Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 491

Bijdragen en Mededeelingen van het

Historisch Genootschap. Deel 30

bron
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30. Johannes Mller, Amsterdam
1909

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bij005190901_01/colofon.php

2012 dbnl

i.s.m.

Verslag van het bestuur over het dienstjaar 1908.


Sedert jaren hadden wij niet z vele en z ingrijpende veranderingen in de
samenstelling van ons Bestuur te boeken als thans. Moesten wij in het vorige Verslag
melden, dat onze Penningmeester het voornemen te kennen had gegeven af te
treden, doch dat wij de benoeming van zijn opvolger nog hadden aangehouden,
kort daarop bereikte ons de mededeeling, dat de gezondheidstoestand van Mr.
Baert van dien aard was geworden, dat onmiddellijke voorziening in de vacature
wenschelijk scheen, wilde niet juist in het begin van het boekjaar het beheer onzer
geldmiddelen in het ongereede raken. Aangezien wij met het definitief vervullen van
het penningmeesterschap liefst wilden wachten, tot Mr. Muller, van wiens tijdelijke
afwezigheid uit het Bestuur wij in het vorige Verslag gewaagden, daarin was
teruggekeerd, werd het waarnemen der opengevallen functie, tot een blijvende
den

vervulling ervan zou geschied zijn, aan onzen 2 Secretaris opgedragen, die zich
van die opdracht gekweten heeft tot in den zomer, toen er een algemeene
de

verandering in de verdeeling der bestuursfuncties plaats greep en onze 2


Bibliothecaris, Dr. Singels, zich bereid verklaarde de niet gemakkelijke taak op zich
te nemen opvolger van Mr. Baert als schatbewaarder van het

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

II
Genootschap te worden. Laatstgenoemde heer immers, wiens gezondheidstoestand
inmiddels tot onze vreugde aanmerkelijk verbeterd was, had toch gemeend van zijn
plaats in het Bestuur, die hij gedurende meer dan dertig jaren met zooveel eere had
ingenomen, voor goed afstand te moeten doen en had zijn ontslag genomen. Wij
meenden onzen waardigen oud-Penningmeester, die op onnavolgbaar nauwgezette
wijze de aan zijn zorgen toevertrouwde penningen had beheerd en doen gedijen
en wiens gezelschap ons en vroegeren bestuurders zoo lang en zoo veel genot had
verschaft, geen beter bewijs van onze waardeering te kunnen geven dan door hem
het honorair-lidmaatschap van het Bestuur aan te bieden in de hoop den heer Baert
zoodoende nu en dan nog eens in ons midden te mogen zien. Tot onze blijdschap
nam onze nestor gaarne dit huldebewijs onzerzijds aan. Wij hopen, dat hij nog lange
jaren, zij het dan ook door een losser band dan voorheen, aan het Bestuur van het
Historisch Genootschap moge verbonden blijven.
De Mei-vergadering bracht ons de tijding, waarop wij reeds zoo lang hadden
ste

gewacht, dat onze 1 Secretaris, Mr. S. Muller Fz., besloten had na de vacantie
zijn actieve medewerking aan onze bestuurszaken te hervatten. Onze vreugde over
dit heuchelijk bericht werd echter aanmerkelijk getemperd, toen de Voorzitter, die
het ons bracht, ons verdere mededeelingen deed, die wij in hooge mate moesten
betreuren. Toenemende drukke werkzaamheden van allerlei aard hadden reeds
lang bij hem het voornemen doen ontstaan zijn plaats in ons Bestuur aan een ander
over te laten en, nu toch ook om andere redenen aanvulling van het Bestuur noodig
bleek, meende hij, dat thans het tijdstip gekomen was om heen te gaan Pogingen,
door ons aangewend om

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

III
den heer Kernkamp ten minste in de minder tijdroovende functie van ambteloos lid
voor ons te behouden, mochten niet slagen en zoo moesten wij wel in het
onvermijdelijke berusten. We behoeven niet te zeggen, hoezeer ons het besluit van
Prof. Kernkamp leed deed en hoe ongaarne we hem zagen gaan. Immers gedurende
de

een lange reeks van jaren heeft hij het Genootschap als 2 Secretaris, toen als
ambteloos lid en ten slotte als Voorzitter met toewijding gediend, doch vooral zullen
we zijn heldere en scherpzinnige adviezen missen en de wijze, waarop hij, wanneer
het debat somtijds op zijpaden dreigde af te dwalen, het weder in het goede spoor
wist terug te brengen en niet het minst ook zijn aangenaam, opgewekt gezelschap
nog dikwijls gedenken. Het Bestuur van het Genootschap zal den heer Kernkamp
niet vergeten en beveelt zijnerzijds de kolommen zijner uitgaven in zijn voortdurende
wetenschappelijke belangstelling aan.
Hoewel wij na het vernemen van dit onverwachte nieuws reeds enkele voorloopige
besprekingen voerden met het oog op de thans ontstane nieuwe vacature, stelden
we de regeling van deze aangelegenheid liever uit tot de eerste vergadering, dat
Mr. Muller weder in ons midden zou zijn. Ook, opdat de leden nader hunne gedachten
zouden kunnen laten gaan over een in die Mei-vergadering geopperd voorstel om
sten

den

van de vereenigde functin van 1


en 2 Secretaris en Penningmeester een
bezoldigde betrekking, een soort van administrateurschap, te maken. De heer Baert
immers had thans ook zijn reeds bovenvermelde aanvrage om ontslag en dcharge
ingezonden.
In de eerstvolgende vergadering zagen we deze quaesties ernstig onder de oogen.
Van het scheppen van een bezoldigd secretaris-penningmeesterschap zagen we
ten slotte na rijp beraad af. Toen bleef

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

IV
over de vervulling der bestaande vacatures. Daar het wenschelijk scheen de leiding
der vergaderingen op te dragen aan dengene onzer, die door jarenlange ervaring
het meest op de hoogte was der genootschappelijke aangelegenheden, droegen
wij het voorzitterschap op aan onzen juist in ons midden teruggekeerden penvoerder,
Mr. S. Muller Fz, die tot blijdschap zijner medeleden zich die benoeming liet
sten

de

welgevallen. In zijn plaats van 1


Secretaris trad de 2 , de heer Bannier. Dat de
heer Singels zich op ons verzoek met het penningmeesterschap belastte, is reeds
den

boven vermeld. Ter vervulling van de thans vaceerende posten van 2

Secretaris

den

en 2 Bibliothecaris benoemden wij twee stadgenooten, van wie wij meenden, dat
zij wel daarvoor in aanmerking zouden willen komen. Een hunner, de heer Dr. A.J.
van der Meulen, ons als voortzetter der Hardenbroek-publicatie reeds niet onbekend,
gaf aan onze roepstem gehoor en zag zich met de zorgen voor ons leesgezelschap
in de plaats van den heer Singels belast. De andere meende evenwel voor de op
hem uitgebrachte benoeming te moeten bedanken, zoodat we na de vacantie wer
de

opnieuw voor een vacature stonden, doch we waren zoo gelukkig toen voor het 2
secretariaat een zeer gewenschten titularis te vinden in den heer Jhr. Mr. B.M. de
Jonge van Ellemeet, den sedert kort benoemden adjunctcommies aan het
Rijksarchief in de provincie Utrecht.
Nog steeds was intusschen de plaats onbezet, die voor eenige jaren was
opengevallen door het overlijden van ons buitenlid Prof. Dr. P.L. Muller. De
Amsterdamsche hoogleeraar Dr. H. Brugmans, die voor het Genootschap sinds
lang geen vreemde meer is, verheugde ons met op ons verzoek om in het Bestuur
plaats te nemen een toestemmend antwoord te geven.
Wanneer ten slotte nog vermeld is, dat bij gelegen-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

V
heid van deze groote veranderingen in de samenstelling van ons Bestuur, het
den

voorstel werd gedaan en aangenomen om aan den aftredenden 2

Secretaris, die

sten

gedurende vrij langen tijd naast deze functie, die van 1


Secretaris en van
Penningmeester had waargenomen, als bewijs van waardeering een gratificatie uit
de kas van het Genootschap toe te kennen, staken wij hierme onze bijna
onbescheiden lange mededeelingen over ons zelf.
Het getal onzer leden wijst sedert het vorige jaar eenigen vooruitgang aan. Door
overlijden en bedanken voor het lidmaatschap verloren wij in 1908 1 honorair en
24 gewone leden, terwijl van de door ons benoemde gewone leden er een 35tal het
lidmaatschap aannamen. Naar gewoonte volgt hierachter als Bijlage A de lijst der
31 honoraire en 476 gewone leden, die het Genootschap op 1 Januari 1909 telde.
In den loop van het verstreken dienstjaar knoopten wij, deels tengevolge van
verzoek onzerzijds deels op aanvrage van de betrokken genootschappen, geregeld
ruilverkeer aan met de Allgemeine Geschichtforschende Gesellschaft der Schweiz,
te Bern, de Societ di Storia patria per la Sicilia orientale, te Catania, de Royal
Historical Society, te Londen en met de Gesellschaft fr Lothringische Geschichte
und Alterthumskunde, te Metz. De lijst van de 107 genootschappen, redacties,
archieven en bibliotheken, waarmede het Genootschap in ruilverkeer staat, volgt
hierachter als Bijlage B. In dit verband, hoewel van eigenlijk ruilverkeer geen sprake
is, zij vermeld, dat in den loop van het jaar het Genootschap zich als lid van de voor
kort opgerichte Linschoten-vereeniging, wier doel als bekend mag verondersteld
worden, liet inschrijven.
Van den toestand onzer geldmiddelen geeft achterstaande Bijlage C getuigenis.
Hoewel onze drukkers-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

VI
rekening buitengewoon hoog was, kan de toestand der kas toch niet anders dan
gunstig genoemd worden. In het laatst van het jaar vroeg onze nieuwe
Penningmeester ons machtiging van de gelden, die hetzij in prolongatie uitstonden
hetzij in deposito waren geplaatst, een bedrag van f 5000. - nominaal in effecten te
beleggen, aan welk verzoek wij met het oog op de hoogere te winnen rente gaarne
voldeden.
Indien zooeven de toestand der geldmiddelen bevredigend genoemd kon worden,
mag dit zeer zeker aanleiding geven tot voldoening en gerustheid voor de toekomst,
daar aan onze kas binnen kort heel wat hoogere eischen, dan tot nu toe het geval
was, zullen gesteld worden. Leert ons toch de ervaring, dat het bedrag onzer
drukkosten en dat onzer administratieve uitgaven een vrij regelmatige neiging tot
toeneming vertoonen, in 1909 zullen wij bovendien voor het eerst ook voor andere,
nieuwe uitgaven komen te staan. Aan het einde van ons vorig Jaarverslag kondigden
wij aan, dat het belangrijke vraagstuk van het honoreeren onzer medewerkers door
ons in ernstige overweging zou genomen worden. Inderdaad hebben wij dan ook
aan deze quaestie in het afgeloopen jaar vele en langdurige besprekingen gewijd.
Waar de motiveering van onze houding in deze reeds in de bedoelde bewoordingen
van het Verslag over 1907 werd medegedeeld, meenen wij hier te kunnen volstaan
met een samenvatting van het resultaat onzer besprekingen. In beginsel dan is
vastgesteld, dat het Historisch Genootschap voortaan aan hen, die hetzij in de
Bijdragen en Mededeelingen, hetzij in de Werken historische bescheiden uitgeven,
honorarium zal betalen, te beginnen met die bundels of deelen, die in den loop van
het jaar 1909 ter perse zullen worden gelegd. Dit beginsel zal in de Wet van het
Genootschap worden opgenomen; doch

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

VII
wij achtten het niet verkieslijk in onze grondwet, die wij door de omstandigheden
gedwongen toch al dikwijls genoeg aan wijziging moeten onderwerpen, ook het
bedrag van het honorarium vast te leggen. Met het oog op de betrekkelijke
wisselvalligheid onzer inkomsten en uitgaven werd besloten telken jare in dit Verslag
dat bedrag ter kennis der leden te brengen. Voor 1909, - en wij hopen in de
eerstvolgende jaren hierin geen verandering te behoeven brengen -, bepaalden wij
derhalve het toe te kennen honorarium op f 10. - per vel voor inleiding op en noten
bij een uitgave en op f 5. - per vel voor den tekst, welk laatste bedrag het tot nu toe
facultatief verleende afschrijfloon bedoelt te vervangen. Wij geven toe, dat het
honorarium niet groot is, maar onze geldelijke verplichtingen zijn dikwijls zeer
bezwarend voor onze kas, indien onze pers, zooals in den laatsten tijd het geval
was, met werk overladen wordt; onze inkomsten zijn in hoofdzaak afhankelijk van
de belangstelling van hen, die het nuttig wetenschappelijk streven van het
Genootschap wenschen te steunen en ten slotte, wij hopen nooit tot verlaging van
dit bedrag over te moeten gaan, wel, als het mogelijk is, het te verhoogen.
sten

Het voor kort bij ons ingediende Verslag van onzen 1


Bibliothecaris van den
staat der boekerij en der handschriften had, behalve de telken jare terugkeerende
verblijdende mededeeling, dat die staat niets te wenschen overliet, nog meer en
belangrijkers ter kennis van het Bestuur te brengen. Wij van onzen kant rekenen
ons gelukkig aan onze leden te kunnen mededeelen, dat de reeds zoo dikwerf in
uitzicht gestelde verhuizing van onzen boekenschat naar den nieuwen, nog niet
geheel in gebruik genomen aanbouw der utrechtsche universiteits-bibliotheek,
eindelijk heeft plaats gevonden. Onze boekerij,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

VIII
waarvan de omvang thans meer dan vroeger in het oog valt, is nu geborgen in een
volkomen brandvrij lokaal, terwijl wij binnen niet al te langen tijd ook onze
handschriften en ons archief in gelijke veilige haven hopen te kunnen binnenloodsen.
De door deze verhuizing vrijgekomen, aan het Genootschap toebehoorende
boekenkasten konden wij gelukkig ten bate van onze kas te gelde maken. De na
de verhuizing aangevangen en sedert afgeloopen collationneering onzer boekerij
leverde niet onbevredigende resultaten op; slechts zeer enkele boekdeelen bleken
te ontbreken.
Een zeer gewenschte aanwinst voor onze bibliotheek vloeide dit jaar voort uit het
aanbod van de Vereeniging van Archivarissen in Nederland, om een aantal in haar
bezit zijnde periodieken en boekwerken in bruikleen aan het Genootschap af te
staan en deze inbruikleengeving, voor zoover het vervolgwerken betreft, in de
toekomst voort te zetten. Na over eenige quaesties van formeelen aard het spoedig
met de Vereeniging eens te zijn geworden, aanvaardden wij het aanbod met groote
dankbaarheid. Wij bevelen het denkbeeld der archivarissen met warmte aan anderen
ter overweging aan.
Onder Bijlage D hierachter vindt men de lijst der werken, waarmede in 1908 onze
boekerij tengevolge van schenking, ruiling of aankoop is verrijkt. Op een paar
aanwinsten zij met een enkel woord de aandacht nader gevestigd. Spraken wij in
ons vorig Verslag van een verzameling excerpten uit de Opregte Haarlemsche
Courant, betrekking hebbende op M. Az. de Ruyter, die ons ter uitgave waren
aangeboden, doch die wij tot ons leedwezen gemeend hadden te moeten afwijzen,
met voldoening namen wij er later kennis van, dat deze collectie, waarvan wij het
belang overigens in het geheel niet over het hoofd hadden gezien, toch onder den
titel De Oprechte

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

IX

Haarlemsche Courant en Michiel Adriaenszoon de Ruyter door den druk was


openbaar gemaakt. Den uitgever, Dr. C.F. Haje te Haarlem, die het Genootschap
een exemplaar van dit bundeltje aanbood, worde op deze plaats daarvoor onze
beleefde dank gebracht. Ook de belangrijke schenking van ons medelid, Mr. S. van
Gijn te Dordrecht, van het door hem uitgegeven plaatwerk Dordracum illustratum
wijden wij gaarne een waardeerend woord. Hetzelfde moge gezegd worden van
een geschenk van Prof. Mr. J.C. Naber, onzen stadgenoot, dat wel niet aan onze
boekerij ten goede kwam, maar een zeer welkome aanvulling vormde van de oplage
onzer werken, waarvan sommige nummers maar uiterst schaars vertegenwoordigd
zijn.
Aangaande ons Leesgezelschap, zoowel dat te Utrecht als de filialen te Amsterdam
en Middelburg, valt niet veel bizonders te zeggen. Het ledental nam een weinig af.
In Arnhem werd een nieuwe tak opgericht. Intusschen blijven wij deze nuttige
instellingen in de belangstelling onzer leden, inzonderheid van die te Utrecht,
dringend aanbevelen.
Van de werkzaamheden van de Centrale commissie voor de Historisch-statistische
schetskaarten legt het hierachter als Bijlage E afgedrukte Jaarverslag getuigenis
af. Wij verheugen ons erover, dat het tot stand komen van een Historischen atlas
van Nederland en zijn Kolonin, waarvoor wij ons steeds hebben genteresseerd,
blijkens dat Verslag minder dan vroeger een illusie kan geacht worden.
Van de op 21 April van het vorige jaar gehouden Algemeene Vergadering der
leden van het Genootschap geven wij ook ditmaal geen afzonderlijk Verslag uit.
Een der sprekers toch in die vergadering, Dr. H.T. Colenbrander, deelde ons mede,
dat de door hem gehouden voordracht later verschenen was in

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

X
de Gids van Juli 1908 en het scheen ons minder gewenscht haar in een afzonderlijk
deeltje, zooals wij dat vroeger wel gaven, opnieuw te laten afdrukken. Hierachter
echter vinden onze leden onder Bijlage F in een verslag dier vergadering het kort
rsum van des heeren Colenbranders voordracht, alsmede die van den heer Mr.
J.G.C. Joosting in haar vollen omvang.
Thans gaan wij over tot de hoofdschotel van dit Jaarverslag: onze uitgaven. Evenals
het vorige jaar deden wij aan onze leden behalve de Bijdragen en Mededeelingen
twee uitgaven toekomen. Van de verzending van die van Dr. M. Schoengen, Jacobus
Trajecti alias de Voecht, Narratio de inchoatione domus clericorum in Zwollis, met
akten en bescheiden betreffende dit Fraterhuis, konden wij nog in ons vorig
Jaarverslag melding maken. Doch eerst op het einde van 1908 zagen wij ons in
staat het werk van den heer A. Hotz, Journaal der reis van den gezant der O.I.
Compagnie Joan Cunaeus naar Perzi in 1651-1652, gehouden door Cornelis
Speelman, in het licht te zenden. Waar wij verleden jaar de hoop uitspraken, dat
sten

deze uitgave nog afgedrukt zou kunnen worden vr den 1


Mei 1908, den datum
waarop de heer Hotz naar het buitenland dacht te vertrekken, is de fatale termijn,
waarvoor wij bevreesd waren geweest, dus wel aanmerkelijk overschreden; maar
ook de heer Hotz kon door een samenloop van omstandigheden zijn vertrek uitstellen,
zoodat ten slotte het Journaal, zij het dan ook later dan wij gedacht hadden maar
toch zonder de gevreesde belemmering in den druk, kon verschijnen. De bewerker,
die gaarne aan zijn arbeid nog meerdere illustraties had willen toevoegen, - op welk
verlangen wij zoowel uit beginselredenen als om onze kas niet te zeer te bezwaren
niet hadden kunnen ingaan, -

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XI
heeft daarop op eigen kosten nog eenige platen laten vervaardigen en die met ons
goedvinden toegevoegd aan die exemplaren onzer publicatie, die bestemd waren
voor de Genootschappen, waarmede wij in ruilverkeer staan, alsmede voor een
aantal onzer leden, door hem met name aangewezen. Daar wij van eenige zijden
genterpelleerd zijn, waarom deze illustraties niet door alle leden ontvangen zijn,
meenden wij de toedracht der zaak hier te moeten openbaren, hoewel zij eigenlijk
buiten de bemoeiingen van het Genootschap heeft gelegen. Aan een in het voorjaar
door den heer Hotz tot ons gericht verzoek om voor zijn rekening nog een 900tal
afdrukken van het plan en de plaat van Persepolis te laten vervaardigen boven het
getal, dat voor onze oplage noodig was, meenden wij te kunnen voldoen, nadat wij
de zekerheid gekregen hadden, dat het doel, waarvoor hij deze afdrukken noodig
had, niet met een publicatie, het Journaal betreffende, in verband stond.
Nog nmaal moeten wij op onzen ouden vriend Aernout van Buchell terugkomen
met het oog op hetgeen wij in het vorige Jaarverslag omtrent de uitgave van zijn
drie duitsche reisjournalen schreven. In het afgeloopen jaar toch hadden wij de
voldoening een aantal overdrukken te mogen ontvangen uit de Annalen des
historischen Vereins fr den Niederrhein, inhoudende de thans volledige uitgave
van Die drei Reisen des Utrechters Arnoldus Buchelius nach Deutschland,
insbesondere sein Klner Aufenthalt. Wij wenschen den bewerker en vertaler, Dr.
Hermann Keussen te Keulen, van harte geluk met den goeden uitslag van zijn
volhardend streven en onszelf met het einde van onze omvangrijke en langdurige
Buchell-campagne.
Dit wat het afgedane werk betreft, doch veel is nog in voorbereiding.
Het geheele jaar door is er gedrukt aan het tweede

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XII
deel der Brieven van de Witt en het derde van de Gedenkschriften van Gijsbert Jan
van Hardenbroek. Beide uitgaven zijn thans zoover gevorderd, dat we de twee
deelen in den loop van het jaar aan onze leden hopen te kunnen toezenden. De
heer Dr. Japikse liet ook weder in 1908 op onze kosten een aantal brieven van de
Witt ten dienste zijner uitgave op het Algemeen Rijksarchief afschrijven.
Zooals wij verleden jaar in het vooruitzicht stelden, gaven wij in den zomer aan
de heeren Feith en Brugmans de gelegenheid met den druk van de Kroniek van
Abel Eppens te beginnen. Deze gaat thans vlot van de hand en wij zijn den heeren
bewerkers dankbaar, dat zij zoo lang geduld hebben willen oefenen.
De reeds sedert jaren ons in uitzicht gestelde index op de Brieven van de
gebroeders Van der Goes, waarop de verzending van het tweede deel dier brieven
wacht, schijnt in gereedheid gekomen te zijn; maar wij zien nog steeds niet zonder
verklaarbaar ongeduld de toezending ervan tegemoet, terwijl het bezwaar, dat van
de vertraging het gevolg moet zijn en waarvan wij in ons vorig Jaarverslag
1)
gewaagden, er sedert niet minder op geworden is .
Een niet gering aantal uitgaven zijn ons in het achter ons liggende dienstjaar
ste

toegezegd. Dat onze gewezen 1 Secretaris het Genootschap ook tijdens zijn
non-activiteit niet vergat, toonde hij, toen hij in het voorjaar geheel persklaar ter
uitgave aanbood een bundel stukken, handelende over Kerkvisitaties in het Sticht
Utrecht in 1566 en volgende jaren. Hoewel wij begrepen, dat met deze uitgave een
afzonderlijk deel der Werken zou gemoeid zijn,

1)

Tijdens het afdrukken van dit Verslag mochten wij de kopij van den index ontvangen, doch
een toegezegde genealogie der gebroeders Van der Goes bleef nog uit.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XIII
namen wij het aanbod gretig aan. Aanvankelijk waren wij met den heer Muller
overeengekomen zijn kopij zoo spoedig mogelijk ter perse te leggen; doch ten slotte
gaf hij er de voorkeur aan, den druk nog eenigen tijd uit te stellen, daar onze pers
nog genoeg bezet was.
Het is reeds twee jaren geleden, sinds wij iets konden mededeelen omtrent de
bewerking van de Papieren van Jean Hotman. Wij schreven toen, dat deze uitgave
een eigenlijk hoofd miste. Sedert evenwel is het wenschelijker geworden, in deze
van veelhoofdigheid te spreken. Dr. Broersma, thans te Soerabaja, de ontwerper
van het plan, die in hoofdzaak de papieren had bijeengebracht en reeds van een
inleiding voorzien; de heer Busken Huet te Parijs, die voor de aanvulling der kopij
en de correctie der proeven zou zorgen; ons medebestuurslid Bussemaker, onder
wiens toezicht een zijner studenten voor verdere redactie, interpunctie en annotatie
zou zorg dragen; zij allen zullen als peet staan over dit papieren kind. Inmiddels liet
en laat de geboorte ervan nog op zich wachten, maar wij zullen de laatsten zijn dit
onbegrijpelijk te achten. Op onze aanvraag deelde in het afgeloopen voorjaar Prof.
Bussemaker ons mede, dat om alleszins te billijken redenen de bewerking der
Hotmanniana tijdelijk gestaakt was, doch in den loop van het jaar hervat zou worden.
En zijn belofte was geen ijdele, want kort vr het afdrukken van dit Verslag
ontvingen wij het lijvige pak stukken persklaar uit zijn handen, vergezeld van een
op nauwgezette studie der papieren berustend advies. Dit advies zal ons zeker
dwingen de vraag te overwegen, of de Hotman-uitgave, op de wijze zooals wij ons
die tot nu toe voorgesteld hadden, haar voortgang kan hebben; het volgende jaar
hopen wij nader over deze uitgave te kunnen berichten.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XIV
Een aantal Hotmanniana, waarvan het bekend was dat zij onder de papieren van
Teylers Stichting berustten, maar daar nog niet waren teruggevonden, kwamen in
1908 weder aan het licht. Voor aanvulling onzer Hotman-uitgave bleken zij van den
beginne aan niets te zullen opleveren. Zeer onlangs bleek ons evenwel, na een
door Prof. Bussemaker ingesteld onderzoek, dat het deel ervan, waarvan wij
gemeend hadden dat het voor publicatie van de zijde van het Genootschap in
aanmerking zou kunnen komen, ook niet voldoende nieuws bevatte, om een op
zichzelf staande uitgave ervan te rechtvaardigen. Het deel dier te Haarlem
teruggevonden bescheiden, dat betrekking heeft op de guliksch-kleefsche successie,
heeft echter de aandacht getrokken van ons honorair lid Prof. Moritz Ritter te Bonn,
terwijl het overblijvende door de zorgen van ons medebestuurslid Prof. Blok in de
Archives du Muse Teyler het licht zal zien.
Ook bestaat aanleiding in dit Verslag terug te komen op iets, waarvan reeds in
het vorige met een enkel woord werd gerept. Vonden wij verleden jaar geen
aanleiding onzen leden een verzameling addenda et corrigenda op het Register op
de Journalen van Constantijn Huygens aan te bieden tengevolge der geringheid
van stof, thans staat de kans heel wat gunstiger, dat wij binnen afzienbaren tijd een
lijvigen bundel daarvan zullen in het licht zenden. In het najaar toch mochten wij
van den heer Jhr. Mr. J.H. Hora Siccama te 's-Gravenhage vernemen, dat hij een
omvangrijke verzameling aanteekeningen op de Journalen en verbeteringen van
het Register, de vrucht van jarenlange studie, te onzer beschikking stelde. Wel bleek
de verzameling nog niet gereed voor den druk en was de tijd van den heer Hora
Siccama op het oogenblik door ander wetenschappelijk werk in beslag genomen;
doch hij verklaarde zich

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XV
tot onze niet geringe vreugde bereid, na voltooiing van den arbeid, dien hij onder
handen had, het persklaar maken zijner notities ter hand te nemen. Wij stelden
natuurlijk het reeds vroeger door ons verzamelde materiaal voor een verbeterblad
gaarne ter beschikking van onzen boven allen bevoegden aanstaanden medewerker.
In ons vorig Verslag zagen wij ons verplicht mede te deelen, dat wij voorloopig
de ons ter uitgave aangeboden papieren uit het handelsarchief van den delftschen
burgemeester N. Az. van Adrichem van de hand hadden moeten wijzen, doch dat
wij aan den inzender een voorstel gedaan hadden, waarbij de mogelijkheid niet
uitgesloten was, dat wij nog te gelegener tijd een keurcollectie bescheiden uit dat
archief ter publicatie zouden aanvaarden. De onderhandelingen met hem werden
in het verloopen jaar voortgezet met dit resultaat, dat hij ons een uitvoerigen en
beredeneerden inventaris der aanwezige stukken met een rapport, aanwijzende
wat hem ter uitgave wenschelijk voorkomt, heeft toegezegd. Wij vleien ons daarom
niet al te voorbarig te zijn, indien wij deze uitgave onder die in voorbereiding
rangschikken.
Wat wij thans onder deze rubriek het laatst gaan noemen is dit slechts naar
rangorde van tijd, waarin het in behandeling is gekomen. In de laatste maanden
van het jaar 1908 bleek ons uit mondelinge mededeeling van onzen nieuwen
Voorzitter, dat de Algemeene Rijksarchivaris, Jhr. Mr. Th. van Riemsdijk, niet
ongeneigd was een 16tal rekeningen uit den tijd der Henegouwsche graven van
Holland en Zeeland Jan II en Willem III, aanwezig in het departementaal archief te
Rijsel, in de uitgaven van het Genootschap te publiceeren. Daar deze rekeningen
zich aansloten aan de reeds voor lang door ons uitgegeven Rekeningen van de
grafelijkheid van Holland en Zeeland,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XVI
grepen wij dit denkbeeld met ingenomenheid aan. Daar het ons evenwel bekend
was, dat het Algemeen Rijksarchief nog onuitgegeven baljuwrekeningen uit den
henegouwschen tijd bevatte en ons later bleek, dat ook het Rijksarchief in Zeeland
nog fragmentarische rekeningen uit dien tijd herbergde, besloten wij den heer Van
Riemsdijk te verzoeken deze ook in de door hem gewenschte uitgave op te nemen,
indien wij het met hem eens konden worden over de wijze, waarop de uitgave der
rijselsche rekeningen zou geschieden. Dit laatste kostte weinig moeite; doch de
heer Van Riemsdijk bleek tegen een gecombineerde uitgave, zooals door ons
bedoeld was, bezwaar te moeten maken. Daar zijn bezwaar echter voortsproot uit
de vrees, dat deze uitgave te veel van zijn tijd zoude vorderen, begrepen we alles
in het werk te moeten stellen om dit bezwaar te ondervangen. Het was ons daarom
de

een groote geruststelling, toen op ons verzoek onze 2 Secretaris, de heer De


Jonge van Ellemeet, zich wel beschikbaar wilde stellen den heer Van Riemsdijk de
door dezen gewenschte assistentie te verleenen en deze met dit denkbeeld zijn
instemming betuigde. Hoewel de bizonderheden der wijze van samenwerking der
beide heeren nog zullen vast te stellen zijn en nog eenige andere aangelegenheden,
deze uitgave betreffende, op oplossing wachten, verheugen wij ons ten zeerste
erover, dat het tot stand komen dezer belangrijke en zeker omvangrijke publicatie
verzekerd is. Reeds namen wij maatregelen om te Rijsel de zich daar bevindende
rekeningen te doen afschrijven.
Van de in bewerking zijnde uitgave van de Brieven van den pruisischen gezant
Thulemeyer vernamen wij in het jaar 1908 niets het vermelden waard.
De heer Henry de Peyster, die ons reeds voor eenige jaren toezegde een
verzameling Brieven van Lord

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XVII

Auckland voor onze pers te zullen bewerken, berichtte ons op onze aanvrage, dat
verandering van werkzaamheden hem genoodzaakt hadden zijn arbeid aan deze
uitgave te staken, doch dat zijn aandacht erop gevestigd bleef.
Niet alles, wat ons in het laatste jaar ter beoordeeling werd toegezonden, konden
wij ter fine van uitgave aanvaarden. Het langst hebben wij geaarzeld met betrekking
tot een handschrift, dat ons gesignaleerd werd als berustende in de bibliotheek der
beroemde Benedictijner-abdij Monte Cassino en dat een verhaal van den veldtocht
der Franschen in de Nederlanden in 1672 van de hand van een zekeren Cesareo
Giovi bevatte. Door toevallige omstandigheden bestond er gelegenheid den codex,
waarin het verhaal voorkomt, te Rome door een jeugdig nederlandsch geleerde te
doen onderzoeken. Deze diende op ons verzoek over de waarde van het verhaal
een uitvoerig en verdienstelijk rapport in, vermeerderd tot staving zijner meening
met een aantal uittreksels uit den tekst; het resultaat onzer naar aanleiding van dat
rapport gevoerde besprekingen was, dat wij besloten het handschrift niet uit te
geven, daar het te weinig bevatte van algemeene historische waarde, dat niet reeds
van elders bekend was. Wij meenden evenwel de aandacht van den Directeur van
het Krijgsgeschiedkundig Archief van den Generalen Staf aan het Ministerie van
Oorlog op dit verhaal te moeten vestigen.
Naar denzelfde verwezen wij ook den belangstellende, die ons oordeel vroeg
over een door hem op de Bibliothque Nationale te Parijs aangetroffen reisverhaal
van een fransch officier, die kort voor 1672 onder meer ook de Nederlanden bereisde,
doch dat ons niet voor uitgave door het Genootschap in aanmerking scheen te
mogen komen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XVIII
Niet zonder ernstige overweging wezen wij ook van de hand een collectie copien
van de briefwisseling van de courantiers Abraham De Casteleyn en De la Font met
den engelschen minister Williamson en van brieven van De Wicquefort, alles
afkomstig van het engelsche Record Office. De eerste verzameling scheen voor
ons doel niet in aanmerking te kunnen komen; wat de tweede betreft, vroegen en
verkregen wij van den inzender nadere inlichtingen. Hieruit bleek, dat het uit te
geven materiaal zeer omvangrijk was en daar over De Wicquefort reeds zooveel
gepubliceerd is, namen wij, hoewel met leedwezen, het besluit de verplichtingen,
die wij reeds op ons genomen hadden, niet nog te vermeerderen en de aangeboden
copien onder dankbetuiging aan onzen correspondent terug te zenden.
Lang beraadslaagden wij ook over een verzameling aanteekeningen uit de
stadsrekeningen van Sluis en Hulst, vermeerderd met een aantal bescheiden
betrekking hebbende op Philips van Kleef, die ons toegezonden werden om als een
bronnenpublicatie, toelichtende den opstand van Vlaanderen tegen het oostenrijksch
de

gezag in de laatste jaren der 15 eeuw, door ons te worden uitgegeven. Ten slotte
bleek ons de verzameling een te weinig samenhangend geheel te vormen, doch
waarschijnlijk uitstekend geschikt te zijn om als basis te dienen voor een artikel over
de rol, door die beide steden in dien opstand gespeeld, vooral sedert den tijd, dat
Philips van Kleef zich in het kasteel van Sluis had teruggetrokken. In dien geest
antwoordden wij den geachten inzender, terwijl wij de hoop uitspraken, dat hij
aanleiding zou vinden ons advies in deze te volgen.
Een memorie van den utrechtschen bisschop Frederik van Blankenheim uit het
jaar 1417, gericht aan het bestuur der stad Utrecht en handelende over

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XIX
inbreuken op zijn rechtspraak door de stad gemaakt, welke memorie niet opgenomen
bleek in de publicatie van Mr. S. Muller Fz. van stukken over geschillen der stad
met de bisschoppen, voorkomende in de Bijdragen en Mededeelingen van 1886,
werd door den inzender na mondelinge bespreking met een onzer teruggenomen,
nadat ons door een opzettelijk ingesteld onderzoek gebleken was, dat de inhoud
ervan nagenoeg woordelijk kon worden gereconstrueerd uit het wl t.a.p. uitgegeven
antwoord der stad op de bisschoppelijke klachten.
Wanneer wij op onze werkzaamheden in het achter ons liggende jaar terugzien,
mogen wij niet zonder voldoening constateeren, dat het Historisch Genootschap
nog steeds in de belangstelling van de beoefenaars der historische wetenschap
zich mag verheugen en dat voor ons naast de Commissie van Advies voor 's Rijks
geschiedkundige Publicatin nog ruimschoots plaats is.
Van deze belangstelling legt ook het nummer der Bijdragen en Mededeelingen,
waarop dit Jaarverslag de inleiding vormt, getuigenis af. Het opent met een viertal
Onuitgegeven bescheiden nopens de berenning en de overgave van Amersfoort in
1629, medegedeeld door den heer W.E. van Dam van Isselt, waardoor de tribulatin
worden toegelicht, waaraan eenige regenten dier stad na de bekende gebeurtenissen
van dat jaar van de zijde der Landsregeering hebben blootgestaan, waarbij de
waarschijnlijkheid groot is, dat hunne remonstrantsche gezindheid hun een blijkbaar
onrechtvaardige behandeling op de hals haalde.
De heer A.M. Cramer deelde in zijn Utrechtsche kout in 1769 een fragment van
een brief van den orangist D'Hangest d'Yvoy aan een lid der familie Wttewaal mede,
waarvan het origineel berust in de amsterdamsche Universiteits bibliotheek en
waarin

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XX
de

op echt 18 eeuwsche wijze over utrechtsche koetjes en kalfjes wordt gekeuveld


en ook wel een beetje kwaad gesproken.
Ons medebestuurslid Prof. Bussemaker maakte met den hem eigen bekwamen
spoed voor onzen jaarbundel een zeer belangrijke Memorie over de Republiek in
1728 persklaar, waarin de fransche gezant bij de Republiek, de markies De Fnlon,
die in 1728 tijdelijk zijn post ging verlaten om deel te nemen aan het bekende congres
te Soissons, aan zijn plaatsvervanger De la Baune de noodige inlichtingen geeft,
die dezen van verhoudingen en personen, waarmede hij in zijn nieuwe functie in
aanraking zou komen, op de hoogte stellen.
Uit de wetenschappelijke nalatenschap van wijlen Mr. C. Pijnacker Hordijk, wiens
naam ook in de werken van ons Genootschap zulke voortreffelijke uitgaven dekt,
de

gaf onze Voorzitter Twaalf onuitgegeven oorkonden uit de 12 eeuw uit. Met een
gevoel van diepen weemoed plaatsen wij deze herinnering aan den te vroeg
ontslapen voortreffelijken nederlandschen mediaevist.
De goudsche archivaris, Dr. L.A. Kesper, zond ons voor onzen bundel een brief
uit zijn archief toe, waaruit het in 1572 ter dagvaart van Holland behandelde,
waaromtrent zoo weinig nog bekend is, eenigermate wordt toegelicht voor zoover
het aangelegenheden der stad Gouda betreft.
Mr. S. van Brakel leverde eenige vonnissen, notarieele akten en een aantal
vroedschapsresolutin, rakende de organisatie der Noordsche Compagnie, die eene
belangrijke aanvulling leveren op het reeds over deze merkwaardige
handelscompagnie bekende, terwijl eene breede inleiding de resultaten dezer nieuwe
bescheiden resumeert en toelicht.
Moge deze korte aankondiging van den inhoud van

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XXI
ons jaarboek voldoende zijn en het verder voor zichzelf spreken.
De voorraad beschikbare exemplaren onzer Genootschapswet dreigde sedert
eenigen tijd uitgeput te geraken. Toen wij nu in den afgeloopen zomer het besluit
tot het verleenen van honorarium hadden genomen en dit beginsel in onze Wet
opnamen, achtten wij het wenschelijk deze, alvorens tot den herdruk over te gaan,
aan een algeheele herziening te onderwerpen. Onze leden hebben uit het exemplaar
dier herziene Wet, dat hun tegelijk met de uitgave van den heer Hotz werd
toegezonden, kunnen zien, dat wij inderdaad een aantal wijzigingen hebben
aangebracht; maar behalve de honorarium quaestie betreffen zij nergens zaken
van principieelen aard, doch slechts de redactie der artikels of huishoudelijke
aangelegenheden.
Tot slot nog een enkel woord over een en ander, dat korter of langer tijd in onze
vergaderingen onze aandacht vroeg. Inlichtingen op vragen van historischen aard,
die ons nu en dan bereikten, werden door ons naar beste weten beantwoord, al
bleek het nog al eens dat vragen minder bezwaarlijk is dan antwoorden. Toen in
het voorjaar een onzer leden ons er opmerkzaam op maakte, dat van de Memorias
van de Real Academia de la Historia te Madrid in onze boekerij geen nummers na
het in 1852 verschenen aanwezig waren, wisten wij van de Academia aanvulling
der serie te verkrijgen. Met dankbaarheid gedenken wij de welwillendheid der heeren
te Madrid, evenals de vriendelijke tusschenkomst van den nederlandschen
vertegenwoordiger bij het spaansche hof, toen de toezending van het lijvige pak
drukwerken eenig bezwaar scheen te zullen inhebben.
Toen wij ter opheldering van de aangetroffen gaping in onze serie
genootschapswerken de retroacta op-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XXII
slaan wilden, werd ten duidelijkste het gemis gevoeld aan een klapper op onze
notulen, die een statige rij registers in ons archief vormen. Wij droegen daarom aan
onze amanuensis, mej. De Clercq, op om een dergelijken klapper samen te stellen;
zij heeft gedurende een deel van het jaar haar tijd in dienst van het Genootschap,
voorzoover die niet door administratieve bezigheden in beslag werd genomen, aan
dien arbeid besteed en is daarmede reeds zeer ver gevorderd. Ook buiten de uren,
door haar aan onze belangen gewijd, verrichtte zij werk, waarvan wij de vruchten
zullen plukken, doordat zij door den heer Rijksarchivaris belast werd met het
afschrijven van een veertigtal nog onuitgegeven rekeningen van het bisdom Utrecht,
met welker uitgave wij ons te gelegener tijd hopen te belasten.
Den eigenaar van een collectie te Nijmegen opgegraven romeinsche oudheden,
die ons te koop werd aangeboden, verwezen wij naar den Directeur van het
Rijks-Museum van Oudheden te Leiden.
Met de mededeeling, dat wij onze adhaesie betuigden aan een adres, door de
Directie van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en
Wetenschappen gericht aan Z.E. den Minister van Binnenlandsche Zaken, aan het
Bestuur der Gemeente Utrecht en aan Kerkvoogden der Nederlandsch Hervormde
Gemeente alhier, om met het oog op den onoogelijken toestand, waarin de beroemde
kloostergang van den utrechtschen Dom verkeert, deze gang voor het openbaar
verkeer gesloten te verkrijgen, eindigen wij ons Verslag over het dienstjaar 1908.

Het Bestuur van het Historisch Genootschap,


S. MULLER FZ., Voorzitter.
ste

W.A.F. BANNIER, 1

Secretaris.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XLVI

Bijlage C.
Overzicht van den staat der kas van het genootschap.
Rekening van het historisch genootschap. 1908.
ONTVANGSTEN.

UITGAVEN.

Saldo 1907

f 2591.80

Drukkosten der werken f 4595.51

Rente van het


kapitaal

f 1441.71

Schrijfloon

Contributin

f 4600.04

Boeken (overgenomen f 118.26


v.h. Leesgezelschap)

Verkoop Werken

f 374.80

Beleening

f 2500. -

Contributin aan
Genootschappen

f 39.72

Verkoop
boekenkasten

f 186. -

Bindwerk

f 116.72

Assurantie

f 51.10

f 55.05

5
5

Salarissen en Pensioen f 350.50


Administratiekosten

f 613.82

Historische kaarten

f 107.70

Vergadering

f 225.66

Effecten

f 4910.52

Crediet en
Deposito-kas

f 90.61

Saldo kas 1908

f 419.17

_____

_____
5

f 11694.35

f 11694.35

Rekening van het leesgezelschap. 1908.


ONTVANGSTEN.

UITGAVEN.

Saldo 1907

f 369.47

Aankoop boeken

f 236.52

Contributin

f 236. -

Bode

f 52.05

Verkoop boeken

f 118.26

Administratiekosten f 24.90
Saldo 1908

f 410.25

_____

_____

f 723.73

f 732.73

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

Rekening van het kapitaal. 1908.


ONTVANGSTEN.

UITGAVEN.

Saldo 1907

f 31206.45

Nihil

f-

Aangekochte
effecten

f 4910.52

Saldo 1908

f 36116.97

_____

_____

f 36116.97

f 36116.97

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XLVII

Bijlage D.
Lijst der van Januari 1908 tot Januari 1909 door schenking, ruiling
en aankoop voor het genootschap verkregen werken.
I. Ten geschenke ontvangen.
A. Van de schrijvers of uitgevers.
H.J. A l l a r d , Hugo Grotius en Dionysius Petavius. (Overdr. uit: Het Jaarboekje
van Jos. Alb. Alberdingk Thijm. 1908.)
H.E. B e c h t , Statistische gegevens betreffende den handelsomzet van de
de

Republiek der Vereenigde Nederlanden gedurende de 17 eeuw (1579-1715).


L e P r i n c e E d . d e B l o c k , Armorial des Princes du sang royal de Hainaut
et de Brabant. Avec annexe.
K. B r a u e r , Die Unionsttigkeit John Duries unter dem Protektorat Cromwells.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XLVIII
G. B r o m , Der niederlndische Anspruch auf die deutsche Nationalstiftung
Santa Maria dell' Anima in Rom.
C.W. B r u i n v i s , De Gevangenissen, inzonderheid het Tuchthuis, te Alkmaar.
J. C r a a n d i j k , Met een der stoomers van de Maatschappij Nederland naar
Genua. (Overdr. uit: De Aarde en haar Volken.)
-, Iets over de oude geschiedenis van het huis Assumburg bij Heemskerk en
zijne bezitters. (Overdr. uit: Bijdr. v. Vaderl. Gesch. en Oudheidk. 1908.)
-, Wie mijne genadige vrouw was. (Overdr. uit hetzelfde.)
-, Het kasteel Assumburg. (Overdr. uit: Het Huis oud en nieuw. 1908, afl. 8.)
W.E. v a n D a m v a n I s s e l t , Mr. Johan van Dam, Gouverneur van Banda
1661 en van Amboina 1665. (Overdr. uit: De Indische Gids. 1908.)
-, Het ontwerp-regeeringsreglement voor de Levant van 1673 en het formulier
van 1675. (Overdr. uit: Bijdr. v. Vaderl. Gesch. en Oudheidk. 1908.)
-, Het huis, de hofstede en vier morgen land te Isselt. (Overdr. uit hetzelfde.)
-, Het in train brengen van het in 1675 voor de Levant ontworpen formulier
(1675-1680). (Overdr. uit: Bijdr. v. Vaderl. Gesch. en Oudheidk. 1908.)
de

H.C. D i f e r e e , De Geschiedenis van den Nederlandschen Handel. 3 stuk.


-, Vondel en de gouden eeuw. (Overdr. uit: Het Vondeljaarboek voor 1908.)
B. D i j k s t e r h u i s , Een industrieel geslacht. 1808-1908.
R. D u f o u r , De poging tot ontzet van 's-Hertogen-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XLIX
bosch in 1629, en hare afweer. (Orgaan der Vereen. ter beoef. van de
krijgswetenschap. 1907-1908, III.
J.L.M. E g g e n , De Invloed door Zuid-Nederland op Noord-Nederland
de

de

uitgeoefend op het einde der XVI en het begin der XVII eeuw.
J. E y s t e n , Geschiedenis der Nederlandsche Pontonniers. Met atlas.
S. v a n G i j n , Dordracum illustratum. Verzameling van kaarten, teekeningen,
prenten en portretten betreffende de stad Dordrecht. 3 dln.
J.J. G r a a f , Van kerkbouwstijlen en eischen van onzen tijd. (Overdr. uit: De
Katholiek. CXXXIII.)
S.P. H a a k , De Plooierijen, in het bijzonder in het kwartier van Veluwe. (Overdr.
uit: Bijdr. en Meded. v. Gelre. XI.)
C.F. H a j e , De Oprechte Haarlemsche Courant en Michiel Adriaensz. de
Ruyter. (Overdr. uit: Opr. Haarl. Courant. Sept. 1907-Jan. 1908.)
E.J.J. v a n d e r H e y d e n , De Ontwikkeling der Naamlooze Vennootschap
in Nederland vr de codificatie.
P.H. v a n d e r K e m p , De Nagedachtenis van Mr. H.G. Baron Nahuys van
Burgst, getoetst aan officieele en particuliere bescheiden. (Overdr. uit: De
Indische Gids. April 1908.)
-, Eene bijdrage tot de geschiedenis der Regeerings-reglementen van
Nederlandsch-Indi. (Overdr. uit: Bijdr. t.d. taal-, land- en volkenk. v. Ned.-Indi.
de

7 volgr. VI.)
-, De geschiedenis van het ontstaan der Nederl.-Ind. Lijnwadenverordening
de

van 1824. (Overdr. uit hetzelfde. 7 volgr. VII.)


-, F. Wappers Melis, lid van den Raad van

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

L
Financin en Directeur der Inkomende en Uitgaande Rechten in Ned.-Indi
1821-1825. (Overdr. uit: De Indische Gids. Dec. 1908.)
E.S. d e K l e r c k , De Java-oorlog van 1825 -'30. V.
L.M.G. K o o p e r b e r g , Margaretha van Oostenrijk, landvoogdes der
Nederlanden, tot den vrede van Kamerijk.
A l p e r t u s M e t t e n s i s , De diversitate temporum und De Theodorico I,
Episcopo Mettensi. Codex Hannoveranus 712A in phototypischer Reproduction.
Einleitung van C. P i j n a c k e r H o r d i j k .
S.P. l ' H o n o r N a b e r , De Ruyter's Journaal tijdens de expeditie naar
Denemarken. (Overdr. uit: De Gids 1908, 1.)
O. N a c h o d . Japan. (Overdr. uit: Jahresber. d. Geschichtswissensch. 1906.)
M. P h i l i p p s o n , Das Leben Kaiser Friedrichs III.
H.W. R o e s , Bemesting, Veldvruchten, Groenteen Ooftteelt op zandgrond.
J.C. v a n S l e e , Het necrologium en cartularium van het Convent der Reguliere
Kanonikessen te Diepenveen. (Overdr. uit: Arch. v.h. Aartsbisdom Utrecht.
XXXIII.)
A. W a d d i n g t o n , Le Grand Electeur Frdric Guillaume de Brandebourg.
Sa politique extrieure 1640-1688. II (1660-1688.)
H.M. W e r n e r , Geldersche Kasteelen. Afl. 20-26 (met band.)
A. W i c h m a n n , Joris van Spilbergen, 1568-1620. (Overdr. uit: Tijdschr. v.h.
de

Kon. Aardrk. Gen. 2

Ser. XXV.)
de

E. W i e r s u m . Een Zeeuwsche Kalender uit de 16 eeuw. (Overdr. uit: Arch.


v.h. Zeeuwsch Genootschap 1908.)
W.E.A. W p p e r m a n n , Nederland vr honderd

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LI
jaren. (Eigen Haard 4, 11 Jan., 7, 14, 21 Maart, 2, 9, 16 Mei, 25 Juli, 1 Aug.,
24, 31 Oct. 1908.)

B. Van of door Departementen van algemeen bestuur, Genootschappen,


Maatschappijen enz.
Van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken.
Verslagen omtrent 's-Rijks oude Archieven. XXIX (1906).
Verslag omtrent 's-Rijks Verzamelingen van Geschiedenis en Kunst. XXIX (1906).
Bijdragen voor een Oorkondenboek van het Sticht Utrecht. Regesten van
Oorkonden betreffende het Sticht Utrecht (694-1301), verzameld door G. B r o m .
I, II.
E.G. L a g e m a n s et J.B. B r e u k e l m a n , Recueil de Traits et Conventions,
conclus par le Royaume des Pays-Bas. XVI, 2.
Van den Directeur van het Krijgsgeschiedkundig Archief van
d e n G e n e r a l e n S t a f t e 's-G r a v e n h a g e .
de

Nasporingen en studin op het gebied der Nederlandsche Krijgsgeschiedenis. 13


Jaarverslag.

V a n d e C o m m i s s i e v a n a d v i e s v o o r 's R i j k s g e s c h i e d k u n d i g e
publicatin.
Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840,
uitgegeven door H.T. C o l e n b r a n d e r . IV. Staatsbewind en Raadpensionaris.
1801-1806. 2 stukken.
Archivalia in Itali belangrijk voor de geschiedenis van Nederland, beschreven
door G. B r o m . Eerste Deel. Rome. Vaticaansch Archief. I.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LII
Acta der particuliere Synoden van Zuid-Holland 1621-1700, uitgegeven door W.P.C.
K n u t t e l . I. 1621-1633.
Ontstaan der Grondwet. Bronnenverzameling uitgegeven door H.T.
Colenbrander.
V a n h e t R i j k s -a r c h i e f i n D r e n t e t e A s s e n .
J.G.C. J o o s t i n g , Het archief der heerlijkheid Ruinen.
Van Gedeputeerde Staten van Friesland te Leeuwarden.
de

Catalogus van de Buma-Bibliotheek te Leeuwarden. 5

Vervolg.

Van Gedeputeerde Staten van Zeeland te Middelburg.


Catalogus van de Provinciale Bibliotheek van Zeeland. I, 2; III.
Van het Stedelijk Museum te Alkmaar.
ste

XXXIII

Verslag over 1907.

V a n d e V e r e e n i g i n g A m s t e l o d a m u m t e A m s t e r d a m .
Zesde Jaarboek.
Van het Gemeentebestuur van Deventer.
De Cameraars-Rekeningen van Deventer, uitgeg. d.J. A c q u o y . VI. Bladwijzer.
Van het Alg. Nederlandsch Verbond te Dordrecht.
Het verschijnsel der tuchteloosheid.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LIII
V a n d e C o m m i s s i e v a n b e h e e r e n t o e z i c h t o v e r E d a m 's
M u s e u m .
Verslag over 1907.
V a n h e t I n d i s c h G e n o o t s c h a p t e 's-G r a v e n h a g e .
Verslagen der Vergaderingen van 7, 28 Jan., 18 Febr., 17 Maart, 7 April, 23 Mei,
27 Oct., 24 Nov. 1908.
Van het Gemeentebestuur van Kampen.
Register van Charters en bescheiden in het oude archief van Kampen. IX. 1630-1635.
Bewerkt door J. N a n n i n g a U i t t e r d i j k .
Van het Gemeentebestuur van Leeuwarden.
R. V i s s c h e r , Leeuwarden van 1846 tot 1906.
Van het Gemeentebestuur van Schiedam.
K. H e e r i n g a , Het Oud-Archief der gemeente Schiedam.
Van de Commission de l'histoire des Eglises wallonnes te
Leiden.
e

XXVIII Rapport. 1905 et 1906.


e

Catalogue de la Bibliothque wallonne. 5 Supplment. 1902-1908.


Van de Redactie van De Katholiek te Utrecht.
De Katholiek. Jaarg. 1908. Deel 133-134.
Van het Bestuur van het Historisch Genootschap te Utrecht.
Bijdragen en Mededeelingen. XXIX.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LIV
J a c o b u s T r a i e c t i a l i a s d e V o e c h t , Narratio de inchoatione domus
clericorum in Zwollis, met akten en bescheiden betreffende het Fraterhuis, uitgeg.
d.M. S c h o e n g e n .
C. S p e e l m a n , Journaal der reis van den gezant der O.I. Compagnie Joan
Cunaeus naar Perzi in 1651-1652, uitgeg. d.A. H o t z . Met bijgevoegde platen.
Van de Vereeniging tot uitbreiding en instandhouding der
Z a a n l a n d s c h e O u d h e i d k u n d i g e V e r z a m e l i n g J b . H o n i g Jsz. Jr.
te Zaandijk.
de

16

Verslag, over 1906-1907.

Van den Verband deutscher Historiker te Keulen.


Bericht ber die zehnte Versammlung deutscher Historiker zu Dresden 3. bis 7.
September 1907.
Van de Konferenz landesgeschichtlicher
Publikationsinstitute.
Bericht ber die achte Konferenz.
A. K t z s c h k e , H. B e s c h o r n e r , A. M e i c h e , R. B e c k e r , Die
historisch-geographischen Arbeiten im Knigreich Sachsen.
Van de Smithsonian Institution te Washington.
th

25 Annual Report of the Bureau of American Ethnology. 1903-1904.


Bulletin 33, 35.
V a n d e n h e e r J.R. P l a n t e n t e N e w -Y o r k .
The Annals of the American Academy of political and social Science XXX, 3; XXXI,
3 (met Suppl.).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LV
Year Book of the (Collegiate) Reformed Protestant Dutch Church of the city of
New-York. V, 4 (1908).

II. Door ruiling met andere genootschappen verkregen.


A i x . Facults de Droit et des Lettres.
Annales de la facult des Lettres. I, 1-4. Annales de la facult de
Droit. I, 1-4.
A k e n . Aachener Geschichtsverein.
Zeitschrift. XXIX.
A m s t e r d a m . Kohinklijke Akademie van Wetenschappen.
Jaarboek. 1907.
Afd. Letterkunde. Verhandelingen. Nieuwe Reeks. VIII, 5; X, 1.
de

- Verslagen en Mededeelingen. 4 reeks. IX, 2.


- Poemata (Leg. Hoeufft). Ad Conventum Hagensem de publica
Pace. Accedunt quatuor poemata laudata.
Afd. Natuurkunde. Verhandelingen. Eerste Sectie. IX, 5-7.
- Verslagen. XVI, 1, 2.
A m s t e r d a m . Koninklijk Oudheidkundig Genootschap.
De twaalf Maanden met voorstellingen uit het stadsleven.
Teekeningen van J a c o b u s B u y s , in de oorspr. kleuren
weergegeven, met eenige mededeelingen over den teekenaar door
E.W. M o e s .

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LVI
A n t w e r p e n . Acadmie royale d'Archologie de Belgique.
Bulletin. 1907, 3-5; 1908, 1-3.
A r n h e m . Gelre. Vereeniging tot beoefening van Geldersche geschiedenis,
oudheidkunde en recht.
Bijdragen en Mededeelingen. XI.
F.A. H o e f e r , Mededeelingen omtrent het Oude Loo en den
Cannenburch.
B a t a v i a . Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.
Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde. L, 2-6; LI,
1.
Notulen. XLV (1907), 2-4; XLVI (1908), 1.
E.S. d e K l e r c k , De Java-oorlog van 1825-'30. V.
B a z e l . Historische und antiquarische Gesellschaft.
Basler Zeitschrift fr Geschichte und Altertumskunde. VII, 2; VIII,
1.
B e r l i j n . Verein fr Geschichte der Mark Brandenburg.
Forschungen zur brandenburgischen und preussischen Geschichte.
XX, 3, 4.
B e r n . Allgemeine geschichtforschende Gesellschaft der Schweiz.
Jahrbuch fr schweizerische Geschichte. XXXII, XXXIII.
B o n n . Verein von Altertumsfreunden im Rheinlande.
Jahrbcher. Heft 116.
B o n n . Historischer Verein fr den Niederrhein.
Annalen. LXXXV, LXXXVI.
B r u s s e l . Acadmie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-arts de
Belgique.
Annuaire. 1908.
Bulletin de la Classe des Lettres et des Sciences morales et
politiques et de la Classe des Beauxarts. 1907, 6-12; 1908, 1-5.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LVII
Bulletin de la Commission royale d'Histoire de Belgique. LXXVI,
3-6; LXXVII, 1.
Bulletin des Commissions royales d'Art et d'Archologie. XLV, 9-12;
XLVI, 1-6.
Biographie nationale. XIX, 2.
Chartes du chapitre de Sainte-Waudru de Mons, recueillies et
publies par L. D e v i l l i e r s . III.
Table chronologique des chartes et diplmes imprims concernant
l'histoire de la Belgique, par S. B o r m a n s et J. H a l k i n . XI, 1.
B r u s s e l . Socit d'Archologie de Bruxelles.
Annuaire. XIX (1908).
Annales. XXI (1907), 3, 4; XXII (1908), 1, 2.
B r u s s e l . De Bollandisten.
Analecta Bollandiana. XXVI, 4; XXVII, 1-4.
C a t a n i a . Societ di Storia patria per la Sicilia orientale.
Archivio storico per la Sicilia orientale. I, 2, 3; III, 3; IV, 3.
D a n z i g . Westpreussischer Geschichtsverein.
Zeitschrift. L.
Mittheilungen. VII, 1-4.
D e n d e r m o n d e . Oudheidskundige Kring der stad en des voormaligen lands
van Dendermonde.
Gedenkschriften. Tweede Reeks. XII, 1-4.
D u s s e l d o r p . Dsseldorfer Geschichtsverein.
H. M o s l e r , Die Einfhrung der Rheinschiffahrtsoktroi-Konvention
am deutschen Niederrhein 1803-1807.
F r i e d r i c h s h a f e n . Verein fr Geschichte des Bodensces und seiner
Umgebung.
Schriften. XXXVI.
G e n v e . Socit d'Histoire et d'Archologie.
e

Mmoires et documents. XXXI (2 srie, XI), 1. Nouv. srie, VIII,


3.
Bulletin. III, 2.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LVIII
G e n t . Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taalen Letterkunde.
Jaarboek. 1908.
Verslagen en Mededeelingen. 1907, Dec.; 1908, Jan.-Nov.
A. d e C o c k en I. T e i r l i n c k , Kinderspel en kinderlust in
Zuid-Nederland. VIII.
T h . C o o p m a n en J. B r o e c k a e r t , Bibliographie van den
Vlaamschen Taalstrijd. IV. 1861-1867; V. 1868-1872.
Middelnederlandsche Gedichten en Fragmenten, uitgeg. d. N a p .
d e P a u w . II. Wereldlijke Gedichten.
I s . T e i r l i n c k , Zuid-oostvlaandersch Idioticon. I, 1.
E. U l r i x , De Germaansche Elementen in de Romaansche talen.
Proeve van een Romaansch-Germaansch Woordenboek.
H. d e V o c h t , De Invloed van Erasmus op de Engelsche
e

tooneelliteratuur der XVI en XVII eeuwen. I.


G e n t . Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde.
Handelingen. VIII, 3.
de

Bulletijn. 15

de

jaar, 7; 16

jaar, 1-11.

G r a z . Historischer Verein fr Steiermark.


Zeitschrift. V, 1-4.
Neujahrsblatt 1 (1908).
's-G r a v e n h a g e . Algemeen Rijksarchief.
Het Rijksarchief te 's-Gravenhage. Maart 1907.
's-G r a v e n h a g e . Vereeniging Die Haghe.
Bijdragen en Mededeelingen. 1908.
Jaarverslag over 1907.
's-G r a v e n h a g e . Koninklijk Instituut voor de Taal-Land- en Volkenkunde
van Nederlandsch-Indi.
Bijdragen. Zevende volgreeks. VI, 3, 4; VII, 1-4.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LIX
G r e i f s w a l d . Rgisch-Pommerscher Geschichtsverein.
Pommersche Jahrbcher. IX.
H a m b u r g . Verein fr hamburgische Geschichte.
Zeitschrift XII, 3; XIII, 1, 2.
Mitteilungen. XXVI (1906), XXVII (1907).
's-H e r t o g e n b o s c h . Provinciaal Genootschap van Kunsten en
Wetenschappen in Noord-Brabant.
de

Catalogus der Boekerij. 2 Supplement.


J. M o s m a n s en A l p h . G.J. M o s m a n s , Oude Namen van
huizen en straten te 's-Hertogenbosch. Supplement.
G i j s b . C o e v e r i n c x , Analecta. I. Bewerkt door G. v a n d e n
E l s e n en W. H o e v e n a a r s .
A.F. v a n B e u r d e n , Het Missale van de Kerk te Wijk bij Heusden.
D e z e l f d e , Eenige charters betreffende Almkerk. F. B e e l a e r t s
v a n B l o k l a n d , Eene bijdrage tot de geschiedenis van het
geslacht Spiering.
P. J a c . B r o u w e r O.P., Chronicon conventus Buscoducensis
Ordinis Praedicatorum et Historia monasterii Worcumiensis, bewerkt
door G.A. M e y e r O.P.
K a r l s r u h e . Badische Historische Kommission.
Zeitschrift fr die Geschichte des Oberrheins. Neue Folge. XXIII,
1, 2, 4. - Inhaltsverzeichniss. Alte Folge. I-XXXIX.
Neujahrsbltter. Neue Folge. 11.
K a s s e l . Verein fr hessische Geschichte und Landeskunde.
Zeitschrift. XLI (Neue Folge. XXXI), XLII (N.F. XXXII).
K e u l e n . Redactie van de Westdeutsche Zeitschrift fr Geschichte und Kunst.
Zeitschrift. XXVI, 3, 4; XXVII, 1-3.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LX
K i e l . Gesellschaft fr schleswig-holstein-lauenburgische Geschichte.
Zeitschrift. XXXVIII.
K o n i n g s b e r g e n . Redactie van de Altpreussische Monatschrift.
Altpreussische Monatschrift. Neue Folge. XLV, 1-4.
K o r t r i j k . Geschied- en oudheidkundige Kring.
Handelingen. I, 1.
Bulletijn. IV (1906-1907), 6; V (1907-1908), 1-4.
L e e u w a r d e n . Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde.
ste

79 Verslag over 1906-1907.


Friesische Papsturkunden aus dem Vatican-Archive zu Rom
herausgeg. v.H. R e i m e r s .
L e i d e n . Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.
Handelingen en Mededeelingen. 1907-1908.
Levensberichten. 1907-1908.
Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde. XXVI, 3, 4;
XXVII, 1, 2.
L e i p z i g . Kniglich-schsische Gesellschaft der Wissenschaften.
Abhandlungen der philologisch-historischen Klasse. XXIII, 4; XXV,
3; XXVI, 1.
Berichte ber die Verhandlungen d. Philol.-hist. Klasse. LIX (1907),
1-5.
L e m b e r g . Redactie van Kwartalnik Historyczny.
Kwartalnik Historyczny. Rocznik XXII (1908), 1, 4.
L e u v e n . Redactie der Analectes pour servir l'Histoire ecclsiastique de la
Belgique.
e

Analectes. 3 Srie. III, 1-4; IV, 1, 2.


L e u v e n . Redactie der Revue d'Histoire ecclsiastique. Revue. IX, 1-4.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXI
L o n d e n . Royal Historical Society.
d

Transactions. 3 Series. I.
L o n d e n . Redactie van de English historical Review.
o

English historical Review. N 89-92.


L u b e c k . Verein fr lbeckische Geschichte und Alterthumskunde.
Zeitschrift. IX, 2; met bijlage: J. C o l l i j n , Lbecker Frhdrucke in
der Stadtbibliothek zu Lbeck. Tafeln.
L u i k . Institut archologique ligeois.
Bulletin. XXXVII, 1, 2.
L u i k . Socit d'art et d'histoire du diocse de Lige.
Bulletin XV, XVI, XVII, 1.
Leodium. IV-VI (1905-1907.)
L u x e m b u r g . Institut grand-ducal de Luxembourg. Section historique.
Publications. LV.
Archives trimestrielles. Nouv. srie. II, III (1907-1908.)
L u n d . Kongelige Universitet.
Acta Universitatis Lundensis. Nova series. Andra Afd. II, III (1906,
1907.)
M a a s t r i c h t . Geschied- en oudheidkundig Genootschap in het Hertogdom
Limburg.
Publications. XLIII (1907.)
Tables gnrales des tomes I XL.
M a d r i d . Real Academia de la Historia.
Boletin. LI, 6; LII, 1-6; LIII, 1-6.
M a r e d s o u s . Abbaye de Maredsous.
Revue bndictine. XXIV, 4; XXV, 1-3.
M e c h e l e n . Cercle archologique, littraire et artistique de Malines.
Bulletin. XVII.
ste

Malines jadis et aujourd'hui. (1

gedeelte).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXII
M e i s s e n . Verein fr Geschichte der Stadt Meissen.
Mitteilungen. VII, 3.
M e t z . Gesellschaft fr lothringische Geschichte und Altertumskunde.
Jahrbuch. XIX (1907).
M i d d e l b u r g . Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen.
Archief. 1908.
M u n c h e n . Kniglich-bayerische Akademie der Wissenschaften.
Sitzungsberichte der philos.-philol. u. der histor. Klasse. 1907, 3;
1908, 1-6.
M u n c h e n . Redaction des Historischen Jahrbuches der Grres-Gesellschaft.
Historisches Jahrbuch. XXVIII, 3; XXIX, 1-4.
M u n s t e r . Verein fr Geschichte und Alterthumskunde Westfalens.
Zeitschrift fr vaterlndische Geschichte und Alterthumskunde.
LXV, 1.
N a m e n . Socit archologique de Namur.
Annales. XXV, 4; XXVII, 1.
N e u r e n b e r g . Germanisches Museum.
Anzeiger. 1907, 1-4.
N i e u w -Y o r k . The New York Historical Society.
Publication Fund. XXXIII (1900).
O s n a b r c k . Verein fr Geschichte und Landeskunde Osnabrcks.
Mitteilungen. XXXII (1907.)
P o r t o . Redactie van Portugalia.
Portugalia. II, 4.
P o s e n . Historische Gesellschaft fr die Provinz Posen.
Zeitschrift. XXII, 1, 2.
Historische Monatsbltter. VIII, 1-12.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXIII
R e g e n s b u r g . Historischer Verein von Oberpfalz und Regensburg.
Verhandlungen. LVIII, LIX.
R i j s e l . Redactie der Annales de l'Est et du Nord.
Annales. III, 3, 4; IV, 1-3.
R o e r m o n d . Limburg. Provinciaal Genootschap voor geschiedkundige
Wetenschappen, Taal en Kunst.
Limburg's Jaarboek. XIII, 4; XIV, 1-4.
R o m e . Bibliotheca apostolica Vaticana.
Studi e testi. 17. (Initia patrum aliorumque scriptorum
ecclesiasticorum latinorum. Conlegit M. V a t a s s o . II. N-Z.)
R o m e . Reale Societ romana di Storia patria.
Archivio. XXX, 3, 4; XXXI, 1, 2.
R o t t e r d a m . Gemeente-Archief.
Verslag over 1907.
Verslag over den toestand van het Museum van Oudheden in 1907.
S c h w e r i n . Verein fr mecklenbrgische Geschichte und Alterthumskunde.
Jahrbcher und Jahresberichte. LXXIII.
S t e t t i n . Gesellschaft fr pommersche Geschichte und Altertumskunde.
Baltische Studien. Neue Folge. XI.
S t . - N i k o l a a s . Oudheidkundige kring van het Land van Waas.
Annalen. XXVI.
S t o c k h o l m . Nordiska Museet.
Fataburen. 1907, 1-4.
S t r a a t s b u r g . Historisch-literarischer Zweigverein des Vogesen-Clubs in
Elsass-Lotharingen.
Jahrbuch fr Geschichte, Sprache und Literatur Elsass-Lothringens.
XXIV.
S t u t t g a r t . Knigliche Landesbibliothek.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXIV
Wrttembergische Jahrbcher fr Statistik und Landeskunde. 1907,
1, 2.
Wrttembergische Vierteljahrshefte fr Landesgeschichte. XVI
(1907), 1-4; XVII (1908), 1-3.
U p s a l a . Carolina Rediviva. Kongelige Universitets-Bibliothek.
Svenska Landsml och Svenskt Folklif. 1907, 1-4 (95-98).
Historiska Studier, tillgnade Harald Hjrne.
A. F a l k , Gustaf Vasas Utrikespolitik med afseende p Handeln.
H. S c h c k , Studier in Ynglingatal.
A. K o r l n , Statwechs gereimte Weltchronik, Ms. no. 777
Hannover.
Konungs Annll Annales islandorum regii, utgiven av H. B u e r g e l
Goodwin.
Urkunder till Stockholms Historia I. Stockholms Stads Privilegiebref
1423-1700. III.
U t r e c h t . Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en
Wetenschappen.
Verslag van het verhandelde in de Algemeene Vergadering. 1908.
Aanteekeningen van het verhandelde in de Sectievergaderingen.
1908.
U t r e c h t . Gemeente-Archief.
Verslag van den toestand der Gemeente Utrecht in 1907. I, II.
Verslag over het voorgevallene in de Gemeenteverzamelingen in
1907.
U t r e c h t . Redactie van het Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom
Utrecht.
Archief. XXXIII, 3; XXXIV, 1, 2.
W e e n e n . Institut fr sterreichische Geschichtsforschung.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXV
Mitteilungen. XXIX, 1-4. - Beiblatt: Kunstgeschichtl. Anzeigen. IV
(1907), 2-4.
W e r n i g e r o d e . Harz-Verein fr Geschichte und Alterthmer.
Zeitschrift. XLI, 1.
W i e s b a d e n . Verein fr nassauische Altertumskunde und
Geschichtsforschung.
Annalen. XXXVII (1907).
Mitteilungen. 1907/8, 1-4.
W o l f e n b t t e l . Geschichtsverein fr das Herzogthum Braunschweig.
Jahrbuch. VI (1907).
Braunschweigisches Magazin. XIII (1907), 1-12.
W r z b u r g . Historischer Verein von Unterfranken und Aschaffenburg.
Archiv. XLIX.
Jahresbericht fr 1906.
Z w o l l e . Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis.
ste

Verslagen der Handelingen der 100 Vergadering.


G.J. t e r K u i l e , Geschiedenis van den hof Espelo, zijne eigenaren
en bewoners.
W. N a g g e , Historie van Overijssel. Uitgeg. door F.A. H o e f e r .
II.

III. Aangekocht.
A. Aankoopen van het genootschap.
Revue d'Histoire diplomatique. XXII, 1-4.

B. Overgenomen van het leesgezelschap.


Archief voor Nederlandsche Kerkgeschiedenis. Nieuwe Serie. V, 3, 4; VI, 1, 2.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXVI
Nederlandsch Archievenblad. XVI (1907/1908), 3, 4.
e

Bijdragen voor vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde. 4 Reeks. VII,


1-3.
Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom Haarlem. XXXI, 3; XXXII, 1.
- Alg. Register op Dl. XXI-XXX.
Bijdragen voor Geschiedenis, Land- en Volkenkunde XXIII, 1-4.
de

Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond. 2 Serie. I, 1-5.


De Navorscher 1908, 1-9.
Oud-Holland. XXVI, 1-4. - Prospectus uitgegeven ter gelegenheid van het
vijf-en-twintigjarig bestaan.
Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. VI (1908), 1-6.
Tijdschrift voor Geschiedenis, Land- en Volkenkunde. XXIII (1908), 1-4.
Nieuwe Drentsche Volksalmanak. XXVI (1908.)
Groningsche Volksalmanak. 1909.
Neues Archiv der Gesellschaft fr ltere deutsche Geschichtskunde. XXXIII,
2, 3.
Deutsche Geschichtsbltter. IX (1907/1908), 4-12.
Hansische Geschichtsbltter. 1907, 2; 1908, 1, 2.
Jahresberichte der Geschichtswissenschaft. XXIX (1906). 2 Thle.
Mittheilungen aus der historischen Litteratur. Red. von F. H i r s c h . XXXVI,
1-4.
Historische Vierteljahrsschrift. Hrsg. von G. S e e l i g e r . XI (1908), 1, 2. Nachrichten und Notizen. II, 1, 2.
Vierteljahrsschrift fr Social- und Wirtschaftsgeschichte. VI, 1-4.
e

Historische Zeitschrift. 3 Folge. IV, 2, 3; V, 1-3.


e

La Rvolution franaise. LIV, 1-6 (27 anne, 7-12); LV, 1-6 (28 anne, 1-6).
Revue d'histoire moderne. IX, 3-5; X, 1-5.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXVII
Revue historique. XCVI-XCIX (1908).
Revue des questions historiques. 1908, 1-4.
Revue belge de numismatique. 1908, 1-4.
The American historical Review. XIII, 2-4.
(The Scottish historical Review. 18-21) Jan.-Oct. 1908.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXVIII

Bijlage E.
Jaarverslag van de centrale commissie voor de historisch
statistische kaarten van Nederland over 1908.
In ons vorig verslag deelden wij reeds het een en ander mede omtrent de kaarten,
waarop de wijkverdeeling der gemeenten in Nederland voorkomt. Deze arbeid werd
geregeld voortgezet en vergde veel geduld en schrijfwerk. Om een denkbeeld te
geven van de verkregene uitkomsten tot 31 December 1908 laten wij hieronder
volgen een

Staat of overzicht van de tot heden bij de Centrale Commissie voor de


Historisch-Statistische Kaarten van Nederland ingekomen berichten
omtrent de wijkverdeeling der gemeenten in Nederland.
Noord-Brabant.
Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten:
Aalst, Aarle-Rikstel, Alem c.a., Almkerk, Alfen c a., Op- en Neder-Andel, Asten,
Baardwijk, Baarle-Nassau, Bakel c.a., Beek c.a., Bergeik, Berghem, Berkel, Berlikum,
Bezooien, Best, Beugen c.a., Bladel c.a.,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXIX
Boekel, Bokhoven, Boksmeer, Bokstel, Budel, Chaam, Deurne c. a, Deursen c.a.,
Dieden c.a., Diesen, Dinteloord c.a., Dinter, Dommelen, Dongen, Drunen, Duizel
c.a., Den Dungen, Dussen c.a., Eersel, Empel c.a., Engelen, Erp, Esch, Escharen,
Etten c.a., Fijnaard c.a., Gassel, Geertruidenberg, Geffen, Geldrop, Gemert, Gestel.
Giesen, Gilze c.a., Ginneken c.a., Goorle, 's-Gravenmoer, Grave, Haren, Halsteren,
Haps, Hedikhuizen, Heesbeen, Heesch, Heeswijk, Heeze, Helmond, Helvoort,
Herpen, 's-Hertogenbosch, Heusden, Hilvarenbeek, Hoeven, Hoogeloon c.a., Hoogeen Lage-Mierde, Hooge- en Lage-Zwaluwe, Huiseling c.a., Huibergen, Kapelle,
Klundert, Kromvoort, Kuik c.a., Leende, Liemde, Lierop, Lieshout, Linden, Lit, Loon
op Zand, Luiksgestel, Maarheeze, Maashees c.a., Made c.a., Meeuwen c.a., Megen
c.a., Mierloo, Mil c.a., Moergestel, Nieuwkuik, Nieuw-Vosmeer, Nistelrode, Nuland,
Nunen c.a., St.-Oedenrode, Oefelt, Oerle, Ooien c.a., Oorschot, Oosterwijk, Oosten West-Middelbeers. Oosterhout, Oploo c.a., Os, Oudenbosch, Oud- en
Nieuw-Gastel, Oudheusden, Prinsenhage, Putten, Raamsdonk, Reek, Reuzel,
Riethoven, Rijsbergen, Rijswijk, Rosmalen, Rozendaal c.a., Rukfen, Sambeek,
Schaaik, Schijndel, Soerendonk c.a, Someren, Son c.a., Standdaarbuiten,
Steenbergen c.a., Stiphout, Stratum, Strijp Terheiden, Teteringen, Tilburg, Tongelre,
Uden, Udenhout, Valkenswaard, Vechel, Veldhoven c.a., Velp, Vessem c.a.,
Vierlingsbeek, Vlierden, Vlijmen, Vucht, Waalre, Waalwijk, Wanrooi, Waspik, De
Werken c.a., Westerhoven, Wijk c.a., Willemstad, Woensdrecht, Woensel, Wouw,
Zeeland, Zeelst, Zes-Gehuchten, Zevenbergen en Zundert.
Geen wijkverdeeling hebben de gemeenten:
Beers, Borkel c.a., Breda, Drongelen c.a., Eind-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXX
hoven, Herpt, Litooien, Ravenstein, Sprang, Veen, Vrijhoeve-Kappelle en
Werkendam.
Nader bericht of toezending van kaarten wordt ingewacht van de gemeenten:
Bergen-op-Zoom, St -Michielsgestel, Ossendrecht en Woudrichem.

Gelderland.
Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten:
Aalten, Apeldoorn, Arnhem, Balgooi, Batenburg, Beesd, Bergharen, Borkeloo,
Kuilenburg, Deil, Doesburg, Ambt-Doetinchem, Stad-Doetinchem, Echteld, Ede,
Epe, Geldermalsen, Gendringen, Gent, Harderwijk Hengeloo, Laren, Lienden,
Lochem, Millingen, Neede, Nijkerk, Nijmegen, Oldebroek, Rozendaal, Ubbergen,
Valburg, Vaasen, Varik, Vuren, Wageningen, Westervoort, Winterswijk, Zelhem en
Zutfen.
Geen wijkverdeeling hebben de gemeenten:
Dreumel, Groenloo, Heerewaarden, Hemmen, IJzendoorn, Rossum en Zuilichem.
Nader bericht of toezending van kaarten wordt ingewacht van de gemeenten:
Ammerzoden, Angerloo, Appeltern, Barneveld, Bemmel, Berg, Beuningen,
Beuzichem, Brakel, Brummen, Buren, Buurmalsen, Didam, Dingsperloo,
Doodewaard, Doornspijk, Dorenwerd, Driel, Druten, Duiven, Eibergen, Elburg, Elst,
Ermeloo, Est en Op-IJnen, Ewijk, Gameren, Gorsel, Groesbeek, Haaften, Hattem,
Hedel, Heerde, Herwen c.a., Herwijnen, Heteren, Heumen, Hoevelaken, Horsen,
Huisen, Hummeloo, Hurwenen, Kerkwijk, Kesteren, Lichtenvoorde, Maurik, Neder-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXI
Hemert, Op-Hemert, Over-Asselt, Pannerden, Poederooien, Putten, Renkum, Reden,
Ruurloo, Scherpenzeel, Steenderen, Tiel, Voorst, Vorden, Waardenburg,
Wadenooien, Wamel, Warnsveld, Weel, Wichen, Wisch, Zalt-Bommel, Zevenaar
en Zoelen.
Bladen van de topographische en militaire kaart des Rijks, schaal 1:50000, op
dun perkament-papier, werden aan bovenstaande gemeenten voor dit doel
toegezonden.

Zuid-Holland.
Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten:
Ter-Aar, Aarlanderveen, Oud-Alblas, Alblasserdam, Alfen, Asperen, Barendrecht,
Nieuw-Beierland, Oud-Beierland, Zuid-Beierland, Bleskensgraaf, Bodegraven, Den
Bommel, Brielle, Delft, Dordrecht, Dubbeldam, Everdingen, Giesendam, Gorinchem,
Gouda, Gouderak, Goudswaard, 's-Gravendeel, 's-Gravenhage, Groot-Ammers,
Haastrecht, Hagestein, Hazerswoude, Heer-Jansdam, Hei- en Boeikop, Heinenoord,
Nieuw-Helvoet, Hendrik-Ido-Ambacht, Heukelom, Hillegom, Hof-van-Delft, Hoogvliet,
IJselmonde, Kapelle-a/d-IJsel, Katwijk, Ketel, Koudekerk, Krimpen-a/d-Lek, Leerdam,
Leiden, Leiderdorp, Leimuiden, Nieuw-Lekkerland, Leksmond, De Lier, Lisse,
Loosduinen, Maasdam, Maassluis, Meerkerk, Middelharnis, Mijns-Heerenland,
Monster, Moordrecht, Naaldwijk, Nieuwenhoorn, Nieuwkoop, Nieuwveen,
Numansdorp, Oegstgeest, Ooltgensplaat, Oost-Voorne, Ouddorp,
Ouderkerk-a/d-IJsel, Oudewater, Oudshoorn, Overschie, Papendrecht, Pernis,
Piershil, Pijnakker, Poortugaal, Roon, Rijnsburg, Rijswijk, Rokkanje, Rotterdam,
Rozenburg, Schipluiden, Schoonhoven, Sliedrecht, Sommelsdijk, Stad-aan-'t-Haring-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXII
vliet, Stellendam, Stolwijk, Stompwijk, Streefkerk, Strijen, Nieuwe-Tonge,
Oude-Tonge, Veur, Vianen, Vierpolders, Voorburg, Voorhout, Voorschoten, Vrijenban,
Waddingsveen, Wassenaar, Woerden, Woubrugge, Zoeterwoude en Zwammerdam.
Geen wijkverdeeling hebben de gemeenten:
Ameide, Ammerstol, Arkel, Barwoudswaarder, Benthuizen, Bergambacht,
Berkenwoude, Bleiswijk, Brandwijk, Dirksland, Giesen-Nieuwkerk, Goedereede,
Goudriaan, Hekelingen, Herkingen, Hoog-Blokland, Hoornaar, Kedichem, Klaaswaal,
Krimpen-a/d-IJsel, Langerak, Meliszand, Moerkapelle, Molenaarsgraaf, Nieuwpoort,
Noordeloos, Noordwijkerhout, Nootdorp, Ottoland, Oudenhoorn, Peursum,
Puttershoek, Rietveld, Rijnsaterwoude, Sassenheim, Schelluinen, Schiebroek,
Schiedam, Schoonrewoerd, Spijkenisse, Tienhoven, Valkenburg, Vlaardingen, Vlist,
Waarder, Warmond, Westmaas, Wijngaarden, Zegwaard, Zevenhuizen, Zoetermeer,
Zuidland en Zwartewaal.
Nader bericht of toezending van kaarten wordt ingewacht van de gemeenten:
Abbenbroek, Alkemade, Bergschenhoek, Berkel, Boskoop, Geervliet,
's-Gravenzande, Hardingsveld, Heenvliet, Hekendorp, Hellevoetsluis, Hillegersberg,
Lange-Ruige-weide, Leerbroek, Lekkerkerk, Maasland, Nieuwerkerk-a/d-IJsel,
Nieuwland, Noordwijk, Papekop, Reewijk, Ridderkerk, Vlaardinger-Ambacht,
Wateringen en Zwijndrecht.

Noord-Holland.
Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten:
Alkmaar, Amsterdam, Anna-Paulowna, Assendelft, Avenhorn, Beemster, Beets,
Beverwijk, Bloemendaal,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXIII
Bovenkarspel, Broek-in-Waterland, Diemen, Edam, Egmond-a/Zee, Egmond-Binnen,
Enkhuizen, Grootebroek, Haarlem, Haarlemmermeer, Harenkarspel, Heemskerk,
Heemstede, Heer-Hugowaard, Hilversum, Hoogkarspel, Hoogwoud, Jisp,
Kallantsoog, Kastrikum, Koedijk, Koog-a/d-Zaan, Kortenhoef, Kwadijk, Landsmeer,
Limmen, St.-Maarten, Marken, Medemblik, Middelie, Midwoud, Muiden,
Nederhorst-den-Berg, Nibbikswoud, Nieuwendam, Nieuwe-Niedorp, Nieuwer-Amstel,
Noord-Scharwoude, Oosthuizen, Oostzaan, Opmeer, Oterleek, Oudendijk,
Ouder-Amstel, Ouddorp, Petten, Purmerend, Schagen, Schermerhorn, Schoorl,
Schoten, Sijbekarspel, Sloten, Spanbroek, Terschelling, Texel, Uithoorn, Ursem,
Vlieland, Waarder, Warmenhnizen, Weesp, Weesperkarspel, Wervershoof,
Westwoud, Westzaan, Wieringerwaard, Wijdenes, Wijdewormer,
Wijk-aan-Zee-en-Duin, Winkel, Zaandijk, Zandvoort, Zijpe, Zuid-Scharwoude en
Zuid- en Noord-Schermer.
Geen wijkverdeeling hebben de gemeenten:
Andijk, Ankeveen, Blokker, Buiksloot, Bussum, 's-Graveland, Helder, Hensbroek,
Hoorn, Krommenie, St.-Pancras, Oude-Niedorp, Schellinkhout, Spaarndam, Twisk,
Uitgeest, Venhuizen en Zwaag.
Nader bericht of toezending van kaarten wordt ingewacht van de gemeenten:
Aalsmeer, Abbekerk, Akersloot, Barsingerhorn, Bennebroek, Bergen, Berkhout,
Blarikum, Broek-op-Langendijk, Graft, Haarlemmerliede c.a., Heiloo, Huizen,
Ilpendam, Katwoude, Laren, Monnikendam, Naarden, Obdam, Opperdoes,
Oudkarspel, Ransdorp, De Rijp, Urk, Velzen, Watergraafsmeer, Wieringen, Wognum,
Wormer en Zaandam.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXIV

Zeeland.
Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten:
Aardenburg, St.-Annaland, Axel, Baarland, Biervliet, Biggekerke, Borsele,
Boschkapelle, Breskens, Brouwershaven, Bruinisse, Burg, Dreischor, Driewegen,
Duivendijke, Ede, Elkersee, Ellemeet, Ellewoutsdijk, Filippine, St.-Filipsland, Goes,
Grauw, 's-Gravenpolder, Grijpskerk, Groede, 's-Heer-Abtskerke, 's-Heer-Arentskerke,
's-Heerenhoek, Heinkenszand, Hengstdijk, Hoedekenskerke, Hoek, Hontenisse,
IIulst, Ierseke, IJzendijke, St-Janssteen, Kadzand, Kapelle, Kats, Kattendijke,
Kerkwerve, Klinge, Koewacht, Kolijnsplaat, Kortgene, Koudekerke, Krabbendijke,
Kruiningen, St.-Kruis, St.-Laurens, St.-Maartensdijke, Meliskerke, Middelburg,
Nieuwerkerk, Nieuw- en St.-Joosland, Nieuwvliet, Nisse, Noordgouwe, Noordwelle,
Oostburg, Oosterland, Oostkapelle, Oost- en West-Souburg, Ossenisse, Oudelande,
Oud-Vossemeer, Ouwerkerk, Overslag, Ovezande, Poortvliet, Renesse,
Retranchement, Rilland-Bat, Ritthem, Sasvan-Gent, Schoondijke, Schore,
Serooskerke (S.), Serooskerke (W.), Stoppeldijk, Sluis, Stavenisse, Tolen, Vere,
Vrouwenpolder, Waarde, Waterlandkerkje, Wemeldinge, Westdorpe, Wissenkerke,
Wolfaartsdijk, Zaamslag, Zuiddorpe, Zierikzee, Zonnemaire en Zuidzande.
Geen wijkverdeeling hebben de gemeenten:
Aagtekerke, Haamstede, Kloetinge, Scherpenisse, Westkapelle en Zoutelande,
terwijl het gemeentebestuur van Domburg bericht inzond, dat het onmogelijk is de
wijkverdeeling aan te geven op een kaart op zoo'n kleine schaal als het ontvangen
blad der zoogenaamde Stafkaart, en van Hoofdplaat, dat

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXV
deze gemeente alsnog geene kaart bezit, waarop de wijkverdeeling is aangegeven.
Van de gemeente Vlissingen wordt nog nader bericht ingewacht.

Utrecht.
Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten:
Abcoude-Baambrugge, Abcoude-Proostdij, Achttienhoven, Amerongen,
Amersfoort, Baarn, De Bilt, Breukelen-Nijenrode, Breukelen-St.-Pieters, Bunschoten,
Doorn, Driebergen, Eemnes, Hoogland, Jutfaas, Kamerik, Kokkengen, Langbroek,
Leersum, Leusden, Linschoten, Loenen, Lopik, Maarn, Maartensdijk, Mijdrecht,
Montfoort, Schalkwijk, Snelrewaard, Soest, Stoutenburg, Tienhoven, Utrecht,
Veenendaal, Vinkeveen, Vleuten, Vreeswijk, Westbroek, Wijk-bij-Duurstede,
Willeskop, Willinge-Langerak, Wilnis, Zeist en Zuilen.
Geen wijkverdeeling hebben de gemeenten:
Benschop, Haarzuilens, Hoenkoop, Jaarsveld, Koten, Nichtevecht, Oudenrijn,
Polsbroek, Renswoude, Ruwiel, Veldhuizen, Vreeland, Woudenberg en Zegveld.
Nader bericht of toezending van kaarten wordt ingewacht van de gemeenten:
Bunnik, Harmelen, Houten, IJselstein, Laag-Nieuwkoop, Loosdrecht, Odijk,
Loenersloot, Renen, Rijsenburg, Tul en 't Waal en Werkhoven.
Van het gemeentebestuur van Maarsen en Maarseveen kwam bericht, dat zij tot
hun leedwezen niet in staat waren op de ontvangen kaarten (z.g. Stafkaart) de
wijkverdeeling dier gemeenten naar behooren aan te geven, omdat huns inziens,
de schaal der kaarten te klein is en de aanwijzingen daarop te onvolledig zouden
zijn te achten.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXVI

Friesland.
Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten:
Dokkum, Oost-Stellingwerf, Rauwerderhem, Sneek en Utingeradeel.
o

Verder lezen wij in het schrijven van Gedep. Staten d.d. 27 Juni 1907 N 48:
Van de gemeente Oost-Dongeradeel zal een zoodanige kaart alsnog vervaardigd
en daarna toegezonden worden.
Kaarten met wijkverdeeling bestaan, volgens de ontvangen opgaven, voorts nog
in de gemeenten Hemelumer-Oldefaart en Noordwolde en Leeuwarden en kaarten
met de indeeling naar de dorpen in de gemeenten Engwirden, Baarderadeel,
Doniawerstal, Lemsterland en Opsterland.
Bij de besturen der overige gemeenten in deze provincie zijn geen kaarten, als
bedoeld, aanwezig.
Zonder al te groote moeite en kosten zullen echter kaarten kunnen worden
vervaardigd voor de gemeenten: Achtkarspelen, Het Bilt, Dantumadeel,
Ferwerderadeel, Franeker, Franekeradeel, Gaasterland, Hindeloopen, Idaarderadeel,
Kollumerland en Nieuw-Kruisland, Lemsterland, Schiermonnikoog, Stavoren, Workum
en IJlst; voor die gemeenten, waar geen eigenlijke wijkverdeeling bestaat, naar de
grenzen der onderscheidene dorpen. De kosten daarvan worden gerekend te zullen
bedragen in Achtkarspelen, Franeker en Gaasterland f 25. -, in Lemsterland f 5. -.
De gemeenten, waarvan niet dan met groote moeite en kosten kaarten kunnen
worden verkregen, zijn: Bolsward, Haskerland, Hennaarderadeel, Leeuwarderadeel,
Menaldumadeel, Sloten, Smallingerland, Tietjerksteradeel, Weststellingwerf,
Wonseradeel en Wijmbritseradeel.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXVII
Wij kunnen hieraan toevoegen, dat in onderscheidene plattelandsgemeenten geen
wijkverdeeling bestaat, maar ieder dorp als het ware een afzonderlijke wijk vormt
en dat zelfs een juiste indeeling naar ieder dorp niet dan bezwaarlijk in teekening
is te brengen, om reden het dikwijls voorkomt, dat niet bekend is hoever de grenzen
van het dorp zich uitstrekken.
Alleen van de kadastrale gemeenten zullen de grenzen kunnen worden
aangegeven.

Overijsel.
Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten:
Ambt-Almeloo, Stad-Almeloo, Dalfsen, Ambt-Delden, Stad-Delden, Diepenheim,
Diepenveen, Genemuiden, Giethoorn, Grafhorst, Gramsbergen, Haaksbergen,
Ambt-Hardenberg, Stad-Hardenberg, Hasselt, Hellendoorn, Holten, IJselmuiden,
Kampen, Kuinre, Lonneker, Losser, Oldemarkt, Oldenzaal, Stad-Ommen, Staphorst,
Steenwijk, Vriezenveen, Wierden, Wijhe, Wilsum en Zwolle.
Geen wijkverdeeling heeft de gemeente:
Deventer.
Nader bericht of toezending van kaarten wordt ingewacht van de gemeenten:
Avereest, Batmen, Blankenham, Blokzijl, Borne, Enschede, Denekamp, Goor,
Den Ham, Heinoo, Hengeloo, Kamperveen, Markeloo, Nieuw-Leuzen, Olst,
Ootmarsum, Raalte, Rijsen, Steenwijkerwold, Tubbergen, Ambt-Vollenhove,
Stad-Vollenhove, Wanneperveen, Weerseloo, Zalk, Zwartsluis en Zwollerkerspel.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXVIII
Van den Heer Burgemeester van Ambt-Ommen kwam een schrijven bevattende:
Het is mij niet mogen gelukken voor de gemeente Ambt-Ommen de verdeeling der
buurtschappen of wijken daarop aan te geven (nl. op een toegezonden
topographische kaart), omdat mij daarvoor de noodige gegevens ontbreken en eene
terreinopname in deze uitgestrekte gemeente met zeer veel moeilijkheden en kosten
gepaard gaat.

Groningen.
Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten:
Adorp, Aduard, Beerta, Delfzijl, Eenrum, Finsterwolde, Groningen, Grijpskerk,
Hoogkerk, Kantens, Leens, Loppersum, Marum, Midwolda, Noordbroek, Noorddijk,
Onstwedde, Oldehove, Scheemda, Uithuizen, Wedde, Wildervank, Winschoten en
Zuidhorn.
Nader bericht of toezending van kaarten wordt ingewacht van de gemeenten:
Appingedam, Bafloo, Bellingwolde, Ten Boer, Grootegast, Haren, Leek,
Middelstum, Oude-Pekela, Stedum, Termunten, Ulrum, Warfum, Winsum en
Zuidbroek.
Bladen van de topographische en militaire kaart des Rijks schaal 1:50000 werden
aan deze gemeenten toegezonden.

Drente.
Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten:
Anloo, Assen, Beilen, Borger, Dalen, Diever, Eelde, Emmen, Gieten, Havelte,
Hoogeveen, Koevorden,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXIX
Meppel, Nijeveen, Odoorn, Oosterhesselen, Rolde, Ruinen, Ruinerwold,
Schoonebeek, Sleen, Smilde, Vledder, Vries, Westerbork, De Wijk, Zuidlaren,
Zuidwolde en Zweeloo.
Terwijl bericht inkwam, dat de gemeenten Dwingeloo, Gasselte, Norg, Peize en
Roden geen wijkverdeeling hebben.
Uit dit overzicht blijkt, dat in enkele provincies nog vele gemeenten ten achteren
zijn met hunne inzendingen en uit de gevoerde briefwisseling, dat sommige
gemeenten denkbeeldige bezwaren opperen.
Aangezien de aanvragen tot het ontvangen van bladen van de Topographische
en Militaire kaart nog voortduren, hebben wij het nog niet noodig geoordeeld de
tragen uit te noodigen den geringen arbeid, die van hen gevraagd wordt, te verrichten.
Binnen kort hopen wij echter hiertoe over te gaan en dit dan met te meer klem,
daar Z. Ex. de Minister van Binnenlandsche Zaken ons verzocht om een overzicht
in hoever de gemeenten aan het verlangen van Z. Ex. voldaan hadden. Onze opgave
onder dagteekening van 10 October l.l. werd gevolgd door een schrijven van
genoemden Minister, gedagteekend 11 December 1908, waarin Z. Ex. ook namens
den Minister van Waterstaat verzocht te zijner tijd, wanneer de berichten van alle
gemeentebesturen ontvangen waren, mede te deelen of een volledig stel
gemeentekaarten is of zal worden verkregen.
In verband met onze uitvoerige mededeelingen omtrent een Historischen Atlas
van Noord-Nederland in ons vorig jaarverslag is het ons aangenaam te kunnen
vermelden, dat Z. Ex. de Minister van Bin-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXX
nenlandsche Zaken hiervoor een post van f 1000. - op de begrooting voor 1909
heeft uitgetrokken onder de volgende bewoordingen:
Nieuw wordt aangevraagd:
k. In verband met den wensch, ten vorigen jare te kennen gegeven op bladz. 55
van het Voorloopig Verslag op Hoofdstuk V der Staatsbegrooting voor het loopende
jaar, dat een bedrag zoude worden uitgetrokken als subsidie voor de uitgave van
een wetenschappelijken historischen atlas van Nederland, welke zaak toen nog in
onderzoek was, wordt een bedrag van f 1000 - als eerste termijn van een over vier
jaren te verdeelen subsidie van f 4000. - hierbij aangevraagd....... f 1000. -.
Als gevolg van de beschikking van Z. Ex. den Minister van Oorlog ontving het
Centraal-Bureau van de Topographische Inrichting onderstaande kaarten:
a. De met belangrijke wijzigingen herdrukte bladen der Topographische en Militaire
kaart des Rijks op de schaal van 1:50000:
5. (Harlingen).

42. (Zierikzee).

25. (Amsterdam).

44. (Geertruidenberg).

26. (Harderwijk).

47. (Cadzand)

28. (Almeloo).

