1.
Een
bal
ligt
stil
op
een
helling
en
begint
dan
naar
beneden
te
versnellen.
Na
t
=
1,0
s
is
x
=
1,0
m.
Wat
zal
x
dan
zijn
na
t
=
2,0
s?
(2
punten)
2.
Een
knikker
rolt
(vanuit
rust)
van
een
hellend
vlak
met
een
versnelling
van
0,100
m/s2.
a) Na
hoeveel
tijd
heeft
hij
een
snelheid
van
5,00
m/s?
(1
punten)
b) Welke
afstand
heeft
hij
dan
afgelegd?
(2
punten)
3.
Een
toerist
laat
een
muntstuk
vallen
van
de
toren
van
Pisa.
Na
3,2
s
bereikt
het
muntstuk
de
grond.
Bereken
vanaf
welke
hoogte
het
muntstuk
gevallen
is.
(2
punten)
4.
Duid
het
juiste
antwoord
aan.
Schrijf
ook
op
hoe
je
tot
dit
antwoord
gekomen
bent.
(3
punten)
De
snelheid
van
een
lichaam
dat
vanuit
rust
valt,
bedraagt
na
een
afstand
x:
a) = 2
b) = 2
c) =
d) =