanten vertrouwen hebben in hun
wederkerige prestaties, doelmatig samenwerken
en de verlangde prijs/prestatie deugdelijk over-
eenkomen. Zie ook hoofdstuk 3 in dit boek.
4.6.2 Arbo-zorg
De eerste veiligheids- en arbeidswetgevingen
stammen van rond de jaren 1900:

1874: de kinderarbeidswetgeving;

1889: arbeidswetgeving voor jeugdigen;

1895: de eerste Veiligheidswet.


Daarna zijn er veel wetten op het gebied van
veiligheid tot stand gekomen. De Arbeidsomstan-
dighedenwet 1994 geeft regels voor veiligheid,
gezondheid en welzijn bij de arbeid. Hoofdregel
van de wet is dat het werk aangepast moet zijn
aan de mens en niet de mens aan het werk.
Bij de genoemde wetgevingen lag de verant-
woordelijkheid voor arbeidsomstandigheden in
hoofdzaak bij de werkgever. Nu is de werknemer
een actief participerende partij bij het bereiken
van goede arbeidsomstandigheden. Beide par-
tijen, zowel de werkgever als de werknemer, zijn
nu verplicht tot samenwerking en tot overleg
voeren.
Naast de Arbeidsomstandighedenwet gelden
voor de bouw nog extra bepalingen. Een bouw-
vakker heeft een lichamelijk zwaar beroep en
staat doorgaans onder een hoge werkdruk.
Bovendien is de bouwnijverheid een bedrijfstak
waar werknemers worden blootgesteld aan rela-
tief grote risicos. Fysieke belasting en arbeidson-
gevallen veroorzaken een hoog ziekteverzuim en
veel arbeidsongeschiktheid. Dit geldt niet alleen
voor Nederland, maar voor geheel Europa en
eigenlijk wereldwijd.
Enkele Europese gegevens (eind jaren negentig):

circa 8% van de werknemers in de Europese


Unie werkt in de bouw;

de kans op een ongeval met niet-dodelijke


aoop is voor werknemers in de bouw tweemaal
zo groot als voor de gemiddelde werknemer in
andere sectoren;

in de bouw vinden jaarlijks tweemaal zo veel


dodelijke bedrijfsongevallen plaats als in andere
sectoren;

in 1999 waren circa 7% van de werknemers in


de bouw betrokken bij een ongeval dat tot mini-
maal drie dagen arbeidsverzuim heeft geleid.
Op Europees niveau is gestreefd naar een drasti-
sche verbetering van de arbeidsomstandigheden.
Aangenomen Europese richtlijnen moeten binnen
een gegeven termijn in de nationale wetgevingen
worden gemplementeerd. De Kader-richtlijn Vei-
ligheid en Gezondheid op het werk heeft geleid tot
wijziging van de Arbowet. De Richtlijn Tijdelijke en
Mobiele Bouwplaatsen heeft geleid tot het Bouw-
procesbesluit Arbeidsomstandighedenwet. In 1997
is het Bouwprocesbesluit vervangen door het
Arbeidsomstandighedenbesluit.
In het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn minder
detailvoorschriften opgenomen dan in het Bouw-
procesbesluit en is bijzondere aandacht besteed
aan een heldere, systematische indeling en een
goede onderlinge afstemming van de voorschrif-
ten.
4.6.2.a Arbeidsomstandighedenbesluit
Ieder bouwwerk begint met het initiatief van
een opdrachtgever tot bouwen. Keuzen in de
ontwerpfase hebben consequenties voor de
arbeidsomstandigheden in de uitvoeringsfase.
Het Arbeidsomstandighedenbesluit verplicht alle
partijen die bij een bouwproject betrokken zijn
(opdrachtgever, ontwerpende partij, uitvoerende
partij en zelfstandig werkende) in alle fasen van
het bouwproces rekening te houden met de
arbeidsomstandigheden op de bouwplaats.
Hierdoor ontstaat een keten van verantwoorde-
lijkheden en verplichtingen die een preventieve
aanpak van de Arbo-zorg op de bouwplaats
moeten waarborgen.
Het Arbeidsomstandighedenbesluit geldt voor
alle bouwwerken. Afhankelijk van de aard en
omvang van het project zijn n of meerdere
verplichtingen van toepassing:

het aantal werkgevers op de bouwplaats


(1 aannemer; 2 of meer aannemers);
9006950513_Boek.indb 67 03-06-2005 10:13:37
68

de omvang van het werk (< 500 mandagen;


> 500 mandagen);

werken met bijzondere risicos. Gevaren van


bijzondere risicos zijn onder andere: bedelving,
beklemming, vallen (van grotere hoogten),
blootstelling aan bepaalde chemische en bio-
logische stoffen, verplaatsen van zware elemen-
ten.
Verplichtingen Arbeidsomstandig-
hedenbesluit
Verplichtingen die van toepassing kunnen zijn,
zijn:

de opdrachtgever moet voor de aanvang van


de werkzaamheden het werk melden aan de
Arbeidsinspectie van de regio waarbinnen het
werk wordt gerealiseerd;

de opdrachtgever moet een cordinator aan-


stellen, zowel voor de ontwerpfase als voor de
uitvoeringsfase. In de praktijk kunnen dit ook
twee afzonderlijke cordinatoren zijn;

de cordinator (voor de ontwerpfase) moet


een Veiligheids- en Gezondheidsplan (V- en
G-plan) opstellen. Het V- en G-plan maakt deel
uit van het bestek;

de cordinator (voor de ontwerpfase) moet


een V- en G-dossier opstellen. Indien twee
cordinatoren worden aangesteld, moet de
cordinator van de ontwerpfase het V- en G-
dossier overdragen aan de cordinator van de
uitvoeringsfase;

de cordinator (in de uitvoeringsfase) cor-


dineert het overleg tussen werkgevers en werk-
nemers en zelfstandig werkenden zodanig
dat Arbo-voorzieningen en -maatregelen op een
samenhangende wijze worden toegepast.
De relatie tussen aard en omvang van het
werk en de verplichtingen volgens het Arbeids-
omstandighedenbesluit zijn aangegeven in
guur 4.24.
Het V- en G-plan met de doelstellingen,
Arbo-risicos, Arbo-maatregelen en Arbo-
instanties worden uitgebreid behandeld in
deel 12b Uitvoering Organisatie, hoofdstuk 6
Arbeidsfunctie van de bouwplaats
Voorlichtingspublicaties
Op het gebied van veilig en gezond werken is
een groot aantal publicaties uitgebracht. Door
de Europese Unie zijn nadere richtlijnen vastge-
steld. Bij de Stichting ARBOUW zijn op verzoek
voorlichtingspublicaties verkrijgbaar.
Figuur 4.24 Relatie tussen enerzijds aard en omvang van het werken en anderzijds de verplichtingen volgens het Arbeidsom-
standighedenbesluit
Aard en omvang Melden Cordinator V- en G-plan V- en G-dossier
1 werkgever
< 500 mandagen nee nee nee nee
> 500 mandagen ja ja nee nee
Bijzondere risicos
< 500 mandagen nee ja nee nee
Bijzondere risicos
> 500 mandagen ja ja nee nee
2 of meer werkgevers
< 500 mandagen nee ja ja ja
> 500 mandagen ja ja ja ja
Bijzondere risicos
< 500 mandagen nee ja ja ja
Bijzondere risicos
> 500 mandagen ja ja ja ja
9006950513_Boek.indb 68 03-06-2005 10:13:37
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 69
Veilig en gezond werken in de bouw
Er zijn tientallen aandachtspunten die werken
in de bouw veiliger en gezonder moeten ma-
ken. We noemen hier de volgende aandachts-
punten:
1 met betrekking tot persoonlijke bescher-
mingsmiddelen;
2 met betrekking tot collectieve (bescher-
mende) voorzieningen.
1 Persoonlijke beschermingsmiddelen
Voetbescherming
Veiligheidsschoenen en laarzen hebben een
stalen binnenzool en neus die de voeten be-
schermen tegen beknellingen, zware vallende
voorwerpen en tegen het trappen in scherpe
voorwerpen.
Hoofdbescherming
Om ongelukken door vallende voorwerpen en
stoten te voorkomen, moet op de bouwplaats
een helm worden gedragen.
Valbescherming
Als een collectieve valbescherming niet tot
de mogelijkheden behoort, is een verankerde
persoonlijke valbescherming noodzakelijk.
Gehoorbescherming
Beschadiging van het gehoor is onherstelbaar.
Wennen aan lawaai houdt in dat men steeds
dover wordt. Er zijn wettelijke bepalingen die
moeten voorkomen dat werknemers aan een
te hoog geluidsniveau worden blootgesteld.
Adembescherming
Adembescherming is noodzakelijk bij bloot-
stelling aan schadelijke stoffen als vezels, dam-
pen of gassen. Er zijn verschillende soorten
maskers waarin diverse lters kunnen worden
geplaatst.
Oogbescherming
Een veiligheidsbril dient ter bescherming
tegen stof, wegvliegende splinters, vonken
en bijtende stoffen.
Handbescherming
Handletsel is het grootste euvel bij werknemers
in de bouw. Goede werkhandschoenen geven
bescherming tegen huidaandoeningen, schaaf-
wonden, steek- en snijwonden. Naar gelang
de werkzaamheden zijn er verschillende typen
werkhandschoenen: handschoenen met snij-
weerstand, vloeistofdichte handschoenen en
onder andere isolerende handschoenen.
Beschermende kleding
Er is beschermende kleding voor verschillende
situaties: tegen weersinvloeden, voor het werken
met gevaarlijke stoffen en onder andere nauwer
sluitende kleding indien gewerkt wordt met
gereedschap met bewegende delen, zoals een
motorkettingzaag.
2 Collectieve (beschermende) voorzieningen
Orde op de bouwplaats
Orde op de bouwplaats en de werkplek voor-
komt struikelen, in scherpe voorwerpen stappen
en dergelijke. Houd de werkplek netjes, sla ma-
terialen ordelijk op, ruim afval op, houd door-
en toegangen vrij.
Beveiliging wand- en vloeropeningen
Waar op vloeren wordt gewerkt, moeten wand-
en vloeropeningen worden beveiligd.
Ladders
Ladders moeten in goede staat zijn, in de
juiste helling staan, verankerd zijn tegen weg-
glijden of omvallen.
Steigers
Steigers moeten stevig zijn en stabiel, steiger-
vloeren moeten geheel zijn dichtgelegd en
voorzien zijn van een kantplank. Een en ander
dient gecontroleerd te worden, guur 4.25.
Bouwliften
Bouwliften mogen niet worden gebruikt voor
personenvervoer of als klimvoorziening, niet
vanaf het platform bedienbaar zijn en niet wor-
den bediend door personen onder de 18 jaar.
9006950513_Boek.indb 69 03-06-2005 10:13:37
70
Opdrachtgever ........................................................ Project nr. .................................................................
Locatie .................................................................... Geplaatst bij / nr. ......................................................
Montagedatum ....................................................... Monteur ...................................................................
Afmetingen ............................... Type 0,75 kN/m
2
2,00 kN/m
2
2,50 kN/m
2
Speciaal
Constructie ja nee n.v.t.
1 Voetplaten en/of spindels juist onderstopt
2 Schoren voldoende en juist geplaatst
3 Werkvloeren volledig afgewerkt en dichtgelegd
4 Dubbele leuningen en kantplanken juist aangebracht
5 Schrikvloeren geplaatst op max. 2,5 m onder de werkvloer
6 Verankering juist aangebracht
7 Is de aardig aangebracht
8 Netten op de juiste manier aangebracht
Toegang
1 Ladders juist aangebracht en voorzien van borging
2 Steekt de ladder 1 m boven de overstapplaats
3 Tussenbordessen aangebracht
4 Scaff-tag aangebracht en juist afgetekend
Technisch
Dagelijks door voorman
Naam Datum Paraaf Datum Paraaf Datum Paraaf
Functioneel
Naam Datum Paraaf
Gebruiker
Naam Datum Paraaf
Steiger tijdelijk buiten bedrijf gesteld
1 Reden ....................................................................................................................... Datum ....................
Datum in gebruik ..................................................... Naam .................................... Paraaf .....................
2 Reden ....................................................................................................................... Datum ....................
Datum in gebruik .................................................... Naam .................................... Paraaf .....................
Datum demontage .......................................................
Figuur 4.25 Steigerinspectieformulier Bron: Dutch Steigers bv
9006950513_Boek.indb 70 03-06-2005 10:13:37
4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 71
Hijskranen
Ten aanzien van hijskranen zijn wettelijke
voorschriften vastgesteld. Hijskranen moeten
onderzocht en beproefd worden door een
door de overheid erkend instituut. Bij elke
kraan moet een aantal gewaarmerkte docu-
menten aanwezig zijn. Daarnaast worden
nadere eisen gesteld aan de kraanbaan van
torenkranen of aan de opstelling van mobiele
kranen. Personen die een kraan bedienen
moeten 18 jaar of ouder zijn en moeten in het
algemeen beschikken over een geldig hijs-
bewijs.
Wind kan invloed hebben op de stabiliteit
van de kraan. De kraan mag doorwerken tot
de windsnelheid die in de sterkte- en stabi-
liteitsberekening is aangegeven (meestal is
dat windkracht 6 of 7). Deze windsnelheid is
aangegeven op de hijstabel die bij de kraan
aanwezig behoort te zijn.
4.6.3 Milieuzorg en duurzaam bouwen
Milieuwetgeving vindt zijn oorsprong in de Hin-
derwet die dateert uit de vorige eeuw. De bedoe-
ling van deze wet was het beperken van gevaar,
schade en hinder van een inrichting op haar
omgeving. In de afgelopen decennia is de
milieuwetgeving sterk aan verandering onder-
hevig geweest en belangrijk in omvang toege-
nomen. De belangrijkste milieuwetten zijn thans:

Wet milieubeheer;

Wet inzake de luchtverontreiniging;

Wet geluidhinder;

Wet bodembescherming;

Wet verontreiniging oppervlaktewateren.


Deze sectoraal opgebouwde wetgeving gaat in
het algemeen uit van een verbod op milieu-
bedreigende handelingen, waarvan door middel
van een vergunning, vrijstelling of onthefng kan
worden afgeweken. Indien een afwijking wordt
toegestaan, kunnen door de overheid daaraan
nadere voorwaarden worden gesteld bijvoor-
beeld met betrekking tot kwaliteitsnormen, emis-
sienormen en/of grenswaarden voor bepaalde
verontreinigende handelingen.
Aan de hand van het Bouwbesluit worden aan
gebouwen prestatie-eisen gesteld uit een oog-
punt van gezondheid en energiezuinigheid. Deze
eisen kunnen ook tot de milieuwetgeving wor-
den gerekend. Met betrekking tot samenstelling
of eigenschappen van materialen en/of produc-
ten voert de overheid een stimuleringsbeleid.
Nationaal Pakket Woningbouw
Sinds 1990 overleggen de overheid en de be-
drijfstak Bouw in het Milieuberaad Bouw (MBB)
over de uitvoering van de acties uit het Nationaal
Milieubeleidsplan. De Beleidsverklaring Milieutaak-
stellingen Bouw 1995 omvat een aantal concrete
taakstellingen. Desondanks is het niet eenvou-
dig om taakstellingen om te zetten in concrete
maatregelen. Er waren vanuit verschillende
achtergronden reeds een aantal handboeken en
lijstwerken inzake milieuzorg en duurzaam bou-
wen uitgekomen. Om daar een breder draagvlak
aan te geven is op initiatief van de bouwbranche
door SBR het Nationaal Pakket Woningbouw 1996
(NPW) uitgebracht. De uitwerking voor andere
bouwsectoren volgt nog. Het NPW bevat circa
150 voorkeursaanwijzingen die gericht zijn op
duurzaam bouwen. Er wordt onderscheid ge-
maakt tussen twee categorien:
1 vaste maatregelen: deze kunnen, ongeacht
de specieke context van het project, standaard
worden toegepast;
2 variabele maatregelen: dit zijn maatregelen
waarvan toepassing niet altijd mogelijk is, bij-
voorbeeld in verband met hoge kosten, locatie-
afhankelijkheid, logistieke problematiek enzo-
voort.
De omschreven maatregelen zijn telkens in een
vijftal themas ondergebracht:
1 classicatie;
2 milieuwinst;
3 aandachtspunten bij toepassing;
4 kosteneffect;
5 literatuur.
Maatregelen die reeds wettelijk zijn voorgeschre-
ven, zijn niet in het pakket opgenomen, behalve
die aanwijzingen waarin een hoger niveau wordt
aanbevolen dan oorspronkelijk is voorgeschre-
ven.
De gegevens van het NPW zijn vooralsnog zeer
indicatief. Er kan geenszins van een milieupres-
tatienorm worden gesproken. Het is dan ook
niet mogelijk om de verschillende bouwmetho-
den op deze zaken goed te vergelijken.
9006950513_Boek.indb 71 03-06-2005 10:13:38
72
Het NPW heeft een stimulerend karakter; als zo-
danig is het een belangrijk communicatiemiddel,
maar het is geen meetinstrument.
Met dit als achtergrond zijn de relevante milieu-
aspecten per bouwmethode in de verdere hoofd-
stukken in dit boek behandeld.
Het Nationaal Pakket Woningbouw en de
toepassing daarvan wordt behandeld in deel 7
Bouwmethodiek, hoofdstuk 5 Duurzaam Bouwen
Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
1 Arbobesluit voor de Bouw. SDU, 1999.
2 Epc = 1 en lager in de woningbouw. Novem,
Sittard, 1997.
3 Glas en thermische isolatie. Nederlandse Glas-
bond, Gouda, 1997.
4 Nationaal Pakket duurzaam bouwen Woning-
bouw, nieuwbouw, Stichting Bouwresearch,
Rotterdam, 2003.
5 Referentiedetails Woningbouw. SBR, Rotterdam,
2003.
6 Standaardregelingen in de bouw. VNG, Den
Haag.
Normen
NEN 1775 Bepaling van de bijdrage tot brand-
voortplanting van vloeren
NEN 2057 Daglichtopeningen van gebouwen
Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte
van een ruimte
NEN 2580 Oppervlakten en inhouden van gebou-
wen Termen, denities en bepalingsmethoden
NEN 2778 Vochtwering in gebouwen Bepalings-
methoden
NEN 2916 Energieprestatie van utiliteitsgebouwen
Bepalingsmethode
NEN 5077 Geluidwering in gebouwen Bepalings-
methoden voor de grootheden voor luchtgeluid-
isolatie, contactgeluidisolatie, geluidwering van
scheidingsconstructies en geluidniveaus veroorzaakt
door installaties
NEN 5087 Inbraakveiligheid van woningen
Bereikbaarheid van gevelelementen: deuren, ramen
en kozijnen
NEN 5096 Inbraakwerendheid Gevelelementen
met deuren, ramen, luiken en vaste vullingen
Eisen, classicatie en beproevingsmethoden
NEN 5128 Energieprestatie van woonfuncties en
woongebouwen Bepalingsmethode
NEN 6069 Experimentele bepaling van de brand-
werendheid van bouwdelen
NEN 6064 Bepaling van de onbrandbaarheid van
bouwmaterialen
NEN 6066 Bepaling van de rookproduktie bij
brand van bouwmateriaal (combinaties)
NEN 6071 Rekenkundige bepaling van de brand-
werendheid van bouwdelen Betonconstructies
NEN 6075 Bepaling van de weerstand tegen rook-
doorgang tussen ruimten
NEN 6090 Bepaling van de vuurbelasting
NEN 6700 Technische grondslagen voor bouwcon-
structies TGB 1990 Algemene basiseisen
NEN 6702 Technische grondslagen voor bouwcon-
structies TGB 1990 Belastingen en vervormin-
gen
NEN 6710 Technische grondslagen voor bouw-
constructies TGB 1990 Aluminiumconstructies
Basiseisen en eenvoudige basisrekenregels voor
overwegend statisch belaste constructies
NEN 6720 Voorschriften Beton TGB 1990 Con-
structieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995)
NEN 6760 Technische grondslagen voor bouw-
constructies TGB 1990 Houtconstructies
Basiseisen Eisen en bepalingsmethoden
NPR 2652 Vochtwering in gebouwen Wering van
vocht van buiten Wering van vocht van binnen
Voorbeelden van bouwkundige details
NPR 5070 Geluidwering in woongebouwen Voor-
beelden van wanden en vloeren in steenachtige
draagconstructies
NPR 5129 Energieprestatie van woonfuncties en
woongebouwen Rekenprogramma (EPW) met
handboek
9006950513_Boek.indb 72 03-06-2005 10:13:38

5
Keuzeaspecten bouwmethoden
en processen bij het bouwen
ir. M.M.J. Vissers, met medewerking van drs. G.P. Vlaar
De bouwsector is fors in beweging. Sterker dan vroeger staat klant-
gericht denken en werken centraal. Innovatie en automatisering
moeten ertoe leiden dat de kosten ink omlaag gaan.
De vele keuzemogelijkheden en de diverse belanghebbenden maken
een keuze voor een bouwmethode niet eenvoudig. Een verkeerde
keuze doet de kostenbesparing teniet. Een goede keuze steunt op een
samenspel van betrokken partijen. Vervolgens moet een professionele
interne bedrijfsvoering garant staan voor een kwalitatief hoogstaande
uitvoering.
9006950513_Boek.indb 73 03-06-2005 10:13:38
74
Inleiding
Van de vier bouwmethoden voor het (seriematig)
bouwen van woningen: stapelbouw, gietbouw,
montagebouw prefab beton en montagebouw
houtskeletbouw, is het dikwijls niet duidelijk
waarom voor n van deze vier wordt gekozen.
De keuze voor een methode is onder meer af-
hankelijk van de wensen van de opdrachtgever,
de eisen van het ontwerp en de nancile mo-
gelijkheden. Voor de opdrachtgever is vooral
het rendement van zijn investering belangrijk.
Projectontwikkelaars gebruiken vaak aannemers
die zich via standaard bouwmethoden gespeci-
aliseerd hebben in woningbouw en zo de vaart
in de productie kunnen houden. Gemeenten
kennen soms voorschriften die sturend zijn
voor een bepaalde bouwmethode. De fysieke
omgeving waarin wordt gebouwd legt dikwijls
beperkingen op, net zoals aan- en afvoerwegen
en overige infrastructuur. Dat alles gevoegd bij
het feit dat bouwen nog steeds een toenemende
industrialisatie kent en dat het aanscherpen van
de milieuvoorschriften bouwers dwingt tot in-
novatief bouwen en aanbesteden, maakt dat het
keuzeproces ingewikkeld is en zorgvuldig moet
worden bekeken.
5.1 Keuzeproces
Bouwen begint met ontwerpen. De ontwerper
moet inzicht hebben in de mogelijkheden en de
beperkingen van bepaalde bouwmethoden. Zijn
ontwerp moet hij daarop aanpassen. Als de stabi-
liteitsvoorziening in een woningplattegrond bij-
voorbeeld als een dwarswand op de bouwmuur
is ontworpen, vraagt dat om een bouwmethode
die dat mogelijk maakt. Montagebouw ligt dan
eerder voor de hand dan gietbouw. Gietbouw
vraagt veel ruimte op de bouwplaats om met
tunnels te manoeuvreren en bij montagebouw
moet er veel ruimte zijn voor de aanvoer van
prefab-elementen en de bouwkraan die deze ele-
menten verplaatst. Zo kunnen de specieke eisen
van het ontwerp op het gebied van stabiliteit in
combinatie met omgevingsfactoren de keuze
voor een bouwmethode sturen.
Voor het uiteindelijke beeld van de woningen
maakt het niet zo veel verschil welke bouw-
methode wordt toegepast. Het jaarlijkse onder-
houd dat voor rekening van de opdrachtgever
komt is een belangrijker factor in het afwegings-
proces dan de kosten voor het casco. De aan- en
omkleding van het casco maakt het verschil in
prijs uit, met daarnaast natuurlijk de hoeveel-
heid te bouwen woningen. De kosten per casco
dalen naarmate het aantal te bouwen cascos
toeneemt. Elk van de in dit boek beschreven
bouwmethoden is geschikt voor het bouwen
van 1 tot en met 200 woningen. Vooral giet- en
montagebouw lenen zich door de verbeterde
technieken steeds beter voor projecten van een
kleinere omvang (25 tot 30 woningen). Met het
oog op een optimale keuze voor een bouwme-
thode verdient het aanbeveling om van meet af
aan in bouwteamverband op te treden.
Het belang van een goede keuze en van milieu-
technisch verantwoord en duurzaam bouwen
vraagt om innovatieve aanbestedingsvormen.
Daarbij is ook de aannemer al bij het ontwerp-
proces betrokken en kan daar zijn specieke des-
kundigheid inbrengen.
In guur 5.1 staan de keuzeaspecten voor bouw-
methoden, gezien vanuit het productieproces,
samengevat.
5.2 Processen bij het bouwen
Zodra een bepaalde bouwmethode is geko-
zen, moet de bouwondernemer hiermee op de
bouwplaats efcint omgaan. Bouwen is bij uit-
stek een proces waarbij deelhandelingen naad-
loos op elkaar moeten aansluiten en samenwer-
king tussen disciplines een strakke afstemming
vergt. Het is een proces dat moet worden geleid,
een proces van het beheersen van goederen-
stromen en informatiestromen die noodzakelijk
zijn voor een gunstig bedrijfsresultaat en een
optimale kwaliteit van product en proces. Deze
inspanningen moeten gericht zijn op het beheer-
sen van de complete bedrijfsvoering door het
beheersen van bedrijfsprocessen. Het bestrijden
van faalkosten is niet voor niets een belangrijk
thema voor de bouwwereld.
De aandacht moet zich niet beperken tot het
product, tot de uitvoeringsprocessen, geken-
9006950513_Boek.indb 74 03-06-2005 10:13:39
5 KEUZEASPECTEN BOUWMETHODEN EN PROCESSEN BIJ HET BOUWEN 75
Projectmanagement = sturen op het resultaat
van het proces
Procesmanagement = sturen op de activiteiten
van het proces
Figuur 5.2 Projectmanagement versus procesmanagement
merkt door projectmanagement. Er moet aan-
dacht zijn voor zowel product als proces. Het
accent moet liggen op procesmanagement, op de
relevante processtappen, waarbij het resultaat,
de uitvoering, impliciet meegaat, guur 5.2.
Keuzeaspecten Stapelbouw Gietbouw Montagebouw Montagebouw
prefab beton houtskeletbouw
Manuren op de Veel Meer dan Weinig Weinig
bouwplaats stapelbouw
Voorbereidingstijd Kort Langer dan bij Lang Lang
voor productie stapelbouw
Uitvoeringstijd Lang Korter dan Erg kort Erg kort
op de bouwplaats stapelbouw
Weersgevoelige Lijmen van blokken Transport bekisting Transport elementen Transport elementen
activiteit en elementen door bouwkraan door bouwkraan door bouwkraan
(wind) (wind) (wind)
Materieelinzet Elementensteller, Zware bouwkraan Zware bouwkraan Lichtere bouwkraan
bouwkraan (bekisting) (elementen van (hsb-elementen)
prefab beton)
Accenten Steigerwerk, Steigerwerk, Zware Lichtere
Arbo-zorg tilgewichten werktempo transporten transporten
Accenten Afval van blokken, afval door stort-
milieuzorg: afval stenen en overschotten
elementen
Logistieke Veelsoortig, maar Inzet tunnel- Fabricage, afroep, Fabricage, afroep
aspecten eenvoudig bekisting levering en levering en
is maatgevend transport zijn transport zijn
maatgevend maatgevend
Cascogebonden Naderhand en Instorten tijdens Instorten tijdens Ter plaatse op
voorzieningen ter plaatse productie op productie in bouwplaats
de bouwplaats de fabriek en/of in fabriek
Figuur 5.1 Keuzeaspecten bouwmethoden, gezien vanuit het productieproces
9006950513_Boek.indb 75 03-06-2005 10:13:39
Manuren in de Weinig
fabriek
Geen Veel Veel
76
5.2.1 Processtappen van een bouwonder-
neming
Het beoordelen van de projectresultaten naar
de verschillende processen wordt in uitgewerkt
in guur 5.3. De dominante indicatoren voor de
processen zijn:

planning (tijdigheid van de aoop van het


proces conform opgestelde projectplanning);

uren ( besteding van de uren op het project);

inkoopwinst (aankoop/uitbesteding onder het


geplande budget).
Projectsturing
De projectleider stuurt horizontaal per project en
door alle processen heen, want daarvoor is hij
immers verantwoordelijk. In samenwerking met
de afdelingsmanagers managet hij het project
op basis van planning en doorlooptijd, geboekte
uren, kosten, inkoopwinst en opleverpunten.
De directie/kwaliteitsmanagers en afdelingshoof-
den dienen meer verticaal te kijken naar de pres-
tatie van de verschillende bedrijfsprocessen over
de verschillende projecten. De procesresultaten
dienen te worden geanalyseerd op mogelijke
verbeteringen in (de schakels) van de processen.
5.2.2 Proceskwaliteit
Bij proceskwaliteit gaat het om het gehele
voortbrengingsproces dat tot de producten (en
diensten) leidt. Door daar per kritische schakel in
het proces normen voor te stellen n deze vast
te leggen in procedures en instructies evenals te
controleren in welke mate ieder zich aan deze
normen/afspraken houdt, kan men het procesre-
sultaat van te voren sturen! De aandacht dient te
gaan naar de kritische aspecten van het proces:

planning/voortgang;

beschikbare uren ten opzichte van gebruikte


uren;

gebruikte calculatienormen;

validatie van markteisen en wensen;

contractbeoordeling/risicobeheersing;

beoordeling van bouwvergunning(en);

uitvoeringsbeoordeling van het ontwerp en


de calculatie;

informatiebehoefteschemas;

bouwvolgorde/leverantievolgorde;

capaciteitsplanning van leveranciers;

capaciteitsbezetting uitvoering.
Bij het verbeteren is het belangrijk om enerzijds
de processen te beheersen, maar anderzijds uit-
voeringsproblemen te herleiden naar de feitelijke
oorzaak. Fouten van voorgaande processen
komen pas tot uitdrukking tijdens het uitvoe-
ringsproces. Dr ligt dus de informatie voor
het oprapen om de processen te verbeteren,
guur 5.4.
5.2.3 Procesanalyse
Bij het maken van een procesanalyse op verbete-
ringen is het zaak om de procesresultaten op de
juiste wijze en in de juiste volgorde te analyseren.
De aanbevolen analyseervolgorde is:
1 Is het proces gevolgd conform de proces-
beschrijving (procedure)? (Werken we volgens
afspraak?)
2 Is de betreffende procesbeschrijving wel actu-
eel? (Kloppen de afspraken nog wel?)
3 Zijn er voldoende mensen beschikbaar?
(Hebben we genoeg mensen beschikbaar?)

Figuur 5.3 Beoordeling projectresultaten


9006950513_Boek.indb 76 03-06-2005 10:13:39
5 KEUZEASPECTEN BOUWMETHODEN EN PROCESSEN BIJ HET BOUWEN 77
4 Is de vereiste infrastructuur beschikbaar?
(Hebben we de juiste spullen?)
5 Is de competentie van de medewerkers
voldoende? (Is er voldoende kennis en ervaring
beschikbaar bij de medewerkers?)
6 Is de motivatie van de medewerkers vol-
doende? (Willen de medewerkers het ook goed
doen?)
In guur 5.5 (op de volgende bladzijde) is een
aantal voorbeelden gegeven van indicatoren
gericht op de input en output van de individuele
processen van het bouwbedrijf.
Figuur 5.5 is niet compleet. Deze geeft alleen
een aantal aandachtspunten op basis waarvan
een bedrijf daadwerkelijk de processen kan gaan
meten en verbeteren. Wat een bouwbedrijf pre-
cies gaat meten is afhankelijk van de situatie van
het bedrijf, de kritische processen en de mate
van excellentie die al aanwezig is. Sommige
bouwbedrijven moeten helemaal bij het begin
beginnen, andere hoeven slechts een aantal
accenten te verleggen. Bij de aansturing van
deze processen is een geautomatiseerd informa-
tiecircuit onontbeerlijk.

Figuur 5.4 Fouten in voorgaande processen komen pas tot uitdrukking in het uitvoeringsproces
9006950513_Boek.indb 77 03-06-2005 10:13:40
78
Input Proces Output
1 Validatie marktgegevens Projectontwikkeling Time to market
Tijdigheid (planning)
Gebruikte manuren
Kosten
2 Aantal aanvragen Opstellen calculatie Tijdigheid (planning)
Totale omzet aanvragen % gescoorde omzet
Actuele calculatienormen Compleetheid calculatie
Kwaliteit aanvragen/bestekken Beoordeelde bouwmethode
Gebruikte manuren
3 Inschrijfstaat Opstellen contract % korting
Wijzigingen in opdracht Contractrisicos
4 Compleetheid projectinformatie Opstellen projectplanning Tijdigheid (planning)
Vericatie door uitvoering
5 Tekeningen leveranciers Uitvoeren werkvoorbereiding Tijdigheid (planning)
Gebruikte manuren
Tijdigheid aanvragen
naar inkoop
Tijdigheid beoordeling
tekeningen
Inhoudelijke beoordeling
tekeningen (fouten)
6 Inkoopschema Inkopen en uitbesteden Realisatie inkoopschema
Gekwaliceerde onderaannemers % inkoopwinst
Gekwaliceerde leveranciers Gebruikte manuren
7 Uitvoeringsplanning Uitvoeren bouwproject Planning (tijdigheid)
Capaciteitsplanning Gebruikte manuren
Projectplan Kosten
Aantal afwijkingen
Aantal verbetervoorstellen
Actualiteit prognose
8 Vooropleveringspunten Opleveren bouwproject Aantal opleveringspunten
9 Aantal meldingen nazorg Afhandelen nazorg Kosten nazorg
Afhandelingstijd
Figuur 5.5 Voorbeelden van procesmetingen in het bouwproces
9006950513_Boek.indb 78 03-06-2005 10:13:40
6
Stapelbouw
ir. M.M.J. Vissers, met medewerking van drs. G.P. Vlaar
Men zou kunnen zeggen dat de benaming van een bouwmethode
voortkomt uit de verwerkingsvorm van de bouwmaterialen en pro-
ducten die worden gebruikt voor de hoofddraagstructuur (casco) en
vooral daarvan het opgaande werk. Met andere woorden: de wijze
waarop de productiemiddelen (materiaal, materieel en arbeid) wor-
den ingezet, bepaalt de naamgeving van een bouwmethode.
9006950513_Boek.indb 79 03-06-2005 10:13:41
80
6.1 Typering stapelbouw
Een stapelbouwcasco bestaat uit op elkaar gesta-
pelde stenen, blokken of (niet-verdiepingshoge)
elementen die aan elkaar worden gemetseld
of gelijmd. Tussen het eigenlijke casco en de
fundering (onderbouw) komt in het algemeen
een overgangsconstructie voor de begane-
grondvloer die dient als basis voor de opbouw
van het casco. De scheiding tussen binnen- en
buitenklimaat is de schil (omhulling) van het ge-
bouw, bestaande uit gevels en dak. Onderbouw,
gevels en dak kunnen in principe onafhankelijk
van de bouwmethode van het casco op iedere
noodzakelijk geachte of gewenste wijze worden
uitgevoerd. Bij de keuze voor stapelbouw als
bouwmethode dient men rekening te houden
met voldoende ruimte voor de woningblokken.
Een zware bouwkraan moet er goed kunnen ma-
noeuvreren en de aanvoer van (prefab-)elemen-
ten vraagt om voldoende aanvoerruimte.
De nadere knooppuntdetaillering van stapel-
bouw is uitgewerkt in paragraaf 6.5 Detaillering
afbouw stapelbouwcascos.
6.1.1 Kenmerken stapelbouw
De belangrijkste kenmerken van stapelbouw zijn:

enkelvoudige woningscheidende wanden of


ankerloze woningscheidende spouwwanden met
zware spouwbladen;

uitvoering in stenen, blokken of elementen;


stenen en blokken worden over het algemeen
gemetseld, elementen worden gelijmd;

veel naden in wandvlak en ter plaatse van


aansluitingen;

verdiepingsvloeren: over het algemeen sys-


teemvloeren van het type bekistingsplaatvloer
(breedplaatvloer) of kanaalplaatvloer, soms in
het werk gestorte betonvloeren;

door kleinere bouwdelen is een grotere vari-


atie in maatvoering gemakkelijker op te vangen.
6.1.2 Materialen stapelbouw
Stapelbouw wordt voornamelijk toegepast bij
laagbouw eengezinswoningen en middelhoge
meergezinswoningen. In principe is voor het
opgaande werk van het casco een ruime materi-
aalkeuze voorhanden. Voor de meest toegepaste
materialen wordt hierna een kort overzicht ge-
geven met betrekking tot productie, materiaalei-
genschappen en verwerking.
Zie ook deel 3 Draagstructuur en deel 7
Bouwmethodiek
Naar de gebruikte grondstoffen wordt kunst-
steen in twee groepen verdeeld, guur 6.1:
1 steen vervaardigd uit gebakken klei (bak-
steen), de zogenoemde keramische producten;
2 steen vervaardigd uit toeslagstoffen met een
bindmiddel (zoals kalk, cement en kunstharsen).
6.1.2.a Baksteen
Het fabricageproces van baksteen, guur 6.2, is
hoofdzakelijk te onderscheiden in:

voorbewerking van de klei;

in vorm brengen van het materiaal, ofwel het


vormen van de steen;

drogen van de gevormde steen;

bakken van de steen.


Figuur 6.1 Steensoorten voor metselwerk


9006950513_Boek.indb 80 03-06-2005 10:13:41
6 STAPELBOUW 81
Metselmortel is een mengsel van zand en
cement of van zand, cement en kalk, eventueel
aangevuld met andere vul- en/of hulpstoffen.
Ten behoeve van de verharding en de verwerk-
baarheid wordt water toegevoegd. In elk meng-
sel komt (vaak ongewild) lucht voor.
In NEN 3835 is het luchtgehalte van mortels
gelimiteerd.
Toevoeging van kalk aan de mortel bevordert
onder andere:

verwerkbaarheid;

watervasthoudend vermogen tijdens de ver-


werking en afbinding;

elasticiteit van het metselwerk als geheel.


In koudere jaargetijden verdient vanwege een
snellere afbinding portlandcement (natuur-
cement) enige voorkeur ten opzichte van
hoogovencement.
Ook het verlijmen van baksteen is mogelijk.
Daarvoor zijn speciale lijmen en verwerkings-
hulpmiddelen ontwikkeld.
6.1.2.b Steen vervaardigd uit
toeslagstoffen met een bindmiddel
In deze categorie zijn drie soorten steen te
onderscheiden:
1 cellenbeton;
2 betonsteen;
3 kalkzandsteen.
1 Cellenbeton
De toegepaste grondstoffen zijn zand, kalk,
water en aluminiumpoeder. Blokken van cellen-
beton kunnen worden gemetseld tot dragende
wanden.
Figuur 6.2 Productiemethoden baksteen
De gebruiksklasse, kwaliteitseisen, maatklasse,
keuringseisen en beproevingen zijn vastgelegd in
de norm NEN 2489 Metselbaksteen. In guur 6.3
zijn enige eigenschappen van baksteen opgeno-
men.
De morteltypen, kwaliteitseisen, keuringseisen en
beproevingen zijn vastgelegd in de norm NEN
3835 Metselmortels.
In de norm worden op basis van de minimaal
vereiste druksterkte zeven mortelkwaliteiten on-
derscheiden: M 2,5; M 5; M 7,5; M 10; M 12,5;
M 15 en M 17,5.





Dragende eigenschappen Scheidende eigenschappen
Druksterke in N/mm
2
3 Thermische geleiding in W/m K 0,51,00
Treksterke in N/mm
2
0 Soortelijke warmte c in J/kg K 840
Volumieke massa in kg/m
3
1800 Dampdiffusieweerstand 1030
Thermische uitzetting
in 10
5
m/m K 0,5
Figuur 6.3 Eigenschappen baksteen





9006950513_Boek.indb 81 03-06-2005 10:13:42
82
Cellenbeton wordt ook geleverd in verdieping-
hoge elementen. Verdiepingsvloeren kunnen ook
worden uitgevoerd als systeemvloeren van cel-
lenbeton.
2 Betonsteen
De toegepaste grondstoffen zijn zand, grind en
eventueel andere toeslagstoffen, hoogoven-
cement en water. De grondstoffen worden op
een trilpers gevormd tot stenen of blokken en
verder verhard in een stoomkamer.
3 Kalkzandsteen
De toegepaste grondstoffen zijn zand, kalk en
water. Door het branden van kalksteen (win-
ningsgebieden Belgi en Duitsland) ontstaat de
vereiste ongebluste kalk. Zand wordt op diverse
plaatsen in verschillende soorten gewonnen. In
automatische doseerinstallaties worden onge-
bluste kalk en zand met water gemengd. Het
mengsel gaat daarna in een reactor waarin de
ongebluste kalk wordt geblust. De specie wordt
nagemengd en onder eventuele toevoeging van
water getransporteerd naar de vormpersen. Hier
wordt de specie tot stenen, blokken en elemen-
ten geperst.
De kwaliteitskenmerken, kwaliteitseisen, afme-
tingen, keuringseisen en beproevingen van kalk-
zandstenen en kalkzandsteenblokken zijn vast-
gelegd in NEN 3836 en van kalkzandsteen-
elementen in NEN 3837.
In kalkzandsteen komen vier kwaliteiten voor:
1 normaal: gemiddelde druksterkte 15 N/mm
2
;
2 klinker: gemiddelde druksterkte 25 N/mm
2
;
3 gevel: gemiddelde druksterkte 30 N/mm
2
;
4 hogedruk: gemiddelde druksterkte 35 N/mm
2
.
Kalkzandsteenproducten hebben een hoge
maatvastheid.
Lijmmortels voor elementen en blokken
De verbinding tussen de elementen (en blokken)
komt tot stand door middel van een lijmlaag.
Net als de metselmortels moeten de lijmmortels
voldoen aan NEN 3835.
Eigenschappen en formaten van steen en
het vervaardigen van dragende wanden van
steen worden besproken in deel 3 Draagstructuur
hoofdstuk 3
6.2 Samenstelling van een
woningcasco in stapelbouw
Bij de stapelbouwmethode worden in toene-
mende mate kalkzandsteenelementen toegepast.
De ontwerpprincipes zoals het maken van wand-
uitslagen en het afstemmen op standaardmaten
van blokken en of elementen gelden uiteraard
ook voor stapelbouwcascos in andere materia-
len.
We bespreken hier de cascos van kalkzand-
steenelementen.
6.2.1 Wanden van kalkzandsteenelementen
Tot de invloedsfactoren van kosten behoren een
meer of minder stringente toepassing van stan-
daardelementen en de doelmatigheid van de
stelploeg. Het is dus aan te bevelen om de maat-
voering van de wanden inclusief de plaats en
vorm van sparingen af te stemmen op de stan-
daardafmetingen van de elementen en blokken.
Door de leverancier worden vooraf uitslagen
gemaakt voor elke te vervaardigen wand. Op de
uitslag is elk element apart aangegeven. Omdat
bij lateien boven sparingen extra passtukken
ontstaan, is het aan te bevelen om raam- en
deuropeningen tot aan de onderzijde van de
bovenliggende vloer door te zetten.
Eventuele sprongen in gevels worden bij voor-
keur zodanig geplaatst dat de binnenspouw-
bladen van hele elementen kunnen worden
gemaakt.
De stabiliteit van de woningen wordt gereali-
seerd met behulp van dwarswanden en/of
penanten in de gevel.
De wanden zijn samengesteld uit standaard-
elementen hoog 650 mm, guur 6.4. De kimlaag
bestaat uit kimblokken (standaardhoogte 80,
100, 115 en 130 mm). De kimblokken fungeren
als pasblok voor de elementen en dienen tevens
als een vlakke basis op een ruwe ondergrond.
Mede door een geautomatiseerd productie- en
transportproces kunnen wanden of delen daar-
van in volgorde van stellen op een pallet op het
werk worden aangeleverd.
9006950513_Boek.indb 82 03-06-2005 10:13:43
6 STAPELBOUW 83






Figuur 6.4 Wanduitslagen voor kalkzandsteenelementen


9006950513_Boek.indb 83 03-06-2005 10:13:43
84
6.2.2 Vloeren in een stapelbouwcasco
Er bestaan verschillende typen vloerelementen
die in combinatie met stapelbouwwanden kun-
nen worden gebruikt:

balkenvloeren;

combinatievloeren;

kanaalplaatvloeren;

bekistingsplaatvloeren (ook wel breedplaat-


vloeren genoemd);

rib(cassette)vloeren.
Afhankelijk van het vloertype doen zich uitvoe-
ringsverschillen voor. De (voorgespannen) bekis-
tingplaatvloer dient tevens als bekisting waarop
in het werk nog de druklaag van de construc-
tieve vloer moet worden gestort. In de dunne
(50 70 mm) betonplaat is onderwapening
opgenomen, terwijl ook tralieliggers zijn aange-
bracht. De dunne bekistingplaten worden op de
dragende wanden opgelegd en moeten tijdelijk
worden ondersteund door montagejukken. De
montagejukken worden iets getoogd gesteld,
zodanig dat de toog in het midden circa 1/600
van de elementlengte bedraagt. Koppellatten en
schoren zorgen in alle richtingen voor de stabili-
teit van de montagejukken.
De overige vloertypen kunnen over het alge-
meen direct op de dragende wanden worden
opgelegd; er hoeft geen druklaag te worden
opgestort en ze hebben dan ook geen tijdelijke
ondersteuning nodig.
Bij de combinatievloer (voorgespannen liggertjes
waartussen vulelementen) is over het algemeen
een (dunne) constructieve deklaag nodig.
Halfgeprefabriceerde betonvloeren en
prefab-betonnen vloeren worden besproken
in deel 3 Draagstructuur, hoofdstuk 4 Dragende
elementen in beton
6.3 Constructieve veiligheid
stapelbouwcasco
6.3.1 Sterkte
Steenachtige materialen hebben als belangrijke
kenmerken een relatief grote druksterkte en een
geringe, sterk varirende treksterkte. Daarom
staat meestal in de bouwvoorschriften dat niet
mag worden gerekend op de treksterkte van ge-
integreerde constructieonderdelen bestaande uit
steenachtige materialen. Deze beperking geldt
ook voor de dragende wanden van stapelbouw.
Van baksteen kan de druksterkte oplopen tot
60 N/mm
2
. De veel geringere druksterkte van
de mortel (maximaal 17,5 N/mm
2
) bepaalt ech-
ter de sterkte van de gemetselde muur. Als een
bakstenen muur onder de drukbelasting splijt,
gebeurt dat in de meeste gevallen omdat de
mortel bezwijkt en niet omdat de baksteen de
drukbelasting niet kan opnemen.
Uiteraard is de hechtsterkte van de mortel aan de
baksteen van groot belang voor de druksterkte
van de muur.
Gestapelde bouwmuren van grote, gelijmde
kalkzandsteenelementen gedragen zich vrijwel
isotroop vanwege het betrekkelijk geringe aantal
dunne en sterke voegen. De dikke lintvoegen
en stootvoegen in metselwerk van bijvoorbeeld
waalformaat vormen een relatief groot deel van
het oppervlak van een bouwmuur en geven aan-
leiding tot orthotroop gedrag van de muur.
Bij het bezwijken van traditioneel metselwerk ten
gevolge van druk ontstaan verticale scheuren,
guur 6.5. Deze scheuren, die bij ongeveer de
halve bezwijkbelasting zichtbaar worden, zijn het
gevolg van horizontale trekspanningen. Deze
kunnen ontstaan doordat de mortel minder stijf
is dan de steen.
Een andere oorzaak voor het ontstaan van trek-
spanningen is de wijze waarop de drukspannin-
gen in stenen en voegen zelf worden overgedra-
gen. Als de zandkorrels in de mortel worden
opgebouwd (denkend aan een matrix van bol-



Figuur 6.5 Dwarscontractie
9006950513_Boek.indb 84 03-06-2005 10:13:44
6 STAPELBOUW 85

Figuur 6.6 Matrix van zandkorrels in de mortel


len), guur 6.6, ontstaan ten gevolge van een
drukbelasting ook altijd trekspanningen lood-
recht op de drukrichting, die de steen op trek
belasten. De aanhechting tussen de zandkorrels
wordt verzorgd door de cement/kalksteen.
6.3.1.a Dwarscontractie in lijmvoegen
De elasticiteitsmodulus van lijm voor kalkzand-
steenblokken bedraagt 15.000 N/mm
2
. De elas-
ticiteitsmodulus van kalkzandsteen bedraagt glo-
baal 12.000 N/mm
2
. Als wordt verondersteld dat
de dwarscontractiecofcinten van de voeg en
de steen niet veel verschillen, houden de voegen
het materiaal eerder bij elkaar dan dat zij het ma-
teriaal uit elkaar trekken. De zone waarover deze
invloed zich uitstrekt, is echter beperkt. Hierdoor
zal de druksterkte van een kalkzandsteenmuur
die is opgebouwd uit elementen, de druksterkte
van het kalkzandsteen meer benaderen dan bij
traditioneel metselwerk het geval is.
6.3.1.b Normen
Voor steenconstructies zijn de volgende normen
van belang:

NEN 6700 Algemene basiseisen. Hierin zijn ei-


sen opgenomen waaraan alle bouwconstructies
moeten voldoen;

NEN 6702 Belastingen en vervormingen. Aan-


gegeven is op welke belastingen en belastings-
combinaties bouwconstructies moeten worden
berekend;

NEN 6790 TGB 1990 Steenconstructies. De


berekening van het draagvermogen van steen-
constructies moet plaats hebben volgens de
norm. Aangegeven zijn de aan te houden mate-
riaalsterkten, de materiaalfactor en de te gebrui-
ken rekenmethode;

NPR 6791 Eenvoudige rekenregels gebaseerd


op NEN 6790. In de NPR zijn onder andere ge-
bruikstabellen opgenomen voor bepaling van de
wanddikten van gangbare steenconstructies. Een
ontwerp volgens NPR 6791 wordt geacht te vol-
doen aan NEN 6790.
In deel 7 Bouwmethodiek wordt in hoofdstuk
3 Dragen de rekenwaarde voor de druksterkte
van verschillende soorten metselwerk gegeven
6.3.2 Stabiliteit
Bij laagbouw, waar (in verband met een vrije
indeelbaarheid) stabiliteitswanden mogelijk in
de weg staan, wordt de stabiliteit in hoofdzaak
verkregen door gebruik te maken van stijve ge-
deelten binnenspouwblad of door verstijvings-
constructies op zolder of in de kap. Over het
algemeen worden stabiliteitswanden in stapel-
bouw ook gestapeld.
6.3.3 Dilataties in een stapelbouwcasco
In een woningcasco ontstaan verschillende ver-
vormingen van de constructie, zie paragraaf 6.3
Constructieve veiligheid. Die kunnen bijvoorbeeld
ontstaan doordat gedeelten van een casco ver-
zakken als gevolg van een ongelijkmatige belas-
tingsafdracht of als gevolg van kruip en krimp.
Deze categorie vervormingen vraagt vooral de
aandacht bij het ontwerpen van het casco.
Een andere categorie vervormingen betreft ther-
mische vervormingen; deze komen voort uit tem-
peratuurwisselingen van constructieonderdelen.
Elk materiaal kent een eigen (thermische) uitzet-
tingscofcint.
Voor de rekenwaarde van de lineaire uitzet-
tingscofcint van metselwerk moeten de
waarden van tabel 5 NEN 6790 worden aange-
houden, guur 6.7. Daarnaast treedt krimp of
uitzetting op door het wisselende vochtgehalte
van de materialen.
Voor metselwerk van in m/m K
Baksteen 6 10
6
Kalkzandsteen 8 10
6
Gasbeton 8 10
6
Betonsteen 10 10
6
Overige steensoorten 10 10
6
Figuur 6.7 Lineaire uitzetting metselwerk
9006950513_Boek.indb 85 03-06-2005 10:13:45
86
Deze voorspelbare vervormingen worden over
het algemeen opgevangen door in het casco di-
lataties aan te brengen. Vervormingen als gevolg
van belastingen worden hier buiten beschou-
wing gelaten, zie ook paragraaf 6.3 Constructieve
veiligheid in dit deel. In guur 6.8 staan enkele
voorbeelden van plaatsing van dilataties.
6.3.3.a Uitvoering van dilatatievoegen
De op de wanduitslagen van guur 6.4 aangege-
ven dilatatievoeg heeft betrekking op de vervor-
ming van kalkzandsteen door droging (verkor-
ting door uitdrogingskrimp). Gezien de geringe
wandlengten wordt de wand slechts enige
tienden van een millimeter korter. Bij wanden op
doorbuigende ondergronden is de doorbuiging
van de vloer mede van invloed op de beweging
in de dilatatievoeg.
Om deze reden wordt onderscheid gemaakt
tussen twee soorten dilatatievoegen:
1 koude dilatatievoegen, guur 6.8-1a en
6.8-2a;
2 open dilatatievoegen, guur 6.8-1b en 6.8-2b.
Het effect van de aanwezigheid van dilataties in
een casco op de constructieve veiligheid dient
door de verantwoordelijke constructeur te wor-
den getoetst.
Dilataties bij sparingen
Wanden die voorzien zijn van sparingen voor
ramen en deuren dienen vaker te worden gedi-
lateerd. Over het algemeen houdt dit in dat de
sparing aan n zijde wordt gedilateerd, guur
6.9.
Wandgedeelten onder sparingen langer dan 1,6
h (h is hoogte borstwering) worden aan beide
zijden van de sparing gedilateerd.
Dilataties bij verandering van wanddikte
Bij verandering van wanddikte moet ter plaatse
altijd een dilatatie worden aangehouden.
prefab-
betonlatei
dilatatievoeg
folie
folie
dilatatievoeg
prefab-
betonlatei
> 900 a a
> 900 a a
1 onderzijde prefab-betonlatei niet op lagenmaat
2 onderzijde prefab-betonlatei op lagenmaat
Figuur 6.9 Dilataties bij wandsparingen









Figuur 6.8 Voorbeelden van dilataties
06950513_hfs06.indd 86 10-06-2005 13:00:13
6 STAPELBOUW 87
Dilataties in niet-dragende wanden
Bij doorbuigende ondergronden boven de steun-
punten moet altijd worden gedilateerd op deze
steunpunten of op maximaal 1 m afstand vanaf
deze steunpunten.
Dilataties bij paalfunderingen
Indien dilatatievoegen in dragende wanden
voorkomen, kan het om constructieve redenen
noodzakelijk zijn om de voegen midden boven
heipalen te plaatsen.
6.3.3.b Overige exibele aansluitingen
Behoudens voor het opvangen van vervormin-
gen kunnen exibele aansluitingen ook om
akoestische redenen nodig zijn. Ter beperking
van geluidsoverdracht worden lichte scheidings-
wanden akoestisch ontkoppeld aangesloten op
woningscheidende constructies. Hetzelfde geldt
onder andere voor de aansluiting van binnen-
spouwbladen op massieve woningscheidende
wanden, guur 6.10. Geluidwering wordt be-
handeld in paragraaf 6.5 Gezondheid.






Figuur 6.10 Aansluiting binnenspouwblad op een massieve
woningscheidende wand
6.4 Productie van een
stapelbouwcasco
6.4.1 Werkvoorbereiding
Stapelbouw bestaat uit veel afzonderlijke onder-
delen die op de bouwplaats moeten worden sa-
mengevoegd tot het casco. De wanden bestaan
uit op elkaar gestapelde blokken en/of elemen-
ten die aan elkaar zijn gemetseld of gelijmd. Voor
zowel beganegrond- als verdiepingsvloeren wor-
den systeemvloeren toegepast. Gevels en daken
kunnen onafhankelijk van de draagstructuur wor-
den uitgevoerd. In het V- en G-plan moeten de
risicos en de preventieve maatregelen worden
opgenomen die zich bij stapelbouw (aanbrengen
vloeren en stapelen wanden) voordoen.
Bij de voorbereiding van een project worden
de werktekeningen gebruikt om offertes aan te
vragen. Nadat door de aannemer opdracht voor
levering is verstrekt, maken de fabrikanten/leve-
ranciers wand- en vloeruitslagen. Na n of meer
controleronden worden de tekeningen goedge-
keurd voor productie. Nu kan de uitvoeringsorga-
nisatie worden bepaald.
Tot de uitvoeringsorganisatie behoort het maken
van een terreinplan (situering) van het bouwter-
rein, verharde baan voor mobiele kraan of plaats
van bouwkraan, aan- en afvoerwegen, laad-, los-
en hijszones, opslagruimten, plaats van keten,
hoofdleidingen en verdeelkasten voor energie-
voorzieningen, enzovoort.
Het terreinplan wordt besproken in deel 12a
Uitvoeren Techniek in hoofdstuk 2 Inrichten van
de bouwplaats
Een groot assortiment geprefabriceerde vloer-
typen biedt voor elke plaats en iedere overspan-
ning de geschikte oplossing. De fabrikant/leve-
rancier maakt de volgende tekeningen:

een voorlopig legplan. Hierop worden door de


afnemer de eventueel gewenste sparingen en in
te storten onderdelen aangegeven;

een productietekening van elk element apart,


ten behoeve van de fabricage. Op deze tekening
staat de vorm van het element, de maatvoering,
alle sparingen en in te storten onderdelen, als-
mede de in het element te verwerken wapening;

een legplattegrond waarop de elementen ge-


nummerd of anderszins gemerkt staan aangege-
ven. De legplattegrond wordt gehanteerd voor
het op de juiste plaats stellen van de elementen
in het werk;

een tekening van de zogenoemde bijleg-


wapening. Dit is alleen van toepassing als het
noodzakelijk is om op het werk aanvullende bo-
venwapening aan te brengen. Op deze tekening
staan dan de plaats en de afmetingen van de
wapening aangegeven.
9006950513_Boek.indb 87 03-06-2005 10:13:47
88
Op basis van de uitvoeringsorganisatie kunnen
nu de inzet van de transportmiddelen worden
bepaald en daarop afgestemd de afroepschemas
van kalkzandsteenelementen en vloerelementen.
6.4.2 Werkvolgorde
Bij stapelbouw in kalkzandsteenelementen wordt
na het vervaardigen van de fundering over het
algemeen onderstaande volgorde aangehouden:
1 opstellen van de bouwkraan;
2 leggen en op hoogte stellen van de eerste
prefab-ondervloer (begane-grondvloer);
3 stellen van de benodigde proelen voor de
juiste plaatsbepaling van de wanden;
4 maken van de kimconstructie;
5 vooropperen van de wandelementen, passtuk-
ken en lijmmortel;
6 opstellen van de elementenstelmachine;
7 aanmaken van de lijmmortel;
8 verwerking van de elementen in twee slagen.
De eerste slag vanaf de ondervloer, de tweede
slag vanaf een schraagsteiger;
9 afsteken lijmresten, eventuele reparatie van
beschadigingen;
10 afschoren van de wanden;
11 leggen en op hoogte stellen van de volgende
prefab-vloer;
12 aanbrengen leuningen boven een hoogte
van 2 m;
13 het maken van de kimlaag en vooropperen
van de volgende serie wandelementen;
14 stellen van proelen. Proelen worden ge-
steld als bij te metselen wanden, enzovoort.
6.4.3 Transport
Een gemiddelde woning weegt circa 170 ton,
waarvan ongeveer 75 tot 80 ton voor rekening
komt van de draagconstructie. We laten het
transport van de leverancier naar de bouwplaats
hier buiten beschouwing.
Het belang van een goede organisatie
van het transport naar de bouwplaats wordt
uitvoering besproken in deel 12b Uitvoering
Organisatie, hoofdstuk 3 De distributiefunctie van
de bouwplaats
Op de bouwplaats zelf is het transport van de
losplaats (eventueel via een tussenopslag) naar
de verwerkingsplaats en de verwerkingstijd van
de elementen van grote invloed op de bouwkos-
ten en de bouwtijd.
Het transporteren van de stapelbouwelementen
is op drie verschillende manieren mogelijk:
1 handmatig transport (tot 18 25 kg);
2 mechanisch transport (tot 750 kg);
3 kraantransport (gemiddeld 3000 kg).
1 Handmatig transport
Als materialen (van de draagconstructie) met de
hand worden opgepakt en in de draagconstruc-
tie worden gebracht, is er sprake van handmatig
transport, guur 6.11-1. De capaciteit van het
productieproces wordt in dit geval bepaald door
het aantal vakmensen dat beschikbaar is. Hand-
matig transport vindt plaats bij het metselen van
de buitenspouwbladen van de gevels.
2 Mechanisch transport
Als materialen met een mechanisch hulpmiddel
worden opgepakt en in de draagconstructie wor-
den gebracht, is er sprake van mechanisch trans-
port, guur 6.11-2. Dit geeft een aanzienlijke
verbetering van de arbeidsomstandigheden van
de werknemers. De stelploeg (van de kalkzand-
steenelementen) bedient zelf het mechanische
hulpmiddel. Elke stelploeg (bestaande uit twee
personen) beschikt over een eigen elementenstel-
machine. De capaciteit van het productieproces
wordt bepaald door het aantal stelploegen en de
beschikbare stelmachines.

