Oral history voor genealogen
ee
Dirk Jaap Noordam
In dit artikel komt eerst de - nog jonge - geschiedenis van de ‘oral history in Nederland”
aan de orde, De Leidse projecten die voor een deel onder mijn leiding zijn uitgevoerd,
staan daarna centraal. Vervolgens zal nader worden ingegaan op de vraag wat genealo-
gen aan deze methode hebben en hoe hun resultaten ook kunnen bijdragen aan de
historische wetenschap. Het tweede deel van deze bijdrage gaat over de werking van
het geheugen. Daarna wordt de techniek van de methode uitvoerig behandeld. Aandacht
hierbij krijgen de voorbereiding, de praktische omstandigheden die met het interviewen
zijn verbonden, het verloop van het vraaggesprek, de vragen zelf, met name de thema’s
die voor genealogen van belang zijn, de vraagtechniek en het ‘nawerk’.
Tedereen die zijn eigen familie of kwarlierstaat uitzoekt, heeft zich met oral history
bezig gehouden. Zelf zette ik de eerste schreden op het genealogisch pad door mijn
onvergetelij lieve en warme grootmoeder Engeltje van den Berg (1883-1974) z0’n
veertig jaar geleden over haar familieleden uit te vragen. Met eindeloos geduld horde
ze mijn vragen over haar broers, zusters, neven en nichten aan. Van de meeste kon
mijn grootmoeder ook aangeven wanneer en met wie ze waren getrouwd, hoeveel ki
deren ze gehad hadden en wat er met dit nageslacht was gebeurd. Ik was vooral gein-
teresseerd in de puur demografische feiten, het wanneer, waar en wie. Het hoe en
waarom waren voor mij van minder belang, Toch kreeg ik een aardig beeld van de fami-
lic uit de persoonlijke verhalen, die zo nu en dan opdoken, Daaruit bleek dat het geen
gemakkelijk gezin was, met een te dominante vader en een uiterst liethebbende moe-
der. Mijn grootmoeder had daar al vrij snel afstand van genomen, waarschijnlijk ook
doordat ze verliefd werd op mijn grootvader Dirk Noordam (1879-1944). Hij was heel
anders dan de tuindersfamilies waarin zij beiden waren opgegroeid en waar weinig
andere belangstelling bestond dan de vraag wat de prijs van de sla was. Beiden maakten
zich enigszins los van hun ditecte omgeving en leidden voortaan een leven zonder
tuinderij maar wel vol liefde voor elkaar en voor hun kinderen. Toen ik tijdens mijn
vakanties mijn grootmoeder over haar familie vroeg, was ik nauwelijks geinteresseerd
in de vragen die ik later zou gaan stellen. De gegevens die ik toen verzamelde, waren
volstrekt onvoldoende om een soort familiegeschiedenis samen te stellen. Bovendien
zou ik dat ook nog te weinig gedaan hebben, want zo’n verhaal kan alleen maar zinvol
worden verwoord als de mensen in hun tijd worden geplaatst. Dat genealogie, op deze
manier beoefend, een vorm van sociale geschiedenis zou moeten zijn, besefte ik niet.
Dat zou trouwens moeilijk zijn geweest want ik was gewoon te jong om dit door te
hebben. Toch heeft deze niet zo diepgaande nieuwsgierigheid naar mijn familieleden
mij wel voldoende historisch besef gegeven, want enkele jaren na deze gesprekken metBd Tare
Interview in de jaren vijftig
(coll. en foto Spaamestad Fotoarchieffwecc)
mijn grootmoeder ging ik geschiedenis studeren. Uiteindelijk heb ik toen gedaan wat
nodig was om van het verleden iets, op een zinvolle manier te weten te komen, de
mensen in een historisch kader te plaatsen, waar tegelijkertijd ook hun individuele
trekken naar buiten kwamen.
Het vak ‘orale geschiedenis’ in Nederland is nog jong en wordt daarom met verschil-
Jende benamingen aangeduid. De enige Nederlandse handleiding voor het maken van
dit soort historische interviews, een klein boekje van Jelle Hagen, geeft daar enkele
voorbeelden van." Zo wordt het vak ook wel met ‘mondelinge geschiedenis’, ‘monde-
linge bronnen’, ‘historische interviews’ of ‘historische overlevering’ aangeduid. Het
is dus onduidelijk wat men precies onder ‘oral history’ moet verstaan en dit betekent
dat mijn artikel vooral uitgaat van wat ik er zelf onder wil laten vallen, De definities
lopen daarom uiteen en voorbeelden van de twee uitersten geven Hagen en Manuela
du Bois-Reymond. De eerste auteur gaf als omschrijving: ‘een vraaggesprek over
gebeurtenissen uit het verleden waar de interviewer onderzoek naar doet en die de
geinterviewde zelf heeft meegemaakt’* Mevrouw Du Bois, die één van de pioniers was
van de methode in Nederland, omschreef mondelinge geschiedenis als: ‘het verza-
melen, presenteren en interpreteren van herinneringen van (oude) tijdgenoten van
gebeurtenissen en belevenissen in de kontekst [context] van hun alledaagse ervaringen
enlevensgeschiedenissen’s Mevrouw Du Bois, toen (in 1983) hoogleraar onderwijssoci-
ologie aan de Rijksuniversiteit van Leiden, stelde hoge eisen aan de mondelinge
geschiedenis omdat zij ook wilde dat de gegevens uit de interviews naar buiten kwamen(het ‘presenteren’) en bovendien duidelijk geplaatst werden in hun eigen leven. Dit
betekent dus dat de uitspraken representatief of tekenend zijn voor het leven van de
betrokkene. Bovendien moeten de uitspraken geinterpreteerd worden.
