Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 10

Nyaya filosofie

Dr.Victor van Bijlert, VU Amsterdam


Inleiding
Wat wij in het westen meestal aanduiden met het begrip filosofie, heette in het oude
India darshana visie, aanschouwing, zienswijze. Filosofie in India was in het algemeen
niet een zaak van het denken, redeneren, op zn Grieks gezegd een zaak van de logos1.
De Indiase filosofie streefde ook niet naar het zoeken van de oerstof (in het Grieks arch)
van het heelal en gebruikte bij die zoektocht niet de rede als enige middel tot het vinden
van de waarheid. In India meende men niet dat filosofische debatten tot een waarheid
zouden leiden. Waar bij de oude Grieken de filosofie primair gericht leek op het kennen
van het object, het kennen van de buitenwereld, lijkt bij de oude Indirs het filosofisch
streven vooral gericht te zijn geweest op zelfkennis, op kennis van het eigen bewustzijn.
Kort gezegd: de Griekse filosofie heeft de ontologie bedacht, de Indiase filosofie de
psychologie en de soteriologie.2
Dit wil niet zeggen dat er in het oude India in het geheel niet werd nagedacht
over de mogelijkheid tot kennen van de buitenwereld (op een welhaast Grieks
aandoende ontologische wijze). Een belangwekkende uitzondering op de regel lijken de
twee filosofische scholen: Vaisheshika en Nyaya. Dat ze in een adem genoemd worden
berust op een indentificatie uit de vroege middeleeuwen toen Indiase overzichtswerken
beide scholen als twee helften van n en dezelfde denkwijze beschreven. De oudste
bronnen van beide scholen tonen echter duidelijke verschillen.
Vaisheshika
De vroegste darshana dus filosofische teksten in het oude India waren verzamelingen
van korte aforismen, vaak in de vorm van definities. Zon verzameling aforismen heet
een sutra leiddraad3. Het Vaisheshika kent als eerste basistekst het Vaisheshika-Sutra
(rond de eerste eeuw BC). Als auteur hiervan wordt genoemd de ziener Kanada. De
wetenschap is het er niet over eens of dit een historische persoon geweest is of slechts
Denk aan de uitspraak in het leerdicht van Parmenides (rond 500 BC): krinai de logooi, beoordeel met de
rede Diels en Kranz 28B7. Het leerdicht van Parmenides is het beginpunt van de westerse ontologie, de
leer over wat het zijnde is.
2 leer van de persoonlijke geestelijke verlossing uit maatschappelijke en fysieke gebondenheid, zoals te
vinden in onder meer de Upanishads, het oude Boeddhisme en het Jainisme.
3 De oudste sutra teksten waren de aforismen verzamelingen uit de 5 de en 4de eeuws BC over de
maatschappelijk-sacrale plichtenleer, de zogenaamde Dharmasutras, zoals die van Apastamba,
Baudhayana en Gautama. Deze beschreven in beknopte vorm hoe de Indiase sedentaire agrarische
maatschappij ingericht was of diende te zijn. In deze teksten vinden we beschrijvingen van de hindoe
standen-maatschappij, de plichten van de standen en de sociale plichten die men als lid van de familie
heeft. Op dit genre lijkt de filosofische sutra-literatuur te zijn genspireerd.
1

