Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 31

EDUCATIEF PAKKET:

VIJVERONDERZOEK
HANDLEIDING VOOR DE LEERKRACHT
OF BEGELEIDER

Atheneum MXM
Melgesdreef 113
2170 Merksem
www.kamerksem.be

LEERKRACHTEN
HANDLEIDING
Beste leerkracht of begeleider,

Allereerst welkom en fijn dat u mee op ontdekkingstocht gaat met de leerlingen.


In deze map kan u alle nodige informatie vinden om zelf aan de slag te gaan met uw groep
leerlingen.
We willen kinderen graag dichter bij de natuur brengen door ze actief de natuur laten beleven
en (her)ontdekken. Zoals Albert Einstein ooit eens zei:
Een mens maakt deel uit van het geheel, dat door ons "het universum" genoemd
wordt. Onze taak moet zijn dat we onze cirkel van compassie vergroten, zodat alle
levende wezens en de gehele natuur in al haar schoonheid erdoor omvat worden.
(A. Einstein)

Veel succes en ontdekkingsplezier met dit pakket!

Waarom dit pakket?


Het doel van dit educatieve pakket is om de leerlingen dichter bij de natuur te brengen en ze
actief een biotoop te laten ontdekken.
De ontdekkingstuin van het Koninklijk Atheneum Merksem biedt een uitgelegen kans om
hierrond met leerlingen aan de slag te gaan.
Met dit pakket willen we de leerlingen inzicht laten verwerven in het onderzochte terrein als
biotoop en als ecosysteem door verbanden te leggen tussen biotische en abiotische
factoren.

Dit educatieve pakket bevat:


-

Een handleiding voor de leerkracht

Een werkmap voor de leerlingen

Uitbreidende opdrachten (online en in de koffer)

Een educatieve koffer met onderzoeksmateriaal (zie materiaallijst)

Een aanvullende website

Begeleidende borden in de tuin

Doelgroep
Leerlingen van de eerste graad van het secundair onderwijs.

Tijdsbesteding
Deze activiteit neemt ongeveer een hele voormiddag tot een hele dag in beslag, afhankelijk
van de gekozen uitbreidingen.

Doelstellingen
De leerlingen kunnen:
Een specifiek biotoop ontdekken.
Correct gebruik maken van meettoestellen.
Abiotische en biotische factoren onderzoeken.
Organismen classificeren aan de hand van bepaalde kenmerken.
De samenlevingsverbanden van organismen bestuderen.
De wet van eten en gegeten worden weergeven in een voedselketen.
Kritisch werken rondom ecologie en milieu, op zowel eigen leefniveau als mondiaal niveau.

Eindtermen

ET 7 In een concreet voorbeeld van een biotoop aantonen dat organismen een
levensgemeenschap vormen waarin voedselrelaties voorkomen.

ET 8 In concrete voorbeelden aantonen dat de omgeving het voorkomen van levende


wezens benvloedt en omgekeerd.

ET 9 In een concreet voorbeeld aantonen dat de mens natuur en milieu benvloedt.

ET 23 Onder begeleiding, verzamelde en beschikbare data hanteren, om te classificeren of


om te determineren of om een besluit te formuleren.

ET 26 Gehanteerde wetenschappelijke concepten verbinden met dagelijkse


waarnemingen, concrete toepassingen of maatschappelijke evoluties.

ET 27 Het belang van biodiversiteit, de schaarste aan grondstoffen en aan fossiele


energiebronnen verbinden met een duurzame levensstijl.
Bron: (VVKSO, www.ond.vvkso-ict.com, 2015)

Voorbereiding

We raden aan om eerst de onderzoekstuin zelf te bezoeken en te ontdekken wat deze te


bieden heeft.

Neem eventueel zelf al stalen uit de vijver om de verschillende waterorganismen te


bekijken.

De beste periodes, voor onderzoek in de tuin, zijn de maanden april-juni. In deze maanden
is de biodiversiteit het hoogst en is er een hoge bloei aan vegetatie om te onderzoeken. De
periode september- oktober is ook geschikt.

Druk de leerlingenwerkmap en de eventuele uitbreidende opdrachten op voorhand af via


de website.

Het is belangrijk om met de leerlingen afspraken te maken over respect voor het materiaal
en de omgeving.

De excursie kaderen als ecologische studie van een zoetwaterbiotoop.

Op voorhand in de klas: herhaling of uitleg van de begrippen ecologie en biotoop

We raden aan om de leerlingengroepjes voor aanvang van de uitstap al in te delen.

Afspraken maken rondom gsm en fototoestelgebruik.

Neem eventueel een laptop mee en een USB-stick om de fotos van de leerlingen direct te
uploaden.