Tkkan ver meegaan in de omschrijving van Du Bois omdat, zoals ik eerder aangaf, het
gaat om gegevens van mensen, die in een bepaalde tijd hebben geleefd, die andere
trekken had dan de periode waarin zij nu verkeren. Maar het interpreteren en in een
historisch kader zetten stelt hoge eisen aan de interviewer. Overigens lat Mevrouw
Du Bois terecht de mogelijkheid open dat een andere dan de interviewer de gegevens
bewerkt en gebruikt.
Het bezwaar van de definitie van Hagen ligt in de omstandigheid dat hij al tevreden
lijkt te zijn als het interview gchouden is zonder dat et verder iets mee gedaan wordt.
Uit zijn handleiding blijkt echter dat hij ook de verwerking van de gegevens belangrijk
vindt.
Beide omschrijvingen gaan er vanuit dat de geinterviewde alleen uitspraken doet over
dingen die hij zelf heeft meegemaakt. Waarom. mag iemand niet vertellen over wat
de vorige generatie vertelde over de gebeurtenissen in de familie? Waarom zouden
bepaalde oordelen over mensen die de geinterviewde zelf niet heeft gekend, geen
onderdeel uitmaken van ‘oral history’? Daarom lijkt het mij zinvoller uit te gaan van
een omschrijving als ‘het verzamelen door middel van interviews van herinneringen
van mensen over gebeurtenissen en situaties die zij zelf hebben meegemaakt of die
hen verteld zijn. Daarbij moet worden geprobeerd de gegevens te presenteren en in
het kader van de tijd te plaatsen’.
Oral history in Nederland
Zoals uit de naam Dlijkt is oral history niet in Nederland uitgevonden. Sommigen zien
in de Grickse historici Herodotus en Thucydides, die 2500 jaar geleden leefden, al de
vaders van het historische interview.4 De geschiedenis van de moderne oral history
begon echter pas aan het einde van de negentiende eeuw. De eerste aanzetten daartoe
werden in Nederland gegeven door de Arbeidsenquéte (1886/87) waarin het parlement
onderzocht hoe de arbeidsomstandigheden waren en of daarbij de wettelijke bepalingen
niet werden geschonden. Ook de Enquéte naar het regeringsbeleid tijdens de Tweede
Wereldoorlog, waarin eveneens vele getuigen werden gehoord, was een soort oral
history. Maar de eerste volwaardige vormen van deze methode werden niet door de
overheid maar door historici gemaakt.$ De pionier was B.A. Sijes met cen in 1951
gepubliceerd boek over de razzia van Rotterdam tijdens de Tweede Wereldoorlog. Over
deze gebeurtenis waarin 50.000 mannen werden opgepalt, was vrijwel niets in de
Jiteratuur te vinden. Sijes interviewde circa 250 mannen om zo tot een reconstructie
van de gebeurtenissen te komen. Veel later maakte J.C.H. Blom ook gebruik van de
methode om de belevenissen van de muiters op de Zeven Provincién (in 1933) vast
te leggen en te gebruiken.’
Behalve historici hebben ook mensen met historische belangstelling uit de sociaal-
wetenschappelijke hoek, vaak met hartstocht, gebruik gemaakt van oral history. De
almeerdere malen genoemde Mevrouw Du Bois hoorde daarbij met haar met anderengeschreven Onderwijzersleven waarin dertig vroegere onderwijzers en onderwijzeressen
waren ondervraagd.? Dit boek voldeed in grote trekken aan de definitie die zij twee jaar
later presenteerde. Een knapper werk is een andere publicatie die Mevrouw Du Bois,
ook met anderen, in 1989 schreef over stadskinderen. Hierin worden niet alleen de
verhalen van de geinterviewden weergegeven en in de tijd geplaatst maar tevens wor-
den deze gegevens geanalyseerd voor Leiden en de Duitse stad Wiesbaden.” Dit veel-
voudige perspectief, waarin de verschillen in tijd, persoon en leefomgeving een rol
spelen, maakt dit werk tot één van de beste die op het gebied van oral history in
Nederland zijn gepubliceerd. Hier kwamen ook verschillende aspecten aan de orde,
die ook genealogisch van belang zijn, zoals de opvoeding, het spelen, de kleding, de
straat en de rol van de kerk, om maar een kleine greep uit het material te doen. Ook
een bijzonder boek uit de sociaal-wetenschappelijke hoek was een werk over fabrieks-
werknemers in Twente." Hier werden mensen uit verschillende lagen van de samenle-
ving eveneens in een historisch kader gezet.
