Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 13

Vocabulaire bij Nederlands Nu!

Les 1 t/m 4

Les pag oef lidw woord

Engels

1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1

already
biology
the
three
a
and
conversation
hello
the
to be called
here
how
how long
to hear
I
in
you
you (with emphasis)
right
to choose
to come
country
lesson
to read
to listen
month
to read while listening
to
no
not
once more
or
rest
restaurant
since
to study
taxi driver
text
from, out
often
which
work
to work
to live
to be
answer

15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15

A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A1
A2

al
de biologie
de
drie
een
en
het gesprek - gesprekken
hallo
het
heten
hier
hoe
hoe lang
horen
ik
in
je
jij
juist
kiezen
komen
het land - landen
de les - lessen
lezen
luisteren
de maand
meelezen
naar
nee
niet
nog eens
of
de rest
het restaurant
sinds
studeren
de taxichauffeur
de tekst - teksten
uit
vaak
welk(e)
het werk
werken
wonen
zijn
het antwoord - antwoorden

Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4


Les
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1

pag oef lidw woord


de buschauffeur - buschauffeurs
16 A3
16 A3
de kantine - kantines
de man - mannen
16 A3
A3
vier
16
de vrouw - vrouwen
16 A3
waar
16 A3
wat
16 A3
wat voor
16 A3
16 A4
beantwoorden
16 A4
de vraag - vragen
A4
als
17
de dag - dagen
17 A4
A4
het jaar - jaren
17
best
17 A5
17 A5
gaan - hoe gaat het?
goed / goede
17 A5
goedemiddag
17 A5
A5
goedemorgen
17
goedenavond
17 A5
17 A5
herhalen
hoe gaat het met jou?
17 A5
hoi
17 A5
jou
17 A5
de morgen - morgens
17 A5
prima
17 A5
u
17 A5
A5
uitstekend / uitstekende
17
wel - het gaat wel
17 A5
17 A5
zeggen
zo
17 A5
alles
18 A6
de buurman - buurmannen
18 A6
de collega - collegas
18 A6
A6
iemand
18
reageren (op iets)
18 A6
A6
de
vriend
18
dan
18 A7
eerst / eerste
18 A7
het alfabet
19 A8
de letter
19 A8
Nederlands / Nederlandse
19 A8
de uitspraak
19 A8
A9
de
achternaam - achternamen
19
eigen
19 A9
A9
mijn
19
de naam - namen
19 A9
nu
19 A9
19 A9
opschrijven
19 A9
spellen
19 A9
uitspreken

Engels
bus driver
canteen
man
four
woman
where
what
what kind of
answer
question
as
day - days
year
fine
how are you?
good
good afternoon
good morning
good evening
to repeat
how are you?
hi!
you
morning
fine
you (formal)
excellent
I'm all right, not too bad
to say
so, right away
everything
neighbor ( a man)
colleague
someone, somebody
to react (to something)
male friend
than
first
alphabet
letter
Dutch
pronunciation
family name - family names
own
my
name
now
to write down
to spell
to pronounce

Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4


Les
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1

pag
19
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
22
22
22
22
22
23
23
23
23
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24

oef lidw woord


A9
de voornaam - voornamen
B1
de auto - autos
B1
het boek - boeken
B1
het brood - broden
B1
het ding - de dingen
B1
de fiets - fietsen
B1
de hond - honden
B1
het huis - huizen
B1
de kat - katten
B1
kennen
B1
kijken
B1
het kind - kinderen
B1
de melk
B1
de mens - mensen
B1
onder
B1
opzoeken
B1
de pen - pennen
B1
het plaatje - plaatjes
B1
de stoel - stoelen
B1
de tafel - tafels
B1
de tas - tassen
B1
voor
B1
het woordenboek
B2
aan
B2
meestal
B2
staan
B2
het voorbeeld - voorbeelden
B2
zitten
B2
gebruiken
B2
invullen
B2
de taal
B2
tweede
B3
dat - dit
B3
deze - die
B3
dichtbij
B3
die
B3
dik - dikke
B3
dit
B3
dun - dunne
B3
duur / dure
B3
goedkoop - goedkope
B3
groot - grote
B3
hard - harde
B3
jong - jonge
B3
klein - kleine
B3
laatst / laatste
B3
langzaam / langzame
B3
lekker / lekkere
B3
licht - lichte
B3
maar