1
Nyaya filosofie

een mythische figuur aan wie de anonieme tekst werd toegeschreven. Zelfs de precieze
tekst van de verzameling staat niet vast. Er circuleren meerdere versies van dit sutra.
Het eerste aforisme van het Vaisheshika Sutra geeft meteen het hoofdthema van
het systeem aan: Nu zullen wij de Dharma uiteenzetten (VS 1.1.1). Wat hier met
dharma wordt bedoeld, zegt het tweede aforisme: Dharma is dat wat wereldlijk en
geestelijk heil teweeg brengt. Als we deze uitspraken serieus nemen dan moeten we
constateren dat het Vaisheshika systeem uiteindelijk geen filosofie over de oorsprong
van de wereld is maar een hulpmiddel bij het realiseren van de sacrale
maatschappelijke plichten van de hindoe-samenleving (het wereldlijk heil); en het
realiseren van het ultieme persoonlijke geestelijke heil.
Het Vaisheshika Sutra vervolgt dan met een opsomming van de zes categorien
die de zichtbare wereld helpen analyseren en begrijpen. De wereld bestaat uit (1)
substanties, (2) eigenschappen, (3) bewegingen, (4) algemeenheid, (5) specifiekheid en
(6) inherentie (altijd samengaan van bepaalde zaken). Onder substanties rekent het
Vaisheshika Sutra behalve de elementen als aarde, water, vuur, lucht en ether ook het
zelf en het denkorgaan. De eerste drie categorien zijn kenbaar voor de zintuigen, de
andere drie het object alleen van het kenvermogen.
Het Vaisheshika Sutra is vermoedelijk het eerste Indiase filosofische werk dat
zich in een enigzins systematische wijze de vraag stelt hoe we aan onze kennis van de
buitenwereld komen. Deze vraag leidt tevens tot de vraag: wat is kennis en meer
precies wat is verifierbare kennis? In het Vaisheshika Sutra worden twee middelen tot
juiste kennis genoemd: (1) directe waarneming; dat wil zeggen kennen dat ontstaat uit
het contact van het zelf met de zintuigen, het denkorgaan en het object van kennis; en
(2) kennen op grond van redeneringen die volgen op zintuigelijke waarneming.
Voor een meer systematische behandeling van deze kennismiddelen moeten we
ons wenden tot de eerste grote overgeleverde commentator op het Vaisheshika,
namelijk Prashastapada die vermoedelijk ergens in de vijfde of zesde eeuw AD leefde.
Eigenlijk is zijn werk, het Commentaar van Prashastapada geheten sterk benvloed
door het verwante filosofische systeem van de Nyaya. Vandaar dat we voor een nadere
behandeling van oud-Indiase kennisleer te rade moeten gaan bij de oude Nyaya.
Nyaya
Waar het Vaisheshika Sutra zich vooral bezighield met de objecten van kennis, de
buitenwereld opgevat in de zes hierboven genoemde categorien, daar werkte de
Nyaya vooral de kennisleer en de logica verder uit en gaf aan de Indiase kennisleer in
het algemeen haar klassieke vorm. Alle latere theologische, filosofische en
soteriologische scholen maakten gebruik van de kennisleer van de Nyaya. Vaisheshika
betekent zoiets als wat te maken heeft met specifiekheden. Nyaya betekent
redenering, recht (in justitile zin), rechtvaardigheid. Evenals het Vaisheshika is de
Nyaya voor het eerst beschreven in een verzameling aforismen, het Nyaya Sutra. Ook
2
Nyaya filosofie