Het verschil tussen het doel dat historici en sociale wetenschappers voor ogen stond
is langzamerhand vervaagd. Mevrouw Du Bois ging uit van een soort emancipatie,
maar in de praktijk bracht zij gegevens van gewone mensen naar buiten. Ook bij
historici die onderwerpen behandelden over maatschappelijke groepen die een leven
leidden dat afweek van wat de meerderheid deed, lijkt het idee van een soort
emancipatie afwezig, Het beste voorbecld van deze stelling lijkt het boek van Judith
Schuyf over lesbische vrouwen in Nederland in de periode 1920-1970."
‘Tussen historici en sociale wetenschappers bestond een groot verschil in het gebruik
van de interviews. Sijes en Blom lieten zo nu en dan de geinterviewden zelf aan het
woord met goed gekozen maar korte citaten. Zij benaderden hun menselijke bronnen
dus eigenlijk niet anders dan een historicus met een geschreven bron doet. Het bete-
kent een verduidelijking, of een weergave van de sfeer en de omstandigheden of het
verlevendigt het verhaal. De aangehaalde sociale wetenschappers lieten de mensen zo
veel mogelijk aan het woord en gaven soms alleen korte tussenzinnen om van het ene
citaat naar het andere te kunnen gaan, Hierdoor ontstond een levendig beeld dat echter
het gevaar inhield van herhaling omdat steeds dezelfde elementen door verschillende
personen werden verteld. Doordat zij echter ook de nadruk legden op de persoonlijke
trekken van de geinterviewde ontstonden verhalen, die in grote trekken dezelfde loop
hadden maar juist door de verschillen ook zo levendig werden. Want iedereen beleefde
misschien wel hetzelfde maar keek daar toch op een andere manier tegenaan. Het is
duidelijk, maar ik loop hier vooruit op wat later aan de orde komt, dat een dergelijke
aanpak juist voor genealogen, die cen beeld van hun familie willen geven, bijzonder
geschilt is,
Oral history in Leiden
De oral history in Leiden is vrijwel uitsluitend beoefend door historici en sociale
wetenschappers, verbonden aan de Rijksuniversiteit van die stad. In het begin van de
jaren zestig voerden studenten in de sociologie onder leiding van Prof.Dr. P. Thoenes
interviews uit onder Leidse arbeiders, wier leven op dat moment ingrijpend veranderdeProf. Dr. Hille de Vries (1931-1999)
(coll. D.J. Noordam)
door de grotere welstand en het verhuizen uit de oude binnenstad. Helaas is dit
onderzoek na korte tijd beéindigd en zijn er slechts enkele deelverslagen van over.
‘Twintig jaar later gaf de economisch historicus Prof.Dr. Hille de Vries (193-1999)
enikele doctoraal colleges, die gewijd waren aan de textielfabriek van de familie Krantz.
In het kader daarvan voerden studenten ook enkele interviews uit met vroegere
werknemers van dit verdwenen bedrijf. Ook in de jaren tachtig werden dankzij de
colleges van de sociaal-historicus Dr. H.A. Diederiks (1937-1995) Leidse arbeiders
geinterviewd die in de toen gerenoveerde buurt ‘De Kooi’ woonden. Al deze werkzaam-
heden leidden een wat verborgen bestaan en mondden hoogstens uit in rapporten en
werkstukken, die zo onverbrekelijk verbonden zijn met doctoraal werkcolleges.
Omdat het in de jaren tachtig duidelijk was dat de textielindustrie in Leiden,
eeuwenlang de trots en de basis van de welvaart van de stad, definitief verdwenen was,
werd door verschillende Leidenaren, vooral afkomstig uit de wetenschappelijke hoek,
het initiatief genomen oud-werknemers systematisch te interviewen. Hiervoor werd
in 1988 de werkgroep wour, voluit Werkgroep Onderzock naar de Leidse Textiel,
opgericht. Enkele interviews werden afgenomen door leden van de in 1987 opgerichte
Dirk van Eck-Stichting, die zich ten doel stelt de sociaal-economische geschiedenis
van Leiden te bestuderen, Omdat de interviewers het werk in hun vrije tijd moesten
doen, schoot de studie naar de belevenissen van Leidse textielarbeiders niet snel op.