Figuur 6.11 Handtransport en mechanisch transport


3 Kraantransport
Als voor het transport van onderdelen van de
draagconstructie een bouwkraan met machinist
wordt ingezet, is er sprake van kraantransport,
6.12. Bouwkraan en stelploegen zijn organisato-
risch gescheiden.
9006950513_Boek.indb 88 03-06-2005 10:13:48
6 STAPELBOUW 89




Figuur 6.12 Kraantransport
De bouwkraan werkt voor verschillende stelploe-
gen van verschillende vakdisciplines:

kraantransport voor het oppakken en in de


constructie aanbrengen van de prefab-vloerele-
menten;

kraantransport voor het vooropperen van de


pakketten kalkzandsteenelementen.
De capaciteit van het productieproces wordt in
eerste instantie bepaald door de capaciteit van
de bouwkraan en vervolgens door het aantal
stelploegen voor wanden en vloeren.
6.4.3.a Hulpstukken
Bij de bouwkraan is over het algemeen een aan-
tal hulpstukken beschikbaar, zoals bijvoorbeeld
de elementengrijper of opperklem en voor aan-
voer op pallets de pallethaak.
Ook bij de elementenstelmachine zijn verschil-
lende hulpstukken beschikbaar, zoals:

een klemtang voor het stellen van de stan-


daardelementen;

een universeelklemtang voor het stellen van


passtukken;

een dubbele klemtang voor het gelijktijdig


stellen van twee elementen bij ankerloze spouw-
muren, guur 6.13.
6.4.3.b Afstemming
Bij het vaststellen van de uitvoeringsorganisatie
let men op afstemming tussen kraancapaciteit en
Figuur 6.13 Plaatsen elementen ankerloze spouwmuur met
dubbele klemtang
capaciteit van de stelploegen:

geen of althans zo weinig mogelijk stilstand


van de kraan (praktisch gesproken is een bezet-
tingsgraad van 80% maximaal haalbaar);

geen of althans zo weinig mogelijk wacht-


tijden voor de stelploegen.
Bij het leveringsschema van zowel de wand- als
de vloerelementen let men op:

uitsluitend of althans zo veel mogelijk volle


vrachten;

de volgende vracht wandelementen moet op


het bouwwerk gearriveerd zijn als de voorgaande
vracht vloerelementen is verwerkt.
Op deze wijze kan een efcinte goederen-
stroom op het bouwwerk plaatsvinden, waarbij
tevens een minimum aan opslag op het bouw-
terrein nodig is.
6.4.4 Productie wanden
De productie van de stapelbouwwanden begint
meestal zodra de kimlaag op de vloer is gesteld.
De kimblokken moeten zuiver vlak, waterpas en
op hoogte aan de draad worden gesteld, guur
6.14. Zorgvuldige plaatsing van de kimlaag is
belangrijk, omdat de maatvoering van alle ele-
menten en passtukken erop is gebaseerd. De
kimconstructie moet voldoende zijn uitgehard
voordat met het stellen van de wandelementen
kan worden begonnen.
Een stelploeg bestaat uit twee personen. En
persoon bedient de elementenstelmachine. De
tweede persoon brengt de lijmmortel aan en
9006950513_Boek.indb 89 03-06-2005 10:13:49
90
zorgt voor het zuiver plaatsen van de elementen,
guur 6.13.
Wanden kunnen in n verdiepingshoogte
worden opgetrokken. Vers gemetselde wanden
dienen bij wind of bij lichte vorst tijdens het
metselen te worden afgeschoord, guur 6.15.
De elementen moeten voor het vermetselen
voldoende (5 tot 8 gewichtsprocenten) vochtig
zijn.
Figuur 6.15 Cascowand van stapelbouwelementen met
schoren

Figuur 6.16 Opperplan


De wandelementen worden voorgeopperd aan
de hand van een van tevoren gemaakt opper-
plan, guur 6.16.
In verband met de draagkracht van de onder-
vloer moeten de elementen zo dicht mogelijk
naast de oplegging op de draagconstructie (op
latten) worden geopperd, met inachtneming van
eventuele nadere aanbevelingen van de vloeren-
leverancier. Er moet op worden gelet dat stand-
leidingen zo weinig mogelijk (maximaal
100 mm) boven de ondervloer uitsteken.
6.4.4.a Opstellen elementenstelmachine
Ten behoeve van de elementenstelmachine is
een krachtstroomaansluiting nodig. De stel-
machine heeft een eigen gewicht varirend van
circa 450 kg voor de eenvoudigste uitvoering tot
meer dan 1000 kg voor een hydraulische stel-
machine.
De opstelling van de stelmachine moet zodanig
worden gekozen dat verplaatsen tijdens het stel-
len van een bouwmuur niet nodig is.
6.4.4.b Verwerking van
kalkzandsteenelementen
Het stellen van de elementen gebeurt door n
of meer stelploegen. Een stelploeg van twee vak-
mensen plaatst ongeveer 80 m
2
wand per dag
(3 4 cascowanden van een bouwlaag).
Het CVK adviseert uitsluitend door de fabriek
meegeleverde lijmmortel te gebruiken volgens
voorschrift op de verpakking. De maximale
verwerkingsduur bedraagt circa 4 uur. Er is een
speciale winterlijmmortel voor toepassing tussen
Figuur 6.14 Stellen van de kimlaag
9006950513_Boek.indb 90 03-06-2005 10:13:52
6 STAPELBOUW 91
circa +8 C en 3 C, waarbij overigens ook gelet
moet worden op andere te treffen wintervoorzie-
ningen. Het benodigde hulpmateriaal is aange-
geven in guur 6.17.
Hulpgereedschap
Staaf- of kuipmixer (mengen lijmmortel)
Lijmmortelbakken en lijmmortelschepjes
Spackmes (afsteken lijmbaarden)
Schraagsteiger (stellen in twee slagen of
tochten)
Verankering stapelbouwwanden
Lijmkoppelstrips (stootvoegverbindingen
een stripanker per element)
Wandankers (voor starre en voor dilaterende
aansluitingen)
Lijmspouwankers (4 ankers per m
2
tot 10 m
hoogte)
Eventueel boor- of slagspouwankers toepassen
Figuur 6.17 Hulpmaterieel en verankeringen
Wintermaatregelen

Bescherming van materiaal en materieel


door afdekken, verwarmen en opslag in
vorstvrije loodsen (geen bevroren materialen
verwerken).

Vrijwaren tegen vorst van vers gemetselde


kimlagen of vers gelijmde wanden door mid-
del van afdekken of verwarmen.

Algemene beschutting van de bouwplaats


en werkplekken.
6.4.4.c Verankering wanden
Voor de verankering van kalkzandsteenwanden
is in verband met de dunne lijmvoegen (2 mm)
een groot assortiment ankers verkrijgbaar:

lijmkoppelstrippen voor het koppelen van


loodvoegverbindingen van op elkaar aanslui-
tende wanden. Per elementhoogte wordt een
stripanker toegepast guur 6.18-3;

lijmkozijnankers, de naam spreekt voor zich;


zijn in linkse en rechtse uitvoering verkrijgbaar;

wandankers zijn verkrijgbaar voor starre en


dilaterende aansluitingen van gelijmde schei-










Figuur 6.18 Verankering kalkzandsteenwanden
9006950513_Boek.indb 91 03-06-2005 10:13:53
92
dingswanden aan gelijmde dragende wanden,
guur 6.18-1 en 2;

lijmspouwankers. Tot 10 m bouwhoogte wor-


den vier ankers per vierkante meter aangebracht.
Als de lagenmaat van isolatieplaten niet corres-
pondeert met de lintvoegen, kunnen achteraf
boor- of slagspouwankers worden aangebracht,
guur 6.19-2;

gordingschoenen. Gordingen worden tussen


de wanden van gelijmde elementen opgelegd in
zogenoemde gordingschoenen, guur 6.20.
6.4.4.d Schoren
De wanden van gelijmde elementen kunnen in
n keer tot de volle verdiepingshoogte worden
opgetrokken. Afhankelijk van (te verwachten)
weersomstandigheden, lengte en dikte van de
wanden kan het noodzakelijk zijn om de wanden
af te schoren. Hierbij dienen de voorschriften van
de Arbeidsinspectie en adviezen van de Stichting
Arbouw te worden gevolgd. Als vuistregel geldt
dat een wand om de circa 5 m moet worden ge-
steund door dwarswanden of door schoren.
6.4.5 Productie vloeren
De vloerelementen worden meestal in de afge-
sproken montagevolgorde op het werk aange-
voerd en met behulp van de bouwkraan direct
vanaf de auto in het werk gemonteerd, guur
6.21.
Zwaar kraantransport voor vloerelementen
wordt besproken in deel 12a Uitvoeren Techniek,
hoofdstuk 4 Uitvoeren van het casco bij woningbouw





Figuur 6.19 Lijmspouwankers

Figuur 6.20 Gordingschoen
9006950513_Boek.indb 92 03-06-2005 10:13:56
6 STAPELBOUW 93
Figuur 6.21 Zwaar kraantransport voor wand- en vloerele-
menten
Nadat van het eerste blok de dragende wanden
zijn gesteld, kunnen de vloerelementen van de
eerste en volgende verdiepingsvloer worden ge-
legd.
Prefab-betonvloeren kunnen over het algemeen
direct (koud) op de dragende wanden worden
opgelegd. Ten behoeve van eventueel gewenste
tussenlagen (glijfolie, drukverdelend vilt en der-
gelijke) wordt over het algemeen geen extra
ruimte aangehouden. Om constructieve aan-
hechting te voorkomen wordt aanbevolen om
tussen de vloeren, zowel prefab- als in het werk
gestorte vloeren, en de dragende wanden altijd
een kunststof folie aan te brengen.
Bij dragende wanden met gezaagde passtukken
moet ten behoeve van de oplegging rekening
worden gehouden met een uitvlaklaag van spe-
cie.
In het V- en G-plan dienen de valbeveiligingsvoor-
zieningen te zijn vermeld voor het aanbrengen
van en het werken op geprefabriceerde vloeren.
Aandachtspunten voor een goede uitvoering zijn
nog:

bij niet-dragende wanden moet bij de aanslui-


ting op vloeren een speling worden aangehou-
den van 20 mm. Deze ruimte wordt opgevuld
met een elastische voegvulling;

bij platte betondaken, zowel bij prefab- als in


het werk gestorte dakvloeren, dient bij voorkeur
de oplegging op dragende wanden, mits con-
structief verantwoord, plaats te vinden op een
glijfolie. Het toepassen van glijfolie is een advies
om scheurvorming in de onderliggende wanden
te voorkomen. Het effect van het gebruik van
glijfolie op de constructieve veiligheid dient door
de verantwoordelijke constructeur te worden
getoetst.
Dekvloeren
Bijna zonder uitzondering worden vloeren van
bewoonbare ruimten voorzien van een dekvloer.
Monoliet afgewerkte betonvloeren komen nau-
welijks of niet in de woningbouw voor. Het aan-
brengen van de dekvloer is bijna altijd de eerste
fase van het afbouwproces. De dekvloer kan pas
worden aangebracht als het gebouw wind- en
waterdicht is. Het verdere afbouwproces kan pas
starten als de dekvloer aanwezig is. Het aanbren-
gen van afzonderlijke dekvloeren heeft grote
invloed op de bouwtijd. Bij de planning krijgt
dit onderdeel meestal extra aandacht, omdat uit
economisch oogpunt bij voorkeur grote dagpro-
ducties gemaakt moeten worden. Dit is wel eens
strijdig met een vlotte voortgang in het produc-
tieproces van de woningen.
Behoudens mogelijke sier- en afwerklagen
komen er twee typen dekvloer voor:
1 Cementgebonden dekvloer (strijkvloer)
Deze dekvloer wordt gemaakt met een aard-
vochtige mortel. De mortel wordt in hopen op
de constructievloer gestort en met een schop
verder handmatig verspreid. Het afreien en in-
schuren van de vloer kan uitsluitend plaatsvinden
door op de knien te werken. Het aanbrengen
van een cementgebonden dekvloer brengt dan
ook een zware lichamelijke belasting met zich
mee.
2 Calciumsulfaatgebonden dekvloer (vloeivloer)
Deze dekvloer daarentegen is een zelf-egalise-
rende gietmortel. Het oppervlak wordt glad ge-
trokken met een drijvende rei en heeft daardoor
grote voordelen voor de werknemers.
Cementgebonden dekvloeren en
Calciumsulfaatgebonden dekvloeren worden
uitgebreid besproken in deel 5 Afbouw,
hoofdstuk 5 Dekvloeren en afwerkvloeren
6.4.6 Voorzieningen voor invulling casco
6.4.6.a Wandsparingen
In verband met beperking van het aantal pas-
stukken voor de wanden verdient het de voor-
keur om zowel de binnen- als de buitenkozijnen
door te laten lopen tot de onderzijde van de bo-
venliggende vloer. Als dat met name bij buiten-
kozijnen niet mogelijk of niet wenselijk is, kan ter
9006950513_Boek.indb 93 03-06-2005 10:13:58
94
plaatse van het gelijmde binnenspouwblad het
kozijn tot onderkant van de bovenliggende vloer
worden uitgevuld met een houten paneel of een
apart opzetstuk.
Het binnenspouwblad van de hogere verdiepin-
gen kan per verdiepingsvloer worden gedragen
(eventueel met hulpdraagconstructie). Het bui-
tenblad dient dan zelfdragend te zijn.
Gevels
Bij gevels wordt overigens om meerdere rede-
nen voorkeur gegeven aan scheiding van bin-
nen- en buitenwand:

betere warmte-isolatie;

vermijding van koudebruggen;

verminderde kans op scheurvorming als


gevolg van temperatuurverschillen, vocht-
inwerking, kruip en krimp.
6.4.6.b Lateiconstructies
Als de overdekking van wandopeningen niet
vrij is van bovenbelasting, moet de constructie
worden gedragen. Dit kan gebeuren door mid-
del van een boogconstructie of van een lateicon-
structie. Boogconstructies worden tegenwoordig
in de woningbouw nauwelijks meer toegepast.
Lateiconstructies worden onderscheiden in:
1 samenwerkende lateien (in metselwerk);
2 zelfdragende lateien.
1 Samenwerkende lateien
Bij samenwerkende lateien neemt de voorge-
spannen latei de trekkracht op en het metselwerk
in een aantal lagen hoogte de drukkracht. De
voorgespannen lateien worden geheel van beton
vervaardigd of van holle baksteen gevuld met
beton, guur 6.22.
Samenwerkende lateien fungeren als hoge lig-
gers met een relatief laag wapeningspercentage.
De hoogte van de voorgespannen latei bedraagt
circa 60 mm; dat is gelijk aan de hoogte van een
laag metselwerk in baksteen of kalkzandsteen.
2 Zelfdragende lateien
De latei draagt zelf de belasting als balk op twee
steunpunten. Door de latei worden trek- en
drukspanningen opgenomen, alsmede inwen-
dige schuifspanningen. De zelfdragende latei
komt in verschillende uitvoeringen voor:

in het werk gestorte betonnen lateien;

geprefabriceerd, van beton, guur 6.9-1 en


6.9-2;

van staal: warmgewalste proelen of koud-


gevormde proelen van plaatstaal.
Bij gelijmde kalkzandsteenblokken of -elementen
gaat de voorkeur al snel uit naar koudgevormde
stalen proelen, omdat deze in de geringe voeg-
dikte passen waardoor minder passtukken nodig
zijn.
Als proel wordt vaak hoekstaal gebruikt. Een
hoekstaal heeft als nadeel dat dit proel torsie-
slap is en dat het dwarskrachtencentrum niet
samenvalt met het zwaartepunt. Tevens wordt
over het algemeen het zwaartepunt van het pro-
el niet in het hart (zwaartepunt) van de muur
geplaatst; de opstaande poot valt juist buiten de
binnenkant van het spouwblad. Zodoende wordt
het proel ongunstig (op buiging en torsie) be-
last.
Bij het gebruik van koudgevormde proelen
wordt ervan uitgegaan dat deze zelfdragend zijn.
De wand wordt als een gelijkmatig verdeelde
belasting op de latei geplaatst. Vaak wordt de
latei tijdens het stellen of metselen plaatselijk
ondersteund en na voldoende verharding van
het voegwerk heeft de wand zelfdragende capa-
citeiten.



Figuur 6.22 Lateiconstructie
06950513_hfs06.indd 94 10-06-2005 13:01:17
6 STAPELBOUW 95
6.4.6.c Vloersparingen
Sparingen in een vloer zijn nodig op plaatsen
waar een trapgat voorkomt of waar leidingen
(aan- en afvoer) of kokers doorgevoerd moe-
ten worden. Grote sparingen worden over het
algemeen opgenomen in het legpatroon van
de vloerelementen. Zo wordt een trapgat uitge-
spaard door gebruik te maken van raveelijzers;
de afmetingen van de vloerelementen worden
daarop afgestemd, guur 6.23.
De kleinere sparingen voor kokers en leidingen
worden meestal uitgespaard in de vloerelemen-
ten zelf. Deze sparingen kunnen al in de fabriek
zijn voorbereid door op de desbetreffende plaats
een zwakke plek in het vloerelement op te
nemen (PS-schuim, lichtbetonnen elementje en
dergelijke); in andere gevallen moeten ze ter
plaatse worden geboord.
Benodigde sparingen kunnen in geprefabri-
ceerde vloerelementen op betrekkelijk eenvou-
dige wijze worden ingebracht. In de elementen
worden de sparingen volgens opgave van de
afnemer (voorlopig legplan) in de fabriek aan-
gebracht. De afmeting, plaats en de wijze van
aanbrengen van de sparing is afhankelijk van het
type vloer.
Niet alleen relatief grote sparingen in vloeren
hebben invloed op het constructieve gedrag van
een vloer; kleine sparingen en doorvoeren kun-
nen dat ook hebben.
Speciale aandacht is vereist voor de plaats van
deze doorvoeren ten opzichte van de wapening
in de vloer. De vloerwapening mag nooit on-
derbroken worden door een doorvoer of kleine
sparing. Dit geldt met name in voorgespannen
vloeren (voorgespannen bekistingsplaatvloeren,
kanaalplaatvloeren en liggers van combinatie-
vloeren). De fabrikanten geven hiervoor in het
algemeen duidelijke richtlijnen voor het ontwerp.
Een aantal fabrikaten vloerelementen (bijvoor-
beeld kanaalplaten) kent een duidelijke modu-
laire zonering in de elementen (zoals met een
stramien van 300 en 100 mm). De constructieve
zones mogen nooit worden doorboord; de an-
dere wel. Op deze wijze moet al in de ontwerp-
fase rekening worden gehouden met de plaats
en afmetingen van leidingen en doorvoeren.
De leidingen zelf en de installaties in een stapel-
bouwcasco worden in het werk aangebracht.
Hiervoor is het nodig om sleuven te frezen en
sparingen te boren of te hakken. Uit een oog-
punt van geluidwering kunnen aan plaatsing
en afwerking nadere eisen worden gesteld. Zie
hoofdstuk 4 Functionele eisen en prestatie-eisen.






Figuur 6.23 Trapgatsparing in een verdiepingsvloer
9006950513_Boek.indb 95 03-06-2005 10:14:00
96
Figuur 6.24 Verticale doorsneden langsgevels laagbouw







06950513_hfs06.indd 96 10-06-2005 14:37:54
6 STAPELBOUW 97
6.5 Detaillering afbouw
stapelbouwcascos
Bepalend voor het aanzicht van woningblok-
ken zijn meestal de langsgevels. Deze kunnen als
volgt zijn opgebouwd, zie guur 6.24 en 6.25:

een houten binnenspouwblad en een gemet-


seld buitenspouwblad, guur 6.24-1 en 6.25-1;

een gemetseld of gelijmd binnenspouwblad


en een gemetseld buitenspouwblad met spouw-
isolatie, guur 6.24-2 en 6.25-2.
De kopgevels (eindgevels) worden meestal voor-
zien van een gemetseld buitenspouwblad met
spouwisolatie. Bij toepassing van stucwerk kun-
nen de eindgevels op dezelfde manier worden
afgewerkt als de langsgevels.
Ventilatie kruipruimte
In het Bouwbesluit worden geen eisen gesteld
aan het ventileren van de kruipruimte onder
steenachtige vloeren. Het onnauwkeurig aan-
brengen van ventilatiekokers kan problemen
geven. Gelet moet worden op:

een goede aansluiting op de waterkerende


laag;

een goede aansluiting van de isolatie, om-


dat anders een koudelek ontstaat;

een goede aansluiting van het metselwerk


aan de koker, omdat bij een open verbinding
de kruipruimte in verbinding komt te staan
met de spouw in de buitengevel.
De ventilatiekokers verminderen de relatieve
vochtigheid in de kruipruimte niet of nauwe-
lijks. De ventilatie wordt vaak nog verminderd
door begroeiing en vervuiling. Wel moet wor-
den opgemerkt dat onderhouds- en repara-
tiewerkzaamheden aan installaties e.d. alleen
mogen worden uitgevoerd als de (kruip)ruimte
voldoende wordt geventileerd.
De Stichting Bouwresearch (SBR) heeft details
voor de woningbouw ontwikkeld volgens de
nieuwste inzichten op het gebied van regel-
geving enerzijds en op de praktijkervaringen met
de bouwtechniek anderzijds. In de SBR-referen-
tiedetails woningbouw staan de basisdetails voor
gietbouw, stapelbouw en houtskeletbouw. Een
aantal daarvan is uitgewerkt tot comfortdetails,
details met een hogere thermische en geluids-
isolatie. De bouwfysische kenmerken van de




Figuur 6.25 Horizontale doorsneden langsgevels laagbouw
9006950513_Boek.indb 97 03-06-2005 10:14:04
98
details zijn toegevoegd en er worden aanbevelin-
gen gegeven voor het ontwerp en de uitvoering
op de bouwplaats. De details voldoen aan het
Bouwbesluit.
6.6 Zorgaspecten stapelbouw
6.6.1 Kwaliteitszorg stapelbouw
De eisen (uiterlijke kenmerken, mechanische en
fysische eigenschappen en de keuring daarvan)
van baksteen, betonsteen en kalkzandsteen zijn
genormeerd, evenals de eisen van mortels. Zo-
wel stenen, blokken, elementen en mortels kun-
nen onder certicaat worden geleverd. De eisen
die worden gehanteerd bij de behandeling van
een aanvraag voor een certicaat zijn vastgesteld
in een beoordelingsrichtlijn. In een beoordelings-
richtlijn (BRL) worden de kenmerken, eisen en
verwerkingsvoorschriften van een normblad in
het algemeen onverkort overgenomen.
IKB-schema
Om een externe kwaliteitsverklaring te verkrijgen
is het nodig dat het betreffende bedrijf beschikt
over een intern kwaliteitszorgsysteem. Hierbij is
bepaald dat voor de interne kwaliteitsbewaking
de producent dient te beschikken over gekwali-
ceerd personeel dat aantoonbaar over voldoende
kennis en ervaring beschikt om de volgens het
normblad vereiste controles effectief te kunnen
uitvoeren. De vereiste controles zijn vastgelegd
in een zogenoemd IKB-schema, (Interne Kwali-
teits Bewakingsschema, guur 6.26.
Het IKB-schema is onderverdeeld in hoofdgroe-
pen, zoals:

controle van de meetapparatuur;

controle van de grondstoffen;

controle van de productie;

eindcontrole van de producten.


De verschillende soorten kwaliteits-
verklaringen worden besproken in deel 7
Bouwmethodiek, hoofdstuk 2 Bouwregelgeving
Bij iedere hoofdgroep worden de nodige
controleactiviteiten vastgelegd:
1 Wat wordt gecontroleerd?
2 Waarop wordt gecontroleerd?
3 Hoe wordt gecontroleerd?
4 Hoe vaak wordt gecontroleerd?
5 De wijze van registratie van de controle.
Als zich een afwijking voordoet, moet deze ook
worden geregistreerd, onder vermelding van de
oorzaak en de genomen maatregelen om herha-
ling te voorkomen. Het interne kwaliteitssysteem
wordt gecontroleerd door de certicatie-instel-
ling. Omdat de kwaliteitsverklaringen gebaseerd
op de interne kwaliteitsbewaking in de pres-
tatie-eisen een steeds belangrijker plaats gaan
innemen, geven we hier een voorbeeld voor de
levering van kalkzandsteenelementen. De op-
drachtgever en aannemer zijn overeengekomen
om de woningscheidende wanden als ankerloze
spouwmuren van kalkzandsteenelementen uit te
voeren. Volgens de bestekomschrijving betreft
het elementen van standaardformaat, dik
120 mm, kwaliteit gewoon, hetgeen een druk-
sterkte inhoudt van 15 N/mm.
De kwaliteit van grondstoffen, productie en pro-
duct wordt in de fabriek bewaakt volgens het
interne IKB-schema, guur 6.26. Volgen we nu
een traditioneel bouwproces, waarop in feite ook
de UAV is gebaseerd, komen de bouwstoffen,
in dit geval de kalkzandsteenelementen, op het
werk aan. Paragraaf 3.5 van de UAV stelt: De
directie oefent het toezicht uit op de uitvoering
van het werk en op de naleving van de overeen-
komst. Verder zegt paragraaf 17.2 van UAV: De
aannemer mag geen bouwstoffen verwerken die
niet zijn goedgekeurd.
De leverancier van een product moet ervoor zor-
gen dat er tijdig een certicaat van dat product
op het werk aanwezig is. De directie of namens
haar de opzichter controleert de geleverde partij
Voetnoot bij guur 6.26
1
Facultatief
2
De eigenschappen B mogen door een extern
keuringslaboratorium (ter goedkeuring van het
keuringsinstituut) worden uitgevoerd.
3
De eigenschappen A en B dienen te worden
bepaald overeenkomstig ontwerp NEN 2871
Beproevingsmethoden voor vormvaste steenachtige
bouwmaterialen.
9006950513_Boek.indb 98 03-06-2005 10:14:05
6 STAPELBOUW 99
H
o
o
f
d
g
r
o
e
p

W
a
t

m
o
e
t

w
o
r
d
e
n

W
a
a
r
o
p

m
o
e
t

H
o
e

m
o
e
t

w
o
r
d
e
n

H
o
e

v
a
a
k

m
o
e
t

R
e
g
i
-

g
e
c
o
n
t
r
o
l
e
e
r
d

w
o
r
d
e
n

g
e
c
o
n
t
r
o
l
e
e
r
d
?

g
e
c
o
n
t
r
o
l
e
e
r
d
?

w
o
r
d
e
n

g
e
c
o
n
t
r
o
l
e
e
r
d
?

s
t
r
a
t
i
e
L
a
b
o
r
a
t
o
r
i
u
m

l
a
b
o
r
a
t
o
r
i
u
m
r
u
i
m
t
e

d
o
e
l
m
a
t
i
g
h
e
i
d

i
n
t
e
r
n
e

b
e
o
o
r
d
e
l
i
n
g

e
e
n
m
a
a
l

p
e
r

j
a
a
r

j
a
m
e
e
t
a
p
p
a
r
a
t
u
u
r

b
e
p
r
o
e
v
i
n
g
s
p
e
r
s

n
a
u
w
k
e
u
r
i
g
h
e
i
d

o
n
t
w
e
r
p

N
E
N

2
8
7
1
,

e
x
t
e
r
n
e

i
j
k
i
n
g

e
e
n
m
a
a
l

p
e
r

t
w
e
e

j
a
a
r

j
a

s
c
h
u
i
f
m
a
a
t

m
e
e
t
n
a
u
w
k
e
u
r
i
g
h
e
i
d

i
n
t
e
r
n
e

c
o
n
t
r
o
l
e

e
e
n
m
a
a
l

p
e
r

j
a
a
r

j
a

z
e
v
e
n
s
c
h
u
d
m
a
c
h
i
n
e

j
u
i
s
t
e

w
e
r
k
i
n
g

i
n
t
e
r
n
e

c
o
n
t
r
o
l
e

e
e
n
m
a
a
l

p
e
r

j
a
a
r

j
a

c
o
n
t
r
o
l
e
z
e
v
e
n

N
E
N

2
5
6
0

v
i
s
u
e
e
l

r
e
g
e
l
m
a
t
i
g

n
e
e

b
a
l
a
n
s

n
a
u
w
k
e
u
r
i
g
h
e
i
d

e
x
t
e
r
n
e

i
j
k
i
n
g

e
e
n
m
a
a
l

p
e
r

j
a
a
r

d
o
o
r

l
e
v
e
r
a
n
c
i
e
r

j
a

t
h
e
r
m
o
m
e
t
e
r

j
u
i
s
t
e

w
e
r
k
i
n
g

v
i
s
u
e
e
l

r
e
g
e
l
m
a
t
i
g

n
e
e

d
r
o
o
g
s
t
o
f
1

n
a
u
w
k
e
u
r
i
g
h
e
i
d

i
n
t
e
r
n
e

c
o
n
t
r
o
l
e

e
e
n
m
a
a
l

p
e
r

j
a
a
r

j
a

t
e
m
p
e
r
a
t
u
u
r
-

j
u
i
s
t
e

w
e
r
k
i
n
g

i
n
t
e
r
n
e

c
o
n
t
r
o
l
e

e
e
n
m
a
a
l

p
e
r

j
a
a
r

j
a

r
e
g
i
s
t
r
a
t
i
e
-
a
p
p
a
r
a
t
u
u
r
C
o
n
t
r
o
l
e

k
a
l
k

t
o
t
a
a
l

k
a
l
k
g
e
h
a
l
t
e

t
i
t
r
a
t
i
e

e
e
n
m
a
a
l

p
e
r

w
e
e
k

p
e
r

j
a
g
r
o
n
d
s
t
o
f
f
e
n


w
e
r
k
z
a
a
m

k
a
l
k
g
e
h
a
l
t
e

t
i
t
r
a
t
i
e


p
r
o
d
u
c
t
i
e
-
u
n
i
t

v
a
n

j
a


r
e
a
c
t
i
v
i
t
e
i
t

b
l
u
s
c
u
r
v
e

8
5

m
i
l
j
o
e
n

b
W
f

p
e
r

j
a
a
r

j
a

j
n
h
e
i
d

z
e
e
f
r
e
s
t

o
f

g
e
d
e
e
l
t
e

d
a
a
r
v
a
n

j
a

z
a
n
d

v
e
r
o
n
t
r
e
i
n
i
g
i
n
g

h
u
m
u
s
l
o
o
g
p
r
o
e
f

e
e
n
m
a
a
l

p
e
r

d
a
g

j
a


k
o
r
r
e
l
v
e
r
d
e
l
i
n
g

z
e
e
f
a
n
a
l
y
s
e

e
e
n
m
a
a
l

p
e
r

d
a
g

j
a


k
a
l
k
g
e
h
a
l
t
e

t
i
t
r
a
t
i
e

e
e
n
m
a
a
l

p
e
r

d
a
g

j
a


(
i
n
d
i
e
n

a
a
n
w
e
z
i
g
)
P
r
o
d
u
c
t
i
e

s
p
e
c
i
e

k
a
l
k
g
e
h
a
l
t
e

t
i
t
r
a
t
i
e

e
e
n
m
a
a
l

p
e
r

8

u
u
r

j
a


v
o
c
h
t
g
e
h
a
l
t
e

d
o
o
r

m
i
d
d
e
l

v
a
n

d
r
o
g
e
n

e
e
n
m
a
a
l

p
e
r

4

u
u
r

j
a



e
n

w
e
g
e
n
V
e
r
h
a
r
d
i
n
g

v
e
r
h
a
r
d
i
n
g
s
p
r
o
c
e
s

v
e
r
h
a
r
d
i
n
g
s
t
i
j
d

a

e
z
e
n

v
a
n

d
e

g
r
a

s
c
h
e

c
o
n
t
i
n
u

a
l
l
e

j
a


v
e
r
h
a
r
d
i
n
g
s
d
r
u
k


v
o
o
r
s
t
e
l
l
i
n
g

v
a
n

d
e

c
u
r
v
e


v
e
r
h
a
r
d
i
n
g
s
k
e
t
e
l
s

j
a
G
e
r
e
e
d

p
r
o
d
u
c
t

u
i
t
e
r
l
i
j
k

b
e
s
c
h
a
d
i
g
i
n
g

v
i
s
u
e
e
l

t
w
e
e
m
a
a
l

p
e
r

w
e
e
k

v
o
o
r

j
a


v
e
r
o
n
t
r
e
i
n
i
g
i
n
g



g
e
w
o
n
e

k
w
a
l
i
t
e
i
t
,

e
e
n
m
a
a
l

j
a

e
i
g
e
n
s
c
h
a
p
p
e
n

A
2

a
f
m
e
t
i
n
g
e
n

m
e
t
i
n
g

m
e
t

s
c
h
u
i
f
m
a
a
t

p
e
r

d
a
g

o
v
e
r
i
g
e

k
w
a
l
i
t
e
i
t
e
n

j
a


d
r
u
k
s
t
e
r
k
t
e

5

s
t
e
n
e
n

e
n

b
l
o
k
k
e
n
,

1

e
l
e
m
e
n
t
,


v
o
o
r

e
l
e
m
e
n
t
e
n
:



N
E
N

3
8
3
6

r
e
s
p
.

3
8
3
7

d
r
u
k
s
t
e
r
k
t
e

+

r
e
s
t

k
a
l
k

j
a


r
e
s
t

k
a
l
k

p
h
e
n
o
l
p
h
t
a
l
e

n
e
r
e
a
c
t
i
e

e
e
n
m
a
a
l

p
e
r

w
e
e
k

j
a

e
i
g
e
n
s
c
h
a
p
p
e
n

B
3

s
p
l
i
j
t
s
t
e
r
k
t
e



j
a


c
a
p
i
l
l
a
i
r
e

s
t
i
j
g
h
o
o
g
t
e




j
a


w
a
t
e
r
o
p
n
e
m
i
n
g

N
E
N

3
8
3
6
,

r
e
s
p
.

3
8
3
7

e
e
n
m
a
a
l

p
e
r

d
r
i
e

w
e
k
e
n

j
a


h
y
g
r
i
s
c
h
e

l
e
n
g
t
e
-


v
e
r
a
n
d
e
r
i
n
g



j
a
Figuur 6.26 IKB-schema Bron: BRL 1004/01
06950513_hfs06.indd 99 10-06-2005 13:08:28
100
kalkzandsteenelementen visueel. Daarbij wordt
gekeken naar de maten, de kwaliteitskenmerken
op de elementen en/of de verpakking en of het
certicaatslogo aanwezig is.
Op deze wijze geschiedt de kwaliteitsbewaking
en de keuring voor veel bouwdelen. In het kader
van stapelbouw gaat het hier onder andere om
geprefabriceerde vloerelementen, dakelementen,
binnenspouwbladen, enzovoort. Dit is niet al-
leen efcint voor de rechtsverhouding tussen
opdrachtgever en aannemer, maar ook voor de
rechtsverhoudingen tussen aannemer, onder-
aannemers en toeleveranciers. Men zou kunnen
zeggen dat hiermee verantwoordelijkheden
worden verlegd. De opdrachtgever zegt als het
ware tegen de aannemer: De keuring van dit
product doe ik niet zelf, maar laat ik aan u over,
maar dan moet u wel aantonen dat de keuring
is geschied. Zo verlegt de aannemer de verant-
woordelijkheid voor de ingangscontrole naar de
betreffende toeleverancier. Hiermee is nog niet
het gehele stapelbouwsysteem gecerticeerd.
Bedrijfscerticeringen zijn in opkomst, maar zijn
nog geen gemeengoed geworden. Daarmee
wordt de kwaliteit van de verwerking ook gecer-
ticeerd.
6.6.2 Arbo-zorg stapelbouw
Stapelbouw kan men wat betreft de dragende
wanden ook karakteriseren als een vorm van
kleine elementenbouw waarbij geen zwaarwich-
tige extra maatregelen of voorzieningen nodig
zijn. Voor persoonlijke beschermingsmiddelen en
basisvoorzieningen in het algemeen zie paragraaf
6.7.2 Arbo-zorg.
Blokken zwaarder dan 14 kg worden verwerkt
met behulp van een elementenstelmachine. De
eisen en tips die staan vermeld op de veiligheids-
sticker aangebracht op de stelmachine, moeten
nauwkeurig worden opgevolgd.
De elementen zijn ongewapend; een gebroken
element of blok mag dus nooit worden gehesen.
Het opperen van de elementen en het leggen
van de vloeren gebeurt met een bouwkraan. De
kraan moet zijn goedgekeurd en de kraanmachi-
nist moet beschikken over een geldig hijsbewijs.
Bij de bouwkranen worden verschillende hulp-
stukken gebruikt. Een van deze gereedschappen
is de schaarklem. Hiermee worden ook wel los
gestapelde pakketten kalkzandsteen verplaatst.
Door de knelkracht van de schaarklem worden
de stenen bij elkaar gehouden. Door de grote
kracht die hiervoor nodig is, kunnen los gesta-
pelde stenen kapot knellen. Het pakket stenen
kan daardoor uit de schaarklem vallen. De schaar-
klem voldoet op dit punt niet aan de criteria die
de Arbeidsinspectie aan hijsgereedschap stelt.
Een alternatief is de hydraulische combinatieklem.
Dit is een klem die over de stenen heen geplaatst
wordt. Door de klem om te draaien, fungeert
deze als bak waarin de stenen zitten ingeklemd.
Kalkzandsteenelementen worden meestal gehe-
sen op het pallet, verpakt in voldoende sterke
folie. Gelet moet worden op voldoende borging
van de last op de palletvork. De verpakking van
de elementen moet zodanig zijn dat op de werk-
plek geen hersorteringen of aanpassingen (pas-
blokken maken) meer nodig zijn.
Aandachtspunten voor de Arbo-zorg zijn aange-
geven in guur 6.27.
In de stapelbouw zijn de installaties niet in het
systeem gentegreerd.
Leidingen die in de wanden zijn opgenomen,
worden ter plaatse ingefreesd. Bij deze mecha-
nische bewerking komt kristallijn kwarts vrij.
Bij intensieve inademing bestaat het risico van
longaandoeningen (silicose, longkanker). Bij het
frezen is ademhalingsbescherming P3 voorge-
schreven.
De code geeft de lterklasse aan:
P1: hinderlijke stof;
P2: schadelijke stof;
P3: gevaarlijke (giftige) stof.
Het type masker waarin het lter wordt ge-
plaatst, is niet voorgeschreven.
6.6.3 Milieuzorg stapelbouw
Kalkzandsteen wordt gemaakt van kalk, zand en
water; circa 7% bestaat uit kalk. Kalk wordt be-
reid door het branden van kalksteen en wordt in
hoofdzaak gemporteerd uit Belgi en Duitsland.
Uitgeputte kalksteengroeven kunnen worden
heringericht.
9006950513_Boek.indb 100 03-06-2005 10:14:06
6 STAPELBOUW 101
Aan het zand worden qua korrelopbouw geen
hoge eisen gesteld. Sommige fabrieken winnen
hun zand uit waterwegen, andere fabrieken ha-
len hun grondstof uit zandputten. Na winning
wordt het zand gewassen. Afgesloten zandput-
ten kunnen eveneens worden heringericht.
Water, voor het mengen van het zand, voor de
productie van stoom in de autoclaaf en als koel-
water bij het zagen van de elementen, wordt
meestal onttrokken aan het grondwater.
Energiegebruik en emissies van schadelijke stof-
fen bij het productieproces zijn gematigd.
Restenergie en restwater worden waar mogelijk
hergebruikt. Spuiwater uit de stoomketel en de
autoclaven dient voor de voorverwarming van
het ketelvoedingswater en wordt in een aantal
gevallen gebruikt voor gebouwverwarming. Bij
het koelwater worden na het bezinken zowel het
water als het zaagslib weer hergebruikt.
Automatisering van de stoomregulatie van de
autoclaven heeft geleid tot aanmerkelijke bespa-
ringen van energie. Volgens opgave van CVK is
het energieverbruik tussen 1981 en 1992 ge-
daald met 30%. Er is een voorgenomen beper-
king van energieverbruik tussen 1992 en 2000
van nog eens 20%.
Productie-uitval (afgekeurde stenen, blokken,
elementen, zaagverlies) wordt grotendeels her-
gebruikt door het materiaal te breken en terug te
voeren in het productieproces.
Werksituatie begane grond
a Kruipluik afdekken
b Elementenstelmachine stabiliteit/staat van
onderhoud
c Blokkenklemmen doelmatigheid/
staat van onder-
houd
d Stabiliteit wanden schoren
e Jukkensteiger stabiliteit/werk-
vloer/toegang
door middel van
ladder
Werksituatie 1e en 2e verdieping
a Toegang deugdelijke ladder
b Trapsparing afdekken (rekening
houden met belas-
ting)
c Vloerrandbeveiliging zie tekeningen
d Jukkensteiger stabiliteit/werkvloer/
toegang door
middel van ladder
en randbeveiliging
ter plaatse van
vloerrand
e Elementenstelmachine zoals begane grond
f Blokkenklemmen zoals begane grond
g Stabiliteit wanden schoren





Figuur 6.27 Aandachtspunten Arbo-zorg
06950513_hfs06.indd 101 10-06-2005 13:16:17
102
Massa is een belangrijke eigenschap van mate-
rialen in verband met geluidwering en warmte-
accumulerend vermogen. In die zin bezit kalk-
zandsteen gemiddelde eigenschappen. Echter,
afhankelijk van de gekozen constructie kunnen
bepaalde eigenschappen belangrijker of minder
belangrijk worden.
Een mogelijkheid om de geluidwerende ei-
genschappen te verbeteren is het uitvoeren
van de woningscheidende wand als ankerloze
spouwmuur. Deze wand is opgebouwd uit twee
niet-gekoppelde spouwbladen met daartussen
een luchtspouw. Overigens gelden voor alle
steenachtige constructies overeenkomstige op-
merkingen. Voor houtskeletbouw gelden in het
algemeen andere overwegingen, zie hiervoor
hoofdstuk 9 Montagebouw Houtskeletbouw.
Technische voorkeursaanwijzingen NPW
De belangrijkste technische voorkeursaanwijzin-
gen uit het NPW waaraan stapelbouw voldoet,
zijn:

specicatieblad S013: pas een gevel toe


met R
c
3 m
2
K/W. Er is ervaring opgedaan
met isolatiepakketten met waarden van
R
c
= 4,2 m
2
K/W;

pas dakisolatie toe met R


c
3 m
2
K/W.
Er is ervaring opgedaan met isolatiepakketten tot
R
c
= 4,9 m
2
K/W;

specicatieblad S051: pas geprefabriceerde


producten toe. Dit geeft een milieuwinst, dus:
materiaalbesparing, verlenging levensduur, ver-
eenvoudiging hergebruik;

specicatiebladen S073 t/m S076: gebruik


portlandvliegascement en hoogovencement
waar dit functioneel en productietechnisch
mogelijk is;

specicatieblad S353: stem maatvoering af op


handelsmaten. Milieuwinst: beperking van zaag-
en snijverliezen;

specicatieblad S407: pas een woningschei-


dende constructie met verhoogde geluidsisolatie
toe.
Ten slotte vermelden we nog enkele vorm-
gevings- en indelingsmaatregelen:
1 Maak het woningontwerp geschikt voor actief
gebruik van zonne-energie.
2 Pas geen open trap toe in de woonkamer.
3 Breng geen standaardvoorzieningen aan voor
het plaatsen van een open haard.
Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
Normen
NEN 2489 Metselbaksteen
NEN 3835 Mortels voor metselwerk van steen,
blokken of elementen van baksteen, kalkzandsteen,
beton en gasbeton
NEN 3836 Kalkzandsteen en kalkzandsteenblok-
ken
NEN 3837 Kalkzandsteenelementen
NEN 6700 Technische grondslagen voor bouw-
constructies TGB 1990 Algemene basiseisen
NEN 6702 TGB 1990 Belastingen en vervormin-
gen
NEN 6790 TGB 1990 Steenconstructies Basis-
eisen en bepalingen
NPR 6791 Steenconstructies Eenvoudig ontwerp-
regels gebaseerd op NEN 6790
9006950513_Boek.indb 102 03-06-2005 10:14:08
7
Gietbouw
ir. M.M.J. Vissers, met medewerking van drs. G.P. Vlaar
Gietbouw is een bouwmethode waarbij op de bouwplaats beton-
specie in een bekisting wordt gestort. De bekisting is van tevoren voor-
zien van wapeningsstaal en verschillende in te storten voorzieningen.
Bij het ontwerpen van een woning is het verstandig rekening te hou-
den met de standaardafmetingen die in de bekistingssystemen voor
gietbouw gebruikelijk zijn.
Behalve voor grote series woningen is de gietbouw in de toenemende
mate ook geschikt voor de wat kleinere series woningen.
9006950513_Boek.indb 103 03-06-2005 10:14:08
104
7.1 Typering gietbouw
7.1.1 Kenmerken gietbouw
Gietbouw is de methode waarbij op de bouw-
plaats, fabrieksmatig vervaardigde betonspecie
wordt gestort in houten, aluminium of stalen
bekistingen. Het woningcasco bestaat bij giet-
bouw meestal uit ter plaatse gestorte woning-
scheidende wanden en verdiepings- en zolder-
vloeren. In een aantal gevallen hoort daar ook de
plattedakvloer bij.
Door het aan elkaar vaststorten van vloeren en
wanden ontstaat een zogenoemde monoliete
constructie. Naast een volledig gestort beton-
casco zijn ook andere uitvoeringsvormen moge-
lijk, guur 7.1. Zo wordt de gietbouwwand in
toenemende mate gecombineerd met geprefa-
briceerde betonnen breedplaatvloeren.
Gietbouwcascos worden voor alle categorien
woningen toegepast. Belangrijke kenmerken van
woningcascos in gietbouw zijn:

de woningscheidende wanden komen voor


in enkelvoudige (massieve) uitvoering en in de
vorm van een ankerloze spouwmuur;

massieve (woningscheidende) vloeren;

nauwelijks naden, vooral bij gebruik van tun-


nelbekisting, omdat wanden en vloeren monoliet
met elkaar zijn verbonden.
Het is bij gietbouw zeer goed mogelijk om de
stabiliteit van het casco te halen uit de verbin-
ding tussen gestorte wanden en vloeren (knoop-
punten).
7.1.2 Materialen gietbouw
In deze paragraaf worden de meest voorko-
mende materialen in de gietbouw besproken.
7.1.2.a Beton
Betonspecie bestaat uit een mengsel van cement
(het bindmiddel), grind, zand en water. Voor het
mengsel kunnen andere toeslagmaterialen (zoals
steenslag) worden gebruikt en kunnen hulpstof-
fen of vulstoffen worden toegevoegd. Voor het
opnemen van de trekspanningen die in beton-
constructies kunnen optreden is wapening in de
vorm van betonstaal nodig.
Behalve de primaire grondstoffen cement, water,
zand en grind of steenslag, wordt ook gebruik-
gemaakt van secundaire grondstoffen zoals
Lytag (korrels van gesinterde vliegas), beton- en
metselwerkgranulaat en vliegas.
Naast traditioneel beton wordt steeds meer zelf-
verdichtend beton toegepast. Bij de uitvoering
van betonconstructies met deze nieuwe beton-
soort bespaart men vooral op de arbeidstijd.
Daarnaast biedt het voordelen op het terrein van





Figuur 7.1 Overzicht van gietbouwmethoden


9006950513_Boek.indb 104 03-06-2005 10:14:09
7 GIETBOUW 105
Boven openingen in de bouwmuur, bij aan te
storten consoles en dergelijke wordt ook wape-
ningsstaal aangebracht.
Vloeren worden meestal voorzien van (gepunt-
laste) wapeningsnetten, bij trapgaten en derge-
lijke aangevuld met bijlegstaven.
De hoeveelheid en afmeting van de benodigde
wapening wordt door de constructeur berekend.
7.1.3 Materieel gietbouw
Het belangrijkste materieel voor de uitvoering
van gietbouwwoningen is:

bekisting: het formaat en de opbouw zijn


per fabrikaat verschillend. Meestal is bekisting
opgebouwd uit 4 mm dikke staalplaat met ver-
stijvingsproelen (bijvoorbeeld 80 80 mm).
Daarbij behoren de nodige hulpstukken zoals
kopschotten, eindwandbekistingen, sparingsmal-
len en randbekistingen;

kimbekisting, om een goede aansluiting te


krijgen tussen vloer en bovenliggende wand;

bouwkraan, al dan niet mobiel, voorzien


van de nodige hijshulpmiddelen (triangel, vier-
sprong, compensatiecilinder);

betonpomp of kubel, voor het transport van


de betonspecie van betontruckmixer naar de
bekisting;

lier, voor het uitrijden van de bekistings-


elementen;

verwarmingsinstallatie, om het vers gestorte


beton te verwarmen, waardoor een versnelde
verharding plaatsvindt. Daarmee wordt de beno-
digde aanvangssterkte (voor het kunnen ontkis-
ten) sneller bereikt.
7.1.3.a Bekistingen
Het belangrijkste materieel bij de bouwmethode
gietbouw wordt gevormd door de bekistingen:
houten of metalen panelen waartussen of
waarop plastische betonspecie wordt gestort.
de arbeidsomstandigheden: er zijn geen trilnaal-
den nodig, waardoor er minder geluids- en tril-
lingsoverlast optreedt. Bij complexe constructies
wordt veel tijd bespaard op de nazorg aan de
constructie.
Cementsoorten
Cementsoorten komen tot stand door het
combineren van verschillende grondstoffen in
bepaalde verhoudingen. De grondstoffen zijn:
klinker, vliegas, kalkmeel, hoogovenslak en gips.
In guur 7.2 zijn de verschillende soorten aange-
geven.
Toeslagstoffen
Zand en grind (toeslagstoffen, minerale aggrega-
ten) worden in Nederland gewonnen in rivieren
en meren, en met binnenvaartschepen naar
betonmortelcentrales getransporteerd. Een deel
wordt gemporteerd uit Duitsland en Belgi. De
korrelopbouw en de verhouding van het zand,
grind en water (en uiteraard de hoeveelheid toe-
gepaste cement) bepalen in belangrijke mate de
eigenschappen van beton.
Onder bepaalde voorwaarden is het gebruik van
beton- en metselwerkgranulaat ook toegestaan.
7.1.2.b Wapening
De hoeveelheid wapeningsstaal schommelt in
de gietbouw afhankelijk van de belastingen en
de afmetingen van de constructie tussen 25
en 100 kg/m
3
beton. Vaak wordt de wapening
geprefabriceerd in de vorm van een gepuntlast
net of korf.
Voor de woningcasco wordt over het algemeen
gewerkt met ongewapende wanden; alleen bij
hoogbouw worden de onderste wanden gewa-
pend. Bij laagbouw worden soms de eindwan-
den gewapend (wanneer spouwmuren tussen de
woningen voorkomen).
Cementsoorten Grondstoffen Klasse
klinker vliegas kalkmeel hoogovenslak gips
Portlandcement 95% 5% A
1
B
1
C
Portlandvliegascement 70% 25% 5%
Metselcement 50% 47% 3%
Hoogovencement 25% 70% 5% A
1
B
Figuur 7.2 Grondstoffen voor cement
9006950513_Boek.indb 105 03-06-2005 10:14:09
106
De bekisting dient om de ontworpen betoncon-
structie de gewenste vorm te kunnen geven.
Veel voorkomende afmetingen voor de woning-
bouw zijn bijvoorbeeld een hoogte van 2400 of
2500 mm en overspanningen van 3000 tot
7500 mm. De massa van een stalen bekisting
bedraagt ongeveer 100 tot 120 kg/m
2
.
Gedurende een groot deel van de verhardings-
tijd moet de bekisting de krachten opnemen die
de betonspecie erop uitoefent. De vorm en de
stand van het te storten onderdeel bepalen de
richting van de speciedruk die door de bekisting
moet worden opgenomen.
Bij het toepassen van zelfverdichtend beton
moet men rekenen op een hogere bekistingsdruk
dan met traditioneel beton. Ook de keuze van
de bekisting in relatie met de bekistingsolie moet
zorgvuldig worden getoetst, omdat sommige
combinaties tot luchtbelvorming in het opper-
vlak kunnen leiden.
Bij een nadere beschouwing van de bekisting zijn
de volgende onderdelen te onderscheiden:
1 contactbekisting;
2 steunconstructie;
3 centerpennen;
4 voorzieningen.
1 Contactbekisting
De contactbekisting is het onderdeel dat de spe-
ciedruk opvangt. Dit gedeelte wordt aangeduid
als de contactbekisting of ook wel vormbekisting.
Dit is de met de specie in contact komende zijde,
die daarmee tevens het uiterlijk (vorm) van het
betonoppervlak bepaalt, guur 7.3.
Contactbekisting kan bestaan uit:

hout, ruwe delen met of zonder triplex,


geschaafde delen;

multiplex met oppervlaktebehandeling;

stalen plaat.
De eigenschappen en mogelijkheden van deze
materialen zijn aangegeven in guur 7.4.
2 Steunconstructie
De steunconstructie is het onderdeel dat zorgt
dat de contactbekisting voldoende sterkte en
stijfheid verkrijgt om aan de speciedruk weer-
stand te bieden. De steunconstructie concen-
treert de lasten op bepaalde plaatsen, zodat deze
kunnen worden afgevoerd.
We kennen verticale steunconstructies voor bij-
voorbeeld wanden en horizontale steunconstruc-
ties voor bijvoorbeeld vloeren.
De verticale steunconstructie kan een volle
wandligger of een vakwerkligger zijn, van hout
of staal. De toepassing van houten steuncon-
structies vraagt om een houten contactbekisting.
Bij stalen steunconstructies wordt hout of staal
toegepast.
Bij een stalen beplating van de bekisting kan
door toepassing van een roosterwerk van ribben
de afstand tussen de dragers worden vergroot.
Op het stalen rooster kan hout of staalplaat wor-
den aangebracht.
De steunconstructie moet rekening houdende
met de stijfheid van de bekisting zo worden
berekend en gemaakt, dat de bij het storten
optredende krachten kunnen worden opgeno-
men zonder dat vervormingen, plooien of torsie
optreden.
Als onderdeel van de gehele ondersteunende
constructie zorgen enkele hulpconstructies voor
het afvoeren of opnemen van de geconcen-
treerde lasten:

verbindingsmiddelen van de steunconstructie


via het beton;

ondersteuningsconstructies (bij vloeren);

schoorconstructies (bij wanden);

hulponderdelen en stelmiddelen.