hiervan wordt een auteur genoemd: Akshapada Gautama. Geleerden nemen aan dat
het Nyaya Sutra rond het begin van de eerste eeuw AD zou moeten zijn geredigeerd.
Het Nyaya Sutra is een stuk systematischer dan het Vaisheshika Sutra. Het
vroegste commentaar op het Nyaya Sutra is van Pakshilasvamin Vatsyayana die
vermoedelijk in de vijfde eeuw AD leefde. Het eerste sutra van het Nyaya Sutra kondigt
meteen aan waar het systeem uiteindelijk naar streeft:
Men bereikt het geestelijk heil door de juiste kennis (of de kennis van de
essentie) van: (1) kennismiddelen, (2) kennisobjecten, (3) twijfel, (4) motief van
handelen, (5) algemeen geaccepteerd feit, (6) vastgesteld leerstuk, (7) leden van
het syllogisme, (8) redenering, (9) vaststelling, (10) discussie, (11) sofisterij, (12)
willekeurig fouten bij anderen zoeken, (13) fouten in de logische redening, (14)
opzettelijk misverstaan van de tegenstander, (15) onzinnige tegenwerpingen, (16)
gronden voor het verliezen van een debat. (NS 1.1.1).
En wat is het hoogste heil? Volledige vrijheid van lijden. Dit klinkt zeer Boeddhistisch
en op verschillende plaatsen in het Nyaya Sutra lijkt het opheffen van de oorzaken van
lijden het hoogste doel van de Nyaya te zijn. Lijden wordt gekenmerkt door pijn. De
volledige bevrijding daarvan is het losgeraakt zijn van de kringloop van de wereld (NS
1.1.21-22). Net als het Vaisheshika Sutra leert het Nyaya Sutra in eerste instantie een
soteriologie. Hierbij valt op dat het Vaisheshika meer tegen de Brahmaanse traditie
aanleunt en de Nyaya meer lijkt te neigen naar een Boeddhistische standpunt. Het
Vaisheshika wil de wereldse Brahmaanse orde en het ultieme heil bevorderen; de
Nyaya erkent weliswaar de Brahmaanse orde impliciet maar streeft naar volledige
vrijheid van lijden door uit de kringloop van wedergeboorten te ontsnappen. Dit laatste
geschiedt door juiste kennis van de zestien leerinhouden die in sutra 1 opgesomd
worden.
Nyaya kennisleer
De Nyaya postuleert vier onderscheiden kennismiddelen: (1) directe waarneming, (2)
logische gevolgtrekking, (3) vergelijking en (4) correcte beweerzinnen. Dit zijn de vier
middelen die verifierbare kennis geven van de werkelijkheid om ons heen. De zes
categorien van het Vaisheshika Sutra komen hier en daar terug in het Nyaya Sutra,
maar het is duidelijk dat de Nyaya meer nadruk legt op de kennismiddelen en de logica
en niet op het vastleggen van ontologische categorien.
Waarneming
Directe waarneming als middel tot verifierbare kennis definiert het Nyaya Sutra als
volgt: Kennen dat ontstaat uit het contact van een zintuig met een object; dat [nog] niet
in taal is uit te drukken; dat niet afdwaalt [van het object]; en dat bestaat in vaststelling:
3
Nyaya filosofie