In de jaren negentig zou dat geheel veranderen onder meer door bundeling van krach-
ten en vooral doordat ik drie werkcolleges gaf over Leidse arbeiders, waar in totaal een
veertigtal studenten aan deelnamen. In 1990/91 werd een werkcollege gehouden over
‘gezins- en levensfasen’, waarbij aan de hand van het bevolkingsregister jongeren
werden gevolgd die op een bepaald moment het ouderlijlc huis verlieten. De redendaarvan, opleiding of huwelijk, was niet altijd duidelijk in de bronnen te vinden. Om
loch een antwoord te krijgen kwam de oral history ons te hulp. Zo werden vele vroegere
werknemers uit alle lagen van de textielbedrijven geinterviewd, wat later werd verwerkt
in biografieén van maximaal twintig bladzijden, Een groot probleem was het vinden
van respondenten die terzake kundig waren en hun verhaal goed konden vertellen.
Het was dus nodig een beroep te doen op de sociologen Mevrouw Du Bois en Jan
Laurier die wel lijsten bezaten met te interviewen personen. We konden een deal
maken waarbij ik op me zou nemen, vragen te laten stellen over onderwerpen als de
opvoeding, behuizing en zakgeld. Dergelijke thema’s worden door historici zelden
onderzocht maar juist deze persoonlijke elementen bleken van groot belang te zijn
voor het beschrijven van de geinterviewde. Het college bleek zo’n succes dat het twee
jaar later onder de vragende titel ‘Gelukkige mensen? werd herhaald met even plezieri-
ge uitkomsten, Daarna was global wel duidelijk wat de belevenissen en visies van
vroegere werknemers uit de textiel waren. Beide colleges leverden gegevens op die
anders nooit achterhaald zouden zijn. Enkele voorbeelden van wat bereikt werd, zijn
niet alleen historisch maar ook genealogisch van belang. De bedrijven werden
gekenmerkt door wat in de wetenschap ‘familisme’ heet. Dit betekent dat de bedrijven
van vader op zoon vererfden. Soms waren deze ondernemingen wel zeven generaties
in bezit van dezelfde familie. Dit was uit de literatuur over de Twentse textielfabrieken
wel bekend, maar nieuw was de ontdekking dat familisme zich ook tot de werknemers
uitstrekte. Vaak kon men alleen in een bepaalde fabriek gaan werken als daar ook
familieleden werknemer waren (geweest). Hordes ooms, oudtantes, vaders en zusters
hadden een bepaalde textielfabriek bevolkt voordat de betrokkene er in terechtkwam.
Het was zelfs zo sterk dat arbeiders niet bij hun voornaam werden aangesproken maar
bijvoorbeeld met Van Houten 1, Van Houten 2, Van Houten 3. Tegelijkertijd kwam
uit de interviews naar voren dat meisjes ook in de fabriek werkten en daar meestal
ontslag namen als ze gingen trouwen. Zij en hun jonge broers werden als het ware
groot in de textielfabriek wat mooie verhalen opleverde van de kwajongens (en meisjes-)
streken. Het leven in de fabriek met soms wel zes directe familieleden die daar ook
tegelijkertijd werkten, betekende dat het openbare en het privéleven nauwelijks van
elkaar te scheiden waren, Dit verklaarde ook de geringe weerbaarheid van de Leidse
textielarbeiders. Elk loonconflict dat zou worden uitgevochten was tegelijkertijd een
gevecht tegen de naaste familieleden. Daarom trad men niet op als de conjunctuur een.
ontslag met zich meebracht. De arbeidscyclus van de doorsneewerknemer hield in dat
hij in de winter als de wollen dekens en de winterkleding al was aangeschaft, werd
ontslagen. In de lente kon men dan weer terugkomen, als men tenminste zich niet
tegen het ontslag had verzet. Daarnaast werd uit de verhalen over het persoonlijk leven
duidelijk dat in de armoede die alle arbeiders kenmerkte, toch grote verschillen
bestonden. Sommige kinderen droegen altijd Klompen, andere door de week en
sommige hadden, wat een uitzondering was, altijd schoenen aan. Hetzelfde bleek uit
het zakgeld, het speelgoed of het bezit van een huisdier. Ook vele andere verhalen
maken duidelijk dat de werknemers in de textielfabrieken, op welk niveau ze daar ook
hadden gewerkt, hadden geleefd in ‘a world we have lost’.» Aan deze wereld was rond
1960 een einde gekomen, iets dat Thoenes dertig jaar voor mijn werkcolleges ook al,
zij het met ander materiaal, had aangeduid.Vanaf het begin van deze colleges sociale geschiedenis was het plan gemaakt de verha-
Jen te bundelen en uit te geven. In het bock dat vorig jaar verscheen, werden werkne-
mers uit de vier verschillende lagen binnen de fabriek aan het woord gelaten. Zo ont-
stond, net als in de boeken van de sociale wetenschappers, een collectief portret waarbij
tegelijkertijd werd getracht de individuele eigenschappen van de betrokkenen uit de
verf te laten komen. Hierin werd het leven ook geplaatst tegen de achtergrond van
de algemene ontwikkelingen in de textiel en de samenleving. Het material van een.