Figuur 7.3 Contactbekisting


9006950513_Boek.indb 106 03-06-2005 10:14:10
7 GIETBOUW 107
T
y
p
e

O
p
p
e
r
v
l
a
k
t
e
m
a
t
e
r
i
a
a
l

M
o
e
i
l
i
j
k
h
e
i
d
s
g
r
a
a
d

F
a
c
t
o
r

a
r
b
e
i
d
1

B
e
n
o
d
i
g
d

T
r
a
n
s
p
o
r
t

O
p
m
e
r
k
i
n
g

T
o
e
p
a
s
s
i
n
g
/
b
e
k
i
s
t
i
n
g



e
n

m
a
n
u
r
e
n
/
m
2

m
a
t
e
r
i
e
e
l

o
p
s
l
a
g
2

b
e
k
i
s
t
i
n
g

k
l
a
s
s
e
3
T
r
a
d
i
t
i
o
n
e
e
l

H
o
u
t

o
p

h
o
u
t
e
n

r
e
g
e
l
s

C
o
m
p
l
e
x


L
i
c
h
t
/
z
w
a
a
r

G
r
o
o
t

t
r
a
n
s
p
o
r
t
-

C
e
n
t
e
r
p
e
n
n
e
n

o
p


I
n
z
e
t

o
p

k
l
e
i
n
e


G
o
r
d
i
n
g
e
n
,

p
r
o

e
l
s
t
a
l
e
n





v
o
l
u
m
e

/

g
e
r
i
n
g
e


r
e
g
e
l
m
a
t
i
g
e


a
a
n
t
a
l
l
e
n

/


b
a
l
k
e
n

o
f

a
l
u
m
i
n
i
u
m





v
o
o
r
r
a
a
d


a
f
s
t
a
n
d
e
n
,


k
l
a
s
s
e

B

g
o
r
d
i
n
g
e
n




p
a
s
m
a
t
e
r
i
a
a
l

0
,
8

m
2

p
e
r






c
e
n
t
e
r
i
n
g
G
r
o
o
t
w
a
n
d


H
o
u
t

o
f

k
u
n
s
t
s
t
o
f

o
p


E
e
n
v
o
u
d
i
g


Z
w
a
a
r

B
e
p
e
r
k
t

t
r
a
n
s
p
o
r
t
-

1
,
5

m
2

p
e
r


M
e
e
r
d
e
r
e

t
o
t

w
a
n
d
b
e
k
i
s
t
i
n
g
,


h
o
u
t
e
n

o
f

a
l
u
m
i
n
i
u
m





v
o
l
u
m
e

/


c
e
n
t
e
r
i
n
g

g
r
o
t
e

i
n
z
e
t

/

v
e
r
t
i
c
a
a
l


r
e
g
e
l
s
,

g
e
s
t
e
u
n
d

d
o
o
r





g
e
e
n

o
p
s
l
a
g


k
l
a
s
s
e

B
g
e
s
t
e
u
n
d

d
o
o
r

s
t
a
l
e
n
,

h
o
u
t
e
n

o
f

h
o
r
i
z
o
n
t
a
l
e

a
l
u
m
i
n
i
u
m

g
o
r
d
i
n
g
e
n
g
o
r
d
i
n
g
e
n







S
t
a
l
e
n

S
t
a
l
e
n

h
u
i
d
p
l
a
a
t

m
e
t


E
e
n
v
o
u
d
i
g


Z
w
a
a
r

B
i
j

v
a
s
t
e

s
p
a
n
t
e
n


C
e
n
t
e
r
i
n
g

o
p


M
e
e
r
d
e
r
e

t
o
t

w
a
n
d
b
e
k
i
s
t
i
n
g

s
t
a
l
e
n

l
i
g
g
e
r
s

e
n

s
p
a
n
t
e
n




g
r
o
o
t

t
r
a
n
s
p
o
r
t
-

1
0
0

m
m

v
a
n
a
f



g
r
o
t
e

i
n
z
e
t

/






v
o
l
u
m
e
,

b
i
j

l
o
s
s
e


d
e

o
n
d
e
r
z
i
j
d
e
.


k
l
a
s
s
e

B





o
f

s
c
h
a
r
n
i
e
r
e
n
d
e


A
a
n

d
e

b
o
v
e
n
-





s
p
a
n
t
e
n

b
e
p
e
r
k
t


z
i
j
d
e

z
o

m
o
g
e
l
i
j
k





v
o
l
u
m
e

/


b
o
v
e
n

d
e

t
e






g
e
e
n

o
p
s
l
a
g

s
t
o
r
t
e
n

w
a
n
d
G
r
o
o
t
p
a
n
e
e
l
b
e
-

H
o
u
t

o
f

k
u
n
s
t
s
t
o
f

i
n


T
a
m
e
l
i
j
k

e
e
n
v
o
u
d
i
g


Z
w
a
a
r

B
i
j

v
a
s
t
e

s
p
a
n
t
e
n


B
i
j

t
o
e
p
a
s
s
i
n
g

v
a
n

K
l
e
i
n
e

t
o
t

g
r
o
t
e

k
i
s
t
i
n
g
,

e
v
e
n
t
u
e
e
l

s
t
a
l
e
n

o
f

a
l
u
m
i
n
i
u
m




g
r
o
o
t

t
r
a
n
s
p
o
r
t

v
a
k
w
e
r
k
:

a
l
s

h
i
e
r
-

i
n
z
e
t

/

g
e
k
o
p
p
e
l
d

t
o
t


f
r
a
m
e
,

g
e
s
t
e
u
n
d

d
o
o
r




v
o
l
u
m
e
,

b
i
j

l
o
s
s
e


b
o
v
e
n
.

A
n
d
e
r
s


k
l
a
s
s
e

A
e
e
n

v
o
l
l
e
d
i
g
e


s
t
a
l
e
n

o
f

a
l
u
m
i
n
i
u
m





o
f

s
c
h
a
r
n
i
e
r
e
n
d
e


1
,
0

t
o
t

1
,
5

m
2


w
a
n
d
b
e
k
i
s
t
i
n
g

g
o
r
d
i
n
g
e
n




s
p
a
n
t
e
n

b
e
p
e
r
k
t


p
e
r

c
e
n
t
e
r
i
n
g





v
o
l
u
m
e

/






g
e
e
n

o
p
s
l
a
g
06950513_hfs07.indd 107 10-06-2005 13:30:25
108
T
y
p
e

O
p
p
e
r
v
l
a
k
t
e
m
a
t
e
r
i
a
a
l

M
o
e
i
l
i
j
k
h
e
i
d
s
g
r
a
a
d

F
a
c
t
o
r

a
r
b
e
i
d
1

B
e
n
o
d
i
g
d

T
r
a
n
s
p
o
r
t

O
p
m
e
r
k
i
n
g

T
o
e
p
a
s
s
i
n
g
/
b
e
k
i
s
t
i
n
g



e
n

m
a
n
u
r
e
n
/
m
2

m
a
t
e
r
i
e
e
l

o
p
s
l
a
g
2

b
e
k
i
s
t
i
n
g

k
l
a
s
s
e
3
K
l
e
i
n
p
a
n
e
e
l
-

H
o
u
t

o
f

k
u
n
s
t
s
t
o
f

i
n


R
e
d
e
l
i
j
k

c
o
m
p
l
e
x


L
i
c
h
t

T
a
m
e
l
i
j
k

g
r
o
o
t


0
,
5

t
o
t

0
,
7

m
2


B
e
p
e
r
k
t
e

i
n
z
e
t

/

b
e
k
i
s
t
i
n
g

s
t
a
l
e
n

o
f

a
l
u
m
i
n
i
u
m

f
r
a
m
e



t
r
a
n
s
p
o
r
t
v
o
l
u
m
e

/

p
e
r

c
e
n
t
e
r
i
n
g

k
l
a
s
s
e

A





b
e
p
e
r
k
t
e

o
p
s
l
a
g






v
o
o
r

p
a
s
m
a
t
e
r
i
a
a
l
H
o
l
l
e

w
a
n
d
e
n

B
e
t
o
n

C
o
m
p
l
e
x

i
n

v
o
o
r
-


Z
w
a
a
r

T
a
m
e
l
i
j
k

g
r
o
o
t

e
n


G
e
e
n

c
e
n
t
e
r
p
e
n
-

B
e
p
e
r
k
t
e

i
n
z
e
t

/



b
e
r
e
i
d
i
n
g
,

t
a
m
e
l
i
j
k




z
w
a
a
r

t
r
a
n
s
p
o
r
t
-

g
a
t
e
n

k
l
a
s
s
e

B


e
e
n
v
o
u
d
i
g

b
i
j




v
o
l
u
m
e

/

b
e
p
e
r
k
t
e


u
i
t
v
o
e
r
i
n
g



o
p
s
l
a
g
,

p
l
a
a
t
s
i
n
g






z
o

m
o
g
e
l
i
j
k

b
i
j






a
a
n
v
o
e
r
E
P
S

h
o
l
l
e


E
P
S

c
o
m
p
l
e
x


L
i
c
h
t

G
r
o
o
t

t
r
a
n
s
p
o
r
t
-


E
P
S

i
s

b
l
i
j
v
e
n
d
e

E

n

o
f

e
n
k
e
l
e
b
l
o
k
k
e
n





e
n

o
p
s
l
a
g
v
o
l
u
m
e

b
e
k
i
s
t
i
n
g
,

w
a
n
d
-

w
o
n
i
n
g
e
n

/






a
f
w
e
r
k
i
n
g


k
l
a
s
s
e

C






n
o
o
d
z
a
k
e
l
i
j
k
1

F
a
c
t
o
r

a
r
b
e
i
d
:


=

l
a
a
g
,


=

e
r
g

h
o
o
g
.
2

U
i
t
g
a
a
n
d
e

v
a
n

g
a
n
g
b
a
r
e

i
n
z
e
t
.
3

B
e
o
o
r
d
e
l
i
n
g

b
e
t
o
n
o
p
p
e
r
v
l
a
k

v
o
l
g
e
n
s

N
E
N

6
7
2
2

(
V
B
U

2
0
0
2
)
F
i
g
u
u
r

7
.
4

B
e
k
i
s
t
i
n
g
s
(
c
o
n
t
a
c
t
)
m
a
t
e
r
i
a
l
e
n
:

e
n
i
g
e

e
i
g
e
n
s
c
h
a
p
p
e
n

e
n

r
e
p
e
t
i
t
i
e
m
o
g
e
l
i
j
k
h
e
d
e
n
06950513_hfs07.indd 108 10-06-2005 13:31:16
7 GIETBOUW 109
3 Centerpennen
De geconcentreerde lasten door de speciedruk
worden in de wandbekistingen opgenomen
door zogenoemde centerpennen. Dit zijn stalen
staven met aan de einden schroefdraad die de
steunconstructies aan beide zijden van de be-
tonspecie met elkaar verbinden.
De centerpennen moeten de bekistingsdruk op-
nemen. De constructie van een systeembekisting
moet zodanig ontworpen zijn dat er zo weinig
mogelijk centerpennen hoeven te worden ge-
bruikt.
Ook bij grotere wandvlakken moet de plaatsing
liefst buiten de wandbekisting en liefst buiten het
betonoppervlak, dus boven de betonwand en
geheel beneden aan de kim van de wand zijn.
Gezien de grotere afstanden van de centerpen-
nen is in dergelijke gevallen een grotere diameter
van de centerpennen noodzakelijk. Voor normale
wandhoogten tot 3 meter zijn dan bijvoorbeeld
twee centerpennen voldoende, guur 7.5.
4 Voorzieningen aan de bekisting
Om de verticale stand van de wandbekisting te
verzekeren en de optredende krachten naar een
vaste ondergrond af te leiden, dienen aan de
bekisting voorzieningen te worden getroffen.
Hiervoor bestaan (afhankelijk van het systeem)
de volgende mogelijkheden:

consoles aan de bekisting die zijn voorzien van


een verstelbare stempel;

de steunconstructie zelf kan zijn voorzien van


een verstelbare stempel;

schoren die aan de bekisting en aan de vloer


kunnen worden bevestigd (deze moeten trek- en
drukvast zijn verankerd aan de vloer). De schoren
zijn met behulp van schroefdraad in lengte ver-
stelbaar.
Elke systeemwandbekisting is voorzien van een
stortsteiger die nodig is bij het storten van de
betonspecie. Deze is aangepast aan het systeem
en is ook eenvoudig aan te brengen en te ver-
plaatsen.
7.1.3.b Kosten van bekistingen
De kosten van het bekisten bestaan uit loon-
kosten (monteren, demonteren, stellen) en ma-
terieelkosten (koop, huur, onderhoud). Om de
loonkosten zo laag mogelijk te krijgen, is het aan





Figuur 7.5 Centerpennen
9006950513_Boek.indb 109 03-06-2005 10:14:12
110
te raden het bekistingsmateriaal en de uitvoering
van de bekisting zo te kiezen dat er voor het be-
kisten weinig handelingen nodig zijn.
Om de materieelkosten zo laag mogelijk te hou-
den, moet de bekisting zo vaak mogelijk worden
ingezet. Hiertoe zijn voor de woningbouw de
in paragraaf 7.2 besproken bekistingssystemen
ontwikkeld.
7.1.3.c Transportmaterieel
Bij gietbouw wordt het volgende transportmate-
rieel gebruikt:

betontruckmixers voor de aanvoer van be-


tonspecie vanuit de betoncentrale;

overige transportmaterieel zoals kubels, be-


tonpompen en dergelijke;

n of meer bouwkranen.
Betontransport naar de bouwplaats
In Nederland zijn ongeveer 200 betonmortelcen-
trales. Het transport van de betonmortel naar de
bouwplaats gebeurt met behulp van truckmixers
met een laadcapaciteit van 6 tot circa 15 m
3
.
Veel moderne truckmixers hebben een hydrau-
lische betonpomp waarmee de specie op de
bouwplaats in de bekisting kan worden gepompt.
In andere gevallen wordt de mortel vanuit de
truckmixer in een kubel gedraaid die met be-
hulp van een bouwkraan boven de stortplek
wordt gemanoeuvreerd en daar de inhoud in de
bekisting stort.
Bouwkranen
Vooral de bouwkraan is voor het betontransport
op de bouwplaats een belangrijk stuk materieel,
omdat deze:

een hoge investering met zich meebrengt, al


dan niet tot uitdrukking gebracht in een huurprijs;

een belangrijke kostenpost is tijdens het werk


(tijdgebonden kosten);

bepalend is voor het productietempo op de


bouwplaats.
Daarom moet worden gestreefd naar een opti-
male bezettingsgraad van de kraan.
De inzet van kranen en kraancapaciteit
worden uitgebreid behandeld in deel 12b
Uitvoering Organisatie, hoofdstuk 4 De
transportfunctie van de bouwplaats
7.2 Bekistingssystemen voor
woningbouw
Voor woningbouw worden, afhankelijk van de pro-
jectgrootte, de volgende bekistingen toegepast:

een systeembekisting die bestaat uit een aantal


verschillende, aan elkaar passende, universeel
toepasbare elementen die in gestandaardiseerde
afmetingen fabrieksmatig in serie worden ver-
vaardigd. Deze elementen kunnen voor elk pro-
ject ook voor projecten met slechts een enkele
bekistingsinzet in de juiste samenstelling tot
een complete bekistingsconstructie worden sa-
mengevoegd;

een projectbekisting die speciaal wordt ontwor-


pen en op maat geprefabriceerd voor herhaalde
toepassing op een bepaald project. Meestal
worden hiervoor ook onderdelen van bekistings-
systemen toegepast. Vandaar de vroegere naam:
half-systeembekisting. Om het aantal handelingen
op de bouwplaats zo veel mogelijk te beperken
bestaan deze projectbekistingen meestal uit rela-
tief grote elementen.
Met projectbekistingen kunnen ook meer inge-
wikkelde betonvormen economisch worden be-
kist. Deze projectbekistingen komen voor in twee
verschijningsvormen:
1 wand- en tafelsysteem;
2 tunnelsysteem.
Met het wand- en tafelsysteem worden wanden
en vloeren n elkaar gestort. Met de tunnel-
bekisting gebeurt dit in n arbeidsgang. De
keuze van de bekisting bepaalt dus in grote mate
de werkvolgorde en het productietempo.
7.2.1 Wandbekisting
Systeemwandbekistingen voor de woningbouw
bestaan uit schotten ter hoogte van een verdie-
ping. De wandbekisting kan over de hele wo-
ningdiepte bestaan uit n schot of zijn samen-
gesteld uit enkele schotten, meestal niet meer
dan twee, guur 7.6.
Systeemwandbekistingen voor de woningbouw
zijn er in principe in twee uitvoeringen:
1 met een contactbekisting van bekistingsplaat
(hout of kunststof);
2 met een contactbekisting van staalplaat.
9006950513_Boek.indb 110 03-06-2005 10:14:12
7 GIETBOUW 111
De steunconstructie achter de contactbekisting
bestaat uit stalen spanten, aangevuld met hou-
ten of stalen liggers.
Bestaat een wandbekisting uit meer schotten,
dan koppelt men deze bijvoorbeeld door middel
van verbindingsbalken en bouten, guur 7.7.
Van de twee bekistingsschotten van een wand
wordt er n direct op zijn plaats gezet en ge-
steld als uitgangspunt voor de maatvoering van
wapening, sparingen en in te storten delen.
Deze eerste wandbekisting wordt de stelwand
genoemd. Als alles is aangebracht, wordt de
sluitwand geplaatst, guur 7.8.
De wandschotten worden gekoppeld door mid-
del van centerpennen die door conische afstand-
houders worden gestoken, guur 7.5. Na het
ontkisten worden deze conussen vervangen door

Figuur 7.6 Systeemwandbekisting

Figuur 7.7 Naad tussen twee bekistingsschotten


9006950513_Boek.indb 111 03-06-2005 10:14:13
112
(ingelijmde) betonnen proppen, zodat geluidlek-
ken worden voorkomen.
De wanddikte wordt bepaald door de breed-
temaat van de toegepaste kopschotten en de
lengte van de centerpenconussen. In guur 7.9
zijn twee uitvoeringsvormen van kopschotten te
zien.
Consoles
Betonnen consoles voor de oplegging van pre-
fab-balkon- en galerijplaten zijn dikwijls ook ge-
prefabriceerd en daarbij voorzien van de
nodige stekwapening. Zij kunnen door middel

Figuur 7.10 Ophanging van een console


van ophangbeugels worden opgehangen aan de
wandbekisting en gesteld, guur 7.10, maar ze
moeten vr het ontkisten worden ondersteund
door stempels. Deze moeten minimaal een week
blijven staan.
Eindwanden
Eindwanden worden met een stel normale
wandkisten gestort. De buitenste wandbekisting
wordt op een uitkragende werksteiger geplaatst,
guur 7.11.
7.2.1.a Ankerloze spouwmuren
Om een maximum aan contactgeluidsisolatie
te bewerkstelligen, kunnen woningscheidende
wanden worden uitgevoerd als ankerloze spouw-
muur. Deze muren bestaan uit twee wanden met
Figuur 7.11 Werksteiger ten behoeve van eindwand en van
sprongen


Figuur 7.8 Stelwand en sluitwand

Figuur 7.9 Kopschotten


9006950513_Boek.indb 112 03-06-2005 10:14:15
7 GIETBOUW 113
een luchtspouw van 50 mm tot 70 mm. De vloe-
ren lopen daarbij niet in de spouw door.
De spouwwand kan in n productiedag worden
gemaakt met behulp van een stalen spouwbekis-
ting, waarvan de spouwbreedte mechanisch of
pneumatisch kan worden vergroot of verkleind,
guur 7.12.
De werkwijze bij het maken van een ankerloze
spouwmuur in de gietbouw is als volgt:
1 plaatsen en stellen van de stelwand en aan-
brengen van de in te storten voorzieningen en
de centerpenconussen voor de eerste wanddikte;
2 plaatsen van de spouwbekisting die tot zijn
grootste dikte is uitgezet;
3 plaatsen van de sluitwand na het doorschui-
ven van de centerpennen en het aanbrengen van
de in te storten voorzieningen voor de tweede
wanddikte;
4 in n stortgang storten van beide spouw-
wanden;
5 bij het ontkisten eerst de twee wandschotten
op de gebruikelijke wijze lossen; de dikte van
de spouwbekisting mechanisch of pneumatisch
verkleinen, waarna deze verticaal kan worden
verwijderd.
7.2.1.b Dilataties
In lange woningblokken komen dilataties voor,
zeker wanneer de woningscheidende wanden
niet als spouwwanden zijn uitgevoerd. Een di-
latatie bestaat uit twee betonnen wanden, ge-
scheiden door een laag polystyreenschuim van
een paar centimeter dikte.
Dit lijkt op een gevulde spouw, maar is toch prin-
cipieel anders in uitvoering:

er zijn twee productiedagen nodig. Op de


eerste dag wordt de ene wand op de gebrui-
kelijke wijze geproduceerd. Op de tweede dag
blijft het eerste wandschot staan. Nadat men
het andere wandschot heeft weggenomen, plakt
men een laag polystyreenschuim (platen) met
een dikte van een paar centimeter op de nu vrij-
gekomen wand;

de centerpennen en de kopschotten worden


vervangen door langere die geschikt zijn voor de
totale wanddikte;

na te zijn schoongemaakt en voorzien van


de in te storten voorzieningen, kan het tweede
wandschot weer worden geplaatst, waarna de
tweede wand wordt gestort.
7.2.1.c Topwanden
Bij woningen met een hellend dak worden de
bovenste wanden met een helling beindigd.
Dit zijn de zogenoemde topwanden. Deze wor-
den soms geprefabriceerd, maar kunnen ook
ter plaatse worden gemaakt in de gietbouw-
methode.
Een probleem is de grote hoogte van de top-
wand, afhankelijk van de woningdiepte en de





Figuur 7.12 Spouwbekisting
9006950513_Boek.indb 113 03-06-2005 10:14:16
114
dakhelling. De nok kan soms belangrijk boven de
gewone stalen wandbekisting uitsteken.
De volgende oplossingen zijn dan beschikbaar,
guur 7.13:

inzet van een aantal hogere deelschotten;

inzet van hogere volledige schotten;

inzet van een speciale topwandbekisting.


De productie van topwanden in gietbouw is ge-
lijk aan die van de rechte wanden. De plastische
tot zeer plastische betonspecie maakt echter een
aparte bovenbekisting op de schuine vlakken
noodzakelijk.
Om de betonspecie goed te kunnen verdich-
ten, mag men de topwanden slechts vullen in
lagen van maximaal 1 m hoogte. Naarmate het
stortniveau stijgt, moet de bovenbekisting dus
in gedeelten van ongeveer 1,30 m worden aan-
gebracht.
De stelwand en de sluitwand moeten langs de
schuine randen zijn voorzien van U-proelen. Tel-
kens als er een laag is gestort en getrild, schuift
men een volgende lengte bovenschot over de
U-proelen, waarna het storten en trillen wordt
voortgezet.
Horizontale sprongen zetten zich ook door in
topwanden, guur 7.13, en worden met een
vulbekisting (aan n zijde) uitgevoerd. Het
buitenspouwblad bestaat dan meestal uit met-
selwerk, hoewel ook betimmering met schroten
voorkomt.
Het produceren van een topwand vergt onge-
veer evenveel arbeidsuren als bij een normale
wand, maar het effectieve oppervlak is ongeveer
half zo groot. De productiviteit in netto vierkante
meter betonwand per manuur is dus ook onge-
veer de helft van de normale.
7.2.2 Holle betonnen wandbekisting
In vervolg op de bekistingsplaatvloeren, is een
holle betonnen wandbekisting ontwikkeld. Daar-
mee worden in de woningbouw onder andere
de volgende bouwdelen geproduceerd:

kelderwanden;

woningscheidende wanden;

wanden tegen belendingen en dilataties;

stabiliteitswanden.
Deze wand bestaat uit twee geprefabriceerde
betonnen schillen met daarin tralieliggers
(FeB500; h.o.h. 600 mm) met een dikte van
minimaal 50 mm en maximaal 150 mm, die
door middel van wapening en/of supportliggers
op de juiste afstand worden gehouden. Daarmee
kan een wand worden gemaakt van minimaal
200 mm en maximaal 600 mm dik. Zij worden
op de bouwplaats gesteld en volgestort, zodat
een monoliete constructie ontstaat.
De betonschillen bevatten n transportwapening
n eventueel benodigde constructieve wapening;
op de bouwplaats worden tijdens de montage
de voeg- en hoekwapening aangebracht.

Figuur 7.13 Samenstelling topwandbekistingen


9006950513_Boek.indb 114 03-06-2005 10:14:17
7 GIETBOUW 115
Het stellen van dergelijke wanden gebeurt op
blokjes of tegels, zodat een stelvoeg van mini-
maal 30 mm ontstaat. De wanden worden door
middel van ten minste twee schoorstempels per
element verticaal gesteld en in positie gehouden,
guur 7.14.
De maximale afmetingen bedragen 2500
11.500 mm tot 2800 9000 mm. De elementen
wegen tot ongeveer 60 kN (zonder vulbeton) en
zijn voorzien van hijspunten. De zichtzijde is glad
en behangklaar, leidingen en dozen kunnen wor-
den ingestort, openingen uitgespaard.
Dergelijke elementen zijn niet gebonden aan een
maatsysteem en worden op bestelling in nader
overleg ontworpen en vervaardigd. Sprongen,
pilasters en dergelijke worden met behulp van
gangbare bekistingen ter plaatse vervaardigd.
Belangrijke voordelen van holle betonnen wand-
bekisting zijn:

grote ontwerpexibiliteit;

geen bekisting en vlechtwerk nodig;

gladde afwerking;

economisch bij kleinere aantallen;

geschikt voor bouwplaatsen met weinig


ruimte.
Een nadeel is de langere doorstempelperiode,
waardoor opvolgende werkzaamheden later star-
ten (langere intervallen).
7.2.3 Vloerbekisting
7.2.3.a Tafelbekisting
Dit type bekisting in de vorm van een tafel hoort
bij de systeembekisting voor vloeren en wordt
toegepast met de materialen van een systeem-
wandbekisting. Voor sommige projecten kan de
kostenbesparing belangrijk zijn.
De voorwaarde voor toepassing van een tafelbe-
kisting is een voldoende aantal keren gebruik op
dezelfde wijze, een eenvoudig bekistingspatroon
en een goed onderhoud van de bekisting. Een
nadeel is de aansluiting van wand aan plafond
die speciale aandacht vereist.
Er zijn in principe twee typen tafelbekisting:
1 tafelbekisting op onderstel;
2 tafelbekisting op rollen.
1 Tafelbekisting op onderstel
Hierbij is de vloerbekisting voorzien van een on-
derstel (poten) dat circa 50 mm indraaibaar is,
waardoor de tafels kunnen worden gelost, guur
7.15. Door middel van aan de staanders beves-
tigde wielen kunnen de tafels worden uitgereden
op een werksteiger en met de kraan worden
verplaatst.
Een nadeel van deze tafelbekisting is de grote
belasting die via het onderstel op de onderlig-
gende vloer wordt overgebracht. Deze vloer zal
meestal moeten worden doorgestempeld.
Figuur 7.14 Holle betonnen wandbekisting Bron: Alvon Bouwsystemen BV
9006950513_Boek.indb 115 03-06-2005 10:14:18
116
2 Tafelbekisting op rollen
Hierbij worden aan de gestorte betonwand
consoles bevestigd waarop de vloerbekisting via
vijzels komt te steunen.
Bij grotere overspanningen wordt de vloerbekis-
ting in het midden ondersteund door schuine
schoren die de krachten naar de voet van de be-
treffende wanden overbrengen, guur 7.16. Met
de vijzels is de vloerbekisting exact op hoogte te
stellen. Door het indraaien van de vijzels kan de
vloerbekisting worden gelost en komt dan te rus-
ten op aan de consoles bevestigde rollen, guur
7.17. Dan kan de vloerbekisting worden uitge-
reden op uitrijconsoles en met de kraan naar de
volgende opstelplaats worden vervoerd.
7.2.3.b Combinatie van tafel- en
wandensysteem
Hierbij worden de bekistingen voor de wanden
en vloeren afzonderlijk met houten of stalen
wandbekistingen en met houten of stalen tafel-
bekistingen gesteld. Afhankelijk van de bouw-
snelheid worden per dag de benodigde wanden
gestort met inzet van evenveel wandbekistingen.
Figuur 7.15 Tafelbekisting op onderstel
Figuur 7.16 Tafelbekisting op rollen
9006950513_Boek.indb 116 03-06-2005 10:14:19
7 GIETBOUW 117
De bekistingscyclus van de wanden bedraagt
24 uur, dat wil zeggen elke dag wordt een wand-
bekisting ontcenterd, gesteld en de wand
gestort.
Indien voor de vloeren stalen tafelbekistingen
worden toegepast, is verwarming mogelijk,
waardoor de verhardingstijd van het beton tot
circa 12 uur wordt teruggebracht. De complete
cyclus bedraagt dan eveneens 24 uur. Bij gebruik
van houten tafels vindt het verhardingsproces
van het beton op natuurlijke wijze plaats.
In het eerste geval kan een vloerbekisting per
dag worden ingezet; in het tweede geval blijft
deze minimaal vijf werkdagen overstaan om de
zesde dag weer te kunnen worden gebruikt.
Bij een tempo van n beuk per dag zijn in het
tweede geval daarom zesmaal zoveel bekistingen
nodig.
7.2.3.c Combinaties van prefab- en in situ
beton bij verdiepingsvloeren
Bij de begane-grondvloeren is de traditionele
bekisting vrijwel overal vervangen door prefab-
betonvloeren. Ook bij verdiepingsvloeren is de
bekisting steeds meer verdrongen door prefab-
beton. Dit zijn de zogenoemde bekistingsplaat-
vloeren die het storten op tafelbekistingen voor
een belangrijk deel hebben verdrongen, en een
grote toepassing hebben gevonden voor verdie-
pingsvloeren in de woningbouw.
Een bekistingsplaatvloer, waarvoor de merknaam
Breedplaatvloer vrij algemeen is ingeburgerd,
bestaat uit een dunne gewapende of voorge-
spannen betonnen plaat met een dikte van
50 mm tot 60 mm, guur 7.18, waarop de con-
structieve druklaag wordt gestort. De platen zijn
voorzien van (utstekende) wapening in de vorm
van tralieliggers die dient als transportwapening
en als vloerwapening. De platen doen dus dienst
als verloren vloerbekisting en zij maken nader-
hand tevens constructief deel uit van de vloer.
De bekistingsplaatvloeren moeten worden on-
dersteund door onderslagbalken en stempels, op
afstanden van dezelfde orde van grootte als on-
der een traditionele bekisting, maar kinderbalken
en bekistingsplaten kunnen achterwege blijven,
guur 7.18.
De platen worden koud tegen elkaar gelegd,
waarbij aan de onderzijde de naad als een
V-groef zichtbaar blijft.
De platen zijn leverbaar in grote afmetingen, ook
op maat (pasplaten) en in afwijkende vormen.

Figuur 7.17 Detail rolconstructie

Figuur 7.18 Bekistingsplaatvloer


9006950513_Boek.indb 117 03-06-2005 10:14:20
118
7.2.4 Tunnelbekisting
De bekisting voor de tunnelgietbouwmethode
bestaat uit een combinatie van vloer- en wand-
bekistingen in de vorm van een tunnel, vandaar
de naam: tunnelbekisting. Door standaardisatie
van ontwerpbreedte en -hoogtematen zijn in de
loop van de tijd courante maten van tunnelbekis-
tingen ontstaan.
Figuur 7.19 toont een moderne tunnelbekisting
met zijn onderdelen.
Knikschoren maken het mogelijk de wanden snel
te ontkisten en de bekisting weer snel te stellen.
De bekiste breedtemaat blijft dan altijd gelijk en
hoeft niet telkens opnieuw te worden ingesteld.
Om boven in de hoeken de benodigde ruimte
voor het ontkisten te verkrijgen, heeft bijna ie-
dere fabrikant zijn eigen oplossing bedacht. Een
tunnelbekisting kan ook worden samengesteld
uit standaardsysteembekistingsschotten, met
toevoeging van speciale accessoires, guur 7.20.
Bij het op hoogte stellen wordt de tunnelbekis-
ting op spindels, guur 7.19, tot de juiste hoogte
afgelaten en blijft daarbij noodzakelijkerwijze vrij
van de vloer; dit is ook nodig voor het ontkisten.

Figuur 7.19 Tunnelbekisting


Figuur 7.20 Accessoires bij tunnelbekistingen
9006950513_Boek.indb 118 03-06-2005 10:14:21
7 GIETBOUW 119
Er is ter plaatse van de wanden dus altijd een
opstorting (kim) nodig. De merken voor de juiste
hoogte worden gewoonlijk afgeschreven op de
kim.
Een tunnelbekistingssysteem wordt gecomple-
teerd met randbekistingen voor de vloeren en
kopschotten voor de wanden en met de nodige
werksteigers, veiligheidsleuningen en de verwar-
mingsinstallatie.
Na het ontkisten moet de tunnelbekisting wor-
den uitgereden om door de bouwkraan te kun-
nen worden opgepakt en verplaatst. Voor het
uitrijden heeft bijna elke fabrikant zijn eigen spe-
ciale mechanismen ontwikkeld.
Typen tunnelbekisting
Er zijn drie typen tunnelbekisting:
1 hele tunnelbekisting;
2 tunnelmoten;
3 halftunnelbekisting.
1 Hele tunnelbekisting
Een hele tunnelbekisting, ook wel voltunnelbekis-
ting genoemd, is per cyclus het minst arbeidsin-
tensief en wordt dan ook het meest toegepast.
Vanwege het grote gewicht zijn echter relatief
zware bouwkranen nodig.
Het aantal handelingen per dagcyclus is terug-
gebracht tot een minimum, waardoor een kleine
ploegbezetting mogelijk wordt, guur 7.21.
Voor een tussenwand aan het eind van een dag-
cyclus is er in principe een volledige tunnelbekis-
ting extra nodig.
Uit kostenoverwegingen vervangt men de extra
tunnel ook wel door een eindwandbekisting die
dan de volgende dag moet worden vervangen
door een tunnelbekisting. Dit kan echter proble-
men veroorzaken met de maatvoering en het
vergt ook extra arbeid en kraantijd.
Voor een eindwand of een dilatatiewand is altijd
een extra enkelzijdige wandbekisting nodig.





Figuur 7.21 Ploegbezetting binnen een dagcyclus
9006950513_Boek.indb 119 03-06-2005 10:14:23
120
2 Tunnelmoten
Op zoek naar arbeidsbesparing en productiever-
hoging werd tunnelbekisting ontwikkeld door
een voltunnelbekisting in tunnelmoten te verde-
len, guur 7.22.
Een aantal tunnelmoten dat achter elkaar wordt
geplaatst, vormt een volledige tunnelbekisting.
Door bijplaatsen of weglaten van moten kan de
lengte worden aangepast aan grotere verschillen
in woningdiepte.
Er zijn verschillende oplossingen bedacht voor
het snel en eenvoudig koppelen van de tun-
nelmoten. Het belangrijkste voordeel van de
tunnelmoten ligt echter in de beperking van het
transportgewicht per eenheid, waardoor met
een lichtere bouwkraan kan worden volstaan.
Het aantal kraanbewegingen per dag, en dus de
kraanbezetting, is echter groter.
3 Halftunnelbekisting
De halftunnelbekisting bestaat uit twee halve
tunnels die elk weer bestaan uit een wandbekis-
ting en een gedeelte vloerbekisting, guur 7.23.
De halftunnelbekisting is in zekere mate geschikt
voor variaties in de breedte van de woningbeuk.
Met twee paar halve tunnels van verschillende
breedte kunnen door combinatie al drie verschil-
lende tunnelbreedten worden samengesteld.
Met tapse inzetstukken kunnen ook wigvormige
beuken worden gerealiseerd, zoals deze voorko-
men in gebogen bouwblokken. Het geringere
gewicht per eenheid maakt een lichtere bouw-
kraan mogelijk, het aantal kraanbewegingen
daarentegen wordt verdubbeld.
Door een halftunnelsysteem toe te passen in
plaats van een hele tunnel, kan een groot aantal
van de woningontwerpen eenvoudig worden
gerealiseerd.
Door tussenpanelen te gebruiken kunnen er ook
verschillende traveematen (beukmaten) worden
gemaakt; door schuine tussenpanelen toe te pas-
sen is een schegvorm in de plattegrond mogelijk.
In gevallen dat de bovenwapening in de vloer
doorloopt, hoeft slechts een halve in plaats van
een hele tunnel te worden bijgeplaatst.
Door halve tunnels doosvormig te laden kunnen
de transportkosten omlaag worden gebracht.


Figuur 7.22 Tunnelmoten
9006950513_Boek.indb 120 03-06-2005 10:14:24
7 GIETBOUW 121
7.3 Ontwerpen van een
woningcasco in gietbouw
Een stedenbouwkundige opzet bestaat in de
meeste gevallen uit een aantal woningblokken,
guur 7.24. De vorm daarvan kan zeer divers
zijn. In vrijwel alle gevallen hebben we te maken
met speciale blokbeindigingen, sprongen in
horizontale of verticale zin en dilataties. De giet-
bouw biedt hierbij veel mogelijkheden.
Bij gietbouwprojecten moet er goed op worden
gelet dat de locatie voldoende ruimte biedt voor
het manoeuvreren van de (relatief grote) be-
kistingselementen; met name de hele en halve


Figuur 7.23 Halve tunnel
Figuur 7.24 Situatie woningbouwproject
9006950513_Boek.indb 121 03-06-2005 10:14:28
122
tunnelelementen hebben veel ruimte nodig. In
smalle straten met direct er tegenover weer be-
bouwing kan gietbouw moeilijk zijn. Wanneer er
haakse hoekomgangen in het plan voorkomen,
moet goed worden gekeken op welke wijze de
bekistingsonderdelen kunnen worden gelost.
Bij woningen met een inwendig hoogteverschil
(split level) moet de bekisting worden opgedeeld
en ook tweezijdig worden getrokken en gelost.
Het gietbouwsysteem is in principe samengesteld
uit ter plaatse gestorte platen en schijven. Bal-
ken zijn in het tunnelgietbouwsysteem over het
algemeen niet mogelijk, omdat de daarachter
liggende tunnelbekisting dan niet meer naar n
zijde zou kunnen lossen. De standaardtunnelbe-
kisting kan slechts een paar centimeter zakken bij
het ontkisten. Bij een tafelbekisting is die speling
weer iets groter; met een speciale tafelhaak lukt
het nog wel om deze bekisting onder een niet al
te hoge balk vandaan te krijgen.
7.3.1 Standaardmaten
Het is aan te bevelen om bij het ontwerpen van
woningen in gietbouw rekening te houden met
de standaardmaten van bekistingsmateriaal.
De breedte van de woning bepaalt de vrije over-
spanning van de vloerconstructie en de afmeting
van de bekisting. De dikte van vloeren en wan-
den wordt voor een belangrijk deel bepaald door
de eisen met betrekking tot de geluidwering.
De woningen kunnen ofwel bestaan uit n beuk
van de volle breedte, waarbij de binnenmuren
later in licht metselwerk of anderszins worden
uitgevoerd, ofwel uit meerdere, meestal twee,
kleinere beuken die verschillend van breedte
kunnen zijn. In het laatstgenoemde geval is de
tussenwand tevens draagmuur en voorzien van
deuropeningen.
Met het oog op grote repetitie van de bekisting
is het van essentieel belang dat de breedte-
variaties in n project als ze al niet te vermij-
den zijn zoveel mogelijk tot deze twee beperkt
blijven.
Belangrijk is dat het ontwerp zo wordt gemaakt,
dat tijdens de uitvoering geen of zo weinig
mogelijk bekistingen behoeven te worden om-
gebouwd. Dit heeft consequenties voor de maat-
voering en plaats van leidingen. Beukmaten wor-
den bij voorkeur vanuit de modulaire standaard
gehanteerd (eenheden van 300 mm).
Bij kleine overspanningen wordt de construc-
tie niet volledig benut. Bij gelijkblijvende dikte
van de bouwdelen kan door het aanpassen van
de wapening of de betonkwaliteit economisch
worden geconstrueerd. Met plaatselijke extra
wapening kan de treksterkte van een construc-
tieonderdeel worden vergroot. De betonkwaliteit
die door de constructeur wordt gekozen is in de
woningbouw minimaal B25.
De stabiliteit van woningen wordt bij woning-
blokken meestal verkregen door de verbinding
van wanden en vloeren. Aan bouwmuren kan
indien gewenst een (eventueel geprefabriceerde)
console worden aangebracht voor het dragen
van balkon of galerij.
7.3.1.a Blokbeindigingen
Bij blokbeindigingen in een woningblok wordt
de eindwand (om economische redenen) dunner
gemaakt dan de tussenwanden. Tegelijkertijd is
deze wand (in verband met de stabiliteit) zwaar-
der gewapend dan de rest. Gaan we uit van een
gelijkblijvende binnenruimte, dan wordt deze
eindwand (vaak 160 mm dik) dus excentrisch
geplaatst.
7.3.1.b Sprongen tussen woningen
De praktische spronggrootte in de plattegrond
en de hart-op-hartafstand van de centerpennen
van de tunnelbekisting zijn van elkaar afhankelijk,
guur 7.25. Alleen wanneer de spronggrootte
een geheel veelvoud is van deze afstand, kunnen
de centerpengaten van de onderling verschoven
Figuur 7.25 Sprongen tussen woningen
9006950513_Boek.indb 122 03-06-2005 10:14:28
7 GIETBOUW 123

Figuur 7.26 Sprong door het verschuiven van de bekisting


tunnelbekistingen toch tegenover elkaar komen,
guur 7.26.
De eenvoudigste oplossing is dan om de twee
wandbekistingen ten opzichte van elkaar te ver-
schuiven, guur 7.26, en de twee wandvlakken
die buiten de woningen vallen te bekisten met
een houten bekisting van bekistingsplaat en bad-
dinghout (de zogenoemde sprongbekisting). Dit
verstoort de dagcyclus van het gietbouwproces
namelijk niet.
Omdat deze wandvlakken toch binnen de spouw
van het te metselen buitenspouwblad vallen, is
dit geen schoon beton en hoeft de bekisting niet
te voldoen aan hoge kwaliteitseisen. Dit geldt zo-
wel voor wanden met, als voor wanden zonder
spouw of dilatatie tussen de woningen.
Om de houten schotten te kunnen stellen, zal
meestal een hulpsteiger nodig zijn.
Voor tunnelgietbouw geldt dat door gebruik te
maken van halftunnelsystemen en speciale hulp-
stukken daarbij, bijna alle vormen mogelijk zijn.
7.3.1.c Andere variaties
Gespiegelde woningplattegronden kunnen zon-
der probleem in de gietbouw worden gemaakt.
In veel gevallen zijn immers de beuken volledig
open zonder dwarswanden en dergelijke.
Gebogen blokvormen waarbij taps toelopende
woningplattegronden en gerende gevels ont-
staan, guur 7.27, zijn zoals besproken goed te
maken met halve tunnels.
Verder kunnen in gietbouw worden gemaakt:

splitlevelwoningen, waarbij in de woningplat-


tegrond een hoogteverschil wordt gemaakt dat
met kleine steektrappen wordt overbrugd;

drive-in-woningen: de garage wordt in de on-


derste bouwlaag opgenomen en de woonkamer
op de eerste verdieping;

overkragende gedeelten van een woning, waar-


bij de bovenverdieping (de verdiepingsvloer)
uitsteekt boven de onderliggende verdieping.
Hiervoor is extra wapening in de overkragende
vloer nodig;

dilataties tussen woningen moeten ongeveer


om de 40 tot 50 meter worden gemaakt om
de spanningen op te vangen die ontstaan door
temperatuurwisselingen. Hiervoor wordt meestal
een constructie gemaakt van twee afzonderlijke
wanden, al dan niet ankerloos uitgevoerd;

in een aantal gevallen is het nodig dat de


overspanningsrichting van de vloeren in een
woningblok wordt gewijzigd. In de gietbouw ligt
het dan voor de hand om bekistingsplaatvloeren
te gaan toepassen. Een nadeel hiervan is echter
wel dat deze vloeren gedurende de verhardings-
tijd onderstempeld moeten blijven en de vloer
later kan worden belast;

bij wisselende traveematen moet de bekisting


worden aangepast; daarbij is het handig om re-
kening te houden met de standaardafmetingen
van de bekistingspanelen. In de tunnelgietbouw
vindt aanpassing plaats door middel van bekis-
tingstussenstukken in de bekisting.
Figuur 7.28 geeft twee voorbeelden van uitge-
voerde projecten in verschillende plattegronden.
7.3.2 Constructieve samenstelling giet-
bouwcascos
7.3.2.a Wanden
De woningscheidende wand wordt vaak als mas-
sieve wand uitgevoerd (dikte 210 of 230 mm).
Steeds vaker wordt voor het verkrijgen van een
betere geluidwering een ankerloze spouwmuur
(12080120 mm) toegepast. Hiervoor zijn spe-
ciale bekistingsystemen ontwikkeld, zie paragraaf
7.2.1.a.
9006950513_Boek.indb 123 03-06-2005 10:14:29
124




Figuur 7.27 Gebogen blokvormen Bron: Gadon BV


9006950513_Boek.indb 124 03-06-2005 10:14:30
7 GIETBOUW 125
Meestal kunnen in het werk gestorte betonwan-
den in de woningbouw ongewapend blijven.
Plaatselijk kan het nodig zijn om de woningschei-
dende wand als dubbele wand uit te voeren in
verband met een gewenste dilatatievoeg in het
woningblok.
Binnenspouwblad
Het is mogelijk om een in het werk gestort bin-
nenspouwblad te maken. Tijdens de uitvoering is
dan extra aandacht nodig bij de raam- en deur-
openingen. Dit ter voorkoming van grindnesten.
Scheidingswand
Niet-dragende scheidingswanden binnen de wo-
ning worden slechts bij zeer hoge uitzondering
in het werk gestort. Dragende scheidingswanden
worden bij gietbouw meestal gestort vanwege
de continuteit van het uitvoeringsproces.
7.3.2.b Verdiepingsvloeren
Gestorte vloeren zijn massief en kunnen (door
de gewapende verbinding met de wanden) een
bijdrage leveren aan de stabiliteit van woningen.
Er worden ook bekistingsplaatvloeren toegepast.
Deze bestaan uit (standaard) 2,40 m brede ge-
wapende elementen van 50 mm dik, waarop in
het werk nog een laag beton (van 100 tot
150 mm) wordt gestort. Dit type vloer past qua
karakter goed bij de gietbouwmethode en wordt
daarom veel toegepast.
Het eigen gewicht van betonnen vloeren is
relatief hoog en is daardoor bepalend voor een
groot deel van de benodigde wapening in deze
constructies.
7.3.2.c Combinatie wanden en vloeren
(tunnelbekisting)
Het grote voordeel van het combineren van de
productie van wanden en vloeren door middel
van zogenoemde tunnelbekistingen is te vinden
in het hoge productietempo:

snelle en economisch aantrekkelijke uitvoe-


ringsmethode, indien een seriematig effect al in
het ontwerpstadium kan worden bereikt;

relatief korte aanlooptijd in de voorbereiding


en een kort interval tijdens de uitvoering.
7.4 Constructieve veiligheid
gietbouw
7.4.1 Stabiliteit
De gangbare eengezinswoning in gietbouw,
guur 7.29, met betonkwaliteit B25 of hoger
heeft geen afzonderlijke stabiliteitswanden no-
dig, guur 7.30-1. Dat betekent dat er tijdens





Figuur 7.28 Diverse mogelijkheden voor woningvormen Bron: Gadon BV
Figuur 7.29 Voorbeeld gietbouwcasco
9006950513_Boek.indb 125 03-06-2005 10:14:31
126
het productieproces van het casco volledig open
beuken worden gemaakt zonder dwarswanden
in de plattegrond.
Woningblokken met massieve bouwmuren ont-
lenen hun stabiliteit aan de rotatiestijfheid van
de knooppunten; de relatief dunne eindwanden
hebben voor de stabiliteit geen functie, guur
7.30-2.
De eindwanden worden niet gewapend, be-
halve bij raam- en deuropeningen. In de meeste
gevallen kunnen ook de bouwmuren ongewa-
pend blijven, zoals bijvoorbeeld in het blok van
twee woningen van guur 7.30-2, waar het dus
slechts om n bouwmuur gaat.
Bij woningen met een spouwmuur, guur
7.30-1, leveren de eindwanden de stabiliteit
voor het hele blok. De eindwanden hebben daar-
voor een bepaalde dikte nodig en ze moeten
gewapend zijn. De bladen van de bouwmuur
hoeven niet gewapend te zijn.
Om langere blokken ten aanzien van de stabili-
teit als geheel te kunnen bekijken, moeten en-
kele koppelankers in de spouwen worden aange-
bracht. Deze stabiliteitsankers worden ter hoogte
van de verdiepingsvloeren bij de gevels aange-
bracht. Ze worden zodanig gedimensioneerd dat
ze de optredende windbelasting in de lengte-
richting van het blok kunnen overbrengen en dat
ze toch een nauwelijks meetbare invloed hebben
op de geluidsisolatie van de spouw.
7.4.2 Dilataties in gietbouw
Voor het bepalen van de noodzakelijke dilataties
in de betonconstructie (maximaal om de 40 me-
ter) is het van belang te weten hoeveel tunnels
er worden ingezet en hoe de stortvoegen wor-
den aangebracht.
Dilataties worden in de gietbouw gemaakt door
plaatselijk een wand te verdubbelen. Dat kan in
principe op twee manieren gebeuren:
1 door een tunnel te laten overstaan; dan hoeft
de pas gestorte dilatatiewand niet zo sterk te zijn
dat die de speciedruk kan opnemen van de te
storten tweede dilatatiewand;
2 als de pas gestorte dilatatiewand wel als steun
dient, moet die de speciedruk van de tweede te
storten wand kunnen opnemen. Daartoe moet
deze wand voldoende zijn gewapend en mag die
pas ontkist worden als hij voldoende verhard is.
De eerste wand kan ook worden gesteund door
een spouwwandbekisting toe te passen.
7.5 Productie gietbouwcasco
Op de bouwplaats moet rekening worden ge-
houden met de relatief zware truckmixers van de
betonmortelcentrales. Bij het transport van be-
tonmortel op het bouwwerk kunnen betonpom-
pen een goede dienst bewijzen en een positieve
bijdrage leveren aan de arbeidsomstandigheden
op de bouwplaats.






Figuur 7.30 Woningcasco met spouwmuren en massieve bouwmuren Bron: Gietbouw Nieuwsbrief 3, 1997
9006950513_Boek.indb 126 03-06-2005 10:14:32
7 GIETBOUW 127
Na het stellen van de bekisting met de bouw-
kraan en het aanbrengen van sparingen kan de
wapening worden geplaatst en kunnen leidingen
worden aangebracht. Daarna wordt het beton
gestort. Afhankelijk van de organisatie is een
stortploeg van twee tot vier personen nodig.
Tijdens het storten moet worden vermeden dat
beton van een te grote hoogte valt. Dit is om
ontmenging te voorkomen. Het verdichten van
het beton is noodzakelijk en gebeurt met trilnaal-
den. Hiermee verdwijnt een groot deel van de
aanwezige lucht uit het beton. Ook dient erop te
worden gelet dat de vereiste dekking op de wa-
pening gedurende het storten behouden blijft.
Onregelmatigheden in het betonoppervlak kun-
nen eenvoudig worden bijgewerkt.
Bekistingen worden tegenwoordig steeds vaker
door het uitvoerend bouwbedrijf gehuurd. Door
een goede organisatie van de uitvoering kan het
tijdelijk opslaan van bekistingen worden verme-
den.
Na gemiddeld dertien werkweken kan het casco
van een serie woningen worden opgeleverd.
Kraaninzet vindt steeds meer plaats op basis van
huurovereenkomsten. Hierdoor hoeft de aan-
nemer bij gietbouw geen hoge investeringen te
doen.
Ter vergelijking van het benodigde bekistings-
materieel geven we in guur 7.31-1 en 7.31-2
de bouwsnelheid van n respectievelijk twee wo-
ningen per dag, met inzet van wandbekistingen
en breedplaatvloeren. Figuur 7.31-3 en 7.31-4
geven de bouwsnelheid van n respectievelijk
twee woningen met inzet van tunnelbekisting.
7.5.1 Productieproces van een casco in
tunnelgietbouw
In zijn algemeenheid is de werkvolgorde in het
productieproces van de tunnelgietbouw zoals in
guur 7.32 is aangegeven.
Daarbij maken we onderscheid in zeven deel-
processen, guur 7.31 tot en met 7.40. Per deel-
proces staat aangegeven welke hulpmiddelen bij
dat deelproces nodig zijn en welk materieel of
gereedschap wordt gebruikt.
Per bekistingssysteem kan er in deze productie-
processen variatie te zien zijn; de strakke cyclus
van 24 uur zien we echter vrijwel overal als prin-
cipe terug: in de ochtend ontkisten, de volgende
beuken klaarmaken en aan het einde van de
werkdag storten.
We beginnen de bespreking met de demontage
en het ontkisten.
Demontage/ontkisten omvat, guur 7.33, 7.34 en
7.36:
1 isolatiekappen verwijderen;
2 kimbekistingen lossen;
3 sparingsbekistingen lossen;
4 randbekistingen lossen;
5 veiligheidsleuningen verwijderen;
6 steigers verwijderen;
7 tunnelhelften ontkoppelen (indien van toepas-
sing);
8 uitrijden tunnelbekisting (lossen);
9 kopschotten lossen.
A1 Demontage/ontkisten op de vloer, guur 7.33
De voorbereiding voor het ontkisten begint
vroeg in de ochtend met het afkoppelen van de
verwarmingsleidingen en het verwijderen van
de afdekkappen die het verse beton hebben be-
schermd tegen afkoeling.
Boven op de tunnels begint het ontkisten met
het losmaken van de kim- en randbekistingen,
de eventuele trapgatsparingen en andere aange-
brachte voorzieningen. De trapgatsparingen die-
nen te zijn beveiligd voordat de tunnelbekisting
wordt uitgereden.
Aan de achterzijde worden de randbekistingen
weggenomen en de veiligheidsleuning neerge-
klapt, zodat de tunnelbekisting straks onder de
vloer door kan worden uitgereden.
A2 Demontage in de tunnel, guur 7.34
Binnen in de tunnelbekisting worden de center-
pennen en de bevestigingen van ingestorte voor-
zieningen losgemaakt.
Eerst worden alle bouten verwijderd waarmee de
verschillende voorzieningen zoals schroefhuizen,
ankerrails en sparingen voor raam- en deurkozij-
nen zijn bevestigd; daarna volgen de centerpen-
nen en de verbindingen van de kopschotten. De
kopschotten aan de achterzijde worden ontkist
en omgeklapt of verwijderd. Zware kopschotten
dienen uit het oogpunt van zo gunstig mogelijke
arbeidsomstandigheden met de bouwkraan te
worden verplaatst.
9006950513_Boek.indb 127 03-06-2005 10:14:32
128
Figuur 7.31 Bouwsnelheid: n woning en twee woningen per dag










Werkmethoden bij gebruik van
spouwwandbekistingen
Omdat bij toepassing van het mechanische type spouw-
wandbekisting de beide betonwanddelen tegelijk worden
gestort, is wandbekisting het meest voor de hand liggende
systeem om samen met dit type spouwwandbekisting te
gebruiken. Een set van twee standaardwandbekistingen
en n spouwwandbekisting blijft bij elkaar. Een minimale
inzet aan bekisting is dan het gevolg. Bij tunnelbekisting
is echter een extra tunnel nodig om de laatste wand af
te storten. Dit kan worden voorkomen door als tweede
spouwwandbekleding het type vast te nemen.
N.B. Het maken van sprongen vraagt bij dit systeem extra
voorzieningen aan de bekisting, omdat de centerpennen
door beide betonwanden gaan.
9006950513_Boek.indb 128 03-06-2005 10:14:33
7 GIETBOUW 129

Figuur 7.32 Processchema voor het produceren van een betonnen woningcasco met tunnelbekisting






Figuur 7.33 Demontage/ontkisten op de vloer








Figuur 7.34 Demontage in de tunnel


9006950513_Boek.indb 129 03-06-2005 10:14:36
130
Voordat verder kan worden ontkist, moet wor-
den vastgesteld dat het beton voldoende is
verhard. Hiertoe kan bijvoorbeeld de rijpheidsme-
thode dienen, guur 7.35.
Met een mechanische registratie of met behulp
van een rijpheidscomputer wordt de rijpheid
van het beton vastgesteld. Bij het behalen van
een bepaalde (van tevoren vastgestelde) rijpheid
mag de constructie worden ontkist.
A3 Lossen tunnelbekisting, guur 7.36
Zodra de rijpheid van het beton voldoende is,
worden de hoogtespindels gelost en wordt de
tunnel mechanisch in doorsnede verkleind. Daar-
door worden de wanden naar binnen getrokken
en zakt de hele tunnelbekisting op zijn wielen. Er
is nu rondom ruimte tussen het beton en de tun-
nelbekisting.
Bij het ontkisten wordt de belasting die tot dus-
verre op de bekisting rustte, overgedragen op de
betrokken betonconstructie. Dit moet geleidelijk,
evenwichtig en zonder schokken gebeuren.
Ontkisten moet met overleg worden gedaan.
Gebruik van grof geweld met koevoeten, dom-
mekrachten of andere mechanische hulpmid-
delen, waarmee grote plaatselijke krachten
kunnen worden uitgeoefend, wordt ontraden.
De reparatie van de beschadigingen aan het be-
tonoppervlak kost meer dan men aan tijd denkt
te winnen. Bij moeilijkheden kan men beter
gebruikmaken van brede houten wiggen om de
bekisting van het betonoppervlak te scheiden.
De goede keuze en het juiste gebruik van een
doelmatig ontkistingsmiddel bevordert een
vlotte ontkisting.
Het is van belang dat door een goede behande-
ling niet alleen het beton wordt beschermd,
maar ook de bekisting zo veel mogelijk wordt
gespaard. Bekistingspanelen moeten hun oor-
spronkelijke vorm en afmetingen blijven behou-
den en de randen moeten in goede staat blijven.