Engels
first name
car
book
bread
thing
bicycle
dog
house
cat
to know
to look
child
milk
human being, people
under
to look up / to search for
pen
picture
chair
tabel
bag
for, before, in front of
dictionary
at
most of the time
to stand
example
to sit
to use
to fill in
language
second
that
this, these
close (to)
that, those
thick, fat
this
thin
expensive
cheap
big, tall
hard, loud
young
small, little
last
slow
tasty, nice
light
but

Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4


Les
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1

pag
24
24
24
24
24
24
24
24
24
25
25
25
25
25
25
25
25
25
25
25
26
26
26
26
26
26
27
27
27
27
27
28
28
28
28
28
28
28
28
28
28
29
29
29
29
29
29
29
29
30

oef lidw woord


B3
nieuw - nieuwe
B3
oud - oude
B3
snel - snelle
B3
ver weg
B3
vers - verse
B3
vies - vieze
B3
zacht - zachte
B3
zwaar - zware
B4
ze
B2
de student - studenten
B4
jullie
B4
laat / late
B4
moe
B4
op tijd
B4
te
B4
laat
B4
thuis
B4
de tijd
B4
we / wij
B4
zij
C1
de film - films
C1
de hobby - hobbys
C1
jouw
C1
voetballen
C1
het woord
C1
zwemmen
C2
het adres - adressen
C2
het gegeven
C3
de herhaling - herhalingen
C4
ander / andere
C4
de spelling
D1
betekenen
D1
de betekenis - betekenissen
D1
de blouse - blouses
D1
de broek - broeken
D1
de jas - jassen
D1
de jurk - jurken
D1
de kleding
D1
de kous - kousen
D1
onbekend / onbekende
D1
open
D1
de das - dassen
D1
het overhemd - de overhemden
D1
de rok - rokken
D1
de schoen
D1
de sok - sokken
D1
het T-shirt
D1
de trui
D1
het vest
D2
dragen

Engels
new
old
fast
far away
fresh
not tasty, unclean
soft
heavy
she, they
student
you (plural)
late
tired
in time
too
late
at home
time
we
she, they (with emphasis)
movie
hobby
your (singular)
to play soccer
word
to swim
address
fact
repetition
other
spelling
to mean
meaning
blouse
trousers
coat
dress
clothes
stocking
unknown
open
tie
shirt
skirt
shoe
sock
T-shirt
sweater, jersey
waistcoat
to wear

Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4


Les
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2

pag oef lidw woord


30 D2
leren
31 D3
bekijken
de computer - computers
31 D3
D3
ja
31
31 D3
kunnen
de lijst - lijsten
31 D3
31 D3
vinden
de woordenlijst
31 D3
ja, hoor
31 E
31 E
maken
E
de
test
31
zonder
31 E
E
het
begin
32
32 E
beginnen
32 E
controleren
meer
32 E
met
32 E
E
minder
32
de regel
32 E
A1
bij
33
druk / drukke
33 A1
er
33 A1
erg
33 A1
helemaal
33 A1
klaar
33 A1
het koekje - koekjes
33 A1
A1
de koffie
33
het kopje - kopjes
33 A1
A1
de kus - kussen
33
nog niet
33 A1
de school
33 A1
33 A1
spelen
de vriendin - vriendinnen
33 A1
33 A1
willen
de keer - keren
33 A2
A2
mmm!
33
twee
33 A2
34 A3
doen
geen
34 A3
hoeveel
34 A3
wie
34 A3
beide, beiden
34 A4
34 A4
geven
de groet - groeten
35 A5
35 A5
groeten
de reactie
35 A5
tot
35 A5
tot straks!
35 A5
tot ziens!
35 A5
A5
tot zo!
35

Engels
to learn
to look at, to examine
computer
yes
be able to, can
list
to find
word list
oh yes
to make
test
without
begin
to begin
to check
more
with
less
line
at, near to
busy, crowded
there
very
entirely, all, totally
ready, finished
cookie
coffee
cup
kiss
not yet
school
to play
female friend
to want
times
nice!
two
to do
no
how many, how much
who
both
to give
greeting
to greet
reaction
until
see you later!
goodbye!
see you in a short while!

Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4


Les
2
2
2
3
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2

pag
35
35
35
35
36
36
36
36
36
36
36
37
37
37
37
37
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38

oef lidw woord


A5
volgend / volgende
A5
de week - weken
A5
het weekend
A5
morgen
A6
even
A6
het paar - paren
A6
het uur - uren
A6
vrijdag
A6
weg
A7
kort / korte
A7
lang / lange
B1
de taxi
B1
veel / vele
B2
onregelmatig / onregelmatige
B2
sommige / sommigen
B2
de stad - steden
B2
drinken
B2
het glas - glazen
B2
het water
B3
de arm - armen
B3
het been - de benen
B3
de bil - billen
B3
de borst - borsten
B3
de buik - buiken
B3
de enkel - enkels
B3
het haar - haren
B3
de hand - handen
B3
het hoofd - hoofden
B3
de kies - kiezen
B3
de kin - kinnen
B3
de knie - knien
B3
het lichaam - lichamen
B3
de lip - lippen
B3
de mond - monden
B3
de nek
B3
de neus - neuzen
B3
het oog - ogen
B3
het oor - oren
B3
de pols - polsen
B3
de romp - rompen
B3
de rug - ruggen
B3
de schouder - schouders
B3
de tand - tanden
B3
de teen - tenen
B3
de tong - tongen
B3
de vinger - vingers
B3
de voet - voeten
B3
de wang - wangen
TIP
de cd-rom - cd-rom's
TIP
na

Engels
next
week
weekend
tomorrow
for a short while
a couple of
hour
Friday
away, gone
short
long
taxi
many, much
irregular
some
city
to drink
glass
water
arm
leg
buttock, bottom
breast
belly
ankle
hair
hand
head
molar
chin
knee
body
lip
mouth
neck
nose
eye
ear
pulse
trunk
back
shoulder
tooth
toe
tongue
finger
foot
cheek
cd
behind

Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4


Les
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2

pag
38
39
40
40
40
40
40
40
40
40
40
40
40
40
40
41
41
41
41
41
41
41
41
41
42
42
42
42
42
42
42
42
42
42
42
42
42
42
42
42
42
42
42
42
42
42
43
43
43
44

oef lidw woord


TIP
weten
B3
het gebit - de gebitten
B3
de nagel - nagels
B4
de aanduiding - aanduidingen
B4
acht
B4
de appel - appels
B4
de dollar - dollars
B4
de eenheid - eenheden
B4
de euro - euros
B4
de inhoud
B4
de kilo - kilos
B4
de kilometer - kilometers
B4
het kwartier
B4
de liter
B4
de munt - munten
kopen
B4
B4
de supermarkt
B5
altijd
B5
de bloem - bloemen
B5
de dochter - dochters
B5
iets
B5
om
B5
het raam
B5
soms
C1
alsjeblieft
C1
anders
C1
het basisonderwijs
C1
Chinees / Chinese
C1
de cursus - cursussen
C1
de douche - douches
C1
het Engels
C1
gemakkelijk / gemakkelijke
C1
helpen
C1
het kinderprogramma programmas
C1
het lied
- liederen
C1
lijken op
C1
meezingen
C1
moeilijk / moeilijke
C1
de muziek
C1
onze / ons
C1
de pabo - pabos
C1
praten
C1
de soap
C1
de televisie
C1
verder
C1
vertellen
C1
de baan- banen
C1
het bad - baden
C1
de zoon / zonen
C2
ieder / iedere

Engels
to know
denture
nail
indication - indications
eight
apple
dollar
entity
euro
content
kilo
kilometer
quarter of an hour
litre
coin, money
to buy
supermarket
always
flower
daughter
something
to
window
sometimes
please
other
primary education
Chinese
course - courses
shower
English
easy
to help
children's programme
song
to be alike
to sing along
difficult
music
our
teacher training college
to talk
soap series
television
on, further
to tell
job
bath
son
each, every

Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4


Les
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
3
3
3
3
3
3
3
3
3

pag
44
44
44
44
44
45
45
45
45
45
45
45
45
45
46
46
46
46
46
46
46
46
46
47
47
47
47
47
47
47
47
47
47
47
47
47
48
48
48
49
49
50
50
50
50
50
50
50
50
50

oef lidw woord


C3
de muur - muren
TIP
elk / elke
TIP
met elkaar
TIP
de minuut
TIP
vast / vaste
C4
de bus - de bussen
C4
het centrum
C4
de familie - families
C4
Itali
C4
missen
C4
rijden
C4
veranderen
C4
vol / volle
C4
wij / we
C5
het dictee - dictees
D1
de bank - banken
D1
de deur - deuren
D1
het gordijn - gordijnen
D1
de kast - kasten
D1
de lamp - lampen
D1
het plafond - plafonds
D1
de plant - planten
D1
de prullenbak - prullenbakken
D1
het schilderij - schilderijen
D1
de verwarming - verwarmingen
D1
de vloer - vloeren
D1
de wand - wanden
D1
de woonkamer - woonkamers
D2
dichtdoen
D2
het nummer - nummers
D2
de tekening
D3
opendoen
D3
het papier - papieren
D3
rondkijken
D3
schrijven
D3
zien
E
het ei - eieren
E
maandag
E
de paprika - paprikas
E
beetje
E
kosten
A1
ach!
A1
beterschap wensen
A1
daar
A1
dank je / dank je wel
A1
feliciteren - gefeliciteerd
A1
gefeliciteerd
A1
de griep
A1
heel / hele
A1
het idee - ideen

Engels
wall
each, every
together, with each other
minute
fixed
bus
centre
family
Italy
to miss
to drive
to change
full
we
dictation
sofa
door
curtain
cupboard
lamp, light
ceiling
plant
wastepaper basket
painting
central heating
floor
wall
living room
to close
number
drawing
to open
paper
to look around
to write
to see
egg
Monday
(sweet) pepper
a little, a bit
to cost
oh boy!
to wish someone well
there
thank you
to congratulate
congratulations
flu
very, whole
idea

Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4


Les
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3

pag
50
50
50
50
50
50
50
50
50
50
50
50
50
50
51
51
51
51
51
51
52
52
52
52
52
52
52
52
53
53
53
53
53
53
53
53
53
53
53
53
53
53
53
54
54
54
54
54
55
55

oef lidw woord


A1
jarig zijn
A1
de kledingzaak - kledingzaken
A1
lief / lieve
A1
misschien
A1
de moeder - moeders
A1
mooi / mooie
A1
rustig / rustige
A1
de uitverkoop
A1
de verjaardag
A1
vieren (verjaardag vieren)
A1
wensen
A1
worden
A1
ziek / zieke
zoeken
A1
A4
de agenda - agendas
A4
dinsdag
A4
donderdag
A4
woensdag
A4
zaterdag
A4
zondag
A5
eergisteren
A5
gisteren
A5
overmorgen
A7
eet smakelijk!
A7
sterkte!
A7
succes!
A7
welterusten!
A7
werk ze!
A6
s avonds
A6
dansen
A6
de krant - kranten
A6
s middags
A6
s nachts
A6
normaal / normale
A6
s ochtends
A6
overdag
A6
slapen
A6
vanavond
A6
vandaag
A6
vanmiddag
A6
vannacht
A6
vanochtend
A6
vrij / vrije
A7
eten
A7
het probleem - problemen
A7
de wens - wensen
A8
het examen - examens
A8
examen doen
B1
gezond / gezonde
B1
de persoon - personen