derde werkcollege ‘Omzien in wrok?” waarin vooral vroegere werknemers uit een
Leidse textielbedrijf werden geinterviewd, is in een Kleinere publicatie naar buiten
gekomen.5
Oral history is in Leiden niet alleen gebruikt om de ervaringen van werknemers in de
textiel en de metaal te registreren en te presenteren. Ook voor het onderzoek naar
migranten heeft men daar gebruikt van gemaakt in studies vervaardigd onder leiding
van Dr, Leo Lucassen. Kort geleden verscheen daarover een boek, waarin de ‘nieuw-
komers’ centraal stonden.'6
In het onderwijsprogramma van de vakgroep geschiedenis van de Leidse universiteit
is oral history eveneens opgenomen. Deze bijdrage is dan ook vooral gebaseerd op de
colleges die ik jarenlang in dit vak gaf. De eisen, die aan studenten werden gesteld zijn
uiteraard zwaarder dan nodig is voor een gewone interviewer. Want zij kregen voor
een voldoende resultaat twee studiepunten (omgerekend: twee werkweken). Daarvoor
moesten de studenten onder meer een bejaarde interviewen over diens lagere
schooltijd, Dat vereiste uiteraard veel voorbereiding en oefening. Mochten in het
vervolg de duimschroeven wat sterk worden aangedraaid, dan komt het omdat deze
thema’s allereerst voor studenten waren bestemd.
Oral history en de genealoog
Behalve in de hiervoor genoemde handleidingen is het op een andere manier ook
mogelijk kennis te nemen van de methodes van en de resultaten verkregen met oral
history. Maar men zal dan wel het Internet op moeten! Vele bruikbare sites met
voorbeelden van methodes, zoals de techniek van het vragen zijn te vinden in Cyndi's
list of Genealogy Sites. Oral history & Interviews (http://www.cyndislist.com/oral.htm).
Verderop in dit artikel zullen enkele goede methodische sites uit deze lijst aan de orde
komen. De Nederlandse Cyndi’s list is vooral gericht op genealogische gegevens maar
bevat ook wel onderdelen die met behulp van oral history tot stand zijn gekomen
(http://cyndislist.com/nether.htm).
Oral history is belangrijk voor de genealoog om de demografische basisgegevens te
verzamelen, omdat men zelf niet op de hoogte is van de levensdata van de eigen
familieleden. De bescherming van de persoonlijke leefsfeer maakt het al snel
onmogelijk, zelf via bevolkingsregisters en burgerlijke stand essentiéle gegevens op
het spoor te komen: men zal ze dus aan familieleden moeten vragen. Bovendien
zouden schriftelijke bronnen nauwelijks uitkomst bieden als mensen zich elders,
bijvoorbeeld in het buitenland, vestigden.
Wil men meer en hiervé6r is al aangegeven dat men meer moet doen, dan is oralhistory vrijwel de enige mogelijlheid bijzonderheden van personen aan de weet te
komen De voorbeelden uit de Leidse textiel mogen dit bevestigen. Het maken van een
familiegeschiedenis is onmogelijk zonder mensen te interviewen. Daarbij dient men
de zaken breed aan te pakken en zich niet te beperken tot de familieleden alleen. Ook
vrienden en bekenden hebben hun visie op de betrokkenen en kunnen bevestigingen,
aanvullingen of ontkenningen van de verhalen geven. Ook daardoor wordt de sociale
wereld waarin de familieleden leefden duidelijker.
De gegevens verworven met behulp van oral history kunnen, als ze tenminste op een
enigszins toegankelijke manier worden gepresenteerd, ook wetenschappelijk van
belang zijn. Zo is er weinig bekend over de manier waarop mensen hebben gereageerd
op de (langzame) overgang van een agrarische naar een industriéle wereld. Waar
kwamen de fabrieksarbeiders eigenlijk vandaan, waren zij de kinderen van landar-
beiders, ambachtslieden of winkeliers? Uit mijn eigen familie kon ik aan de hand van
de beroepen van drie opeenvolgende generaties achterhalen dat de overgang zich gelei-
delijk had voltrokken. De zoon van de boer die zich met veeteelt en de zuivelbereiding
had bezig gehouden, werd zuivelkoopman. Diens zoon zette een kaas- en boterfabriek
op, terwijl een ander directeur van een melkfabriek werd. Of de veranderingen in het
leven van de verschillende generaties zich meestal volgens deze lijnen van Kleine
stapjes voorwaarts in de nieuwe tijd hebben voltrokken, is onduidelijk maar hier kan
een familiegeschiedenis uitspraken over doen. Ook hier kan oral history zijn dienst
bewijzen onder meer door de vraag te stellen waarom de zoon cen enigszins ander
beroep dan dat van zijn vader koos.