54. (Neuzen).

b. Van de Chromo-topographische kaart des Rijks op de schaal van 1:50000:


Nieuw verschenen bladen:
o
o
N 5. (Harlingen). N 54. (Neuzen).
Met belangrijke wijzigingen herdrukte bladen:
o
N 27. (Hattem).
c. Van de Chromo-topographische kaart des Rijks op de schaal van 1:25000:
Geheel vernieuwde bladen:
os
N . 5, 82, 83, 392, 393, 411, 412.
Met belangrijke wijzigingen herdrukte bladen:
os
N . 169, 170, 189, 207, 278, 296, 304, 313, 320,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXXI
400, 433, 434, 457, 478, 499, 511, 534, 548, 549, 566, 567, 568, 584 en 587.
Namens de Centrale Commissie voor de Historisch-Statistische kaarten
van Nederland,
P.J. BLOK, Voorzitter.
ste

F.A. HOEFER, 1

Secretaris.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXXII

Bijlage F.
Verslag van de vergadering der leden van het Historisch
Genootschap, gehouden op Dinsdag 21 April 1908 in het Gebouw
voor Kunsten en Wetenschappen te Utrecht.
Volgens de presentielijst zijn aanwezig de hieronder genoemde gewone leden van
het Genootschap:
Mr. J.H. Abendanon.
Mr. J.P. Fockema Andreae.
Dr. W.A.F. Bannier.
Mr. W.H. de Beaufort.
Jhr. Mr. Dr. E.A. van Beresteyn.
Dr. P.J. Blok.
Mr. D. van Blom.
Dr. J.F.D. Blte.
Dr. M.G. de Boer.
Mr. L.G.N. Bouricius.
M. ten Bouwhuys.
Dr. H. Brugmans.
Dr. C.H.T. Bussemaker.
Dr. H.T. Colenbrander.
H.J. Coppens.
H.T. Cox.
C.C.A. Croin.
Dr. A.H.J.V.M. Desertine.
Dr. J.J. Doesburg.
Dr. G.J. Dozy.
Dr. B. Dijksterhuis.
J. Eysten.
P. Fijn van Draat.
Dr. H.E. van Gelder.
Dr. J.H. Gosses.
Dr. J.V. de Groot.
Dr. K. Heeringa.
L.J. van Beuningen van Helsdingen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXXIII
Dr. H.A.L. Hensen.
F.A. Hoefer.
A.P.H. Hotz.
Dr. J. Huizinga.
Dr. A. Hulshof.
Dr. N. Japikse
Mr. J.G.C. Joosting.
Dr. G.W. Kernkamp.
W.J. Kernkamp.
Dr. L. Knappert.
W.L.S. Knuif.
Dr. W.P.C. Knuttel.
Dr. W.C.G.T. Koch.
Mr. Dr. D.A.P.N. Koolen.
W.P. Kops.
Dr. W. Brede Kristensen.
Mr. H.P.C.L de Kruyff.
Dr. E.C. van Leersum.
Dr. C. te Lintum.
Mr. J. de Louter.
Dr. K.O. Meinsma.
Dr. A.J. van der Meulen.
Dr. W.W. van der Meulen.
G.A. Meyer.
Dr. W. Meyer.
Dr. L.J. Morell.
Dr. J.W. Muller.
Mr. S. Muller Fz.
M.C. Nieuwbarn.
F.J. Nieuwenhuis.
Dr. O. Oppermann.
Mr. J.C. de Marez Oyens.
Mr. L.J. Plemp van Duiveland.
Dr. J.W. Pont.
S. Postmus.
Dr. F. Pijper.
G.S. Reehorst.
Dr. A.G. Roos.
F. van Rijsens.
Dr. M. Schoengen.
Mr. W.C. Schuylenburg.
Dr. N.J. Singels.
J.F. van Someren.
J.F.M. Sterck.
Mevr. J.M. Sterck-Proot.
J.H.A. Thus.
F.L.S.F. baron van Tuyll van Serooskerken van Zuylen.
W.J Tuyn.
J. Veersema.
Dr. C.W. Vollgraff.
Dr. H.A. Weststrate.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

Dr. E. Wiersum.
De Voorzitter, Dr. G.W. Kernkamp, opent tegen half twaalf met een woord van
de

welkom tot de aanwezigen de 6 Algemeene Vergadering der leden van het


Genootschap. Hij verheugt zich erover, dat zoovelen zijn opgekomen en betuigt
thans reeds den dank van het Bestuur aan de Sprekers, die zich

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXXIV
bereid hebben verklaard in deze vergadering het woord te voeren. Evenzoo voegt
het van dankbaarheid te gewagen tegenover Kerkvoogden der Ned. Herv. Gemeente
te Utrecht, die op het verzoek van het Bestuur den Dom voor de leden hebben
toegankelijk gesteld en tegenover den heer F.J. Nieuwenhuis, die bereid gevonden
is bij het bezoek aan die kerk als gids op te treden.
Vervolgens krijgt de heer Dr. H.T. Colenbrander het woord tot het houden van
zijn aangekondigde voordracht over

Napoleon en Nederland,
1)

waarvan hier een kort uittreksel volgt:


In het bizonder wilde Spreker, naar aanleiding zijner jongste studin ten behoeve
der Gedenkstukken der Algemeene Geschiedenis van Nederland na 1795, zich
bezighouden met de periode tot 1806, die in Nederland ook minder goed bekend
is dan de volgende. Spreker behandelde achtereenvolgens: den indruk en de
den

nawerking van den 18 Brumaire in Nederland; de geschiedenis der


Staatsherziening van 1801, eerst bij het licht van onlangs uitgegeven bescheiden
geheel op te helderen, vooral wat het aandeel van Bonaparte daarin betreft; de
overeenkomst der regeling van de Nederlandsche zaken met die van Zwitserland
in hetzelfde jaar; de periode van Schimmelpenninck's onderhandelingen te Amiens;
de kortstondige economische opleving van 1802 en 1803, gevolgd door zwaren
terugslag na het weder-uitbreken van den oorlog; de herleving onder werking

1)

De door den heer Colenbrander gehouden voordracht is in haar geheel verschenen in de


Gids van Juli 1908.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXXV
der constitutie van 1801 van oude staatkundige zeden en gewoonten; de
geschiedenis van het tractaat van 25 Juni 1803, waarbij de republiek zich verbond
tot medewerking tegen Engeland ver boven hare krachten; het bezoek van Napoleon
aan Vlissingen in 1803 en zijn gesprekken met een Bataafsche deputatie te Brussel,
waarbij hij aankondigde ons land voortaan nog slechts een civiele en municipale,
geen politieke existentie meer te kunnen laten; de stijgende geldnood, die een
radicale voorziening noodig maakte, welke slechts te vinden was of in inlijving met
tirceering der schuld, of in een verloochening van de principes van 1801 en
terugkeer tot Gogel's plan van nationale belastingen. Napoleon ontbond nu inderdaad
wat hij in 1801 zelf tot stand had gebracht en dat op een vredestoestand berekend
was geweest en niet meer dienen kon onder de gewijzigde omstandigheden.
Schimmelpenninck werd aan het hoofd der zaken gesteld, maar de natie bleek het
eenhoofdig bestuur van een burger niet te begrijpen; bovendien werd spoedig zijn
blindheid een wezenlijk bezwaar tegen zijne handhaving. Toen bij den val van Napels
en de oprichting van het Groothertogdom Berg de Fransche invloedssfeer in een
familiebezit werd omgezet, moest ook Nederland daarin worden opgenomen. De
periode van 1806 tot 1810 heeft grooten invloed gehad op de afstomping der
republikeinsche zeden; het koningschap verloor zijne verschrikking in de persoon
van den welmeenenden Louis. Eindelijk is de inlijving gevolgd, die Spreker niet als
een onheil beschouwt. De zaak er nu eenmaal toe liggende dat Nederland zich
heeft moeten regenereeren door opneming van vreemde bestanddeelen in zijn
regeeringsvorm en administratie, is het als een voordeel aan te merken, dat het ten
slotte die ontvangen heeft uit de eerste hand.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXXVI
Nadat de heer Colenbrander geeindigd en op de vraag van den Voorzitter niemand
zich aangemeld heeft tot het vragen van nadere inlichtingen of het voeren van debat,
brengt deze aan Spreker den dank der vergadering over voor hetgeen hij in zijn
voordracht te hooren heeft gegeven en voor hetgeen hij verricht heeft om het door
hem behandelde tijdvak nader te doen kennen.
De Voorzitter schorst daarna de vergadering, nadat hij nog eenige mededeelingen
van huishoudelijken aard heeft gedaan, waarop de leden zich in een der
aangrenzende lokalen aan het tweede ontbijt vereenigen.
Te twee uur wordt de vergadering heropend, waarna het woord verleend wordt aan
den heer Mr. J.G.C. Joosting tot het houden zijner hieronder volgende voordracht
over:

De kerkelijke rechtspraak in het bisdom Utrecht vr het concilie van


Trente.
M.H.
Het is mijn voornemen, u eenige mededeelingen te doen omtrent kerkelijke
rechtspraak, bepaaldelijk over die in het bisdom Utrecht vr de Hervorming.
Verontschuldiging behoef ik hiervoor niet aan te bieden, sedert vast staat, dat de
geschiedenis niet bij uitsluiting omvat de geschiedenis der krijgsbedrijven, noch
uitsluitend die der staatkundige aangelegenheden. Ook de rechtsgeschiedenis
behoort tot haar gebied; en zoo ben ik tegenover historici verantwoord. Bovendien,
aan wie dit gedeelte van haar terrein betreden hebben, is het bekend, - en aan
anderen zal het, hoop ik, duidelijk worden, -

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXXVII
hangt de ontwikkeling der kerkelijke rechtspraak samen met de staatkundige
verhouding der machthebbers, en ook op de maatschappelijke betrekkingen heeft
zij haren invloed doen gevoelen. Zoo is zij te meer uwe belangstelling waardig.
Wanneer gij in onzen tijd een geschil hebt, dat niet in der minne is op te lossen,
weet gij allen, tot wien gij u moet richten, om vaststelling te verkrijgen van de
betrokken rechtsverhouding. Gij hebt b.v. een debiteur, die weigert te betalen; - men
tast u aan in het genot van uw onroerend vermogen; - gij hebt een erfenis te deelen
en daarbij ontstaan moeilijkheden, tot oplossing waarvan gij rechterlijke hulp van
noode hebt; - in al die gevallen weet gij, tot wien gij u te wenden hebt om recht.
Doch die zekerheid heeft niet altijd bestaan. Er is een tijd geweest - en een vrij
lange tijd -, waarin twee groote machten met elkander worstelden om de heerschappij
over het rechtsgebied. Sedert vele jaren is die strijd beslist. Hij is geindigd met de
overwinning van die macht, aan welke, menschelijker wijze gesproken, de zege
toekwam. Maar de geschiedenis van dien strijd is belangwekkend, en het is voor
haar, dat ik het waag, eenige oogenblikken uwe aandacht te vragen.
Boven gewaagde ik reeds van kerkelijke rechtspraak, gij hebt dus al begrepen,
dat de strijd is gevoerd tusschen de kerk eenerzijds en de wereldlijke macht aan
den anderen kant.
In de eerste plaats rijst daarom de vraag: Hoe kon die strijd ontstaan? Wat bewoog
de kerk, om tegen het wereldlijk rechtsgebied veroverend voor te dringen? Van
welke stelling uit kon zij met hoop op goeden uitslag de wereldlijke macht aanvallen?
Of is het misschien onjuist, te spreken van een aanval door de kerk? Wordt
zoodoende de ver-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXXVIII
houding wel zuiver voorgesteld? Was het wellicht ook de staatsmacht, die in haar
streven naar versterking stuitte op deugdelijk verkregen en bezeten rechten der
kerk, die zij als lastige hinderpalen uit den weg wilde ruimen?
De kerk. De katholieke, de algemeene kerk, die volgens hare grondstelling alle
geloovigen omvatte. De kerk, welke hare stichting ontleende aan Jezus Christus,
die daarvoor aan het kruis was gestorven. Ter gedachtenis aan dien kruisdood werd
een mysterium unitatis gevierd, welk sacrament alleen kon worden volbracht door
den priester der kerk, die secundum claves ecclesiae was geordend. Deze sleutels
had Jezus geschonken aan de apostelen, en dezen hadden ze wederom aan hunne
opvolgers overgegeven. Eene belijdenis des geloofs was opgesteld als fundament
der kerk.
Buiten de bedoelde kerk kon niemand zalig worden. Het streven der kerk moest
dus zijn, om, gedreven door den geest om te behouden wat dreigde verloren te
gaan, zoovelen mogelijk te brengen tot de door haar aangenomen belijdenis des
geloofs; - en verder om hun, die tot de kerk reeds behoorden, de geestelijke
verkwikkingen te schenken, die van haar werden verzocht en verwacht. Zij was dus
eene geestelijke vereeniging, met zuiver geestelijke doeleinden, en had dus met
rechtspraak niets te maken. Wanneer zij bestraffen zou, moest dit bij voorkeur
geschieden onder vier oogen, binnenskamers.
Daarnaast bestond een andere band, die ook de Germanen (evenals de Kelten)
van de eerste eeuwen onzer christelijke jaartelling vereenigde: de gemeenschappen
van volks- en stamgenooten. De belangen van zulk eene gemeenschap werden
behartigd door het volk en den door het volk gekozen koning, die dus samen de
wereldlijke macht vormden. Aan de

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

LXXXIX
uitoefening van die macht kon het volk slechts dan deelnemen, wanneer het bijeen
was. En het kwam slechts bijeen -, behoudens een enkele maal 's jaars op het
ongeboden ding en verder op de door den vorst bijeengeroepen geboden dingen,
- voor den krijg. In tijd van vrede vertegenwoordigde vrijwel de vorst den staat, en
wees zijn persoon en karakter de grenzen aan, waarbinnen zijn macht zich bewoog.
Aldus het frankische koningschap, waarin de macht des konings somwijlen z
uitgebreid was, dat men meende erin te moeten zien verwantschap met het
romeinsche imperium. Doch deze overeenstemming was alleen dan aanwezig,
wanneer een bizonder krachtige figuur den troon bekleedde. En dan zelfs nog niet
ten volle. De romeinsche imperator was tegenover het volk en de priesters de
gepersonifieerde godheid; met den frankischen koning was dit geenszins het geval,
hoewel ook in het frankische rijk een bizonder sterke band werd gevonden tusschen
staat en kerk. Hierop kom ik nader terug.
De rechtspraak berustte in den germaanschen staat bij den lands- of gouwvorst
en het volk te zamen. De vorst leidde de rechtszittingen; hij deed daar de orde
handhaven; doch blijkbaar in opdracht van het volk, zoodat nog de vele eeuwen
latere dingtalen alle zulk een voortdurend raadplegen van de in de plaats van het
volk getreden bijzitters door den rechter kennen. Het volk deed recht, het volk besliste
op de vraag van den vorst, in welken zin het vonnis moest worden geveld. De vorst
- of diens vertegenwoordiger - was dan slechts de spreekbuis, waardoor het door
het volk gewezen vonnis werd bekend gemaakt.
Voor kerkelijke rechtspraak was hier dus geen plaats, n omdat men langen tijd
geen kerk kende bij de germaansche volken, n omdat het volk (en

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XC
later de vorst) souverein was en geen macht boven zich erkende.
Hieruit volgt onomstootelijk, dat, wanneer in later tijd de kerk wordt gevonden in
het bezit van eene jurisdictie, eene rechtspraak buiten de disciplinaire bevoegdheid,
die zij tegenover hare ambtenaren en leden zou kunnen doen gelden, deze
rechtspraak is ontnomen aan de wereldlijke macht. Al wat de kerk ten deze heeft
bezeten, is dus veroverd terrein, veroverd ten koste van het wereldlijk gezag. Al
moet men hierbij in het oog houden, zooals straks nader zal worden aangegeven,
dat datzelfde wereldlijk gezag de eerste schreden der kerk op deze baan heeft
geleid.
Toen het christendom in deze streken werd gebracht, bewoonden Friezen de
kuststreken tusschen de Sincfala en den Weser, dus de geheele kust van ons
vaderland. In het zuiden woonden Franken, Saksen in het Overijselsche.
Van twee zijden werd de christianiseering begonnen: in de streken van onze
tegenwoordige provincie Friesland door iersch-schotsche, in het zuiden van ons
land door frankische zendelingen. De frankische zending had, ten deele althans,
plaats van Keulen uit. Langzamerhand schijnt deze zich noordwaarts te hebben
bewogen, trachtende de grenzen tusschen christendom en heidendom meer naar
het noorden te verleggen.
Ten tijde van koning Dagobert I (628-638) wordt Utrecht een frankische stad
genoemd. In dien tijd is waarschijnlijk ook het veel besproken houten kerkje aldaar
gebouwd. Spoedig na koning Dagobert's dood evenwel schudden de Friezen, in
navolging der Saksen, de frankische heerschappij van zich af, daarmede tevens
het christendom van zich werpend. Het houten kerkje werd verbrand, en
langzamerhand trok zich

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XCI
de noordgrens van het Frankenrijk samen, terugwijkend voor het herlevend
heidendom.
Na dezen tijd van reactie kwam er spoedig een nieuwe aanleiding tot actie. Eerst
zien wij angelsaksische zendelingen bij toeval landen op de friesche kust en gastvrij
worden ontvangen door koning Aldgild (678), terwijl de frankische maior domus
Ebroin de zendelingen tracht tegen te werken. Eenige jaren later is de toestand juist
andersom, en wordt de angelsaksische zending bevorderd van frankische zijde en
tegengewerkt of althans hoogst ongaarne gezien door den frieschen vorst. Hieruit
is af te leiden, dat de vorsten van dien tijd de zending verbonden met hunne politiek.
Had de zending eenmaal vasteren voet verkregen, dan zou de stichting van een
bisdom volgen. Werd dit gesticht in het vrije Friesland, dan versterkte zulks de macht
van den frieschen vorst en kon gevaarlijk worden voor de rust der Franken. De
stichting daarentegen van een bisdom in het frankisch Friesland moest de stelling
der Franken versterken en een bolwerk zijn tegen den woeligen nabuur. Pepijn van
Herstal was de sterkere; het is hem gelukt, in 695 de benoeming te verkrijgen van
Willebrord tot aartsbisschop, met Trecht als standplaats.
Van den eersten tijd van het bestaan van het bisdom Utrecht zijn slechts luttele
berichten tot ons gekomen, die licht geven over de verhouding tusschen staat en
kerk, bepaaldelijk voor ons onderwerp. Wij mogen echter veronderstellen, dat
hetgeen in het frankische rijk heeft gegolden ook hier in deze streken niet zonder
uitwerking zal zijn geweest. Een kort overzicht van die verhoudingen moet dus
volgen.
Hiervr merkte ik reeds op, dat in den merovingischen tijd de oppermacht berustte
bij het volk en dat in wording was een staat onder een koninklijk

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XCII
gezag met vage grenzen. Vandaar dat de kerk stond onder het staatsgezag, hoewel
zij zich in groote belangstelling en waardeering van dat gezag mocht verheugen.
Van zulk eene belangstellende waardeering getuigen de talrijke schenkingen, door
de vorsten aan de kerk gedaan; - getuigen de opdrachten door vorsten aan
geestelijken ter uitvoering van belangrijke zendingen van wereldlijken aard; - getuigen
de voorrechten aan de kerk geschonken als emuniteit en asylrecht. De emuniteit,
oorspronkelijk een vrijdom van belasting voor onroerend vermogen, doch zich
langzamerhand omzettend in een vrij zijn van de gewone, wereldlijke rechtspraak.
Het asylrecht der kerken en kerkhoven, bedoelend de gewijde plaats tegen
ontheiliging te waarborgen, doch tevens ten gevolge hebbend, dat overijlde
rechtsoefening van den rechter tegen den misdadiger of van den meester tegen
den slaaf werd belet. In de hofkringen werden de geestelijken toegelaten, sommigen
hunner bevonden zich bijna dagelijks in 's konings omgeving. Ook in zijn raad werd
de stem der geestelijkheid vernomen.
Maar, oefende de hoogere geestelijkheid aldus in velerlei richting een belangrijken
invloed, zij moest dien ook ondergaan in een hoogst gewichtig punt. De bisschoppen
werden toen ter tijd gekozen door clerus en volk, onder bekrachtiging van den
metropoliet. Doch zoodra een zetel openviel, gaf de vorst te kennen, wien hij gekozen
wenschte te zien. Hij oefende daardoor op de bisschopskeuze z grooten invloed,
dat men mag zeggen, dat de benoeming in handen was van den vorst. Immers,
wanneer ook al een enkele maal door de kerk verzet werd aangeteekend, zoo
eindigde het conflict altijd (of althans bijna altijd) met de overwinning van den koning.
Aan de bisschopsbenoemingen bleef daardoor de politiek niet vreemd. In de
grenssteden werden

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XCIII
benoemd leden van het overwonnen volk, de Romeinen, om in hen een band te
bezitten tusschen de overwonnenen en de overwinnaars.
In andere deelen van zijn rijk deed de vorst dikwijls leeken verheffen tot eene
kerkelijke waardigheid, hetzij om zoodoende hen en hunne machtige familie aan
zich te binden, hetzij om hen te beloonen voor ontvangen diensten.
Ook de landsconcilin (de frankische geestelijkheid was nog niet aangesloten bij
de romeinsche kerk) werden door de Merowingen uitgeschreven en de agenda voor
die vergaderingen zelfs door den koning vastgesteld.
Onder Pepijn en Karel den Groote wijzigt zich 's vorsten opvatting omtrent de
verhouding tusschen staat en kerk; ook zijne verhouding tot de kerk wordt eene
andere; een en ander mede onder en ondanks de aansluiting, welke intusschen
voor de tot dien tijd vrije landstreek aan de romeinsche kerk was verkregen. Karel
was de eerste, die aan zijn titel de woorden toevoegde bij de genade Gods. Deze
formule, in den tegenwoordigen tijd vrij zinledig geworden, drukte toenmaals uit 's
keizers opvatting omtrent zijne verhouding tot zijn rijk.
Karel was keizer bij de genade Gods, dat wilde zeggen, dat hij zich door den
Schepper geroepen achtte, om een deel der schepping te besturen naar den wil
van dien Schepper. Een groote eerbied voor de kerk en wat zij wilde moest daarmede
gepaard gaan. Zeer duidelijk zag dan ook Karel het hem toevertrouwd bestuur als
het beheer over staat en kerk; doch niet meer, als zijne voorgangers, als twee
elementen naast elkaar, doch als twee helften van nzelfden bol; dus de een
zonder de ander onvolkomen, en eerst met en door elkander kunnend beantwoorden
aan het door God gestelde doel.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XCIV
Zoo moest dus in Karel's tijd blijven de groote waardeering voor de kerk, doch tevens
moesten worden gelegd de kiemen voor andere verhoudingen als noodzakelijk
uitvloeisel der door den keizer gehuldigde leer. Inderdaad is dit het geval geweest.
Ook ten tijde der Karolingen geschiedde in de praktijk de benoeming der
bisschoppen door den vorst en oefende hij zijn grooten invloed op de concilin.
Doch de vereeniging der gallische geestelijkheid onder den romeinschen paus heeft
het hare ertoe bijgebracht, dat hierin verandering kon komen en is gekomen, toen
de frankische troon werd bekleed door vorsten, die niet berekend waren te
handhaven, wat zij bezaten.
Karel's opvatting schijnt nog een ander belangrijk gevolg te hebben gehad.
Reeds in 614 had de geestelijkheid gestreefd naar een forum privilegiatum. De
zaak was toen mislukt. Wel had het concilie van Parijs in genoemd jaar eenige
strafbepalingen aangenomen, gericht tegen geestelijken, die het wereldlijk gericht
adieerden, en tegen rechters, die over geestelijken zouden durven rechten. Doch
een concilie-besluit was geen koninklijk edict. Disciplinair mocht het gelden tegenover
geestelijken, kracht van wet had het niet. In den merowingischen tijd en onder de
eerste Karolingen was het dan ook gewoonte, dat de wereldlijke rechter den
geestelijke, die misdreef, bestrafte als ieder ander misdadiger, en dat de kerk daaraan
toevoegde een disciplinaire straf. De vorsten hadden tegen deze tweede berechting
geen bezwaar, mits bleef gehandhaafd de competentie van den wereldlijken rechter.
Toch was in 614 door de kerk een zeer belangrijk voordeel verkregen, al werd
het van wereldlijke zijde nog niet als zoodanig ingezien. Een koninklijk edict had
bevestigd het besluit van het parijssche concilie,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XCV
waarbij werd bepaald, dat de wereldlijke rechter, vrdat hij de berechting van een
geestelijke ter hand nam, mededeeling der zaak moest doen aan den bisschop,
opdat deze zou kunnen trachten het geschil in der minne op te lossen.
De wereldlijke overheid, die aan de geestelijken geen forum privilegiatum wilde
toekennen, heeft niet begrepen, dat hiermede de eerste stap werd gedaan in de
door haar niet gewenschte richting; en evenmin, dat deze eerste stap een belangrijke
tegemoet. koming was aan het streven der kerk.
Toch was dit zoo. Immers aan de eene zijde mag worden vastgesteld, dat hierdoor
uitdrukkelijk werd bepaald, dat de geestelijken onderworpen waren en onderworpen
bleven aan de wereldlijke rechtspraak. Doch aan den anderen kant werd voor de
geestelijken een voorrecht geschapen, waardoor zij in eene andere positie kwamen
dan de overige onderzaten. De rechter was ten hunnen opzichte niet volkomen vrij;
hij moest den bisschop de gelegenheid laten, de zaak door een vriendschappelijke
tusschenkomst van de rol af te voeren. Nu behoefden de bisschoppen slechts den
eersten tijd tot elken prijs te zorgen, dat hunne interventie vruchten droeg, om de
meening ingang te doen vinden, dat processen tegen geestelijken door den
wereldlijken rechter aan hen moesten worden gerenvoyeerd, en zoo den bodem
voor te bereiden voor het gewenschte forum. Al blijkt uit de aanwezigheid van
vonnissen van den wereldlijken rechter tegen geestelijken, dat het forum nog niet
was veroverd, toch is langs dezen weg waarschijnlijk het beoogde doel bereikt.
Onder Karel den Groote met zijne groote sympathie voor de kerk schijnt het forum
te zijn tot stand gekomen. In het capitulare ecclesiasticum van 793 vindt men de
bepaling, dat geen geestelijke terecht zal staan voor den wereldlijken rechter.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XCVI
Aldus in theorie, en in verband daarmede sprak ik van schijnt. Immers genoemd
capitulare geeft alle aanleiding tot het vermoeden, dat het is opgesteld door de
geestelijkheid. Dat het inderdaad van wereldlijke zijde is opgevolgd, is niet aan te
toonen bij gebreke van een vonnis waaruit dit blijkt. Wij hebben slechts het bewuste
artikel in het capitulare.
Onmogelijk is het echter niet, dat inderdaad deze bepaling heeft gegolden; en
anders mag toch worden vermoed, dat onder de regeering der latere zwakke vorsten
het voorrecht is verkregen.
Onder Karel's regeering zien wij nog de kiemen gelegd voor enkele andere zaken,
die later van ingrijpend belang zouden blijken met betrekking tot de begrenzing van
het wederzijdsche rechtsgebied. Toen nam vasteren vorm aan de bemoeiing van
de

de kerk met de huwelijksche zaken, die sedert de 6 eeuw een onderwerp waren
gemaakt van hare discipline. Eerst was de kerk voorzichtig opgetreden, niets
verbiedend wat het wereldlijk gezag gebood, en niets gebiedend wat dat gezag
verbood. Ook stelde de kerk in het eerst nog geen straffen op de overtreding van
wat zij gewenscht verklaarde. Maar langzamerhand veranderde zij van houding en
trachtte de behandeling der huwelijkszaken steeds meer tot hare competentie te
brengen.
De kerk werd hierbij gesteund door den keizer, die in 813 in het capitulare
Aquisgranense den bisschoppen opdroeg, bij den rondgang door hunne diocese
toe te zien op incestus en adulterium. Al was de bedoeling slechts, dat de bisschop
door kerkelijke boete de naleving van Gods geboden zou handhaven, 's keizers
opdracht zou ten gevolge hebben, dat de kerk de berechting der huwelijkszaken
als tot hare competentie behoorend ging beschouwen.
Evenzoo de berechting van andere ernstige mis-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XCVII
drijven, waarop de bisschop tevens moest toezien. Wel was de benoeming der
bisschoppen in Karel's tijd vrij van politieke overwegingen; doch ook de ijver voor
hunne ambtsplichten kon hen ertoe brengen, in te grijpen wanneer in zulke zaken
werd misdreven. En moest er hen toe brengen, wanneer in later tijden de positie
der kerk tegenover het wereldlijk gezag sterker was geworden en de politiek weder
een belangrijke rol zou spelen bij de bisschopskeuze. Toen toch de bisschoppen
zich wereldlijke macht zagen toegekend, wereldlijke grooten werden, hadden zij
tevens op te houden den luisterrijken staat, aan die positie verbonden. Zij moesten
dus bedacht zijn op vergrooting van inkomsten. En omdat de kerk te kwader ure
wereldlijken aanzienlijken het hooge kerkelijke ambt toevertrouwde, raakte maar al
te dikwijls de geestelijke zijde van het ambt ten achter bij de zorgen van wereldlijken
aard. De rechtspraak nu was een bron van inkomsten voor hem, in wiens naam
werd rechtgesproken. Zoo streefden de bisschoppen naar uitbreiding der kerkelijke
rechtspraak in dat gedeelte van het bisdom, dat niet hen als wereldlijk heer huldigde.
Uitbreiding der competentie toch hield niet alleen gelijken tred met vermeerdering
van inkomsten, doch bovendien met uitbreiding van politieken invloed.
Het bovengeschetste is voldoende om u te doen begrijpen, dat, toen de invoering
van het christendom in deze streken vaster vorm aannam, de kiemen voor eene
kerkelijke rechtspraak niet alleen waren gelegd, doch reeds vruchten begonnen te
dragen. En omdat de kerstening van de lage landen bi der zee plaats vond van
frankische zijde, kan het niet anders, of de verhoudingen in het frankische rijk
moesten hun invloed hier doen gevoelen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XCVIII
In het bisdom Utrecht zien wij in den eersten tijd dan ook den invloed van den
frankischen vorst op de bisschopskeuze. Ik behoef u slechts te herinneren aan
Willebrord, die dank zij Pepijn's bemoeiingen den mijter ontving. Doch toen het
frankische rijk zich oploste, terwijl daarentegen de romeinsche kerk aan krachten
won, is de invloed van den vorst met betrekking tot het utrechtsche bisdom
verdwenen. De politiek heeft evenwel ook de keuze van de utrechtsche bisschoppen
herhaaldelijk beheerscht, dank zij het feit, dat ook de utrechtsche kerkvorst een
wereldlijk gebied bezat, een gebied, dat als een buffer lag tusschen Holland en
Gelderland. De graven dezer landen konden wel nimmer -, als in rang komende n
den bisschop, - de benoeming aan zich trekken; doch dit nam niet weg, dat zij achter
de schermen alles konden doen en ook deden, om een hun goedgezind candidaat
gekozen te zien.
In verband met het streven der kerk naar uitbreiding harer competentie werd in
verloop van tijd in het leven geroepen eene verdeeling van het bisdom in
kerkrechterlijke districten, welke weder waren onderverdeeld. Deze verdeeling is u
bekend, ik behoef haar dus slechts kortelijk te memoreeren. Het bisdom was verdeeld
in 11 archidiaconaten, aan welker hoofd stonden de proosten der 5 Utrechtsche
kapittelkerken, die van 4 kapittelkerken elders en de choorbisschop of
archisubdiaconus (leden van het utrechtsche Domkapittel), en ten slotte het
Domkapittel zelf in de proosdij van West-Friesland. Terloops vestig ik uwe aandacht
op het feit, dat het Domkapittel dus bij zeven van de elf districten genteresseerd
was.
Onder de aartsdiakenen stonden de dekens, die niet als hun meesters voor het
leven, doch slechts voor

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

XCIX
drie jaren werden aangesteld. In het vierde jaar, het schrikkeljaar, ruimde de deken
zijn plaats in aan den provisor, een bisschoppelijk ambtenaar. Eene reminiscentie
aan den tijd, dat de kerkelijke rechtspraak in haar geheel den bisschop toekwam,
voordat hij haar met de aartsdiakenen moest deelen. Doch evenals in de wereldlijke
rechtspraak de opbrengst der boeten werd verdeeld over den vorst en den
ambtenaar, zoo vinden wij ook hier zulk eene verdeeling, practischer aangebracht
door den ambtstijd te verdeelen.
Gaan wij na, welke uitbreiding het eerst aan de kerkelijke rechtspraak, die in het
leven was geroepen ter berechting der geestelijken, zal zijn gegeven, dan mag
worden vermoed, dat dit zal zijn geweest de rechtspraak over de bezittingen der
kerk en der geestelijkheid. Deze kon zich zeer goed aansluiten aan het reeds
verkregene.
De graven verzetten zich hiertegen niet te zeer. Integendeel is menig privilege
bewaard gebleven, dat erop wijst, dat zij der kerk zooveel mogelijk ter wille wenschten
te zijn. Doch, niet in alle opzichten.
De vaststaande rechtsregel was, dat onroerend goed slechts kon worden
aangesproken voor den wereldlijken rechter, in wiens gebied dit goed was gelegen.
In hoofdzaak is hieraan vastgehouden en heeft men zich verzet tegen het streven
der kerk, om ook hierover de competentie aan zich te trekken. Talrijk zijn dan ook
de processen, waaruit blijkt dat de wereldlijke rechter in zulke zaken vonnis heeft
gewezen. Doch daarnaast komen afwijkingen voor, die vermelding verdienen.
Er zijn klachten en processen, ingesteld tegen personen, die het wereldlijk gerecht
hadden geadieerd in geschillen met kerkelijke instellingen of personen over
onroerend goed; - tegen rechters, die zich hadden durven onderstaan zich in te
laten

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

C
met de rechtspraak over dergelijke geschillen; - ja men vindt zelfs een privilege, aan
een kerkelijke stichting verleend, waarbij de competentie van den kerkelijken rechter
in geschillen van de bedoelde natuur tegenover den wereldlijken rechter wordt
vastgesteld. Zoo had b.v. het Karthuizer-klooster bij Amsterdam het voorrecht
verworven, dat alleen de kerkelijke rechter ten opzichte van hare bezittingen
competent zou zijn. Doch door de kerk werden groote groepen uitzonderingsgevallen
gepretendeerd. Zij vorderde uitsluiting van de wereldlijke rechtspraak, wanneer het
goed in kwestie beboorde aan gasthuizen, kerken, de bisschoppelijke of andere
tafels, melatenhuizen enz. enz. En dat niet alleen, maar zij meende ook waarschijnlijk ingevolge een frankisch capitulare - dat over tienden alleen de
kerkelijke rechter bevoegd was tot oordeelen. Geschillen over tienden zijn echter
nog al eens voorgekomen, en dan zien wij - behoudens enkele uitzonderingen den wereldlijken rechter het vonnis wijzen. Een bewijs, dat van die zijde de kerkelijke
competentie met uitsluiting der wereldlijke niet werd toegegeven. Ook over
onroerende bezittingen, bestemd voor gasthuizen enz., wijst de wereldlijke rechter
herhaaldelijk vonnis. En wel op dezen grond, dat het geschil niet liep over eene
bezitting van een gasthuis enz., doch over de vraag of al dan niet bevoegdheid tot
het schenken van het onroerende goed aanwezig was Men stelde zich dus op het
standpunt, dat het bewuste stuk land nog geen eigendom was van het gasthuis, en
dat de opdracht van deze beslissing aan de belanghebbende kerkelijke overheid
invloed zou oefenen op de rechterlijke uitspraak.
Doch ook de plaats, waar het goed was gelegen, was niet zonder beteekenis. De
bewoners van Zeeland ontvangen een paar malen in onze bronnen den

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

CI
lof van kerkelijke zijde, dat zij trouwe zonen der kerk waren, hare rechten
eerbiedigden en voor hare belangen zorg droegen. En nu zijn ons juist uit Zeeland
eenige vonnissen bewaard gebleven van den kerkelijken rechter in processen over
onroerend goed tusschen leeken. Men ziet, welk een voor 's graven macht hoogst
gevaarlijken invloed de kerkelijke rechtspraak zich hier reeds had veroverd, een
invloed, die - wanneer hij niet was gebroken - had kunnen en had moeten leiden
tot ontneming aan de wereldlijke overheid van alle jurisdictie, en overbrenging
daarvan in de handen der kerkelijke rechters.
Een reden, die deze zaak van nog ernstiger aard maakte voor de wereldlijke
overheid, was de gestadige aanwas van het grondbezit der kerk en der kerkelijke
instellingen. Voortdurend was van deze zijde het oog gericht op vergrooting van het
onroerend vermogen. En in die mate werden huizen en landen in de doode hand
gebracht, dat van wereldlijke zijde het groot gevaar daarvan voor de gemeenschap
werd begrepen, en vorsten en stedelijke besturen verbodsbepalingen uitvaardigden
tegen verkoop of schenking van onroerend goed aan geestelijken en kerken.
Het forum privilegiatum ratione personae gaf eveneens aanleiding tot
moeilijkheden. De wereldlijke rechter erkende ten volle zijn kerkelijken ambtgenoot.
De graaf ging hierin voor, door zijn rechters en onderzaten te gelasten, de kerkelijke
rechtspraak te eerbiedigen. Geen wonder dus, dat van wereldlijke zijde ook erkend
werd de bizondere rechtsbedeeling van de geestelijken. Maar, toen werd begrepen,
dat de wereldlijke rechter eerbied had voor de geestelijkheid en hare rechten en
voorrechten wenschte te eerbiedigen, beriep menigeen zich te recht of ten onrechte
op zijn geestelijken staat, wanneer hij betrapt was op misdrijf. Dit kon uitteraard niet
bestaan.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

CII
Vandaar dat de wereldlijke rechter vorderde habyt en crune, en bij gebreke daarvan
den delinquent behandelde als leek. Volkomen juist, zijn wij geneigd te zeggen;
immers hoe kon anders blijken van den staat van den misdadiger?
De kerk vatte het echter anders op, en herhaaldelijk zien wij hieromtrent conflict
tusschen de wereldlijke en de kerkelijke overheden. Conflict, zelfs wanneer degeen,
die het misdrijf pleegde, erkende, dat volkomen terecht uit de afwezigheid van
tonsuur en kleed werd afgeleid, dat hij niet tot den geestelijken stand behoorde.
Het asylrecht vinden wij eveneens terug, geerbiedigd door de wereldlijke overheid.
Een asylrecht, dat zich uitbreidde tot de geheele emuniteit, en niet meer tot de
kerken en kerkhoven beperkt bleef. Ook hier moesten voortdurend moeilijkheden
ontstaan. Of werd het asylrecht niet evenzeer misbruikt als het beroep op den
geestelijken staat? Geschiedde het niet vele malen, dat een boef op heeterdaad
werd betrapt; dat des schouten dienaars hem nazetten; en dat hij, door de hameye,
die de emuniteit afsloot, over te springen of te vluchten in de kerk of op het kerkhof,
ontkwam aan zijn vervolgers? Somwijlen bleven dezen op post voor den uitgang;
doch dikwijls was de boef door een anderen uitgang ontvlucht of bleef hij geduldig
toeven, totdat de wereldlijke beambten des wachtens moede waren heengegaan.
Zoo werden dus misdadigers onttrokken aan de gerechtigheid. Doch daartoe
beperkte zich de zaak niet. Het kwam voor, dat een schavuit de gewijde plaats
misbruikte, om van daaruit diefstal, roof, ja moord te plegen, wetende dat de eerbied
van den wereldlijken rechter voor de plaats, waar hij zijn toevlucht zocht, hem voor
straf beveiligde.
Het is alleszins begrijpelijk, dat de wereldlijke

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

CIII
overheid zich niet kon vinden in eene dusdanige opvatting van het asylrecht, en dat
zij uitlokte eene nadere regeling, waarbij werd bepaald, dat de wereldlijke rechter
de wijding der kerken en kerkhoven moest ontzien, doch dat hij, wanneer de wijding
den misdadiger niet behoorde te beschermen, volkomen vrijheid bezat om hem uit
de kerk of van het kerkhof te doen halen. Doch wanneer behoorde de kerk niet te
beschermen? Dit bleef een open vraag. Exempli gratia werd daarbij gevoegd: in
zaken van majesteitsschennis, of wanneer de vrijplaats moest dienen om van daaruit
moord te plegen. Eene verdere bepaling werd niet gegeven. En het gevolg daarvan
was wederom herhaalde botsing tusschen beide overheden.
Doch ook in de onderlinge verhouding der bizondere personen greep de kerkelijke
rechtspraak in, bepaaldelijk door haar streven naar de uitsluitende berechting van
huwelijkszaken Zij beriep zich daarbij hierop, dat het huwelijk een der zeven door
haar vastgestelde sacramenten was. En zij had wellicht ten dezen meer macht
kunnen ontwikkelen, wanneer zij zich had opgeworpen als handhaafster der
zedelijkheid en ook hier niet de auri sacra fames haar op een verkeerd spoor had
geleid. Zij sloot huwelijken, ofschoon zij wist, dat een der partijen aan een derde
trouwbeloften had gedaan; zij liet ook andere onregelmatigheden toe; om dan den
delinquent wegens de onregelmatigheid te vervolgen, ten einde van hem boete te
innen. En de boeten in huwelijkszaken waren hoog. De kerkelijke rechter vervolgde
zelfs onschuldigen, die met aardsche goederen waren gezegend, op zulk eene
hinderlijke wijze, dat zij trachtten door betaling van een geldsom hun rust te koopen.
Zulk een onrechtmatig optreden beperkte zich niet tot sporadische gevallen,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

CIV
de zucht naar geld maakte het kwaad ver verbreid. Juist omdat hierbij betrokken
was de innigste verhouding, die tusschen twee menschen kan bestaan, moest dit
optreden van den kerkelijken rechter groote verbittering wekken. Zelfs in het getrouwe
Zeeland was de ergernis groot.
En er waren vele andere zaken, waartoe de kerk trachtte, hare competentie uit
te breiden. Zoo waren er dus tal van onderwerpen, waarin geschil moest bestaan
tusschen de wereldlijke en kerkelijke overheden, bij het voortdurend streven der
kerk om hare jurisdictie verder uit te strekken. Gij gevoelt het, voor den staat was
de zaak eene levenskwestie. Gaf hij toe dan zou langzaam maar zeker zijne geheele
rechtspraak in verloop van tijd plaats moeten maken voor die der kerk. Hij kon dus
niet dulden, dat op den ingeslagen weg werd voortgegaan.
Vandaar verzet bij de graven en bij hunne ambtenaren tegen de inbreuken op de
wereldlijke jurisdictie, een verzet dat zich vooral moest openbaren onder krachtige
vorsten. Zoo verbood Graaf Floris V op 9 Sept. 1293 den deken van Schouwen de
inwoners van Zieriksee te berechten, het ne zye van crusegehelde, van testamente
of van handeren gheesteliken stucken. - Zoo verbood graaf Jan in 1297 den
ingezetenen in Zieriksee zaken van wereldlijken aard te brengen voor den kerkelijken
rechter. - De deken van Hoorn ontving in 1409 eene aanmaning van graaf Willem
VI. Deze deken had nl. de gewoonte, de inwoners van Hoorn in rechten te vervolgen;
ende soo wanneer ghy hen niet ofwinnen meught, soo besettet ghy hare koeyen
ende beesten opt veldt ende andere hare landtrechten.
Een ander maal beklagen zich 's graven onderdanen bij hun vorst over de hooge
boeten, die de kerkelijke rechter van hen vordert.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

CV
In zulke gevallen richtte de graaf zich tot den betrokken kerkelijken rechter en deed
hem in krachtige taal, die aan duidelijkheid niets te wenschen overliet, verstaan, dat
ook hij 's graven onderdaan was en dat ook hij zich moest schikken naar 's lands
wetten. Of wel de graaf verleende aan de klagende onderzaten eene erkenning van
hunne rechten, en zegde hun bescherming toe, wanneer de kerkelijke rechter
voortging, daarop inbreuk te maken.
Het lag evenwel voor de hand te trachten botsingen te voorkomen door bespreking
der moeilijkheden en regeling der verhoudingen bij een overeenkomst, een
concordaat.
Ook hiervan vinden wij in de Utrechtsche bronnen voorbeelden. Met den hertog
van Gelre is zulk een concordaat geraempt ten tijde van bisschop Frederik van
Blankenheim. Of het ten uitvoer is gelegd, kan ik u niet zeggen, omdat daarvan alle
aanwijzing ontbreekt. Wij kennen alleen de minute of het concept van het stuk uit
's bisschops diversorium, zonder aanteekening of de vaststelling ervan is gevolgd.
de

- Wellicht is in 't begin der 16 eeuw nog een tweede concordaat met Gelre tot
stand gekomen; doch daaromtrent kan ik U nog geen zekerheid geven.
Met Holland zijn concordaten gesloten door Floris van Wevelinchoven, Frederik
van Blankenheim en Rudolf van Diepholt. Misschien is ook in 1525 een concordaat
tot stand gekomen. Althans van Januari 1526 zijn bewaard gebleven aanschrijvingen
van de wereldlijke overheid aan de wereldlijke ambtenaren, begeleidende eene
instructie omtrent de grenzen tusschen de wereldlijke en de kerkelijke rechtspraken.
Dit stuk heeft den vorm van een aanschrijving van 's keizers zijde, doch wordt
concordaat geheeten en is dus wellicht ontleend aan een verloren concordaat.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

CVI
En eindelijk valt te vermelden een afzonderlijk concordaat voor Zeeland, tusschen
de aartshertogen eenerzijds en den bisschop met den Domproost anderzijds in
1508 gesloten. - Waarom Zeeland de eer genoot van een afzonderlijk concordaat?
- Ik zal het u zeggen. Straks vermeldde ik reeds, dat de Zeeuwen door de kerk
werden geprezen om hun trouw en volgzaamheid. Deze eigenschappen uitten zich
natuurlijk ook met betrekking tot de kerkelijke rechtspraak. En zoo kon de kerkelijke
rechter in Zeeland veel verder gaan dan in andere streken. In Zeeland kon b.v. een
leek den anderen leek voor den deken vervolgen om schade of schuld; elders niet.
En het was nu in verband met die ruimere bevoegdheid van den kerkelijken rechter
in Zeeland, dat dit concordaat werd gesloten. Het is dan ook voor de kerk veel
voordeeliger dan de andere concordaten
Voor de andere deelen van het bisdom zijn geen concordaten gesloten, uit den
aard van de zaak. Immers het Nedersticht, Overijsel, Drente, Groningen met het
Gorecht hadden den bisschop tevens tot wereldlijk heer. Met zich zelf kon deze
geen concordaat sluiten. Dat de wereldlijke rechter in deze streken, ook ambtenaar
des bisschops, voorzichtig zal zijn geweest met zijn optreden tegen zijn kerkelijken
ambtgenoot, spreekt vanzelf. En het teekent voorzeker de krachtige ontwikkeling
der steden, wanneer wij Deventer niet ns maar meermalen zich zien verzetten
tegen aanmatiging der kerkelijke rechters; zooals ons zulk een verzet ook van grooter
steden bekend is.
De concordaten hebben echter nimmer duurzame vrede gebracht; telkens
ontbrandde de strijd opnieuw en was eene nieuwe overeenkomst noodig. Voor de
kennis van de verhouding tusschen de wereldlijke

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

CVII
en de kerkelijke rechtspraken zijn die overeenkomsten van het hoogste gewicht,
omdat zij de eenige bron zijn, die volkomen juist aanwijst de grens tusschen beide
jurisdicties.
En dan is vooral dat van 1434 tusschen Philips van Bourgondi en Rudolf van
Diepholt van groot belang voor de geschiedenis der kerkelijke rechtspraak. Ik zal u
niet vermoeien met eene ontleding van het lange stuk, dat blijkbaar met groote zorg
samengesteld was en alle punten in geschil tot oplossing zal hebben gebracht.
Beter dan eene opsomming der daarin behandelde zaken pleit voor 's graven
invloed, die hierin paal en perk stelde aan talrijke kerkelijke usurpatin, eene
rechtsgeleerde memorie van 's bisschops vicaris-generaal Gerardus de Randen,
die trachtte aan te toonen, dat het stuk niet wettig was. Het betoog kan den opsteller
in onze oogen niet verheffen, al streed hij voor de kerk, wier dienaar hij was, want
zijne argumenten kunnen den toets der kritiek niet doorstaan. Zoo heeft hij dan ook
door deze argumentatie zich de groote verontwaardiging op den hals gehaald van
's graven raad. Uit de Randen's lang vertoog, gesteld op naam der hooge kerkelijke
rechters, blijkt voldoende, dat de kerk niet van het concordaat gediend was.
Dit blijkt bovendien uit het feit, dat in 1504 de bisschop en de Domproost ook
meenden hunne zaak te dienen door eene minutieuse verhandeling tegen de
geldigheid van het concordaat. Evenals de Randen gingen bisschop Frederik en
Philibertus Naturelli hierbij te ver, zoodat de wijze, waarop de strijd van die zijde
werd gevoerd, ons in een zeer eigenaardig licht verschijnt.
Nimmer echter heeft de kerk het concordaat opgezegd; nimmer heeft zij een
voorstel gedaan om het

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

CVIII
concordaat te vervangen door eene andere, voor haar voordeeliger, overeenkomst.
De strijd werd steeds gevoerd door schending van het overeengekomene, steeds
dus de guerilla-oorlog, doch nimmer een koninklijk optreden, een meting van beider
krachten.
Dit teekent den toestand. De kerk, wier geestelijkheid reeds herhaaldelijk door
den bisschop had moeten worden vermaand wegens haar ongodsdienstig leven; wier geestelijkheid op sommige plaatsen zulk een ergerlijk leven leidde, dat den
wereldlijken rechter van kerkelijke zijde was toegekend de macht, de misdadige
klerken aan te houden, mits hen overleverend aan de kerkelijke overheid; - de kerk,
wier hoofd zijne ernstige vermaning had doen hooren tegen de dubbele kloosters,
doch zonder dat dit euvel overal was uitgeroeid; - de kerk zag haren geestelijken
invloed tanen, langzaam maar zeker. Straks kwam de noodzakelijke reformatie van
vele kloosters; de opbloei van de fraterhuizen der broeders des gemeenen levens,
die de vroomheid wilden redden van den ondergang; de uitvinding der boekdrukkunst,
die den menschelijken geest zijne groote ontwikkeling zou brengen; de ontdekking
van nieuwe werelddeelen; - en wat daar meer op de uiterlijke verhoudingen van zoo
ingrijpend belang zou zijn. En daarbinnen, in die kerk van het oude Trecht, kwam
een bisschop, die niet besefte, waar het om ging, of die althans de persoonlijke
kracht miste om te zijn, wat hij in die omstandigheden had moeten zijn. En Hendrik
van Beyeren riep eerst de hulp in van den keizer tegen zijn lastigen Gelderschen
nabuur, en wist toen niet beter te doen dan zijne wereldlijke macht aan Karel V over
te geven. Die afstand had kunnen zijn een daad van grootheid; - zij is het niet
geweest.
Bij deze afstand der temporaliteit van het Sticht

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

CIX
bleef den kerkelijken rechters hunne kerkelijke rechtspraak, doch haar omvang werd
bepaald door de opvatting dienaangaande van den zoo machtigen keizer. En hoe
's keizers opvatting was, kon den bisschop duidelijk zijn uit de talrijke memorin in
1525, dus een paar jaren van te voren, over dit onderwerp gewisseld. Of het toen
tot een concordaat is gekomen, is mij niet bekend, zooals ik U reeds zeide, maar
voldoende blijkt uit de tot ons gekomen bronnen, dat voortaan de rechtspraak aan
den staat zou behooren, en de kerk slechts disciplinaire bevoegdheid zou bezitten
tegenover hare ambtenaren en hare leden. Althans voor zoover de keizer daarvoor
geene afwijkende regeling trof, als b.v. voor de berechting der ketterij. Erkenning
der kerkelijke emuniteit, - goed, - tenzij het noodig geacht werd, de woning van den
Domdeken te doen bezetten door cluyvers (wereldlijke gerechtsbeambten), om 's
keizers wil uitgevoerd te zien. En in verband met de wereldlijke vervolging der ketterij,
zij het dan ook met steun van kerkelijke zijde, werd tevens afbreuk gedaan aan het
forum privilegiatum. Beriep de kerk zich op hare positie, - van 's keizers zijde werd
niet minder hooghartig geantwoord, dat Z.K.M. de misbruiken geenszins stond te
dulden, en dat hij als souverein de macht en den plicht had, de landen van herwerts
over te besturen.
En de ingezetenen dezer landen steunden den keizer. Het veldwinnen der nieuwe
leer had aan de kerk een machtig wapen ontnomen tegenover de ingezetenen. De
vrees voor ban en interdict moest verdwijnen en juist deze twee straffen deden veel meer dan geldstraffen - de middeleeuwers zich buigen voor den kerkelijken
rechter. Hoe kon 't ook anders? Ik zeide u in den aanvang, dat er slechts ne kerk
der geloovigen verondersteld werd en dat het mysterium unitatis den geloovigen
ten deel viel.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

CX
Uitgesloten te zijn uit die gemeenschap was meer dan menigeen kon dragen; om
dit te ontgaan legde hij het hoofd in den schoot. En wanneer hij dit niet deed, dan
trof het interdict, de cessatio a divinis, de plaats waar hij woonde of waarheen hij
zich ook begaf. Met indrukwekkende plechtigheden ging het uitspreken van zulk
een interdict gepaard, en vreeselijk was de druk crvan op de vrome geloovigen,
afgesneden, zoolang de straf duurde, van God. Doch sedert de ontluiking der nieuwe
denkbeelden op godsdienstig gebied verloren voor hunne aanhangers uitteraard
deze straffen hare kracht.
Zoo moest dus komen en is gekomen de vernietiging der kerkelijke rechtspraak
in het bisdom Utrecht, in den zin waarin wij haar bespraken. Ter harer uitvaart deden
verder dienst de bepalingen van het concilie van Trente, die ook de positie der
aartsdiakenen wijzigden, de verheffing van het bisdom Utrecht tot aartsbisdom en
de stichting der bisdommen Haarlem, Middelburg, Deventer en Groningen. En ten
slotte de tragische figuur van Philips II, die alles heeft gedaan om zijne nederlandsche
gewesten van zich te vervreemden.
Dwong de tijd mij niet, de lust zou mij leiden tot het trekken van een parallel
tusschen Karel den Groote en Karel V.
Dan zou opnieuw blijken, dat de geschiedenis zich nooit herhaalt, doch
daarnevens, dat er niets nieuws is onder de zon. Slechts hierop wil ik u wijzen, dat
zoowel in de insignin van Karel den Groote als in die van Karel V de kerk wordt
voorgesteld door de bovenhelft van den rijksappel, bekroond door het kruis. Doch
dat zoowel in 800 als ruim zeven eeuwen later die appel zelf berust in 's keizers
ne hand, terwijl zijne andere hand voert het zwaard der gerechtigheid.
Ik heb gezegd.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

CXI
Nadat de heer Joosting gesproken heeft, vraagt de heer Bussemaker het woord tot
het stellen van de vraag, of het ter vervollediging van het beeld niet wenschelijk
ware geweest de quaestie aan te roeren, in hoeverre door de leeken aanvankelijk
de kerkelijke rechtspraak werd gewaardeerd.
De heer Joosting constateert, dat er ongetwijfeld bij de leeken tegenover de
geestelijke rechtspraak antipathie en sympathie heeft bestaan, maar deze zijn
moeilijk te controleeren, daar alles afhing van den persoon van den deken. En in
dezelfde dekenie werd soms geklaagd, soms niet. Aanvankelijk was men zeker
beter uit bij de kerkelijke rechtspraak dan bij de wereldlijke, omdat het geding beter
vlotte en men vlugger geholpen werd, maar ook hier weer geldt: alles hangt van
persoon en plaats af. Zoodoende kan geen algemeene regel worden gegeven.
Als niemand meer het woord verlangt, betuigt de Voorzitter ook aan den heer
Joosting den dank der aanwezigen voor zijn belangwekkende voordracht en sluit
daarop de vergadering.
Na afloop hiervan vereenigden zich een aantal leden van het Genootschap tot het
brengen van het op het programma vermelde bezoek aan den Dom, waar de heer
F.J. Nieuwenhuis als bij uitstek deskundig leider toonde hoe de bouwgeschiedenis
van dit schoone kerkgebouw evenmin als zijn architectonische dtails meer geheimen
voor hem bezaten.
Aan den gemeenschappelijken maaltijd, te half zes in den huize Okhuyzen gehouden,
nam een veertigtal der leden deel.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

Onuitgegeven bescheiden nopens de berenning en de overgave


van Amersfoort in 1629,
Medegedeeld door W.E. van Dam van Isselt.
In 1629 sloeg Prins Frederik Hendrik het beleg voor 's-Hertogenbosch. Met het doel
hem tot het opbreken te nopen deed de Infante Isabella, die toen in de Spaansche
Nederlanden regeerde, daarop een leger van 35 40 duizend man bij Turnhout
verzamelen. De Graaf van den Berg werd met het bevel belast.
Eerst poogde deze door een rechtstreekschen aanval op den Prins den Bosch
te ontzetten. Daartoe rukte hij over Loon-op-Zand naar Helvoirt. Frederik Hendrik
had zich echter, ook naar buiten, te goed verschanst en de aanval werd afgeslagen.
Daarop trachtte van den Berg op indirecte wijze zijn doel te bereiken. Hij rukte bij
Boxmeer en Mook over de Maas en trok op Wesel, ten einde zich te vereenigen
met Keizerlijke hulptroepen, die onder Montecuculi in aantocht waren. Men zou
daarna over den IJsel in de Veluwe vallen, Holland bedreigen, Frederik Hendrik
nopen ter hulp te

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

2
snellen en aldus den Bosch bevrijden. Van den Berg had hierbij echter buiten den
Prins gerekend, die zich met de hem eigen vasthoudendheid niet van zijn eenmaal
opgevat plan liet afleiden en het beleg doorzette, daar hij Holland door de Utrechtsche
linie met de daarin aanwezige troepen behoorlijk beschermd achtte.
De maatregelen, ter verdediging van den IJsel genomen, waren onvoldoende,
terwijl de daarvoor aangewezen troepen te laat kwamen. In den nacht van 22 op
1)
23 Juli trokken de eerste vijandelijke afdeelingen bij Westervoort de rivier over en
verschansten zich op den linkeroever. Later verlegde van den Berg zijn legerplaats
en zijn brug tot tusschen Spankeren en Brummen.
Nadat hij hier in het laatst van Juli door de aankomst van Montecuculi's hoofdmacht
versterkt was, begon hij maatregelen te treffen om de onderneming tegen het hart
den

der Republiek door te zetten. Den 11 Augustus verliet Montecuculi met 10


12000 man voetvolk, 30 kornetten ruiterij en 12 tot 14 stukken geschut de legerplaats
2)
aan den IJsel en rukte over Ede, Lunteren en Barneveld op Amersfoort . Een andere
colonne onder den Graaf van Salazar trok langs den linker IJseloever op Hattem
Van den Berg bleef aan de rivier tot dekking van zijn legerplaats en van den
terugtocht.
Montecuculi ontmoette op de Veluwe geen tegenstand. De Grebbe-linie, niet
voltooid, werd verlaten. Ongehinderd kon hij tot Amersfoort oprukken. Zijn eerste
den

afdeelingen kwamen den 12


een korte be-

1)
2)

den

voor de vesting aan, de hoofdmacht den 13

. Na

Alle data, waarbij het tegendeel niet vermeld is, zijn N.S.
Toen hij voor Amersfoort kwam, was hij nog 8000 man voetvolk en 3000 ruiters met 11 stukken
geschut sterk.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

3
den

schieting doorstaan te hebben gaf de stad zich reeds den 14 na de derde


sommatie over.
Groot was de ontsteltenis, niet het minst te Utrecht en in Holland. Te Utrecht
wilden velen naar Holland vluchten, wat zij ook gedaan zouden hebben, had er niet
een groot garnizoen gelegen. En speelden de Pausgesinden daer dapper onder
1)
om de gemeente kleynmoedich te maken . Men sprak van verraad en gaf den
Remonstranten de schuld. Frederik Hendrik en de Staten van Holland eischten een
streng onderzoek. Eerstgenoemde schreef dienaangaande aan de Staten-Generaal:
Wij mynen dat het voor den dienst van den Lande nodig waare, dat een Exempel
gestatueert wierde over de Capiteinen die binnen Amersfoort geweest sijn, .... alsoo
2)
het eene saecke is die met stilswijgentheyt niet en behoord gepasseert te worden .
Hij gaf in overweging hen voor den Raad van State of voor den krijgsraad in het
leger te roepen.
Ook werd de vraag al spoedig gesteld en beantwoord, voor wie de voormalige
regeering van Amersfoort moest terecht staan. 11/21 Augustus 's avonds om 6 uur
rapporteerde een der Utrechtsche burgemeesters in de vroedschap, dat dien
3)
4)
morgen in de vergadering der Staten-Generaal de Heer van Sommelsdijk namens
den Raad van State medegedeeld had, hoe de burgemeester van Amersfoort, Mr.
Willem van Dam, en de oud-burgemeester Peter de Goyer bij den uitlegger op de
5)
rivier de Eem gevangen genomen en door de H.H. van de Admira-

1)
2)
3)
4)
5)

Van Aitzema. Saecken van Staet en Oorlog, I, blz. 865.


Brief aan Ha. Ho. Mo. dd. 16 Aug.
Het verkeer ging derhalve destijds reeds vrij snel.
De bekende Franois van Aerssen, die hierna meermalen zal genoemd worden.
Zooals op blz. 61 en 62 blijken zal, waren zij niet gevangen genomen, doch hadden zij zich
vrijwillig aangegeven.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

4
liteit te Amsterdam aan den Raad van State (destijds te Utrecht resideerende)
overgeleverd waren. Men wilde hen nu voor dien Raad doen terecht staan, doch
de Gedeputeerden van de Provincie Utrecht in de Generaliteit hadden verzocht de
zaak aan te houden, opdat men het gevoelen van zijn principalen zou kunnen
inwinnen.
In de vroedschap van Utrecht besloot men, als de meening van Stadswege te
kennen te geven, dat men om verscheyden redenen de Generaliteyt de judicature
in desen zal toestaen, mits hebbende acte van non preiudicie soo ten regard vande
1)
Staten als de stadt van Utrecht . Reeds bij resolutie van 21 Augustus bepaalden
de Staten-Generaal, dat beide genoemde personen door den Raad van State in
bewaerder hant sullen worden gehouden oock van den anderen gesepareert om
hiernae op de gelegentheyt vant overgaen van de voorss. stadt (Amersfoort)
geexamineert te worden.
De Gedeputeerde Staten van Utrecht gaven toestemming, dat de leden der
regeering van Amersfoort voor genoemden Raad zouden terecht staan, midts bij
deselve daerover passerende behoorlijcke acte van non preiuditie, voor zoo veel
als aengaet de hoocheyt ende Jurisdictie der Stadt, Steden ende Lande van Utrecht
(Res. d.d. 12 Aug. O.S.). De Raad van State scheen overigens slechts over
2)
krijgslieden te vonnissen .
Voor de kennis van hetgeen destijds te Amersfoort voorgevallen is, staan tal van
bronnen ter beschik-

1)
2)

Zie de vroedschapsnotulen van Utrecht op den genoemden datum.


Zie den hierna afgedrukten brief van A. van der Borre, blz. 56.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

5
king. Naast de speciaal Amersfoortsche als Verhoeven, Matthaeus en van Bemmel
1)
wijdt ook Bor menige bladzijde aan de overgave van 1629 . Verder heeft men van
2)
Aitzema, van der Capellen enz. Bovendien zijn de beschrijvingen van hen, die bij
de overgave tegenwoordig of daarbij betrokken zijn geweest, van beteekenis. In dit
opzicht trekt wel het verhaal, door Mr. Willem van Dam in 't ruuw (in potlood) en
met er haast ende vreese van interruptie gestelt in mijne gevankenisse den 20 Aug.
1629 in de eerste plaats de aandacht. Het werd eertijds door Dr. N.P. Visscher in
3)
de Berigten van het Historisch Genootschap te Utrecht (1849) medegedeeld .
Een andere belangrijke bijdrage vormen de Stukken betreffende de overgave
van Amersfoort aen den Keyserl. Generael Montecuculi in 1629, voorkomende in
Dodt van Flensburg's Archief voor kerkelijke en wereldsche geschiedenissen,
4)
inzonderheid van Utrecht . Daar vindt men een brief uit het jaar 1692 van Mr. Pieter
ie

5)

van Dam, advocaat der O.-I. Comp te Amsterdam , oudsten zoon van Mr. Willem
van Dam aan Matthaeus. Van Dam, van Amsterdam naar Zeeland reizende,
vermoedelijk om aldaar de vergadering van Heeren Zeventienen bij te wonen, had
aan den Uithoorn Matthaeus ontmoet en van hem vernomen, dat hij een geschiedenis
van Amersfoort onderhanden had. Op verzoek van Matthaeus zond van Dam hem
na zijn terugkeer te Amsterdam de

1)
2)
3)
4)
5)

Pieter Bor. Gelegentheyt van 's-Hertogenbosch, blz. 240 tot 274.


A. van der Capellen, Gedenkschriften, Deel I.
Tweede Deel, Eerste Stuk (1849), blz. 147 e.v.
IIe Deel, blz. 93 e.v.
Hij heet hier ten onrechte L. van Dam.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

6
op 1629 betrekking hebbende papieren uit de nalatenschap zijns vaders ter
kennisneming.
Behalve een opsomming van een zestal ter zake dienende bescheiden, die echter
niet afgedrukt zijn, en enkele herinneringen van Mr. Pieter van Dam uit zijne jeugd
vindt men bij Dodt van Flensburg een naecte ende waerachtige verklaringe van
Willem van Hardevelt, in 1629 eveneens burgemeester van Amersfoort en derhalve
ook gevonnisd, alsmede een stuk van diens hand om te bewijzen dat mijn sententie
op opgeraepte calumnien is gefundeert.
In zijne n jaar later, d.i. in 1693, verschenen geschiedenis van Amersfoort heeft
Matthaeus zeer veel uit deze gegevens geput, wat o a. hieruit blijkt, dat hij 3 der 6
door Mr. Pieter van Dam opgesomde bescheiden in extenso overnam.
De voorwaarden van de overgave van Amersfoort, ook door van Aitzema vermeld,
sten

werden opgenomen in Deel II van den 23


1)

jaargang (1867) van de Kronijk van


ste

het Historisch Genootschap te Utrecht , terwijl ook de 29 jaargang op blz. 158


2)
e.v. nog enkele bijzonderheden uit het archief van Hilten bevat nopens het verzoek,
in 1631 door Amersfoort aan den Prins, den Raad van State en de Generaliteit
gedaan, om vergoeding voor de in 1629 geleden schade.
De overgang van Amersfoort in 1629, door Dr. B. Tideman Jz. behandeld in den
jaargang 1903 van het tijdschrift Uit de Remonstrantsche Broeder-

1)
2)

Blz. 197 e.v.


Antonis van Hilten, destijds secretaris der Staten 's Lands van Utrecht.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

7
1)

schap , vestigde mijne aandacht op een viertal onuitgegeven brieven, dien overgang
betreffende, alle kort na de overgave op schrift gesteld en dienaangaande vele
wetenswaardigheden bevattende. Twee dier brieven zijn van de hand van Mr. Willem
van Dam. Daaronder is de door Mr. Pieter van Dam genoemde, doch bij Dodt van
2)
Flensburg niet afgedrukte brief, d.d. 7 Aug. 1629 aan zijn broeder Dr. Pieter van
Dam, geneesheer, eerst te Amersfoort, later te Utrecht.
3)
Die brieven, hierachter afgedrukt , bevatten tal van tot nu toe onbekende
wetenswaardigheden, die een eigenaardig licht werpen op hetgeen te Amersfoort
tijdens de overgave van 1629 is geschied en op de wijze, waarop de schuldigen
door den Raad van State gevonnisd zijn. De spoedige overgave der stad is destijds
en ook later door vele geschiedschrijvers streng veroordeeld. Van de nieuweren
zegt Bosscha: Amersfoort werd, na een flaauwe verdediging - zoo het doelloos
verschieten van vele duizenden ponden buskruid den naam van verdediging dragen
4)
mag, door de Bezetting, onder goedkeuring der Regering lafhartig overgegeven .
De Bordes daarentegen vermeende: dat veel ter verontschuldiging van de
spoedige overgave kan worden aangevoerd en heeft in een uitvoerige, met

1)
2)

Blz. 144 e.v.


O.S. Mr. Pieter van Dam schrijft ten onrechte van den brief door mijn vader aan mijn oom
den

zaliger geschreven den 8 Aug. 1629. Zooals hieronder blijken zal, is de brief van den 7
sten

3)
4)

Aug., alleen het P.S. van den 8


.
Zie blz. 35 e.v.
Bosscha. Nerlands heldendaden te land. 1834. I, blz. 457/8.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

8
vele bronnen gestaafde beschrijving van den gang van zaken zijn meening nader
1)
gestaafd . Gelet op alle omstandigheden acht hij de regering te verontschuldigen,
dat zij trachtte een goed verdrag te verkrijgen, zoodra de bevelhebber had te kennen
gegeven, dat de stad niet langer te verdedigen was en gevaar liep door eenen storm
ingenomen te worden, waardoor de inwoners aan alle gruwelen van plundering en
2)
moord blootgesteld zouden zijn .
Wij gelooven, dat de vier hier mede te deelen bescheiden, wier inhoud de Bordes
hoogstwaarschijnlijk onbekend was, zijn uitspraak ten volle wettigen. Uit die brieven
blijkt, mede in verband met reeds bekende feiten, het volgende:
o

1 . Heeft Mr. Willem van Dam als ordinaris-compareerende in de Gedeputeerde


Staten van Utrecht, aldaar, zoodra de vijand den IJsel overgetrokken was, herhaalde
malen aangedrongen op ondersteuning en in het bijzonder op het aanleggen van
een landweeringe van de Grebbe naar Amersfoort (Stelling van de Geldersche
Vallei). Het genoemde college was echter aanvankelijk seer perplex en van onse
(Amersfoort's) defentie despererende. Later besloot men de landweeringe bij
provisie bij Utrecht te beginnen, d.i. de Utrechtsche linie in te richten, die Amersfoort
ongedekt liet. Daarna zou ook Amersfoort beschermd worden, doch het was van te
voren na te gaan, dat de tijd hiertoe ontbreken zou. De Gedeputeerde Staten waren
ongeneigd op dit besluit terug te komen, waarop Van Dam namens die van
Amersfoort ertegen protesteerde, dat de stad aan de ge-

1)
2)

De verdediging van Nederland in 1629, door J.P. de Bordes, blz. 185-201.


Als voren, blz. 196.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

9
nade des vijands werd overgelaten en verklaarde: in alle gevalle, genegen te wesen
het uyterste te willen waghen met het opsetten van goedt en bloedt; ende haer
ontschuldigh te houden, van allen t'geene men aldaer, nae constitutie van tijt en
1)
zaaken, uyt hoogh dringender noodt, zoude mogen doen . Terecht klaagde Van
Dam, dat wij als ledematen van een lit afgesnede en ten proye van den viandt
gestelt werden. Op het allerlaatst is men nog overgegaan tot het aanleggen van
2)
een borstwering, doch met geheel onvoldoende krachten .
o

sten

3)

2 . Den 25
Juli werden de burgemeesters de Goyer en Westrenen naar
Utrecht en Amsterdam gecommitteerd, die in 't wedercomen rapporteerden, dat de
4)
Staten van Utrecht gantsch geen staet en maeckten om Amersfoort te defenderen .
o

3 . Aan de Regeering van Amersfoort werd voor en te na - zoowel door de Staten


van Utrecht als door de Gecommitteerden van Holland en Utrecht, die twee dagen
voor de insluiting te Amersfoort kwamen - voorgehouden, dat de stad niet defensibel
of tegens eene belegeringe niet houwbaar en was. Den burgemeesters werd
aangeraden, dat zij sich niet op hun couragie souden verlaaten, dat sij hun eyge
swakhijd niet en kenden, dat de stadt niet defensibel was, al waarender ook 4000
5)
ia 5000 mannen in . Verband hiermede hield ook het

1)
2)
3)
4)
5)

Res. Ged. St. v. Utr. d.d. 21/31 Juli 1629.


Volgens van Hardevelt werkten er enkele dagen voor de aankomst des vijands ongeveer 60
man aan de landwering!
Beiden waren in 1629 schepen, tevens oud-burgemeesters. Deze werden in schrifturen veelal
burgemeesters genoemd.
Mededeeling van den burgemeester van Hardevelt bij Dodt van Flensburg, t.a.p. blz. 95.
Idem van Mr. Willem van Dam in zijn gevangenis. Conform het Verhael vande proceduren,
enz.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

10
meermalen herhaald advies - zoowel van de Staten bij monde van den ontvanger
Berck als van de evengenoemde gecommitteerden - om de vrouwen en kinderen
uit de stad te brengen, alsmede het overtollige koren, opdat de stad een minder
groote aantrekkingskracht op den vijand zou hebben.
o

4 . Mr. Willem van Dam en Peter de Goyer werden, ten einde ondersteuning te
vragen, met brieven van credentie naar den Prins in het leger voor den Bosch
gezonden. Deze had zijn krijgsvolk echter in de loopgraven noodig, te meer, daar
1)
de vijand zich bij Herenthals verzamelde . Ook vond hij het ongeraden om zijn
troepen te versnipperen, waardoor zij bij gedeelten geslagen konden worden en
oordeelde hij, dat zij in een plaats niet defensibel wesende als Amersfoort ligtelijk
2)
bij een accoordt niet t'onbruik voor de landen dienste gemaakt mogte werden .
Toen de burgemeesters daarop den Prins afvroegen, hoe zij zich dan moesten
gedragen, wanneer de vijand voor de stad kwam, kregen zij deze merkwaardige
woorden ten antwoord: Indien ik spreken soude op sijn soldaats, of waart gij
soldaaten, ik soude seggen, vegt dat gij berst, maar nu sijt gij burgers. Bij deze
woorden maakte hij een schouderophalend gebaar en gaf te kennen, dat men zich
met een schikking zou moeten behelpen. In verband hiermede beval ook de Prins
2)
aan, om alles uit Amersfoort in veiligheid te brengen , wat echter door den
tegenstand der burgers niet in tijds geschied is. Dat inderdaad de ernstige wil om
het beleg van 's-Hertogenbosch door

1)
2)
2)

Van Aitzema, I, blz. 864/8.


Mededeelingen van Mr. Willem van Dam in de gevangenis.
Mededeelingen van Mr. Willem van Dam in de gevangenis.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

11
te zetten de voornaamste reden voor den Prins geweest is, waarom hij zijn handen
van Amersfoort aftrok, blijkt ook uit de brieven van voorschrijvens, d.d. 11 Febr.
1631 door de Gedeputeerde Staten van Utrecht aan den Prins, den Raad van State
en de Staten-Generaal gericht bij het verzoek van Amersfoort om vergoeding voor
de in 1629 door de inname geleden overgroote schade en onkosten. In die brieven
werd tot tweemaal toe gedoeld op het verband tusschen het volhouden van het
beleg van den Bosch - een landsbelang - en de schade, door Amersfoort geleden.
Deze zinspeling was den Heeren in den Haag echter niet zeer aangenaam, want
de Gedeputeerden kregen hunnen brief terug om er die tirade uit te doen vervallen,
1)
daar het verzoek anders veel kans had afgeslagen te zullen worden .
o

5 . De toestand, waarin de vestingwerken verkeerden, was allertreurigst. De


buitenwal tusschen de Utrechtsche en de Koppelpoort was in langen tijd niet in orde
gemaakt; men kon er met paarden tegen oprijden. Over een groote uitgestrektheid
bestond de wal in het geheel niet. Ook kon de vijand de gracht aan de bergzijde
2)
bijna doen droog loopen . Zooals van Dam aan Naeranus schreef, waren de defecten
3)
te veel om in zoo'n korten tijd hersteld te worden .
o

6 . De bezetting was geheel onvoldoende. Zij bestond aanvankelijk slechts uit 3


vendels Amers-

1)
2)
3)

ste

Kronijk Historisch Genootschap, 29 jaargang, blz. 158 tot 163


Van Aitzema, I, 864/8. Zie ook van Dam's mededeelingen in de gevangenis, blz. 155.
Bor, blz. 245/6 vermeldt uitvoerig, wat er volgens de meening van den commandant en den
krijgsraad aan de vestingwerken mankeerde.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

12
foortsche burgers, bij wie zoowel tucht als oefening veel te wenschen overlieten.
Aan geschut bezat men slechts 4 metalen en een ijzeren stuk, waaronder n
1)
gebarsten; voorts 5 6 haacken , die bijna allen barstten. Er was geen man, die
met de bediening van het geschut vertrouwd was.
Kort voor de berenning zijn daarop nog eenige troepen binnen Amersfoort
gekomen, te weten n Hollandsche compagnie van den kapitein de Vries uit
Amsterdam, 3 Zweedsche en 2 Duitsche compagnien voetvolk, benevens een
vendel ruiters van den ritmeester Chieze. Van Dam zegt, dat deze macht omtrent
600 combatans sterk was; van Hardevelt noemt het bedrag van 4 500. Het voetvolk
was trouwens niet in zijn geheel voor Amersfoort bestemd, doch ten deele
2)
toevalligerwijze door den vijand op die plaats teruggeworpen . Deze geringe macht
was ten eenen male onvoldoende voor de verdediging van een vesting, in omtrek
35 3600 M. groot en die te voren met 5000 man niet defensibel geoordeeld werd.
den

Op het allerlaatste oogenblik, den 11 Aug., schreef Prins Frederik Hendrik aan
de Gedeputeerde Staten van Utrecht, hoe hij het in verband met 's vijands
waarschijnlijk oprukken naar het hart des lands noodig achtte, dat eenige
compagnien onder een bekwamen bevelhebber naar Amersfoort werden gezonden.
Hoewel de Gedeputeerde Staten bij ontvangst van dezen brief wisten, dat de vijand
te

1)

2)

Haken waren een zwaar soort van geweren. Zij ontleenden hun naam aan een haakvormig
uitsteeksel, aan de onderzijde van den loop aangebracht. Dit uitstekend gedeelte, tegen de
buitenzijde van den vestingmuur steunende, ving den terugslag op. Men kende heele, dubbele,
dubbel-dubbele en halve haken.
Dodt van Flensburg, t.a.p, blz. 98.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

13
Ede en tegen Amersfoort in opmarsch was, besloten zij niettemin den terugkeer af
te wachten van van Amerongen, die naar den Prins gezonden was om hem omtrent
den toestand van de stad in te lichten. Deze blijkbare onwil van de Gedeputeerde
Staten om Amersfoort hulp te verleenen, oefende een hoogst nadeeligen invloed
1)
uit op den geest der Regeering en van de inwoners van die stad . Ten slotte werd
de kolonel Morgan met eenige sterke compagnien ter ondersteuning van het
garnizoen van Amersfoort aangewezen, doch die stad was toen reeds ingesloten
en Morgan rukte daarop binnen Naarden.
o

7 . De bevelhebber, dien men voor zulk een uiterst moeielijk commando aanwees
en die door energie en zaakkennis had moeten uitblinken, was in geen enkel opzicht
voor zijn taak berekend. De burgemeester van Hardevelt deelt omtrent van Dorp
mede, dat hij geen dinck ter harten nam, ende na geen commandement en trachte,
maer hem met wijn ende een pijp taback opvulde. De Bordes noemt hem bepaald
lafhartig. Zooveel is zeker, dat hij allerminst de leiding in handen had en ten slotte
hn ontmoedigde, die de verdediging nog wilden voortzetten. Er bestond geen
behoorlijke afbakening tusschen het gezag van den magistraat en dat van den
militairen commandant, want na de overgave der stad was men nog in het onzekere
omtrent de vraag, wien het bewaren van de sleutels der poorten was toevertrouwd.
Van Dorp had ze in ieder geval niet verzocht. Door dit gemis aan overleg werd de
eerste vijandelijke parlementair buiten voorkennis van den

1)

De Bordes, t.a.p., blz. 188/9.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

14
1)

Raad door de ruiters van Chieze binnengelaten . Op den dienst der burgers was
niet de minste orde gesteld. Zooals dat gewoonlijk onder dergelijke omstandigheden
geschiedt, nam men aanvankelijk overdreven veiligheidsmaatregelen Alle soldaten
en burgers waren hooft voor hooft twee dagen continuelijk op de wal, doch toen
de vijand zijn aanval doorzette, waren de burgers seer vermoit, zoodat men deselve
al veel van de walle begon te misse. Onder de burgers was groote disordre en
2)
geen absoluit commandement als wel over de soldaten . Evenmin had van Dorp
orde gesteld op het verbruik der munitie, zoodat bijna de helft van het kruit vrijwel
doelloos verschoten was, vrdat de vijand feitelijk nog iets ondernomen had. Ook
den

het binnenkomen van 1500 man des vijands in den avond van den 14 , wat in
strijd was met de capitulatie, getuigt van slappe tucht onder de wachten.
o

8 . Al, wat van Dam tijdens de onderhandelingen met den vijand gedaan heeft,
den

geschiedde namens den geheelen Raad. Reeds den 13 's avonds wilde men tot
3)
een accoord besluiten, toen Aert van Deuverden , die uyt sijn klederen den
gantschen dag

1)
2)
3)

Dodt van Flensburg, II, blz. 98. Ook in van Dorp's vonnis wordt de aandacht gevestigd op
deze onregelmatigheden.
Mededeeling van Mr. Willem van Dam in de gevangenis. Zie ook den hierna afgedrukten brief
aan zijn broeder.
Aernout van Duverden was destijds schepen te Amersfoort. In de Statenvergadering van 15
April 1630 wilden Stad en Steden hem n.b. benoemd zien tot schout van Amersfoort, doch
de Heeren van de twee Vrstemmende Leden waren ertegen. Na vele oneenigheden over
deze benoeming werd 3 Maart 1631 Jonker Walraven van Arckel benoemd, die ook vr
Montecuculi's komst te Amersfoort aldaar het schoutambt bekleed had. De kleine steden
gingen nu met de Vrstemmende Leden mede.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

15
tot 's avonts laet toe te bedde hadde gelegen, meer gedroncken als gegeten
1)
hebbende , zich daartegen verklaarde. Daarom ging dien avond nog geen
parlementair uit. Hiertoe werd eerst den volgenden avond, soo wel met inclinatie
en goetvinden van de crijchsraet als van de magistraet, alsmede door de
bijeengeroepen 16 van de gequalificeerdste burgers sonder eenige oppositie
besloten, toen van Dorp verklaard had dat men de aenstaende nacht groot perykel
2)
soude loopen . Niettegenstaande van Dam ernstig aanhield daarvan gexcuseerd
te mogen worden, werd hij versogt en gecommitteert, omme als ostagir in 't leger
te gaan en met den viand te accordeeren volgens eene hem door den magistraat
medegegeven instructie, de ontwerp-artikelen der overgave inhoudende. Toen hij
met Montecuculi tot een accoord gekomen was, is van Dam naar Amersfoort
teruggekeerd en heeft de ontwerp-capitulatie aan den krijgsraad en den magistraat
voorgehouden. Alles bij de heeren seer goet gevonden sijnde, ben ik met advys
2)
van de heeren weder na buiten gegaen, omme beschijt te zeggen . Alle het gene
3)
dat hier inne geschiet is, is 't werk vande magistraat en niet van mij .
den

Toen de Keizerlijken, in strijd met de capitulatie, nog in den avond van den 14
4)
Augustus met 1500 man binnen de stad rukten , bevond van Dam zich

1)
2)
2)
3)
4)

Dodt van Flensburg, II, blz. 99.


Mededeelingen van Mr. Willem van Dam in de gevangenis. Conform het Verhael vande
proceduren, enz.
Mededeelingen van Mr. Willem van Dam in de gevangenis. Conform het Verhael vande
proceduren, enz.
Conform Mr. Willem van Dam's brief aan zijn broeder en het Verhael vande proceduren,
enz.
Art. 8 der capitulatie luidde: Dat dese Stadt niet meer sall beswaert worden met garnisoenen,
dan van duysent mannen, van het beste gedisciplineert volck, welck geen overlast aende
borgerie sall doen, alles buyten costen ende lasten vande gemeente ende op haer eygen
servitien (niettemin leed de stad, voornamelijk bij den aftocht des vijands, voor ruim 80 duizend
gulden schade), terwijl art. 11 bepaalde: Dat sijn Gen. sall sijn desen avont meester vande
poorten mette sleutelen, mits datter geen soldaten inde stadt sullen comen voor morgen
avont.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

16
bij den vijandelijken bevelhebber aan de molens buiten de Utrechtsche poort en
1)
was derhalve niet in staat, in dit opzicht iets te verrichten of te verhinderen . Het is
dan ook geheel zonder grond, dat de Bordes schrijft, hoe het ontijdig bezetten der
poorten een gevolg was van het zwakke gedrag van van Dam tegenover Montecuculi
2)
en in strijd met de instructie, welke hij van den Raad had ontvangen . Van Dam
handelde volkomen in opdracht van den Raad, die het ontwerp contract goedgekeurd
had, waarin reeds de bepaling nopens het tijdstip van het bezetten der poorten
opgenomen was. Later werd door 6 7 Raden dienaangaande nog de eisch gesteld,
dien men van Dam nazond, dat de vijand dien avond nog niet in het bezit van de
poorten zou komen. Van Dam kon echter, ondanks zijn aanhouden, in deze van
Montecuculi geen uitstel bekomen. Zeer duidelijk blijkt dit uit zijn brief aan Naeranus.
3)
Van een laf gedrag, zooals de Bordes het noemt , is dan ook geen sprake.
Ondanks al deze feiten velde de Raad van State een zeer streng vonnis,
inzonderheid over den burgemeester van Dam en den schepen de Goyer. Dit moet,
behalve aan de aanmaning van Prins Frederik

1)
2)
3)

Mededeelingen van Mr. Willem van Dam in de gevangenis. Conform zijn brief aan zijn broeder
en dien aan Naeranus.
T.a.p. blz. 194.
T.a.p. blz. 196.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

17
1)

Hendrik om een Exempel te statueeren , aan twee redenen worden toegeschreven:


o

1 . Heeft vooral de Raad van State aan de overgave van Amersfoort - dat vr
de ontworpen Utrechtsche linie gelegen was en welks val derhalve met het behoud
dier linie in geenerlei verband stond - een overdreven beteekenis voor den Lande
toegeschreven, om op die wijze de aandacht af te leiden van een zelf begaan
verzuim. Waren tijdig afdoende maatregelen voor de verdediging van den IJsel
genomen, dan was de geheele Veluwe voor een vijandelijken inval gespaard
gebleven. Duidelijk doet van Dam dit tot tweemaal toe in zijn schrijven aan Naeranus
uitkomen.
o

2 . Waren de Goyer en van Dam Remonstrant, welk geloof destijds te Amersfoort


vele aanhangers vond. Door hen onder verdenking te brengen van met den vijand
geheuld te hebben, wilde men de Remonstrantsche partij in de geheele Republiek
in discrediet brengen. Ds. Tideman heeft dit in zijn bovenaangehaald geschrift nader
uiteengezet. Ook op dezen grond liet van Dam in zijn brief aan Naeranus het licht
vallen. Volgens hem bleek dit ook eenigermate uit het vonnis van van Hardevelt,
die, hoewel hij presideerend burgemeester was en alles tezamen met van Dam
gedaan had, in vele zaken gepardonneerd werd, terwijl men aan van Dam zelfs een
zwaar opgenomen zaak ten laste legde, die niettemin door van Hardevelt bedreven
was, nl. het aan de Vroedschap mededeelen van de ongunstige meening van den
Prins, de Gedeputeerden van Holland en Utrecht enz. nopens de verdedigbaarheid

1)

Zie blz. 3.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

18
1)

van Amersfoort . Ook uit van Hardevelt's memorie, opgesteld om te toonen, dat zijn
vonnis op opgeraepte calumnin is gefundeert, blijkt, dat men het speciaal op de
Remonstranten had gemunt. Immers daarin spreekt hij over een burgemeester, die
als gecommitteerde te Amersfoort geweest was, dan doordien hij geen Arminiaen
2)
was ofte andersins suspect, is ongemolesteert gebleven .
Dat van Dam en de Goyer zich geenszins schuldiger gevoelden dan ieder ander
regeeringspersoon, die tot de overgave medegewerkt had, ja, dat zij overtuigd waren
in de gegeven omstandigheden niet anders te hebben kunnen handelen, bewijst
ook het feit, dat zij voornemens waren zich naar Utrecht te begeven om daar hun
handelwijze toe te lichten en zich vrijwillig op de Zuiderzee aan de HH. van de
3)
Admiraliteit van Amsterdam bekend hebben gemaakt . Uit van Dam's brief aan zijn
broeder blijkt, dat hij onmiddellijk tot de Staten te Utrecht had willen gaan om zich
te verdedigen, doch Montecuculi liet hem aanvankelijk niet vertrekken. Daar de
directe weg door troepen onveilig werd gemaakt, reisden zij later over Amsterdam
naar Utrecht. IIier werden zij op last van den Raad van State in de herberg het
Poortje gearresteerd en - ondanks protest, omdat zij den Staten van Utrecht en niet
den Raad

1)
2)
3)

Zie blz. 21.


Zie Dodt van Flensburg, t.a.p., blz. 98.
De Bordes, blz. 225/6, deelt mede, hoe men, ten einde den vijand te verhinderen met
gewapende vaartuigen uit de Eem de Zuiderzee onveilig te maken, aan de Admiraliteit van
Amsterdam den last gegeven had om een of twee gewapende vaartuigen voor den mond
van die rivier te doen postvatten.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

19
1)

2)

van State subject waren - op Hasenberch gevangen gezet .


Reeds dadelijk wendden zij zich per request tot de Gedeputeerde Staten van
Utrecht, opdat hun detentie mocht ophouden en zij zich voor Ha. Ed. Mo. mochten
verdedigen, doch na rijp beraad besloten Gedeputeerden de zaak te verwijzen naar
3)
den Raad van State, behoudens de hiervr genoemde acte van non-prejuditie .
Na zes weken gevangen gezeten te hebben, dienden van Dam en de Goyer
opnieuw, nu met van Hardevelt, een verzoek in aan de Gedeputeerden van Utrecht.
Zij verklaarden zich geen kwaad bewust te zijn; al hun handelingen hadden slechts
ten doel gehad om hun stad en gemeente van een onvermijdelijke ruyne en pillage
ende het inleggende garnizoen ten dienste van den Lande te preserveren. Zij
verzochten nu, dat Gedeputeerde Staten van haer persoonen, comportementen,
actin, gedaene devoiren ende beijveringe van 't gemeene beste, favorabele
attestatie geliefden te geven en met dat doel enkelen uit hun college wilden
afvaardigen naar den Raad van State, ten eynde sij supplianten nevens de andere
gevangens, ut haere langhe, verdrietige ende ignomineuse detentie, salva honore
sten

costeloos mogen werden ontslagen. Bij res. van den 22


Sept. 1629 besloten
Gedeputeerden dat extracten sullen werden gemaeckt vant gene roerende der
supplianten gedaene goede devoiren tot conservatie der stad Amersfoort voor het
overgaen vande selve aenden vijandt alhier ter vergaderinge genoteert is. Die

1)
2)
3)

Het tegenwoordige stadhuis, toenmaals stadsgevangenis.


Van Aitzema, t.a.p.
Res. d.d. 12 Aug. 1629. O.S.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

20
extracten zouden aan den Raad van State worden ingediend, terwijl tevens 4 Heeren
aangewezen werden om de zaak der requestranten aldaar mondeling te bepleiten.
den

Ondanks deze aanbeveling sprak de Raad van State den 5 October 1629, daartoe
te Utrecht overgekomen, zijn vonnis uit. De groene kamer van het stadhuis was
voor deze gelegenheid door de vroedschap van Utrecht dienzelfden morgen ter
1)
beschikking gesteld .
Op welke eigenaardige wijze de Raad van State tijdens het onderzoek te werk
ging, blijkt uit de hierna afgedrukte bescheiden op menige plaats, vooral uit den
brief van van Dam aan Naeranus. Slechts twee leden van dat college hielden het
onderzoek. Ook viel men over allerlei kleinigheden. Van der Borre stelde dan ook
terecht de vraag: Daermen soo vraecht ende op sulcke beuselingen staet, heeft
men daer wel wat van gewichte tot beswaringe? en kwam tot de slotsom: Uwe E.
can hieruyt sien, hoe men 't soect. En van Dam schreef: Alles wordt ten ergste
2)
geduit . Teekenend is het ook, dat van Aerssen, de bekende tegenstander van van
Oldenbarnevelt, het onderzoek leidde.
Korten tijd daarna verschenen de Sententien Vanden Raedt van State der
Vereenighde Nederlanden, over die ghene die schuldigh geweest zijn aen het
overgeven der Stadt Amersfoort, ende het huys ter Eem in druk bij de erven van
3)
Wouw, ordinaris drukkers van de Hog. Mog. Heeren Staten-Generael .

1)
2)

Zie de vroedschapsres. van 25 Sept. 1629. O.S.


Mededeeling van Mr. Willem van Dam in de gevangenis. Conform het Verhael vande
Proceduren, enz.

3)

Knuttel. Pamfletten-catalogus van de Koninklijke Bibliotheek, n . 3871. In afschrift berusten

deze sententin in het archief van de Hooge Militaire Vierschaar (Algemeen Rijksarchief), n .
176. Register van partin, 1629-1631.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

21
Daaruit blijkt, dat kapitein Tertulianus van Dorp, die te Amersfoort gecommandeerd
had, toen de stad aan den vijand werd overgegeven en die sedert voortvluchtig
1)
was , zich in zijn commandement niet gedragen had, zooals hij eer- en eedshalve
schuldig was te doen, daarom gecasseerd werd van zijn compagnie, terwijl hij verder
zijn leven lang gebannen werd uit de Vereenigde Provincin. Mede zeer streng
waren de vonnissen tegen van Hardevelt, van Dam en de Goyer uitgesproken,
niettegenstaande de oude en de nieuwe magistraat zeer gunstige verklaringen
nopens hen afgegeven hadden. Willem van Hardevelt, eerste en presideerend
burgemeester, werd incapabel verklaard om voortaan eenig magistraatsambt in de
Vereenigde Provincin te bekleeden, omdat hij geen maatregelen getroffen had om
de stad intijds van ammunitie enz. te doen voorzien, terwijl hem ook verschillende,
tijdens het beleg begane vergrijpen en informaliteiten werden ten laste gelegd. De
burgemeester Willem van Dam, destijds nog evenals van Hardevelt en de Goyer
gevangen op den huize Hasenberg, werd verklaard te zijn inhabyl om voort-aen
eenige Staet ofte officie te moghen bedienen. Bannende den selven uyt de
Vereenighde Provincin enz., sijn leven langh geduyrende. Hij werd voornamelijk
ervan beschuldigd, een verkeerden indruk gevestigd te hebben nopens de meening
van den Prins, de Staten van Utrecht en van de Gedeputeerden uit Holland en
Utrecht omtrent de verdedigbaarheid van Amersfoort, voorts te zeer geneigd geweest
te zijn

1)

Na met de bezetting van Amersfoort te Utrecht aangekomen te zijn, vluchtte hij over Zeeland
naar het buitenland.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

22
tot een spoedige overgave en hiertoe werkdadig bijgedragen te hebben. Peter de
Goyer, die niet naar het leger van Montecuculi gegaan was om te onderhandelen,
doch wien overigens dezelfde feiten ten laste werden gelegd als aan van Dam, werd
insgelijks inhabyl verklaard en verder voor zes jaar verbannen.
Vonnissen van geringere beteekenis kregen nog Johan Carremans, schepen en
burgerhopman, die de oorzaak was geweest, dat nog op den bewusten avond van
den

den 14 Augustus een vijandelijke macht binnen de poorten kwam, de sergeant


1)
Jan Woutersz. Cloeck, die het Huis ter Eem verlaten had, de schout van Amersfoort
Walraven van Arckel en eenige der compagniescommandanten.
Na de overgave van Amersfoort had de oude magistraat geweigerd verder dienst
te doen en inzonderheid om de bewuste 1500 man Keizerlijke troepen in te
kwartieren. Ook had hij Montecuculi geen vereering willen geven. Daarom bedankte
den

hij hem den 16 Augustus en benoemde toen een nieuwen, die gedurende zijn
2)
3)
verder verblijf in de stad aanbleef . Ook deze magistraat werd gestraft en wel,
omdat zij zich niet alleen had laten gebruiken in den eed of dienst des vijands, doch
bovendien

1)

De schout te Amersfoort werd door den Stadhouder benoemd. Zijn bemoeienis strekte zich
voornamelijk over de rechtspraak uit. Destijds had de betrekking weinig te beteekenen, daar
de schout sedert de vroedschapsres. van 15 April 1624 de zittingen van den Raad niet meer
bijwonen mocht. Zie van Bemmel, II, blz. 518.

2)

Den 30
Aug. werd door den Prins een nieuwe magistraat benoemd. Als burgemeesters
traden toen op Johan Saell en Ryck van Diest, beiden genoemd in den brief van van Dam
aan Naeranus. Zie blz. 63; ook blz. 31, noot 3, en blz. 48.
Daaronder bevond zich de schepen Jacob van Dam, een nee van Mr. Willem van Dam in
den vierden graad.

3)

sten

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

23
zich niet ontzien had, der burgerij geld af te persen, om den vijandelijken generaal
en diens officieren daarmede te vereeren. Gezamenlijk moest men het geld
opbrengen, dat aan de burgerij ontnomen was, teneinde haar dit te kunnen
teruggeven. Doch is sulks niet geschiet, dewijle bij een yder in de Stat verstaan
worde, uytgesondert weynig persoonen, onredelijk te zijn, dat de Magistraat zoude
1)
betalen 't geen de noot vereyschten om alle swarigheyt te verhoeden .
Zooals ook uit van Dam's brief aan Naeranus blijkt, appelleerden de Goyer en hij
met 2 requesten bij de Staten-Generaal, omdat hun vonnis niet geveld was op grond
van hun bekentenissen, doch op beschuldigingen, die daarvan meermalen afweken
en somtijds daarmede in strijd waren. Volgens van Aitzema zouden beiden reeds
den

den 10 October 1629 bij notarieele acte protest tegen hun vonnis aangeteekend
hebben en zou hun request op beider verzoek door de Gedeputeerden van Utrecht
aan de Staten-Generaal gezonden zijn met een aanbeveling aan de gecommitteerden
2)
van Utrecht ter Generaliteit om hun zaak aldaar ten beste te helpen bevorderen .
3)
Zij verzochten ook de voorschrijving van den Prins van Oranje .
den

Het eerste request van van Dam en de Goyer werd den 5 Januari 1630 in de
4)
Staten-Generaal gelezen en aangehouden . Reeds twee dagen later

1)
2)
3)
4)

Van Bemmel, I, blz. 297.


Vergelijk de door Van Dam vermelde verklaring van de Staten van Utrecht in zijn brief aan
Naerenus, blz. 64 en 65.
Van Aitzema, t.a.p. blz. 887/8.
In Holland had men destijds reeds den Nieuwen Stijl; in Utrecht werd hij door de Staten eerst
ingevoerd bij plakkaat van 24 Juli 1700 (in te gaan 1/12 Dec. d.a.v.). Wordt bij een res. der
Staten of van de Vroedschap der stad Utrecht slechts n datum genoemd, dan is dit derhalve
O.S.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

24
verscheen de Raad van State in genoemde vergadering en verzocht, dat Ha. Ho.
Mo. in geen geval een beslissing op het request mochten nemen, vrdat hij in
kennis was gesteld met de argumenten, die genoemde Heeren daarin aanvoerden,
en met de stukken, die zij bij hun dossier hadden gevoegd, nadat de Raad van State
nopens hunne zaak van advies had gediend. De Staten-Generaal stonden dit verzoek
sten

den 20

Januari toe.
sten

Toch was de Raad van State nog niet gerust, want den 28
d.a.v. werd in de
Staten-Generaal een brief van den Raad gelezen, waarin genoemd college
andermaal zijn consideratin mededeelde, omdat men vreesde, dat wellicht uit den
inhoud der Res. van de Staten-Generaal (d.d. 20 Januari) fundament zou kunnen
genomen worden om de zaak tot het aannemen van het verzochte appel te beleyden.
De Raad van State verklaarde in de zaak gedaan te hebben soo als in recht, reden
en conscientie voor den dienst vant Lant bevonden soude worden te behooren. De
Staten-Generaal hadden den Raad van State na het verstrekken der opdracht tot
het instellen van een onderzoek van tijdt tot tijdt aengeport om een eynde te maken,
ende recht inde sake te doen en gelast, dat het recht binnen Utrecht moest gedaan
worden; dit was het land nog op extra-onkosten komen te staan, daar de Raad van
State tot genoemd doel nog eenigen tijd in compleeten getale expresselijk te Utrecht
had moeten blijven. Het vonnis was op het stadhuis

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

25
uitgesproken met volle deliberatie vanden vollen Raed. Van alle veroordeelden
hadden nu alleen van Dam en de Goyer appl aangeteekend, zich daarbij grondende
op het zonderling en valsch te kennen geven, dat zij de feiten niet bekend hadden,
die hun in het vonnis ten laste gelegd werden. De Raad ontkende dit. De vonnissen
waren gegrond, niet alleen op hetgeen hem gebleken was, maar ook op de vrijwillige
verklaringen van de gevangenen en op hun schrijftelijke bekentenissen, die zij
eigenhandig onderteekend hadden. De Raad van State bad nu Ha. Ho. Mo. om niet
alleen de ongegrondheid van het verzoek te overwegen, maer daerenboven de
swaricheyt die het mede sal brengen soo U. Ho. Mo. sich verder daerinne laeten.
Het was h.t.l. nooit gebruikelijk geweest appl aan te teekenen tegen een crimineele
sententie, op vrijwillige bekentenis gegrond. Ook was het nooit voorgekomen, dat
in eenige extra-ordinaire zaak, zooals deze is, appel is verzocht, veelmin toegestaan.
Indien Ha. Ho. Mo. met deze zaak een beginsel maken, soo sal 't selve van sulcken
gevolge sijn, dat voortaen noyt eenige criminele sententien ter eerster instantie
sullen cunnen ter executie gestelt worden, deurdyen altijdt ontwijffelijck daervan sal
worden geappelleert. Men wees voorts nog op het disrespect ende al te groote
cleynachtinge, die het college zou worden aangedaan, indien de Staten-Generaal
op het verzoek ingingen en zou liever zien, dat Ha. Ho. Mo. de beslissing, niet alleen
in crimineele, doch ook van alle civiele zaken aan zich nam, daarvan den Raad
ontlastende, om partijen van dubbele moeiten en onkosten te ontslaan.
Uit dit schrijven van den Raad van State blijkt, welke eigenaardige begrippen
destijds nog nopens het recht van appl golden, terwijl men daarin tevens

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

26
de juistheid bevestigd vindt van van Dam's woorden aan Naeranus: T'eerste request
is gestelt in handen van den Raedt van State, die haer seer tegens ons formaliseert
1)
ende haer reputatie daer aen gelegen laet sijn .
Bespeurende, dat de Raad van State een gunstige beschikking op hun verzoek
tegenhield, dienden van Dam en de Goyer nu ook een request in aan de Staten van
den

Utrecht, die hun van meet af beter gezind waren geweest. Den 5 Maart 1630
besloten deze, dat de requeste van Mr. Willem van Dam, gewesene Borgemeester
en Peter de Goyer, oudt Borgemeester, ende in de belegeringe gewesen schepen
der stadt Amersfoort, verzoeckende dat zijluyden haer in deze provincie vrij ende
ongemoeydt mogen onthouden, immers bij provisie, omme alsoo hare particuliere
zaecken ten besten te mogen dirrigeren ende bevorderen zou worden aangehouden.
sten

Den 8
d.a.v. kwam de zaak ook ter sprake in de Vroedschap van Utrecht,
omdat zij den volgenden dag in de Staten afgedaan zou worden. Volgens de
Vroedschapsres. van eerstgenoemden dag hadden de huisvrouwen van van Dam
en de Goyer per request aan de Staten te kennen gegeven, dat zij groote schade
aan hare goederen hadden geleden door den inval des vijands, dat zij ook door de
afwezigheid van hare mans hare goederen niet konden redderen en daarom
verzochten eenigen tijd landtwinninge voor hare mans. De twee Vrstemmende
den

Leden hadden zich reeds den 5 in de Statenvergadering vr inwilliging van het


verzoek verklaard, doch de vertegenwoordigers van de stad Utrecht wilden daarin
niet besluiten zonder voorkennis van

1)

Zie blz. 72.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

27
de Vroedschap. Dit college vond nu goed het verzoek toe te staan, mits zulks aan
den Raad van State werd geschreven, onder vermelding van de beweegredenen,
die tot de inwilliging hadden geleid.
In verband met dit besluit stonden de Staten van Utrecht in hun vergadering van
9 Maart de gevraagde landtwinninge voor eenigen tijt bij provisie toe. De genomen
beslissing zou zoowel den Prins van Oranje als den Raad van State worden gemeld.
Deze laatste droeg reeds kennis van het verzoek, nog eer dienaangaande was
den

1)

beslist. Den 19 Maart berichtte hij den Staten-Generaal bij eene missive, die
nog denzelfden dag in hunne vergadering gelezen werd. Ende alsoo onses
bedunckens merckelijck soude strecken tot prejuditie vande publique authoriteyt,
dat sinisterlyck sulcken versouck soude geobtineert werden, terwijle U Ho. Mo. de
sake selffs noch in deliberatie houde, vestigde de Raad van State op die zaak de
aandacht der Staten-Generaal, niet twijfelende, of zij zouden het noodig vinden aan
den

de Staten van Utrecht te schrijven. De Staten-Generaal besloten nog den 19


2)
Maart, zonder de dien dag in de Staten van Utrecht gevallen beslissing te kennen,
aan de Staten van Utrecht te schrijven in den geest, door den Raad van State
verzocht.
sten

In hunne missive d.d. 9 19 Maart 1630, den 12/22


d.a.v. in de Staten van
Utrecht gelezen, verklaarden de Staten-Generaal van goeder hand bericht te zijn,
dat, hangende Ha. Ho. Mo. deliberatie op het request van Mr. Willem van Dam en
Peter de Goyer, ge-

1)

Men denke hier aan het verschil tusschen den ouden en den nieuwen stijl, dat destijds 10
dagen bedroeg.

2)

Nl. de res. van den 9

den

Maart O.S.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

28
noemde Heeren een verzoek aan de Staten van Utrecht hadden ingediend, waarover
deze laatsten ook van gedachten gewisseld hadden. Op grond van de overwegingen,
reeds door den Raad van State aangevoerd, drongen Hare Ho. Mo. er nu bij de
Staten van Utrecht op aan, niet verder in het verzoek te treden, of, zoo daarop buiten
vermoeden reeds iets ten voordeele der requestranten mocht zijn beschikt, dit in te
trekken, opdat den gemelte Raedt van State, boven d'indracht inde publicque
authoriteyt, door het disrespect, en al te groote cleynachtinge die se hierdoor souden
meynen haer aengedaen te worden, tselve niet connen aen te nemen, ende daeruyt
oorsaecke scheppen sich te beclagen, nadien hare Ed. Mo. op voorgaende versoucke
en delegatie (daerinne die van dese provincie volcomentlijck en vrijwilligh, neffens
d'andere provincin hebben consent gedragen) sustineren yegens de voorsz
supplianten solemnelijck geprocedeert te zijn, enz. Naar aanleiding van deze missive
1)
besloten de Staten van Utrecht eerst antwoord af te wachten van den Heer Rode
nopens zijn wedervaren bij den Prins van Oranje en bij de Generaliteit, die hij in
den

kennis had gesteld met het bewuste verzoek en de beslissing, daarop den 9 t.v.
(O.S.) genomen.
De Prins van Oranje trok zich blijkbaar weinig van de hangende geschillen aan,
sten

want den 16/26


Maart werd in de Staten van Utrecht een brief van den Heer
Rode uit den Haag d.d. 14/24 Maart gelezen, waarin hij mededeelde, hoe hij den
Prins het request van van Dam en de Goyer, alsmede het daarop verleende
appoinctement had medegedeeld,

1)

Deze had zitting in de Staten-Generaal.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

29
waarop de Prins hem daer over hadde bedanckt, te weten voor de communicatie!
sten

De brief van de Staten-Generaal werd den 15/25

Maart in de Vroedschap van


sten

Utrecht gelezen, die besloot te persisteren bij hare resolutie van den 8
t.v. en
dit ook aan de Staten-Generaal te schrijven. De Staten van Utrecht zwegen de zaak
verder dood.
Zoodra de Raad van State de te Utrecht gevallen beslissing kende, kwam hij bij
sten

de Staten-Generaal op de zaak terug. Den 16/26


Maart verscheen de secretaris
Huygens van dien Raad in de vergadering der Staten-Generaal met een brief van
eerstgenoemd collegie, het gebeurde in de Staten van Utrecht vermeldende. Men
liet nu Ha. Ho. Mo. oordeelen van hoe sware consequentie het sijn sal, soo verre
dit stuck daerbij gelaten worde, al was het alleen, omdat, op dien voet doorgaande,
alle andere veroordeelden een gelijk verzoek aan hun provincie zouden doen. De
Raad van State stelde nu de vraag, of Ha. Ho. Mo. het niet noodig oordeelden alsnog
aan de Staten van Utrecht te schrijven om de verleende landwinning weer in te
trekken. Hij was voorts van oordeel, dat der Staten-Generaal authoriteyt bij eene
particuliere provintie in desen al te seer gecrenct wort. De Staten-Generaal besloten
nog denzelfden dag, om aan de Staten van Utrecht een afschrift te zenden van den
brief van den Raad van State en daarbij te schrijven, dat men met verwondering
had vernomen, hoe Ha. Ed. Mo., niettegenstaande Ha. Ho. Mo. voorafgaande
aanmaning de voorsz. concessie hadden verleend, ende datse de selve willen
intrecken alsoo de saecke van al te groote consequentie soude sijn. De Raad van
State liet het hierbij niet, want 9 April kwam de secretaris Huygens er andermaal in
de Staten-Generaal op terug. Hij stelde hun de vraag,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

30
of zij het niet noodig oordeelden, dat in deze zaak eenige nadere devoiren werden
gedaen.
1)
In de Staten-Generaal deelde daarop de Heer van Tienhoven mede, onder welke
omstandigheden en voorwaarden de bedoelde concessie aan van Dam en de Goyer
was verleend en welke de oorzaak was, dat de Staten van Utrecht nog niet hadden
kunnen antwoorden. De Staten-Generaal besloten daarop af te wachten, wat de
Staten van Utrecht zouden berichten, terwijl den H.H. Gedeputeerden van die
provincie verzocht werd om de goede hant te bieden, opdat de aanschrijving van
2)
Ha. Ho. Mo. volcomen effect mach sorteren .
Hiermede geraakte de zaak geheel in het vergeetboek. De Staten van Utrecht
n

antwoordden niet meer, en tot en met 1633 is in de Res van de Staten-Generaal


verder niets meer over het appl te vinden.
Het schijnt, dat de Staten-Generaal ten slotte zelf inzagen, dat de vonnissen van
den Raad van State, onder den eersten indruk geveld, noodeloos streng waren
den

geweest. Bij res. van den 18 Februari 1631 werd aan van Dorp toegestaan, terug
te keeren naar de Vereenigde Nederlanden, midts dat hij Suppliant gehouden sal
weesen hem in sijne handel ende wandel te dragen ende comporteren in alle
stillicheyt ende modestie.

1)

Adriaen Ploos, Ridder, Heere van Thienhoven etc., was gecommitteerde der provincie Utrecht
in de Staten-Generaal.

2)

Zie voor het hier besproken appl, behalve de Res der Staten-Generaal, van de Staten van
Utrecht en van de Vroedschap der Stad Utrecht nog: Lias loopende Staten-Generaal
(Algemeen Rijksarchief 's-Hage). Brieven van den Raad van State 25 Jan. (rec. 28 Jan.), 19
Maart (rec. 19 Maart) en 26 Maart (rec. 26 Maart) 1630.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

31
Ook van Dam en de Goyer deden een poging om gerehabiliteerd te worden, doch
den

klopten ditmaal ineens aan bij de Staten van Utrecht. Den 3 Maart 1631 werd in
1)
dat college beider request gelezen . In den aanhef van hun verzoek brachten
requestranten hun verschillende pogingen in herinnering, bij de Staten-Generaal
2)
aangewend, waer op door contrarie beleyt tot noch toe niet en is gedisponeert en
wezen zij er op, dat zij Supplianten alleen principalijck sijn uytgekipt, ende soo
rigoureuslijck getracteert, daer d'andere niet alleen niet geculpeert, maer oock in
3)
haer oude ende sommige in meerder digniteyten zijn herstelt . Daarom verzochten
zij met alle eerbiedinge, om ook volkomen gerehabiliteerd te worden.
De H.H. van de twee Vrstemmende Leden spraken zich dien dag ter vergadering
vr inwilliging van het verzoek uit, doch daar de H.H. van de Stad en Steden nog
geen instructie ter zake ontvangen hadden, werd het aangehouden.
Den volgenden dag werd de zaak in de Vroedschap van Utrecht besproken en
kwam men tot de slotsom, dat de Raad van State moest worden gehoord, lastende
hare gecommitteerden 't selve voor Stads opinie ter vergadering mee te brengen.
En in cas de heeren van de twee leden bij overeenstemminge in deze zaak wilden
voortgaan, daartegen te protesteeren.

1)
2)
3)

Dit request is met het daarop verleende appoinctement in extenso te vinden bij Matthaeus,
blz. 139 tot 140.
Ook hieruit blijkt, dat het appl bij de Staten-Generaal tot geen gevolg geleid had.
Hier wordt gedoeld op Johan Saell en Ryck van Diest, beiden genoemd in den brief van Van
Dam aan Naeranus. Zie blz. 63 en blz. 22, noot 2.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

32
den

Ondanks dit protest, nog denzelfden 4 Maart in de vergadering der Staten


uitgebracht en waarvan ter ontlasting van de stad Utrecht aan het slot der resolutie
aanteekening werd gemaakt, besloten de Staten bij res. van dien dag: De Staten
gehoordt de lecture van dese requeste ende op alles rijpelijck gelet, hebben om
goede consideratin haere Ed. Mo. daertoe mouverende, de supplianten gestelt,
ende stellen henluyden bij desen in soodanigen staet, habiliteyt ende vrijheydt, als
zij waren voor date vande sententie bij d'Ed. Mo. heeren Raden van State der
Vereenigde Nederlanden op den vijffden Octob. 1629 yegens henluyden supplianten
gepronuncieert.
De Vroedschap van Utrecht kon zich met dezen gang van zaken in het geheel
den

niet vereenigen en nam daarom den 9 Maart een res. met het doel die in de
Statenvergadering in te dienen. In die res. wees zij erop, hoe men inzake het verzoek
van van Dam en de Goyer, inplaats van, zooals bij verschil van opinie gebruikelijk
was, de twee verschillende meeningen in de res. van den betrokken dag in te
schrijven, daarop appoinctement verleend had overeenkomstig de meening van de
twee Vrstemmende Leden. De meening van de stad Utrecht was in de bewuste
res. slechts aangeteekend. Het appoinctement was door den secretaris geteekend
en op naam van de Staten uitgegeven, zonder dat de president in de vergadering
geconcludeerd had of de notulen en het appoinctement had doen resumeeren, ja,
terwijl de zaak door de gecommitteerden der stad nog in beraad gehouden was. De
Vroedschap sprak nu als hare meening uit, dat hare Stads gerechtigheid merkelijk
sou worden geledeert door zoodanige forme en maniere van doen en achtte het
daarom noodig, het bewuste appoinctement van nul

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

33
en geener waarde te verklaren en hare afgevaardigden te gelasten aan te houden,
dat hetzelve weder ingetrocken en geroyeert worde ten registere, of dat men anders
daar in zal voorzien, sulks als men bevinden zal ter conservatie van Stads
gerechtigheid te behooren. Ook den secretaris van de Staten te waarschuwen, dat
hij zich wachte soodanige of diergelijke acten meer te expedieren, tot nadeel en
usurpatie van de Stads gerechtigheid.
den

Den 10 Maart legden die van de stad Utrecht dan ook in de Statenvergadering
een verklaring in bovenstaanden geest af. Hun werd daarop verzocht met de andere
twee Leden der vergadering een schikking te willen treffen, onder voorwaarde, dat
den

de beschikking ingetrokken en, op den 10 gedateerd, opnieuw uitgegeven werd.


Zij moesten echter eerst hun principalen hierover hooren. Zulks geschiedde den
den

den

1)

In de genealogie-van Dam, voorkomende in het adelyk en aanzienelyk Wapen-Boek, enz.


van Ferwerda, wordt ten onrechte vermeld, dat de Staten-Generaal het vonnis van den Raad
van State vernietigd hebben. Dodt van Flensburg, t.a.p., vermeldt ten onrechte, dat het

11 in de Vroedschapsvergadering. Deze - overwegende, dat de zaak den 10


opnieuw in de Statenvergadering in deliberatie geleid was en dat hiermede merkelijk
gesterkt wordt het recht, dat deze stad tegens de kleine steden heeft, enz. - besloot
zich te conformeren in dezen met de twee Voorstemmende Leden, mits het
voorbedoelde appoinctement ingetrokken en op heden zal gedateerd worden.
De Staten van Utrecht, hiermede in hunne vergadering in kennis gesteld, besloten
nog dienzelfden dag om de beschikking, op 11 Maart 1631 gedateerd, opnieuw uit
1)
te geven .

sten

appoinctement van Ha. Ed. Mo. van den 31

Maart 1631 is.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

34
Hiermede waren ook van Dam en de Goyer volkomen gerehabiliteerd. De
Staten-Generaal en de Staten van Utrecht hadden daardoor de juistheid bewezen
van eene opmerking, later door van Aitzema naar aanleiding van het vonnis van
den Raad van State gemaakt: Doch men siet gemenelijck dat de Rechters in sulcke
onghesteltenisse van tijden om de rasende en krijtende ghemeente te stillen veeltijds
1)
doen dat haer namaels leet is .
Uit den verderen levensloop van van Dam en de Goyer blijkt, dat men hun later
hun gedrag van 1629 niet zeer euvel duidde.
2)
Van Dam, die zich na zijn verkregen landtwinninge te Utrecht gevestigd had ,
werd in 1634 opnieuw schepen te Amersfoort. Hij was dit ook van 1638 tot en met
1641 en zat daarna van 1645 tot en met 1673 onafgebroken in de Vroedschap van
Amersfoort, nu eens als schepen, dan weer als burgemeester. Ook Peter de Goyer
treft men van 1633 af wederom tal van malen in de Vroedschap van Amersfoort
aan. Van Dam had tevens geruimen tijd zitting in de Gedeputeerde Staten van
den

Utrecht. In dit college nam hij, zijn commissie verstreken zijnde, den 10 Februari
3)
1671 afscheid , eraan herinnerende, hoe het 42 jaar geleden was, dat hij

1)
2)

T.a.p. blz. 887/8.