dit kennen is directe waarneming (NS 1.1.4). Direct hierop volgt logische
gevolgtrekking als tweede kennismiddel: En hierop gebaseerde drievoudige
gevolgtrekking, namelijk die het voorafgaande bevat, het daarop volgende bevat of
gezien is op grond van gelijkheid [is het tweede kennismiddel](NS 1.1.5). We zullen
niet op alle details van deze definitie ingaan. Zelfs de commentatoren in de oudheid
wisten geen eenduidige uitleg aan de laatste drie kwalificaties te geven. Maar duidelijk
is wel dat correcte logische gevolgtrekkingen als kennismiddel gebaseerd moeten zijn
op correcte zintuiglijke waarnemingen. Het derde kennismiddel heet vergelijking en de
definitie ervan lijkt op die van een expliciet geformuleerde logische gevolgtrekking. Het
vierde kennismiddel is correcte beweerzin die bestaat uit instructies door deskundigen
(NS 1.1.7). Deze beweerzinnen kunnen van twee soorten zijn: ze geven informatie over
zichtbare dingen (voor iedereen zintuigelijk toegankelijk) of over onzichtbare dingen,
dingen die alleen door zieners in religieuze zin gezienzijn. Met dit laatste
kennismiddel houdt de Nyaya de mogelijkheid open dat heilige tradities zoals de
Vedas of de leerstellingen van de Boeddha ook betrouwbare informatie bevatten ook al
handelen de inhouden van die leerstellingen over zaken die niet door iedereen met de
eigen zintuigen te controleren zijn. We zullen echter bij de behandeling van het
syllogisme zien dat alleen de kennis van objecten die op enigerlei wijze door iedereen
waar te nemen zijn, ware kennis is.
Laten we de wat korte definities van waarneming en gevolgtrekking nader
beschouwen aan de hand van Pakshilasvamins commentaar. Want het zijn deze beide
kennismiddelen die in alle kenprocessen direct betrokken zijn. Directe waarneming
moet nog niet in taal uit te drukken zijn. Pakshilasvamin legt dit uit door te stellen dat
er zoveel woorden voor dingen zijn als er waarneembare dingen zijn. De meeste dingen
die men waarneemt kan men in taal benoemen. Woorden zijn talige symbolen voor
begrippen die in het bewustzijn van de waarnemer zitten. Zintuigelijke waarneming
kan dus altijd gekleurd zijn door de begrippen in het hoofd van de waarnemer. Om te
vermijden dat directe waarneming opgevat wordt als iets dat gekleurd is door de
voorstellingen van de waarnemer, definiert de auteur van het Nyaya Sutra directe
waarneming als [nog] niet in taal uit te drukken. Directe zintuigelijke waarneming
moet dus in de aanvang ongekleurd zijn door begrippen en voorstellingen van de
waarnemer. Aldus de uitleg van Pakshilasvamin (zie NBh, p 28.1-29.1).
Vervolgens moet directe waarneming als kennismiddel niet afdwalen, dat wil
zeggen niet foutief zijn. Pakshilasvamin legt uit: wanneer je in het hete seizoen
zonlicht in de verte op de grond ziet schitteren, op grote afstand, zou je kunnen denken
dat het om water ging. Maar de luchtspiegeling die erg op water lijkt, blijkt bij nadere
waarneming toch geen water te zijn. De waarneming van water was dus aanvankelijk
foutief, dwaalde af van de werkelijkheid. En waarneming moet als kennismiddel
bestaan in vaststelling. Pakshilasvamin zegt hierover dat als je in de verte iets
waarneemt en niet weet of het om rookwolken gaat of om stofwolken, je dichterbij moet
4
Nyaya filosofie

komen en duidelijk zintuigelijk vaststellen of het om rook of stof gaat. Die vaststelling
bepaalt uiteindelijk de juistheid van de aanvankelijke zintuigelijke waarneming (zie
NBh, p 30.1-7). Samenvattend: de kwalificaties van directe waarneming als
kennismiddel moeten de vraag naar juiste verifierbare kennis beantwoorden. Alleen
die zintuigelijke waarnemingen die niet door voorstellingen van de waarnemer
gekleurd zijn, niet foutief blijken en bestaan in vaststelling van wat het obejct van
waarneming is, alleen die waarnemingen zijn juiste kennis. En alleen op grond van die
zintuigelijke juiste kennis kan men correcte logische gevolgtrekkingen maken.
Gevolgtrekking
Dit brengt ons op het terrein van het logisch redeneren, een onderwerp waar het Nyaya
Sutra veel aandacht aan besteedt. Pakshilasvamin zet het proces van redeneren als volgt
uiteen: van een ding (X) dat men niet direct met de zintuigen waarneemt kan men de
aanwezigheid logisch vaststellen doordat men een ander ding (Y) ziet waarvan men
zich herinnert dat het altijd met het eerste ding (X) voorkomt. De verbinding tussen
beide dingen levert ons indirecte kennis op van de aanwezigheid van ding (X) op grond
van de zichtbare aanwezigheid van ding (Y) (zie NBh 33.4-5). Een klassiek voorbeeld
hiervan is de waarneming van rook op een bepaalde plaats. Men herinnert zich dat rook
altijd voorkomt met vuur. Dus over een plek waar men zintuigelijk rook waarneemt (en
vastgesteld heeft dat het echt om rook gaat en niet om een stofwolk), kan men
concluderen dat er ook vuur aanwezig is, ook al ziet men het vuur niet.
Bij Pakshilasvamin is nog geen sprake van klassenlogica en kwantoren. Die
werden pas ingevoerd door de boeddhistische logicus Dignaga (6de eeuw AD).
Laatstgenoemde stelde dat alle dingen in klassen zijn in te delen en dat deze klassen
elkaar kunnen doordringen. Dus de klasse van vuur is groter en doordringt de klasse
van rook, maar de klasse van rook komt altijd voor met de klasse vuur, terwijl de klasse
van vuur groter is dan die van rook omdat er vuur bestaat dat geen rook geeft. Je kunt
volgens Dignaga van de aanwezigheid van de kleinere klasse logisch concluderen op de
aanwezigheid van de grotere klasse, maar niet omgekeerd. Verder is het zo dat voor een
correcte gevolgtrekking men zintuigelijk moet hebben vastgesteld dat bepaalde klassen
altijd met elkaar verbonden zijn, dus altijd elkaar doordringen: dus rook komt altijd
voor bij vuur en niet bij iets anders dan vuur. Dit laatste werd al in het Nyaya Sutra
geleerd zoals we zullen zien. Hoe weet je of bepaalde klassen van verschijnselen
onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, elkaar doordringen? De boeddhistische
kentheoreticus Dharmakirti (600-660 AD) gaf pas antwoord op deze vraag: klassen van
objecten doordringen elkaar als klasse (Y) veroorzaakt wordt door klasse (X): dus rook
wordt doordrongen door vuur omdat vuur rook voortbrengt; of als klasse (Y) onderdeel
is van klasse (X): als hier een Shimshapa-boom staat dan staat hier in elk geval een
boom; of als je iets niet waarnemt is het er niet: ik neem hier geen Shimshapa boom
5
Nyaya filosofie