Daarmaast weten we vanuit wetenschappelijke hoek dat de kindersterfte in de
negentiende en twintigste eeuw daalde. Maar was dit bij alle groepen het geval,
ongeacht de religie, de welstand, de woonplaats en in dezelfe tijd? Hoe reageerden
mensen trouwens op de dood van kinderen? Overheerste de onverschilligheid, zoals
sommige historici menen, omdat voor mensen van vroeger de sterfte een bijna dage-
lijkse realiteit was. Of betekende, wat uit enkele Leidse voorbeelden bleek, de dood van
een kind een gebeurtenis die men zich zijn leven lang bleef herinneren?
Uit de statistieken is bekend dat er tot de Tweede Wereldoorlog een oversterfte was
onder vrouwen in de vruchtbare leeftijdsgroepen. Naar verhouding stierven tussen
het asste en 44ste levensjaar meer vrouwen dan mannen. Welke invloed had dit, demo-
grafisch en psychologisch gezien? Moest een weduwnaar hertrouwen om zijn kinderen
op te laten voeden, had hij het geld daarvoor en wie moest hij op de krappe huwelijks-
markt daarvoor uitzoeken? Historici vermoeden dat het verdwijnen van de oversterfte
van vrouwen tussen 25 en 44 jaar onder meer te danken was aan het lichter worden
van de taak van de huisvrouw, dankzij de aanschaf van gemakkelijker te bewerken
materialen in huis en het toenemend gebruik van machines, en door minder sterfte
in het kraambed. Het is de vraag of de komst van cen stofzuiger, wasmachine of het
dragen van katoenen kleding inderdaad hun intrede deden onder gewone mensen,
die tenslotte het overgrote deel van de Nederlandse bevolking uitmaakten. Misschien
lag de oorzaak van de daling vooral in andere factoren, zoals beter voedsel, mogelijk
ook nog op school verstrekt, meer aandacht voor hygiéne of een frequenter bezoek aan
de dokter. Dergelijke problemen kunnen op macroniveau (de statistiek) maar
misschien nog beter op microniveau (de familiegeschiedenis) worden geanalyseerd.In ieder geval levert het vragen naar deze onderwerpen veel gegevens op die
tegelijkertijd de familie in cen historisch kader kan zetten
Het geheugen
Over de werking van het geheugen bestaan verschillende visies die soms het ergste
doen vermoeden over de betrouwbaarheid ervan. Volgens de Leidse hoogleraar
Wagenaar, die onder meer getuige was in het proces tegen John Demjanjuk, verdacht
van oorlogsmisdaden in het vernietigingskamp Treblinka, kan iemand zich na zes jaar
slechis 30 % onvertekend herinneren.” In welke mate dit het geval is en op welke
gebeurtenissen dat betrekking heeft, is echter onduidelijk. Het is goed mogelijk dat
depaalde details vertekend worden, terwijl de hoofdlijn van de gebeurtenissen gewoon
intact blijft. Een Klein voorbeeld uit de Leidse oral history kan dit illustreren. Eén van
dc belangrijkste geinterviewden in Door de wol geverfil was de fabrikant J.W. Heringa.
Hij had in 1989 een interview gegeven en werd daarna in 1996 nogmaals, maar nu
door een ander aan de tand gevoeld.® Hen derde interviewer vroeg in 1998 Heringa
naar zijn belevenissen als textielfabrikant.? De verhalen die de vroegere ondernemer
vertelde, weken nauwelijks van elkaar af en verschilden alleen in, overigens weinig
belangrijke, details. Het betrof gebeurtenissen die plaats hadden gevonden v66r 1963
toen Heringa noodgedwongen zijn bedrijf moest verlaten, Uit het feit dat de verhalen,
verteld over een periode van negen jaar, vrijwel identiek waren, blijkt dat het lange
termijn geheugen goed was. De grote lijn van de gebeurtenissen die misschien wel
eens tachtig jaar cerder hadden plaatsgevonden, ligt vast. Dit is ook het geval wanneer
de betrokkene deze zaken nooit meer aan de orde had gesteld, Of het lange termijn
geheugen inderdaad zo betrouwbaar is, kan soms aan de hand van andere gegevens
worden achterhaald. Door het laten plaatsen van de gegevens in het kader van belang-
rijke gebeurtenissen, zoals het uitbrcken van de Tweede Wereldoorlog, de voedseldrop-
pings in het laatste oorlogsjaar, de eerste atoombom, de Cubacrisis of de dood van
Kennedy, kan worden nagegaan hoe goed iemands geheugen werkt. Aan de andere
kant kunnen de gegevens door de geinterviewde gereconstrucerd worden: de geboorte
van het eerste kind vond bijvoorbecld tien maanden na het huwelijk, dat in 1909 werd
gesloten, plaats. Zo kan het hele gezin als het ware worden opgebouwd, zelfs bij gebrek
aan een trouwboekje, dat natuurlijk het beste document in dit geval zou zijn.