Hij maakte hier met zijne tweede vrouw, Johanna Hogerbeets, wonende in Oude Munsters
den

Trans aende Zuydtzyde testament den 17

Aug. 1630 voor notaris Zwaerdecroon en den

den

3)

12
Maart 1632 O.S. voor notaris Verduyn. Vermoedelijk verloor hij hier in September 1631
een jong kind, door Ferwerda niet vermeld.
Bij Dodt van Flensburg staat ten onrechte 2 Febr. 1631.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

35
1)

aldaar als gedeputeerde der stad Amersfoort den eed had afgelegd in handen van
2)
den grootvader van den toenmaligen president . Hij bedankte nu Ha. Ed. Mo. voor
alle eer en beleefdheid, in haar college genoten, waarop de president uit naam der
Staten verklaarde: den gemelten heere van Dam haer Ed. Mo. altoos seer
aengenaem geweest te sijn en betuygt met leetwesen te verstaen de expiratie van
sijn Ed. commissie, erkennende de Provintie aen sijn Ed. verschuldigt te wesen
voor de diensten in soo een reex van jaeren gedaen.
Mr. Willem van Dam overleed als schepen van Amersfoort in den ouderdom van
den

77 jaren den 16 Juni 1673 N.S. te Leiden, waarheen hij met zijne vrouw voor de
Franschen gevlucht was.
W.E.v.D.v.I.
De op blz. 7 bedoelde vier brieven, in chronologische volgorde opgenomen, luiden
als volgt:

I. Copie van seeckere missive van Willem van Dam Borgemeester


3)
t'Amersfort .
4)

Mon frere .
Ick hebbe tot nogh toe gheen occasie connen vinden

1)
2)
3)
4)

sten

Mr. Willem van Dam had den 20


Febr. 1629 in de vergadering der Gedeputeerde Staten
van Utrecht den eed als lid van dit college gedaan.
De Heer van Sandenberch.
o

Handschriften der Remonstrantsche Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. N . 923. Het


afschrift is van Wtenbogaert.
Deze brief is blijkbaar gericht aan Mr. Willem van Dam's eenigen broeder, Dr. Pieter, die in
1616 raad te Amersfoort was, in 1617 schepen en sedert 1637 stadsgeneesheer te Utrecht.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

36
om U E. te schrijven, daer ick veel naersticheyt omme gedaen hebbe, alhoewel het
gheen aengename tijdinge is, soo veel ist dat ick wel te passe ben: mair dat ick als
een verrader van de stadt uytgecreten werde, valt mij veel swaerder als de meeste
swaricheyt, die mij over comen coste, dair ick voor eerst niet gedaen hebbe als
tgeene mij bij den vollen raedt belast is, dat oock metten vollen raedt besloten is ter
instantie vande beste vande goede gemeente, opde waerschuwinge ons soo bij de
staaten meermalen als bij speciale besendinge twee daghen voor de belegering
1)
2)
der stadt de heeren Ouerlander, Oetgens....... Golsteyn, van Nederhorst gedaen,
nae dat onse borgers twee nachten ende een dach gestadich altemael opde wallen
waaren geweest ende seer gefatigeert, behalven de disordre die onder haer was,
nae dat oock den vijand op onse grachten was geapprocheert, vijff batteryen opde
stad gestelt ende daer mede geschooten hadde ende voort in volle bataille opde
stadt was aencomende, dat oock de derde Sommatie aenden Commandeur geschiet
was, seggende de Trompetter dat hij niet meer met de Magistraet te doen hadde,
maer den commandeur macr wilde sprecken, dat oock de selve commandeur
verclaert hadde op onse vraghe, de stadt niet houbaer ende tegens 't datelick
gedreychde gewelt niet defensibel was, jae oock soo dat hij verclaerde onschuldich
te willen sijn van 't bloedt der burgeren, soo men wilde opiniastreren, gelijck oock
sulx gevolcht soude hebben, als wij nu verstaen hebben ende mij oock

1)
2)

Hier heeft vermoedelijk gestaan: van Waveren.


Dit waren de gecommitteerden van Holland en Utrecht. Beide eerstgenoemden waren leden
van de Amsterdamsche Vroedschap. Oetgens was in 1629 burgemeester.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

37
mondeling geseydt werde als ick de capitulatie maeckte dat wij wel te tijde
geaccordeert hadden, alsoo de stadt all gegeven was aende soldaten tot pillage,
daer en boven soude ons oock het cruyt seer haest gemanqueert hebben, sulx dat
wij genoodsaeckt waeren de moorderije ende roverijen van dit woeste volck met
een accoort te ontgaen, twelck bij een yegelick geoordeelt sal werden vorderlick
genoch te wesen. Ick hebbe alles gedaen opt goedt vinde van den Raedt, hoe well
1)
ick meerder bedongen hadde als mijn Instructie mede brachte . De Raedt heeft het
goed gevonden ende ick ben weder nacr den Grave van Montecuculi buyten gegaen,
omme 't goedt vinden van den Raedt te rapporteren, Alleenlick waren er ses off
seven nae't scheyden die op mij begeerden dat ick alle middelen van inductie soude
willen aenwenden, dat het garnisoen noch dien avondt niet en mochte binnen comen,
twelck ick niet konde obtineren, warentusschen de soldaten die aende hameyde
waren inquamen, ende trocken vorder als inde poorten, twelck inde stadt alteratie
causeerde, maer ten besten uytviel, dat nu dit garnisoen inde poorten ende vorder
in tooch is mijn schult niet geweest, ende werde derhalven daer mede t'onrecht
beschuldicht, alsoo ick daer gheen last toe gegeven hebbe, nochte oock konde
geven, dat ickse daer oock nyet ut konde waeren, alsoo ick buyten was. Dat sulx
oock bij de bewaerders vande poorte, ofte den Commandeur hadde moeten
geschieden. In alle geval, had men t'garnisoen dien avond niet willen admitteren,
wij souden voor seecker tot gheen appoinctement hebben konnen geraecken, maer
2)
wel tot een deerlick massacre ende pillage. Om dese actie werde ick dies.......
gebla-

1)
2)

Zie hieromtrent meer uitvoerig van Dam's brief aan Naeranus.


Dit woord is in de copie opengelaten.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

38
meert, hierom heb ick t'peryckel van een ruyter van Chieze compagnie genaemt
Henrick Huygen in een huys moeten ontvluchten, het verdriet mij seer dat ick niet
van de stadt hebbe konnen geraecken, nochte alsnoch en kan, omme mij ter
vergadering vande H.H. staten te presenteren, ende mijn actien te defenderen
tegens alle crijters. Ick hoope dat ick noch morgen sall konnen vuytcomen om over
Amsterdam nae Utrecht te gaen, alsoo ick anders vreese in handen van eenige van
onse ruyters te sullen vallen, die Hardevelt, de Goyer ende mij in stucken willen
cappen. Soo dat ick aen beyden canten in swaricheyt ben, ende dat daarom dat ick
soo ijverich besorcht hebbe dat de massacre vande goede gemeente mochte
voorcomen werden. Onder tusschen, eer ick come, wilt desen met eenige Heeren
communiceren ten eynde men met gheen vooroordeel ingenomen werde, met
versoeck dat gheen calomnien sonder mijne defensie mogen aangenomen werden,
Ick soude noch mondeling hier bij konnen voegen dat niet geschreven wil sijn. In
en

Amersfoort den 7

Augusti 1629.

U.E.
broeder, omh.
W. VAN DAM.
P.S. Noch hebbe ick desen niet connen utsenden, nochte can oock noch selff nyet
en

utcomen, den 8

Augusti 1629.

Handschriften der Remonstrantsche Gereformeerde Gemeente te


o
Rotterdam. N . 923.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

39

II. Verhael vande proceduren gehouden bij den Magistraet van


Amersfoort soo voor't overgeven der Stede, als in't overgeven van dien,
1)
tot yegelicx onderrichtinge, ende bejegeninge van alle calumnien .
Nadat de troupes van den Grave van den Berge op de Veluwe gecomen waren, is
bij die van Amersfoort meermaels, daer sulcx behoorde namelick aen Sijne
Excellentie ende de H.H. Staten van Utrecht, groote instantie gedaen, om te hebben
secours van volck ende ammunitie van oorloge met hetgene daerbij noodigh was,
met aenbiedinghe, om bij behoorlick secours ende eenige waerschijnlicke hope van
uytcompste, goet en bloet bij 't vaderlandt te willen opsetten. Specialick is bij haer
daerop aengehouden, dat het retrenchement bij de H.H. Staten van Hollandt ende
Utrecht voorgenomen, mochte gemaeckt werden van de Grebbe af na de Zuyderzee
toe, als wesende de cortste linie minst accessibel ende meest defensibel tot eene
gemeene lantweere, soo voor de provincie van Utrecht als Hollandt. Ende,
niettegenstaende alle mogelicke devoir, is er altijt gedifficulteert om de voorss. stadt
volck toe te senden, soo omme de ongelegentheyt, gemerct men de macht om een
gros te formeren niet moeste verdeelen, als mede dat de voorss. stadt niet houwbaer
wiert geoordeelt tegens eene belegeringe, ja al waren der oock vijf duysent mannen
in; maer dat de Magistraten borgers ende inwoonders der voorss. stede haerzelven
alleenlick voor te sien hadde tegens een haestigh effoort ende subyten overval, met
waerschouwinge datse haer op haere courage

1)

Handschriften der Remonstrantsche Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. N . 923.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

40
niet te zeer zoude verlaten, datse hare eygene swackheyt niet en kenden, en soo
voort. Dit is noch den voorss. H.H. Magistraten specialick aengeseyt twee dagen
de

voor de belegeringe door de Gecomm der H.H. Staten-Generael, van Hollandt


ende Utrecht, tot Amersfoort voorss. aengecomen, dewelcke met de Borgemeesters
sprekende, oock waerschouwinge deden, om alle het goet, vivres, vrouwen ende
kinderen uyt de stadt te senden met de schepen, die te dien eynde haer souden
toegesonden worden, deselve stadt in effecte alzoo stellende als eene
geabandonneerde plaetze, die niet gedefendeert konde worden. Voecht hierbij, dat
seker aensienlick persoon van't collegie der H.H. Staten van Utrecht met noch een
ander in sijn geselschap wesende, 'sdaechs voor de belegeringe binnen Amersfoort
hem vindende, Borgemeesters vermaenden onder andere propoosten, datse haer
met de Jodische Zeloten, daervan Josephus schrijft, niet wilde laten tot haer verderf
in den tempel sluyten, maer in tijts op haer swacke gelegentheyt achtnemen tot hare
ende haerer borgers behoudenisse. Het is wel waer, dat het geurgeerde
retrenchement, na vele ende verscheyden instantien, geresolveert is te maken ter
voorss. plaetze, waeraen de defensie van Amersfoort ende 'tgeheele landt ten
hoochste gelegen was, maer vrij te spade, gelijck het oock met al te weynigh volck
is aengevangen. Mid'lerwijle sijn binnen de voorss. stede tot verscheyden tijden
ie

ingecomen vj (6) compaignien soldaten, beneffens een comp ruyteren, sijnde


ien

deselve comp

niet veel stercker dan ontrent vj (600) combatans ende daerenboven

ontrent vij (7000) pont buspoeder: maer dezelve stede en conde evenwel met soo
weynich volck, en soo gantsch sobere provisie van ammunitie, niet lange tegens
eene vaste belegeringe gehouden werden, selfs na 't oordeel van alle
crijchs-verstandinge, als wesende groot van circuit

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

41
ofte binnegangh, sijnde oock haar poorten, wallen ende buyten-cingulen met
verscheyden hoven beset, meer tot vermaeck ende recreatie, als tot resistentie van
gewelt en vijantlicken aenval geapproprieert.
en

Op Sonnendagh den ij

Augusti ouden stijls quamen verscheyden voorloopers


en

van 's vijants troupes ontrent de stadt. Op Maendagh den iij dito des morgens
quamp 't leger daervoor; waerop d'eerste sommatie geschiede: daervan de
Magistraten voorts dadelick door eene expresse de H.H. Staten van Utrecht, als
mede Sijne Genade van Brederode adviseerden, met ijverich versoeck van
hoochnoodigh secours, ende dat in alder ijl: doch en bequamen noch assistentie
noch antwoorde. Des namiddags wiert het geschut geplant ende op de stadt gelost.
Waer op voort quam een brief van den Grave van den Berge, met vele beleefde
presentatien. Hij was wel selve in eygenen persoone int leger niet: maer hadde, als
Generael van 't leger van Aertzhertoginne, den geseyden brief aen den Grave de
Montecuculi medegegeven, die int leger voor Amersfoort 't commandement hadde.
Alle de borgerije waren den gantschen dach, als oock den voorgaenden nacht hooft
voor hooft gestadigh op de wallen geweest en geduerich, hoewel met groote desordre
op haren vijandt schietende: die diesniettegenstaende niet verre van de poorten op
eenige plaetzen was geapprocheert, ende hem in een huys, buyten d'Utrechtsche
poort staende, begeven hadde, doch daer weder door d'uytvallende soldaten
uytgedreven wiert, met afbrandinge van 'tselve ende d'andere huysen daer ontrent,
1)
mit oock een molen, tot ruyne van eenige particulieren , door welcker ruyne evenwel
de stadt,

1)

In margine staat: de man, wiens molen afgebrandt wiert, leet van sijn persoon wel schade
m

van xiij

(d.z. 13.000) Guldens.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

42
als geen uytcompste noch hope van ontset ofte secours voor handen wesende, niet
conde geholpen worden; te min, dewijle het buspoeder, bij continuatie van sulck
schieten, in seer corten tijt soude geconsumeert, daertoe oock beyde borgers ende
soldaten gemattert sijn geweest als die niet sterck genoech waren in getale om
malcanderen te ververschen, maer om de wallen rontomme te besetten alle tseffens
noodigh waren. Sulcx dat de Magistraten der geseyde stede, die op den brief van
den Grave van den Berge te voren dilatoirlick hadde geantwoordt, met toeseggens
van naerder resolutie te zullen overschrijven, geraetsaem vonden te tenteren, of
men, door uytsendinge van een ander missive met een trompetter, bij provisie een
stillestandt van wapenen voor dien aenstaende nacht, tot ververschinge van soldaten,
borgers ende om tijt te winnen, soude hebben connen becomen, om daerentusschen
den voorss. Grave te sonderen ende te verstaen wat conditien hij soude hebben
willen inwilligen, en, bij mishagen vandien, te verscher tot resistentie te wesen.
Dit aldus met eenparige stemmen vanden geheelen Raet der stadt goetgevonden,
ende de crijchs-oversten, die wat difficulteerden, daertoe met redenen gedisponeert
zijnde, is het selve daerna gerenverseert door eenen, die bij 't nemen van dezelve
1)
resolutie niet geweest, maer, beschoncken zijnde, geslapen hadde . Waerop men,
niet als met eenparige stemmen hierinne willende procederen, de selve geprotraheert
en

heeft tot den volgenden dagh den iiij


overwogen zijnde, ende

1)

dito: al wanneer men, de selve naerder

Volgens mededeelingen van den burgemeester Willem van Hardevelt was dit de schepen
Aert van Deuverden (Aernout van Duverden).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

43
den crijchs-raet gevraecht, of er middel tot defensie van de stadt was, daer de vijandt
onder beneficie van verscheyden batterijen tot vijf in getale van allen kanten op
approcheerde, ende van haer verstaen hebbende datse genoechsaem daervan
despereerde, oock soo, dat den commandeur Dorp verclaerde ontschuldigh te willen
zijn aen 't bloet der borgeren, 't welck gestort soude worden, indien se bleven
opiniastrerende: soo is eenparichlick, selfs zonder oppositie van genen, die des
daechs te voren de genomen resolutie hadde gerenverseert, goetgevonden de
gedreychde ende onvermijdelicke massacre ende plunderinge met een accoort te
voorcomen, ende tot dien eynde een brief door een trompetter uyt te senden: aen
welcken eenige oproerige menschen feytelick, met eene groote confusie onder de
borgerije belet hebben het uytbrenghen van den voorss. brief, niettegenstaende hij
voor de tweede mael met de Schout, Borgemeesters, ende die van den crijchsraet
geconduiseert wiert.
Daerentusschen de batterijen spelende oock met ijsers van xxiiij (24) ponden,
ende den vijandt in volle bataille aencomende, soo presenteerde sich des vijants
trompetter voor de derde mael, seggende, dat hij niet meer met de Magistraten van
de stadt te doen hadde, maer den Commandeur alleen wilde spreken. Waerop noch
voor de dimissie van denselven, de voorss. trompetter van de Magistraet
afgevaerdicht ter poorte uytgetrocken (is). Ende, na dat de Grave de Montecuculi
voornoemt verclaert hadde, dat hij twee ostagiers soude binnen senden, waertegens
een Borgemeester neffens een vande crijchs-hopluyden souden uytcomen: soo sijn
nevens die van den magistraet noch geroepen xvj (16) vande gequalificeerste
borgers, volgens des stadts ordinantie van allen ouden tijde in hoochwichtige saken

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

44
1)

geobserveert , mitzgaders der borgeren hopluyden, lieutenants ende andere


officieren; de welcke te samen met de Magistraet, eenparichlick verstaen hebben,
dat den onvermijdelicken overval van de stadt met een accoord behoorde
voorgecomen te worden, ende dienvolgende versocht, dat de Borgemeester Mr.
Willem van Dam te dien eynde wilde uytgaen, gevende hem daertoe eene
schriftelicke instructie uyt aller name; diewelcke daerinne eyntlick ook bewillicht
heeft.
Deselve daerop uytgegaen sijnde, vergeselschapt met den ritmeester Chiese en
2)
noch een lieutenant van wegen den crijchs-raet hebben dese van wegen 't
garnizoen, ende de voorss. van Dam van wegen de stadt met den Grave de
Montecuculi voorss. gehandelt, ende hebbende deselve van Dam noch eenige
artikelen meerder, als sijne instructie medebrachte, opt goetvinden van den Raet
bedongen, is tegen den avond weder in de stadt gekeert, hem selven verobligeert
hebbende selfs in persoone aen den voorss Grave van sijn wedervaren te sullen
komen rapport doen: soo is 't beraemde accoort alsoo bij den geheelen Raet goet
gevonden ende gearresteert. Daerop is de voornoemde van Dam weder uyt de stadt
gegaen, sijnde hem van eenige, tot vj (6) ofte vij (7) sterck, ende dat na 't scheyden
van den Raet, specialick gerecommandeert te urgeren bij den voornoemden Graven,
dat de poorten vande stadt noch dien nacht van sijn volck onbeset mochten blijven,
gelijck oock gecapituleert was. Weder buyten gecomen wesende, heeft wel het
gene hem was

1)
2)

Zie omtrent dit oude gebruik te Amersfoort: van Bemmel II, blz. 493. Hij noemt evenwel deze
toepassing van dit gebruik niet.
Dit was de ingenieur van Thije

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

45
gerecommandeert ernstelick ende instantelick geurgeert maer te vergeefs: want
des vijants volck staende bij de poorte, terwijlen hij bij den voorn. Grave doende
was, niet alleene in de stadt inne gecomen is maer oock met een merckelicke troupe
gemarcheert zijn tot op de marct, directelick tegen d'expresse woorden van de
capitulatie, ende tot verwonderinge van velen, dat die gene, die de poorte ende
toesicht van dien bevolen was, sulcx niet en hadde verhindert.
Dit is het corte ende naecte verhael van 't gepasseerde.
Alsoo nu den Magistraet wort te laste geleydt, datse niet hebben willen toelaten,
dat de burgers, die haer daertoe willich presenteerden, het schip met ammunitie
van Amsterdam gesonden, souden inhalen: soo wort daerop uyt gemeenen name
geantwoort, dat se int selve verwitticht waren dat de vijandt met een tamelick aantal
volcx te paerde ende te voet in embuscade lagh, om de uytcomende burgers ofte
soldaten te overvallen en dat se daeromme ex officio gehouden waren sulcken
gevaerlicken uyttocht te verhinderen, om hare burgers niet te laten willens ende
wetens comen op een vleeschbanck.
De Borgemeester van Dam wort int particulier te laste geleyt, dat hij alleen buyten
met den vijant gehandelt heeft maer hij antwoort tot sijne defensie dat hij dit gedaen
heeft uyt last vanden vollen Raet, ende alle de gene, die noch bij de Raet genomen
sijn geweest tot assistentie, ende dat die van den crijchsraet hebben willen alleen
handelen. Dat hij oock die commissie niet heeft aengenomen, sonder daertegen
dapper gecontesteerd te hebben.
Men roept seer tegen hem ende andere van de Magistraet van eenige preallable
heymelicke handelingen met den vijant, eer hij voor de stadt quam: maer hij verclaert
voor hemselven heylichlick dat

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

46
hem sulcx noyt in den sin gecomen is: dat hij ende de sijne van ouder tot ouder sijn
vijandt geweest van de Spaensche Regieringe, ende getrouwe patriotten ende
voorstanders van de vaderlantsche vrijheyt. Indien hij yet sulcx onder de leden
hadde gehadt, dat hij hemselven wel gewacht soude hebben herwaert aen te comen,
maer soude na d'IJssel en na Wesel hebben connen gaen, soo wel als hij herwaerts
is gecomen. Dat hij met 4 schepen tseffens uyt Amersfoort is gecomen, ende hadde
connen voorbij het oorlochsschip, dat aende tonne leydt, in stillicheyt geraken, maer
dat hij hemselven willens heeft bekent gemaect, expresselick daertoe uytgecomen
om hem ter purge te stellen.
Men heeft van Dam over eenige minuten scherpelijck geexamineert. Ick sal eenige
hier verhalen. Men heeft hem geexamineert over het inne comen van den trompetter
van den vijand: Hoe hij binnen gecomen is, van wien ontfangen, van wien ingeleydt,
wie de poorten geopent heeft? dit wiert voor een effectieve preuve gehouden, men
heeft hem op een dreyvoet sonder kussen doen sitten, als of hij schuldigh ware
geweest, daer hij eerst mocht onderhoort worden, ende daeruyt verstaen off hij
schuldigh was. Men heeft hoog geinterpreteert dat men den trompetter eten ende
drincken hadde gegeven, oock wijn geschonken, item, dat men op sijn versoeck,
aen den Generael, den Grave van Montecuculi hadde gesonden een flessche met
ontrent dry cannen wijn, daervan doch al van hadde verclaert, dat men cruyt en loot
voor hem hadde.
Men heeft gevraecht, aengaende den commandeur, of hem de sleutelen ende
de bewaringe vande poorten sijn toegestaen geweest, of men hem in sijn officie
niet heeft belet, oock om te removeren eenige huysen ende item: of hij oock de
wallen wel beset hadde etc.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

47
D'antwoorde was, datmen hem geen belet hadde gedaen, dat hij de sleutelen niet
versocht hadde, ende oversulcx die hem niet geweygert waren: dat de borgers
willich sijn geweest hare boomen af te houden, oock afgehouden hebben dat op de
defecten bij hem aen de Magistraet geremonstreert, bij deselve was gelettet: dat zij
haer oock op de militaire ordre aengaende het besetten van wallen, niet verstonden.
Men heeft wel nauwer gesift, dat de Magistraet becommert was geweest over't
schieten vande borgers ende soldaten, terwijlen de trompetter binnen was, ende
dat de Magistraet sulcx heeft verboden gehadt, het en ware dan dat de vijandt
hostiliteyt daerentusschen bethoonde, men vermeende dat soo lange hij binnen
was stillestand van wapenen moeste sijn.
Daer is oock wel gecavilleert op 't inlaten vanden trompetter ten ijn male: oock
seer nauwe gesift dat men den selven 2 halve pistoletten tot vereeringe hadde
gegeven daer den trompetter van de stadt buyten met een dobbelde ducaat was
beschoncken ende de Magistraet meende dat het de costume was.
Seer nauwe heeft men oock gevraecht over 't consent van 't overgeven van de
stadt bij die van den crijchsraet: ofse ontboden waren geworden hoe sterck, wat
persoonen, ende of haer hooft voor hooft haer goet duncken was afgevraecht. Men
wilde geen de minste dubitative antwoorde toelaten, men duydde alles ten archsten
ende wiert te boecke gestelt hetgene men meende meest tot beswaringe van de
gevangen te dienen; ende als hij ergens op de swackheyt van sijn memorie hem
beriep, hem aengeseyt dat hij moeste categorice antwoorden, dat men 't hem wel
soude doen den(ken?), dat het stukken waren die niet ongestraft moesten passeren.
Men heeft hem oock seer scherp gevraecht off hij buyten sijnde met den
Ritmeester Chieze ende van

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

48
Tijen, die van wegen het crijchsvolck buyten met hem gingen, hadde
gecommuniceert, ende of hij oock in hare presentie met de gecommitteerde van
den Grave hadde gehandelt.
Daerbij hoe het toegecomen was dat des vijants volck des avonds ingelaten was
daer se eerst moesten des anders daechs morgens incomen volgens d'artyckelen
van de capitulatie? waerop hij geantwoort heeft dat hij doe buyten was ende over
sulcx daeraen niet schuldigh, staende te versorgen bij degene die binnen waren,
ende de poorten moesten bewaren dat deselve mochten gaen volgens het bespreck.
Wat dunct uwe E? daermen soo vraecht ende op sulcke beuselingen staet, heeft
men daer wel wat van gewichte tot beswaringe?
Ick houde evenwel, dat de gevangenen niet sullen losgaen sonder brantmerck.
De magistraet is nu verandert en heeft men tot Burgemeesters gemaect een harde
kerckbroeder, niet geheel eerlick sijnde, ende dan noch een, die oock kercksch is
maer wat soeter.
Wat raet? Wie kan tegen ongelijck ende gewelt? Het moet geduldelick geleden,
ende Godt den hoogen Garant der onnooselheyt bevolen worden.
Hij sal 't richten.
De Gooyer sit sonder acces, ende is noch niet geexamineert, off Hardevelt is
geexamineert weet ick noch niet.
Gisteren Sonnendagh was hier geweldige ontroertheyt. De Denen die hier
ingecomen waren op Vrijdagh, wilden gelt hebben, en men vreesde voor
1)
plunderinge . Hare Overste hadden eenige duy-

1)

De Staten-Generaal namen in het najaar van 1629 vele goede troepen over, die in Deenschen
dienst waren geweest en die vrijgekomen waren door den vrede van Lubeck, tusschen den
Keizer en Koning Christiaan IV gesloten.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

49
senden ontfangen, ende haer evenwel niet gegeven, ende de arme soldaten hadden
noch gelt noch broot. Men brachte de andere soldaten, oock alle de borgers in
wapenen, ende deselve wiert daertoe gebracht, datse elck een paer rijcxdaelders
en

cregen, maer sij wilden meer hebben. Men wacht noch xi (11) comp van tselve
volck, ende dan sullen se lancx de Leck en d'IJssel geleydt worden, soo men seydt.
Alle de burgers sijn te nachs in wapenen geweest, alle kloosters ende kercken beset,
ende sij sijn noch in wapenen. De voormiddach predicatie wiert afgesneden, ende
des namiddachs isser, soo men mij geseyt heeft, niet geleert.
Ick blijve hier vast, wachtende na d'uytcompste, hoewel ick al eenige brantbrieven
uyt Hollandt becomen hebbe met sommatie van weder te comen.
Dit is gene ick tegenwoordich hebbe. Uwe E. mach het discretie communiceren.
Godt sij ons genadigh. Groetenisse aen uwe E. schoonmoeder, huysvrouw, oom,
e

suster, alle bekende. 3 Septemb. 1629.


Uwer E. dienaer en vrint
1)

DE VLAMINGH .

Handschriften der Remonstrantsche Gereformeerde Gemeente te


o
Rotterdam. N . 923.

2)

III. Schrijven van A. van der Borre aan den eersame, vrome, voorsienige
r
S . Fran-

1)
2)

Volgens mededeeling van Ds. Tideman is ook deze brief van de hand van Adriaan van der
Borre.
Adriaan van der Borre of Adrianus Borrius was een der eerste Remonstrantsche predikanten
en nam een werkzaam aandeel in de vestiging van de Remonstrantsche broederschap. In
1624 werd hij predikant te Leiden en eenige dorpen. Hij overleed te Amsterdam in 1630.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

50
1)

ciscus van Limborch, koopman tot Amstelredam .


Seer waerde vrunt ende broeder in den Heere. Volgens mijne beloften in de jongsten
aen mijn sone geschreven, dat ick uw E. van hier soude schrijven, voldoe ick nu
sulcx. Gisteravond arriveerde ick hier, ende vont de gantsche stadt vol vreucht. Men
hadde in alle de kercken gepredict ende Godt gedanckt, ende alle straten waren
beset met picktonnen om te vuyren. Ick sach tbeginsel daervan; maer moede ende
mat wesende van soo verren gangh als Utrecht van hier is, gingh na de ruste toe,
latende de luyden, die beter daertoe gedisponeert waren, de vreuchdevuyren ten
eynde uyt sien, het gebeyer ende geluy van klocken horen. Ick sal hier nu bij gaen
den

voegen het gene ick tsedert Saterdagh den 15 deser van de gevangens gehoort
hebbe. Op den geseyden dach wiert van Dam weder geexamineert, oock d'andere
twee, Hardevelt ende de Gooyer, maer hij eerst.
1. Hem wiert gevraecht, off, behalven de dry brieven aen den vijandt gesonden
gedurende tbelegh, niet mede een vierde gesonden, ofte ten minsten geconcipieert
was geweest. Hierop heeft hij int eerste geantwoort dat hem wel yet daervan in
confuso voorstondt, maer dat hij niet recht konde geheugen wat 'er van was. Dat
sij in de uytersten perplexiteyt ende becommernisse geweest waren, en dat'er vele
confuse ende vreemde voorslagen gedaen waren; datse voor de woelende Gemeente
van binnen ende middelerwijle voor een overvallinge van buyten bevreest waren;
oversulcx, indien hier

1)

Handschriften der Remonstrantsche Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. N . 770.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

51
yet van was, dat het een voorslagh moeste geweest zijn, die niet goetgevonden en
wiert, maer was blijven steken; immers altijt dat hij wel wiste dat'er bij hem niet apart,
maer alles met weten van't collegie van den Magistraet was geschiet, Godt een
getuyge wesende van sijne innocentie.
2. Gevraecht van den inhout van sulcken brief ofte concept, ende wiese gestelt
hadde, antwoorde niet seker te connen seggen, also 't hem niet alles voorstondt.
3. Gevraecht of hij se niet selve ingestelt hadde, antwoorde sijns wetens neen.
4. Gevraecht als men hem wat op den wegh hielpe, of hem alsdan meer daervan
in de memorie soude comen antwoorde, dat het konde wesen, ja.
5. Gevraecht sijnde, of het gene excuse was aen den Grave de Montecuculi, dat
men den brief tot antwoorde gestelt op den sijnen met den trompetter niet hadde
connen uytcrijgen, als feytelick door de populacie belet zijnde, antwoorde dat hem
daer yet van voorstont, maer dat hij 't evenwel niet pertinent en wiste.
Daerop is hem voorts gethoont een chartebel van sulcken inhoude, sonder opschrift,
date, onderteeckeninge, wesende van sijne handt, het welcke, hij dadelick opt eerste
1)
aensien bekende sijn handt te wesen .
De gelegentheyt daervan was, alsoo de trompetter van de stadt met den brieff
tot antwoorde aen den Grave de Montecuculi, was verhindert

1)

Volgens van Dam's brief aan Naeranus werd bedoeld chartebel (brief van excuse) op verzoek
van de magistraat door van Dam namens haar geconcipieerd.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

52
door het woelende grauw uyt de stadt te rijden, niettegenstaende hij voor de tweede
mael met Borgemeesteren ende die van den crijchsraet vergeselschapt wiert, soo
wiert bij de Magistraet gevreest, dat de voorss. Grave qualick soude nemen het
dilay van de voorss. antwoorde; ende alsoo midderwijle des vijants trompetter weder
binnen quam, begerende met den Commandeur alleene te spreken, ende niet meer
willende met de Magistraet te doen hebben, soo was bij de Magistraet vreese dat
haren trompetter evenwel niet uyt soude connen comen, ende oversulcx dat sij ende
hare borgers te meer in ongenade souden geraken bij den voorseyden Grave;
hiervan was dit briefgen van excuse geconsipieert, dat se meenden heymelick
buyten te sullen crijgen.
6. Gevraecht, waerom hij dat hadde geconcipieert, ende niet de Secretaris,
antwoorde dat de Secretaris soo weeckhartigh was, dat se geen werck van hem
conden crijgen, en daerdoor wel moesten selve tot meermalen de penne in de handt
1)
nemen , ende dat in allen gevalle dit briefgen niet was gesonden geweest, alsoo
de trompetter van de stadt metten brieff van de Heeren noch eyntelick uyt was
geraect.
Het voorss. concept van briefgen wort hooge gewogen, want de heeren seggen
dat men daerdoor den vijandt de swackheyt vande stadt, veroorsaect door de
tweespalt, die d'er binnen was, heeft te kennen gegeven.
Met dat nu van Dam hadde bekent dat het sijne handt was, ende dat daerop
waren gevallen de geseyde propoosten, soo seyden de heeren voort daerop, dat

1)

Dit zal mede een der redenen zijn, waarom in het Amersfoortsche archief zoo weinig te vinden
is nopens het gebeurde bij de overgave in 1629.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

53
het proces daermede uyt was, ende de heeren scheyden daerop.
De fiscael Cloots heeft wesen soecken op de Secretarye tot Amersfoort uyt last
van de heeren, om te besien, of men niet naerders tot last vande gevangens soude
connen vinden, en het schijnt dat hij niet gevonden heeft als dit fijne chartabelligen;
de heeren seggen dat het de trompetter haer gegeven heeft, maer de gevangens
houden dat sulcx niet waerschijnlick zij.
De Borgemeester de Gooyer is daerover oock geexamineert geweest, die noch
beter memorie daervan hadde als van Dam. Aerssens dede d'examen, die hem hart
aen gingh als een leeuw, maer de Gooyer verantwoorde hem weder met groote
couragie, hem vermanende gemack te doen, ende soo niet t'oversnorcken diegene,
die aen sijne voeten saten ende minder waren als hij, maer eens te gedencken den
dagh daer sij beyde even hooge ende groot souden wesen, ende daervan
onwederroepelick vonnisse soude worden gegeven vanden alderhoochsten Richter.
Daerop Aerssens seyde, dat hij sprack niet als een politicus, maer als een Jesuyt.
De Gooyer repliceerde weder dat hij sprack als eene die ontschuldigh is, ende op
de suyverheyt van sijne conscientie derf steunen.
De Borgemeester Hardevelt isser oock over geexamineert, ende het examen
geschiede in deser manieren.
Eerst wiert hem gevraecht, off hij niet meende dat die gene, die in een belegerde
stadt sijnde, den vijandt te kennen geeft de swackheyt van de stadt, hemselven
daermede schuldigh maect ende straffe verdient; hierop antwoorde hij dat een
soodanige straffe verdient, al ware hijt selver.
Daerna is hem gevraecht, off hij geen kennisse

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

54
hadde van het concept van excuse, waerdoor men aen den Grave de Montecuculi
hadde willen excuseren het uytstel vande antwoorde op sijnen brief, liggende het
selve op de ongestuymicheyt van de populacie, die 't uytsenden van denselven brief
hadde met gewelt verhindert; het welcke was soo vele als den vijandt willen
openbaren hoe qualick de stadt van binnen gestelt was, doordien de populacie
tegen de magistraet stondt, ende soo sterck hadde geweest, dat het hadde connen
verhinderen het uytseynden van een brief, die de magistraet sochte uyt te senden.
Hier heeft hij plat af ontkent eenige kennisse daervan te hebben gehadt; hetwelcke
uyt sijnen mont is geteeckent.
De navolgende nacht, hemselven naerder overdenckende, soo is hij indachtigh
geworden, datter was geresolveert geweest yet sulcx te concipieren, als het
voorseyde chartabel innehielt, ende heeft uyt hemselven, sonder van yemant daertoe
vermaent ofte aengeport te wesen, een brieff aen den fiscael gesonden, daerinne
hij ront uyt bekent, dat hij hemselven naerder overdacht ende bevonden heeft
warachtigh te wesen, dat'er was goetgevonden geweest, dat men sulcken briefgen
van excuse soude concipieren, als 't voorss. chartabel inhielt; waermede hij
hemselven soo diep schuldigh maect als van Dam en de Gooyer.
Ick hebbe gesien sekere verclaringe van den geheelen ouden enden nieuwen
magistraet, waerbij deselve verclaren, dat de heeren van Dam, Hardevelt en de
Gooyer, sijn eerlicke, vrome persoonen, dewelcke sij lange gekent, ende met deselve
dickwels gebesoigneert hebben, ende datse de selve altijt hadden bevonden trouwe
voorstanders van t'Vaderlandt ende ijverige vijanden van de Spaensche
heerschappije en

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

55
regieringe, en datse in alles wat se hebben gedaen ende gehandelt int overgeven
van de stadt, niet hebben gedaen dan met gemeen advys ende eendrachtigh
goetvinden van den geheelen magistraet.
Van Dam is noch gevraecht geweest, off hij Goossen de poortier belast hadde,
dat, als Karreman (dit is een vande borgercapiteynen, die mede buyten de stadt
was, als van Dam aen den Grave van Montecuculi was gesonden, ende die nu
mede gevangen sit, een treffelick kercksman) soude comen met 200 mannen, dat
hij hem alsdan soude inlaten; maer hij heeft sulcx ontkent.
Hem is oock aen geseyt dat hij den majoor soude gedrongen hebben de sleutelen
aen Goossen te geven, waerdoor hij t'onvrede soude hebben geweest, ende aen
de Heeren sulcx willen clagen; hierop is sijn antwoorde geweest, noch indachtigh
te sijn, dat hij de eerstemael binnen komende, gelast hadde dat'er ordre gestelt
soude worden, dat hij weder comende mochte uytgelaten worden sonder wachten,
maer niet en wiste op wat maniere, dat hij oock den majoor de sleutelen soo niet
hadde afgeparst.
Hem wiert oock aengeseyt, dat hij de commissie om buyten te gaen willigh
aengenomen, ende hemselven daertoe genoech geoffreert hadde; maer hij hadde
geantwoort, dat hij ter contrarien hemselven daervan gesocht hadde te excuseren.
Men heeft oock de Gooyer geexamineert, alsoo hij 's daechs voor de belegeringe
met seker advocaet van Amsterdam hadde gesproken, die Catholyck gesint was,
hoedanige dat de propoosten waren geweest die hij met hem hadde gehouden. Ick
hebbe niet eygentlick verstaen wat hij daerop geanwoordt hadde.
Uwe E. can hieruyt sien hoemen 't soect. Men weet noch niet recht de tijt wanneer
de sententie gaen sal, vele min wat die inhouden sal. Daer waren maer 2 van den
Raet van State tot Utrecht, doe ick

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

56
vertoogh, van de andere waren sommige int leger, sommige in den Hage, men
meent dat se eerst alle sullen bij een sijn, eer men vonnisse sal geven. Daer wort
niet getwijffelt, nae de viunicheyt van 't examen, off de sententie sal scherp sijn. De
Raet van State is eygentlick gestelt over de crijchsluyden, ende over de mesusen,
die daer onder vallen; sullen die nu soo over borgers mede willen sententieren; dat
soud'er hart op aen comen. Wat raet? Tegen gewelt en vermach men niet, men
moet het dragen, ende daerentusschen sijne goede conscientie den Heere bevelen.
Hij is de garand der onnoozele. Hij wille hare onnooselheyt voorstaen, het Vaderlant,
ons, uwe E. met de lieve huysvrouw, kinderen, schoonmoeder, schoonsuster, ende
sten

alle de vrunden genadich wesen. Leyden 22

Septemb. 1629.

Bekende handt. ADRIANUS BORRHIUS.


De vijandt leyt noch in sijn foorten op d'Yssel met eenigh aental van ruyters ende
knechten. Graef Hendrick van den Berge heeft, soo ick op de wegh verstont,
voorgehadt een schansse op te werpen tusschen Emmerick ende Rees, ofte
tusschen Rees ende Wezel, ick verstont niet recht waer, om soo den toevoer
opwaerts te verhinderen, maer daer is ordre tegen gestelt.
Sijne Excellentie ruct vele volcx by malcanderen, daervan een parthye vergaderen
ontrent Moock, een partye ontrent Heusden. Wat hij voor heeft leert de tijt.
Neempt ten besten mijn haestigh gecrabbel.

Handschriften der Remonstrantsche Gereformeerde Gemeente te


o
Rotterdam. N . 770.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

57
1)

IV. Brief van Mr. Willem van Dam aan Samuel Naeranus .
Mijn Heere! Ick hadde all voor desen last gegeven om U nicht te verwittigen dat uwe
boecken die men binnen Amersfoort nevens mijne meublen tweemaal heeft moeten
verbrengen met de selve mijne meubelen noch behouden tot Hoorn gecomen sijn,
gepact in houte kisten die ick daer toe expresselijck hadde belast te doen maecken.
Tschijnt, soe ick verneme dat de mijne ten deele onder d'uwe en d'uwe onder de
mijnige vermengt sijn doordien alles heeft moeten geschieden tumultuarie en in
absentie van mij ende mijn huysvrouw. Sij sullen soe lange daer moeten blijven ter
tijde toe ick selfs eens te Hoorn sal kunnen comen omme d'selve te separeren. Ic
kan niet anders vernemen off alle de boecken sijn bij malckanderen gepact sonder
datter eenige vermist sijn, doch dit sall hem eerst bij de visitatie openbaren. Ick sall
voor deselve voorts gelijcke sorge dragen als voor mijn ander goet. 't Gene voorss.
2)
is hebbe ick oock aen domino Rijckwaert geseyt, die mij uyt uwen name daer nae
gevraecht heeft ende met eenen uwe groetenisse mede gedeelt en hoeseer u.E.
3)
mede becommert is over tgene den burgemeester de Goyer en mij overcomen is.
Ick bedancke u.E.

1)
2)

3)

Origineele brief, berustende in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Handschriften. A.


76.
Vermoedelijk Ds. Carolus Rijckewaert, predikant te Utrecht sedert 1607, een der
mede-onderteekenaars van de Remonstrantie (1610). Afgezet en verbannen 1619. Hij stond
opnieuw te Utrecht sedert 1629 en bediende van daaruit Amsterdam. Hij overleed op den
predikstoel 1 Jan. 1650. Zie Tideman, De Remonstrantsche Broederschap, Tweede druk,
blz. 309/10.
De Goyer was destijds schepen. Te voren was hij burgemeester geweest.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

58
voor de vriendelijcke affectie t'mijwaerts. Ende gelove dat u.E. alles wel met
verwonderinge verstaen heeft, ende oock mede het gevoelen niet en heeft, dat wij,
op dewelcke alleen de gepasseerde swarichheden van 't gemeen landt blijven
berusten, als boosdoenders ende sulcke als wij in 't eerste sijn uytgecreten geweest,
dit alles sijn lijdende. 't Soude mij voorwaer al te beswaerlick vallen ten ware mijne
goede ende geruste conscientie in desen mij was verlichtende en vertroostende
gelijck ick oock mijne sententie hebbe opgenomen met de woorden dat ick dit liever
hadde te lijden dan dat de goede gemeente swaerder hadde overcomen. Godt, die
de herten kent is een getuyge over mijne onnoselheyt ende met hoe ijverigen gemoet
ick bevlijticht hebbe tgene ten gemeenen besten en behoudenisse was dienende.
Is dit bij iemandt beharticht soe is het bij de burgemeester de Goyer en mij gedaen.
Wij hebben allenthalven met alle mogelyckheyt assistentie gesolliciteert En onse
commissien ende rapporten getrouwelijck uytgevoert ende gedaen. Men heeft ons
met geen middelen van defentie versien. De defentie van onse stadt is weynich in
consideratie gecomen, men vreesde dat de soldaten die men ons soude toesenden
voor 't gemeene landt onbruyckbaer souden gemaeckt werden. Eyntelick hebben
1)
wij ses compagnien te voet, qualick 600 combatans sterck sijnde , met een
compagnie ruyters binnen gecregen waermede wij well voor een aenloop maer voor
geen belegeringe bestendich waren. Doe dese ons all toegesonden waren sijnder
gecommitteerden van Hollandt ende Utrecht

1)

Volgens den burgemeester van Hardevelt waren het er slechts 4 tot 500.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

59
gecomen ons - te weten de burgemeesters Hardevelt, de Goyer en mij om aen de
1)
magistraet te relateren - voorhoudende de uytvoeringe van 't coorn ende de
goederen ende de swackheyt van onse stadt, waer op wij ons beclagende dat men
de defentie van de selve onse stadt soe weynich in achtinge naemt ende ons alsoe
abondonneerden en iterativelijck instantie doende om middelen van defentie met
presentatie als meermaels te voren van goet en bloet bij 't landt te willen opsetten
bij apparentie van uytcomste, versoeckende 1500 off 2000 man met andere nodige
behoeften. Voor andtwoordt cregen dat onse stadt niet te houden was ('t sijn de
2)
eygen woorden) met 3000 noch met 5000 mannen , dat wij ons niet souden verlaten
op onse couragie, dat wij onse eygen swackheyt niet en kenden, dat wij ons niet
en souden laten bedriegen, dat sij onse stadt hadden doen besien met meer andere
woorden, oock vervoeringe van vrouwen en kinderen niet afradende.
De burgemeester Hardevelt seydt dat als hij seyde, datt het dan beter ware dat
wij alle uyt de stadt gingen, daer op geandtwoordt wierde, meent ghij dat ghij all
veel versuymen soudt? Dit geschiede des Saterdaechs nae de middach waerop
den viandt sich den aenvolgenden dach tot Bernevelt ende des maendachs 's
morgens voor Amersfoort vertoende met vijff regimenten te voet, ses en dertich
compagnien paerden ende elff stucken geschuts, waeronder vier halve cortouwen
waren. Wesende daerdoor belet de uytvoeringe bij de H.H. gecommitteerden voorn.
geurgeert ende bij de magistraet geconsenteert waertoe

1)
2)

Volgens van Hardevelt voerde de Heer van der Horst (Nederhorst) het woord.
Dit zou Golsteyn gezegd hebben.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

60
ontrent 50 off 60 schepen voor de Eem quamen doch te laet. Den viandt was na de
middach all nae opte grachten ende inde huysen aen de Utrechtse ende Slijckpoort
gecomen, schietende met musquetten op de onse ende oock met eenighe van hare
stucken. Den aenvolgenden dach hadden sij haer geschut op vijff plaetsen geplant
ende schooten daermede. Alle de burgers ende soldaten mosten gestadich hooft
voor hooft sonder intermissie op de wallen sijn, waermede deselve noch niet nae
behooren beset waren. De sterckte van de stadt is u.E. bekent. Den commandeur
en soldaten hebben haer dickmaels beclaecht dat sij op een vleeschbanck waren
ende geen eer konden bevechten, sij en conden ons niet verseeckeren, gelijck oock
den Commandeur met sijn krijchsoversten bij de Magistraet formelijck ende
expresselick affgevraecht sijnde off de stadt noch te houden was daer op nae
deliberatie en visitatie van de ammonitie geandtwoordt heeft dat sij ons den
aenstaenden nacht niet conden verseeckeren, blijckende t selve bij sijne sententie,
en off men noch all 24 uyren mochte comen te houden (seyde hij) soe souden wij
als dan geen appoinctement crijgen kunnen. Twee lieutenants van de borgerie
quamen daernae voor de Magistraet en sustineerden dat men soe haest niet
behoerde te composeren, wij seyden haer het oordeel van den crijchsraet. Ick
voechde noch daer bij sij souden bij den Commandeur gaen ende overleggen off
eenich middel tot defentie was. Indien iae, dat de magistraet en ick selfs geresolveert
was mede te vechten; sij gingen den Commandeur spreecken en cregen tot
andtwoordt dat onse muyren oudt waren en op verrotte anckers rustende, dat de
stadt niet houbaer was, dat mense moste opgeven. De 7000 pondt cruydts die wij
op drie reysen t'mijner ernstiger instantie becomen hadden waren den eersten
avondt tot op 37 off 3800 pont

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

61
nae geconsumeert. Ick geve u E. nu te bedencken wat ons, die de sorge voor het
bloet vande burgers ende andere miserien incumbeerde, in sulcken gevall toestondt
te doen? De gantsche Magistraet met de gantsche crijchsraet metten officiers van
1)
de borgerie ende sestien vande gequalificeerste burgers daertoe geroepen hebben
de overgevinge vande stadt tsamentlick geresolveert. T'is ons werk niet anders
geweest als ledematen van deselve. T'gene bij ons ofte bij mij gedaen is, is door
expresse last ende ten versoecke van de Magistraet getrouwelick ende oprechtelijck
gedaen, niet buyten last maer volgende mijnen last. Men heeft te voren Amersfoort
in geen consideratie genomen ende op de behoudenisse van dien geen staet
gemaeckt ende daeromme ons met soe weynich middelen van defentie versien
ende de courage die bij ons meerder als bij iemandt was (t'is de waerheyt dat ick
segge) ons benomen. Daernae was t'heele landt door t'overgaen van Amersfoort
in gevaer gestelt, daer was verraderie mede vermengt etc. Een fraeye occasie om
den roep over t'versuym van des viants overcomste over den Jissel te verdoven.
Vexat censura columbas. De burgemeester de Goijer en ick hebben ons uyt
Amersfoort begeven soe haest het ons is toegelaten geweest omme ons te
verandtwoorden tegens de calumnien die principalick tegens onse personen
gespreydt worden. Ende alsoe wij om veylich te gaen te water op Amsterdam trocken,
met vier schepen vol volcks hebbe ick selfs uyt ons schip gegaen na de Heeren van
de Admiraliteyt die met twee oorlochschepen en eenige iachten voor de Eem lagen
ende de gelegentheyt van alles aen haer

1)

Zie van Bemmel. Beschrijving van Amersfoort. II, blz. 493.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

62
E. verhaelt, (een evident teecken, immers, van een gemoet sich genes quaets
bewust), dewelcke ons een iacht nasendende die van Amsterdam van onse comste
veradverteerden, waerop, naedat onsen schipper door die van t'selve iacht belast
was geen volck voor haer wedercomste aen landt te setten, den maioor Hasselaer,
capiteyn Hoop met eenige musquettiers met het selve iacht aen ons schip gecomen
sijn seggende dat sij daer gesonden waren van de burgemeesters niet om ons
eenich effront ofte disrespect aen te doen maer alleen om ons voor de insolentie
van t'graeuw te praeserveren ende beschutten. Ick schricke noch als ick dencke op
het woeden van t'graeuw tot Amsterdam en t'perijckell da[er] wij noch doorgaens in
waren om bij het graeuw ontweldicht te worden; men bracht ons voort nae Utrecht
in een herberch, alwaer den Raedt van State ons door haren geweldigen dede
appraehenderen waertegens wij protesteerden als den Raedt van State die geen
iurisdictie over ons en competeerde in desen niet subiect wesende met versoeck
dat wij mochten gebracht werden voor de Heeren Staten van Utrecht omme voor
de welcke ons te presenteren wij ons op reys begeven hadden. Ick verstae dat
Aerssens en Olphert Barentss. doen ter tijdt alleen tot Utrecht waren. Men heeft
ons eerst met twintich soldaten ten huyse van den geweldigen, daernae op
Hasenberch strictelick bewaert sevendhalve weeck met verbot van acces van
1)
vrunden en pen en inct . Midlerwijle heeft men mij seer bejegent (waerinne hem
Aerssens die alles

1)

Vandaar, dat van Dam's meermalen aangehaalde, in de gevangenis opgestelde memorie


van verdediging, een met potloot geschreven en getekent verhaal is.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

63
gedirigeert heeft niet als een rechter ad indagandam veritatem maer als partie ad
accusandum heeft gethoont) op veele vragen geexamineert ende oock off ick geen
communicatie met den viande hadde gehouden, daer nochtans geen indicien toe
waren, ende naedat men ons daerinnne onnosel heeft bevonden, ende evenwell
soe t'schijnt om de harde proceduyren tegens ons aengeheven tot conservatie van
hare geingageerde reputatie eeniger mate een glimp te geven, heeft men alle onse
actien soecken te esplucheren ende daerop sulcke sententien in dicta causa gegeven
dewelcke in veele ende notable poincten van onse confessien sijn discreperende
ende oock somtijdts de selve contrarierende sonder dat men ons tot onse defentie
heeft gehoort off eenige openinge van getuygen ofte getuychenissen, veel min
eenich debath ofte reproche daer tegens vergost. Onse confessien sijn maer naecte
verclaringen vande waerheyt van onse actien daerinne geen delicten gelegen sijn.
Wij en wisten oock niet wat men daeruyt t'onser beswaernisse wilde duyden te meer
dewijle die geene die t'principaelste met ons gemeen hadden niet alleen niet
gecauseert maer weder in den magistraet ende oock in hoger plaetse gestelt worden
als Johan Sael die nevens Rijck van Diest al in t'eerste van onse gevanckenisse
1)
Burgemeester worde . Doch wij waren Remonstranten, ick was aen de dochter van
Hogerbeets getrout, dewelcke off sij niet genoech met haer vader geleden hadde,
nu oock op t uyterste swanger sijnde t'defect van t'selve lijden met haer man noch

1)

sten

Beide den 30
Aug. 1629 door Prins Frederik Hendrik tot burgemeester benoemd, toen
de Spanjaarden de stad ontruimd hadden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

64
moste suffleren. Dit werdt bij veelen gehouden de fonteyne te sijn van onse
beswaernissen. Tschijnt oock eeniger maten uyt de sententie van Hardevelt,
dewelcke presiderende Burgemeester wesende ende alles hebbende gedirigeert
ende met mij gemeen gehadt, in veelen delen verschoont is, iae selfs ons te laste
geleyt is tgene bij hem alleen gedaen is geweest, alsoe t'rapport vant voorgeven
van de gedeputeerden van Hollandt ende Utrecht ons te laste geleyt bij hem alleen
in onse absentie ende niet bij ons en is geschiet twelck nochtans de meeste
verslagentheyt causeerde ende wijlieden wel gewilt hadden dat hoewel t'nae
waerheyt is geschiet, wat soeter gedaen hadde geweest. De fiscaell (twelck was
de bailluw van der Goude genaemt Cloot tot dit werck uytgecosen) seyde tegens
de voorn. Hardevelt dat hij de brugge was daer d'Arminianen en de Papisten waren
overgegaen, ende dat hij over sulx noch heet noch coudt wesende mede
o

uytgespogen soude werden. 1 . Wij werden in onze sententien belast met


misduydinge van de meeninge van de Heeren Staten van Utrecht, d'gedeputeerden
tie

van Hollandt en Utrecht als oock van sijn Ex in onse rapporten, die genoemt
werden onrechte rapporten. Ick verclare dat wij in aller oprechticheyt ende
getrouwicheyt onse rapporten hebben gedaen, oock deselve soe discreetelick
gemenageert als de saecke enich sints conde lijden. T'rapport vant aengeven van
de Heeren gedeputeerden van Hollandt en Utrecht is in onse absentie bij Hardevelt
o

gedaen als geseyt is waer uyt verbaestheyt ontstonde. 2 . Met nalaticheyt in


t'solliciteren van polver waer van t'contrarie al te claer blijckt. De Staten van Utrecht
schrijven nu onlanx aen de Staten Generael dat haer onse actien bekent sijn ende
wat goede devoiren wij ten dienste van den lande hebben gedaen soe haest den
viandt over den Jissel gecomen was

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

65
1)

omme met middelen van defentie geassisteert te worden . Die van Amsterdam
o
doen oock andere verclaringen. 3 . T'tegenhouden dat den commandeur de
bewaringe van de poorten niet is toebetrout geweest, sulx is bij ons ontkent ende
geseyt dat wij den commandeur in sijn ampt geen belet gedaen hebben. Hij heeft
oock in t'gene hij t'mijner instantie aen de Magistraet schriftelick heeft overgelevert
des vrijdaechs voor de belegeringe tot aenwijsinge van veele defecten en t'gene hij
meerder hadde voor te stellen niet verhaelt off te kennen gegeven dat hem de
poorten niet vertrout en waren. Voor sijn aencomste hebben de maioors de wachten
bestelt met ordre van de magistraet ende borgercapiteynen, nae sijn aencomste
door sijn ordre. De wijn is oock niet buyten weten van de militaire door ordre van
de Magistraet en niet alleen van de burgemeesters wesende een vles van ontrent
drie kannen groot aen den generael op sijn ernstich versoeck gesonden als menende
dat sulx als een courtosie selffs aen vianden niet behoort nochte oock gebruyckelijck
o
is om geweygert te werden. 4 . Naelaticheyt in reparatie van de defecten. Is dit bij
iemandt benaersticht soe is het bij mij gedaen, ende alsoe ick acht dagen te voren
2)
buyten de stadt in commissie belet geweest sijnde niet veel in de Magistraet
praesent conde wesen als somtijts ter vlucht hebbe ick de reparatie vande defecten
t'mijner instantie als geseyt is bij den Commandeur aengewesen ten hoochsten
gerecommandeert, gelijck oock op alles soe veel doenlick was nae gelegentheyt
ordre gestelt is geweest. Maer eylacy de defecten waren te veel

1)
2)

De Gedeputeerden van Utrecht zonden een ongeveer gelijkluidende verklaring aan den Raad
van State. Zie blz. 19.
Naar 's-Hertogenbosch of naar Utrecht?

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

66
als u.E. wel bekent is om in soe korten tijdt gerepareert te werden, insonderheyt
o

oock bij ons sonder assistentie vande Staten. 5 . Quade comportementen int
beleyden van metten viandt te composeren, ende daeronder t'concipieren van een
acte van decharge (soe die genaemt werdt) en van een briefken van excuse. Dus
is het met de saecke gelegen. Bij de tweede sommatie ende opeyschinge van de
stadt worde door den trompetter een brief van Graef Henrick van den Berge aen de
Magistraet gebracht van inhouden dat de graeff van Montecuculi last hadde omme
ons beleefdelick te tracteren, goede conditien vergunnen ende niemant in t'een off
t'ander te beswaren, ingevalle wij geen gewelt en verwachten. In welcken gevalle
den graeff geen vorder last en hadde ende dat het ons gedien soude tot iammerlijck
geclach van vrouwen ende kinderen waer van hij onschuldich wilde wesen. De
Magistraet, die in dusdanige gelegentheyt met geen ander middel haer stadt ende
borgerie conden praeserveren als met een goet accoordt, ende vreesende mede
dat uyt t'expres afseggen van dese praesentatie een praetext van geen accoordt te
willen vergunnen ende voorts van plonderinge bij het rouw ongedisciplineert viants
1)
volck wesende Keysersche en ten dele Crabaten genomen mochte werden, heeft
collegialiter geresolveert met communicatie en goetvinden van den crijchsraet desen
voorseyden brief dilatorie te beantwoorden als wesende een saeck daer soe haest
niet op conde geresolveert werden maer dat men hem nae genomene resolutie
soude antwoorden. Hier op vielen voorts als de opinien dat men behoorde te
composeren aenschouw

1)

D.w.z. Croaten. Zie omtrent hunne wreedheden, ook op de Veluwe, van Bemmel II, blz. 949.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

67
nemende op onse insuffisantie ende swackheyt. T'welck met den crijchsraet is
gecommuniceert en in deliberatie geleyt. De crijchraet haer beclagende dat sij
ongeluckich waren dat se in soedanigen plaetse lagen, die niet en was te defenderen,
ende de Magistraet dierhalven hare opinie te meer urgerende, waerinne ick mede
als burgemeester t'woordt hebbe moeten helpen voeren, sonder nochtans te seggen
van last te hebben van Sijn Excellentie etc. t'welck tegens de waerheyt en onse
negative confessie inde sententie gestelt is. Eijntelijck is t'samentlijck goetgevonden,
een trompetter met een brief uyttesenden van inhouden datter eenige buyten comen
souden omme met den generael mondeling te spreecken van t'gene men
geresolveert was te doen. De Magistraet ende niet wij buyten kennisse van deselve,
heeft den Commandeur t'sijnen versoecke een acte verleent vervatende de redenen
waeromme sij verstonden dat men de gemeente niet behoorden te stellen in hasard
van overvall ende sulx nodich te sijn te composeren gaerne willende de militairen
te gevalle verclaren dat de Magistraet eerst van composeren gesproocken hadde.
Dese acte is ten versoecke van den Magistraet bij mij in de vergaderinge
geconcipieert, gelesen, bij haer goetgevonden ende uytten name van den selve bij
de secretaris geteeckent. Evenwell is noch den brief dien avondt niet afgegaen nae
datter bevonden waren bij visitatie bij ons mede doen doen 37 off 38 tonnekens
cruyt elck van hondert pont. Des andern daechs is nae formele affvraginge aen den
crijchraet gedaen ende hare verclaringe daerop gevolcht als vorens verhaelt is,
t'samentlijck ende eenparichlick geresolveert desen voorss. brief met den trompetter
uyt te senden. Aert den Emenesser met eenige cumsuis hebben feytelijck belet
t'uytgaen van desen trompetter niettegenstaende de commandeur, officier ende
burgemeesters

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

68
haer aucthoriteyt sochten te interponeren. Den viandt quam vast met meerder
troupen op de stadt aen, voor confusie waer men in de stadtbevreest ende voor
een overvall van buyten, de militaire officiers waren in grote perplexiteyt nevens
ons, insonderheyt doen sulx geduyrende den derden trompetter van den viant binnen
gesonden worde willende den commandeur alleen spreecken ende hem
affvorderende cort antwoort off hij de stadt wilde opgeven ofte niet, ende seggende
voorts dat hij mette Magistraet niet te doen hadde. De militaire officiers seyden dat
sij de arme burgerie beclaechden, sij waren soldaten sij souden noch kunnen middel
vinden om haer selven te redden, ende men hielt het daervoor dat men dus
continueerende tot geen appoinctement immers altijdt met groot nadeel soude
geraecken indien men den brief niet conde uytcrijgen, waerover men resolveerde
de selve den trompetter van de viandt mede te geven doordien onsen trompetter
niet conde uytgeraecken ende daerbij voegen een briefken van excuse van't
retardement van't andtwoordt in den dilatoire brieff des daechs te voren toegeseyt
omme noch soe veel als doenlick was de inconvenienten die uyt de actien van Aert
den Emenesser cum suis te verwachten stonden te soecken te praevenieren. Doch
alsoedrae de comste van desen derden trompetter de humeuren veranderden ende
besadichden ende onsen trompetter metten meer gemelten brieff sonder resistentie
uyt de poorten quam is den brief van excuse, niet van mij maer van den magistraet
geschreven maer well te haren versoecke bij mij geconcipieert opgehouden ende
niet uytgesonden. T'is oock met communicatie vanden crijchsraet geschiet. Dit
conceptgen (twelck oock gegrosseert en in forme van missive gestelt en bij de
secretaris geteeckent is geweest) blijvende op de taeffel leggen, is, soe ick verstae,
bij Willem van

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

69
1)

2)

Deuverden opgenomen ende bij Aert van Deuverden , qui praecipuus tragaediae
nostre author est et precium sceleris praeturam sperat et ambit, Aerssens ter handen
gestelt. Niettegenstaende ick instantelick versocht hebbe dat de Heeren naerstich
souden willen ondersoecken wat hier van was ende dat sij souden bevinden dit te
wesen t'werck van den Magistraet ende niet van mij met praesentatie dat ick het
haer oock wilde doen blijcken, stelt men t'evenwel bij mij buyten resolutie, ordre
ende last geschreven te sijn. De Burgemeester Hardevelt hadde het eerst geignoreert
doch voort nae sijn examen sijn memorie ververschende ende hem beswaert
vindende heeft den fiscael bij missive doen weten dat t'voorss. briefken bij mij inde
3)
vergaderinge van den Magistraet volgens haere resolutie geconcipieert was .
Evenwel werdt hem de kennisse van dien niet t'laste geleyt als well den
Burgemeester de Goijer waer uyt te sien hoe men't op ons gesocht heeft.
Wat nu aengaet mijne actien int maecken van't accoordt (daer toe ick
genoechsaem bij opdringinge de commissie heb moeten aennemen) deselve sijn
oock geschiet in aller oprechticheyt. Ende met alle doenlijcke naersticheyt omme
de artijckelen die mij mede gegeven waren soe nae te bedingen als 't mogelijck
was, ende oock meer te impetreren. Tleste vant derde artyckle als oock 't 12 ende
4)
15 sijn boven de

1)
2)
3)
4)

Raad te Amersfoort.
Schepen aldaar.
Dit klopt met den inhoud van den brief van van der Borre.
ART. 3 der capitulatie luidde: Dat de gene die uytter stadt vertrecken willen, sullen een jaer
langh tijdt hebben, om haer goederen in ende buyten de jurisdictie deser stede te verkoopen,
ende andersints daer van te disponeeren, niet teghenstaende hij woonachtigh sij in de
Geunieerde Provintien, ende dat het hem dies niet teghenstaende vrij sal staen 't sijner
believen middelertijt tot Amersfoort ofte daer ontrent, het sij alleen ofte met zijn familie te
komen, ende weder vertrecken sonder eenich beletsel ofte verhinderinghe, mits dat hij zijn
name sal doen aengeven aende Gouverneur van de Stadt drie ofte vier dagen te voren, in
welck hij sonder consent te verwachten sal mogen in komen.
ART. 12. Dat alle privilegien, coustumen ende herkomsten sullen blijven, sonder dat die in 't
minste ghevioleert sullen worden.
ART. 15. De Huysluyden in de Jurisdictie van Amersfoort en daer ontrent leggende dorpen
wonende, sullen hebben sauvegarde, om met haer goederen ende vee bij haer huysen vrij
en onghemolesteert te mogen konnen en blijven, mits haer stellende onder de
ghehoorsaemheyt van Zijne Majesteyt.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

70
artyckelen mij mede gegeven bedongen, maer 't artyckel van dat den viandt geen
volck inde stadt soude moegen laten comen voor des anderen daechs heeft hij niet
anders willen toestaen dan onder conditie dat hij noch den selven avondt meester
van de poorten souden wesen ende geen volck in de stadt laten comen voor des
1)
anderen daechs tegen den avondt . Ick hebbe aen de Magistraet rapport gedaen
ende mijn wedervaren op ieder poinct verhaelt, sij hebben t'accoordt soe t'lach goet
gevonden met een goet genoegen ende dat ick weder nae buyten gaen soude
omme den viandt hier van bescheyt te seggen gelijck ick belooft hadde sulx te doen
voort datelijck alsoe den avondt aenquam. T'contract bij den viandt all onderteeckent
worde vast int net gestelt om bij de Magistraet mede geteeckent sijnde mij
naegesonden te werden. Ick konde de Magistraet soe lange niet bij den anderen
houden ter tijdt toe alles noch eens na de comste van den Burgemeester Hardevelt,
daer men vermidts den avondt aenquam niet langer nae

1)

Dit was art. 11 der capitulatie.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

71
conde wachten, mochte geresumeert werden dewelcke hem te rusten geleyt hadde
ende aen de boden meermaels om hem gesonden voor antwoordt gegeven hadde
dat hij hem conformeerde met t'gene gedaen soude worden. T'is waer dat nae
t'scheyden van den Magistraet bij ses ofte seven daer noch gebleven mij
gerecommandeert worde nochmaels te tenteren dat de viandt noch dien avondt
geen meester van de poorten mocht sijn, dat oock Carremans bij Hardevelt ende
de Goijer ten dien eynde mij naegesonden is twelck ick oock met alle mogelijckheyt
hebbe gedaen ende noch weder in praesentie van Carreman gereitereert doch te
vergeeffs. Hadde de Burgemeester Hardevelt soe verbaest ende verscrickt geweest
hij hadde als praesiderende Burgemeester de approbatie ende resolutie van den
Magistraet collegialiter genomen weder collegialiter moeten doen retracteren ende
uyt desselfs naem last laten toecomen omme t'accoordt bij weygeringe van't gene
voorss. is aff te seggen, indien men goet gevonden hadde t'selve artyckel soe niet
toe te staen ende dat het moste verandert werden. Maer dewijle het mij maer
gerecommandeert worde van eenige van den Magistraet ende geen last van 't
collegie van den Magistraet toequam, conde ick niet anders doen als ten uytersten
daer op aenhouden maer bij refuys 't accoordt bij de Magistraet bewillicht niet
opseggen. Dit hadde tegens mijn last geweest, ende soude mij grote swaricheyt
geimputeert hebben kunnen werden indien daer een ongeluckich assaut op gevolcht
hadde, gelijck buyten twijffel geschiet soude hebben. Ick versochte aen Carremans
te willen rapporteren dat wij het niet conden obtineren. Dewelcke ten dien eynde
nae binnen gegaen sijnde den troupe van des viandts volck voor de hameye
gecomen is willende deselve opgemaeckt hebben, hij ende degene die in de
Utrechtse

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

72
poort waren hier over verbaest sijnde, siende de valbruch nederleggen ende de
sobere besettinge van de poorte om te resisteren hebben de hameye geopent
waermede evenwel grote swaricheyt voorcomen is. Doch hierinne dede den viandt
tegent accoord dat hij sijn volck voort op de marckt dede marcheren t'welck hoewell
t'hem qualick liet aensien noch geluckich tot vermijdinge van groote apparente
swaricheyt is uytgevallen. Ick was buyten, die van binnen was de wacht bevolen.
Ick conde dit niet beteren. Midlerwijlen most ick den heelen nacht als ostagier buyten
blijven ende gaen eeten ende slapen ter plaetse men mij brochte. T'gene van den
last aen den poortier om de sleutels bij hem te houden geseydt werdt is anders niet,
dan dat ick binnen comende om rapport te doen, aen den maioor ende die aen de
poort waren seyde dat ick wederom nae buyten soude moeten gaen. Dat sij passen
souden dat ick reeicheyt mochte vinden om uyt te raecken. T'schijnt dat de maioor
daer van wat ruymer verclaringe tot sijner ontlastinge gedaen heeft.
Ick late nu u.E. en alle verstandigen onpartijdigen oordeelen off wij met dese onse
actien dusdanige proceduyren ende sententien hebben gemeriteert, wij hebben
geappelleert aen de Staten Generael met twee requesten versocht om in appel
ontfangen te mogen werden tegens de sententien gewesen op gebleecken ende
niet op confessie maer van de selve in veele ende notable poincten discreperende
ende oock somtijdts de selve contrarierende, sonder dat ons eenich ander blijck
ofte getuychenissen sijn geobijcieert, ende sulx niet en sijn geconvinceert. T'eerste
request is gestelt in handen van den Raedt van State, die haer seer tegens ons
formaliseert ende haer reputatie daeraen gelegen laet sijn. Op t'twede request mede
continerende praesentatie om ons te

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

73
sisteren is niet gedaen. De provintien konden malckanderen noch niet verstaen,
eenighe hebben haer noch niet verclaerdt, eenige stonden ons versoeck toe,
Groeningen stondt het toe midts dat wij eerst in hechtenisse souden gaen ende dat
alsdan de saecke met der Raedt van State soude werden affgedaen. Ick sorge dat
wij te machtigen partije hebben, ende derhalven alleen met gedult sullen moeten
lijden ons troostende met een goede ende geruste conscientie en de reste Godt
den Heere bevolen die de herten kent en t'sijner tijdt oock sall oordelen, dewelcke
ons dit mogelijck t'onsen besten toegesonden heeft om met afsnijdinge van alle
wegen tot de werelt t'padt ten hemel ons gladder te maecken.
De traecheyt van onsen secretaris int aenteeckenen die bijnae nergens geen
notitie van gehouden heeft is ons mede seer nadelich geweest, t'welck de oorsaecke
was dat de Burgemeesters dickwils selffs de penne hebben moeten voeren. Daer
1)
en is niet off seer weijnich van't gepasseerde te boeck gestelt . Twelck indien't
geschiet ware geweest gantsch tot onse decharge ende blijck van onse onnoselheyt
soude hebben kunnen dienen.
T'gene voorss. is hebbe ick u E. te liever willen communiceren door dien ick uyt
domino Rijckwaert hadde verstaen dat u E. verlangende was omme van de saecke
onderricht te sijn. Oock omme ons mede bij u E. als een vertrouwt vrient van't
ongeluck en ongelijck ons wedervaren te beclagen. Mij voorders gantsch vriendelick
aen u E. ende desselfs huysvrouw gebiedende met toewenschinge van alles goets
nae

1)

Reden, waarom er te Amersfoort in het archief zoo weinig te vinden is nopens de overgave
van 1629.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

74
siele ende lichaem. Waer toe ick u E. met u huysgesin in des Heren bewaringe
bevele
U E. dienst- en vrientwillige vriendt
W. VAN DAM
1630.
1)

Eerwaerdige geleerde wijse voorsienighe Heere Samueli Naerano mijnen gunstigen


goeden vriendt.

Universiteits-bibliotheek te Amsterdam. Handschriften. A. 76.

1)

Samuel Naeranus, geboren te Dordrecht, was een bekend Remonstrantsch predikant en


geleerde. Van 1615 tot 1619 stond hij te Amersfoort. In laatstgenoemd jaar werd hij uit
Amersfoort gebannen, doch bleef in briefwisseling met van Dam. Zie omtrent hem van der
Aa, van Bemmel I, blz. 169 en 170, alsmede Tideman, De Remonstrantsche Broederschap.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

75

Utrechtsche kout van 1769,


Medegedeeld door A.M. Cramer.
Het leek mij niet zonder belang, dezen brief van den bekenden Orangist Paulus
Hendrik Justus d'Hangest d' Yvoij - het begin is verloren -, waarschijnlijk aan een
drager van den naam Wttewaell, die in het buitenland reisde, gericht, in deze
verzameling bekend te maken, aangezien de zoo merkwaardige gedenkschriften
van G.J. van Hardenbroek de hier gevolgde rubrieken (overlijden, vrijen, duelleeren)
niet bieden. De brief maakt deel uit van de in de Amsterdamsche
Universiteits-Bibliotheek bewaarde verzameling Diederichs, als nummer 31 Be.
A.M.C.
5)...... mme temps je vous flicite, que vous en avez trouvez un, auquel vous
pouvez vous fier et qui est en mme temps plus robuste qu' Jsack; ce qui vous est
trs ncessaire pour le temps que vous voiagez d'avoir un domestique qui soit fort
de constitution et pouvant rsister aux fatigues, ce qui n'est pas donn tout le
monde. J'espre

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

76
que vous aurez fait le voiage de Turyn Gnes, et de Gnes Milan sans fcheuse
rencontre, ce dont je ne doute presque point, car six personnes, comme vous me
marquez tres bien, inspirent du respects, et pour se conserver le sien, on se bat
merveille, au contraire des bandits ont toujours une certaine crainte qui n'est propre
qu' ces clrats [sic] et elle est bien augmente en eux, quand ils en doivent venier,
pour faire une capture incertaine, un combat; et trouvant qui parler, ils prennent
trs vite la rescourse du livre pour la plus part du temps. Mais comme de pareilles
rencontre, quand mme on a l'avantage, ne laissent que de causer une certaine
motion, il est bien plus agrable, en pouvant viter la rencontre de ce gibier de
potence.
Dans un pais, mon cher cousin, ils fait plus cher vivre que dans un autre. Vous
venez de la Suisse, o on dit que tout est fort bon march et il me semble que l
vous avez oubli que vous tes Hollandois. Car en juger par les rapports des
trangers la Hollande est un des pais, o il fait le plus cher. Joint encore cela, que
l'on a chez nous la diabolique coutume de faire paijer un tranger le double de la
valeur des choses; et qui sait, si a Turin on n'en agit pas de mme et peuttre par
rprsaille: ergo comme Hollandois doubl paye. Vous paroissez fort content de
1)
l'acceuil, que vous a fait le Roi demme que toute la famille roijale; il me semble
que se dut tre une politique toutes les cours de faire un bon acceuil aux trangers
qui y passent, en les animant par l y faire un plus long sjours, et en y attirant
aussi d'autres; car ils peuvent tre

1)

Karel Emanuel I (1730-1773), koning van Sardini.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

77
introduits partout bien plus facilements que les gens du pais, aussi bien des tiquettes
n'ont pas lieu leurs gards; et les trangers rendent une cour encore plus brillante.
Les manires sont aussi diffrentes, recevoir les trangers, auprs des rois
qu'auprs des particuliers, preuve encore ce que vous m'crivez touchant la
diffrence de la rception que vous a fait le roi de France; d'examiner seulement
quelqu'un, que l'on lui prsente, ne s'accorde guerre avec l'affabilit et la politesse,
qui fait pour ainsi dire l'esprit de la nation franoise. Mais c'est peut tre une tiquette
ncessaire; parceque la cour de France est plus frquente d'trangers de toute
nation qu'aucune autre cour de l'Europe et que si le roi toit oblig d'entretenir un
chaquun en son particulier, qui lui est prsent, il n'auroit jamais fait.
Vous voil peu prs rpondue tous les points de votre lettre, pardonnez les
rflections que j'ai faite quelques unes si elles ne s'accordent point vos ides
et penses. A force d'crire il a radott; mais par l j'ai voulue vous remettre o
vous en tes restz m'crire, si vous me continus votre correspondance, ce qui
me sera toujours trs agrable.
Nous passerons au dernier article de ma lettre, savoir les nouvelles, arrivez
Utrecht depuis le mois de juin jusques en dcembre. Comme je n'ai pas t Utrecht
durant la belle saison, vous me pardonnerez si j'en ay laissz chaper quelques
unes, que j'ai due obmettre de vous crire, ne les ayant pas scue, ou seulement
moiti, et priv par l de pouvoir faire des rflection, qui vous satisfisent. Je tcherai
pourtant de vous les tracer en ordre et feray mon mieu pour n'en obmettre aucune.
Vous saurez sans doute la mort de monsieur de Jonckheere le snateur, qui a
t remplac par monsieur

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

78
1)

Craijvanger . Jonckheere toit de la corespondance, et mme un matador. Aussi


les messieurs ont tout d'abord song le remplacer par un sujet qui en premier lieu
n'a eu auquun de ces [= ses] proches ou apparentes dans la magistrature, en [sic]
en second lieu le bon Dieu scait d'o ils sont venue et qui ils sont. On dit qu'il sentant
[sic] parfaitement l'architecture ainsi que de pouvoir engraisser des boeufs, et en
gnral, tout ce qui regarde le commerce des bestiaux. Mais j'espre, que dans ce
dernier article, il russira mieux que dans le premier, autrement je plain sa bourse,
car pour l'ordonnance de ces batimens, et chambre, cela est triste voir, de sorte
que s'il ne satisfait pas mieux dans les points qui regarde [sic] la magistrature, ses
collgues en auront mal de ventre. Vous sentez bien qui [sic] faut brller celle ci
aprs l'avoir lue; point que je satirise, car ce que je vous cris est tout comme je l'ai
entendue; mais cause que je ne veux me faire des ennemis de personnes. A
2)
prsent d'autres. Monsieur Woertman , secrtaire de la finance, est aussi dcdz,
cequi a donn une grande confusion aux messieurs de la corespondance, aussi
perdent ils l, soit dit la vrit, un grand homme. Il connoissoit fonds notre
gouvernement; et quand il

1)
2)

Mr. Willem Craijvanger, advocaat. Gedenkschriften van Hardenbroek, uitgegeven door Prof.
Krmer, I 396.
Dirk Woertman, geboren in 1713, wordt ook door van der Aa vermeld. Hij komt veel in v.H. I
voor, het laatst, als nog levend, in ons briefjaar 1769 (pg. 322). Van der Aa geeft dus als het
jaar van zijn dood verkeerdelijk 1764 op.
Woertman was een bekend vroedschapslid en afgevaardigde der stad ter Staten-Generaal,
blijkbaar niet stadhoudersch (somtijds vrij wat sterk aan stadsbelangen geattacheert l.c. pg.
159; 322; vgl. echter ook 129 noot 2). Zijn samenzijn met d'Yvoij zal dan ook meer officieus
dan wel bepaald vriendschappelijk geweest zijn.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

79
y avoit quelques affaires pineuse, il toit consult de tous les membres en gnral.
Il y a eu beaucoup de solicitant pour le remplacer comme secrtaire des finances,
mais dire le vrai, d'eux tous il y en avoit auquun qui auroit os se flater de l'galer
en capacit. Mais on assure que d'un emploi aussi pnible que l'toit le sien, quand
il le recevoit, et aussi drang, il l'a arrang de faon que celui qui le remplaceroit
se trouveroit au fait de tout avec un peu d'aplication en trs peu de temps. Les
1)
2)
3)
solicitans ont t le secrtaire Roel , Monsieur Strick l'Anglois , mr. Vos et moi;
4)
le tour pour donner cet emploi toit au nobles et monsieur de Zuijlen l'avoit sa
disposition; et il l'a donn monsieur Vos (car il en avoit remis la nomination aux
princestadhouder) qui a dsist de la magistrature, dans laquelle il a t remplac
par monsieur et matre le baron Willem Emmerij de Perponcher de Sedlnitzkij, hritier
5)
prsomtif de la couronne de Pologne ; de

1)
2)
3)

4)
5)

J.F. Rell, secretaris van politie. v.H. I bijvoegsel tot pg. 188 aant. 2.
Misschien een zoon van Mr. J.H. Strick van Linschoten, heer van Polanen, een machtig
staatsman. l'Anglois ziet misschien op een verblijf in Engeland.
Cornelis Anthonij Vos, stadhoudersch, was 1750 in de vroedschap gekomen. v.H. I pg. 65
noot 3. Een regte vos noemde hem de Prins-Stadhouder (v.H. I 323), zeer overeenkomstig
hetgeen onder volgt.
Diederik Jan van Tuijll van Serooskerken, heer van Zuijlen, 1776. Een dergelijke
samenwerking van hem en den Prins v.H. I 33, 92; hij zat in den knijpraad pg. 53.
1740-1819. Maitre, lees: docteur s lettres (1765). Bekend als godsdienstig-zedekundig
auteur. Hij stamde af van Piotr van Sedlintzkij, Moravisch rebel, die na den slag bij den
Wittenberg naar de Nederlanden week, waar hij als generaal commandant van Grave was
en zijne dochter Anna ( 1656) hare hand aan Isaak graaf de Perponcher schonk.
Ik heb gebladerd in de Anthologie uit de prozaschriften van W.E. de Perponcher (Utrecht,
L.E. Bosch & Zoon 1854). Van een duistere wijze van zich uitdrukken blijkt daar niets, wanneer
men enkele der gedachten en spreuken (bldz. 45 vg.) uitzondert. Het stukje over het waar
geluk (bldz. 6-10), blijkbaar ontleend aan een zijner eerste geschriften, de Zedekundige
brieven over het geluk (1762), is volkomen helder. - Hij was Orangist, wat misschien een en
ander in de hier beschreven verwisseling verklaart.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

80
sorte que nous avons prsent un successeur des roi, qui est commissaire de
birre Utrecht; s'il n'crit pas plus distinctement qu'il s'explique, je crains bien que
sa signature ne fasse une nigme. Il paroit aitre [sic] un jolie garon et il a un trs
bon naturel, j'ai t en pension avec lui, et alors on s'apprend se connatre.
Monsieur Vos est donc secrtaire des finances. Mais se qu'il y a de singulier, il toit
un des messieurs de la correspondance, et il a reue cet emploi par un des nobles,
monsieur de Zuijlen; et ce qu'il y a encore de plus singulier, c'es que les messieurs
de la correspondance n'ont pas approuv cette promotion; enfin en tout ceci je ne
comprens rien; mais je sais bien que le choix de monsieur de Zuijlen, ou du
stadhouder, a t juste, car on dit que monsieur Vos sentant [sic] trs bien les
1)
finances, ayant t plusieurs anne dans le collge. Le frre de monsieur Vos est
aussi devenue proffesseur extraordinaire de ministre de village qu'il toit; et jantens
juger difframent sur son savoir; puisqu'il y a des personnes qui disent qu'il en sait
moin que rien; mais c'est ce qui je sais, qu'il prche trs mal, et longtemps; et il
est

1)

Jacobus Albertus Vos, 1723-1795. Na de gemeenten Montfoort en Bommel gediend te hebben,


den

werd hij hoogleeraar in de godgeleerdheid te Utrecht, waar hij den 4


briefjaar overleed.

December van het

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

81
proffesseur en thologie, ce qui ne va pas trop bien, quoique il peut tre mauvais
orateur, et pour cela bon thologien. Mais je ne sais si j'ai raison ou tort, mais il
me semble que nous ne recevons plus un proffesseur de renom quoique depuis
1)
peu d'anne on en a appell quatre ou cinq notre acadmie; ce qui me fche
2)
bien. Monsieur le snateur Hengts est aussi mort trs subitement. Encore un de
la corespondance; on a aussi trs vite remplac ce dernier, par la promotion cette
charge du fils de monsieur de Jonckheere, qui est devenu snateur; je me fais vieu
quand je vois de pareille personnes emploi. Pour celui ci, il n'a jamais tudi, mais
on dit pourtant qu'il sentent parfaitement la magistrature etc. Je ne le connois point,
et fort peu de monde le connoit.
A prsent, et en dernier lieu, des morts, et ceci est bien le plus riches de ceux qui
sont mort depuis longtemps Utrecht. C'est le conseiller, monsieur et matre Jean
Jacob van Westrenen seigneur de Lauewerecht. Homme gnralement regrett
pour ces gnrosit dont il ne cessoit journellement d'en donner des preuves, enfin
vous le connoissez de renom, et mieu que je ne puis vous le dpeindre. Enfin le
gnrosissime et pauvre homme a t enterr avec une suite de trente quatre
carosse. Le

1)

2)

Dit zijn: J.F. Hennert, hoogleeraar in de philosophie en mathesis ( 1813). Meinard Tijdeman,
professor in 't natuur- en volkenrecht (vertrokken 1790). C. Segaar, hoogleeraar in 't
Nieuw-Testamentisch Grieksch ( 1803). R.M. van Goens, extraordinarius voor geschiedenis
en welsprekendheid ( 1810). En J.H. Voorda, hoogleeraar in 't burgerlijk recht ( 1814). d'Yvoij oordeelt hier wel wat lichtvaardig. Ten aanzien van Tijdeman, en zeker ten aanzien
van van Goens.
Tegenwoordig is de naam van Hengst.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

82
peuple, ce que l'on racconte, a fait des hues, l'orsque le convoi funbre est arriv
l'glise de St. Jacob, o il a une superbe tombe, et a cri daar gaat nu de rijken
heenen etc.: passage trop applicable: on racconte, je vous nommerai celui qui m'a
1)
raccont le trait, suivant de Themat, c'toit le greffier Van den Heuvel qui l'avoit
2)
de millord d'Athlone , et celui ci l'avoit de la bouche de Themat, o il soupoit; celui-ci
donc le lamentoit et disoit qu'il perdoit tant, et un si brave pre; mais ce qui lui fchait
le plus, c est de n'avoir pas pue profiter, et en mme temps galer la manir(e), de
mettre son argent jnterent comme le dfunt. Sentimens dignes pour faire valoir
des pleurs qu'autrement la nature fait verser des enfens bien nes en perdant un
pre chrie. J'ai rencontr ce ladre (= van de pokken geschondene) tandis que son
pre n'toit point encore enterr, et je lui fis mon compliment (de flicitation) je veux
dire de condoliance au sujet de la mort de son pre: la filicitation sur son heureuse
convalescience, car il y a t au bord du tombeau, et mme a t drang quelques
temps, je veux dire fou: mais comme l'ivraye crot toujours, il en a rchapp. Mais
il ne me rpondit rien; aussi puis je vous assurer que je ne remarquois point la
moindre motion en lui; mais lorsque je m'informois comment se portoit son pouse
c'est que le visage ne peut dmentier les sentimens jaloux dont ce vilain est remplie.
Lorsqu'il se trouvoit si

1)
2)

Hendrik Herman van den Heuvel, 1732-1785. Griffier van het Hof te Utrecht, 1781 Secretaris
van Financin. Oeconomisch auteur.
Frederik Christiaan Reinhard baron van Reede, graaf van Athlone, vrijheer van Amerongen.
Vgl. v.H. I 390. Hij was geboren in 1743, 404 noot 1).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

83
mal, ce qui a dur plusieurs semaines, et que les mdecins ne crurent point quil en
rchapperoit, dans un moment, qu'il n'avoit point de fivre, et qu'il toit prsent, il
fit venier la femme, qui toit ce que des personnes qui l'a soignoit ont assur,
inconsolable. Il la fit donc venier, lui demandoit pardon de tous les tors, qu'il lui avoit
fait souffrir, et toit trs en paine de scavoir si elle les lui pardonnoit de bon coeur;
ce qui effectivement elle avoit fait; car des personnes, qui lui ont t tenier compagnie
on dit, que cette femme devoit avoir un humeur d'ange, tant elle toit triste et inquitt
du sort d'un marie qui ne lui avoit causs que des paines et tourments; de sorte que
l'on assure que ce n'est pas la faute de la femme si ils ne vivoiet pas bien en
harmonie; mais revenons notre sujet; il fit encore un don la femme, tant si mal,
de soixante mille florains, ce que l'on dit; et il ne cessoit de la demander pardon
de mme qu' Dieu, tant dans ces dlires qu'autre moments, qu'il toit prsent.
Mais paine se remet il de sa maladie, o son humeur diabolique le reprens; il dit
1)
sa femme, Madame croyoit tre dlivr de moi, en toit en joye; mais elle c'est
tromp; et ce que j'ai fait avant ma maladie, votre gard, ne sera rien en
comparaison de ce que vous me voierez faire prsent votre sujet, et je vous
feray prouver ce que un mari a des prrogative sur sa femme; et ce drlle a dj
commencer la traiter pire que jamais, lors ce que les fraieurs de la mort l'on press;
il a seulement chang de paroles dans ce temps de dtresse ce qui ne prouve que
trop sa lchet. Je veux bien vous avouer que schant toutes ces histoires, trop
longue pour vous

1)

Vgl. pg. 78 regel 6.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

84
crires et en trop grand nombre, j'ai quelquefois eu de la peine lui rendre la sivilit
ordinaire, que l'on se doit en compagnie. Il me semble qu'un drle comme lui devoit
tre banis de la compagnie des braves gens. Lauwerecht a t remplac dans la
cour de justice par un monsieur Roelands, qui est trs capable. Comme le
sousgreffier Strick, avec raison, pensoit avoir cette place et qu'il ne la pue obtenier,
il a pris sa dmission de l'emploi de sousgreffier qui a t donn au jeune Monsieur
van Hengts; car Strick auroit pue rester longtemps sousgreffier, vue que de Jong
1)
le conseiller , se trouve trs mal; et quand il sera mort, le snateur Laan deviendra
2)
conseiller en sa place , et monsieur Oosterdijck le remplacera comme snateur;
par ces arrangements vous pouvez voir si il y a faire quelque chose pour un autre
homme de faon, quand mme il voudroit se pouser dans le politique. Monsieur de
Jong, comme il doit vous aitre connue, avoit trois ou quatre de ses petits emplois
de rentmester d'un et d'autre couvent. Ces emplois durant sa maladie, qui a dj
dur longtemps, ont dj t donne en survivance trois diverses personnes, qui
tous sont morts avant lui. Monsieur Overmeer, qui toit commissaire des bires, de
3)
la part de la Bourgoisie, est aussi mort, et a t remplac par monsieur Comman .
Voici encore quelques trais que l'on raconte au sujet du dfunt monsieur de Laueregt,
et de son pouse. Le matin

1)
2)
3)

Mr. Everard de Jong, raadsheer in het hof en rentmeester van Sint Paulus en Sint Agnes.
v.H. III 55 noot 3), en het vervolg van onzen brief.
Of dit wel uitgekomen is? Volgens v.H. I 393 noot 2 werd Mr. Hendrik Arnoud Laan 5 jaar
later adjunct van bovengenoemden Heer Vos.
Ziehier de v.H. I 103 noot 1 verlangde aanduiding.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

85
il a fait un grand gain; madame tant dans la chambre o monsieur toit agonisant,
il y avoit un valet (qui l'a servie les deux dernires annes de sa vie) assis auprs
de son lit. Quelqu'un d'autre qui entroit dans la chambre demande madame
comment monsieur se portoit. Mijn man lief (dit elle) gaat uijt als een kaars; et se
tournant vers le domestique: maar jij jou duijvel, hij en zal soo de oogen niet
geslooten hebben, of ik zal je de deur uijtschuppen. Voila assez dit au sujet des
morts; mais avant que de quitter la famille de Westreenen, il faut que je vous
communique que Klaasje Pesters, fils de Monsieur le Colonel, a reue la commission
1)
de Zeelande, savoir dput l'admiraut de Zeelande pour trois ans . Si le grand
pre est mort trs vieux, le petit fils commence bien jeune jouier des emplois.
Quoique je ne ne puis me lasser vous crire, ma main la longue refuse de tracer
des caractres lisibles; ce dont vous pouvez vous appercevoir. Mais comme j'ai
encore vous dire quelques chose il faudra un peu dchifrer, ce que je veux vous
2)
marquer. Cappelle, comme vous saurez, est mariz mademoiselle van de Velde ;
il a une femme bien riche mais bien sotte, et, comme l'on dit, hij zoude er wel mede
3)
kunnen gebruijd zijn. Monsieur de Wierat est mari a mademoiselle de Rijnhuijsen .

1)

2)
3)

Mr. Nicolaas Pesters, schrijver van een werk over het Nederlandsch zeerecht (Utrecht, 1770).
Hij volgde in genoemde kwaliteit zeker Mr. J.A. Rell op, die dit driejarig ambt in 1748 voor
het eerst gekregen had (v.H. I 27 noot 4). - De vader, Willem Nicolaas P., had veel invloed
te Utrecht.
Robert Jasper van der Capellen tot de Marsch enz. Huwde Sara Jacoba van den Velden. 's
Zomers waren zij te Brummen buiten.
Heerlijkheid van de familie van Tuijll van Serooskerke.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

86
1)

Le fils de monsieur Pit a une demoiselle de Dorth; monsieur le baron Heeckeren


2)
de Suderas , si vous vous souvenez encore de notre premier voiage Amsterdam
d'un quelqu'un qui disoit: l'on ne banderoit (zeilersuitdrukking) pas pour cens mille
florins, vous vous le rappellerez aisment, il se marie mademoiselle Alida van
Westreenen; monsieur Counen avec mademoiselle Ram.
Monsieur le lieutenant Sigterman a fait longtemps la cour mademoiselle
Geldsack, et il l'a aussi demand en mariage mais elle ne l'a pas accept, c'et
3)
dire il a eu un blauwtie, le haut officier Conte de Rechteren l'a aussi demand,
mais aussi eu un blauwtie, quoique il recommence lui refaire la cour, ne pouvant
4)
abandoner la citadelle ; prsent on raconte, qu'elle a un autre adorateur, qui est
5)
un Anglois, qui est puissament riche, il est log ici, chez Oblet , et paroit tre un
fort jolie homme; monsieur Jhonsson m'a dit que c'toit un des plus riches particuliers
6)
de sa nation; il se nomme monsieur Chartres .

1)
2)

3)

4)

5)
6)

Mr Jan Pit, geligeerde in de Ridderschap. v.H. I 114 noot 4.


August Robbert baron van Heeckeren, heer van Suideras, 1743-1811, bekend Prinsgezind
Geldersman. Zijn huwelijk met Aleida Jacoba van Westreenen van Sterkenburg had volgens
van der Aa 1776 plaats, zoodat men aldaar wel zal moeten lezen: 1767, en hier: s'est mari.
Zoons hadden zij niet.
Dus waarschijnlijk Leopold Casimir graaf van Rechteren, 1717-1770, die in 1747 lauweren
verwierf door verdediging van een fort bij Bergen op Zoom, en het tot luitenant-generaal
bracht.
Dus waarschijnlijk Leopold Casimir graaf van Rechteren, 1717-1770, die in 1747 lauweren
verwierf door verdediging van een fort bij Bergen op Zoom, en het tot luitenant-generaal
bracht.
Kastelein van 't Kasteel van Antwerpen.
Zeker Francis Wemyss (1723-1808), die het onmetelijk fortuin en den naam van zijn grootvader
den speler en woekeraar kolonel Francis Charteris (1675-1732) gerfd had (vgl. Dictionary
of National Biography).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

87
Mademoiselle Titije de Roosemale a eu longtemps et comme vous saviez dj pour
prtendant le jeune monsieur d'Hardenbroeck, mais depuis deux mois on m'a dit
1)
que cela toit entirement fini ; et que l'on disoit que le Gnral d'Hardenbroeck
auroit dfendue son fils de tant frquenter la maison de monsieur Roosemale; ce
qui est de la vrit, je ne puis rien vous en dire; comme je sors fort peu, m'amusant
mieux dans ma chambre lire qu'aux assembles; et ma soeur Hansje est depuis
2)
bien du temps Schoonauwe , de sorte que je n'en sais pas tant prsent, que
dans d'autres temps que nous frquentons les compagnies; car se que l'un ne vous
dit pas, un autre vous le dit. Mais ce que j'ay vue c'est que je vois prsentement
toujours mademoiselle Roosemale sans monsieur d'Hardenbroeck, quoique cela
me fche, que cela n'a pas russi. Il sembloit fait l'un pour l'autre. Mais il est dj
remplac par monsieur Schreuder, jeune homme qui a bonne mine, trs riche, et
3)
qui tudie ici. C'est un Indien ; horsmis celui-ci Titie a encore d'autres prtendans,
mais je ne les connois pas. Monsieur Crofs est partie pour l'Angleterre, ce qui m'a
fait plaisier, puisque il faisoit la cour ma soeur Hansje; et qu'il toit trs assidus
frequenter les compagnies, o elle venoit, ce qui donnoit matirre a resonner [sic]
au monde; peut-

1)

2)
3)

Jan Adolf baron van Hardenbroek, geboren 1739, was in het briefjaar luitenant-generaal en
gouverneur van Bergen-op-Zoom geworden. Zijne tweede echtgenoote was eene gravin
d'Aumale.
De Ro(o)smaels waren van eenvoudige afkomst. De grootvader van Titia was schilder te
Utrecht.
Prof. Krmer, v.H. II pg. 45 noot 1 vermeldt Gerlach Theodoor van der Capellen, heer van
Schonauwen, lid van de Utrechtsche ridderschap.
Misschien een zoon van Johan Julius Schreuder, 1704-1764, raad van Nederlandsch-Indi,
gouverneur van Ceylon.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

88
tre tort et peut tre point; car les filles c'est une marchandise, o on peut
facilement tre tromp; il c'est retir d'ici justement pas fort honnttement, car on
m'a racont qu'il y avoit eu quelque micmack. Mais cela a t arrang par monsieur
1)
Braun . Madame la princesse d'Orange est attaqu des petites vroles et cela pour
la seconde fois de sa vie, les ayant dj eu une fois Berlin; et elle est trs mal et
fort foible; aussi a t'elle la plus mauvaise sorte de petites vroles, qu'il y a, de pest
pokken. Si nous avions le malheur de perdre cette princesse, ce seroit un coup bien
fatal car elle c'est acquis par ces manires affables les coeurs de tous ceux qui ont
l'honneur de la connoitre. Ceci donne une grande consternation; et cette maladie
rgne ici terriblement et en gnral par toute les provinces, demme qu'un sorte de
fivres chaudes, qui s'annoncent par des maux de gorges; celleci entrennent bien
du monde au tombeau; Utrecht, il y a depuis quelque semaines 18 morts plus que
de coutume, sur la liste qu'on dlivre hebdomadairement la maison de ville. Aussi
le temps est ici trs malsain depuis deux mois, ne faisant que pleuvoir et faire des
temptes; la maladie parmi les bestiaux fait aussi des grands ravages, et il y en a
fort peu de btes qui restent en vie, ce qui occasionne une grande chert. On a
institu des jours de prires; et les bals, et autres divertissement public, on t
interdits, dans la province d'Utrecht. Le grand bal de souscription a aussi t
dffendue, ce qui a fait bien

1)

Robert Brown, Engelsch agent te Utrecht; de vader van den lateren hoogleeraar William
Lawrence Brown (1755-1830), toen Engelsch predikant te Utrecht. v.H. I 390 noot 4.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

89
des mcontans, et il y a des messieurs, qui se sont expliquz un peu fortement
contre les magistrats et mme des magistrats contre leurs collgues. Ce qui n'est
pas fort jollie, mais il est aussi rest supprim. A prsent on dit qu'il y aura des
parties de dances au maisons. Mais on a dej chant un mois cette chanson, et il
n'y en vient rien. Venons, prsent, au nouvelles, qui sont fort rscentes. C'est que
dimanche pass, il y a eu un duel sur la place de St. Jean vers les six heures du
soir entre monsieur Cuijpers, officier de marine, et un autre monsieur, dont jignore
le nom; ils ont mis l'pe la main, et ont pouss quelques bottes, aprs quoi le
dernier a dit, qu'il ne vouloit plus se battre; sur quoi monsieur Cuijpers a dit, que s'il
ne continuoit pas lui donner une honntte satisfaction, qu'il le rosseroit. L'autre
n'a pas trouv bon de continuer se battre, a remis son pe, et a t rost du
marin d'importance, et jusqu' ce qu'il a pris la fuite.
me

Le lendemain, qui toit lundi, le 13 , une pareille histoire a encore eu lieu entre
un capitaine de hautbord, et un snateur de la ville d'Utrecht, de nos parents, qui
1)
c'est trs mal comport. Voici le fait. Monsieur le capitaine Smitsart jouoit au billard,
chez Jan Steevens, avec notre cousin de Weede, et monsieur de Tuijl de Hees en
2)
Leen ; monsieur de Hees en Leen, ayant intention d'aller passer quelque temps
Amsterdam et comme il vouloit frquenter les salets, et autre compagnie de dames,
il demanda si ces messieurs, qui toit connus

1)
2)

Waarschijnlijk H. Smissaert, schout te Rhenen. v.H. I 383, 384; de verderopgenoemde


familiebetrekking wordt daar ook genoemd.
Noordbrabandsche heerlijkheid.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

90
Amsterdam, ne pouvoit pas lui procurer connoissance des messieur qui le
prsenteroit Amsterdam; sur quoi monsieur Smitsart rpondit, avec plaisier: je
1)
vous donnerai une lettre pour monsieur le bourgemaitre Boudaen , qui est mon
oncle, et qui vous procurera quelqu'un qui vous introduira partout o il vous plaira;
sur quoi monsieur de Weede dit, je vous donnerai une lettre pour mon beau pre,
2)
monsieur Straalman , et comme celuil connoit beaucoup de monde Amsterdam,
il poura vous faire introduire partout; et alors Smitsart vous donnera des adresse
voor de winckel etc. Monsieur Smitsart se fchant, comme de raison, auroit dit: mon
cousin, vous me faites l un compliment, qu'un homme d'honneur ne peut souffrir,
et cela dans un lieu public. Vous parlez un homme, qui ne se conte en rien inferieur
un monsieur de Weede. Hormis cela je suis homme d'honneur et officier; je ne
vous ay choquz en rien, il faut que vous me demandiez excuse ici en public, ou il
m'en faut satisfaction; sur quoi monsieur de Weede auroit rpondue pour excuse:
j'ai fait serment de le ne demander jamais; l'autre a dit: il faudra pourtant vous
rsoudre le faire; et a continu son jeu; monsieur de Weede a quitt la partie, et
a pass par la petite chambre, o on verse la caff, pass par l'autre chambre, et
a gagn le Domskerckhof; monsieur Smitsart l'a aussitt suivi, la piste, et l'a attaint
au coin du Domsteeg, lui disant: il me faut une excuse ou satisfaction; l'autre n'a
pas voulue demander excuse, sur quoi Smitsart a dit: dgainez

1)
2)

Walter Pieter Boudaan, 1701-1781, meester in de rechten, sinds 1761 elf maal burgemeester
van Amsterdam.
Matthijs Straalman was eveneens burgemeester van Amsterdam.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

91
et dfendez vous; monsieur de Weede a dit qu'il faisoit trop sombre. Je puis voir le
blanc de vos yeux; il fait un beau clair de lune (comme il faisoit effectivement). Je
vois bien que de cela il ne viendra rien, si je vous laisse aller; retournez pltt avec
moi et faites moi une excuse; et si vous ne voulez pas faire cela, en garde, ou je
vous rosse. Sur quoi Weede a dit: j'ai femme et enfan de sorte que je ne puis me
battre; et pour demander excuse, j'ai fait serment de ne le demander personne.
Sur quoi monsieur Smitsart l'a rgall d'une vole de coups de plat d'pe; du
Domsteeg jusqu' la Place de St. Jean. Alors Weede a cry au secours pour la
garde, et Smitsart a dit: comment diable vous appelez la garde et cela contre un
officier. A prsant vous en aurez encore plus, et il l'a convoi de la mme manire
jusques sa maison; et alors Smittsart a dit: retenez bien, qu'il faut me demander
excuse, ou vous en aurez encore plus, ds que je vous rencontreray. Mais Weede
a t le mardi de grand matin chez Smitsart, qui toit encore ce que l'on dit au lit,
et il lui a demand pardon; aprs quoi Weede est partie pour Amsterdam; voil
l'histoire comme je l'ai de deux personnes qui ont t au caff pendant la cne [sic];
mais il n'avoit pas vue la rossade; mais quelques chosse de cette nature qui se
passe Utrecht, au claire de la lune, cinq heures du soir. ne peut tre cache,
aussi cela fait-il la nouvelle du jour; comme je vous l'cris ici, notre cousin Cees
1)
Roosemale, qui avoit t au caff, me l'a raccont, et monsieur Schut , de qui le
frre avoit t au caff, me l'a raccont paraillement; hormis

1)

Wellicht Gerard Jacob Schut, geneesheer, v.H. I 127 noot 1).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

92
qu'il disoit que monsieur Smitsart auroit d'abord rpondue: ik kan hem dan beeter
adresse geeven bij de winckel als uwen schoonvaader bij fatsoenlijke lieden, of
denk jij dat omdat je nu gelt heb, alles te seggen dat je in de mond komd; je heb
dog maar een mensiste vrouw etc. mais Roosemale ma dit, qu'il n'avoit entendu
rien de pareil, et qu'il avoit mme admirz la tranquilit de monsieur Smitsard. Il me
fche, que cela est arriv monsieur de Weede; non seulement il est quitte de son
honneur, mais aussi la famille de sa femme est terriblement taxe par l; un chaquun
donne tord a monsieur Smitzard, cause quil a ross un snateur; mais je trouve
qu'il a eu grand raison, quoique j'ai beaucoup de respects pour mes seigneurs et
matres, quand ils mrittent quelque chose, il faut qu'ils en rescoivent le salaire, tout
comme un autre. Et j'ay eu une prvention de ce qui vient d'arriver Weede. Car il
y avait quinze jours avant que ceci lui est arriv, que j'tois la partie de jeudie, ou
monsieur de Weede railloit un quelqu'un un peu fortement, et celuil le traitoit en
garon; le soir je dis mon pre: si Weede raille un chaquun de la faon dont il s'y
est pris le soir, il m'ttonnera si il ne s'attirera pas quelques affare, qui l'en fasse
rpentier; et prsent ceci lui est arriv. En voil assez se sujet.
1)
J'ai soup il y a quelque jours chez monsieur votre grand pre , qui rajeunit; nous
y fmes une

1)

Uit de opsomming der aanzittenden valt op te maken, dat dit de oude heer Mr. Hendrik
Ahasverus Wttewaal heer van Stoetewegen is geweest. Hij was nu sinds lang uit de
vroedschap, waarin hij de oppositie had aangevoerd. Zoo had hij zeer voor de
gekozenverklaring van een anderen d'Yvoij geijverd. v.H. I: vooral 4 noot 4; 64 noot 5.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

93
partie, et le soir y mangmes des hutres. J'ai t chez lui jusqu' minuit. Il avait
aussi fait demander ma soeur Hansje mais elle toit Schoonauwen. Et si je ne
1)
pouvois venier, il avoit envoy un billet, qu'alors le Cornet devoit venier, et si celui
l n'toit pas en ville alors le troisime monsieur, mais il marquoit bien dans son
billet, qu'il ne demandoit qu'un des messieurs et la demoiselle. Et la raison toit,
qu'il vouloit une table de douse; mais cause que Hansje toit la campagne, nous
n'y avons t qu' onze, savoir primo monsieur de Stoettweegen; votre oncle de
2)
Stoettweegen; le Conseiller van den Heuvel et son pouse; Monsieur van den
3)
Heuvel le greffier; madame de Gui; ma tante; mon oncle; et Mitze de Nassouw ;
Mademoiselle Testas; et moi; nous nous y sommes bien divertie et le veillard [sic]
toit trs gay.
4)
Vous aurez sans doute vue l'entre publique de sa saintet et la courbette qu'il
a faite; s'aura t superbe voir comme toutes les rarets et beaux difices, que
l'on trouve dans cette ancienne matresse du monde; vous y aurez aussi vue l'ancien
capitole, marquez moi si on y engraisse encore des oye de distinction, de distinction,
dis je, car premirement oyes rpublicaine, puis roiales, impriales, et prsent je
me trouve embarass de leur donner un titre, car on ne dit pas saintales; mais il me
revient: oyes papales; et si ils sont plus grand

1)
2)
3)
4)

Daniel Cornelis Egbert van Hangest-Genlis gezegd d'Yvoij, kolonel van de cavalerie.
Mr. Jacob Adriaan, bekwaam financier, 1800.
Maria gravin van Nassau La Lecq.
Clemens XIV, die in dit jaar Paus was geworden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

94
que les oyes ordinaire. Je m'aperois que ma plume ne peut plus me servier et n'y
ayant plus rien vous communiquer qu' vous demander de brler celleci aprs
l'avoir lue, et vous priant d'tre assurz que je serez toujours avec la plus parfaite
amiti
monsieur et trs cher cousin
Votre trs humble et obissant
serviteur et cousin
me

Utrecht 26
1769.

Dcembre J.P.H. YVOIJ.

P.S. Vous irez peuttre bien voir le mariage de madame la future dauphine; et si
1)
vous allez voir sa rsception vous pouriez y rencontr votre ami de Bottenstijn ; car
on dit qu'il va faire un voiage, et qu'il se propose d'aller voir cette rception; il n'a
2)
plus sa campagne , ainsi je crois qne cela pouroit tre vrai, mais je ne puis vous
l'assurer. Pour ce qui regarde le Cadet Bottenstijn, il va voiager, ce que j'ai oui de
3)
monsieur Col . Adieu, portez vous bien.
P.S. Dans le moment on met dit que la princesse royale d'Orange est trs mal.
4)
Mrs. Assembourg , Danils, 't Lam, Boet-

1)
2)
3)
4)

J.J. van Utenhove heer van Bottenstein. v.H. I passim.


Amelisweerd?
Waarschijnlijk Jan Kol, rentmeester van de vijf conventen. v.H. I 391 noot 2.
Deutz, vrijheer van Assendelft en Assumburg.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

95
1)

sclaar , Regteren, Buddens, Stoetweegen, d'Oorschot, Dudoc, viennent de quitter


2)
3)
le collge de musique , on dit qu'ils seront suivie de bien d'autres , cela me fche.

Handschriften der Amsterdamsche Universiteitsbibliotheek. Verzameling


Diederichs 31 Be.

1)
2)
3)

Benjamin graaf van den Boetzelaer, ontvanger, patriot. 1742-1807.