Figuur 7.36 Lossen tunnelbekisting

Figuur 7.35 Relatie tussen betontemperatuur en tijd (rijp-


heidsmethode)
9006950513_Boek.indb 130 03-06-2005 10:14:37
7 GIETBOUW 131
Om schade te voorkomen moeten de mensen
van de bekistingsploeg de panelen, stempels en
andere onderdelen niet laten vallen, maar neerla-
ten met hulp van mankracht of met behulp van
touwen, takels of andere hulpmiddelen.
Constructies die reeds bij het ontkisten een groot
deel van hun uiteindelijke belasting te dragen
krijgen, zoals daken en bogen, moeten extra
zorgvuldig worden ontkist. Door kruip van het
jonge beton kunnen bij vroegtijdig ontkisten van
deze constructies relatief grote vervormingen
optreden.
Verplaatsbare steigers in allerlei vormen kunnen
worden toegepast om de veiligheid en de snel-
heid van het ontkisten te bevorderen.
De tunnelbekisting moet hierna met de hand of
mechanisch naar buiten worden gereden voor
het transport met de bouwkraan. De vloerrand
moet tijdens dit uitrijden blijvend zijn beveiligd.
De centerpenconussen kunnen nu worden ver-
wijderd en de conusgaten worden afgedicht met
in te lijmen betonnen proppen onder andere ter
voorkoming van geluidlekken tussen de wonin-
gen. De betonwand wordt nagelopen op grove
gebreken en zonodig bijgewerkt. Blijkt bijvoor-
beeld een elektriciteitsleidingbuis te zijn volge-
lopen met betonspecie, dan wordt deze meteen
in het nog jonge beton vrijgehakt en vervangen,
waarna de reparatie glad wordt afgewerkt.
A4 Behandelen tunnelbekisting en plaatsen op
nieuwe werkplek, guur 7.37
De tunnelbekisting wordt met uitgedraaide
hoogtespindels tijdelijk op een geschikte plaats
op het bouwterrein geparkeerd voor het ont-
doen van specieresten, het inolin met ontkis-
tingsolie en het programmeren met de eerste in
te storten voorzieningen zoals zakeinden met
inbouwdozen voor de elektrische installatie. Hier-
bij is voorzichtigheid geboden vanwege de aan-
wezigheid van stoffen die schadelijk kunnen zijn
voor de gezondheid (met name ontkistingsolie)
en de bodem.
Het behandelen van de bekisting omvat:
1 kimbekistingen schoonmaken;
2 sparingsbekistingen schoonmaken;















Figuur 7.37 Behandelen tunnelbekisting en plaatsen op nieuwe werkplek
9006950513_Boek.indb 131 03-06-2005 10:14:38
132
3 bekisting schoonmaken;
4 kopschotten schoonmaken;
5 beuken uitvegen;
6 stelplaats schoonvegen;
7 tunnelbekisting inolin.
A5 Montage tunnelbekisting, guur 7.38
De montage van de tunnelbekisting omvat,
guur 7.38:
1 veiligheidsleuningen plaatsen;
2 sparingsbekistingen aanbrengen;
3 instortkokers aanbrengen;
4 randbekistingen aanbrengen;
5 wapening aanbrengen;
6 kimbekistingen plaatsen;
7 steigers plaatsen;
8 tunnelbekisting afstellen;
9 centerpennen en conussen aanbrengen;
10 tunnelhelften koppelen (indien van toepas-
sing);
11 kopschotten aanbrengen;
12 eindwanden sluiten.
Het bekisten begint weer met het met nog
steeds uitgedraaide hoogtespindels neerzetten
van de tunnelbekisting op de juiste plaats en het
op de oorspronkelijke doorsnede brengen ervan
door het uitklappen van de knikschoren.
Daarna laat de bekistingsploeg de tunnelbekis-
ting zakken door het indraaien van de hoogte-
spindels tot aan de merken die op de kimmen
van de opstortingen zijn aangegeven. Dit in-
draaien van de hoogtespindels gaat vrij gemak-
kelijk en vereist minder lichamelijke inspanning
dan het omhoog brengen van de tunnelbekis-
ting door uitdraaien van de spindels; bovendien
zijn de hoogtemerken beter zichtbaar.
De voorzieningen in de wand zoals de cen-
terpennen met lange conussen en eventuele
deurkozijnen, moeten nu worden aangebracht
voordat de naastliggende tunnelbekisting wordt
geplaatst.
Eventuele sparingsbekistingen voor raam- en
deurkozijnen worden opgehaald bij een eerder
gestorte wand, schoongemaakt, opnieuw inge-
olied en gemonteerd op de tunnelbekisting.
De benodigde wapening in de wand wordt
aangebracht door de vlechter en de onderdelen
voor de elektrische installatie door de elektricien
in het bijzonder bij onderaanneming of ook
wel door de bekistingsmonteur. Al deze zaken
kunnen per wand anders zijn.











Figuur 7.38 Montage tunnelbekisting


9006950513_Boek.indb 132 03-06-2005 10:14:39
7 GIETBOUW 133
Het is een goede gewoonte om alle in te storten
onderdelen per afzonderlijke wand uit te tekenen
en dagelijks de tekeningen voor die dag uit te
reiken aan de bekistingmonteurs. Dit voorkomt
vergissingen.
Wanneer de tunnelbekistingen zijn geplaatst
worden de kruisblokken aangebracht en worden
de centerpennen doorgestoken en aangetrok-
ken. Bij tussentunnels kan de bovenste rij cen-
terpennen worden weggelaten, bij eindtunnels
niet.
Bovenop de tunnelbekisting worden nu eerst de
trapgatsparingen en andere grote in te storten
onderdelen geplaatst; daarna kan de vlechter
beginnen met het uitleggen van de wapenings-
netten en het uitknippen van de sparingen in de
wapening. De vloerwapening wordt voorzien
van de benodigde bijlegstaven en afstandhou-
ders. Voor het op afstand houden van boven- en
ondernet worden supportliggers toegepast. De
elektricien plaatst de centraaldozen en de kegels
en verbindt deze met leidingbuizen die met
binddraad worden vastgezet aan het wapenings-
net.
Omdat de leidingen tussen de wapeningsnetten
liggen, is een goed samenspel tussen vlechter en
elektramonteur van belang. Op veel bouwplaat-
sen zijn de betonstaalvlechters opgenomen in de
tunnelploeg, en soms ook de elektriciens, hoewel
er ook veel wordt gewerkt in onderaanneming.
De bekisting wordt compleet gemaakt met de
randbekistingen, de kimbekisting en de veilig-
heidsleuningen. Deze laatste dienen blijvend te
functioneren in alle fasen van het productie-
proces.
A6 Storten, guur 7.39
Het storten van beton omvat, guur 7.39:
1 storten beton voor wanden en vloeren;
2 afwerken vloer;
3 afwerken kimmen.
Het betonstorten begint als er een dagpro-
ductie gereed staat van vier of vijf tunnel-
bekistingen; bij verdiepingbouw twee of drie
per bouwlaag. Eerst worden alle wanden gestort
en daarna in hoog tempo de vloeren.
Afhankelijk van de buitentemperatuur en de
gewenste verhardingssnelheid wordt de verwar-
ming ontstoken vr, tijdens of na het storten.
Verdichten van beton
De betonspecie wordt verdicht met verdichtings-
apparatuur, meestal trilnaalden. Het verdichten
van de betonspecie tussen en op de stalen bekis-
tingen veroorzaakt veel lawaai. Binnen de tunnel-
doorsnede is in een dergelijk geval een geluids-
niveau gemeten van 82 dB(A) tot 100 dB(A). Het
dragen van effectieve gehoorbescherming is dan
ook verplicht.
De inwendige wrijving van de betonspecie loopt
terug tijdens gebruik van trilapparatuur, (tril-
naald, bekistingstriller, triltafel). De schuifspan-
ningen die ontstaan door de wrijving tussen de
grote korrels onderling en door de samenhang
tussen de kleine deeltjes, worden overwonnen.
Bij de samenhang tussen de kleine deeltjes speelt
het water een grote rol. Bij een bepaalde hoe-
veelheid water kleven de korreltjes als het ware
aan elkaar. Bij verhoging van het watergehalte
wordt dit tenietgedaan. Het watergehalte moet
daarom aan het betreffende trilprocd worden




Figuur 7.39 Storten beton


9006950513_Boek.indb 133 03-06-2005 10:14:39
134
aangepast. Te veel water doet de specie bij trillen
ontmengen. Specie met een betrekkelijk lage wa-
tercementfactor biedt de mogelijkheid beton te
vervaardigen met een hoge sterkte en dichtheid.
Bij het trillen in lagen is het noodzakelijk de tril-
naald iets in de voorgaande laag te steken om
een juist contact tussen de lagen tot stand te
brengen, met inachtneming van de bindtijd van
het cement. Bij trillen komen de jne delen in
de buurt van de trilnaald en bij juiste toepassing
van de apparatuur ook goed op de wapening,
wat een rele bescherming biedt. Te lang trillen
is dus onjuist. Verder biedt een goede korrelver-
deling vereist zowel weinig energie als minder
water de- mogelijkheid goede trilbeton te ver-
vaardigen, zie ook NEN 3051.
Vlak na het trillen moet worden opgepast voor
de zogenoemde bleeding: het water scheidt zich
af in de bovenste lagen en er kunnen scheurtjes
ontstaan. Onder de wapening en onder grote
grindkorrels kan zich lucht ophopen waar eerst
water aanwezig was. Natrillen helpt dan wel. Bin-
nen de juiste tijd (drie vier uur na storten) kun-
nen de scheurtjes daardoor weer dichtvloeien.
Door het gebruik van zelfverdichtend beton wor-
den deze problemen goeddeels voorkomen.
Toepassing van zelfverdichtend beton voorkomt
ook de grote geluidbelasting die het trillen met
zich meebrengt.
Voor het op hoogte afwerken van de vloer wordt
steeds minder een afreiconstructie gebruikt; de
onderkanten van de kimbekistingen geven vol-
doende hoogtemaat om de betonvloer op het
oog te kunnen afwerken.
Het betonstorten eindigt met het schoonmaken
van de kubels en de trilnaalden en ander ge-
bruikt gereedschap.
A7 Conditioneren, guur 7.40
Conditioneren omvat, guur 7.40:
1 verwarming ontsteken;
2 zeilen sluiten;
3 wanden en dek schoonspuiten;
4 isolatiekappen aanbrengen.
De gestorte betonspecie wordt afgedekt met
warmte-isolerende afdekkappen die rechtstreeks
op de kimbekistingen worden geplaatst, guur
7.41. De randen van het zeildoek van de afdek-
kappen moeten goed op de vloeren aansluiten.
De einden van de tunnelbekistingen worden
afgesloten met zeildoek om de toegevoerde
warmte zoveel mogelijk binnen te houden en ten
goede te laten komen aan versnelde verharding
van de betonspecie.
De bouwplaats wordt opgeruimd.
Zo nodig wordt de productie van de volgende
dag al voorbereid, onder andere door het klaar-





Figuur 7.40 Conditioneren gestorte betonspecie




Figuur 7.41 Warmte-isolerende afdekkappen
9006950513_Boek.indb 134 03-06-2005 10:14:40
7 GIETBOUW 135
leggen van de benodigde wapeningsnetten.
Deze werkdag van maximaal acht uur wordt
gevolgd door een verhardingstijd van ongeveer
zestien uur, waarmee weer een 24-uurscyclus is
voltooid en de volgende kan beginnen.
Ter illustratie van het voorgaande toont guur
7.42 de productie van n woningcasco (twee
beuken) per dag. Er kan dan worden gewerkt



Figuur 7.42 Productie van n woning per dag
9006950513_Boek.indb 135 03-06-2005 10:14:41
136

Figuur 7.43 Productie van twee woningen per dag


9006950513_Boek.indb 136 03-06-2005 10:14:43
7 GIETBOUW 137
met zowel op de begane grond als op de verdie-
ping een tunnelbekisting, guur 7.42-2. Ook is
het mogelijk met twee tunnelbekistingen naast
elkaar te werken die eerst de begane grond af-
maken en daarna op de verdiepingsvloer worden
opgesteld, guur 7.42-3. In dit geval kan er met
n sluitwand worden gewerkt. Het betreffende
kraan- en ploegbezettingsschema is aangegeven
in guur 7.42-4.
In guur 7.43 wordt ditzelfde getoond voor
een productie van twee cascos (tweemaal twee
beuken) per dag met inzet van totaal vier tun-
nelbekistingen. Figuur 7.43-4 geeft daarvoor de
kraan- en ploeginzet.
7.5.2 Inzet van tunnelbekisting
Het dagelijks te maken aantal woningen is ener-
zijds afhankelijk van de aard en de organisatie
van het project, anderzijds van het aantal be-
schikbare tunnel- en eindwandbekistingen. Om
een indruk te krijgen van de totale bouwtijd van
woningen met een gietbouwcasco geeft guur
7.44 de planning van de verschillende bouw-
fasen en de totale bouwtijd in werkbare dagen.
7.5.3 Transport van tunnelbekisting
Voor het transport van hele tunnelbekistingen
kan men overwegen als hulpmiddel bij het hijsen
de tafelhaak te gebruiken zoals vaak toegepast
voor tafelbekistingen. De toepassingsmogelijk-
heden worden echter beperkt door het grote
gewicht van de haak, hetgeen met de toch al
zware tunnelbekisting kan leiden tot te grote
kraanlasten. Bovendien is de haak nogal slap in


Figuur 7.44 Schematische weergave van de bouwfasen bij gietbouw en een voorbeeld van de benodigde werkbare dagen
Bron: Betonbank, Kenmerken
9006950513_Boek.indb 137 03-06-2005 10:14:45
138
zijdelingse richting en is de ontkiste tunnelbekis-
ting maar weinig manoeuvreerbaar in de beton-
doorsnede.
Een ander hijsmiddel is de zogenoemde triangel
die het mogelijk maakt de tunnelbekisting met
de bouwkraan op te pikken terwijl het zwaarte-
punt nog binnen het gebouw is, zodat er nog
geen gevaar bestaat voor dompen, guur
7.45-2. De triangel wordt niet veel toegepast.
Hij is tamelijk zwaar en stelt speciale eisen aan
de constructie van de tunnelbekisting.
Een andere mogelijkheid is met behulp van de
compensatiecilinder en een viersprong. De tunnel-
bekisting wordt eerst met twee stroppen aange-
pikt en vervolgens naar buiten gereden voor het
transport met de bouwkraan.
Dan worden de derde en vierde strop achter het
zwaartepunt vastgemaakt en wordt de compen-
satiecilinder gevierd. Hierbij komt het zwaarte-
punt onder de kraanhaak buiten het gebouw te
liggen. Hiermee kan de tunnelbekisting zonder
gebruikmaking van zware transporthulpmiddelen
toch uit de beperkte ruimte van de betondoor-
snede worden gehaald, guur 7.45-3. Ook wordt
het uitrijden van de tunnelbekisting wel gedaan
met behulp van een uitrijlier, guur 7.45-1.
Halve tunnelbekistingen, maar vooral tunnel-
moten, kunnen voor het transport worden uit-
gereden met behulp van een uitrijsteiger. Deze
uitrijsteiger steunt op een lagergelegen vloer.
Door de driehoekige constructie klemt hij zich bij
belasten vast in de betondoorsnede, guur 7.46.
De leuning kan zonodig tijdelijk worden weg-
geklapt.


Figuur 7.45 Gebruik van een triangel en van een compensatiecilinder


9006950513_Boek.indb 138 03-06-2005 10:14:46
7 GIETBOUW 139
Dit is een methode met duidelijk minder risico
dan de hiervr genoemde.
Vooral bij hoogbouwprojecten is het toepassen
van uitrijsteigers sterk aan te bevelen.
Uitrijsteigers (verdiepingen)
Op de verdiepingen wordt voor het naar bui-
ten rijden van de tunnelelementen gebruikge-
maakt van een uitrijsteiger. Deze steiger staat
op domp in de laag onder de tunnelbekis-
ting, zie guur 7.46. De uitrijsteiger bestaat
uit twee of drie stalen jukken, die met het oog
op de stabiliteit onderling gekoppeld dienen
te worden door steigerbuizen, zie guur 7.46.
Op deze jukken zijn baddings vastgebout
waarop een vloer van steigerdelen komt te
rusten. Onder de baddings wordt diagonaal
een steigerdeel bevestigd om schranken te
voorkomen.
Bij het ontkisten van grote elementen is het
vaak noodzakelijk om de leuning van de stei-
ger neer te klappen. In dat geval moeten
nylon vangnetten aanwezig zijn om ongeluk-
ken te voorkomen.
De eerste en laatste uitrijsteiger dienen aan de
zijkant van een leuning te worden voorzien.
7.5.4 Verharding van het beton
Zodra het beton is gestort en het oppervlak is af-
gewerkt, is voor de bouwplaatsmedewerkers het
werk gedaan. Het onderdeel is tot zover gereed;
de natuur moet daarna haar werk doen.
Om echter binnen de gestelde tijd de betonkwa-
liteit te verkrijgen zoals die in het bestek en de
voorschriften wordt omschreven, moet de natuur
een handje worden geholpen. Anders gezegd:
het chemisch proces dat het verharden van het
beton eigenlijk is, moet men laten verlopen
onder geconditioneerde omstandigheden. Het
beton moet worden nabehandeld: mechanisch
en thermisch.
7.5.4.a Maatregelen bij lage temperaturen
Bij lage temperaturen moeten de volgende
maatregelen worden genomen:
1 vr het betonstorten moeten de bekisting,
de wapening en de aansluitvlakken met het eer-
der gemaakte beton sneeuw- en ijsvrij worden
gemaakt;
2 bij zeer lage temperaturen verdient het aan-
beveling de wapening en de bekisting vr te
verwarmen door stoom of hete lucht onder de
afgedekte bekisting te blazen;
3 het verse beton moet tegen afkoeling worden
beschermd door een afdekking met bijvoorbeeld

Figuur 7.46 Toepassing van een uitrijsteiger


9006950513_Boek.indb 139 03-06-2005 10:14:47
140
isolatiedekens. Met isolatiezeilen (twee lagen
noppenfolie die aan onder- en bovenzijde zijn
beschermd door een stevig zeil) op latten of
balken gelegd, geeft dit een luchtspouw die
de isolatie nog verbetert, mits de lucht eronder
stilstaat, guur 7.41. Daarom moeten de randen
goed worden afgedicht.
Bovendien kan men stoom invoeren om de af-
koeling nog meer te verminderen. Een bezwaar
kan zijn dat de neervallende druppels conden-
saat zich aftekenen in het nog zachte betonop-
pervlak. Als dit ongewenst is, moet men niet te
vroeg beginnen met het stomen.
7.5.4.b Isoleren van de bekisting
Wanneer er kans is op vorst, is het vooral bij
metalen bekistingen nodig om de bekisting
zodanig te isoleren dat de temperatuur van de
betonspecie niet daalt beneden 8 C.
Het vrije betonoppervlak kan worden gesoleerd
met isolatiedekens, noppenfolie, kunststof-
schuimplaten en dergelijke. Daarbij moeten de
randen goed aansluiten zodat geen tocht ont-
staat die het effect weer grotendeels teniet zou
doen.
Er mogen geen materialen worden gebruikt die
gevoelig zijn voor vocht, zoals dekens van mine-
rale wol.
7.5.4.c Verwarmen van het beton
In bepaalde omstandigheden is de combinatie
van vrijkomende bindingswarmte, het toepassen
van verwarmd aanmaakwater en/of toeslag-
stoffen en/of het isoleren van de bekisting en
het betonoppervlak niet meer toereikend om
tijdig de benodigde kubusdruksterkte te
bereiken. Enerzijds is een kubusdruksterkte
nodig van minimaal 6 N/mm
2
, waarbij beton
vorstbestendig is; anderzijds moet het beton
voldoende aanvangssterkte hebben verkregen
om ontkisten toe te laten. Om dit te bereiken
moet onder zulke omstandigheden in het werk
tijdens het verharden extra energie worden
toegevoerd in de vorm van warme lucht of in-
fraroodstraling. Om plaatselijke verbranding
te voorkomen mag de stoom- of luchtstraal
nergens direct op het betonoppervlak of op de
bekisting gericht zijn.
Warme lucht
Warme lucht als verwarming is schoon, maar
kan de betonspecie sterk doen uitdrogen. Van-
wege de geringere warmte-inhoud van het
medium is de benodigde volumestroom groot
en moet worden gezorgd voor grote spaties en
ruime doortochten.
Stralingsverwarming
Stralingsverwarming door gasverbranding in in-
fraroodstralers kan onder andere gebeuren in de
afgesloten ruimten tussen wanden en vloeren in
de tunnels. De stralingswarmte wordt direct door
het staal van de bekisting en het beton geabsor-
beerd waardoor een snelle opname en dus
temperatuurstijging van het beton mogelijk is.
Door de brandveiligheidseisen wordt toepassen
van gas als warmtebron binnen stedelijke gebie-
den steeds moeilijker.
7.5.5 Nabehandeling van het beton
Voor de nabehandeling van beton geldt dat voor
alle betonconstructies, behoudens toepassingen
in milieuklasse 1, de eis dat beton moet worden
nabehandeld totdat de druksterkte aan het op-
pervlak ten minste 50% van de vereiste voor-
geschreven sterkte heeft bereikt (NEN 6722).
In de uitvoering zijn de volgende maatregelen
belangrijk:

het verse beton moet worden beschermd


tegen van buiten komende nadelige invloeden.
Zo moet, zoals besproken in paragraaf 7.5.4, het
verse beton, afhankelijk van de weersomstan-
digheden, worden beschermd tegen afkoeling,
zodat vorstinvloeden geen nadelig effect hebben
op het verhardende beton. Dit moet worden
gedaan totdat het beton een gemiddelde kubus-
druksterkte heeft bereikt van ten minste
6 N/mm
2
, waarbij het vorstbestendig wordt ge-
acht;

wanneer het regent moet het verse beton


worden afgedekt, om te voorkomen dat het op-
pervlak wordt uitgespoeld;

het verse beton moet worden beschermd


tegen uitdroging. Dit is zeer belangrijk voor de
kwaliteit van het beton. Het verdampen van het
water uit de verse betonspecie veroorzaakt het
ontstaan van minuscule kanaaltjes in het beton,
waardoor het poreus wordt en de beschermende
werking die de betondekking heeft voor de wa-
9006950513_Boek.indb 140 03-06-2005 10:14:47
7 GIETBOUW 141
pening, kan worden verstoord. Uitdroging vindt
niet alleen plaats bij zonbestraling, maar ook
bij open weer en vorst, omdat dan de relatieve
luchtvochtigheid laag is, en bij wind, waardoor
de ontwikkelde waterdamp direct wordt afge-
voerd. Uitdroging kan worden voorkomen door
afdekken met zeilen of kunststof folie, door nat-
houden of door behandeling met een curing
compound, een afsluitende chemische vloeistof
die geleidelijk verdampt zonder resten achter te
laten. Afhankelijk van de omstandigheden en de
vereiste betonkwaliteit moet dit soort nabehan-
deling tegen uitdroging twee tot zeven of zelfs
veel meer dagen worden volgehouden. Voor
opgaand werk kan dit betekenen dat onderdelen
langer in de bekisting moeten blijven staan.
De eisen voor de nabehandeling staan vermeld
in NEN 6722 Voorschriften Beton-Uitvoering (VBU
2002) en in de normatieve bijlage B.
7.5.6 Tijdstip van ontkisten
De bekisting is slechts een hulpmiddel dat geen
deel uitmaakt van de uiteindelijke betonconstruc-
tie en moet dus te zijner tijd worden verwijderd.
Er kan pas worden ontkist wanneer het beton
voldoende sterkte heeft ontwikkeld en als er ook
geen gevaar bestaat voor evenwichtsverlies (bij-
voorbeeld door wind) of vormverlies.
Bij lage luchttemperatuur moet het beton vol-
doende zijn afgekoeld om scheurvorming ten
gevolge van grote plotselinge temperatuurver-
schillen (het zogenoemde schrikeffect) te voorko-
men.
Het tijdstip van ontkisten kan volgens de VBU
1988 worden bepaald met behulp van:
1 De kubusdruksterkte van het beton.
2 De verhardingstijd van het beton.
3 De rijpheidsmethode.
1 Kubusdruksterkte
Bij deze methode wordt de aanwezige beton-
druksterkte, guur 7.47, vastgesteld met behulp
van n van de volgende proeven:

verhardingsproef volgens NEN 5988 of NEN


5989;

terugslagproef volgens NEN EN 206-1 (het


gemiddelde van ten minste 30 waarden, met
reductiefactor 2/3);

ultrasone metingen volgens NEN 8005 (uit


ten minste 30 waarnemingen met reductiefactor
3/4);

combinatie van de terugslagproef en ultrasone


metingen (uit ten minste 30 gecombineerde
waarnemingen, met reductiefactor 4/5).
Verhardingsproef
Voor de verhardingsproef worden ten minste
drie (plus drie reserve) proefkubussen gestort
met dezelfde specie, en behandeld op dezelfde
wijze als het constructiedeel. De behaalde druk-
sterkte wordt bepaald uit het gemiddelde van de
resultaten van drie kubusdrukproeven.
De overige methoden spreken voor zich, maar
vereisen wel ervaring met betrekking tot de rela-
tie tussen de gevonden waarden en de werkelijke
sterkte van het beton in het werk.
Niet-dragende bekistingen zoals wand- en
kolombekistingen, mogen worden ontkist zodra
de gemiddelde kubusdruksterkte ten minste
3,5 N/mm
2
bedraagt en als er ook geen gevaar
bestaat voor evenwichtsverlies (bijvoorbeeld
door wind) of vormverlies.
Ongewapende wanden die niet worden gekop-
peld door vloeren, dienen direct na het ontkisten
te worden geschoord. In overleg met de con-
structeur kan de wand worden uitgevoerd met
zogenoemde omwaaiwapening, meestal in de
vorm van stekeinden.
Dragende bekistingen mogen pas worden ver-
wijderd indien het beton voldoende is verhard,
dat wil zeggen de door de constructeur voorge-
schreven kubusdruksterkte heeft bereikt, met een
minimum van 14 N/mm
2
; bovendien moet de
veiligheidsfactor voor de belastingstoestand na
het ontkisten ten minste 1,4 bedragen.
De voor het ontkisten vereiste minimum kubus-
druksterkte kan worden bepaald door een bere-


Figuur 7.47 Kubusdruksterkte
9006950513_Boek.indb 141 03-06-2005 10:14:48
142
kening. Wanneer echter bij dragende bekistingen
de vereiste minimum kubusdruksterkte niet door
berekening is bepaald, gelden de volgens VBU
1988 art. 8.5.4.3 bepaalde waarden, zie de tabel
van guur 7.48.
Sterkte- Vereiste minimale gemiddelde
klasse kubusdruksterkte f
cn

C12/15 18 N/mm
2
C20/25 25 N/mm
2
C28/35
1
33 N/mm
2
C35/45 40 N/mm
2
C45/55 47 N/mm
2
C53/65
1
54 N/mm
2
1
Volgens NEN 8005
Figuur 7.48 Vereiste minimale gemiddelde kubusdruk-
sterkte bij het ontkisten (in N/mm
2
)
Bron: NEN 6722 (VBU 2002) tabel 6 (op basis van NEN EN 206-1)
2 Verhardingstijd
Wanneer de aanwezige betondruksterkte niet als
maatstaf wordt gebruikt, moeten voor gangbare
grindbetonmengsels volgens de VBU 1988 artikel
8.5.5 de verhardingstijden worden aangehou-
den, zie de tabel van guur 7.49.
De aangegeven verhardingstijd moet worden
verlengd met het aantal dagen dat de gemid-
delde etmaaltemperatuur lager is dan + 4 C.
Deze methode geldt alleen bij verharding onder
natuurlijke omstandigheden; wanneer de verhar-
ding kunstmatig wordt versneld door toepassing
van verwarmde betonspecie en/of verwarmde
bekistingen, kan deze methode voor het bepalen
van het ontkistingstijdstip niet worden gebruikt.
3 Rijpheid
Het verloop van het verhardingsproces van be-
ton is onderworpen aan zekere wetmatigheden.
Onderzoek heeft aangetoond dat in jong beton
de ontwikkelde druksterkte op een zeker tijdstip
niet alleen afhangt van de cementklasse en de
mengselsamenstelling, maar tevens van het tem-
peratuurverloop tot dat tijdstip. Uit dit verloop
is dan de op dat tijdstip bereikte of bij een gere-
geld temperatuurverloop op een later tijdstip te
bereiken betondruksterkte te berekenen, waar-
voor formules zijn opgesteld. Dit is de methode
van de Gewogen Rijpheid.
Er is apparatuur in de handel waarmee uit dit
temperatuurverloop dat door een thermokoppel
binnenin het beton wordt gemeten, de rijpheid
rechtstreeks wordt berekend en geprint.
In CUR-aanbeveling 9 wordt uitgebreid op deze
materie ingegaan.
Kwaliteitscontrole door rijpheidsmeting
In de kwaliteitscontrole van verhardend beton
is het meten van de rijpheid een geaccep-
teerde methode. Door voortdurende tempe-
ratuurmeting, gekoppeld aan een computer,
wordt een nauwkeurige indruk verkregen van
de rijpheid of sterkteontwikkeling van het
beton. De computer stuurt het verwarmings-
systeem aan, zodat de noodzakelijke ontkis-
tingssterkte absoluut zeker en op tijd wordt
gehaald. In het algemeen kan worden gesteld
dat de werking van de rijpheidscomputer zo
is dat elke tien minuten berekend wordt of de
tot dan toe opgebouwde rijpheid en de nog
op te bouwen rijpheid tot het moment van
einde verhardingstijd (indien de verwarming
op dat moment uit zou gaan) gelijk aan of
meer is dan de aangegeven benodigde rijp-
Cementklasse Zijkanten van balken Onderkanten van vloeren
wanden en kolommen en balken met overspanning
3 m > 3 m
Klasse A 3 dagen 8 dagen 20 dagen
Klasse B 2 dagen 5 dagen 10 dagen
Klasse C 1 dag 3 dagen 6 dagen
Figuur 7.49 Minimum verhardingstijd volgens VBU 1988 art. 8.5.5
9006950513_Boek.indb 142 03-06-2005 10:14:48
7 GIETBOUW 143
heid. Is dit het geval, dan wordt de verwar-
ming uitgeschakeld.
Voor het gebruik van deze methode is het
een vereiste dat de betonsamenstelling niet
wordt veranderd. De samenstelling heeft de
volgende kenmerken: sterkteklasse B25, mi-
lieuklasse 1 met 320 kg/m
3
hoogovencement
klasse A, water/cementfactor ongeveer 0,53
en toepassing van grindkorrelgroep 432 mm.
7.5.7 Voorzieningen voor invulling casco
In deze paragraaf worden de volgende voorzie-
ningen voor invulling van het casco besproken:
1 sparingen;
2 leidingwerk;
3 trapgatsparingen;
4 kleine sparingen en doorvoeren;
5 kabeldoorvoeren;
6 kim;
7 stortovergangen.
1 Sparingen
De meest voorkomende sparingen in de woning-
wanden zijn deur- en raamsparingen.
Deursparingenkomen voor bij woningen met
twee of meer beuken en bij eindgevelwanden en
sprongen, wanneer daar een deur in de zijgevel
is opgenomen; raamsparingenkomen vaak voor
in de eindgevels van woningblokken.
Afhankelijk van de mate van repetitie kunnen de
sparingsbekistingen worden uitgevoerd in hout
of staal.
Figuur 7.50 toont de dwarsdoorsnede van een
sparing die men eenvoudig zelf op de bouw-
plaats kan samenstellen uit baddinghout en
multiplex.
In de praktijk blijkt dat de stijlen en dorpels van
de sparingen in deze uitvoering zonder andere
bevestiging over een aan de stelwand bevestigd
U-proel geschoven kunnen worden en dat aan
de sluitwand het U-proel niet nodig is. Hierdoor
wordt het stellen uiteraard zeer vergemakkelijkt.
Deze sparingsconstructie kan ook worden ge-
bruikt voor het kopschot. In dit geval moeten
de stelwand en de sluitwand wel beide van het
U-proel worden voorzien. Men laat dan n het
sluiten van de bekisting, maar vr het aantrek-
ken van de centerpennen, deze kopschotcon-
structie vanaf de stortsteiger over de U-proelen
op zijn plaats glijden.

Figuur 7.50 Sparingsconstructie van baddinghout en


multiplex
Bij het ontkisten wordt het kopschot vastgehou-
den, zodat het niet naar beneden valt. Na het
verwijderen van het eerste bekistingsschot trekt
men het kopschot weer de stortsteiger op, waar
het wordt schoongemaakt en geolied voor een
volgend gebruik.
De bovenbekisting voor het hellende vlak bij
topwandbekisting kan op overeenkomstige wijze
worden uitgevoerd.
Met het oog op de arbeidsomstandigheden
dient men de gewichten van al deze, meestal
handmatig te verplaatsen bekistingsonderdelen
beperkt te houden.
2 Leidingwerk
Door de betrekkelijke eenvoud van aanbrengen
is men gewend om tijdens het gietbouwproces
veel leidingbuizen in te storten.
Bij wandbekistingen kunnen dit zijn:

buizen voor elektriciteitsleidingen;

buizen voor telefoonleidingen;

buizen voor de centrale-antenne-installaties of


datacommunicatie.
Contactdozen zijn voorzien van twee schroefgaat-
jes, waardoorheen twee boutjes in de bekisting
worden gestoken. De open zijde van de con-
tactdoos wordt zo tegen de bekisting geklemd;
de leidingen worden met een draadje tegen de
bekisting aan getrokken.
De techniek van het aanbrengen van wandcon-
tactdozen en leidingen komt overeen met het
aanbrengen van de hiervoor genoemde contact-
dozen.
9006950513_Boek.indb 143 03-06-2005 10:14:49
144
Leidingen voor drinkwater en voor de afvoer van
vuil water worden niet ingestort, maar volgens
voorschrift (in verband met mogelijke verstop-
ping en/of bevriezing) vr de wanden aange-
bracht en eventueel omkast.
Er zijn systemen ontwikkeld waarmee leidingen
en dozen eenvoudig zijn aan te brengen. Zadels
en inbouwdozen zijn dan voorzien van breekpen-
nen die bij het ontkisten afbreken. Deze techniek
wordt ook wel toegepast voor het aanbrengen
van schroefhulzen.
3 Trapgatsparingen
Bij eengezinswoningen zal vaak een trapgatspa-
ring moeten worden opgenomen. Die is meestal
van staal gemaakt en wordt door de bekistings-
leverancier geleverd. In verband met het ont-
kisten zijn trapgatsparingen vaak uit meerdere
delen opgebouwd.
4 Kleine sparingen en doorvoeren
De kleine sparingen en doorvoeren van leidingen
in een betoncasco kunnen als openingen door
de vloer of wand heen lopen of als nissen tot een
deel van de (wand)dikte gaan. Voor het maken
van dergelijke sparingen worden op de juiste
plaatsen vullichamen (sparingkastjes of -blokken)
van de gewenste afmetingen zorgvuldig op het
contactoppervlak van de bekisting bevestigd,
zodat tijdens het betonstorten het vullichaam
niet van plaats of stand verandert. Ook dient het
materiaal voor het vullichaam met zorg te wor-
den gekozen, zodat het tijdens het betonstorten
niet vervormt.
Bij het ontkisten zijn er voor wat betreft het
vullichaam twee mogelijkheden. Ofwel het vul-
lichaam gaat met de bekisting mee van het
beton af, waartoe uiteraard het vullichaam goed
lossend moet zijn, ofwel het vullichaam wordt
losgemaakt van de bekisting en blijft nog in het
beton, om later na het ontkisten te worden
verwijderd, eventueel voor hergebruik. In bepaal-
de gevallen laat men kokerlichamen van duurzaam
materiaal (mantelbuizen) in het beton achter.
Voor vierkante of rechthoekige kleine sparingen
wordt vaak kunststofschuim (bijvoorbeeld
polystyreenschuim) gebruikt, dat eenvoudig
tot de gewenste afmetingen wordt gezaagd
en op de bekisting wordt genageld; na het ont-
kisten wordt het verwijderd.
Vanwege het vrijkomen van schadelijke dampen
dient men het uitbranden van schuim zoveel
mogelijk te vermijden.
Voor ronde kleine sparingen (doorvoeren) kan
gebruik worden gemaakt van kartonnen kokers
of van buizen (metaal of pvc). De warmtebesten-
digheid en vlamdovende eigenschappen kunnen
factoren zijn bij de keuze van het materiaal.
Voor de gasdichte doorvoering van leidingen en
kabels wordt een aantal voorbeelden gegeven in
NEN 3028 Veiligheidseisen voor centrale verwar-
mingsinstallaties.
5 Kabeldoorvoeren
Voor het water- en gasdicht en vuurbestendig
doorvoeren van kabels zijn speciale kabeldoor-
voeringen in de handel, bestaande uit in het
beton in te storten doorvoerramen die met een
tijdelijke vulling van polystyreenschuim in de
bekisting worden opgenomen. Na het ontkis-
ten wordt de hardschuimvulling verwijderd en
naderhand worden de ramen gevuld met om
de kabels klemmende passtukken. Zodra het
mate-riaal in contact komt met vuur, zet het
materiaal van de passtukken uit en dicht het zo
de opening die ontstaat door het verbranden
van de kabelmantels, af.
6 Kim
Meestal worden bij het storten van de vloer ook
de voorzieningen voor de kim van de bovenlig-
gende verdieping meegenomen in het stort-
proces. Deze zijn nodig voor het stellen van de
bekisting op de vloer, guur 7.51.
7 Stortovergangen
Bij het plannen van de materieelinzet voor een
project waar met tunnelbekisting wordt gewerkt,



Figuur 7.51 Prefab-betonnen kimblok in tunnelbekisting
9006950513_Boek.indb 144 03-06-2005 10:14:49
7 GIETBOUW 145
moet in een vroeg stadium een principekeuze
worden gemaakt over de plaats en de wijze van
uitvoeren van de stortovergangen.
De eerste keuze betreft het aantal in te zetten
tunnelbekistingen in relatie tot het aantal dat per
cyclus volgestort gaat worden.
Hierbij bestaan drie mogelijkheden:
1 het aantal tunnelbekistingen bedraagt n
meer dan het aantal dat per dag gestort gaat
worden, bijvoorbeeld inzet van vier tunnelbe-
kistingen waarvan er drie worden gestort. Dit
noemt men ook wel het werken met een over-
staande tunnel;
2 het aantal tunnelbekistingen is gelijk aan het
per dag te storten aantal;
3 een mengvorm van beide voorgaande moge-
lijkheden.
7a Werken met overstaande tunnel
De voordelen van deze werkwijze zijn:

bij het uitwerken van de prefab-wapenings-


netten hoeft geen rekening te worden gehouden
met de plaats van de stortovergangen. Het aan-
tal merken netten wordt hierdoor beperkt;

de niet te storten tunnelbekisting kan al voor


een deel worden voorbereid voor de stort van de
volgende dag.
Het grote nadeel van deze werkwijze is het feit
dat de bekistingskosten door de inzet van de
extra tunnelbekisting belangrijk hoger liggen. De
plaats van de stortnaad dient bij voorkeur boven
de laatste te storten wand te worden gekozen,
zodat geen nabehandeling van de stortnaad aan
de onderzijde van de vloer nodig is. De uitvoe-
ring van de stortnaad dient te geschieden met
gebruikmaking van staand haringgraatstaal, om
een goede verdichting van het aangrenzende
beton te kunnen bereiken.
7b Werken zonder overstaande tunnel
Bij het werken zonder overstaande tunnel dient
vanzelfsprekend met twee eindwandbekistingen
te worden gewerkt. In principe zijn twee uitvoe-
ringswijzen van de stortnaad mogelijk:
1 de vloerovergang ter plaatse van de stortnaad
als scharnier beschouwen;
2 in de detaillering van de wapening uitgaan
van een doorgaande plaat.
Wanneer dat binnen de voorwaarden van het
project constructief mogelijk is, zou men er aan
kunnen denken de vloeren af te breken zoals
is aangegeven in guur 7.52. Bij een dergelijk
afbreken past men dan in plaats van een dure
tunnelbekisting een goedkopere wandbekisting
toe. De volgende dag moet de tunnelbekisting
dan wel goed aansluiten tegen een wand die is
gemaakt met een wandbekisting.

Figuur 7.52 Vloerafbreking


7.6 Geluidwering
Om geluidhinder tussen aan elkaar grenzende
woningen zoveel mogelijk te voorkomen, dient
de directe en indirecte geluidsoverdracht af-
doende te worden beperkt. In het Bouwbesluit
zijn minimumprestatie-eisen opgenomen, waar-
aan de geluidsisolatie van woningscheidende
constructies moet voldoen.
De prestatie-eisen voor geluidsisolatie van wo-
ningscheidende constructies tussen verblijfsge-
bieden van aan elkaar grenzende woningen zijn
als volgt:

karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid


I
lu;k
: ten minste 0 dB;

isolatie-index voor contactgeluid I


co
: ten min-
ste 5 dB.
9006950513_Boek.indb 145 03-06-2005 10:14:50
146
Figuur 7.53 Bouwsysteem Wanden Breedplaat
Bouwsysteem Wanden Breedplaat
Het werken met een overstaande tunnel is
kostbaar als gevolg van de hoge huurkosten.
De kostenfactor is ook de reden waarom het
systeem van in het werk gestorte wanden
gecombineerd met bekistingsplaatvloeren en
een in het werk gestorte druklaag de voorkeur
krijgt boven tunnelbouw.
Dit gendustrialiseerde productiesysteem van
woningcascos wordt gerealiseerd in een vaste
dagcyclus. Het keuzeproces en de uitwerking
van de voorbereiding verlopen in een aantal
vaste stappen: van grof naar jn en weer te-
rug naar grof. Als eerste een quick scan om
te bepalen of gietbouw tot de te beoordelen
bouwsystemen behoort. Dan een projectana-
lyse waarbij op projectniveau wordt bekeken
of gietbouw toepasbaar en rendabel is. Een
nog gedetailleerder beoordeling volgt in de
procesanalyse, waarbij optimalisatie van de
uitvoering wordt bekeken: inzet van bekisting,
ploegsamenstelling, afstemming externe be-
langhebbenden. Dit leidt tot de opzet van een
dagschema waarin de drie bepalende elementen
voor dit bouwsysteem zijn uitgewerkt:
1 vaste dagcyclus;
2 vaste ploeg;
3 vaste kraanactiviteiten.
Vanuit dit dagschema kan de ruwbouwplanning
worden opgesteld en vervolgens kan een over-
all-schema voor het beoordeelde project worden
uitgewerkt. Daarmee zijn we weer op
het (grove) projectniveau.
9006950513_Boek.indb 146 03-06-2005 10:14:52
7 GIETBOUW 147
Met enkelvoudige massieve wanden van ten
minste 250 mm kan ruimschoots aan de eis van
het Bouwbesluit worden voldaan.
In de NPR 5070 de praktijkrichtlijn waarin voor-
beelden van wand- en vloerconstructies zijn op-
genomen is gesteld dat voor massieve woning-
scheidende wanden een minimale massa nodig
is van 500 kg/m
2
. Onderzoek heeft aangetoond
dat wanden met een dikte van 250 mm zelfs bij
vervanging van 100% grind door menggranu-
laat voldoen aan deze eis.
Indien speciale aandacht wordt besteed aan de
uitvoering van de aansluitdetails, kunnen ook
massief gegoten wanden met 230 mm dikte
voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit, zie de
tabel van guur 7.57.
Figuur 7.54, 7.55 en 7.56 geven details van de
woningscheidende wand die voldoen aan de eis
van 0/+5 dB.
In het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen (NPD,
maatregel S407) wordt aanbevolen om de ge-
luidsisolatie van woningscheidende wanden met
5 dB te verzwaren tot:

karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid


I
lu;k
: ten minste + 5 dB;

isolatie-index voor contactgeluid I


co
: ten min-
ste + 10 dB.
In 2003 zijn de eisen van het Bouwbesluit voor
de contactgeluidsisolatie met 5 dB aangescherpt.
Dit heeft vooral voor de vloeren in woongebou-
wen consequenties, zie de tabel van guur 7.58.

Figuur 7.54 Fundering massieve woningscheidende wand


met ribcassette-begane-grondvloer Bron: Betonbank


Figuur 7.55 Fundering massieve woningscheidende wand
met combinatievloer Bron: Betonbank


Figuur 7.56 Aansluiting massieve woningscheidende wand
op hellend dak Bron: Betonbank
9006950513_Boek.indb 147 03-06-2005 10:14:54
148
K
l
a
s
s
e

O
m
s
c
h
r
i
j
v
i
n
g

N
i
v
e
a
u
-
e
i
s

M
a
s
s
a

M
i
n
i
m
a
l
e

v
l
o
e
r
d
i
k
t
e

b
e
t
o
n
v
l
o
e
r





I
n

h
e
t

w
e
r
k

g
e
s
t
o
r
t
1



P
r
e
f
a
b

(
k
a
n
a
a
l
p
l
a
a
t
)
I

C
o
m
f
o
r
t
k
l
a
s
s
e

p
l
u
s

I
u
;
k

>

+
8

d
B

/

I
c
o

+
1
5

d
B
I
I

C
o
m
f
o
r
t
k
l
a
s
s
e

I
l
u
;
k

>

+
5

d
B

/

I
c
o

>

+
1
0

d
B


2
1
0

m
m

C

+

Z
d
v

2
1
0

m
m

C

+

Z
d
v
I
I
I

B
o
u
w
b
e
s
l
u
i
t

I
l
u
;
k

>

+
0

d
B

/

I
c
o

>

+
5

d
B

>

7
5
0

A

/

8
0
0

k
g
/
m
2

2
8
0

+

5
0

m
m

B

1
9
0

m
m

C

+

Z
d
v

3
0
0

+

5
0

m
m

B

1
9
0

m
m

C

+

Z
d
v
A

=

i
n

h
e
t

w
e
r
k

g
e
s
t
o
r
t
e

v
e
r
b
i
n
d
i
n
g

t
u
s
s
e
n

v
l
o
e
r

e
n

w
a
n
d

(
g
i
e
t
b
o
u
w
)

C

=

m
i
t
s

c
o
n
s
t
r
u
c
t
i
e
f

v
o
l
d
o
e
n
d
e
B

=

c
e
m
e
n
t
g
e
b
o
n
d
e
n

d
e
k
v
l
o
e
r

Z
d
v

=

z
w
e
v
e
n
d
e

d
e
k
v
l
o
e
r
1

Z
i
e

o
o
k

N
P
R

5
0
7
0

G
e
l
u
i
d
w
e
r
i
n
g

i
n

w
o
o
n
g
e
b
o
u
w
e
n
.

H
i
e
r
i
n

s
t
a
a
n

o
o
k

d
e

g
e
n
o
e
m
d
e

m
a
s
s
a

s

v
o
o
r

w
a
n
d
e
n

e
n

v
l
o
e
r
e
n
.
F
i
g
u
u
r

7
.
5
8

G
e
l
u
i
d
w
e
r
i
n
g
s
k
l
a
s
s
e
n

v
l
o
e
r
e
n

(
w
o
o
n
g
e
b
o
u
w
e
n
)

v
o
l
g
e
n
s

N
E
N

1
0
7
0
K
l
a
s
s
e

O
m
s
c
h
r
i
j
v
i
n
g

N
i
v
e
a
u
-
e
i
s

M
a
s
s
a

M
i
n
i
m
a
l
e

w
a
n
d
d
i
k
t
e

(
w
o
n
i
n
g
s
c
h
e
i
d
e
n
d
)




B
e
t
o
n

K
a
l
k
z
a
n
d
s
t
e
e
n





s
t
a
n
d
a
a
r
d

2
2
0
0

k
g
/
m
3
I

C
o
m
f
o
r
t
k
l
a
s
s
e

p
l
u
s

I
l
u
;
k

>

+
8

d
B

/

I
c
o

+
1
5

d
B




I
I

C
o
m
f
o
r
t
k
l
a
s
s
e

I
l
u
;
k

>

+
5

d
B

/

I
c
o

>

+
1
0

d
B

>

6
5
0

2
8
0

m
m

2


2
1
4

m
m

2


1
7
5

m
m
I
I
I

B
o
u
w
b
e
s
l
u
i
t

I
l
u
;
k

>

+
0

d
B

/

I
c
o

>

+
5

d
B

>

5
2
5

k
g
/
m
2


2
5
0

m
m

3
0
0

m
m

2
5
0

m
m



(
o
f

a
n
k
e
r
l
o
o
s
)
K
l
a
s
s
e


I
n
d
i
c
a
t
i
e

p
e
r
c
e
n
t
a
g
e

g
e
h
i
n
d
e
r
d
e
n
I

z
e
e
r

g
o
e
d

m
i
n
d
e
r

d
a
n

5
%
I
I

g
o
e
d

5

1
0
%
I
I
I

n
i
v
e
a
u

B
o
u
w
b
e
s
l
u
i
t

1
0

2
5
%
I
V

m
a
t
i
g

2
5

5
0
%
V

s
l
e
c
h
t

m
e
e
r

d
a
n

5
0
%
F
i
g
u
u
r

7
.
5
7

G
e
l
u
i
d
w
e
r
i
n
g
s
k
l
a
s
s
e
n

w
a
n
d
e
n

v
o
l
g
e
n
s

N
E
N

1
0
7
0
9006950513_Boek.indb 148 03-06-2005 10:14:55
7 GIETBOUW 149
Figuur 7.59, 7.60 en 7.61 geven details van de
woningscheidende wand die voldoen aan de ver-
hoogde eis van + 5 dB. In gietbouwcascos is het
goed mogelijk om te voorzien in een hoge ge-
luidwering tussen de woningen. Een hoge geluid-
wering wordt verkregen bij de combinatie van:

zeer zware constructies (massa ten minste


500 kg/m
2
);

zware aansluitende vloeren, voorzien van


zwevende dekvloer;

niet-star gekoppelde gevels en binnenwanden.


7.7 Detaillering afbouw
gietbouwcasco
Zoals in paragraaf 7.5 voor de stapelbouwcascos
is getoond, kunnen ook de langsgevels van de
gietbouwcascos op verschillende manieren wor-
den samengesteld:

een houten binnenspouwblad en een gemet-


seld buitenspouwblad, guur 7.62-1 en 7.63-1;

een gemetseld of gelijmd binnenspouwblad


en een gemetseld buitenspouwblad met spouw-
isolatie, guur 7.62-2 en 7.63-2;

een betonnen binnenspouwblad en een ge-


metseld buitenspouwblad met spouwisolatie,
guur 7.62-3 en 7.63-3.


Figuur 7.59 Ankerloze spouwmuur als woningscheidende
wand met ribcassettevloeren Bron: Betonbank
Figuur 7.60 Ankerloze spouwmuur als woningscheidende
wand met combinatievloer Bron: Betonbank


Figuur 7.61 Aansluiting ankerloze woningscheidende wand
op hellend dak Bron: Betonbank
9006950513_Boek.indb 149 03-06-2005 10:14:58
150



Figuur 7.62 Verticale doorsneden langsgevel laagbouw (gietbouw casco)


9006950513_Boek.indb 150 03-06-2005 10:15:00
7 GIETBOUW 151
De kopgevels (eindgevels) worden ook hier
meestal voorzien van een gemetseld buiten-
spouwblad met spouwisolatie. Bij toepassing van
stucwerk kunnen de eindgevels op dezelfde ma-
nier worden afgewerkt als de langsgevels, guur
7.62 en guur 7.63.
7.8 Zorgaspecten gietbouw
De gietbouw kent de volgende zorgaspecten:
1 kwaliteitszorg;
2 arbo-zorg;
3 milieuzorg.
7.8.1 Kwaliteitszorg gietbouw
Met betrekking tot kwaliteit wordt beoordeeld:

de oppervlakte;

betonmortel.
7.8.1.a Beoordeling oppervlaktekwaliteit
De bepalingen van het STABU Standaardbestek
Burger- en Utiliteitsbouw onderscheiden vier groe-
pen betonoppervlakken:

groep 1: vooraf in de betonfabriek vervaardigd


beton waaraan hoge visuele eisen worden ge-
steld;

groep 2: vooraf in de betonfabriek en/of op het


werk vervaardigd beton waaraan normale visuele
eisen worden gesteld. In het werk gestort beton
waaraan hoge visuele eisen worden gesteld;

groep 3: vooraf op het werk vervaardigd be-


ton waaraan minder hoge visuele eisen worden
gesteld. In het werk gestort beton waaraan nor-
male visuele eisen worden gesteld;

groep 4: in het werk gestort beton waaraan


geen visuele eisen worden gesteld.
Door middel van de tabel van guur 7.64 wordt
van de aannemer een bepaald resultaat verlangd
en wordt een bepaalde prestatie gevraagd. Op
welke manier de aannemer denkt deze te ver-
richten, wordt aan hemzelf overgelaten.
Er zijn wel keuzeteksten opgenomen om in bij-
zondere gevallen aan te geven of de aannemer
gebruik moet maken van:

bekistingen met houten delen;

bekistingen met bekistingsvlak van ruwhouten


delen;

bekistingen met bekistingsvlak van geschaafde


houten delen;

06950513_hfs07.indd 151 10-06-2005 13:33:52


152

bekistingen met glad plaatmateriaal;

bekistingen met een prolering;

bijzondere bekistingen.
In het projectbestek wordt desgewenst een
keuze gemaakt uit deze keuzeteksten en wordt
n van de oppervlakgroepen van toepassing
verklaard. Wanneer de beoordelingstabel niet
is opgenomen in projectbestekken volgens het
STABU-standaardbestek, is de VBU-tabel van toe-
passing.
In de hirarchie van de aanbestedingsstukken
komen de voorschriften uit de norm na bestek
en tekeningen.
Geadviseerd wordt betonmortel af te nemen
bij goedgekeurde (gecerticeerde) betonmortel-
centrales. Deze gecerticeerde centrales staan
namelijk voortdurend onder toezicht van certi-
catie-instelling BMC te Gouda, een onafhankelijk
instituut, erkend door de Raad voor de Certica-
tie.