Ook uit andere gegevens blijkt dat Wagenaar in ieder geval op het punt van herinneren
van belangrijke gegevens ongelijk heeft. De reconstructie van Sijes van de razzia van
Rotterdam in 1944 bleck, toen documenten daarover vrij kwamen, juistte zijn geweest.
Eigenlijk kon dit ook moeilijk anders omdat hij honderden mensen had geinterviewd
en als kundig historicus wist hoe hij feiten en verkeerde of onwaarschijnlijke visie op
het verleden moest (onder)scheiden. Hetzelfde was het geval met het onderzoek van
Leydesdorff naar het Amsterdamse Joodse proletariat van voor de Tweede Wereld-
oorlog.° Ook zij maakte gebruik van interviews omdat schriftelijke bronnen toen in
onvoldoende mate beschikbaar waren. Toen zij wel vrij kwamen bleek dat haar visie,
net als bij Sijes, inderdaad door de feiten werd bevestigd. In het algemeen is het
natuurlijk zo, dat historici, voor zover zij zich inlaten met het weergeven van de visiesen bezoek aan de testielfubrick van J,W. Heringa te Leiden
(coll, Heringa)
en feiten, aangedragen door mensen, natuurlijk de nodige Ixitische zin en scepsis
hebben en er alles aan doen om een verantwoord beeld te geven van wat hen verteld
is, Hetzelfde geldt voor sociale wetenschappers. Zo hebben de antropologen Lodewijk
Brunt en Jojada Verrips in de jaren zeventig onderzoek verricht naar het recente
verleden van twee dorpen in de Alblasserwaard.* Z:ij hebben, voordat zij tot publicatie
overgingen, hun gegevens voorgelegd aan verschillende mensen en deze verhalen dus,
waar nodig, geverifieerd, Daaruit ontstond een werk dat door deze benadering vrijwel
de definitieve versie op de recente geschiedenis van ‘Stroomkerken’ en Ottoland werd.
‘Toch kunnen tegen de werking van het geheugen wel enkele bezwaren, die overigens
verschillen van de opmerkingen van Wagenaar, worden ingebracht. Ik ontleen ze voor
een groot deel aan de hiervoor genoemde studie van Leydesdorff** Het is, in verband
met de betrouwbaarheid, van groot belang dat men het verleden heeft verwerkt.
Concentratiekamp-syndromen of andere gebeurtenissen die stetk op het leven van
iemand hebben ingegrepen, kunnen zijn beeld van het verleden hebben vertekend.
Mensen die zo een te subjectieve en gekleurde kijk hebben, zijn weinig betrouwbaar
als hen naar gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt, wordt gevraagd. Een verleden
met incest of misbruik kan iemand niet goed te boven zijn gekomen en maakt de visie
van de geinterviewde op zijn jeugd onbetrouwbaar. In het algemeen gezegd betekent
dit dat men een zekere afstand tot het gebeurde moet hebben, opdat daarvan een
Detrouwbare en zo objectief mogelijke weerslag kan worden gegeven.
Daarnaast dient de interviewer te bedenken dat het herinneren een actieve daad is en
meer inhoudt dan het eenvoudig oproepen van vastliggende kennis. De geinterviewdebeleeft de gebeurtenissen uit het verleden, tijdens het interview nogmaals. Dit betekent
het reconstrucren van wat al lang geleden heeft plaatsgevonden en hieruit kan
voortvloeien dat de details, die nu naar buiten komen, visies zijn die misschien niet
helemaal de waatheid dekken. Voor de interviewer is het nodig dit reconstrueren zo
goed mogelijk te laten plaatsvinden, door naar details te vragen en de gebeurtenissen
yanuit een andere hoek te laten vertellen. Waar het geheugen duidelijk aan het
reconstrueren is, blijkt vaak ook uit de lichaamshouding (body language) van de
betrokkene. De onzekerheid of het vullen van de gaten in het geheugen worden vaak
‘verraden’ door de manier waarop iemand zijn verhaal vertelt. De pauzes, de overdreven
stelligheid van de uitspraken, de onwaarschijnlijkheden in het verhaal of deaangegeven
reacties geven voldoende aanwijzingen over het onzekere van de respondent. Er zijn
voor de interviewer dus tekens genoeg om dat te constateren en hij kan daar gebruik
yan maken, door het verhaal door te prikken of er later op terug te komen.
Fen andere methode om het geheugen te activeren is het gebruik van schriftelijk
material, zoals foto's, diploma’s, boekjes over het verleden en het noemen van
personen die de betrokkene moet kennen of die hem tot het noemen van andere
namen en dus ook situaties brengt.