Verloop activiteit
Het pakket volgt een opbouw die vertrekt vanuit een orinterende fase. Tijdens deze fase
maken de leerlingen kennis met het onderwerp en activeren ze hun voorkennis.
We raden aan om de dag te starten met de energizer (inleidende opdracht) over Natuur. Zo
motiveer je de leerlingen om de natuur te ontdekken. En stil te staan, bij wat natuur juist voor
hen betekent en hoe ze deze natuur beschouwen en beleven.
Tijdens de opdrachten in de tuin gaan de leerlingen over naar onderzoekend handelen met
concrete materialen. Hier gaat de exploratiefase van start. De leerlingen gaan hier aan de
hand van instructies, proberen om kenmerken van de leefomgeving vast te stelllen. Ze
trachten waarnemingen te benoemen en proberen een vaststelling te maken. Uiteindelijk
vormen ze hieruit een besluit.
Hierna, terug in de klas volgt de fase van uitbreiding en verdieping. In deze fase wordt er
afstand genomen van het onderwerp en proberen de leerlingen grotere verbanden te leggen.
Tijdens deze fase gaan de leerlingen dit onderwerp abstraheren en schematiseren.

Groepsverdeling
De leerlingen worden verdeeld in groepjes van maximum 5 leerlingen per groepje.
Elke leerling krijgt een taak binnen de groep om hun verantwoordelijkheid te stimuleren. In de
ontdekkingskoffer kan u nekhangers met de groepsrollen vinden. De groepsrollen bestaan uit:
o Leider: Is verantwoordelijk voor de groep, voert het woord en zorgt voor een goede
samenwerking tussen de groepsleden.
o Verslaggever: Spreekt af met de groep welk antwoord de groep noteert. Zorgt dat alle
antwoorden ingevuld worden.
o Organisator: Zorgt dat de opdrachten correct worden uitgevoerd en houdt de tijd in de
gaten.
o Materiaalbaas: Is verantwoordelijk voor de zorg van het materiaal in zijn groep.
o Fotograaf: Neemt fotos tijdens de uitvoering van de opdrachten en de omgeving

Uitleg symbolen

Achter elke opdracht kan je in deze map de nodige informatie vinden. Hier is dit telkens
aangegeven met dit libelsymbool.

Wanneer de leerlingen vroeger klaar zijn, kunnen ze na elke opdracht al starten met
de foto-opdrachten.

Uitbreidende opdrachten
Wij raden aan om een nabespreking te houden in de klas over de biotoopstudie en belangrijke
begrippen te herhalen. Door herhaling wordt de leerstof vastgezet. De fotos die de leerlingen
gemaakt hebben, kunnen hiervoor gebruikt worden.
Om de opdrachten te kaderen zijn er verwerkingsopdrachten aan verbonden. Dit zijn
voornamelijk spelletjes en opdrachten rondom natuur en milieuproblemen.
Deze opdrachten kan u naar keuze inzetten om de leerstof in de klas of in de tuin te verwerken
of uit te breiden.
Deze uitbreidende opdrachten kan je terugvinden in de roze map en ook op de website.

Evaluatie
Wij willen graag feedback krijgen van jou! Op de website kan je een evaluatieformulier
invullen.
Op de website kan je ook opmerkingen geven, vragen stellen of je ervaringen met het pakket
met ons delen. Zo kunnnen we het pakket blijven ontwikkelen naar de toekomst toe.
Heb je leuke fotos van je bezoek aan tuin? Of van het gebruik van dit educatieve pakket? Post
deze gerust op de website!

Nuttige informatie
Je kan ons contacteren via de website: http://ecologischpakkettuinprojectmxm.weebly.com/
Voor meer informatie kan u terecht bij het Koninklijk Atheneum Merksem.

ONDERZOEKSOPDRACHTEN
Opdracht 1: Wat zijn de kenmerken van deze leefomgeving
(biotoop) ?
Doelstellingen
Een globaal
beeld krijgen
van een biotoop.
Verschillende
abiotische
factoren
onderzoeken.

Materiaal

Tijdsplanning

Voorbereiding

Schrijfmateriaal
Tekenpotlood
Kleurpotloden
Eventueel gom

+- 20 minuten.

De begrippen
ecologie en
biotoop inleiden.
Het Natuur spel
spelen als
energizer.
Afspraken maken
met de leerlingen.

Verloop activiteit
De eerste opdracht is een orintatiegericht. De leerlingen orinteren zich op de plek waar ze
zich bevinden, hoe de tuin eruit ziet en vormen zich zo een beeld over dit biotoop.
De leerlingen vormen zich een beeld door de ontdekkingstuin te verkennen. Ze maken een
plattegrond en onderzoeken de omgevingskenmerken van de vijver.
De werkwijze en het benodige materiaal per opdracht kan je terugvinden op de leerlingen
werkfiches.

Extra informatie
Achter deze opdracht is informatie te vinden over ecologie en biotopen.