Over dit genootschap zie men J.C.M. van Riemsdijk, Het Stadsmuziekcollege te Utrecht
1631-1881 (Utrecht, 1881). Op bldz. 10 wordt daar achteruitgang in dezen tijd vermeld.
Bijlage 2 aldaar wordt gevormd door een lijst der besturen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

96

Een memorie over de Republiek uit 1728,


Medegedeeld door Dr. Th. Bussemaker.
Het stuk, dat ik in deze Bijdragen en Mededeelingen ga uitgeven, heeft betrekking
op het meest stiefmoederlijk behandelde en daardoor ook slechtst gekende gedeelte
der geschiedenis van de Republiek, den tijd tusschen den vrede van Utrecht en de
verheffing van Willem IV in 1747. Wijlen prof. Jorissen heeft belangrijke studies over
dit tijdvak gepubliceerd, maar desniettemin blijft toch nog zeer veel te doen om wat
dieper door te dringen in de kennis dezer jaren, die in 't bizonder aanspraak hebben
op belangstelling, omdat zij de jaren van achteruitgang en verval zijn. Het is toch
wel opmerkelijk, dat het archief van Slingelandt, ten rijksarchieve, nog zoo weinig
gebruikt is, ja dat de aanwezigheid aldaar dier papieren zelfs vrij onbekend schijnt
1)
te zijn . En

1)

Ik meen dit hieruit te mogen opmaken, dat Blok, in zijne Geschiedenis van het Nederl. volk,
VI, 570, zegt: Ook de archieven der raadpensionarissen, waarvan die van Heinsius, Van der
Heim, Steyn en Van de Spiegel zich thans in het Rijksarchief bevinden, kunnen veel belangrijks
opleveren enz., maar geen woord rept van de papieren van Slingelandt. Er zijn ook papieren
van Van Hoornbeeck, doch deze hebben geringe beteekenis.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

97
hoeveel ander materiaal, gedrukt en ongedrukt, ligt voor het grijpen! Voor zoover
het gedrukte aangaat, denk ik vooral aan de resoluties van Holland en van de
Staten-Generaal en aan de secrete resoluties van Holland, die over de financiele
verhoudingen heel wat wetenswaardigs bevatten. En naar het mij voorkomt zijn het
die financiele verhoudingen, waarop bij het onderzoek naar de oorzaken van den
achteruitgang der Republiek in het bizonder de aandacht gevestigd moet zijn. Niet
aan een plotselinge verslapping van het volkskarakter, niet aan het gekuip der
regeeringsfamilin, dat immers in de vorige eeuw ook reeds welig getierd had, maar
aan den ellendigen staat der geldmiddelen en aan de gebreken van het
belastingwezen moet het in hoofdzaak geweten worden, dat de Republiek hare
beteekenis als politieke macht inboette, dat haar leger geheel onvoldoende was,
dat hare scheepsmacht eene bespotting werd en dat de handel, zwaar belast,
onbeschermd en aan anderer willekeur blootgesteld, hoe langer hoe minder de
mededinging kon weerstaan die hem van vele kanten werd aangedaan. De schrijver
van het pamflet: Korte Schets Van 's Lands welwezen door de laatste Vrede, nevens
1)
eenige Aanmerkingen op het stuk van de Commercie en Barriere (in 1714 na den
vrede met Frankrijk en vr dien met Spanje opgesteld), die zoo vurig een krachtigen
opbloei van den handel wenschte, wordt niet moe de noodzakelijkheid van voldoende
convooien te betoogen, en terwijl hij weinig heil of zelfs veel nadeel voorspelt van
een barrire in de Zuidelijke Nederlanden, vraagt hij een

1)

Knuttel, Catalogus, IV, n 16231.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

98
barrire ter zee van 140 oorlogsschepen. De commissarissen, die in 1728 aan de
Staten van Holland een rapport over de financin uitbrachten, schreven het verval
van zeevaart en handel ook grootendeels toe aan de gebrekkige bescherming van
de commercie, en de Fransche gezant, wiens memorie ik hierachter meedeel,
spreekt geheel in denzelfden geest. Het groote kapitaal, dat in de Republiek aanwezig
was, werd dientengevolge van den handel gedeeltelijk afgeschrikt, en tevens vond
het, naarmate de Nederlandsche koopman door beter beschermde mededingers
verdrongen werd, er geen voordeelige plaatsing meer in. De bovenvermelde
pamfletschrijver geeft te kennen, dat Holland zoo veel negotianten heeft dat Europa
te klein is om den handellust te kunnen voldoen, om dat de oogst klein, en de
Arbeiders veel zijn, en iets te voren heeft hij gezegd, dat door de meenigte van
handelaers de afgeleegenste Koopsteden en Landen zoodaanig dikmaels vervult
worden met waren en goederen, dat er niet winst genoeg kan gedaen worden, of
dat er geen waren genoeg zijn tot retouren; waardoor de Equipagien der schepen
1)
niet goet gemaakt konnen worden, veel min winst gedaen . Ook in de hier
gepubliceerde memorie vindt men aanwijzingen in dien zin, en zoo is het alleszins
verklaarbaar, dat het opgehoopte kapitaal gaarne plaatsing zocht in de
e

staatsleeningen, die sinds de groote oorlogen van het laatst der 17 eeuw door
verschillende regeeringen werden aangegaan, vooral door de Engelsche, in wier
snel aanwassende schuld Nederlandsch geld voor groote bedragen betrokken was.

1)

Ibid. p. 34/35.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

99
Dat deze financiele belangen der Nederlandsche kapitalisten bij den gang van
zaken in Engeland op de politieke overwegingen der regenten, die immers zelve
tot de kapitalisten behoorden, licht invloed konden oefenen, springt in 't oog; en
1)
zooals in een latere periode D'Affry hierop de aandacht vestigde , deed Fnelon
dit in 1728.
De armoede van den staat, die niet meer bij machte was haren handeldrijvenden
onderdanen behoorlijke bescherming te verleenen, was in schrille tegenstelling met
den rijkdom der ingezetenen; die tegenstelling gaf na 1780 nog aan E. Luzac
aanleiding tot eene ontboezeming: Het ontbreekt ons Vaderland niet aan geld en
middelen, en niettemin is de Republiek ontbloot van eene genoegzaame magt, om,
door een harer nabuuren aangevallen zijnde, eenigen weerstand te kunnen bieden.
Men kan met waarheid zeggen: dat de Republiek te gelijk zeer magtig en zeer
magteloos is, naar maate dat men den Staat als een ligchaam beschouwt, of wel
2)
deszelfs ingezetenen afzonderlijk genomen . Maar reeds in 1724 trof hetzelfde
verschijnsel de aandacht van een Franschman, die schreef: On peut dire que cet
Etat ressemble Tantale, car aucun Etat de l'Europe ne possde tant de richesses
3)
en or, argent et crdit que celui-l, mais il n'oseroit y toucher . Bij een betere regeling
van het systeem der belastingen en van haar beheer zou den staat van die groote
particuliere rijkdommen meer ten goede hebben kunnen

1)
2)
3)

Bijdragen en Mededeelingen van het Hist. Gen., XXVII, 395, 404.


E. Luzac, Hollands Rijkdom, IV, 312.
o

Archives des Aff. Etrang., te Parijs. Mmoires et Documents, Fonds France, n 1257.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

100
komen, en ook hierover kan men, naast Van Slingelandt's Staatkundige Geschriften,
met vrucht de genoemde resoluties raadplegen, waarin de financiele toestand van
generaliteit en provincie en de gebreken van het belastingwezen zoo dikwijls ter
sprake komen.
Voor het ongedrukte materiaal zou ik, behalve op de archieven der
raadpensionarissen van deze periode, van de Fagels en van Willem IV, vooral de
1)
aandacht willen vestigen op de Newcastle-papers in het Britsch Museum en nog
meer op de Archives des Affaires Etrangres te Parijs. Sinds in 1713 na het herstel
van den vrede de markies van Chateauneuf als vertegenwoordiger van den
Franschen koning in Den Haag was verschenen, is tot de oorlogsverklaring van
1747 de Fransche diplomatie onafgebroken zeer werkzaam geweest in de Republiek;
de Triple-alliantie van 1717 maakte haar tot bondgenoote van Lodewijk XV, en
hoewel zij zich niet liet bewegen om tot de zoogenaamde Quadruple-Alliantie toe
2)
te treden , bracht dit in den ijver der Fransche regeering om de vriendschap der
Staten-Generaal aan te kweeken geen verandering. De elkaar opvolgende Fransche
gezanten onderhielden naar verschillende zijden betrekkingen met regenten,

1)
2)

Brugmans, Verslag enz. p. 240. Ook te Stockholm zal in de omvangrijke papieren van Preis
heel wat te vinden zijn. Vgl. Kernkamp, Verslag enz. 1903 pag. 22.
Daar, in spijt van Wagenaar en van de uitvoerige moderne litteratuur, in Nederlandsche
werken met volharding de voorstelling gegeven wordt dat de Republiek tot dat verbond is
toegetreden, is het goed nog eens nadrukkelijk te herinneren dat dit niet geschied is. Over
alles wat dienaangaande is voorgevallen bevat het archief van Heinsius, ten rijksarchieve,
uitvoerige inlichtingen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

101
gaven in alle richtingen hun oogen den kost en zonden zeer geregeld hunne
berichten, niet alleen over diplomatieke onderhandelingen maar ook over toestanden
en verhoudingen in de Republiek, naar Versailles. De verkregen ervaring van den
een diende natuurlijk weer tot voorlichting van zijn opvolger en stelde de regeering
in staat om een nieuwen gezant in zijne instructies uitvoerige aanwijzingen te geven
over het tooneel, waarop hij zijne rol zou gaan spelen. De briefwisseling in de
Correspondance Politique, Hollande, en de gegevens, soms door de gezanten of
andere agenten verstrekt, die in de Mmoires et Documents zijn bijeengebracht,
maken dientengevolge de Archives des Affaires Etrangres te Parijs tot een rijke
vindplaats van materiaal voor de geschiedenis der Republiek van 1713-1747. Vooral
voor de eerste jaren, 1714-1718, is de aanwezige massa zeer groot in de
o

Correspondance; deze jaren van Chateauneuf's gezantschap vullen de deelen n


o

254-n 336, dan volgen Morville (337-344), Chambery (345-355), Fnelon (356-372),
Fnelon en De la Baune (373-386), eindelijk weer Fnelon alleen tot zijn vertrek in
1)
1744 (387-451) . Uit dien voorraad is ook het stuk geput dat ik hier publiceer en dat
ik reeds een tiental jaren ken. Indertijd toch ben ik begonnen om over de periode,
die m.i. zoo zeer om nadere bestudeering vraagt, stof te verzamelen en die te
2)
verwerken ; door verschillende omstandigheden, ten slotte ook door verandering
van werkkring, heb ik dit moeten staken en zal ik het ook

1)
2)

os

in het Supplment van de Correspondance, Hollande, nog bovendien de n . 10-14.


Mijne opstellen in De Gids, 1899, III, in Nijhoffs Bijdragen, 4e reeks, I, II, in het Tijdschrift voor
geschiedenis, land- en volkenkunde, 1901.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

102
in de toekomst niet kunnen hervatten. Van harte hoop ik echter dat anderen dien
arbeid zullen opnemen; het stuk, dat hier wordt uitgegeven, zal hun daarbij van
dienst kunnen zijn.
Gabriel Jacques de Salignac, marquis de Fnelon, was in den aanvang van 1725
1)
als vertegenwoordiger van Lodewijk XV in Den Haag gekomen ; in 1728 ging hij
zijn post tijdelijk verlaten om deel te nemen aan het congres van Soissons, en voor
den duur zijner afwezigheid werd de heer De la Baune met de waarneming der
zaken belast. Te zijnen behoeve werd een Mmoire instructif opgesteld, die hem
van verhoudingen en personen op de hoogte moest brengen, en hoewel het nergens
gezegd wordt, blijkt uit de Mmoire zelf ten duidelijkste - herhaaldelijk wordt in de
eerste persoon gesproken, als het niemand anders dan de vertrekkende gezant
kan zijn - dat Fnelon de opsteller is. Wij krijgen dus in dat stuk, dat hier volgt, de
waarnemingen en ervaringen van een bekwaam diplomaat gedurende drie jaren,
die hij gebruikt had om scherp rond te kijken en van zijne relaties uitstekend gebruik
te maken. Hij geeft zijnen tijdelijken opvolger eerst een karakteristiek van het volk
waarmee hij te doen krijgt, herinnert hem dan aan de betrekkingen der Republiek
met Frankrijk en gaat vervolgens over tot een uitvoerige bespreking van den toestand
der Republiek en van de personen, die er de eerste plaatsen innemen. Zoo komen
o

achtereenvolgens te berde. 1 Financin. 2 Leger. 3 Marine. 4 Handel. 5 Politiek


o

van onthouding jegens het buitenland. 6 Tegenstelling tusschen de belangen van


Amsterdam en andere Hollandsche

1)

Zijne instructie van 10 Jan. 1725 in vol. 356 der Corresp. Politique, Hollande, in de Archives
des Aff. Etrang.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

103
o

steden, vooral in zake de belastingen. 7 Invloed van deze tegenstelling op de


buitenlandsche politiek der Republiek en hare toetreding tot het verbond van
o

Hannover. 8 De hulpbronnen der Republiek, de rijkdom der particulieren, de


geldbelegging in buitenlandsche fondsen, en de invloed van die geldbelegging op
o

de richting der politiek. 9 De verhouding jegens de Habsburgers, in verband met


o

het Barrire-tractaat. 10 De verhouding tot Pruisen. 11 De twisten in Oost-Friesland


o

en de rol van de Republiek hierin. 12 De verhouding tot Frankrijk naar aanleiding


o

van de verschillende moeilijkheden der Republiek. 13 De partijen vr en tegen


een stadhouder, de cabalen in verschillende colleges, het belang van Frankrijk bij
o

de kwestie van het Stadhouderschap. 14 Karakteristiek van verschillende regenten.


o

14 Wijze waarop in de Republiek de zaken met vreemde diplomaten behandeld


worden, de conferenties, etiquette.
Uit deze opsomming blijkt wel, dat Fnelon niet karig was met zijne inlichtingen,
en wij danken aan die mildheid een belangrijk stuk. Waar ik kon, heb ik zijne
mededeelingen gecontroleerd, en zij kunnen zulk eene controle uitstekend verdragen;
dit geeft vertrouwen ook in opgaven, waar deze ontbreekt. In noten heb ik inlichtingen
en verwijzingen gegeven, die ik noodig of wenschelijk achtte; over de Europeesche
verhoudingen van dezen tijd behoef ik niet uit te weiden: de hoofdzaken vindt men
in ieder handboek en voor een uitvoerig commentaar is het hier niet de plaats;
trouwens, wie ze wat uitvoeriger wil kennen, kan hiervoor al vrij aardig terecht bij
deel XVIII van onzen Wagenaar. Ik laat nu de Mmoire instructif voor zich zelf
spreken.
TH.B.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

104

Le 25 Mars 1728.
Mmoire instructif pour M de la Baune.
M. de la Baune arrivera en Hollande dans d'heureuses circonstances. Nanmoins,
pour maintenir et accrotre les favorables dispositions que S.M. y a fait natre, et
pour leur faire porter tout le fruit en attendre, il aura besoin de joindre beaucoup
de rflexion aux connoisances qu'il est ncessaire qu'il ait. Elles ne doivent pas se
borner une notion ordinaire du gouvernement et des intrests de cet Etat. Il est
important qu'il connoisse encore le gnie de la nation, qui est gnrallement plus
uniforme qu'ailleurs; en quoy l'tat prsent de la Rpublique diffre de ce qu'elle
estoit autrefois; l'esprit qui y domine aujourd'huy; les affections diverses et les
intrests particuliers qui partagent les membres; le plus ou le moins d'influence que
ces affections et ces intrests particuliers peuvent avoir dans les dlibrations sur
les affaires gnrales; quels sont les grands ressorts capables de runir les suffrages
et de mettre cette Rpublique en mouvement ou de la calmer; les caractres des
principaux ministres, leurs affections personnelles; enfin, les diverses mthodes qui
se peuvent suivre pour traitter les affaires dont on est charg.
On en dira au moins assez sur ces diffrents objets pour indiquer ce qui demande
d'estre connu.
Cette nation, sous un extrieur de simplicit couvre un grand fonds de dlicatesse
pour s'alienner, quand on la nglige, ou quand on luy fait sentir de la hauteur. Elle
est, au contraire, plus susceptible qu'une autre d'estre sduite par les gards et par
la considration qu'on luy tmoigne. Plus donc ceux

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

105
qui sont chargez de traitter avec elle sont envoyez par un grand Roy, plus il y a
gagner pour son service savoir tellement se comporter et s'exprimer tant de vive
voix que par crit, que les bonnes raisons ne soient dduites et soutenues que d'un
ton qui, sans perdre de la dignit pour le matre, ne tienne jamais de la hauteur, ces
dcux choses estant, en effet, entirement diffrentes. C'est un point qui ne peut
1)
estre trop recommand. Le feu Pensionnaire , qui connoissoit bien sa nation, m'a
souvent dit combien on pouvoit la mener loin, en suivant cette route. Il en est des
particuliers comme de la nation en gnral. Ils veulent beaucoup d'attention dans
le commerce; ils y sont mme formalistes. Il y faut mettre beaucoup du sien pour
les apprivoiser et recommencer souvent leur faire des avances, sans se rebuter
de ne pas prouver un certain retour flatteur, qui n'est pas de leur caractre.
Ces avances doivent, cependant, se borner ne perdre aucune occasion naturelle
de les leur faire. D'ailleurs, il faut beaucoup de patience dans les premiers temps,
soit pour attendre tranquillement les moments d'tendre insensiblement ses liaisons,
ayant seulement attention de cultiver avec soin celles qui sont une fois commences,
soit pour ne se pas inquietter, en se voyant d'abord peu recherch, du danger de
n'estre pas toujours instruit des premiers de tout ce qui se passe. L'empressement
n'avanceroit rien et ne serviroit qu faire perdre de la bonne opinion pour celuy en
qui on le remarqueroit; une conduitte tranquille, au contraire, imposera, et mesure
que la bonne opinion pour la personne s'ta-

1)

den

J. van Hoornbeeck, den 17

Juni 1727 overleden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

106
blira, les liaisons se formeront. Quand une fois on est parvenu former ces liaisons
avec un certain nombre de membres, on est, dans le cours ordinaire, suffisament
mis au fait par eux de tout ce qui mrite d'estre su. L'appuy de S.M. est aujourd'huy
1)
si gnralement regard de leur part comme le plus grand fondement de leur sret ,
et ils se font un point si principal de le mnager, que les ministres et les principaux
membres de la Rpublique useront toujours d'assez peu de rserve avec celuy que
S.M. charge de ses affaires, quand on sera une fois prvenu en faveur de la
personne; et, dans les occasions o l'on mditeroit quelque chose d'important dont
on se cacheroit, la rserve inusite, les rponses envelopes, ou l'affectation de
certaines demies confidences que j'ay vues diverses fois mettre en pratique mon
gard, et qu'un esprit attentif apperoit aisment n'estre faites qu'en vue de dtourner
du vritable objet, ou de se garantir du reproche d'avoir fait mistre de ce que l'on
veut cependant drober, peuvent estre de srs indices pour donner lieu daprofondir
et de tout pntrer celuy qui sait en mme temps tout combiner.
Rien ne contribuera davantage faire que M. de la Baune se rende agrable
qn'une grande simplicit dans les manires et dans la conversation, paroissant plus
tost se laisser pntrer que chercher pntrer les autres. Les gnies levez et
tendus se trouvent rarement dans cette nation; mais les gens sensez y sont
communs. Cette qualit leur donne un fonds de confiance dans la solidit de leur
jugement, dont on peut tirer avantage, en paroissant leur dfrer beau-

1)

Tegenover den Keizer.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

107
coup; en effet, ils ont coutume de juger fort bien des choses, lorsqu'elles n'excdent
pas la porte du bon sens qu'ils ont en partage, car, gnrallement parlant, ils sont
d'autant plus sujets se tromper lourdement dans celles qui demandent des vues
plus tendues, que la confiance secrette qu'ils mettent dans leur bon esprit fait qu'ils
se deffient moins de ce qui leur manque. Ce mme caractre sens les rend encore
fort entiers dans leur sentiment. Il en rsulte aussy, qu' moins qu'ils ne soient
entranez par quelque violent intrest, ils cdent plus que d'autres la raison, quand
on sait la leur exposer dans toute sa force, sans y rien mesler qui les indispose. Il
est fort important en mme temps, pour ne se pas discrditer auprs d'eux, de ne
jamais contredire une bonne raison par une mauvaise; on ne leur feroit pas illusion,
et il n'en rsulteroit que le dmrite d'avoir cherch la leur faire; ce qui est d'autant
plus viter, que la rflexion qu'ils apportent touttes choses les rend plus dfiants
que d'autres, et qu'ils reviennent difficillement, quand ils sont une fois prvenus.
Ce qui vient d'estre dit du caractre de la nation en gnral conduit naturellement
parler de l'tat prsent de la Rpublique, bien diffrent de l'ide qu'on pourroit
s'en faire par la comparaison des temps passez.
Ce ne fut qu'aprs la paix conclue Utrecht qu'elle reconnut jusqu'o elle s'estoit
laisse carter de ses vritables intrests. Comme il faut que bien des circonstances
concourent pour y runir les suffrages et la mettre en mouvement, aussy luy est-il
difficile de revenir sur ses pas, quand elle est une fois embarque; c'est de quoy
surent profiter longtemps les Puissances, ainsy que les particuliers de la Rpublique
mme, qui trouvoient leur compte la continuation

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

108
de la guerre. L'impression de terreur qu'avoient fait les progrs de la France, surtout
l'occupation du Pays-Bas Espagnol, l'avnement de Philippe V au trne d'Espagne;
l'animosit que cette impression et trois guerres conscutives avoient caus dans
les esprits; les succs de la dernire, qui flattoient les peuples; enfin, l'intrest
particulier que les membres les plus accrdits trouvoient dans les commissions
honorables ou dans les maniements utiles, qui devoient cesser par la paix, tout cela
donnoit lieu faire valoir au del des justes bornes les engagemens pris et
entraner une nation, d'autant plus blouie par les prospritez de ses armes, qu'elle
n'y estoit pas accoutume. Tout devenoit facile dans un pays, remply de particuliers
riches en argent, comptant sur les consentements ncessaires pour trouver chaque
anne de quoy fournir aux nouveaux efforts qui alloient toujours croissants. Le
produit des impts et de tout ce qui composoit les revenus fixes n'estoit plus que la
moindre partie de ce qu'on y employoit. Des leves immenses d'argent se faisoient
par voyes de ngotiations, qui, se succdant les unes aux autres, fournissoient
tout et maintenoient le crdit par un payement rgulier des intrests de ce qui avoit
1)
est prcdemment ngoti. M. de Slingland, aujourd huy Pensionnaire , nous a
2)
appris, dans une proposition secrette faite par luy au mois de Septembre dernier ,
que la seule Province de Hollande, qui avoit augment ses dettes particulires
d'environ

1)
2)

Smon van Slingelandt, van 1690-1725 secretaris van den Raad van State, sinds 1725
thesaurier-generaal, werd den 17den Juli 1727 tot raadpensionaris van Holland benoemd.
Bedoeld is Slingelandt's propositie van 11 Sept. 1727, in de Secr. Resol. Holland.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

109
vingt huit millions de florins, d'une part, et de deux millions quelque cents milles
florins, d'une autre, pendant la guerre que termina la paix de Ryswick, les avoit
acrues pendant la dernire guerre de cent vingt huit autres millions, non compris
quinze millions de florins ngotiez encore pendant la mme guerre, pour le compte
de cette mme Province, sur le comptoir de la gnralit.
L'garement parut donc dans toute son tendue, quand, aprs la paix faite, on
se trouva sans prtexte pour continuer les mmes leves d'argent par voye de
ngotiation, et lorsque, cette ressource manquant, il falut en venir faire la balance
des revenus fixes avec les charges annuelles, chose que le feu Pensionnaire
1)
Heinsius faisoit si peu , que les personnes les mieux instruites m'ont assur de luy,
qu'uniquement occup des expdients pour fournir au besoin du moment prsent,
il ne craignoit rien tant que de compter avec soy-mme; alors se trouvrent justifiez
le petit nombre des membres qui, envisa-

1)

Heinsius' gebrekkige kennis van het financiewezen en zijn afkeer om zich daarmee te bemoeien
worden ook herhaaldelijk vermeld in de brieven van den Franschen gezant Chateauneuf, in
de jaren 1714-1718. Eveneens wordt hiervan gewaagd in een Mmoire concernant Monsieur
Heinsius, conseiller Pensionnaire, te vinden in vol. 462 der Mmoires et Documents, France,
der Arch. Aff. Etrang. te Parijs. Indertijd heeft Blok in zijn Verslag aangaande een voorloopig
onderzoek te Parijs enz., p. 24, onder een min juisten titel dit stuk ook aangewezen en daarbij
gezegd dat het is geschreven door een Hollander. Ik weet niet waarop deze bewering gegrond
is, maar houd haar voor onjuist; naar alle waarschijnlijkheid is de schrijver Basnage, die
tusschen 1712-1720 in toenemende mate Heinsius ter zijde stond in diens diplomatieke
correspondentie, zooals talrijke stukken in het archief van Heinsius (ten rijksarchieve) bewijzen.
Daarenboven wijst een zinsnede als deze: Monsieur Heinsius ne brilloit point par ce que
nous appellons Esprit, niet op een Hollander maar op een Franschman.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

110
geant le vritable intrest de leur patrie, mais sans force pour rsister au torrent,
ne pouvoient se faire couter, ainsy que je l'ay appris d'eux-mmes, lorsqu'ils
reprsentoient, qu' supposer qu'ils pussent excuter contre la France tous les
vastes projets dont on les repaissoit, ils ne trouveroient plus de Rpublique, quand
ils reviendroient.
C'est par une suitte de cet puisement de ses finances que cet Etat a pass
subitement de la figure principale, qu'il avoit soutenue jusqu' au dernier jour de la
guerre, l'autre extrmit d'une foiblesse et d'une ltargie, d'o seulement, depuis
1)
son accession l'alliance d'Hanover , il a commenc se relever par quelques
efforts; mais avec une grande pente pour y retourner.
Au lieu que, dans les dernires campagnes qui prcdrent la paix d'Utrecht, il
avoit entretenu pour la seule guerre du Pays Bas au-del de 130.000 hommes,
peine, aprs la paix, se trouva-t-il en tat d'en entretenir 34.000 sur le papier, qui
n'en faisoient pas 30.000 effectifs, attendu diverses dfalcations faire, dont le
2)
dtail seroit icy dplac . Les garnisons des places, confies la garde des troupes
Hollandaises et stipules 12.000 hommes par le traitt de la Barrire, devant estre
prises sur

1)
2)

Na lange aarzeling trad de Repbliek den 9en Aug. 1726 tot het verbond van Hannover toe.
Rousset, Recueil, III, 166.
Het cijfer van 34.000 man is het getal, waarop de militie gebracht werd door de Groote
Vergadering, echter onder verzet van Zeeland. Vgl. Wagenaar, XVIII, 136, die met Fnelon
overeenstemt. De Vos in Nijhoff's Bijdragen, 3e serie, IX, is niet duidelijk. In de generale
petitie van 1725 (Resol, Holl. 24 Jan. 1725) wordt gezegd, dat de militie, bij resolutie van 26
Mei 1717 en van 30 Mei 1718 gesteld op 31748 koppen behalve 2000 Zwitsers, zeer
defectueus was onderhouden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

111
ce petit nombre de troupes, les anciennes et vritables frontires de la Rpublique
1)
demeurrent dgarnies ; et ce peu de forces se trouvoit si dispers et dans un si
grand nombre de places, qu'il ne restoit pas de quoy former le plus petit corps. Les
choses sont demeures sur ce pied-l, jusqu' ce que les apparences d'une rupture
prochaine firent rsoudre coup sur coup des augmentations dans les troupes de
terre, qui se firent trois diverses reprises, la fin de 1726, et dans le
2)
commencement de l'anne dernire . Ces augmentations les ont fait monter
55.000 hommes sur le papier, que l'on peut bien compter pour 50.000 effectifs, ce
qui donneroit aujourd'huy le moyen la Republique de mettre en campagne pour
le besoin 15 16.000 hommes de troupes bien en tat de servir, en laissant les
places, tant de la Barrire que de ses anciennes frontires, passablement gardes.
Il est vray que quelques Provinces, comme Zlande, Utrecht et Frise, n'ont pas
jusques icy pleinement satisfait ces augmentations dans les trouppes de leur
3)
rpartition , et qu'en Hollande mme, le fonds ncessaire pour fournir cette
nouvelle dpense s'avance par ce qu'on nomme les solliciteurs, sans que jusqu'
prsent on ait pu convenir des moyens de le lever. Cette difficult de

1)
2)

3)

Hierop wordt ook in de generale petitie van 1725 gewezen.


Mij zijn slechts twee besluiten tot vermeerdering der militie bekend, nl. een van 9474 koppen
(Resol. Holl. 5 Nov. 1726) en een van 10304 koppen (Resol. Holl. 12 Nov. 1726, 21 Jan., 14
Febr. 1727). In de generale petitie van 1727 (Resol. Holl. 2 Jan. 1727) wordt gesproken van
een totaal van 53926 koppen, die op geen 50.0000 effectief kunnen gerekend worden; in die
van 1728 (Resol. Holl. 10 Jan. 1728) van 51452 man nominaal, die 50534 effectief zullen
bedragen.
Dit wordt bevestigd door de generale petities van 1727 en 1728, waaruit blijkt dat ook Overijsel
achterlijk was.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

112
s'accorder, qui augmenteroit apparemment si les dangers dont la Rpublique s'estoit
allarme achevoient de se dissiper, conduiroit aisment une nouvelle rduction.
L'puisement n'a pas moins paru par la chte entire de la marine. Le produit
des droits sur touttes les marchandises qui entrent ou qui sortent, tant par mer que
par terre, dans l'tendue de la domination des sept provinces, et qui est spcialement
affect aux amirautez, n'ayant pas toujours souffert le mme dchet qu' prsent,
les dpenses courantes des amirautez payes, il fournissoit encore chaque anne
de grandes sommes employer aux frais de l'armement des vaisseaux mettre
en mer. S'il arrivoit qu'il n'y et pas eu d'occasion de les employer, elles se
rservoient d'une anne l'autre, et par l formoient pour le besoin des fonds
considrables. Les Provinces contribuoient aussy ces armements, ou par des
fournissemens extraordinaires de leur propre caisse, ou par des ngociations sur
le comptoir de la gnralit; mais aujourd'huy, touttes ces ressources manquent
la fois.
La diminution du commerce en gnral, et encore plus la licence de la fraude qui
s'est introduite dans la perception des droits d'entre et de sortie, que l'mulation
des villes pour favoriser leurs marchands autorise en quelque sorte, ont tellement
ananti cette branche principale du revenu de la gnralit, qu' peine suffit-il
aujourd'dhuy pour fournir aux frais courants des amirautez et la construction de
quelques nouveaux vaisseaux, qui se btissent encore chaque anne, sans quoy
1)
il n'en resteroit bientost plus en tat de tenir la mer .

1)

Vgl. De Jonge, Geschiedenis v.h. Nederl. Zeewezen, V, 189 sqq. Wat Fnelon zegt van de
vermindering van den handel in 't algemeen en van den grooten omvang van de fraude, wordt
bevestigd door getuigenissen van den Rotterdamschen koopman Caillaud. Deze, die reeds
Willem III met berichten gediend had en het op zijn ouden dag ook weer Willem IV deed
(Archives de la Maison d'Orange Nassau, 4e srie, I, 474 sqq.), bepleitte in 1727 en 1728
reeds het denkbeeld, dat Willem IV kort voor zijn dood trachtte te verwezenlijken, om de
Republiek tot een portofranco te maken. In een memorie van Augustus 1727 gewaagt hij ook
van den grooten omvang der fraude, die de admiraliteiten van hare inkomsten berooft en het
onmogelijk maakt de protger notre navigation et notre commerce, qui diminue tous les jours.
o

(Koninklijk Huisarchief, Archief Willem IV, n 256). De fraude was trouwens een oud kwaad.
Zie de litteratuur bij: Fruin, Gesch. der Staatsinstellingen, uitgeg. door Colenbrander, p. 309.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

113
Si ces amirautez envoyent encore, tous les ans, quelques vaisseaux de convoy
une certaine distance au devant de la flotte marchande des Indes, ou pour la seuret
des btiments qui vont se charger des sels et des fruits de Portugal, c'est une somme
de 400.000 florins, que la Compagnie des Indes Orientalles donne chaque anne
pour exempter les marchandises de sa flotte des droits d'entre payer, qui fournit
1)
aux frais de ces convoys .
Les revenus des pays de la gnralit sont plus qu'absorbs par les intrests des
ngotiations faites sur son comptoir et qui ne vont pas moins de 70.000.000 de
florins; souvent mme la caisse en est en danger de se fermer, faute de rgularit
de la part des Provinces fournir leur contingent de ce qu'elles doivent encore y
2)
porter, pour la mettre en tat de satisfaire tout .

1)

2)

Volgens het in 1696 vernieuwde octrooi, dat van 1700-1740 zou loopen. Krachtens de
conventie, den 15en Maart 1700 door de O.I.C. met H.H.M. gesloten, betaalde zij voor den
uitkoop van 's lands in- en uitgaande rechten jaarlijks 364.000 gulden, hetzelfde bedrag dus
dat zij ook betaald had van 1696-1700. Zie Groot Placaetboek der Staten-Gen., V, p. 1532.
Zie o.a. Secr. Resol. Holland, 29 Aug. 1726.
Het cijfer van 70.000.000, door Fnelon hier gegeven, kan ik niet nauwkeurig controleeren.
Het bekende rapport van 1790 (o.a. in de Secr. Resol, Holl. 1790) geeft voor de schuld van
het kantoor-generaal in 1717 het bedrag van 58.300.697-12-5.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

114
Enfin, les ngotiations faites sur le crdit particulier de chaque Province ne sont pas
moins exhorbitantes. Celles dont la Province de Hollande est charge en son
particulier vont encore prsent beaucoup au-del de 200.000.000 de florins, et
cette Province principalle, depuis les augmentations faites dans les troupes de terre,
se trouve, comme on l'a dit, courte de sommes trs-considrables dans la balance
1)
de ses revenus fixes avec les charges annuelles .
La Frise qui, suivant l'ancienne rpartition qui rgle le contingent de chaque
Province, est celle qui, aprs la Hollande, fournit le plus dans le cent, est encore
2)
plus obre approportion .
A la vrit, il n'en est pas de mme de la Gueldres. Comme elle estoit expose
aux ravages des Espagnols et aux contributions qu'ils exigeoient, dans le temps
que fut rgle cette ancienne rpartition qui subsiste encore le mme entre les
Provinces, elle ne se trouve pas aujourd'huy beaucoup prs cotise appro-

1)

2)

Volgens het financiel rapport van 1721 (Secr. Resol. Holl. 24 Mei 1721) beliep de rente,
toenmaals door Holland te betalen, 13.725.348. In 1727 was dat bedrag 14.317.130. (Rapport
van 1790 in de Secr. Resol. Holland. Vgl. ook Dr. A.J. van der Meulen, Studies over het
ministerie van Van de Spiegel, p. 542). In 1728 was het tekort op het budget 1.404.086.
(Rapport van 5 Mei 1728, zie Resol. Holl. en Secr. Resol. Holland, 5 Mei 1728).
Friesland's financin waren inderdaad in zeer slechten toestand, deels ook ten gevolge der
rampen, vooral ziekte onder het vee, waardoor het gewest bezocht was. Sinds verscheiden
jaren betaalde het ook niet de verschuldigde renten van in Holland opgenomen gelden.
Hierover vrij wat in de Resol. Holland 1715 en volgende jaren.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

115
1)

portion des autres Cet avantage joint une bonne administration l'a mis en tat,
pendant la dernire guerre, de tirer des domaines considrables dont elle jouit, qui
sont ceux des anciens Ducs de Gueldres, et du produit des imposts qui depuis la
paix sont fort modiques dans cette Province, de quoy fournir son contingent aux
dpenses extraordinaires, sans s'obrer par des ngotiations d'argent. Mais, comme
elle ne contribue que cinq dans le cent, le bon tat prsent de ses finances aboutit
pour la cause commune la mettre en situation de donner, dans les occasions, des
exemples de vigueur que les aultres Provinces sont peu en tat de suivre et qui,
2)
par l, demeurent sans effet .
Cet puisement des finances particulires des Provinces les laissent donc fort
hors d'tat de contribuer du leur, au dfaut des autres ressources, pour des
armements de mer; outre que, quand elles en auroient encore les moyens, elles ne
s'accorderoient pas aisment pour les employer.
On a dj vu que c'est la fraude, en quelque sorte tolre, qui anantit le produit
des droits d'entre et de sortie, sans quoy ils produiroient plusieurs millions de plus
et fourniroient de quoy tenir un bon nombre de vaisseaux en mer tous les ans.
Comme ces fraudes vont presque totallement

1)
2)

Geheel juist is dit niet. Bij de regeling van 1612 was Gelderland gesteld op 5%. Van 1622-34
betaalde het, wegens den druk van den krijg, maar 4, sedert weer ruim 5%.
Vermoedelijk denkt Fnelon hierbij aan Gelderland's resolutie van 2 Nov. 1725 (Resol. Holl.
14 Nov. 1725) over de noodzakelijkheid om den staat in beter postuur te stellen. Ook deed
Gelderland in deze jaren behoorlijk het zijne ten aanzien der militie en der financiele
verplichtingen, zooals uit de generale petities van 1725-1728 blijkt.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

116
l'avantage particulier des habitants de la Hollande et de la Zlande, et, dans la
Hollande celuy de la ville d'Amsterdam, les Provinces et les villes mmes de
Hollande, qui ne partagent pas le profit du dsordre, ne sont pas disposes se
cotiser pour supler au manque de fonds qui en rsulte; en sorte donc que cette
Rpublique se trouve sans marine, bien moins encore par le petit nombre de
vaisseaux de guerre qui luy restent en tat d'aller en mer, lesquels estoient
au-dessous de trente, il y a deux ans, et ne passent pas aujourd'huy celuy de
trentequatre, que par l'impuissance o elle se trouve de faire mme usage du peu
1)
qu'elle en a .
Elle a eu, cependant, jusques icy encore un moyen de faire paroistre de temps
en temps son pavillon en mer. On avoit tabli, pendant la guerre, sur tous les
btimens chargez qui entrent ou qui sortent un droit nomm last en veyl-geld, qui
se levoit en sus et part des droits d'entre et de sortie, qui se percoivent par les
2)
officiers des amirautez . L'usage de cette leve, suivant sa premire destination,
estoit de l'emploier l'encouragement des armateurs, et

1)
2)

Of het cijfer juist is kan ik niet controleeren, maar dat de toestand allertreurigst was blijkt
voldoende uit hetgeen De Jonge, op cit. V, pag. 201 sqq. meedeclt.
Geheel duidelijk is Fnelon hier' niet. Het veilgeld en lastgeld, eigenlijk twee verschillende
heffingen, dateeren van 1652 (afgezien van het veilgeld, van anderen aard, in 1645 geheven).
Zie Resol. Staten-Generaal, 1652, 3 Maart. Bij placaat van 6 Juni 1702 werd een extraordinaris
last- en veilgeld ingesteld, voornamelijk bestemd om de kaapvaart aan te moedigen. Dit bleef
gehandhaafd na den vrede en zelfs in 1725, toen het ordinaris veilgeld werd afgeschaft (Resol.
Staten-Gen. 1725, p. 583). Vgl. thans ook de dissertatie van Dr. H.E. Becht, Statistische
gegevens betreffende den handelsomzet van de Republiek der Vereenigde Nederlanden
(1579-1715), p. 163-177.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

117
devoit cesser avec la guerre; mais elle s'est perptue, et, par un changement de
destination, que la ncessit a introduit, ce fonds, qui produit tous les ans environ
400.000 florins, est celuy sur lequel se sont leves par voye de ngotiation les
sommes employes depuis plusieurs annes aux armements des petites escadres,
1)
que la Rpublique a mis en mer de loin en loin . C'est par la voie d'une semblable
ngotiation sur ce qui reste encore de libre de ce fonds, que doit se trouver la somme
requise pour l'armement et l'entretien en mer d'une escadre de huit vaisseaux, dont
2)
l'quipement vient d'estre consenti aux Etats Gnraux . Malgr l'attention qu'on a
de mnager ce fonds, en profitant pour le librer du boni des annes o on ne fait
point dessus de nouvelle ngotiation, cette dernire ressource est bien prs d'estre
3)
puise , et, si elle vient une fois manquer, le plus petit armement de mer
devriendra en quelque sorte impossible.
On a vu l'impuissance de la plus part des Provinces du cost de l'tat de leurs
finances et leur peu de disposition pour des fournissemens de leur bourse, qui ne
seroient pas ncessaires, s'il y avoit moins de collusion dans la perception des droits
affectez aux amirautez; et quant cette collusion, qui va tous les jours croissant,
on a trouv jusques icy du cost de l'intrest particulier des difficults insurmontables
faire convenir de quelque redressement solide. Il est vray que M. le Pensionnaire
d'aujour-

1)
2)
3)

De Jonge, op. cit. V, 57, 58.


Er waren twaalf schepen gevraagd maar er werden er slechts acht toegestaan. De Jonge,
V, 59.
In de Resol. Holl. 14 Febr. 1728 leest men, dat het verhoogde last- en veilgeld, waaruit in de
laatste jaren verscheiden eskaders bekostigd zijn, dientengevolge belast is met 3 4 millioen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

118
d'huy, avec plus de confiance peut-estre que de sagesse, a voulu signaller le
1)
commencement de son ministre en formant d'abord des projets sur ce sujet ; mais
il paroist luy-mme s'estre dj fort ralenti dans la poursuite de son dessein.
Cette Rpublique ne se trouve pas moins affoiblie par la diminution de son
commerce que par l'puisement des finances tant de la gnralit que des Provinces
en particulier.
2)
L'on voit dans des mmoires imprimez sous le nom du Pensionnaire de Wit que,
de son temps, le nombre de grands btiments, qui sortoient tous les ans des ports
de Hollande pour la pche, et surtout pour celle du harang, se comptoient par milliers.
On ne compte pas aujourd'huy beaucoup prs qu'il y en ait cinq cent d'employs
3)
cet usage .
Le commerce que les Hollandois faisoient dans les Echelles du Levant,
trs-florissant autrefois, est entirement tomb, et peine aujourd'huy y envoyentils
encore quelques vaisseaux. Celuy des costes d'Italie ne l'est gures moins, et
4)
jusqu'au rtablissement de leur paix avec les Algriens , c'estoit mme,

1)
2)
3)

4)

In zijne propositie van 11 Sept. 1727 (Secr. Res. Holland).


De in 1709 gepubliceerde Mmoires de Jean de Witt, eene vertaling, gelijk bekend, van Pieter
de la Court's Aanwysing der heilsame politike Gronden en Maximen enz.
Wat den vroegeren omvang betreft, vergelijke men voor den aanvang der 17e eeuw Bijdr. en
Meded. Hist. Gen, XIX, p. 18 sqq. Aitzema, Saken van Staet en Oorlog, III, 810, spreekt op
1653 van omtrent twee duizend haringbuizen. Beaujon, Overzicht van de geschiedenis der
Nederl. Zeevisscherijen, deelt uit den Koopman I, 236, voor het jaar 1736 mee, dat toen 219
buizen en 31 ventjagers uitgingen. In het aantal schepen, dat ter walvischvaart ging, is geen
vermindering op te merken. Zie het overzicht bij Beaujon, op cit. 320.
De vrede van 8 Sept. 1726, zie Rousset, Recueil, IV, 260. Totdat de toetreding der Republiek
tot het Hannoversch verbond gewenscht werd, liet de Engelsche regeering kalm toe, dat de
commandant van Gibraltar de Algerijnen begunstigde en hielp. Geen Nederlandsch schip
was meer veilig en klagen baatte niet. Zie Resol. Holland 18, 25 Maart 1724, 18 Sept. 1726.
Ook Secr. Res. Holland 6 Febr. 1726.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

119
pour l'ordinaire, la faveur du pavillon Anglois ou en chargeant sur des btiments
Franois, qu'ils faisoient le peu qu'ils en avoient conserv dans toute la Mditerane.
Les Anglois leur ont pareillement enlev la plus grande partie de celuy qu'ils faisoient
1)
en Espagne et en Portugal .
Autrefois, le commerce du Nord et de la Baltique estoit presque tout entre leurs
mains, et on comptoit que de cinq vaisseaux de touttes les nations, qui frquentoient
ces mers et qui passoient et repassoient le Sund, il y en avoit au moins trois
Hollandois; aujourd'huy, les Anglois n'en envoyent gures moins qu'eux, et le nombre
de ceux-cy augmente de plus en plus, tandis que celuy des Hollandois diminue de
jour en jour.

1)

In Portugal vooral door het Methuen-verdrag van 27 Dec. 1703. (Zie Von Noorden, Europische
Geschichte im 18en Jahrh. I, 402). De handel op Spanje, die voor een belangrijk deel bestaan
had in het aanvoeren van artikelen ten behoeve der Spaansche bezittingen in Amerika,
ondervond de schadelijke gevolgen van het Assiento de negros en de daarbij bedongen
voordeelen, door Engeland te Utrecht verkregen; daarenboven concurreerde de Fransche
handel sterk. Men vindt hierover het een en ander in een Mmoire ou ide gnralle du
Commerce que la France fait avec les Etrangers, avec quelques observations sur la situation
prsente de l'Angleterre et de la Hollande. (Arch. Aff. Etrang. te Parijs. Mmoires et Documents
o

Fonds France, n 1257). De Mmoire is van December 1724, en op den kant is aangeteekend:
Voil le meilleur de tous les mmoires qui jusques prsent ont t remis Monseigneur.
o

De schrijver van het reedsgenoemde pamflet n 16231 kende aan den handel op Spanje
hooge beteekenis toe, waer van - zoo zegt hij - het grootste gedeelte van 's Landts welwesen
afhangt (p 19).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

120
Leur Compagnie des Indes Occidentalles tombe de jour en jour en plus grande
dcadence. Il n'y a que la branche de leur commerce dans les Indes Orientales qui
fleurit encore, non pas cependant sans un notable dchet que luy ont dj caus
1)
les grands et riches retours des vaisseaux de la Compagnie tablie Ostende .
La Frise a beaucoup perdu du trafic qu'elle faisoit autrefois par ses ports sur le
Zuyderze, et une des cinq amirautez place chez elle Harlingen ne fait plus
2)
aujourd'huy nombre que sur le papier . Enfin, les villes en Nord-Hollande y sont
dpries approportion de leur commerce, qui est entirement aux abois. La ville
3)
d'Enkhuysen , par exemple, fort considrable autrefois par le nombre des btiments
qu'elle envoyoit la pche du harang, compte peine aujourd'huy autant de ces
btiments chez elle qu'elle en avoit de centaines.
4)
Une dcadence si gnralle doit estre envisage
1)

2)
3)

4)

Vgl. Huisman, La Belgique commerciale sous l'empereur Charles VI. Deze concurrentie werd
echter, zooals bekend is, overwonnen, eerst door de schorsing van het octrooi der compagnie
te Ostende voor 7 jaar bij de preliminairen van 1727, dan door hare opheffing bij de tractaten
van Weenen van 1731/32.
De admiraliteit van Harlingen bouwde tusschen 1713 en 1748 n schip, tevens het eenigste
wat zij bezat. De Jonge, op. cit. V, 206.
Een tastbaar bewijs van Enkhuizens verval levert de vergelijking van het kohier der verponding
van 1732 met dat van 1632. In het laatste jaar kwamen op dat kohier voor 3615 huizen in de
stad en 515 buiten de stad, in het stadsgebied; honderd jaar later was het getal 2605. Vooral
het jaar 1703, toen talrijke haringbuizen uit Enkhuizen door de Franschen werden verbrand,
schijnt noodlottig voor de stad geweest te zijn. (Tegenwoordige staat van Holland, II, 456).
De mededeelingen van Fnelon over het verval van den handel bevestigen over 't algemeen
o

hetgeen wij van elders vernemen, o.a. door n 16231 der Pamflettenverzameling der
Koninklijke Bibliotheek, waarin echter sprake is van den toestand van den handel in 1714,
dus onmiddellijk na den oorlog en nog vr den vrede met Spanje, toen hij natuurlijk nog de
naween van den krijg sterk gevoelde; doch verbetering is er blijkbaar weinig gekomen in de
daarop volgende jaren.
Ik wil hier ook nog iets meedeelen uit de hiervr genoemde Mmoire van Dec. 1724 over
den Franschen handel. Sprekend over den Franschen handel met het Noorden zegt de steller:
Notre commerce avec le Nord est entirement perdu par les longues guerres, les Hollandais
s'en sont emparez, et le font notre dtriment. Ils viennent acheter nos vins, nos eaux de vie
et autres fruits, ils font les porter dans ces Mers, les vendent avantageusement et nous
rapportent les bois de construction, les mtures de nos vaisseaux, les lins, les chanvres, les
gaudrons, le suif, la cire, le cuivre et l'acier dont nous manquons, et nous les vendent avec
profit etc. Omstreeks 1724 zou dus volgens deze opgave de handel der Republiek nog steeds
de bemiddelaarster geweest zijn bij de uitwisseling der producten van Frankrijk en die van
het Noorden. Wat verder zegt de Mmoire over den handel van Frankrijk met de Republiek:
Notre commerce avec la Hollande nous est avantageux, en ce qu'elle tire de nous tout ce
qui nous embarasse; elle gagne beaucoup avec nous par les commissions continuelles que
notre commerce lui donne; mais tant un dbouch certain pour nos marchandises de
l'Amrique et pour nos eaux de vie, elle est d'une grande resource pour nos ngocians, car
si on ne trouve pas vendre les marchandises qu'on y envoie, on trouve emprunter dessus
moiti ou les trois quarts de leur juste valeur suivant leur qualit et solidit un intrt modique;
en ce que nous tirons d'eux, si on en excepte quelques piceries, quelques toiles, tabac,
beurre, fromage, cordages, ce qui ne va pas trois millions par an, le reste n'est rien ou peu
de chose, au lieu qu'ils tirent de nous ou que nous leur portons tous les ans pour plus de
quinze millions de nos marchandises, fruits ou denres, dont l'article de nos colonies est le
plus considrable. Ik geef deze mededeelingen, omdat zij uit een tijd zijn dicht bij dien van
Fnelon's opgaven. Uit geheel denzelfden tijd als de laatste zijn de reeds vermelde
beschouwingen van den koopman Caillaud. Bizonderheden omtrent den handel bevatten
deze niet, maar naar aanleiding van ontwerpen om aan de admiraliteiten meerder en beter
verzekerde inkomsten te verschaffen, geeft Caillaud eene raming van het handelsverkeer;
hij schat het aantal schepen, dat jaarlijks de Nederlandsche havens binnen komt, op 15.000
van gemiddeld 50 last of 100 ton (voor zijne berekening neemt hij dan vervolgens wel is waar
maar 10.000 schepen aan om de ontvangsten vooral niet te hoog te stellen, maar zijne
schatting is toch 15.000). Den inhoud van de vaartuigen, alles inbegrepen, die Rijn, Maas,
Waal en IJsel afkomen, begroot hij op 150.000 ton. Van de vrachtwagens, die van Itali,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

121
en grande partie comme une suitte de l'impuissance de la Rpublique, devenue de
jour en jour plus

Duitschland en Luik komen, wil hij voor iedere reis f 6. - heffen en hij rekent dat hieruit minstens
200.000 gulden verkregen zal worden. Natuurlijk zijn dat zeer ruwe schattingen. Caillaud
wijst, evenals anderen, op Hamburg, nagenoeg vrijhaven, als de groote concurrent, maar hij
legt ook nadruk op de mededinging, vooral ten opzichte der voorziening van de Zuidelijke
Nederlanden, op Duinkerken, waar ook alle lasten op den handel zijn opgeheven.
Het is evenwel zeker, dat de handel op de Oostzee te lijden had, voornamelijk ook al weer
door de algemeene oorzaak van den teruggang van den handel, de onvoldoende bescherming.
Jaren lang had de Nederlandsche koopman overlast te verduren van den Deenschen koning
wegens vorderingen op den staat, die dateerden uit den Spaanschen successieoorlog en
waarover eerst met den opvolger van Frederik IV, met Christiaan VI, in Sept 1731 een
overeenkomst getroffen werd. Anderzijds deed de Russische regeering den Nederlandschen
handel ook velerlei belemmering aan.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

122
grande, de protger le commerce de ces sujets par ses flottes.
Cette exprience du dsordre o elle se trouvoit, pour s'estre trop mesle des
affaires gnralles de l'Europe, avoit prcipit les membres, qui avoient pris le plus
de supriorit depuis la paix, dans l'extrmit contraire de croire que leur Etat pourroit
subsister tranquilement, en s'abstenant l'avenir de prendre part rien au dehors.
Si on n'osoit pas tout--fait encore en adopter publiquement la maxime, on la suivoit
dans la pratique. Cet esprit mme avoit tellement prvalu dans les sept Provinces,
que les premiers progrs de la compagnie d'Ostende firent longtemps murmurer
bien haut les villes de Hollande,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

123
particulirement intresses en arrester le cours, sans que leur cry pt tirer la
1)
Rpublique de sa profonde ltargie. Ce fut seulement aprs les traittez de Vienne
qu'elle commena tout de bon s'allarmer. Le danger de voir les intrests des
2)
sommes hypotques sur le Pas Bas autrichien et le subside stipul par le traitt
de Barrire mal pays, et les mauvais traittements de la Cour de Vienne s'accrotre
proportion de la nouvelle supriorit qu'elle prendroit dans l'Europe et dans l'Empire
par sa liaison avec l'Espagne, fit pour ouvrir les yeux ce que n'avoit pu achever le
peu d'attention que l'on tmoignoit faire Vienne aux plaintes redoubles des Etats
Gnraux touchant l'octroy accord la Compagnie d'Ostende, au prjudice des
articles 5 et 6 du traitt de Munster avec l'Espagne et des articles 1 et 26 de celuy
3)
de la Barrire avec l'Empereur . La runion seule de ces divers intrests donna
prise l'alliance de Hanover pour y attirer la Rpublique.
A la vrit, il n'en estoit pas de la ville d'Am-

1)

2)
3)

Het defensief verbond en het handelsverdrag tusschen de hoven van Spanje en Weenen
werden 30 April 1725 gesloten. Zooals men weet volgden 5 Nov. 1725 het huwelijksverdrag
en de offensieve alliantie, die geheim werden gehouden. Zie o.a. Syveton, Une cour et un
aventurier au XVIIIe sicle (1896). Die aventurier is Ripperda, voor wien onlangs prof. S.A.
Naber in het krijt getreden is (Nijhoff's Bijdragen, 4e reeks, VII, p. 208 sqq.), zonder m.i. te
slagen. Het is jammer dat prof. Naber niet de brieven van Ripperda gekend heeft, die door
Rodriguez Villa in het Boletin de la Real Academia de la Historia, t. XXX zijn gepubliceerd;
hij zou dan vermoedelijk op blz. 265 anders geschreven hebben.
Die sommen waren zeer aanzienlijk; in het Barrire-tractaat (Du Mont, Corps Diplom. p. I,
458) worden zij genoemd, n.l. 8.396.000 en 4.618.955 gulden.
Over vroegere onderhandelingen naar aanleiding der compagnie te Ostende, zie Huisman
op. cit. p. 225.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

124
sterdam comme des Provinces Unies en gnral. En mme temps que la Rpublique
estoit tombe en dcadence, cette ville principale s'estoit acrue d'un grand nombre
de nouveaux habitants, du ngoce, des richesses et des marchands des autres
villes, qu'elle avoit su attirer chez elle, quoyqu'on prtende que, depuis un temps,
elle commence s'appercevoir elle-mme d'une nottable diminution de son
1)
commerce .
Cependant, la jalousie qui rsulte de cet accroissement de la ville d'Amsterdam
et l'opposition de son intrest particulier avec celuy des autres villes de Hollande
sont aujourd'huy dans cette Province une source de division, qui dgnre en un
nouveau principe dc foiblesse pour la Rpublique entire, dont les rsolutions
participent ncessairement au dfaut d'intelligence en Hollande, attendu que c'est
de cette Province principale que doit venir le mouvement pour touttes les autres.
Cette division a par l une connexion ncessaire avec les affaires gnrales. Elle
se renouvelle touttes les fois qu'il s'agit de rsoudre quelque chose d'important.
Deux sortes d'impositions forment les deux branches principalles des finances
de la Hollande. Les impts qui se lvent sur tout ce qui se consomme, et les
centimes deniers imposez sur les maisons et les terres, lesquels se retiennent
aussy sur les obligations.
A cela prs que la fraude peut avoir plus de lieu dans une ville que dans une
autre, la premire de

1)

Tien jaar later, in 1738, maakt de Spaansche consul te Amsterdam melding van het
aanmerkelijk verval van den handel der stad. (Zie mijn Verslag van een voorloopig onderzoek
te Lissabon, Sevilla, Madrid enz. p. 140).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

125
ces impositions est suporte avec beaucoup d'galit, puisque chacun n'y contribue
qu' proportion de ce qu'il consomme; mais le taux en est si haut, que le feu
Pensionnaire Hoornbeeck m'a souvent dit qu'on ne pourroit l'augmenter sans courir
risque d'mouvoir le peuple et sans faire un grand prjudice au commerce, qui
souffriroit beaucoup, si la vie, dj fort chre pour l'artisan, le devenoit encore
davantage.
La seconde de ces impositions reste donc susceptible d'augmentation, quant
ce qui se lve sur les maisons et les terres. C'est ce qui a est pratiqu dans les
guerres prcdentes, et dont il reste encore en sus du centime denier ordinaire,
1)
autrement dit verponding , un autre centime sur les maisons et un demi centime
sur les terres. La cote-part de chaque ville pour la contribution ces centimes
deniers demeure rgle suivant les anciens cahiers, attendu les intrests opposs,
qui ne permettent pas de convenir du redressement ncessaire y apporter de

1)

Fnelon bedoelt de extraordinaris verponding, die voor de landen gewoonlijk een halve
extraordinaris verponding bedroeg en voor de huizen een heele extraordinaris verponding.
Over de verpondlng zelve zie men: Staatkundige Academie-Verhandelingen, I, p. 233, Van
der Pot, Verhandeling over.... de ordinare Verponding. Vr 1732 bedroeg de verponding
van de huizen den 8en penning van de geschatte huurwaarde, van de landerijen den 5en
penning. De steden en dorpen kwamen in het kohier van 1632 voor een bepaald bedrag voor,
dat zij aan het gewest te betalen hadden; elk stadsbestuur zorgde voor dit bedrag, en zoo is
het duidelijk, dat de toeneming of vermindering der steden in den loop der tijden een zeer
onbillijke verhouding in de verponding te weeg kon brengen, nog verergerd omdat de
extraordinaris verpondingen ook volgens het oude kohier van 1632 geheven werden. Uit het
financiel rapport van 1728 (Res. Holl. 5 Mei 1728) blijkt ook het misnoegen dat bestond, en
in 1730 werd tot herziening besloten; in 1732/3 kwam het nieuwe kohier der huizen, in 1734
dat der landerijen tot stand.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

126
temps en temps; en sorte que, subsistants ainsy toujours les mmes, ils n'ont reu
aucun changement depuis l'anne 1670. Autant donc cette ancienne rpartition est
favorable la ville d'Amsterdam, qui depuis ce temps l s'est acrue, non seulement
1)
par un nombre prodigieux de nouvelles maisons mais par l'amellioration du prix
des anciennes, autant les villes qui sont dans un cas contraire s'y trouventelles
lzes; une observation seule suffit pour faire juger de l'extrme disproportion.
Dans le produit de ce que la Province de Hollande

1)

Bij de herziening der kohieren voor de verponding in 1730-33 werden te Amsterdam in de


lijsten der verponding gebracht 26317 huizen; in 1632 was dat aantal 15562 (Wagenaar,
Amsterdam I, 50). Wat Fnelon hier zegt van eene verandering van 1670 is mij niet bekend
en berust misschien op eene verwarring met een ander kohier, namelijk het personeele kohier
van 1674. Ook dit gaf aanleiding tot grieven. Om in buitengewone behoeften te voorzien
werden in de 17e eeuw buitengewone belastingen geheven van de bezittingen; die heffingen
werden onderscheiden in reel en personeel. De reele extraordinaris schattingen werden
geheven van huizen en landerijen (dat is de extraordinaris-verponding) en van ambten en
obligatin (een honderdste penning). De personeele goedschatting of personeele 200e
penning werd van het geheele vermogen in 't algemeen geheven, en hiervoor was ook een
kohier opgemaakt in 1674. Volgens het finantiel rapport van 1728 (Resol. Holland en Secr.
Res. Holland 5 Mei 1728) waren tot 1680 zelden reele extraordinaris schattingen geischt;
maar sinds dien tijd werden zij in toenemende mate geheven en ten slotte bleven zij alleen
in wezen, omdat het kohier van de personeele goedschatting van 1674 niet werd herzien en
dientengevolge, bij de groote vermogensveranderingen, onbruikbaar werd. Zoo geschiedde
het dus, dat de geheele last der extraordinaris schattingen drukte op de bezitters van vaste
goederen en van obligatin en rentebrieven, terwijl ander vermogen vrij uitging.
De vermelding van 1670 kan misschien ook hieruit te verklaren zijn, dat in 1728 een staat
van de ordinaris en extraordinarisverponding in het Noorderkwartier werd overgelegd volgens
een lijst van het jaar 1670, die ter financiekamer van Holland berustte (Secr. Resol. Holl., 5
Mei 1728, p. 68).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

127
retire des accises ou impts sur la consommation, dont les fermes se renouvellent
tous les ans par voye d'adjudication, on trouve aujourd'huy que le comptoir de la
ville d'Amsterdam fournit de 33 34 dans le cent, au lieu que dans le verponding
1)
elle ne contribue qu'environ 18 ; quoy il faut ajouter que le ressort de son comptoir
s'tendant fort peu la campagne, en comparaison de celuy de plusieurs autres
villes de Hollande, sa contribution dans le produit des accises sur la consommation
va de ville ville bien au-del de ces 34 dans le cent; outre que, sans la fraude
dans la perception des accises, que l'on prtend plus en usage Amsterdam que
partout ailleurs, la diffrence paroistroit encore plus grande.
C'est par cette ingalit de l'assiette du verponding que les efforts des guerres
passes devenant plus onreux pour les villes lezes, mesure qu'il s'imposoit de
2)
nouveaux centimes deniers , la ville d'Amsterdam, au contraire, s'accroissoit par
la prfrence, que les ngotiants, attirez d'ailleurs par son commerce florissant, luy
donnoient pour s'y transporter avec leurs richesses.
Cette ville se fait donc un intrest capital, non seulement d'luder tout
redressement des anciens cahiers, mais de ne laisser point admettre de nou-

1)

2)

Deze cijfers heb ik gecontroleerd naar het rapport van 1721, 24 Mei (Secr. Res. Holland), en
ze in orde bevonden. Het rapport geeft voor het totaal der verpachte middelen 8.193.079.
Telt men de bedragen der verschillende middelen, die Amsterdam opbrengt, te zamen, dan
krijgt men 2.820.603, dat is dus omtrent 33%. Het geheele bedrag der verpondingen is 2.693
331, Amsterdam met bijbehoorend gebied brengt hierin op 501.366, dat is ruim 18%.
Fnelon bedoelt dus de reele extraordinaris schattingen, in de noot op de vorige bladz.
genoemd.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

128
veaux moyens d'une nature luy faire perdre son avantage dans la rpartition. C'est
sur quoy elle est dans le cas d'avoir combattre chaque anne, touttes les
impositions devant estre consenties tous les ans et la rsistance devenant de jour
en jour plus grande, pour faire continuer les centimes deniers sur l'ancien pied.
Les villes lzes, tendant toujours de leur cost quelque redressement, ne
perdent aucune occasion d'en remettre la proposition sur le tapis, et, instruites par
leur propre exprience, elles sont aujourd'huy extrmement en garde contre la
politique de la ville d'Amsterdam pour embarquer tellement les choses dans les
partis de vigueur, qui peuvent conduire la ncessit de trouver de nouveaux fonds,
que le besoin de pourvoir la propre sret et la difficult de s'accorder sur la nature
des moyens employer rduisent s'en tenir l'ancienne mthode ou au moins
des sortes d'imposts, dans la contribution desquels Amsterdam trouveroit gallement
son compte. Il a est ncessaire de s'tendre sur cet intrieur, attendu le contre-coup
qui en rsulte sur les affaires du dehors.
Ce fut l'opposition de ces intrests diffrents, qui retarda pendant plusieurs mois
dans la Province de Hollande sa rsolution en faveur de l'accession l'alliance
1)
d'Hanover . La ville d'Amsterdam, soutenue des villes les plus intresses aprs
elle ne pas laisser subsister le commerce de ceux d'Ostende aux Indes, et tranquille
sur l'vnement d'une guerre dont elle n'estoit pas en peine, lorsque la Rpublique

1)

Het besluit werd door de Staten van Holland den 8en Febr. 1726 genomen. (Resol. Holland).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

129
auroit l'appuy des Puissances unies par l'alliance d'Hanover, ne vouloit admettre
aucune clause qui gesnt les compagnies de commerce dans la libert d'agir contre
les Ostendois, pour l'annantissement de leur navigation.
Les villes, au contraire, moins intresses l'extinction de ce commerce et plus
occupes de ne pas donner lieu un nouvel accroissement de la ville d'Amsterdam
leurs dpens, ne vouloient pas que, sans un commun consentement, on pt se
servir du nom des compagnies de commerce pour engager une rupture par des
hostilits sur mer, secrtement concertes avec l'Angleterre seulement.
Le gouvernement en Angleterre avoit en effet un grand intrest une sorte de
rupture, qui se seroit engage sur ce pied-l; car, en donnant ainsy le mouvement
aux affaires, et en ayant les mains libres pour se prvaloir de la supriorit de ses
flottes, il se seroit vu en tat de primer dans l'alliance et par l de conduire les choses
au but de son intrest particulier, et tout ce qu'il y a eu de manoeuvres sourdes de
1)
ce cost-l combattre la Haye a assez fait voir quoy on tendoit .
La deffiance sur cela alla si loin, de la part des

1)

Van deze manoeuvres sourdes en van de samenspanning der Engelsche diplomatie met
Amsterdam is mij van elders niets bekend, evenmin als van den strijd der andere steden
tegen Amsterdam in deze aangelegenheid. Wel weet men, dat over 't algemeen de houding
der Engelsche regeering veel krijgslustiger was dan die der Fransche, en dat George I in
zijne woorden tot het Parlement in Jan. 1727 vrij uitdagend sprak en met name ook de
oprichting der Compagnie te Ostende onduldbaar noemde; onderwijl was Fleury onvermoeid
bezig om den vrede te handhaven (zie Baudrillard, Philippe V et la cour de France, III, 255
sqq.), ook nadat feitelijk de vijandelijkheden tusschen Engeland en Spanje begonnen waren.
Vgl. ook Huisman, op. cit. p. 340 sqq.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

130
villes bandes contre celle d'Amsterdam, qu'elles ne voulurent jamais se dpartir
de la demande qu'elles faisoient d'une clause, qui soumt touttes entreprises contre
ceux d'Ostende un commun consentement et un concert pralable entre les
Puissances allies; en sorte qu'elles prfrrent de faire dpendre ainsy les
rsolutions de la Rpublique d'un concert, o S.M. ne pouvoit manquer d'emporter
la balance, au danger de tout ce qu'elles craignoient de l'intelligence secrette avec
l'Angleterre; et, comme, parmi les autres Provinces, celles qui estoient les plus
exposes par leur situation au ressentiment de l'Empereur participoient aux mmes
deffiances, et ne vouloient pas qu'on pt prcipiter une rupture par des hostilits
sur lesquelles on ne seroit pas assur du suffrage et du concours de S.M., la ville
d'Amsterdam et la faction Angloise comprirent enfin, qu'une plus longue rsistance
ne feroit qu'augmenter les dfiances, et la rsolution de la Hollande se prit avec la
1)
clause demande . Ce ne fut pas, cependant, sans se proposer de la faire
disparoistre dans le cours de la ngotiation, lorsqu'il s'agiroit de convenir de l'acte
de l'accession des Etats Gnraux, et c'est ce qui fut tent diverses reprises avec
autant d'art que de persvrance.
Mais cette clause devoit donner dans l'alliance trop de supriorit S.M., qui
devenoit matresse des rsolutions contre les Ostendois par le consentement qu'Elle
y devoit donner, et il estoit trop ais de ne laisser pas extnuer dans la ngotiation
une condition, dont la demande estoit venue de la Hollande mme et ensuitte des
autres Provinces qui l'avoient adopte, pour perdre cet avantage. Il estoit d'au-

1)

Bedoeld is de clausule: dat de middelen van nadruk en feitelijkheid, dewelke tegen de


Compagnie van Ostende in Indi of elders geraaden souden moogen werden gevonden by
de hand te nemen, niet anders sullen werden werkstellig gemaakt als na voorgaande concert
(Secr. Res. Holland, 8 Aug. 1726; ook Huisman, op. cit., p. 347, 353).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

131
tant plus important conserver que cette clause, insre dans l'acte de l'accession
de la Rpublique, est devenue un grand mobile de la facilit qu'on a trouv la faire
concourir aux articles prliminaires, signs depuis avec les Cours de Vienne et de
1)
Madrid .
La ville d'Amsterdam et sa faction, toute occupe de la destruction totale de la
compagnie d'Ostende, et qui rapportoit tout cet objet, voyoit de fort mauvais oeil
qu'on passt se relcher une suspension du commerce de cette compagnie aux
Indes, et plus encore que le terme de cette suspension ft rduit sept ans; mais,
d'un cost, S.M. trouvoit que le prliminaire d'une suspension de sept ans estoit un
premier pas, aprs lequel il y avoit lieu d'esprer que, sans en venir une rupture,
il seroit facile de disposer la Cour de Vienne la rvocation de son octroy; et, de
l'autre, on avoit les mains lies, rien ne pouvant s'excuter contre les Ostendois
sans avoir est pralablement concert. A quoy se joignoit le penchant pour la
continuation de la paix des Provinces les moins intresses au commerce maritime,
et les plus exposes par leur situation aux vnemens de la guerre, et qui, fondant
principalement leur sret contre les forces et le ressentiment

1)

In hoofdzaak kwamen die in Juni 1727 tot stand, doch dan volgde nog een lange
onderhandeling om de bezwaren van het Spaansche hof tegen de uitvoering der preliminairen
op te heffen, dat eerst den 6en Maart 1728 berustte bij de conventie van het Pardo. (Baudrillart,
Philippe V et la cour de France, t. III, p. 255-405).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

132
de l'Empereur dans l'appuy de la France, ne croioient pas qu'on dt allienner S.M.
en hsitant suivre la route qu'Elle jugeoit la meilleure. Tout plia donc pour souscrire
aux articles prliminaires, et la Rpublique ainsy ncessairement entrane, il ne
restoit plus dlibrer l'Angleterre, qui il convenoit moins dans cette conjoncture
que dans toute autre de faire bande part.
Il a est ncessaire, pour l'instruction de M. de la Baune, d'entrer dans ce dtail,
parce que ce qui a est un principal mobile pour le pass devra encore l'estre pour
l'avenir. Comme il pourroit mme arriver qu'on voudroit luy faire un argument de la
clause du concert pralable, en la luy faisant valoir comme une dfrence, pour
laquelle la Rpublique s'en seroit remis S.M. de ses intrests les plus chers, il est
encore propos pour ce cas-l qu'il soit instruit, que la seule manire de rpondre
sur ce sujet est de rapeller que S.M. n'a fait que concourir avec plaisir une
prcaution salutaire, demande par la Hollande mme et par les autres Provinces
son exemple.
Ces intrests opposs de ville ville en Hollande, et ceux qui se trouvent
pareillement de Province Province, ayant une si grande influence sur les rsolutions
par rapport aux affaires gnrales, doivent donc estre attentivement tudiez.
Cependant, pour donner une juste ide de la situation prsente de cette
Rpublique, il ne suffit pas d'avoir peint l'tat d'extrme foiblesse o elle estoit
tombe depuis la paix d'Utrecht, et ce qu'ajoutent les jalousies domestiques la
difficult qu'elle trouve s'en relever; il faut aussy parler de ses ressources.
Les sept Provinces, et surtout la Hollande, sont peuples d'une multitude
d'habitants riches en argent.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

133
Cette abondance d'argent, la diminution du commerce, qui fait qu'on ne trouve plus
les mmes facilitez qu'autrefois de l'y employer utilement, et la prfrence que ces
peuples donnent aux occasions de le placer dans le pais, sont la source d'une sorte
de crdit qui ne se voit point ailleurs.
L'intrest des obligations sur la Hollande est rduit de quatre pour cent deux et
demi, par la retenue que l'on fait d'un et demi pour la contribution aux centimes
deniers, quoyqu'il et est expressment stipul dans la cration de ces rentes
1)
qu'elles ne seroient sujettes aucune rduction . Ce manque de fidlit et la modicit
de l'intrest n'empchent pas qu'elles ne se soutiennent en telle faveur dans le
public, qu' deux ou trois prs pour cent on trouve tant qu'on veut les ngotier au
pair.
Il en est de mme de la pluspart des autres Provinces, avec cette diffrence que,
dans quelques-unes, comme dans celle d'Utrecht et d'Overyssel, l'intrest y est de
trois pour cent, ce qui donne une augmentation de faveur leurs obligations. En
Gueldres mme, l'intrest y est quatre. La raison de cette diffrence est que les
obligations sur cette Province, qui sont en petite quantit, attendu le bon tat de
ses finances, appartiennent toutes aux Rgents, qui ne les laissent point sortir de
leurs mains, et qui, par consquent, sont particulirement intresss ne pas laisser
faire de rduction l'intrest. Si les propritaires vouloient les ngotier, on les
prendroit avec empressement bien au-dessus du pair. En Frise, la vrit, le crdit
de la Province n'y

1)

In 1714 werden de 100 en 200e penning ook gelegd op de nieuwe obligatin, in spijt van
vroegere beloften. Resol. Holland 24 Febr. 1714. Zie ook 2 Jan. en 15 Nov.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

134
est pas sur le mme pied. Le mauvais tat de ses finances l'a oblig de rduire
deux l'intrest de ses obligations, et elles ne se ngotient qu'avec perte de trentre
quarante pour cent.
Trois pour cent est donc aujourd'huy le plus fort intrest que les Provinces ayent
besoin de donner pour les nouvelles sommes qu'elles seroient dans le cas
d'emprunter sur leur crdit, et lorsque, depuis la paix, la Hollande s'est vue de temps
en temps dans le besoin de faire des emprunts sur ce pied, l'empressement porter
son argent a toujours est tel que des sommes considrables se sont trouves avec
la plus grande promptitude.
Les ressources seroient donc encore trs-grandes de ce cost-l, si un danger
pressant, dont la Rpublique se verroit menace, faisoit cder les considrations
particulires l'intrest de pourvoir la sret commune, ou si le Pensionnaire
d'aujourd'huy pouvoit parvenir faire goter ses projets, tant pour remdier aux
abus qui anantissent le produit pour les amirautez des droits d'entre et de sortie,
que pour apporter un solide redressement dans les moyens qui, tels qu'ils sont
tablis aujourd'huy dans la Hollande, forment le fonds des finances de cette Province,
avec un nottable dchet de ce qu'elles seroient, si la rpartition estoit rendue plus
galle et la perception plus fidle. Cette amellioration de ses revenus luy procureroit
des fonds affecter dans le besoin au payement des intrests des nouvelles
sommes, qu'elle auroit la facilit de ngotier trois pour cent; et si les finances de
cette Province principalle estoient ainsy une fois redresses, il en rsulteroit un
rtablissement gnral pour la Rpublique entire, car, outre que les autres
Provinces ne sont pas touttes obres proportion de la Hollande, comme elle
contribue cinquante-huit dans le cent, et par

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

135
consquent plus elle seule que touttes les autres ensemble, du bon ou du mauvais
tat de ces finances particulires dpend le plus ou moins de facilit pour les partis,
qui demanderoient de nouveaux efforts.
Rien ne pourroit tant contribuer ce redressement que le danger o l'on mettroit
cette Rpublique. Nous l'avons vue aprs plusieurs annes de vaines dlibrations,
sans pouvoir convenir d'une augmentation dans ses troupes de 6.000 hommes
1)
seulement , passer subitement en faire dans peu de mois trois conscutives, qui
2)
les ont augmentes de plus de 20.000 hommes . Ce fut l'effet de l'allarme que les
Provinces prirent, lorsque l'Empereur eut dtach le Roy de Prusse de l'alliance
3)
d'Hanover . Il en avoit est de mme des mmoires menaants dlivrs par le
4)
Comte de Knigsegg, ministre de l'Empereur la Haye ; rien n'avoit tant avanc
la rsolution de la Province de Hollande, qu'il prtendoit empcher, et M. de Slingland
auroit pu se promettre beaucoup plus de succs de ses projets de redressement,
si les difficults survenues avec l'Espagne sur l'excution des prliminaires eussent
abouti une rupture; au lieu que le retour des esprances d'une conciliation des
diffrents qui

1)
2)
3)

4)

Nog 29 Jan. 1724 (Resol. Holland) was een vermeerdering met 7000 man voorgesteld;
Gelderland consenteerde maar het consent der andere gewesten liet zich wachten.
Zie hiervr p. 111, noot 2.
Frederik Willem 1, die zich eerst bij het Hannoversch verbond had aangesloten, liet zich door
den Keizer winnen en sloot het verdrag van Wusterhausen, 12 Oct. 1726. Frster, Friedrich
Wilhelm I, II 60 sqq., en Urkundenbuch, 159.
Bedoeld zijn de memorin vas 's Keizers gezant, den graaf van Knigsegg-Erps, in December
1725 ingeleverd. Rousset, Recueil, II, 231, 236, 244; in uittreksel bij Wagenaar, XVIII, 330,
332.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

136
menaoient la tranquilit de l'Europe luy prpare bien des obstacles, et luy en a
mme dj fait rencontrer qu'il n'a pu surmonter jusques icy, pour faire convenir
seulement d'un moyen de lever en Hollande le fonds ncessaire pour fournir la
nouvelle dpense des augmentations dans les troupes de la rpartition de cette
Province.
Ce qu'on a dit de l'abondance d'argent qui se trouve dans les sept Provinces
mrite encore une observation. L'on peut voir dans le traitt de Barrire de 1715 la
liste des sommes ngoties sur le crdit des Provinces-Unies de l'argent de leurs
habitants et hypotques sur le Pays Bas Autrichien, et qui, avant plusieurs
remboursements faits depuis la conclusion de ce traitt, montoient au-del de 13
1)
millions de florins . Les sujets de la Rpublique ont des sommes considrables
2)
places de mme sur l'Ost-Frise ; ils en ont encore en divers endroits

1)
2)

Zie hiervr, p. 123, noot 2.


In een pamflet van 1728, dat Het recht en interesse van H.H.M..... op de Stadt Embden en
Oostfriesland bepleit (Knuttel Catalogus, IV, 16751), wordt beweerd: Het is meer als bekent,
dat in deese Dagen op Onse Amsterdamse Beurse by na soo veel niet gesproken word van
de Negotie, nog van den uitslag der verwerde en duistere Europische Saken als van de
Oostfriesse Onlusten en Strijdigheeden enz. Dit zal met de noodige overdrijving gezegd zijn,
althans de sommen van den staat en van particulieren, die in Oost-Friesland op het spel
stonden, konden kwalijk zulk een groote belangstelling wekken. In de onderhandelingen met
Frederik II van Pruisen in 1744, toen deze Oost-Friesland in bezit nam, worden de volgende
bedragen genoemd (Rousset, Recueil XIX, 123). De steden van Oost-Friesland hadden
geleend in 1720 600.000, en in 1721-23 nogmaals 600.000 gulden. De vorst van
Oost-Friesland: in 1705 125.000, in 1717 nogmaals 125.000 en in 1724 200.000 gulden. De
stad Emden was omtreeks dezen tijd vermoedelijk ongeveer 500.000 gulden aan de Republiek
en bizondere personen in de Republiek schuldig.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

137
1)

d'Allemagne et jusqu'en Hongrie , o le produit des mines de cuivre leur a est


hypotqu; mais un article bien plus considrable que tout le reste est celuy des
sommes immenses, que les particuliers ont dans les fonds publics en Angleterre,
puisqu'on prtend qu'ils y sont intresss pour plus de 100 millions de florins, qui
doivent estre regardez comme appartenants en principale partie la Province de
2)
Hollande, et, dans cette Province, ce qui y est le plus acrdit .
Il est ais de juger par tant de millions placs chez l'tranger, ou ngotis sur le
crdit soit des Provinces en particulier, soit de la gnrallit, qu' mesure que la
Rpublique a perdu de son commerce, le nombre des riches rentiers s'est
prodigieusement acr. Ces sommes places au dehors font aujourd'huy un objet si
interressant pour la plus part des membres, que c'est un point qui entre en principale

1)

2)

Tot leeningen in Duitschland behoorde o.a. een leening van 500.000 gulden, in 1703 door
den keurvorst v/d Paltz genegotieerd (Weeveringh, Handleiding tot de Geschiedenis der
Staatsschulden, I, 13, naar het bekende rapport van 1790). Over de kwikzilveren
koperleeningen van het Oostenrijksche huis, zie Elias, De Vroedschap van Amsterdam, II,
1146 sqq.
Wat Fnelon zegt van het bedrag, waarvoor Nederlandsch kapitaal in Engelsche fondsen
betrokken zou zijn, geeft hij als een vage raming. Meer dan ramingen zijn natuurlijk ook niet
de mededeelingen voor vrij wat later tijd van Hardenbroek, op gezag van den bankier Boas
(Krmer, Gedenkschriften van G.J. van Hardenbroek I, 217), die in 1762 tot een bedrag van
omtrent 300 millioen kwam, als Nederlandsch kapitaal uitsluitend in Engelsche staatsschuld
belegd, waarbij dan nog kwamen zeer aanzienlijke bedragen in de Engelsche O.-Indische
Compagnie en de Zuidzee-Compagnie. In 1782 raamde Van de Spiegel op zijn beurt het
Nederlandsche kapitaal in Engelsche leeningen op 280 millioen. Blok, Geschiedenis van het
Nederlandsche volk, VI, 366, noot 2.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

138
considration dans la faon dont ils envisagent les affaires du dehors.
Les fonds hypotqus sur le Pays Bas et le subside de 1.250.000 florins, sitipuls
par le traitt de Barrire, sur quoy les Provinces Unies avoient compter avec
l'Empereur, luy donnoient un merveilleux moyen de tenir cette Rpublique dans une
sorte de dpendance; mais il en est arriv tout autrement, depuis que la Cour de
Vienne l'a mis dans le cas de tout craindre de sa part. C'est cette crainte qui l'a
rduitte recourir, pour la sret mme de ces sommes hypotques et des droits
qu'elle s'est acquis par le traitt de la Barrire, l'appuy que luy prsentoient les
puissans Roys unis par l'alliance de Hanover, et regarder ensuitte le soutien de
S.M. comme le principal fondement de sa sret contre le ressentiment de
l'Empereur.
Il rsulte un effet bien diffrent du grand intrest que les sujets des Etats Gnraux
ont dans les fonds publics en Angleterre. Le maintien de son gouvernement prsent
devient par l doublement cher cette Rpublique. Elle regarde l'Angleterre sous
ce gouvernement comme la Puissance qui doit faire sa sret, en prenant parti,
pour ou contre, entre la France et l'Empereur, suivant que l'une de ces deux
Puissances principalles, venant trop prvaloir sur l'autre, seroit en tat d'opprimer
la Rpublique. A cet intrest gnral se joint celuy des fortunes de ce grand nombre
de principaux membres, places ainsy dans les fonds publics Londres. Comme
ces fonds haussent ou baissent, proportion que les affaires de la nation et le
gouvernement prosprent, et qu'ils courroient grand risque s'il survenoit une
rvolution, l'on peut juger combien ce double intrest forme des liens indissolubles
pour cette Rpublique l'gard de la Grande-Bretagne. Le gouvernement Anglois,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

139
de son cost, a un intrest capital de ne se pas dtacher de cet Etat, nulle autre
Puissance n'ayant autant de moyens que la Rpublique de traverser un Roy
d'Angleterre dont elle ne seroit pas contente, et de luy susciter sa propre nation.
Le maintien de cette correspondance mutuelle est donc envisag par la Rpublique
comme un intrest principal, qui l'emporte au dessus de touttes les considrations
particulires sur l'abus, que l'Angleterre fait souvent de son ascendant pour rendre
fort peu de justice la Rpublique dans ce qu'elles ont dmesler ensemble, et
pour agraver la supriorit qu'elle a pris sur elle dans le commerce. Le
mcontentement ne va jamais jusqu' faire perdre de vue la Rpublique la maxime
gnrale de rester troitement unie l'Angleterre.
Les membres mme, qui avoient pouss le plus loin la deffiance, en refusant de
1)
consentir la rsolution de la Province de Hollande en faveur de l'accession , sans
qu'on y insrt la clause pour soumettre toutte entreprise contre la navigation de
ceux d'Ostende un concert pralable, furent les premiers s'allarmer, ds qu'ils
craignirent que la rconciliation avec l'Espagne ne pt devenir la source de quelque
dsunion entre S.M. et l'Angleterre. Ils ne furent pas mme les moins souponneux
sur les difficults formes de la part de l'Espagne au sujet de l'excution des
prliminaires, pour craindre que le soin, que S.M. apportoit amener les choses de
proche en proche un tel point que le Roy de la Grande-Bretagne ne pt refuser
de se prester la conciliation, ne cacht quelque vue secrette de mettre

1)

Tot het verdrag van Hannover.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

140
en embarres le gouvernement en Angleterre. M. de la Baune ne scauroit donc
apporter trop d'attention carter tout ce qui pourroit donner lieu des soupons
de cette espce.
Il ne laissera pas de pouvoir arriver, qu'on luy parlera de l'intrest que la
Rpublique auroit de voir mettre des bornes aux avantages dans le commerce de
1)
l'Amrique, que les traitez d'Utrecht ont acquis l'Angleterre ; mais c'est une matire
bien dlicate traitter, et sur laquelle M. de la Baune, en coutant tout pour en
rendre compte, ne sauroit estre trop en garde sur ces sortes de confidences, qui
devront toujours luy estre fort suspectes. Dans le cas mme, o le cours des affaires
gnrales devroit conduire des choses qui ne seroient pas touttes du goust de
l'Angleterre, il faudroit qu'elles s'opprassent par un progrs insensible, qui de
proche en proche ft envisager la Rpublique comme ncessaire chaque pas, qu'il
s'agiroit de luy faire faire. Pour le succs mme de cette vue, il ne doit jamais rien
chaper M. de la Baune, que le rende suspect d'estre venu dans un sistme de
disjonction, qui pt conduire la Rpublique la ncessit de faire un choix entre
S.M. et l'Angleterre. Par la mme raison, il ne sauroit trop s'appliquer s'insinuer
2)
dans l'esprit du ministre de la Grande Bretagne et viter, autant qu'il le pourra, de
luy devenir suspect, en se souvenant cependant que, comme ils ne tendront pas
un mme but, leurs routes devront estre trs-diffrentes.
Quand on se rappelle combien la Rpublique a prodigu de sang et de trsors
dans la dernire

1)
2)

Bedoeld is natuurlijk het assiento de negros.


In dezen tijd nog W. Finch.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

141
guerre, il y a d'abord lieu de s'tonner, en voyant comment beaucoup de membres
de poids penssent aujourd'huy sur les places de la Barrire, dont la garde confie
aux troupes Hollandoises a est presque le seul fruit pour elle de tant d'efforts. Il y
en a donc plusieurs, qui regardent ce droit de garnison plustost comme onreux
1)
que comme un avantage . Il faut, cependant, en excepter quelques-unes de ces
places gallement reconnues pour estre extrmement importantes la Rpublique.
Ceux qui penssent comme on vient de le dire allguent pour raisons:
o

1 L'insuffisance du subside de 1.250.000 florins, pour l'entretien des 12.000


hommes, que la Rpublique est oblige par son traitt avec l'Empereur d'employer
la garde de la Barrire. En effet, dduction faitte de ce qui s'employe chaque
anne du subside l'entretien des fortiffications des places de cette Barrire, plus
de la moiti de la dpense des 12.000 hommes tombe sur le compte de la
Rpublique.
o

2 L'impuissance o les Etats Gnraux sont par l de garnir suffisament leurs


2)
propres frontires , moins qu'ils n'entretiennent un corps de troupes plus grand
qu'ils ne seroient obligs de l'avoir sans cela.

1)

Zulke beschouwingen waren niet nieuw; zij waren al door sommige regeeringsleden gegeven
in den tijd der onderhandelingen over het Barrire-tractaat. Zie Nijhoff's Bijdragen, 4e reeks,
o

2)

I, 289 sqq. Ook de schrijver van het reeds meergenoemde pamflet n 16231 uit Knuttel's
Catalogus voorzag in 1714, reeds voordat het Barrire-tractaat gesloten was, van eene
barrire in de Zuidelijke Nederlanden niets dan nadeel.
Zie de generale petitie van 1725, Resol. Holl., 24 Jan. 1725. Dit was ook door den
pamfletschrijver, in de vorige noot genoemd, voorzien.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

142
o

3 L'argent qui sort chaque anne du pays, attendu ce qui se doit supler
l'insufisance du subside pour le payement des douze mille hommes, et qui, estant
employ la subsistance des garnisons dans les villes de la Barrire, y demeure
et tourne au proffit des sujets de l'Empereur, tandis que ceux de la Rpublique,
dans les places appartenant en propre aux Etats Gnraux, restent en souffrance
par la modicit des garnisons.
Ces considrations, bien solides en elles mmes, et de nature le paroistre
encore davantage dans un pays naturellement port l'oeconomie, estoient propres
donner un grand avantage la Cour de Vienne.
Aprs avoir allarm la Rpublique par les progrs de la Compagnie d'Ostende,
l'Empereur avoit dans la rvocation de son octroy de quoy faire l'quivalent de celle
des places de la Barrire, qu'on auroit pu faire assez peu de difficult de luy remettre,
et d'une abolition ou du moins d'une grande diminution du subside stipul. Tout
estoit donc craindre de ce cost-l, si la Cour de Vienne se ft prvalu temps
1)
de son avantage ; mais elle le perdit sans retour, quand elle se fut une fois laisse
gagner de la main par l'invitation faitte aux Etats Gnraux d'accder l'alliance
d'Hanover. L'ambassadeur de S.M. avoit est mis en tat de l'accompagner
d'claircissemens si satisfaisants sur le commerce d'Ostende et sur les effets
craindre du ressentiment de l'Empereur, par rapport au payement du subside et des
intrests des sommes hypotques sur le Pays Bas

1)

Voorstellen in dien geest werden wel te berde gebracht, maar te laat. Huisman, op. cit. p 352.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

143
1)

Autrichien, que la ngotiation fut porte au but ds la premire confrence . Ce fut


un coup de partie, aprs lequel tous les mouvements, que la ministre Imprial se
donna pour porter la Rpublique se prester des expdients sur le commerce
d'Ostende, furent inutilles. Comme ils venoient aprs coup, ils ne furent plus regards
que comme un retour forc, fond seulement dans l'intention de faire perdre la
Rpublique l'occasion unique de l'appuy qui luy estoit offert, aprs quoy elle seroit
demeure la mercy de l'Empereur, irrit par la ncessit o elle l'avoit mis de faire
enfin attention ses griefs.
La Cour de Vienne reconnut alors trop tard pour ses vues que la Rpublique luy
avoit chapp, et l'affaire de l'accession ne fut plus retarde que par les obstacles,
qui naissoient de la forme du gouvernement, des deffiances dont on a parl, qui
divisoient les villes de Hollande entre elles, et de la difficult de ramener un plan
de vigueur les membres encore imbus de la maxime que les intrests entre les
grandes Puissances de l'Europe devoient se dmesler l'avenir, sans que la
Rpublique prt part rien; mais enfin tout se runit. En mme temps, les vues
s'tendirent, et les Etats Gnraux firent leur principal objet des mesures concerter
pour abaisser la puissance de l'Empereur, qu'ils avoient eux-mmes tant contribu
lever, et pour luy donner de telles bornes que la Rpublique n'et plus rien en
craindre.
Les places de la Barrire leur parurent alors d'un merveilleux usage, mais dans
un sens tout oppos la premire intention.

1)

Vgl. Huisman, op. cit., p. 341.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

144
Elles faisoient craindre l'Empereur de se voir dpouill du Pays Bas en une seule
campagne. La Rpublique, de son cost, les regardoit comme la porte du secours,
par o la France toit en tat de luy donner la main et de la garantir de tout ce que
l'Empereur se proposeroit d'attenter contre elle.
Rien n'a tant contribu faire natre ces heureuses dispositions et les confirmer,
que le soin que S.M. a pris de convaincre cette Rpublique par touttes ses
dmarches et par les assurances ritres qu'elle en a fait donner du
dsintressement de ses vues, et surtout qu'elle ne vouloit aucun aggrandissement
du cost du Pays-Bas. M. de la Baune doit donc se faire un point principal de
maintenir la confiance tablie cet gard, et il doit pousser jusqu'au scrupule la
circonspection, pour ne donner jamais lieu aux anciens ombrages de se rveiller.
Touttes les raisons, que la Rpublique avoit eu de se promettre qu'une des suittes
du bonheur, avec lequel elle avoit fait la guerre, seroit de luy assurer la proprit
du haut quartier de Gueldres, l'ont rendue plus sensible la douleur de voir passer
dans les mains du Roy de Prusse ce qui luy en a est cd par la paix d'Utrecht.
A ce sujet d'loignement pour ce Prince s'en joignent plusieurs autres: ses
engagemens pris avec l'Empereur, dans le temps o il estoit sans prtexte pour se
1)
dtacher de l'alliance d'Hanover; son ministre la Haye prostitu, en luy faisant
prendre part l'invitation faite aux Etats Gnraux d'accder cette alliance et
touttes les confrences tenues sur ce sujet, pour le laisser ensuitte sans plein
pouvoir,

1)

Von Meinertshagen..

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

145
au moment de la signature; ce qu'une telle conduitte a fait juger de sa disposition
se rendre l'instrument des vengeances de l'Empereur contre la Rpublique, pour
peu qu'il y trouvt quelque profit; enfin, les frquentes violences, et toujours impunies,
des officiers des troupes Prussiennes, qui ont souvent enlev main arme des
sujets de l'Etat jusques sur les terres de la Rpublique.
Tout cela rend non-seulement le voisinage de ce Prince odieux, mais fait redouter
son accroissement. A quoy se joint encore l'animosit particulire des partisants du
1)
Prince de Nassau, Stathouder de trois Provinces . Cette animosit tire son origine
des diffrents mus au sujet de la succession du feu Roy Guillaume, le Roy de
Prusse s'estant port hritier, au prjudice du testament qui avoit institu en cette
2)
qualit le Prince, pre du Stathouder de Frise d'aujourd'huy .
Dans le mme traitt d'Utrecht, qui a acquis au Roy de Prusse ce qu'il tient du
haut quartier de Gueldres, il s'est engag l'gard des enfans de ce Prince, institu
hritier par le feu Roy Guillaume, de les satisfaire au moyen d'un quivalent au sujet
3)
de leurs prtentions sur la Principaut d'Orange . Non seulement cet engagement
demeure

1)
2)

3)

En van het landschap Drente.


Zooals men weet, beriep Frederik I van Pruisen zich op het testament van Frederik Hendrik
en was Johan Willem Friso door Willem III als erfgenaam aangewezen. In beide testamenten
waren de Staten-Generaal tot executeurs benoemd. Over den twist in de eerste jaren na den
dood van Willem III vindt men vele stukken in Lamberty's Mmoires pour servir l'histoire du
18me sicle, t. II, 121-123, 273-279, 359-396 en volgende deelen, en ook in de Resol. Holland
1702 vlg
Deze verplichting had de Pruisische koning aangegaan niet tegenover de erfgenamen van
Johan Willem Friso of tegenover de Staten-Generaal maar jegens den koning van Frankrijk,
wien hij zijne rechten op Oranje afstond in ruil voor hetgeen hij van het Overkwartier van
Gelder kreeg.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

146
sans excution, mais ce qui a encore plus aigri les esprits est l'occupation par voye
1)
de fait des villes et Comts de Moeurs et de Lingen . C'est mme un grief pour les
Etats Gnraux, attendu qu'en vertu de leur qualit d'excuteur du testament du
feu Roy Guillaume, l'administration de ces deux Comtez devoit leur rester, jusqu'
ce qu'il ft dcid qui ils appartiendroient, et que le Roy de Prusse, pour s'emparer
de Lingen, en a chass leurs trouppes.
Il est vray que, du cost de ces griefs qui intressent le Prince de Nassau, le Roy
de Prusse trouveroit un grand support dans la Province de Hollande, de la part des
membres qui, estant opposez au Stathoudrat, ne dsirent pas de voir le Stathouder
de Frise en possession de tous les grands biens de la succession du feu Roy
Guillaume, qui luy donneroient des moyens d'augmenter son crdit et le nombre de
ses amis. Mais la conduitte du Roy de Prusse l'a rendu tellement odieux et suspect
que cela luy fait beaucoup perdre de cet avantage.
M. de la Baune verroit donc les sentiments se runir, ds qu'il seroit question de
quelque agrandissement du Roy de Prusse dans le voisinage de la Rpublique.
L'intrest de religion, qui dans les premires querelles sur la succession des Etats
du dernier Duc

1)

Reeds in 1702 liet de koning van Pruisen de graafschappen Lingen en Meurs bezetten. In
stad en kasteel van Meurs bleef echter staatsche bezetting (Lamberty, op. cit. p. 360), totdat
in 1712 de koning, gesterkt door eene beslissing van het Kammergericht te Wetzlar, het
kasteel liet overrompelen en de staatsche bezetting uit stad en kasteel verdrijven. Lamberty,
op. cit., VII, 571-592.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

147
1)

de Clves fit prendre partie aux Etats Gnraux en faveur des Electeurs de
Brandebourg, n'empcheroit pas aujourd'huy que tout leur penchant ne les portt
favoriser la branche de Sultzbach, quoyque Catholique, si quelqu' vnement
mettoit sur le tapis la question de la succession de Berghes, de Juliers et du Comt
2)
de Ravestein .
Cette disposition, fort gnralle par rapport au Roy de Prusse, ne pouroit changer
que dans le cas, o on parviendroit faire entrer la Rpublique en deffiance des
intentions de S.M. son gard, et o ce qu'on sauroit lui faire craindre de ce ct
l la porteroit regarder les engagements, auxquels le Roy de Prusse seroit admis,
comme devenus ncessaires sa seuret.
Les diffrents qui se sont levez et en quelque sorte perptuez, depuis 150 ans,
entre les Comtes, depuis Princes, d'Ost-Frise et les Etats du pays, et

1)
2)

Bedoeld is hertog Johan Willem, die in Maart 1609 overleed, en de opvolgingsstrijd die toen
ontstond. Ritter, Deutsche Geschichte im Zeitalter der Gegenreformation etc., II, 282 sqq.
Het huis Pfalz-Neuburg, dat in 1666 met de Hohenzollern een vergelijk over de Kleef-Guliksche
erfenis getroffen had en in 1685 het keurvorstendom van de Pfalz gekregen had, liep ten
einde; keurvorst Karel Philips had geen manlijke erfgenamen en na zijn dood zou het
keurvorstendom komen aan het huis Pfalz-Sulzbach. Zou dit echter ook Berg, Gulik en
Ravestein krijgen, bij het vergelijk van 1666 aan het huis Neuburg toegewezen? Keurvorst
Karel Philips meende van ja en had den erfprins van Pfalz-Sulzbach, zijn schoonzoon, als
erfgenaam dier landen aangewezen. Doch de Hohenzollern beweerden, dat met het uitsterven
van het huis Neuburg het vergelijk van 1666 te niet ging en hunne oude aanspraken op de
gansche Kleef-Guliksche erfenis weer van kracht werden. Er waren nog andere pretendenten
ook. Rousset's Recueil bevat in t. VII vgl. hierover talrijke stukken; zie ook Frster, op. cit. en
Droysen, Gesch. der Preuszischen Politik, IV, 1, p. 415 sqq., 2, p. 19 sqq.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

148
qui se sont fort chaufez dans ces dernires annes, mrittent une attention
particulire, attendu touttes les raisons que la Rpublique a d'y prendre un grand
intrest.
C'est la faveur de l'entremise des Etats Gnraux pour appaiser ces diffrents
et ce titre de protection qu'ils se sont mis en possession du droit de garnison dans
1)
Emden et dans Liehrohrt, et s'y sont maintenus depuis cent vingt ans et plus .
Outre que ces deux places sont de la dernire importance la Rpublique pour
couvrir ses frontires du cost de la Basse Allemagne, elle auroit tout craindre
pour les restes de son commerce de la situation avantageuse d'Embden, si cette
ville passoit sous le pouvoir de quelque Prince, qui ft dans le sistme la mode
2)
des tablissements nouveaux sur le commerce . La commodit de son

1)

2)

De inmenging der Staten-Generaal in den strijd tusschen den vorst en Emden dagteekende
reeds van 1595; in Emden lag al garnisoen der Republiek sinds 1602 en vooral sinds 1607,
in Leerort sinds 1611.
In 1632 had graaf Ulrich te Emden reeds een Abessinische maatschappij opgericht. die echter
spoedig weer was te niet gegaan (Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, I, 1244). Later, in
1683, was te Emden op octrooi van den grooten Keurvorst, die zich sinds 1681 meer en meer
in de Oost-Friesche zaken was gaan steken, een Africaansche compagnie opgericht, die
echter ook het leven niet houden kon. Omstreeks 1720 richtten de Emdenaars zelf een
maatschappij van koophandel op, en dit eigenmachtig handelen was een der grieven, waarover
graaf George Albrecht bij den keizer klachtig viel. Dit inroepen van keizerlijke bemiddeling,
dat ook reeds in 1681 was geschied, was den Staten-Generaal zeer onaangenaam; het werd
thans de aanvang der moeilijkheden tusschen de Republiek en den Keizer, die eerst bij het
verdrag van Weenen van 1731/32 uit den weg werden geruimd. Zie Wiarda, Ostfriesische
Geschichte, VII, p. 82 sqq. Ook Rousset's Recueil, deel IV, p. 281 sqq., heeft hierover talrijke
stukken, en de kwestie was ook van beteekenis voor de algeme ne verhoudingen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

149
port et la rivire d'Ems, qui vient se dcharger dans l'espce de golfe sur lequel elle
est situe, la rendroient aisment l'entrepost du commerce pour tout le Nord et pour
la Basse Allemagne, et une compagnie des Indes qui y seroit tablie le seroit
beaucoup plus avantageusement qu' Ostende.
La Rpublique a, de plus, un grand intrest, pour la sret des sommes prtes
1)
par ses sujets et hypotques sur l'Ost-Frise , qu'il ne soit point apport de
changement la forme pour l'administration des revenus du pays tablie suivant
les accords entre le Prince et les Etats, faits la rquisition des parties, par
l'entremise et en quelque sorte sous l'autorit des Etats Gnraux.
Il est vray que l'on voit assez que cette rquisition a d estre souvent un parti
forc pour le Comte ou le Prince d'Ost-Frise, qui n'estoit pas en tat de se soutenir
contre les Etats du pays, que la Rpublique appuioit et avoit intrest de favoriser.
C'est l'appuy que ces Etats trouvoient de la part de la Rpublique, qui fit appeler
les premires trouppes Hollandoises qui furent introduites dans Embden, et qui s'y
sont maintenues depuis, de l'aveu de ceux qui en font le fondement de leur sret
contre les desseins du Prince.
Il peut cependant y avoir eu des vicisitudes dans cette conduitte de prdilection
en faveur de ceux d'Embden, puisque l'on voit une concession d'un Comte
d'Ost-Frise pour remettre Liehrohrt la garde des troupes Hollandoises, au lieu
qu'elles ont est

1)

Zie pag. 123, noot 2.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

150
1)

admises dans Embden la rquisition seulement du parti band contre le Comte .


Depuis l'anne 1595, o la Rpublique a commenc se mesler des affaires
d'Ost-Frise, tous les accords entre le Prince et les Etats, qui ont est en grand
nombre, s'estoient toujours faits par l'entremise des Etats Gnranx, qui s'en
regardoient comme les garands et se confirmoient par l dans la possession de
s'entremettre de touttes les brouilleries qui survenoient, plustost comme juges que
comme arbitres.
Cependant, cette possession se trouve un peu interrompue, attendu qu'en 1682
et dans les annes suivantes ceux d'Embden et leurs adhrents, mcontents du
support leur dsavantage qu'ils crurent alors que leur Prince trouvoit de la part
du Prince d Orange, depuis le Roy Guillaume, firent la faute de se dpartir de leur
recours ordinaire aux Etats Gnraux, en portant leurs nouveaux diffrents devant
2)
l'Empereur, comme au juge lgitime . Il y a eu mme depuis ce temps-l quelques
3)
nouveaux accords faits sans l'entremise de la Rpublique , mais dans lesquels
ceux d'Embden soutiennent que les anciens accords, faits sous la mdiation et la
garantie des Etats Gnraux, ont est rappellez et confirmez.
Cependant le Prince d'Ost-Frise, ayant trouv de la protection la Cour de Vienne,
y a fait rendre

1)

2)
3)

De bezetting van Leerort in 1611 geschiedde met toestemming van graaf Enno, die het in
handen stelde der Staten-Generaal om als onderpand te dienen, dat beide partijen, de graaf
en de stenden, de toenmaals gesloten overeenkomst van Oosterhuizen zouden nakomen.
Fnelon zal bedoelen de twisten van 1680-1683, toen de stenden zch tot den Keizer wendden.
Zie Wiarda, op. cit., VI, 142 sqq.
B.v. in 1678 en 1693.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

151
1)

des dcrets tout--fait son avantage ; mais leur excution a rencontr tant
d'opposition dans le pays qu'il s'en est ensuivy des voyes de fait de part et d'autre,
qui ont donn lieu de nouveaux dcrets Impriaux, dont l'excution rigoureuse
2)
fait aujourd'huy l'objet de l'inquitude de la Rpublique . De cette excution
s'ensuivroit la perte de la vie et des biens pour ce qu'on nomme les rnitens, et le
renversement des anciens accords qui sont regardez par le party oppos au Prince
comme les loix fondamentalles du pays, et qui sont pareillement considrez comme
tels par les Etats Gnraux.
L'tat de ltargie o la Rpublique toit tombe luy avoit fait longtemps ngliger
3)
de s'entremettre efficacement pour appaiser ces nouveaux troubles . Elle se
deffendoit mme des instances des Embdenois et de ceux de leur parti, lorsque
dans leur oppression ils revenoient dans leur ancien recours elle, en allguant
qu'ayant port eux-mmes l'affaire devant l'Empereur, les Etats Gnraux estoient
4)
dispenss de prendre fait et cause pour eux . Mais lorsque l'alliance d'Hanover eut
fait reprendre vigueur la Rpublique, et qu'elle se vit assur de cet appuy par son
accession, elle commena revenir ses anciennes maximes. Les Etats Gnraux
mme ne prirent plus de rsolution sur ce sujet sans les communiquer dans des
confrences publiques l'Ambassadeur de S.M. la Haye et au ministre
d'Angleterre.

1)
2)
3)
4)

Keizerlijke decreten van 18 Aug. 1721, 18 Aug. 1722, 11 Juni 1723, bij Wiarda, op. cit., VII,
p. 127, 142, 174; ook vele desbetreffende stukken bij Rousset, Recueil, IV, 281-509.
Wiarda, op. cit, VII, p. 175 sqq.
Ibid. p. 214, 235, 288.
Ibid. p. 289 sqq.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

152
Ils continurent d'en user ainsy, jusqu' ce qu'ils tombrent dans le pige que leur
tendoit la Cour de Vienne, en leur faisant insinuer qu'aprs s'estre concilie sur les
affaires gnralles par les prliminaires qui, en effet, furent signez peu de jours
aprs, il ne luy resteroit pas de plus grand intrest que de chercher regagner la
confiance de la Rpublique, en terminant les choses en Ost-Frise d une manire
satisfaisante pour elle. Les Etats Gnraux donc, trompez par les insinuations
adroites dont le Comte de Knigsegg-Erps sut les flatter et par les bonnes parolles
que l'on donnoit leur ministre Vienne, se laissrent induire porter ceux
d'Embden et leurs adhrents donner l'acte de leur soumission la dcision de
l'Empereur, dans la confiance que la Cour de Vienne, une fois satisfaite par cette
dfrence extrieure, se rendroit facille pour terminer les choses au contentement
1)
de la Rpublique
L'on chercha ds lors se cacher de l'Ambassadeur de S M. sur ce qui avoit
rapport l'Ost-Frise, tant pour ne pas donner occasion l'Empereur de s'indisposer
du recours d'autres qu' luy sur des affaires, qu'on regardoit Vienne comme
uniquement du ressort de la jurisdiction Imprialle, que pour reprendre le chemin
d'un certain millieu entre S.M. et l'Empereur.
S.M., informe de ce qui se passoit, se hta d'instruire son Ambassadeur la
Haye par une dpche du 26 May 1727. Elle l'autorisoit, si les ministres de la
Rpublique entroient dans le mme sentiment, se concerter avec le ministre
d'Angleterre, pour expliquer dans une confrence qu'il paroissoit que la Rpublique
ne pouvoit pas s'opposer

1)

Wiarda, op. cit., VII, p. 366.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

153
directement l'excution des mandements, ny, par consquent, autoriser les
violences des vieux administrateurs, mais qu'en mme temps elle ne pourroit pas,
sans renoncer ses garanties et son droit de protection, conseiller aux Etats d'Ost
Frise de se soumettre aux dcrets Impriaux qui effectivement estoient injustes en
plusieurs points;
qu il sembleroit donc qu'elle auroit une chose faire, qui seroit de dclarer encore
dans une confrence publique avec le Comte de Knigsegg qu'elle ne vouloit point
s'opposer au droit que l'Empereur pouvoit avoir comme chef de l'Empire de prononcer
sur ce qui regarde 1 Ost-Frise, mais que, comme il y avoit entre les Etats et le Prince
d'anciens rglements dont elle estoit garante, et auxquels les derniers dcrets
Impriaux donnoient atteinte en plusieurs points, elle ne pouvoit pas esprer de
contenir les Etats dans de justes bornes, tant qu'elle ne seroit pas en tat de leur
faire voir une assurance d'une amnestie pour le pass, et qu'il seroit pourvu leurs
droits par un examen amiable des articles des dcrets Impriaux, qui souffriroient
de justes difficultez;
qu'avec une telle assurance seulement elle seroit en tat de faire les derniers
efforts auprs des vieux administrateurs pour les porter la soumission, les
abbandonnant ensuitte toute la rigueur des loix, s'ils n'acceptoient pas un offre si
raisonnable, et dclarant, en mme temps, au Comte de Knigsegg que, tant que
l'on ne concourroit pas de touttes les parts aux moyens de conciliation, la Rpublique
ne pouvoit pas estre responsable de la continuation des violences.
Des conseils aussy salutaires auroient d avoir leur effet; mais les Etats Gnraux
avoient conus de si grandes esprances des gards, que la Cour de Vienne

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

154
se proposeroit de leur faire sentir en cette occasion, qu'avant l'arrive la Haye de
la dpche de S.M., ils avoient dj pris et communiqu au Comte de Knigsegg
une rsolution du 23 May, par laquelle ils dclaroient aux dputez venus d'Embden
pour rclamer leur protection, qu'au point o les affaires estoient venues, ils ne
savoient point d'autre conseil leur donner, sinon qu'eux et leurs principaux et
commettans se soumissent aux dcisions et dcrets de S.M.I., et qu'ils leur
1)
conseilloient en effet cette soumission .
Les Etats Gnraux s'estant donc dj dterminez ainsy, quand l'Ambassadeur
de S.M. reut ses conseils pour la Rpublique, il s'abstint d'en faire usage, et se
contenta de montrer la dpche qui les contenoit deux des principaux ministres,
pour qu'elle leur ft une preuve des favorables intentions de S.M., et qu'ils se
rappellassent en temps et lieu combien Elle avoit prveu ce qui leur arriveroit du
parti, o ils s'estoient laiss embarquer.
Tout s'est vriffi sur le mcomte o S.M. avoit prvu que la Rpublique tomberoit,
si elle portoit ceux d'Embden et leurs adhrents donner l'acte de leur soumission,
avant que de s'estre assure comme quoy l'Empereur en useroit. Non seulement
il a est rejett comme insuffisant, mais la Cour de Vienne en est devenue plus
roide pour exiger une soumission spcifique aux dcrets qui ne renversent pas
seulement les anciens accords, mais interdisent encore l'avenir tout recours aux
trangers et, en particulier, aux Etats Gnraux, outre la perte de la vie et des biens
2)
prononce contre ceux de qui on exige cette sorte de soumission .