Figuur 7.63 Horizontale doorsneden langsgevel laagbouw (gietbouw casco)
9006950513_Boek.indb 152 03-06-2005 10:15:03
7 GIETBOUW 153
O
n
d
e
r
w
e
r
p

K
l
a
s
s
e

A

v
o
l
g
e
n
s

N
E
N

6
7
2
2

K
l
a
s
s
e

B
1

v
o
l
g
e
n
s


K
l
a
s
s
e

B
2

v
o
l
g
e
n
s

(
V
B
U

2
0
0
2
)

C
U
R
-
A
a
n
b
e
v
e
l
i
n
g

1
0
0

C
U
R
-
A
a
n
b
e
v
e
l
i
n
g

1
0
0
B
e
k
i
s
t
i
n
g



P
a
n
e
e
l
/
p
l
a
a
t
p
a
t
r
o
o
n

G
e
e
n

b
i
j
z
o
n
d
e
r
e

e
i
s
e
n

C
o
n
f
o
r
m

p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i

c
a
t
i
e

s
c
h
o
o
n
b
e
t
o
n

C
o
n
f
o
r
m

p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i

c
a
t
i
e

s
c
h
o
o
n
b
e
t
o
n
P
l
a
a
t
n
a
d
e
n


2

m
m


1

m
m


1

m
m
E
l
e
m
e
n
t
n
a
d
e
n


3

m
m


2

m
m


1

m
m
M
i
n
i
m
u
m

a
f
m
e
t
i
n
g


N
i
e
t

o
p
g
e
n
o
m
e
n

G
e
e
n

e
i
s
e
n

(
b
i
j

n
i
e
t
-
o
p
g
e
l
e
g
d

p
a
t
r
o
o
n
)

C
o
n
f
o
r
m

p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i

c
a
t
i
e
b
e
k
i
s
t
i
n
g
s
e
l
e
m
e
n
t
A
f
w
e
r
k
i
n
g

c
e
n
t
e
r
p
e
n
s
p
a
r
i
n
g
e
n

N
i
e
t

o
p
g
e
n
o
m
e
n

C
o
n
f
o
r
m

p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i

c
a
t
i
e

C
o
n
f
o
r
m

p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i

c
a
t
i
e
B
r
a
m
e
n

b
i
j

n
a
d
e
n


3

m
m


2

m
m


1

m
m
P
l
a
a
t
s
e
l
i
j
k
e

d
o
o
r
b
u
i
g
i
n
g
,


1

m
m


1

m
m


1

m
m
g
e
m
e
t
e
n

m
e
t

r
e
i

v
a
n

4
0
0

m
m
P
l
a
a
t
s
e
l
i
j
k
e

a
f
w
i
j
k
i
n
g
,


2

m
m


2

m
m


1

m
m
g
e
m
e
t
e
n

m
e
t

r
e
i

v
a
n

4
0
0

m
m
V
l
a
k
h
e
i
d

g
r
o
o
t

o
p
p
e
r
v
l
a
k
,


7

m
m


5

m
m


2

m
m
g
e
m
e
t
e
n

m
e
t

r
e
i

v
a
n

2
0
0
0

m
m
H
o
e
k
e
n
,

p
r
o

l
e
r
i
n
g
,

a
f
w
e
r
k
i
n
g

V
e
l
l
i
n
g
k
a
n
t
e
n

t
o
e
p
a
s
s
e
n

C
o
n
f
o
r
m

p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i

c
a
t
i
e

C
o
n
f
o
r
m

p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i

c
a
t
i
e
B
e
t
o
n
o
p
p
e
r
v
l
a
k



K
l
e
u
r

G
e
e
n

b
i
j
z
o
n
d
e
r
e

e
i
s
e
n

V
a
l
l
e
n

b
i
n
n
e
n

o
v
e
r
e
e
n
g
e
k
o
m
e
n

t
o
l
e
r
a
n
t
i
e

V
a
l
l
e
n

b
i
n
n
e
n

o
v
e
r
e
e
n
g
e
k
o
m
e
n

t
o
l
e
r
a
n
t
i
e
V
a
r
i
a
t
i
e

i
n

k
l
e
u
r
/
g
r
i
j
s
t
i
n
t

N
i
e
t

o
p
g
e
n
o
m
e
n

T
e
n

h
o
o
g
s
t
e

2

s
c
h
a
a
l
d
e
l
e
n

v
e
r
s
c
h
i
l

T
e
n

h
o
o
g
s
t
e

1

s
c
h
a
a
l
d
e
e
l

v
e
r
s
c
h
i
l
V
l
e
k
v
o
r
m
i
n
g

N
i
e
t

o
p
g
e
n
o
m
e
n

N
i
e
t

a
c
c
e
p
t
a
b
e
l

N
i
e
t

a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
L
u
c
h
t
b
e
l
l
e
n

p
l
a
a
t
s
e
l
i
j
k


5
0

m
m
2
/
d
m
2

N
i
e
t

z
i
c
h
t
b
a
a
r

o
p

5

m

e
n


5
0

m
m
2
/
d
m
2

N
i
e
t

z
i
c
h
t
b
a
a
r

o
p

5

m

e
n


5
0

m
m
2
/
d
m
2
L
u
c
h
t
b
e
l
l
e
n

t
o
t
a
a
l


1
5
0
0

m
m
2
/
d
m
2

N
i
e
t

z
i
c
h
t
b
a
a
r

o
p

5

m

e
n


1
0
0
0

m
m
2
/
d
m
2

N
i
e
t

z
i
c
h
t
b
a
a
r

o
p

5

m

e
n


3
0
0

m
m
2
/
d
m
2
G
r
i
n
d
n
e
s
t
e
n

N
i
e
t

o
p
g
e
n
o
m
e
n


5
0

m
m
2
/
d
m
2

N
i
e
t

a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
Z
a
n
d
s
t
r
e
p
e
n

G
e
e
n

b
i
j
z
o
n
d
e
r
e

e
i
s
e
n

T
e
n

h
o
o
g
s
t
e

1

p
e
r

1
0

m
2

N
i
e
t

a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
K
a
l
k
s
t
r
e
p
e
n

G
e
e
n

b
i
j
z
o
n
d
e
r
e

e
i
s
e
n

N
i
e
t

a
c
c
e
p
t
a
b
e
l

N
i
e
t

a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
A
f
t
e
k
e
n
e
n

s
c
h
r
o
e
f
-

e
n

s
p
i
j
k
e
r
g
a
a
t
j
e
s

N
i
e
t

o
p
g
e
n
o
m
e
n

C
o
n
f
o
r
m

p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i

c
a
t
i
e

C
o
n
f
o
r
m

p
r
o
j
e
c
t
s
p
e
c
i

c
a
t
i
e
9006950513_Boek.indb 153 03-06-2005 10:15:03
154
O
n
d
e
r
w
e
r
p

K
l
a
s
s
e

A

v
o
l
g
e
n
s

N
E
N
6
7
2
2

K
l
a
s
s
e

B
1

v
o
l
g
e
n
s


K
l
a
s
s
e

B
2

v
o
l
g
e
n
s

(
V
B
U

2
0
0
2
)

C
U
R
-
A
a
n
b
e
v
e
l
i
n
g

1
0
0

C
U
R
-
A
a
n
b
e
v
e
l
i
n
g

1
0
0
B
e
t
o
n
v
e
r
w
e
r
k
i
n
g



V
u
l
l
i
n
g

a
a
n
s
l
u
i
t
i
n
g
e
n
,

n
a
d
e
n


N
i
e
t

o
p
g
e
n
o
m
e
n

T
e
n

m
i
n
s
t
e

9
5
%

1
0
0
%
e
n

h
o
e
k
e
n
A
f
t
e
k
e
n
i
n
g

s
t
o
r
t
n
a
d
e
n

e
n


G
e
e
n

b
i
j
z
o
n
d
e
r
e

e
i
s
e
n

N
i
e
t

a
c
c
e
p
t
a
b
e
l

N
i
e
t

a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
s
t
o
r
t
o
n
d
e
r
b
r
e
k
i
n
g
e
n
O
n
v
o
l
k
o
m
e
n
h
e
d
e
n



A
f
t
e
k
e
n
i
n
g

w
a
p
e
n
i
n
g

o
f

r
o
e
s
t
s
t
r
e
p
e
n

G
e
e
n

e
s
t
h
e
t
i
s
c
h
e

e
i
s
e
n

N
i
e
t

a
c
c
e
p
t
a
b
e
l

N
i
e
t

a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
A
f
t
e
k
e
n
i
n
g

s
t
o
p
h
o
u
t

G
e
e
n

e
s
t
h
e
t
i
s
c
h
e

e
i
s
e
n

N
i
e
t

a
c
c
e
p
t
a
b
e
l

N
i
e
t

a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
A
f
t
e
k
e
n
i
n
g

a
f
s
t
a
n
d
h
o
u
d
e
r
s

G
e
e
n

e
s
t
h
e
t
i
s
c
h
e

e
i
s
e
n

N
i
e
t

a
c
c
e
p
t
a
b
e
l

N
i
e
t

a
c
c
e
p
t
a
b
e
l
A
f
t
e
k
e
n
i
n
g

r
e
p
a
r
a
t
i
e
s

G
e
e
n

e
s
t
h
e
t
i
s
c
h
e

e
i
s
e
n

A
c
c
e
p
t
a
b
e
l

i
n
d
i
e
n

d
e

a
f
w
i
j
k
i
n
g

i
n

l
o
k
a
l
e


A
c
c
e
p
t
a
b
e
l

i
n
d
i
e
n

d
e

a
f
w
i
j
k
i
n
g

i
n

l
o
k
a
l
e



g
r
i
j
s
t
i
n
t

e
n

v
l
e
k
k
e
r
i
g
h
e
i
d

n
i
e
t

m
e
e
r

d
a
n


g
r
i
j
s
t
i
n
t

e
n

v
l
e
k
k
e
r
i
g
h
e
i
d

n
i
e
t

m
e
e
r

d
a
n



1

s
c
h
a
a
l
d
e
e
l

b
e
d
r
a
a
g
t

t
e
n

o
p
z
i
c
h
t
e

v
a
n

h
e
t


1

s
c
h
a
a
l
d
e
e
l

b
e
d
r
a
a
g
t

t
e
n

o
p
z
i
c
h
t
e

v
a
n

h
e
t



o
m
r
i
n
g
e
n
d
e

b
e
t
o
n

e
n

h
e
t

o
p
p
e
r
v
l
a
k

n
e
t

z
o

v
l
a
k


o
m
r
i
n
g
e
n
d
e

b
e
t
o
n

e
n

h
e
t

o
p
e
r
v
l
a
k

n
e
t

z
o



i
s

a
l
s

h
e
t

o
m
r
i
n
g
e
n
d
e

n
i
e
t
-
g
e
r
e
p
a
r
e
e
r
d
e

b
e
t
o
n

v
l
a
k

i
s

a
l
s

h
e
t

o
m
r
i
n
g
e
n
d
e

n
i
e
t
-
g
e
r
e
p
a
r
e
e
r
d
e




b
e
t
o
n
S
c
h
e
u
r
e
n

N
i
e
t

o
p
g
e
n
o
m
e
n

T
e
n

h
o
o
g
s
t
e

0
,
1

m
m

T
e
n

h
o
o
g
s
t
e

0
,
1

m
m
V
o
e
g
e
n



V
o
e
g
w
i
j
d
t
e
v
a
r
i
a
t
i
e

l
o
o
d
r
e
c
h
t

o
p

v
l
a
k

N
i
e
t

o
p
g
e
n
o
m
e
n

T
o
l
e
r
a
n
t
i
e

t
e
n

h
o
o
g
s
t
e

2
5
%

T
o
l
e
r
a
n
t
i
e

t
e
n

h
o
o
g
s
t
e

2
5
%
V
o
e
g
w
i
j
d
t
e
v
a
r
i
a
t
i
e

e
v
e
n
w
i
j
d
i
g

N
i
e
t

o
p
g
e
n
o
m
e
n

T
o
l
e
r
a
n
t
i
e

t
e
n

h
o
o
g
s
t
e

3
0
%
a
a
n

v
l
a
k
F
i
g
u
u
r

7
.
6
4

B
e
o
o
r
d
e
l
i
n
g
s
k
l
a
s
s
e
n

A

v
o
l
g
e
n
s

N
E
N

6
7
2
2

e
n

B
1

e
n

B
1

v
o
l
g
e
n
s

C
U
R
-
A
a
n
b
e
v
e
l
i
n
g

1
0
0
9006950513_Boek.indb 154 03-06-2005 10:15:03
7 GIETBOUW 155
21 Betonwerk
21.00 Algemeen
21.00.60 BOUWSTOFFEN ALGEMEEN
01 KEURINGSGEGEVENS BETONSPECIE
Van betonspecie waarvan de sterkteklasse is voorgeschreven moeten voor elk te storten
onderdeel de volgende gegevens worden verstrekt:
het consistentiegebied
soort en klasse van de cement
aard van de toeslagmaterialen
02 BETONMORTEL (BRL 1801-95)
Nationale Beoordelingsrichtlijn.
Betonmortel.
(stationaire en mobiele betoncentrales)
21.50 IN HET WERK GESTORT BETON

2150.10-a IN HET WERK GESTORT BETON, BETONMORTEL
0. IN HET WERK GESTORT BETON
Niet-bekiste oppervlakken vlak onder de rei afgewerkt.
Vlakheidstolerantie niet-bekiste oppervlakken:
1. BETONMORTEL (NEN 5950+C92)
Mortelcentrale: 2.
Betonsterkteklasse: B 25.
Milieuklasse: 2.
Aard van de constructie: gewapend.
Volumieke massa (kg/m
3
):
Consistentiegebied 1.
Maximale watercementfactor
Cement: portlandvliegascement (NEN 3550+C95).
CEM II
Licht toeslagmateriaal (BRL 250/02):
Grof toeslagmateriaal na overeenkomst (NEN 5905-88):
Gebruik 20% beton- of menggranulaat als grindvervanger:
Vulstof
Hulpstof
Grootste korrelafmeting (mm):
Minimaal cementgehalte: overeenkomstig tabel 3.
Karakteristieke splijttreksterkte
4. STORTPLAN
Stortplan, door de aannemer te verstrekken
het stortplan moet de volgende gegevens bevatten:
de plaats van de stortvoegen
aantal te verstrekken exemplaren:
ter goedkeuring
goedkeuring
.01 SKELET
Figuur 7.65 STABU-specicatie betonmortel
9006950513_Boek.indb 155 03-06-2005 10:15:04
156
Het samenstellen van betonmortel bij gietbouw
betekent voornamelijk het in de juiste mengver-
houding doseren van de samenstellende mate-
rialen. Ook het transport naar het bouwwerk (in
betonmixers) is een integraal onderdeel van het
product van de betonmortelbedrijven.
7.8.1.b Kwaliteitszorg betonmortel
We volgen nu de kwaliteitszorg bij de productie,
het transport en de aevering van betonmortel.
Het bestek (de overeenkomst van aanneming)
geeft de omschrijving van een betonmortel voor
een bepaalde constructie, zie de STABU-speci-
catie, guur 7.65.
Drukvastheid, milieuklasse, consistentiegebied en
dergelijke zijn omschreven en overeenkomstig
het NPW is rekening gehouden met duurzaam
bouwen (portlandvliegas-cement en 20% meng-
granulaat).
De bestelling wordt geplaatst bij een gecerti-
ceerd betonmortelbedrijf. Het betonmortelbedrijf
beschikt dus over een intern kwaliteitsbewakings-
systeem. Dit houdt in dat het betonmortelbedrijf
moet beschikken over een bepaalde laborato-
riumuitrusting en dat gekwaliceerd personeel
aanwezig moet zijn, zodanig dat de keuring en
controle volgens NEN 5950 Voorschriften beton
- Technologie kan plaatsvinden.
Het transport van de betonmortel kan op ver-
schillende manieren plaatsvinden, zie NEN 3502
Levering van beton door betonmortelbedrijven.
Truckmixers dienen binnen twee uur na het
mengen of vullen geheel te zijn gelost. Elke
aevering dient vergezeld te gaan van een ge-
nummerde aeveringsbon (in duplo). Op de af-
leveringsbon dient vermeld te zijn: het leverende
bedrijf, het adres van aevering, de afnemer, de
mortelspecicatie en het tijdstip van laden van
de truckmixer op het betonmortelbedrijf. Bij
elke aevering wordt de aeveringsbon door de
afnemer, en met name ook door of namens de
directie, gecontroleerd op herkomst, de bestelde
soort en de transporttijd. Als de controle in orde
is bevonden wordt de mortel geacht te zijn
goedgekeurd overeenkomstig paragraaf 17.2 van
de UAV. Van de levering en keuring wordt overi-
gens ook door de directie aantekening gemaakt
in het dagboek of weekrapport.
Met betrekking tot de regelgeving in het Bouw-
besluit geeft het productcerticaat met de ae-
veringsbon aan dat de geleverde betonmortel
(door middel van een verwijzing naar 5.11 en
6.11 van NEN 6720) voldoet aan het Bouw-
besluit. Hiermee is de kwaliteitscirkel voor wat
betreft de betonmortel rond.
Zie voor een volledig overzicht van producten en
leveranciers de gids van nationale kwaliteitsver-
klaringen SBK.
7.8.2 Arbo-zorg gietbouw
Uiteraard moeten de nodige basismaatregelen
en voorzieningen worden getroffen, zoals onder
andere:

sparingen dichtleggen;

kantbeveiligingen aanbrengen;

voldoende borging en stutten;

orde op werkvloer en steigers;

gebruik van persoonlijke beschermings-


middelen.
Gietbouw vergt veel bijzondere aandacht. Het
is een snelle bouwmethode waarvoor vakman-
schap en goed op elkaar ingespeelde mensen
nodig zijn. Het bouwtempo ligt hoog: dragende
wanden en vloeren worden in het algemeen in
n dag gestort (tunnelgietbouw); s morgens
ontkisten, vervolgens de bekisting verplaatsen
naar de volgende plaats; wapening aanbren-
gen en de bekisting afstellen; in de loop van de
middag weer storten, zie paragraaf 7.5. Om de
gewenste snelle ontkisting in de volgende och-
tend mogelijk te maken worden de vers gestorte
delen meestal s nachts verwarmd.
Er wordt gewerkt met grote elementen waarbij
veel transport in korte tijd plaatsvindt. Bij elke
systeembekisting behoren de nodige hulp- en
omloopsteigers.
Bij deze bouwmethode lopen de bouwplaats-
medewerkers dan ook een aantal risicos. Als we
kijken naar de ongevallen op de bouwplaats, ko-
men nogal eens voor:

vallen van grotere hoogte (ernstige gevolgen);

ongevallen bij het hijsen;

kantelende bekisting bij montage, demontage


en tijdelijke opslag tussen twee storts (parkeren);
9006950513_Boek.indb 156 03-06-2005 10:15:04
7 GIETBOUW 157

bezwijken van de bekistings- of hulpconstruc-


tie;

ongelukken als struikelen, bekneld raken, sto-


ten, van hoogte vallend gereedschap, enzovoort.
Het is overeenkomstig het Bouwprocesbesluit
noodzakelijk om een Veiligheids- en Gezondheids-
plan (V- en G-plan) op te stellen. Werkoverleg
met betrokkenen op de bouwplaats is bij uitstek
het instrument om een goede afstemming te
krijgen op het gebied van veiligheid en gezond-
heid op de bouwplaats.
Veilig bekisten en ondersteunen begint op de
tekentafel. Er moet niet alleen rekening worden
gehouden met de sterkte van de bekisting, maar
ook met het transport naar en op het werk.
Ook de stabiliteit door middel van koppel- en
schoorverbanden is belangrijk. Voetplaten moe-
ten een zo groot mogelijk draagvlak hebben.
Stempels moeten tegen wegschuiven of stoten
deugdelijk worden vastgezet. Bekistingen wor-
den met behulp van een bouwkraan getrans-
porteerd. Uiteraard moet de bouwkraan aan de
wettelijke voorschriften voldoen.
7.8.2.a Voorzieningen ten behoeve van de
veiligheid
Achtereenvolgens nemen we enkele te treffen
voorzieningen door, ontleend aan documentatie
van de rma Gadon beton- en bekistingstechniek
te Waddinxveen:
beveiliging op het tunneldek;
uitrijvlonders begane grond;
uitrijsteigers verdiepingen.
Beveiliging op het tunneldek
Het is noodzakelijk om aan de voor- en achter-
zijde van het tunneldek direct na het stellen van
de tunnelbekisting een leuning aan te brengen.
Vooral tijdens het leggen van de vloerwapening,
het stortklaar maken en het storten zelf is er
gevaar dat men van een tunneldek valt. Aan de
zijkant van de tunnel is dat gevaar minder groot,
omdat er immers naast de tunnel waaraan wordt
gewerkt, vaak een ander tunnelelement staat
waarvan alleen de wand wordt gestort.
In verband met ontkisten en verplaatsen moet de
leuning simpel en veilig aangebracht en verwij-
derd kunnen worden, guur 7.66-2 en 7.66-3.
Uitrijvlonders begane grond
Bij het ontkisten op de begane grond worden de
tunnelelementen op een uitrijvlonder gereden
die zich vr de bouw bevindt. Bij de gevelaan-
sluiting kan de vlonder op de fundering worden
onderstopt. Aan de andere zijde moet onderstop-
ping op het maaiveld plaatsvinden. Hierbij moet
voor een voldoende stijve en sterke constructie
worden gezorgd. De vlonder moet zodanig
stabiel en horizontaal liggen dat kantelen is uit-
gesloten.
Uitrijsteigers verdiepingen
Op de verdiepingen wordt voor het naar buiten
rijden van de tunnelelementen gebruikgemaakt
van een uitrijsteiger. Deze steiger staat op
domp in de bouwlaag onder de tunnelbekisting,
guur 7.66-3.
De volgende veiligheidsvoorschriften moeten in
acht worden genomen:

de jukken van een travee moeten onderling


zijn gekoppeld;

de jukken naast de betonwand moeten met


kettingen tegen uitwaaien zijn gezekerd. De on-
der- en bovenliggende vloer moet de belasting
van de steiger op kunnen nemen, eventueel kan
het grondvlak worden vergroot;

tijdens het plaatsen en verplaatsen kunnen


schoren van jukken of bevestigingen worden
beschadigd. De schoren worden zwaar belast en
moeten daarom dus in orde te zijn. Schoren en
bevestigingspunten moeten regelmatig worden
gecontroleerd;

hardhouten klossen moeten goed vastgebout


zijn;

bij het ontkisten van grote elementen is het


vaak noodzakelijk om de leuning van de steiger
neer te klappen. In dat geval moeten, om onge-
vallen te voorkomen, nylon vangnetten aanwe-
zig zijn, guur 7.66-2 en 7.66-3;

de eerste en laatste uitrijsteiger dienen aan de


zijkant van een dubbele leuning en kantplank te
zijn voorzien. Uitrijsteigers dienen uitsluitend met
behulp van een viersprong te worden verplaatst.
7.8.2.b Parkeren en hijsen
Ook bij het parkeren en bij het hijsen van bekis-
tingselementen speelt de veiligheid een belang-
rijke rol.
06950513_hfs07.indd 157 10-06-2005 13:34:50
158
Tijdens het ontkisten en stellen kan de wandbe-
kisting het eenvoudigste worden verankerd met
een ketting aan een in de vloer gestorte haar-
speld (trekkracht min 25 kN).
Wanneer de wanden gedurende langere tijd of
tijdens storm geparkeerd zijn, is een koppeling
door middel van steigerbuis het meest stabiel,
guur 7.67.
Om kantelen en dus ongevallen en schade te
voorkomen zijn dergelijke voorzieningen nood-
zakelijk.
Elementen tot een lengte van 3125 mm
Zowel bij halve als bij complete tunnelelementen
worden om de eindproelen van het tunneldek
hijsogen geschoven die bevestigd zijn aan een
tweesprong of viersprong. De bouwkraan mag
het element pas transporteren wanneer door de

Figuur 7.66 Steigerplan voor een hoogbouw


Figuur 7.67 Koppeling met behulp van steigerbuis
9006950513_Boek.indb 158 03-06-2005 10:15:06
7 GIETBOUW 159
gaten van de hijsbalken en de corresponderende
gaten in de eindproelen van het element
de borgpennen zijn aangebracht. Behoudens
wat kleinere gedeelten worden alle tunnel-
elementen getransporteerd met een viersprong,
guur 7.68.
Elementen met een lengte groter dan
3125 mm
Bij het ontkisten worden de gekoppelde elemen-
ten voor de helft op de uitrijsteiger gereden tot
het zwaartepunt onder de gestorte vloer uit-
komt. Voor het hijsen wordt de bout van de hijs-
driehoek door het bovenblad gestoken en aan
de onderzijde geborgd met een vloerpen met
een vleugelmoer, guur 7.69. Ook de steigers
worden getransporteerd met een viersprong. Op
de steigerjukken zijn hijsogen aangebracht die
alleen bij het hijsen boven de vloer uitsteken.
Figuur 7.69 Borging
Bij veel wind moet het werk worden gestopt.
Niet alleen de situering (open terrein in het bin-
nenland of langs de kuststrook, luwte van andere
bebouwing) maar ook de hoogte waarop wordt
gewerkt is van invloed op de wind. Het is onder
alle omstandigheden onverantwoord om de
werkzaamheden voort te zetten als windkracht 7
is bereikt (er rekening mee houdend dat per elke
10 m hoogte de windkracht met 1 toeneemt).
7.8.3 Milieuzorg gietbouw
De milieuzorg bij gietbouw omvat:
1 energieverbruik;
2 duurzaam bouwen.
7.8.3.a Energieverbruik gietbouw
Energie wordt voornamelijk gebruikt bij de pro-
ductie van het wapeningsstaal en het cement,
voor het mengen van de specie, het transport
(grondstoffen, specie, wapening en bekisting) en
het verdichten met trilnaalden.
De voorkeursaanwijzingen van het Nationaal
Pakket Woningbouw Duurzaam Bouwen (NPW)
voor gietbouw stemmen overeen met die van
stapelbouw. Verschil tussen het lijmen van kalk-
zandsteenelementen en het ter plaatse storten
van beton zou men kunnen uitdrukken in de
hoeveelheid energie benodigd voor de productie
van n m
2
woningscheidende wand. Voor kalk-
zandsteenelementen is dat 333 MJ/m
2
en voor
gietbouw 343 MJ/m
2
. De gebruikte hoeveelheid
energie is niet alleen van belang vanwege de
benodigde energiewinning, maar ook in verband

Figuur 7.68 Viersprong
9006950513_Boek.indb 159 03-06-2005 10:15:08
160
met de bijbehorende uitstoot van schadelijke
rookgassen (bron NOVEM).
Evenals bij stapelbouw kunnen productieuitval
en sloopafval worden hergebruikt. Gesloten
zand- en grindputten kunnen worden heringe-
richt. Op betonmortelcentrales en voor truck-
mixers wordt spoelwater gebruikt. Daarnaast
zijn er specieresten na het storten. Steeds meer
betoncentrales zijn in staat om spoelwater en
specieresten opnieuw in het productieproces op
te nemen.
7.8.3.b Duurzaam bouwen
Het Nationaal Pakket Woningbouw Duurzaam
Bouwen doet de aanbeveling om in het kader van
duurzaam bouwen zoveel mogelijk te werken
met mergelarme cementen zoals hoogoven-
cement of portlandvliegas-cement en grind te
vervangen door minimaal 20% granulaten uit
beton- en metselwerkpuin. In de gietbouw kan
dit zonder meer worden uitgevoerd.
Voor bepaalde toepassingen kan het grind zelfs
volledig worden vervangen door menggranula-
ten: granulaatbeton. Dit kan bijvoorbeeld voor
constructies die voornamelijk op druk worden
belast en die zich in milde expositieomstandig-
heden bevinden.
De betonvoorschriften voorzien nog niet in de
aangepaste regels voor granulaatbeton. Daarom
is eind 1997 CUR-aanbeveling 58 Menggranu-
laten in betonwanden voor bouwwerken in veilig-
heidsklasse 1 en 2 gepubliceerd. Hiermee wordt
toepassing van granulaatbeton in dragende wan-
den van eengezinswoningen mogelijk.
Het gebruik van granulaatbeton dient tijdig met
de betoncentrale te worden overlegd; het kan
voorkomen dat er niet altijd voldoende granulaat
van voldoende kwaliteit op voorraad is.
Duurzaam bouwen met inbegrip van het
Nationaal Pakket Woningbouw wordt besproken
in deel 7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 5 Duurzaam
bouwen
Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
1 Bekistingswijzer. VOBN.
2 Beton en Milieu; antwoord op de meest gestelde
vragen. Vereniging Nederlandse Cementindu-
strie, 1996.
3 CUR-aanbeveling 9 Bepaling van de sterkteont-
wikkeling van jong beton op basis van de gewogen
rijpheid.
4 CUR-aanbeveling 58 Menggranulaten in beton-
wanden voor bouwwerken in veiligheidsklasse
1 en 2.
5 CUR-aanbeveling 100 Schoon beton. Criteria
voor de specicatie en beoordeling van beton-
oppervlakken.
6 CUR-rapport 2 Het verwerken van beton bij
lage temperaturen.
7 CUR-rapport 7 Versnelde verharding van beton
door verwarming.
8 Geluid en wonen; met gietbouw naar verhoogde
geluidisolatie. Betonbank, 1998.
9 Gietbouwdetails geluidwering voor gietbouw in
de woningbouw. VOBN.
10 Gietbouwgids 1998. Betonbank.
11 Gietbouwviewer, versie 2.0 (geautomatiseerd
tekeningenbestand op cd-rom). Betonbank,
1998.
12 Holthuis, ing. J.H., Betonkwaliteit... hoe krijg
je dat?
13 Handboek Bekistingen. STUBECO.
14 Woningbouwprojecten in betoncascos, deel
Bouwsystemen. Betonbank, 1998.
15 Woningtypologie. Betonbank, 1998.
Normen
NEN 3028 Veiligheidseisen voor centrale verwar-
mingsinstallaties
NEN 3502 Levering van beton door betonmortel-
bedrijven
NEN 5950 Voorschriften Beton Technologie (VBT
1986)
NEN 5988 Beton Bepaling van de kubusdruk-
sterkte Verhardingsproef
NEN 5989 Beton Bepaling van de kubusdruk-
sterkte Verhardingsproef met temperatuur-
regeling
NEN 6720 Voorschriften Beton TGB 1990 Con-
structieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995).
9006950513_Boek.indb 160 03-06-2005 10:15:09
7 GIETBOUW 161
NEN 6722 Voorschriften Beton Uitvoering (VBU
1988)
NEN EN 206-15978 Beton Deel 1: Specicatie,
eigenschappen, vervaardiging en conformiteit
NEN 8005 Nederlandse invulling van NEN-EN
206-1
NPR 5070 Geluidwering in woongebouwen Voor-
beelden van wanden en vloeren in steenachtige
draagconstructies
9006950513_Boek.indb 161 03-06-2005 10:15:09
162
9006950513_Boek.indb 162 03-06-2005 10:15:09

8
Montagebouw prefab-beton
ir. P. van Boom, ir. A. van Tol
Prefab-beton wordt in verschillende verschijningsvormen gebruikt op
de bouwplaats. In de woningbouw is er vaak sprake van het gebruik
van prefab-beton in losse onderdelen, als aanvulling op stapel- en
gietbouw.
Bij woningbouw is voor de uitvoeringswijze steeds de afweging tussen
gietbouw, tunnelen, stapelbouw of prefab-casco aan de orde.
De vloeren zijn vrijwel altijd van prefab-beton, tenzij er getunneld
wordt. De begane-grondvloer bestaat uit gesoleerde kanaalplaten,
PS-broodjesvloeren of (rib)cassettevloeren. De verdiepingsvloeren zijn
van breedplaten of kanaalplaten.
In de traditionele bouw worden de dragende wanden vaak gebouwd
in kalkzandsteen, baksteen of in het werk gestort beton. Prefab-beton
wordt in de traditionele bouw toegepast voor de elementen die in
aanraking komen met de buitenlucht en extra duurzaam moeten zijn.
Hierbij kan men denken aan balkons, galerijplaten, trappen en
bordessen, lateien en banden voor metselwerk en lateien. Ook komt
het voor dat de wanden als losse prefab-betonnen onderdelen
worden geleverd.
Sinds de jaren zestig zijn er ook prefab-bouwsystemen voor de
woningbouw ontwikkeld. Hierbij wordt met prefab-betonnen elemen-
ten een groot deel van of zelfs een compleet casco samengesteld.
9006950513_Boek.indb 163 03-06-2005 10:15:09
164
Inleiding
Prefab-betonnen constructies kennen een eigen
detaillering. Dat geldt met name voor de toepas-
singen in de woningbouw. Het is noodzakelijk
om deze detaillering vanaf het ontwerp te res-
pecteren voor een efcinte en betrouwbare
constructie.
De woningbouw is de laatste jaren aan een sterk
toenemende regelgeving onderhevig. Soms is
het moeilijk om bestaande systemen aan deze
wijzigingen te laten voldoen. Door innovatie van
de toeleverende industrie ontstaan echter ook
weer nieuwe producten en systemen met vol-
doende mogelijkheden.
Overwegingen bij de keuze voor
prefab-beton
Bij de keuze voor materiaal en bouwwijze spelen
uitvoeringstechnische zaken een grote rol. Toe-
passing van prefab-beton in de woningbouw kan
worden overwogen op basis van de volgende
aspecten:
1 verhogen van de bouwsnelheid c.q. vervroe-
gen van het tijdstip van (deel)oplevering. De uit-
voering (montage) op de bouwplaats gaat snel-
ler dan een traditionele uitvoering. Bij grotere
series woningbouw is een snelle afronding van
de ruwbouw echter niet altijd wenselijk vanwege
de relatief lange termijn van de afbouwfase. Men
zoekt dan naar bouwsystemen of bouwcompo-
nenten waarmee de afbouw op de ruwbouw kan
volgen als een treinstel van activiteiten. Om deze
redenen ziet men overigens ook steeds vaker
dat, vooral in de woningbouw, ruwbouw en af-
bouw worden gentegreerd;
2 vereenvoudigen van de uitvoeringsmethode,
of gedeelten van de productie buiten het kritieke
pad van de uitvoering van een project houden.
Een voorbeeld hiervan zijn de prefab-betonnen
onderdelen die gebruikt worden bij een uit-
voering met tunnelbekistingen: kimblokken en
topgevels;
3 beperken van de activiteiten op de bouw-
plaats vanwege risicos. Het voorspannen van
vloeren gebeurt daarom zeer weinig in het werk
en vrij vaak in prefab-beton. Zo kiest men er ook
vaak voor om schoon beton als prefab-beton uit
te voeren. Hierdoor voorkomt men het risico van
afkeur op de bouw, waardoor het gehele bouw-
proces nadelig benvloed kan worden;
4 bijzondere eisen aan vormgeving, beton-
oppervlak, dichtheid of kwaliteit van uitvoering.
Door het bouwen onder geconditioneerde
omstandigheden kan de kwaliteit van prefab-
beton veel groter zijn. De toepasbare beton-
soorten in prefab-beton zijn ook veel ruimer
voorhanden. Hierdoor zijn hogere sterkteklassen
mogelijk, maar ook gekleurd beton en diverse
toeslagstoffen. Door verschillende afwerkingen
en bewerkingen is sierbeton in alle vormen mo-
gelijk, maar ook door:

toepassing van zelfverdichtend beton;

de hogere kwaliteit van de bekistingen;

Figuur 8.1 Toepassing prefab-beton in woningen Bron: BFBN Bouwen in prefab beton
9006950513_Boek.indb 164 03-06-2005 10:15:10
8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 165
Prestatie-eisen voor de woningbouw
Woningbouw heeft een grote maatschappelijke
functie. Aan gebouwen met een woonfunctie
stelt het Bouwbesluit dan ook veel eisen ten aan-
zien van:
1 constructie;
2 geluid;
3 vochtwering;
4 warmte-isolatie.
1 Constructie-eisen
Een gebouw dient te voldoen aan de construc-
tieve eisen. Hierbij verwijst het Bouwbesluit naar
diverse Nederlandse Constructieve Normen. De
belangrijkste zijn NEN 6700, NEN 6702, NEN
6720 en NEN 6071. Uit controleberekeningen
van de (deel)constructeur dient te volgen dat
voldaan wordt aan deze eisen.
Daarnaast zijn er aanvullende eisen ten behoeve
van de bijkomende doorbuiging, brandwerend-
heid, minimale koppelwapening ten behoeve
van het voorkomen van voortschrijdende instor-
ting, schijfwerking en de stabiliteit van prefab-
betonnen onderdelen.
Constructie-eisen worden behandeld in deel
7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 3 Dragen en in deel
3 Draagstructuur, hoofdstuk 4 Dragende elementen
in beton
2 Geluidseisen
De uitwendige scheidingsconstructie (gevel)
dient te voldoen aan een geluidbelasting van
35 dB(A) met een minimum van 20 dB(A). Een
betonnen gevelsysteem voldoet daar altijd aan.
Bij grotere geluidbelasting (bijvoorbeeld ten ge-
volge van verkeer) is soms een zwaardere gevel
nodig en aangepaste detaillering in de glascon-
structie, ventilatieroosters en andere doorvoeren.
De eisen ten aanzien van geluidwering tussen
twee ruimten hebben vooral invloed op de
massa en uitvoering van de woningscheidende
wanden en vloeren. Er is sprake van minimale
eisen zoals gesteld in het Bouwbesluit (luchtge-
luid minimaal I
u;k
> 0 en contactgeluid I
co
> 5
dB). Daarnaast is er sprake van een predikaat com-
fortklasse wanneer de woningen voldoen aan
zwaardere eisen zoals I
lu;k
> 5 dB en I
co
> 10 dB.
De akoestische prestatie wordt gevormd door

de constructieonderdelen op een andere


zijde te storten dan de uiteindelijke situatie. Een
voorbeeld hiervan is een balkonelement of een
betonnen trap;
5 benutten repetitiemogelijkheden door serie-
effect. Hierbij kan men denken aan de standaard-
elementen die op voorraad geproduceerd kun-
nen worden, zoals lateien, randen en banden.
6 beperken faalkosten. De voorbereiding voor
prefab-beton is veel intensiever. Dit kan lastig
zijn, maar een goed geregelde voorbereiding
beperkt de faalkosten op de bouwplaats zelf;
7 economische overwegingen. Er is niet alleen
sprake van een afname van de directe kosten.
Een ander voordeel is dat de hoofdaannemer
zich door het uitbesteden van de werkzaam-
heden meer kan concentreren op het cordi-
natieproces in plaats op van het bouwen. Er is
minder bouwplaatspersoneel nodig en de bouw
duurt minder lang. Al deze aspecten hebben een
positief effect op de bouwplaatskosten en nan-
cieringskosten.
Prefab-beton heeft echter ook beperkingen en
nadelen:
1 er is meer cordinatie vereist. Doordat de pro-
ductie veelal buiten het primaire proces plaats-
vindt, kunnen misverstanden ontstaan bij afspra-
ken over aevering, inpassing, toleranties en
andere uitvoeringsaspecten. Een goede informa-
tie-uitwisseling en communicatie zijn essentieel.
Doordat er meer partijen betrokken zijn bij het
bouwproces, zijn goede afspraken en controles
erg belangrijk, vooral in het engineeringsproces;
2 de montagetijd is kort, maar de voorberei-
dingsperiode is meestal langer. Hierdoor is veel
aandacht nodig voor de planning. In het bijzon-
der het tijdstip van accepteren van de laatste
wijzigingen of aanvullingen, bijvoorbeeld de
kopersopties, is svan belang;
3 prefab-betonnen elementen zijn beperkt van
afmetingen. Er is dus altijd sprake van voegen en
naden tussen de elementen. Soms is het moge-
lijk de elementen zodanig te kiezen dat de naden
deels wegvallen achter scheidingswanden en
dergelijke. De keuze van de plaats van deze voe-
gen en naden is dus van belang.
9006950513_Boek.indb 165 03-06-2005 10:15:11
166
Figuur 8.2 Minimaal benodigde dikte voor wanden en vloeren voor woongebouwen in mm Bron: Ingenieursbureau Bartels BV
Type vloer/ overspanning (in mm) 4200 5400 6000 7500
Voorgespannen met kanalen
Appartementenvloer, kanaalplaatvloer met dikke onderens 260 260 260 260
+ zwevende dekvloer (10 mm foam + 50 mm dekvloer)
+ zwevende dekvloer (20 mm minerale wol + 50 mm dekvloer) 260 260 260 260
260 260 260 260
Gewapend massieve vloer met leidingen in fabriek aangebracht
(tussen haakjes: doorgaand over meerdere steunpunten)
Massieve vloer (breedplaat of geprefabriceerde leidingvloer) 340 (B25)
+ 40 mm droge dekvloer fermacell 2 E 32 210 210 240 290 (B35)
(210) (210) (210) (250)

+ 50 mm dekvloer 340 (B25)
280 280 280 290 (B35)
(280) (280) (280) (280)
+ zwevende dekvloer (10 mm foam + 50 mm dekvloer) 340 (B25)
210 210 240 290 (B35)
(210) (210) (210) (250)

+ zwevende dekvloer (20 mm minerale wol + 50 mm dekvloer) 340 (B25)
210 210 240 290 (B35)
(210) (210) (210) (250)
220 220 240 340 (B25)
290 (B35)
Voorgespannen massieve vloer met in fabriek ingestorte leidingen
Massieve vloer
+ 40 mm droge dekvloer fermacell 2 E 32 210 210 210 210
Massieve vloer (breedplaat of geprefabriceerde leidingvloer) 280 280 280 280
+ 50 mm dekvloer
+ zwevende dekvloer (10 mm foam + 50 mm dekvloer) 210 210 210 210
+ zwevende dekvloer (20 mm minerale wol + 50 mm dekvloer) 210 210 210 210
220 220 240 240
Woningscheidend 250 280
Eindwand of spouwmuur 160 180
Uitgangspunten: variabele belasting 1,75 kN/m
2
; lichte scheidingswanden 1,0 kN/m
2
.
Vetgedrukte waarden gelden voor Comfortklasse.
9006950513_Boek.indb 166 03-06-2005 10:15:11
8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 167
de samenhang van de constructieonderdelen,
afwerkingsmethode en nauwkeurigheid van uit-
voering. De tabel van guur 8.2 geeft de nood-
zakelijke massa voor wanden en vloeren in de
diverse situaties.
3 Vochtweringseisen
In het Bouwbesluit worden vanwege gezond-
heidsredenen eisen aan de vochtwering gesteld.
De gehele gevel, inclusief doorvoeren en ventila-
tieopeningen, dient wind- en waterdicht te zijn.
Dit heeft vooral invloed op de detaillering van de
buitengevel en aansluitingen daarop (kozijnen,
balkons, enzovoort). Ook condensatie op de
binnenconstructie dient vermeden te worden.
Hierbij moeten vooral uitkragende constructies
(balkons) en de aansluiting funderingsbalk met
de begane-grondvloer worden beschouwd.
In het Bouwbesluit worden waarden voor de
zogenoemde f-factor voorgeschreven ter voor-
koming van condensatie. Deze factor geeft de
verhouding tussen twee temperatuurverschillen,
namelijk binnenoppervlaktetemperatuur minus
buitentemperatuur, en binnentemperatuur mi-
nus buitentemperatuur. Voor woningen geldt dat
f groter moet zijn dan 0,65.
Speciaal voor de woningbouw worden ook
eisen gesteld aan de luchtdoorlatendheid van
de begane-grondvloer, vanwege problemen
ten gevolge van watertransport vanuit de kruip-
ruimte.
Bepaling van de f-factor komt aan de orde in
deel 4a Omhulling, hoofdstuk 1 Prestatie-eisen
4 Warmte-isolatie-eisen
Met de Energieprestatienorm (EPN) kan door mid-
del van berekeningen de energiezuinigheid van
de gehele woning worden vastgesteld. Daarnaast
geldt een minimale eis voor de R
c
-waarde van
2,5 m
2
K/W, uitgezonderd ramen, deuren en
dergelijke die een warmtedoorgangscofcint
mogen bezitten van ten hoogste 4,2 W/m
2
K.
Behalve het toepassen van een meer gesoleerde
constructie kunnen ook maatregelen in de instal-
latie bijdragen tot een betere prestatie op het
gebied van energiezuinigheid.
8.1 Componenten in prefab-beton
Prefab-beton wordt in veel onderdelen van de
woningbouw toegepast. Hiervan wordt een kort
overzicht gegeven met relevante informatie ge-
richt op toepassing in de woningbouw.
8.1.1 Funderingen
Nederland kent een sterk wisselende bodem en
daardoor sterk wisselende funderingscondities.
Zowel bij funderen op staal als op palen heeft
men toepassingen in prefab-beton ontwikkeld.
Ook voor ondergronds bouwen (kelders, tun-
nels) zijn verschillende prefab-oplossingen voor-
handen.
Palen
In Nederland wordt circa 550.000 m
3
beton per
jaar gebruikt voor prefab-betonnen palen. Het
grootste deel hiervan is voorzien van voorspan-
ning. De voorspanning is nuttig in verband met
de grote trekspanningen die ontstaan bij het
heien, vooral bij een wisseling van weerstand van
de grond.
Er zijn diverse typen palen ontwikkeld. Voor de
woningbouw is het meest voorkomende type
de gladde paal met vierkante of rechthoekige
doorsnede. Deze is verkrijgbaar in afmetingen
van 180 180 mm tot 500 500 mm, met een
maximale lengte van circa 80 maal de diame-
ter. De paal wordt door middel van heien in de
grond gebracht als een grondverdringend paal-
systeem. Rechthoekige palen, die vrij kostbaar
zijn, worden in specieke gevallen gebruikt, bij-
voorbeeld bij een grote horizontale gronddruk.
Recente ontwikkelingen in paaltypen
Paal met warmtewisselaar
Dit type paal is voorzien van een warmte-
wisselaar. Hiermee kan met behulp van een
pompinstallatie vloeistof worden verpompt
naar de paalpunt. De temperatuur op dit
niveau is redelijk continu (circa 10 C in Ne-
derland). Hiermee kan energie worden ge-
wonnen voor verwarming of voor koeling;
Arbo-paal
Hierbij kan de stekverbinding tussen de paal
en de fundering met ingestorte ankers worden
9006950513_Boek.indb 167 03-06-2005 10:15:11
168
uitgevoerd. Het voordeel is dat de koppen niet
meer gesneld hoeven te worden en de paal
precies op hoogte aangebracht kan worden.
De paalkop van deze heipaal is voorzien van
sparingbuizen. De sparingbuizen worden
na het heien volgegoten met een speciale
gietmortel op basis van hoogovencement.
Vr het uitharden worden in deze mortel de
stekeinden gestoken. Bijkomend voordeel van
het later ingieten van de stekken is, dat ook
wandelstokken als bijlegwapening kunnen
worden toegepast zonder dat deze in het
werk moeten worden gebogen.
In deel 2 Onderbouw, hoofdstuk 4 Fundering
op palen komen palen uitgebreid aan de orde
Balken
In Nederland worden de funderingsbalken
vooral voor de woningbouw in toenemende
mate in prefab-beton uitgevoerd. Vaak worden
deze balken geleverd door de producent van de
prefab-palen. Mede hierdoor kan de leverancier
vaak een optimaal ontwerp van het palenplan
uitvoeren.
Door de fundering op deze wijze in prefab uit
te voeren kan de begane-grondvloer in een zeer
korte bouwtijd gereed zijn.
De balken hebben meestal door de leverancier
gestandaardiseerde afmetingen. Hierbij is reke-
ning gehouden met de minimale hoogte ten
behoeve van de vorstdiepte, aansluitdetails van
wanden en vloeren en andere eisen volgens het
Bouwbesluit.
De balken worden op de palen gemonteerd
nadat deze op hoogte zijn gesneld en exact op
niveau zijn aangestort. De balken worden door
middel van een in de paal ingeboorde en ge-
lijmde stek verbonden met de palen. Hiertoe zijn
de balken voorzien van verticale sparingen. De
aansluitingen tussen de balken onderling bestaat
meestal uit een tandoplegging (halfhoutse verbin-
ding).
Paalmisstanden worden gecorrigeerd door de
koppeling met de vloer of door plaatselijke
betonkopjes (poertjes/balkjes) op de palen te
storten. In een uiterst geval kunnen ook extra
koppelbalken gebruikt worden.
Voordat de balken geproduceerd kunnen wor-
den, dienen de gewenste sparingen ten behoeve
van nutsvoorzieningen, riolering en aansluitingen
met wanden en dergelijke al bekend te zijn (dus
ook de kopersopties). Dit vereist een langere en
betere voorbereiding dan bij een uitvoering ter
plaatse.
Funderingsbalken worden uitgebreid
behandeld in deel 2 Onderbouw, hoofdstuk 5
Ontwerp en uitvoering
8.1.2 Kelders
Prefab-beton is door de productiemogelijk-
heden beter waterdicht te maken dan in het
werk gestort beton. De betonkwaliteit is veelal
hoger en de krimp van het beton heeft groten-
deels plaatsgevonden voordat het element
gemonteerd werd. De aansluiting tussen de
onderlinge delen is echter weer moeilijker water-
dicht uit te voeren.
Er bestaan diverse oplossingen om kelderwanden
in prefab-beton uit te voeren. Het meest toege-
past is wellicht het hollewand-element, guur 8.3.
Hierbij wordt door de leverancier feitelijk een
halffabrikaat geleverd. De wand bestaat uit twee
met elkaar verbonden, verticaal gewapende be-
tonschillen die de zijkant van de wand vormen.
Na het stellen van de wanden wordt de ruimte
tussen de schillen voorzien van additionele wa-
pening en vervolgens volgestort. Bij een goede
detaillering en wapening van vooral de voegen
kan hiermee een waterdichte kelderwand wor-
den gemaakt, vergelijkbaar met in het werk ge-
stort beton.
Er zijn ook keldersystemen beschikbaar die uit
volle wanden bestaan, waarbij de aansluiting
met de vloer en de onderlinge verticale voegen
door middel van grote in het werk gestorte stro-
ken en vaak verdikkingen wordt uitgevoerd. De
waterdichting wordt verzorgd door de stortstro-
ken af te plakken met een strook EPDM-folie.
Met name voor de woningbouw zijn er een aan-
tal leveranciers die volledige prefab-kelders aan-
bieden, guur 8.4. Deze worden in zijn geheel
geproduceerd en gemonteerd. De snelheid van
bouwen ten opzichte van de traditionele werk-
wijze is een groot voordeel van deze systemen.
9006950513_Boek.indb 168 03-06-2005 10:15:11
8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 169
Kelders worden besproken in deel 2
Onderbouw, hoofdstuk 6 Bouwputten en kelders
8.1.3 Vloersystemen
In de woningbouw worden de volgende prefab-
vloersystemen toegepast, guur 8.5:
1 breedplaatvloeren;
2 kanaalplaatvloeren;
3 ribcassettevloeren;
4 combinatievloeren;
5 leidingvloersystemen.
1 Breedplaatvloeren
Breedplaten zijn zogenaamde schilvloeren,
waarbij alleen de onderste schil van 5 tot 10 cm
als prefab-beton wordt geleverd. De rest van
de vloerdikte moet in het werk worden aange-
bracht. De bovenwapening evenals de wapening
direct op de plaat dient door de aannemer aan-
gebracht te worden op het werk.
In Nederland is het gebruikelijk dat de gehele
vloer, inclusief de bijlegwapening, door de leve-
rancier wordt berekend en getekend.
De platen moeten in het werk gestempeld wor-
den. Hiertoe moeten de voorschriften van de
leverancier goed opgevolgd worden.
In het werk kunnen (bijna) alle benodigde lei-
dingen en voorzieningen in de druklaag worden
aangebracht.
Breedplaten worden niet voorzien van isolatie.
De toepassing blijft daarom beperkt tot de ver-
diepingsvloeren. Ze zijn wel voorzien van wape-
ning of voorspanning. In het laatste geval zijn
grotere overspanningen mogelijk. Ook de stem-
pelafstand kan dan groter zijn.
De breedte van de platen varieert per leveran-
cier, maar is maximaal 3 meter. De maximale
lengte is gewoonlijk 6 m (gewapend) tot 11 m
(voorgespannen). De langsvoegen zijn voorzien
van een vellingkant.
De breedplaatvloer kenmerkt zich door een grote
mate van exibiliteit: elke vloerindeling is mo-
gelijk. Door de zeer grote breedte van 3 meter
is het aantal naden in het plafond minimaal. De
vloer presteert uitstekend op het gebied van de
vereiste massa ten behoeve van geluidwering, zie
de tabel van guur 8.2.
De platen kunnen geleverd worden met voorzie-
ningen zoals elektradozen. Ook is het mogelijk
allerlei leidingwerk voor de installaties, inclusief
riolering en mechanische ventilatie, in het ge-
deelte van de vloer boven de breedplaat aan te
brengen.
De wijze van bouwen (storten van de vloer) kan
de bouwtijd verlengen ten opzichte van andere
vloersystemen. De inzet van meer materieel
(betonaanvoer, stempels) en materiaal (beton,
wapening, leidingen en voorzieningen) is iets dat
bij de keuze voor dit type vloerplaat hoort.
2 Kanaalplaatvloeren
Kanaalplaten zijn het meest gebruikte prefab-
betonnen vloertype. De platen hebben een
werkende breedte van 1,20 meter en een lengte
varirend van 0,5 m tot 16 meter. De hoogte
Figuur 8.3 Dubbele wand toegepast als kelderwand
Bron: Alvon
Figuur 8.4 Plaatsen prefab-kelder
Bron: Simon Bouwmaterialen
9006950513_Boek.indb 169 03-06-2005 10:15:13
170
van de plaat wordt bepaald aan de hand van de
overspanning en de belasting, en varieert van
120 mm tot 400 mm.
De platen zijn steeds voorgespannen en voorzien
van kanalen, waardoor op gewicht en materiaal
wordt bespaard. Dit voordeel is echter in de
appartementenbouw minder van toepassing
in verband met de daar geldende massa-eisen.
Inmiddels zijn er voor gebruik in appartementen
diverse typen kanaalplaten ontwikkeld die vol-
doen aan de massa-eisen.
Ook kanaalplaten zijn voorzien van vellingkanten.
Door de beperkte breedte van 1,2 meter neemt
het aantal voegen in het plafond echter toe.
De kanaalplaat kan worden voorzien van PS-iso-
latie aan de onderzijde voor de begane-grond-
vloeren. Voor deze vloeren zijn er speciale ronde
kruipluiksparingen ontwikkeld die een damp-
dichtere oplossing mogelijk maken.
Sparingen en voorzieningen, bijvoorbeeld cen-
traaldozen, kunnen op beperkte plaatsen in de
doorsnede worden opgenomen.






Figuur 8.5 Vloertypen in de woningbouw
9006950513_Boek.indb 170 03-06-2005 10:15:14
8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 171
De montage gebeurt meestal zonder te stempe-
len.
De kanaalplaat kenmerkt zich door efcint
materiaalgebruik en snel bouwen met grote
overspanningen. Nadeel zijn de wat grotere be-
perkingen op constructief gebied en ten aanzien
van de toepassing van voorzieningen in de vloer.
3 Ribcassettevloeren
De ribbenvloer is een vrijdragende systeemvloer
die in de lengterichting van voorgespannen rib-
ben is voorzien. Elementen met ribben in de
lengte- n in de breedterichting, worden ribcas-
settevloeren genoemd.
De dwarsribben en de dwarsribbe op het einde
van de vloerplaat zijn bedoeld om bouwmuur-
belastingen dwars op de plaatoverspanning op
te nemen.
De vloeren worden alleen toegepast als begane-
grondvloer voor de woningbouw. De onderzijde
is voorzien van voorgevormd PS-isolatie waarbij
ook de ribben voorzien zijn van isolatie. De kop-
pen zijn ook voorzien van isolatie.
De platen hebben een vaste breedte van 1,20
meter. Een aantal pasplaten zijn beschikbaar.
Afwijkende breedten dienen in het werk gestort
te worden. Hiervoor worden veelal PS-passtuk-
ken geleverd als bekisting/isolatie.
Meestal krijgt de vloer alleen een afwerklaag.
Soms is een druklaag voorgeschreven.
4 Combinatievloeren
Deze vloer wordt ook wel PS-isolatievloer
genoemd. De begane-grondvloer voor de
woningbouw bestaat uit voorgespannen kleine
betonnen liggers in een omgekeerde T-vorm.
De balkjes worden 60 of 80 cm uit elkaar gelegd.
Tussen deze liggers worden polystyreen (PS)
vulelementen gelegd. De druklaag (voorzien van
wapening) wordt daarna hierop aangebracht.
Het resultaat is een homogene vloerconstruc-
tie met goede thermische eigenschappen. De
vloer is erg exibel en kan zonder specialistisch
gereedschap, kranen, enzovoort aan worden ge-
legd. De gebruikte hoeveelheid beton is gering.
5 Leidingvloersystemen
De breedplaat is van oorsprong een vloersysteem
waar leidingen eenvoudig in toegepast kunnen
worden. De kanaalplaatfabrikanten hebben een
vloer ontwikkeld waarbij op bepaalde plaatsen
sleuven loodrecht op de kanalen aangebracht
kunnen worden. De leidingen kunnen dan hierin
worden aangebracht.
Er zijn ook vloeren ontwikkeld die breedplaat en
kanaalplaat combineren. Hierdoor zijn grotere
overspanningen mogelijk met de exibiliteit van
de breedplaat.
Het meest ver zijn de producenten van mas-
sieve leidingvloeren gegaan. Een voorbeeld is de
kant&klaarvloer, guur 8.6, en de Bestcon60-
vloer. Hierbij zijn in de fabriek alle gewenste
leidingen al in de plaat aangebracht. Tussen de
vloeren onderling worden de leidingen gekop-
peld. Het voordeel is de snellere uitvoering. Bij
deze vloeren is de engineeringsfase langdurig en
lastig, omdat informatie betreffende deze leidin-
gen al in een zeer vroeg stadium vereist is (voor
productie van de prefab-elementen moeten alle
leidingen bekend zijn, terwijl bij opname van de
leidingen in de in het werk gestorte druklagen
dit pas bekend moet zijn vlak voor het storten op
de bouw).
In deel 3 Draagstructuur, hoofdstuk 4
Dragende elementen in beton worden prefab-
vloersystemen behandeld; in deel 5 Afbouw
komen in hoofdstuk 5 Dekvloeren de verschillende
vloersystemen ook aan de orde
Figuur 8.6 Inbrengen van de leidingen in een kant-en-klaar
vloersysteem voor de woningbouw
Bron: Bartels Ingenieursbureau
9006950513_Boek.indb 171 03-06-2005 10:15:17
172
8.1.4 Wanden
Wanden spelen een belangrijke rol in het stabili-
seren van de constructie. De stabiliteit kan wor-
den verzorgd door:

volledige betonnen gevelelementen of penan-


ten in de gevel. Hierbij moet er een verbinding
bestaan tussen de gevel en de vloer of tussen de
gevel en de bouwmuur om de krachten uit de
vloer over te brengen op de gevelwanden;

binnenwanden haaks op de bouwmuur. Vaak


kan hiervoor een wand bij het trapgat worden
gebruikt. De wand dient weer gekoppeld te zijn
aan de vloer om de optredende schuifkrachten
over te brengen;

momentstijve wand-vloerverbindingen. Hier-


bij loopt de vloer constructief over de wanden
heen, zodat de knoop tussen wand en vloer als
momentstijf kan worden uitgevoerd. Dit wordt
veel toegepast bij in het werk gestorte wanden
en vloeren, door middel van een tunnel of tafel-
kist. Ook met breedplaten in combinatie met in
het werk gestorte wanden is dit principe haal-
baar. Ook de variant hierop, waarbij de stabiliteit
wordt verzorgd door de kantelweerstand van de
bouwmuren, is op dit principe gebaseerd. Hierbij
wordt de vloer niet momentvast bevestigd met
de wanden, maar moet de wand een weerstand
overwinnen om als het ware los te kantelen van
de vloer. Deze variant wordt vooral gebruikt bij
rijen woningen zonder dwarswanden. De vloe-
ren moeten hierbij voldoende oplegging op de
bouwmuur hebben. De fundering van de bouw-
muur wordt hierbij op torsie belast;

stijve kern in een gebouw. Dit principe wordt


veelal toegepast bij hoge woongebouwen waar-
bij de liftschachten, trappenhuizen en kopge-
velwanden de stabiliteit verzorgen. De wanden
dienen zeer goed gekoppeld te worden met de
vloeren en de vloeren moeten worden ontwor-
pen op schijfwerking. Soms is hiervoor een con-
structieve druklaag nodig.
Stabiliteit wordt besproken in deel 7
Bouwmethodiek, hoofdstuk 3 Dragen
De wanden worden ongewapend, gewapend
of voorgespannen uitgevoerd. Door middel van
berekening kan de wapening worden bepaald.
Ongewapende wanden moeten overigens steeds
voorzien worden van een wapening rondom,
aan de randen van het element. Ook is vaak wa-
pening ten behoeve van ontkisten en transport
noodzakelijk.
Ter plaatse van de vloer dient in dragende wan-
den steeds een doorgaande horizontale wape-
ning aanwezig te zijn, de zogenaamde koppelwa-
pening die dient om het incasseringsvermogen
van de constructie op een minimumniveau te
handhaven.
Achtereenvolgens worden besproken:
1 woningscheidende wanden;
2 gevelwanden;
3 topgevelwanden.
1 Woningscheidende wanden
De eisen die het Bouwbesluit stelt aan de uitvoe-
ring van de wanden dienen gecombineerd te
worden met de eisen aan de vloeren, zie de tabel
van guur 8.2. In principe kan daarbij gekozen
worden voor een massieve uitvoering of een uit-
voering met een ankerloze spouw. De dikte van
de wand is ook afhankelijk van de constructieve
eisen. Vooral de stabiliteit en de bovenbelasting
bij hogere gebouwen kan leiden tot grotere
diktes. De keuze van de wand (massief of met
spouw) leidt tot verschillende oplegdetails van
de vloeren op de wanden, zie guur 8.7.
2 Gevelwanden
De gevelwanden worden veelal in houtskelet-
bouw of in prefab-beton uitgevoerd. Een uitvoe-
ring in geprefabiceerd beton past zeer goed bij
een metselwerkgevel met luchtspouw. Bij deze
bouwwijze worden wanden gebruikt waarin de
raamsparingen zijn aangebracht. De wanden wor-
den vlak gestort. Om verbouwingen van het mo-
del (de bekisting) te voorkomen worden de raam-
kaders op de bodem van het model bevestigd.
Om deze reden heeft de raamsparing steeds een
afschuining ten behoeve van het ontkisten van
circa 10%. De raamkaders hoeven dan niet elke
keer gedemonteerd te worden bij het ontkisten.
De vloeren worden veelal opgelegd op de wand,
of worden langs de wand gestopt. Ze worden
dan door middel van ankers of een strip gekop-
peld aan de wanden. De detaillering tussen
wand en vloer dient te worden aangepast aan
het mogelijke vervormingsgedrag van de vloer
ten opzichte van de wand. In guur 8.8 wordt
9006950513_Boek.indb 172 03-06-2005 10:15:17
8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 173

Figuur 8.7 Details aansluiting bouwmuur met vloer Bron: BFBN Bouwen in prefab beton



Figuur 8.8 Verbinding vloer naast binnenspouwblad Bron: BFBN Bouwen in prefab beton
9006950513_Boek.indb 173 03-06-2005 10:15:18
174
een detail gegeven waarbij de verticale vervor-
ming van de vloer ten opzichte van de wand
mogelijk is. In guur 8.9 is dat niet meer moge-
lijk en wordt de vloer in dwarsrichting belast. Een
kanaalplaatvloer bezit geen dwarswapening en is
dus minder geschikt om zo toe te passen.
De dikte van de wanden varieert van 70 (niet-
dragend, voorgespannen) tot 100 mm (dragend,
gewapend) bij eengezinsbouw tot circa 200 mm
bij hogere appartementenbouw.
De binnenspouwbladen kunnen worden voorzien
van diverse voorzieningen, guur 8.10 en 8.11,
zoals:

kunststof klemproelen om de waterkering-


slabbe te bevestigen;

ankerrails om de buitengevel aan te bevestigen;

houten stelkozijnen om de kozijnen aan te


bevestigen;

spouwankers voor het metselwerk (aanbren-


gen door ze gewoon in de nog niet verharde
beton te steken);

inkassingen voor een leidinggoot, elektralei-


dingen en -dozen.
Met deze voorzieningen kan na de montage ook
de afbouwfase snel en efcint plaatsvinden.
De binnenspouwbladen worden woningbreed
uitgevoerd. De verbinding met de bouwmuren
kan door middel van een strip of een lasver-
binding geschieden. Hierdoor is de gevel ook
toepasbaar als stabiliserend onderdeel van de
woning.
De wanden worden vastgezet aan de onderlig-
gende elementen door middel van stekken en
gaines, lasplaten of strippen. De horizontale
voeg wordt gevuld met gietmortel of stelmortel
volgens voorschriften van de constructeur.
De horizontale voeg wordt meestal weggewerkt
door de afwerklaag en hoeft alleen nog maar
aan de buitenkant te worden afgeplakt met een
strook EPDM-folie.
De buitenzijde wordt als stortzijde gekozen. Aan
de afwerking hiervan worden veelal geen additi-
onele eisen gesteld. Wanneer er sprake is van een
gevelafwerking met bijvoorbeeld een hard isola-
tiemateriaal en een stuclaag, dan is de gladheid,
maar ook de exacte dikte van het element van
belang. In dat geval moet het stortvlak worden
gespaand tot de vereiste vlakheid.
Figuur 8.9 Verbinding vloer op binnenspouwblad
Bron: BFBN Bouwen in prefab beton



Figuur 8.10 Opvang metselwerk door middel van hoekstaal Bron: BFBN Bouwen in prefab beton
9006950513_Boek.indb 174 03-06-2005 10:15:20
8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 175
3 Topgevelwanden
Topwanden, guur 8.12, worden veel toegepast
als een prefab-onderdeel. Ook bij een uitvoering
door middel van tunnelen wordt toch de top-
wand geprefabriceerd. De enige andere moge-
lijke productiewijze is immers met kalkzandsteen.
Dit is echter een bewerkelijke uitvoering.
De topwand wordt ook met ankerloze spouw of
als massieve wand uitgevoerd.
De wand wordt verbonden met de onderlig-
gende wand door middel van een paar stekken
met gaines. Voor de verbindingen met de hou-
ten dakliggers zijn veelal al ankers of draadein-
den opgenomen.
8.1.5 Gevels
Toepassing van prefab-gevels komt voort uit
esthetische overwegingen of vanuit de systema-
tiek van de uitvoering. Het laatste geldt vooral
voor appartementenbouw in de binnenstedelijke
omgeving. Hier is vaak weinig ruimte op de
bouwplaats. Het gebouw is snel wind- en water-
dicht te maken, waardoor de afwerkfase eerder
kan starten. Steigers zijn niet of veel minder
nodig.
Andere redenen om voor beton te kiezen zijn de
hogere belastingen op de gevel en de stabiliteit
van het gebouw.
De mogelijkheden van toepassing van prefab-
beton in gevels zijn zeer uitgebreid.
Figuur 8.11 Kozijnaansluitingen Bron: BFBN Bouwen in prefab beton








9006950513_Boek.indb 175 03-06-2005 10:15:20
176
Prefab-beton in gevels wordt besproken
in deel 4b Omhulling Gevels, hoofdstuk 10
Geprefabriceerde betonnen gevels
Sierbeton
Beton kan tegenwoordig in diverse vormen en
met fraai materiaalgebruik en -afwerking wor-
den toegepast. Het oppervlak kan op vele ma-
nieren worden gekleurd, bewerkt of bekleed.
De oppervlaktestructuur kan variren van zeer
glad tot zeer geproleerd (gecannuleerd).
Bewerkingen van beton zijn bijvoorbeeld: zuren,
slijpen, polijsten, uitwassen, stralen, glad uit
de kist, toepassen van rubberen matten in de
kist, toepassen van proleringen in de kist,
opnemen van keramische tegels, sparingen of
glazenbouwstenen.
De keuze van de toeslagstoffen, cementsoort
en kleurstoffen zijn van belang voor de kleur
en het uiterlijk van het beton. De kleinste
details, zoals de wijze van opslag van de ma-
terialen of de elementen die gereed zijn of de
keuze van de bekistingsolie, kunnen grote in-
vloed hebben op het uiterlijk of de duurzaam-
heid van het uiterlijk van het beton. Vooral
met kalkuittreding dient rekening gehouden
te worden. De ervaring en het vakmanschap
van de leverancier spelen hierbij een belang-
rijke rol. Ook bij het ontwerp van dergelijke
constructies dient men rekening te houden
met veel kwaliteitsbepalende en vooral
kostenbepalende detailkeuzes. Ook voor deze
ontwerpzaken en de engineering is ervaring
en vakmanschap vereist.
Sandwich-elementen met metselwerk
Gevels kunnen worden opgebouwd uit enkel- en
dubbelschalige elementen. In de woningbouw
worden meestal sandwich-elementen toegepast.
In de woningbouw komen als buitenblad
meestal metselwerk of sierbeton voor. Bij sand-
wich-elementen is het mogelijk de elementen
met en zonder luchtspouw uit te voeren. De
uitvoering zonder luchtspouw is meestal goed-
koper. Een nadeel hiervan is echter de beperkte
mogelijkheid voor vochttransport in het buiten-
blad. Poreuze metselstenen kunnen hierdoor
meer vorstgevoelig zijn en schade oplopen. Bij
uitvoering met luchtspouw wordt deze spouw
meestal gevormd door een kunststof beluch-
tingsfolie met grote noppen. Deze folie wordt
tussen de isolatie en het buitenblad aangebracht.