1. Ecologie

Ecologie kan je omschrijven als het deel binnen biologie wat zich bezig houdt met de invloed
van de omgeving op organismen.
Zowel biotische factoren als abiotische factoren hebben een invloed op de leefomgeving van
organismen.
Biotische factoren, zijn factoren afkomstig van de levende natuur. Dus dit omvat zowel planten
als dieren en kleine micro-organismen zoas bacterin. Voorbeelden van invloeden hiervan zijn:
concurrentie van soortgenoten, predatie, het voedselaanbod, bescherming door vegetatie en
nestgelegenheid.
Abiotische factoren, zijn factoren afkomstig uit de niet-levende natuur. Voorbeelden hiervan zijn:
de wind, licht, temperatuur, het zuurstofgehalte (of luchtsamenstelling) en de grondsoort.
Een individu is een enkel organisme. Een populatie is een groep individuen van eenzelfde soort,
waartussen voortplanting mogelijk is.
Een levensgemeenschap bestaat uit meerdere populaties van verschillende soorten die in
hetzelfde gebied leven.
Een biotoop (habitat) kan je omschrijven als een natuurlijke omgeving waarin een plant of dier
kan leven en zich voortplanten. Kenmerkend voor een biotoop zijn de specifieke
levensomstandigheden zoals de abiotische factoren. Een voorbeeld van een biotoop is een
vijver.
Een niche is beperkter en staat voor de plaats die een soort inneemt binnen een ecosysteem.
Een ecosysteem bestaat uit een levensgemeenschap (biotisch) en een biotoop (abiotisch). Een
bioom is een overkloepelende term van gelijkaarde soorten flora en fauna. bv. de toendra of
tropische bossen.

Opdracht 2: Wat zijn de kenmerken van het vijverwater?


Doelstellingen
Verschillende
abiotische
factoren
onderzoeken.

Materiaal

Wit plastic glas


Flesje kraanwater

Tijdsplanning
+- 10 minuten.

Voorbereiding
Plastic flesjes met
kraanwater vullen.

Verloop activiteit
De leerlingen vormen zich een beeld bij het biotoop door de kenmerken hiervan met hun
zintuigen te onderzoeken en deze leren te beschrijven.
De leerlingen nemen een waterstaal uit de vijver en gaan de geur en de kleur vergelijken met
gewoon kraanwater. Aan de hand van deze informatie gaan de leerlingen conclusies trekkken
over de kwaliteit van het water.

Extra informatie
Achter deze opdracht kan je extra informatie vinden over de kenmerken van
vijverwater.

2. Vijverwater: geur en kleur


De kleur van het water kan verschillen door de samenstelling van het water maar ook de soort
algen die er in leven. Deze kunnen uiteenlopen van roodalgen tot groene algen.
Een groene kleur kan veroorzaakt worden door veel kleine planten en groene algen in het water.
Een oranjeachtige kleur kan komen door een ijzerhoudende grond. Dit komt door omzettingen
waarbij de opgeloste ijzerverbindingen in contact komen met zuurstof.
Een bruine kleur van het water kan er op wijzen dat het water te zuur is. Dit kan komen omdat
te veel trufgrond in het water terecht is gekomen en het water verzuurt. De zuurstofproducerende
planten zijn hier gevoelig voor en zullen verslijmen en afsterven. Hierdoor ontstaan bruine
zwevende algen die het water die er voor zorgen dat het zonlicht niet meer kan doorschijnen
voor de andere planten.
Een roze kleur kan wijzen op een grote hoeveelheid
plankton in het water.
Een zwarte kleur kan ontstaan door een teveel aan
biologisch afbreekbaar materiaal waardoor er maar weinig
zuurstof in het water zit en voornamelijk anarobe
bacterin leven.
(foto: algenbloei in vijver)

Door aan het vijverwater te ruiken kan je ook de kwaliteit


van het water bepalen. Het kan zijn dat het water een
sterke geur afgeeft. Een onaangename geur kan wijzen
op een besmetting met bacterin of een hoge algengroei.
Dit komt vooral voor bij hevige warmte zoals in de zomer.
Een zeepachtige, of een oliegeur kunnen ontstaan door
vervuiling.
(foto: vervuild water door olie)

Opdracht 3: Wat kan de temperatuur ons vertelllen over het


vijverwater?
Doelstellingen

Materiaal

Tijdsplanning Voorbereiding

Gebruik maken

van een
thermometer.
Meetgegevens
interpeteren en
besluiten
vormen uit deze
gegevens.
De abiotische
factoren en het
leven in de vijver
met elkaar in
verband te
brengen.

Waterthermometer +- 10 minuten.

Demonstratie
geven gebruik
thermometer.

Verloop activiteit
De leerlingen meten eerst de temperatuur van de lucht en dan de temperatuur van het water.
Daarna bepalen de leerlingen aan de hand van de tabel het verband tussen temperatuur en
hoeveelheid opgelost zuurstofgas in het water.Daarna lossen ze de vragen op met behulp van
de achtergrondinformatie.