waar, dus staat hier geen boom. De latere Nyaya filosofen hebben Dharmakirtis criteria
voor logische doordringing van klassen deels overgenomen.
Syllogisme
De hierboven beschreven processen en criteria voor een correcte redenering vinden
eerst plaats in het hoofd van de waarnemer. Maar zodra de redenering in taal wordt
uitgedrukt om aan anderen mede te delen, moet ze de vorm aannemen van een correct
syllogisme. Het Nyaya Sutra verdeelde een syllogisme in de volgende vijf stappen:
(1) stelling,
(2) reden,
(3) voorbeeld,
(4) toepassing,
(5) conclusie (NS 1.1.32).
In navolging van de innovaties van boeddhistische kentheoretici-logici (zoals Dignaga
en Dharmakirti) werden in de latere Nyaya alleen de eerste drie stappen gehandhaafd
als relevant voor een syllogisme. In de stelling wordt aangekondigd wat bewezen moet
worden, bijv: er is vuur op de berg. In de bewoordingen van Pakshilasvamin: De
stelling formuleert als hypothese dat een specifieke eigenschapsdrager voorzien is van
een eigenschap waarvan de aanwezigheid moet worden aangetoond(NBh 81.7).
De tweede stap van het syllogisme is de bewijzende reden. Volgens het Nyaya
Sutra is dat de bewijzer die bewijst wat bewezen moet worden op grond van het feit
dat in het voorbeeld de [bewijzende] eigenschap samen voorkomt [met de te bewijzen
eigenschap]; en op grond van het feit dat de [bewijzende] eigenschap niet voorkomt
[met andere tegengestelde eigenschappen] (NS 1.1.34-35). In het rook en vuur
voorbeeld: omdat er rook op de berg is; en rook komt nooit met iets anders dan vuur
voor.
De derde stap van het syllogisme is eigenlijk de belangrijkste omdat hierin een
algemene regel wordt geformuleerd op grond waarvan de tweede stap altijd waar is.
Voorbeeld is een algemeen geaccepteerd feit waarin de [te bewijzen] eigenschap zich
samen bevindt met de [bewijzende] eigenschap van het [subject waarover] men [iets]
bewijzen wil; of voorbeeld is tegengesteld inzoverre het algemeen geaccepteerde feit
tegengesteld is [namelijk dat de bewijzende en de te bewijzen eigenschap er nooit
samen in voorkomen](NS 1.1.36-37). De bewijskracht van het voorbeeld is dus als
volgt: de te bewijzen eigenschap komt altijd voor met de bewijzende eigenschap: rook
komt altijd voor met vuur. De bewijzende eigenschap komt niet ook voor met andere
eigenschappen dan de te bewijzen eigenschap: rook komt niet ook voor bij alles wat
niet-vuur is. Voorbeeld is dus de talige formulering van een algemeen geaccepteerd
feit. Dit algemeen geaccepteerd feit als categorie is de pilaar waarop iedere correcte
logische redenering en syllogisme berust.
6
Nyaya filosofie