Engels
to have your birthday
clothes shop
sweet, nice
maybe
mother
beautiful
quiet
sale
birthday
to celebrate your birthday
to wish
to become
ill, sick
to search (here: want)
agenda
Tuesday
Thursday
Wednesday
Saturday
Sunday
day before yesterday
yesterday
day after tomorrow
enjoy your meal!
good luck, strength!
good luck!
sleep well!
enjoy your work!
in the evening
to dance
newspaper
in the afternoon
at night (after 24.00 hrs)
normally
in the morning
during the day
to sleep
tonight
today
this afternoon
this night
this morning
free
to eat
problem
wish
exam
to take an exam
healthy
person

Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4


Les
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3

pag
55
56
56
56
57
58
58
58
58
58
58
58
58
58
58
58
58
58
58
58
58
58
58
58
59
59
59
59
59
59
59
59
59
59
60
61
61
61
61
61
61
61
61
62
62
62
62
62
62
62

oef lidw woord


uit eten gaan
B1
B1
de vorm
B2
alle
B2
nooit
B3
de brief - brieven
B4
lelijk / lelijke
C1
aanbellen
C1
bah
C1
bijna
C1
binnen
C1
binnenkomen
C1
de boerenkool
C1
de buren
C1
denken
C1
gauw
C1
gezellig /gezellige
C1
houden van
C1
de kippensoep
C1
koud / koude
C1
lusten
C1
de pan - pannen
C1
ruiken
C1
warm / warme
C1
de winter
C2
bedankt
C2
het e-mailtje - e-mailtjes
C2
graag willen
C2
hem
C2
krijgen
C2
liefs
TIP
begrijpen
TIP
de context
TIP
duidelijk maken
TIP
pakken
C3
boos / boze
D1
de broer - broers
D1
het gezin - gezinnen
D1
de grootouder - grootouders
D1
de oma - omas
D1
de opa - opas
D1
de ouder - ouders
D1
de vader - vaders
D1
de zus - zussen
D1
het kleinkind - kleinkinderen
D1
de neef - neven
D1
de nicht - nichten
D1
de oom - ooms
D1
de schoonfamilie - families
D1
de schoonmoeder schoonmoeders
D1
de schoonvader
- schoonvaders

Engels
to go out and have dinner
form
all
never, ever
letter
ugly
to ring the bell
yuk!
almost
inside
to come in
(curly) kale
neighbors
to think
quickly, soon
cosy
to like, to love
chicken soup
cold
to like (food and drink)
pan
to smell
warm
winter
thanks
e-mail
to really want something
him
to get
with love
to understand
context
to clarify
to grab
angry
brother
family (the small unit)
grandparent, grandparents
grandmother
grandfather
parent - parents
father
sister
grandchild
nephew, cousin
niece, cousin
uncle
family-in-law
mother-in-law
father-in-law

Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4


Les
3
3
3
3
3
3
3
3
3
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4

pag
62
62
62
62
64
65
65
65
65
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
68
68
69
69
69
69
69
69
69
69
69
69
69
69

oef lidw woord


D1
de schoonzus - schoonzussen
D1
de tante - tantes
D1
de zwager - zwagers
D2
de stamboom - stambomen
E
nou
E
leuk / leuke
E
me
E
mij
E
weer
A1
afwassen
A1
alleen
A1
de bar - bars
A1
dus
A1
Grieks
A1
de groente - groentes
A1
half / halve
A1
Hallo, met Rose
A1
h
A1
de keuken - keukens
A1
koken
A1
moeten
A1
nodig hebben
A1
om (half vijf)
A1
op dinsdag
A1
op school
A1
precies / precieze
A1
schoonmaken
A1
serveren
A1
spreken
A1
tas - tassen
A1
van
A1
wachten
A1
wanneer
A1
zelf
A1
zesde
A1
zevende
A1
samen
A1
samenwerken
A4
april
A4
augustus
A4
de datum - datums
A4
december
A4
februari
A4
januari
A4
juli
A4
juni
A4
maart
A4
mei
A4
november
A4
oktober