Extra informatie
Achter deze opdracht kan je informatie vinden over de invloed van temperatuur op het
vijverwater.

10

3. Temperatuur water

Voor het leven in het water is de temperatuur een belangrijke factor. De temperatuur heeft een
invloed op de hoeveelheid opgeloste zuurstof in het water. Zuurstofgas is minder goed
oplosbaar bij een hoge temperatuur.
Dus hoe warmer het water, hoe lager het zuurstofgehalte. In de zomer zal er hierdoor sneller
vissterfte optreden.
Er is dus meer zuurstof aanwezig in koud water en is hierin dus beste oplosbaar. De
temperatuurverschillen zijn minder groot op de dieptes dan aan de oppervlakte. Hoe dieper je
de temperatuur van het water meet, hoe minder de temperatuur benvloedt zal worden door de
luchttemperatuur.
Een groot volume water warmt minder snel op dan eenzelfde volume aan lucht. Dus andersom
geldt ook dat het minder snel afkoelt.

(Afb. Opwarming water in winter en zomer)

(Afb. Massale visssterfte)

11

Opdracht 4: Hoe helder is het water?


Doelstellingen
Gebruik maken
van specifiek
meetmateriaal
om abiotische
kenmerken te
onderzoeken.
Gemeten
waarden leren
interpreteren.

Materiaal

Tijdsplanning

Helderheidsschijf
(schijf van Secci)

+- 10 minuten.

Voorbereiding
-

Demonstratie
geven: Hoe
gebruik je een
helderheidsschijf?

Verloop activiteit
De leerlingen gaan de helderheid van het water na met behulp van een helderheidsschijf. Aan
het uiteinde van het touw zit een zwart-witte schijf vast. Op het touw staan strepen
aangegeven per (..cm)
De zwart-witte schijf is boven water goed zichtbaar omdat deze goed belicht is. Onder water kan
het zonlicht tegen gehouden worden door vertroebeling van het water. Op dit moment is de schijf
niet meer goed zichtbaar en na een tijdje zelfs helemaal niet meer.
Stap 1. Laat de schijf rustig in het water zakken.
Stap 2. Op het moment dat de schijf net niet meer zichtbaar is haal je deze weer uit het water.
Stap 3. Je leest af tot welk punt het touw in het water is geweest.
Stap 4. Dit punt is de zichtdiepte van het water en dit drukken we uit in cm.

Extra informatie
Achter deze opdracht kan je informatie vinden over de helderheid van het water.

12

4. Helderheid water
Helder water is voor veel dieren en planten van levensbelang. De helderheid van het water
bepaalt hoe diep het zonlicht kan doordringen. Veel vissen onder water hebben genoeg zicht
nodig om hun prooien te kunnen vangen. Is het water erg troebel, dan kan hij zijn prooi niet
zien en dan kan de jager verhongeren.
In helder water kan het licht dieper doordringen. Zonlicht is essentieel voor de
onderwaterplanten om te kunnen groeien en zuurstof te produceren. Water wordt troebel als er
veel algen in het water zitten of als de bodem wordt omgewoeld. Door veel warmte, zonlicht en
voedingsstoffen in het water kunnen algen zich heel snel vermenigvuldigen. Dit zorgt voor een
verminderde zichtbaarheid.
Wanneer het water troebel is of er veel planten op het wateroppervlak drijven zal je bijna geen
onderwaterplanten vinden in de vijver. Minder onderwaterplanten kunnen ook minder
waterdiertjes betekenen, dit komt door een tekort aan voedsel en zuurstof in het water.
De helderheid van het water kan veranderen door het jaar heen onder invloed van het weer.
Voornamelijk door hevige warmte.Maar ook een teveel aan plankton, vervuiling en de kwaliteit
van het grondwater benvloeden de helderheid.
Bijna geen enkel dier kan zonder zuurstof leven. Ook waterdieren niet. Dus ook in water, net
zoals in de lucht, is er zuurstofgas aanwezig die door organismen gebruikt wordt.

13

(Foto: troebel water met algen)

Opdracht 5: Welke verschillende soorten plantenbegroeing


(vegetatie) vinden we in dit biotoop?
Doelstellingen
Aandachtig
leren kijken.
Gebruik leren
maken van een
zoekkaart.
Organismen
indelen aan de
hand van
specifieke
kenmerken.
Een vergelijking
maken in
verschillen
tussen planten.

Materiaal

Touw van 1meter


Zoekkaart
waterplanten.
Kleurpotloden

Tijdsplanning
+- 10 minuten

Voorbereiding
-

Een demonstratie
geven van de
opdracht.