Figuur 8.12 Topgevelwand Bron: Van Oudenallen Beton BV
9006950513_Boek.indb 176 03-06-2005 10:15:21
8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 177
Het buitenblad kan daardoor goed geventileerd
worden.
Sandwich-elementen met metselwerk worden
in Nederland veel toegepast in de woningbouw.
De buitenzijde van metselwerk kan worden uit-
gevoerd in steenstrips ingestort in een betonnen
buitenblad. Bij deze methode ziet de gevel er
zeer strak en regelmatig uit. Tenzij er in het ont-
werp rekening mee gehouden is, wordt dit vaak
als kunstmatig ervaren. Een fraaiere uitvoering
is wanneer het buitenblad uit hele of gezaagde
stenen bestaat. Hierbij worden de stenen in de
kist gelegd op een rubberen mat of tussen een
houten regelwerk. De ruimte tussen de stenen
kan worden volgegoten met een giet/lijmmortel.
Eventueel kan ook een laagje zand worden ge-
strooid in de voegen om later ruimte te hebben
voor het traditioneel aanbrengen van de voegen,
eventueel op de fabriek. Ook op de stenen wordt
een dun laagje mortel aangebracht om een vlak
oppervlak te verkrijgen voor de luchtspouwfolie
of de isolatie. Bij gezaagde stenen is dit meestal
een dikkere laag beton.
In de voegen tussen de stenen worden op re-
gelmatige afstanden spouwankers aangebracht.
Door het gebruik van zelfverdichtend beton is
het vasthouden van de metselstenen in de mal
niet meer noodzakelijk. Hierdoor is het ook
mogelijk allerlei handvormstenen te gebruiken.
Er zijn producenten die het arbeidsintensieve leg-
gen van de stenen in de mal hebben geautoma-
tiseerd. Hierdoor ontstaat een industrieel product
dat kan concurreren met traditioneel metselwerk,
guur 8.13.
Andere producenten hebben de sandwich-
bladen gentegreerd met hun totale casco-
oplossing, waardoor de voordelen in de uit-
voering volledig benut worden.
Hoekoplossing
Bij hoekoplossingen is de fraaiste oplossing als
het metselwerk doorloopt langs de zijkant. De
voeg moet dan aan de binnenzijde van het bin-
nenblad worden gepositioneerd. Dit is in ver-
band met de thermische werking van de gevel
ook de beste plaats. De voegen worden meestal
aan de buitenzijde gekit. De keuze van de kit
verdient veel aandacht in verband met de duur-
zaamheid en de dichting.
Als men aan de buitenzijde van de gevel geen
voegdichting wil aanbrengen, is het mogelijk
een aan de buitenzijde open voeg te ontwerpen
of een compressiedichting toe te passen.
Eventueel kunnen de kozijnen en zelfs het glas
worden aangebracht tijdens het productie-
proces. In de gevels kunnen ook voorzieningen
ten behoeve van elektriciteit, zonwering, kabel-
goten en dergelijke worden aangebracht.
Sandwich-elementen worden besproken
in deel 4b Omhulling Gevels, hoofdstuk 10
Geprefabriceerde betonnen gevels
8.2 Bouwsystemen in prefab-beton
Verschillende leveranciers hebben complete
bouwsystemen in prefab-beton voor de wo-
ningbouw ontwikkeld. Hiermee geven zij een
antwoord op de vraag van vooral kleine en mid-
delgrote aannemers voor een totaallevering.
Alle systemen bestaan in principe uit losse in de
fabriek vervaardigde betonnen wandelementen
(gevel- en bouwmuurelementen) en vloerele-
menten, guur 8.14 en 8.15. Het verschil tussen
de systemen zit in het gebruikte materiaal (nor-
maal beton, licht beton, gasbeton), de levering
van de buitengevel, de toepassingsmogelijk-
heden in appartementenbouw, de mogelijkheid
van opname van leidingen, ventilatie in de ele-
menten, de gebruikte detaillering en het type
vloer. Figuur 8.13 Sandwichelement van IGG
9006950513_Boek.indb 177 03-06-2005 10:15:22
178
Het voordeel van een volledig systeem is de on-
derlinge afstemming van de verschillende onder-
delen. Er is sprake van een goede constructieve
en bouwkundige samenhang. De ontwerper en
bouwer kunnen hiermee risico en maninzet uit-
besteden.
De meeste systemen zijn gesloten: vanwege de
eigen detaillering van het systeem moeten alle
componenten ontworpen en geleverd worden
door dezelfde leverancier. Slechts een paar syste-
men hebben mogelijkheden voor toepassing van
bijvoorbeeld verschillende vloersystemen.
8.2.1 Eengezinsbouw-cascosysteem in
normaal beton
Een voorbeeld van een dergelijk systeem is dat
van de rma Heembeton, guur 8.16. Dit sys-
teem is vooral nancieel aantrekkelijk bij grotere
series in middelgrote projecten.
De begane-grondvloer bestaat uit gesoleerde
ribcassettevloeren of gesoleerde kanaalplaat-
vloeren. De verdiepingsvloeren bestaan uit
voorgespannen kanaalplaatvloeren, dik 200 mm,
breedplaten en speciale trapgatelementen. In
de vloeren kunnen alleen centraaldozen, door-
voersparingen, leidingsleuven en luiksparingen
worden opgenomen.
Woningscheidende wanden van eengezins-
woningen worden als dubbele wand uitgevoerd
(90/40/90 mm: ankerloze spouwmuur). Gesta-
pelde woningbouw komt in dit systeem niet vaak
meer voor, maar is wel mogelijk.
Figuur 8.16 Eengezinsbouw-cascosysteem in normaal beton




Figuur 8.15 Montage prefab-betoncasco
Figuur 8.14 Prefab-betonelementen voor montagebouw

9006950513_Boek.indb 178 03-06-2005 10:15:24


8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 179
De langsgevels worden voorzien van prefab-
betonnen binnenspouwbladen. Gekoppeld aan
de draagwanden verzorgen deze de stabiliteit in
de langsrichting.
Bijzonder voor het systeem van Heembeton is de
toepassing van voorgespannen binnenspouw-
bladen, guur 8.17.
De langsgevels kunnen ook worden dichtgezet
met houtskeletbouw-elementen. In de langs-
stabiliteit moet dan worden voorzien door in de
plattegrond op te nemen stabiliteitswandjes.
De maximale lengte van de binnenspouwbladen
is 6,900 m, de maximale hoogte is circa 3,400
m (indien nodig inclusief een vorstscherm).
Raam- en deuropeningen kunnen afhankelijk van
het betreffende ontwerp worden aangebracht.
Hierbij moet rekening worden gehouden met de
benodigde afmetingen van de muurdammen en
de muurvlakken boven en onder de gevelopenin-
gen in verband met de productie, de sterkte en
stabiliteitsfuncties alsmede het transport en de
hijspunten. Vroegtijdig contact hierover met de
producent is aan te bevelen.
De wanden worden onderling en met de vloeren
gekoppeld door aangestorte stalen verbindings-
middelen in het werk aan elkaar te lassen, zodat
een stabiel geheel ontstaat. Ook bij laagbouw is
dat tegenwoordig de gangbare wijze van kop-
pelen, guur 8.18.
De overige constructies en de afbouw behoren
niet tot het prefab-betoncasco en moeten door
de aannemer worden verzorgd. Dit zijn de fun-
dering, de begane-grondvloer, de buitenbekle-
ding van de gevels, de eventuele galerijplaten,
de kapconstructie met de dakhuid en de dak-
bedekking, de afwerkvloeren alsmede de instal-
laties.
Voor de afbouw komen alle gebruikelijke mate-
rialen en technieken in aanmerking. Hellende
daken worden voorzien van een gordingenkap of
van sporendakelementen.
Figuur 8.17 Binnenspouwbladen Bron: Heembeton

Figuur 8.18 Koppelen


9006950513_Boek.indb 179 03-06-2005 10:15:25
180
De gevels kunnen worden voorzien van isolatie
en verder worden afgewerkt met een gemetseld
buitenspouwblad, plaatmateriaal of stukadoors-
werk.
Het systeem stelt specieke eisen aan de funde-
ring voor wat betreft paalplaatsing ter plaatse
van sparingen in wanden en koppelingen van
funderingsbalken, guur 8.19, ten behoeve van
de stabiliteit. Ook de om productietechnische
redenen aan te brengen naden tussen de wand-
elementen hebben invloed op de paalplaatsing.
In dit verband is het goed om op te merken dat
deze naden vanwege de geluidsisolatie het best
aan te brengen zijn bij een dwars hierop aanslui-
tende lichte scheidingswand.
Iedere woning is op zichzelf gestabiliseerd. De
koppeling van de vloervelden met de verticale
wanden gebeurt door een driehoekige plaat op
de hoekpunten van de vloervelden die de hori-
zontale krachten kunnen overdragen.
Ter plaatse van de verdiepingsvloer komt de
knip meestal ter hoogte van de bovenkant van







Figuur 8.20 Knip tussen betonnen binnenspouwbladen
ter plaatse van verdiepingsvloer
de constructievloer en worden de binnenspouw-
bladen verankerd met zelfzoekende ankerstrip-
pen, guur 8.20.
8.2.2 Eengezinsbouw-cascosysteem in licht
beton
Een voorbeeld van een dergelijk systeem wordt
onder meer geleverd door de rma Spaansen.
Het systeem van Spaansen is vooral nancieel
aantrekkelijk bij kleinere series in kleinschalige en
middelgrote projecten.
Het bouwen met licht beton is oorspronkelijk uit
Denemarken afkomstig. De voordelen van licht
beton zijn: geringer gewicht, spijkerbaar, zeer
eenvoudig te frezen en boren, minder milieube-
lastend, iets meer isolerend en vochtregulerend.
De nadelen zijn: geringe sterkte, weinig aan-
hechtingsterkte betonstaal, meer dikte nodig bij
woningscheidende wanden in verband met de
massa.
Voor de lichtbetonmengsels worden gexpan-
deerde gebroken kleikorrels met een korrel-
grootte van 0-4 mm gebruikt. Verder worden
zand, cement en water toegevoegd. De water/
cementfactor bedraagt 0,35. Dit levert een aard-
vochtige specie op die niet meer met normale
trilmotoren te verdichten is. Men gebruikt hier-
voor een trilwals.
Na opbouw van de zijlijsten (de bekisting van de
zijkant van de wand) en de inbouw van de voor-
zieningen wordt de eerste laag gestort. Hierop
wordt een wapeningsnet gelegd ten behoeve
Figuur 8.21 Op juiste hoogte gewalst en tegelijkertijd
verdicht

Figuur 8.19 Plaatsing paal bij wandopening
9006950513_Boek.indb 180 03-06-2005 10:15:27
8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 181
van transport en montage. Eventueel wordt
extra, constructief noodzakelijke wapening bijge-
legd. Daarna wordt de specie met een berekende
overhoogte gestort. Hierna wordt het element
door de ronde wals op de juiste hoogte gewalst
en tegelijkertijd verdicht. Hierdoor ontstaat direct
ook een zeer vlakke stortzijde, guur 8.21.
Voor afwerking met behang is er geen extra laag
nodig, slechts afwerken met een vlak mes is vol-
doende. Spuitwerk en sierpleister kunnen direct
worden aangebracht nadat de wanden stofvrij
zijn gemaakt. De elementen worden afgedekt
met folie en verwarmd. Na circa twaalf uur kun-
nen ze ontkist worden. Hiervoor zijn kanteltafels
noodzakelijk.
Het op deze wijze geproduceerde beton heeft
een sterkte van B8 en B10 met een soortelijke
massa van 1650 tot 1725 kg/m
3
, maar voldoet
niet aan de uitgangspunten van NEN 6720
(VBC). Er zijn daarom aparte rekenregels voor
ontwikkeld op basis van de voorschriften voor
steenconstructies.
In het algemeen geldt dat de treksterkte niet
groot is. De aanhechting van dit beton met be-
tonstaal is daarom ook niet erg groot. Dit meng-
sel kan dus slechts gebruikt worden voor situaties
vergelijkbaar met kalkzandsteen of ongewapend
grindbeton.
Voor de meer constructief aangesproken ele-
menten is een sterker mengsel van B25 vereist.
Hierbij is de hoeveelheid cement en water een
stuk groter. Dit mengsel kan normaal gestort
en verdicht worden. Het soortelijke gewicht









Figuur 8.22 Wandverbindingen Bron: Spaansen
9006950513_Boek.indb 181 03-06-2005 10:15:28
182
van dit mengsel is 1925 kg/m
3
. Toepassing van
constructieve wapening in dit mengsel is niet
gebruikelijk.
De woningscheidende wanden (eengezinswo-
ningen) worden uitgevoerd als een ankerloze
spouwmuur met wanden van 120 mm dik
(120/60/120).
De gevelwanden kunnen in licht beton of in
houtskeletbouw worden uitgevoerd.
De elementlengte is maximaal 10 meter. De ele-
menthoogte is maximaal 3,1 meter. De dikte van
de wanden is variabel van 70 mm tot 300 mm.
Topelementen zijn meestal hoger dan 3,1 meter
en worden daarom opgedeeld in twee stukken.
De stabiliteit wordt verzorgd door dragende ge-
vels of dwarswanden naast de trap. In de stabili-
teit wordt voorzien door de kantelveiligheid van
de stabiliteitswanden of penanten. Er worden
geen stekverbindingen toegepast. Onderlinge
wandverbindingen worden gerealiseerd door mid-
del van een lijmvoeg met ankers, guur 8.22.
Hiervoor is een speciale spanverankering ontwik-
keld, guur 8.23.
Figuur 8.23 Spanverankering
De wanden worden met een stelruimte van
30 mm geplaatst op stelblokjes en een speciebed.
Lateiconstructies kunnen bestaan uit losse lateien
of in het beton opgenomen wapeningskorven of
ingestorte stalen balken.
De begane-grondvloer bestaat uit gesoleerde
ribcassettevloeren of kanaalplaten.
De verdiepingsvloeren bestaan uit kanaalplaten
of eventueel breedplaten.
In de wanden kunnen alle gewenste voorzienin-
gen, inclusief leidingen ten behoeve van beton-
kernactivering opgenomen. Betonkernactivering
is warmteopslag in de massa van de betonvloer,
waarmee een dempend effect op de wisselingen
van de energiebehoefte van de woning wordt
bereikt, hetgeen weer een energiebesparing
geeft. In de vloeren gelden dezelfde beperkin-
gen als bij kanaalplaatvloeren. Eventueel worden
breedplaatvloeren toegepast als er veel voorzie-
ningen opgenomen moeten worden.
8.2.3 Cascosysteem met complete gevels
Een aantal leveranciers levert complete systemen
voor de woningbouw, waarbij ook de gevels,
inclusief de buitenschil, in prefab-beton worden
uitgevoerd. Dit systeem, zoals door Heijmans
Bestcon geleverd, het Bestcon60-systeem, bestaat
uit massieve voorgespannen vloeren, sandwich-
gevels met metselwerk en kolommen en binnen-
wanden indien nodig.
Het systeem is vooral geschikt voor apparte-
mentenbouw. De vloeren kunnen daarbij alle
gewenste voorzieningen en leidingen bevatten,
ook waterafvoer van badkamers en toiletten en
mechanische ventilatie. Omdat de wanden ook
geleverd worden in hetzelfde systeem is een op-
timale afstemming van de vloer-wandverbinding,
zowel constructief als wat betreft de voorzienin-
gen, inbegrepen.

Figuur 8.24 Elektra-doorvoer ter plaatse van vloerplaten


9006950513_Boek.indb 182 03-06-2005 10:15:29
8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 183
De elektra- en cv-leidingen worden in de dek-
vloer opgenomen. Centraaldozen en doorvoeren
worden wel in de vloerelementen opgenomen,
guur 8.24.
De vloerplaten kunnen maximaal 3,60 m breed
worden uitgevoerd. De overspanningen gaan
gewoonlijk tot maximaal 11 m.
De vloerelementen worden in langsrichting
voorgespannen. Doordat de vloeren breder dan
1,20 m worden uitgevoerd, moet er wapening in
dwarsrichting in de fabriek worden opgenomen.
Hierdoor is het vrij eenvoudig om trapgaten,
schuine of ronde beindigingen van de vloer of
uitkragingen op te lossen in het vloerelement
zelf. Dit maakt dat het systeem gewoonlijk als
geheel droog kan worden gemonteerd. In het
werk gestorte vloerdelen zijn niet meer nodig,
ook niet bij zeer lastige vloerindelingen. Lasver-
bindingen zijn meestal ook niet nodig.
Door de breedte van de vloerelementen is er
minder vaak een koppeling tussen de leidingen
nodig. Vaak kan men het gehele leidingsysteem
in n vloerplaat van 3,60 m breedte op laten
nemen.
De wanden, zowel de gevelwanden als de an-
kerloze spouwwanden, worden in 160 mm dikte
uitgevoerd. Indien er geen gevelwanden worden
toegepast moeten er ook bij dit systeem in stabi-
liteitswanden bij de trapgaten voorzien worden.
In hogere appartementenbouw is er meestal
sprake van trappenhuizen en liftschachten die de
stabiliteit kunnen verzorgen. Indien de gevel in
sandwich-elementen worden uitgevoerd, kunnen
deze, indien dragend, ook de stabiliteit verzor-
gen.
De vloeren liggen volledig op de wanden, over
de volledige dikte. Hierdoor ontstaat een centri-
sche belasting in de wanden, waardoor het mo-
gelijk is relatief hoog te bouwen met slechts een
minimale wanddikte.
De vloeren worden gekoppeld aan de wanden
door middel van gaines in de vloeren en in de
bovenliggende wanden. In de onderliggende
wanden worden doken in ingestorte ankers ge-
draaid. De vloeren en bovenliggende wanden
worden met de gaines over de doken gemon-
teerd. Deze stekverbinding wordt aangegoten
met krimparme mortel. De ondersabelingsmortel
wordt op de vloer aangebracht voordat het wan-
delement wordt gesteld.
De kelkvoegen worden aangegoten met een
zandcementmortel. Hiermee is in principe
voldoende schijfwerking mogelijk. Bij hogere
gebouwen zoals in de appartementenbouw zijn
soms aanvullende maatregelen nodig in de vorm
van een ringbandwapening. Bij het systeem
Bestcon 60 wordt dit via de koppeling van de
vloeren en de wanden verzorgd. De vloeren wor-
den steeds over de verticale voeg van de wanden
heen gemonteerd. Door de vloeren goed te kop-
pelen met de wanden is er steeds sprake van een
doorgaande horizontale koppeling in het vloer-
veld, via de vloeren en de wanden. De krachten
in de trekband mogen hierbij niet te hoog oplo-
pen, in verband met de benodigde stijfheid van
de trekband.
Per project dienen constructieve zaken als bij-
voorbeeld de brandwerendheid en het voorko-
men van voortschrijdende instorting beoordeeld
en opgelost te worden. Deze onderwerpen spe-
len bij appartementenbouw een veel grotere rol
dan bij eengezinswoningbouw.
De gevels in het Bestcon60-systeem kunnen
worden uitgevoerd als metselwerk sandwich-
elementen, guur 8.25. Hierbij worden volle
stenen gebruikt waarbij de voegen tussen de
stenen worden gevuld met een gietmortel.
Elk element wordt aan de onderzijde voorzien
Figuur 8.25 Prefab-gevel (appartementenbouw) uitge-
voerd als metselwerk sandwich-element inclusief kozijnen
Bron: Bartels Ingenieursbureau
9006950513_Boek.indb 183 03-06-2005 10:15:30
184
van een stalen hoeklijn waarop het metselwerk
steunt. De hoeklijn wordt door middel van stalen
platen bevestigd aan de binnenschil. Door een
speciale vorm van de onderste laag stenen is de
hoeklijn niet zichtbaar van de buitenzijde van het
gebouw.
De overige verbindingen tussen metselwerk en
binnenblad worden verzorgd door thermisch
verzinkte spouwankers. Boven raamkaders wordt
het metselwerk wederom ondersteund door een
stalen hoeklijn. Indien de sparing niet te groot
is, is het ook mogelijk deze hoeklijn op de met-
selwerkpenanten af te laten dragen in plaats van
aan de binnenschil te bevestigen.
De sandwich-elementen zijn voorzien van een
luchtspouw. De 80 mm polystyreenisolatie vult
de ruimte tussen binnenblad en metselwerk
geheel. Het binnenblad is minimaal 100 mm bij
een breedte kleiner dan circa 7 meter, indien
niet-dragend. Bij grotere breedtes is een grotere
dikte nodig in verband met ontkisten en trans-
port.
De stenen kunnen in overleg met de fabrikant
vrijelijk gekozen worden. Hierbij is de vorstge-
voeligheid in verband met het ontbreken van de
luchtspouw wel een aspect om rekening mee te
houden.
Eventueel worden de elementen voorzien van
kozijnen en glaswerk. Het voegwerk wordt ge-
woonlijk in de fabriek aangebracht. Het gebouw
is dus snel weer- en winddicht na montage.
8.2.4 Cascosysteem in gasbeton
Behalve grindbeton en licht beton wordt in
Nederland ook prefab-gasbeton vaak gebruikt
in cascos, guur 8.26. In een opsomming van
bouwsystemen mag dit dan ook niet onge-
noemd blijven.
3,3 In deel 3 Draagstructuur, hoofdstuk 3
Dragende elementen in steen gasbeton besproken
8.3 Zorgaspecten montagebouw in
prefab-beton
8.3.1 Kwaliteitszorg montagebouw
De kwaliteitsprocedure is overeenkomstig de
beschreven procedures bij hoofdstuk 6 Stapel-
bouw en 7 Gietbouw. Ten behoeve van de beton-
kwaliteit beschikt de producent over een intern
kwaliteitsbewakingssysteem inclusief een labora-
toriumuitrusting zoals overeengekomen met en
onder controle van de certicatie-instelling. Op
de bouwplaats dienen de betreffende kwaliteits-
verklaringen aanwezig te zijn.
8.3.2 Arbeidsomstandigheden
Voor de algemene opmerkingen en regels voor
Arbo-zorg wordt verwezen naar paragraaf 4.6.2
Arbo-zorg. Belangrijke aandachtspunten zijn ook
bij montagebouw:

dichtleggen van sparingen;

aanbrengen van kantbeveiligingen;

voldoende borgen en stutten;

orde op werkvloeren;

gebruik van persoonlijke beschermingsmid-


delen;

bescherming tegen uitstekende stekwapening.


Het transport op de bouwplaats gebeurt met
een zware kraan. Deze kraan moet voldoen aan
de normen NEN 2017 tot en met 2028 en voor
ingebruikname door de bevoegde instanties zijn
gekeurd. De kraandocumenten moeten aanwe-
zig zijn. Alle hulpstukken en hijsgereedschap die-
nen onder certicaat te zijn geleverd en moeten
regelmatig worden genspecteerd op slijtage,
scheuren, vervormingen en dergelijke. In het Figuur 8.26 Cascosysteem in gasbeton Bron: Ytong/Xella
9006950513_Boek.indb 184 03-06-2005 10:15:31
8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 185
algemeen bestaat de stelploeg op de werkvloer
uit drie tot vijf vakmensen.
De wanden moeten bij het stellen worden ge-
schoord en/of onderling worden doorgekoppeld.
De schoorstempels moeten door middel van
een sneldraaibout in een zogenoemde schoor-
punthuls worden bevestigd. De indraaidiepte
dient minstens 60 mm te zijn. De hijsmiddelen
mogen pas worden ontkoppeld als de wanden
voldoende zijn geschoord.
Reeds bij het ontwerpen moet rekening worden
gehouden met de condities waaronder de zware
prefab-elementen moeten worden getranspor-
teerd en geplaatst. Vooraf kan een risicoanalyse
worden opgezet waaruit een pakket van risicobe-
perkende maatregelen is op te stellen.
Pakket van risicobeperkende maatregelen
Het pakket van risicobeperkende maatregelen
omvat drie stadia:
1 vooroverleg;
2 transport;
3 montage.
Voor elk stadium worden de aandachtpunten
besproken.
1 Vooroverleg

vaststellen wijze van hijsen en te gebruiken


hulpmiddelen;

rekening houden met mogelijke kanteling van


elementen tijdens transport;

vaststellen transport- en opslagcondities.


Op elk element met een massa van meer dan
1000 kg wordt door de producent het gewicht
aangegeven;

aangeven van de voorzieningen voor trek- en


drukschoren;

de te gebruiken hijs- en schroefogen moeten


bestand zijn tegen koudevervorming. Dat wil
zeggen: bij vorst mag het staal niet koudbros
worden en dient daarvoor de voorgeschreven
minimum kerfslagwaarde (27 J bij 20 C) te
bezitten. De hijsogen moeten zodanig zijn ge-
plaatst dat het aanpikken en lossen van hijshaken
veilig kan gebeuren;

het regelen van de aanvoervolgorde en het


aanvoertempo moet zodanig zijn dat geen tus-
senopslag nodig is.
2 Transport

aanvoerwegen moeten zodanig zijn dat kan-


telen wordt voorkomen;

controle van hijsmiddelen en hijsogen, inge-


vuld kraanboek, gewaarmerkte hijstabel en juiste
hijsmiddelen;

controle op constructieve beschadigingen


zoals afgebroken stukken beton op de aangrijp-
punten.
3 Montage

afzetten montageplaats onder kraanbereik


met duidelijk zichtbare markeringen. Binnen dat
gebied mogen alleen personen aanwezig zijn
die zijn belast met de montagewerkzaamheden.
Vastmaken, aanpikken en lossen van elementen
moet gebeuren vanaf veilige standplaatsen;

hijsstroppen mogen pas worden losgemaakt


als het element voldoende is geschoord of ver-
ankerd;

controle van bevestigingsmiddelen en veran-


keringsmiddelen op juiste plaatsing;

werkzaamheden moeten worden onderbro-


ken bij slechte weersomstandigheden (harde
wind, dichte mist, zware regenval, sneeuwval,
gladheid).
8.3.3 Milieuzorg
Bij prefab-betonelementen worden dezelfde
grondstoffen gebruikt als bij gietbouw. Het
milieu kan worden ontlast door toepassing van
reststoffen zoals vliegas, hoogovenslak en sloop-
granulaat. Sommige producenten passen harde
kalksteen toe als toeslagmateriaal in plaats van
grind. Ook de toepassing van betongranulaat of
van menggranulaat (dat ten minste 50% gerecy-
cled betongranulaat en maximaal 50% metsel-
werkgranulaat bevat), is mogelijk.
Het prefab-betoncasco kan vooraf worden voor-
zien van kozijnen. Ook doorvoeringen, spa-
ringen, elektriciteitsleidingen en sleuven voor
waterleidingen kunnen vooraf worden aange-
bracht. Dit voorkomt het frezen van sleuven en
veroorzaakt minder lawaai, stof en bouwafval.
Op de bouwplaats is nauwelijks sprake van rest-
materiaal.
Tot slot kan worden vermeld dat cascos prefab-
betonnen onderdelen vaak relatief eenvoudig
zijn te demonteren en dus verplaatsbaar zijn.
Daardoor zijn gehele bouwdelen herbestembaar.
9006950513_Boek.indb 185 03-06-2005 10:15:31
186
Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
1 Achtergronden van ZVB en de rekenregels.
CUR-rapport 2002-4. CUR, Gouda.
2 Bennenk, prof. ir. H.W., De kracht van
dragende wanden. Belton Magazine.
3 Beton en Brandveiligheid 2002. Stub-rapport.
Stub, Nieuwegein.
4 Bruggeling, prof. dr. ir. A.S.G., Berekenen en
detailleren van constructie-onderdelen.
5 Construeren met Alvon holle wandsysteem.
Alvon, Veenoord.
6 Geluid en wonen, Gietbouw in de woningbouw.
VOBN, Veenendaal.
7 Ondergieten van constructieve voegen.
SBR-Rapport B7-4. SBR,Rotterdam.
8 Prefab Beton, deel 1 en 2, BFBN, Woerden,
2003.
9 Prefab Beton in Detail. Belton, Woerden.
10 Schoon Beton Verschijningsvormen en Keurings-
criteria. VNC, s-Hertogenbosch.
Normen
NEN 2017 Hijskranen Algemene bepalingen
NEN 2018 Hijskranen Belastingen en belastings-
combinaties
NEN 2019 Hijskranen Het metalen geraamte
NEN 2020 Hijskranen De mechanische uitrusting
NEN 2021 Hijskranen De elektrische uitrusting
NEN 2022 Hijskranen Stabiliteit (veiligheid tegen
kantelen)
NEN 2023 Hijskranen Constructieve eisen in
verband met de veiligheid
NEN 2024 Hijskranen Documenten, inbedrijfstel-
ling, bedrijfsvoering en onderhoud
NEN 2025 Hand- en armseinen bij het werken met
hijs- en hefwerktuigen
NEN 2026 Mobiele kranen Algemene bepalingen
Documenten, inbedrijfstelling, bedrijfsvoering en
onderhoud
NEN 2028 Hijskranen Automatische begren-
zingsinrichtingen
NEN 2888 Maximaal toelaatbare maatafwijkingen
voor het stellen van draagconstructies van gebou-
wen
NEN 2889 Betonelementen. Maximaal toelaatbare
maatafwijkingen.
NEN 5950 Voorschriften Beton; Technologie, VBT
1995
NEN 6702 Belastingen en vervormingen
NEN 6720 Voorschriften Beton v TGB 1990
Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995)
NPR 2652 Vochtwering in gebouwen
NPR 7050 Geluidwering in woongebouwen
voorbeelden van wand- en vloerconstructies
9006950513_Boek.indb 186 03-06-2005 10:15:32

9
Montagebouw houtskeletbouw
ir. J.G.M. Raadschelders, ir. A. van Tol
Ter stimulering van de export van hout en triplex stelde de Canadese
regering in 1965 een aantal Nederlandse deskundigen in de gelegen-
heid de in Canada veel toegepaste houtskeletbouwmethode te bestu-
deren. Ook in Scandinavische landen heeft men zich toen diepgaand
georinteerd.
Deze onderzoeken hebben in 1968 geleid tot de uitgave van het
SBR-rapport Houtskeletbouw en de introductie van deze bouw-
methode in Nederland. Sinds die tijd is een groot aantal woning-
bouwprojecten in houtskeletbouw gerealiseerd en zijn ook invloeden
van deze bouwmethode op de ontwikkeling van de Nederlandse
woningbouw merkbaar.
9006950513_Boek.indb 187 03-06-2005 10:15:32
188
9.1 Typering montagebouw
houtskeletbouw
9.1.1 Kenmerken houtskeletbouw
Bij de houtskeletbouwmethode worden alle
dragende en niet-dragende elementen boven
de fundering met behulp van gestandaardiseerd
bouwhout en plaatmateriaal geconstrueerd. Het
principe dat daarbij in Nederland meestal wordt
toegepast, is de platformbouwmethode, guur
9.1, waarbij verdiepingshoge wandelementen
worden onderbroken door vloeren.
De wandelementen worden samengesteld uit
stijl- en regelwerk en plaatmateriaal; vloer-
elementen bestaan uit een balklaag die aan de
bovenzijde is voorzien van een houtachtig plaat-
materiaal zoals triplex, OSB (Oriented Strand
Board) of spaanplaat. De stabiliteit van de con-
structie wordt ontleend aan de combinatie van
gesloten wanden en stijve vloervelden.
Woningscheidende wanden worden uitgevoerd
als zogenoemde ankerloze spouwmuren. De beide
spouwmuren zijn gevuld met isolatiemateriaal en
gescheiden door een luchtspouw. De binnen-
spouwbladen van de gevels worden aan de bui-
tenzijde in de meeste gevallen beschoten met een
plaatmateriaal en afhankelijk van het soort plaat-
materiaal al dan niet afgedekt met een waterke-
rende, dampdoorlatende folie. De ruimte tussen
de stijlen is geheel gevuld met isolatiemateriaal.

Figuur 9.1 Platformmethode


9006950513_Boek.indb 188 03-06-2005 10:15:33
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 189

de materieelinzet is gering. Dit maakt het


mogelijk om op bouwplaatsen met weinig
ruimte te bouwen, bijvoorbeeld bij kleine projec-
ten en in stadsvernieuwingsgebieden;

de bouwmethode heeft uitstekende prefabri-


cagemogelijkheden. De bouwelementen kunnen
volledig in de fabriek, vrij van weersinvloeden en
onder voortdurende kwaliteitscontrole, worden
geproduceerd. Het is een droge bouwmethode.
De op de bouwplaats aangevoerde elementen
kunnen in snel tempo worden gemonteerd. Een
woning wordt in n, uiterlijk anderhalve dag
geheel wind- en waterdicht opgericht. Verhar-
dingstijden komen niet voor en de bouw onder-
vindt weinig last van regen en vorst. Bovendien
bevat de woning vrijwel geen bouwvocht en
langdurig droogstoken is dus niet nodig;

de woning kan ook in een snel tempo worden


afgebouwd, omdat het aantal bewerkingen en
daarmee de onderlinge afstemverliezen gering
zijn. Een korte bouwtijd betekent ook besparing
van tijdgebonden bouwplaatskosten en minder
rente over grond- en bouwkosten;

vrijwel alle eigenschappen van houtskelet-


bouw worden gebruikt bij het bouwen in stads-
vernieuwingsgebieden. Het reconstrueren van
oude stadswijken is steeds meer een keuze tus-
sen slopen of renoveren. Soms gaat het om een
heel blok, maar in veel gevallen is er sprake van
een paar huizen in een blok die gesloopt moeten
worden, terwijl de rest te renoveren is. Zo is in
een aantal stadsgebieden met gebruik van de
hsb-methode de oude sfeer behouden en heeft
men niet omwille van n of twee panden hele
blokken moeten slopen.
De ervaring die is opgedaan met het bouwen
van houtskeletbouw van meerlaagse woonge-
bouwen is inmiddels ook met succes toegepast
bij de bouw van woongebouwen van maximaal
vijf bouwlagen in houtskeletbouw in uitbrei-
dingsplannen.
9.1.2 Materialen houtskeletbouw
Het is bij houtskeletbouw van groot belang om
het juiste materiaal te kiezen. Bij deze bouw-
methode is er namelijk sprake van een optimale
afstemming van de diverse materialen op elkaar.
Veranderingen in de dikte of lengte van het ene
materiaal kunnen daarbij belangrijke gevolgen
Voor de kap komen eigenlijk alle gebruikelijke
constructies in aanmerking. Meestal worden ge-
prefabriceerde dakelementen toegepast.
Alle in de woning in het zicht komende vlakken
van wanden en plafonds worden bekleed met
gipsplaten die de basis vormen voor de afwer-
king van de woning. Voor deze afwerking kun-
nen vrijwel alle in Nederland gebruikelijke ma-
terialen worden toegepast. Hetzelfde geldt voor
de buitenbekleding van de gevel. Naar keuze
kunnen hiervoor baksteen, hout, pleisterwerk en
diverse plaatmaterialen of combinaties daarvan
worden gebruikt. De schuine dakvlakken worden
met dakpannen gedekt, maar toepassing van
leien of shingles is ook mogelijk.
Houtskeletbouw wordt niet alleen maar toege-
past voor het bouwen van eengezinswoningen,
maar ook voor woon- en bedrijfsgebouwen.
Daarnaast is er een toenemend gebruik van
houtskeletbouwonderdelen in gebouwen van
steen en beton.
Hier volgen enkele belangrijke eigenschappen
van houtskeletbouw:

het principe van de draagconstructie is een-


voudig. De constructie wordt opgebouwd met
standaardbalkhout in twee of hoogstens drie ver-
schillende houtmaten en afgewerkt met een aan-
tal materialen die elk eigen specieke eigenschap-
pen hebben. Het voordeel hiervan is dat wanneer
andere eisen aan de constructie worden gesteld,
het principe van de opbouw gehandhaafd blijft
en kan worden volstaan met alleen de dikte of de
kwaliteit van die onderdelen aan te passen;

houtskeletbouw is exibel. Als rekening wordt


gehouden met het principe van de constructie is
het minder kostbaar om te variren dan bij veel
andere bouwmethoden. Dit geldt voornamelijk
voor de indeling van de woning en de uitwen-
dige vormgeving;

houtskeletbouw heeft een laag eigengewicht.


Een hsb-woning weegt slechts 15 25% van een
steenachtige woning. Dit kan in een aantal geval-
len een voordeel zijn bij het ontwerpen van de
fundering en het is gunstig bij het transport van
de bouwdelen. Deze lichte bouwmethode geeft
ook nieuwe mogelijkheden, zoals het aanbrengen
van extra woonlagen op bestaande gebouwen.
Ook worden bij woningen soms alleen de boven-
verdiepingen uitgevoerd in houtskeletbouw;
9006950513_Boek.indb 189 03-06-2005 10:15:34
190
hebben voor de toepassing van het andere
materiaal. Een optimaal en dus efcint materi-
aalgebruik wordt verkregen door een uitgebalan-
ceerde materiaalkeuze qua handelsafmetingen.
Het gebruik van afwijkende maten is mogelijk,
maar vereist meer herzagen, inkorten en derge-
lijke en is daardoor relatief duur en geeft meer
afval.
In de SBR-uitgave Handboek Houtskeletbouw en
Houtskeletbouw, Handleiding voor de praktijk van
het Centrum Hout worden de voor de hsb-me-
thoden belangrijkste materialen uitvoerig behan-
deld. We geven hier een kort overzicht:
1 houtachtige plaatmaterialen;
2 gipskartonplaten;
3 isolatiematerialen;
4 verbindingsmiddelen;
5 voegdichtingen.
1 Houtachtige plaatmaterialen
In de houtskeletbouw wordt een groot aantal
verschillende houtachtige plaatmaterialen toege-
past. Het is van groot belang dat nagegaan kan
worden in hoeverre de geleverde partij voldoet
aan de eisen die gelden voor de beoogde toe-
passing. Het is dan ook het beste om platen voor
te schrijven en te gebruiken waarvan bekend is
dat er op betrouwbare wijze controle op de pro-
ductie plaatsvindt. Indien dat het geval is, heeft
de fabrikant veelal een bepaald certicaat of at-
test. Dit certicaat of attest is in dat geval vrijwel
altijd terug te vinden op de stickers of stempels,
hetzij op elke plaat, hetzij op elk pak.
Voor een constructieve toepassing zijn betrouw-
bare reproduceerbare rekenwaarden nodig ten
aanzien van sterkte en stijfheid. In het houtdo-
cumentatieblad Index plaatmateriaal van het
Centrum Hout wordt uitgebreid ingegaan op de
grote verscheidenheid aan plaattypen met daar-
bij een indeling naar toepassingsgebieden.
Van deze plaattypen worden de volgende hout-
achtige plaatmaterialen gebruikt in de hout-
skeletbouw:

triplex;

spaanplaat, type V, enigszins vochtbestendig;

hardboard, type medium board;

zachtboard, type gebitumineerd zachtboard;

OSB, een groep onderling nauw verwante pla-


ten die zijn aangeduid als Oriented Strand Board.
2 Gipskartonplaten
In de hsb worden veel gipskartonplaten voor de
binnenbekleding gebruikt. Dit zijn mineraalge-
bonden platen; zij onderscheiden zich sterk van
de houtachtige plaatmaterialen. In het bijzonder
wordt in dit verband gewezen op:

ongevoeligheid voor schimmelaantasting;

(zeer) grote vochtbestendigheid;

(zeer) beperkte uitzetting;

grote mate van brandwerendheid.


De belangrijkste grondstoffen die voor gipskar-
tonplaten worden gebruikt, zijn:

natuurgips (calciumsulfaat-dihydraat
CaSO
2
.2HO) of rookgasontzwavelingsgips
(kolencentrales);

karton; en eventueel:

glasvezels (brandwerendheid); of

siliconen (vochtbestendigheid).
De kern van gipskartonplaten bestaat uit gips.
Aan de buitenzijde worden lagen karton opge-
bracht. De gipskartonplaten kunnen ook worden
voorzien van aluminiumfolie, isolatiemateriaal of
een afwerking.
Voor zwaardere eisen worden vezelversterkte
gipsplaten toegepast.
3 Isolatiematerialen
Het isolatiemateriaal dat in de houtskeletbouw-
constructie wordt toegepast, moet aan een aan-
tal algemene criteria voldoen:

niet capillair of hygroscopisch;

waterafstotend;

niet gevoelig voor biologische aantasting;

vormvast;

geen voedingsbodem voor ongedierte en der-


gelijke;

niet-corrosief;

gunstige brandvertragende eigenschappen;

warmte-isolerend.
Minerale wol (steenwol of glaswol) voldoet aan al
deze criteria en is daarom het gebruikelijke isola-
tiemateriaal in de houtskeletbouw.
Een van de kenmerken van houtskeletbouw is de
uitstekende thermische isolatie. Om dit te kun-
nen realiseren, wordt behalve hout en houtach-
tig plaatmateriaal (beide goede isolatoren) veel
isolatiemateriaal toegepast.
9006950513_Boek.indb 190 03-06-2005 10:15:34
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 191
Minerale wol levert een gunstige bijdrage aan de
brandwerendheid van het bouwdeel waarin het
is toegepast. Wel moet dan worden voldaan aan
de minimumeis voor de volumieke massa (steen-
wol 31 kg/m
3
, glaswol 16 kg/m
3
).
Hoewel er voor steenwol en glaswol slechts
enkele producenten zijn, is er geen duidelijke
standaardisatie in de maatvoering. Wel is in ver-
band met de maatvoering een speciaal type voor
de houtskeletbouw ontwikkeld.
Uit ecologische overwegingen wordt soms scha-
penwol toegepast.
4 Verbindingsmiddelen
De meest voorkomende verbindingsmiddelen
met hun toepassingen bij houtskeletbouw zijn:

draadnagels (glad, geribd of getordeerd);

spaanplaatschroeven;

nieten: bevestiging van bijvoorbeeld damp-


remmende folie en waterkerende dampdoor-
latende folie. Gipsplaten mogen, gezien de
grote kans op beschadiging van de kartonlaag
niet worden geniet;

houtdraadbouten: onder meer bij extra ver-


ankeringen en bij het onderling verbinden van
gesloten elementen;

gipsplaatschroeven en gipsnagels; gipskarton-


platen worden met speciale gipsplaatschroeven
bevestigd;

spouwankers (rondstaal doorsnede 4 mm,


voorzien van een schroefdraad): bevestiging bui-
tenbekleding van metselwerk aan het houtskelet-
bouw-binnenspouwblad;

stalen ankers: verankering stelregel of onder-


regel aan de fundering of begane-grondvloer en
extra verankering stabiliteitswand aan de funde-
ring;

plaatstalen schoenen en griphoekankers:


verbinding liggers (vloerbalken) aan kopbalken,
onderslagen en dergelijke;

hechtplaten: verbindingen in sporenspanten;

knoopplaten (staal of hout): verbindingen in


spanten;

stalen strips: gebruikt voor aanvullende voor-


zieningen en opgenagelde schoren.
Verbindings- en bevestigingsmiddelen zoals
draadnagels, nieten, schroeven, stiften en kram-
men moeten zijn vervaardigd van verzinkt staal,
aluminium of roestvast staal. In houtsoorten met
weinig agressieve inhoudstoffen kunnen elektro-
lytisch verzinkte of gesherardiseerde verbindings-
middelen worden toegepast. In houtsoorten die
veel agressieve inhoudstoffen bevatten, zoals
western red cedar en oregon pine, dienen de
bevestigingsmiddelen van roestvaststaal of alu-
minium te zijn.
Metalen verbindingsmiddelen en verankerings-
bandstaal die worden blootgesteld aan buiten-
lucht of spouwlucht, dienen bij thermisch ver-
zinken een laagdikte te hebben die overeenkomt
met de normgegevens. Verbindingsmiddelen
van thermisch verzinkt staal, koper en koperle-
geringen die in aanraking komen met beton of
metselwerk, uitgezonderd spouwankers, moeten
zijn voorzien van twee aaneengesloten lagen
epoxyteer of bitumen.
Zij mogen niet worden toegepast in een agres-
sieve atmosfeer (SO
2
-concentratie gemiddeld
groter dan 200 microgram per m
3
).
5 Voegdichtingen
Om naden en openingen te kunnen afdichten,
wordt gebruikgemaakt van verschillende voeg-
dichtingsmaterialen. Deze materialen zijn te
onderscheiden in:

afdichtingsbanden (elastomeren, thermoplas-


ten), synthetische rubbers;

comprimerend schuimband (polyurethaan,


geplasticeerd pvc);

minerale wol afdichtingsband (glaswol, steen-


wol);

kitten (blijvend elastisch);

schuimen (PUR).
9.2 Samenstelling van het
hsb-casco
9.2.1 Algemeen
Houtskeletbouw leent zich goed voor vormva-
riaties. Sprongen in gevel en dak zijn relatief
eenvoudig uitvoerbaar. Afmetingen van stijl- en
regelwerk worden mede bepaald in relatie met
de dikte van het isolatiemateriaal. Voor het
aanbrengen van plaatselijke versterkingen (bij-
voorbeeld een extra stijl) is voldoende ruimte in
de elementen aanwezig. Afwijkingen als gevolg
9006950513_Boek.indb 191 03-06-2005 10:15:34
192
van variaties kunnen met paselementen worden
opgelost.
De stabiliteit van de constructie wordt ontleend
aan de combinatie van de met behulp van plaat-
materiaal gesloten wanden en stijve vloervelden.
Gelamineerde liggers worden daar toegepast
waar de indeling van de woning een moerbalk
noodzakelijk maakt. Door de hogere toegelaten
spanning krijgt men een kleinere balk voor gro-
tere belastingen en/of overspanningen.
9.2.1.a Moerbalken
Vaak worden als moerbalk HE-A- of HE-B-proe-
len toegepast, guur 9.2. Deze balken worden
opgenomen in het vloerpakket, zodat een vlak
plafond wordt verkregen. Boven deze balken
wordt een vrije ruimte gehouden van minimaal
20 mm, opdat er bij krimp van het houten vloer-
pakket geen verhoging in de vloer ontstaat.