In het Nyaya Sutra zelf wordt algemeen geaccepteerd feitals volgt gedefinieerd:
Algemeen geaccepteerd feit is die zaak waarvan gewone mensen en geleerde
onderzoekers dezelfde waarneming hebben (NS 1.1.25). Pakshilasvamin vult aan:
Een algemeen geaccepteerd feit is een zaak die binnen het bereik van
zintuigelijke waarneming ligt en waar gewone mensen en geleerde onderzoekers
geen tegenstrijdige waarneming van hebben. Logische gevolgtrekking en
[religieuze] traditie berusten op [algemeen geaccepteerde feiten]. Als er een
algemeen geaccepteerd feit is, werken beide kennismiddelen: gevolgtrekking en
religieuze traditie; als een algemeen geaccepteerd feit zich niet voordoet, werken
die beiden ook niet(NBh 10.3-5).
Deze aanvullingen van Pakshilasvamin zijn ingrijpender en schokkender dan men zich
op het eerste gezicht realiseert. Pakshilasvamin brengt religieuze tradities in taal
uitgedrukt onder bij het vierde kennismiddel van de Nyaya: correcte beweerzinnen
gedaan door deskundigen. Maar Pakshilasvamin stelt wel de voorwaarde dat wil een
religieuze traditie in taal uitgedrukt kennismiddel zijn, deze traditie net als logische
gevolgtrekkingen, gebaseerd moet zijn op feiten die voor iedereen gelijkelijk waar te
nemen zijn. Met andere woorden: religieuze teksten zijn niet meer waard dan logische
gevolgtrekkingen als ze ontologische waarheid moeten bevatten. Want de validiteit van
gevolgtrekkingen en tradities hangt af van de directe waarneming van feiten die
algemeen geaccepteerd zijn omdat iedereen, van leken tot deskundigen, ze op dezelfde
manier waarnemen. Rook is rook, of die nu door een professor of een straatveger wordt
waargenomen. Vuur blijft vuur, voor zowel de geleerde als de ongeschoolde leek.
Pakshilasvamins opmerking met betrekking tot religieuze traditie had grote gevolgen
voor de latere ontwikkelingen. Dharmakirti heeft deze stelling volledig uitgewerkt tot
een theologische verhandeling over de mate waarin de leer van de Boeddha kon
worden beschouwd als een bron van valide en verifieerbare kennis.4
De laatste twee stappen van het Nyaya Sutra syllogisme luiden: Toepassing van
wat bewezen moest worden berust op de voorbeelden die samenvatten dat iets zo het
geval is of niet zo het geval is. Conclusie is de herformulering van de stelling met het
noemen van de reden (NS 1.1.38-39).
Correcte beweerzin als kennismiddel

Men kan hieruit tevens afleiden hoezeer de Indiase opvatting over religieuze waarheden verschillen van
de westerse die gekleurd is door een nogal ontologische opvatting van waarheid, ook van de waarheden
zoals die in een religieus geloofsboek als de Bijbel naar voren komen. Grote tegenstellingen tussen
geloof en wetenschap heeft men in India nooit gekend en kent men nog steeds niet.
4