Verloop activiteit
Afhankelijk van de periode van het jaar of de balans tussen de biotische en abiotische factoren
in de vijver kan het aantal planten of de soort planten variren.
Het is de bedoeling om de leerlingen te stimuleren om zoekkaarten te gebruiken en te leren
determineren aan de hand van kenmerken, door aandachtig te kijken.
Door het aantal soorten te onderzoeken is het de bedoeling dat de leerlingen inzicht krijgen in
de verscheidenheid aan soorten en verschillen tussen planten bij aanpassingen aan de
leefomgeving ontdekken.

14

5. Vegetatie
Langs de oever en in het water zelf komen verschillende waterplanten voor.
Op het land zijn vooral kruidachtige planten en grassen te vinden.
In het water zijn sommige planten aangepast aan de diepte van het water. Waterlelies kunnen
vrij drijven op het wateroppervlak door luchtholtes. Hoe dieper het water hoe langer sommige
wortels van de waterplanten zijn. Sommige zuurstofplanten zoals waterpest en fonteinkruid
leven helemaal onder water en staan in voor een deel van de zuurtofproductie en de zuiverheid
van het water.
Voor veel waterorganismen zijn waterplanten een bron van voedsel, een plek om te broeden of
te wonen.

15

1. Moerasplanten

(bv. Gele lis, watermunt,waterzuring)

Moerasplanten staan meestal met hun voeten in het water maar komen boven het water uit.

2. Oeverplanten

(bv. Riet en lisdodde)

De wortel en het onderste deel van de Stengel staan beide onder water.

3. drijvende planten

(bv. Waterlelie, gele plomp, kroos, fontijnkruid)

De bladeren drijven en de wortels hangen in het water. Soms zitten de wortel in de bodem
vast.

4. onderwaterplanten

(bv. Hoornblad en sterrenkroos)

Deze blijven helemaal onder water.

5. houtachtige planten

(bv. Schietwilg, zwarte els, zachte berk)

Bomen die groeien in de buurt van water.

(Afb.sterrenkroos)

(Afb. Gele plomp)

(Afb. Watermunt)

(Afb lisdodde)

16

Opdracht 6: Welke diertjes kan ik vinden in en op het water?


Doelstellingen
Respect hebben
voor plant en dier.
Onderzoeksmateriaal
juist hanteren.
Aandachtig leren
kijken.
Gebruik leren maken
van een zoekkaart.
Organismen indelen
aan de hand van
specifieke
kenmerken.

Materiaal

Tijdsplanning Voorbereiding

+- 20 minuten.
Schepnetje
Emmer met
vijverwater
Witte plastic bak
Plastic lepeltje
Loepenpotje
Determinatiesleutel
waterdiertjes.

Afspraken
maken:
Voorzichtig
omgaan met het
materiaal.
Respect hebben
voor de diertjes
en planten.
De werkwijze
voor de
leerlingen
demonstreren.
Meenemen
watervlo naar de
klas voor
nabespreking.

Verloop activiteit

Er is wordt gebruik gemaakt van 1 schepnetje per 2-3 leerlingen.


Er is 1 zwarte emmer nodig per groepje.
Per groepje leerlingen is er een witte bak nodig om de diertjes te bestuderen.
Er zijn 2 loepenpotjes nodig per groepje.
Er is ook 1 determineerkaart per groepje nodig.

De leerlingen gaan aandachtig waterorganismen (macro-invertebraten) bestuderen. Ze


bestuderen de uiterlijke kenmerken en de voortbeweging. Ze doen dit door tekeningen te
maken en en vragen op te lossen.
Het is de bedoeling om de leerlingen te stimuleren om zoekkaarten te gebruiken en te
determineren aan de hand van kenmerken, door aandachtig te kijken.

17

Via deze QR-code kan u een demonstratiefilmpje kijken over hoe je waterdiertjes kan
scheppen. Dit filmpje kan je ook terugvinden op de website.
Tip! Neem een staal water met water vlooien mee naar de klas om deze te bestuderen en
bespreken in de klas. Het geeft een beter beeld voor de leerlingen om de diertjes van dichtbij
te zien. Je kan de watervlooien onder de microscoop leggen of een filmpje met een close-up
laten zien.

Extra informatie
Achteraan deze opdracht informatie te vinden over verschillende waterorganismen.

18

6. Waterorganismen
In het zoete water leeft heel wat meer dan je zo met het blote oog kan zien. Er leeft een wereld
met een grote verscheidenheid aan levende wezens aantreffen. Sommige waterdiertjes zie je
zwemmen, andere kunnen we enkel zien onder de microscoop, zoals o.a. het noogkreeftje
en de watervlo.
Hoeveel planten of dieren er van een bepaalde soort in het water voorkomen, hangt in grote
mate af van de hoeveelheid voedsel die voor iedere soort beschikbaar is. Door de relatie
tussen planten, dieren en abiotische factoren zal een vijver in stabiele omstandigheden, een
natuurlijk evenwicht opbouwen.