1)
2)

Rousset, Recueil, IV, 495, 497.


Wiarda, op. cit., VII, 373 sqq.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

155
Les commissaires subdlguez de la commission Impriale ont mme encore acr
l'inquitude des Etats Gnraux par une lettre aux Bourguemestres et aux Conseillers
de la ville d'Embden, o, en les pressant tant pour faire la soumission illimite qu'on
exige d'eux, que pour satisfaire rellement aux dcrets et aux ordres des dits
commissaires et subdlguez, et en leur fixant cet gard un terme court, ils ont
insr une priode, par laquelle il parotroit comme si le dessein seroit de fruster
les Etats Gnraux de leur garnison dans Embden.
Cette conduitte allarmante de la Cour de Vienne, et bien propre achever de luy
alliner cette Rpublique, donne un grand avantage au ministre de S.M. pour la
disposer mettre de plus en plus toute sa confiance dans son appuy. Les Etats
Gnraux mme, presss de pourvoir ce que le Prince d'Ost-Frise et les
commissaires subdlguez de la commission Impriale ne se crussent pas en tat
de continuer aller en avant, ont pris tout nouvellement une rsolution, qui avoit
est dj prcde d'une autre dans le mme esprit, par laquelle ils rentrent
insensiblement dans la route que S.M. avoit jug qu'ils auroient d suivre. Ce n'a
1)
pas est sans faire sonder auparavant l'Ambassadeur de S.M. par un retour cet
gard, que ceux qui en ont eu la commission ont accompagn de beaucoup
d'ingnuit sur le pass.
La faon, dont S.M. a autoris son ministre en user sur ce commencement de
retour son appuy, dans une affaire o on avoit cru pouvoir se passer d'Elle, doit
estre connue de M. de la Baune.
Lors donc qu'on luy a parl sur ce sujet, il a bien observ que la situation des
choses en Ost-

1)

Dit staat er; misschien moet gelezen worden; dtour.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

156
Frise ne devenoit embarrassante que depuis que la Rpublique, s'estant livre
tout--fait la bonne foy de la Cour de Vienne, avoit port les magistrats d'Embden
un premier acte de soumission, sans s'estre assure auparavant de la faon dont
l'Empereur en useroit; mais il l'a fait, non par forme d'aucun reproche, et en rappellant
seulement le mritte des conseils de S.M.; quoy il a ajout depuis, suivant l'ordre
qu'il en avoit, que l'affaire ne paroissoit pas sans remde; que, touttes les fois que
la Rpublique, en vertu de son droit de protection sur Embden, paroistroit rsolue
soutenir les magistrats de cette ville, lorsqu'on voudroit abuser de leur soumission
pour les maltraitter, au prjudice de leurs privilges, il y avoit lieu de croire qu'elle
contiendroit les ministres de l'Empereur;
que c'estoit certainement la seule faon d'en sortir, et que lorsque les Etats
Gnraux auroient recours aux bons offices de S.M., Elle leur donneroit en cela
comme en tout le reste des marques de son amiti.
Cet encouragement et d'autres pareils donnez propos n'ont dj pas peu
contribu confirmer les Etats Gnraux dans des dispositions de vigueur, capables
de ne laisser pas mettre les choses en Ost-Frise hors de leur entier.
Comme cette affaire ne pourra manquer de devenir de plus en plus un objet principal
de lattention de M. de la Baune, il a est ncessaire de la traitter avec tendue. On
ne doit point mme quitter cette matire, sans parler du nouveau sujet d'ombrage
que la Cour de Vienne a donn la Rpublique, en associant le Roy de Prusse,
pour l'excution des dcrets, la commission Impria e dont elle l'avoit exclus au
commencement, quoyqu il et droit d'en

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

157
estre comme co-directeur du cercle de Westphalie, en qualit de Comte du pays
de la Marck.
1)
La maison du Roy de Prusse a obtenu, ds il y a longtemps , des Empereurs
l'expectative de l'Ost-Frise, au dfaut de la ligne masculine des Princes rgnants,
2)
3)
qui se rduit au Prince d'aujourd'huy , qui n'a qu un fils . Le cas pourroit donc
aisment arriver, et, dans cette circonstance, l'excution des dcrets Impriaux
commise au Roy de Prusse, qui pourroit l'ayder faire valoir ses droits, a donn
lieu de souponner que la Cour de Vienne, ne pouvant ou ne s'estant mme jamais
4)
propos d'effectuer son gard ses engagements au sujet de Berghes et de Juliers
songeroit cependant le maintenir dans ses intrests par ce qu'elle luy accorderoit
en Ost-frise, aux dpends de ceux de la Rpublique.
L'ombrage est d'autant plus grand de ce cost-l, qu'il n'y a point de Prince entre
les mains de qui les Etats Gnraux craignissent plus aujourd'huy de voir passer
l'Ost-Frise, et que les Prussiens qui, depuis un temps, se sont aussy introduits dans
Embden, la vrit en petit nombre jusqu'icy, y sont cependant entrez en possession
5)
de quelque partage avec les Hollandois du droit de garnison .
Le dtail des engagements entre S.M. et cette

1)
2)
3)

4)

5)

In 1694.
George Albrecht.
Karel Edzard, die in 1744 kinderloos overleed. Frederik II van Pruisen stelde zich toen in het
bezit van het land en sloot met de Republiek een overeenkomst over de verzekering der
financiele vorderingen harer onderdanen, waarop ik reeds gewezen heb.
Fnelon heeft waarschijnlijk het oog op het verdrag van Wusterhausen, van 1720, waarbij
echter Frederik Wilhelm I zijne aanspraken op Gulik liet vallen en slechts toezeggingen van
den Keizer verkreeg betreffende Berg en Ravestein.
Wiarda. op cit., VII, 234.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

158
Rpublique devant estre connu par une lecture des pices mmes, il suffira de dire
icy qu'il n'en subsiste point de plus ancien que celuy de la triple alliance signe
la Haye, en Janvier 1717. On informera seulement M. de la Baune d'une circonstance
que cette lecture n'apprend pas.
Le projet, que S.M. avoit fait dresser pour servir de rponse sur les prliminaires
1)
proposez par la Cour de Vienne , ayant est envoy la Haye pour y recevoir
l'approbation des Etats Gnraux, ils ne s'y conformrent que sous la condition de
quelques remarques dont ils accompagnrent leur consentement. Ils demandoient
par ces remarques, qu'aprs que les articles prliminaires auroient est rglez, ils
fussent confirmez par une garantie solide, et, qu'aprs une heureuse conclusion du
congrs, les allis se garantissent rciproquement tout ce qui seroit convenu.
Comme il a paru peu ncessaire jusques icy de passer un nouvel engagement
pour confirmer ainsy les articles prliminaires par un acte de garantie, et que les
mmes raisons d'en carter la demande pourroient subsister, M. de la Baune peut
toujours, dans le cas o il seroit attaqu sur cela, paroistre ignorer ce qui ne s'est
point pass de son temps et qui ne se trouve point dans les actes connus, en se
donnant par l le loisir de recevoir des instructions sur la manire de rpondre, si
on luy en reparloit.
L'inclination pour ou contre le Stathoudrat partage trop les esprits dans la
Rpublique pour n'en pas faire un point principal de ce mmoire.

1)

Bedoeld is het tweede project van de Fransche regeering, Rousset, Recueil, III, 394.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

159
Indpendamment de l'intrest particulier du crdit acqurir pour les uns et perdre
pour les autres par le rtablissement du Stathoudrat, ce qu'on a rapport des
msintelligences qui divisent cette Rpublique et de l'obstacle qu'elles mettent un
salutaire usage des ressources qu'elle auroit encore pour se relever solidement de
son tat de foiblesse, suffit pour faire comprendre que ceux, qui envisagent les
choses du cost du dfaut d'autorit pour runir les esprits, favorisent le
Stathoudrat, et qu'elles sont regardes d'une faon toutte contraire par ceux, qui
se fondent sur l'exprience du danger o la Rpublique a est plus d'une fois de
perdre sa libert sous les Princes d'Orange, qu'elle n'auroit pas conserve
1)
apparemment, si la race se ft perpetue , et de ce qui luy en a cot pour avoir
t conduitte par un Stathouder absolu, qui ne respiroit que la guerre, et ensuitte
par un Pensionnaire qui avoit hrit de ses inclinations, et en quelque sorte de la
2)
mme autorit qu'il avoit exerc sous luy .
Il y a environ cinq ans qu'il y eut de grands mouvements dans les Provinces, en
3)
faveur du Prince de Nassau, dj Stathouder hrditaire de Frise et de Groningue .
Ils russirent en Gueldres, o il fut lu Stadhouder, la fin de l'anne 1722; mais
ils chourent en Zlande, Utrecht et en Overyssel, car pour la Hollande, non
seulement son lection n'y fut pas mise en dlibration, mais cette Province envoya
des dputations solemnelles toutes

1)
2)
3)

Hij bedoelt natuurlijk: indien Willen III een zoon had gehad en deze hem terstond in zijne
waardigheden was opgevolgd.
Dat is niet zonder aanmerkelijke overdrijving; zoo groot was het gezag van Heinsius nooit,
en na 1713 was het zeer gedaald.
Sinds 1718 van Stad en Lande, maar geen erfstadhouder.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

160
1)

les autres , qui donnrent lieu aux rsolutions formelles qui furent prises dans les
Provinces de Zlande, d'Utrecht et d'Overyssel, pour maintenir le gouvernement
sur le pied o il se trouvoit tably.
Comme l'ge peu avanc du Prince ne permettoit pas encore d'attendre de
longtemps aucune utilit pour la Rpublique de l'autorit du Stathoudrat mise sur
la teste d'un enfant, l'on peut dire que ces mouvements prmaturs en sa faveur
servirent fort mal sa cause. Ils furent un signal qui rveilla les ennemis du
2)
Stathoudrat et surtout la Province de Hollande , qui s'indisposa d'autant plus que
la route, que l'on prenoit en s'adressant aux autres Provinces, tendoit finir par
l'obliger en suivre le mouvement, au lieu de la possession o elle estoit de le leur
donner. Le Prince ne fut pas mme ddomag par l'avantage de son lection en
Gueldres, qui fut clausule de tant de restrictions qu'elle ne le faisoit Stathouder
3)
que de nom , en mme temps

1)

Resol. Holland, 13, 15 Oct 1722. Op 16 Oct. de brief der Staten van Holland aan die van
Gelderland; het antwoord der laatsten, die 2 Nov. den stadhouder benoemden, op 4 Nov
1722. Verschillende stukken, op de bezending der Staten van Holland betrekking hebbende,
o

2)

vindt men bijeen in n 16568 van den Catilogus van de Pamflettenverzameling berustende
in de Koninklijke Bibliotheek, deel IV.
De Staten van Holland eerst, dan ook die van Zeeland, van Utrecht en van Overijsel besloten,
naar aanleiding van het gebeurde in Gelderland, den bestaanden regeeringsvorm te
handhaven. (Resol. Holl. 31 Maart, 13 April, 13 Juni 1723, 12 en 14 Juli, 17 Aug. 1724). In
o

3)

Overijsel ijverde een partij onder de Ridderschap voor Willems verheffing Onder n 116 van
het archief van Willem IV (Kon. Huisarchief) vindt men een plechtige verbintenis van 14 leden
der Ridderschap om de verhelfing van den prins uit alle vermogen te bevorderen.
Men vindt Willem's instructie o.a. in Resol. Holland 1722; ook in het hiervr genoemde
pamflet, en in hoofdzaak in de Tegenwoordige staat van Gelderland, p. 152.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

161
que la facilit de son Conseil pour le faire souscrire tout autorisoit les soubons
de ceux, qui en conjecturoient que ce n'estoit pas avec intention de laisser subsister
les choses sur ce pied-l, quand le premier pas du Stathoudrat des sept Provinces
une fois fait mettroit en situation d'en reprendre toutte l'autorit.
La Province de Gueldres mme, qui avoit est fort unanime dans le temps de
cette lection, s'est divise depuis peu en deux factions, dont l'une a pris parti avec
beaucoup d'clat et l'a mme emport contre l'autre, qui persistoit vouloir faire de
la nomination du Prince, en qualit d'un des gnraux d'infanterie, une condition
sine qua non du consentement de la Province la promotion militaire qui se fit
l'anne dernire, et l'opposition sur ce point fut si forte de la part des Provinces qui
ne l'ont pas reconnu pour Stathouder, et surtout de la Hollande, que la Princesse,
sa mre, prit enfin le party d'crire aux Etats Gnraux, pour leur demander que
l'intrest de son fils n'arrestt pas plus longtemps leur rsolution sur la promotion
projette, et pour se dsister d'une demande dont le mauvais succs a montr
1)
qu'elle avoit t hazarde contretemps .
A ce peu de progrs des dispositions prochaines en faveur du Prince de Nassau
se joint une grande dfiance de ses partisans l'gard des vues du Prince Guillaume
2)
de Hessse , son oncle, qu'ils souponnent de songer au Stathoudrat pour lui
mme. En

1)
2)

Resol. Holland, 10 en 21 Juni en 6 Aug. 1727.


Willem van Hessen was in staatschen dienst en gouverneur van Maastricht; bij de promotie
van 1727 werd hij tot generaal bij de cavalerie benoemd.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

162
effet, parmi ceux qui regardent le Stathoudrat comme ncessaire la Rpublique,
ou qui y sont moins contraires que les autres, il y a des membres de poids, qui,
estant sans affection personnelle pour le Prince de Nassau, ne voudroient pas d'un
Stathouder qui le seroit des sept Provinces la fois, et qui tournent les yeux sur le
Prince Guillaume de Hesse, qui sait se rendre agrable par des manires
insinuantes et populaires, et que l'acquit du cost de l'esprit, du courage reconnu
et de l'application dans le mtier de la guerre, fait regarder comme plus propre
satisfaire au besoin de la Rpublique, si elle se trouvoit dans la cas de ne pouvoir
se passer plus longtemps dun chef, qu'un Prince qui sort peine de l'enfance, et
dont on ne peut juger que par conjecture. Mais on peut conclure, en gnral, que
les Rgens accrditez des Provinces et des villes principales, qui ont got de la
libert, et qui partagent entre eux toute l'autorit du gouvernement, ne rentreront
pas volontiers sous le joug d'un Stathouder. On en a vu une preuve rcente dans
ce qui s'est pass l'gard de M. de Slingland, lors de sa promotion la place de
Pensionnaire. On a exig de luy qu'il s'expliqut nettement sur le Stathoudrat et
1)
2)
ce ne fut qu aprs que M.M. de Boetzelaar et d'Obdam , qui allrent ensemble le
trouver, le luy eurent fait abjurer, qu'ils luy dclarrent que son lection estoit assure.
3)
C'est un fait que j'ay su de bonne main, et qui doit demeurer dans un grand secret .

1)
2)
3)

Jacob Godefroy van den Boetzelaer, heer van Nieuwveen.


Johan Hendrik van Wassenaar, heer van Wassenaar-Obdam.
De verbintenis, door Slingelandt aangegaan om op geenerlei wijze tot verandering van den
regeeringsvorm mee te werken, werd door dezen zelf aan Chesterfield meegedeeld. Zie
Jorissen, Lord Chesterfield en de Republiek der Vereenigde Nederlanden (Historische Studien,
laatste bundel, p. 29).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

163
Il faut compter, cependant, que c'est une matire qui fait plus ou moins partage
dans touttes les Provinces, et sur laquelle le nombre des partisans du Stathoudrat
est grossi, comme il arrive toujours en pareil cas, de tous ceux qui sont mcontens
de leur sort, et qui ne sont pas dans leur corps ou dans leur ville du parti dominant.
Car la Rgence de touttes les villes, et les nobles des Provinces o ils font corps,
se partagent toujours en deux cabales, celle qui a la supriorit n'estant jamais
compose que d'autant de membres qu'il luy en faut pour s'assurer la pluralit,
attendu l'intrest que ceux qui la forment ont d'en user ainsy, pour partager entre
eux plus de commissions et d'emploits recherchez, par l'exclusion du petit parti,
qui on ne laisse que le rebut. Ces cabales, au reste, sont ncessairement sujettes
1)
de grandes vicissitudes entre elles .
Il est donc facile de juger que, dans cette opposition d'intrests et de sentimens
qui partagent les suffrages, les seules conjonctures peuvent faire pencher la balance
pour ou contre le rtablissement du

1)

De beste toelichting dezer praktijken geeft (afgezien der contracten van correspondentie)
Jorissen's uitgave der Memorien van Mr. Diderik van Bleyswijk (Werken v.h. Hist. Gen. te
Utrecht, nieuwe serie n 45). Ik deel hier, ter illustratie van die praktijken, niet in een stad maar
in de provincie, iets uit een briefje mee van 1717 (zonder dateering, maar misschien uit
Augustus) van Wassenaar van Duivenvoorde aan Heinsius: Wetende dat de Heeren
Pensionarissen van Haarlem en Amsterdam met UWEdG. sullen spreken over de nieuwe
aen te gaene correspondentie heb ik van mijn pligt geoordeelt aen UWEdG. kennis te geven,
dat ik in het seker onderrigt werde, dat men tragt mij buiten te sluiten, en dat ik onmogelijk
kan leiden dat ik gemeprizeert werde enz. (Archief Heinsius, Rijksarchief).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

164
Stathoudrat, tant seulement certain que la qualit de Stathouder des trois
Provinces peut faire plustost obstacle au Prince de Nassau que luy faciliter les
choses pour arriver au Stathoudrat des quatre autres, surtout de la Hollande.
Quand on considre que les raisons, qui rendent extrmement importante S.M.
sa liaison troitte avec les Hollandois, sont fondes sur ce qu'elle le met en tat de
donner la main la Basse Allemagne, de contenir l'Empereur dans les Pays-Bas,
et de lier l'Angleterre, qui, de son cost, a un intrest capital ne pas faire bande
part de la Rpublique, il est ais de juger que tous ces avantages se trouveront
d'autant plus dans cette liaison, que la Rpublique demeurera dans un tat, qui luy
fasse sentir la ncessit de l'appuy de S.M. et de se tenir dans une sorte de
dpendance son gard, et, par consquent, que rien ne conviendroit moins aux
intrests de S.M. que la promotion d'un Stathouder, qui par la runion de l'autorit,
surtout s'il l'estoit des sept Provinces la fois, diminueroit la dpendance proportion
de la vigueur qu'il donneroit au gouvernement. Mais c'est un point sur lequel il seroit
bien dangereux de se laisser pntrer. Le ministre de S.M. doit, au contraire,
s'appliquer gagner la confiance des deux partis, ou au moins ne se rendre suspect
aucun. Il y a souvent un bon usage faire, pour le succs de ce qu'on auroit
mnager, de lmulation de ces deux partis. C'est ce qui est arriv dans l'affaire des
prliminaires. Les trois Provinces, qui ont le Prince de Nassau pour Stathouder, se
voyant les plus exposes pour le cas o on en seroit venu une rupture avec
l'Empereur, avoient un intrest particulier ce qu'on ne hsitt pas dfrer ce
qui estoit le sentiment de S.M., de qui elles attendoient touttes leur sret, outre

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

165
la satisfaction qu'elles trouvoient faire perdre du terrain la ville d'Amsterdam,
qui met en Hollande le plus grand obstacle l'avancement du Prince de Nassau.
Enfin, le maintien du gouvernement dans l'tat prsent ne doit estre l'ouvrage du
ministre de S.M. qu'autant qu'il saura inspirer une telle confiance dans son appuy,
que la Rpublique s'en tienne assure et en conclue qu'elle n'a besoin de rien de
plus.
Ce seroit avoir traitt bien imparfaitement de l'tat prsent de la Rpublique, que
de ne pas parler du caractre d'un nombre au moins des principaux Rgents.

M. de Slingland, aujourd'huy Pensionnaire de Hollande, runit un esprit suprieur


des connoissances trs-tendues en tout genre et une exprience de prs de
40 annes dans le ministre. Il joint cela un caractre ferme et dcid et une
activit infatigable pour le travail; mais touttes ces qualitez le rendroient plus propre
pour estre le ministre d'un Roy absolu que pour remplir la place de premier ministre
1)
d'une Rpublique, o tout se doit oprer par persuasion . Ce n'est pas qu'il ne sache
se replier, quand il a coeur de gagner les gens. Sa conversation et sa manire
de traitter les

1)

Het verdient opmerking, hoe dit oordeel overeenstemt met dat van Willem Bentinck, die in
1728 in Holland gekomen was en dus Slingelandt ook heeft kunnen waarnemen tijdens de
volgende jaren van diens raadpensionariaat; men vindt het wezenlijke hieruit bij Groen van
Prinsterer, Handboek der Geschiedenis van het Vaderland, II, 534. Het oordeel zelf in een
Afschrift van Willem Graaf Bentinck's eigenhandige historische en staatkundige
o

Aanteekeningen (Handschrift der Leidsche Universiteits-bibliotheek n 734), in voce


Slingelandt.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

166
affaires sont sduisantes, et personne n'a plus que luy l'artifice la main, qu'il sait
mme colorer des apparences d'une entire effusion de coeur. Mais quand on est
une fois connu sur ce pied-l, la dfiance s'tend souvent jusqu'aux occasions o
on ne la mritte pas. Il a, de plus, un fonds de confiance en sa supriorit, qui luy
fait trop prsumer de son ascendant pour entraner les autres ses sentimens.
D'ailleurs, la contradiction l'irrite, et il est d'un caractre mettre plus qu'un autre
de la passion dans les affaires, ce qui le rend capable de faire de grandes fautes
et d'entreprendre avec plus de confiance que de sagesse. Ce caractre connu et
l'ambition dont il est dvor l'ont toujours fait craindre, et c'est cette crainte qui luy
1)
donna l'exclusion, aprs la mort du Pensionnaire Heinsius . La situation des affaires
du dehors l'a beaucoup favoris dans la dernire vacance. Les circonstances
dangereuses, dans lesquelles se trouvoit la Rpublique, l'ont fait regarder comme
le seul homme capable de tenir le gouvernail dans ces temps orageux. Sa partialit
mme pour l'Angleterre le rendoit plus ncessaire aux yeux de ceux qui, estant dj
entrez en quelque inquitude sur la suitte des prliminaires et qui ne vouloient pas
que la Rpublique pt estre dtache des intrests de l'Angleterre, croioient fort
important de choisir un Pensionnaire, dont les affections personelles fussent toutes
tournes de ce cost-l. Enfin les villes bandes contre celle d'Amsterdam l'ont
regard comme plus propre qu'un autre procurer

1)

Ook de toenmalige Fransche gezant, De Morville, had de benoeming van Slingelandt


tegengewerkt en dien van Hoornbeeck bevorderd.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

167
le redressement de leurs griefs; et touttes ces considrations runis ont fait oublier
1)
son mariage honteux avec sa servante , fait publiquement quelques mois
auparavant, et qui sembloit l'avoir en quelque sorte dgrad. Il n'eut donc contre
luy que les villes d'Amsterdam et de Horn, qui furent, la fin, obliges de cder.
L'on a dj rapport comme quoy on l'avoit oblig de s'expliquer sur le Stathoudrat.
Cette prcaution estoit d'autant plus ncessaire que ceux qui prtendent le bien
connoistre l'ont toujours cru d'un caractre se tourner pour ou contre le
Stathoudrat, suivant qu'il croiroit ou non pouvoir s'en servir pour l'affermissement
de sa propre autorit.
Son dvouement pour l'Angleterre est entier, et il faut s'en dfier, sans esprer
de le changer. Il entretient personnellement une correspondance rgle avec mylord
2)
Townshend , avec qui il a un chiffre, et il est proprement le conseil du ministre
Anglois la Haye; mais, comme cette partialit est connue, elle fournit des
ressources un ministre de S.M., qui sait faire envisager les choses du cost des
vritables intrests de la Rpublique, sans nanmoins indisposer le Pensionnaire
par aucune dmonstration de dfiance son gard.

1)

2)

Johanna van Coesvelt, met wie hij in 1726 gehuwd was. Vgl. Jorissen, Lord Chesterfield enz.
p. 226. Bilderdijk had het dus wel bij 't rechte eind, toen hij schreef dat Slingelandt zijne
dienstmeid getrouwd had, maar minder juist is zijne uitdrukking, dat Sl. eindigde met zijne
dienstmeid te trouwen. (Geschiedenis des Vaderlands, XI, 78.
Die vriendschap met Townshend was al van ouden datum en dateerde reeds uit den tijd dat
Townshend hier het eerste tractaat van garantie der Barrire was komen sluiten. Voor
Slingelandt's betrekkingen met Townshend in dezen tijd van zijn raadpensionariaat, zie
Jorissen, Lord Chesterfield, enz.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

168

M. Fagel est un ministre consomm par l'exprience qu'il a acquise dans les affaires,
estant depuis environ 40 ans Greffier des Etats Gnraux, et ayant fait son
apprentissage sous son pre, qui occupoit la mme place. Cette longue exprience
et son caractre simple et modeste luy ont tellement acquis la confiance des
membres qui composent les Etats Gnraux, qu'il en est l'oracle dans touttes les
occasions o il s'agit de dterminer quelque chose d'important. S'il n'a pas toute la
supriorit de gnie de M. le Pensionnaire, il n'en a pas aussy les dfauts, et il joint
un esprit droit et modr une grande facilit. Les Etats Gnraux ne prennent
point de rsolution importante qui ne sorte de sa plume, et personne ne sait mieux
que luy dire en toutte douceur une vrit forte. Il aime sincrement sa patrie, et en
connoist les intrests. Son inclination est dcide en faveur du Stathouder, et il ne
s'en cache pas; mais elle n'est fonde de sa part que dans la persuasion du besoin
de la Rpublique. D'ailleurs, il n'est pas port l'intrigue. Il sait fort se possder,
mais la hauteur et la faon avantageuse de traitter les affaires le roidissent, au lieu
de luy en imposer, et il inspire le mme esprit l'assemble des Etats Gnraux,
dont il est l'me. En soutenant son sentiment avec modestie, il y est ferme, et on
ne le fait pas aisment revenir, quand une fois il est proccup. Son coeur est bon
et le rend sensible cette qualit, quand il la reconnoist dans les autres. Il n'est pas
cependant incapable de profondeur et mme de dguisement; mais il faut pour cela
qu'il soit press par quelque ncessit d'chapper un embarras prsent, car il
n'est pas d'un caractre employer l'artifice de propos dlibr, Il est fcheux que
M. de Slingland, avec

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

169
1)

qui il a eu de grandes liaisons de famille par sa soeur qu'il avoit pouse et avec
qui il a toujours t fort uni, ait acquis un aussy grand ascendant qu'il l'a sur son
esprit; mais quoyque trop facile se laisser entraner ses sentimens, dans les
moments de crise, o il s'agiroit de se dterminer sur ce qui pourroit blesser l'intrest
de la Rpublique, il pourroit luy-mme beaucoup contribuer ralentir les mouvements
de prdilection du Pensionnaire pour l'Angleterre. Enfin, il est par touttes sortes
2)
d'endroits digne d'une grande confiance .

M. van der Heim, qui a succd M. de Slingland la place de Trsorier, est un


homme laborieux et d'un grand sens; mais comme il n'avoit jamais est auparavant
3)
que dans la place de secrtaire de la Chambre des Comptes, o il fut mis 17 ans ,
et qu'il s'estoit uniquement occup de son employ, auquel il donnoit toute son
application, il n'a pu apporter dans la place de Trsorier les mmes connoissances
et la mme exprience des affaires du dehors et de la manire de les traitter, qui
faisoient

1)
2)

3)

Fagel was gehwd geweest met Elisabeth van Slingelandt.


Het gunstig oordeel van Fnelon over Franois Fagel was algemeen en werd door andere
Fransche diplomaten ook gedeeld. In een brief van 10 Dec. 1714 noemde Chauteauneuf
hem: un homme estimable autant par sa probit, par sa capacit que par son application
touttes les grandes affaires. Dubois getuigde in een brief van 30 Nov. 1716 van hem: un
homme incomparable en ce Pas-ci par la connoissance parfaite qu'il a de l'estat de l'Europe
et par sa droiture. En ook in de instructies, door de Fransche regeering aan de elkaar
opvolgende gezanten meegegeven, wordt steeds met veel lof gewaagd van Fagel's
bekwaamheden en karakter.
Antonie van der Heim, geboren 1693. Hij werd 18 Juli 1710 tot secretaris van de Rekenkamer
benoemd. (Resol. Holland).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

170
1)

dans le mme employ de feu M. Hop , et encore plus de M. de Slingland aprs luy,
des ministres bien principaux. Cependant, il paroist songer arriver insensiblement
faire la mme figure que ses prdcesseurs, et j'ay dj eu lieu de remarquer que
M. de Slingland, qui ne croioit point, lorsqu'il estoit Trsorier, que les affaires dussent
se traitter sans sa participation, prenoit quelque jalousie du commencement de
relation entre M. van der Heim et moy, dans laquelle je n'avois fait que rpondre
des dmarches assez marques de sa part pour me rechercher, et seulement aprs
avoir consult M. Fagel sur la part que je pouvois luy faire des affaires. Il n'a que
35 ans, et par l a bien du temps devant luy pour prendre du crdit. Il est neveu par
2)
sa mre du feu Pensionnaire Heinsius , mais je n'ay rien veu et il ne m'est rien
revenu, qui puisse faire juger qu'il ait hrit de l'loignement de son oncle pour la
3)
France. Il est gendre d'un membre de la Province de Frise , fort dvou au Prince
de Nassau; mais comme dans les Etats Gnraux les partisans de ce Prince et les
dputez de la Province de Hollande les plus opposs au Stathoudrat ont

1)
2)

3)

Jacob Hop, die 35 jaar thesaurier-generaal was geweest, was in October 1725 overleden en
door Slingelandt opgevolgd.
Mr. Antonie van der Heim, de vader van den thesoriergeneraal en lateren raadpensionaris,
was in 1684 gehuwd met Catharina Heinsius, de eenige zuster van Heinsius. (Het Archief
van den raadpensionaris Antonie Heinsius, uitgegeven door Jhr. Mr. H.J. van der Heim,
Voorrede, p. 2).
Van der Heim was gehuwd met Catharine van der Waayen, dochter van Jacobus van der
Waayen, die een zoon was van den bekenden Johannes van der Waayen. Jacobus, in 1688
grietman geworden van Hemelumer Oldephaert en vervolgens met verschillende ambten
bekleed, was bekend als een warm aanhanger van het huis Oranje.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

171
galement concouru son choix pour la place de Trsorier, je ne saurois dire de
quel cost il penche sur cet article.

M. de Tenhove, secrtaire du Conseil d'Etat, a est mis dans cette place peu prs
1)
au mme ge, o M. de Slingland avoit commenc la remplir . Il est neveu par
sa mre de M. le Greffier Fagel, et peut estre regard comme son lve. Il marche
absolument sur ses traces. Il a le mme caractre simple et modeste; quoy il joint
une grande application. Il a quelque chose d'heureux dans la phisionomie. Il sait
traitter les affaires en ministre, et en paroist fort instruit. C'est un sujet, non seulement
capable de son employ, mais encore de tous ceux o les conjonctures pourront
l'lever. Touttes ses liaisons de famille, son attachement pour M. Fagel et ce qu'il
luy doit ne permettent pas de douter qu'il ne soit dans les mmes maximes sur le
Stathoudrat.
2)

M. de Boetzelaer , qui est la tte du corps des nobles de Hollande et du


Commiterde Raaden, fait un personnage principal dans la Rpublique. C'est un
homme d'une naissance recommandable dans le pays, et qui runit aujourd'huy en
3)
sa personne un grand nombre demplois , qui le mettent fort son

1)

2)
3)

Slingelandt, in 1664 geboren, werd in 1690 secretaris van den Raad van State. Nicolaas Ten
Hove was raadsheer in den hove van Holland, toen hij als opvolger van Slingelandt benoemd
werd tot secretaris van den Raad van State (Res. Staten-Generaal, 27 Oct. 1725).
Jacob Godefroy van den Boetzelaer, heer van Nieuwveen.
Europ. Mercurius 1737, I, 172, vindt men de verdeeling zijner talrijke ambten na zijn dood.
Hij was eerste lid der ridderschap van Holland, grootzegelbewaarder en stadhouder van de
leenen, voorzitter van gecommitteerde raden, gecommitteerde ter Generaliteit, baljuw van
Den Haag, lid van het college van admiraliteit van Amsterdam (later van dat op de Maas),
meesterknaap van Holland, bewindhebber van de O-Indische Compagnie, hoogheemraad
van Rijnland, hoofdingeland van Delfland.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

172
aise et qui lui donnent un grand crdit. Il n'avoit pas est pour la promotion de M.
de Slingland, quand feu M. Hoornbeeck luy fut prfr, mais il luy a est favorable
dans la dernire vacance. Ce n'a pas est sans s'assurer que M. de Slingland ne
luy disputeroit pas la possession du grand sceau, qu'il conserve de la dpouille du
feu Pensionnaire. C'est un homme de bon esprit, et capable de mettre de la vigueur
dans les affaires. Pendant la vacance du Pensionnairat, il a fait dans les Etats de
Hollande la fonction de Pensionnaire avec beaucoup d'applaudissement. Il s'exprime
bien; dans la conversation familire, il s'explique assez ouvertement de ses
sentiments.
On ne luy accorde pas le dsintressement, et on a fort mal parl son gard
1)
de l'admission du fils de feu M. de Nortwick dans le corps des nobles , que ses
ennemis ont prtendu ne s'estre pas faite pour rien.
Il n'est pas aim, soit par la jalousie de son crdit, soit par quelque chose de dur
et de brusque qui entre dans son caractre. Il s'est attir beaucoup de contradiction
2)
par la promotion du jeune M. Hompesch, son gendre, dans le corps des nobles .

1)
2)

Wijlen de heer van Noordwijk is Wigbold van der Does; zijn zoon is Steven van der Does,
heer van Noordwijk, in 1727 lid der Ridderschap geworden.
Willem Vincent, baron van Hompesch. Hij was door bemiddeling van zijn oom, Reynier Vincent
graaf van Hompesch (generaal der cavalerie en colonel van het regiment gardes te paard),
nog zeer onlangs ritmeester geworden. (Resol. Holland 1727, p. 595). Hij was gehuwd met
Charlotte Cornelia van den Boetzelaer.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

173
1)

Comme ce jeune homme n'est point originaire du pays , les villes ont fait et font
2)
encore difficult de l'admettre dans l'assemble des Etats de Hollande , ce qui a
est foment par les nobles de la Province, qui ont est piquez de se voir prfrer
un tranger, et plus encore par l'ombrage que les villes ont paru prendre de l'empire
qne luy, M. de Boetzelaar, M. le Pensionnaire et M. d'Obdam sembloient vouloir
prendre dans les affaires. Son opposition est entire pour le Stathoudrat, et sur
cela l'intelligence sera toujours grande entre luy et les villes avec qui mme il ne
seroit pas d'accord sur le reste. La conduitte de l'Empereur l'gard de la Rpublique
l'a fort alin, et la liaison intime avec la France luy paroistra prtieuse, tant qu'elle
ne devra point oprer disjonction avec l'Angleterre.
3)

M. le Comte d'Obdam , en conservant l'extrieur la simplicit d'un rpublicain, a


un grand fonds de gloire sur sa naissance, et il est ais de juger qu'il

1)
2)
3)

Hij was uit Gulik.


In de Resol Holland 1728 komt die zaak telkens ter sprake, zie o.a. 18 Maart, 8, 23, 24, 28
April, 5 Mei, 24 Juni, 2 Juli, 18, 20 Augustus, 21 September.
Johan Hendrik van Wassenaar, heer van Wassenaar en Obdam. Op verzoek hunner moeder
hield hij ook toezicht op de studies en belangen van Willem en Charles Bentinck, toen dezen
te Leiden kwamen studeeren. Willem Bentinck had steeds groote vereering voor hem, en het
is opmerkelijk, dat de karakteristiek, die Fnelon hier van hem geeft, in hoofdtrekken ook zou
kunnen gelden voor Willem Bentinck. Hoe hoog deze Wassenaar stelde blijkt uit zijn brief
van 4 April 1766 bij Blok, Verslag aangaande een onderzoek in Duitschland enz. (1888), p.
243.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

174
se fait des ides bien hautes du nom de Wassenaer. D'ailleurs, c'est un homme qui
fait plus que d'avoir de la probit et du dsintressement; il s'en pique et accorde
difficilement ces qualits aux autres. Il est de ces gens qui veulent trouver le parfait
dans les hommes, en s'en faisant une ide leur mode, qui chez M d'Obdam, ainsy
que chez ses semblables, est souvent fort dfectueuse. Il est aimable en socit,
quand il le veut, mais il arrive rarement qu'il fasse assez cas des autres pour le
vouloir. Il est sujet prendre aisment feu dans les affaires, ou pour les prcipiter,
ou quand elles ne vont pas sa guise. Lorsque la conformit de sentimens ne se
trouve pas entire avec luy, il est trop tout d'une pice pour avoir avec les autres
une ouverture capable de faire qu'on s'ouvre son tour avec luy; je l'ay fort perdu,
depuis qu'il ne m'a pas trouv aussy Anglois qu'il le vouloit.
Le grand moyen d'arriver sa confiance seroit de luy paroistre penser entirement
l'Angloise, car ses vues sont touttes tournes de ce cost-l. Sa liaison est intime
avec M. le Pensionnaire, qui, connoissant de longue main comment il faut le prendre,
en fait un de ses instruments. Il s'estoit donn de grands mouvements pour luy, ds
le temps de la promotion de feu M. Hoornebeeck, et il s'est fort attribu la gloire de
son choix. Dans la dernire vacance, il s'en promettoit tout pour le rtablissement
des finances de la Hollande et pour le redressement des affaires de la Rpublique
entire.
Ses employs, la place de dput de la part des nobles aux Etats Gnraux et la
dfrence que l'on rend volontiers dans le pays sa naissance luy donneroient
beaucoup plus de crdit qu'il n'en a, s'il savoit s'accommoder davantage aux autres
et se rendre plus populaire. Cependant, c'est un membre,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

175
qui doit estre fort cultiv et dont la dlicatesse mme sur les gards luy rendre
doit estre fort mnage. Son loignement pour le Stathoudrat n'est pas moins
fonde sur son incompatibilit pour tout ce qui auroit un caractre suprieur que
sur le zle rpublicain. Il seroit ardent avancer le succs de touttes les affaires o
l'Angleterre marcheroit de front avec S.M.; mais on doit estre en garde son gard
dans touttes celles o il en seroit autrement.
La ville d'Amsterdam a un poids si principal dans les rsolutions de la Hollande, et
par l dans celles de la Rpublique, qu'une connoissance dtaille du caractre de
ses principaux ministres seroit fort ncessaire; mais c'est ce qui ne pourroit s'acqurir
qu'en les pratiquant, et ces Messieurs-l, la rserve des Pensionnaires, sont fort
peu accessibles aux ministres trangers. Je diray donc seulement qu'il y a toujours
dans cette ville un Bourguemestre qui y possde un crdit dominant, ce qui ne
demande mme que de vieillir, attendu que ceux qui ont est une fois
Bourguemestres, et qui sont du parti dominant, le redeviennent tour tour, et
1)
disposent de tous les emplois pendant le temps de leur rgence , ce qui leur donne
la disposition d'autant de suffrages qu'ils se sont faits de cratures, l'usage tant
tellement Amsterdam que le client doit son suffrage son bienfaiteur, qu'un homme
qui en useroit autrement

1)

Zie in deze Bijdragen en Mededeelingen, XXVIII, de Lijst van ambten en officin ter begeving
staande van Burgemeesteren van Amsterdam in 1749. Ik maak van deze gelegenheid gebruik
om aan te stippen, dat deze lijst werd opgesteld ter voldoening aan het besluit der Staten van
Holland van 11 Nov. 1747 en dat in andere steden ook zulke lijsten zijn opgemaakt (Archives
de la Maison d'Orange-Nassau, 4e serie, I, 205 sqq.).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

176
1)

se discrditeroit sans retour. C'est par l que M. Tripp , avec une mdiocre capacit,
2)
a aujourd'huy le crdit dominant. Comme M. Buys passe pour avoir conserv du
pouvoir sur l'esprit de ce Bourguemestre, c'est icy le lieu de parler de luy. Il est, de
3)
plus, beau frre de M. le Stevenon , autre Bourguemestre de la ville d'Amsterdam,
du parti dominant.
4)
M. Buys a est si souvent employ dans les Ambassades et dans les affaires
du dehors, qu'il en a acquis des connoissances gnrales qui peuvent le faire
regarder comme un homme instruit. D'ailleurs, il n'est pas sans lumires; mais elles
sont cependant touttes de l'ordre commun. Il luy manque mme beaucoup pour
sentir le mrite de la supriorit qu'il n'a pas. Il porte dans les affaires un esprit
5)
d'avocat, qui a est sa premire profession , qui le rend fertile en arguments, souvent
peu de mise en politique. Ses longues harangues dans les Etats de Hollande,
pendant qu'il estoit Pensionnaire d'Amsterdam, ont fait qu'on l'a vu avec plaisir
6)
passer l'employ de secrtaire des Etats de Hollande , o il n'auroit plus parler.
7)
Son fils, qu'il a eu le crdit de se faire substituer en qualit de Pensionnaire , a
hrit de sa loquacit, qu'il accompagne

1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)

Mr. Jan Trip, heer van Berkenrode. Zie Elias, De Vroedschap van Amsterdam, II, 690.
Mr. Willem Buys.
Mr. Mattheus Lestevenon, heer van Strijen (Elias, II, 710). Diens zuster Elisabeth was getrouwd
met Willem Buys. (Elias, II, 718).
Men vindt die ambassades vermeld bij Elias, II, 718.
Elias, l.c.
Hij was 8 Maart 1726 tot eersten secretaris der Staten van Holland benoemd.
Mr. Abraham Buys. Elias, II, 719.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

177
d'un air de lgret et de suffisance qui ne paroissent pas chez luy devoir s'imputer
seulement la grande jeunesse, et qui ne promettent pas qu'il puisse jamais avoir
beaucoup de poids dans un pays, o ce caractre est moins de mise que partout
ailleurs.
Quoyque M. Buys ne soit plus en place Amsterdam, il ne laisse pas d'estre bon
cultiver, attendu la relation qu'il y conserve encore, et il est d'un caractre estre
sensible la considration qu'on luy marque. Il ne manque pas d'adresse pour
arriver ses fins, et, malgr la haine presque gnrale contre luy, il a toujours assez
russy dans ce qu'il a entrepris pour son avancement particulier ou pour celui de
sa famille Il ne passe pas mme pour avoir renonc au Pensionnairat, et la
prfrence donn M. de Slingland ne contribue peut-estre pas moins que son
attachement aux intrests particuliers de la ville d'Amsterdam ne le pas rendre
un partisan des projets du Pensionnaire pour le redressement des finances. Ses
vues dans les ngotiations prsentes ne se sont tendues que bien tard au-del
de ce qui rapportoit tout l'unique objet de l'intrest de la ville d'Amsterdam sur le
commerce d'Ostende.
1)
Personne ne pousse plus loin que luy l'loignement pour le Stathoudrat .

1)

Het ongunstig oordeel van Fnelon werd door anderen gedeeld. Heinsius noemde hem een
habbelaar (Salomon, Geschichte des letzten Ministeriums Knigin Annas von England, p.
110). Chateauneuf vond hem buitenmatig verwaand; den 23en Nov. 1713 schreef hij aan
Torcy: Toutte la confrance que Mr. Buys eut avec moy se termina me laisser une grande
ide de son esprit et de sa capacit qu'il me fit sentir estre plus grande que celle de tous Mrs.
les Etats Gnraux.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

178
1)

M. de la Bassecourt aujourd'huy premier Pensionnaire d'Amsterdam, est un homme


sens, mais dur dans la ngotiation, et dcid en tout par l'intrest particulier de sa
ville.
2)

M. Weiser , Pensionnaire de Haarlem, est d'un caractre bien suprieur. Sa


souplesse, sa dextrit dans les affaires, et sa manire de les traitter, le font regarder
comme plus capable qu'un autre de remplir un jour la place de Pensionnaire de
3)
Hollande ; mais il s'est rendu suspect beaucoup de membres par le caractre
ambitieux qu'on luy impute et par le peu de fonds que ceux, qui prtendent le
connoistre, croyent qu'on peut faire sur luy. Je dois cependant dire son avantage
que le feu Pensionnaire Hoornbeek, peu devant sa mort, me l'avoit en quelque sorte
dsign comme celui qu'il jugeoit le plus propre lui succder. Si la faction Angloise
ne se trompe point sur ses vritables sentimens, il doit estre fort tourn de ce
cost-l, car, aprs M. de Slingland, c'est luy pour qui elle paroist avoir le plus de
prdilection.
4)

M. Hallewijn , Pensionnaire de Dort, a acquis de grandes connoissances par la


lecture; mais il est venu tard aux affaires. C'est un homme sans ambition, et qui
veut le bien de sa patrie. Tout ce

1)
2)
3)
4)

Mr. Jacob de la Bassecour, reeds pensionaris sinds 1704.


Bedoeld is Mr. Adolf Visscher.
Toen Slingelandt in 1727 ziek was, werd hij met de tijdelijke waarneming van het
raadpensionariaat belast. Wagenaar, XIX, Bijvoegsels, p. 88.
Mr. Franois Teresteyn van Halewyn; hij was in 1723 pensionaris geworden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

179
que les livres luy ont appris du peu de sincrit des Cours dans les ngotiations le
rend extrmement souponneux. C'est luy qui, dans l'affaire de l'accession, par
dfiance des vues particulires de l'Angleterre et de la ville d'Amsterdam, fut le
grand promoteur de la clause du concert pralable; et depuis les difficults apportes
de la part d'Espagne l'excution des prliminaires, j'ay cru voir que ses soupons
avoient chang d'objet et qu'il n'estoit pas moins occup du danger que la suitte
des prliminaires ne ft de susciter des embarras au gouvernement en Angleterre,
qu'il l'avoit est de luy lier les mains pour qu'il ne pt pas embarquer son gr la
Rpublique dans une guerre.
C'est un membre qui mrite fort d'estre cultiv.
1)

2)

Il y a encore M.M. Ouft , de la ville de Delft, Vandenberg , de celle de Leyden,


3)
4)
Groeninx , de Rotterdam, et de Conik , de Horn, qui sont des Bourguemestres d'un
grand poids dans leurs villes et dans la Province; mais ce sont gens peu accessibles
pour un Ambassadeur, et M. de Vandenberg est le seul d'entre eux avec qui j'aye
pu faire quelque connoissance.
5)
Je ne parle point de M. de Van der Dussen , dont la capacit dans les affaires
est connue, mais

1)
2)
3)
4)
5)

Mr. Willem Hooft, burgemeester van Delft.


Mr. Johan van den Bergh, burgemeester van Leiden.
Mr. Marinus Groeninx, burgemeester van Rotterdam.
Waarschijnlijk wordt bedoeld Mr. Albert Coninck, burgemeester van Hoorn.
Mr. Bruno van der Dussen, burgemeester van Gouda, die een rol van beteekenis had gespeeld
in de onderhandelingen van 1709 en volgende jaren, gevolmachtigde was geweest te Utrecht
en later voor de onderhandelingen over de Barrire naar Antwerpen was afgevaardigd.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

180
qui s'est absolument discrdit par son manque de moeurs et de tout principe et
par un esprit d'intrest sordide.
1)

M. de Binkershoek , qui est la Haye la tte d'une des Cours de justice, est un
grand magistrat, qui joint beaucoup de lumire un grand savoir, et qui passe
pour homme d'une grande probit. Il y a sujet de le croire affectionn la maison
du Prince de Nassau. Dans la dernire vacance du Pensionnairat, quelques gens
le nommoient comme un sujet auquel on pouvoit songer.
2)

3)

M.M. de Lynden et de Goslinga sont des membres de grand poids, l'un dans la
Province de Gueldres, et l'autre dans celle de Frise. Ils ont l'un et l'autre part
principale dans les Conseils de la Princesse de Nassau, mre du Stathouder, sur
tout ce qui a rapport aux intrests de son fils, et M. de Lynden a est longtemps
gouverneur du jeune Prince, et n'a cess de l'estre, pour remplir le Burgraviat de
4)
Nimgue, qu'en substituant sa place un de ses proches .
5)
Comme M. de Goslinga est destin pour le congrs et que M. de la Baune ne
le verra que peu de temps la Haye, il ne sera pas ncessaire de

1)
2)
3)
4)

5)

Cornelis van Bijnkershoek, de bekende rechtsgeleerde, president van het Hof van Holland,
sinds 1724.
Adriaan van Lynden tot Ressen.
De bekende Sicco van Goslinga.
Van Lynden werd in 1726 burggraaf van Nijmegen. In zijne plaats bij den prins kwam Derk
van Lynden tot de Park (D'Ablaing van Giessenburg. De Ridderschap van het kwartier van
Nijmegen).
D.i. het congres van Soissons.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

181
1)

s'tendre beaucoup icy sur son sujet . Il est bon seulement de dire de luy et de M.
de Lynden, avec qui il paroist fort uni, que la chaleur avec laquelle ils s'y sont pris
pour servir les intrests du Prince a plustost recul qu'avanc ses affaires.
L'employ de Burgrave, qui rend M. de Lynden Prsident de la noblesse en
2)
Gueldres , et ce qu'ajoutoit au crdit de sa place celuy qu'il a la Cour du
Stathouder, luy avoient d'abord fait prendre une supriorit entire dans la Province,
mais il ne paroist pas qu'il ait su assez en mnager l'usage. La jalousie qu'elle a
exite a fort contribu former une faction au dsavantage du crdit du Prince dans
la Province; et l'on suppose qu'elle a est beaucoup suscite par les membres de
3)
4)
la Hollande, ennemis du Stathoudrat. M.M. de Welderen et Torck , qui sont
dputez aux Etats Gnraux pour la noblesse de cette mme Province, sont de
cette faction.
D'ailleurs, M. de Lynden est un homme sens, assez ouvert et rond en affaires,
Il a toujours fait avec moy profession ouverte de donner une grande prfrence
ce qui venoit de la part de S.M., ce que j'ay cru et crois encore vray un certain
point,

1)
2)

3)
4)

Men zie over hem het proefschrift van G. Slothouwer, Sicco van Goslinga.
Dat is niet geheel juist. De burggraaf van Nijmegen was het aanzienlijkst lid der ridderschap
van het kwartier van Nijmegen, en bij vergaderingen van den landdag werd hij gewoonlijk
benoemd tot directeur der zes afgevaardigden van het Nijmeegsch kwartier voor de loopende
zaken; in die kwaliteit presideerde hij dan de landschapstafel.
Bernard, graaf van Welderen, sinds 1724 afgevaardigd ter Generaliteit.
Frederick Willem Torck, burgemeester van Hattem, afgevaardigd ter Generaliteit in 1723
(D'Ablaing van Giessenburg, op cit.).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

182
attendu la situation de sa Province, qui demeureroit plus expose qu'une autre,
dans le cas d'une rupture o le secours de S.M. manqueroit, mais je n'ay pas laiss
de m'appercevoir plusieurs fois qu'il ne me disoit pas tout sur les cas qui pouvoient
opprer prdilection chez luy pour les insinuations de l'Angleterre.
J'en dis autant de M. de Goslinga, qui est encore plus capable que M. de Lynden
de savoir dguiser ses vrays sentiments, et dont la Province, d'ailleurs, est dans
le mme cas que la Gueldres, par raport une guerre qui luy conviendroit encore
moins, attendu le mauvais tat de ses finances.

M.M. de Welderen et Torck sont de jeunes gens qui ont de l'esprit, surtout le dernier.
qui paroist l'avoir assez adroit; mais le got du plaisir les rend fort amusez. M. de
Welderen en particulier, qui, dans les commencements avait tenu une conduitte
propre en faire bien esprer, s'est fait depuis grand tort par sa passion pour le jeu
et pour les femmes. Il s'est mme rendu fort suspect ses confrres par la grande
familiarit qu'il a contracte dans la maison de M. de Knigsegg, ce ministre l'ayant
1)
mme engag prendre le titre de Comte sur une concession de l'Empereur , dont
son pre, plus sage que luy, n'avoit jamais voulu profiter. Son goust pour la dpense
2)
n'a pas commenc paroistre dans son ambassade Londres ; il en fait une la
Haye fort

1)

2)

In de eerste helft van de 18e eeuw werden meerdere Geldersche en Overijselsche heeren
door den Keizer in den gravenstand verheven, b.v. Adolf Hendrik van Rechteren, en Adriaan
van Lynden tot Ressen.
Hij werd met Cornelis Sylvius, burgemeester van Haarlem, afgevaardigd om George II na
diens troonsbestijging te begroeten en de tractaten te vernieuwen, echter niet in 1729, zooals
D'Ablaing op cit. zegt, maar in het laatst van 1727. (Zie de conceptinstructie in de Secr. Res.
Holland, 18 Sept. 1727).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

183
disproportionne ses facultez. Il est fils d'un pre qui savoit se procurer des
ressources pour accommoder ses affaires, en dpenssant beaucoup.
1)

M. de Singendonck est aussy dput pour la Gueldres aux Etats Gnraux. Il y


est de la part de la ville de Nimgue, dont il est Bourguemestre, et o il a un crdit
dominant. C'est un homme d'un grand jugement et fort appliqu aux affaires. Il a
su tirer parti du soutien en sa faveur de la Princesse, mre du Stathouder, qui a
cherch le mettre dans les intrests de son fils. Il paroist cependant, qu'il ne s'est
pas livr. Le feu Pensionnaire, qui n'estoit pas pour le Stathoudrat, avoit en luy
une grande confiance. Je l'ay vu juger bien sainement du vritable intrest de la
Rpublique et frapper au but, plus que les autres, sur ce qui se passoit en Espagne
pour la conciliation des difficultez survenues au sujet de l'excution des prliminaires.
Comme la Gueldre est dans l'usage d'envoyer beaucoup plus de dputez aux Etats
Gnraux que les autres Provinces, il y en a encore plusieurs, entre lesquels M M.
2)
3)
de Wymbergh et de Lintelo , qui y viennent de la part de la noblesse des quartiers
dont ils sont, ne seront pas inutiles cultiver.

1)
2)
3)

Matthias Lambertus van Singendonck. In 1702 had Hendrik Singendonck te Nijmegen tot de
Nieuwe Plooi behoord en een rol gespeeld.
Johan van Wijnbergen.
Christiaan Karel van Lintelo.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

184
1)

Le dernier a est assez longtemp ministre de la Rpublique Berlin . Il est fort sujet
parler avant que d'avoir pens. Si ce caractre connu n'est pas propre luy donner
du poids, il a aussy son avantage pour tirer de luy des lumires.
M. de Wynberg est aussy grand parleur, et l'on peut tirer beaucoup de luy, en luy
marquant de la considration, et en profitant de son goust pour la socit de la table.
Comme dputez de la noblesse de la Province, ils sont toujours prsidents des
commissions o ils assistent, et ils le sont leur tour de la commission secrette.
2)

M. de Wegelin , dput comme M. de Goslinga aux Etats Gnraux de la part de


la Frise, est un membre qui mrite fort d'estre cultiv, et avec qui il sera facile au
ministre de S.M. de faire liaison, parcequ'il la recherchera luy-mme. C'est un
confident de la Princesse de Nassau. Il est beaucoup plus instruit qu'on n'a coutume
de l'estre en ce pays-cy. Il a mme du savoir et c'est un homme appliqu aux
affaires. Il est parfaitement au fait de l'intrieur de la Rpublique en gnral, et de
celuy de sa Province en particulier. Cette connoissance le rend zl partisan de la
continuation de la paix, et luy fait reconnoistre tout le mrite de l'appuy de S.M. Il
est cependant de ceux qui seroient embarassez dans le cas, o il s'agiroit de faire
un choix entre la France et l'Angleterre; il s'en est mme expliqu ainsy plus d'une
fois avec moy.

1)
2)

Van 1700-1716; toen was hij op zijn verzoek van dit ambt ontheven.
Philip Frederik Vegelin van Claerbergen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

185
1)

M. de Svartzembourg , autre dput de la Frise l'assemble des Etats Gnraux,


est un homme d'une naissance distingue. Il est neveu de M. de Goslinga, qui il
dfre entirement. Son extrieur ne prvient pas sur ses lumires; on ne laisse
pas de le trouver sens en affaires, mais rien au-del. Il est sociable, et par l il est
facile de former liaison avec luy.
2)

3)

M. de Rinswoude est d'une maison fort considrable; le feu Comte d'Athelone ,


qui a command les armes de la Rpublique, en toit. Il est Utrecht Prsident
du second membre, qui est celuy des nobles. Il est fort instruit des affaires par une
4)
longue exprience et connoist bien le fort et le foible de la Rpublique et les
caractres diffrents des divers membres, mais il donne aujourd'hui beaucoup la
vie commode, et n'a dans sa Province rien au-del de la sorte de crdit que sa place
luy donne ncessairement. Quoyqu'il juge trs-bien des choses, et qu'il ait plus de
connoissance que la pluspart des autres membres, il luy manque cependant une
certaine force pour appuyer en public son sentiment et le faire prvaloir. Il n'est pas
sans adresse pour en imposer quelquefois sur le fonds de ses sentimens, ce qu'il
sait mme accompagner des apparences d'une grande effusion de coeur. Ce n'a

1)
2)
3)
4)

Michael Onuphrius thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg.


Frederik Adriaan van Reede, heer van Renswoude.
Godard Adriaan van Reede, baron van Ginkel, graaf van Athlone enz.
Tijdens zijne ambassade van 1713-18 had Chateauneuf ook reeds vele relaties met
Renswoude gehad. Nijhoff's Bijdr. 4e reeks II, 168.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

186
est qu'aprs bien des temps, et fort en dernier lieu, que je me suis apperu, qu'au
millieu de toutes les confidences qu'il me faisoit, et qui m'ont est souvent fort utiles,
il entroit plus qu'il ne vouloit que je le crusse dans des dmarches, que suggroit
la dfiance o on estoit entr de quelque suitte dangereuse des prliminaires par
raport l'Angleterre. Je le crois cependant en gros fort bien intentionn, et il y a
beaucoup tirer de luy, en luy paroissant estre dans cette persuasion son gard.
Il m'a toujours donn lieu de le croire fort oppos au rtablissement du Stathoudrat.
1)

M. Damerongue est du corps des lus, qui fait Utrecht le premier membre de la
Province. C'est un homme assez particulier et avec qui l'esprit de socit ne donne
pas le mme lieu de lier qu'avec M. de Rinswoude; mais c'est un membre qui a par
luy-mme un grand poids dans sa Province, et qui, outre cela, a encore son pre
membre du corps des nobles, o il a le crdit dominant. Il n'y a que le fils qui vienne
la Haye. Il juge fort seinement des affaires et des intrests de la Rpublique. Il
pense tout au mieux sur le mrite de l'appuy de S.M., et est trs-ferme pour faire
valoir son sentiment. Le feu Pensionnaire faisoit de luy un cas tout particulier.
2)

Le Bourguemestre Quin a eu longtemps le crdit dominant dans la ville d'Utrecht.


Son oppinitret

1)
2)

Gerard Godard Taets van Amerongen tot Natewisch, kanunnik van St. Jan. Zijn vader was
Joost Taets van Amerongen tot Natewisch, lid der Ridderschap sinds 1691.
Cornelis Quint, burgemeester van Utrecht, afgevaardigde ter Staten-Generaal.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

187
traverser jusqu'au bout l'affaire de l'accession, qu'on a souponne n'avoir pas
est sans intrest, luy a fait perdre quelque terrain, et l'on a attribu cette diminution
de crdit le parti qu'il a pris de se faire dputer de la part de sa ville aux Etats
Gnraux. C'est un homme d'une intrigue et d'une activit extrme. La possession
du crdit particulier, et le danger de le voir tomber par celuy que prendroit un
Stathouder, l'ont toujours rendu jusques icy des plus ardents contre le Stathoudrat;
mais cest un homme qui ne passe pas pour estre d'un caractre sur lequel on puisse
faire de fonds bien certain.
1)

M. de Recteren , dont le crdit dans le corps de la noblesse d'Overyssel s'estoit vu


2)
partag par la faction de M. de Beintheim , a repris une entire supriorit depuis
3)
la mort de ce rival, et il vient tout nouvellement de faire choisir un de ses enfants
pour venir dput aux Etats Gnraux, de la part de la noblesse du premier quartier.
Depuis que je suis en Hollande, il n'a pas paru la Haye. Tout ce que je say de
son caractre est que c'est un

1)
2)

3)

De bekende Adolf Hendrik van Rechteren, heer van Almelo. In 1705 had de keizer hem in
den gravenstand verheven.
Zoo staat er. Volgens vriendelijke inlichting van den rijksarchivaris in Overijsel, Dr. M.
Schoengen, zou met Beintheim kunnen bedoeld zijn Anthoni van Benthem, die voor het eerst
in 1694 voor Kampen ter Staten-Generaal werd afgevaardigd. Of deze echter den invloed
van Van Rechteren bestreed en eene partij onder de Ridderschap had, daarvan is mij niets
bekend. Daar hier toch van de Ridderschap sprake is, zou men in Beintheim een lid der
Ridderschap willen zoeken. Zou het een der Bentincks kunnen zijn, die ook wel eens Benthem
of Bentheim genoemd worden? In de op p. 160 vermelde verbintenis van 1724 namen vijf
Bentincks deel.
Reinhard Burchard Rutger, graaf van Rechteren, heer van Gramsbergen (Res. Staten-Gen.
13 Mei 1728).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

188
homme d'un temprament fort emport, et qui s'est attir beaucoup d'affaires par
l; d'ailleurs, les zlez deffenseurs de la libert contre le rtablissement du
Stathoudrat comptent beaucoup sur luy, et parlent avec grand loge de ces bonnes
intentions pour la patrie. On crut dans l'affaire de l'accession qu'il avoit est fort
dans les intrests de l'Empereur pour la traverser; en effet, il ne se rendit que tard,
et le ministre Imprial s'estoit adress luy.
Il y a en Overyssel trois villes, qui font partage de suffrage avec les nobles des trois
quartiers; deux de ces villes sont partages en plusieurs factions, en sorte que ceux
qui viennent de leur part aux Etats Gnraux ne peuvent pas estre regardez comme
ayant dans ces villes un crdit dominant; mais il n'en est pas ainsy de celle de
1)
Campen, dont M. de Stembergh dispose sans partage.
C'est un homme trs-estimable, et dont les intentions sont fort bonnes. Je le crois
cependant dans le systme de ceux qui supposent l'union avec l'Angleterre
absolument ncessaire la Rpublique, et il faut avouer que c'est un sistme fort
gnral.
M. de Stembergh est aussy fort oppos au Stathoudrat.
Les dputez que la Zlande envoye aux Etats Gnraux y sont vie, ce qu'il fait
qu'ils perdent beaucoup de leur crdit personnel dans leur Province, en venant
s'tablir pour toujours la Haye. Il seroit donc assez inutille de s'tendre sur le sujet
de gens qui ne sont que de simples organnes des

1)

Joan Beeltsnijder Steenbergen, in 1725 wederom (voor het eerst in 1704) afgevaardigd ter
Staten-Generaal. (Resol. Staten-Gen. 27 Mei 1725).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

189
instructions, qu'ils doivent attendre d'une Province o ils conservent d'ordinaire peu
1)
d'influence. De quatre mme qu'ils sont il en est mort deux depuis peu .
Il y a dans cette Province un grand Pensionnaire, comme en Hollande. Comme
2)
celuy qui l'est aujourd'huy , est un homme d'un esprit fort bizare, son caractre
contribue fort ne pas faciliter de la part de cette Province les affaires o son
concours est ncessaire.
Il arrive assez ordinairement qu'il n'y a pas la Haye plus d'un dput aux Etats
Gnraux de la part de la Province de Groningue, et je n'y ay jamais vu les membres
les plus accrditez. Ils se tiennent chez eux, o ils sont fort occupez des divisions
domestiques qu'entretient l'ancienne jalousie entre la ville de Groningue et les
Omelandes, qui forment les deux membres de la Province.
3)

M. de Gueldermassen , dput aussy vie de la part de la Zlande au Conseil


d'Etat, seroit un membre ne pas oublier, tant parce qu'il a vu beaucoup de choses,
que par la considration que son bon esprit, son application aux affaires, et sa
longue exprience luy ont acquise; mais il est tellement affoibly, qu'on peut le
regarder comme un homme qui a au plus quelques mois, et peut-tre peu de jours
vivre.

1)
2)
3)

In 1727 waren afgevaardigden van Zeeland de heeren Noey, van Hoorn, Velters en Ockersse;
de twee laatsten komen later niet meer voor en waren vermoedelijk gestorven.
Caspar van Citters, raadpensionaris van Zeeland van 1718-34. Zie Tegenwoordige Staat van
Zeeland, I, 61
Adriaan van Borsele, heer van Geldermalsem. Vgl. de karakteristiek van hem door Dubois,
Nijhoff's Bijdragen, 4e reeks, I, 291.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

190
1)

Son confrre, M. de Sonsbeck , est un homme d'un caractre qui luy attire peu
d'estime. Il est de ceux dont on peut mettre la liaison de table profit. Je souponne
qu'il n'est peut-estre pas inutille M. le Comte de Knigsegg, qui a su fort l'attirer,
pour le mettre au fait de ce qui passe par son colge. Ce n'est icy, au reste, qu'une
conjecture.
2)

Il y a encore deux hommes la Haye dont il est bon de parler. L'un est M. d'Iterson
qui a est longtemps dput aux Etats Gnraux, de la part de la noblesse de la
Province d'Overijssel, mais qui n'est plus en place.
3)
L'autre est M. de Van Leyden , qui a eu pen-

1)
2)

3)

W. van Sonsbeeck.
Ernst Hendrik van Ittersum tot Oosterhof. Den 7en Juni 1715 berichtte Chateauneuf over
hem: M. Itersum passe icy pour un homme d'esprit et de mrite. Les Estats-Gnraux ont
est satisfaits des ngociations dont ils l'ont charg en Allemagne, et il n'a est exclu des
employs que par les brigues de M. de Rechteren, son ennemi dclar. Hij was tot 1711
afgevaardigd geweest ter Staten-Generaal voor Twenthe.
Pieter van Leyden, heer van Vlaardingen. Hij was indertijd zeer gelierd met Chateauneuf
en was dat ook geweest met den Engelschen gezant Strafford; zijne verbindingen met den
laatste waren stellig niet van onbedenkelijken aard geweest, want toen, na de troonsbestijging
van George I, Strafford door het nieuwe ministerie werd aangeklaagd, was Van Leyden zeer
beducht; den 19en Juli 1715 schreef de agent Chavigny aan Torcy: M. de Leyden m'a confi
les embarras o il se trouve et la crainte qu'il a d'estre envelopp dans les accusations de
M. le comte de Strafford. - Dat Chateauneuf zijne bekwaamheden hoog schatte, heb ik elders
reeds meegedeeld (Nijhoff's Bijdragen, 4e Reeks, II, p. 167). Heinsius en diens vrienden
waren hem alles behalve vriendelijk gezind. In 1717 trachtte hij van de vroedschap van Leiden
verlof te krijgen om het rentmeesterschap der domeinen van de grafelijkheid te aanvaarden
zonder afstand te doen van zijne vroedschapsplaats en van de bedieningen die hieruit
voortvloeiden Het werd hem met 25 tegen 10 stemmen geweigerd; en Joh. van den Bergh,
die dit triompheerend aan Heinsius berichtte, sprak er zijne voldoening over uit, dat desen
quaadtaardigen quandt ende vyandt soo van UWelEd.Gestr. als van alle andere eerlycke
luyden zulk een knip op de neus gekregen had. (Rijksarchief. Archief van Heinsius).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

191
dant un temps le crdit dominant dans la ville de Leyden, mais qui l'a entirement
perdu, en sorte que, quoyqu'il soit encore membre de la rgence de cette ville, il ne
s'y tient quasi plus.
Ce sont deux hommes capables et instruits.
Le premier s'est brouill dans sa Province avec la cabale dominante, qui l'a exclu
des employs.
Le second a est perdu par une affaire d'intrest, qui luy a fait beaucoup de tort.
Comme ils se trouvent l'un et l'autre fort desoeuvrs, ils ont de la peine renoncer
faire personnage, au moins en quelque genre, et par l ils recherchent assez les
ministres trangers, qui en peuvent tirer des lumires.
Le premier est un missaire de l'Angleterre, tant entirement dvou Mylord
Townshend, qui en fait mme un espce de conseil du ministre Anglois la Haye;
en effet, il est homme capable de bien conseiller. Il n'est pas mme sans influence,
attendu ses anciennes habitudes avec les principaux ministres de la Rpublique,
qui ont conserv de l'estime pour luy.
M. de Van Leyde n'est pas sur le mme pied, attendu le tort qu'a fait sa rputation
l'affaire qui l'a perdu. Je connois moins aussy ses allures que celles de M. d'lterson,
qui est un homme moins cach. J'ay eu beaucoup de relation avec ce dernier, et
souvent mon profit.
La place de Pensionnaire et celle de greffier des

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

192
Etats Gnraux estant aujourd'huy occupes par des ministres aussy consomms
dans les affaires que M.M. de Slingland et Fagel, il y a beaucoup d'avantage se
renfermer traitter avec eux, toutes les fois qu'on a lieu de les croire gallement
bien intentionnez et en tat de procurer par eux-mmes le succs de ce qu'on est
charg de mnager. Cela n'empche pas cependant, que l'on ne puisse et qu'on
ne doive en mme temps profiter des occasions qu'on a d'entretenir les principaux
membres, pour s'ouvrir avec eux, proportion qu'on s'apperoit qu'ils sont instruits
de l'affaire dont il s'agit, diversifiant les raisons dire chacun, suivant ce qu'on
connoist des caractres et des affections diffrentes. Il arrive mme souvent que
le Pensionnaire et le Greffier, jugeant du bon effet que peut produire la connoissance
dans les Provinces de ce qu'on leur communique et voulant en avancer le succs,
sont les premiers proposer d'en faire part dans une confrence. Ces confrences
se tiennent avec les commissaires des Etats Gnraux, dputez pour les affaires
trangres. Ils sont au nombre de huit; deux de la Hollande, et un de chacune des
autres Provinces. Les deux pour la Hollande sont de droit le dput aux Etats
Gnraux de la part du corps des nobles de Hollande, et le Pensionnaire. Le Greffier
est toujours aussy de ces confrences, et en est aujourd'huy l'me avec le
Pensionnaire.
Lorsqu'on est dans le cas d'en demander une, l'on doit s'adresser au Prsident
de semaine, en se rendant chez luy la veille ou le matin avant l'heure de l'assemble.
Rgulirement parlant, ces conferences se doivent demander par un memoire
adress aux Etats Gnraux; mais, quand elles deviennent aussy frquentes qu'elles
l'ont est depuis deux ans, il suffit de le faire de vive voix. Dans les cas mmes

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

193
o ce qu'on auroit communiquer ne seroit qu'une dpendance de ce qui se seroit
pass dans une confrence prcdente, on pourroit s'adresser seulement au
Prsident de la commission, qui est toujours un dput de Gueldres, comme la
premire Province; mais le mieux cependant est de s'adresser toujours au Prsident
de semaine, et d'en parler aussy au Prsident de la commission, quand c'est un
membre d'un certain poids. Le Pensionnaire et le Greffier sont des ministres si
principaux, surtout dans la personne de M.M. de Slingland et Fagel, qu'on ne doit
point demander ces confrences sans leur en avoir parl auparavant, autrement ils
auroient lieu de regarder la chose comme un dfaut de considration ou de
confiance. Il importe mme ordinairement beaucoup de les avoir entretenus d'avance
de ce qu'on se propose de traitter dans la confrence, tant pour les disposer
favorablement eux-mmes, que pour les mettre en tat de prparer les esprits
entrer dans de semblables dispositions. Si, cependant, il y avoit des occasions o
il ft bon qu'eux et la commission ne se trouvassent pas prparez ce que l'on se
proposeroit de dire ou de dlivrer dans la confrence, il y auroit toujours une manire
lgre de leur parler du dessein o l'on seroit d'en demander une, qui, sans leur
dcouvrir ce qu'on ne voudroit pas leur laisser pntrer d'avance, ne les mt pas
dans le cas de s'indisposer de ce qu'on la demanderoit leur insu.
Le lieu de ces confrences sera toujours pour M. de la Baune ce qu on appelle
la Chambre de Trve, ou une des Chambres qui sont cost, moins qu'il ne dt
estre de quelque une qui se tiendroit chez un autre ministre, comme par exemple
celuy d'Angleterre, s'il s'en trouve un la Haye avec caractre d'Ambassadeur.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

194
Une circonstance obligera de s'tendre icy sur la scance de ces confrences.
La Chambre de Trve, qui est une sorte de gallerie beaucoup plus longue que
large, est occupe dans sa longueur par une fort longue table. L'on se range le long
de cette table, qui est si troitte proportion de sa longueur, qu'il n'y a de place que
pour un sige chacun des deux bouts. L'usage de la Haye est donc que les
commissaires des Etats Gnraux donnent tout ministre de quelque Prince que
se soit, qui a caractre d'Envoy, le cost droit de cette longue table, et se placent
l'autre, en sorte que l'Envoy se trouve la place honorable vis--vis le Prsident
de la commission, le cost troit du haut bout de la table devant alors rester sans
estre occup; mais il en est tout autrement avec les ministres qui n'ont que le
caractre de Rsident, sans avoir gard au plus ou au moins de dignit des Princes
qui les envoyent. Le Prsident de la commission se place donc, en ce cas, au haut
bout de la table, et les autres commissaires se partagent ensuitte le long des deux
long costs, le Rsident estant plac du cost gauche, aprs le Greffier, qui l'est
luy-mme au-dessous des autres commissaires, et avec cette circonstance que le
Rsident doit encore laisser un sige vuide entre luy et le Greffier. Il est vray qu'il
y a des Rsidents qui tchent d'luder cet usage et avec qui les confrences se
passent dans une sorte de confusion qui sert d'expdient, une partie des
commissaires se tenant assis et les autres debout avec le Rsident.
On use encore d'un autre expdient. Le Prsident estant plac, comme il a est
dit, au haut bout de la table, et les autres commissaires partags le long des deux
costs en long, on donne un sige au Rsident la droite du Prsident, plac de
travers

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

195
vis--vis l'angle droit de la table, mais avec la petite distance ncessaire pour qu'il
ne soit pas sens en rang parmy les commissaires. Les officiers gnraux de mer
ou de terre de la Rpublique sont placs de mme, quand on les appelle dans les
confrences pour les consulter; mais, quand on veut en user ainsy avec le Rsident,
la confrence a coutume de se tenir dans une des chambres particulires qui sont
cost de la Chambre de Trve, lesquelles sont senses plus sans cremonies,
et o les tables sont de la mme forme et disposes de la mme faon que celle
de la Chambre de Trve.
Comme on feroit apparemment difficult d'accorder M. de la Baune, qui sera sans
caractre, le traittement que l'on refuse tout ce qui n'a pas le titre d'Envoy, et
qu'il y auroit cependant beaucoup d'inconvnient s'interdire la voye des
confrences, il a est ncessaire d'entrer dans ce dtail, pour luy indiquer les deux
mthodes qu'il peut suivre, et dont la dernire paroist la plus honorable.
Il y a encore une autre manire de traitter les affaires, qui demandent qu'on ne s'en
tienne pas passer uniquement par le canal des ministres, et sur lesquelles on
voudroit cependant viter l'clat des confrences. On peut donc le faire par un
mmoire adress aux Etats Gnraux, ou par une simple dduction qu'on remet
au Prsident de semaine, pour estre lu l'assemble ou seulement dans la
commission secrette, suivant que l'affaire demande plus ou moins de mnagement.
Dans le cas encore o le Prsident de semaine se trouveroit un membre de petite
considration, et que le Prsident de la commission secrette seroit au contraire un
membre d'un certain poids, on pourroit ne s'adresser qu'au der-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

196
nier, pour luy confier ce qu'on voudroit qui ft lu seulement dans cette commission,
ou mme au Greffier, s'il vouloit s'en charger, ce qu'il a quelquefois fait avec moy.
Mais, comme il ne convient pas toujours de s'expliquer par crit, et que c'est une
chose qui demande bien de la circonspection, le plus sr en ce genre est toujours
de ne le point faire, sans en avoir l'ordre et sans estre bien instruit des termes dans
lesquels on doit le faire. Au reste, cette dernire rflexion ne s'tend point aux
demandes faire aux Etats Gnraux dans touttes les choses communes qui ne
tirent point consquence, lesquelles se font touttes par un mmoire adress aux
Etats Gnraux, que l'on remet au Prsident de semaine.
Par une concession particulire de S.M., ses ministres, de quelque caractre qu'ils
soient, doivent traitter les Etats Gnraux dans les mmoires qui leur sont adresss
1)
de Hauts et Puissants Seigneurs et de Hautes Puissances . Il en seroit de mme,
si l'on se trouvoit dans le cas d'avoir parler dans leur assemble. Il estoit autrefois
en usage de s'y rendre dans des occasions importantes; mais prsent la chose
ne se pratique plus, et il n'y a plus que les cas de pure crmonie o les ministres
trangers soient admis l'audience des Etats Gnraux.
On conclura ce mmoire par une rflexion de grand usage pour les occasions
importantes.
La Rpublique estant aussy circonspecte sur les propositions nouvelles qu'on luy
fait qu'elle est facile

1)

Dit was bedongen bij de Triple-Alliantie van 1717. Nijhoff's Bijdragen, 4e Reeks, II, 267.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

197
convenir des moyens de faire russir ce qu'elle auroit rsolu par elle mme, il est
de la dernire importance, pour le succs des vues o il s'agiroit de la faire entrer,
de se conduire de faon que, sentant le besoin de la protection de S.M., elle se
1)
porte de son propre mouvement dsirer ce qu'on auroit luy proposer .

Archives des Affaires Etrangres, Paris; Correspondance, Hollande; Tome


373, Fol. 306-364.

1)

Op p. 125 moet de verwijzing naar de noot niet staan bij verponding, maar een regel verder,
bij het einde van den zin.
Op p. 166, bij de vermelding van Slingelandt's lastig humeur, is weggevallen eene verwijzing
naar Coxe, Memoirs of Horatio lord Walpole, I, 324, noot (octavo-uitgave van 1820).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

198
e

Twaalf onuitgegeven oorkonden uit de 12 eeuw,


Medegedeeld door wijlen Mr. C. Pijnacker Hordijk.
Reeds zes jaren is het geleden, dat ik aan Mr. C. Pijnacker Hordijk signaleerde de
o

oorkonde van graaf Dirk VI van Holland, die hierachter voorkomt onder n 3. Het
stuk, uitgegaan van een der oudste Hollandsche graven, van wien slechts ne
enkele oorkonde (van 1156) bekend is, scheen mij eene curiositeit, die wel de
aandacht zou trekken van den geleerde, die van onze vroege middeleeuwen zeker
wel de beste kenner is geweest. Ik vergiste mij niet: aanstonds toonde hij zich
geneigd, het stuk in het licht te geven; eerlang verdiepte hij zich ook in de
verschillende problemen, die de onbekende tekst aan de hand deed, vooral aan
een geest als den zijne, die de behandelde periode goed kende en de litteratuur
daarover geheel beheerschte. Den held der oorkonde, Fastraad Scheerbaard, had
hij spoedig teruggevonden in eene oorkonde der abdij van Postel; maar het terrein
der schenking gaf hem moeilijkheid, en toen hij ook deze was te boven gekomen,
gaf de datum der oorkonde, reeds op zich zelf niet zonder

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

199
bezwaar, hem weder aanleiding tot nieuwe onderzoekingen, vooral in verband met
de Annales Egmundani, die daarmede in strijd schenen. Aanvankelijk dacht hij zelfs
aan onechtheid; doch zoover ik kan nagaan, is deze twijfel door hernieuwd onderzoek
overwonnen.
Intusschen werd de uitgaaf van het stuk steeds verschoven. En eerlang kwam er
nieuwe reden tot uitstel. Mr. P.H. werd zijdelings betrokken in Dr. Brom's uitgaaf
van de Regesten der oorkonden betreffende het sticht Utrecht tot 1301, en hij
e

ontdekte daarin al spoedig verscheidene oorkonden uit de 12 eeuw, die nog


onuitgegeven waren en die dus stellig, niet minder dan de oorkonde van den
Hollandschen graaf, eene uitgaaf verdienden. Hij zette zich met ijver aan de
uitvoering van dit meer uitgebreide werkplan, en in November 1905 kon hij mij zijn
cahier met afschriften der uit te geven oorkonden toezenden, om ze nog eens met
de origineelen te vergelijken; zijn onderzoek over de oorkonde van graaf Dirk VI
was toen geheel afgeloopen, dat over de andere stukken in vollen gang. Het cahier
o

bevatte alle hierachter uitgegeven afschriften, behalve n . 1 en 2 en het supplement.


Intusschen bleef er nog altijd wat te onderzoeken (o.a. baarde de in 1174 vermelde
comes Wilhelmus de Pule hem zorgen, die, zoover mij bekend werd, niet opgelost
zijn) en onderwijl kwam er op nieuw verandering in den inhoud der collectie. Het
o

bleek Mr. P.H., dat n . 7 reeds uitgegeven was (hetgeen echter, daar in die uitgaaf
1)
de aanhef ontbreekt, een herdruk niet overbodig schijnt te maken ). Daarentegen
bleek hem ook,

1)

Eene andere oorkonde van 1188 (Brom N . 522) verviel echter later inderdaad, daar het Mr.
o

P.H. bleek, dat zij reeds uitgegeven is bij Van den Bergh, I N . 129.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

200
o

dat de thans onder n . 1 en 2 uitgegeven oorkonden door Brom ten onrechte als
uitgegeven waren opgegeven, daar ze vroeger alleen vermeld waren, zoodat hunne
opneming in dit verband noodzakelijk werd; aanstonds werden dus afschriften
aangevraagd en, met eenige aanteekeningen voorzien, bij het cahier gelegd. Ook
de als supplement afgedrukte oorkonde, door Brom gissenderwijze op omstreeks
1120 geplaatst, werd op zijn verzoek afgeschreven; maar steeds meer werd hij toch
e

overtuigd, dat deze oorkonde veel jonger was dan de 12 eeuw en dus niet in dit
verband behoorde. Ondertusschen werden weder plannen voor nieuwe, omvangrijker
uitgaven opgevat en met ijver ondernomen; de uitgaaf van het twaalftal oorkonden,
waarvoor reeds zooveel werk verricht was, geraaktc dus ten slotte op den
achtergrond.
Z stonden de zaken, toen in den nazomer de studie van de middeleeuwsche
geschiedenis van Nederland een onherstelbare slag trof door het plotseling overlijden
van hem, in wiens hoofd alles, wat op onze oudste geschiedenis betrekking heeft,
sedert jaren lag opgetast en wachtte op eene gewenschte bewerking. Zoodra ik van
de ramp vernam, spoedde ik mij naar Haarlem, om te trachten uit de schipbreuk te
redden wat nog te redden was. Ik was zoo gelukkig om (naast andere bijna voltooide
stukken) ook het mij welbekende cahier terug te vinden, waarbij ik weldra van
verschillende zijden de daarbij behoorende aanteekeningen kon voegen. De
nagelaten bloedverwanten van den overledene wilden mij op mijn voorstel wel
vereeren met de opdracht, om, ter eere zijner nagedachtenis en ten bate der
Nederlandsche geschiedenis, de uitgaaf daarvan te voltooien; echter met het beding,
dat gezorgd zou worden, dat niets op zijnen naam zou worden uit-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

201
gegeven, wat zijn welbekende angstvallige zorg en zijne groote grondigheid zouden
misprijzen. Ik heb die opdracht gaarne aangenomen; ook het voorbehoud kwam
geheel overeen met mijne voorstelling van hetgeen ik meende, dat de overledene
zelf zou hebben gewenscht. De uitvoering leverde trouwens weinig bezwaren: het
werk aan de voorgenomen uitgaaf scheen inderdaad verricht te zijn, en ik had niets
anders te doen dan bij zijne afschriften (waarbij hij zelf de variae lectiones nog had
aangeteekend) de aanteekeningen te voegen, die hij zelf volgens zijne kladjes
daarbij gevoegd zou hebben. Het is mogelijk, dat hij zelf aan zijne uitgaaf hier en
daar nog iets naders zou hebben toegevoegd; maar ik heb het mij ten plicht gemaakt,
om niet te trachten dergelijke mogelijke leemten zelf aan te vullen. Zoo is deze
uitgaaf geheel zijn werk, als gewoonlijk getuigend van zijne uitgebreide kennis en
zijne ijverige studie. Ik hoop niet, dat ik bij het overbrengen zijner aanteekeningen
onjuistheden heb neergeschreven, die zijne groote nauwgezetheid zou gewraakt
hebben; mocht dit echter tegen mijne bedoeling het geval zijn, dan moge de lezer
bedenken, dat wel is waar de verdiensten dezer kleine uitgaaf geheel zijn van Mr.
Pijnacker Hordijk, maar dat eventueele gebreken daarin niet mogen komen voor
rekening van den geleerde, die door zijn ontijdigen dood verhinderd is, zijn werk
geheel te voltooien. Indien ik bij de uitgaaf in bijzonderheden niet geslaagd ben,
dan zal men dit gewis verontschuldigen met de goede bedoeling, die mij aandreef
om dit werk der pieteit te ondernemen.
S. MULLER Fz.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

202

I.
Bisschop Burchard schenkt de kerk van Herenkem aan de thesaurie
der nieuw gestichte kerk van St. Marie, vrij van uitkeeringen, behalve
1)
van het servitium voor den proost. 1101 .
In nomine Domini Jhesu Christi et in nomine pie matris eius.
2)
(Notum sit ) universis fidelibus presentibus et futuris, quod ego Burchardus, Dei
misericordia Trajectensis episcopus, ecclesiam de Herenkem dedi beate Marie ad
custodiam ecclesie novi operis, quam predecessor meus felicis memorie Conrardus
episcopus fundaverat. Ut autem commodior sit custodi ipsa ecclesia et per hoc
gracior sanctis elemosina mea, dimisi eam a circatu, ab oblatis, ab omni denique
reditu liberam, excepto servicio prepositi quod ipse custos persolvet.
Quod ut ratum maneat, jussi per hanc cartulam memorie commendari et eam
meo sigillo signari.
o

Actum est hoc anno ab incarnacione Domini M . C . primo, indictione nona, sub
Henrico imperatore, Henrico filio ejus rege, sub testimonio Christi et ecclesie.
Qui hoc infringere temptaverit, iram Summi pontificis incurrat, nee Matrem ejus
propiciam inveniat.
(Naar het Liber pilosus van St. Marie fol. CCXXI.)

1)
2)

Volgens Brom's Regestenlijst zou deze oorkonde reeds uitgegeven zijn in: Dodt's Archief, I
p. 38; dit is echter niet zoo: ze wordt daar alleen vermeld.
Deze onmisbare woorden ontbreken in het handschrift.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

203

II.
Bisschop Godebold bevestigt de schenking van den hof voor den burg
Trecht aan het nieuw gestichte kapittel van St. Marie door bisschop
Burchard, alsmede de verleening van het daarop gebouwde huis in
1)
erftins aan Hezelo. 1116 .
In nomine sancte et individue Trinitatis.
Notum sit fidelibus Christi, quod domnus Burchardus episcopus curtim ante
2)
castellum cum censu ad se pertinente, scilicet tribus denariis singulis annis, dedit
3)
beate Marie ad novum opus, interventu Johannis sacerdotis post decani , cui
concessit ordinare reditum domus ad elemosinam secundum voluntatem suam. Ille
fratribus in anniversario suo tres uncias constituit, quatuor uncias ad lumen altaris
4)
ad sanctas virgines, sedecim denarios inter presbiteros in ceram , duos mansionario,
duos servanti dormitorium. Domum ipsam accepit Hezelo de manu fratrum et custodis
in capitolio hereditario jure ad

1)
2)

Volgens Brom's Regestenlijst zou deze oorkonde reeds uitgegeven zijn in: Dodt's Archief. I
p. 9; dit is echter niet zoo: ze wordt daar alleen vermeld.
Bedoeld wordt zonder twijfel de hof voor den burg Trecht, waarover het kapittel van St. Marie
o

3)
4)

in 1196 eene overeenkomst sloot met de stad Utrecht (Regesten stad Utrecht. N . 9), waarbij
het huis en de daarbij behoorende grond verdeeld wordt tusschen het kapittel en de stad
(denkelijk krachtens het van Hezelo verkregen recht). De hof vormde later de tinsheerlijkheid
van den Omloop van St. Marie.
De deken van St. Marie Johannes is van elders niet bekend, zijn voorganger, de eerste deken
van het kapittel Herman, wordt vermeld in 1108.
De woorden in ceram zijn onzeker. Er staat I ceram; de afschriften lezen meestal: sceram.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

204
hunc censum et reditum, quia ei servierat et domum edificaverat.
Hanc traditionem et elemosinam ego Godeboldus, Dei gratia Traiectensis
1)
episcopus, laudavi, et ut ratum habeatur, presens scriptum sigillo meo et auctoritate
roboravi.
o o

Facta est hec confirmatio anno Dominice incarnationis M C XVI , indictione VIIII,
o

sub apostolatu domni Pascalis pape, regnante Heinrico V , anno regni ejus XI ,
o

o2)

imperii V , anno episcopatus domni episcopi G(odeboldi) II .


Hi testes qui adfuerunt:
Clerici: Heremannus prepositus, Ruodolfus prepositus, Meingodus archidiaconus,
Theodericus capellanus episcopi, Everherdus, Adelwinus, Thibaldus scolasticus,
Otto custos, Elgerus, Franco.
Laici: Jalo scultetus, Gislebertus, Meintetus tel(onearius), Lofridus Knif,
3)
Theodericus, Gerardus filius(?) sculteti , Herimannus filius Anfridi, Gerardus frater
4)
ipsius, Reinelmus, Walo, Hubertus, Remigius, Geldolfus , Lutbertus.
5)

(Naar het oorspronkelijke charter in het kapittelarchief van St. Marie .)

1)
2)
3)
4)
5)

De woorden et ut ratum..... scriptum, in de vouw geschreven, zijn zeer onduidelijk en


gedeeltelijk uit de afschriften aangevuld.
De oorkonde moet opgemaakt zijn tusschen 6 Januari en 15 April 1116: immers de annus
regni XI van Hendrik V begint 6 Januari 1116, terwijl zijn annus imperii V begint 15 April 1115.
De laatste vier, nagenoeg onleesbare namen zijn gedeeltelijk aangevuld met behulp van het
afschrift in het 16e eeuwsche register Litterae thesaurarie etc. (M. 5) fol. 295 vs.
De eerste twee letters zijn onduidelijk.
Het oorspronkelijke charter, door Brom niet vermeld, is echter aanwezig.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

205

III.
a. Graaf Dirk VI van Holland oorkondt, dat de edelman Fastrad
Scherebard en zijne gemalin Sophia bij hunne inkleeding te Oostbroek
aan de abdij verschillende goederen hebben vermaakt, en verklaart de
hem opgedragen voogdij der abdij nooit in leen te zullen geven. 1125.
In nomine sancte et individue Trinitatis.
Nos Theodricus comes Hollandie notum facimus successure posteritati, quod
1)
quidam nobiles Fastrad Scherebard et uxor ejus Sophia, filia videlicet comitis de
Gulike, virtute sancti Spiritus accensi seculo abrenunciantes et in melius vitam
2)
commutantes, quemdam locum, qui Nova Bethleem vel Oestbruch est nuncupatus,
sub regulari disciplina mutato habitu ad conversandum elegerunt et possessiones
suas seu predia, in terminis subternotatis jacentia - a Markemunde usque Overste
Mere, ab Overste

1)

2)

Fastraad Scheerbaard, die zich volgens de gewoonte van zijn tijd (ik herinner aan zijn jongeren
tijdgenoot, den Utrechtschen graaf Willlem den Scheele) hier huiselijk noemt bij zijn bijnaam,
heette eigenlijk Fastradus de Wtwicht, - vlg. Leroy (Not. Marchion. S. Rom. Imp. p. 437) thans
Wtwijck in het land van Altena. Hij wordt in eene oorkonde van 1173 vermeld als weldoener
der abdij van Postel onder het zegel van den eersten abt van Oostbroek, waar hij monnik
werd (Miraeus, Opera diplomatica. I p. 709. - Id. Not. eccl. Belgii. p. 433. - Foppens, Hist.
episcop. Sylvaeducensis. p. 235. - Oudhed. v. 's-Hertogenbosch. p. 495). Wichmans (Brab.
Mariana. p. 418) verhaalt, dat hij de stichter dezer abdij zou geweest zijn in 1140, hetgeen
echter strijdt met het feit, dat hij volgens deze oorkonde in 1125 reeds monnik zou zijn geweest
te Oostbroek.
In plaats van qui heeft het handschrift in.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

206
1)

2)

3)

Mere usque Halreberge, (a Halreberge ) usque Durlichtervene - cum capella, in


4)
5)
proprio fundo in predictis terminis sita , cum villis, censu, litonibus , decimis tam
majoribus quam minoribus justiciis, pratis, pascuis, campis cultis et incultis, silvis,
piscariis, tractibus aquarum, mobilibus et immobilibus, acquisitis et acquirendis,
6)
quas libere possederunt, eidem ecclesie, in honore sancte Marie Dei genitricis et
7)
sancti Laurencii preciosi martyris Christi fundate in perpetuum possidendas
tradiderunt.
Ad hujus igitur facti testimonium corroborandum Ludolphus, ejusdem loci abbas
8)
primus , cum conventu fratrum suorum, et predictus Fastradus, propinquus noster
et speciali dilectione familiaris, harum possessionum solemnem donationem sigilli
nostri impressione muniri pecierunt et nos in advocatum harum possessionum
elegerunt.
Nos vero ob remunerationem eterne vite imposterum utilitati predictorum fratrum
consulentes, jurejurando firmavimus, quod nulli homines, neque nos neque
9)
successores nostri, eam in feodum traderemus, nullas omnino exactiones in
homines eorum faceremus, set pro remedio anime nostre et omnium

1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
8)
9)

Het handschrift heeft Overste Overmere in plaats van Mere.


o

Deze herhaling (overeenkomende met N . 3b) wordt door den zin gevorderd.
Zie over deze plaatsbepalingen hierna ad 3b, waar dezelfde grenzen vollediger zijn opgegeven.
Het handschrift heeft sitam.
Het handschrift heeft liconibus.
Het handschrift heeft quia in plaats van quas.
In het handschrift fundatam.
Herhaaldelijk vermeld tusschen 1113 en 1133.
Nam. de advocatia.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

207
sucessorum eam in defensione et tuitione nostra fideliter haberemus.
Ut autem hec rata et inconvulsa per succedentia successorum nostrorum tempora
permaneant, sigilli nostri impressione signavimus, subternotatis idoneis testibus:
1)
2)
Walterus abbas Egmundanus , Henricus sancti Pauli in Trajecto . Meingotus
3)
4)
major in Trajecto prepositus , Hermannus ad sanctum Johannem prepositus .
5)
6)
7)
Layci: Theodricus Weneger , Riquinus de Malberga , Godefridus de Rein ,
Ghiselbertus et alii quamplures.
o o

Acta sunt hec Trajecti anno incarnationis dominice M C XXV , regnante Henrico
o

Romanorum imperatore, anno regni ejus XXVII, imperii vero XII , indictione decima,
8)
feliciter .
(Naar een afschrift in het HS. coll. Booth C. 26 fol. 130. Rijksarchief in
Utrecht.)

1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
8)

De Annales Egmundani (p. 33) stellen zijn optreden eerst in 1130.


Nl. abbas. Abt Henric wordt herhaaldelijk vermeld tusschen 1133 en 1147; vgl. ook Lindeborn,
Hist. episcop. Daventr. p. 434. In 1118 wordt als abt nog genoemd Wibrand.
Overleden 23 Augustus 1131.
Vermeld in 1125 en 1131.
Vermeld in 1129.
Herhaaldelijk vermeld tusschen 1093 en 1133.
Herhaaldelijk vermeld tusschen 1105 en 1145 (Godefr. de Riena, Rene, Reni, Rienen, Riene).
De dateering heeft bezwaren. Het jaar 1125 komt inderdaad overeen met het 27e
regeeringsjaar van keizer Hendrik V, dat begon 6 Januari 1125, terwijl de keizer 23 Mei 1125
overleed. Zijn 12e regeeringsjaar begon echter met 13 April 1122 (in plaats van XII te lezen
XV?), en het indictie-cijfer was in 1125 niet X maar III De datum kan wegens het overlijden
van den keizer niet later gesteld worden; doch hij strijdt met het bericht der Annales Egmundani
over het optreden van abt Wouter eerst in 1130, terwijl graaf Dirk door dezelfde bron (p. 30)
in 1121 nog wordt aangeduid als filius pusillus van graaf Floris, en zijne moeder nog in 1127
voor hem optreedt, hetgeen zijne minderjarigheid op dat tijdstip waarschijnlijk maakt (Galbert
de Bruges, Hist. du meurtre de Charles le Bon. p. 56).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

208

b. Aanteekening over de bovengenoemde oorkonde. 1125.


Dat hebbe ic verstaen van luden van der Niewer Vaerd, die soude ic wel doen
1)
spreken, hadde yeghes te doene, dat si hoirden haren vader zegghen, dat si enen
brief zaghen, aldus sprekende van ouden tiden:
Ic Fastraet Skerebaerd ende miin wiif Zophie hebben ghewandelt onse leven
ende siin gevallen in een beter, wairbi dat wi ghegheven hebben in aelmosse den
cloister van Oesbroeke al dat leecht binnen desen palen, dat es van der Opperster
2)
3)
mere ten Hoghen Alderberghe, van den Hoghen Alderberghe op Dorlechten -venne,
4)
van der Dorlechten-venne op Hoemairleede toten Botervleete . Ende omme

1)
2)
3)
4)

Aldus in E L. 24; in E L. 6: ics.


Leroy (Not. marchion. p. 489) vermeldt duos lacus, quorum unus dicitur Middelmeer.
In E.L. 24 staat hier der lechten; doch onmiddellijk daarna volgt de goede lezing. Doerlicht
wordt in 1342 en 1345 vermeld: Regesta Hannonensia. p. 284, 298.
Aldus in E L. 6; in E L. 24: Boterbleete. - Over het hier omschreven terrein worden wij nader
ingelicht door eene limietscheiding van Breda en Bergen op Zoom d.d. 1290 (bij Van Goor,
Beschr. v. Breda. p. 428). Die eerste pael zal zijn 't huys, daer die besiecte man in woont
buyten Halsteren, op Diericx huys gaende van den Dijcke; ende van Diericx huys van den
Dijcke tot Doerlicht ende van Doerlicht totten Hogesten Halderberge, ende van den Hoghesten
Halderberge toten paele, die staet tot den Oversten maere, ende van daer ten uytersten huyse
te Sprundele, dat Hermans is tes Falkeners, ende van daer opten Puesberge toten eygen
van Akeren, ende alsoe neder ter Schelt toe gaende, dat den here van Breda toegehorich
was. Dat es all mijns heer Geraerd van Wesemalen, heere van Bergen, uytgenomen den
moer, die leeght boven Calfsdonck van Doerlicht toten wege, die gaet tot Sprundel-waer
daeroff; van des moere so es die helft, dat es te verstane die noortzyde, die es mijns heren
Geraerts heere van Bergen, ende dander helft van desen moer suydewaerts, die es tsheeren
van Breda. Eene paalscheiding van het goed Doerlecht, gedaan door schepenen van Wouw
op 2 Februari 1342 (Arch. van de comm. van sequestr. der goederen van den markies van
Bergen op Zoom, in het Algemeen rijksarchief) zegt geheel hetzelfde: Dit siin die poenten,
die here Jan van Valkenborch, here van Butghibach ende van Berghen op den Zoem, ghedaen
heeft ane die vier ende twintich hoeven moers ende een halve metter overmaten, gheleghen
in Dorlecht. In den iersten soe dede heer Jan voernoemt verghaderen te Woude in die zale
vijftich personen ende meer, scepenen, mannen ende die ouders van den outsten van den
lande van Woude, diewelke alle bezonderen hande op heilighen gheleit ghesworen hebben,
dat dat goet van Dorlecht voernoemt gheleghen es binnen desen paelsteden, die hierna
volghende siin, dats te wetene van der hofstat, daer die Lazersman placht te wonen, op
tnortende van Halsteren palende op Diederics hofstat van den Dike, van Diederics hofstat
palende op Dorlechtter-venne van Dorlecht, van Dorlechtter-venne palende op den Hoecsten
Halderberch, van daer vort palende op die Middelste mere boven Etten, van daer vort palende
tote Sprundele op Harman Valkenaers hofstat, daer hi woende, van daer palende op Pouberch,
van daer vort palende op dat eyghen van Wilre. Ende alle die wildert ende moer, gheleghen
binnen desen voernoemden paelsteden, die behoeren toe der heerscepien van Bergen op
den Zoem. Ende ane die noertzide van den langhen dike van Rosendale, daer men te
Breda-waert ghaet, daer es die zuutzide des heren van Breda ende die nortzide des heren
van Berghen, dat men Dorlecht heet. Ende elck here sal rechten op tsiin van hoghen ende
van leghen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

209
die meere zekerhede hebben wi ghebeden den grave Dieric, dat hiet gheconfirmeert
hevet, etc.
1)
Binnen desen palen soude legghen Gastele ende Barlebosch ende die monekehof
2)
te Louvendonch

1)
2)

Zie over de parochie Gestel (Gastel) en de silva Baerlebosch (thans Oudenbosch): Leroy,
Not. marchion. S. Rom. Imp. p. 480.
Aldus in E L. 24; in E L. 6 staat: Kouvendoch. Bedoeld zal wellicht zijn Bovendonk bij
Hoeven; vgl. echter de vermelding in de hierbij afgedrukte oorkonde van 1290 van Calfsdonck
bij Doerlicht (onder Roozendaal).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

210
etc. Ende oec es luden te ghedenken, die noch leven, dat die here van Striene dede
ontsegghen die moneke, ommedat si siin goet bezaten, ende dat si haeren pais
yeghen hem maecten omme CC , mids bede van den here van Breda ende van
1)
anderen vreenden, diet verbaden den her van Striene .
(Naar twee afschriften in de registers EL. 6 Cas C. ol. 51 vs. en EL. 24
fol. 42 vs. Algemeen rijksarchief.)

IV.
Bisschop Andreas vergunt, met goedvinden van den proost van
Oudmunster, aan de inwoners van Ter Aa, om eene kerk te bou-

1)

In den Codex diplom. Neerlandicus. 2e S. IV 2 p. 62 leest men, dat de abdij van Oostbroek
in 1614 vertoonde een extract uit een cartularium, vermeldende, dat seeckere personaigen,
by name Fastrad Scherebart ende Sophia zijn gemale, een dochter van den grave van Gulick
was, haer begevende int clooster van Oestbrouck buyten Utrecht, in den jare 1125 de voors.
abdye hadde begifticht mit seeckere haer goederen, gelegen in den lande van Althenae, ten
overstaen van den grave van Hollandt in der tijt regierende, die de voors. gifte mit syne segel
ende brieve hadde geconfirmeert ende by de gifters tot patroon ende beschermer derselver
goederen vercoosen wesende, by eede belooft de voers. goederen voir hem ende syne
successeurs trouwelijck in syne bescherminge te sullen houden. - De goederen zouden door
den St. Elisabethsvloed van 1421 overstroomd en in 1461 gedeeltelijk weder bedijkt geworden
zijn; vgl. eene aanteekening over het overstroomen van den uithof Upten Doern met eene
kapel (die van Fastraad Scheerbaard?) in 1421, en eene oorkonde over het gedeeltelijk
bedijken daarvan in 1461: Codex dipl. Neerl. 2e S. IV 2 p. 60/1.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

211

wen, die ook voor de inwoners van Demmerik als parochiekerk zal
dienen. 1138.
In nomine sancte et individue Trinitatis.
1)
Notum sit fidelibus Christi tam presentibus quam (futuris, qualiter ego Andr)eas,
Dei gratia Trajectensis episcopus, petitione et obtentu fidelium meorum........... juxta
2)
3)
lacum, qui vocatur A, commanentium concessi edificare ecclesiam n(ovam) ...........,
ut divinum officium, quod remotius incommode querebat(ur), in vicino
4)
commod(ius........... con)sensu et voluntate prepositi Veteris monasterii domos
5)
eorum a ........... et omnimoda exactione et reclamatione persone ejus in
6)
posterum........., et ut incole nove terre, que appellatur Denemarc , et qui post...........
7)
et Werneri et Gisleberti accreverint, stabilem et incolvu(lsam)........... et habeant
parrochiam.
8)
Ad cujus rei confirmationem hanc cartam........... concessi .

1)
2)
3)
4)

5)
6)

7)
8)

Van de woorden presentibus quam is slechts het onderste gedeelte der letters behouden.
Van het woord commanentium zijn eenige letters uitgewischt.
Slechts de n is duidelijk leesbaar.
Demmerik behoorde tot de Proosdij van St. Jan; vlg. Van der Aa, Aardrijksk. woordenboek
XI p. 701 bezat de proost van Oudmunster het collatierecht echter ook te Vinkeveen, dat
eveneens tot de Proosdij van St. Jan behoorde en thans met Demmerik eene gemeente
vormt.
Achter a volgen nog een paar letters, waarvan de lezing onzeker is.
Vgl. den Tegenwoordigen staat van Utrecht, II p. 205 behoorde Demmerik nog destijds in het
kerkelijke onder Ter Aa en betaalden de inwoners de helft der onderhoudskosten van kerk,
pastorie en school te Ter Aa.
Aan et gaan nog eenige onleesbare letters vooraf.
Het woord concessi is moeilijk leesbaar.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

212
Actum est hoc anno dominice incarnationis mill. CXXXVIII, indictione (I)...........
o

(Naar het geschonden origineel, ingeplakt voor in HS. N . 17 fol. in het


1)
Museum Meerman-Westreenen .)

V.
Bisschop Andreas wijst van de tienden van het kapittel van St. Pieter
te Broclede en Otterspore, die Diederik zoon van Gislebert zich had
trachten toe te eigenen, toe aan het kapittel. 1139.
In nomine sancte et individue Trinitatis.
Ego Andreas, Trajectensis sedis per Dei misericordiam episcopus, notum facio
presenti scripto cunctis fidelibus presentibus et futuris, qualiter decimam quandam
2)
ecclesie beati Petri in Trajecto apud villam, que Broclede dicitur, et apud Otterspore ,
3)
quam Theodericus Gisleberti filius totam apud Otterspore et dimidiam apud Broclede
sibi injuste addicere attemptaverat - unde multe super ipsum a preposito Alberone,
qui eandem decimam ad usus fratrum habebat disponere, et ab ipsis fratribus beati
Petri fiebant querimonie tam apud nos quam apud principes regni, que tandem
compositione consilii in nostra et nuntiorum regis Conradi presentia, quorum

1)
2)
3)

Brom's Regestenlijst noemt daarnaast nog een afschrift vooraan in het Liber pilosus
van St. Marie, dat echter niet te vinden is.
De Otterspoorbroeksche polder ligt ten zuiden van Breukelen.
Mr. P.H. teekende hierbij aan, dat dit wellicht de oorsprong was der heeren van Nijenrode;
het blijkt niet, welken grond hij voor deze gissing had.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

213
1)

2)

hec sunt nomina: Warnerus episcopus Monasteriensis , Arnoldus cancellarius ,


Heinricus prepositus Monasteriensis, Theodericus Coloniensis prepositus, sic sunt
consopite ac terminate, ut de tota decima, quam apud utramque villam predictam
sibi injuste addixerat atque invaserat, due partes ecclesie in perpetua quiete
3)
manerent, tercia pars, qui ecclesiam contingebat, ipsi concederetur - has, inquam,
duas jamdictas partes singulari utilitati fratrum prefate ecclesie assignavi et in
perpetuum concessi, ita ut eandem decimam predicta fraternitas libere et sine
respectu prepositi sui in quos voluerit usus deputet ac disponat, sollicita ejus fructu
se suosque successores sublevare.
Hanc autem concessionem vel constitutionem fecimus pro petitione fidelis nostri
Alberonis ejusdem ecclesie prepositi et rogatu ceterorum meorum fidelium, maxime
vero ut ea constitutione et ipsorum fratrum sublevetur indigentia et singulis annis
diligentius in meo anniversario perpetua ipsorum prece apud Deum mea augeatur
et specialis sit memoria.
4)
Utque res gesta rata in omne futurum permaneat, signi nostri impressione hanc
cartam insigniri curavi et banni nostri auctoritate eandem constitutionem confirmavi.
o

5)

Acta hec anno dominice incarnationis M .C . XXXVIIII , indictione II, anno regni
o

Conradi II ,

1)
2)
3)
4)
5)

Vermeld 1132-1151.
Vermeld 1138-1151.
Ik heb een gedeelte van den zeer langen volzin tusschen streepjes geplaatst.
De laatste vijf woorden berusten grootendeels op den tekst der afschriften; in het origineel
konden slechts de p van permaneat en de i van nostri gelezen worden.
Het jaartal is niet geheel duidelijk geschreven; doch ongetwijfeld is 1139 bedoeld. In dat jaar
is de indictie II. Op 13 Maart van dat jaar begon het tweede regeeringsjaar van koning Conrad.
Andreas, bisschop voor 13 Juni 1128, overleed 23 Juni 1139.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

214
o

episcopatus Andree XI , testibus his, quorum hec sunt nomina:


Hartbertus majoris ecclesie prepositus, Lietbertus ejusdem ecclesie decanus,
Otto, Ascelinus, Jo(annes), Simon.
Thiemo, sancti Salvatoris prepositus, Bliterus custos, Lanfridus, Crisantius,
Wilelmus.
Reimarus sancti Johannis prepositus, Anselmus decanus, Petrus, Embrico custos,
Arnoldus.
Arnoldus decanus sancte Marie, Radulfus custos, Frabertus, Lambertus,
Erembertus.
Conradus prepositus Thielensis. Warnerus archidiaconus. Heinricus abbas de
sancto Paulo.
(Naar het oorspronkelijke charter in het kapittelarchief van St. Pieter, hier
en daar, waar het schrift onduidelijk is geworden, aangevuld naar twee
oude afschriften in het cartularium van het kapittel.)