7
Nyaya filosofie

Rest ons nog het vierde kennismiddel. Bij correcte beweerzinnen zijn er twee
mogelijkheden. Ofwel men heeft directe zintuigelijke toegang tot datgene wat de
beweerzin stelt, of men heeft die toegang niet. De betrouwbaarheid van de correcte
beweerzinnen hangt volgens het Nyaya Sutra af van de betrouwbaarheid van de
spreker van die zinnen. Het Nyaya Sutra kan in dezen niet om religieuze tradities heen
(zoals we hierboven al zagen in de opmerkingen van Pakshilasvamin, maar hij schrijft
wel weer enige eeuwen later dan Akshapada, de vermoedelijke auteur van het Nyaya
Sutra). Het feit dat [beweerzinnen in de Vedas] betrouwbaar kennismiddel zijn is
gebaseerd op de validiteit van [effectieve] mantras en de ayurveda [medische
wetenschap5] en deze [validiteit] is gebaseerd op de validiteit van de deskundigen [die
deze teksten voortgebracht hebben] (NS 2.1.69). Effectieve mantras slaat volgens
Pakshilasvamin op toverspreuken die slangebeten moeten genezen of spoken verjagen
of beschermen tegen bliksem (zie NBh 223.3). De gedachte hierachter is dat wanneer
zulke spreuken inderdaad zichtbare effecten hebben, ze als taaluitingen betrouwbaar
zijn. De medische wetenschappelijke teksten bevatten correcte beweringen die
toegepast kunnen worden en waarvan de effecten ook direct voor de zintuigen
merkbaar zijn. Een medicijn dat men uit de ayurveda kent en toepast en werkt, heeft
dus merkbare zintuigelijke effecten en daarmee is de validiteit van de informatie in de
ayurveda teksten aangetoond. De effectiviteit van het medicijn komt voort uit de kennis
van de deskundigen die de ayurveda hebben opgeschreven. De betrouwbaarheid van
de ayurveda berust daarmee op de betrouwbaarheid van de deskundigen die die
teksten hebben geschreven. Met andere woorden: de validiteit van de teksten van de
ayurveda staat of valt met de betrouwbaarheid en deskundigheid van de auteurs van
die teksten. Het Nyaya Sutra trekt een parallel tussen de ayurveda teksten en de echte
Vedas. Die laatstgenoemden zijn vooral van belang bij de grote hindoe offerrituelen.
De validiteit van de sacrale Vedas is voor de Nyaya te vergelijken met de validiteit van
effectieve informatie in de ayurveda teksten. Maar alle validiteit van alle teksten berust
uiteindelijk op de betrouwbaarheid van de producenten van die teksten.
Hoe beoordeelt men nu de betrouwbaarheid van de sprekers van religieuze
teksten zoals de Vedas die handelen over niet direct voor iedereen zichtbare zaken?
Deze vraag kon Pakshilasvamin niet uit de weg gaan omdat hij nu eenmaal het Nyaya
Sutra becommentarierde en zulke vragen in de geest van de Nyaya filosofie gesteld en
beantwoord dienden te worden. Pakshilasvamin begint met te zeggen dat de auteurs
van de ayurveda teksten dezelfde zijn die de sacrale Veda teksten hebben gesproken
(hij noemt de auteurs geen schrijvers maar sprekers). Op grond hiervan zou men dus
logisch moeten concluderen dat de betrouwbaarheid van de ayurveda garandeert dat
Men kan hierbij denken aan de oudste verzameling medische kennis in de ayurveda, letterlijk kennis
van het lange leven, de Charaka Samhita uit het begin van de christelijke jaartelling en toegeschreven aan
de ziener / medicus Charaka.
5