1. Insecten (larven van muggen en vliegen, larven van libellen, waterkevers,


waterwantsen, kokerjuffers of schietmotten)
Insecten behoren tot de ongewervelde dieren. Ze hebben dus geen skelet, maar wel een
uitwendig skelet dat hen bescherming biedt. Sommige insecten hebben vleugels. De meeste
insecten leggen eitjes. Speciaal daarbij is de gedaantewisseling van eitje via larve tot
volwassen insect. Sommige dieren brengen alleen hun jeugd door in het water om daarna als
volwassen insect in de lucht of op het land te leven. Een voorbeeld hiervan is de mug. De mug
legt haar eitjes op het water, onder water komen de larfjes uit het ei en na enkele vervellingen
worden ze een pop. Als deze volgroeid is, komt ze boven drijven. De pop scheurt open en dan
er komt een volwassen mug uit. De meeste waterdieren leven altijd in het water, maar enkele
insecten kunnen ademen onder water.

(Foto: muggenlarf)

19

(Foto: Waterwants)

2. Kreeftachtigen (pissebedden en watervlo)


De watervlo gebruikt haar voelsprietjes als roeipeddels en gaat zo met schokjes vooruit. Daar
heeft ze haar naam ook aan te danken want het is helemaal geen vlo maar wel een
waterkreeftje. Als voedsel eet de watervlo hele kleine plantjes en diertjes.
De watervlo ademt met kieuwen. Zelf wordt deze door de meeste waterbewoners opgegeten.
Ondanks haar vele vijanden houdt ze haar soort in stand door heel veel nakomelingen te
produceren. Heel mooi onder de microscoop: je kan zelfs het hartje zien kloppen.
De stofzuiger van het zoete water is de waterpissebed. In deze vijver zijn deze talrijk
aanwezig. Dit schaaldier is geen groot zwemkampioen: zijn pantser is erg dik en maakt hem
erg zwaar. Aan het achterlijf heeft het diertje kieuwachtige structuren, die zuurstof uit het water
halen. Hij kan dus steeds onderwater blijven en zoekt voedselrestjes op de bodem. Zo houdt
hij de 'grond' netjes!

(Foto: Watervlo)

3. Wormen (bloedzuigers en wormen)


Bloedzuigers overleven van bloed van andere organismen. Ze zwemmen met een kronkelige
beweging en ze verplaatsen zich ook met behulp van twee zuignappen. Ademen doen ze via
hun huid, die voorzien is van kleine bloedvaatjes.

20

4. Weekdieren (slakken en zoetwatermossel)


De slakken eten veel planten om te kunnen groeien. Soms kan je in de vijver een poelslakje
vinden of ook een grotere posthoornslak. Beide soorten zijn longslakken ze moeten dus
geregeld boven water komen om adem te halen.
Zoetwatermossels werken als natuurlijk filtersysteem in de vijver. En mossel kan per dag
ongeveer zo'n honderd liter water filteren. De zoetwatermossel leeft graag in het zand van de
bodem van de vijver.

(Foto: Waterslak)

5. Spinachtigen (waterspin)
De waterspin brengt zijn hele leven in een luchtbel onder water door. Deze luchtbel noemen
we een duikerklok : de spin bevestigt een web aan een onderwaterplant. Dan zwemt hij naar
boven om een luchtbel te vangen, die hij meeneemt naar zijn web. De spin laat de bel los en
die stijgt op tot hij in het dak van het web zit. De spin moet zo'n 6 keer naar de oppervlakte en
terug om de duikerklok te vullen met lucht. Als de klok klaar is, kan hij erin eten, paren en
eieren leggen.

(Foto: Waterspin)

21

6. Mijten (rode watermijt)


De mijt leeft van het bloed van toevallige voorbijgangers. Maar alleen wanneer hij per ongeluk
tegen zo een reiziger opbotst, komt hij in actie en grijpt zich vast. Deze techniek lijkt op die van
een teek. Doordat hij zo klein is, zullen grotere dieren hem eerder als prooi dan als bedreiging
zien. De watermijt heeft een felle rode kleur. Deze moet aanvallers waarschuwen, de
watermijten scheiden een onaangenaam vocht af.

(Foto: Rode watermijt)

22

Hoe ademen de waterdiertjes ?


