1. De leerlingen oefenen met het aflezen van de digitale en analoge klok. 2. De leerlingen oefenen met keersommen waarbij een getal een kommagetal is.
Opdracht aan de leerlingen
1. Klokkijken De helft van de klas wordt in tweetallen verdeeld. De kinderen krijgen ieder een doosje klokken uit de set. Zij schudden de kaarten en draaien tegelijkertijd n kaartje van hun stapel om. Wie de laatste tijd heeft, wint beide kaartjes. Spreek van tevoren af of de analoge klokken in de ochtend of middag staan. Wie het eerst alle kaartjes heeft gewonnen, is de winnaar. 2. Rekenstraatjes De kinderen worden in tweetallen verdeeld. Ieder kind krijgt een doosje blauw/rode fiches en per tweetal n dobbelsteen uit doosje 19 en n uit doosje 16. Spreek vooraf af of zij drie, vier of vijf op een rij moeten behalen om te winnen. De kinderen gooien om beurten met beide dobbelstenen, de uitkomsten moeten zij met elkaar vermenigvuldigen. Vervolgens zoeken zij het antwoord op het kopieerblad en leggen daar een fiche van hun kleur op. De winnaar is diegene die het eerst drie, vier of vijf op een rij heeft. Halverwege de les de groepen met elkaar omwisselen, zodat de kinderen uiteindelijk beide activiteiten gedaan hebben.