Figuur 9.2 Detail stalen balk
9.2.1.b Opbouw
In beginsel wordt n woning tegelijk verticaal
opgetrokken (verticale bouwwijze). In de praktijk
kan een blok van twee drie woningen in zijn
geheel worden opgetrokken indien de montage-
capaciteit zodanig is dat de woningen toch snel
wind- en waterdicht zijn.
Voordat met de montage van het houten casco
wordt begonnen, wordt eerst rondom de steiger
geplaatst. Vanaf de steiger kunnen dan de
nodige verbindingen worden gemaakt.
De kenmerkende volgorde bij de opbouw is
wand-vloer-wand-vloer-dak. De opbouw uit
schijfvormige elementen betekent bij de plat-
formbouwmethode dat belastingsafdracht
hoofdzakelijk via lijnlasten gebeurt. Bij openin-
gen in dragende wanden moeten de krachten
worden omgeleid door middel van lateien.
Vloeropeningen worden gerealiseerd met behulp
van raveelconstructies.
Praktisch alle houtverbindingen kunnen worden
genageld en geschroefd. Schroeven heeft als
voordeel dat verbindingen kunnen worden aan-
getrokken en eventueel worden gedemonteerd.
Bovendien zijn schroeven sterker. Sterkte- en/of
stabiliteitsberekeningen kunnen echter uitwij-
zen dat een zwaardere vernageling of andere
verbindingsmiddelen zoals griphoekankers,
oplegschoenen, koppelstrips vereist zijn. De on-
derlinge aansluiting van gesloten wandelemen-
ten vraagt, afhankelijk van de detaillering, vaak
andere verbindingsmiddelen, zoals bijvoorbeeld
houtdraadbouten.
9.2.2 Fundering
Door het lage eigen gewicht van een hout-
skeletbouwwoning is in veel gevallen een iets
lichtere fundering mogelijk dan bij steenachtige
woningen. Door de aard van de constructie is
een houtskeletbouwwoning bovendien minder
gevoelig voor zettingsverschillen. Hierdoor kan
eerder voor een fundering op staal worden geko-
zen. Daar staat tegenover dat er (in verband met
de beperkte maximale overspanning van de hou-
ten vloeren) ook vaker dragende binnenwanden
nodig zijn en dus ook tussenstroken of -balken in
de fundering.
Bij een fundering op staal (uitgevoerd in metsel-
werk of gewapend beton) zijn aanlegbreedte en
strookdikte (in een vergelijkbaar geval) geringer
dan bij steenachtige bouw. Bij houtskeletbouw
kan het zelfs mogelijk zijn dat een woning, waar-
voor bij een steenachtige bouwwijze heiwerk
noodzakelijk is, op staal kan worden gefundeerd.
Indien toch een paalfundering noodzakelijk is,
kan vaak worden volstaan met kortere, slankere
of minder palen.
9.2.3 Vloeren
De vloer is bij houtskeletbouw steeds het plat-
form voor de verdere opbouw van de woning.
De vloer bestaat uit vloerbalken, randbalken,
kopbalken, vloerbeplating (zoals triplex of OSB),
plafond (verdiepingsvloer) en in veel situaties
ook isolatiemateriaal. De vloerbalken zijn op-
9006950513_Boek.indb 192 03-06-2005 10:15:35
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 193
gelegd op een stelregel, een koppelregel, een
bovenregel of een onderslag. De balkafstand
wordt mede benvloed door de afmetingen
van de vloerplaten. De meest voorkomende
plaatafmeting is 1220 2440 mm
2
. De platen
overspannen in de lengterichting, de richting
van het topneer. De vloerplaten worden in
halfsteensverband gelegd. De mogelijke balk-
afstanden worden dan 1220/3 = 405 mm,
1220/4 = 305 mm respectievelijk 1220/5 = 244
mm. Balkafstanden groter dan circa 400 mm
worden niet gekozen, in verband met de stijfheid
van de gebruikelijke vloerbeplating.
De lange zijden van die platen hebben meestal
een messing en een groef. De korte zijden hebben
dit veelal niet en worden op de balken gelegd. De
vloerplaten worden bevestigd met gegroefde of
getordeerde nagels of schroeven om trillingen en
kraken tegen te gaan. Een alternatief daarvoor is
de bevestiging met gladde nagels in combinatie
met lijm tussen de vloerplaten en de balken.
Voor de spreiding van geconcentreerde lasten
en voor verhoging van de stijfheid van de vloer
worden bij grotere overspanningen (> 3,0 m)
klossen tussen de balken aangebracht, guur
9.3. Tussen de randbalk in de gevel en de eerste
vloerbalk (strijkbalk) worden extra klossen aange-
bracht om een gelijkmatiger overgang te verkrij-
gen tussen de doorbuiging van de vloerbalken
en de gevel. Tevens voorkomen deze klossen het
kantelen van de randbalk in de gevel.
9.2.3.a Begane-grondvloeren
In de houtskeletbouw worden, net als bij andere
bouwmethoden, in het algemeen steenachtige
vloeren toegepast. Bij enkele woningen komen
gesoleerde combinatievloeren in aanmerking.
Bij seriematige woningbouw worden veelal
geprefabriceerde gesoleerde ribcassette- of ka-
naalplaatvloeren toegepast. Bij de aansluiting
van buitenwanden aan een steenachtige begane-
grondvloer en aan de fundering vereist het ver-
mijden van koudebruggen de nodige zorg.
Bij de aansluiting van hsb-wanden aan begane-
grondvloeren van steenachtig materiaal wordt
vaak een stelregel toegepast, guur 9.4-1 en
9.4-2. Deze stelregel is tegen optrekkend vocht
beschermd door een folie of door impregneren.
Van tevoren aangebrachte stelregels vergemak-
kelijken het op hoogte en op maat stellen van de
wanden. Aangezien het hele systeem van vloe-
ren, wanden en dak na elkaar wordt opgericht
met de stelregel als basis, is het voor snel en pas-
send monteren een eerste vereiste dat de stelre-
gel precies op hoogte en op maat wordt gesteld.
Bij een vooraf vlak afgewerkte begane-grond-
vloer kunnen de stelregels worden weggelaten.
In dat geval wordt de onderregel van de wand
rechtstreeks verankerd aan de vloer of fundering.
De stelregel dient na het stellen vol en zat te
worden onderkouwd. Om dit goed uit te kunnen
voeren, is voldoende speling tussen stelregel en
vloer nodig. Indien de vloer vooraf vlak wordt
afgewerkt, is onderkouwen van de stelregel, of
van de onderregel indien geen stelregel wordt

Figuur 9.3 Plattegrond verdiepingsvloer (dwarsversteviging)


9006950513_Boek.indb 193 03-06-2005 10:15:36
194
toegepast, niet nodig. Behalve toepassing van
een vochtkerende folie dient dan wel een strook
samendrukbaar materaal tegen de onderzijde
van de stelregel of onderregel te worden aan-
gebracht als luchtdichting. Tussen onderregel
en stelregel is altijd een luchtdichte verbinding
vereist.
Ook kunnen houten begane-grondvloeren wor-
den toegepast. Hierbij worden de funderingsbal-
ken ook voorzien van een stelregel waarop de
geprefabriceerde houten vloerelementen worden
bevestigd.
9.2.3.b Aansluiting fundering begane-
grondvloer begane-grondwand
De guren 9.4 en 9.5 geven voorbeelden van
de aansluiting op de fundering en de begane-
grondvloer. De stelregel of onderregel van bui-
tenwanden en woningscheidende wanden op
begane-grondniveau in direct contact met een
steenachtige vloer of fundering, dient daar volle-
dig te worden gescheiden door een waterdichte
laag. Deze laag, bijvoorbeeld een sterke kunst-
stoffolie, dient om optrekken van vocht te voor-
komen. De stelregel, of onderregel in het geval
dat geen stelregel wordt gebruikt, niet zijnde van
duurzaamheidsklasse I of II, moet worden ver-
duurzaamd tot minimaal duurzaamheidsklasse II.
Bij de aansluiting fundering begane-grond-
vloer woningscheidende wand is het van
essentieel belang dat wordt voorkomen dat lucht
vanuit de kruipruimte in de spouwruimte van
de woningscheidende wand kan doordringen.
Als dit niet goed is, kunnen de gevolgen zijn:
stank in de woning en een onverantwoord










Figuur 9.4 Aansluiting op fundering


Figuur 9.5 In het werk gestorte gevelbalk
9006950513_Boek.indb 194 03-06-2005 10:15:37
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 195
hoog vochtgehalte in de houtconstructie. De
meest eenvoudige en doeltreffende manier is
de spouw afsluiten met een dampremmende
folie. Bij toepassing van een steenachtige be-
gane-grondvloer, al of niet voorzien van een
afwerking, dient deze folie ter plaatse van de
bovenkant van de vloer te worden aangebracht,
guur 9.4-2.
9.2.3.c Verdiepingsvloeren
Verdiepingsvloeren in houtskeletbouw bestaan
uit een houten balklaag met daarop een hout-
achtig plaatmateriaal en daartussen eventueel
minerale wol (isolatie), guur 9.6. Vloeren
worden aan de onderkant afgewerkt met gips-
kartonplaten op houten of stalen rachels. De
economisch maximale overspanningslengte
van standaard hsb-vloeren is circa 5,40 m. Dit
betekent dat bij een grotere overspanning een
tussensteunpunt nodig is. Daarnaast is de beno-
digde dikte van de houten vloerconstructie (240
tot 340 mm).
Ter beperking van de trillingsgevoeligheid (door-
buiging in eigen frequentie) van houten vloeren
bij belopen, worden, afhankelijk van de balkover-
spanningen, balklaagverstijvingen toegepast. De
tabel van guur 9.7 geeft de maximale theore-
tische overspanning waarbij geen verstijvingen
(andreaskruizen of klossen, guur 9.3) nodig
zijn. Indien balkverstijvingen (klossen) worden
toegepast, hetgeen veelal het geval is bij grotere
overspanningen, dan is de theoretische over-







Figuur 9.6 Geprefabriceerde houten verdiepingsvloer
Houtmaat H.o.h.-afstand (m)
b h zonder lijm met lijm
0,40 0,40
Europees naaldhout
40 146 2,00 2,25
40 171 2,35 2,65
40 196 2,70 3,05
46 146 2,10 2,35
46 171 2,45 2,75
46 196 2,80 3,15
46 221 3,20 3,60
59 171 2,65 2,95
59 196 3,05 3,40
59 221 3,45 3,85
71 196 3,25 3,65
71 221 3,65 4,10
71 246 4,10 4,60
71 271 4,50 5,05
Noord-Amerikaans naaldhout
38 140 1,90 2,05
38 184 2,50 2,80
38 235 3,15 3,50
38 286 3,85 4,30
Naaldhout van de sterkteklasse c18 volgens NEN 6760.
De tabel is ontleend aan SBR-rapport 89. De
tabelwaarden met lijm zijn van toepassing indien
het vloerdek verlijmd is aan de vloerbalken.
Figuur 9.7 Maximale theoretische overspanning van vloer-
balken, waarbij geen andreaskruizen of klossen nodig zijn
9006950513_Boek.indb 195 03-06-2005 10:15:38
196
spanning groter dan de waarde die in de tabel
vermeld staat.
De tabel van guur 9.7, die is ontleend aan SBR-
rapport nr. 89, geeft geen eisen aan, doch wordt
in verband met wooncomfort aanbevolen.
Conform de voorschriften wordt rekening
gehouden met het gewicht van niet-dragende
hsb-binnenwanden op de vloer. Indien echter
een niet-dragende hsb-binnenwand evenwijdig
aan de vloerbalken loopt, kan er zonder nadere
berekening van worden uitgegaan dat n


Figuur 9.8 Opbouw verdiepingsvloer



Figuur 9.9 Uitkragende verdiepingsvloer
9006950513_Boek.indb 196 03-06-2005 10:15:41
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 197
extra balk onder deze wand nodig en voldoende
is met een gewicht dat niet groter is dan
1,25 kN per m
1
.
In verband met geluidlekken en brandoverslag
moeten in de verdiepingsvloer alle doorgaande
ruimten ter plaatse van de binnenwanden wor-
den dichtgemaakt met klossen van minimaal
40 mm dik en met dezelfde hoogte als de
vloerbalken ter plekke, guur 9.9. Mits goed
aangebracht vormen stroken minerale wol een
alternatief voor deze klossen, echter niet als het
binnenwanden met een stabiliteitsfunctie betreft.
In dat geval zijn de klossen ook nodig om schuif-
krachten over te brengen.
Gebruikelijk is dat de vloeren worden samenge-
steld met geprefabriceerde vloerelementen die
bestaan uit n frame van vloerbalken, klossen,
ravelingen, enzovoort dat voorzien is van het
vloerdek.
Soms wordt in de fabriek ook de eventuele vloe-
risolatie al aangebracht en ook de rachels voor
het plafond, guur 9.8.
Bij houtskeletbouwvloeren is het goed mogelijk
om een verdiepingsvloer te laten overkragen.
De manier waarop dat gebeurt, hangt af van
de overspanningsrichting van de balken. Bij
een overkraging in het verlengde van de balken
kunnen de balken als uitkraging over de on-
derliggende wand uitsteken, guur 9.9. Bij een
overkraging loodrecht op de richting van de
vloerbalken moeten gedraaide balken bevestigd
aan dubbele vloerbalken worden toegepast. De
toelaatbare uitkraging, alsmede de afstand tus-
sen de ondersteunende wand en de dubbele
balk, moet worden bepaald door berekening.
9.2.4 Wanden
De wanden worden opgebouwd uit stijl- en re-
gelwerk. Voor de stijfheid van hsb-wanden wordt
gebruikgemaakt van plaatmaterialen, guur 9.10-
1. Wanneer gipsplaat onvoldoende stijfheid geeft,
worden houtachtige plaatmaterialen zoals triplex
en OSB toegepast. Een enkele maal moeten aan-
vullende voorzieningen worden toegepast, guur
9.10-2. Afhankelijk van het systeem wordt het
constructieve plaatmateriaal aan de buitenzijde of
de binnenzijde aangebracht. Dit is afhankelijk van
de leverancier/producent van het casco.
De afzonderlijke geprefabriceerde wandelemen-
ten worden vaak onderling gekoppeld door mid-
del van koppelregels die over de bovenregels van
de elementen worden aangebracht, guur 9.11.
Ook is het mogelijk de koppelregels te vervan-
gen door een extra bovenregel en de onderlinge
koppeling van de elementen te realiseren met
bijvoorbeeld koppelstrips of -platen of de vloer
boven de wand te laten fungeren als koppeling.
Vooral bij gesloten wandelementen wordt dik-
wijls voor deze alternatieven gekozen. Door de
aanwezigheid van bovenregel en koppelregel, of
van een dubbele bovenregel, is het niet nood-
zakelijk dat vloerbalken en sporen respectievelijk
sporenspanten direct boven stijlen worden op-
gelegd. Wel moeten de buigspanningen in de
bovenregel en koppelregel, respectievelijk de
dubbele bovenregel, ten gevolge van de opleg-
ging van vloerbalken en dergelijke worden ge-




Figuur 9.10 Vormvastheid van wandelementen


9006950513_Boek.indb 197 03-06-2005 10:15:42
198
Figuur 9.11 Koppeling door middel van koppelregel

9006950513_Boek.indb 198 03-06-2005 10:15:43


9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 199
controleerd door middel van een berekening. Dit
is zeker een vereiste als er een enkele bovenregel
en geen koppelregel wordt toegepast.
De onderregel van de wanden of wandelemen-
ten wordt op de houten vloer genageld.
Figuur 9.12 geeft een voorbeeld van een niet-
dragende binnenwand die evenwijdig aan de
vloerbalken loopt. Bij dragende binnenwanden
in die situatie zal het aantal benodigde extra
vloerbalken door berekening bepaald moeten
worden en veelal meer dan n bedragen.
9.2.4.a Woningscheidende wanden
In verband met de geluidweringseisen worden
woningscheidende wanden uitgevoerd als an-
kerloze spouwmuren. Beide spouwbladen zijn
volledig gescheiden vanaf de onderkant van de
begane-grondvloer tot aan het dak, door een
spouw van 50 mm.
Tussen het stijl- en regelwerk is elk spouwblad
gevuld met minerale wol, guur 9.13.
Het stijl- en regelwerk van elk spouwblad wordt
aan de woningzijde bekleed met gipskarton-
platen.
Afhankelijk van de gewenste brandwerendheid
gebeurt dit in n of twee lagen (enkele of dub-
bele gipskartonplaat). Figuur 9.14-1 geeft de
aansluiting van de woningscheidende wand op
de verdiepingsvloeren waarvan de balkrichting
loodrecht op deze wand is. Figuur 9.14-2 geeft
dit aansluitdetail met vloerbalken evenwijdig aan
de wand.
In de spouw tussen de woningscheidende
wanden worden re-stops aangebracht. Deze
re-stops bestaan uit een in folie verpakte strook
steenwol, die door middel van een spijkerens



Figuur 9.12 Binnenwand op verdiepingsvloer
Figuur 9.14 Aansluiting woningscheidende wand op verdiepingsvloer
Figuur 9.13 Woningscheidende wand
9006950513_Boek.indb 199 03-06-2005 10:15:45
200
worden vastgezet aan het casco. De re-stops
worden verticaal over de volle hoogte aange-
bracht bij de voor- en achtergevel en horizontaal
ter hoogte van iedere vloer en het dak. Op deze
wijze wordt de spouw gecompartimenteerd en
wordt voorkomen dat door luchtstroming in de
spouw het vuur verder wordt overgedragen.
9.2.4.b Binnenspouwblad
Het hsb-binnenspouwblad bestaat uit een stijl-
en regelwerk dat wordt gevuld met isolatiemate-
riaal en aan de binnenzijde wordt afgewerkt met
een dampremmende folie en gipskartonplaat,
guur 9.15. Het stijl- en regelwerk wordt aan de
spouwzijde beschoten met een (veelal houtach-
tig) plaatmateriaal en/of afgedekt met een
waterkerende, dampdoorlatende folie.
Geeft de gipsplaat voldoende stijfheid, dan
kunnen bij buitenwanden ook andere plaat-
materialen zoals gebitumineerde vezelplaat of
cementgebonden platen als beschieting aan
de spouwzijde worden toegepast. Afhankelijk
van het toegepaste plaatmateriaal wordt die
beschieting al of niet afgedekt met een water-
kerende dampdoorlatende folie. In situaties
waarbij er voor gekozen wordt om direct achter
de gipskartonbeplating van de buitenwanden
een houtachtig plaatmateriaal aan te brengen,
is het mogelijk de beschieting aan de spouwzijde
te laten vervallen en op die plaats alleen een
(gewapende) waterkerende dampdoorlatende
folie aan te brengen.
9.2.4.c Scheidingswand
De wandelementen zijn verdiepinghoog en
worden samengesteld uit stijl- en regelwerk met
daarop aangebracht een (gipskarton) plaatma-
teriaal, guur 9.16. Het stijl- en regelwerk van
scheidingswanden wordt in de regel niet gevuld
met isolatiemateriaal.
Tegenwoordig worden niet-dragende scheidings-
wanden uitgevoerd in metal-stud (MS). Deze
separatiewanden worden pas geplaatst nadat de
gipsplaten van de wanden en plafonds zijn aan-
gebracht. Het voordeel is dat met grotere plaat-
afmetingen kan worden gewerkt en dat vlakkere
wanden en plafonds worden verkregen.
9.2.4.d Openingen in wanden
Voor openingen in wanden wordt gebruikge-
maakt van lateien. Deze worden veelal samenge-
steld uit balken die worden opgelegd op n of
meer aangespijkerde wandstijlen, guur 9.17-2
en guur 9.18-2 en -3. In niet-dragende wanden




Figuur 9.15 Binnenspouwblad
9006950513_Boek.indb 200 03-06-2005 10:15:46
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 201
kan boven een deuropening worden volstaan
met een regel van dezelfde houtzwaarte als de
stijlen, guur 9.17-1. Bij grotere openingen kun-
nen lateien van balken met regels, guur 9.17-3
of gelamineerde liggers, guur 9.17-4, worden
toegepast.
Ter beperking van de lateihoogte kan men bij
gevelkozijnen in plaats van een brede opening
meerdere kleine openingen maken. Tussen de
kozijnen kunnen dan stijlen worden geplaatst die
de belasting opnemen.
In verband met windbelasting op de buitenwand
zijn er dikwijls meerdere doorgaande stijlen naast
de wandopening nodig.
Als praktische regel kan hierbij worden gehan-
teerd:

breedte wandopening 2,00 m: n door-


gaande stijl;

breedte wandopening > 2,00 m en 4,00 m:


twee doorgaande stijlen;

breedte wandopening > 4,00 m: drie door-


gaande stijlen.
Deze praktische regel geldt met name voor de
stijlafmetingen 38 89 mm en 40 96 mm.
Voor de zwaardere stijlafmetingen wordt het no-
dig het aantal stijlen door middel van berekening
vast te stellen. Deze doorgaande stijlen en de
hulpstijlen onder de latei dienen onderling vol-
doende vernageld te worden.
9.2.5 Kapconstructies in houtskeletbouw
In principe zijn er in hsb-woningen drie soorten
kapconstructies mogelijk:
1 gordingenkap;
2 doos- of sporenkap;
3 kap van sporenspanten.
1 Gordingenkap
De gordingenkap is beperkt in de overspanningen
en is bij grote woningbreedten alleen uitvoerbaar
met een dragende binnenwand of met een tus-
senspant, guur 9.19. De dakbelasting wordt via
Figuur 9.17 Lateiconstructies
Figuur 9.16 Binnenwanden







9006950513_Boek.indb 201 03-06-2005 10:15:47
202
dakpanelen afgedragen aan de gordingen die de
belasting op hun beurt afdragen aan de wanden
en/of spanten.
Een gordingenkap brengt puntlasten met zich
mee en dit kan betekenen dat er voorzieningen
in de gordingondersteunende wanden moeten
worden aangebracht zoals extra stijlen of regels.
Als de gordingafstand klein genoeg wordt geko-
zen, kan in plaats van het dakpaneel (sandwich-
of ribpaneel) een dakbeschieting van triplex,
OSB en dergelijke direct op de gordingen wor-
den toegepast. In dat geval ligt het voor de hand
geprefabriceerde dakelementen toe te passen
waarin de gordingen zijn opgenomen.
2 Sporenkap
De doos- of sporenkap heeft als voorwaarde dat
deze alleen dan kan worden toegepast als de
spoor aan de voet op de vloer kan eindigen om
de spatkracht op te vangen, guur 9.20. Als er
borstweringen in het ontwerp zijn opgenomen,




Figuur 9.18 Openingen in wanden
9006950513_Boek.indb 202 03-06-2005 10:15:48
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 203
valt de mogelijkheid van deze kapconstructie af,
tenzij onder de nok een dragende wand of on-
derslag wordt aangebracht.
De belasting wordt bij sporenkappen recht-
streeks aan de ondergelegen constructie afgedra-
gen. Aan de voet wordt de spatkracht overge-
bracht naar de vloerconstructie. Daarvoor wordt
gebruikgemaakt van een directe verbinding tus-
sen de sporen en de vloerbalken, guur 9.20, of
van een stelregel die de belasting via het vloer-
dek (bijvoorbeeld van triplex of OSB) overdraagt
aan de vloerbalken.
Meestal wordt bij sporenkappen gewerkt met
geprefabriceerde dakelementen, waarbij de spo-
ren in het element zijn opgenomen, guur 9.21.
De h.o.h.-afstand van de sporen is in veel geval-
len 610 mm.

Figuur 9.19 Gordingenkap


9006950513_Boek.indb 203 03-06-2005 10:15:49
204
3 Sporenspanten
Bij auw hellende daken, met een niet-begaan-
bare zolder, kunnen sporenspanten worden
gebruikt, guur 9.22. Dat zijn vakwerkspanten
opgebouwd uit relatief lichte houten balken.
Als verbindingsmiddelen worden veelal hecht-
platen gebruikt. De sporenspanten worden op
een afstand van 600 mm of 1200 mm geplaatst
met hierop een dakbeschieting (plaatmateriaal)
of folie en een zwaardere panlat. Met spanten,
maar zeker ook met vloeren, is eenvoudig een
dakoverstek te maken. Dat heeft als voordelen
dat de gevel droger blijft en dat er in de zomer
bij hoge zonnestand minder zonbelasting op-
treedt, guur 9.19.
9.2.6 Gevelbekleding
Voor de gevelbekleding komt in principe een
groot aantal oplossingen in aanmerking. De
keuze uit deze mogelijkheden wordt nauwelijks

Figuur 9.20 Sporenkap


9006950513_Boek.indb 204 03-06-2005 10:15:50
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 205

Figuur 9.21 Sporenkap (prefab)


Figuur 9.22 Sporenkap
9006950513_Boek.indb 205 03-06-2005 10:15:51
206
bepaald door de houtskeletbouwmethode als zo-
danig. Er kan voor hout worden gekozen, maar
ook alle materialen, bekend uit de traditionele
bouw, kunnen worden gebruikt.
Voor gevelbekleding zijn er veel keuzemogelijk-
heden, bijvoorbeeld:

metselwerk;

vurenhout of grenenhout (rabatdelen of


schroten minimaal 19 mm dik);

pleisterwerk;

plaatmateriaal.
Hout voor gevelbekleding
Hoewel een groot aantal houtsoorten ge-
schikt is voor buitenkleding, worden in de
houtskeletbouw van die soorten in de praktijk
in hoofdzaak western red cedar en Europees
vuren toegepast. Voor de toepassing van hout
als buitenbekledingsmateriaal wordt verwezen
naar de betreffende houtdocumentatie van
het Centrum Hout en de KVT 95.
Zoals in paragraaf 9.3.2 is aangegeven, dient
bij detaillering van de aansluiting van de
gevel en de verdiepingsvloer rekening te wor-
den gehouden met de krimp van de houten
draagconstructie. Die krimp treedt voorna-
melijk in het vloerpakket op. In geval van een
buitenbekleding van metselwerk moet met dit
krimpverschijnsel rekening worden gehouden
aan de onderzijde van raamopeningen en aan
de bovenzijde van metselwerk dat tot aan de
goot of dakconstructie of vloeroverkraging
doorloopt. Dat wil zeggen dat tussen het met-
selwerk buitenblad en de daarboven gelegen
constructie voldoende ruimte aanwezig dient
te zijn, zodat die constructie kan zakken ten
gevolge van krimp zonder dat deze gaat dra-
gen op het metselwerk buitenblad. Bij toepas-
sing van verticale houten bekleding of plaat-
materialen zal ter hoogte van de vloeren ook
rekening moeten worden gehouden met deze
krimp. Meestal wordt dit opgelost door
gebruik te maken van een waterslagproel,
guur 9.23, of door de bekleding van de
hoger gelegen verdieping iets voor die van de
ondergelegen verdieping te laten oversteken,
guur 9.24.
9.3 Constructieve veiligheid
houtskeletbouw
9.3.1 Stabiliteit
De horizontale windbelasting op de hsb-con-
structie wordt in het algemeen per verdieping
opgenomen door de gevels, de dak- en vloer-
schijven en zonodig door speciale stabiliteits-
wanden. Indien woningen in een rij niet onder-
ling gekoppeld zijn, moet iedere woning als
zelfstandige eenheid de windbelasting kunnen
opnemen.
Bij rijtjeswoningen worden veelal groepen van
twee of drie woningen gekoppeld om de hori-
zontale belasting door wind over een aantal wo-
ningen te verdelen. In de voor- en achtergevel
van rijtjeswoningen zijn de aanwezige penanten
vaak smal. Daarom zijn extra stijlen en beplating
noodzakelijk en een verankering naar de funde-
ring. Bij doorkoppeling van de woningen kan
dit worden voorkomen. De doorkoppeling vindt
plaats door middel van genagelde staalplaten.
Deze platen worden aangebracht in de voor- en
achtergevel ter hoogte van alle vloeren.
Figuur 9.23 Aansluiting gevelbekleding verdieping op
gevelbekleding begane grond met waterslag


9006950513_Boek.indb 206 03-06-2005 10:15:52
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 207
De schijfwerking van vloeren en daken komt
tot uitdrukking in de schuifkrachten die ter
plaatse van de oplegging op de stabiliteits-
wanden moeten worden overgedragen. De
stabiliteitswanden moeten weerstand bieden
tegen verschuiven, kantelen en schranken. Bij
het kantelen zijn daarbij van belang de grootte
van de rustende verticale belasting en de veran-
kering van de randstijlen aan de ondergelegen
constructie. Voor het opnemen van horizontale
belastingen moeten er ten minste drie vol-
doende vormvaste wanden als stabiliteitswand
kunnen fungeren. Deze stabiliteitswanden
dienen zodanig te worden gesitueerd dat n
wand niet evenwijdig loopt met de twee andere
wanden, guur 9.25. De stabiliteitswanden van
de verschillende verdiepingen plaatst men bij
voorkeur recht boven elkaar.
De verankering van de stelregel aan de fundering
of vloer wordt vrijwel uitsluitend op afschuiving
belast. Meestal is daarbij een verankering door
middel van ingestorte of ingemetselde ankers







Figuur 9.24 Aansluiting gevelbekleding verdieping op gevelbekleding begane grond met uitkraging van verdiepingsvloer
9006950513_Boek.indb 207 03-06-2005 10:15:53
208
12 mm h.o.h. 1,2 m (minimaal twee ankers
per stelregelonderdeel) voldoende.
Ook is er een verankering met boorankers en
dergelijke mogelijk. Het voordeel hiervan is dat
de hiervoor benodigde gaten achteraf kunnen
worden geboord, zodat voor een betere maat-
voering kan worden gezorgd.
Indien uit de stabiliteitsberekening blijkt dat
trekkrachten van de stabiliteitswanden naar de
fundering moeten worden overgebracht, dienen
de randstijlen van de betreffende wanden direct
verankerd te worden aan de fundering. Indien
geen stelregel wordt toegepast, wordt de onder-
regel van de wand rechtstreeks verankerd aan de
vloer of fundering. Bij half-open wandelementen
kan dat op dezelfde wijze als bij de stelregel. Bij
gesloten wandelementen komen veel uiteenlo-
pende verankeringsmethoden voor.
9.3.2 Krimp
Het vochtgehalte van het hout in de draagcon-
structie daalt van circa 20% tijdens de bouw tot
zon 14% als de woning geruime tijd in gebruik
is. Deze afname van het vochtgehalte veroor-
zaakt krimp en wel voornamelijk in richtingen
loodrecht op de vezel, dat wil zeggen in breedte-
en dikterichting van de balken en regels; in de
lengte treedt nauwelijks krimp op. Voor de vorm-
veranderingen ten gevolge van verandering van
het houtvochtgehalte moeten volgens NPR 6761
de volgende rekenwaarden in rekening worden
gebracht:
1 Voor naaldhout toegepast in klimaatklasse I, II
of III een relatieve lengteverandering:

evenwijdig aan de vezelrichting per procent


verandering in houtvochtgehalte:

;0
= 0,1 10
-3

loodrecht op de vezelrichting per procent ver-


andering in houtvochtgehalte:

;90
= 3,0 10
-3
.
2 Voor loofhout geeft deze norm geen waarden
voor de vormveranderingen, omdat deze sterk
uiteenlopen per houtsoort.
Bij de platformbouwmethode worden de wan-
den op elke verdieping volledig onderbroken
door de vloeren. Een voordeel hiervan is dat de
gevolgen van de krimp (in de balklaag van de
vloeren en de regels van de wanden) niet zicht-
baar worden in de binnenafwerking. De krimp
van het vloerpakket bedraagt onder ongunstige
omstandigheden maximaal 5 10 mm per
bouwlaag.
Bij de detaillering van de aansluiting van wand-
en vloerconstructie, zowel binnen als buiten,
zal met deze krimp rekening moeten worden
gehouden. Krimp kan grotendeels worden voor-
Figuur 9.25 Stabiliteit in houtskeletbouw





9006950513_Boek.indb 208 03-06-2005 10:15:54
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 209
komen door bij het bouwen en het prefabriceren
van de elementen hout te gebruiken met een
vochtgehalte dat dicht bij het eindvochtgehalte
van circa 14% ligt.
9.4 Productie van een
houtskeletbouw-casco
In Nederland worden over het algemeen geslo-
ten elementen toegepast met een hoge graad
van prefabricage.
Als belangrijke uitvoeringskenmerken van de
houtskeletbouw kunnen we noemen:

het eigengewicht van de constructie is be-


langrijk lager dan bij constructies van steenachtig
materiaal;

er bestaan verschillende mogelijkheden met


betrekking tot prefabricage, mede afhankelijk
van de bouwplaatsomstandigheden;

er is meestal geen groot en zwaar materieel


nodig, waardoor de bouwplaatskosten relatief
laag kunnen blijven; de in de hsb-fabriek ge-
maakte elementen worden op de bouwplaats ge-
monteerd met behulp van een lichte bouwkraan
en twee drie mensen;

korte bouwtijd op de bouwplaats (daar tegen-


over staat een langere voorbereidingstijd dan bij
bijvoorbeeld gietbouw of stapelbouw);

het is een droge bouwmethode;

de montagewerkzaamheden op de bouw-
plaats zijn weinig verletgevoelig (regen en vorst);

installaties moeten in een vroeg stadium,


vrijwel geheel in n arbeidsgang worden aan-
gebracht;

het afwerken van de naden (afmessen) tus-


sen de gipskartonplaten en de schroef- en nagel-
gaten is de enige afwerking die voor wanden en
plafonds nodig is.
9.4.1 Prefabricage elementen
Bij het realiseren van hsb-bouwprojecten kan al
of niet gebruik worden gemaakt van geprefabri-
ceerde elementen.
Ook de mate van prefabricage is in principe vrij.
Ten aanzien van de plaats waar de fabricage
plaatsvindt, worden de volgende mogelijkheden
onderscheiden:
1 op de bouwplaats in de open lucht op de
voltooide vloeren: deze zogenoemde stick-built-
methode is vrij ambachtelijk en wordt in Neder-
land nauwelijks toegepast;
2 op de bouwplaats in een overdekte ruimte
(veldfabriek) al of niet op speciale montagetafels,
afhankelijk van de omvang van het werk; deze
mogelijkheid is in feite een tussenvorm van pre-
fabricage die in ons land ook bijna niet wordt
toegepast;
3 in een timmerfabriek: dit is voor Nederland de
meest gebruikte productiemethode.
9.4.1.a Wandelementen
Met betrekking tot de samenstelling van de wan-
delementen op het moment van monteren zijn
drie typen te onderscheiden:
1 open elementen (alleen stijl- en regelwerk);
2 halfopen elementen (open elementen, waar
nodig aan n zijde bekleed met plaatmateria-
len, aangevuld met reeds beglaasde kozijnen en
soms voorzien van gevelbekleding); deze kunnen
op de bouwplaats worden voorzien van isolatie-
materiaal;
3 gesloten elementen (halfopen elementen aan-
gevuld met elektravoorzieningen, isolatie, damp-
remmende folie en gipskarton beplating).
Halfopen en gesloten elementen zullen alleen
in een timmerfabriek worden gefabriceerd. Een
element is pas vormvast als het frame is bekleed
met een beplating.
Naarmate de prefabricage-graad toeneemt,
neemt het aantal te maken aansluitingen af; de
moeilijkheidsgraad van de verbindingen neemt
echter meestal toe. Indien wanden worden ge-
prefabriceerd als open of halfopen wandelemen-
ten, kunnen aansluitingen volledig door middel
van nagels, zonodig aangevuld met verankering
van stabiliteitswanden door middel van strippen
en dergelijke worden gerealiseerd. Bij toepassing
van gesloten elementen zal het nodig zijn een
aantal aansluitingen aan te passen.
9.4.1.b Vloerelementen
Bij vloerelementen kan de vloerbeplating niet
verspringend worden aangebracht, waardoor
een minder goede schijfwerking kan ontstaan.
Dit kan worden ondervangen door koppeling
van de balken door middel van nagels.
9006950513_Boek.indb 209 03-06-2005 10:15:54
210
9.4.1.c Productie elementen
Bij het produceren van de hsb-elementen in een
timmerfabriek zijn de volgende zaken van belang:

er moet een goed geoutilleerde werkplaats


met montagetafels beschikbaar zijn;

de productie is niet gevoelig voor weers-


omstandigheden;

er is een zeer nauwkeurige maatvoering


mogelijk;

er is een goede controle op het productie-


proces;

de werkwijze is gestandaardiseerd.
Echter:

de gevolgen van maatfouten en onnauwkeu-


righeden zijn bij prefab ingrijpender;

er zijn meer tekeningen nodig;

de transportkosten van fabriek naar bouw-


plaats kunnen aanzienlijk zijn;

er is veel aandacht nodig voor bescherming


van de elementen tegen beschadigingen tijdens
transport en montage;

er moet bescherming zijn tegen indringend


vocht;

delen van de installatie kunnen al in de tim-


merfabriek worden aangebracht.
9.4.2 Transport
Tijdens transport en montage van prefab-hsb-
elementen kunnen beschadigingen optreden
door bijvoorbeeld stoten of slechte weers-
omstandigheden. Dit is vooral van belang bij
kwetsbare materialen zoals gipskartonplaten,
uitkragende folies ten behoeve van overlap-
pingen, beglazing en dergelijke.
Ook verfwerk van bijvoorbeeld een houten bui-
tenbekleding loopt kans op beschadiging. De
reparatie van beschadigingen kan vertraging van
de bouw geven.
Om de kans op beschadigingen te verminderen,
is een aantal maatregelen mogelijk zoals het met
tengels vastzetten van folies en het inpakken of
afdekken van vochtgevoelige materialen.
9.4.3 Werkvolgorde
Meer dan bij de bouw in steenachtige materialen
wordt de bouwvolgorde bij de houtskeletbouw
in hoofdzaak bepaald door de voorwaarde dat
een woning zo snel mogelijk water- en winddicht
moet worden gemaakt.
Behalve voor de funderingen en de eventuele
steenachtige begane-grondvloeren dient de
bouwstroom in de ruwbouw daartoe zoveel
mogelijk verticaal gericht te zijn, dat wil zeggen
dat wand- en vloerelementen per woning zo snel
mogelijk worden gemonteerd. De mate waarin
dit in de praktijk te verwezenlijken is, hangt af
van de graad van prefabricage.
De graad van prefabricage is voor elk bedrijf en
per project in principe anders. De maximale af-
metingen van de prefab-elementen worden door
de vervoersmogelijkheden (hoogte en breedte)
bepaald.
In hoofdlijnen wordt in het productieproces op
de bouwplaats onderstaande werkvolgorde aan-
gehouden.
1 onderbouw: fundering en (indien nodig)
steenachtige begane-grondvloeren;
2 ruwbouw: houten draagconstructie van vloe-
ren, wanden en dak;
3 buitenafwerking: dakbedekking, kozijnen, bui-
tenbekleding voorzover (prefab) nog niet in de
ruwbouwfase aanwezig;
4 afbouw binnen: (leidingen, isolatie, damprem-
mende folie, gipskartonplaten, binnendeurkozij-
nen, afwerking) voorzover (prefab) nog niet in
de ruwbouwfase aanwezig. Voor een deel kan de
afbouw onafhankelijk van de buitenafwerking ter
hand worden genomen.
Meer dan bij de bouw in steenachtige materia-
len is een voorwaarde dat direct na of tijdens de
ruwbouw de volledige buitenafwerking wordt
aangebracht, bij voorkeur te beginnen bij de
dakbedekking.
Voor opslag van vochtgevoelige materialen kan
een overdekte ruimte nodig zijn. Bij gebruikma-
king van prefab-elementen die een water- en
winddichte woning opleveren, is geen speciale
opslagruimte nodig.
Hieraan is wel de voorwaarde verbonden dat de
elementen spoedig na aanvoer worden gemon-
teerd, liefst direct vanaf een vrachtwagen. Het
aanleveren van de elementen dient daarbij vol-
gens een strak schema te verlopen, wat uiteraard
risicos met zich meebrengt (pech, oponthoud
door les, vastlopen op toevoerwegen en derge-
lijke). Dit risico kan worden vermeden door het
aanleggen van een buffervoorraad door middel
van wisseltrucks of containers.
9006950513_Boek.indb 210 03-06-2005 10:15:54
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 211
Materialen ten behoeve van de binnenafwerking
zoals isolatiemateriaal en gipskartonplaten kun-
nen in de woning zelf worden opgeslagen; wel
dient men van tevoren na te gaan of transport
in de woning mogelijk is. Denk hierbij aan afme-
tingen van portalen, trap-opgangen, raamkozij-
nen en dergelijke. Deze beperking kan worden
ondervangen door al tijdens de montage van
de elementen bijvoorbeeld de pakketten gips-
kartonplaten op de vloer van de desbetreffende
ruimte te zetten. Hierbij dient dan wel in het oog
te worden gehouden dat de vloerbelasting niet
te hoog wordt (zonodig op die plaats tijdelijk
onderstempelen).
Door het geringe gewicht van hout ten opzichte
van steen en beton zijn de elementen zowel met
een mechanisch transportmiddel als (soms) met
de hand te monteren. De houten elementen
hebben een massa van 300 tot 700 kg en zijn
eigenlijk voor handtransport te zwaar. Bij een
houten gevel kan de gevelbekleding prefab op
de gevelelementen worden bevestigd. Dan is
een gevelelement een complete gevel waarna
buiten geen werkzaamheden en steigers meer
nodig zijn.
De bouwkraan moet voor vier verschillende
bouwdelen elementen monteren:
1 bouwmuren;
2 gevels;
3 vloeren;
4 dak.
In het productieproces van een hsb-woning
moet er over het algemeen verder worden gelet
op de volgende punten:
1 indien in buitenwanden leidingen noodzakelijk
zijn, dienen deze (met name de leidingen van
metaal) tussen dampremmende laag en isolatie
te worden aangebracht ter voorkoming van kou-
debruggen;
2 leidingen en dozen dienen, in verband met
brandwerendheid en geluidsisolatie, niet in
woningscheidende wanden te worden toege-
past. Indien dit erg bezwaarlijk is, mag voor de
elektriciteitsinstallaties een uitzondering worden
gemaakt, mits de wandisolatie zorgvuldig achter
dozen en leidingen wordt langsgevoerd;
3 leidingen waarop condensatie kan ontstaan
(koudwaterleidingen) isoleren door middel van
omhulling met een mantelbuis;
4 sommige houten constructiedelen hebben een
brandwerende functie die intact moet blijven
(onder andere brandkeringen);
5 het aanbrengen van de isolatie vindt plaats na
het aanbrengen van de installaties. Achter wand-
contactdozen, bevestigingen van leidingen en
dergelijke, in ruimten die na het aanbrengen van
de installaties onbereikbaar zijn, dient men tijdig
isolatiemateriaal aan te brengen (voorkomen van
warmtelekken);
6 spleten en naden bij leidingen en dozen goed
afdichten ter voorkoming van geluidlekken,
damplekken en warmtelekken;
7 bij houtskeletbouw is een snelle, systematische
en eenvoudige aanleg van leidingen mogelijk. Is
de binnenafwerking eenmaal gereed, dan
zijn echter verdere veranderingen ingrijpend.
Wanneer het verloop van de leidingen vooraf
voldoende is vastgelegd, kunnen veel gaten al
voor de montage van de elementen in balken en
stijlen worden aangebracht. Planning voor aan-
leg van het leidingensysteem in de ontwerpfase
is daardoor nodig;
8 de leidingen moeten voldoende zijn onder-
steund om vervormingen en daaruit eventueel
voortvloeiend lekkages te voorkomen. Aangezien
het krimpen en werken van een hsb-constructie
zich vrijwel volledig concentreert in de balklaag
van de vloeren, dient daar ter plaatse met een
vervorming van de leidingen rekening te worden
gehouden (bevestiging en verloop van de leidin-
gen daaraan aanpassen: ruime bochten, exibele
bevestiging, expansiestukken, schuifstukken,
ruimte doorvoeropeningen);
9 gaten en kepen niet groter maken dan strikt
noodzakelijk (geen onnodige verzwakking van
balken en stijlen) met als maxima zoals aange-
geven is in guur 9.26. Per (verdiepings)vloer
wordt dezelfde balkhoogte toegepast, hetgeen
betekent dat de balken met kleinere dan de
maatgevende overspanning zijn overgedimensi-
oneerd: bij voorkeur de leidingen die loodrecht
op de balkrichting lopen in de kleinere overspan-
ningsgebieden leggen. Grotere leidingen vragen
een op de richting van de balklaag afgestemd
leidingverloop. Bij doorvoering bij damprem-
mende folie en/of isolatie moeten de beschadi-
gingen worden gerepareerd.
9006950513_Boek.indb 211 03-06-2005 10:15:55
212
9.4.4 Voorzieningen voor invulling casco
9.4.4.a Sparingen in wand en vloer
Het is niet altijd mogelijk om een ruimte met
de beschikbare balkafmetingen in n keer vrij
te overspannen. Dan moet er gebruik worden
gemaakt van onderslagbalken of moerbalken.
Een onderslagbalk kan, afhankelijk van de over-
spanning, bestaan uit meerdere vloerbalken, een
stalen balk of een gelamineerde houten balk.
In het laatste geval steekt de gelamineerde balk
onder het plafond uit, guur 9.27. Stalen balken
kunnen meestal in het vloerpakket worden opge-
nomen. Tussen die stalen balken en het vloerdek
dient dan wel enige ruimte (minimaal 15 mm)
gehouden te worden met het oog op de krimp
van de houten vloerbalken, guur 9.28.
Bij spanten, raveelbalken en dergelijke kan
de oplegkracht aanmerkelijk groter zijn, waar-
door oplegging direct boven de stijlen, ook
bij toepassing van bovenregel en koppelregel
of dubbele bovenregel, noodzakelijk is. Een
alternatief daarvoor bij een raveelbalk is om
deze met griphoekankers aan de kopbalk te
bevestigen waardoor deze oplegkracht hoofd-
zakelijk door deze kopbalk naar de stijlen
wordt geleid, guur 9.29. Bij grote puntlasten
(onderslagbalken) worden extra stijlen aange-
bracht.
9.4.4.b Doorvoersparingen
De installaties voor sanitair, elektra en verwar-
ming hebben een systeem nodig van leidingen
en aansluitpunten. Houtskeletbouw onderscheidt
zich daarbij van de traditionele installatiebouw
door het volgende:

in veel gevallen kunnen de elektraleidingen in


de holle constructieruimten van wanden, vloeren
en plafonds worden aangebracht, guur 9.30, en
wel bij voorkeur evenwijdig aan stijlen en balken;

leidingen kunnen op eenvoudige wijze door


stijlen en balken worden gevoerd (boor, zaag en
beitel);

alle bevestigingen van leidingen, aansluitpun-


ten en installaties zijn gemakkelijk en overal te
realiseren (overal kan men nagelen, schroeven of
klossen aanbrengen);

de plaats van de installaties is, voorzover


deze plaats afhangt van leidingverloop, niet of
in geringe mate aan de constructie gebonden
(respectievelijk bij leidingen van geringe omvang
zoals kabels, elektriciteitsleidingen, gas- en
waterleidingen en leidingen van grotere omvang
zoals rioolleidingen). Door kanalen van lucht-
verwarming kan de constructie wel sterk worden
benvloed.
In de onderkant van balken mag men geen in-
keping maken in verband met het gevaar voor
splijten van het hout. Soms moet er een hogere
of bredere balk komen om een groot gat of in-
keping op een constructief belangrijke plaats te
kunnen accepteren.







Figuur 9.26 Gaten naast elkaar in balk
9006950513_Boek.indb 212 03-06-2005 10:15:57
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 213


Figuur 9.29 Kleine raveling
Figuur 9.28 Stalen balk als onderslag in het vloerpakket
Figuur 9.27 Gelamineerde ligger als onderslag
9006950513_Boek.indb 213 03-06-2005 10:16:01
214
Uit praktische overwegingen moeten deze leidin-
gen zoveel mogelijk worden geconcentreerd.
Het doorvoeren van leidingen door balken
hoort in het hart van het hout te gebeuren ter
voorkoming van verlies aan effectieve construc-
tiehoogte. Bij houtskeletbouw legt men soms
leidingen aan in een draagconstructie die tevens
een gevoelig bouwfysisch systeem vormt. Speci-
ale aandacht is dan nodig wanneer men de con-
structie raakt of het bouwfysisch systeem dreigt
te verstoren.


Figuur 9.30 Leidingloop in houtskeletbouw
9006950513_Boek.indb 214 03-06-2005 10:16:02
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 215


















Figuur 9.31 Wandopbouw met een brandwerendheid van
ten minste 30, respectievelijk 60 en 90 minuten met betrek-
king tot bezwijken
9.5 Prestaties houtskeletbouw
9.5.1 Brandwerendheid
In de houtskeletbouw vraagt de brandwerend-
heid van bouwdelen, constructies en aanslui-
tingen, een eigen aanpak. Hierbij worden de
eisen ten aanzien van de brandwerendheid met
betrekking tot bezwijken gekoppeld aan de
bestaande brandproeven die ook als basis heb-
ben gediend voor publicaties zoals SBR-uitgave
Handboek Houtskeletbouw, Ontwerp, techniek,
uitvoering en de SBR-uitgave Referentiedetails
houtskeletbouw.
Vloeren en dragende en/of stabiliserende wan-
den van hsb-woningen behoren tot de bouw-
constructie. Indien bezwijken van een dergelijke
vloer of wand niet alleen leidt tot het bezwijken
van de direct erop rustende constructieonder-
delen, maar ook tot het bezwijken van andere
constructieonderdelen, wordt die vloer of wand
geacht tevens een deel te zijn van de hoofd-
draagconstructie.
Hoofddraagconstructie
Een praktische vertaling voor houtskeletbouw,
van de denitie van hoofddraagconstructie
volgens NEN 6702, is daarom:
De hoofddraagconstructie wordt gevormd
door alle dragende en/of stabiliserende wan-
den en vloeren inclusief hun onderlinge ver-
bindingen, exclusief wanden en vloeren die
uitsluitend direct krachten afkomstig uit de
dakconstructie afvoeren.
9.5.1.a Brandwerende wanden
Voor de buitenwanden geldt dat een brand-
werendheid (ook op bezwijken) van 30 of 60
minuten en een brandwerendheid op bezwijken
van 90 minuten kan worden bereikt met een
volledige vulling met minerale wol en enkele of
dubbele al dan niet met glasvezels gewapende
gipskartonplaten aan de binnenzijde overeen-
komstig guur 9.31.
Bij de woningscheidende wanden leveren de vul-
ling met minerale wol en de beplating een aan-
deel in de brandwerendheid, guur 9.32.
De vulling van de wand dient daarbij aan een
aantal voorwaarden te voldoen. Om te voorko-
men dat branddoorslag optreedt direct na het
doorbranden van de bekleding, mogen er geen
naden voorkomen tussen vulling en stijlen en
mag de vulling niet uit de wand vallen. Dit kan
worden bereikt door:

platen van minerale wol met enige overmaat


klemmend tussen de stijlen aan te brengen;
9006950513_Boek.indb 215 03-06-2005 10:16:03
216

de vulling zorgvuldig tegen de zijkanten van


stijlen en regels aan te brengen, zodanig dat
ze tegen vroegtijdige inbranding worden be-
schermd;

zo weinig mogelijk naden in de minerale wol


aan te brengen;

bij voorkeur geen wandcontactdozen en der-


gelijke in de woningscheidende wanden op te
nemen. Indien dit niet voorkomen kan worden,
dan de minerale wol zorgvuldig rondom en achter
elektriciteitsdozen en -leidingen aanbrengen en het
spouwblad achter de doos door middel van een
strook gipskartonplaat afsluiten en op die plaats de
spouw met een strook minerale wol vullen;

gipsplaten verspringend aanbrengen.


Voorzover aan de spouwzijde geen beplating
aanwezig is, verdient het aanbeveling een rug-
dekking in de vorm van rachels, gaas, ijzerdraad,
band of dergelijke aan de spouwzijde tegen de
wand aan te brengen.
9.5.1.b Brandwerende vloeren
Een vloerconstructie met een vloerdek van een
houtachtig plaatmateriaal (triplex, OSB) en een
plafond van gipskartonplaten (dikte 9,5 mm of
meer; de naden ter plaatse van rachels leggen of







Figuur 9.33 Vloer met een brandwerendheid met betrek-
king tot bezwijken van ten minste 60 minuten
Figuur 9.32 Wandopbouw met een brandwerendheid van
ten minste 60, respectievelijk 90 minuten met betrekking tot
bezwijken
















9006950513_Boek.indb 216 03-06-2005 10:16:04
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 217
de naden afwerken) heeft een brandwerendheid
van 30 minuten.
In guur 9.33 is een vloerconstructie aangegeven
met een brandwerendheid met betrekking tot
bezwijken van ten minste 60 minuten. Het es-
sentile verschil tussen beide oplossingen wordt
bepaald door de dikte van de vloerbalken.
In guur 9.34 is een woningscheidende vloer-
constructie aangegeven met een brandwerend-
heid met betrekking tot bezwijken van ten
minste 90 minuten. Daarbij is de keuze van het
soort zwevende dekvloer niet relevant voor die
brandwerendheid.
9.5.1.c Brandkeringen
In het algemeen dienen brandkeringen te zorgen
voor het zoveel mogelijk tegengaan of voorkomen
van brandvoortplanting via holle ruimten in bouw-
delen. Daarnaast zijn zij bij een aantal onderlinge
aansluitingen van bouwdelen noodzakelijk om te
voorkomen dat die aansluitingen de brandwerend-
heid van die delen negatief benvloeden.
Brandkeringen kunnen bestaan uit houten regels
of klossen, stroken minerale wol of brand-isola-
tieplaten. Plaatsen waar brandkeringen moeten
worden aangebracht, zijn:
1 aansluiting binnenwandenvloer;
2 aansluiting woningscheidende wandbuitenwand
3 aansluiting buitenwandvloer;
4 aansluiting woningscheidende wanddak;
5 aansluiting woningscheidende wand-verdie-
pingsvloer;
6 schoorstenen en stookplaatsen.
1 Aansluiting binnenwandenvloer
Boven binnenwanden moeten doorgaande ruim-
ten in de verdiepingsvloer worden dichtgezet
met houten klossen of zorgvuldig aangebrachte
stroken minerale wol, guur 9.35.
2 Aansluiting woningscheidende wandbuitenwand
De spouw achter de gevelbekleding en de spouw
van de woningscheidende wand moeten ter
plaatse van de aansluiting tussen woningschei-
dende wand en buitenwand worden dichtgezet
met een plaatmateriaal of een strook minerale
wol. In guur 9.36 is een mogelijke oplossing
aangegeven.
3 Aansluiting buitenwandvloer
Een spouw achter de houten gevelbekleding
moet van brandkeringen worden voorzien ter
hoogte van elke vloer en het plafond bij niet-
begaanbare zoldervloer, guur 9.37 (horizontale
spijkerregel als brandkering).
4 Aansluiting woningscheidende wanddak
De dakspouw en de spouw van de woning-
scheidende wand dienen ter plaatse van de aan-
sluiting woningscheidende wand en dak dicht-
gezet te worden met brandkeringen, guur
9.38.
Figuur 9.34 Woningscheidende vloer met een brand-
werendheid met betrekking tot bezwijken van ten minste
90 minuten







Figuur 9.35 Brandkering ter plaatse van aansluiting bin-
nenwand-vloer


9006950513_Boek.indb 217 03-06-2005 10:16:05
218
5 Aansluiting woningscheidende wand-
verdiepingsvloer
De spouw van de woningscheidende wand moet
ter hoogte van de aansluiting woningscheidende
wand-verdiepingsvloer worden dichtgezet met
een brandkering. Op die plaats is het meest ge-
schikt daarvoor een strook minerale wol zoals in
guur 9.39 is aangegeven. Alternatieven voor die
strook minerale wol in de spouw zoals bijvoor-
beeld een strook brandwerend plaatmateriaal of
een metalen strook, zijn minder gewenst uit het
oogpunt van geluidsisolatie. Achter de rand- of
kopbalk is een houten klos of extra balk of een
strook minerale wol nodig ter vergroting van de
brandwerendheid van de vloerrand.
Belangrijk bij de aansluiting woningscheidende
wand-verdiepingsvloer is de wijze waarop de
brandwerendheid op bezwijken is opgelost. In
veel gevallen zal de verdiepingsvloer deel uitma-
ken van de hoofddraagconstructie en een brand-
werendheid met betrekking tot bezwijken van 60
minuten hebben. In dat geval wordt de brand-
werendheid van de woningscheidende wand
niet nadelig benvloed door de verdiepingsvloer.
6 Schoorstenen en stookplaatsen
Schoorstenen voor open haarden (inbouw of
voorzet) en zogenoemde allesbranders mogen
niet in houten kasten of kokers of achter houten
wanden worden weggewerkt. Bij een doorgang
van de schoorsteen door een houten vloer die-
nen houten onderdelen ten minste 50 mm vrij
gehouden te worden van de buitenzijde van de
wand van het rookkanaal. Deze ruimte dient met
onbrandbaar materiaal te worden opgevuld.
Voorkomen dient te worden dat de wand achter
een open haard of allesbrander zoveel warm-
testraling opvangt dat zelfontbranding van de
houtconstructie achter de gipskartonbeplating
kan optreden. Bij een inbouw-openhaard dient

Figuur 9.38 Sporenkap op woningscheidende wand
Figuur 9.37 Aansluiting gevel-verdiepingsvloer-gevel, op
begane grond en verdieping gevel met afwerking van hou-
ten delen of plaatmateriaal, geen vloeruitkraging

Figuur 9.36 Aansluiting gevel-woningscheidende wand,


gevel met afwerking van baksteen



9006950513_Boek.indb 218 03-06-2005 10:16:07
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 219
daartoe tussen de gemetselde achterwand van
de haard en de houtskeletbouwwand een ge-
ventileerde luchtspouw van ten minste 50 mm
te worden aangebracht.
Bij allesbranders en voorzet-openhaarden kan
worden gedacht aan het op enige afstand van de
houtskeletbouwwand plaatsen van een metalen
scherm, terwijl de gipskartonbeplating daarach-
ter met een reecterende aluminiumfolie kan
worden beplakt.
Open haarden e.d.
Het woord alles in allesbrander moet met
enige reserve worden bekeken. Sloophout dat
is geschilderd of gecreosoteerd moet daarin
niet worden verbrand. Open haarden worden
meestal zodanig gestookt dat er geen vol-
ledige verbranding plaatsvindt. Bij vochtig of
regenachtig weer slaat de rook in de omge-
ving neer hetgeen uitermate hinderlijk is voor
cara-patinten.
Sommige gemeenten overwegen daarom het
plaatsen van open haarden in bepaalde buur-
ten bij verordening te verbieden.
9.5.2 Geluidwering
Ook geluidwering in houtskeletbouw onder-
scheidt zich van de steenachtige bouwmetho-
den. Bij de steenachtige bouwmethoden vindt
geluidwering plaats door de massa van de
woningscheidende constructies. Zware, stijve
constructies worden niet in trilling gebracht.
Houtskeletbouw is circa 75% lichter dan de
steenachtige bouwmethoden.
Hierbij vindt de geluidwering plaats door middel
van buigslappe akoestisch dempende construc-
ties die geluidstrillingen herleiden tot lagere
geluidswaarnemingen. Hiermede kan niet alleen
worden voldaan aan de prestatie-eisen van het
Bouwbesluit maar ook aan de verhoogde voor-
keursmaatregel van het NPW.
De uitvoering van geluidwering in houtskelet-
bouw is echter gevoeliger dan bij de steenach-
tige constructies.
Belangrijke kenmerken van de hsb-woningen ten
aanzien van geluidsisolatie zijn:

woningscheidende spouwwanden opge-


bouwd uit een enkele laag (15 mm) plaatmateri-






Figuur 9.39 Aansluiting woningscheidende wand aan een verdiepingsvloer met brandwerendheid met betrekking tot bezwij-
ken van 60 minuten
9006950513_Boek.indb 219 03-06-2005 10:16:08
220
aal op gescheiden stijl- en regelwerk van hout;

zeer grote spouwbreedten; > 200 (2 100


mm) (afstand van gipsplaat tot gipsplaat);

spouw niet opgedeeld in meerdere smalle


spouwen;

speciale detaillering;

spouwvulling bestaat uit onverpakte minerale


wol;

naden zijn afgeplakt of afgekit;

zeer uitvoeringsgevoelig;

vakkennis vereist.
9.5.2.a Aandachtspunten voor
geluidwering bij de details
In deze subparagraaf wordt in hoofdzaak vol-
staan met het aangeven van een aantal vloer-
en wandconstructies die voldoen aan de eisen
die aan de betreffende scheidingsconstructies
worden gesteld. Aansluitingen, mogelijke ge-
luidlekken, situering van ruimten onderling en
dergelijke hebben echter een grote invloed op
de geluidsisolatie. Er is daarom steeds de nodige
voorzichtigheid geboden bij het hanteren van
de in dit hoofdstuk gegeven oplossingen voor de
verschillende scheidingsconstructies. Dit geldt
met name voor de woningscheidende wanden
aansluitend aan hellende daken, en de woning-
scheidende vloeren. Indien die situaties zich in
een project voordoen, is het raadzaam tijdig des-
kundig advies in te winnen.
De prestaties met betrekking tot geluidsisolatie
zijn zoals genoemd bij houtskeletbouw, niet
gebaseerd op massa zoals bij steenachtige con-
structies, maar op buigslappe constructie en
ontkoppeling.
Er zijn veel factoren die de mate van geluidsisola-
tie bepalen. Voor hsb-wanden en -vloeren zijn de
belangrijkste:

de mate van koppeling tussen beide bekle-


dingen (dat wil zeggen tussen de bekleding aan
weerszijden van de wand respectievelijk tussen
vloerdek en plafond): belangrijk is om zo weinig
mogelijk strakke koppeling aan te brengen. Even-
tueel kan een veerkrachtige koppeling worden
toegepast;

aansluitingen: streven naar zo min mogelijk


koppeling aan omringende constructies (beper-
king ankerende geluidsoverdracht) en voorko-
men van geluidlekken;

installaties: zorgvuldig uitvoeren van leiding-


doorvoeren ter voorkoming van geluidlekken,
elektravoorzieningen in opbouwuitvoering;

aansluitdetails afwerken met kit, dicht cellen-


band, minerale wol of speciale rubberproelen;

stijl- of balkafstand: streven naar een zo groot


mogelijke hart-op-hartafstand tussen stijlen, bal-
ken en dergelijke met als gevolg een zo min mo-
gelijke verstijving van de buigslappe bekleding;

de afstand tussen de bekledingen: streven


naar een zo groot mogelijke afstand (spouw-
wijdte);

de massa van de bekledingen: vergroting van


de massa heeft een gunstig effect;

de demping van de bekleding: een bekleding


samenstellen uit meerdere lagen verhoogt de
demping;

de buigstijfheid van de bekleding: akoestisch


buigslappe materialen toepassen;

vulling van de constructie: geluidsabsorberend


materiaal (onverpakte minerale wol) verhoogt de
demping.
9.5.2.b Geluidsisolatie vloeren
binnenwoningen
Voor verdiepingsvloeren binnen de woning stelt
het Bouwbesluit als eis dat zowel de in NEN
5077 bedoelde karakteristieke isolatie-index voor
luchtgeluid (I
lu:k
) als de in die norm bedoelde
isolatie-index voor contactgeluid (I
co
) ten minste
gelijk zijn aan 20 dB.
Vloerconstructies met een star bevestigd plafond
(houten rachels) zonder minerale wol voldoen
echter veelal niet aan de eisen.
Een verbetering van de contactgeluidsisolatie kan
nog worden verkregen door het toevoegen van
een droge zwevende dekvloer van bijvoorbeeld
een zachtboard-hardboard combinatieplaat of
van bijvoorbeeld een triplexplaat op minerale
wol. Een dekvloer van zand-cement-estrich op
een harde persing minerale wol geeft een nog
sterkere verbetering. Let er wel op dat de vloer
rondom (bij de wanden) 10 mm wordt losge-
houden (voorkomen van contactgeluid).
We kunnen het volgende stellen:

de vloerconstructie zonder rachels voldoet


niet aan de eisen en is daarom ontoelaatbaar;
9006950513_Boek.indb 220 03-06-2005 10:16:08
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 221

er kan niet zonder meer van worden uitge-


gaan dat een vloerconstructie met houten ra-
chels aan gestelde eisen voldoet;

het aanbrengen van een laag (niet-verpakte)


minerale wol van circa 80 mm dik in de vloer-
constructie levert met name een positief resultaat
in combinatie met andere maatregelen;

aan alle eisen wordt voldaan bij toepassing


van een verend bevestigd plafond, guur 9.40.
9.5.2.c Geluidsisolatie binnenwanden
Voor binnenwanden als scheiding tussen ver-
blijfsruimten binnen de woning eist het Bouwbe-
sluit voor zowel de karakteristieke isolatie-index
voor luchtgeluid I
lu:k
als voor de isolatie-index
voor contactgeluid I
co
een waarde van ten minste
20 dB. Deze eis geldt echter niet indien de be-
treffende verblijfsruimten in dezelfde bouwlaag
zijn gelegen en in open verbindingen met elkaar
staan of door een wand met een deur van elkaar
zijn gescheiden.
We kunnen het volgende stellen:

aan de eis I
lu:k
20 dB en I
co
20 dB wordt
bij een wand met enkele beplating en zonder
vulling van minerale wol, guur 9.16-1, in prin-
cipe alleen voldaan bij een stijlafstand van 600
mm;

een vulling van minerale wol, guur 9.16-2,


geeft een verbetering, waardoor ook bij een
stijlafstand van 400 mm veelal aan de eis van
20 dB voor zowel de I
lu:k
als de I
co
wordt vol-
daan;

de opbouw met een dubbele beplating zon-


der vulling van minerale wol levert ongeveer
dezelfde geluidsisolatie op als de opbouw met
enkele beplating en vulling met minerale wol;

een vulling van minerale wol bij de opbouw


met dubbele beplating, guur 9.41, geeft over
de gehele linie een resultaat dat enkele dBs
beter is dan oplossingen volgens guur 9.16-1
en 2;

een stijlafstand van 600 mm is in alle situaties


aan te bevelen. Als in verband met de grootte
van de verticale wandbelasting bij dragende bin-
nenwanden bij een bepaalde stijlafmeting meer
stijlen nodig zijn, is het raadzaam om dubbele
stijlen h.o.h. 600 mm toe te passen of zwaardere
stijlen h.o.h. 600 mm;

de holle ruimte in de vloeren onder en boven


de binnenwand dient afgesloten te worden ter
plaatse van die binnenwand met klossen of stro-