Insecten ademen door middel van een systeem van heel fijne buisjes, die zich door het
lichaam vertakken, de tracheen.Via deze openingen in het lichaamsoppervlak kan
zuurstofgas de buisjes bereiken. Veel insecten dragen onder hun dekschilden een luchtbel
mee of ze zetten tussen de haren van het lichaam een luchtbel vast om zuurstof mee te
nemen om te kunnen ademen.
Zo komt de waterschorpioen bijvoorbeeld met zijn lange adembuis aan het wateroppervlak
lucht halen en duwen sommige waterkevers het topje van hun achterlijf boven het watervlak en
slaan zo lucht op onder hun vleugels. Sommige diertjes kunnen heel de tijd onder water
blijven.
Een zoetwaterpissebed neemt zuurstof op uit het water met kieuwen. De zoetwaterpissebed
heeft kieuwen op zijn achterpoten. De longslakken ademen met een soort long, vandaar hun
naam, en moeten daarvoor af en toe aan de oppervlakte komen om lucht te happen. De
waterspin bouwt een duikerklok onder water en vult deze met luchtbellen.
Bij bloedzuigers wordt de huid gebruikt voor de ademhaling. De huid heeft veel bloedvaten,
welke voor de gaswisseling zorgen. Met de achterzuignap klemt hij zich vast terwijl hij met het
andere uiteinde van het lichaam, golfbewegingen maakt. Door het opwekken van deze
stroming komt er voortdurend vers water langs en zo kan hij weer zuurstof opnemen. Deze
bijzondere ademhaling maakt het bloedzuigers mogelijk om toch te overleven in erg vervuild
water.

23

Opdracht 7: Wat is de kwaliteit van het vijverwater?


Doelstellingen
De kwaliteit van
het water
bepalen aan de
hand van de
biotische index.

Materiaal

Tabel: betekenis
waterkwaliteit.

Tijdsplanning
+- 10 minuten

Voorbereiding
-

Deze opdracht
vraagt een sterke
begeleiding.

Verloop activiteit
De leerlingen gaan aan de hand van de verzamelde organismen de kwaliteit van het water
bepalen en maken kennis met het begrip biotische index.
Deze opdracht vraagt om veel begeleiding voor de leerlingen.

Extra informatie
Achter deze opdracht kan je informatie vinden over de waterkwaliteit van vijverwater.

24

De waterkwaliteit (biotische index)


Hoeveel soorten waterdiertjes er in het water voorkomen hangt ook af van de kwaliteit van het
water. Hoe beter de kwaliteit van het water hoe meer leven er in te vinden zal zijn. In sterk
verontreinigd water komt bijna geen leven meer voor. De waterbewoners hebben dus een
signaalfunctie in verband met de waterkwaliteit. Vooral op de aanwezigheid of afwezigheid van
zuurstof in het water zijn heel wat soorten sterk afhankelijk.
Wanneer we enkel waterpissebedden, muggenlarven, bloedzuigers en wormen vinden, wil dit
zeggen dat de kwaliteit van het vijverwater slecht tot zeer slecht is. Wanneer we slakken,
libellenlarven en wantsen vinden, dan is de kwaliteit van het water matig. Wanneer we ook
kokerjuffers en eendagsvlieglarven vinden, kan je zeggen dat het water een goede kwaliteit
heeft.
De kwaliteit van het water kan dus gemeten worden aan de hand van de soort diertjes die men
gevonden heeft. Ook waterplanten reageren op veranderingen van hun leefomgeving en meer
bepaald op veranderingen van beschikbare voedingsstoffen. Deze zijn minder gevoelig dan
waterdieren en geven dus eerder extra informatie over de waterkwaliteit.

25

Opdracht 8: Wie eet wie? (Een voedselketen stellen)


Doelstellingen

Samenlevingsverban
den en
voedselrelaties
onderzoeken.
Zelf een
voedselketen leren
opstellen.
Vanuit gegeven
informatie
verbanden leggen en
besluiten vormen.

Materiaal

Tijdsplannin Voorbereiding
g

Lijst
voedselbronnen
voor waterdieren.

+- 10 minuten.

Inleiding geven
eten en gegeten
worden.

Verloop activiteit
Als begeleider kan je kiezen om gebruik te maken van de gevonden waterorganismen voor het
opstellen van een voedselweb, of je kan gebruik maken van de kaartjes met afbeeldingen.
Het begrip voedselrelaties moet eerst duidelijk zijn voordat de leerlingen aan de slag kunnen.
Simpelweg gaat dit over de wet van eten en gegeten worden. Soorten voedselrelaties
kunnen hier kort aangehaald worden. Bv. producent, consument,...
De leerlingen maken gebruik van de tabel eetgewoonten van waterdieren. Ze stellen
zelfstandig een voedselketen op.

Extra informatie
Achter deze opdracht is informatie te vinden over voedselketens.