Engels
sister-in-law
aunt
brother-in-law
family tree
well
nice
me
me (with emphasis)
again
to do the dishes
only, alone
bar
so, as a consequence
Greek
vegetable
half
Hello, Rose speaking
eh
kitchen
to cook, make dinner
to have to, must
to need
at (four thirty)
on Tuesday
at school
exactly
to clean
to serve (a meal or drinks)
to speak
handbag
of
to wait
when
myself, yourself
sixth
seventh
together
to work together
April
August
date
December
February
January
July
June
March
May
November
October

Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4


Les
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4

pag
69
70
70
70
71
71
71
71
71
71
71
72
72
72
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
73
74
74
74
74

oef lidw woord


A4
september
A5
alstublieft
A5
hartelijk bedankt
A6
daarna
de manier - manieren
B1
B1
de plaats - plaatsen
B1
zetten
B1
waar ... naartoe
B1
waar heen
B1
waar vandaan
B1
waarom
nemen
B2
onderstrepen
B2
B2
tegen
B3
de banaan - bananen
B3
de kiwi - kiwis
B3
tellen
B3
de winkel
C1
achter
C1
al lang
C1
de badkamer - badkamers
C1
het bankje - de bankjes
C1
beneden
C1
boven
C1
de buurt - buurten
C1
de eend - eenden
C1
fietsen
C1
het gras
C1
hardlopen
C1
hun
C1
lopen
C1
het midden
C1
nog een
C1
ongeveer
C1
ons / onze
C1
het park - parken
C1
de slaapkamer - slaapkamers
C1
de speeltuin - speeltuinen
C1
uitlaten (de hond uitlaten)
C1
de verdieping - verdiepingen
C1
de vijver - vijvers
C1
de vogel - vogels
C1
de zolder - zolders
C1
de zomer - zomers
C1
de zon - zonnen
C1
zwaaien
C1
buiten
C1
donker / donkere
C1
interessant / interessante
C1
de pizza - pizzas

Engels
September
here you are, please
thanks very much (cordial)
after that
way
place
to put
where ... to
where to
where from
why
to take
to underline
to, against
banana
kiwi
to count
shop
behind
for a long time
bathroom
bench
downstairs
upstairs, above
neighborhood
duck
to bicycle
grass
to run, to jog
their
to walk
middle
another
about
our
parc
bedroom
playground
to walk the dog
floor, level
pond
bird
attic
summer
sun
to wave
outside
dark
interesting
pizza

Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4


Les
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4

pag
74
74
75
75
75
75
75
75
75
75
75
75
75
75
75
75
76
76
76
76
76
76
76
78
78
78
78
78
78
78
78
78
78
78
78
78
78
80
80
81
81

oef lidw woord


C1
saai / saaie
C1
weinig
C1
de lente - lentes
C1
het voorjaar
C2
de herfst
C2
het najaar
C2
het seizoen - seizoenen
C3
bewolkt
C3
het sneeuwt
C3
misten
C3
onweren
C3
regenen
C3
schijnen
C3
vriezen
C3
waaien
C3
het weer
C4
het dinner - dinners
C4
de weersvoorspelling
C5
gesloten
C5
de groothandel - groothandels
C5
de kok - koks
C5
de markt - markten
C5
het overleg - overleggen
C1
het balkon - de balkons
D1
het dak - daken
D1
de gang - gangen
D1
het getal - getallen
D1
de kelder - kelders
D1
de overloop
D1
de schoorsteen - schoorstenen
D1
de schuur - schuren
D1
het toilet - toiletten
D1
de trap - trappen
D1
de tuin - tuinen
D1
de verwarmingsketel
D1
de wasdroger
D1
de wasmachine
TIP
aan - uit
TIP
stoppen
E
het eind(e)
E
de Nederlander - Nederlanders

Engels
boring
just a few, not much
spring
spring
fall
fall
season
cloudy
it snows, to snow
to be foggy
to thunder
to rain
to shine, seem
to freeze
to blow (wind)
weather
dinner
weather forecast
closed
wholesaler's
cook
market
consultation, meeting
balcony
roof - roofs
hallway
numer ( 10 > )
cellar, basement
landing
chimney
shed
toilet
stairs
garden
central heating boiler
tumble dryer
washing machine
on - off
to stop
end
Dutchman

You might also like