Figuur 9.40 Verende ophanging plafondplaten
9006950513_Boek.indb 221 03-06-2005 10:16:09
222


Figuur 9.41 Binnenwand met dubbele beplating en vulling
van minerale wol

Figuur 9.42 Woningscheidende vloer



ken minerale wol ter voorkoming van omloop-
geluid.
9.5.2.d Geluidsisolatie woningscheidende
vloeren
Voor woningscheidende vloeren (tussen besloten
ruimten en verblijfsgebieden) wordt zowel voor
de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid
I
lu:k
als voor de isolatie-index voor contactgeluid
I
co
door het Bouwbesluit ten minste de waarde
0 dB geist. Voor niet-geluidsgevoelige ruimten
zoals toilet-, bad-, berg- en verkeersruimten,
geldt de minder strenge eis 5 dB.
Figuur 9.42-2 geeft de gebruikelijke oplossing
voor een woningscheidende vloer die aan de
eis I
lu:k
0 dB en I
co
0 dB voldoet. Belangrijk is
dat de zwevende dekvloer (van een zachtboard-
hardboard combinatieplaat of van een triplex- of
OSB-plaat op minerale wol) wordt vrijgehouden
van de omringende wanden, leidingen en derge-
lijke. Ook de plint dient te worden vrijgehouden
van de dekvloer. De minerale wol moet onver-
pakt zijn. De dubbele gipskartonplaten van het
plafond zijn bevestigd op metalen veerregels of
anderszins verend opgehangen aan de vloerbal-
ken, guur 9.40. Indien een dekvloer van zand-
cement-estrich op minerale wol wordt toegepast
in plaats van de droge zwevende dekvloer,
guur 9.42-1, wordt een klasse beter (+5 dB)
haalbaar. Als het handhaven van de droge bouw-
methode van belang is, zal de droge zwevende
dekvloer vaak de voorkeur verdienen.
9.5.2.e Geluidsisolatie woningscheidende
wanden
Het Bouwbesluit eist voor woningscheidende
wanden tussen besloten ruimten en verblijfs-
gebieden zowel voor de karakteristieke isolatie-
index voor luchtgeluid I
lu:k
als voor de isolatie-
index voor contactgeluid dat ten minste de
waarde 0 dB wordt gehaald. Voor niet-gevoelige
ruimten (toilet-, bad-, berg- en verkeersruimten
en dergelijke) geldt de minder strenge eis 5 dB.
Bij de opbouw van woningscheidende wanden
is akoestisch gezien onderscheid te maken in de
volgende vier principe-oplossingen:
1 open spouwbladen, guur 9.32;
2 akoestisch open spouwbladen, guur 9.43-1;
3 gesloten spouwbladen, guur 9.43-2;
4 halfopen spouwbladen (verspringende spouw-
beplating).
Plafondhangers
In het verleden werd in de houtskeletbouw
voor woningscheidende vloeren op grond
van akoestische overwegingen vaak gekozen
voor een vloerconstructie met vrijdragende
9006950513_Boek.indb 222 03-06-2005 10:16:11
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 223
plafondhangers. Uit onderzoek is gebleken
dat met deze tamelijk ingrijpende oplossing
niet het resultaat wordt bereikt dat men er
destijds van verwachtte. Weliswaar wordt de
koppeling tussen vloerdek en plafond erdoor
verminderd, maar de invloed van de anke-
rende geluidsoverdracht staat een duidelijke
verbetering van de geluidsisolatie in de weg.
De oplossingen van guur 9.43-1 en 9.43-2
zijn daarentegen relatief eenvoudig, doordat
ze volledig aansluiten op het principe van de
platformmethode, en genieten daarom duide-
lijk de voorkeur.
Als de spouw is beplaat met bepaalde soorten
dun hardboard (in halfharde persing), gebitumi-
neerde vezelplaat, kunststoffolies en dergelijke,
spreken we van een akoestisch open spouwblad.
Met de opbouw met open spouwbladen, guur
9.32, wordt op de begane grond, de verdieping
en onder een plat dak voldaan aan de eis
I
lu:k
0 dB en I
co
0 dB. Zelfs een I
lu:k
van +5 dB
en een I
co
van +10 dB zijn regelmatig haalbaar.
Onder het platte dak is wel een plafond noodza-
kelijk om aan de eis I
lu:k
0 dB te voldoen. Onder
een hellend dak met enkelschalige dakelementen,
guur 9.44, is een plafond noodzakelijk. Zonder
dat plafond kan alleen aan de minder strenge eis
van 5 dB te worden voldaan, waardoor die op-
lossing dan niet is geschikt voor verblijfsgebieden.
Onder een hellend dak met sporen(elementen)
met alleen aan de onderzijde een plaatmateriaal
is de waarde I
lu:k
= 0 dB niet altijd haalbaar.
Een oplossing waarbij de dakelementen zich tus-
sen de woningscheidende wanden bevinden,
guur 9.45, geeft echter een beter resultaat. Ook
een sporenelement met onder- en bovenplaat
geeft een beter resultaat. In alle situaties is het
zorgvuldig dichten van alle naden van het groot-
ste belang.
De opbouw met gesloten spouwbladen, guur
9.43-2, is niet geschikt om de eis I
lu:k
0 dB en
I
co
0 dB te halen. Toepassing kan slechts plaats-
vinden in situaties waarvoor de lichtere eis

Figuur 9.43 Woningscheidende wand



Figuur 9.44 Aansluiting woningscheidende wand aan hel-
lend dak met enkelschalig dakelement en plafond
9006950513_Boek.indb 223 03-06-2005 10:16:13
224
5 dB geldt. De opbouw met halfopen spouw-
bladen is qua resultaten op het gebied van
geluidsisolatie vergelijkbaar met de oplossing
akoestisch open spouwbladen, guur 9.43-1.
Samenvatting
Samenvattend kan met betrekking tot de ge-
luidsisolatie van hsb-woningen worden gesteld:

de opbouw met gesloten spouwbladen is in


de meeste situaties niet toepasbaar in de
woningbouw;

een dubbele beplating aan de kamerzijde geeft


een beter resultaat dan een enkele beplating;

de h.o.h.-afstand tussen de stijlen dient bij


voorkeur 600 mm te bedragen. Kleinere afstan-
den verslechteren het resultaat, hetgeen met
name kritisch kan zijn onder een hellend dak;

op de begane grond, de verdieping en onder


een plat dak met plafond op verende regels is
aan de eis I
lu:k
0 dB en I
co
0 dB ruimschoots
te voldoen. Onder een hellend dak is dit echter
sterk afhankelijk van de toegepaste dakconstruc-
tie en -aansluiting. De ankerende geluidsover-
dracht van de dakconstructie is daarbij mede
afhankelijk van het dakoppervlak dat in de ont-
vangruimte geluid kan afstralen;

de begane-grondvloeren dienen ter plaatse


van de woningscheiding onderbroken te wor-
den. In het algemeen kan zelfs worden gesteld
dat constructies die over de woningscheiding
doorlopen ontoelaatbaar zijn in verband met
geluidsisolatie, bijvoorbeeld doorgaande vloer-
balken, gordingen, dakpanelen en panlatten.
Dit geldt ook voor gevelbekledingen van hout,
plaatmateriaal en dergelijke (beplatingen onder-
breken);

ook de spouwbreedte is voor geluidsisolatie


van belang. Tussen open, akoestisch open en
halfopen spouwbladen is een luchtspouw van
minstens 50 mm, aan weerszijden geankeerd
door circa 90 mm minerale wol, aan te bevelen.
9.5.3 Vochtwering
9.5.3.a Vochtwering van buiten
Na het monteren van wanden, vloeren en dak is
de draagconstructie voltooid. Door het aanbren-
gen van een buitenbekleding wordt de construc-
tie beschermd tegen invloeden van buitenaf. Re-
gen, sneeuw en wind mogen niet in of door de
wanden en het dak dringen. Een bekleding moet
echter wel damp doorlaten. Waterdamp die van
binnenuit in de constructie is doorgedrongen,
moet kunnen ontsnappen aan de koude zijde.
In de wanden en het dak moeten doorgangen
mogelijk zijn zoals ramen, deuren, ventilatieroos-
ters, dakkapellen en schoorstenen. Inwateren bij
overgangen in de buitenafwerking dient te wor-
den voorkomen met bijvoorbeeld een lood- of
vinylslabbe of een waterslagproel.
Een buitenafwerking moet vervormingen van
de draagconstructie of eigen vervormingen ten
gevolge van krimpen, zwellen of kruipen kunnen
volgen (vocht, temperatuur, belasting). De bui-
tenafwerking is bovendien van groot esthetisch
belang.
9.5.3.b Waterkerende dampdoorlatende
laag
Afhankelijk van het soort buitenbekleding en het
toegepaste plaatmateriaal voor de beschieting
aan de spouwzijde van de buitenwanden, wordt
de beschieting afgedekt met een waterkerende
dampdoorlatende folie en wel aan de koude
zijde. Dit is vooral van toepassing bij een bekle-
ding met houtachtige plaatmaterialen. Plaat-
Figuur 9.45 Aansluiting woningscheidende wand tussen
sporenelementen van dakconstructie


9006950513_Boek.indb 224 03-06-2005 10:16:14
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 225
materialen zoals gebitumineerde vezelplaat en
cementgebonden platen, worden normaliter niet
afgedekt met folie.
Voor de waterkerende dampdoorlatende laag
kan gebruik worden gemaakt van gewapende
kunststof folies, kruislaminaten en non-woven
materialen.
Voor deze materialen is de beoordelingsrichtlijn
BRL 4708 Waterkerende, dampdoorlatende mem-
branen voor daken en gevels beschikbaar.
De laag wordt meestal reeds in de fabriek in
horizontale of verticale banen aangebracht,
waarbij men van onder naar boven werkt, en ze
wordt bevestigd met nieten, nagels of tengels.
De overlappen dienen afwaterend te worden
uitgevoerd en bedragen minimaal 100 mm.
Waar lood- of vinylslabben nodig zijn, worden
deze eerst aangebracht en vervolgens de water-
kerende en dampdoorlatende folie die deze slab-
ben overlapt. Tussen kozijn en wandconstructie
wordt de folie naar binnen gevouwen en aan de
zijkanten van stijlen en regels geniet of genageld.
Geperforeerde kunststof folies die direct op een
harde ondergrond worden aangebracht, verlie-
zen een groot deel van hun waterkerendheid. Dit
kan vooral in de bouwfase bij het ontbreken van
de buitenbekleding een te grote waterdoorslag
geven. Het verdient daarom aanbeveling in dat
geval deze folie niet direct op de beschieting aan
te brengen, maar op tengels die op de beschie-
ting worden bevestigd. Daardoor blijft de folie
vrij van de beschieting.
9.5.3.c Dampremmende laag: vochtwering
van binnen
De dampremmende laag (aan de warme zijde)
dient om te voorkomen dat er inwendige con-
densatie optreedt als gevolg van damptransport
door de constructie. Deze laag dient te worden
aangebracht bij:

buitenwanden (direct achter de gipskarton-


platen);

platte daken (onder de isolatie): bij een koud


dak altijd, bij een warm dak in sommige geval-
len;

gesoleerde zoldervloeren (onder de isolatie);

gesoleerde hellende daken (onder de isolatie).


Aan de binnenzijde van de warmte-isolatie wordt
een dampremmende laag aangebracht. Het
meest geschikte materiaal voor deze damprem-
mende laag is een polyetheenfolie met een dikte
van minimaal 0,15 mm. Een alternatief voor deze
folie dient vergelijkbare eigenschappen te bezit-
ten. Voor op het werk aangebracht polyetheen-
folie of voor op het werk gedurende enige tijd
onbeschermde folie wordt een dikte van
0,20 mm aanbevolen.
Er zijn echter ook ontwikkelingen gaande met
een bouwfysisch andere samenstelling van
wand- en dakconstructies, waarbij de folie min-
der belangrijk wordt voor de dampremmingen
en voornamelijk een functie in de luchtdichting
gaat vervullen. In die situaties komen alternatie-
ven voor de PE-folie in beeld zoals bouwpapier.
De diffusieweerstand mag niet te groot zijn:

d
1,0 m. Ook kan aluminiumfolie worden
gebruikt, waarmee een grotere dampdichtheid
wordt verkregen.
De folie wordt op stijlen, regels, balken, sporen
en dergelijke geniet en aangebracht in banen
met overlappen van ten minste 50 mm ter
plaatse van die constructieonderdelen.
Indien na het aanbrengen van de damprem-
mende laag nog onbedekte constructiedelen
overblijven, moeten deze met inke overlappen
apart dampremmend worden afgedekt. Alle
doorvoeringen van leidingen, aansluitingen en
bevestigingen voor installaties door de damp-
remmende laag moeten goed dampremmend
worden afgedicht.
Hout is gevoelig voor vocht; een langdurig
vochtgehalte van meer dan 21% kan schade
opleveren. Een zorgvuldige detaillering en uit-
voering zijn daarom van groot belang voor een
lange levensduur.
Het aanbrengen van een dampremmende folie
tegen de isolatie achter vloerranden ter plaatse
van de buitenwanden stuit op een aantal prakti-
sche bezwaren, waardoor de kans op damplek-
ken groot is. Toch dient ook op die plaats veilig-
heidshalve een dampremmende voorziening te
worden aangebracht. Daarbij kan worden ge-
dacht aan de volgende oplossingen:
1 de dampremmende folie op de wand door-
trekken in de vloerranden;
9006950513_Boek.indb 225 03-06-2005 10:16:14
226
2 tegen de binnenzijde van rand- of kopbalken
isolatie aanbrengen met dampremmende cache-
ring;
3 aanbrengen van thermisch isolerende en
dampremmende platen zoals gextrudeerde PS-
schuimplaten;
4 rand-of kopbalk naar binnen verplaatsen, de
dampremmende folie op de binnenzijde van de
wanden langs de buitenzijde ervan aanbrengen;
5 toepassing van een dubbele randbalk of kop-
balk met klossen, waarbij het isolatiemateriaal bij
de vloerrand vervalt.
Deze vijf oplossingen zijn geen van alle ideaal.
De eerste drie oplossingen zijn met name uit-
voeringsgevoelig, vooral met het oog op de
benodigde kierloze aansluitingen. De laatstge-
noemde oplossing is het eenvoudigste. Hoewel
de dampremming bij deze oplossing beperkt is,
wordt dit toch verantwoord geacht omdat door
het weglaten van de isolatie de kans op inwen-
dige condensatie voldoende klein is. Voorwaarde
is dan wel dat er geen kieren mogen optreden
(aanwezige kieren moeten dus zorgvuldig wor-
den gedicht).
Een dampremmende folie dient te worden aan-
gebracht tegen constructiedelen die de schei-
ding vormen tussen ruimten waarin gedurende
kortere of langere tijd betrekkelijk grote tempera-
tuurverschillen optreden.
Doordat de woning dichter wordt gemaakt
door kier-en tochtdichting wordt de dampdruk
binnen groter. Hierbij kan men dus niet zorg-
vuldig genoeg zijn met het aanbrengen van
dampremmende folie. Voor dampafvoer zal men
gebruik moeten maken van een mechanische
ventilatie.
9.5.4 Warmte-isolatie
Bij houtskeletbouw is energiebesparing, in tech-
nische zin, ingebouwd en die besparing kan
dan ook op de juiste manier worden verkregen.
Energiebesparing is echter meer dan het aan-
brengen van voldoende isolatie. Het betekent
een integrale aanpak van isolatie, verwarming,
ventilatie en het dichten van voegen en kieren.
Het grote voordeel van houtskeletbouw is dat
de opbouw van de constructie en de detaillering
zich zeer goed lenen voor een optimale uitvoe-
ring van dit pakket. Goede isolatie en een goede
tochtdichting zijn geen probleem. De ruimte in
de constructie van wanden, vloeren en daken
kan gemakkelijk en relatief goedkoop worden
opgevuld met isolatiemateriaal en door naadloze
aansluiting van de bouwdelen onderling zijn er
geen kieren.
Een zorgvuldig afgestemd verwarmingssysteem
en een goede ventilatie, eventueel aangevuld
met warmteterugwinning, maken het geheel
compleet.
Als vuistregels voor een goede warmte-isolatie in
de houtskeletbouw kunnen gelden:

buitenwanden minstens 120-140 mm dik;

dak: minstens 150 mm dik;

isolatie in vloeren binnen een woning: 80 mm


minerale wol (mede in verband met de geluids-
isolatie en brandwerendheid van de hoofddraag-
constructie).
9.5.4.a Warmte-isolatie van vloeren
Vloeren boven buitenlucht, overkragende vloe-
ren, boven niet-verwarmde of vaak openstaande
ruimten en boven kruipruimten en kelders moe-
ten worden gesoleerd. De wijze van ondersteu-
nen van het isolatiemateriaal is afhankelijk van de
stijfheid van dat isolatiemateriaal. De voorkeur
gaat uit naar isolatie bovenin de vloer. Indien
men van deze voorkeur afwijkt, kan men gaas-
dekens met speciale bevestigingsmiddelen tegen
de onderzijde van de vloerbalken bevestigen, of
het isolatiemateriaal laten rusten op loodrecht op
de balkrichting lopende en tegen de onderzijde
van de balken genagelde rachels.
9.5.4.b Warmte-isolatie van wanden
De vereiste warmte-isolatie van de (buiten)wan-
den wordt verkregen door het aanbrengen van
isolatiemateriaal tussen de stijlen. Gebruikelijk
is om voor deze isolatie minerale wol (steen-
wol of glaswol) toe te passen. De persing dient
bij steenwol minstens 31 kg/m
3
en bij glaswol
minstens 16 kg/m
3
te bedragen. De minerale
wol wordt met enige overmaat tussen de stijlen
geplaatst. Ten aanzien van de bijdrage die de
mineraalwol levert in de brandwerendheid van
de constructie wordt verwezen naar de paragraaf
over brandwerend (par. 9.5.1).
Er wordt naar gestreefd om overal waar de mine-
rale wol een warmte-isolerende functie heeft, het
9006950513_Boek.indb 226 03-06-2005 10:16:15
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 227
zo ver mogelijk naar binnen aan te brengen.
Op plaatsen die na de montage of na het aan-
leggen van de leidingen niet meer te bereiken
zijn zoals de holle ruimte tussen de dubbele stijl
bij de aansluiting met binnenwanden, dient men
voor de montage en installatie het isolatiemate-
riaal aan te brengen. Hierbij mag de ruimte in de
vloer achter de randbalk niet worden vergeten.
9.5.4.c Binnenoppervlaktetemperatuur
De Vereniging van Houtskeletbouwers (VHSB)
heeft van een aantal aansluitingsprincipes de
nodige berekeningen van de binnenoppervlak-
tetemperatuurfactor laten maken. Uit dit onder-
zoek is gebleken dat zich bij een hsb-constructie
met betrekking tot de huidige eisen voor de
binnenoppervlaktetemperatuurfactor weinig of
geen problemen voordoen. Moeilijker ligt het bij
de aansluiting van de hsb-constructie aan een
fundering met een steenachtige begane-grond-
vloer en aan de gevelkozijnen. Echter in vrijwel
alle gevallen zijn met aanvullende maatregelen
aanvaardbare oplossingen gevonden.
De voornaamste aandachtspunten ten aanzien
van dit thema zijn:

de aansluiting aan een steenachtige begane-


grondvloer. Deze aansluiting is, ongeacht het
type van de vloerconstructie, kritisch. Het pro-
bleem zit daarbij in de vloer en niet in de hsb-
constructie en dan nog voornamelijk ter plaatse
in de hoek tussen langs- en kopgevel. Houtske-
letbouw is hier in het nadeel omdat bij steen-
achtige constructies veel meer warmte van de
wand naar de vloer wordt getransporteerd. De
isolerende voorzieningen dienen dan ook aan de
vloer te worden toegevoegd en niet aan de hsb-
constructie, guur 9.4;

de buitenhoekaansluiting van langs- en kop-


gevel. Hier blijkt dat de afwerking met houten
delen of plaatmateriaal kritischer is dan afwer-
king met metselwerk. In het bijzonder wanneer
er in de hoekoplossing veel hout wordt toe-
gepast, wat zich soms voordoet bij toepassing
van gesloten elementen. De afmeting 40
120 mm voor het stijl- en regelwerk blijkt dan
niet te voldoen. De oplossing is f zoeken naar
een aansluiting met minder hout f overgaan
op een zwaardere houtafmeting, bijvoorbeeld
38 140 mm;

de aansluiting verdiepingsvloer-hellend dak.


Wanneer een overkragende verdiepingsvloer
zonder knieschot wordt toegepast, dient op de
verdieping extra aandacht besteed te worden
aan de hoek tussen langs- en kopgevel (een stuk
isolatiemateriaal aanbrengen aan de binnenzijde
in die hoek);

de plaats en vorm van de buitenkozijnen. Be-


palend voor de aansluiting gevel-kozijn blijkt de
breedte van het kozijnhout en de plaats van het
kozijn ten opzichte van het binnenspouwblad.
Bij kozijnen met een geringe breedte en die ge-
plaatst zijn tegen de buitenzijde van het binnen-
spouwblad wordt de vereiste waarde echter bij
lange na niet gehaald. Indien men die kozijnen
met die plaatsing toch wenst toe te passen, zal
men dagstukken en vensterbanken met een glad
en dicht oppervlak dienen te gebruiken. Deze
zijn dan te beschouwen als deeluitmakend van
het kozijn.
9.6 Afbouwdetails
In feite kan bij houtskeletbouw nauwelijks wor-
den gesproken over afbouw. De binnenspouw-
bladen maken een wezenlijk onderdeel uit van
het casco (stabiliteitsfunctie) en ook de dakcon-
structie (dakelementen) worden door de leve-
ranciers van het casco geleverd en gemonteerd.
De gevels, ook de kopgevels, ter plaatse van de
verdieping worden bekleed met een beschieting
van hout of plaatmateriaal. Deze buitenbekle-
ding wordt al in de fabriek op de betreffende
wandelementen aangebracht. In verband met
beschadiging en begroeiing worden de gevels
op de begane grond voorzien van een gemetseld
buitenspouwblad.
Aansluitdetails hiervan zijn gegeven in:

guur 9.4-1, funderingsaansluiting;

guur 9.23, aansluiting gevel verdieping op


gevel begane grond;

guur 9.24, aansluiting gevel verdieping op


gevel begane grond door middel van uitge-
kraagde verdiepingsvloer;

guur 9.36, aansluiting gevel op woningschei-


dende wand.
9006950513_Boek.indb 227 03-06-2005 10:16:15
228
9.7 Zorgaspecten
9.7.1 Kwaliteitszorg
Ten aanzien van de kwaliteitsborging is het van
belang te weten dat de Stichting Keuringsbureau
Hout (SHK) als certicerend instituut optreedt
voor hout en houtachtige producten. Dit houdt
in dat de SHK (gecontroleerd door de Raad voor
Accreditatie) kwaliteitsverklaringen mag afgeven.
Dit zijn het KOMO-certicaat en het KOMO-
attest met certicaat. Verder is het mogelijk dat
de SHK partijkeuringen volgens bepaalde nor-
men uitvoert.
Kwaliteitsverklaringen
Voor nadere informatie wordt verwezen naar
de Stichting Keuringsbureau Hout. Voor de
steenachtige materialen zoals bijvoorbeeld
gipskartonplaten, maar ook voor dakele-
menten fungeert onder andere het Bureau
Kwaliteitsverklaringen Bouw (BKB) als certi-
ceringsorgaan. Het BKB geeft twee soorten
kwaliteitsverklaringen af, te weten het KOMO-
attest en het KOMO-attest met certicaat.
Voor nadere informatie wordt verwezen naar
het BKB. Ten slotte geeft KIWA kwaliteitsver-
klaringen (KOMO-certicaten) af voor onder
andere isolatiematerialen en cementgebonden
spaanplaat.
Bij houtskeletbouw is het industrialisatieproces
ver doorgevoerd. Alle dragende en niet-dra-
gende wanden worden in houten stijl- en
regelwerk geconstrueerd. Indien gewenst kun-
nen de hsb-elementen compleet afgewerkt vanaf
de fabriek worden geleverd.
Afhankelijk van mogelijke mengvormen van
bouwmethoden kunnen er drie productietech-
nieken worden onderscheiden:
1 open elementen (alleen stijl- en regelwerk);
2 halfopen elementen (gedeeltelijke afwerking,
rekening houdend met op de bouwplaats aan te
brengen voorzieningen);
3 gesloten elementen (compleet afgewerkte
elementen met gentegreerde installatie- en iso-
latievoorzieningen). Voor afzonderlijk te leveren
bouwdelen zoals houten binnenwanden, hou-
ten binnenspouwbladsegmenten en gevel- en
dakelementen, komen afzonderlijke BRLs voor
op basis waarvan de betreffende leverancier een
afzonderlijk attest-met-productcerticaat kan
verkrijgen.
Voor complete houtskeletbouw uitgevoerd in
gesloten elementen, kan de producent een attest
verkrijgen op basis van BRL 0904. In deze BRL
worden alle relevante eisen vanuit het Bouwbe-
sluit beschouwd. De kwaliteitsprocedure inzake
een attest of attest-met-certicaat is besproken:
de producent beschikt over een intern kwaliteits-
bewakingssysteem onder controle van de cer-
ticatie-instelling. Op de bouwplaats moet een
exemplaar van de kwaliteitsverklaring aanwezig
zijn. Bij levering op de bouwplaats vindt een
visuele inspectie plaats overeenkomstig de in de
kwaliteitsverklaring omschreven wenken voor de
afnemer.
9.7.2 Arbo-zorg
Een hsb-woning is ongeveer 75% lichter dan
een vergelijkbare steenachtige woning. Het is
niet alleen mogelijk maar ook gebruikelijk om
bijvoorbeeld een eengezinswoning binnen n
werkdag wind- en waterdicht te plaatsen. Dit
wordt verticale montage genoemd. Echter ook
bij horizontale montage (bijvoorbeeld bij een
blok of complex meergezinswoningen) is het
gebouw zeer snel wind- en waterdicht.
De op de bouwplaats aangevoerde elementen
worden door een ploeg van twee of drie vak-
mensen met behulp van een lichte bouwkraan
gemonteerd. Ook een lichte kraan moet goedge-
keurd zijn, voorzien van de nodige documenten,
en worden bediend door gekwaliceerd perso-
neel.
Door de hoge mate van prefabricage vergt de
afstemming van leveranties en werkzaamheden in
de fabriek een nauwkeurige planning: in korte tijd
moeten veel disciplines worden ingeschakeld.
Zowel bij het assembleren in de fabriek als het
monteren op de bouwplaats worden hoge eisen
aan de maatvoering gesteld.
Op de bouwplaats vinden in verhouding minder
werkzaamheden plaats. Het is een droge bouw-
methode met een korte bouwtijd. Steigerwerk
komt nauwelijks of niet voor; eigenlijk alleen als
buitenbekledingen van metselwerk worden toe-
gepast.
9006950513_Boek.indb 228 03-06-2005 10:16:15
9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 229
Behalve de vereiste basisvoorzieningen vergt
houtskeletbouw minder zwaarwichtige voorzie-
ningen dan de andere bouwmethoden.
9.7.3 Milieuzorg
Hout kan worden verduurzaamd (in een dikke
schil hout aan de buitenzijde), waardoor levende
organismen zoals schimmels en insecten, geen
kans krijgen om het binnenste hout aan te tas-
ten. De stelregel op de betonnen begane-grond-
vloer wordt gemaakt van verduurzaamd hout.
Er worden twee soorten middelen toegepast:
zouten en creosoot-olie en wel door middel van
de vacummethode en drukmethode. Met zout
gempregneerd hout heeft een lichtgroene kleur.
De nabehandeling bij het creosoteren dient om
het hout een schoon oppervlak te geven, waar-
uit geen afgifte van creosoot-olie plaatsvindt.
Gecreosoteerd hout mag niet binnenshuis of in
dierenverblijven worden toegepast. Indien dit
hout na de eerste toepassing niet opnieuw wordt
gebruikt, moet het naar de stortplaats, omdat
verbranden niet is aan te bevelen.
Conservering van hout wordt besproken in
deel 5 Afbouw, hoofdstuk 7
Beperking tegen schadelijke stoffen en onge-
dierte (ratten, muizen) kan worden bereikt door
een goede kierdichting en detaillering volgens
het Bouwbesluit; geen openingen in gevel groter
dan 5 mm, leidingen rondom afdichten.
Er worden in Nederland steeds meer projecten
gebouwd waarbij met verschillende bouwmetho-
den milieuvriendelijke woningen worden gerea-
liseerd. Hierbij blijkt steeds dat houtskeletbouw
n van de best scorende bouwmethoden is.
Hsb maakt voor een groot gedeelte gebruik van
vernieuwbare grondstoffen en bovendien is er
weinig energie nodig voor de productie van de
bouwmaterialen en voor het bouwproces zelf.
Dit maakt houtskeletbouw van huis uit milieu-
vriendelijk.
De fabrieksintensieve dus bouwplaatsexten-
sieve werkwijze leidt tot een minimum van
productieafval. Dit is in overeenstemming met
specicatieblad S051 NPW Pas geprefabriceerde
producten toe.
Een aantal vaste voorkeursaanwijzingen uit het
NPW is voor alle bouwmethoden universeel
zoals:

S002 en S003 Verlaging energieprestatienorm;

S012 t/m S014 Verhoging R


c
-waarden;

S407 verhoging Geluidsisolatiewaarden.


Bij de steenachtige bouwmethoden ligt een
accent van de voorkeursmaatregelen op toepas-
sing van grondstoffen als zand, grind en cement
en dergelijke. Bij houtskeletbouw hebben de
volgende voorkeursmaatregelen een zwaarder
accent:
1 S063 Gebruik uitsluitend duurzaam geprodu-
ceerd hout (hout afkomstig uit landen/regios met
bosbeleid en beheer gericht op bescherming en
duurzame productie minimaal net zoveel aan-
planten als wordt gekapt);
2 S066 Gebruik voor gipstoepassingen binnen de
woning Rogips of natuurgips (Rogips is een indus-
trile reststof met een laag gehalte aan radio-
actieve stoffen. Dit in tegenstelling tot nitrogips,
fosfogips en fosforzuurzuiveringsgips die even-
eens reststoffen van industrile processen zijn);
3 er is nog een aantal specicatiebladen op het
gebied van hout, onder andere S064, S170,
S183 en S211 die eveneens duurzaam geprodu-
ceerd hout als achtergrond hebben. De insteek
daarbij is: Gebruik geen hogere duurzaam-
heidsklasse hout dan strikt noodzakelijk is. Hout
wordt onderscheiden in vijf duurzaamheidsklas-
sen waarbij hardhout over het algemeen duur-
zamer is dan naaldhout. De achtergrond van
deze maatregelen is om geen hardhout (uit de
moeilijk duurzaam beheersbare tropische regen-
wouden) te gebruiken als er met naaldhout kan
worden volstaan.
De begrote hoeveelheid energie, benodigd voor
de productie van n m
2
woningscheidende
wand bedraagt 200 MJ, hetgeen circa 40% min-
der is dan voor kalkzandsteenelementen en circa
70% minder dan voor grotere prefab-betonele-
menten. We wijzen erop dat dit type gegevens
met de nodige reserves moeten worden gehan-
teerd. De cijfers betreffen uitsluitend de woning-
scheidende wand en zijn zeker geen milieumaat
voor de gehele woning. Bovendien verouderen
ze snel. Als in een bepaalde sector kans wordt
gezien om meer reststoffen in het productiepro-
9006950513_Boek.indb 229 03-06-2005 10:16:15
230
ces toe te passen eventueel in combinatie met
een energiebesparende maatregel bij de produc-
tie, is het mogelijk dat zich enige verschuivingen
voordoen in deze vergelijking.
Bij de productie van minerale wol wordt ge-
bruikgemaakt van cokes en aardgas. Hierbij is
sprake van uitstoot van rookgassen. Verder is er
elektriciteit nodig voor persen en transporteren.
De productie van gipskarton vereist elektrische
en thermische energie voor het drogen en
calcineren. Dikke smalle platen vergen meer
energie dan dunne brede platen.
Reststoffen houtskeletbouw
Bij houtskeletbouw hebben we te maken met
hout-, minerale wol-, gipskarton-, en folie-
resten. Bij houtskeletbouw worden ook reststof-
fen toegepast. Toepassing van rookgas-ontzwa-
velingsgips dat ontstaat door het reduceren van
de uitstoot van zwavel bij kolengestookte elektri-
citeitscentrales, voor gipskartonplaten, voorkomt
het storten van gips.
Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
1 Handboek Houtskeletbouw; Ontwerp, techniek,
uitvoering. Stichting Bouwresearch en Centrum
Hout, Rotterdam, 2002.
2 Houtinformatie; Publicatieoverzicht. Centrum
Hout, Almere, 2004.
3 Houtskeletbouw; Handleiding voor de praktijk.
Ten Hagen Stam en Centrum Hout, Almere,
2002.
4 SBR-referentiedetails Woningbouw, 2003
Normen
NEN 5077 Geluidwering in gebouwen Bepalings-
methoden voor de grootheden voor luchtgeluid-
isolatie, contactgeluidisolatie, geluidwering van
scheidingsconstructies en geluidniveaus veroorzaakt
door installaties
NEN 6702 Technische grondslagen voor bouw-
constructies TGB 1990 Belastingen en
vervormingen
9006950513_Boek.indb 230 03-06-2005 10:16:16
231 REGISTER
Register
A
aanpasbaarheid van een
gebouw 42
adembescherming 69
ademhalingsbescherming 100
afbouwdetails
houtskeletbouw 227
afroepschemas 88
afschot 49
Amsterdamse school 11
ankerloze spouwmuur 112
ankers, wand- 91
arbeidsomstandigheden 40
Arbeidsomstandig-
hedenbesluit 40, 67
Arbeidsomstandighedenwet
1994 67
arbeidsomstandigheden
montagebouw 184
Arbo-paal 167
Arbo-zorg 67, 228
Arbo-zorg gietbouw 156
Arbo-zorg stapelbouw 100
B
baksteen 80
balklaagverstijvingen 195
bedrijfscerticeringen 100
begane-grondvloer 43
begane grond,
uitrijvlonders 157
bekisting, contact- 106
bekisting, half-systeem- 110
bekisting, project- 110
bekisting, sprong- 123
bekisting, systeem- 110
bekisting, tafel- 115
bekisting, tunnel- 118
bekisting, vloer- 115
bekisting, vorm- 106
bekisting, wand- 110
bekistingen, kosten 109
bekistingen gietbouw 105
bekistingselementen,
hijsen 157
bekistingselementen,
parkeren 157
bekistingsisolatie 140
bekistingsmateriaal,
standaardmaten 122
bekistingsplaatvloer 117
bekistingssystemen voor
woningbouw 110
bekistingstussenstukken 123
belasting, montage- 47
belasting, wind- 47
belastingen 47
belastingen, bijzondere 47
belastingen, veranderlijke 47
beoordelingsrichtlijn 35
Berlage 11
beschermende kleding 69
beschermingsmiddelen,
persoonlijke 69
Besluit Uniforme Bouwvoor-
schriften 30
Bestcon60-systeem 182
bestek 36
bestekssystematiek voor de
burger en utiliteitsbouw 37
beton, bewerkingen 176
beton, grondstoffen voor 104
beton, kubusdrukproeven 141
beton, kubusdruksterkte 141
beton, nabehandeling 140
beton, natrillen van 134
beton, rijpheid 142
beton, rijpheidsmethode 130
beton, schrikeffect 141
beton, sier- 176
beton, toeslagstoffen 105
beton, zelfverdichtend 134
betondruksterkte,
terugslagproef 141
betondruksterkte,
verhardingsproef 141
betonkernactivering 182
betonmortel,
kwaliteitszorg 156
betonmortelcentrales 152
betonmorteltransport 156
betonoppervlakken,
groepen 151
betonspecie
conditioneren 134
betonsteen 82
betonstorten 133
betontransport naar de
bouwplaats 110
betonverharding 139
betonverhardingstijd 142
betonverharding bij lage
temperaturen 139
betonvloeren, prefab- 93
beton verdichten 133
beton verwarmen 140
betonwapening 105
beveiliging op het
tunneldek 157
bevolkingsontwikkelingen 2
bezwijken 47
bijkomende doorbuiging 49
bijlegstaven 105
bijzondere belastingen 47
binnenoppervlakte-
temperatuur 227
binnenspouwbladen,
voorgespannen 179
binnenspouwbladen,
voorzieningen aan 174
binnenspouwblad
gietbouwcasco 125
bleeding (van beton) 134
blokbeindigingen
woningblok 122
blokvormen, gebogen 123
BMC, certicatie-instelling 152
bodemonderzoek 32
bodemsanering 32
boorankers 208
bouwafval 33
Bouwbesluit 30, 31, 60
Bouwbesluit, conversie van
het 30
bouwen, industrieel 15
bouwen,
levensloopbestendig 3
bouwinformatie, functies
van 36
bouwkraan 100, 110
bouwkraan, hulpstukken 89
bouwmethoden,
keuzeaspecten 73
Bouwprocesbesluit 40
bouwprocessen 74
bouwprocessen,
keuzeaspecten 73
9006950513_Boek.indb 231 03-06-2005 10:16:16
232
bouwproducten 31
Bouwproducten, richtlijn 40
bouwregelgeving 31, 36
bouwsnelheid
gietbouwwoningen 127
Bouwstoffenbesluit 45
bouwsysteem
Wanden Breedplaat 146
bouwsystemen in
prefab-beton 177
bouwveiligheidsplan 33
bouwvergunningplichtige
bouwwerken, licht- 32
Bouwverordening 32
bouwwerken,
bouwvergunningsvrije 32
bouwwerken, licht-bouwver-
gunningplichtige 32
bouwwerken,
vergunningplichtige 32
brand 51
brandbaarheid vloeren 53
brandkeringen 217
brandveiligheid 51
brandvoortplanting vloeren 53
brandwerendheid
houtskeletbouw 215
breedplaatvloer 117, 169
breekpennen 144
BRL 35
bruikbaarheidstoestand 48
buigen 46
buitengebied 62
bureaubestekken 38
bureaubestek vanuit STABU 38
bureaukeuze 38
C
calciumsulfaatgebonden
dekvloer 93
casco 42
cascosysteem in gasbeton 184
cascosysteem met complete
gevels 182
CE-markering 39, 40
cementgebonden dekvloer 93
Cementsoorten 105
centerpennen 109
certicatie-instelling 34, 98
certiceringen, bedrijfs- 100
collectieve voorzieningen 69
combinatieklem,
hydraulische 100
combinatievloer 84, 171, 193
comfortklasse
(geluidwering) 165
compensatiecilinder 138
condensatie 57
conditioneren
betonspecie 134
conformiteitscerticaat 40
conformiteitsverklaring 40
consoles 109
consoles, betonnen 112
constructie-eisen
woningbouw 165
constructieve veiligheid 45
constructieve veiligheid
houtskeletbouw 206
contactbekisting 106
contactdozen 143
contactgeluid,
isolatie-index 220
contactgeluid, isolatie-index
voor 145
convectief
waterdamptransport 58
conversie van het
Bouwbesluit 30
curing compound 141
D
daglichttoetreding 59
damptransport 44
dekvloer 93
dekvloer, calciumsulfaat-
gebonden 93
dekvloer, cementgebonden 93
demontage
tunnelbekisting 127
demontage tunnelbekisting in
de tunnel 127
demontage tunnelbekisting op
de vloer 127
detaillering afbouw
gietbouwcasco 149
deursparingen 143
dilataties 50, 86, 113
dilataties in gietbouw 126
dilatatievoegen 86
dompen 138
doorbuiging 48
doorbuiging, bijkomende 49
doorbuiging, totale 49
doorbuiging in de
eindtoestand 49
doorvoersparingen 212
dooskap 202
draagconstructie 42
drive-in-woningen 123
druksterkte 84
duplexwoningen 15
duurzaam bouwen 28, 71,
160
dwarscontractie 84
E
eengezinsbouw-cascosysteem
in licht beton 180
eengezinsbouw-cascosysteem
in normaal beton 178
eengezinswoningen,
grondgebonden 17
eigen-woningbezit 5
eigendomssituatie 3
eindgevels 97
eindwand 112
elementenstelmachine 88, 90,
100
elementenstelmachine,
hulpstukken 89
energie-extensivering 28
energiegebruik 101
energieprestatiecofcint 64
Energieprestatienorm
(EPN) 167
energieverbruik gietbouw 159
energiezuinige ventilator 66
energiezuinigheid 64
EPC 64
Europese technische
specicaties 40
Europese Unie 39
evenwichtsvochtgehalte 50
9006950513_Boek.indb 232 03-06-2005 10:16:17
233 REGISTER
F
f-factor 167
functionele eisen 48
functionele stad 12
fundering 43
funderingen van
prefab-beton 167
funderingsbalken van
prefab-beton 168
fundering op staal 192
G
gasbeton, cascosysteem 184
gebruiksklasse 38
gebruiksoppervlakte 62
gehoorbescherming 69
gelijkwaardigheids-
bepalingen 31
geluidhinder 54
geluidseisen woningbouw 165
geluidwering 54, 102, 145
geluidwering,
comfortklasse 165
geluidwering in houtskelet-
bouw 219
geluidwering tussen
ruimten 56
geluidwering tussen
woningen 54
geluid van buiten 55
Gemeentelijke
Bouwverordening 32
gevelbekleding 206
gevels, prefab- 175
gezondheid 54
gietbouw 19, 103, 104
gietbouw, Arbo-zorg 156
gietbouw, bekistingen 105
gietbouw, constructieve
veiligheid 125
gietbouw, dilataties 126
gietbouw, energieverbruik 159
gietbouw, kwaliteitszorg 151
gietbouw, leidingwerk 143
gietbouw, materialen 104
gietbouw, materieel 105
gietbouw, milieuzorg 159
gietbouw, ontwerpen van
woningcasco 121
gietbouw, stabiliteit 125
gietbouw,
transportmaterieel 110
gietbouw, veiligheids-
voorzieningen 157
gietbouw, zorgaspecten 151
gietbouwcasco, constructieve
samenstelling 123
gietbouwcasco, detaillering
afbouw 149
gietbouwcasco, productie 126
gietbouwcasco,
verdiepingsvloeren 125
gietbouwcasco, wanden 123
gietbouwmethoden 104
gietbouwwoningen,
bouwsnelheid 127
gipskartonplaten 190
glijfolie 93
gordingenkap 201
Granpr Molire 12
granulaatbeton 160
groeikernen 21
H
half-systeembekisting 110
halfhoutse verbinding 168
halftunnelbekisting 120
handbescherming 69
harmonische stad 11
hechtsterkte mortel 84
herbergzame stad 21
herstructureringsopgave 26
hijsen
bekistingselementen 157
Hinderwet 71
hoekoplossing 177
hoekstaal 94
hollebaksteenlateien 94
hollewand-element 168
hoofdbescherming 69
hoofddraagconstructie 215
hoogbouw 17
houtskeletbouw 187
houtskeletbouw,
afbouwdetails 227
houtskeletbouw,
brandwerendheid 215
houtskeletbouw, casco 191
houtskeletbouw, constructieve
veiligheid 206
houtskeletbouw,
eigenschappen 189
houtskeletbouw,
fundering 192
houtskeletbouw,
geluidwering 219
houtskeletbouw,
gevelbekleding 204
houtskeletbouw,
materialen 189
houtskeletbouw,
sparingen 212
houtskeletbouw, stabiliteit 206
houtskeletbouw, transport 210
houtskeletbouw, vloeren 192
houtskeletbouw,
vochtwering 224
houtskeletbouw, wanden 197
houtskeletbouw,
warmte-isolatie 226
houtskeletbouw,
werkvolgorde 210
houtskeletbouw,
zorgaspecten 228
Howard, Ebenezer 11
huren 4
huursubsidie 4
hypotheekrenteaftrek 5
I
IKB-schema 98, 99
in- en afbouwdelen 42
Industrieel bouwen 15
informatieverwerkings-
systemen 35
infraroodstralers 140
installaties 42
integraal ketenbeheer 28
Interne Kwaliteits
Bewakings-schema 98
isolatie, thermische 65
isolatie-index voor
contactgeluid 145, 220
isolatie-index voor
luchtgeluid 220
isolatie-index voor luchtgeluid,
karakteristieke 145
9006950513_Boek.indb 233 03-06-2005 10:16:18
234
isolatiematerialen 190
isoleren bekisting 140
K
kabeldoorvoeren 144
kalk 100
kalk, ongebluste 82
kalktoevoeging aan mortel 81
kalkzandsteen 82, 100
kalkzandsteenwanden,
verankering 91
kanaalplaatvloeren 169
kant&klaarvloer 171
kantelen 45
kelders van prefab-beton 168
keuzeaspecten
bouwmethoden 73
keuzeaspecten
bouwprocessen 73
kim 119, 144
kimblokken 82
kimlaag 82, 89
kleding, beschermende 69
knik 45
knikschoren 118
knikveiligheid 46
kokerlichamen 144
KOMO-attest met
certicaat 228
KOMO-certicaat 228
KOMO-kwaliteitsverklaring 45
kopgevels 97
koppelankers 126
koppelregels 197
koppelwapening 172
kopschot 143
kopschotten 112
koudebrug 21
koudebrugberekeningen 57
krimp 50, 208
kruip 49
kruipluik 43
kruipruimte 43
kruipruimte, ventilatie 97
kubusdrukproeven beton 141
kubusdruksterkte 141
kubusdruksterkte van
beton 141
kwaliteitsverklaring 31, 34, 98,
228
kwaliteitsverklaring voor de
bouw 34
kwaliteitszorg 66
kwaliteitszorg
betonmortel 156
L
langsgevels, opbouw 97
lateiconstructies 94
lateien, samenwerkende 94
lateien, zelfdragende 94
legplan 87
legplattegrond 87
leidingvloersystemen 171
leidingwerk gietbouw 143
levensloopbestendig
bouwen 3
leveringsschema elementen 89
licht-bouwvergunningplichtige
bouwwerken 32
lijmmortel 90
lijmvoegen,
dwarscontractie 85
lossen tunnelbekisting 130
luchtdoorlatendheid 58
luchtgeluid, isolatie-index 220
luchtgeluid, karakteristieke
isolatie-index voor 145
M
MBB 71
MBV (Model Bouwverorde-
ning) 30
metselmortel 81
metselwerk, uitzetting 85
Milieuberaad Bouw 71
milieuzorg 71, 229
milieuzorg gietbouw 159
milieuzorg prefab-betonele-
menten 185
milieuzorg stapelbouw 100
minerale wol 190
Model Bouwverordening 32
Model Bouwverordening
(MBV) 30
montage 185
montagebelasting 47
montagebouw,
arbeidsomstandigheden 184
montagebouw 187
montagebouw in prefab-
beton, zorgaspecten 184
montagebouw
prefab-beton 163
mortel, hechtsterkte 84
N
nabehandeling beton 140
Nationaal Pakket Duurzaam
Bouwen 147
Nationaal Pakket
Woningbouw 71
natrillen van beton 134
Nederlandse Praktijkrichtlijn
(NPR) 31
Nederlands Normalisatie
Instituut 33
NEN 33
NEN 2489 81
NEN 3502 156
NEN 3835 81
NEN 3836 82
NEN 3837 82
NEN 5077 220
NEN 5740 32
NEN 5950 156
NEN 6700 45, 85
NEN 6702 45, 48, 85
NEN 6720 156, 181
NEN 6790 85
normalisatie 34
normbladen 33
normen 31, 34
normen steenconstructies 85
NPD 147
NPR 5070 147
NPR 6791 85
NPW 71
O
omwaaiwapening 141
onderstopping 157
ontkisten 141
9006950513_Boek.indb 234 03-06-2005 10:16:19
235 REGISTER
ontkisten, tunnelbekisting op
de vloer 127
ontkisten tunnelbekisting 127
ontkistingsolie 131
ontwerpbestek 37
oogbescherming 69
opperplan 90
oppervlakgroepen, beton- 152
overkragende
woningdelen 123
overstaande tunnel, werken
met 145
overstaande tunnel, werken
zonder 145
P
paal, Arbo- 167
paalplaatsing 180
paaltypen, recente
ontwikkelingen in 167
paal met warmtewisselaar 167
palen van prefab-beton 167
parkeren
bekistingselementen 157
persoonlijke beschermings-
middelen 69
plaatmaterialen,
houtachtige 190
plaatselijke verordening 30
plafondhanger 223
platformbouwmethode 188
portiek-etagewoningen 17
portlandcement 81
prefab-beton, funderingen
van 167
prefab-beton,
montagebouw 163
prefab-betonkelders 168
prefab-betonpalen 167
prefab-betonvloeren 93
prefab-betonwanden 172
prefab-beton
funderingsbalken 168
prefab-gevels 175
prefab-vloersystemen 169
prestatie-eisen 31
prestatiebeginsel 39
prestatieconcept 39
procesanalyse 76
proceskwaliteit 76
procesmanagement 75
procesmetingen in het
bouwproces 78
processtappen
bouwonderneming 76
productie-uitval 101
productietekening 87
projectbekisting 110
projectmanagement 75
projectsturing 76
PS-isolatievloer 171
R
raamsparingen 143
radongas 44
raveelijzers 95
RAW 37
revolutiebouw 10
ribcassettevloeren 171
richtlijn Bouwproducten 40
richtlijn Tijdelijke en mobiele
werkplaatsen 40
Rijpheid, Gewogen 142
rijpheidsmethode beton 130
rijpheid beton 142
rookdichtheid 54
rookdoorgang 54
rookontwikkeling vloeren 54
ruimte, onbenoemde 64
S
sandwich-elementen met
metselwerk 176
satellietsteden 21
schaarklem 100
schadelijke stoffen,
emissies 101
scheidingswand
gietbouwcasco 125
schoorstenen 218
schoren 92, 109
schoren, knik- 118
schrikeffect beton 141
schuiven 46
serre 65
sierbeton 176
sluitwand 111
sociale huursector 10
sociale segregatie 22
spanverankering 182
sparing, trapgat- 95
sparingen 143
sparingen, vloer- 95
spindels 118
splitlevelwoningen 123
sporenkap 202
sporenkap (prefab) 204
sporenspanten 204
spouwmuren, ankerloze 112,
188
spouwwandbekistingen,
werkmethoden 128
sprongbekisting 123
sprongen tussen
woningen 122
SROW 37
SRW 37
stabiliteit 45, 49, 85
stabiliteit, gietbouw 125
stabiliteitswanden 206
stabiliteit houtskeletbouw 206
STABU 37
STABU-systeem 37
Standaardbestek Burger- en
Utiliteitsbouw 151
standaardbrandkromme 51
Standaard Referentiebestek
voor de Woningbouw 37
Standaard Referentiebestek
voor Onderhoud en
Woningverbetering 37
standzekerheid 45
stapelbouw 19, 79
stapelbouw, Arbo-zorg 100
stapelbouw, milieuzorg 100
stapelbouw, werkvolgorde 88
stapelbouw, zorgaspecten 98
stapelbouwcasco 80
stapelbouwcasco,
constructieve veiligheid 84
stapelbouwcasco, detaillering
afbouw 97
stapelbouwcasco, dilataties
in 85
stapelbouwcasco,
productie 87
9006950513_Boek.indb 235 03-06-2005 10:16:19
236
stapelbouwwanden,
productie 89
steensoorten voor
metselwerk 80
stelploeg 89
stelregel 193
stelwand 111
sterkte 47
steunconstructies 106
stick-built-methode 209
stookplaatsen 218
storten van beton 133
stortovergangen 144
stortsteiger 109
strijkvloer 93
supportliggers 133
systeembekisting 110
systeembouw 19
systeemwandbekistingen 110
T
tafelbekisting 115
tafelhaak 137
technische specicaties,
Europese 40
temperatuurwisselingen 50
terreinplan 87
terugslagproef
betondruksterkte 141
TGB 1990 45
thermische isolatie 65
thermische vervormingen 85
toegankelijkheid 33
toeslagstoffen beton 105
topgevelwanden 175
topwanden 113
totale doorbuiging 49
transport 185
transportmaterieel bij
gietbouw 110
transportmiddelen, inzet 88
transport betonmortel 156
transport op de bouwplaats 88
trapgatsparing 95
trapgatsparingen 144
treksterkte 84
triangel 138
tuinstad 11
tunnel, werken met
overstaande 145
tunnel, werken zonder
overstaande 145
tunnelbekisting 118, 119
tunnelbekisting, demontage in
de tunnel 127
tunnelbekisting, demontage op
de vloer 127
tunnelbekisting, hele 119
tunnelbekisting, inzet van 137
tunnelbekisting, montage 132
tunnelbekisting, ontkisten op
de vloer 127
tunnelbekisting, transport 137
tunnelbekisting, typen 119
tunnelbekisting
behandelen 131
tunnelbekisting lossen 130
tunneldek, beveiliging op
het 157
tunnelgietbouw,
productie 127
tunnelgietbouwmethode 118
tunnelmoten 120
tweesprong 158
U
uitrijlier 138
uitrijsteiger 138, 139
uitrijsteigers verdiepingen 157
uitrijvlonders begane
grond 157
uitvoeringsorganisatie 87
V
valbescherming 69
valbeveiligings-
voorzieningen 93
veiligheid, constructieve 45
Veiligheids- en
Gezondheidsplan 157
veiligheidsvoorzieningen
gietbouw 157
ventilatiekokers 97
ventilatievoorzieningen 58
ventilatie kruipruimte 97
veranderlijke belastingen 47
verbindingsmiddelen 191
verblijfsgebied 62
verblijfsruimte 62
verdichten van beton 133
verdiepingen, uitrijsteigers 157
verdiepingsvloer 44
verdiepingsvloeren
gietbouwcasco 125
vergrijzing 26
vergunningplichtige
bouwwerken 32
verhardingsproef
betondruksterkte 141
verhardingstijd beton 142
verharding van beton 139
verkeersruimte 62
verordening, plaatselijke 30
verplaatsing 48
verplichtingvrije
bouwwerken 32
vervorming 49
vervormingen 48
vervormingen, thermische 85
verwarmen van beton 140
viersprong 138, 157, 158, 159
Vinex 25
vloeivloer 93
vloer, combinatie- 84
vloerbekisting 115
vloeren, brandbaarheid 53
vloeren,
brandvoortplanting 53
vloeren, breedplaat- 169
vloeren, combinatie- 171
vloeren, dek- 93
vloeren, kanaalplaat- 169
vloeren, productie 92
vloeren, ribcassette- 171
vloeren, rookontwikkeling 54
vloersparingen 95
vloersystemen, prefab- 169
vloertypen in
stapelbouwcasco 84
vochtweringseisen
woningbouw 167
vochtwering bij
houtskeletbouw 224
vochtwering van binnen 57
vochtwering van buiten 58
voegdichtingen 191
9006950513_Boek.indb 236 03-06-2005 10:16:20
237 REGISTER
voegdichtingsmaterialen 191
voetbescherming 69
voltunnelbekisting 119
vooroverleg 185
vormbekisting 106
vormvastheid 45
vormveranderingen 208
vrije indeelbaarheid van een
gebouw 42
vullichamen 144
vuurbelasting 53
W
W-markering 37
walsen licht beton 181
wandbekisting 110
wandbekisting,
holle betonnen 114
wandbekistingen,
systeem- 110
wanden, gevel- 172
wanden, prefab-beton- 172
wanden, topgevel- 175
wanden, verankering 91
wanden,
woningscheidende 172
wanden gietbouwcasco 123
wandsparingen 93
wanduitslagen 82
wandverbindingen 182
wapeningsnetten 105
wapening van beton 105
warmte-isolatie-eisen
woningbouw 167
warmte-isolatie bij
houtskeletbouw 226
warmtepomp 65
warmteterugwinning 66
warmwaterleidingen 66
watercementfactor 134
waterdamptransport,
convectief 58
wijkgedachte 17
windbelasting 47
woning, functionele eisen 41
woning, prestatie-eisen 41
woning, technische kwaliteit 7
woningbouw 1
woningbouw,
bekistingssystemen 110
woningbouw,
constructie-eisen 165
woningbouw, geluidseisen 165
woningbouw,
ontwikkelingen 9
woningbouw,
prestatie-eisen 165
woningbouw,
vochtweringseisen 167
woningbouw,
warmte-isolatie-eisen 167
woningcasco in gietbouw 121
woningdelen,
overkragende 123
woningen, drive-in- 123
woningen, gestapelde 17
woningen, splitlevel- 123
woningen, sprongen
tussen 122
woninggrootte 6
woningkwaliteit 6
woningnood 2, 15
woningtype 6
woninguitrusting 7
Woningwet (1901) 10, 14
Z
zand 101
zelfverdichtend beton 134
zonering 65
zonne-energie 65
zonneboiler 65
zonneboilercombi 65
zorgaspecten 66
zorgaspecten gietbouw 151
9006950513_Boek.indb 237 03-06-2005 10:16:20
238
9006950513_Boek.indb 238 03-06-2005 10:16:21

You might also like