VI.
De pauselijke legaat Lindo bevestigt de gift van eene halve hoeve land
in het veen boven Utrecht en zeven morgen land te Vleuten door den
1)
kanunnik van St. Pieter Henric Troibant aan de abdij Oudwijk. 1164 .
In nomine Patris et Filii et Spiritus sancti, amen.

1)

Dit stuk is reeds afgedrukt door den heer L.P.A. Gompertz in Archief voor de geschiedenis
van het aartsbisdom Utrecht, deel X (1882) bl. 258, naar een vidimus van 1389; doch de
aanhef ontbreekt daar

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

215
1)

2)

Quae a viris pia devotione fidelibus ecclesiis et locis venerabilibus pro redemptione
3)
4)
5)
animarum conferuntur , apostolico debent fulciri patrocinio et summa auctoritate
6)
7)
roborari. Eapropter ego Lindo, Dei gratia Sabinensis episcopus et apostolice sedis
8)
legatus , notum facio omnibus Christi fidelibus tam futuris quam presentibus, quod
quidam frater Henricus, canonicus sancti Petri in Trajecto, qui cognominabatur
Troibant, pro remedio anime sue contulit abbatisse Sophie et sororibus ejus
9)
santimonialibus de Altwijck dimidium mansum, qui est super Vene prope Trajectum
in protectione et justitia sancti Martini, quem de suo argento, non de aliquo
10)
patrimonio acquisierat et emerat et in vita sua legitime et pacifice sine ulla
11)
contradictione alicujus et reclamatione possederat, concedente et confirmante
venerabili fratre nostro Godefrido episcopo et preposito Majoris ecclesie Arnoldo.
12)
13)
Contulit etiam eisdem septem jugera, que sunt apud Flutene pre-

1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
8)

In het handschrift afgekort: devot.


Met dit woord begint, wat reeds gedrukt werd.
In het handschrift: confirmentur.
In den druk: fulciri debent.
In het handschrift: firma.
In den druk: Quapropter.
In het handschrift: Sabinensis dictus.
Lindo komt ook voor in eene bul van den tegenpaus Victor IV van 1163 (Jaff, Regesta pontif.
o

9)
10)
11)
12)
13)

II p. 425 N . 14480). Hij heet daar echter nog geen episcopus Sabinensis (l.c. p. 418); voor
1162 en na 1166 komen trouwens als zoodanig voor Gregorius en Conradus (l.c. p. 145).
In den druk: Aldewick.
In den druk: matrimonio.
In den druk: alicujus interdictione.
In het handschrift: eiisdem.
In den druk Slutene. Bedoeld wordt echter zeker Vleuten, dat inderdaad eene heerlijkheid
van het kapittel van Oudmunster was.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

216
posito sancti Bonifatii Jordano concedente et confirmante, ad cujus protectionem
et justitiam pertinere dinoscuntur, legitima donatione coram fratribus suis, interpositis
1)
2)
fidelibus testibus, et ex testamento per fideles manus reliquit .
3)
Cujus donationem nos approbantes; hec eadem eidem loco et san(c)tis sororibus,
4)
ibidem Deo servientibus, rogatu venerabilis fratris nostri Godefridi Trajectensis
episcopi pro officii nostri debito confirmamus, ut hec sibi tradita libere et legitime
5)
idem locus in pace possideat. Et ut nullus super his sanctas sorores molestare
6)
presumat, auctoritate Dei omnipotentis et sanctorum apostolorum Petri et Pauli et
7)
domini pape Paschalis et episcopi Godefridi et nostra interdicimus; et si quis
attemptare presumpserit, iram Dei omnipotentis et sanctorum apostolorum Petri et
Pauli atque omnium sanctorum incurrat reumque se divinae majestatis esse
cognoscat et a sacratissimo corpore et sanguine Domini nostri Jhesu Christi se
alienum sentiat atque in extremo examine divine ultioni, nisi resipuerit,
anathematizatus et excommunicatus subjaceat.
8)
Hujus legitimae donationis testes sunt: Arnoldus major prepositus, Erenwoldus
abbas de Oostbroeck,

1)
2)

3)
4)
5)
6)
7)
8)

In het handschrift staat testo met een afkortingsteeken.


In den druk vormen de woorden legitima tot reliquit een afzonderlijken volzin, ten onrechte,
daar de zin doorloopt; hoe deze woorden echter in verband met het voorgaande gebracht
moeten worden, is niet duidelijk geworden.
In het handschrift: devotionem.
In den druk: Dmni met een afkortingsteeken.
In den druk: pacem.
In het handschrift autoritate, doch veranderd in: auctoritate.
De tegenpaus Paschalis III bekleedde deze waardigheid 22 (26) April 1164-20 September
1168.
In het handschrift Enewoldus. Deze abt wordt vermeld in 1147 en 1164.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

217
magister Heynricus, qui manu sua predictam donationem scripsit, Mauricius prior
1)
2)
et Guillielmus Anglicus, supprior sancti Pauli, et multi alii fideles manus, Harmannus
decanus sancti Petri, Odulphus canonicus ejusdem ecclesie.
3)
Acta sunt hec anno dominice incarnationis M.C. LXIIII, indictione XII, regni domini
4)
5)
Frederici XIII, imperii autem IX, episcopatus domini Godefridi IX .
(Naar een afschrift van A. Buchelius in HS. coll. Booth C. 63. Rijksarchief
Utrecht.)

VII.
Keizer Frederik I neemt de abdij Oudwijk bij Utrecht onder zijne
bescherming en bevrijdt haar van alle heffingen. 1165.
In nomine sancte et individue Trinitatis.
Notum sit sancte ecclesie fidelibus tam futuris quam presentibus, quod ego
Fredericus, Dei gratia Romanorum imperator et semper augustus, pro remediis
anime meae cenobium beati Stephani in suburbio Trajectensi situm in loco, qui
dicitur Oldwijck, cum omnibus appendiciis suis, cultis et incultis, acquisitis et
acquirendis, sub nostra imperiali tuitione susce-

1)
2)
3)
4)
5)

In den druk: Wilhelmus.


In den druk: alii multi.
In den druk ontbreekt domini.
In het handschrift ontbreekt autem.
Deze tijdsbepalingen komen allen uit: het 13e jaar van Frederik I's regeering begint 9 Maart
1164, het 10e jaar van zijn keizerschap 18 Juni 1164, het 9e jaar van bisschop Godefrid voor
31 Juli (denkelijk voor 14 Mei) 1164. De oorkonde is dus gegeven tusschen 9 Maart en 14
Mei (18 Juni) 1164.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

218
pimus, ut, si quis ausu temerario bona prefati cenobii invaserit, nostram offensam
se incurrisse sentiat.
Concedimus etiam eundem locum liberum esse ab omni exactione sive collecta,
ut Domino inibi famulantes securius vivant et nostri memoriam frequentius in
quotidianis orationibus faciant.
Ut autem haec rata et inconcussa permaneant, paginam hanc scribi et sigilli nostri
fecimus impressione confirmari.
1)
Acta sunt hec anno incarnationis dominice MCXLV , regni nostri XIIII, imperii
decima indictione etc.
(Naar een afschrift van A. Buchelius in HS. coll. Booth C. 63. Rijksarchief
Utrecht.)

VIII.
Het kapittel van St. Salvator te Utrecht geeft in erfpacht aan Lambert
van der A en zijnen erfgenaam den tiend, den tins en het gerecht van
2)
een stuk land te Eiteren. (1165-1169 .)
In nomine Patris et Filii et Spiritus sancti, amen.
Pusillus grex sancti Salvatoris in Trajecto omnibus in Christo pie viventibus
salutem. Notum facimus scripto presentibus et absentibus conventionis modum,
quem cum Lamberto de A inivimus.

1)

2)

Lees: 1165. Het veertiende jaar van de regeering van Frederik I begint 9 Maart 1165, het
tiende van zijn imperium 18 Juni 1164; doch dit laatste wordt ook in andere oorkonden wel
eens een jaar te weinig berekend.
Deze datum is berekend naar aanleiding van de hierna vermelde jaartallen over de vermelding
der getuigen. Brom's Regestenlijst zegt: 1164-1169; ik weet echter niet, op welken grond.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

219
Est quedam terra in territorio ville, que dicitur Eiteren, sita inter viam, que dicitur
Utweg, et inter locum, qui dicitur Hesewiger-sithwinde, cujus decima, tributum et
1)
justicia nostro juri respondent . Hec omnia ibidem nostre potestati attinentia predicto
Lamberto singulis annis pro X solidis, ab ipso quamdiu vivit in natale sancti Martini
solvendis, in pacto permisimus. Postquam vero ab hac vita decesserit, heres ipsius
pro eodem beneficio sibi in pacto relinquendo dimidiam marcam capitulo nostro
annuo jure ministrabit. Si vero prefatus Lambertus vel heres ipsius de prefato pacto
censum die determinato non persolverit, ipsa censualis possessio in usum fratrum
sancti Salvatoris libere et absque ulla contradictione redibit. Hanc itaque
conventionem ipsi et posteris suis, exhibito nobis annuatim pacti nostri debito, quasi
hereditaria successione ratam tenebimus.
2)
De domo sancti Martini testes aderant: decanus Arnoldus , magister Heinricus,
3)
prepositus Embricensis Thidericus .
4)
De ecclesia sancti Johannis: decanus Cunradus , magister Walterus, Gozuinus,
Jacobus, Godeschalcus.
5)
De sancto Petro: decanus Heremannus , Lutbertus, Luidolfus.
De sancta Maria: Paridanus, Walterus, Hugo.
Laici aderant: Giselbertus Haveze, de A Ilias,

1)

2)
3)
4)
5)

Bedoeld worden de bona de Merloe in het kerspel van Yselstein, vermeld en omschreven
in een charter van 1350, gedrukt: Codex dipl. Neerl. 2e S. IV 2. p. 108. Vgl. ook: De Geer,
Bijdragen. p. 56, 362.
Vermeld 1165-1169.
Vermeld 1148-1172.
Vermeld 1155-1172.
Vermeld 1155-1181.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

220
1)

2)

Walterus , Wilhelmus de Schalcwig , Heinricus et Hugo Ultra-Vech, Hildeboldus,


Hergerus, Luidolfus, Riquinus.
(Naar het oorspronkelijke charter in het Nassausche domeinarchief, fol.
o

2009 N . 1. Alg. rijksarchief.)

IX.
Aanteekeningen over de wijding van de kerk en de altaren der abdij
Oudwijk bij Utrecht. 1173.
Anno Domini 1173 ecclesia, a Wilhelmo de Vorne et uxore fundata, a tribus episcopis
in magna gloria VIII Kal. Aug. dedicata est a domino Godefrido, a domino Martino
3)
cardinali episcopo Tusculano et a domino Reymondo Hiporiensi episcopo.
Ipso die fundator ecclesie mansum obtulit, cujus situs est juxta Marre.
Nam ipse dominus Godefridus princepale altare dedicavit 8 Kal. Aug., episcopatus
4)
sui anno XVIIII , in quo et condidit relliquias has: de sepulcro beate Marie, de cruce
beati Andree apostoli, sanctorum Philippi et Jacobi, Urbani pape et martyris.
Dominus autem Martinus consecravit altare in sinistra parte, in quo et condidit
relliquias Timothei apostoli, Richardi regis et confessoris Mauritii et sociorum ejus,
de 11000 virginum.

1)
2)
3)
4)

In 1156 worden vermeld Walterus de A en Albero de A, in 1159 Galterus de A en zijn zoon


Helyas.
Vermeld 1165-1186.
Het handschrift heeft hier Reumondo, doch later Reymundus. Bedoeld is Raimond, bisschop
van Ivrea.
Lees: XVIII.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

221
Dominus vero Reymundus consecravit altare in dextra parte, in quo recondidit
relliquias Pontiani martyris, Urbani pape martyris, Crisanti et Darie martyrum.
(Naar een afschrift van A. Buchelius in HS. coll. Booth C. 63. Rijksarchief
Utrecht.)

X.
Aanteekeningen over verschillende giften aan de abdij Oudwijk ter
gelegenheid van de wijding der kerk. (1173.)
Wilhelmus, fundator et edificator hujus ecclesie, in die dedicationis ejusdem ecclesie
obtulit mansum unum, cujus situs est prope Marre versus Rhenum, constituitque,
quatenus de eodem manso in vigilia et in die dedicationis ipsius templi sororibus
laute ministretur et in anniversario ipsius Wilhelmi similiter inde serviatur.
Contulit etiam idem Guilhelmus huic loco aream unam et domum in Veteri
1)
cymiterio , que solvit 6 uncias, constituitque, ut de duabus unciis in anniversario
fratris sui Walonis et de 2 in anniversario domini Everhardi sororibus serviatur;
reliquas duas ecclesie beati Martini dedit.
Idem pie memorie Guilhelmus cum filia sua Hatwyga, que se monialem in hoc
2)
loco fecit, 40 talenta dedit, de quibus terras in Horstwerde emit, et

1)
2)

Zeker de straat Oud-kerkhof te Utrecht.


Lees: Oostwerde, d.i. Oostwaard in de gemeente Zuilen. Wel bestond er reeds van ouds een
Horstweerd (Teg. staat v. Utrecht. II p. 127); maar in latere stukken van Oudwijk komt nooit
deze, steeds de Oostwaard voor, reeds in 1217 en nog in 1400.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

222
quatuor jurnalia juxta claustrum et 6 jugera in Altwyca, que a Gerardo nepote pro 6
marcis in vadimonio habuit, ita duntaxat, si Gerardus sex marcas dederit, agros
suos ipse recipiat et eisdem 6 marcis alia comparetur terra.
(Naar een afschrift van A. Buchelius in HS. coll. Booth C. 63. Rijksarchief
Utrecht.)

XI.
Bisschop Godefrid bevestigt den verkoop als allodiaal goed van eene
hoeve land te Oudwijk, leengoed der Domproosdij, aan de abdij Oudwijk
door Volfram van Bernevelde. 1174.
1)

In nomine sancte et individue Trinitatis.


2)
Ego Godefridus Dei gratia Trajectensis episcopus. Pietatis officium est et aequitati
3)
consentaneum ecclesias singulas in thenamentis , que justo titulo et bona fide
4)
possident, usquequam munire et in testimonio veritatis, ubi necesse est, eis non
5)
deesse. Transeat igitur innocentia universorum, quod Volframus de Bernevelde
unum mansum terre, cujus situs in Altwijck et quem tam ipse quam antecessores
sui in feodum a preposito Majore tenuisse dinos-

1)
2)
3)
4)
5)

In het handschrift: sancte summe.


In het handschrift: aequitate.
Zie over tenamentum, tenementum, teneamentum: Ducange i.v. tenere.
Misschien is te lezen usquequaque in de beteekenis van altijd of overal.
Voor het woord innocentia, dat hier geen zin heeft, zal wellicht te lezen zijn: in notitiam.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

223
cuntur, per nostram concessionem ac per manum ejusdem prepositi ecclesie sancti
Stephani de Oltwijck cum omnibus pertinentiis et usufructibus in perpetuum
1)
possidendum pro sexaginta libris denarii vendidit.
Ut autem prepositus in hanc venditionem consentiret, ne jus ipsius in aliquo
lederetur, idem Volframus de propria hereditate in duplum feodum restituit et duos
mansos terre apud Amersfordiam assignatos in ecclesiam sancti Martini, jure feodali
tenendos, transtulit.
Nos itaque autoritate Dei omnipotentis et beati Petri ac nostra precipimus et sub
anathematis districtione inhibemus, ne quis hoc factum in irritum ducere presumat.
Ad hujus rei communitionem hoc factum scripto commendavimus et sigilli nostri
impressione propter malorum importunitatem presentem cedulam roboramus. Et
testes, qui interfuerunt, annotari fecimus.
Testes: Simon major prepositus, Arnoldus majoris ecclesie decanus, Lambertus
prepositus sancti Bonifacii, Balduinus prepositus sancte Marie, Gezelinus camerarius.
Liberi: Florentius comes de Hollandia, Wilhelmus comes de Pule, Henricus comes
de Malsen, Otto de Malberch.
Ministeriales: Gosuinus de Haldolle, Jacobus de Odenhoef, Walterus, Gerardus,
Albertus et alii multi.
2)
Acta sunt hec Trajecti anno dominice incarnationis MCLXXIII , indictione VII, VI
Idus Septembris, anno

1)
2)

In plaats van denarii zal wel moeten gelezen worden: denariorum.


Lees: 1174, in welk jaar de indictie VII is. Het 23ste jaar der regeering van Frederik I begint
op 9 Maart 1174, het 19de jaar van zijn imperium op 18 Juni 1173. Ook bij deze oorkonde
blijkt de annus imperii dus n jaar te laag. Het 19de jaar van bisschop Godefrid begint in
1174.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

224
regni domini Frederici imperatoris XXIII, imperii vero XVIIII, anno episcopatus domini
1)
Godefridi XVIIII, ipso regente sedem hujus civitatis feliciter, amen.
(Naar een afschrift van A. Buchelius in HS. coll. Booth C. 63. Rijksarchief
Utrecht.)

XII.
Bisschop Godefrid verklaart de voogdij der abdij Oudwijk op zich te
nemen, bevestigt haar in het bezit harer goederen en geeft haar het
recht, om hare eigene abdissen te kiezen, terwijl hij tevens de stichting
en dotatie der abdij in 1135 verhaalt. 1174.
In nomine sancte et individue Trinitatis.
Ego Godefridus, Dei gratia Trajectensis ecclesie episcopus, considerans, quod
ecclesias fundare, fundatas dotare, dotatas contra improbos tueri ad cultum Dei
pertinent, monasterium sancte Marie sanctique Stephani in Altwijc cum suis
2)
pertinentiis in protectione mea suscepi et ejus advocatus esse statui, idem
successoribus meis imponens, quatenus ipsi in propriis personis ejusdem loci
3)
venerandi advocati sic existant, ut advocatiae curam in nullum trans-

1)
2)
3)

Dit woord ontbreekt in het handschrift.


Het handschrift heeft: suscipi.
Het handschrift heeft: advocatus; men kan ook lezen advocati.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

225
ferant, sed tanquam jugum Domini in suis humeris ad honorem Dei perferant.
Eidem etiam ecclesie sub anathemate firmavi universa bona, quae possidet vel
1)
in posterum justo titulo possessura est , ut si quis in abbatissam vel in fratres vel
in sorores vel in servos vel in ancillas vel in res mobiles seu immobiles manum aut
2)
consilium in malum immiserit, anathema sit et ab omni communione fidelium, donec
resipiscat, habeatur alienus.
Adjeci insuper, ut in ea libertate fratres et sorores illius loci consistant, quod nullum
obedientie vel famulatus respectum habeant, nisi duntaxat ad Deum et ad me
3)
meosque successores, quodque liberam post discessum abbatisse sue habeant
secundum timorem Dei et regulam sancti Benedicti consiliumque Deum timentium
electionem in perpetuum.
Ut autem omnia hec rata persistant, in testimonium facti presentem cedulam
proprio sigillo impressi et, qualiter et a quibus predicta domus fundata est et meo
tempore dotata, subscribi feci, sicut sequens litera legentibus eam manifestis titulis
declarat:
a4)

Anno dominice incarnationis MCXXXV, indictione VI , domina Mechtildis


castellana in proprio fundo claustrum istud posuit; tres mansos in Altene dedit,
quibus locum istum dotavit; duos etiam mansos in campo, qui vulgo Vene dicitur,
tribuit. Otto castellanus, filius ejusdem, quinque mansos et octo agros juxta Alxemer
et mansum unum ac quattuor agros

1)
2)
3)
4)

Voor possidebit.
Het handschrift heeft: communioni.
In plaats van quodque heeft het handschrift que.
In 1135 is de indictie 13.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

226
1)

in Habtewolck huic loco dedit, 4 etiam mansos cultos in Vene.


2)
Etiam ista possidet: juxta Vehit dimidium mansum, item in Halten dimidium
3)
4)
mansum, in villa Emetenhert duo mansi , in Fletene dimidium mansum, juxta
5)
Novum Renum 4 jugera, in Breclewelt dimidium mansum, item dimidium mansum
in Mi, et in Marsebroeck duo mansi, in Marsen unus mansus, in Marsenveen duo
6)
mansi, in Horstwerden duo mansi et dimidius, in Altwick duo mansi, item in
6)
Horstwerden tria jugera.
Memento mei, Deus meus, in bonum et ne auferas miserationes tuas a me, et
hanc congregationem in Altwick cum omnibus suis secundum misericordiam tuam
7)
in perpetuum protege. Et si qui diminuerint ex his, que subscripta sunt, vel laesionem
aliquam fecerint aut violentiam loco isto intulerint, diminuat Deus dies eorum et
deleantur de libro viventium, parsque eorum sit cum Dathan et Abyron, et terra
absorbeat vivos. Amen, fiat, fiat!
Testes igitur horum hi sunt:
Simon majoris ecclesie prepositus et Arnoldus decanus ipsius.
Lambertus prepositus sancti Bonifacii et Rudolphus decanus ipsius.

1)
2)
3)
4)
5)
6)
6)
7)

Lees Habkewolde of Abekewolde, d.i. Abcoude. Het voorafgaande Alxemer zal wel
Aalsmeer zijn.
d.i. de Vecht.
Lees: Emecenkerc (Heemskerk)?
Hier en ook later wordt de eerste naamval gebruikt, waar men den vierden verwacht.
Lees: Bredevelt (onder Woerden). Het voorafgaande Fletene staat wel voor Flutene, d.i.
Vleuten.
Lees: Oostwerde, d.i. Oostwaard onder Zuilen.
Lees: Oostwerde, d.i. Oostwaard onder Zuilen.
Het handschrift heeft: diminuerunt.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

227
Balduinus prepositus sancte Marie et Gezelinus camerarius, decanus ipsius.
Godefridus prepositus sancti Petri ac Hermannus decanus ipsius.
Albertus prepositus sancti Joannis.
1)
Hildefridus abbas sancti Pauli, ac Mauritius prior ipsius.
Remigius abbas in Oistbroeck, et Conradus prior ipsius.
2)
Magister Daniel. Magister Godefridus . Walterus capellanus.
Gerardus comes de Gelre. Henricus comes de Malsen. Wilhelmus comes de
Pule. Gerlagus de Renen.
Ministeriales: Gerardus et Albertus ejus filius, Helias villicus et Godefridus ejus
filius, Guilhelmus de Vorne, Gerardus filius ejus, Gosewinus, Wilhelmus de
3)
Schalckwijck, Jacobus et alii multi.
Acta sunt autem hec Trajecti anno dominice incarnationis MCLXXIIII, indictione
a

VII , regnante glorioso imperatore Frederico, anno regni ejus XXIII, imperii autem
XVIII, anno vero episcopatus domini Godefridi XVIIII, ipso regente sedem hujus
civitatis feliciter. Amen.
(Naar een afschrift van A. Buchelius in HS. coll. Booth C. 63. Rijksarchief
4)
Utrecht .)

1)
2)
3)
4)

Lees: Hildebrandus, die als abt van St. Paulus voorkomt van 1169-1188.
Het handschrift heeft: Gadefridus.
Het handschrift heeft: Jacobi.
Boven het afschrift staat: Ex libro antiquo in pergameno scripto.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

228

Supplement.
Het Domkapittel van Luik doet aan de vijf Utrechtsche kapittelen
mededeeling van de zekerheid, die de bisschop van Luik volgens recht
en gewoonte stellen moet, wanneer hij een kasteel, door een zijner
vasallen gebouwd, opeischt ter verdediging zijner diocese. (Zonder
1)
jaar .)
Domini et amici carissimi. Receptis vestris amicabilibus litteris et questione in eis
inclusa, continente, quam caucionem episcopus facere tenetur de iure vel patrie
consuetudine vasallo pro castro ipsius vasalli, constructo dicti vasalli sumptibus,
2)
quod ab episcopo (optinet in feudum ), si episcopus petat dictum

1)

Mr. P.H. was van meening, dat dit stuk, - in Brom's Regestenlijst onder N . 293 opgenomen
op het jaar 1120, alleen omdat op dit jaar een dergelijk advies van het Keulsche Domkapittel
o

2)

vermeld werd onder N . 292 - veel jonger was dan de 12e eeuw. Hij grondde dit gevoelen
voornamelijk op het niet vermelden van den Luikschen Domproost, die dus reeds buiten het
kapittel moest gesteld zijn; terwijl hij zelfs gistte, dat het noemen van den vicedeken kon
wijzen op eene neiging, om ook den deken zelf reeds daarbuiten te stellen. Het laatste
argument scheen mij niet afdoend, daar - afgezien van de vraag, of dergelijke neiging zal
bestaan hebben, - de vicedeken natuurlijk altijd vermeld werd, wanneer het dekanaat tijdelijk
vaceerde. Ik houd zijn gevoelen voor juist, ook om eene andere reden; de brief betreft gewis
een zoogenaamd open huis van het Sticht, en hoewel dergelijke huizen reeds vroeger nu
en dan vermeld worden, schijnen ze echter eerst in de 14e eeuw talrijk geworden te zijn.
Indien de brief uit dezen tijd dagteekent, verklaart zich ook zijne opneming in het ongeveer
uit dezen tijd dateerende necrologium goed; terwijl het niet zeer aannemelijk is, dat een
dergelijk stuk meer dan twee eeuwen zou bewaard gebleven zijn.
Deze drie onmisbare woorden ontbreken in het handschrift, doch kunnen aangevuld worden
uit de inhoudsopgave in het begin daarvan: Littera capituli ecclesie Leodiensis, quam
caucionem episcopus facere tenetur de jure vel de consuetudine patrie vasallo pro castro
ipsius vasalli, constructo ipsius vasalli sumptibus, quod ab ipso optinet in feudum.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

229
castrum ab ipso vasallo pro sue dyocesis defensione, dicto vasallo se ad hoc paratum
mediante caucione prestita offerente. Premissaque qualibet amicabili promptitudine
in hiis et aliis quibuscumque, vestre peticioni super hoc quantum in nobis est
respondemus, quod quid est de jure in talibus faciendum scire poteritis a jurisperitis,
per vos super hoc consulendis. Sed quantum ad consuetudinem patrie Leodiensis
1)
complaceat vobis scire, quod in hujusmodi casu illud, quod sequitur, debere fieri
2)
credimus , videlicet quod primo deberent ostendere domino episcopo vel suis pro
eo castrum et omnia bona et munitiones in eo existentes et legitime estimari, ad
finem quod homines et persone, quos dominus episcopus in castro poneret, si qui
ex ipsis vastarent vel consumerent aut per eorum culpam aliquid perderetur, dominus
3)
episcopus ad restitucionem tenetur, dicto suo vasallo de talibus faciendam . Si
eciam dicti homines in dicto castro sic positi aliqua bona in campis seu villis aut ortis
dicto castro raperent, colligerent aut expenderent aut aliqua dicti castri edificia
destruerent, dominus eciam episcopus ad talium restitucionem dicto vasallo, ac aliis
4)
personis dampna hujusmodi sustinentibus, tenetur. Et (de ) hujusmodi castro ac
aliis predictis restituendis dominus episcopus vasallo suo secundum estimacionem
hujusmodi deberet competentem prestare caucionem, prout et secundum quod
considerari posset rationabi-

1)
2)
3)
4)

Het handschrift heeft: casum.


Het handschrift heeft: credemus.
Het handschrift heeft: faciendi.
In het handschrift ontbreekt dit woord.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

230
liter et perpendi per probos homines, habentes usum et noticiam in talibus non
suspectos. Et super tali caucione seu convencione fierent littere obligatorie cum
obligacione ipsius domini episcopi et suorum dicteque sue ecclesie bonorum, sigillo
dicti domini episcopi sigillande unacum sigillo nostri maioris, per quod tamquam per
dominum transfeudalis caucio hujusmodi seu obligacio esset confirmata. Sed si
hostes, ad seu circa dictum castrum advenientes, ipsum castrum in toto vel in parte
diruerent seu dampna aliqua in villis domibus ortis campis et bonis predictis
quoquomodo inferrent, dominus episcopus ad talia restituenda minime tenetur,
postquam in dicto castro posuisset homines, qui ad defensionem patrie sue ac dicti
loci sua corpora periculo in hoc supponerent atque vitas; hoc tamen in premissorum
singulis attento, quod fraus dolus et quecumque decepcionis species in hiis omnibus
reici deberent et bona fides plenaria observari. Posset eciam dominus episcopus
caucionem idoneam fidejussoriam prestare vasallo super premissis, si alius pretactus
caucionis modus non prestaretur. Altissimus vos in sua gracia custodiat nunc et
semper. Scriptum Leodii mensis Junii die XX, hora completorii.
Vicedecanus et capitulum Leodienses viris venerabilibus et discretis, amicis nostris
karissimis, dominis Maioris, sancti Salvatoris, sancti Petri, sancti Johannis et sancte
Marie Trajectensium ecclesiarum prelatis et capitulis.
(Naar een afschrift voorin het necrologium van het kapittel van St. Salvator,
fol. 4 vs.)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

231
den

Brief over een op den 17 November 1572 te Delft gehouden


vergadering van de Staten van Holland,
Medegedeeld door Dr. L.A. Kesper.
1)

De brief , dien de lezer hierachter vindt afgedrukt, is aan de burgemeesters van


Gouda geschreven door Dirk Jansz. Lonck, gedeputeerde ter in het midden van
November 1572 te Delft gehouden Statenvergadering en bevat klachten over het
zonderlinge gedrag van zijn medegedeputeerde Dirk Hoensz., die op een gegeven
oogenblik weigerde aan de verdere beraadslagingen deel te nemen en zich dagen
lang schuil hield, zonder dat men wist, waar hij was.
Het waren dus zeker geen alledaagsche mededee-

1)

Ik vond dien, in het Archief der Gemeente Gouda, in een portefeuille met willekeurig
bijeengevoegde stukken, dus niet in de door Dr. N. Japikse bij diens ook te Gouda ingesteld
onderzoek naar ongedrukte resolutin der Staten doorzochte portefeuilles met ingekomen
stukken. Het stuk, een handschrift in folio, heeft geleden door het uitsteken der randen buiten
de portefeuille. Vandaar de lacunes.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

232
lingen, die Lonck hier te doen had aan de regeering der stad, die hem afvaardigde.
De houding van Hoensz. had in de Staten een groote opschudding verwekt en Lonck
zelf was natuurlijk ten zeerste onder den indruk van het gebeurde. Vandaar dat de
brief, zoo spoedig mogelijk na het gebeurde geschreven, zich kenmerkt door die
bijzondere uitvoerigheid, die eigen is aan alle mededeelingen van pas doorleefde,
eenigszins schokkende gebeurtenissen.
Misschien ligt juist in die uitvoerigheid, meer nog dan in de medegedeelde feiten
zelf, de eigenlijke waarde van den brief. Daar Lonck zijn regeering de ware toedracht
van zaken eens recht goed voor oogen wilde stellen, bevat de brief allerlei kleine,
voor de kennis van dien tijd niet onbelangrijke bijzonderheden, die men elders niet
licht zal aantreffen.
Hoe het zij, de schaarschheid van berichten omtrent wat er, na de eerste
vergaderingen in Juli, in de Staten van Holland is voorgevallen wettigt reeds de
uitgave van den brief, welks inhoud ik thans, voorzoover de Goudsche
1)
2)
vroedschaps-resolutin en enkele andere bescheiden mij daartoe in staat stelden,
eenigszins nader wensch toe te lichten.
sten

Toen op den 21
Juni 1572 Jonkheer Adriaan van Swieten in den naam van den
Prins Gouda bezet had, voelde de Goudsche vroedschap zich als een overwonnene,
die zich in den nieuwen stand

1)

2)

Er bestaan van deze resolutin, ook uit dezen tijd, twee exemplaren, nl. de minuut en het net.
Resolutin, alln in de minuut voorkomende, zal ik als minuut-vroedschaps-resolutin
citeeren.
Hiertoe behoort vooral de merkwaardige concept-rekening betreffende de uitgaven, die Gouda
zich in de jaren 1572-1574 voor de gemeene saecke getroost heeft.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

233
van zaken zoo goed mogelijk moest trachten te schikken. Niet van die vroedschap
toch was de omzetting uitgegaan; trots ook haar hevig verzet tegen den tienden
penning en ook haar afkeer van alle geloofsvervolging miste zij den noodigen
revolutionnairen zin, om uit eigen beweging de zijde van den Prins te kiezen en was
zij ook nog te veel aan het oude geloof gehecht, om niet angstig terug te deinzen
voor de mogelijkheid, dat de vrijheid van religie ten slotte alleen aan de Calvinisten
zou ten goede komen.
Intusschen, de vroedschap had den eed van trouw aan den Prins moeten doen
en over het geheel bleek zij meegaande en paste zij zich, als correcte regeering,
aan de nieuwe omstandigheden aan. Maar twee zaken waren er, waarin zij van
geen toegeven weten wilde. De eerste, verreweg de belangrijkste zaak, betrof de
religie. Hevig en hardnekkig was de strijd, dien zij voerde, toen de bij de overgave
bedongen liberteyt van religie van overwedersijden inderdaad een ijdel woord bleek
te zullen worden.
1)
Over deze religie-kwestie, waarover wij indertijd elders eenige bijzonderheden
hebben medegedeeld, wordt in den brief niet gesproken. Wl echter over de andere
zaak, die voortdurend tot allerlei conflicten aanleiding gaf: het onderhoud der in
Gouda gelegde garnizoenen.
Daar 't nu juist deze kwestie is, die 't eigenlijke middelpunt vormt van den inhoud
van den brief, zal ik haar 't eerst en tevens eenigszins breedvoerig bespreken.

1)

In de Bijdragen voor Vad. Gesch. en Oudhk., vierde reeks deel II bl. 391 vlg.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

234
Dat na de omzetting in Gouda garnizoen moest worden gelegd voor de defentie
ende bewaringhe der stede, begrepen n de vroedschap n de burgerij, die beiden
zich dan ook gewillig betoonden in datgene, wat Van Swieten voor dit doel van hen
eischte.
Maar al heel spoedig trok 't eene vendel na 't andere Gouda binnen en werd de
stad met het onderhoud van veel meer soldaten belast, dan voor de verdediging
der stad noodig was. In 't begin van Augustus lagen er 700 soldaten en nog dagelijks
1)
vermeerderde dit aantal .
Al die soldaten moesten onderhouden en, waar dit noodig was, ook gehuisvest
worden door de burgers, die naar gelang van hun vermogen voor een of twee
soldaten (of een meerdere) te zorgen hadden. Welke groote uitgaven dit onderhoud
van de burgerij vorderde, is licht te begrijpen. En waren 't nu alleen maar die soldaten
zelf, maar al die manschappen, van den hopman af tot den minsten knecht toe,
hadden, zoo zij getrouwd waren, de gewoonte hun vrouwen en kinderen mede naar
2)
de plaats van hun garnizoen te nemen , en zoo leefden ook de huisgezinnen min
3)
of meer op kosten van de burgerij .

1)

2)
3)

Zie vroedschaps-resolutie van 6 Aug. 1572. Er was een oogenblik geweest, nl. van 16-23
Juli, dat dit aantal zelfs ruim 950 bedroeg. Docb dit groote getal was abnormaal en slechts
het gevolg van toevallige opeenhooping van elkaar afwisselende vendels. Het getal soldaten
kan men, voor sommige oogenblikken althans, vrij nauwkeurig opmaken uit de verschillende
posten in de conceptrekening, die op het onderhoud der vendels betrekking hebben. Jammer
genoeg ontbreekt daar bij n vendel de anders steeds voorkomende opgave der data van
komst en vertrek.
Zie vroedschaps-resolutie van 6 Augustus 1572 en de conceptrekening passim.
Vrouwen en kinderen kwamen veelal juist tegen etenstijd hunne mannen en vaders opzoeken.
In de concept-rekening staat ergens, dat het onderhoud der soldaten den burgers zwaarder
viel mitsdijn wijff ende kinderen mede quamen eten.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

235
Daarbij kwam nog dat meerderen zoowel als minderen in den regel hooge eischen
1)
stelden en de burgers op allerlei manieren afpersten .
Geen wonder, dat de burgerij, toch reeds door allerlei andere buitengewone
belastingen gedrukt, klacht op klacht begon te uiten en de vroedschap op middelen
zon, om de burgers van den last dier soldaten te bevrijden. Een der eerste
maatregelen, die zij wilde toepassen, bestond hierin, dat zij althans n vendel niet
bij de burgers ingekwartierd zou laten, doch dit, tegen betaling van soldij, op eigen
kosten zou doen leven. Inderdaad werd een vendel - dat van Hopman Beest - van
de burgers weggehaald, maar toen de stedelijke regeering daarop bij diezelfde
burgers om geld kwam vragen voor de te betalen soldij, werden zij daartoe weinig
bereid gevonden. Het gevolg was, dat de soldaten van het genoemde vendel slechts
door beloften van betaling rustig konden gehouden worden en inmiddels toch weer,
2)
thans in den vorm van het maken van schulden, op kosten der burgers leefden .

1)

2)

De Heeren Hoplieden eischten bijv. wijn aan tafel - en niet een enkel glaasje! Teekenend in
dit opzicht is het feit, dat een lid van de vroedschap van de stedelijke regeering geldelijke
vergoeding eischte voor den velen wijn, die een bij hem ingekwartierd hopman opgedronken
had. Zie minuut-vroedschaps-resolutie - klachten over den toenmaligen toestand werden zoo
min mogelijk in het net-exemplaar opgeteekend - van 8 Augustus. In het algemeen was 't den
burgers steeds een ergernis, dat zij de soldaten moesten traicteeren naer hoeren appetite.
Zie voor dit alles vooral de concept-rekening. Daar al de bijzonderheden, die ik verder omtrent
't aantal soldaten, de kosten van hun onderhoud enz. zal mededeelen, hoofdzakelijk aan die
rekening ontleend zijn, zal ik deze verder maar niet aanhalen,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

236
den

Die toestand werd onhoudbaar en daarom besloot de vroedschap op den 6


Augustus een deputatie naar Van Swieten te zenden met de opdracht, om met hem
een zeker contract te maken aangaande het getal soldaten, waarmede Gouda
voortaan belast zou blijven, een opdracht, die natuurlijk ten doel had het getal
soldaten belangrijk te verminderen. Maar de burgemeesters, die begrepen, dat niet
Van Swieten, maar Lumey eigenlijk hier de man was, wendden zich zonder
voorkennis van de vroedschap rechtstreeks tot Lumey en verzochten, dat het aldaar
1)
zeer gehate vendel van Hans Bever uit Gouda zou mogen vertrekken . Het verzoek
werd ingewilligd en na eenige vruchtelooze pogingen, om nog een soort afkoopsom
te verkrijgen, vertrok het bedoelde vendel, dat uit 350 man bestond en naar raming
van de stedelijke regeering aan de burgerij, voor een verblijf van ongeveer een
maand, de som van ruim f 4680 gekost had.
Doch met het vertrek van dit ne vendel was noch de burgerij noch de vroedschap
tevreden. Er was nog altijd 't vendel van Hopman Beest, uit 215 man bestaande,
dat thans, slecht betaald als 't werd, niet alleen voor de burgers, die maar altijd aan
't borgen moesten blijven, een last was maar ook gevaar voor de rust in de stad
opleverde. En nu besloot de vroedschap wel opnieuw deze soldaten geheel op
eigen kosten te laten leven, maar 't bleef bij het oude: het geld van het zoogenaamde
sol-

1)

Zie vroedschaps-resolutie van 16 Augustus 1572. De genoemde hopman wordt meestal


aangeduid met den naam van Hopman Hans Bever uit Trier. In plaats van Bever vond ik
ook Bijber en Beveren.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

237
1)

2)

datenkohier kwam zeer slecht binnen en het aantal restanten bleef groot .
De vroedschap intusschen zat voor een groote moeilijkheid. Tegen dwangmiddelen
- het remedie van justicie, zooals de vroedschap zich uitdrukte - om de gelden van
het soldatenkohier geind te krijgen, zag zij op, waarschijnlijk, omdat zij zelve overtuigd
was, dat de burgers al meer dan genoeg aan al die soldaten hadden ten koste
gelegd. En toch kon de som van ongeveer f 2000, die maandelijks voor de soldaten
zou moeten worden uitgegeven, natuurlijk slechts door middel van een speciaal
daarvoor geheven belasting worden bijeengebracht.
Niet meer dan natuurlijk was 't dus, dat de vroedschap zich bij de Staten ging
beklagen, en, toen klagen niet meer baatte, de meening begon voor te staan, dat
't niet meer dan billijk was, dat 't gemeene land het onderhoud dier soldaten
3)
betaalde .
In den regel lichtte de vroedschap deze meening toe door verwijzing naar de
armoede der ingesetenen, die een betaling der soldaten onmogelijk maakte, doch
niet zelden heeft 't den schijn, dat de vroedschap zich in deze zaak tegelijk ook op
meer principieel standpunt plaatste en van oordeel was, dat Gouda niet verplicht
was, om zich de extra-belasting van een onnoodig groot garnizoen te laten
welgevallen. Maar consequent was de vroedschap bij 't innemen van dit standpunt
niet; de vraag of het thans in Gouda aanwezige garnizoen te groot was voor de

1)
2)
3)

Van een afzonderlijk quohier der soldaeten leest men in een minuut-vroedschaps-resolutie
van 29 Augustus 1572.
Zie vroedschaps-resolutie van 25 Augustus 1572.
Zie de vroedschaps-resolutin van 14 Augustus en 29 Augustus 1572..

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

238
verdediging der stad, werd door haar in 't geheel niet gesteld. 't Hoofdpunt was en
bleef dus de onmogelijkheid, om het onderhoud der soldaten langer te bekostigen,
en dit argument werd dan ook aangevoerd, toen men voor de eerste maal de boven
aangeduide meening tegenover de Staten uitsprak.
sten

Toen op den 31
Augustus en volgende dagen de Staten te Haarlem zouden
vergaderen, kregen de gedeputeerden, die voor Gouda deze vergadering zouden
bijwonen, den last, om den Staten aan te dienen, dat de soldaten alhier liggende
betaelt behoeren te werden bij tgemeenlandt, soet deser stede ende darme
1)
ingesetenen nyet mogelick en es deselve betaelinghe te vervallen .
De gedeputeerden hadden geen succes en Gouda bleef voor het onderhoud der
soldaten aansprakelijk.
Intusschen begonnen de soldaten, die zoo goed als geen betaling kregen, hoe
langer hoe onrustiger te worden, om ten slotte aan het muiten te gaan. Z ernstig
werd eindelijk de toestand, dat men erover dacht, om zich rechtstreeks tot den Prins
2)
te wenden met het verzoek om, ook op deze zaak, ordre te stellen . Men liet echter
dit plan varen, toen de burgerij, door het gewelddadig optreden der soldaten ten
zeerste verschrikt, ten slotte althans zooveel geld opbracht, dat de soldaten door
het betalen van telkens kleine bedragen eenigszins tevreden konden worden gesteld.
Maar 't ongeluk vervolgde Gouda. Het beleg van Schoonhoven bracht weldra tal
van gekwetsten in Gouda, wier verpleging ook al weer groote uitgaven

1)
2)

Zie vroedschaps-resolutie van 29 Augustus 1572.


Zie vroedschaps-resolutie van 5 September 1572.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

239
1)

vorderde . Natuurlijk diende de vroedschap ook bij deze gelegenheid bij de Staten
een voorstel in, ten doel hebbende om het onderhoud althans van dze soldaten
op 's lands kosten te doen geschieden - zij deed dit op de in 't begin van October
te Leiden gehouden dagvaart - doch ook ditmaal bereikte de vroedschap haar doel
niet.
Het onderhoud echter van die gewonde soldaten was een zaak van haast geen
belang in vergelijking met het feit, dat in het laatst van October Lumey zelf met een
vendel van ongeveer 700 man zich gedurende een tijd van 13 dagen in Gouda
legerde. Wat de burgers toen geleden hebben door de afpersingen dier soldaten
en door de andere door hen bedreven wandaden, is bekend en meermalen
2)
beschreven . Hier kan ik volstaan met de herinnering aan het feit, dat de burgers
verklaarden, dat zij al de onverwinlicke schaede, gewelt, overlast ende verdriet,
die zij van de soldaten geleden hadden, in soedanighen schijn nyet weder en souden
willen verwachten, om geen goet van de werelt, maer liever de stadt ende haere
goeden verlaeten souden.
Wij haalden deze woorden aan, om goed te doen zien, hoe de burgerij, wier
geduld reeds bijna zoo goed als uitgeput was door den overlast, dien zij gedurende
reeds ongeveer vier maanden van al die soldaten had gehad, thans, na het bezoek
van Lumey's soldaten, ten opzichte van al wat soldaat

1)

2)

Zie vroedschaps-resolutie van 8 October 1572. De vroedschap schijnt eerst een poging
gewaagd te hebben, om de zieke en gekwetste soldaten niet in de stad toe te laten. Althans
Lumey verweet dit de stedelijke regeering. (Zie vroedschaps-resolutie van 17 October 1572).
O.a. door Van Wijn in Bijv. en Aanm. op Wagenaar VI, 99 noot g.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

240
heette gestemd moet zijn geweest. Het verblijf van Lumey en de zijnen had den
burgers niet minder dan f 4000 gekost.
Bij de vroedschap, die, zooals wij zagen, in haar meerderheid nog katholiek was,
had de woede van Lumey's soldaten tegen alles wat nog aan het oude geloof
herinnerde, bovendien nog dit gevolg, dat zij met grootere heftigheid dan voorheen
voor de belangen der katholieken optrad en in het algemeen zich minder in den
nieuwen toestand begon te schikken.
De stemming n van de vroedschap n van de burgerij was er dus thans allerminst
naar, om het eenmaal opgevatte denkbeeld van betaling der soldaten uit 's lands
kas te laten varen.
den

Op den 11 November droeg dan ook de vroedschap aan Dirk Jansz. Lonck
op, om met Dirk Hoensz. zich naar de Statenvergadering te begeven en daar om
een ordonnantie te verzoeken, waarbij bepaald werd, dat de achterstallige zoowel
als de nog te betalen soldij der in Gouda liggende soldaten uit de opbrengst van
den

sten

den 12 en den 100


penning betaald zou worden. Als toelichting tot dit verzoek
zou dienen de onmogelijkheid, om nog langer geld voor die soldaten op te brengen
en een verwijzing naar de groote uitgaven, die de stad zich reeds had getroost.
Tevens werd besloten, dat, zoo de Staten het verzoek niet wilden inwilligen, een
1)
dergelijk verzoek tot den Prins zou worden gericht .

1)

Zie minuut-vroedschaps-resolutie van 11 November 1572. Dat deze resolutie niet in het
net-exemplaar voorkomt, is vreemd. Wel bevat zij in het algemeen ook wel weer een klacht
over de gevolgen van den opstand, maar de zaak werd toch openlijk in de Staten behandeld.
Wellicht heeft men later, nadat het verzoek van Gouda, gelijk wij straks zien zullen, in de
Staten op minder heusche wijze ontvangen was, van deze geheele zaak liever maar geen
officieele vermelding meer willen maken.
De heffing van den 12den penning (van de inkomsten van landerijen) was, gelijk bekend is,
vastgesteld bij ordonnantie van de Staten d.d. 16 Augustus 1572. Tot de heffing van den
100sten penning was eerst onlangs, nl. in het begin van November, door de Staten besloten.
(Verg. vroedschaps-resolutie van 4 November 1572).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

241
De betaling der soldaten kon intusschen niet langer uitgesteld worden en daarom
besloot de vroedschap, zonder op de beslissing van de Staten te wachten, de
den

betaling althans van de achterstallige soldij door den ontvanger van den 12
1)
penning te doen geschieden . Natuurlijk maakte de ontvanger bezwaar en eischte
hij van de burgemeesters in haere prive name een acte van schadeloosstelling.
De burgemeesters waren, toen de vroedschap op haar beurt verklaarde, dat zij hen
zoowel tegenover de Staten als tegenover haar zelf niet aansprakelijk zoude stellen,
bereid den ontvanger de bedoelde acte te verleenen en zoo werd ten slotte 't geld
2)
reeds uit 's lands kas betaald, voordat de Staten 't goedkeurden . Zoo stonden dus
de zaken, toen het meergenoemde verzoek van Gouda op de Staten-vergadering
3)
van 17 November in behandeling kwam.
Welk resultaat deze behandeling toen opleverde, vindt de lezer in den brief zelf
in alle bijzonderheden medegedeeld: het voorstel van de Goudsche afge-

1)
2)
3)

Zie vroedschaps-resolutie van 12 November 1572.


Zie vroedschaps-resolutie van 16 November 1572.
De brief is gedateerd 18 November, welke datum in 1572 op een Dinsdag viel. Daar nu,
blijkens den brief, de vergadering gehouden werd op een Maandag en deze Maandag niet
kan geweest zijn de 10de (want de zaak was toen nog niet eens in de vroedschap besproken)
moet de vergadering op Maandag 17 November gehouden zijn.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

242
vaardigden werd van alle kanten met zulk een storm van verontwaardiging
ontvangen, dat een behoorlijke verdediging onmogelijk bleek.
Toen nu Gouda's voorstel zoo goed als verworpen was, moest er, volgens 't besluit
van de vroedschap, een rekest aan den Prins worden gezonden. Lonck stelde
den

daarvoor een concept op, dat den 19 November bij de vroedschap in behandeling
kwam. Men besloot toen het bedoelde rekest voorloopig nog niet te verzenden,
omdat men vreesde, dat, zoo er ongunstig op beschikt werd, er swaricheyt zou
kunnen ontstaan. Met die swaricheyt werd waarschijnlijk dit bedoeld, dat bij bepaald
verbod om de soldaten uit 's lands kas te betalen de gelegenheid ontnomen zou
worden om voort te gaan met die betaling voorloopig door den ontvanger der
gemeenelandsmiddelen te doen geschieden. Althans tot dit laatste werd in diezelfde
1)
vergadering het besluit genomen .
Nu wij dus den lezer voldoende op de hoogte gesteld hebben van al hetgeen vr
en omstreeks den tijd, dat de brief geschreven werd, in betrekking tot die soldaten
geschied is, komen wij thans tot de vraag, wat toch wel de reden mag zijn geweest
van de zonderlinge houding, die Dirk Hoensz. in de hier bedoelde Statenvergadering
aannam en die zijn medegedeputeerde haast tot wanhoop bracht.
2)
Tot nu toe noemden wij Hoensz. wel een gedeputeerde , maar eigenlijk was hij
dit slechts ten deele. Hij was, hoe vreemd 't ook, vooral met het oog op zijn houding,
moge klinken Raed van sijne

1)
2)

Zie vroedschaps-resolutie van genoemden datum.


Ook in de tresoriersrekening van 1572 worden Lonck en Hoensz. gedeputeerden genoemd.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

243
Excellentie en had hoofdzakelijk als zoodanig de verplichting om de
Statenvergadering bij te wonen. Dit laatste vereischt natuurlijk toelichting.
Men moet dan weten, dat er toenmaals een Raad bestond, of althans
geconstitueerd was, waarvan de leden, uit de edelen en vertegenwoordigers der
verschillende steden op voordracht van de Staten door den Prins gekozen, niet
alleen als afzonderlijk college den Prins ter zijde moesten staan, doch ook de
1)
Statenvergaderingen moesten bijwonen .
Hoensz. was dus reeds als Raad verplicht op de hier bedoelde Statenvergadering
als vertegenwoordiger van de stad Gouda aanwezig te zijn. Maar die verplichting
wees hij van zich af, door te zeggen, dat er tot nu toe van het geheele optreden van
dien Raad nog niets te bemerken was geweest, dat dat alles,

1)

Zie de Commissie van den Prins betreffende de oprichting van dezen Raad d.d. 3 November
1572 bij Kluit, Hist. der Holl. Staatsreg. III bl. 419 en verder den brief. Ter vervanging van
o

Hoensz. werd door de Staten een tweetal opgemaakt, waarop Lonck als N . 2 voorkomt.
Daar er omtrent den hier bedoelden Raad verder weinig bekend is, veroorloof ik mij de daarop
betrekking hebbende vroedschapsresolutie in haar geheel mede te deelen. Zij is van 14
December 1572 en luidt aldus: Ten voorsz. daeghe is volgende tschrijven van de voornoemde
gedeputeerden genomineert meester Pieter van Asperen en Dirck Jansz. Loncq, om n van
hem beyden tot electie van den Prinche van Orangin te wesen Raet van sijnder Excellentie,
dewelcke continueeren representeeren sullen een lidtmaet van de Staten, om mette anderen
Staten in de gemeene landtssaecke te besongeeren. Deze Raad was dus min of meer een
voorlooper van den Raad nevens zijne Excellentie, die in het voorjaar van 1573 werd
opgericht. (Zie o.a. Muller, Staat der Ver. Nederl. blz. 71). De Raetsheeren in den Haghe,
van wie ook in den brief gesproken wordt, zijn natuurlijk de nieuwe leden van het Hof van
Holland. Over hen zullen wij later nog even spreken.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

244
zooals hij zich uitdrukte, noch in treyn niet gebrocht was.
Maar niet alleen tegenover den Prins en de Staten had Hoensz. verplichting, doch
den

ook tegenover de Goudsche vroedschap. Deze toch had op den 11 November


Lonck opgedragen, om te zamen met Hoensz., die dan toch de Statenvergadering
zou moeten bijwonen, aan de Staten het ons bekende verzoek te doen betreffende
de te Gouda liggende soldaten. Hoensz. nu meende eerst, dat zijn verplichting
tegenover de vroedschap vervallen was door zijne opvatting van die tegenover den
Prins en de Staten. Doch later liet hij zich dan toch door Lonck overhalen, om, ter
voldoening aan de hem gegeven opdracht, op de vergadering te komen. Dat nu
Hoensz., toch al schoorvoetend in de vergadering gekomen, onmiddellijk nadat het
voorstel van Gouda op zoo'n ruwe wijze was afgemaakt, de vergadering verliet en
verder niets meer van zich liet hooren, komt ons van zijn standpunt niet geheel
1)
onbegrijpelijk voor .
Het andere punt, dat in de door ons besproken Statenvergadering in behandeling
kwam, had betrekking op de zoogenaamde geannoteerde goederen, waarover wij
thans nog enkele mededeelingen wen-

1)

Hoensz. werd in Juli 1573, bij de omzetting der vroedschap, niet herkozen. Of men hem
toenmaals niet vertrouwde, of dat hij werkelijk zich eenigen tijd van de partij van den opstand
heeft afgescheiden, is niet uit te maken. In elk geval werd hij later weer in genade aangenomen.
Sinds 1575 was hij zelfs meermalen Burgemeester van Gouda. Hendrik Duyst, die zich,
blijkens den brief, evenals Hoensz. aan zijn verplichtingen als Raad had onttrokken, herwon
spoediger het vertrouwen. Reeds in het voorjaar van 1573 werd hij, gelijk bekend is, gekozen
tot lid van den Raad nevens zijne Excellentie. (Zie omtrent Duyst o.a. Wagenaar VI bl. 399.)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

245
schen te doen. De aangelegenheid van de geestelijke goederen en de goederen
der gevluchte en andere de gemeene saecke niet toegedane personen (al welke
goederen later met den algemeenen naam van geannoteerde goederen werden
aangeduid) was eigenlijk reeds geregeld bij de ordonnanties van den Prins van 23
1)
en 25 Augustus 1572 . Zoo was in laatstgenoemde ordonnantie o.a. bepaald, dat
de bedoelde goederen door de magistraten der betreffende steden zouden worden
geannoteerd en dat de vruchten daarvan zouden worden ontvangen door de
rentmeesters der domeinen, die van hun beheer rekening en verantwoording zouden
moeten doen aan een commissie uit de Staten. Doch in vele steden hadden de
gouverneurs f reeds vr het uitvaardigen der zooeven genoemde ordonnantie f
daarna, dus met overtreding daarvan - dit is onzeker - voor het beheer dier goederen
afzonderlijke ontvangers aangesteld, die, zonder dat er van eenige rekening en
verantwoording aan de stedelijke regeeringen of de Staten sprake was, de door
hen ontvangen gelden aan de gouverneurs afdroegen. Wat er op die wijze van die
inkomsten, die volgens de ordonnantie voor de gemeene zaak bestemd waren,
terecht moest komen, is licht te begrijpen. Geen wonder dus, dat de Staten aan een
dergelijken toestand een einde wenschten te maken. Op de in het begin van
November te Haarlem gehouden dagvaart werd dan ook bepaald, dat de stedelijke
regeeringen andere ontvangers zouden aanstellen voor de inkomsten der kloosters
en de goederen van hen, die gevlucht waren, en verder, dat zij lijsten zouden
opmaken van de in

1)

Zie Bor I bl. 290 en 291.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

246
hare steden gelegen bezittingen van inwoners van Utrecht en Amsterdam.
De uitvoering echter van dit besluit leverde natuurlijk voor menige stedelijke
regeering bezwaar op. Waar reeds door de gouverneurs ontvangers waren
aangesteld, stond een benoeming van andere ontvangers gelijk met rechtstreeks
optreden tegen die gouverneurs, van wie de stedelijke regeeringen toch in vele
opzichten zoo afhankelijk waren. Zoo had bijv. in Gouda Van Swieten een zekeren
Herman Sterre, een Goudsch burger, door wiens toedoen vooral de Geuzen binnen
Gouda waren gekomen, waarschijnlijk als belooning voor zijn in dit opzicht bewezen
diensten, als ontvanger voor de hier bedoelde inkomsten aangesteld en kon de
vroedschap er niet zoo gemakkelijk toe overgaan om een ander in zijn plaats te
den

benoemen. Vandaar dat de vroedschap in hare vergadering van den 12 November


besloot, er de Staten nog eens uitdrukkelijk op te wijzen, dat Herman Sterre, evenals
de in den brief genoemde Jan Hendriksz. van Delft, door Van Swieten waren
aangesteld. Aan Lonck werd toen opgedragen dit bezwaar in de Staten ter sprake
1)
te brengen .
Gelijk uit den brief blijkt, werd het bezwaar van Gouda, dat trouwens ook wel
slechts geopperd zal zijn, om zich tegenover Van Swieten te kunnen verdedigen,
niet geteld. Algemeen toch was men 't er over eens, dat de aangelegenheid der hier
bedoelde goederen opnieuw geregeld behoorde te worden en dat die calesen van
ontvangers - de eigenlijke schuldigen, de gouverneurs, durfde men waarschijnlijk

1)

Zie voor alles, wat op die geannoteerde goederen betrekking heeft, de vroedschaps-resolutie
en de minuut-vroedschaps-resolutin van 12 November 1572 en verder den brief zelf.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

247
niet aan - door andere behoorden vervangen te worden. Gelijk bekend is, werd de
aangelegenheid der geannoteerde goederen opnieuw geregeld door de ordonnantie
1)
van den Prins d.d. 10 Februari 1573 .
Deze ordonnantie is dus waarschijnlijk het placaet, om welks uitvaardiging de
Staten, volgens den brief, den Prins zouden verzoeken.
Over vele andere zaken, waarover in den brief slechts terloops wordt gesproken,
zou nog wel het een en ander te zeggen zijn. Zoo bijv. over de benoeming van zes
raetsheeren (leden van het op 3 November 1572 opnieuw opgerichte Hof van
Holland), waaruit dus blijkt, dat van de negen op genoemden datum benoemde
2)
leden er niet minder dan zes bedankt hadden . Verder over Paulus Buys, die hier
spreekt over onse burchermeester, waaruit men dus zou kunnen opmaken, dat
3)
Buys toen nog pensionaris van Leiden, dus nog geen landsadvokaat was .
Maar daar mijne inleiding reeds lang genoeg is, veroorloof ik mij voor deze en
dergelijke kleine bijzonderheden den lezer naar den brief zelf te verwijzen.
De brief in zijn geheel geeft, levendig geschreven als hij is, ons een aardigen blik
zoowel op de wijze, waarop het toenmaals in de Statenvergaderingen kon toegaan
als op de eigenaardige moeilijkheden, waarmede de Prins bij het organiseeren van
het nieuwe bewind te kampen had.

1)
2)

Zie Resolutin Staten van Holland 1571/74 bl. 20 vlg.


Over de op 3 November 1572 benoemde raadsheeren zie men Bakh. v.d. Brink, Stud. en
2

3)

Schetsen I bl. 501 vlg. (aanteekening). Uit de daar afgedrukte commissie van den Prins
blijkt, dat dit bedanken eenigszins verwacht werd.
Vergelijk hiermede de gissing van Dr. v. Everdingen (Leven van Paulus Buys, bl. 20), dat
Buys eerst in het laatst van December als landsadvokaat is aangenomen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

248
De gedeputeerden, die den verdediger van een minder welkom voorstel met gejouw
en geschreeuw ontvangen, zoodat 't volgens Loncks getuigenis gheen n mans
werck is, om met een dergelijk voorstel voor den dag te komen, zijn al even
kenschetsend als de pacificeerende Buys, die de Goudsche gedeputeerden, die de
vergadering verlieten, nog naloopt, om hen van hun ongelijk te overtuigen. En de
raadsheeren, die, na zich eerst op allerlei wijzen verontschuldigd te hebben, ten
slotte hunne benoeming aannamen, omdat zij, door den Prins benoemd daer niet
of mochten, bewijzen zij niet opnieuw - doch ditmaal met al de duidelijkheid van
een los daarheen geworpen woord - dat 't den meesten aan den innerlijken drang
om iets ten bate van de gemeene saecke te doen ten eenemale ontbrak en dat de
Prins, behalve door enkele getrouwen als Paulus Buys, slechts omgeven was door
nog maar altijd aarzelende figuren, van wie hij slechts hopen kon, dat zij, onder zijne
leiding, wellicht tch nog tot nutte dienstknechten voor de zaak der vrijheid zouden
kunnen worden opgeleid?
L.A.K.

Brief van Dirk Jansz. Lonck aan de burgemeesters van Gouda.


1)

Eersame wijse voorsy[nighe discreete goede vrunden ick gebiede mij] zeere
tuwaerts. Ick mach U niet verswijgen, U in faicten te s[crijven] de sobere hulpe ende
adresse, die ick hebbe an Dirck Dircksz.

1)

Bij de aanvulling dezer lacune maakte ik gebruik van het adres van den brief en de gewone
aanvangsformules van dergelijke brieven.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

249
[Hoens], want hij overmits zijn zwaer hooft sustineert ende seydt gheen last te
hebben om te compareeren bij den Staeten, ende dat de voorgaende nominatie om
Raedt te weesen van zijnder Excellentie ende soe te representeren yegelick zijne
stadt, tselve niet geeffectueert wordt noch geeffectueert es, doerdien zij alle noch
niet bijeen geweest ofte gecompareert zijn, ende hebbe nochtans doer veel biddens
ende smeeckende woerden - alsoe de conclusie van de vroetschap op hem mede
spreect - met hem in de Staeten geweest, te weeten op Manendach smorgens
ontrent te 9 vuyren, ende den Staeten angedient, hoe wij ons sullen hebben mette
nominatie van degheenen, die het onderwint sullen hebben over de gheestelicke
goeden ende van de goeden van de geaffugeerden ende van degheenen
toecomende, die van Vuytrecht ende Amsterdam, alsoe eenige deshalven doer
commissie van mijnheere Van Swieten al onderwonnen hebben, es geresolveert,
dat men in de Staeten soude ontbieden Jan Heyndricxsz. van Delft, om hem naer
sijn reeckening te vragen, ende men sal de andere, gelijcke commissie gehadt
hebbende, constringeren ofte ordonneren, haerluyder reeckening voor de
magistraeten te doen, ende oock haerluyder commissie opsegghen, ende men sal
nieuwe ontfanghers stellen, volghende voorgaende resolutie van de Staeten; ende
overmits die van Leyden, Ghorchom ende eenige andere steden seyden, sulcxs de
saicke in den hoeren mede te staen, ende dat de penningen van deselve angeslagen
goeden meest in handen gecommen zijn van de gouverneurs van de steeden, die
nu weeder qualick te becommen sullen zijn, es breeder geresolveert, dat men
versoucken sal an de Excellentie, om hierop een placaet gemaect te worden, om
sulcke calesen van ontfangers te compelleren tot behoerlicke reeckening, met
interdictie

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

250
dat deselve penningen van nu voortaen niet sullen commen in handen van de
gouverneurs, maer van de ontfangers, om geemployeert te worden in der gemeene
saicke.
Noopende tversouck, dat onse soldaeten betaelt zouden moghen worden van de
e

hondersten ende 12 penning, volgende de resolutie, duchte ik, datter weynich troest
es te verwachten van de Staeten, want het meerdeel van de vergaderinghe daer
zeer op begoste te roupen, segghende, wij sullen yegelick in den onsen wel mede
wat bijbrenghen dat wij verschooten hebben, maer overmits datter een van Dordrecht
met een van de edele waren bij de ritmeesters van de Prinche, hebben zij ons gheen
finael affscheyt gegeven, seggende, als de Staeten wat meer ende starcker in
getaele zijn, zullen wij op u versouck resolveren; wij hebben nochtans onse grieven
bij monde verhaelt ende op haer gelijckelick roupen niet veel gepast, maer hebbent
weeder met reedenen gedebatteert zoeveel wij mochten. Naerdat wij dese voorsz.
antwoerde op ons versouck hadden, heeft Dirck Dircxs niet langher in de Staeten
willen blijven sitten, daer groete confuys ende oock gheen eere voor onser stede
inne gelegen was; nochtans zeyden die van Delft ende meer andere, oock den
pensionaris van Gorchom, tsegens hem, Dirck Dircxsz., ghij zijt genomineert van
de Staeten, om van weegen der stede van der Goude te compareeren als
representeerende uwer stadt ende te volghen zijn Excellentie binnen den palen van
Holland; waer hij op zeyde: jae, dats noch in treyn niet gebrocht, alle de andere met
mijn genomineert zijn hier noch niet; waerop Buys hem antwoerde ende zeyde: zij
1)
zijn hier alle zonder een van de eedelen , waervooren onse burcher-

1)

In plaats van een van de eedelen stond er eerst Dirck Jacobsz. van Leiden, doch deze
laatstgenoemde woorden zijn doorgehaald en door de eerstgenoemde vervangen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

251
meester ende ick compareren; ende Dirck Hoenss, duplicerende, zeyde: onse
gecommitteerde sullen binnen een of 2 daghen selver commen, wij hebben gheen
varder last om hier te compareeren, dan mijnheeren dit versouck an te dienen, daer
ick openbaer in de Staeten op antwoerde ende seyde, datter gheen ander
gedeputeerden van der Goude sullen commen, want onse burgermeesters anders
niet weeten hij compareert - volgende voorgaende nominatie - daghelicxs in de
vergaderinge van de Staeten. Ick hadde gehoept met sulcxs anseggen te bemorwen,
dat hij van schaemte gebleven soude hebben; wat ich hem daertoe badt, twas al te
vergeeffs; ende, vuytgaende van de vergaderinge, zeyden de Staeten: ghaen
mijnheeren van der Goude loopen, zoe zullen wij gelijckelick scheyen ende ons
doleren an zijnder Excellentie van uwer onwillicheyt; ende ons heeft terstont gevolcht
Mr. Pouwels Buys, om Dirck Dircxs te induceeren, segghende: mijnheeren hebben
ongelijck ende zijn qualick bedogt, dat ghij gaet ende maect groet confuys onder
de Staeten. Maar theeft niet geholpen. Dirck Dircxsz. begeerde niet te blijven ende
zijn oversulcxs gescheyen. Ende tschijnt, dat Dirck Dircxsz. hem te soucken maect,
sulcxs men hem vandaech niet gesien noch gevonden heeft, maer hij heeft mijn dit
1)
ingeleyt billet doen gheven bij de huysvrouw van Heyndrick Duyst, daer hij gelogeert
es, seggende, dat ick den inhoude van dien zoude volcommen ende dat zij niet
weet waer hij gebleven es, of hij gereyst es ofte niet. Up ghisteren waren de
genomineerde Raeden ontbooden te commen

1)

Dit billet heb ik - jammer genoeg - niet kunnen vinden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

252
bij zijn Excellentie, dewelcke daer gelijckelick quamen zonder Dirck Dircxs ende
Heyndrick Duyst; deur dabsentie van dese twee heeft zijnder Excellentie die weder
doen vergaderen op huyden te 9 vuyren te compareeren, vuytdien Mr. Pouwels
Buys ghisteren avondt tot Heyndrick Duyst was mette instructie van zijnder
Excellentie, waernaer hem de raeden van sijnder Excellentie zouden reguleeren
ende belaste hem te compareeren op huyden ten voorsz. vuyre, daer Heyndrick
Duyst tot antwoerde op ghaff: ick zal der mijn te nacht op beslapen; ende huyden
morghen zijn se gheenich van beyden gecompareert, tgunt van zijnder Excellentie
niet wel genomen worde ende es oock een saicke - soe mijn van eenige goede
vrunden int secreet geseyt es - dat wel onse stede van der Goude in een indingnatie
brenghen zoude. Omtrent dier vuyre, dat hij ontbooden was bij zijnder [Excellentie]...
d.............. bij mijnheer . asteel om te..... acte van author[isatie].... onder hem was
maer es als noch [niet] gereet. Ende naerdat de Staeten van zijnder Excellentie
ges.... waren, es bij mijn gecomen Dorp ende laste mijn medebroeder Dirck Dircxsz.
te compareren bij de Staeten totdatt een van onse burgermeesters ofte ander
gedeputeerde van der Goude gecoomen waren, waer ick denselven Dorp op
antwoerde, dat ick niet wiste, waer Dirck Hoensse was ende hij mocht naer hem
sien ende die weete selver doen, want ick hem dit ingeleyde billet liet leesen bij Dirc
Dircxsz. gescreven, zoe heeft deselve Dorp met Buys tot Heyndrick Duyst gegaen
om dese insinuatie te doen, maer hij heeft hum niet gevonden, soe heeft hij mijn
gelast van weegen zijnder Excellentie alleen te compareeren op indingatie te
verwachten. Hoewel nochtans ick sulcke laste van mijnheeren niet hadde, hebbe
nochtans geobedieert ende mijn gevonden voormiddach ontrent

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

253
half elven aldaer, waer dat quamen ses personen, die genomineert waren tot Raeden
1)
van der Excellentie, om raetsheeren te zijn in den Haeghe ; naer veel diversse
excuusen hebben tselve geaccepteerd, want zijluyden daer niet of mochten doer
oersaecke dat se genomineert waren van de Prinche van Aurangen.
2)
Laet Mr. Jan Jacobsz. burgemeester hem reguleren naer dit ingeleyde billet;
mijnheeren sullen oock niet laeten een ander gecommitteerde te senden, die
daghelicxs mach compareren in de Staeten, want ick nootelick thuys moet zijn.
Overmits dabsentie van Dirck Hoensse sal ick gheen varder versouck in de Staeten
de

doen, om onse soldaeten betaelt te mogen worden vuyt de 12 ende hondersten


penningh, want zij meest alle daer zoe tsegens roupen, dat het gheen n mans
werck es alle hoer roupen te wederleggen, maer hier dient er wel een van de outste
vuyt de weth ofte vroetschap om dese saicke andermael te versoucken, hoewel
daer weynich troest es. Hoewel daer weynich troest es, hebbe ick met een goet
3)
vrundt van kennes dese ingeleyde requeste doen maecken, om te presenteren an
de Excellentie van de Princhen van Aurangen, tgunt ick alleen niet begheere te
doen, want mijn last es met Dirc Dirck Hoensse te besongeren, die hem nu te
soucken maect; dus sullen mijnheeren niet laeten andere in der plaetse van Dirck
Hoensse ende mijn te senden

1)
2)
3)

De woorden om raetsheeren te zijn in den Haeghe staan in margine, doch hunne plaats in
den tekst is zeer duidelijk aangegeven.
Bedoeld wordt de bekende burgemeester Mr. Jan Jacobsz. Rosendael, die door geheime
briefwisseling met den Prins de omzetting van Gouda voorbereidde.
Ook dit rekest - 't was trouwens ook slechts een later niet verzonden concept - schijnt niet
bewaard gebleven te zijn.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

254
metten eersten dat doenlick es, of ick zal mede thuys commen. Is Dirck Dircxsz. ter
1)
Goude , ghij moecht hem wel medebrengen ofte weeder binnen senden; al zoude
ick noch een 2 of 3 dagen hier blijven, begheere ick niet in de Staeten te commen,
zonder expresse last van mijnheeren. Ist mogelick, laet Mr. Jan morgen avont hier
zijn, want zijn saicke ende commissie haest heeft. Wilt ghij yet an ofte of gedaen
hebben in dese requeste, daer mogen mijnheeren gelijckelick op resolveeren. Vuyt
den

Delft met seer grooter haeste, desen 18

November A '72.

Ulieder dienaer ende vrundt, Dirck Jansse Lonck.


Noopende de rentmeesters van de conventen waer zeer goet, dat se selver eenige
persoonen nomineerden ende verwillichden ende dat die bij mijnheeren geautoriseert
mochten worden.
Het adres luidt: Eersame wijse voersinighe disereete goede vrunden den
Burgermeesteren der stede van der Goude.
o

Archief der Gemeente Gouda. (Inv. II B N . 22 Portef. N . 1.)

1)

Dat Hoensz. spoedig - althans eerder dan Lonck - naar Gouda is teruggekeerd, zien wij uit
de tresoriersrekening van 1572 (in een der posten op reizen betrekking hebbende).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

255

Vroedschapsresolutin, sententin en notarieele acten betreffende


de Noordsche Compagnie,
Medegedeeld door Mr. Dr. S. van Brakel.
Met onze kennis van de inwendige geschiedenis en van de inrichting der Noordsche
Compagnie is het nog steeds niet best gesteld.
Dit kan trouwens geen verwondering wekken, daar, gelijk bij de inrichting der
Compagnie bijna onvermijdelijk was, hare archieven voor het grootste deel verloren
zijn gegaan.
Anders toch dan b.v. de Oost-Indische, is de Noordsche Compagnie, die van
1614 tot 1642 in het bezit was van een door de Staten-Generaal verleend octrooi
voor de walvischvangst bij Spitsbergen, nimmer een corporatief georganiseerde
eenheid geweest. Steeds is zij gebleven een combinatie van eenige, slechts
1)
contractueel verbonden, ondernemingen. Ieder dier ondernemingen trad op als
een kamer

1)

Soms traden eenige ondernemingen gezamenlijk als kamer op; zoo b.v. bij de tweede
kamer Delft.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

256
der Compagnie en had als zoodanig het recht aan de walvischvangst deel te nemen.
Slechts door eenige contracten betreffende de regeling van het bedrijf, die de kamers
vrijwillig met elkander hadden gesloten, waren zij in hunne vrijheid van beweging
beperkt. Overigens was elk der kamers volkomen vrij in haar doen en laten. Van
een archief der Compagnie kan men dus eigenlijk niet spreken. Er bestonden
slechts archieven der verschillende kamers, of - juister gezegd - van de verschillende
ondernemingen, die achtereenvolgens als kamer optraden.
Want het was niet steeds dezelfde onderneming, die als kamer in een bepaalde
stad optrad. De geschiedenis der kamer Enkhuizen is slechts zeer onvolledig
bekend, maar toch onderscheiden wij vijf of zes verschillende ondernemingen, die
achtereenvolgens de dragers waren der aan haar toekomende rechten. Daar deze
ondernemingen niet hun kapitaal of hun bedrijf aan elkander overdeden, doch slechts
het recht om als kamer op te treden, is het geen wonder, dat de papieren dezer
ondernemingen, evenals de meeste andere koopmansarchieven, verloren zijn
gegaan.
Toen Mr. Muller in 1874 zijne Geschiedenis der Noordsche Compagnie uitgaf,
moest dus als van zelf op de uitwendige geschiedenis der Compagnie de nadruk
vallen. Zelfs mag het verbazen, dat het mogelijk bleek van de inwendige organisatie
althans de groote lijnen vast te stellen. Een belangrijke aanvulling bracht in 1898
prof. Kernkamp, die te Enkhuizen een stuk van het archief der aldaar gevestigde
1)
kamer terugvond . Jammer genoeg ver-

1)

Deze stukken zijn uitgegeven als: Stukken over de Noordsche Compagnie in de Bijdragen
en Mededeelingen van 1898.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

257
spreiden deze stukken slechts licht over een viertal der eerste levensjaren dezer
kamer en doen zij ons, juist door hetgeen zij bieden, de leemten in onze kennis te
meer beseffen.
Ik zelf heb mij daarop met dit onderwerp beziggehouden in mijne dissertatie over
e

de Hollandsche handelscompagnien der 17 eeuw, waarin ik in het bijzonder de


organisatie der drie groote compagnien besprak en onderling vergeleek. Uitgaande
van en in hoofdzaken instemmende met de resultaten der beide bovengenoemde
schrijvers, meende ik, mede naar aanleiding van een door mij gevonden sententie
van het Hof van Holland, enkele onderdeelen nader te kunnen preciseeren. Toen
daarop het plan rees, deze sententie in de Bijdragen en Mededeelingen uit te geven,
besloot ik van deze gelegenheid gebruik te maken om te trachten uit het archief van
het Hof van Holland en uit enkele stedelijke archieven nog iets meer bijeen te
brengen.
Het resultaat van dit zoeken waren allereerst de hierachter afgedrukte sententies
van 1625 en 1633. Daarbij komen de vroedschapsresoluties en enkele brieven, die
ik verzamelde uit de archieven der steden, waar kamers gevestigd zijn geweest of
die getracht hebben een kamer binnen hare muren te krijgen. Ik voeg daaraan toe
een van het Algemeen Rijksarchief afkomstige resolutie der admiraliteit van
Amsterdam, die mij door Mr. S. Muller Fz. werd medegedeeld, en die over vroegere
ondernemingen op verwant gebied van twee oprichters der compagnie licht doet
opgaan. Ten slotte brachten eenige notities, door wijlen Mr. N. de Roever nagelaten
en mij door zijn opvolger, Mr. W.R. Veder, welwillend ter inzage verstrekt, mij op
het spoor van enkele notarieele acten, de compagnie betreffende, die ik, voor zoover
zij van belang zijn te achten, mede afdruk.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

258
Ik mag niet nalaten hier te vermelden, dat ik de vroedschapsresoluties uit Edam,
Middelburg en Rotterdam aan de welwillendheid der gemeentearchivarissen en de
uit Veere afkomstige stukken aan den heer J.W. Perrels aldaar dank. De
archivarissen van Delft en Vlissingen berichtten mij, dat in de onder hun beheer
staande archieven niets betreffende de Noordsche Compagnie te vinden was. Een
persoonlijk bezoek aan het gemeentearchief te Harlingen leidde mij voor die stad
tot gelijk resultaat, terwijl de heer Burgemeester van Stavoren mij berichtte, dat de
stads-resolutieboeken uit den tijd der Compagnie niet meer aanwezig waren.
De resoluties uit Amsterdam, Enkhuizen, Hoorn en Monnikendam heb ik persoonlijk
uit de plaatselijke archieven bijeengebracht. De verzekering, dat ik daarbij niet eens
een enkele resolutie over het hoofd heb gezien, kan ik niet geven. Vooral wanneer
registers ontbreken, de resolutieboeken, gelijk te Hoorn, moeilijk leesbaar zijn en
de tijd voor onderzoek beperkt is, kan dit zijn gebeurd.
Ik had gehoopt, dat ook het archief van Haarlem, - de stad, die omstreeks 1636
met zooveel volharding trachtte een plaats in de Compagnie te krijgen en bij de
onderhandelingen tusschen de Compagnie en de opposante steden van Holland
een belangrijke rol speelde, - nog iets zou opleveren. De archivaris dier gemeente,
de heer C.J. Gonnet, had de welwillendheid, naar het bestaan van stukken en
resoluties over de Compagnie een onderzoek in te stellen, doch moest mij ten slotte
een ontkennend antwoord geven. Niettemin mag ik niet nalaten, zoowel hem als
den anderen archivarissen en ambtenaren, die mij bij het doen mijner nasporingen
behulpzaam waren, daarvoor mijn oprechten dank te betuigen.
Dat niet alle afgedrukte stukken van groot belang

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

259
zijn, ontveins ik mij niet. Evenmin ontken ik, dat ook thans nog over vele punten van
de organisatie der Compagnie onzekerheid heerscht en over geheele tijdvakken
van hare inwendige geschiedenis een sluier hangt. Doch de stukken geven althans
iets, en met betrekking tot verschillende punten vullen zij aan, hetgeen Muller en
Kernkamp reeds hadden gevonden. In het bijzonder brengen zij nieuws aangaande
de verhouding der kamers tot de plaatselijke regeeringen en over de juridische
constructie der kamers. Voorts vernemen wij eenige nadere bijzonderheden
aangaande de verhouding tusschen de kamers, waaruit blijkt, dat de organisatie
der compagnie steeds meer werd gecentraliseerd.
Zonder toelichting zou de lectuur dezer stukken, naar ik vrees, voor niet velen
belangwekkend zijn. Ik heb daarom in een eenigszins uitvoerige inleiding de
conclusies van vorige publicaties over deze onderwerpen geresumeerd en tevens
aangeduid, wat de thans afgedrukte stukken voor nieuws brengen.

I. De Noordsche compagnie en de overheid.


Het ontstaan der groote handelscompagnien met een van staatswege verleend
octrooi is een der opmerkelijkste gevolgen van de gewijzigde handelspolitiek, die
sedert den aanvang der nieuwe geschiedenis door alle West-Europeesche staten
wordt gevolgd. Eigenlijk kan men van een wijziging in de handelspolitiek niet spreken.
De Staat toch liet zich daarmede gedurende de middeleeuwen niet in. Slechts de
stadsregeeringen volgden doelbewust een economische politiek. Overvloed en lage
prijzen was de leus dezer colleges. Of groote winsten werden behaald was
onverschillig. Zelfs werd dit ongewenscht geoordeeld, indien van de groote winsten,
door den een

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

260
gemaakt, de economische ondergang van den ander het gevolg was.
Dit veranderde, nadat de dynastieke twisten, waarvan de middeleeuwen vol waren,
hadden geleid tot de welgevestigde heerschappij van n geslacht, dat gaandeweg
een groot gebied aan zich wist te onderwerpen. De staat der Bourgondiers en
Oostenrijkers - om ons nu tot ons eigen land te bepalen - was goed georganiseerd,
maar hield duur huis, vooral in vergelijking met vroegere toestanden. De groote
geldsommen, benoodigd voor de bezoldiging van een steeds aangroeiend getal
ambtenaren en voor het onderhoud van groote staande legers, moesten door het
heffen van belastingen worden gevonden. Zonder toestemming der ingezetenen
konden deze belastingen echter niet worden geheven en de kooplieden, die in deze
belastingen het grootste aandeel hadden op te brengen lieten natuurlijk niet na, in
ruil voor hunne toestemming te vragen om bescherming hunner belangen ter zee
en in het buitenland. De regeering werd zoodoende gedwongen deze onderwerpen
binnen den kring van hare bemoeing te trekken. Als verder gevolg werd zij daardoor
echter ook tot het inzicht geleid, dat het beste middel, om de heffing van groote
bedragen mogelijk te maken daarin bestond, dat men de bevolking in de gelegenheid
stelde, deze gelden zonder groote bezwaren op te brengen. Dit kon geschieden
door het handhaven van orde en veiligheid maar ook, meer onmiddellijk, door het
openen van nieuwe bronnen van welvaart. Daarom werden niet slechts organisaties
in het leven geroepen als de admiraliteiten, die in tijd van vrede, zoowel als in tijd
van oorlog voor de veiligheid ter zee hadden te zorgen, maar werd aan den anderen
kant ook het introduceeren van nieuwe takken van handel en bedrijf aangemoedigd.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

261
Wat de Oostenrijkers hadden begonnen, werd onder de republiek door de Staten
natuurlijk voortgezet. Hoe zou het ook anders, daar sinds de revolutie de kooplieden
nog beter gelegenheid hadden dan vroeger, om hunne belangen in alles den doorslag
te doen geven.
Vooral bestond voor de overheid gelegenheid om aanmoedigend op te treden,
toen men ook hier te lande kans begon te zien direct deel te nemen aan de
aanvankelijk door Portugal en Spanje gemonopoliseerde vaart op Oost- en
West-Indi, en toen men serieus aan de mogelijkheid van eigen ontdekkingsreizen
begon te denken.
De moeielijkheden, die daarbij te overwinnen zouden zijn, waren vele. Lang niet
alle ontdekkingsreizen leidden tot het beoogde doel. Ook al werden onbekende
landen ontdekt, dan nog bleef het de vraag of loonende handel kon worden gedreven.
Dikwijls waren ook verscheiden reizen noodig, voordat geschikte
aanknoopingspunten werden gevonden. Daarbij kwam, dat de uitrustingen zelf zeer
kostbaar waren, daar de schepen voor zeer langen tijd van leeftocht werden voorzien,
een talrijke bemanning voerden en, voor koopvaarders, zwaar bewapend waren.
Het is te begrijpen, dat tot het maken dezer kosten onze kooplieden slechts te vinden
waren, indien zij daartegenover ook de zekerheid hadden, dat niet van hunne moeiten
en kosten anderen de vruchten zouden plukken. Een monopolie voor de vaart op
de nieuw ontdekte landen was in hun oogen niet meer dan de rechtmatige belooning
voor het genomen initiatief. Dit begrepen ook de Staten-Generaal, en, om niemand
over hunne opvattingen in twijfel te doen verkeeren legden zij in 1614 in het z.g.
Algemeene Octrooi hunne politiek in deze vast. Ten einde de ingezetenen aan te
moedigen omme hen te employeeren

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

262
ende verkloucken in 't ondersoecken ende ontdecken van de passagien, havenen,
landen ende plaetsen, die voor desen niet ontdeckt ofte bevaren zijn gheweest,
werd een octrooi voor vier reizen beloofd aan allen, die binnen een jaar na de
ontdekking aan de Staten-Generaal konden aantoonen, een tot dusverre onbekend
land te hebben bevaren.
Niet alleen echter als aanmoedigingspremien moesten deze octrooien dienst
doen. Ook tot het bereiken van andere doeleinden werden zij gebruikt. In de eerste
plaats werd een octrooi verleend, wanneer de concurrentie tusschen de betrokken
kooplieden de inkoopsprijzen op de vreemde markt z opjoeg en de verkoopsprijzen
hier te lande z deed dalen, dat dientengevolge de handel dreigde te verloopen.
In zoo'n geval - de Oost-Indische Compagnie levert ons een voorbeeld - diende het
octrooi als belooning voor de bereidwilligheid der kooplieden, om de vroeger
ongebreidelde concurrentie door samenwerking te vervangen. Het was dan de
onontbeerlijke sluitsteen van het door de kooplieden zelf gemetselde gewelf, daar
immers de afspraken der kooplieden, om zoowel in den vreemde als hier n lijn
te trekken, slechts stand konden houden, zoolang het optreden van nieuwe
concurrenten onmogelijk werd gemaakt.
Een andere aanleiding om een octrooi te verleenen kon gelegen zijn in de
omstandigheid, dat vreemde Staten, juist door de nieuw aangeknoopte betrekkingen,
hunne belangen geschonden achtten.
Was er dan slechts een of waren het enkele weinige ondernemingen, die aan de
vaart op het pas ontdekte land deelnamen, dan was de verleening van een octrooi
aan deze kooplieden het aangewezen middel om den handel zelve in staat te stellen,
zich tegen vijandelijk geweld te weren. Het monopolie maakte extra-groote winsten
mogelijk. Daaruit konden

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

263
de kosten van een zware bewapening of zelfs van eigen oorlogsschepen gemakkelijk
worden bestreden. Tevens werd zoodoende gewaarborgd, dat niet anderen van de
aldus verzekerde veiligheid zouden profiteeren om hen, die door deze zware lasten
1)
waren gehandicapt, een daarom des te gevaarlijker concurrentie aan te doen .
Deze drie overwegingen nu deden, hoewel in verschillende mate, hun invloed
gelden bij de verleening van het octrooi der Noordsche Compagnie.
Over de noodzakelijkheid om de concurrentie te beteugelen spreek ik nader. Zij
trad ook niet zeer op den voorgrond, althans in de overwegingen der Staten. Des
te meer was dit echter het geval met de derde der hierboven genoemde
overwegingen. De directe aanleiding tot de verleening van het octrooi gaf het geweld,
in den zomer van 1613 door de Engelschen gepleegd tegen de Hollandsche
walvischvaarders. De Engelsche regeering, die hiertoe machtiging had gegeven,
eischte n.l. voor hare onderdanen het uitsluitend recht op voor de vangst bij
Spitsbergen, zich daarbij, ten onrechte, beroepende op een vermeende ontdekking
van dat eiland door Sir Hugh Willoughby. De Staten-Generaal, niet gezind deze
pretentie te erkennen, besloten krachtig op te treden en verleenden de Compagnie
het door haar gevraagde octrooi. Zij achtten zich hiertoe te eer gerechtigd, omdat
de Compagnie het eiland wel niet ontdekt had, - dit was in 1596 door Jan Cornelisz.
Rijp geschied - maar toch de eerste was geweest,

1)

Over de andere motieven, die de Staten er soms toe leidden een octrooi te verleenen en die
hier niet besproken behoeven te worden, zie Holl. Handelscompagnien, Hfdst. I 10, 11,
12.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

264
1)

2)

die vanuit Holland schepen ter walvischvangst aldaar had uitgezonden . Geheel
zonder aarzelen is het besluit in de Staten-Generaal echter niet genomen. Dit leert
ons de brief van de Amsterdamsche vroedschap aan hare gedeputeerden in den
3)
Haag, van 15 Maart 1614 . Duidelijk spreekt daaruit, evenals uit de besluiten, in
1616 zoo door dit college als door hare Rotterdamsche zuster genomen, de afkeer
van een monopolie. Ware het mogelijk geweest, men had er de voorkeur aan
gegeven de visscherij vrij te laten en de visschersvloot door oorlogschepen tegen
geweld te beschermen. Doch men wilde den Koning van Engeland geen aanstoot
geven. Daarom neigde Amsterdam tot de octrooieering eener compagnie, die zelf
voor hare verdediging kon zorgen, en voor wier daden de Staten-Generaal niet
aansprakelijk konden worden gesteld. Blijkbaar heeft deze overweging ook in de
vergadering der Staten-Generaal hare uitwerking niet gemist. Toch moeten daar
nog andere overwegingen inwilliging van het verzoek der Compagnie hebben
aanbevolen. Immers, hoewel in 1614 de Compagnie zelve een talrijke en
welbewapende vloot walvischvaarders naar Spitsbergen uitzond, voegden de
Staten-Generaal daaraan toch, ter

1)

2)

Uit de hieronder als n . 1 afgedrukte resolutie van de Amsterdamsche admiraliteit blijkt, dat
twee der eerste bewindhebbers der Noordsche Compagnie, voor zij aan uitrustingen ter
walvischvangst deel namen, een schip op de robbenvangst hadden uitgezonden.
De verzoekers van het octrooi zeiden in hun request zelfs, dat zij Spitsbergen hadden ontdekt.
De Staten-Generaal wachtten zich echter wel, dit in het octrooi te herhalen. De verzoekers
bleken trouwens bij een andere gelegenheid zich zeer wel de onjuistheid dezer bewering
bewust te zijn. Vgl. Muller 88, en Holl. Handelscompagnien, bl. 29 noot 1.

3)

N . 2.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

265
1)

bescherming, een convooi van drie oorlogschepen toe , hetgeen weinig strookt met
de houding, die door Amsterdam was aangeprezen. Ik meen daarom ook te mogen
2)
vasthouden aan de meening, die ik elders reeds uitsprak, dat bij de verleening van
dit octrooi ook zijn invloed heeft doen gelden de vrees, dat de ongebreidelde
concurrentie dezen jongen tak van handel weer zou doen verloopen.
Misschien is het wel aan de omstandigheid, dat de Staten-Generaal de door
Amsterdam aanbevolen gedragslijn niet konden of wilden volgen, toe te schrijven,
dat deze stad, evenals Rotterdam, in 1616 in verlenging van het octrooi weinig lust
had. Als men toch convooischepen moest medegeven - zoo zal men hebben
geredeneerd - deed men beter de visscherij voor een ieder open te stellen. De
kosten van deze convooischepen konden door het heffen van een lastgeld van de
3)
walvischvaarders althans grootendeels worden gedekt . Bovendien kon men de
4)
schepen verplichten in admiraalschap te zeilen .

1)
2)

3)
4)

Muller 99 noot 5.
Holl. Handelscompagnien bl. 28. Met de daar uitgesproken en verdedigde meening is slechts
schijnbaaar in strijd, hetgeen op bldz 45 te lezen staat, dat n.l. het octrooi der Noordsche
Compagnie in de eerste plaats verleend werd, om haar in staat te stellen haar bedrijf gaande
te houden ondanks de aanvallen der Engelschen. Hoewel de Staten-Generaal niet ongevoelig
bleken voor het gevaar, dat deze nering niet slechts door de Engelsche aanvallen, maar ook
door onderlinge concurrentie in verval zou geraken, kwam dit laatste motief bij hen toch pas
in de tweede plaats. De kooplieden hebben echter aan dit gevolg van het octrooi groote
waarde gehecht, ook al waren zij leep genoeg, dit niet aan de groote klok te hangen.
Ook van de Noordsche Compagnie werd dit lastgeld geheven. Het kon echter bij lange na
niet de kosten van het convooi dekken.
Gelijk later voor den Levanthandel werd voorgeschreven en na de opheffing der Noordsche
Compagnie ook door de walvischvaarders geschiedde.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

266
Of dit in 1616 inderdaad de hoofdlijnen van de redeneering der Amsterdamsche
vroedschap zijn geweest, weten wij niet. Maar onwaarschijnlijk is het geenszins.
e

Want als het grootste nadeel van monopolies werd in de 17 eeuw beschouwd, dat
zij aan de andere ingezetenen een gelegenheid benamen om winst te maken. Anders
dan heden ten dage, nu men den nadruk legt op de nadeelen, die tengevolge van
de verhooging der prijzen voor den gebruiker het gevolg van een monopolie zijn,
e

werden in de 17 eeuw monopolies vooral bestreden, omdat zij voor andere


handelaars een bron van winst verstopten. Wanneer dan ook een octrooi werd
verleend, niet als rechtmatige belooning voor een gedane ontdekking, doch als een
voorrecht, dat in het publiek belang aan sommigen werd verleend, meenden de
Staten-Generaal dit nadeel althans eenigermate te kunnen goed maken, door in de
voordeelen van het octrooi zooveel mogelijk alle ingezetenen te doen deelen
Allereerst placht daarom de voorwaarde te worden gesteld, dat ieder die zich
aanmeldde, als aandeelhouder in de compagnie zou worden toegelaten. Ook aan
de Noordsche Compagnie werd bij de verleening van het octrooi en bij de continuatie
in 1617 deze verplichting opgelegd. En toen in 1622 de Staten-Generaal het octrooi
voor een jaar verlengden, zonder daarbij dezen eisch te herhalen, was toch, gelijk
uit een der afgedrukte stukken blijkt, de Enkhuizer vroedschap zoozeer overtuigd,
dat men slechts door deze voorwaarde te stellen het verleenen van een zoo groot
voorrecht kon recht-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

267
vaardigen, dat zij besloot althans voor de binnen hare muren gevestigde kamer te
doen, wat de Staten-Generaal hadden nagelaten. De bestuurders der kamer
Enkhuizen kregen het verlof om hun bedrijf verder in de stad uit te oefenen slechts
onder de voorwaarde, dat in deze kamer ieder als participant moest worden
toegelaten, die daartoe het verlangen zou te kennen geven. En indien een eenigszins
belangrijk aantal personen van deze gelegenheid zou gebruik maken, zouden zelfs
eenigen dier nieuwe deelnemers: bij de H.H. Burgemeesters tot het bewint van dien
(d.w.z. van de kamer Enkhuizen) den requestranten (d.w.z. de toenmalige
bestuurders) worden bygevoeght.
Door voor iedereen de mogelijkheid tot deelneming open te stellen was echter,
naar der tijdgenooten meening, nog niet genoeg gedaan om de nadeelen van
dergelijke wettelijke monopolies binnen zoo eng mogelijke grenzen te houden.
Daartoe was niet slechts noodig, dat iedereen zijn geld kon inleggen en in verhouding
tot zijn inleg in de winst kon deelen, maar ook, dat zooveel mogelijk alle havensteden
hun deel kregen in de uitrustingen der compagnie. Ook hiervoor moesten de
Staten-Generaal zorgen. Elke compagnie toch zou er, nadat het monopolie eenmaal
verworven was, natuurlijk naar streven met een zoo klein mogelijke uitrusting een,
naar verhouding, zoo groot mogelijke winst te behalen en allicht haar gansche bedrijf
in een der havens wenschen te concentreeren. Niet zonder reden wilden daarom,
zoo dikwijls de verleening van een octrooi ter sprake kwam, de watersteden daarin
slechts toestemmen, indien in elk der havens een evenredig deel der uitrustingen
zou worden gedaan. Alle invloed, waarover een stad te beschikken had, werd
aangewend om den zetel van een kamer binnen haar muren te brengen

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

268
en aan deze kamer een zoo groot mogelijk aandeel in het bedrijf der compagnie te
verzekeren.
Het bezit van een kamer had niet slechts tot gevolg, dat een deel der schepen
daar afvoeren en aankwamen, doch stelde ook de plaatselijke handelshuizen in de
gelegenheid profijtelijke leveranties aan de compagnie te doen, terwijl - last not least
- daardoor aan de groote kooplieden en regenten het uitzicht op een begeerlijke
bewindhebbersplaats geopend werd. De naijver tusschen de steden was dus
begrijpelijk. Dat zij een zoo grooten invloed had was echter slechts mogelijk bij eene
staatsregeling als die der republiek. Terwijl in Engeland, Pruissen en Frankrijk even
goed als hier te lande geprivilegieerde compagnien werden opgericht, is de
verdeeling in kamers dan ook een verschijnsel, waarvan in het buitenland nauwelijks
een spoor is te vinden.
Tusschen de octrooien des Oost- en West-Indische Compagnien eenerzijds en
dat der Noordsche Compagnie aan den anderen kant bestaat echter dit verschil,
dat bij de laatste niet, als bij de beide eerste, in het octrooi zelf werd aangegeven,
waar kamers zouden gevestigd worden en welk aandeel in het bedrijf der Compagnie
ieder dezer kamers zou krijgen. Ik was vroeger geneigd de verklaring van dit
verschijnsel te zoeken in de omstandigheid, dat bij de octrooieering der Noordsche
Compagnie niet tevens een geheel nieuw lichaam werd opgericht en georganiseerd.
Ik meende, dat men eenvoudig de verschillende reederijen, die reeds bestonden,
door het octrooi in de gelegenheid wilde stellen zich met elkander te verstaan omtrent
gemeenschappelijk optreden tegen de Engelschen en over een onderlinge regeling
van de vangst en den verkoop. De latere kamers der Compagnie zouden dan, vr
de verleening van het octrooi, ieder geheel zelfstandig hadden ge-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

269
vischt. De hierachter afgedrukte stukken bewijzen echter, dat deze opvatting onjuist
1)
was. Uitdrukkelijk wordt toch in verschillende resoluties gezegd, dat het de
kooplieden van Amsterdam zijn, die het octrooi hebben gevraagd en verkregen.
Blijkbaar is daartoe dus het initiatief genomen door de beide Amsterdamsche
reederijen, die zich onmiddellijk na den slechten afloop der campagne van 1613
met elkander hadden vereenigd en hebben de andere reederijen, die schepen naar
2)
Spitsbergen hadden uitgerust, zich uit dit uiterst speculatieve bedrijf teruggetrokken .
Een ander bewijs, dat de latere kamers niet zijn de transformaties van vroeger
3)
zelfstandige reederijen, levert een Hoornsche resolutie , waaruit blijkt dat bij de
4)
oprichting der kamer Hoorn, in Februari van het jaar 1614 , daar ter stede eigenlijk
niemand gekwalificeerd was om de inschrijvingen der participanten in ontvangst te
nemen. De vroedschap besloot daarom, dat tot tijd en wijle, dat op regelmatige wijze
bewindhebbers gekozen zouden zijn, de burgemeesters als zoodanig zouden
optreden.
Aan deze resolutie was eene andere voorafgegaan, die ons doet zien, dat het
ontbreken zoo van participanten, als van een college van bewindhebbers voor het
stadsbestuur volstrekt geen beletsel vormde om te trachten een deel van het bedrijf
binnen zijne muren te concentreeren. Het is de reeds genoemde

1)
2)
3)
4)

Hoorn 7 Feb. 1614 (n . 31); Rotterdam 19 Jan. 1614 (n . 38).


Van de Zaandamsche reederij, die in 1613 bij Spitsbergen had gevischt is bekend, dat hare
schepen door de Noordsche Compagnie werden overgenomen. Muller 74, noot 2.
o

N . 32.
Het octrooi was op 27 Januari 1614 verleend.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

270
1)

resolutie van 7 Febr. 1614 , waaruit wij tevens zien, hoe bij de bepaling van het
aandeel, dat men voor de nog op te richten kamer Hoorn reserveeren wilde, niet in
de eerste plaats werd gevraagd, welk kapitaal de Hoornsche kapitalisten bereid
waren te fourneeren, doch dat er allereerst naar werd gestreefd niet bij andere
steden van gelijken rang achter te staan. Aangezien men vernomen had, zoo luidt
de resolutie, dat Rotterdam en Delft moeite doen een vierdepart in de uitrustingen
te verkrijgen zal men zich met Enkhuizen in verbinding stellen om gezamenlijk te
2)
trachten een even groot deel machtig te worden .
Men mag vragen, of de Amsterdammers verplicht waren, aan deze wenschen te
voldoen en of zij niet hadden kunnen beweren, dat zij aan alle bepalingen van het
octrooi voldeden, wanneer zij alle liefhebbers toestonden, hun geld in de
Amsterdamsche compagnie in te leggen, waarbij dan hoogstens met een beroep
op het octrooi de niet-Amsterdamsche participanten hadden kunnen eischen, dat
ook uit hun midden eenige bewindhebbers zouden worden gekozen. De andere
steden schijnen zich echter tot staving van hun eisch, dat ook buiten Amsterdam
kamers zouden worden opgericht, te hebben beroepen op een, ons tot heden
onbekend, besluit der Staten-Generaal, waarbij als voorwaarde voor de verleening
van het octrooi zou zijn bepaald, dat aan de andere zeesteden contente-

1)
2)

N . 31.
Vgl. de Enkhuizer resolutie van 7 Dee. 1621, waaruit blijkt, dat ook in dat jaar dezelfde naijver
nog bestond. Tegen de vereeniging van de groote met de kleine Noordsche Compagnie had
Enkhuizen bezwaar, omdat daardoor het aandeel der Maassteden dat van de kamers in het
Noorderkwartier zou overtreffen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

271
1)

ment zou worden gegeven . Wellicht ook leidde men deze verplichting af uit het
octrooi zelf, door n.l. de bepaling, dat de nieuw toetredende participanten niet slechts
recht zouden hebben op een evenredig winstaandeel, maar ook op alsulcke voordere
voordeelen, alsser sullen mogen geraecken te vallen, soowel het bewint van de
voorszeide compagnie ende equipagie aengaende, als anders zoo te interpreteeren,
dat in de slotwoorden als anders begrepen waren de voordeelen, die het hebben
van een kamer in de plaats zijner inwoning medebracht. In ieder geval schijnt echter
de Amsterdamsche kamer zonder tegenstribbelen haar macht met andere kamers
te hebben gedeeld.
Niet alleen echter bij de eerste oprichting deden zich dergelijke centrifugale
invloeden gelden. Ook later stond de Compagnie aan velerlei aanvallen bloot van
steden en provincien, die aan de walvischvangst bij Spitsbergen wenschten deel
te nemen. Over verschillende van deze pogingen werpen die hierachter afgedrukte
stukken nieuw licht. In de eerste plaats krijgen wij een kijkje op de voorgeschiedenis
en de oprichting der Zeeuwsche kamers in 1617.
De provincie Zeeland had in 1614 niet in de verleening van het octrooi toegestemd,
naar zij beweerde, omdat zij bevreesd was daardoor Jacobus I te zullen ontstemmen.
Dit belette echter niet, dat toen in 1616 eenige Zeeuwen, door de winsten der
Hollanders aangelokt, zelve een uitrusting naar Spits-

1)

Vgl. de Hoornsche resolutie van 7 Feb. 1611 (n . 21). Dat der Compagnie door de
Staten-Generaal verplichtingen werden opgelegd, ook al was daarvan in het octrooi niet
gerept, kwam meer voor. Vgl. de Res. S.G. 14 Maart 1614, geciteerd door Muller bldz. 74
noot 2.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

272
bergen deden, de Staten niet alleen hun niets in den weg legden, doch tegenover
de Staten-Generaal en Holland uitdrukkelijk voor de Zeeuwsche kooplieden de
vrijheid vindiceerden om bij Spitbergen te visschen, zonder daarin door de Noordsche
Compagnie te worden verhinderd. De Staten Generaal waren trouwens genoodzaakt
aan dezen eisch toe te geven, daar formeel de Zeeuwen in hun recht waren. Wat
echter op de houding van Zeeland in 1614 een nieuw licht werpt is, dat, naar de
hierachter afgedrukte Middelburgsche resolutie leert, de vroedschap dier stad reeds
voor de verleening van het octrooi in 1614 onderzocht heeft of niet in Middelburg
zelf lust tot deelneming aan de walvischvangst bestond. Hoewel blijkens den verderen
loop van zaken daartoe op dat oogenblik nog geen liefhebbers te vinden waren,
maakt dit feit het toch niet onwaarschijnlijk, dat de vrees voor Jacobus I niet het
eenige motief was, dat Zeeland er toe leide zijn consent aan het octrooi te onthouden
en dat daarnevens een rol gespeeld heeft de wensch om, mochten de Zeeuwen
later aan de vangst willen deelnemen, hun daartoe op deze wijze een achterdeurtje
open te houden.
De geschiedenis der verwikkelingen tusschen de Zeeuwsche reederijen en de
Noordsche Compagnie, benevens die van de onderhandelingen, welke er toe hebben
geleid, dat in 1617 drie Zeeuwsche kamers in de Compagnie werden opgenomen,
1)
is door Mr. Muller reeds geschreven .
De stukken uit het archief te Veere werpen daarop in zooverre nieuw licht, dat zij
ons doen zien, dat de werkzaamheid der Staten-Provinciaal en der plaatse-

1)

Bldz 323 e.v.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

273
en

lijke vroedschappen geenszins was afgeloopen, toen den 27 Januari 1617 aan
de Compagnie, waarin nu ook de Zeeuwsche reeders waren opgenomen, door de
Staten-Generaal een nieuw octrooi voor vier jaren was gegeven. Integendeel, ook
bij de daarop volgende onderhandelingen betreffende het aandeel, dat aan Zeeland
zou worden ingeruimd, hielden de Staten de touwtjes in handen. Slechts werden
naast de gedeputeerden der provincie ter Staten-Generaal, die tot nu toe de
onderhandelingen hadden gevoerd, eenige kooplieden uit de betrokken steden naar
1)
den Haag gecommitteerd . En niet anders werd het, toen het contract tusschen de
2)
Hollandsche kamers en de Zeeuwen gesloten was en over de toepassing voor het
3)
eerste jaar moest worden onderhandeld .
Dit is trouwens begrijpelijk, want al was voor en door Zeeland een aandeel in de
walvischvangst bedongen, nog steeds waren geen kamers in de verschillende
Zeeuwsche steden geconstitueerd. Alleen in Vlissingen bestonden twee reederijen,
die reeds sedert 1616 aan de walvischvangst hadden deelgenomen en de kern der
later aldaar zetelende kamer vormden. Maar noch te Middelburg, noch te Veere
waren inschrijvers opgeroepen of bewindhebbers gekozen. Ook toen met Holland
op alle punten overeenstemming was verkregen en men in Zeeland er

1)

2)
3)

Vgl. de hierachter afgedrukte stukken uit het Veersche archief nos. 44 en 45 en ook de brief
van Gecommitteerde Raden aan de verschillende steden in Zeeland van 27 Jan. 1617,
afgedrukt achter de Notulen van Zeeland van dat jaar.
19 Maart 1617, zie het contract afgedrukt bij Muller blz. 423 e.v.
Stukken uit Veere, nos. 45-50.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

274
aan moest gaan denken den buit te verdeelen, werd dit niet aan de participanten
overgelaten, doch door de Staten geregeld. Hoewel, althans te Veere, de
inschrijvingen inmiddels waren ingekomen, riepen Gecommitteerde Raden niet de
afgevaardigden der participanten, doch die der drie steden van Walcheren tot een
1)
bijeenkomst te Middelburg bijeen, om te beslissen, op welke wijze de vijf schepen,
die, blijkens het van de gedeputeerden ter generaliteit ontvangen bericht, in het
komende seizoen uit Zeeland ter walvischvangst zouden uitloopen, over de drie
steden zouden worden gereparteerd. Gemakkelijk schijnt de overeenstemming niet
te zijn verkregen. Eerst na presentatin, debatten en contradebatten werd
eyndelingh overeengekomen, dat twee schepen te Middelburg, twee te Vlissingen
2)
en een te Veere zouden worden uitgereed .
Boven zagen wij, hoe te Enkhuizen de eisch, dat ieder tot participatie in de
Compagnie moest worden toegelaten, zelfs gesteld werd, toen de Staten-Generaal
het octrooi hadden vernieuwd zonder deze voorwaarde uit de vorige octrooien over
te nemen. Dat het niet overal zoo ging, bewijst de resolutie der Veersche vroedschap
3)
van 18 December 1617 .