26

B. Voedselketens

Een voedselketen beschrijft de voedselrelatie tussen soorten in een levensgemeenschap. Het


is een schematische voorstelling van de overdracht van voedingsstoffen en energie aan van
de ene soort naar een andere binnen een ecosysteem.
De schematische voorstelling van een voedselketen wordt door middel van een pijl (die de
richting van biomassaoverdracht vertegenwoordigt) verbonden met een ander organisme
waarvoor het een bron van energie en voedingsstoffen is.
Een voedselketen beschrijft een eenrichtingsweg die voedingsmiddelen en dus de
energiedoorstroom in een ecosysteem kunnen volgen. Er is n soort per trofisch niveau, en
de trofische niveaus worden daarom gemakkelijk bepaald. Zij beginnen gewoonlijk met een
producent en eindigen met een groot roofdier (predator). Een toppredator staat aan de top van
de voedselketen en wordt door geen enkel ander dier gegeten (bv. een snoek in een vijver).
Een voorbeeld: groene algen produceren biomassa; kreeftjes eten algen, forel eet kreeftjes,
baars eet forel; snoek eet baars, visarend eet snoek . In dit voorbeeld staan algen aan de
basis van de voedselketen.

27

(bron foto voedselketen: http://images.slideplayer.nl/8/2221358/slides/slide_2.jpg

Opdracht 9: Hoe komt het dat sommige diertjes op het water


kunnen lopen?
Doelstellingen
Aan de hand van een
simpel proefje het

principe van

oppervlaktespanning
onderzoeken.
Het verband met de
leefomgeving van
organismen en
milieuvervuiling
onderzoeken.
De effecten van
mens op milieu
bespreekbaar
maken.

Materiaal
Glas met water
Duimspijkers
Detergent
(afwasmiddel)

Tijdsplanning Voorbereiding
+- 10 minuten.

Deze proef wordt


het beste in een
klaslokaal
uitgevoerd of op een
werktafel buiten.

Verloop activiteit
Deze opdracht is makkelijk uitvoerbaar en neemt niet veel tijd is beslag. Deze opdracht is een
aanzet om het verband met vervuiling en milieu te onderzoeken.
Door een eenvoudige proef uit te voeren wordt een complex principe heel visueel gemaakt.

Extra informatie
Achter deze opdracht is informatie te vinden over oppervlaktespanning en informatie
over de invloed van vervuiling op waterorganismen.

28

9. Oppervlaktespanning
De duimspijker kan op het water blijven liggen omdat het bovenste laagje van water heel
sterk is. Dit laagje heet de oppervlaktespanning. Het afwasmiddel breekt de
oppervlaktespanning. De punaise is zonder dit sterke laagje te zwaar om op het water te
blijven liggen.

De oppervlaktespanning van water ontstaat doordat watermoleculen


(H2O) elkaar sterk aantrekken. Bij deze aantrekking worden
waterstofbruggen (H-bruggen) gevormd. De elektrische lading van
waterdeeltjes is niet gelijk verdeeld, waardoor de positief geladen
voorkant (H's) van het ene molecuul sterk aan de negatief geladen
achterkant (O) van het andere molecuul trekt. De oppervlaktespanning is zo sterk dat het
insecten en kleine voorwerpen kan dragen die zwaarder zijn dan water en dus zouden
moeten zinken.

Wanneer zeep wordt toegevoegd aan het water


neemt de oppervlaktespanning sterk af, doordat er veel waterstofbruggen tussen
watermoleculen worden verbroken. De staart van een
zeepdeeltje wordt door water afgestoten (is hydrofoob),
waardoor het deeltje aan de oppervlakte blijft. De verbindingen
die zeepdeeltjes daar met watermoleculen vormen zijn veel
zwakker dan de waterstofbruggen van de watermoleculen onderling. In water dat door
zeep is verontreinigd, is de oppervlaktespanning te zwak om een duimspijker of
schaatsenrijder nog te dragen, die als gevolg zullen zinken.

29

Meer informatie?
Op deze websites kan u meer informatie vinden over:
NATUURBELEVING BIJ JONGEREN:

http://www.lne.be/themas/natuur-en-milieueducatie/nmerond/natuurbeleving/voor-jongeren
VIJVERORGANISMEN:

http://www.groenvanbijons.be/moeras-en-oeverplanten
http://www.bioplek.org/techniekkaartenbovenbouw/techniek86slootdieren.html
ECOLOGISCH PAKKKET TUIN MXM:

http://ecologischpakkettuinprojectmxm.weebly.com/
Op deze website kan u alle materialen terugvinden net als uitbreidende opdrachten en extra
filmpjes, spelletjes,...
Voor meer informatie over natuur, milieu en duurzame ontwikkeling, binnen de provincie
Antwerpen kan u terecht bij:
PIME

Mechelsesteenweg 365
2500 Lier
Telefoon: 015 31 95 11
E-mail: pime@provincieantwerpen.be

MOS

MOS Vlaamse overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE)


Koning Albert-II laan 20 bus 8
1000 Brussel
E-mail: www.mosvlaanderen.be
PROVINCIAAL GROENDOMEIN RIVIERENHOF

Turnhoutsebaan 232
2100 Antwerpen
Telefoon: 03 360 52 00

30

E-mail: rivierenhof@provincieantwerpen.be

You might also like