8
Nyaya filosofie

ook de sacrale Vedas betrouwbaar zijn omdat de auteurs dezelfde zijn (zie NBh 225.12).
Waar spitst zich die betrouwbaarheid op toe? Wat zijn de criteria om vast te
stellen of een spreker (in onder meer heilige teksten) betrouwbare mededelingen doet of
gedaan heeft? Pakshilasvamin noemt drie criteria: (1) de spreker moet de dharma (de
ware staat van de dingen) zelf geschouwd hebben; (2) hij moet mededogen met alle
levende wezens hebben; (3) hij moet het verlangen hebben de zaken mede te delen zoals
ze werkelijk zijn (zie NBh 223.5). Het mededogen is tenslotte de enige echte garantie dat
de spreker betrouwbaar is en betrouwbaarheid kan men achteraf pas vaststellen
wanneer blijkt dat waar de uitspraken over gingen ook inderdaad zo waren als de
spreker beweerde. Mededogen met levende wezens uit zich volgens Pakshilasvamin in
het verlangen van de spreker om uit te leggen dit moet men vermijden en dit is de
reden van het vermijden, dit moet men leren kennen, en dit is de reden van het leren
kennen(NBh 223.6-7). Mededogen uit zich hiermee in instructies die nuttig zijn voor de
levende wezens. Men zou trouwens in de woorden van Pakshilasvamin een zekere
sympathie voor de leer van de Boeddha kunnen bespeuren: immers Pakshilasvamin
probeert aan te geven dat een betrouwbare mededogende spreker de mensen wijst op
wat leed veroorzaakt, waarom en hoe het leed te vermijden.
Niettemin benadrukt Pakshilasvamin elders weer het primaat van directe
waarneming binnen het systeem van de Nyaya:
Alle cognitie [die voortkomt uit gevolgtrekkingen en correcte beweerzinnen]
heeft als einddoel de directe waarneming. Over een object dat men begeert te
kennen leert men eerst uit het onderricht van een deskundige; dan verlangt men
het ook te kennen door het zien van eigenschappen [waarmee een logische
gevolgtrekking kan worden gemaakt]; vervolgens wanneer men door het zien
van een eigenschap logische gevolgtrekkingen heeft gemaakt met betrekking tot
[het object], verlangt men het direct waar te nemen met de zintuigen, en wanneer
men eenmaal het object met de zintuigen direct heeft waargenomen, heeft de
begeerte het te kennen haar doel bereikt.
(NBh 25.8-26.2)
Alle kennismiddelen eindigen in directe waarneming en ieder streven naar kennis moet
tenslotte leiden tot directe waarneming. En hiermee lijkt de Nyaya het enige Indiase
filosofische systeem te zijn dat de zintuigelijke waarneming tot uitgangspunt maakt van
een filosofie die zowel theologische als ethische aspecten kent. De Nyaya heeft als eerste
school in India epistemologische en logische vragen op een systematische manier
opgeworpen en trachten te beantwoorden. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat
de terminologie van het Nyaya Sutra tot in lengte van eeuwen in alle Indiase scholen,
ook het Boeddhisme en het Jainisme is gebruikt voor kentheoretische discussies. Het
9
Nyaya filosofie

Nyaya Sutra vormt de grondslag van de systematische en serieuze debatteerkunst in


het oude India en heeft toepassingen gekend ver buiten het soteriologische doel dat de
Nyaya zich overeenkomstig het eerste sutra van het oerhandboek stelde: namelijk het
geestelijk heil bereiken door juiste kennis.
Bibliografie en afkortingen
NBh Nyaya Bhashya: Sastri, Padmaprasada, Harirama Sukla, Dhundhiraja Sastri,
Narayana Misra eds. 1983 (3rd edition). Nyayadarsana: The Sutras of Gotama and Bhasya of
Vatsyayana. Varanasi: Chaukhambha Sanskrit Sansthan.
NS Nyaya Sutra: zie NBh.
Ruben, Walter. 1928 (reprint 1966). Die Nyayasutras, Text, bersetzung, Erluterungen
und Glossar. Liechtenstein, Nendeln: Kraus Reprint Ltd.
VS Vaisheshika Sutra.

10
Nyaya filosofie

You might also like