1)
2)

3)

Brieven van Gecommitteerde Raden van 28 December 1617 en 16 Jan. 1618 (nos. 48 en
49).
Vroedschapsresolutie van 29 Jan. 1618. Ook later hield de vroedschap nog een wakend oog
op het doen en laten der in haar gebied gevestigde kamer. Moest deze in de eerste plaats
dienen om het verkeer in de stad te verleven- digen, daartegenover was de vroedschap zich
bewust de natuurlijke beschermer der Compagnie te zijn. Zie het schrijven van Gecommitteerde
Raden van 18 Feb. 1620.
o

N . 47.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

275
Deze vroede vaderen waren blijkbaar van oordeel, dat als belooning voor de moeite,
die zij zich in het belang der toekomstige kamer Veere gegeven hadden, hun ook
wel een voordeeltje toekwam, en toen dan eindelijk bepaald was, hoe groot Veeres
aandeel in de uitrusting van 1618 zou zijn, besloten zij, dat de deelneming in de
Compagnie slechts voor hen, de leden der vroedschap, zou openstaan. Alleen als
in hun kring geen liefhebbers te vinden waren, zou men n of twee participanten
uit de burgerij toelaten, en daarbij zouden Burgemeesteren en Schepenen dan nog
de bevoegdheid hebben onwelgevallige personen te weren.
Dezelfde politieke en economische toestanden, die een verdeeling in kamers
noodig maakten en later tot het toelaten der Zeeuwen leidden, zijn ook de oorzaak
geweest van den val der Compagnie. Toen het octrooi in 1634 afliep, volgden de
Staten van Friesland dezelfde tactiek, waarmede in 1617 de Zeeuwen succs
1)
hadden gehad, en wisten te bereiken, dat twee Friesche kamers werden opgericht .
Daar de markt voor traan, het hoofdproduct der Compagnie, beperkt was en met
de oprichting van nieuwe kamers dus geen evenredige uitbreiding van de vangst
en de traanproductie kon gepaard gaan, had deze toelating slechts dit gevolg, dat
dezelfde winst over meer hoofden verdeeld werd. Voor de oude kamers was de
toelating der Friezen dus zuiver verlies.
Het ergste was echter, dat de met succs bekroonde pogingen van Friesland ook
in verschillende Hollandsche steden, waar geen kamers gevestigd waren, de
begeerte tot deelneming aan de walvisch-

1)

Vgl. Muller 336 e.v.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

276
1)

vangst wakker maakte . Allerlei steden, zelfs zulke, waar geenerlei gelegenheid tot
het uitrusten van schepen bestond, eischten deel aan het octrooi. De Compagnie
begreep, dat toelating van zoovele pretendenten practisch met opheffing van het
monopolie gelijk zou staan. Zij verzette zich dan ook met hand en tand. Echter
zonder succes. Nadat vele conferentin met de pretendenten tot geen resultaat
hadden geleid, daar de voorstellen van den een geregeld door den ander werden
verworpen, wisten de pretendenten in de vergadering der Staten van Holland door
te zetten, dat dit college tot steun hunner eischen naar hetzelfde wapen greep, dat
Zeeland en Friesland met zooveel succs hadden gehanteerd. In de vergadering
van 11 December 1636 verklaarden de Staten, de octrooiverlenging van 1634 te
zullen houden nul en van onwaarde, indien de Compagnie niet binnen 14 dagen
aan de pretendenten voldoening had gegeven.
Ter rechtvaardiging van hunne houding beriepen H. Ed. Gro. Mo. zich op het feit,
dat, toen hunne gedelegeerden ter Staten-Generaal in de verlenging hadden
2)
toegestemd, deze daartoe niet waren gelast .

1)
2)

Vgl. over het volgende uitvoerig Muller blz. 341 e.v.


Vgl. over het optreden van Holland bij deze gelegenheid Muller bldz. 342. Ik acht dit oordeel
echter wel wat hard. Naar toch uit de Amsterdamsche resolutie van 1 Juli 1633 (afgedrukt
o

onder n . 4) en uit de Resolutin van Holland blijkt, was de zaak in Juli 1633 in de Staten van
o

Holland besproken. De resoluties van Edam van 4 Dec. 1632 (n . 12) en van 18 Oct. 1634
o

(n . 13) maken waarschijnlijk, dat toen reeds oppositie tegen de verlenging van het octrooi
zal zijn gevoerd. Dit zal ook wel de reden zijn geweest, dat in Juli door de Staten nog geen
besluit was genomen. Daaruit volgt echter tevens, dat de gedeputeerden wel wat ver gingen,
door zonder bepaalden last in de verlenging toe te stemmen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

277
Hoewel Holland door het optreden der Staten-Generaal werd weerhouden zijne
bedreiging uit te voeren en de onderhandelingen eerst tegen den afloop van het
octrooi, in 1642, zijn hervat, - trouwens met even weinig resultaat - heeft men zich
toch in Holland gedurende het tusschenliggende tijdvak weinig meer aan het octrooi
gestoord. Reeds in 1635 hadden de pretendeerende steden verklaard, zich door
het octrooi niet gebonden te achten. Oogluikend lieten de Staten toe, dat in
verschillende dier steden schepen ter walvischvangst werden uitgerust, die de
Compagnie op haar eigen terrein concurrentie zouden gaan aandoen. Verschillende
der hierachter afgedrukte stukken teekenen ons dezen, voor de Compagnie kritieken,
tijd.
In de eerste plaats geven de resoluties van Monnikendam en Edam ons een blik
in den gemoedstoestand en de handelingen van de vroedschappen der
pretendeerende steden. In Edam blijkt men zelfs van stadswege een eigen
compagnie voor de walvischvangst te hebben opgericht, aan welke een stedelijk
monopolie werd verleend, doch waarin dan ook ieder, die zich daartoe aanmeldde,
1)
als participant moest worden toegelaten .
Wat bij de oprichting van een dergelijk lichaam voor de stad de hoofdzaak was,
blijkt uit de bepaling, dat de schepen steeds van Edam moesten uitloopen en ook
aldaar moesten aankomen, terwijl de directie steeds te Edam gevestigd moest
blijven, ook al kwamen de aandeelen in handen van de inwoners van andere steden.
In een latere resolutie werd het monopolie, dat aan deze compagnie ver-

1)

Zie nos. 14 en 15.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

278
zekerd werd, zelfs daarvan afhankelijk gemaakt, dat deze jaarlijks een of meer
schepen in zee zou brengen. Dat dit geen ijdele bedreiging was, bleek, toen deze
compagnie, na van 1635 tot 1638 jaarlijks aan deze voorwaarde te hebben voldaan,
in 1639 geen uitrusting deed. In 1640 besloot de vroedschap inderdaad deze
compagnie als geliquideerd te beschouwen en de inschrijving voor eene nieuwe
1)
onderneming voor een ieder open te stellen .
Dat de Noordsche Compagnie zich dergelijke inbreuken op haar monopolie niet
2)
kon laten welgevallen, spreekt van zelf. In het proces , dat in deze troebele tijden
door den Enkhuizer bewindhebber Meyn gevoerd werd tegen Cornelis Sweers, aan
wien hij zijne rechten in de Compagnie had overgedaan, wordt dan ook, in termen,
die bewijzen, dat de Compagnie zich den ernst der tijden wel bewust was, door
eerstgenoemde uitvoerig verhaald, welke maatregelen de Compagnie had genomen
om zich de lorrendraaiers van het lijf te houden en haar monopolie te beveiligen.
Uit het antwoord, dat Sweers gaf en dat door Meyn niet schijnt te zijn
tegengesproken, blijkt echter tevens, dat al hebben deze maatregelen misschien
tot gevolg gehad, dat de concurrenten der Compagnie zich niet in de baaien van
Spitsbergen waagden, toch de door hen aangevoerde hoeveelheden traan groot
genoeg waren, om der Compagnie reeds in 1635 de handhaving van het door haar
vastgestelde reglement op de vangst en den traanverkoop onmogelijk te maken.
De concurrentie had tot gevolg, dat de traan in dat jaar slechts een vylen prijs kon
maken. In 1639 be-

1)
2)

Zie n . 16.
Zie de hierachter afgedrukte sententie in deze zaak.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

279
1)

sloot dan ook de Amsterdamsche vroedschap , die een trouwe steun der Compagnie
was, er bij de Staten op aan te dringen, dat althans voor dat jaar het octrooi zou
worden gehandhaafd. Men hoopte daardoor de Compagnie gelegenheid te geven,
alsnog met de pretendenten tot overeenstemming te komen.
Toch zou men te ver gaan door aan te nemen, dat in Holland door niemand meer
2)
met het octrooi rekening werd gehouden. Immers in eene resolutie uit het eerste
jaar, nadat het octrooi wezenlijk was verloopen, blijkt, dat in dit seizoen een
ongewoon groot aantal walvischvaarders was uitgeloopen, zoodat men niet wist,
welken loop de prijzen zouden nemen. Blijkbaar waren dus nog altijd velen door het
octrooi afgeschrikt, om zich aan de walvischvangst te wagen.
Doch niet alleen de houding der pretendenten en der Compagnie, ook die der
steden, waar kamers gevestigd waren, wordt ons door de afgedrukte resoluties
belicht.
Merkwaardig is daarbij, dat Enkhuizen reeds in 1634 zich aansluit bij de bewering
der pretendeerende steden, dat het octrooi zonder consent van Holland is verleend.
Blijkbaar geschiedde dit echter niet om de autoriteit van Holland tegenover de
Gencraliteit te handhaven, doch omdat de vroedschap van deze omstandigheid
meende gebruik te kunnen maken, om kracht bij te zetten aan hare pretentie op
een grooter aandeel in de Compagnie, dan haar was toebedeeld. Hare
gedeputeerden toch werden niet genstrueerd er naar te streven, om van de
Generaliteit de erkenning te verkrijgen, dat Holland ge-

1)

Zie n . 6 der afgedrukte resoluties.

2)

Resolutie Amsterdam 27 Juni Juni 1643 N . 11.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

280
rechtigd was ex post het octrooi als voor zich niet bindend te beschouwen, doch
moesten alleen trachten te bewerken, dat aan Enkhuizen contentement werd
gegeven. Het Enkhuizer stadsbestuur volgde dus dezelfde gedragslijn, als toen het
bij de verlenging van 1622 zijne gedeputeerden last gaf, daarin slechts te
consenteeren, indien Enkhuizen met zijn gebuurstad Hoorn een even groot aandeel
in de Compagnie kreeg, als de steden op de Maas. In 1635, tijdens de
1)
onderhandelingen met de Friezen , nam de stad trouwens een even egoiste houding
aan door aan hare afgevaardigden de instructie te geven: het octroy, ist doenlijck
2)
binnen de provintie van Hollant te houden .
Anders was de houding van Amsterdam. Zoolang het octrooi gold, was het de
trouwe steun der Compagnie. Nog in 1639 trachtte het, gelijk wij zagen, tusschen
3)
de Staten en de Compagnie als bemiddelaar op te treden .
Nadat het octrooi was afgeloopen, veranderde echter Amsterdams houding. Ook
toen werd op handhaving van het octrooi aangestuurd. Maar thans

1)
2)
3)

Vgl. Muller 338.


o

Resolutie van 2 Juli 1635 (n . 27).


Resoluties van 8 Jan. en 29 Maart 1639 (nos. 5 en 6). Het was, geloof ik, tot op heden niet
bekend, dat, gelijk uit deze resoluties blijkt, ook in 1639 onderhandelingen zijn gevoerd en
dat de Compagnie toen nogmaals verklaard heeft, de pretendenten te willen toelaten, indien
werd voldaan aan drie voorwaarden, te weten: dat het octrooi voor een groot aantal jaren zou
worden verlengd, dat een prohibitief invoerrecht op den traan zou worden gelegd en dat alle
walvischvangst, ook die in volle zee, aan anderen dan aan de Compagnie zou worden
verboden. (Vgl. Muller 344 en 348.) Terwijl Amsterdam tegen inwilliging dezer voorwaarden
geen bezwaar schijnt te hebben gehad, was dit wel het geval met Hoorn, dat de vrijheid der
o

zee wilde handhaven: zie de resolutie van 18 November 1642, n . 35.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

281
moest rekening worden gehouden, niet alleen met de pretendeerende steden, doch
ook met die steden, waar kamers der Compagnie resideerden. En bij deze laatste
was met den afloop van het octrooi de onderlinge naijver weer ontbrand. Alle
stadsbesturen trachtten nu bij een eventueele verlenging of vernieuwing voor hunne
stad een grooter aandeel te bedingen.
1)
2)
Terwijl Hoorn en Enkhuizen blijkbaar de kat uit den boom wilden kijken en hun
gedeputeerden dus instrueerden een afwachtende houding aan te nemen, doch
tevens te letten op stads gerechtigheden, - Enkhuizen onder bijvoeging der bepaling,
dat in geen geval mocht worden bewilligd in een octrooi, dat meer zou omvatten
dan een monopolie voor de visscherij aan de eilanden, die door de gewezen
3)
Compagnie waren geoccupeerd, - meende Rotterdam uitdrukkelijk den eisch te
mogen stellen, dat het in de Compagnie zou worden gesteld in proportie met de
andere steden van Holland, waarmede blijkbaar bedoeld is, dat in geen geval in
een vermindering van zijn aandeel ten bate der anderen mocht worden berust.
Amsterdam ging nog verder. Hoewel zijn aandeel in de uitrusting en de vangst der
Compagnie reeds 50% van het totaal bedroeg, besloot de vroedschap toch in de
continuatie slechts toe te stemmen, indien door de Compagnie bewilligd werd in
4)
zekere, door de stad gestelde condities . Al zal zij hiermede nu wel meer be-

1)
2)
3)
4)

Hoorn nos. 33-35.


Enkhuizen nos. 28-30.
o

Rotterdam n . 42 en 43.
Welke deze zijn wordt niet gezegd; zie de res. 5-7 Maart, 10 Juni 1642 en van 30 Aug. 1642
(nos. 7-9).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

282
doeld hebben hare gedeputeerden een wapen te geven om de pretentin van
anderen af te slaan, dan gehoopt hebben, dat inderdaad Amsterdams aandeel in
de Compagnie zou worden vergroot, het besluit teekent in ieder geval den geest
van loven en bieden, die bij de behandeling dezer aangelegenheid in de
Statenvergadering een ieder bezielde.

II. De verhouding der kamers onderling.


De naam Noordsche Compagnie, die aan de gezamenlijke kamers gegeven werd,
zou tot misverstand aanleiding kunnen geven. Allicht toch kan zij de gedachte
wekken, dat men in de kamers slechts administratieve onderdeelen van n groot
lichaam te zien heeft. Zoo was het b.v. bij de Oost-Indische Compagnie. Daar waren
de kamers inderdaad plaatselijke kantoren, aan wie wel een groote mate van
zelfbestuur was gelaten, doch die in alle zaken van gewicht toch slechts de
uitvoerders waren van de besluiten der Heeren XVII. Bij deze XVII berustte in
beginsel de macht om betreffende elk onderdeel van het bedrijf der Compagnie te
beslissen. Dat zij feitelijk slechts een matig gebruik van deze bevoegdheid maakten,
is een andere zaak. De Oost-Indische Compagnie was dus, ondanks haar verdeeling
in kamers, n geheel. Behalve in de positie der XVII komt dit het sterkst tot uiting
in het feit, dat de aandeelhouders van alle kamers een en hetzelfde dividend over
hun kapitaal ontvingen, een dividend, waarvan de hoogte wederom door de XVII
werd vastgesteld. Al sprak men dus niet zelden van het kapitaal der kamer
Amsterdam of der kamer Zeeland, in werkelijkheid waren deze kapitalen der kamers
economisch noch juridisch een zelfstandige eenheid,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

283
doch louter een onderdeel van het kapitaal der Compagnie, dat onder beheer van
de bewindhebbers eener bepaalde stad of van een bepaald kwartier was gesteld.
Anders was het bij de Noordsche Compagnie. Gelijk reeds in het begin dezer
inleiding werd gezegd, was hier elke kamer een zelfstandige onderneming, met
haar eigen kapitaal en haar eigen schepen. Voor de schulden eener kamer waren
de andere kamers nimmer aansprakelijk; in de door haar gemaakte winst werd
slechts door haar eigen participanten gedeeld. Wat de kamers bijeenhield was het
octrooi. Gezamenlijk hadden zij het genot van het monopolie der walvischvangst
bij Spitsbergen. Geen der kamers kon dus krachtens het octrooi tegenover de andere
kamers een anderen of hoogeren eisch doen gelden dan deze, dat zij zou worden
toegelaten tot de visscherij bij dit eiland en tot het hebben van hare installaties aan
het strand. Gezamenlijk traden de kamers echter op tegen iedereen, die, zonder tot
de Compagnie, d.w.z. zonder tot het medegenot van het octrooi, te zijn toegelaten,
zich verstoutte zijn schepen naar Spitsbergen uit te zenden.
Indien de kamers zich echter niet verder met elkander hadden ingelaten, dan
noodig was om de concurrentie van buitenstaande ondernemingen af te weren, zou
het octrooi hun weinig voordeel hebben gebracht. De concurrentie tusschen de
kamers onderling zou de prijzen vermoedelijk evenzeer hebben doen dalen, als bij
een onbeperkte concurrentie het geval zou zijn geweest. De bewindhebbers der
kamers waren te goede kooplieden om dit niet aanstonds te begrijpen. Tevens
echter zagen zij onmiddellijk, dat het hun gewaarborgde monopolie een schoone
gelegenheid bood, om door onderlinge afspraken de prijzen op te houden, zonder
dat, tengevolge van de groote

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

284
winsten, die zij dientengevolge zouden maken, concurrentie van niet tot de
Compagnie toegelaten ondernemingen zou kunnen opkomen.
Om tot zoodanige onderlinge beperking der concurrentie te kunnen komen, was
in de allereerste plaats noodig, dat aan elk der kamers, die zich de moeite en de
kosten van eene uitrusting getroostten, een aandeel in de vangst werd gewaarborgd.
Anders toch had het kunnen gebeuren, dat de schepen van de eene kamer geheel
geladen, andere slechts met een kleine lading traan terug kwamen.
In zulk een geval zou de eerste kamer bij een spoedigen afzet, ook tegen lagen
prijs, baat hebben gevonden, de anderen daarentegen slechts in het hoog houden
der prijzen heil hebben gezien. Wilde men dus mogelijk maken, dat allen een en
dezelfde prijspolitiek zouden volgen, dan moesten in jaren van een overvloedige
vangst alle kamers daarin deelen, terwijl omgekeerd moest worden gezorgd, dat in
een, over het geheel genomen, schraal jaar, niet een der broeders, die toevallig
een rijke vangst had medegebracht, voor de anderen de markt bedierf.
Daarom werd jaarlijks op een vergadering van alle kamers de vangst
1)
gereparteerd, d.w.z. van het totaal aantal kwarteelen traan, waarop de vangst
geraamd werd, werd aan elk der kamers een bepaald aantal toegelegd. Natuurlijk
wilde deze raming niet zeggen, dat door het volk der Compagnie juist het aantal
walvisschen moest worden gevangen, noodig om dit geraamd aantal kwarteelen
traan te leveren. Hoeveel visschen zouden worden gevangen en hoeveel traan
daarvan zou komen, was natuurlijk niet te bepalen.

1)

Het kwarteel was de inhoudsmaat, waarmede in den traanhandel werd gerekend. (Zie Muller
blz. 89.)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

285
Hoogstens kon men den Commandeur-Generaal gelasten terug te keeren, zoodra
een zekere hoeveelheid traan verkregen was. Deze repartitie diende dan ook in de
eerste plaats als sleutel voor de verdeeling der vangst tusschen de kamers. Daarom
werd ook in verhouding tot het aandeel, dat elke kamer in de vangst kreeg, bepaald,
hoevele schepen zij dat jaar naar het noorden zou zenden.
Aan deze repartitie werd dan op de volgende wijze uitvoering gegeven. In het
noorden aangekomen trachtten de schepen van elk der kamers zooveel visschen
te vangen als zij konden. Het spek werd afgesneden en in groote ketels, die op het
strand waren opgesteld tot traan gekookt. Aan het einde van het seizoen werden
dan alle vaten traan op het strand bijeengebracht en door den generaal-rooier
onder de kamers verdeeld in verhouding tot het hun in de repartitie toegekende
aandeel. Bleek dan, dat een kamer meer gevangen en gekookt had dan haar aandeel
bedroeg, dan werden de daarvoor gemaakte onkosten haar door de andere kamers
vergoed.
Door eene dergelijke regeling werd voorkomen, dat ieder der kamers slechts zou
zorgen haar competente portie traan binnen te krijgen om daarna den anderen den
rug toe te keeren. Integendeel, van iederen gevangen visch moest aan de andere
kamers een evenredig deel worden afgestaan. Omgekeerd deelde men in elke
vangst, die door het volk van een der andere kamers werd gedaan. Terwijl dus werd
voorkomen, dat naijver tusschen het volk der kamers tot onnoodige conflicten leidde,
bleef aan den anderen kant ieder tot het laatste toe bij een goede vangst belang
hebben. Allen streefden er naar, in zoo kort mogelijken tijd zooveel mogelijk te
vangen. Zonder dat hierdoor twisten en geschillen konden ontstaan werden
zoodoende de kosten van

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

286
het bedrijf beperkt. Tevens echter had deze regeling, gelijk ik boven uiteenzette, tot
gevolg, dat de basis voor een onderlinge overeenkomst betreffende de te volgen
prijspolitiek werd gelegd. Ook al is het bestaan van dergelijke afspraken voor 1618
1)
niet bewijsbaar , men mag toch aannemen, dat van den aanvang af dergelijke
afspraken betreffende de repartitie werden aangevuld door prijsconventies. De reeds
genoemde algemeene vergadering bepaalde den prijs, waaronder geen der kamers,
op straffe van een hooge boete, haar traan mocht verkoopen. Nog verder gingen
de kamers, toen zij bepaalden, dat in elken verkoop, door een hunner gedaan, al
de anderen volgens een vasten maatstaf zouden deelen. Niet slechts werd daardoor
bereikt, dat allen deelden in de winsten, die een van hen door een bijzonder
voordeelige transactie maakte, doch tevens werd zoodoende een waarborg
verkregen, dat geen der kamers onder den vastgestelden minimumprijs verkocht.
Immers, de kamer, die het contract afsloot en daarbij de anderen tot
gemeenschappelijke levering aanschreef, moest ook rekenschap van deze transactie
afleggen. Bovendien trachtte men door het verleenen van premin voor het
verkoopen van groote partijen tegelijk een zoo spoedig mogelijken afzet van het
product te bevorderen.
Al deze maatregelen betroffen alleen den traan. De andere producten, waarvan
de balein wel het

1)

Zie Kernkamp 272. In de aldaar geciteerde passage kan ik niet, met Kernkamp, het bewijs
zien, dat voor 1617 gn prijsconventie bestond. Immers de uitlating betreft den verkoop van
traan in het buitenland. En voor dien verkoop heeft een prijsconventie, voorzoover wij weten,
nooit bestaan. (Vgl. mijne Handelscompagnien blz. 68.)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

287
voornaamste was, vielen buiten de kartelovereenkomst. Een in 1621 gewaagde
1)
poging om ook de aanvoer van dit bijproduct te regelen met het oog den stand van
de markt mislukte. Later echter - en dit acht ik een der voornaamste bijdragen tot
de geschiedenis der Compagnie, die de hierachter afgedrukte notariele akten ons
2)
brengen - is ook ten aanzien der baarden eene regeling getroffen . In 1633 toch
klaagde Amsterdam, dat de andere kamers nalatig waren, om hare baleinen te
leveren aan de commissarissen, totten verkoop van de gemeene baerden gestelt,
volgens het contract opt stuck van de baerden gemaeckt.
Niet alleen het feit, dat ook de verkoop van de baleinen geregeld werd, is
merkwaardig; doch tevens trekt het de aandacht, dat de wijze, waarop dit gedaan
wordt, een nieuwe stap is op den weg naar grooter eenheid. Vroeger had men wel
den kamers verschillende verplichtingen opgelegd, waaraan zij bij het verkoopen
van den traan gebonden waren, doch de verkoop was steeds geschied door elke
kamer op zich zelf. Tegen ontduiking en prijsverlaging tengevolge van de onderlinge
concurrentie der kamers werd gewaakt door de deelneming van alle kamers in elken
verkoop, door een hunner gedaan. Kon men echter het onderling wantrouwen en
het vasthouden aan de zelfstandigheid der kamers overwinnen, dan kon dit doel op
veel eenvoudiger wijze worden bereikt. Ten aanzien van den baleinverkoop bleek
dit mogelijk. Daarbij werden alle baleinen door de verschillende kamers aan een
centraal kantoor voor

1)
2)

Kernkamp 345.
o

Antwoord van Amsterdam aan de kleine kamers: Notariele akten n . 3.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

288
den baleinverkoop toegezonden. Blijkbaar was dit kantoor te Amsterdam gevestigd
en werd het door eenige, daartoe speciaal gecommitteerde, bewindhebbers beheerd.
Een dergelijke wijze van verkoop hief natuurlijk alle nog bestaande concurrentie
tusschen de kamers op. Allen deelden in de opbrengst in verhouding tot de
hoeveelheid balein, die zij hadden geleverd.
Hier vinden wij, wat wij bij een modern kartel een Verkaufstelle noemen. Want,
ik moet er nog eens aan herinneren, door al deze afspraken ontstond wel tusschen
de kamers een hechte belangengemeenschap, doch niettemin bleef elke kamer
een afzonderlijke onderneming.
Steeds bleef de winst, die de kamers maakten, verschillend. De eene kamer
betaalde hooger loonen dan de ander, of had relatief hoogere kosten van uitrusting.
Door schipbreuk of faillissementen van debiteuren zal de eene verliezen hebben
geleden, waarvan de ander vrij bleef. Zelfs de schade, bij de verdediging van de
rechten der Compagnie tegen interlopers en vreemde natin opgeloopen, is, in
sommige tijdperken van haar bestaan, voor rekening van de kamer gekomen,
waaraan het beschadigde schip toebehoorde.
Reeds meermalen gebruikte ik het woord kartel, om de organisatie der Compagnie
aan te duiden. Inderdaad, sinds Mr. Muller voor het eerst op deze overeenkomst
wees, kan niemand, die de inrichting der Compagnie beschrijft, het zonder deze
vergelijking doen. Heden ten dage zou een organisatie als de Noordsche Compagnie
ongetwijfeld worden aangeduid als een productiekartel, gecombineerd met een
prijsconventie.
Maar steeds blijven twee verschilpunten bestaan. Het eerste is, dat de Compagnie
door een wettelijk voorschrift tegen het optreden van concurrenten was

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

289
gevrijwaard, terwijl onze moderne kartels uit eigen kracht een monopolie moeten
1)
verwerven . Het tweede bestaat hierin, dat, terwijl een modern kartel ontstaat door
aaneensluiting van vroeger geheel zelfstandige ondernemingen, de kamers der
Noordsche Compagnie, met uitzondering der Amsterdamsche, eerst zijn opgericht,
nadat het octrooi was verleend. Wel waren zij ook na die verleening tot samenwerking
niet verplicht, maar het uitzicht op deze samenwerking was juist het lokmiddel, dat
tot deelneming in deze ondernemingen opwekte.
Gelijk uit bovenstaande uiteenzetting blijkt, bestond de Compagnie uit eenige
ondernemingen, die, behalve door vrijwillig geknoopte, contractueele banden, slechts
bijeengehouden werden door het gemeenschappelijk bezit van een door de regeering
verleend monopolie.
De Compagnie als zoodanig had dan ook geen bezittingen, ternauwernood eenige
weinige gemeenschappelijke onkosten. Alleen in de kosten van het op Spitsbergen
gebouwde fort en de kerken, die te Smeerenburg en op Jan Mayen-eiland waren
gesticht moesten wellicht alle kamers bijdragen. Van een kapitaal der Compagnie
kan men niet spreken. De toelating van nieuwe kamers beteekende dan ook niet,
dat het aandeelenkapitaal werd vergroot, doch alleen, dat een of meer nieuwe
ondernemingen werden opgenomen in den kring van hen, die gezamenlijk het recht
hadden in het Noorden te visschen. Wanneer aan deze nieuwe leden van het kartel
een bepaald aandeel in de Compagnie, b.v. of , werd

1)

Over de omstandigheden, die in de 17e eeuw een octrooi noodig maakten, en over die, welke
thans vele kartels in staat stellen zonder wettelijk privilege, door eigen kracht, een monopolie
te verwerven, zie Hollandsche Handelscompagnien, Hoofdstuk III.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

290
ingeruimd, wilde dit dan ook alleen zeggen, dat zij in de uitrustingen, door alle kamers
gezamenlijk te doen, een zoodanige fractie voor hunne rekening zouden moeten
nemen, gelijk hun ook volgens denzelfden maatstaf hun aandeel in de vangst zou
worden toebedeeld.
Op welke wijze de kamer van dit haar toekomende recht gebruik wilde maken,
was voor de andere kamers van geen belang. Zoo kwam het voor, dat een kamer
zich in verschillende reederijen splitste, die dan volgens onderling overeengekomen
maatstaf, het aan de kamer toebedeelde aandeel in de repartitie verdeelden. Als
zij slechts gezamenlijk de verplichtingen bleven vervullen, die op hun kamer rustten,
kon dit den anderen ook onverschillig zijn. Eveneens kon het gebeuren, dat de
participanten van een der kamers geen lust of geen geld hadden zelf hunne rechten
te blijven uitoefenen en deze aan anderen overdeden. Dit was o.a. het geval, toen
in 1635 de Enkhuizer bewindhebber Jacob Meyn, die met zijn schoonvader Frederik
Gerritsz. With de eenige participant in de kamer Enkhuizen was, onder goedkeuring
van de algemeene vergadering der kamers, de rechten, die de kamer Enkhuizen
in de Compagnie had, overdeed aan zekeren Cornelis Sweers, in welke overdracht
tevens begrepen waren de aanspraken, die Meyn tegen de andere kamers kon
doen gelden wegens het overnemen van een deel der rechten der vroegere tweede
1)
kamer Delft . Sweers zou gedurende den duur van het octrooi, dat in 1634 voor
acht jaar, dus tot en met 1642, ver-

1)

Over deze tweede kamer Delft, zie Muller blz. 77 e.v. Wanneer verder over de kamer
Enkhuizen wordt gesproken, zonder bijvoeging, zijn deze rechten daaronder begrepen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

291
lengd was, alle rechten mogen uitoefenen, die der kamer Enkhuizen in de Compagnie
competeerden. Zelfs zou hij de kamer op de algemeene vergaderingen der
Compagnie vertegenwoordigen. Slechts over zaken, het behoud en de continuatie
van het octrooi rakende, moest hij het oordeel van Meyn inwinnen. Deze bleef n.l.
aansprakelijk voor alle onkosten, die de kamers gezamenlijk tot dat doel zouden
maken. Natuurlijk, want van eene eventueele verlenging na 1642 zou niet Sweers,
doch Meyn profiteeren. Daarentegen zouden alle kosten betreffende de equipage
en de visscherij door Sweers gedragen worden. Als vergoeding voor dezen tijdelijken
afstand van rechten zou Sweers jaarlijks aan Meyn een vergoeding betalen van
47 stuiver voor elk kwarteel traan, dat in de repartitie van 1635 aan Meyn was
toebedeeld, en dat onverschillig of bij volgende repartities Meyns quote zou worden
1)
verhoogd of verlaagd , en onverschillig, of Sweers al dan niet van het hem
toekomende recht om een of meer schepen uit te rusten zou gebruik maken.
Duidelijk blijkt, dat de rechten, die hier door Meyn aan Sweers verpacht worden,
niet zijn de eigendomsrechten op schepen, fornuizen en de verdere kapitaalgoederen,
die tot de uitoefening van het bedrijf noodig waren, doch dat deze overdracht
uitsluitend betreft het vischrecht der kamer Enkhuizen.
De transactie is dus te vergelijken met het overdragen van een concessie. Dit
blijkt te duidelijker,

1)

Dit kon op tweerlei wijze geschieden. In de eerste plaats kon het geheele aantal kwarteelen,
waarop de vangst geraamd werd, worden vermeerderd, zoodat ook het aandeel van Enkhuizen
evenredig werd verhoogd. Ook echter kon de verhouding tusschen de quote van Enkhuizen
en die der andere kamers worden gewijzigd, terwijl de totale raming der vangst dezelfde bleef.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

292
omdat, naast de bovengenoemde regeling van de verpachting van vischrecht, geheel
afzonderlijk geregeld was de wijze, waarop Sweers gebruik zou mogen maken van
de scheepsbenoodigdheden, die de kamer hier te lande had liggen, en van de
fornuizen, tenten enz., die zij op Spitsbergen en Jan Mayen-eiland bezat.
Het belang van het eveneens hierachter afgedrukte vonnis uit 1633 ligt hierin, dat
wij daarin, naast vele andere transacties, ook vermeld vinden, dat Antonie Monier,
bewindhebber der eerste kamer Delft eenige jaren te voren aan Thijman van
Volbergen had overgedaan het geheele kapitaal dat hij (Monier) in de Compagnie
herideerde, met alle de winsten ende baten van dien. In tegenstelling met de
transactie tusschen Meyn en Sweers, hebben wij hier dus het geval, dat de eene
participant aan den ander het complex van vorderingen overdoet, dat hij als
participant tegenover een der ondernemingen, waaruit de Compagnie bestaat, kan
doen gelden. Heden ten dage zou men zeggen, dat Monier aan Van Volbergen zijn
aandeelen in de kamer Delft had overgedaan. Dit was een handeling, die met het
uitoefenen van het vischrecht in het Noorden niets had uit te staan, dus ook niet
door de algemeene vergadering der Compagnie, zelfs niet door de andere
participanten der kamer Delft behoefde te worden goedgekeurd. Van Volbergen
kreeg daardoor geen ander recht dan dat op een evenredig aandeel in de winst en
het saldo, dat bij liquidatie der onderneming zou overblijven. Ook het
bewindhebberschap ging daardoor niet op hem over, al zal deze transactie allicht
wel tot gevolg hebben gehad, dat Monier het verloor.
Elk kartel staat bloot aan het gevaar, dat een der leden tracht de
kartel-overeenkomst te ontduiken, indien hij kans ziet daardoor een extra-winst voor

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

293
zich zelf te maken. Juist in dit opzicht staan de kartels achter bij de trusts, waarbij
de winst van alle opgenomen ondernemingen in n kas vloeit en aan de
aandeelhouders van elk der vroeger zelfstandige ondernemingen gelijkelijk ten
1)
goede komt. Ook de Noordsche Compagnie bleef van dit euvel niet vrij . Doch zelfs
zonder dat een der aangesloten kamers, te kwader trouw, het gesloten contract
ontdook, moesten uit de onduidelijkheid of onvolledigheid van deze overeenkomst
allerlei moeilijkheden ontstaan.
Een leerzaam voorbeeld hiervan geeft de hierachter afgedrukte memorie, die de
Amsterdamsche bewindhebbers in 1633 aan de gezamenlijke kleine kamers, die
2)
toen juist te Amsterdam vergaderd waren, lieten beteekenen . Al is dit stuk een
antwoord op een klacht dier kleine kamers, welks inhoud ons onbekend is, de
kwesties, waarover deze twist liep zijn er wel uit op te maken. De aanleiding was
de volgende.
In 1632 hadden de schepen der kleine kamers, gelijk zij ook in 1631 gedaan
hadden, de terugreis naar het vaderland aanvaard vr het tijdstip, waarop hun dit
volgens een generale resolutie der Compagnie vrijstond. Vermoedelijk hadden zij
3)
hun volle lading traan vroeger binnengekregen dan verwacht was . De
Amsterdamsche schepen waren echter achtergebleven en hadden nog eenige
walvisschen gevangen. Zij hadden echter geen gelegenheid gehad het daarvan
afkomstige spek tot traan te kooken, doch dit spek in vaten tot het volgende seizoen
op Jan Mayen-eiland achtergelaten. Toen zij echter in 1633

1)
2)
3)

Zie de door Kernkamp gesignaleerde gevallen. (B. en M. blz. 272 en 291).


o

N . 3 der notariele acten.


Immers het gedrag der commandeurs wordt door hunne bewindhebbers gelaudeert ende
geapprobeert.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

294
dit spek wilden kooken en de zoo verkregen traan wilden inladen, hadden de
Commandeurs der kleine kamers dit belet. Waarom wordt niet gezegd, doch het is
te raden. Deze traan toch was afkomstig van visschen, door Amsterdam in 1632
gevangen, nadat bij het vertrek der andere schepen de geheele vangst onder de
kamers was verdeeld. De Commandeurs der Amsterdamsche schepen, die wel niet
zonder last van hunne bewindhebbers zullen hebben gehandeld, wilden daarom
deze traan ook in 1633 buiten de verdeeling houden en als een bijzonder voordeeltje
van de kamer Amsterdam beschouwd zien. Toen de anderen hiertoe niet gezind
bleken, boden de Amsterdamsche commandeurs aan, dat in het vaderland deze
kwestie door arbiters zou worden uitgemaakt.
De andere Commandeurs namen daarmede echter geen genoegen en trokken
bij het doen der repartitie 8939 mengelen traan af van de aan Amsterdam
1)
toekomende hoeveelheid .
Amsterdam, dat eerst getracht had door een vriendelijk schrijven de andere
kamers van hun ongelijk te overtuigen, ging, toen dit niet hielp, een hooger toon
aanslaan en eischte, dat de zaak door arbiters zou worden beslist, doch dat inmiddels
de ten onrechte onthouden traan haar zou worden teruggegeven.
Deze voorstelling van de zaak, ontleend aan het Amsterdamsche antwoord, is
vermoedelijk niet geheel

1)

Het blijkt niet, of deze 8939 mengelen de geheele voorraad uitmaakten, welke door Amsterdam
in het vorige jaar was achtergelaten, of slechts het aandeel, dat in die hoeveelheid, naar de
andere kamers beweerden, aan hen toekwam. Alleen het laatste zou natuurlijk billijk ziju
geweest, aangenomen altijd de gegrondheid der pretentie der kleine kamers.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

295
volledig. Bij dezen stand van zaken toch is moeilijk in te zien, welken eisch de kleine
kamers wel aan Amsterdam hadden kunnen stellen, waarop dit aanbod een antwoord
zou kunnen zijn. Wellicht betrof deze eisch dan ook niet den op Jan Mayen-eiland
achtergelaten traan, doch een andere kwestie, welke in het antwoord van Amsterdam
eveneens wordt aangeroerd. Amsterdam eischt n.l. ook, dat de kleine kamers alle
pretenties zullen laten varen op eenige visschen, die door een harer schepen
1)
gevangen zijn op een in 1633 gemaakte ontdekkingsreis . Deze traan was natuurlijk
niet door den generaal-rooier gereparteerd, doch bij de terugkomst van het schip
geheel door Amsterdam in ontvangst genomen.
Het is niet onbegrijpelijk, dat dergelijke voorvallen, waarop blijkbaar bij het aangaan
der kartelovereenkomst niet was gerekend, het denkbeeld deden rijzen, om door
verandering in de organisatie der Compagnie het ontstaan van soortgelijke kwesties
onmogelijk te maken. Kort na de oprichting der Compagnie vinden wij dan ook reeds
2)
pogingen vermeld om alle uitrus tingen der kamers uit een gemeene beurs te doen .
Alle winst zou dan in n kas vloeien en de verliezen zouden door allen gelijkelijk
worden gedragen. Om een dergelijke fusie, waardoor de Compagnie ongeveer de
organisatie harer Oost-Indische zuster zou hebben verkregen, voor alle partijen
aannemelijk te maken, moesten echter alle kamers in ongeveer gelijke mate van
het euvel te lijden hebben. Juist het ontbreken dezer voorwaarde schijnt alle pogingen
in deze richting te hebben doen falen. Het machtige

1)
2)

Het was, meen ik, niet bekend, dat de Compagnie ook in deze jaren nog ontdekkingsreizen
had laten doen. (Zie Muller blz. 187).
Muller blz. 84, 93.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

296
1)

Amsterdam zag er blijkbaar zijn voordeel in, den bestaanden toestand te handhaven.
Aan den onwil dezer kamer wordt het mislukken toegeschreven van alle pogingen
om tot inniger samenwerking te komen. De kleine kamers waren dientengevolge
als van zelf op elkander aangewezen. Hoorn en Enkhuizen, die van den aanvang
af in nauwe verbinding met elkaar hebben gestaan, schijnen in 1632 tot n
onderneming te zijn samengesmolten. Hetzelfde deden hunne antagonisten, de
kamers aan, of, gelijk men zeide, op de Maas.
Daarbij bleef het echter niet. Er ontstond een blijkbaar georganiseerde oppositie
tegen Amsterdams hegemonie.
Reeds het optreden, in 1633, van de Commandeurs der kleine kamers tegen de
Amsterdammers verraadt een algemeene irritatie tegen het, blijkbaar uitdagend
zelfbewuste, optreden der laatsten. Maar hetzelfde stuk, waaruit wij de kennis dezer
kibbelarijen putten, leert ons meer. Amsterdam bepaalt zich n.l. niet tot een eisch
in zake de achtergelaten traan, maar voegt daarbij een bittere klacht over de
stelselmatige en op onderlinge afspraken gegronde oppositie, die de kleine kamers
voeren tegen alles wat Amsterdam voorslaat. Reeds lang, zoo klaagt Amsterdam,
hebben de bewindhebbers dier kamer bemerkt, dat de vertegenwoordigers der
kleine kamers op de algemeene vergadering verschijnen met te vooren
geconfirmeerde advysen ende gecomplotteerde stem-

1)

De quote van Amsterdam was even groot als die van de andere Hollandsche kamers te
zamen. Amsterdam trad dan ook op als centraal bureau der Compagnie en was als zoodanig
o.a. met het voeren der onderhandelingen met de Staten-Generaal belast.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

297
men. Zij verwerpen alle voorslagen, die Amsterdam doet, welk voorbeeld door
hunne Commandeurs en dienaren op S itsbergen en Jan Mayen-eiland wordt
gevolgd.
Dit was blijkbaar meer dan een voorbijgaande ruzie. Aan een dergelijke
stelselmatige oppositie, die zich zelfs aan de dienaren der kamers had medegedeeld,
moet een lange reeks van grieven ten grondslag hebben gelegen. Omgekeerd
spreekt uit Amsterdams woorden een opgekropte ergernis, een ergernis, die zoo
hevig was, dat Amsterdam in allen ernst dreigde met opzegging van alle contracten,
met de andere kamers aangegaan, indien niet in de bovengenoemde kwestie van
de achtergelaten traan c.a. op staanden voet de geischte satisfactie werd gegeven.
Amsterdam wist waarschijnlijk wel, dat voor een dergelijk ultimatum de anderen
zouden moeten inbinden. De uittreding van Amsterdam toch zou het kartel
onvermijdelijk hebben doen uiteenspatten. Blijkbaar hebben de kleine kamers dan
ook toegegeven; wij weten althans, dat de Compagnie nog tien jaar heeft bestaan.

1)

III. De inwendige organisatie der kamers .


Gelijk ik boven reeds aanstipte, was elke kamer vrij in de wijze, waarop zij van hare
rechten zou

1)

In het vierde hoofdstuk mijner Holl. Handelscompagnien, heb ik tegenover Lehmann, die
meende dat de voorcompagnien der Oost-Indische Compagnie reederijen waren, trachten
aan te toonen, dat in de organisatie dier compagnien niets aanwezig is, wat aan eene reederij
herinnert. Hetgeen hieronder volgt over de kamers der Noordsche Compagnie, wier organisatie
in hoofdzaken overeenkomt met die der voorcompagnien, levert, naar ik meen, nieuwe
bewijzen voor deze, door mij verdedigde, stelling.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

298
willen gebruik maken. Met de inwendige organisatie der kamers bemoeide zich noch
het octrooi, noch de algemeene vergadering. Wij zagen dan ook, dat het mogelijk
was, dat een kamer zich in verschillende reederijen splitste. Ook kon een kamer uit
n of twee personen bestaan. Als voorbeelden verwijs ik slechts naar de kamer
Enkhuizen, die in 1622 en in 1635 telkens in handen van twee personen was, en
naar die te Veere, welke, althans in 1635, geheel in handen van den koopman Pedy
1)
was .
Toch bestond een normale organisatie, die trouwens niet voor of door de
Compagnie was uitgedacht, doch die toen ter tijd gebruikelijk was voor alle
ondernemingen, waarbij een kapitaal door vele deelnemers werd bijeengebracht.
Daar niet allen aan de leiding konden of wilden deelnemen, vormde zich uit het
midden dezer participanten een college van bewindhebbers, waarbij het bestuur
der onderneming berustte. Daar nu in de beide eerste octrooien, die der Compagnie
verleend werden, de bepaling voorkwam, dat een ieder in deze onderneming zooveel
geld kon inleggen als hij wilde, was een dergelijke organisatie hier als van zelf
aanwezig. In het contract, dat in 1617 door de Hollandsche kamers met de Zeeuwen
werd gesloten, wordt dan ook een dergelijke inrichting der kamers stilzwijgend
verondersteld.
Hoe het bij de oprichting eener aldus georganiseerde kamer toeging, leeren ons
eenige der afgedrukte stukken, die uit Hoorn en Enkhuizen afkomstig zijn. Nadat
2)
de liefhebbers door openbare aanplakking van biljetten tot het doen van
inschrijvingen

1)
2)

Muller blz. 82.


Zie het door Kernkamp (blz. 330) afgedrukte aanplakbiljet. Deze biljetten, die te Amsterdam
gedrukt waren en door de aldaar gevestigde kamer aan de anderen werden toegezonden,
werden niet slechts in de stad, waar de zetel der kamer was, maar ook in de omliggende
steden aangeslagen. Zie Kernkamp blz. 269.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

299
waren opgeroepen deed zich de moeilijkheid gevoelen, dat er niemand was om
deze inschrijvingen in ontvangst te nemen. Te Amsterdam geschiedde dit natuurlijk
door de bewindhebbers der reeds bestaande vennootschap, die ook het octrooi
hadden aangevraagd. Elders waren echter nog geen kamers geconstitueerd en
1)
2)
waren er dus ook nog geen bewindhebbers. In Hoorn , en vermoedelijk ook elders ,
hielp men zich uit de moeilijkheid door de burgemeesters te machtigen voorloopig
als bewindhebbers op te treden.
Terloops mag ik er op wijzen, dat de Enkhuizer resoluties eenig nader licht geven
3)
over een kwestie, die Kernkamp ter sprake heeft gebracht. Kernkamp vermeldt ,
dat van 1614-1617 als eenig bewindhebber der kamer Enkhuizen optrad Jan
Simonsz. Blauhulck, raad en schepen dier stad. Wel heeft de stadsregeering getracht
nog een tweeden bewindhebber te benoemen, doch dit is afgestuit op den tegenstand
4)
der kamer Amsterdam. Uit de hierachter afgedrukte stukken blijkt nu, dat
aanvankelijk wel degelijk twee bewindhebbers aanwezig zijn geweest. Behalve
Blauhulck bekleedde ook Gerrit Freecks. die waardigheid. Echter schijnt deze laatste
spoedig Enkhuizen te hebben verlaten. Dat de stadsregeering de aldus opengevallen
plaats wilde bezetten, is te

1)
2)
3)
4)

Resolutie van ult Februari 1614 n . 32.


Hoewel het niet met zoovele woorden gezegd wordt, schijnt dit toch uit de resoluties van
Edam en Veere te blijken. (Nos. 14 en 47).
Op. cit. blz. 299 e.v.
o

Resolutie van 8 April 1616 (n . 18).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

300
eerder te begrijpen, als men weet, dat hoogloopende onaangenaamheden tusschen
1)
de stad Enkhuizen en Blauhulck waren gerezen , zoodat de vroedschap niet zonder
bezorgdheid moest zien, dat een instelling als de kamer der Noordsche Compagnie,
aan welker bezit voor de stad zoo veel was gelegen, onder het uitsluitend beheer
en

van dezen laatste stond. Den 8 April 1616 werd dan ook door de vroedschap aan
Burgemeesteren opgedragen een bequamen persoon te zoeken, die zich de
en

benoeming tot bewindhebber zou willen laten welgevallen. Den 5 Mei d.a.v.
kwamen Burgemeesteren met een candidaat voor den dag. Meynert Thomasz.
Buyskes scheen de geschikte man te zijn. Voordat Burgemeesteren hem echter ter
benoeming voordroegen, hadden zij toch niet kunnen laten, Blauhulck over deze
benoeming te polsen en van hem vernomen, dat hij daarin niet kon toestemmen,
2)
voor hij de kamer Amsterdam had geraadpleegd . Het antwoord dezer kamer is
door Kernkamp medegedeeld en luidde, dat men te Amsterdam uiterst verbaasd
was te vernemen, dat de Enkhuizensche vroede vaderen er aan

1)
2)

Dit bleek mij bij het doorlezen der Enkhuizer vroedschapsresoluties. Deze geschillen hadden
op de Compagnie echter geen betrekking.
Dit raadplegen van Amsterdam leidt Kernkamp er toe, de vraag te stellen, of de kamer
Enkhuizen wellicht slechts een creatuur, een dpendance, der kamer Amsterdam was. Men
zou zich deze verhouding dan zoo moeten voorstellen, dat Amsterdam, om Enkhuizen te
vriend te houden, er in had toegestemd, dat een deel van het te Amsterdam bijeengebrachte
kapitaal zou worden gebruikt om te Enkhuizen een kamer te vestigen en dus ook door eenige
aldaar gevestigde kooplieden zou worden geadministreerd. In deze onderstelling schijnt het
mij echter niet voldoende verklaarbaar, waarom Enkhuizen van den beginne af zich zoo nauw
met Hoorn verbonden heeft.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

301
dachten, om een niet-participant tot bewindhebber te benoemen.
Het schijnt, dat intusschen Meynert Thomasz. reeds op zijn aanvankelijke
bereidverklaring was teruggekomen. Want hoewel uit de resolutie van 5 Mei schijnt
te volgen, dat men van het verzet van Amsterdam nog niet wist, eindigt deze resolutie
toch met de opdracht aan Burgemeesteren om nogmaals te trachten hem tot het
aannemen van een benoeming te overreden, en indien hij blijft weigeren, een
anderen geschikten candidaat te zoeken. Waarschijnlijk is tengevolge van de kordate
houding, door Amsterdam aangenomen, van een benoeming verder niet gekomen.
Immers, toen op 19 Maart 1617 het contract met de Zeeuwen werd gesloten, was
1)
Blauhulck nog steeds eenig bewindhebber .
Niet alleen geeft het bovenstaande ons een aanvulling van de geschiedenis der
kamer Enkhuizen, doch ook mag men, geloof ik, daaruit eenige conclusies trekken
over de wijze, waarop onder vigueur van het eerste octrooi de verkiezing der
bewindhebbers was geregeld.
2)
Muller deelt mede , dat de benoeming der bewindhebbers van de Noordsche
Compagnie geschiedde door den magistraat der stad, waar de kamer gevestigd
was uit een dubbeltal, dat door de bewindhebbers der kamer werd opgemaakt en
waarop slechts hoofdparticipanten dierzelfde kamer mochten voorkomen. Als
hoofdparticipanten golden zij, die voor minstens f 2000 hadden deelgenomen.
Waaraan deze mededeelingen zijn ontleend, blijkt niet. De oudste mij bekende
bepalingen over dit onderwerp

1)
2)

Zie het contract bij Muller blz. 423.


Blz. 82 en 83.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

302
komen voor in het contract met de Zeeuwen; een getuigenis, hoe tijdens het eerste
octrooi de zaak geregeld was, heb ik nergens gevonden. De hierboven vermelde
besluiten der Enkhuizer vroedschap wijzen er nu, naar mijne meening, op, dat
aanvankelijk op dit stuk in het geheel geen bepalingen bestonden. Alleen, dat - naar
het voorbeeld der Oost-Indische Compagnie - de benoeming door de plaatselijke
regeeringen moest geschieden, scheen door alle partijen te worden erkend. Van
een nominatie, door de andere bewindhebbers opgemaakt, wordt niet gerept. Dat
de bewindhebbers tevens participant moesten zijn, schijnt men te Amsterdam wel
als van zelf sprekend te hebben beschouwd, en was wellicht zelfs in een interne
1)
regeling dier kamer uitgesproken ; doch het schijnt de vraag, of de Enkhuizer
magistraat zich daardoor gebonden zou achten. Te eerder mag men aannemen,
dat op dit stuk geen voor Enkhuizen geldige bepalingen bestonden, omdat dezelfde
vroedschap, die bereid was Meynert Thomasz. te benoemen, ook al was hij geen
participant, later, nadat het contract met de Zeeuwen tot stand was gekomen, toonde
volstrekt niet onwillig te zijn, om zich aan de bepalingen te houden, die daarin
betreffende de benoeming van bewindhebbers voorkwamen. Uit de resolutie van 8
April 1617 blijkt, dat de bepalingen van dit contract toenmaals stipt werden nageleefd.
In deze resolutie toch wordt bepaald, dat 8 of 10 der hoogste participanten, daartoe
2)
door Burgemeesteren geconvoceerd, een nominatie zullen opmaken . Tevens leert
deze resolutie ons, dat

1)
2)

Amsterdam beroept zich op: d'ordre van onse camer, die zich tegen de benoeming van een
niet-participant zou verzetten.
Deze wijze van handelen is in strijd met de mededeeling van Mr. Muller, dat de nominatie
door de bewindhebbers werd opgemaakt, doch strijdt niet met het contract met de Zeeuwen.
Wie de nominatie zal opmaken, wordt daarin niet gezegd. Alleen wordt bepaald, dat op de
nominatie slechts mogen voorkomen participanten, die ten minste f 2000 in de compagnie
herideeren.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

303
niet ieder, die f 2000 had ingelegd, door dat feit alleen het recht kreeg aan het
opmaken der nominatie deel te nemen. In het contract met de Zeeuwen is trouwens
niet nader gedefinieerd, wie als hoogste participanten zijn te beschouwen. Slechts
van hen, die op de nominatie voor bewindhebber worden geplaatst, wordt gezegd,
e

dat zij f 2000 moeten herideeren. Hoewel men nu in de 17 eeuw in het algemeen
onder hoofdparticipanten verstond hen, die in eene compagnie een bedrag hadden
ingelegd, minstens gelijk aan dat, hetwelk een bewindhebber moest herideeren,
waren toch blijkbaar de Burgemeesters van Enkhuizen in 1617 vrij in de keuze der
personen, die zij tot het opmaken der nominatie wilden oproepen, mits slechts de
opgeroepenen in het algemeen tot de participanten behoorden, die het meest hadden
ingelegd.
De hierboven geschetste organisatie: een kapitaal van vooraf niet bepaalde
grootte, bijeengebracht door een onbepaald getal deelhebbers en bestuurd door
bewindhebbers, die in den regel uit de voornaamste participanten werden gekozen,
gold niet slechts als normaal bij de kamers, die werden opgericht, nadat eenmaal
het octrooi was verleend, doch bestond ook bij de kamer Amsterdam, die ontstaan
was uit twee ondernemingen, die vroeger zelfstandig waren geweest, doch zich nog
voor de verleening van het octrooi hadden vereenigd. Het is van belang, dit vast te
stellen, omdat deze afkomst der kamer en de

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

304
vermelding van een boekhouder tot het vermoeden zouden kunnen leiden, dat hier
de organisatie van een reederij bewaard was gebleven. Dat echter ook Amsterdam
de normale organisatie had aangenomen, bewijzen de vermeldingen van
bewindhebbers en participanten, die wij ook bij de Amsterdamsche kamer meermalen
aantreffen. Het kon trouwens ook niet anders, sinds de beide eerste octrooien de
verplichting oplegden, om een ieder met zoo veel en zoo weinig penningen, als hij
zelf wilde, als participant toe te laten. Dit zou onmogelijk zijn geweest in een reederij,
waar de aandeelen niet op een nominaal bedrag in geld luiden, doch als een fractie
van het schip met toebehooren worden uitgedrukt. Wanneer eene reederij voor het
aankoopen en uitrusten van een schip b.v. f 100.000 uitgeeft, krijgt de reeder die f
25.000 stort, niet een aandeel tot dat bedrag, doch een scheepspart voor van het
schip. Een dergelijke verdeeling in scheepsparten, die steeds luiden op , , 1/16,
1/32 of 1/64 van het totaal, ware met de toelating van een ieder, die zich aanmeldde,
met een inleg, waarvan hij zelf het bedrag kon bepalen, niet te vereenigen geweest.
Niet anders blijkt trouwens de Kleine Noordsche Compagnie te zijn ingericht
geweest; ook in 1617, toen zij nog een geheel particuliere onderneming was, die
1)
met de Groote Compagnie niets te maken had .
De sententie van het Hof van Holland, waarbij uitspraak werd gedaan in het geding
2)
tusschen Van Volbergen en Monier , maakt waarschijnlijk, dat het

1)
2)

Zie n . 1 der afgedrukte sententin.


o

N . 2 der afgedrukte sententin.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

305
niet bij alle kamers gebruikelijk was aan de participanten aandeelbewijzen te
verstrekken. De kamer Delft deed het blijkbaar niet. Monier toch had, zoo lezen wij,
aan Van Volbergen overgedaan het geheele capitael, 't welck (Monier) in de
Compagnie hadde geherideert, met alle de winsten ende baten van dien. Waren
aandeelbewijzen uitgegeven, dan zou ongetwijfeld van Moniers actie of actin zijn
gesproken. Toen echter in 1635 te Edam tot oprichting van eene compagnie werd
overgegaan, sprak de vroedschap van de mogelijkheid, dat men zijne actie daarin
1)
zou verkoopen .
De reeds meermalen genoemde sententie van 1625 geeft ook eenig licht
aangaande de verhouding dezer compagnie tot derden. Ten einde dit duidelijk te
maken, moet eerst een kort overzicht van den inhoud dezer beslissing worden
gegeven.
In 1617 hadden drie kooplieden te Delft aan de toen nog zelfstandige Kleine
Noordsche Compagnie bier geleverd. Daar voor deze leveranties geen betaling was
ontvangen, spraken zij twee der bewindhebbers, die in 1617 als zoodanig hadden
gefungeerd benevens de kinderen van een derden, sedert overleden, bewindhebber
in rechte om betaling aan, en eischten, dat deze vier personen hoofdelijk tot betaling
2)
der geheele verschuldigde som zouden worden veroordeeld . De gedaagden
erkenden de schuld, doch

1)
2)

Zie n . 14 der resoluties. Vgl. ook mijne Hollandsche Handelscompagnien blz. 150 e.v.
Natuurlijk in dier voege, dat als de een betaald had, de ander daardoor zou zijn bevrijd. Het
voordeel voor de eischers lag dan hierin, dat zij het vonnis slechts eens behoefden te
executeeren, daar zij van een der vier gedaagden de gansche schuld konden invorderen.
Deze moest dan maar zien, van de drie anderen hun aandeel in de betaalde geldsom terug
te krijgen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

306
ontkenden de hoofdelijke aansprakelijkheid. Zij boden echter aan, gezamenlijk de
geheele som, dus ieder , te betalen. Daar althans in zoover overeenstemming
bestond, veroordeelde het Hof hen om - in afwachting van de eindbeslissing - al
vast ieder te voldoen, mits de eischers cautie stelden voor het geval de eisch
later nog mocht worden ontzegd.
In het eindvonnis werden ten slotte de gedaagden veroordeeld, ieder van de
verschuldigde som te betalen, een beslissing, waaraan zij dus door gevolg te geven
aan het provisioneele vonnis reeds voldaan hadden, en bovendien daarover rente
te betalen sedert den dag der litis contestatio.
Uit dezen loop van zaken blijkt allereerst, dat deze Kleine Noordsche Compagnie,
die, gelijk werd herinnerd, op het moment, dat deze schuld werd aangegaan, op
dezelfde wijze was georganiseerd als de kamers der Groote Compagnie, niet als
een rechtspersoon werd beschouwd. Om een juridischen vakterm te gebruiken, zij
had geen persona standi in judicio. Niet de Compagnie werd gedagvaard, doch
sommige der personen, die in 1617 bewindhebber waren geweest. En deze
aansprakelijkheid der bewindhebbers hield blijkbaar niet op met hun aftreden als
zoodanig, doch ging zelfs na hun dood op hunne erfgenamen over.
Hoewel de beslissing niet wordt gemotiveerd, meen ik toch, dat deze sententie
ook eenig licht geeft aangaande de rechtsregels, die het Hof in deze toepaste,
althans aangaande die, welke het niet toepasselijk achtte. Zie ik wel, dan volgt uit
de sententie althans dit, dat de aansprakelijkheid der gedaagden niet werd
beheerscht door de regelen, die voor de aansprakelijkheid van medereeders in een
schip golden, - eene conclusie, die van belang is,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

307
omdat zij steun geeft aan de boven ontvouwde meening, dat deze compagnien
niet den juridischen vorm van reederijen bezaten.
Een der hoofdpunten immers, waardoor de aansprakelijkheid van reeders afwijkt
van die van leden eener vennootschap van koophandel, is dit, dat reeders voor de
schulden der reederij niet ieder voor het geheel kunnen worden aangesproken, doch
slechts voor een gedeelte, evenredig aan het aandeel, dat zij in de reederij bezitten.
Ware deze regeling der aansprakelijkheid hier geldig geacht, dan zouden, indien
de eischers haar al over het hoofd hadden gezien, toch ongetwijfeld de gedaagden
zich daarop hebben beroepen om te betoogen, dat de geheele verschuldigde som
niet van hen kon worden geischt, doch dat de andere bewindhebbers, waarvan let wel - de eischers melding maken, hun evenredig deel daarin zouden moeten
bijdragen. Voorts zou ook het deel door elk der gedaagden te betalen niet voor allen
gelijk zijn geweest, doch wederom evenredig aan ieders bezit van scheepsparten.
Men kan aannemen, dat de gedaagden, die het bestaan der schuld niet ontkenden,
zich door een gevoel van billijkheid lieten bewegen om de eischers, die reeds lang
op hun geld hadden moeten wachten, niet met deze exceptie af te wijzen en dat zij
zich daarom bereid verklaarden meer te betalen dan naar streng recht van hen kon
worden gevorderd. Tegen een dergelijke onderstelling spreekt echter het feit, dat
twee der gedaagden minderjarig waren. De voogden dezer minderjarigen zullen
zich toch wel niet verantwoord hebben geacht, een dergelijke royale houding aan
te nemen op kosten hunner pupillen. Bovendien zouden de gedaagden, indien zij
meer hadden aangeboden dan waartoe zij verplicht waren,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

308
wel niet hebben verzuimd, dit nog eens in het licht te stellen.
Slechts in n geval zou, bij toepassing der bepalingen betreffende de
aansprakelijkheid van reeders begrijpelijk zijn, dat niet wordt gerept van het aandeel,
dat de andere bewindhebbers hadden te dragen, n.l. indien mocht worden
aangenomen, dat Nicolaes Kyen, Maria Cornelisdr. en wijlen Nicasius Kyen de
bestellingen voor het geleverde bier persoonlijk hadden gedaan. Elke reeder was
en is toch persoonlijk en voor het geheel aansprakelijk voor de betaling der
leveranties aan de reederij, welke hij in persoon besteld heeft. Indien wij dus konden
aannemen, dat de beide Kyens, vader en zoon, met Maria Cornelisdr. een commissie
1)
uit de bewindhebbers hadden gevormd , die b.v. voor het aanschaffen van proviand
had te zorgen en die dan ook het voor de reizen benoodigde bier had besteld, zou
althans verklaard zijn, waarom deze drie bewindhebbers de gansche som hadden
te betalen, zonder dat zij een deel der schuld op de andere bewindhebbers konden
afwentelen. Maar dan ontstaat een andere moeilijkheid, n.l. deze, dat in deze
onderstelling het door de kinderen van wijlen Nicasius Kyen gezamenlijk te betalen
aandeel niet grooter zou zijn geweest dan van het geheel. Er waren dan immers
drie reeders geweest, die gezamenlijk de gansche som moesten betalen. Ieder zou
dus te betalen hebben gehad en, daar een van hen, Nicasius Kyen, gestorven
was, zouden zijne drie kinderen

1)

Het aanwijzen van een dergelijke commissie was niet ongebruikelijk. Ook bij de Compagnie
van Verre kwam een dergelijke splitsing in commissies voor. Zie mijne Hollandsche
Handelscompagnien blz. 100.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

309
dus ieder 1/9 hebben betaald. Nicolaes Kyen zou dan hebben moeten betalen
(als bewindhebber) + 1/9 (als erfgenaam van Nicasius Kyen); Maria Cornelisdr.
(als bewindhebber), en ieder der beide zusters van Nicolaes Kyen 1/9. In het aanbod,
dat de gedaagden deden, en evenzoo in het vonnis betaalt echter ieder dezer vier
personen . Ook in deze onderstelling zouden dus de minderjarige kinderen van
Nicasius Kyen veel meer hebben betaald dan in rechte van hen had kunnen worden
gevorderd. Bovendien wordt in den eisch nergens ook maar aangeduid, dat inderdaad
de vordering berust op het feit, dat de drie aangesproken bewindhebbers persoonlijk
de bestelling hebben gedaan.
Hoe men de zaak ook keert of wendt, de regelen voor de aansprakelijkheid van
reeders schijnen niet te zijn toegepast. Helaas is echter niet duidelijk, welke
rechtsregels het Hof in deze wl toepasselijk achtte. Men zou kunnen onderstellen,
dat de bewindhebbers werden geacht aansprakelijk te zijn volgens de regelen, die
voor eene vennootschap onder firma gelden. Daarmede verdraagt zich het best de
eisch der leveranciers. Daarenboven zouden alleen in deze onderstelling de beide
minderijarige kinderen van wijlen Nicasius Kyen niet meer betalen dan naar streng
recht kon worden gevorderd. Als Nicasius Kyen desnoods de geheele verschuldigde
som zou hebben moeten betalen, zou van elk zijner drie kinderen geischt kunnen
worden. Door voor elk der beide minderjarigen betaling van aan te bieden bleven
de voogden daar nog onder.
Dat ten slotte het Hof, ook al achtte het de drie betrokken bewindhebbers ieder
voor het geheel aansprakelijk, toch niet verder ging dan elk der gedaagden

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

310
tot betaling van te veroordeelen, is zeer goed te begrijpen. Krachtens het
provisioneele vonnis toch was de hoofdsom reeds betaald en daarop hadden de
eischers dus niets meer te pretendeeren. Een andere verdeeling zou slechts tot
1)
geheel noodelooze kwesties aanleiding hebben kunnen geven .
Een ernstig bezwaar tegen deze onderstelling is echter, dat de gedaagden dan,
door het hierboven vermelde aanbod te doen, eigenlijk implicite de juistheid zouden
toegeven van de door hen bestreden theorie der solidaire aansprakelijkheid.

IV. Diversen.
Onder de notarieele acten, die hierachter zijn afgedrukt, zijn er twee, waarover
hierboven nog niet is gesproken.
De eerste acte, uit het protocol van den notaris Palm Matthijsen afkomstig, doet
ons den inhoud kennen van een monsterrol, waarop in 1616 door de bewindhebbers
van Amsterdam matrozen waren aangenomen. De wijze van belooning, hierin voort-

1)

Over de verhouding van de bewindhebbers der Noordsche Compagnie tot de participanten


o

leert ons voorts een sententie van het Hof van Holland van 31 Juli 1658, n . 132, dat de
eerstgenoemden verplicht waren aan de participanten, op hun verzoek, rekening en
verantwoording te doen.
Indirect blijkt hetzelfde trouwens uit het generale contract, dat bij de voorbereiding van
Houtmans reis naar Indi, door de bewindhebbers der Compagnie van Verre met de
participanten dier onderneming werd gesloten. Het voornaamste punt dier overeenkomst
was, volgens de bewindhebbers, de bepaling, dat de participanten geen opening van zaken
zouden vragen. A contrario volgt daaruit, dat, bij gebreke dier bepaling, de participanten dit
recht wl zouden hebben gehad. (Zie Holl. Handelscompagnin bladz. 95)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

311
komende, was, meen ik, noch door Muller, noch door Kernkamp vermeld en is
merkwaardig omdat zij doet zien, dat niet slechts de eigenlijke visschers, doch ook
de andere matrozen een loon ontvingen, dat eenigermate evenredig was aan den
uitslag van de visscherij.
De tweede acte is een interrogatoir van twee matrozen, die verklaringen afleggen
aangaande de baldadigheden, door de Hollanders in 1624 tegen de eigendommen
der Deensche Compagnie op Spitsbergen bedreven. Zij moesten blijkbaar dienst
doen om de vertoogen te steunen, die Christiaan IV over de beweerde miskenning
1)
zijner rechten door de Hollanders aan de Staten-Generaal richtte .
Tevens geven zij een kijkje op de dikwijls ruwe wijze, waarop het onder het
matrozenvolk op Spitsbergen toeging, en die er toe zal hebben bijgedragen, dat de
Noordsche Compagnie zoo bezorgd was voor het zieleheil harer in het Noorden
vertoevende dienaren dat zij in 1630 aan het consistorie te Vlissingen twee
2)
predikanten verzocht, voor de reyse naar Groenland .

V. Slotwoord.
Bij mijn onderzoek naar stukken, die voor de

1)
2)

Vgl. Muller blz. 252, waar echter niet vermeld is, dat de klachten van den Deenschen vorst
ook betroffen in 1624 gepleegde daden van geweld.
Ik leeze in de consistorieacten van 6 April 1630: alzoo de Noordsche Compagnie twee
predikanten verzoekt voor de reyse naar Groenland, zal dit den Classis worden voorgestelt,
om te zien of er iemand toe genegen ware. Dit citaat uit G. Vrolikhert, Vliss. Kerkhemel
(1758) werd mij door den Gemeentearchivaris van Vlissingen medegedeeld.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

312
geschiedenis der Compagnie van belang zijn, kwamen mij verschillende stukken in
handen, welke dagteekenen uit den tijd na 1642, dus na den afloop van het octrooi.
Daaruit bleek mij, dat met den afloop van het octrooi geenszins de kamers der
Compagnie ophielden te bestaan. Integendeel, nog vele jaren hebben deze
ondernemingen, zij het dan ook zonder door een wettelijk monopolie tot het
handhaven van kartelovereenkomsten in staat te zijn gesteld, hun bedrijf voortgezet.
Merkwaardig is het echter te zien, dat zij nog geruimen tijd trachtten aan het reeds
lang vervallen octrooi eenige rechten te ontleenen, die hun een boven de andere
walvischvaarders geprivilegieerde positie zouden verschaffen.
Een gelukkig toeval heeft voorts uit dezen tijd van het bestaan der kamer Harlingen
een complete rekening van den boekhouder dier kamer doen bewaard blijven, die
ons een duidelijk beeld geeft zoo van de uitgaven als van de inkomsten en het
afzetgebied dier kamer.
Deze stukken, alle betrekking hebbende op eene in het bovenstaande niet
behandelde periode, kwamen mij grootendeels te laat in handen om ze bij de thans
geboden verzameling nog te kunnen afdrukken. Naar ik hoop, zal het bestuur van
het Historisch Genootschap echter bereid worden bevonden, daarvoor in een volgend
deel der Bijdragen en Mededeelingen eenige plaatsruimte af te staan.
S.v.B.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

313

I. Resolutin.

a. Admiraliteit van Amsterdam.


1.
en
Saterdach den 13 Octobris 1612, voormiddach.
Is by appostille, gestelt op de requeste van Leonardt Ranst ende Jacques Mar(chys)
cum socijs, henlieden geremitteert 't recht van innen van zeeckere quantiteyt
robbevellen, by s(chipper) Pr. Haye onlangs van de Cab Bon esprance alhier
aengebracht, ende dit opsienne van de zeer cleyne waerde van dien.

b. Vroedschap van Amsterdam.


2.
Den 15 Martii 1614.
Burgermeesteren ontfangen hebbende van haere gedeputeerden in Den Hage
seeckere brieven, zijn d'selve metten vroetschappe deser stede gecommuniceert,
ende geresolveert, dat daerop sal worden gereschribeert als volgt:
Erntfeste etc.
en

Uwe E. brieffen van den 13 deser maend hebben wy ontfangen ende den inhoudt
van dien op huyden metten vroedschappe deser stede gecommuniceert. Ende
gedelibereert sijnde opt stuck van de vaert ende visscherie op Spitsberghe, ende
is goet gevonden ende verstaen in dese gelegentheyt voor den landen best ende
dienstelijck te wesen, dat van wegen het Land geene toerustinge tot defensie van
de voorssvaert worde gedaen, opdat alle oirsaecke van mis-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

314
genougen ende offensie, die syne Majesteyt van Groot Bretaigne daeruyt soude
mogen nemen, soo veel doenlijck voorgecommen worde. Ende opdat echter de
voorss. vaert behouden worde ende nyet verlaten, soe is geresolveert, datter een
geformeerde compagnie opgerecht sal mogen worden, ende d'selve vergunt octroy
om voor den tijt van twee jaren de voorss. vaert alleen te mogen bevaren,
welverstaende soe diegeene, die alrede mede op de voorss. vaert hebben
1)
gequipeert ofte anderen haer in deselve geformeerde compagnie begeren te
begeven ofte daerinne te leggen seeckere somme van penningen, sal haer vrystaen
sulcx te mogen doen.

3.
19 December 1616.
Wat belangt de versochte continuatie vant octroy van de compagnie op Spitsbergen,
is niet raedsaem gevonden, 't selffde toe te staen, maer dat men een yeder sal
toelaeten derwarts te moghen varen, ende dat tot conservatie van dezelve vaert de
schepen behoorlijck werden gequipeert ende voorsien met geschut; dat oock
daerbeneffens deselve schepen werden geassisteert met eenighe schepen van
oorloge vant landt.

4.
1 Juli 1633.
Opt verzoek van die van de Noordsche Compagnie is, nae lezinge van de deductie
by haer ter generaliteyt ingelevert, ende van't vertoogh aen den Heeren
Burgermeesteren ende regierders deser stede gedaen, verstaen, dat de
gedeputeerde in de ver-

1)

Ms.: begeven.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

315
zoghte prolongatie van 't octroy, by haer voor dezes geobtineert, noch voor vier ofte
ten lanxten zes jaere zullen mooghen bewillighen.

5.
8 Januari 1639.
De requeste van de Noordsche Compagnie is gestelt in handen van de Heeren
Burgermeesters Dr. Albert Coenraedts ende Drs. Andries Bicker ende Gerard Schaep
oudt-Burgemeesters.

6.
29 Maart 1639.
Gehoort zijnde 't advis van de Heeren Commissarissen opt verzoeck by die van de
Noordsche Compagnie gedaen, bestaende in drie leeden:
1. van het octroy in questie de resterende vier jaeren niet alleen, maer oock
eenighe jaeren daernae zouden mogen worden gecontinueert;
2. dat geene ingezetenen oft vreemden zich van hier derwaerts zoude mogen
begeven, niet in dienst van de voorss. Compagnie zijnde;
3. daer de traenen, by de Engelschen ende anderen hier ingebracht wordende,
verboden zouden worden ofte zulx beswaert, dat ze hier geen marckt zouden konnen
houden:
zoo is 't zelve geventileert ende nae omvraege goedtgevonden, den gedeputeerden
te lasten devoir te doen ende de gedeputeerden van wegen dezelve Compagnie te
seconderen, dat het voorss. octroy verclaert moge worden noch voor dit jaer
geprolongeert te zijn om midlerwyle, te moogen zien hoe men't met de voorss.
geoctroyeerden ende anderen ingezetenen, die oock derwaerts zouden willen zeylen
zal hebben te stellen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

316

7.
5-7 Maart 1642.
Burgemeesters hebben den Raede voorgedraeghen, dat die van de Noordsche
Compagnie van meyninge zijn te versoecken continuatie van haer octroy, waerop
mid tsdien gedelibereert zijnde, is goedtgevonden van deser stede wegen daerin
te consenteren ende dat op zekere conditien by deser stadt, alvooren consent daer
in te draeghen, met haer te bedinghen.

8.
10 Juni 1642.
Onder de beschrijvingspunten voor de vergadering der Staten van Holland van 17
o
Juni 1642 en volgende dagen komt voor als n 14:
(Groenlandtsche oft Noordsche Compagnie.)
Alsmede op het vernieuwen des octroys over de walvischvangst oft
Groenlandtsche Compagnie oft anders daerin te doen ten meesten dienste van den
lande.

Daarop werd besloten:


In de continuacie van 't octroy der Noordsche off Groenlandsche Compagnie is
1)
geconsenteert te bewilligen met de geoctroyeerde te bedingen , by dewelcke
resolutin gepersysteert werde.

9.
30 Augustus 1642.
Op het gelijkluidende punt van beschrijving voor de

1)

Hier zal men wel moeten lezen: op zeekere conditien, met de geoctroyeerden te bedingen.
o

(Zie N . 9.)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

317

a.s. vergadering der Staten, alsmede op de twee daaraan voorafgaande punten


wordt besloten:
De Heeren Gedeputeerden worden ghelast de prolongatie van 't octroy der
Oost-Indische Compagnie te vorderen, tot dat van de West-Indische Compagnie
hun best te doen ende dat van de Noordsche Compagnie toe te staen op zeekere
conditin, by deez stadt alvooren haer consent te uyten met de geoctroyeerden te
bedinghen.

10.
19 November 1642.
Wordt op een gelijkluidend punt van beschrijving besloten:
Noordsche Compagnie.
Commissarissen de Heeren Dr. Schaep ende Pater, om de stucken te examineeren
ende rapport te doen.

11.
27 Juni 1643.
Wordt op een gelijkluidend beschrijvingspunt besloten:
Dewyle d'andere steden zeer veele preminentien willen bedingen ende men niet
weet, hoe 't met de vangst dit jaer sal leggen, doordien er zoo groot een meenighte
van schepen van allen kanten derwaerts gegaen is, soo wordt goedtgevonden aff
te wachten, hoe 't met deselve schepen geloopen sal wezen.

c. Vroedschap van Edam.


12.
4 December 1632.
Voorgestelt wesende, dat wel mochte voorvallen,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

318
dat die van de Groenlantsche Compagnie versochten continuatie van heurluyder
(octroy), is daerop geresolveert, indien zulcks gebeurt, dat onse gedeputeerden in
de continuatie niet sullen consenteren voor dat ons van wegen onse ingesetenen
toegestaen sal wesen seecker part in deselve compagnie mette directie ende
aequippagie van dien.

13.
18 October 1634.
Nopende de Groenlantsche Compagnie, welcke saecke int begin van de aenstaende
vergaderinge sal dienen, is noch geresolveert, dat men van stadtswegen soo veel
in de voors. Compagnie sal soecken te bedingen, alst doenlijck is, ende dat men
daertoe alle mogelijcke devoir ende vlijt sal aenwenden.

14.
6 Januari 1635.
Geproponeert wesende by Burgemeesteren, dewyle onse stadt nopende de
Groenlantsche Compagnie noch geen contentement gedaen en is, ende dat in de
vergaderinge van de Staten van dese provincie genoechsaem verstaen wort, dat
de continuatie vant octroy van de voors. Compagnie, by de Staten-Generael vergunt
buyten kennisse van de Staten van Hollandt ende sonder approbatie van deselve,
niet en mach bestaen, ende voor geen octroy en is te houden, dat men metten
eersten de preparaten wel soude eysschen te maecken, indien men hier gesint
soude wesen van dese jare na Groenlandt ter visscheryeneerringe te equipperen,
is achtervolgende de voorslach van Burgemeesteren, bij eenparicheyt van alle de
leden van de vroetschappe geresolveert ende goetgevonden, de saecke by der
handt te nemen,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

319
ende dat tot dien eynde alle degene, die van meeninge is, in de voorseyde
equippagie te participeren, sulx toegelaten sal werden, des dat yeder gehouden sal
wesen, binnen veertien dagen inteeckeninge te laten doen van sijn capitael, twelck
hy daerinne sal willen herideren, met dien verstande, dat de voors. equipagie hier
ter stede sal werden gedaen, ende dat 't schip ofte schepen te gebruycken, hier
affvaeren ende oock hier weder met haere ladinge aencomen sullen. Ende dat
oversulcks de administratie ende bewint van de geseyde equipagie met allen
aencleven van dien hier ter stede sal blyven, al waert dat yemandt sijn actie aen
enige vreemde op andere plaetsen wonende, quam te vercopen.

15.
7 Maart 1635.
Geproponeert sijnde by de heeren Burgemeesteren het versoeck by enige
gequalificeerde burgers deser stede aan haer gedaen by occasie, dat het octroy
van de Groenlantsche Compagnie is gexpireert ende dat de continuatie van dien
by de Staten-Generael vergunt sijnde, van wegen de Staten van Hollant op de
instantie van enige geinteresseerde steden wert gecontradiceert ende van geender
waerden gehouden, tenderende tzelve versoeck, ten eynde aen de versoeckers
ende hare medeparticipanten gegunt soude worden de vryheyt ende gerechticheyt
van alleen hier ter stede te mogen aequipperen ende toerusten totte visscherye ofte
neringe van de walvischvangst aen ende omtrent Groenlant ende de custen ofte
quartieren int voors. octroy begrepen, in sulcke voegen als tzelve namaels by
wettelijck octroy aen dese stede ofte d'ingesetenen van dien toegestaen soude
mogen worden, sonder dat enige andere burgeren oft inge-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

320
setenen alhier haer de voors. visscherye ofte neringe dan souden mogen
onderwinden; ende daerop gesien de resolutie voor desen aengaende de voors.
aequippagie genomen ende op alles rypelijck gelet, is geresolveert ende
goetgevonden aen alle burgeren ende ingesetenen deser stede te notificeren, dat
een yder, die in de voors. aequippagie begeert te participeren, binnen veertien
dagen na de notificatie hen aen de heeren Burgemeesteren sal moeten aengeven
op pene van daervan versteecken te sijn ende blyven; ende dat van nu aff de voors.
vryheyt ende gerechticheyt van de visscherye ende neringe, voor so veel dese stede
aengaet ende int vermogen van de vroetschappe is die te vergunnen, wert vergunt
aen allen ende enen yegelijcken, die hun binnen den voors. gepraefigeerden tijt
aen d'heeren Burgemeesteren sullen aengeven, midts sy de conditin, in de
voorgaende resolutie van date den sesten Januarii lestleden begrepen, subject
sullen sijn ende gehouden wesen datelijck int werck te treden om een schip ofte
meer te aequipperen, ende so spoedich als doenlijck is in see te brengen, op verlies
van het effect van dese concessie; welcke voors. gerechticheyt syl. privative ende
met exclusie van alle anderen burgeren ende ingesetenen alhier, haer binnen den
voors. tijt niet aengegeven hebbende, sullen blyven behouden, so lange sy in de
voors. aequippagie sullen continueren ende geduyrende den tijt, daeraen de
continuatie vant octroy voors. gerestringeert soude mogen worden, ende langer
niet.

16.
20 Januari 1640.
In deliberatie geleyt sijnde tgeen Burgemeesteren voorgecomen is van wegen de
Groenlantsche Com-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

321
pagnie hier ter slede, oft men verstaet de voorgaende concessie dienaengaende
te laten by de overige personen, die genegen sijn de visscherye ende walvischvangst
te continueren, dan oft vermidts de discontinuatie van deselve visscherye, in den
voorgaenden jare gevallen, oock andere burgers in deselve Compagnie ingelaten
souden moeten worden, ende daerop nagesien wesende de resolutin van den
e

sesten Januarii ende sevenden Martii des jaers 16 vijffendertich, is verstaen ende
geresolveert de voors. Compagnie van nu aff tot Lichtmisse toe open te stellen voor
alle andere burgeren om middelertijt te mogen verclaren hoe vele sy daerinne
begeren te herederen.

d. Vroedschap van Enkhuizen.


17.
Den laatsten Februari 1616.
't Stellen van een tweeden bewinthebber van de Groenlantsche Compagnie is
uitgestelt tot op morgen. (Op 1 Maart is hierover niets genoteerd.)

18.
8 April 1616.
Is geresolveert en Burgemeesters sijn geauthoriseert, om opt spoedigste een tweede
bewinthebber van de Groenlantsche Compagnie neffens Jan Symsz. Blauhulck te
stellen, in plaetse van Gerrit Freecks., die vertrocken (is), daertoe deselve Heeren
Burgemeesteren een bequaeme persoon sullen bewegen.

19.
5 Mei 1616.
Is verhaelt 't gene by Burgemeesters gedaen is int

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

322
stuck van 't stellen van een tweeden bewinthebber van de Groenlantsche Compagnie
ende hoe verre daerinne was geprocedeert, te weten, dat Meynert Thomasz.
Buyskens, daertoe serieuslijck versocht sijnde, hem eyntelijk gelaten hadde gestelt,
ende was Jan Symsz. Blauhulck daerop ontboden ende hem sulcx aengeseyt sijnde,
ten antwoorde hadde gegeven, te weten, dat hy eerst naer Amsterdam wilde
schryven ende de saecke aldaer refereeren, eer hy denselve Meynert Thomasz.
tot sijn compaignon maeckte. Is daerop geresolveert, dat ditto Meynert Tomasz.
alsnoch by Burgemeesteren tottet aennemen vant selve ampt sal versocht werden,
ende soe hy niet te bewegen is, dat Burgemeesters in dien gevalle geauthoriseert
1)
werden om een ander bequaem persoon daertoe te bewegen .

20.
3 September 1616.
Verder is omvrage gedaen, soe de Compagnie van visscherye der walvisschen om
by Noorden continuatie van octroy versouckt, dat de gecommitteerden deser stede
dienaengaande als haer last voor resolutie sullen inbrengen, wel in de continuatie
te consenteeren, doch met dien reserve, dat yedereen, die begeren sal, in deselve
compagnie sal mogen participeeren.

21.
3 April 1617.
Is voorts omgevraegt, off men de saecke van de Groenlantsche Compagnie alsnu
sal afdoen, off nog

1)

Deze autorisatie wordt 16 Mei d.a.v. nog eens bevestigd.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

323
uutstellen. Daerop verstaen de saecke tot op Saterdage uut te stellen om alsdan
aff te doen.

22.
8 April 1617.
Verder omgevraagt, wat men doen sal int stuck van de Groenlantsche Compagnie,
nopende 't stellen van bewinthebberen tot beleyt van deselve compagnie, is
geresolveert, dat acht of thien van de hoochste participanten in deselve compagnie
by den anderen comen ende een dubbel getal van vieren uute selven nomineeren
sullen, ten eynde dat dievolgens uute selve vier twee by myne Heeren Burgemeesters
tot bewinthebberen sullen werden gecoren.

23.
7 December 1621.
Op het aenschryven der gecommitteerden ter lantdaghe, omme te hebben last over
't genen ten lantdaghe wort verhandelt nopende de prolongatie van het octroy van
de Groenlantsche Compagnie mitsgaders de combinatie van de Groote met de
Cleine, is naer omvraghe by meest alle stemmen geresolveert, dat onse
gedeputeerden in dier saecke sullen difficulteeren ende geen stemme openbaren,
ten ware men dese onse stadt neffens onser gebuirstede Hoorn gerieve (?) soo
groote gedeelte als de steden van de Mase sullen gecryghen.

24.
28 February 1622.
Naer lesen van de requeste, overgegeven by Wit en Exkens, inhoudende, dat het
octroy van de Noor-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

324
dersche Compagnie was voor een jaer geprolongeert, ende dat syluyden oversulcks
geerne consent hadden omme alhier toeredinghe te doen tot de walvischvisscherye
behoorend, is by allen stemmen sulcks henluyden toegestaen voor dit jaer, onder
voorwaerde, dat een ieder vry sal staen daertoe mede te herideeren ende bybrengen
een suffisant capitael, mede 't bewint van dien mogen hebben, mitsgaders in gevalle
dat meerder participanten bycomen sullen eenige by de Heeren Burgemeesters tot
het bewint van dien den requestranten worden bygevoeght.

25.
9 September 1634.
Is vorder geresolveert, dat de gedeputeerden gaende ter dachvaert sullen vorderen,
omme van dese stadts wege te becomen behoorlijck contentement nopens de
pertense prolongatie van het octroy van de Noorder Compagnie, alsoo deselve
prolongatie tegen de resolutie van Hollandt is geschiedt, ende dienvolgens alles
daerveur te doen wat sy tot stadts dienste ende voordeel sullen bevinden te
behooren.

26.
20 September 1634.
Over de praetense prolongatie van het octroy van de Noorder Compagnie ende
omme behoorlijck contentement daervan te ontfangen is verstaen by de voorige
resolutie te persisteeren.

27.
2 Juli 1635.
Nopens de continuatie van de Noordersche ofte

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

325
Groenlantsche Compagnie is verstaen, het octroy, ist doenlijck, binnen de provintie
van Hollandt te houden ende ten behouve van de gemeene burgerye te brengen.

28.
7 Juni 1642.
e

1)

Op het 14 beschrijvingspunt voor de a.s. vergadering der Staten van Holland


wordt besloten:
e

Het 14 , octroy van de Noortsche Compagnie beroerende, sullen d'advysen gehoort


ende, ist noot, overgegeven worden.

29.
6 September 1642.
Op een gelijkluidend beschrijvingspunt besloten:
e

Het 12 , van de Noortsche Compagnie, wort gelaten bij 't voorgaende

30.
2)
28 Februari 1643 .
Over het versouck van de continuatie der Noordersche Compagnie is verstaen, dat
daerinne de oude resolutin gevolght sullen worden, ende (?) ten behoeve van de
gantsche burgerije gesorght.

1)

Het punt van beschrijving is hiervoor afgedrukt bij de stukken uit het Amsterdamsch Archief

2)

(n . 8).
Inmiddels was naar aanleiding van het genoemde beschrijvingspunt den 22en November
1642 besloten, daarover te schrijven, zonder dat echter blijkt aan wien.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

326

e. Vroedschap van Hoorn.


31.
7 Februari 1614.
Alsoo men verstaet, dat by de E.M. Heeren Staten aen zeekeren coopluyden van
Amsterdam octroy is verleent voor eenige jaren, omme te mogen bevaren de custe
van Spitsbergen, Groenlandt ende andere plaetsen daeromtrent, om walvisschen
te vangen ende anderssints hare negotie drijven, mits dat deselve coopluyden in
hare compangie souden moeten admitteeren alle degeene, die binnen seeckere
tijdt haer souden willen bekent maeken om daerinne te participeeren ende dat oock
de andere zeesteden contentement soude moeten worden gedaen, ende geseyt
wert, dat by de stede van de Mase zeer wert gearbeyt om een vierdepaert in deselve
equipagie te mogen hebben; 't welck geleyt (?) in deliberatie is goet gevonden ende
geresolveert, dat men metten eerste die van Enchuysen sal beschryven omme met
haer een eenparige voet te ramen ten eynde onse stede en de stede van Enchuysen
elck mede een achte paert soude mogen hebben in deselve equipagie, alsoo deselve
traffijcke van goede apparentie ende dienstich voor dese quartieren geoordeelt wert
te wesen.

32.
Den laatsten Februarii 1614.
In deliberatie gestelt zijnde, off men eenige ende wien men zal verzoucken om te
wesen bewinthebberen van de nieuwe voorgenomen compagnie van Spitsbergen
ofte walvischvangste, is verstaen, dat by provisie Burgemeesteren billetten zullen
mogen aenslaen ende als bewinthebberen de name van de participanten
aenteckenen (?).

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

327

33.
e

Op het 14 beschrijvingspunt voor de Statenvergadering van 17 Juni 1642 wordt


besloten:
Autorisatie om de besoignes by te wonen, te letten op stadts gerechtigheden ende
van alles te refeeren, 't sy mondeling, 't sy by missive.

34.
1 September 1642.
Op een gelijkluidend beschrijvingspunt voor de a.s. Statenvergadering wordt
autorisatie gegeven.

35.
18 November 1642.
Wordt op een gelijkluidend beschrijvingspunt besloten:
Autorisatie, onder behoorlijk contentement van onse camer ende mitte de seclusie
uyt crachte van octroy niet verder gaende dan over de landen by de gewesden
compagnie geoccupeert, doch niet over de see, die men verstaet vry te moeten
blyven voor alle degenen, die deselve sullen willen frequenteeren.

f. Wet en raad van Middelburg.


36.
27 April 1614.
Marcus de la Palma, Burgemeester, Johan Vet en Adriaen Joossen, schepenen,
een van de secretarissen, 't best connende vaceeren, Jacob de Waert, Olivier
Corbault en Jan Jolijt, raeden, zijn mits desen gecommitteert om te ontbieden eenige
coopluyden, schippers en andere personen, hem verstaende de handelinge op
Noorwegen en Oostlandt, ten eynde

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

328
om te sien, oft men niet en soude connen alhier oprichten seeckere compagnie van
de Oostersche en Noordersche vaert omme, van alles 't selve rapport gedaen zijnde,
gedaen ende geresolveert te worden als naer behoren.

g. Burgemeesteren en vroedschap van Monnikendam.


37.
3 Februari 1635.
Vorder is voorgestelt, hoe onse gedeputeerde ter dachvaert gaende haer sullen
hebben te dragen in de sake van de Groenlantsche Compagnie, daervan de Heeren
Staten-Generael 't octroy buyten consent van de Staten van Hollandt ende
West-Vrieslant hadden gecontinueert voor acht jaren. Is daerop verstaen, dat wy
ons met die van Enckhuysen, Edam ende Medemblick als daertegen opposerende
steden sullen sterck maken ende trachten voor te comen, dat de continuatie geen
voortgang sal nemen, ten ware wy daer mede in gecombineert werden.

h. Vroedschap van Rotterdam.


38.
19 Januari 1614.
Dat de requeste van de coopluyden van Amsterdam, daarby octrooy versogt werdt
tot de vaart op de Noordkusten ende het visschen van de walvisschen aldaar is
gestelt in handen van de Gecommitteerde Raaden.

39.
28 November 1616.
Aangaande het versoek van de compagnie op het

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

329
vangen van de walvisschen, dat men deselve vissery behoord te stellen in vryheit,
dogh met soodanige ordre gereguleert, dat de visschers versekert mogen gaan
tegens alle diegeene, die hen soude(n) willen 't onregt beschaadigen; ende soo
hetselve niet wel kan worden te weege gebragt, dat men alsdan het octroy aan de
voorsz. compagnie zoo korten tijd behoort te verlengen als doenelijk sal wesen.

40.
19 December 1616.
Eindelijk mede gerapporteerd sijnde, dat meest alle de leden scheenen te inclineeren
om het octroy van het walvischvangen voor drie off vier jaeren nogh te verlengen,
behoudelijk, dat daarinne niet soude begreepen wesen het nieuwe questieuse
1)
gevonden eylandt , sijn deser steede gedeputeerde gelast daarinne mede te moogen
consenteeren.

41.
24 December 1616.
Dat het octroy van de visscherye op de walvisschen geprolongeert is, den tijt van
vier jaaren.

42.
23 Juni 1642.
Noopende de continuatie van 't octroy van de Groenlandse Compagnie wert verstaan,
dat van gelijken de handt daaraan sal werden gehouden ende daarbeneevens, dat
sal werden gelet, dat de stad van Rotterdam in dezelve compagnie werde gestelt
in proportie met de andere steeden van Hollandt.

1)

N.l. Jan Mayen-eiland.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

330

43.
13 Juli 1643.
e

Op het 15 punt van den beschrijvingsbrief voor de a.s. Statenvergadering wordt


besloten:
e

Op 't 15 point, de continuatie van het Groenlandse octroy te bevorderen.

i. Burgemeesters en Schepenen van Veere.


44.
24 Februari 1617.
(Schrijven van Gecommitteerde Raden van Zeeland.)
1)

Eersame, wyse, discrete, seer voorsienige Heeren .


By den medegaenden extracte uytte missive van de gedeputeerden in Den Hage
sullen U.E. sien, wat deselve adviseren nopende de esquippage op den
walvischvanck, waerop alsoo metten eersten oirboir is dat werde gerescribeert,
dient dese ten fyne U.E. morgen ten thien uren eenige hare gedeputeerden ons
toeseynden, mette welcke wy dyenaengaende mochten communiceren.
Hiermede
Eersame, wyse, discrete, seer voorsienige sijt Gode bevolen. Uyt Middelburg den
XXIIII February 1617.
Ter ordonnantie van de Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeelandt.
(get.) J. Boreel.

1)

Bij dezen eersten brief geef ik adres, aanhef en onderschrift volledig; bij de latere kort ik deze
zooveel mogelijk af.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

331
(Adres:) Eersame, wyse, discrete seer voorsienige Heeren Burgemeesteren,
Schepenen ende Raden der stede Veere.
(Bijlage.)
Extract uyt seker missive van de Heeren gedeputeerde van Zeelant ter vergaderinge
van de Ho. Mo. Heeren Staten-Generael in 's-Gravenhage, date den XVIII Februarii
1617:
Wat belangt de portie in den walvischvangh, dewelcke d'ingezetenen van den lande
van Zeelant in de esquippage soude werden toegestaen, daervan Myne Heeren
van den rade begeeren by haere missive van den XIIII deser maent onderricht te
werden, wy hebben gesproken met degene, die hier doen de saecken van de
Hollantsche trafficquanten in die negotie, diewelcke met ons het expedienste vinden,
- onder correctie van Uwe Ed. Mo. - dat metten eersten twee ofte drye van wegen
de negotianten uyt Zeelant herwaerts werden gecommitteert, om met de andere aff
te handelen van den nombre, qualiteyt ende quantiteyt van de schepen, die men
voor de aenstaende teelt sal uytreeden, in welcke vergaderinge over het contingent
van esquippaige mede sal connen werden verdragen, met bewilliginge van Uwe
Ed. Mo., in onse bywezen. Indien het dengenen, die hier sullen mogen commen
belieft ons te preadviseren twee oft drye dagen van haere comste, wy sullen debvoir
doen ten eynde zyl(ieden) de gecommitteerde van Hollandt hier gereet vinden.

45.
27 Februari 1617.
Den pensionaris heeft rapport gedaen achtervolgende

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

332
de commissie by 't volle collegie van die van der Weth op Zaterdage voorleden hem
gegeven, van zijn gebesoigneerde by de Heeren van den Rade tot Middelburgh
met de gedeputeerde van de andere steden van Walcheren, midtsgaders eenige
gecommitteerde van de coopluyden derzelver drye steden, nopende het uytreden
ende vangen van de walvisschen omtrent Nova Zembla, ende 't gene van den
octroye en de verdeelinge van de compagnie voorder dependeert, ende onder ander,
dat goetgevonden is, datter gedeputeerde van de coopluyden uyt de respective
drye steden Donderdage toecommende naer Den Hage sullen reysen om aldaer
met de gedeputeerde van de compagnie in Hollant op alles naerder te delibereren
ende adviseren ende daernaer rapport te doen.

46.
27 November 1617.
Den pensionaris is gecommitteert om by die van den Rade van Zeelant te
bevoorderen de repar(ti)tie over de lasten, de provincie van Zeelandt in de compagnie
van de Groenlantsvaert vergunt.

47.
18 December 1617.
Den pensionaris voor dezen rapport gedaen hebbende nopende de bovengemelde
Groenlantsvaert hebben Burgemeesters ende Schepenen goetgevonden ende
geordonneert, dat een yder uyt het collegie van Weth ende Raedt, die in de voors.
voyage begeert te participeren, hem zal bekent maken binnen desen loopenden
jare 1617, ende by zooverre nyemant uyt het voors. collegie hen en openbaerde,
dat alsdan een ofte twee uyt de borgerie dezer stede de plaetse

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

333
sal werden vergunt, yder met een capitael naer advenant d'andere uitreeders. Ende
off daer eenige zwaricheyt opt aennemen van de voors. persoonen wierde gemaect,
zal daerover de clachte gedaen ende de dispositie blyven aen Burgemeesteren
ende Schepenen; welcken voorn(oemden) tijt gexpireert sijnde en sal nyemant
meer in de compagnie geadmitteert werden.

48.
28 December 1617.
Schrijven van Gecommitteerde Raden van Zeeland.
Eersame enz.
Alsoo wy met Uwe E. hebben te communniceren aengaende de equippaige op den
walvischvanck voor den aenstaende jaere 1618, dient dese ten fyne Uw. E. eenige
en

hunne gedeputeerde by ons vervoegen tegen Donderdage, wesende den 4 Januarii


naestcommende.
Hiermede.... enz.
(w.g.) J. Boreel.

49.
16 Januari 1618.
Schrijven van dezelfden.
Eersame enz.
By medegaende extract uyt de missiefe van de Heeren gedeputeerden in 's
Gravenhage sullen Uw E. sien, in welcker voegen men in Hollant is verdragen op
de verdeylinge van de quartieren ende equippage van den walvischvanck voor den
loopenden jare 1618, welcken volgende ende in conformiteyt van 't afscheyt den
en

4 deser genomen, alsoo nu staet te letten op de particuliere repartitie binnen dese


pro-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

334
vintie ende 't gene meer van 't regelement van de toerustinge voor desen jare sal
bevonden worden te dependeren, omme 't welcke te doen 't saisoen is presserende,
dient dese ten fyne Uw E. hare gedeputeerde voor ons laten verschynen Vrydage
naestcomende, wesende den 19 deser, vrouch voor noene, omme met comoditeyt
ende vruchtbaerlick te besoigneren.
Hiermede enz.
(w.g.) J. Boreel.
(Bijlage.)
Edele etc.
Mijn Heeren. Tot antwoorde ofte bericht op het schryven van mijn Heeren van den
en

Rade van date den 4 Januarii sal dienen, dat de gecommitteerden van reeders
op den walvischvanck uyt Zeelandt, te weten uytter steden van Middelburgh,
Vlissingen ende Vere, die hier nu sijn, eergisteren verdragen sijn mette cameren
van Hollandt op de aenstaende esquippage van den walvischvanck voor den
aenstaenden teelt, sulcx dat, latende vooralsnu ongedisputeert de quote ofte
repartitie, dewelcke de voors. gecommitteerden uyt Zeelandt instineren, dat hen
behoort te volgen, geaccordeert is, dat die van Zeelandt voor dit jaer sullen moeten
esquipperen vijff schepen van hondert lasten ofte daeromtrent, ende die van Hollandt
ses schepen van gelijcke grootte, welck getal zijlieden sullen mogen vermeerderen
1)
tot vijfftien schepen ; op de verbeurte van dertich duysent gulden soo

1)

Mr. Muller deelt mede (op. cit. bldz. 103 noot 1), dat het hem niet onwaarschijnlijk voorkomt,
dat de Compagnie op hare vergaderingen slechts het aantal sloepen bepaalde, dat iedere
kamer voor de walvischvangst zou moeten of mogen uitrusten doch aan de kamers overliet,
hoevele schepen zij naar het Noorden wilde zenden. Inderdaad schijnt uit het bij Zorgdrager
afgedrukte contract met de Friezen te volgen, dat, althans in 1634, met de quote eener kamer
in bepaalde evenredigheid stond het aantal door haar te bemannen sloepen. In de hier
afgedrukte overeenkomst tusschen de Hollandsche en Zeeuwsche kamers wordt echter alleen
het aantal schepen verdeeld. In den aanvang, mag men aannemen, ging het dus juist
andersom als later geschiedde: het aantal schepen wordt bepaald, over het aantal sloepen
niet gesproken.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

335
d'eene partije gebreckig blijft de vijffve ende d'andere de zesse uyt te maecken.
Ende dat voorts de bayen in Spitsbergen in vier partyen sullen werden gestelt, ende
by lotinge den Hollanderen drye ende den Zeelanderen eenen aengecavelt, met
noch eenige andere conditin 't samen in een accordt vervaet, welck accordt, alsoo
het besloten werdt met noch een acte, dat hetzelve is aengegaen op goet vertrouwen
ende vaste hope, dat de Heeren Staten-Generael believen sal te vergunnen twee
schepen van oorloge aen de gemeene compagnie, werdt daartoe jegenwoordel(ijck)
vervolgh gedaen, staende te hopen, dat de aenstaende tsamencomste van de
Heeren gedeputeerden uytte collegien ter admiraliteyt de resolutie sal advanceeren.
De gecommitteerden uyt Holland hebben uytdruckelijck tot verscheyden reysen
verclaert, dat sylieden alsnoch nergens eenige esquippage hebben aengevanghen,
ende dat zy onderlinge noch nyet en hebben verdragen, hoevele schepen zyluyden
sullen uytmaecken in de gemeene compagnie, nochte oock om te visschen onder
Jan Meyen Eylandt, thoonende hen genegen aen de esquippagie op het eene ende
andere quartier zoo cleyne te sullen aenleggen als het hen sal mogel(ijck) wesen.
Tegen de

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

336
1)

remonstrantien van Sr. Pieter Courten in den voorwinter overgegeven tegen de


Hollantsche compagnie sijn deselve gereet met eene antwoorde; dan de
interesseerde van Vlissingen houden hen tot noch toe in, haere clachten tegen die
voorsch. compagnin voor te brengen, begeerende eerst vast te gaen in hetgene
de toecommende esquippage betreffende.
Hiermede enz.

50.
29 Januari 1618.
Den pensionaris heeft rapport gedaen van zijn wedervaren ende (het)
gebesoigneerde by die van den Rade tot Middelburg neffens de gedeputeerde der
steden Middelburg, ende Vlissingen, dat, blivende ongedecideert de questie off de
steden, hun nyet bekent gemaect hebbende opt schryven van de Heeren van den
Rade uyt last van de Heeren Staten van Zeelant te willen medeparticeperen in de
uytreedinghe totten walvischvanck, mede in de voors. compagnie zouden mogen
commen ofte nyet, dat naer voorgaende presentatin, debatten ende contredebatten
eyndelinge geaccordeert ende beslooten is, dat voor desen jare 1618 in de stat van
Middelburgh uytgereet sullen worden totte voors. visscherie van de walvischvanck
twee schepen, ingel(ijks) twee schepen van de stat van Vlissingen ende een binnen
der stede van der Vere, yeder van hondert lasten ofte daeromtrent, gequipeert
ende voorders gereguleert als by particulier contracte daervan is geordonneert.

1)

Het HS. heeft: remonstranten.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

337

51.
18 Februari 1620.
1)

(Schrijven van Gecommitteerde Raden van Zeeland .)


Eersame enz.
Wy hebben becommen antwoorde op het schryven van wege de Heeren Staten
gedepescheert, omme te ondervinden hoe lange mochte duyren het octroy den
ontdeckeren van Jan Meyen-eylandt verleent. Ende alsoo wy daerby werden
onderricht, dat het jaer 1618 is het eerste jaer van die consessie, dient desen omme
U.E. van des voors. is te adverteren, ten fyne U.E. haer toerustingen op den
walvischvanck - voor soovele des aen desen is clevende - daerna mochten
aenstellen.
Hiermede enz.
(w.g.) J. Boreel.

Bijlage.
Die Staten-Generael der Vereenichde Nederlanden, geleth hebbende opt inhouden
van deser requeste, verclaeren, dat zy verstaen, dat voor ditmael ende

1)

Haar uitsluitend vischrecht bij Jan Mayen-eiland ontleende de Noordsche Compagnie niet
aan het haar in 1614 verleende octrooi, doch aan een ander octrooi, haar als ontdekster van
dit eiland door de Staten-Generaal afzonderlijk verleend. Daar dit laatste octrooi was
vastgesteld met medewerking der Staten van Zeeland konden de Zeeuwen het niet in den
wind slaan, gelijk zij het octrooi van 1614 deden. De Zeeuwsche kamers, die ook na hunne
opneming niet aan de visscherij bij Jan Mayen-eiland mochten deelnemen, hadden er dus
groot belang bij met zekerheid te weten, wanneer dit privilege der Compagnie afliep. (Vgl.
Muller 324 e.v.)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

338
dese reyse alleene het eylandt in questie tusschen partyen werdt gehouden voor
begrepen in het eerste octroy aen de remonstranten verleent, ende als gelegen in
de limiten van't selve octroy, ende dat oversulcx 't voors. eylandt sal werden beseylt
ende aldaer gevischt van wegen de voors. geoctroyeerde compagnie tot gemeen
proffijt ende schade sonder prejudicie ende nadeel van de gemoveerde ende
gententeerde processen, welcke processen Haere Ho. Mo. ordonneren dat gestelt
sullen werden in handen van den Hoogen Rade van Hollandt, omme daerinne recht
ende justitie t'administreren, gelijck Haere Ho. uytte meriten van de saecke in goede
consientie sullen bevinden te behooren; verstaende, dat de partye, die daervan sal
triumpheren, het octroy daertoe staende sal genyeten ende proffyteren den tijt van
vier jaeren, innegaende het toecommende jaar 1618 voor het eerste jaer van deselve
vier jaeren.
Gedaen ter vergaderinghe aan de Hooghgemelte Heeren Staten-Generaal op
en

den 16

Meerte anno 1617.

52.
1 Mei 1623.
1)

Den Burgemeester Barentzen, geweest zijnde in communicatie met Sr. Courte


ende daernaer met

1)

Sinjeur Courten, in deze resolutie genoemd, is blijkbaar de vertegenwoordiger, zoo niet de


eenige bewindhebber, der kamer Middelburg. Blijkbaar is tusschen de drie Zeeuwsche kamers
onderhandeld over een nadere overeenkomst, waardoor ook zij zich nauwer aaneen zouden
sluiten, doch hebben deze onderhandelingen tot geen resultaat geleid. Over deze
onderhandelingen is mij verder niets bekend.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

339
eenige van die van Vlissingen, die mede tot Sr. Courte bescheyden waren, doch
nyet gecommen, nopende de verdeelinge van de oxhoofden, die elck van de
Groenlantvaerders zoude mogen medevoeren, die onder henluyden int particulier
was gedaen; doch alsoo zyl. nyet wel en conden overeencommen is goetgevonden
de statsgerechticheyt ten aensiene van de equipage, die Nicolaes Zwancke met de
zyne is doende uyt de haven alhier, te mainteneren.

II. Sententin.
I.
Gerrit Jansz. van der Eyck, Adriaen Jacobsz. van Adrichem en Bruyn Dircksz. van
der Dussen hadden in 1616 en 1617 aan de Kleine Noordsche Compagnie bier
geleverd, dat hen niet werd betaald. Zij spreken thans Nicolaes Kyen, Maria
Cornelisdr., weduwe van Jan Jacobsz. Mus, die destijds, met anderen,
bewindhebbers dier Compagnie waren, mitsgaders de kinderen van den inmiddels
overleden Nicasius Kyen, die op dat tijdstip eveneens bewindhebber was, om betaling
aan en eischen, dat de gedaagden veroordeeld zullen worden tot hoofdelijke betaling
der verschuldigde som. De gedaagden bieden aan, ieder te betalen, doch
ontkennen de hoofdelijke aansprakelijkheid. Het Hof beveelt de gedaagden met de
betaling van de door hen aangeboden gelden te beginnen en schort zijn eindvonnis
op. De eischers komen nu met een nieuwen eisch en vragen ook vergoeding van
interessen sedert de levering van het bier. Het Hof staat toe, dat de oorspronkelijke
eisch met

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

340

deze nadere pretentie wordt uitgebreid, wijst echter bij eindvonnis slechts rente toe
sedert den dag der litis-contestatie. Ook de solidaire aansprakelijkheid wordt niet
aangenomen; ieder der gedaagden wordt tot betaling van het door hem aangeboden
vierdepart veroordeeld.
D'Erffgenamen van wylen Gerrit Jansz. van der Eyck, impetranten ende
Nicolaes Kijn, zoo hij procedeert gedaechde.
In der saecke hangende voor den Hove van Hollant, tusschen d'erffgenamen van
wylen Gerrit Janss. van der Eyck, in zijn leven burgemeester der stadt Delff,
aengenomen hebbende d'arrementen van processe by denzelven Van der Eyck te
1)
vooren geintenteert , mitsgaders Adriaen Jacobsz. van Adrichem ende Bruyn Dircxs.
van der Dussen, coopluyden, wonende aldair, impetranten in rauactie ter eenre,
ende Nicolaes Kijn, commissaris van de vivres, voor hem zelven ende als
oppervoocht ende als procuratie hebbende van de medevoochden van syne
onmondige zusters, t'samen kinderen van wylen Nicasius Kijn, in zijn leven mede
commissaris van de vivres, mitsgaders Maria Cornelisdr. weduwe wylen Jan Jacobs.
Mus, gedaechde ter andere zyde.

1)

Het verzoek om de arrementen van een proces aen te nemen wordt door Willem de Groot
(Inleyding tot de practijck van den Hove van Holland, blz. 108) gedefinieerd als het verzoek,
waerby, als een van de partyen contendenten, of van de respective procureurs, hangende
den processe gestorven is, degene die het proces vorderen wilt versoeckt, dat sijn wederpartye,
indien den procureur gestorven is, ofte soo de partye gestorven is, desselfs erfgenamen,
ghedwonghen werden het overblijfsel van het proces aen te nemen ende verders daerinne
te procederen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

341
Allegerende de voors. impetranten, dat zy in de jaeren 1616 ende 1617 aen de
Cleyne Noortsche off Groenlantsche Compagnie geleverd hadden zeeckere groote
quantiteyt van bieren, suyvers bedragende ter somme van 987 gulden 8 st. te 40
grooten t'stuk;
te weten de voorn. burgemeester van der Eyck, voor de somme van 201 gulden,
Adriaen Jacobss. van Adrichem, ter somme van 513 guldens 8 st.
ende Bruyn Dircxs. van der Dussen ter somme van 273 car. guldens,
in welcke voors. Compaignie in dyer tyden neffens Dirck Adriaensz. Leversteyn
ende andere bewinthebbers waeren geweest de voors. gedaechden, wesende als
bouckhouder van de voors. Compagnie gestelt, eerst denzelven Leversteyn ende
daernair, naedat hem Leversteyn tvoors. bouckhouderschap by de Compagnie was
opgeseyt, Aelbrecht Henricxs. Nattevelt ende Adriaen Claess. van der Maede,
ende alsoo sy impetranten van haer deuchdelijcke achterwesen nyet en wierden
gecontenteert, was d'voorn. Bruyn Dircxs. van der Dussen, een van de impetranten,
gegaen by den voors. Aelbrecht Henricxs. Nattevelt ende bouchouder van de voors.
Compagnie, ende van hem versocht betalinge van de bieren aen de voors.
Compagnie gelevert; doch hadde denzelven Nattevelt den voorn. van der Dussen
affgeslagen, zeggende dat hy zich moste addresseren aen de voorn. Leversteyn,
wesende oock mede een van de reeders, nademael denselven Nattevelt seyde, dat
hem Leversteyn de voors. somme aengereeckent, was in de reeckeninghe van den
jare 1617.
Dan alsoo de voors. van der Dussen, mitsgaders oock de andere impetranten
ongeraden ende ongelegen was den voors. Leversteyn voor de betalinge

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

342
te interpelleren, als met hem in 't particulier nyet hebbende gecontracteert, maer
alleen gesyen ende regardt genomen hadden op de voors. Compagnie, die haer
bouckhouders hadde gestelt, ende nyet op den voorn. Leversteyn alleen, was de
zaecke ondertusschen alsoo eenigen tijt blyven staen;
dan sy impetranten ziende, dat sy met genoegen tot betalinge van hair voors.
achterwesen, t'sy van d'een of d'ander, nyet en konden geraecken, waeren
genootsaect geweest haer te addresseren aen desen Hove, ende op hair
deuchdelijck ende well gefundeert te kennen geven geimpetreert hebbende
mandament in rauactie, hadden de gedaechden vuyt crachte vandyen gedaen
dachvaerden tot seeckere dage voor denzelven Hove;
concluderende ten dage dienende, dat de voorn. gedaechdens d'voors. schult
zouden kennen ofte ontkennen ende de auctentijcke extracten vuyte byeroff
1)
brouboecken , van hun impetranten respective dairvan gehouden, syen affirmeren
by eede, ende dyenvolgende elcx in solidum gecondemneert souden werden de
voors. 987 guldens 8 st. aen hen impetranten respective op te leggen ende te
betalen, ende by provisie, tot namptisatie vandyen, mits d'een betalende d'ander
gevrijt soude sijn, maeckende eysch van costen, ofte tot anderen fynen ende
2)
conclusie, hen inpetranten oirbaerlijck sijnde ;
waarjegens van wegen de voorn. gedaechdens

1)
2)

M.s. broukoecken.
De bijvoeging der woorden: ofte... sijnde, had volgens De Groot op. cit. blz. 57 het gevolg,
dat daardoor: alderhande actin ende alle remedin nae rechten competerende in de
rechtsvorderingh begrepen ende inbedonghen schijnen te werden. Den eischers kwam dit
ten goede, toen zij later boven de hoofdsom der schuld ook rente eischten.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

343
geallegeert es geweest, dat sylieden mede participeerden in seeckere toerustinge,
die gevallen was op zeecker eylandt gelegen in de Noortzee, ende dat ten fyne
omme aldair walvisschen te vangen; 't scheen well waer te sijn, dat de voors.
impetranten respective eenige waren hadden gelevert aen degeenen, dewelcke in
de voors. toerustinge hadden geheredeert, ofte aen degeenen, diewelcke
gecommitteert was geweest, omme de voors. geleverde waeren (zoo veel als d'selve
zouden mogen wesen) te beneficieren nair behooren; maer dat sy gedaechden off
yemant van henlieden ofte van de andere participanten van de voors. toerustinge,
d'impetranten elcx in solidum belooft souden hebben, de waeren, die zy respective
souden mogen gelevert hebben, te zullen voldoen, dat was nyet waer;
gelijck oick mede dyenvolgende nyet waer en was, dat zy gedaechden elcx in
solidum gehouden waeren d'impetranten van hemlieden pretense achterwesen te
voldoen, derhalven d'selve impetranten met gene redene ofte fundamenten
gedaechden hadden betrocken voor desen Hove, te meer alsoo sy gedaechden
noyt onwillich waeren geweest heur contingent int gene d'selve impetranten seyden
gelevert te hebben te voldoen.
Echter alsoo sy impetranten hen vervordert hadden van hen gedaechden in judicio
te eysschen in solidum betalinge van t'gene dat sy seyden verstrect te hebben, zoo
hadden sy gedaechden mede nochmael in judicio presentatie gedaen, van dat sy
te raeden waeren elcx heure contingente portie, namentlijck een vyerde paert, te
betalen, sustinerende daermede te mogen volstaen, ende by refuys vandyen,
antwoordende, concludeerden tot vorder nyet ontfanckelijck, ende by ordine, dat
de voors. impetranten heurluyden vorderen eysch ende conclusie

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

344
mitsgaders versochte provisie zoude werden ontseyt; maeckende mede eysch van
costen ofte tot anderen fynen ende conclusie hen gedaechden oirbaerlijcxt sijnde;
jegens welcken antwoorde d'voors. impetranten, refuserende de voors. presentatie
van de gedaechdens, persisteerden voor replijcke, zoo ten penale als by hunluyden
versochte provisie;
ende naerdat van wegen d'voors. gedaechdens gepersisteert was voor duplijcke,
hadde t'voors. Hoff d'selve gedaechdens gecondemneert, volgende heurluyden
1)
voors. gedaen presentatie te namptiseren in handen van de voorn. impetranten
elcx een vyerde paert van de voors. somme van 987 gulden 8 st. in desen geeyscht,
onder cautie souffisant de restituendo, indyen naermaels bevonden werde sulcx te
2)
behooren, surcherende nyettemin d'executie van t'selve namptisatie den tijt van
3)
zes weecken, ende voorts d'voors. parthyen geordonneert de saecke ten penale
te beschryven by memorien ende advertissementen van rechten, ende daervan,
mitsgaders andere alsulcke stucken ende munimenten als elcx van henluyden
believen souden te exhiberen, te dienen onder denzelven Hove;

1)

2)
3)

Men is oock wel dickmaels gewoon in de conclusie te versoecken condemnatie provisioneel,


dat namentlijck den gedaegde sal werden gecondemneert by provisie aen den impetrant de
geeyschte penningen te namtiseeren, mits stellende cautie de restituendo, indien sulcx van
volkomen kennisse van saeken soude moghen bevonden werden te behooren. (W. de Groot
op. cit. 54)
Namptiseren is eenige penningen, daerom gepleyt werdt, den eysscher onder borgtocht ter
hand te stellen, totdat de saecke by eyndelijcke vonnisse afgedaen wert. (Ibidem 141.)
MS. heeft exceptie, hetgeen de zin onverstaanbaar maakt.
D.i. onder bedreiging met boete, voor het geval dit bevel niet werd opgevolgd.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

345
'twelck by de voorn. parthyen zulcx achtervolcht zijnde, alsoo d'voors. impetranten
in het naerder resumeren van de stucken bevonden, dat zy naergelaten hadden te
eysschen de interesten tegens den penninck 16 van de drye respective geeyschte
sommen van de penningen, dairtoe zy nochtans, so sy sustineerden, gerechticht
waeren, ende henluyden tselve grootelijcx soude obsteren, ten ware zyluyden
daervan wierden gereleveert, hadden t'selve de Hoghe Overheyt te kennen gegeven
1)
ende versocht requeste civile , daerby zy impetranten zouden werden gereleveert
van dat zy hadden naergelaten gehadt d'voors. interessen te eysschen, ende
geadmitteert, omme t'selve alsnoch te mogen doen, te reeckenen van den tijt van
de leverantie van de voors. bieren tot de volle ende effectuele betalinge toe, ende
dairop alvooren recht te mogen versoucken ende by ordine ten minsten tempore
litis motiae(!) mede tot de volle betalinge toe, ende dairmede haire voors. conclusie
te mogen amplieren,
welcke voors. requeste civile met committimus aen desen Hove adresserende,
zy impetranten denzelven Hove behoorlijck doende presenteren concludeerden ten
interinemente van dyen naer haire forme enne innehouden, maeckende mede eysch
van costen van dien incidente, ofte tot anderen fynen ende conclusie hem
impetranten oirbaerlijcxt zijnde;
waerjegens de voors. gerequireerden concludeerden tot rejectie van de voors.
requeste civile, als incivijl, maeckende mede eysch van costen van desen incidente,
als vooren;

1)

Indien een advocaet in zijn conclusie van eysch ofte antwoort yet heeft geomitteert, daervan
kan de correctie bij relief versocht werden, bij ons requeste civile om de conclusie te amplieren
ofte altereeren. (De Groot op. cit. 109.)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

346
jegens welcke antwoorde de voors. requiranten persisteerden voor replijcke by
heurluyden versochte interinementen.
Ende naerdat van wegen de gerequireerden gepersisteert was voor duplijcke,
zoo hebben de voors. parthyen ter ordonnantie van den Hove acten van dyer
dingtalen gemaect ende diezelfde mette voors. requeste civile gevoucht by den
processe, omme int visiteren van dyen daerop zulck regardt genomen te werden
als behooren zoude;
ende 't proces daerop by den Hove gesyen sijnde, soo es by denselven Hove de
voors. requeste civile geinterineert ende dyenvolgende de impetranten by
interlocutoire sententie gereleveert van dat zy naergelaten hebben gehadt
d'interesten, daerinne ende hiervooren vermelt, te eysschen, ende geadmitteert
d'selve alsnoch te moghen eysschen, ende de gedaechdens geordonneert
daerjegens t'antwoorden, omme daernair voorts in der saecke gedisponeert te
werden als naer behoorende;
ende de voors. impetranten, amplierende vuyt crachte van deselve speciale
admissie heurluyden voors. conclusie, concludeerden, dat d'voorn. gedaechdens
gecondemneert zouden werden, aen hen impetranten te betalen d'interesten jegens
den penninck 16 van de voors. respective somme, hiervooren ende in den processe
breder gementionneert, te reeckenen van dyen tijt aff, dat de bieren, waervuyt de
respective schulden gesproten, waeren gelevert, daerop alvooren recht versouckende
ende by ordine, dat d'selve interesten hen impetranten ten minsten geadjudiceert
souden werden tempore litis motiae(!) beyde ter voller ende effectueler betalinge
toe, ofte tot anderen fynen ende conclusie, hen impetranten oirbaerlijcxt sijnde.
Waerjegens de gedaechden antwoordende conclu-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

347
deerden ten fyne van nyet ontfanckelijk ende by ordine, dat d'impetranten heurluyder
voors. geamplieerde conclusie zoude werden ontseyt, maeckende insgelijcx eysch
van costen als boven.
Ende naerdat van wegen d'impetranten voor replijcke by heurluyder voors.
geamplieerde conclusie ende van wegen de gedaechden daertegens gepersisteert
was voor duplijcke, zoo hebben d'voors. parthyen, volgende den last van den Hove,
daervan mede acte gemaeckt ende gevoucht by den processe, omme int visiteren
van dien dairop insgelijcx sulck regardt genomen te worden, als behooren soude.
'T voors. Hoff, met rype deliberatie van rade deurgesyen ende overgewogen
hebbende alle t'gene ter materie dienende is, doende recht in den name ende van
wegen de Hoghe Overheyt ende Graeffelijcheyt van Hollant, Zeelant ende Vrieslant,
condemneert de voors. gedaechdens aen de impetranten op te leggen ende te
betalen heurluyden gedaechdens contingente portien, als elcx een vyerde paert
van de somme van 987 guldens 8 st., by deselve impetranten respective in desen
geeyscht, als by de voors. erffgenamen van den voorn. Gerrit Jans. van der Eyck
de somme van 201 gulden, by Adriaen Jacobsz. van Adrichem 513 gulden 8 st.
ende by Bruyn Dircxs. van der Dussen 273 gulden metten intereste van deselve
respective vyerdepaerten, jegens den penninck 16, zedert de litiscontestatie in
desen, totte effectuele voldoeninge toe; ontseyt d'impetranten haeren vorderen
eysch ende conclusie jegens de gedaechdens in desen gedaen ende genomen,
ende compenseert de costen van desen processe, omme redenen den voors. Hove
daertoe moverende. Gedaen in den Hage, by mrs. Pr. Couwenburch van Beloys,
Henrick Rosa, Andries de Wit, Johan Oom van Wijngaerden

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

348
e

ende Johan Loenius, raetsluyden van Hollandt, ende gepronunchieert den XXII
Decembris 1625.

II.
e

Anthonie Monier, bewindhebber der 1 Kamer Delft der Noordsche Compagnie had
in 1616 een obligatie geteekend, tot een bedrag van dertienhonderd gulden, staande
ten name van Mr. Rombout Hoogerbeets of toonder. Onder bijbetaling van 6%
rente zou de eene helft dier som betaald worden over 9 maanden, de andere helft
een jaar later, beide malen uit de opbrengst van de gelden, door Monier in de
uitrustingen der Compagnie gestoken, subsidiair werden voor de betaling dezer
gelden alle andere bezittingen van Monier verbonden. Daar Monier in gebreke was
gebleven deze schuld te voldoen en sedert naar Zweden was vertrokken, had
Thyman van Volbergen, in wiens bezit de obligatie inmiddels was gekomen, hem
in 1630, tijdens een verblijf hier te lande, doen arresteeren en eischt deze thans
betaling van de hoofdsom met de inmiddels verschenen rente.
Monier voert hiertegen aan:
1. dat Van Volbergen en hij vele zaken met elkander hebben gedaan en
en
herhaaldelijk met elkander hebben afgerekend. Laatstelijk is den 24 Augustus
1630 door arbiters uitspraak gedaan ten aanzien van alle nog hangende
wederzijdsche pretentin, waarbij Van Volbergen erkend heeft, verder niets meer
van Monier te vorderen te hebben. Daardoor heeft hij ook het recht verloren thans,
uit een in 1616 geteekende obligatie te ageeren;
2. dat Van Volbergen zijn (Moniers) participatie in de Noordsche Compagnie heeft
overgenomen en bij de bepaling van den daarvoor te betalen

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

349

prijs ongetwijfeld rekening heeft gehouden met de vordering, welke hij uit genoemde
obligatie nog op Monier had;
3. dat Van Volbergen de verschuldigde gelden, die immers in de eerste plaats
betaald moeten worden uit de opbrengst dezer participatie, ongetwijfeld reeds
genoten heeft door de winsten, welke deze participatie hem in de afgeloopen jaren
heeft opgeleverd.
Nadat Van Volbergen onder eede verklaard heeft, de verschuldigde gelden nog
niet van Monier te hebben ontvangen, wordt door het Hof de eisch toegewezen.
Thyman van Volbergen, Secretaris van des Generaliteits Reeckencamer,
1)
impetrant, ende Anthoni Monier , Commissaris-Generael, gedaechde.
In der saecke, hangende voor den Hove van Hollant, tusschen Thyman van
Volbergen, Secretaris van des Generaliteyts Reeckencamer alhier in den Hage,
impetrant van appoinctement van arrest ende rauactie, ter eenre, ende Anthony
Monier, Commissaris-Generael over de artillerie van Zyne Conincklijcke Majesteit
van Sweeden, gedaechde intselve cas, ter andere zyden;
en

allegerende den voorn. impetrant, dat den voors. gedaechde op den 16 (!)
Januarii 1616 verleden hadde seeckere obligatie tot behouve van

1)

Vgl. over dezen Anthonie Monier: Muller blz. 78 en passim. Over zijn verhouding tot
de Kroon van Zweden, zie men de Zweedsche Archivalia door Kernkamp gepubliceerd:
Bijdr. en Meded. XXIX blz. 202 en 204.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

350
zaliger de heere Mr. Rombout Hoogerbeets, off thoonder derselver, by dewelcke
den gedaechde bekent hadde, den voorn. heere Hoogerbeets ofte thoonder van de
voors. obligatie schuldich te wesen de somme van 1300 ponden te 40 grooten 't
pont, over gelijcke somme, die hy gedaechde tot synen contentemente in goeden
gelde ontfangen hadde, namentlijck 300 ponden by den voorn. heere Hoogerbeets
zaliger tot zijn, gedaechdes, behoeve betaelt aen hem, impetrant in desen, ende
1000 ponden, aen handen van den voors. gedaechde selffs betaelt, belovende den
gedaechde by de voors. syne obligatie, d'eene helft van de voors. somme van 1300
ponden te betalen over negen maenden, doen eerstcomende, ende d'andere helft
t'eynden een jaer daernaervolgende, ende dat vuyt de baten, proffyten ende winsten,
die hem gedaechde aencomen souden vuyt de portie, die hy heredeerde in de
compagnie ofte voyagie van Spitsbergen, t'elcken jare de gerechte helft van dien
metten intereste jegens den penninck sesthien;
verbindende tot verseeckeringh van dien specialijck het provenue van de voors.
compagnie, twelck hy gedaechde te verwachten hadde, met conditie dat, oft
gebeurde, dat hy gedaechde den voorn. heere Hoogerbeets off houder van de voors.
obligatie op de voors. termynen vuyt den innecomen vant voors. proffijt by quade
fortuyne, die de voorn. compagnie soude overcomen, niet soude connen voldoen
ende betalen, dat den voorn. gedaechde alsdan belooffde de voors. penningen te
sullen restitueren in voegen voornoemt vuyt syne andere goederen, roerende ende
onroerende, present ende toecomende, egeene vuytgesondert, waer ende op wat
plaetse die gelegen souden mogen wesen, deselve subjecterende allen rechten
ende rechteren, renunchierende oock het

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

351
beneficium non numeratae pecuniae ende alle andere gratien ende privilegien, die
hem gedaechde te bate souden mogen comen;
ende alsoo geduyrende den voors. tijt geen voordeel ofte proffijt vuyt de voors.
compagnie voor den voorn. gedaechde en was gecomen, sulcx hy gedaechde niet
alleen vuyt het provenue van de voors. compagnie op de voorn. termynen de voors.
capitale penningen ende interesse van dien niet en hadde betaelt, maer was oock
in gebreecke gebleven de voors. obligatie andersints te voldoen, nietjegen, staende
verscheyden minnelijcke interpellatien daeromme by hem impetrant, als houder van
deselve obligatie, gedaen,
ende den voorn. gedaechde in den jare 1630 vuyt Sweeden hier te landen
gecomen sijnde, ende tot kennisse van hem impetrant gecomen wesende, dat den
en

gedaechde op den 6 September van denselve jare weder naer Sweeden meende
te vertrecken, sonder hem impetrant van sijn voors. achterwesen te contenteren,
ende hy gedaechde hier te lande geen immobilia en was possiderende, soo was
hy impetrant genootsaeckt geweest t'geene voors. es desen Hove te kennen te
geven, ende op 't selve te kennen geven appoinctement van arrest ende van actie
geimpetreert hebbende, hadde vuyt crachte van dien den voorn. gedaechde gedaen
arresteren, ende voorts een dach van rechten prefigeren tot seeckeren dage voor
den voors. Hove,
welck arrest, onder cautie voort gewijsde affgedaen wesende, hadde hy impetrant
ten voors. dage dienende eysch doende geconcludeert, dat den voorn. gedaechde
soude kennen ofte ontkennen syne voors. obligatie ofte copie auctentijcque van
dien, ende dienvolgende gecondemneert werden aen hem impetrant te betalen
ende by provisie te namptiseren de voors.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

352
somme van 1300 gulden, metten intereste van dien jegens den penninck 16, zedert
en

den 26 Januarii 1616 totte effectuele ende volle betalinge toe, maeckende eysch
van costen, ofte tot andere fynen ende conclusien als bevonden soude werden te
behooren;
Waerjegens van wegen den voorn. gedaechde geallegeert es geweest, dat den
voors. impetrant ende hy gedaechde met den anderen hebbende gedreven ende
onderlinge vuytstaende gehadt veele ende verscheyden handelingen, daerover hy
gedaechde aen den voorn. impetrant schuldich was geweest eenige merckelijcke
somme van penningen, syluyden van deselve hare handelinge van tijt tot tijt
successivelijcke hadden affgereeckent ende geliquideert, ende hadde hy gedaechde
den voors. impetrant van alle hetgeene hy op hem in eeniger manieren was
pretenderende ten vollen voldaen ende betaelt, sulcx dat den impetrant op hem
gedaechde verder niet en hadde te eysschen ofte alsnoch niet te eysschen en
hadde;
wesende mede sulcx, dat, alsoo hy gedaechde was vernemende, dat hem,
niettegenstaende de voorg. affreeckeningen ende liquidatien by den voorn. impetrant
moeste werden goetgedaen seeckere somme van 5081 guldens 6 st., ter saecke
van seeckere compagnie ofte societeyt, die tusschen henluyden mitsgaders Beuckel
Nieulant ende Julius Cesar Harinck was opgerecht noopende het solliciteren ende
bedienen van compagnin in dienste van den lande wesende, mitsgaders sijn
gedaechdes aenpart in de proffyten ende tractementen van de capiteynen, by de
voorn. Julius Caesar, als de directie van deselve societeyt in sijn leven gehadt
hebbende, bedient, syluyden, te weten den voors. impetrant ende hy gedaechde,
hetselve different in den jare 1624

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

353
hadden gesubmitteert gehadt aen rechtsgeleerden volgens den schriftelijcken
compromisse daertoe opgerecht;
achtervolgende hetwelcken hy gedaechde syne pretentie hebbende ingestelt
ende by synen eysch, aen de geligeerde arbiters overgeleyt, gededuceert, soo
hadde den voors. impetrant by syne antwoorde, daertegens overgelevert, selffs
geposeert ende bekent ende daerop wel het principaelste fundament van syne
defentie gemaeckt, dat hy gedaechde als vooren aen hem impetrant veele
merckelijcke duysenden hebbende moeten voldoen, daervan tusschen henluyden
en

was vereffent, eerst op den lesten Aprilis 1614 ende daernaer op den 21 Martii
1616; dat by deselve liquidatie hy gedaechde aen hem impetrant hadde in betalinge
gegeven wel 23500 guldens, dat daerenboven hy gedaechde wesende schuldich
en

gebleven een somme van 2872 gulden 16 st. 6 d., daervan op den 20 Julii 1618
ten behouve van hem impetrant in desen hadde gepasseert een obligatie ter somme
van 3472 guldens 17(!) st. 6 d., als daeronder hebbende begreepen een obligatie
van 600 guldens, die een derde op hem gedaechde hadde spreeckende ende
daervoor den impetrant hem als borge hadde verbonden,
dat hy gedaechde jaer ende dach daernaer daerop eenige penningen hebbende
betaelt, deselve obligatie hadde ingetrocken ende een ander verleden ter somme
van 2700 guldens, waerop hy gedaechde naederhant vuyt Sweeden aen den voors.
impetrant by wissel hadde overgemaeckt de somme van 600 guldens, ende dat hy
gedaechde in den voors. jaere 1624 met den impetrant in alle vrienschap hadde
vereffent seeckere recckeninge van 14183 gulden 17 st., ende noch 300 guldens
metten intereste van dien, die den voorn. impetrant tot laste van sijn

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

354
gedaechdes vader hadde spreeckende, mitsgaders dat hy gedaechde hadde
ingetrocken de voors. zyne obligatie van 2700 gulden, ende daernaer in plaetse
ende in voldoeninge van hetgeene hy gedaechde schuldich wierde bevonden, aen
den voors. impetrant gegeven hadde een assignatie op Louys de Geer, coopman
tot Amsterdam,
sulcx dat (sooals den impetrant by de voors. schriftuyre van antwoorde was
verclarende) sijns impetrants meyninge was, van hem gedaechde absoluytelijck
ende volcomentlijck af te wesen, gelijck mede daernaer in de voors. instantie den
voors. impetrant by syne duplijcque wel vuytdruckelijck hadde bekent ende geposeert
gehadt, dat tusschen hem ende de gedaechde veele seer groote liquidatien, soo
van 'slants wegen als in het particulier, gehouden, vereffent ende geslooten sijnde
geweest, hy impetrant sonder eenige calangie ofte contradictie by hem gedaechde
was voldaen ende betaelt van hetgeene hy gedaechde aen hem mochte schuldich
geweest sijn,
hebbende den impetrant by deselve middelen aldaer gesustineert, dat hy
gedaechde niet en vermochte op hem impetrant yetwes meer te eysschen ofte te
en

pretenderen; waerop oock gevolcht was vuytspraecke van arbiters in date den 24
Augusti 1630, daerby hy gedaechde, aldaer eysscher, was verclaert niet
ontfanckelijck nochte gefundeert te sijn tot synen eysch ende conclusie, by hem ter
saecke voors. op den impetrant in desen (aldaer verwerer) gedaen ende genomen,
mits welcken alhoewel(!) ook den voors. impetrant niet en conde gerechticht wesen
omme yetwes te eysschen ofte pretenderen tot laste van hem gedaechde,
ende sonderlinge niet vuyt saecke van zodanigen obligatie als hy seyde tot laste
van hem gedaechde in handen te hebben, ende daervuyt desen by hem

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

355
en

wierde geageert, welcke obligatie by hem gedaechde in den jaere 1616 op den 26
Januarii soude sijn verleden geweest ten behouve van de heere Mr. Rombout
Hoogerbeets ter somme van 1300 gulden hooftsommen, ende daerby hy gedaechde
soude hebben belooft gehadt deselve somme met de interesten van dien op seeckere
termynen te betalen vuyt de baten, proffyten ende winsten, die hem aencomen
soude vuyt de portie, die hy gedaechde was heriderende in de compagnie ofte
voyagie van Spitsbergen, anders genaemt de Noortsche Compagnie,
alsoo aen den impetrant al over eenige lange jaren by hem gedaechde was
getransporteert geweest, ende hy impetrant selffs in handen hadde gehadt het
geheele capitael, twelck hy gedaechde in deselffde voyagie ofte compagnie hadde
geherideert, met alle de winsten ende baten van dien, ende dat dienaengaende al
over lange tusschen den impetrant ende hem gedaechde was finalijcken
affgereeckent ende geliquideert;
dat oock sedert date van dien nochte den voors. impetrant nochte mede den
gemelten heere Hoogerbeets offte desselffs erffgenamen noyt van de voors. obligatie
hadde vermaent ofte daervuyt in rechten ofte daerbuyten tot laste van hem
gedaechde geeyscht, maar den impetrant de voors. sijn gedaechdes portie in de
voors. Noortsche Compagnie overgenomen ende daarvan transport vercregen
hebbende, ongetwijffelt daeraen de voors. obligatie gecort ende innegehouden
hadde met alle de interesten van dien;
alle welcke nochthans nietjegenstaende den voors. impetrant alleen vuyt rancouer
tegens hem gedaechde opgenomen ende omme hem onbehoorlijcker wyse te
bejegenen hadde onderstaen, geheel weynich dagen naer het doen van de voors.
vuytspraecke tusschen hem ende den gedaechde hiervooren gementioneert,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

356
sich te addresseeren aen desen Hove omme te hebben voldoeninge van de voors.
pretense obligatie, ende op ongefondeert te kennen geven t'obtineren mandament
van arrest op de persoon ende goederen van hem gedaechde alsoock gansch
onbetamelijcker wyse hetselve mandament te werck te doen leggen, mitsgaders
hem gedaechde vuyt crachte van dien te doen dachvaerden tot seeckeren dage
voor den voors. Hove,
seggende wyders hy gedaechde, dat de voors. pretense obligatie, daervuyt by
den voorn. impetrant in desen wierde geageert, alhier in questie, expresselijck
medebrachte, dat de capitale somme ende intereste daerinne begrepen (dewelcke
ten deelen by den impetrant van wegen hem gedaechde selffs genooten waaren)
op de termynen, in deselve obligatie gexpresseert, hadden moeten werden betaelt
vuyt de baten, proffyten ende winsten, die hem gedaechde naer date van dien
souden aencomen vuyt de portie, die hy was heriderende in de voors. compagnie
ofte voyagie van Spitsbergen, ende dat, oft gebeurde, dat de voors. capitale somme
ende interesten op de bestemde termynen vuyt den innecomen vant voors. proffijt
by mal fortuyne, die de compagnie soude mogen overcomen, niet soude connen
werden betaelt, dat in sulcken gevalle eerst de persoon ende vordere goederen van
hem gedaechde daervooren verbonden souden wesen ende aengesproocken mogen
werden, van alle welcke baten, proffyten ende winsten, mitsgaders de geheele
parthye, die hy gedaechde was heriderende in de voors. compagnie ofte voyagie
van Spitsbergen, anders genaemt de Noortsche Compagnie, den voors. impetrant
naerderhant transport becomen hadde; ende was dienaengaande al over lange
tusschen den impetrant ende hem gedaechde affgereeckent ende geliquideert,
sulcx dat den voors. impetrant ter saecke van de voornoemde obligatie

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

357
op hem gedaechde met recht niet te eysschen en hadde;
by alle welcke voors. middelen hy gedaechde antwoordende concludeerde, dat
des impetrants voors. mandament van arrest soude werden verclaert subreptijf ende
obreptijf, ten fyne van niet ontfanckelijcken, ende voorts by ordine, dat den impetrant
synen voors. eysch ende conclusie soude werden ontseyt, ende datter voor hem
geen provisie en behoorde te vallen, sijnde niettemin tevreden te compareeren voor
Commissaris van desen Hove, omme aldaer, by den voors. impetrant gexhibeert
werdende de reeckeninge van de voorn. Noortsche Compagnie metten gevolge
ende aencleven van dien, gexamineert te werden, off de voors. obligatie vuytte
winsten, baten ende proffijten, hem gedaechde voor syne portie daerinne
gecompeteert hebbende, niet en was voldaen nochte voldaen hadde connen werden
ende wat daeraen te cort soude mogen comen; sustinerende in allen ge valle
1)
daermede te mogen volstaen ; maeckende eysch van costen ofte tot andere fyne
ende conclusie hem gedaechde oirbaerlicxt synde;
welcke voors. presentatie den voorn. impetrant refuserende als captieux ende
insouffisant, persisteerde voor replijcque soo ten principale als by zyne versochte
provisie;
ende naerdat van wegen den voorn. gedaechde gepersisteert was voor duplijcque,
soo hebben de voorn. parthyen, in conformite van de appoinctemente dispositijff
van den voors. Hove, geschreven by memorien ende advertissementen van rechten
ende daervan, mitsgaders andere alsulcke stucken ende munimenten

1)

M.S.: verstaen.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

358
als elcx van henluyden belieft heeft te exhiberen, onder denselven Hove gedient
ende recht versocht.
Tvoors. Hoff met rype deliberatie van rade deurgesien ende overgewogen
hebbende alle 'tgeene ter materie dienende es, doende recht in den name ende
van wegen de Ho. Overheyt ende Graeffelicheyt van Hollant, Zeelant ende Vrieslant,
gehoort d'affirmatie van den voors. impetrant, daerby hy by eede verclaert heeft,
dat hy vuyt de baten, proffyten ende winsten, die den gedaechde naer date van de
obligatie, daervuyt in desen geageert werdt, souden aencomen voor syne portie,
die hy was herederende in de compagnie ofte voyagie van Spitsbergen in deselve
obligatie vermelt, niet en es voldaen van de penningen in deselve obligatie
begreepen, maer dat hem deselve noch deuchdelijck sijn competerende;
condemneert den gedaechde aen den impetrant op te leggen ende te betalen de
somme van 1300 Carolus guldens, by hem impetrant in desen geeyscht, metten
en

intereste van dien jegens den penninck 16, zedert den 26 Januarii 1616 date van
de voors. obligatie totten effectuele betalinge toe, ende compenseert de costen van
desen processe omme redenen den Hove daertoe moverende. Gedaen in den Hage
bij meesters Nicolaes Cromhouct, heere van Vryhouve, president, Johan Oom van
Wijngaerden, Johan Loenius, Abraham van der Meer, Huygo Blocq ende Gerard
en

Cromman, raetsluyden van Hollant, ende gepronunchieert den 29

Julii 1633.

III.
Op 16 Maart 1635 waren Jacob Meyn, bewindhebber en notabel participant in de
kamer Enkhuizen der Noordsche Compagnie, en zijn schoonvader, die eveneens
participant in genoemde kamer was, met Cornelis Sweers overeengekomen,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

359

dat deze gedurende de 8 jaren, waarmede in 1634 het octrooi der Noordsche
Compagnie verlengd was, in de Compagnie de rechten zou uitoefenen, die daarin
aan Meyn met zijn schoonvader competeerden. Sweers zou op zijn eigen risico
uitrustingen ter walvischvangst mogen doen, overeenkomstig de quote, die aan
Meyn in de Compagnie competeerde en thans 1068 kwarteelen bedroeg. Daarbij
moest hij zich houden aan de besluiten, door de algemeene vergadering der
Compagnie genomen. Hij nam voorts tegen taxatie over alle gereedschappen,
sloepen, victualie, tenten, fornuizen enz., die Meyn zoo hier te lande als op Jan
Mayen-eiland had. Van de getaxeerde waarde dier goederen zou hij 6% rente
betalen, terwijl hij voor de rechten, die Meyn aan hem overdeed, aan dezen een
vaste recognitie zou betalen van f 2538-5-8 per jaar. Alle onkosten, tot behoud van
het octrooi gemaakt, zouden door Meyn moeten worden gedragen, de eigenlijke
bedrijfsonkosten echter door Sweers. Deze zou ook de kamer Enkhuizen op de
algemeene vergaderingen der Compagnie vertegenwoordigen en slechts gehouden
zijn, in zaken, het behoud en de verlenging van het octrooi betreffende, het advies
van Meyn in te winnen. Nadat het contract door de Compagnie was goedgekeurd,
had hij, Meyn, het getrouwelijk uitgevoerd; Sweers echter had wel over 1635 en
1636 de verschuldigde gelden betaald, doch in 1637 de betaling geweigerd, waarom
Meyn thans in rechte betaling van hem eischt met rente.
Sweers antwoordt, dat Meyn zijnerzijds de overeenkomst niet had nageleefd,
daar hij niet had belet, dat sinds 1635 van uit Holland en Friesland interlopers waren
uitgevaren, waarvan

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

360

het gevolg was geweest, dat de Compagnie den traan niet op prijs had kunnen
houden. Voorts had de Compagnie de Friezen toegelaten, terwijl de houding sedert
1636 door de Staten van Holland aangenomen het octrooi geheel waardeloos had
gemaakt. Sweers had dan ook bij Meyn geprotesteerd tegen het niet-weren van de
interlopers en het toelaten van de Friezen. Hij weigert voortaan te betalen en vraagt
restitutie van het reeds betaalde.
Dit verweer voorziende, had Meyn reeds in zijn conclusie van eisch gesteld, dat
Sweers bij het afsluiten van het contract geweten had van het bestaan der oppositie
tegen het octrooi. Het Hof veroordeelt Sweers dan ook tot naleving van het contract
1)
en veroordeelt hem in de kosten .

2)

Jacob Meyn impetrant ende Cornelis Sweers gedaechde.


In der saecke hangende voor den Hove van Hollant tusschen Jacob Meyn, wonende
tot Enckhuysen, voor hem selven ende van wegen Frederick Gerritsz. With, sijn
schoonvader, impetrant in rauactie ter eenre, ende Cornelis Sweers, mede wonende
aldaer, gedaechde in tselve cas, ter andere zyden:

1)
2)

Blijkbaar waren Meyn en zijn schoonvader de eenige participanten der kamer Enkhuizen.
(Zie hierover mijne Hollandsche Handelscompagnien, blz. 58 en 59 en noot 2 op blz. 60.)
In het handschrift staat Meun. Ik volg echter de lezing van Mr. Muller, die mededeelt, dat
Meyn de meest voorkomende spelling van dezen naam is. De spelling Meyn houd ik ook
daarom voor juister, omdat soms ook de naam Meim ter aanduiding van dezen persoon
voorkomt, een lezing, die zeer goed te verklaren is, als de grondvorm Meyn is geweest, doch
minder gemakkelijk als een verbastering van Meun kan worden beschouwd.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

361
Allegerende den voors. impetrant, dat die van de Noortsche ofte Groenlantsche
Compagnie, houdende hare cameren in verscheyden steden van Hollant, Zeelant
ende West-vrieslant, van over lange jaren tot haere groote costen ende periculen
d'eerste ontdect ende gevonden hadden de custen van Novasembla, Fretum Davidts,
mitsgaders zeen, rivieren ende eylanden, ende namentlijck het lant Spitsbergen,
1)
Bereneylant ende het eylant Mauritius , ende aldaer gexcerceert de visscherie
van walvisschen ende andere zeemonsters, ende die gekoockt tot traen ende de
neeringe van dien gebracht in dese landen, t'welck alsoo mede wierde onderwonnen
by Engelsche, Fransche, Deenen, Vlamingen ende andere natien, hadden die van
de Noortsche Compagnie haer jegens deselve mette wapenen ende andere middelen
gedefendeert ende haer vercregen recht geconserveert,
omme waerin oock niet gecontrariemeert(!), verhindert noch beleth te werden by
ingesetenen van de Genieerde Provincin, de respective heeren Staten, van
dewelcke ter voorschreve plaetse, verre van hier gelegen, geen souvereiniteyt
nochte jurisdictie conden hebben noch pretenderen, hadden de Ho. Mo. Heeren
Staten Generael der Vereenichde Nederlanden die van de voors. Compagnie
geoctroyeert, alleen, met secluysie van andere ingesetenen ende ondersaten deser
landen, de voors. walvisschen- ende zeemonsteren-visscherien ter plaetse voors.
te mogen exerceren,
ende hadden die van de voors. Compagnie tot conservatie van haer vercregen
2)
recht ter voors. plaetse gemaeckt forten, huysen ende logien ende jaer-

1)
2)

Jan Mayen-eiland.
Zie hierover Muller, Geschiedenis der Noordsche Compagnie, Hoofdstuk IV: De vestigingen
der Noordsche Compagnie. Iedere kamer had haar eigen etablissement op eenigen afstand
van dat der andere. De kerk, de forten en batterijen waren voor alle vestigingen of kokerijen
gemeenschappelijk. De loge of tent was het voornaamste gebouw in elke kokerij; het was
een groote, meestal houten, loods, met pannen gedekt, die tot verblijf van het aan den wal
werkzame volk en tevens tot magazijn van proviand en gereedschap diende. Later worden
nog afzonderlijke pakhuizen, schuren en hutten voor het volk vermeld.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

362
licx derwaerts gesonden wel gemonteerde schepen, ende oock eenige van haer
1)
aldaer laten wonen ende overwinteren ;
ende alsoo door de voorschreve visscheryen de neeringen ende innecomen deser
landen grootelicx wierden gebeneficieert, ende ter contrarie beschadicht ende vercort
soude werden, indien deselve neeringe in andere landen wierden gediverteert, ende
dat het laeste verleende octroy expireren soude met den jare 1634, hadden de
en

gemelte Ho. Mo. Heeren de Staten Generael den 24 October van den voors. jare
1634 de voorgaende octroyen gecontinueert voor den tijt van acht jaren, inganck
nemende met d'expiratie vant jongste octroy;
dat hy impetrant in desen was bewinthebber ende met sijn schoonvader, vuyt
wiens name hy ageerde, noetabel participant in de voors. Compagnie ter Camere
van Enckhuysen, den voorn. gedaechde in desen hem getoont hadde genegen te
wesen, voor een tijt van jaren over te nemen sijn, impetrants, ende desselffs
schoonvaders actie in de voors. Compagnie, ende daerover gecomen wesende in
onderhandelinge, hadde hy impetrant ter begeerte van den voorn. gedaechde den
en

17 Martii 1635 in schrifte gestelt de conditien ende voorwaerden, daerop hy in de


qualiteyt, soo hy in desen procedeerde, pre-

1)

Zie over deze overwinteringen Muller blz. 153 e.v.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

363
senteerde aen gedaechde te cederen voor den tijt van acht doen eerstcomende
jaren, het gebruyck vant recht, hetwelcke hem impetrant in de voors. qualiteyt
competeerde in de voors. Compagnie ter Camere van Enckhuysen;
inhoudende de voors. conditin onder anderen, dat den gedaechde gehouden
soude wesen naer voorgaende tauxatie van neuterale persoonen, hen des
verstaende, aen te nemen alle de gereetschappen, victualie, vaten ende anders,
onder hem impetrant alhier te lande berustende, alsmede alle de tenten, chaloupen,
1)
furneysen, coelbacx , capbacx ende anders, ter voors. plaetsen van de visscherie
wesende, volgens de tauxatie van de commandeurs aldaer,
dat mede den voorn. gedaechde soude advoyeren ende hem sterck maecken
soo voort contract, met de geassocieerde camers aengegaen, alsmede met de
2)
Camere van Amsterdam , bevrydende hem impetrant, soo hy procedeerde, vant
selve,

1)
2)

Koelbakken, vgl. Muller p. 107 en 114. Wat kapbakken waren, is mij niet bekend.
Blijkbaar wordt hier gedoeld op het op blz. 378 genoemde contract: tot gemeene visscherie
tusschen eenige leden. Allicht zou de kennis van den inhoud van deze overeenkomst licht
brengen in het vraagstuk der verhouding van de kamers Enkhuizen en Amsterdam. Uit het
feit dat hier alleen Amsterdam genoemd wordt en van een samengaan met Hoorn niet meer
wordt gesproken, mag men, naar ik meen, concludeeren, dat het door Muller (blz. 84) vermelde
contract van 1632, waarbij Hoorn en Enkhuizen zich verbonden, voortaan de uitrustingen
voor gemeene rekening te doen, in 1635 niet meer bestond. Blijkbaar werden dergelijke
contracten dus nu eens met deze, dan met gene kamer gesloten en slechts voor een of voor
enkele jaren. Wellicht wijst deze laatste omstandigheid er op, dat ook toen nog de participanten
hun geld niet voor onbepaalden tijd, zelfs niet voor den geheelen duur van het octrooi, inlegden.
(Zie mijne Hollandsche Handelscompagnien blz. 56 en 101 e.v.)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

364
dat den gedaechde voort vuytgaen van de schepen gehouden soude wesen aen
hem impetrant te betalen de somma, daerop de voors. gereetschappen, vivres ende
anders souden werden getaxeert, alsoock 47 stuyver voor quarteel, pro rato van
24000 quarteelen equipagie, jaerlicx geduyrende voors. acht jaren, tware dat hy
gedaechde equipeerde dan niet, ende t'ware dat de taux van equipagie, alsdoen
wesende, wierde vermeerdert ofte vermindert,
dat den voorn. gedaechde d'extimatie van de voors. gereetschappen ende
goederen geduyrende de voors. acht jaren onder hem soude mogen houden op
interest jegens den penninck 16,
dat nae de expiratie van de voors. acht jaren hy impetrant weder naer hem nemen
soude de voors. gereetschappen, tenten ende anders onder tauxatie als vooren;
dat alle d'oncosten, die loopende de voors. acht jaren souden moeten gedaen
1)
werden tot mainctinement, defentie, ampliatie ende prolongatie vant voors. octroy ,
gedragen soude worden by hem impetrant,
dat alle vordere oncosten, vallende over d'equipagie als anders, staen soude tot
laste van den voorn. gedaechde, sonder dat hy impetrant daerin yet dragen soude,
ende dat de decisie van de differenten daerover vallende staen soude aen de
vergaderinge van de voors. Compagnie,
dat den gedaechde geduyrende de voors. acht jaren tot defentie ende
mainctienement vant voors. octroy op alle bijeencomsten van de voors. Compagnie
gekent ende daerover directie soude hebben, sonder

1)

Over deze onkosten zie mijne Hollandsche Handelscompagnien blz. 63, noot 3.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

365
geduyrende de voors. acht jaren yemant anders aen te nemen,
dat hy impetrant, soo hy procedeerde, geduirende deselve acht jaren geen andere
equipagie ter walvisvanck soude mogen doen, noch daerinne participeren directelijck
noch indirectelijck;
op alle welcke conditien parthyen alhier verdragen waren door vuytspraecken,
en

by de vergaderinge van de voors. Compagnie gedaen den 16 Martii 1635. Ende


was by deselve vuytspraeck geseyt, dat daervan dien conform extentie soude werden
en

gemaeckt in behoorlijcke forma. Sulcx was geschiet by acte van den 4 Aprilis van
den voorschreve jare, by parthyen in desen geteyckent, inhoudende onder anderen:
dat hy impetrant aen den gedaechde cedeerde ende toestondt, om by hem
gedaechde voor den tijt van acht jaren loopende 't voors. octroy der Noortsche
Compagnie ter walvischvanck te mogen equiperen tot synen proffyten ofte schade,
ende dat op de actie ende recht, twelck hy impetrant ende sijn voorn. schoonvader
int voors. octroy ende Compagnie vuyt den hooffde van de Camere van Enckhuysen
1)
ende andersints was competerende, wesende de juiste quote van hem impetrant
naer advenant van den taux van 24000 quartelen, voor den voors. jare 1635 beraemt
de equipagie te doen, de nombre van 1068 quarteelen, ende dat op alsulcken
voet, ordre ende reglement als de poincten opt reglement vant voors. octroy van
October 1634 voors. mits-

1)

De kamer Enkhuizen had een deel van het recht der 2e kamer Delft, de voormalige Kleine
Noordsche Compagnie, overgenomen; een ander deel was door Meyn persoonlijk
overgenomen. Op de pretenties, die Meyn en thans Sweers krachtens deze transacties kon
laten gelden, ziet blijkbaar het woord: andersints.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

366
gaders der respective resolutin ende t'accort van de gemeene visscheryen van
en

date den 16 Martii 1635 tot gemeine visscherie tusschen eenige leden alles melden
ende medebrachten, daernaer den gedaechde hem hadde te reguleren ende hy
impetrant, soo hy ageerde, daervan te indemneren;
hadde voorts den gedaechde tot tauxatie als boven aengenomen alle
gereetschappen, victuaelien, chaloupen, vaten ende anders hier te lande berustende,
alsmede alle tenten, chaloupen, furneysen ende alle andere goederen, niet
vuytgesondert, sijnde ter plaetsche van de visscherie;
ende de somme daerop de tauxatie soude worden gedaen te betalen ter expiratie
van de voors. acht jaren, ende ondertusschen daervan interest jegens den penninck
16 int jaer;
hadde voorts den gedaechde aengenomen ende belooft voort recht ende gebruyck
van de voors. equipagie geduyrende de voors. acht jaren aen hem impetrant te
betalen de somme van 2538 gulden 5 s. 8 penn., ende dat t'elcken jare voor het
vuytgaen van de schepen ter neeringe, wesende 47 stuyver per quarteel van de
voorseyde quantiteyt van 1068 quarteelen, tware hy gedaechde equipagie t'elcken
jare daerop dede dan niet, ende nietjegenstaende den voors. taux van 24000
quarteelen by de generale Compagnie off de quote van de voors. camer van
Enckhuysen by resolutin jaerlicx vermeerdert off vermindert soude mogen werden,
met conditie dat alle de oncosten, die geduyrende de voors. acht jaren gedaen
soude werden tot mainctiennement vant voors. octroy ende defentie desselffs,
mitsgaders de ampliatie ende prolongatie van dien, gedragen soude werden by hem
impetrant, die gehouden bleeff sulcx aen den voorn. gedaechde te vergoeden;

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

367
ende wat oncosten vielen over d'equipagie, volck te laten overwinteren op de plaetse
van de neeringe ende anders, dattet selve soude wesen tot laste van den gedaechde,
sonder dat hy impetrant ende sijn schoonvader daerinne yet souden dragen;
dat den voorn. gedaechde geduyrende de voors. acht jaren de persoonen van
hem impetrant ende van sijn schoonvader soude representeren, ende op alle
byeencomsten ende voorvallende saecken tot defentie ende mainctienement vant
voors. octroy daervooren werden gekent, ende by hem gedaechde alles ter goeder
trouwen werden gedirigeert buyten yemants toedoen,
doch dat hy gedaechde noopende alle de poincten der beschryvinge ofte
byeencomsten, raeckende t'voors. octroy, aen hem impetrant communicatie soude
doen ende sijn advys nemen,
sonder dat hy impetrant ende sijn schoonvader gesamentlijcken noch yemant
van henluyden yder vermogen souden geduyrende de voors. acht jaren eenige
equipagie ter walvisvanck te doen;
dat den voorn. gedaechde geduyrende denselven tijt op 't recht van hem impetrant,
soo hy ageerde, hebben soude het gebruyck ende besittinge van de plaetschen
ende commoditeyten, alwaer de Camere van Enchuysen soo aent eylandt als
Spitsbergen was, met haere tenten ende goederen;
ende hadden parthyen ten wedersyden belooft hen naer den inhouden van de
voors. vuytspraecke ende accordt te reguleren, onder verbant van haere persoonen
ende goederen ende onder submissie van alle rechten ende rechteren, gelijck
parthyen haer oock daernaer hadden gereguleert;
waren de voors. gereetschappen getauxeert op 5328 gulden, daervan den interest
jegens den penninck 16 int jaer beliep 333 gulden, dewelcke, gelijck mede de voors.
2538 guldens 5 st. 8 penn.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

368
den voorn. gedaechde over de jaren 1635 ende 1636 aen hem impetrant hadde
betaelt, daerjegens hy gedaechde wederom in conformite van de voors. vuytspraecke
ende accordt sijn, impetrants, part ende deel in de voors. Compagnie, equipagie
ende neringe mitsgaders gebruyck van de voors. gereetschappen aenvaert hadde
ende noch was besittende ende gebruyckende,
gelijck hy gedaechde mede op alle beschryvinge ende vergaderinge van de voors.
Compagnie in plaetse van hem impetrant bekent, geadmitteert ende gecompareert
was, selve in persoon ofte door gemachtichde;
nietjegenstaende hem gedaechde al voor date van de voors. vuytspraecke ende
verdrach volcomentlijck bekent was, dat verscheyde ingesetenen, soo van Hollant,
Vrieslant als andere sochten mede part ende deel te hebben int voors. octroy ende
1)
Compagnie ende op de voors. visscherien equipeerden,
en

daeroveral op den 20 Mey 1634 in de vergaderinge van de Groot Mo. Heeren


Staten van Hollant ende Westvrieslant was geproponeert, dat eenigen tijt geleden
vuyt goede consideratie ten dienste van deselve provinsien het voors. octroy ter
vergaderingh van de Ho. Mo. Heeren Staten Generael voor acht jaren was
gecontinueert, ende de leeden van de voors. vergaderinge der Groot Mo. Heeren
Staten van Hollant ende Westvrieslant, derwelcker ingesetenen int voors. octroy
participeerden off daerop pretendeerden, malcanderen dienden te verstaen off
vereenicht te werden;

1)

Vgl. hierover Muller bldz. 326 e.v. De Staten van Friesland hadden zelfs in 1634 aan een
Friesche Compagnie octrooi verleend: Muller t.z.p.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

369
ten eynde tvoors. octroy te beter mochte werden gemaincteneert, was naer
deliberatie verstaen ende geresolveert, dat de leeden als vooren, wegen haere
ingesetenen participerende ofte pretenderende, met den eersten byeencomen
souden, om elckanderen te bejegenen ende verstaen aengaende de participatie
ende verdeelinge respective in de voors. Compagnie, tot conservatie vant voors.
octroy ende van de neeringe van dese provincien;
ende indien de voors. participanten ende pretendenten onderlinge niet en souden
connen accorderen, dat eenige vuyt de voors. vergaderinge souden worden
gecommitteert omme de geinteresseerde leden daerover te vereenigen.
Dat dienaengaende verscheyde byeencomsten gehouden wesende ende parthyen
den anderen niet kunnende verstaen, by de Bewinthebbers van de voors. Compagnie
ende onder deselve namentlijck mede by den voors. gedaechde in desen in haere
en

1)

vergaderinge van den 30 October 1635 was verclaert, verdragen ende


geresolveert, dat, alsoo syluyden d'eerste waren geweest, die de neeringe van de
walvisvanck in dese landen hadden gebracht ende d'eerste vinders, occupateurs
ende possesseurs van de plaetschen in de Noortsche quartieren, daer deselve
neeringe ende visscherie wierde gepleecht, ende daervan hen by de Ho. Mo. Heeren
Staten-Generael verleent was het voors. octroy, ende men metterdaet bevonde,
dat verscheyden persoonen in Hollant als Vrieslant trachten hetselve octroy met

1)

Gelijk boven werd herinnerd, waren in den zomer van 1635, ondanks de bepalingen van het
octrooi, ook Hollanders die buiten de Compagnie stonden bij Spitsbergen begonnen te
visschen. Muller 343.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

370
indirecte middelen te ondercruypen ende oock daertoe sochten te vercrygen de
publicke authoriteyt der Staten deser Landen, daeromme de respective camers van
Hollant, Zeelant ende Westvrieslant geresolveert hadden de plaetse van haere
possessie soo aen landt als in baeyen ende eylanden onder het octroy behoorende
te maincteneeren, behouden ende defenderen tegens alle ende eenen igelijck, die
op deselve plaetsche yet souden willen attenteren ofte aen landt comen omme
haere visscheryen te beneficieren;
dat deselve neringe ende defentie geschieden soude generalijcken met gevoechde
macht van alle de camers ter plaetsche present wesende, daervan niemant hem
soude mogen onthouden noch weygerich stellen;
ende oft gebeurde, dat yemant om te bewaren ende defenderen van deselve
plaetschen eenige schade quame te lyden, deselve schade int gemeen by alle de
cameren soude werden gedragen;
ende soo eenige processen over deselve ongelegentheden quame te ontstaen,
d'oncosten ende schaden daervan mede by het gemeen soude werden gedragen,
alwaer het schoon saecke, dat eenich schip ofte scheepen van eenige camer ofte
cameren niet present ware geweest ter plaetsche, alwaer ter cause als vooren
eenige questie ofte ongelegentheyt voorgevallen soude mogen sijn;
ende dat men niemant buyten het octroy wesende eenige inruyminge ter voors.
plaetse soude doen.
Ende alsoo de heeren Staten van Vrieslant in regarde van haere ingesetenen
mede versochten voor eenich gedeelte int voorschreven octroy ende Compagnie
geadmitteert te werden, was daerover tusschen deselve Heeren Staten off haere
Ed. Mo. gecommitteerden ende die van de voorschreven Compagnie

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

371
en

gemaeckt accordt ende verdrach van date den 25 Julii 1636;


ende alsoo meest alle de steden van Hollant, alwaer geen cameren van de voors.
Compagnie en waren, oock die ter zeevaert niet gelegen waren, buyten redenen
mede sochten voor haere ingesetenen in deselve Compagnie ende octroy van dien
part te hebben ende geadmitteert te werden, dat mede soo wtheemsche als
ingesetenen van dese landen haer onderstonden de voors. visscherie te onderwinden
ter voorschreve plaetse, by de voors. Compagnie alvooren gevonden, geoccupeert,
tot noch toe gemaincteneert ende onder t'voors. octroy begreepen, daerjegens den
en

11 Martii anno 1633 by de Gr. Mo. Heeren Staten van Hollant placcaet was
1)
gemaeckt ende alomme in de Genieerde provincien ende namentlijck in Hollant
gepubliceert, hadden die van de voors. Compagnie aen haere Ho. Mo. versocht
vernieuwinge vant selve placcaet ende maintienement vant voors. octroy,
namentlijcken jegens de pretenderende steden van Hollant ende de ingesetenen
van dien;
daerop haere Groot Mogende by apostille van den 1 December 1636 vuyt elck
van de seven provincien, compareerende t'haerder vergaderinge, gecommitteert
hadde een van de heeren omme de saecke te examineren ende in de vergaderinge
rapport te doen.
Ondertusschen op de instantie van de voorschreve pretenderende steden van
Hollant, maeckende tmeerendeel van de stemmen compareerende in de
vergaderinge van de Gro. Mo. Heeren Staten van den-

1)

Dat het placcaat door de Staten van Holland zou zijn uitgevaardigd is eene vergissing, gelijk
trouwens uit de volgende zinsneden blijkt. Het is een placcaat der Staten-Generaal, te vinden
in het Groot-Placcaatboek (1, 680). Zie Muller blz. 90.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

372
en

selven lande, den 11 December van den voors. jare resolutie genomen was, dat
die van de voorschreve Compagnie voor Kersmisse doen eerstcomende reedelijck
contentement souden hebben te doen aen de leden des versoeckende, ofte by
faulte van dien, dat het voors. octroy naer de expiratie van denselven tijt soude
wesen nul ende van onwaerden ende dienvolgende datelijcken soude comen te
cesseren.
Welcke resolutie hoewel onder reverentie ende correctie niet en mochte bestaen
in prejudictie van de voors. Compagnie, dewelcke oock niet gehouden was de voors.
pretendeerende steden int voors. octroy te laten off eenich paert toe te staen, hadden
nochtans die van de voors. Compagnie de voors. pretendeerende steden meer dan
billicke ende redelijcke presentatie gedaen.
Dan deselve daermede geen satisfactie nemende, hadden die van de voors.
Compagnie tselve by requeste geremonstreert aen de Ho. Mo. Heeren
en

Staten-Generael, die by haere apostille van den 22 der voors. maent December
hadden verclaert, dat deselve, gehoort het rapport van de voors. seven heeren
gedeputeerde, naer voorgaende deliberatie goetvonden ende verstonden, dat het
voors. octroy wierde gecontinueert volgende sijn forme ende inhouden, ende in cas
de Heeren Staten van Hollant yetwes gelieffden te seggen tegens 't selve octroy,
dat sulcx ter vergaderinge van de Ho. Mo. Heeren Staten-Generael soude werden
gebracht, omme te hooren de redenen, die souden mogen strecken tot cassatie
vant voors. octroy, daerby de saecke voorts gebleven was.
Ende den tijt aenstaende dat de schepen van de voors. Compagnie equiperen
ende in zee gaen soude, waren alle de leden van de voors. Compagnie jegens den
en

Martii 1637 beschreven binnen Amsterdam,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

373
omme aldaer onder anderen te delibereren ende resolveren over t'geene als vooren
was gepasseert ende in de vergaderinge, soo van haere Ho. Mo. als Ed. Mo.; oft
mochte gebeuren dat eenige particuliere, staende de voors. dispuyten haer souden
mogen vervorderen eenige equipagie op de walvisvanck te doen binnen de limiten
van het octroy, hoe men hen hierinne soude hebben te dragen jegens diegeenen,
die contrarie t'voors. octroy ende de landen by de Compagnie geoccupeert ende
tot noch toe gepossideert yet soude willen attenteren; ende volgens dien te maecken
ende formeren d'instructie voor de Commandeurs, gaende op de visscherie.
Dat dienvolgende de gedeputeerde van de voors. Compagnie ende namentlijck
mede den voorn. gedaechde op de voors. vergaderinge binnen Amsterdam
gecompareert wesende, ende op de equipagie ende vuytrustinge van de schepen
ende visscherie voor den doen loopenden jaere 1637 genomen hadden verscheyden
resolutien, ende namentlijcken dat Willem Symonssen als gecommitteerde van de
stadt van Harlingen in Vrieslant vuyt crachte vant voors. octroy, met die van Vrieslant
gemaeckt, sessie als een lith van de voors. Compagnie soude werden toegestaen,
ende dat tselve accordt stadt grypen zoude soo lange als het voors. octroy soude
blyven in sijn geheel, maer cesserende t'octroy de voors. Compagnie als haer vry
eygen geacquireert goet souden behouden de plaetsen onder tselve accort begrepen;
was voorts int generael geresolveert, dat men deselve plaetsche ende landen
soude beschermen ende niemant buyten het octroy sijnde aldaer gedogen, maer
met gevoechde macht alle enterloopers van daer houden ende weeren, ende alle
swaricheden ende costen die daervuyt souden mogen resulteren ende ontstaen int
gemeen dragen;

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

374
was voorts by de voors. gemeene cameren aen de commandeur van de voors.
Compagnie, in den voors. jare 1637 gaende op de visscherye, gegeven een
schriftelijcke instructie, inhoudende onder anderen:
dat soo haest de scheepen soo aen het eylant als Spitsbergen soude wesen
gearriveert, regard genomen soude werden op de batterien, int voorgaende jaer
gemaeckt, deselve te repareren ende soo met geschut, cruyt ende yser te versien
e

als het 11 articule inhielde;


dat tot bewaringe van den overtoom alsulcke ordre met retrenchementen ende
anders soude werden gestelt als men noodich vinden soude;
ende alsoo beducht wierde, dat eenige, van de Compagnie niet wesende, om die
neeringe te exerceren ende affbreuck te doen soude mogen verschynen, dat men
met gemeenderhant ende gevoechde macht het recht van de visscherie deser
Compagnie soude maincteneren ende defenderen, ende op thien mylen aen't eylant
als die van deselve Compagnie niemant anders toelaten, maer van daer weeren
alle die daer souden mogen comen, ende niet gedogen, dat deselve eenige
walvisschen ofte andere zeemonsteren in zee sochten, maer haer trachten te
verdriven, daertoe de schepen van de voors. Compagnie malcanderen souden
moeten assisteren, ende ter plaetsche van de visscherie soo nae by den anderen
houden alst lyden conde, diegeene, die de Compagnie in haere neeringe wilde
beschadigen t'hooft te bieden met gevoechde macht, sonder dat de schepen by
aenval van de vyanden malcanderen souden mogen begeven, maer tot den
vuytersten malcanderen moeten bystaen;
ende dat de Commandeurs ende bevelhebbers verdacht souden sijn, dat al t'geene
by hen wierde bericht ende verhandelt geschiede ten bywesen van

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

375
eenige gelooffwaerdige getuygen, ende daervan gehouden werden notitie;
ende bevindende eenige enterloopers deser landen binnen de limiten vant voors.
octroy, denselven souden affhandich maecken ende benemen alle haere chaloupen
ende gereetschappen, ladingen van traen ende balinen, ende alle tselve onder
behoorlijcke inventaris overleveren aen de Generale Compagnie, omme geapliceert
te werden als naer behooren;
volgende welcke voors. resolutien ende op de voors. instructien de schepen van
de voors. Compagnie ter zee ende visscherye vuytgevaren wesende, hoewel den
voorn. gedaechde voor het vertreck van deselve schepen naer inhouden van den
voors. accorde, tusschen parthyen alhier aengegaen, schuldich ende gehouden
was aen hem impetrant te betalen de voors. 333 gulden over den interest van de
voors. somme, daerop getauxeert waren de gereetschappen tot de voors. visscherie
behoorende, ende noch de voors. 2528 gulden 5 st. 8 penn. over de 47 stuyvers
ende een halve per quarteel, naer inhoudt van den voors. accorde, ende hem voorts
daernaer in alles te reguleren, van welck te doen hy bleeff onwillich ende in
gebreecke, sulx dat hy impetrant genootsaeckt was geweest hem t'addresseren
aen desen Hove ende op sijn deuchdelijck te kennen geven geobtineert hebbende
mandament van rauactie, den voorn. gedaechde vuyt crachte van dien te doen
dachvaerden tot seeckeren dage voor den voors. Hove.
Concluderende ten selven dage dienende, dat den voorn. gedaechde soude
kennen ofte ontkennen het contract, breder hiervoren geroert, ende gecondemneert
hem voortsaen te reguleren naer den voors. contracte, ende dienvolgende
geduyrende de reste van acht jaren, mede hiervooren gementioneert, aen hem
impetrant in de voors. qualite jaerlicx te be-

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

376
talen eerst de voors. 333 gulden over den interest van het getaxeerde gereetschap,
ende noch 2528 gulden 5 st. 8 penningen over 47 stuyver per quarteel, alles mede
hiervooren breder geroert, ende dat t'elckens eer de scheepen van de voorschreve
Compagnie vuyt dese landen souden gaen,
ende voorts te presteren alle de conditien ende voorwaerden, int voors. contract
begreepen, tot laste van hem gedaechde staende,
ende goet te doen de costen, schaden ende interesten, die hy impetrant door
gebreck van dien alreede hadde gehadt ende geleden ende noch soude mogen
hebben ende lyden,
ende by provisie te namptiseren de voors. somme van 333 guldens ende van
2528 guldens 5 st. 8 penningen als mede verschenen,
maeckende eysch van costen ofte tot andere fynen ende conclusie als bevonden
soude werden te behooren.
Waerjegens van wegen den voorn. gedaechde geallegeert es geweest:
dat tusschen hem gedaechde ter eenre ende den voorn. impetrant in de voors.
en

qualite ter andere zyden op den 4 Aprilis 1635 was aengegaen seecker accort
door tusschenspreecken van de vergaderinge van de Noortsche Compagnie, daerby
den impetrant in de voors. qualite cedeerde ende toestondt aen ende ten behouve
van hem gedaechde, dat hy gedaechde voor den tijt van acht jaren loopende het
octroy der Noortsche Compagnie, alsdoen wesende, ten walvischvangst soude
mogen equiperen tot synen proffyte ofte schade, ende dat op de actie ende recht,
dat den impetrant ende den voors. Wit, sijn schoonvader, int voors. octroy ende
Compagnie vuyt den hooffde van de Camere van Enckhuysen ende anders was
competerende, wesende de juste quote naer

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

377
advenant van den taux van 24000 quarteelen, voor den voors. jare 1635 beraemt
d'equipagie te doen, de nombre van 1068 quartelen, ende dat op sulcken voet,
ordre ende reglement, als de poincten opt reglement vant voors. octroy van October
1634, mitsgaders de respective resolutien ende t'accort van de gemeene visscherye
en

1)

van date den 16 Maart 1635 voors. tot gemeene visscherie tusschen eenige leden
alles medebrachten, daernaer hy gedaechde hem soude hebben te reguleren ende
den voorn. impetrant ende With daeraff indemneren,
onder conditie dat hy gedaechde gehouden soude blyven van den impetrant over
ende aen hem te nemen alle de gereedschappen, victualie, chaloupen, vaten ende
anders, onder hem ende den voorn. synen schoonvader hier te lande berustende,
alsmede alle de tenten, chaloupen, fourneisen, coelbacx, capbacx ende alle de
verdere goederen, niet vuytgesondert, sijnde ter plaetsche van de visscherie soo
aent eylant als Spitsbergen, ende dat alles ter tauxatie van neuterale Commandeurs,
daertoe ten wedersyden te verkiesen;
ende sooveel sulcx ondervonden soude werden te bedragen, t'selve soude hy
gedaechde mogen onder hem behouden op interest den penninck 16, met belofte
van te betalen ter expiratie van de voors. acht jaren, mits middelertijt jaerlicx geldende
ende voldoende denselven interest.
Soude voort hy gedaechde gehouden sijn tot synen laste te nemen drie Fransche
ende drie Duytsche arpoeniers met haere stuyrluyden ter visscherie gehuyrt ende
de gereetschappen daertoe van Baione

1)

Waarschijnlijk het op blz. 363 vermelde contract met Amsterdam.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

378
de France ontboden, mitsgaders de vishouwers, strantsnyders ende alle het andere
volck soo tot de plouch ende anders, die alreede gehuyrt ende aengenomen waren,
mits restituerende ende betalende alle t'gunt int huyren te cost gemaeckt ende op
1)
de hant gegeven was ,
nemende hy gedaechde mede aen hem ende tot synen laste de bevrachtinge
vant schip genaemt de Neptunis, by den impetrant ende den voors. de Wit alreede
gehuyrt, ende de oncosten daerop gedaen, daeraff hy gedaechde de conditien was
belovende naer te comen;
ende hadde hy gedaechde belooft ende aengenomen voort recht ofte gebruyck
van de voors. equipagie geduyrende de voors. acht jaren te betalen de somme van
2538 gulden 5 st. 8 penn., ende dat t'elcken jare voort vuytgaen van de scheepen
ter neeringe, wesende 47 stuyver per quarteel over de voors. quantiteyt van 1068
quartelen;
mits conditie dat alle d'oncosten, die geduyrende de voors. acht jaren gedaen
wierden tot mainctienement van de octroyen ende defentie derselver, mitsgaders
d'ampliatie ende prolongatie van dien gedragen soude werden by den impetrant
ende sijn voorn. schoonvader, die gehouden souden blyven alle deselve aen hem
gedaechde te vergoeden;
ende wat oncosten souden vallen over het equipagievolck te laten verwinteren
op de plaetsen van de neeringe ende anders, soude sijn ten laste van hem
gedaechde;

1)

Over de vreemde en de Hollandsche visschers en matrozen, die de Compagnie placht te


gebruiken, en de wijze, waarop zij betaald werden, zie men Muller blz. 106 e.v., de door
Kernkamp afgedrukte stukken blz. 365 e.v. en de eerste der hierachter afgedrukte notarieele
acten.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

379
ende soo daerover different quame t'ontstaen, dat de vergaderinge van de voors.
Compagnie de vuytspraecke ende de decisie daervan doen soude ende
naergecomen moeten werden;
ende soude hy gedaechde geduyrende de voors. acht jaren de persoonen van
den impetrant ende den voors. Wit representeren op alle byeencomsten, ende (by)
voorvallende saecken tot defentie ende mainctienement vant voors. octroy
daervooren werden gekent, ende by hem alles ter goeder trouwen werden gedirigeert
buyten imants toedoen; doch soude alle de poincten van beschryvinge,
dependerende vant voors. octroy den impetrant werden gecommuniceert, ende sijn
advys daervan nemen,
sonder den voorn. impetrant ende den voors. Wit gesamentlijck noch yemant van
henluyden vermogen souden geduyrende de voors. acht jaren eenige andere
equipagie ter walvischvangst te doen ofte daerinne te participeren, directelijck noch
indirectelijck in eeniger manieren;
ende soude hy gedaechde geduyrende de voors. acht jaaren opt recht van den
impetrant ende den voorn. de Wit hebben t'gebruyck ende besittinge van de plaetsen
ende commoditeyten, alwaer de Camer van Enckhuysen alsdoen soo aent eylandt
als op Spitsbergen waren, met haer tenten ende goederen, ende daervan naer
d'expiratie van deselve tijt dienaengaende weder ontruyminge doen tot behouve
ende proffijt van den voors. impetrant ende synen schoonvader,
als wanneer syluyden gehouden souden zijn van hem gedaechde weder aen off
over te nemen alle de voors. off andere sijn gedaechdes gereetschappen ende
goederen van victualien, vaten ende anders hier te lande, mitsgaders de tenten,
chaloupen, fournaisen, coelbacx, capbacx ende alle de verdere goederen niet

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

380
vuytbesondert, ter plaetse van de neeringe soo aent eylant als Spitsbergen alsdan
mede sijnde, tot tauxatie als vooren; doch souden deselve goederen niet mogen
excederen soodanigen somme, daerop de voors. goederen by hem gedaechde by
tauxatie aengenomen waren,
als alles naerder by den voors. contracte, tusschen de voorn. parthyen aengegaen,
naerder te sien was.
Ende hoewel den impetrant in de voors. qualite wel behoort hadde tvoors. contract
aen sijn syde naergecomen ende gepresteert te hebben, sulcx dat hy gedaechde
het effect vant voors. octroy ende alle de voors. conditien soude hebben mogen
genieten, soo wast echter gebeurt dat diennietjegenstaende tvoors. octroy in veele
poincten was gecontravenieert, doordien contrarie derselven octroye terstont
1)
daernaer verscheyden enterlopers van Vrieslant ende van Edam niet alleen haer
2)
hadden bemoeyt met het visschen van walvisschen in zee , daerdoor den handel
van den traen soo seer bedorven was, dat de Compagnie geen prijs op deselve
hadde connen stellen, maer dat daerenboven in den voors. jare 1636 de voors.
Vriesen noch was toegelaten portie ende ge-

1)

2)

Muller (blz. 343) zegt, dat de pretendeerende steden in 1635 bij Spitsbergen begonnen te
visschen. Uit deze passagie van Sweers' antwoord mag men, geloof ik, opmaken, dat de
Edamsche compagnie de eenige wezenlijke concurrent is geweest. Als er meer waren geweest,
zou Sweers wel niet hebben nagelaten die te noemen.
De tegenstelling, hier gemaakt tusschen de interlopers, die in zee vischten, en de Friesche
kamers, die niet alleen in de Compagnie werden toegelaten, doch die tevens consent kregen
om aan land te mogen kooken, schijnt er op te wijzen, dat de eerste slechts de z.g.
zeevisscherij bedreven en het spek der gevangen visschen eerst hier te lande tot traan
kookten. Het argument is echter zonderling, daar deze z.g. zeevisscherij nimmer onder het
octrooi begrepen is geweest en dus ten allen tijde door een ieder kon worden uitgeoefend.
(Vgl. Muller blz. 115.)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

381
deelte in de voors. Compagnie met consent van aen tlant te mogen koocken,
en

ende dat oock op den 11 December anno 1636 voors. het octroy van de voors.
Compagnie by de Heeren Staten van Hollant ende Westvrieslant t'enemael was te
niete gedaen ende geannulleert, waerdoor de voorschreve visscherie was
opengestelt,
alles strydende jegens het octrooy, by den voors. impetrant in de qualite als vooren
aen hem gedaechde vercocht ende gecedeert, ende jegens het voors. contract
dienvolgende gemaeckt ende d'intentie van dien;
alles hetwelcke gestreckt hebbende tot sijn gedaechdes excessive schade, costen
ende interesten, daerdoor gehadt ende geleden, ende noch grooter voor de expiratie
van de voors. tijt nootsaeckelijcken moesten ontstaen ende resulteren, jae sulcx
alreede waren ontstaen, dat tsedert het voorschreve laetste octroy, by de Ho. Mo.
Heeren Staten-Generael in Martio 1635 off daerontrent verleent, van weynich off
geender waerde en was geweest, immers gehouden waren geworden, vermits de
Compagnie niet en hadde connen houden ordre ende reglement, by haer in
voorgaende jaren gebruyckelijck;
ende dat door de voors. enterlopers van diversche steden ende van de provincie
van Vrieslant, die bysondere equipagie hadden gedaen tot Staveren ende Harlingen,
1)
ende daerop octroy van 25 jaren hadden vercregen , eyntelijck oock tot naerdeel
van de

1)

Hier wordt gedoeld op het octrooi, door de Staten van Friesland aan de in hunne provincie
opgerichte compagnie verleend. Deze compagnie werd daarop in de Noordsche Compagnie
opgenomen als de kamers Harlingen en Stavoren. (Zie Muller blz. 338.) Ten onrechte zegt
Sweers echter, dat dit octrooi voor 25 jaar was verleend; de duur bedroeg slechts 20 jaar.
(Zie Muller ibidem.)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

382
Compagnie in deselve waren ingeruymt; dat ook de voors. enterlopers jaerlicx
continueerden tot groot naerdeel van de voors. Compagnie, die daerdoor geen
repartitie noch prijs conde houden in traen ende baleinen, dewelcke tsedert daerdoor
merckelijck affgeslagen ende tot een geheelen vylen prijs gecomen waren, sulcx
dat de participanten in de voors. Compagnie deselve moesten verlaten, als daervuyt
geen proffijt off voordeel meer te verwachten hebbende ende tot groote schade
belast bleven met haer gereetschappen totte selve Compagnie behouvende.
en

Soo was hy gedaechde genootsaeckt geweest, op den 5 Januarii 1637 jegens


den impetrant in de voors. qualite te doen protesteren van dat hy niet en hadde
geweert de enterloopers van verscheyden plaetsen, item het innelaten van de
Vriesen jegens den text van den voors. octroye van de Ho. Mo. Heeren
Staten-Generael, by den impetrant in de voors. qualite hem gedaechde gecedeert,
welcke octroy den impetrant niet en hadde connen maincteneren, noch oock het
voors. contract voldoen ende presteren,
ende dat hy gedaechde voortaen niet van meyninge en was vuyt crachte vant
voors. contract eenige penningen meerder te tellen, maer van de betaelde penningen
restitutie metten intereste van dien te vorderen, ende voorts van allen costen,
schaden ende interesten, by hem gedaechde ter oorsaecke van alle hetselve tot
dien dage toe gehadt ende geleden ende noch te hebben ende te lyden, omme die
aen den impetrant in de voors. qualite te verhalen ende doen verhalen soo hy te
rade werden soude;
ende hoewel daeromme den voorn. impetrant in de voors. qualite geen actie vuyt
crachte van den voors. contracte en competeerde, hadde echter hem geaddresseert
aen desen Hove, mandament van rauactie geimpetreert, ende hem gedaechde vuyt
crachte

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

383
van dien gedaen dachvaerden tot seeckeren dage voor den voors. Hove,
by welcke voors. middelen hy gedaechde antwoordende concludeerde ten fyne
van niet ontfanckelijck ende by ordine dat den impetrant synen voors. eysch ende
conclusie soude werden ontseyt ende datter geen provisie en behoorde te vallen,
maeckende mede eysch van costen ofte tot andere fynen ende conclusie als
bevonden soude werden te behooren;
jegens welcke antwoorde den voorn. impetrant persisteerde voor replicque soo
ten principalen als by syne versochte provisie.
Ende naerdat van wegen den voorn. gedaechde gepersisteert was voor duplicque,
soo hebben de voorn. parthyen in conformite van den appoinctemente dispositijff
van den voors. Hove geschreven by memorien ende advertissementen van rechten,
ende daervan mitsgaders andere alsulcke stucken ende munimenten als elcx van
henluyden belieft heeft te exhiberen onder denselven Hove gedient ende recht
versocht.
T'voors. Hoff met rype deliberatie van rade deurgesien ende overgewogen
hebbende alle 't geene ter materie dienende es, doende recht in den namen ende
van wegen de Hoge Overheyt ende Graeffelicheyt van Hollant, Zeelant ende
Vrieslant, condemneert den gedaechde sich te reguleren naer het contract, tusschen
en

hem ende den impetrant gemaeckt, van date den 4 Aprilis 1635, int mandament
geroert ende in den processe by den impetrant onder de lettere F. geproduceert,
ende dienvolgende geduyrende de reste van 8 jaren, in denselven contracte
gementioneert, aen den impetrant in de voors. qualite jaerlicx te betalen, eerst 333
gulden over den interest van het getaxeerde gereetschap, ende noch 2528 gulden
5 st. 8 penn. over 47 stuyver

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

384
per quarteel, alles mede in den mandamente ende den processe breder geroert,
ende dat t'elckens eer de schepen van de Compagnie vuyt dese landen sullen gaan;
ende voorts te presteren alle de conditien ende voorwaerden int voors. contract
begreepen, tot laste van hem gedaechde staende;
ontseyt den impetrant synen vorderen eysch ende conclusie, op ende jegens den
gedaechde gedaen ende genomen,
ende condemneert deselve gedaechde in de costen van desen processe tot
tauxatie ende moderatie van den voors. Hove.
Gedaen in den Hage by Meesters Niclaes Cromhout, Heere van Vryhouve,
president, Pieter Couwenburch van Beloys, Reynier van Persijn, Johan Loenius,
Huygo Blocq ende Sebastiaen Francke, raetsluyden van Hollant, ende
en

gepronunchieert den 17

November 1638.

III. Notarieele acten.


Uit het protocol van Notaris Palm Matthysen te Amsterdam.
1.
13 September 1616.
De bewindhebbers van de kamer Amsterdam der Noordsche Compagnie doen aan
de bemanning van het schip de Waterhond een aanbod betreffende de betaling
van het haar verschuldigde loon. In den artikelbrief was bepaald, dat, indien het
schip half vol (met traan) terugkeerde, het maandgeld

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

385

van het scheepsvolk met een derde, en indien het met een volle lading terugkwam
met de helft zou worden verhoogd. De bewindhebbers bieden aan thans het
1)
maandgeld uit te betalen, dat in ieder geval verschuldigd was .
en

Op huyden den 13 September anno 1616 hebbe ick Palm Matthijsen, openbaer
notaris, tot Amsterdamme residerende, by den Hove van Hollant op nominatie der
voorschreven stede geadmitteerd, ter presentie van de ondergeschreven getuygen
my ter requisitie ende versoecke van de Heeren Bewinthebbers van de geoctroieerde
2)
compagnie van Nova-Sembla, residerende binnen deser stede, getransporteert (?)
ende gevoecht (?) neffens Volckert Janssen, hoochbootsman, Vincent Janssen,
3)
schieman , Frans Henricqs., constaepel, Ariaen Willemsen, oppercuyper, soo voor
4)
hun alsmede in den naem van d'andere gemeene bootsgesellen , gevaeren
hebbende met 't

1)

2)
3)
4)

Het is niet volkomen duidelijk of de bewindhebbers bedoelden de bedongen verhooging later


uit te betalen, nadat de aangevoerde traan verkocht zou zijn, dan wel of zij door dit aanbod
te doen, - waarin dan door de bemanning al of niet kon worden berust, - wenschten te doen
uitmaken, dat de bemanning op de betaling der verhooging geen recht had. Het laatste komt
mij echter het meest waarschijnlijk voor. Uit den datum van het stuk blijkt, dat het aanbod
werd gedaan kort na de terugkomst van het schip. Wilden nu de schepelingen beweren op
uitbetaling der verhooging recht te hebben, dan zou thans, voor het schip ontladen was, nog
gemakkelijk door onpartijdige arbiters kunnen worden opgenomen hoeveel traan inderdaad
was aangevoerd. Later zou dit natuurlijk niet meer mogelijk zijn en bij een eventueel proces
zou men dus minder vasten grond onder de voeten hebben gehad.
Het stuk is door vocht aangetast en dientengevolge hier en elders zeer moeilijk leesbaar.
Een schieman was een matroos, aan wien de zorg voor en de behandeling van het touwwerk
was opgedragen.
Over de bemanning van een walvischvaarder, zie men Muller blz. 107 e.v. en Zorgdrager blz.
340.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

386
schip genaemt den Waterhont, ende aen hen gedaen de naevolgende presentatie,
insinuatie ende protest:
De Heeren Bewinthebberen van de geoctroieerde compagnie van Nova Sembla,
residerende binnen deser stede, doen seggen, soo dat by U gemeene matroosen,
aengenomen by schipper Claes Joosten, schipper van 't schip genaemt de
Waterhont, afgevaeren van Delfshaven naert Noorden om walvissen te vangen,
besworen is sekere artyckelbrieff, inhoudende ondere andere, dat ingevalle 't
voorschreven schip thuys compt met sijn halve ladinge gekoocte traen, dat een
ygelijck sijn maentgeld verbetert sal werden een derde deel; ende ingevalle 't selve
schip vol comt met gecocte traen, dat yders maentgelt gedubbeleert alsdan sal
werden, namelijck van de maenden, die 't volck aen den Heer sal hebben. Als de
schepen thuys comen ende 't selve schip, daermede ghy wtgevaeren zijt, tot binnen
deser stede gecomen (is), soo sijn de voorschreven Heeren Bewinthebberen
tevreden ende staen overbodich, U datelijcken in conformite van denselven
artyckelbrieff te willen betalen soo veel maenden als ghylieden aen den Heer staen
hebt. Ende zoo ghy eenige actie meer te pretenderen hebt als de artyckelbrief
medebrengt, dat ghy deselve meucht institueren daer ende soo ghylieden dat te
raede meucht vinden; doende U mede by desen uwen dienst opseggen, ende dat
de maentgelden van desen tyde af sullen cesseren ende ophouden. Ende by refuys,
afslach van de deuchdelijcke presentatie protesteren sy insinuanten alle costen,
schaden ende interessen, die sy door U toedoen alreede hebben geleden ende
noch voorder sullen comen te lyden, deselve op U persoon ende goederen te sullen
verhaelen, daer ende soo sy dat te raede sullen vinden. Alle 't welck henluyden
geinsinueert ter presentie van Govaert (?)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

387
Jacobsz. ende Pauwels Jansz. Blay, als getuygen hiertoe versocht.

Uit het protocol van Jan Warnaerts, notaris te Amsterdam.


2.
14 November 1624.
Interrogatoir van Lucas Gerritsz., kuiper, en Huybert Jansz. van Amsterdam,
eveneens kuiper, betreffende de baldadigheden in het laatstverloopen seizoen
gepleegd tegen de tenten en andere goederen, die de Denen op Spitsbergen hadden
1)
achtergelaten . Het protocol bevat eigenlijk twee afzonderlijke interrogatoiren van
denzelfden dag. Daar echter zoowel de aanhef als de vragen geheel gelijkluidend
waren, meende ik ter vereenvoudiging aanhef en vragen slechts eens te mogen
afdrukken en bij de vragen de beide antwoorden te mogen vermelden. De voor elk
antwoord geplaatste letters L.G. of H.J. wijzen uit, van wien de antwoorden afkomstig
zijn.
en

Op huyden den 14 Novembere anno 1624 compareerde ter (myner) presentie


Lucas Gerritsz. van Hasselt in Overijssel, cuyper, out omtrent vyer en dertich jaeren,
ende heeft by waere woorden, in plaetse ende onder presentatie van eede, ten
versoucke van den heere Cornelius Vinck, Raedt ende Agent van Sijn Coninklijcke
Majesteyt van Denemercken, verclaert, getuycht ende geattesteert tgeene

1)

Zie over deze baldadigheden Muller, blz. 143.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

388
in margine van yder van de navolgende articulen gestelt ende geannoteert is,
waerheyt te sijn:
Interrogatoir, gemaect ten versoucke van de heere Cornelius Vinck, Raedt ende
Agent van Syne Coninklijcke Majesteyt van Denemercken, omme daerop verhoort
ende gexamineert te werden den persoon van Lucas Gerritsz. van Hasselt in
Overijssel, cuyper.
(L.G.) Verclaert jae.

Off hy getuyge in desen loopende jaere


1624 niet geweest heeft in Spitsbergen
in dienste van de Noortsche Compagnie
binnen deser stede?

(H.J.) Verclaert jae.

(L.G.) Seyt met den schepe genaemt De Met wat schip ende onder wiens
Vergulde Meulen ende ondert
commandement?
commandement van Wybrant Janss. van
Staveren.
(H.J.) Seyt opt schip van Cleyn Dornet
van Serdam en onder desselffs
commandement.

(L.G.) Verclaert jae, desen articule


waerheyt te sijn.

Off hy getuyge aldaer niet en heeft


gesien staen een tente van Syne
Majesteyt van Denemercken, met
ocxhoofden ende hoepen, alsoock noch
by de tente opt lant seeckere sloepen?

(H.J.) Verclaert jae, ende dat er dertich


sloepen waeren.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

389

(L.G.) Deposeert jae, desen articule


mede waer te sijn.

Off geduyrende de tijt, dat hy getuyge in


Spitsbergen geweest is, oock yemant in
de voorsz. tente geweest, de voorsz.
ocxhooffden ende hoepen mitsgaders
sloepen geroert ende gebruyct heeft?

(H.J.) Attesteert als vooren, jae.

(L.J.) Attesteert sulcx gedaen te sijn by


volck in dienste van de Compagnie hier
te lande wesende, ende dat de Engelsen
drie van de sloepen gebruyct hebben.

Wie ofte wat personen in de tente


geweest ende de voorsz. ocxhooffden
ende hoepen, mitsgaders sloepen
geroert ende gebruyct hebben?

(H.J.) Deposeert, dat de deelen van de


tente vertimmert sijn aen andere tenten
ende dat eenige vaeten verbrant sijn by
't volck wt dese landen, maer meest by
't volck van Willem Pedy van Rotterdam,
ende heeft hy getuyge hem selffs oock
daerby gewarmt. Van gelycke, dat de
speckback gedestrueert ende dat twee
van de sloepen tot specksloepen
gemaect ende gebruyct sijn, ende dat de
Engelsen drie sloepen gebruyct hebben.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

390

(L.G.) Deposeert, dat de tente heel


gedestrueert ende de staecken daervan
maer sijn blyven staen, ende de
ocxhooffden ende hoepen dat die waeren
wechgevoert.

Ende ten tyde van sijn getuygens


vertreck van Spitsbergen, in wat staet
ofte gestaltenisse hy de voorsz. tente,
ocxhoofden hoepen ende sloepen
gelaeten heeft?

(H.J.) Verclaert dat de tente heel vernielt


is, wtgenoomen de staecken, ende dat
eenige vaeten verbrant sijn ende dat
bynae alle de hoepen ende is yets
gebleven maer weynich waerdich.

Gedaen binnen de voorsz. stede van Amsterdamme ter presentie van Symon Stem
ende Thijs Janss. Coebergen, burgers deser stede, getuygen hyertoe versocht.
Dese is in de mienuyte geteeckent.

3.
21 November 1633.
Antwoord van de bewindhebbers der kamer Amsterdam op eene insinuatie van de
andere kamers der Compagnie, betreffende de verdeeling van het spek, afkomstig
van eenige visschen, in 1632 door de schepen van Amsterdam gevangen na het
vertrek der schepen van de andere kamers, alsmede van het spek afkomstig van
eenige visschen, gevangen door een schip der kamer Amsterdam,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

391

gedurende een ontdekkingsreis voor rekening dier kamer gedaan. Tevens wordt
geischt, dat de baleinen, die de andere kamers onder zich hebben, aan het
verkoopkantoor zullen worden toegezonden, terwijl ten slotte de eisch wordt gesteld,
dat de stelselmatige oppositie, die de andere kamers tegen Amsterdam voeren, zal
worden gestaakt. Voor het geval aan deze eischen niet wordt voldaan, zegt
Amsterdam alle contracten met de andere kamers op.
en

Op huyden den 21 November 1635, ick Jan Warnaertsz., openbaer notaris tot
Amsterdam residerende, by den Hove van Hollant geadmitteert, versocht sijn(de)
te compareeren ter vergaderinge van de E. Heeren Bewinthebberen van der Noorder
Compagnie, ter camere binnen deser steede, ende aldaer weesende hebben de
voorn. Heeren Bewinthebberen my ter handen gestelt seeckere geschrifte, antwoorde
ende contraprotestatie, versoeckende dat ick met twee getuygen sulcx aen de
bewinthebberen van deselve compagnie ter camere tot Delft, Rotterdam, Hoorn,
Enchuysen, Middelburch, Vlissingen ende ter Veere soude insinueeren ende Haer
Edele daeraff ende van de antwoorden daerop te volgen soude leveren acte;
luydende 't selve geschrifte, antwoorde ende contraprotest aldus:
De bewinthebberen van de geoctroyeerde Noordsche Compagnie ter camere van
Amsterdam gehoort ende gesien hebbende de insinuatie ende protestatie, die de
bewinthebberen van deselve compagnie van de cameren van Delff, Rotterdam,
Hoorn, Enchuysen mitsgaders van de cameren Middelburch, Vlissingen ende ter
en

Veere op den 18 November deses jaers 1633 door den notaris Abraham van Vliet
aen hunlieden hebben doen insinueren,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

392
seggen voor antwoorde, dat waer is, dat de camer van Amsterdam in den verleden
jaere 1632 op den visscherye van den walvisch aen het eyland Maurittius gehouden
hebben twee schepen onder de commandeurs Wybe Jansen ende Cors Janss.,
met expressen last en ordre om de voorengemelde visscherie aen 'tselve eyland
beneffens de scheepen van de andere camers te plegen, die volgens de voorgaende
generale resolutie, by alle de leden van deselve compagnie getyckent, vandaer niet
en

te vertrecken nochte naer huys te keeren voor den 28 Augusti, ten waere weder
en wint anders veroorsaeckte;
dat oock de waerheyt is, dat de commandeurs van de insinuanten, buyten ordre,
tegen haere expressen last ende commissie, sonder noot van weder ofte wint op
en

den 6 Augusti van denselven jaere haer vervordert hebben vandaer te vertrecken,
latende de schepen van Amsterdam aldaer alleen, gelijck hetselve by de voernoemde
commandeurs buyten ordre in den jare 1631 oock is geschiet, de scheepen van
Amsterdam alsdoen meede aldaer alleen latende, waerdoor de camer van
Amsterdam genootsaeckt is geweest, een notable somme te spenderen tot premien,
om deselve hare schepen ende ingeladen traen te doen verseeckeren, welcke
schaede de bewinthebberen van Amsterdam oock in meyninge zijn aen de andere
cameren te verhaelen;
seggen oock waer te sijn, dat de scheepen van Amsterdam naer het ontydig
vertreck van de andere schepen in den verleden jaere 1632 eenige visschen hebben
geschooten ende gedoot, het speck afgesneden ende in vaeten ende backen geleyt,
voor dien tijt aen het eyland gelaeten, welck speck by de commandeurs van
Amsterdam in den verleden saysoene 1633 aldaer tot traen gecoockt is, ende met
kennisse van de respective commandeurs, aldaer sijnde, in

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

393
de schepe van Amsterdam ingeladen, met aensegginge, dat de questie met den
eygendom van denselven traen by de meesters int generael wel soude werden
vergelecken ende geaccordeerd;
dat de commandeurs van de insinuanten daerop geen contentement nemende,
haer vervoordert hebben, de commandeurs van Amsterdam met gewelt affhandich
te maeken 8939 mengelen traen, de camer van Amsterdam by repartitie aengedeelt,
ende dat met maniere van doen geheelijcken strydende jegens de societeyt,
daermeede verbreckende het contract, soo solemneelijcken tusschen de respective
cameren gemaeckt, stellende door sulcken middel het leven van veele persoonen
in perijckel, soo dien van Amsterdam alsulcken notoor gewelt feytelijcken hadden
willen wederstaen;
seggen oock warachtich te sijn, dat soo haest de bewinthebberen van Amsterdam
(de schepen wtter zee thuys gecomen sijnde) hetselve exes ende gewelt vernomen
hebbende, aen de insinuanten int vrindelijcken hebben geschreven en versocht,
dat hetselve attentaet mochte werden gerepareert ende dat denselven traen tot
Amsterdam aen de geinsinueerde mochte worden toegesonden, vertrouwende dat
de voorsz. insinuanten alsulcken enorme proceduren niet en souden toestaen,
presenterende die van Amsterdam de questie van de eygendom over het speck
ofte traen, daervan gecomen, 'twelck in den jaere 1632 by die van Amsterdam na
het ontydig vertreck van de andere scheepen was becomen, int vriendelijcken te
willen laten decideren, haerlieden onderwerpende de wtspraeck van neutrale goede
mannen, daertoe te verkiesen;
doch in plaets van dat de insinuanten alsulcke onbehoorlijcken manieren van
procederen soude desavoyeren, soo hebben deselve insinuanten het

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

394
doen van haere commandeurs gelaudeert ende geabbrobeert, ende tot noch toe
die van Amsterdam de voorss. 8939 mengelen traan onthouden.
Het is oock sulcx, dat de bewinthebberen van Amsterdam van over langen tijdt
metter daet bevonden hebben, dat de insinuanten van tijt tot tijt met te voren
geconformeerde advysen ende gecomplotteerde stemmen verschynen op de
ordinaris vergaderingen, verwerpende alle goede ende de compagnie dienstige
propositie, dewelcke tot verscheyden teyden by die aan Amsterdam gedaen sijn,
welck voorbeelt ende exempel de commandeurs en de ministers van de insinuanten
aen de plaetsen van de visscherie oock naervolgende en zijn plegende, tot naerdeel
ende schade van de gemeene sociteyt;
waerover de camer van Amsterdam genoechsaeme ende suffisant reden hebben
om haer te separeeren van alsulcke schadelijcken ende sedicieuse societeyt,
doch insiende het gemeene beste van deselve compagnie ende dat door
onderlingen twist ende vordere te ontstaene onlusten tusschen de respective leden
den stant van de compagnie soude comen te vervallen in een irreparabele schade
ende confusie,
soo sijn de bewinthebberen van Amsterdam evenwel tevreden te continueren
voor den aenstaenden jare in een goede ende oprechte societeyt op desen
naervolgende conditien:
dat de insinuanten aen de bewinthebberen van Amsterdam preciyselijcken sullen
hebben te restitueeren alsulcken traen, als de commandeurs van de insinuanten in
den verleeden saysoenen met gewelt die van Amsterdam hebben ontnomen,
mits dat die van Amsterdam sullen beloven ende tevreden zijn, dat de questin
van het speck, in den jaere 1632 by hunlieden naer het vertreck van de andere
schepen becomen, sal worden afgedaen staende

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

395
dese vergaderinge by drie onpertydige coopluyden, daertoe te verkiesen,
dat de insinuanten oock sullen betaelen elcks haer portie in de bodemerie ende
monteringe van vier sware stucken extraordinaris, op het schip van den Generael
Cornelis Ys geleyt, tot defentie van de gemeene vloote ende visscherye in den
verleeden saysoenen aen Spitsbergen;
dat de respectieve cameren oock sullen gehouden sijn sonder uitstel te leveren
alle de ballynen, die syluyden onder haer sijn hebbende, in handen van de
commissarissen, totten verkoop van de gemeene baerden gestelt, volgens het
contract opt stuck van de baerden gemaeckt;
ende alsoo de bewinthebberen van Amsterdam in den verleeden zaysoene hebben
wtgemaeckt een schip, om naerder ondeckinge ende possessie te nemen van
seecker lant ofte eylant, by hunluyden voor desen ondeckt ende opgedaen, ende
onderweezen op deselve reyse eenige walvisschen by het volck van hetselve schip
in zee zijn geschooten ende becomen, ende de insinuanten voorgeven eenighe
pretensie daerop te willen maecken, doch sonder eenige reden ofte fondament, soo
sullen de insinuanten van alsulcken voornemen desisteren ende die van Amsterdam
in toecomende daerover ongemoeyt laten;
presenteren vorders die van Amsterdam alle voordere questin ende
misverstanden, die tusschen de respective leden souden mogen wesen, te willen
helpen beslissen ende nederleggen, ofte die (te) willen submitteren voor sooveele
hunlieden aengaet onder de arbitragie van drie neutrale coopluyden,
niettegenstaende alreede eenige questin soude(n) mogen voor andere arbiters
sijn gebracht;
ende in cas van weygeringe derselver conditin, soo verclaeren de bewinthebberen
ter camere van

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

396
Amsterdam met de insinuanten geene voordere societeyt ofte gemeenschap te
connen houden, nochte met deselve niet (te) connen besoengeeren oft eresolveeren
opt stuck van de aenstaende equipagie, maer mogen de insinuanten haerlieden
daerin gouverneeren naer haeren raedt gedraegen sal, gelijck de bewinthebberen
van Amsterdam oock sullen doen; protesterende voorders van alle schaden ende
interessen, alreede geleeden ende noch te leyden.
Volgende welck versoeck hebbe ick (my) tenselven daege mette getuygen
naegenoemt getransporteert ten huyse van de weduwe Coesart, alwaer
bewinthebberen van de voorsz. compagnie ende vuyten cameren voorengemelt,
excempt Hooren, byeen waeren, ende 't voorenstaende antwoort ende protestatie
H.E. duydelijck voorgelesen ende geinsinueert, die daerop door bewinthebberen
van de camere van Delft seyde: levert ons copie, omme daernae daerop te
antwoorden.
Gedaen binnen Amsterdamme ter presentie van Jan Snider ende Cornelis
Corbault, als getuygen, hierover gestaen.

Naschrift.
Toen de voorgaande stukken op het punt stonden afgedrukt te worden, ontdekte
ik, dat het door Mr. Muller meermalen geciteerde arrest van den Hoogen Raad van
4 April 1637 betrekking had op een geschil tusschen de kamers Hoorn en Enkhuizen,
ontstaan tengevolge van dezelfde gebeurtenissen, die aanleiding gaven tot de
geschillen tusschen Amsterdam en de andere kamers, waarop de laatste der
notarieele acten (die van 21 November 1633) betrekking

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

397
heeft. Daar in het arrest de voorstelling van zaken, in deze acte gegeven, op een
enkel punt wordt aangevuld, terwijl deze andere geschillen ons weder een nieuw
ontwikkelingsstadium van het kartel te aanschouwen geven, meen ik daaraan alsnog
het volgende te mogen ontleenen.
In het arrest wordt geen melding gemaakt van de walvisschen, die door de schepen
van Amsterdam, na het vertrek der andere, gevangen zijn. Wel wordt erkend, dat
Amsterdam traan heeft aangevoerd, doch deze wordt gezegd afkomstig te zijn van
de voorraad, die in 1631 op Jan Mayen-eiland was achtergelaten. Het een zoowel
als het ander kan zijn gebeurd. Het spek van de in 1632 gevangen visschen is toen
immers ongekookt op het eiland achtergelaten en eerst het volgende jaar afgehaald.
Begrijpelijk is dus, dat in dit proces tusschen Hoorn en Enkhuizen, dat in het najaar
van 1632 begonnen werd, daarvan nog geen melding werd gemaakt.
Niet alleen echter tusschen Amsterdam en de andere kamers rezen moeilijkheden.
Het vertrek der schepen vr den daarvoor gestelden dag blijkt nog tot andere
geschillen aanleiding te hebben gegeven.
Niet alle kamers toch hadden in 1632 bij Jan Mayen-eiland gevischt. Het contract
1)
van 3 November 1630 had n.l. niet slechts elks quote voor de komende vier jaren
vastgesteld, doch blijkt ook ten aanzien van elke kamer te hebben bepaald of zij bij
Spitsbergen, dan wel bij Jan Mayen-eiland zou visschen. Slechts Amsterdam zond
naar beide eilanden schepen uit; de andere kamers bepaalden zich, ter vermijding
van onkosten, die voor het bedrijf der Compagnie trouwens niet vereischt waren,
tot n dier visch-

1)

Zie Muller blz. 82, noot 1.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

398
terreinen. Echter werd tevens bepaald, dat de vangst op elk eiland verdeeld zou
worden niet slechts tusschen de kamers, die aldaar hadden gevischt, doch tusschen
alle kamers der Compagnie. Zoodoende werd gewaarborgd, dat als aan een der
eilanden de vangst mislukte, de kamers, die daar hadden gevischt, toch een zekere
hoeveelheid traan zouden binnenkrijgen, n.l. hun aandeel in hetgeen aan het andere
eiland was gevangen. Slechts moesten zij dan voor deze hoeveelheid traan
kookgelden vergoeden en vracht betalen aan de kamers, die deze traan hadden
aangevoerd.
Toen nu in 1632 de schepen der kamers Enkhuizen, Delft en Veere
onverrichterzake van Jan Mayen-eiland terugkwamen, eischten zij hun deel in de
traan, die de andere kamers op Spitsbergen hadden gewonnen en evenzeer in die,
welke door Amsterdam van Jan Mayen-eiland was aangevoerd. De andere kamers
wezen echter dit beroep op het generale contract van 1630 af, en beweerden, dat
de kamers, wier schepen te vroeg van Jan Mayen-eiland vertrokken waren, daardoor
het contract geschonden en hun recht op een deel der bij Spitsbergen gemaakte
vangst verspeeld hadden; strikt genomen zouden deze kamers zelfs tot
schadevergoeding verplicht zijn, omdat zij door dit te vroege vertrek zich de kans
hadden laten ontgaan nog een lading traan binnen te krijgen. Dat zij - gelijk hunne
commandeurs volhielden - door voortdurend slecht weer tot dezen terugkeer vr
den daarvoor bepaalden dag zouden gedwongen zijn geweest, viel niet vol te houden,
daar immers het gebeurde met de Amsterdamsche schepen bewezen had, dat
langer blijven niet alleen mogelijk, maar zelfs voordeelig zou zijn geweest.
Bij deze betoogen der kamers Hoorn, Rotterdam,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

399
Middelburg en Vlissingen sloot natuurlijk Amsterdam zich aan.
Alle processen te vermelden, die ter beslechting van deze geschillen gevoerd
zijn, is voor ons doel onnoodig. De mededeeling, dat, voorzoover uit het arrest kan
blijken, de pretentie van Enkhuizen c.s. werd toegewezen en de kamers, die bij
Spitsbergen hadden gevischt tot afgifte van een evenredig deel der aangevoerde
traan werden veroordeeld, moge volstaan.
Ook over het contract, dat 11 Maart 1632 tusschen Hoorn en Enkhuizen, naar
het schijnt voor n jaar, werd gesloten, leert ons het arrest nog iets naders. Daarin
was bepaald, dat Hoorn in het komende seizoen met n schip bij Spitsbergen zou
visschen en aldaar zes sloepen zou ter zee brengen, terwijl Enkhuizen een even
groote uitrusting naar Jan Mayen-eiland zou zenden. In het generale contract van
1630 was ten aanzien dezer beide kamers niet bepaald, waar zij zouden visschen,
vermoedelijk juist om hun het sluiten van een dergelijke overeenkomst mogelijk te
maken.
Voorts was bepaald, dat elk der beide kamers aan de andere de helft van haar
vangst zou uitkeeren en deze hoeveelheid traan kosteloos zou kooken en vervoeren.
1)
Uit deze bepalingen blijkt, dat, ook al mag men wellicht met Mr. Muller daaruit
afleiden, dat deze kamers overeenkwamen hunne uitrustingen gezamenlijk te
bekostigen, men toch niet mag aannemen, gelijk ik boven deed, dat de beide kamers
tot n vennootschap waren versmolten; blijkbaar hebben zij slechts beoogd door
dit nadere contract over en weer hun bedrijf te vereenvoudigen.

1)

Op. cit. blz. 84.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

400
Ten slotte brengt het arrest, naar ik meen, de oplossing van een reeds hierboven
besproken questie.
In de inleiding op de hiervr afgedrukte stukken wees ik er reeds op, dat Mr.
Muller het vermoeden uitspreekt, dat niet het aantal schepen, maar het aantal
sloepen van elke kamer evenredig was aan haar quote in de vangst, doch dat uit
de stukken uit het Veersche archief blijkt, dat, althans in 1618, alleen het aantal
schepen werd verdeeld. De onderstelling van Mr. Muller wordt nu door ons arrest
voor de latere jaren van het bestaan der compagnie echter in zooverre bevestigd,
dat in het generale contract van 1630 blijkt te zijn aangegeven, hoe groot de quote
van elke kamer zou zijn, waar deze kamer zou visschen en hoevele sloepen zij daar
ter zee zou brengen. Zoodoende was dus verkregen, dat een zekere evenredigheid
bestond tusschen de kosten, die de kamers voor het betalen der harpoeniers en de
overige sloepbemanning moesten maken en hun aandeel in de vangst.
Echter werd het aantal schepen, dat elke kamer zou uitrusten toch ook bepaald.
Daarbij deden echter nog andere omstandigheden hun invloed gelden, b.v. deze of
al dan niet traan moest worden meegenomen, die in het vorige jaar was
achtergelaten. Daarom geschiedde deze bepaling dan ook elk jaar opnieuw, n.l. bij
het vaststellen van de instructie voor de commandeurs, bij welke gelegenheid
natuurlijk het plan de campagne voor het komende seizoen werd opgemaakt.
S.v.B.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30

You might also like