Een zeker gevaar schuilt in de mythes die het ‘collectieve geheugen’ met zich
meebrengt. Zo bestaat het idee dat iedereen, behalve de nsn-ers tijdens de Tweede
Wereldoorlog ‘goed’ was en wanneer het maar kon, verzet pleegde tegen de Duitse
bezetter, Het is eenvoudig om dergelijke mythes door te prikken door bijvoorbeeld naar
de rol van de betrokkene en zijn vorm van actief verzet te vragen, maar dit dient wel
met de nodige tact te gebeuren. Door twijfél te gaan tonen kan het interview gevaar
lopen, waardoor onvoldoende aan de orde gesteld zal worden.
Ook de betrokkene zelf kan het verleden vertekenen, zonder dat de interviewer, zoals
bij mythes van het verzet het geval is, hierop bedacht kan zijn. Een verhaal dat onder
de arme arbeiders uit de Leidse textielindustrie steeds naar voren kwam, was de
solidariteit, Wanner voor een dag een wasmachine werd gehuurd, gaf men deze via
de achtertuin van huis naar huis door, zodat verschillende gezinnen er gebruik van
konden maken. We hebben dit verhaal nooit uitgediept door naar details te vragen,
maar het lijkt toch wel onwaarschijnlijk. Dit bezwaar tegen de vertekende visie op het
verleden hangt samen met een algemener problem: de romantisering van wat voorbij
is. Voor oudere mensen lijkt de wereld van vroeger vaak overzichtelijker en Kleiner
dan de onrustige tijd waarin de bejaarden nu leven. Onveranderlijk kwamen uit de
Leidse textielyerhalen de visies naar voren op de oude fabrikanten, die hart hadden
voor hun bedrijf, iedereen kenden en zelfs soms op de werkvloer meehielpen. De
jongere generatie van ondernemers deed, volgens sommige geinterviewden, weinig
meer dan laat op de ochtend zijn nieuwste sportwagen voor het bedrijf te parkeren en
eon snelle greep uit de kassa te doen om vervolgens weer te verdwijnen. Dat was
volgens deze respondenten de oorzaak van de ondergang van de Leidse textiel. Maar
ook dit verhaal is, met enig doorvragen, natuurlijk wel tot de juiste proporties terug
te brengen.Werkseemers aan de ruwmachines in de fabrick van de firma Krantz te Leiden
(coll, en foto Gemeentearchief Leiden)
Voorbereiding
Het is van groot belang dat de interviewer zich goed voorbereidt op het interview.
Dit kan gebeuren door de literatuur, die van belang is, door te werken. Bij het vragen
naar familiegegevens kan het opstellen van een stamboom (met daarin de nodige lege
plekken) goede diensten bewijzen. Ook door te kijken naar de volgorde van de
voornamen van kinderen uit cen gezin, uiteraard in een tijd dat het vernoemen naar
familieleden nog gebruikelijk was, kan men zich voorbereiden. Oude foto’s van de
plaatsen waar de familie heeft gewoond, geven zowel de geinterviewde als de inter-
viewer houvast maar kunnen later ook van belang zijn om het geheugen van de respon-
dent te activeren, De problemen met de voorbereiding zijn in principe het grootst bij
het eerste van een hele serie interviews, die min of meer dezelfde gegevens opleveren.
Men weet later al het nodige van de betrokkenen. Het gevaar daarvan is wel het
optreden van een zekere gemakzucht, omdat de interviewer weer eens iets hoort dat
in grote trekken al meerdere keren verteld is. Datzelfde kan gebeuren als men de
betrokkene goed kent en geneigd is de al eerder vertelde verhalen of fragmenten
daarvan maar snel te laten passeren of er niet eens naar te vragen. Bijna overbodig lijkt
de constatering dat de interviewer goed moet weten welke thema’s hij aan de orde wil
stellen.
Het benaderen van familieleden zal op zich zelf waarschijnlijk weinig moeilijkheden
opleveren, behalve in het geval van ruzies, die in het verleden zijn uitgebroken en
waarvan het resultaat nog steeds te merken valt. Toch maakt de interviewer ook dan
nog wel enige kans omdat hij waarschijnlijk buiten de zaak stond, Bovendien kan de
geinterviewde zijn eigen lezing geven op het gebeurde en proberen, na zo veel jaren,
tot een verzoening te komen. Dat was bijvoorbeeld het geval met leden van de al eerdergenoemde Leidse fabrikantenfamilie Krantz, die politiek heel ver van elkaar stonden.
Toen Prof, De Vries ten behoeve van zijn doctoral werkcollege de archieven, die deels
nog bij de familie berustten, wilde raadplegen, werd de breuk die veertig jaar eerder
was ontstaan, gedicht.
Men zal voor het goed kunnen plaatsen van mensen in hun tijd ook interviews moeten
afnemen van bekenden buiten de familie. De geinterviewde zal zelf wel namen noemen
en deze aanpak van ‘zwaan Kleef aan’ levert vaak veel respondenten op. Het buurthuis,
de historische vereniging, de oude winkel in de wijk, de bingo-avonden, de reiinie, het
verzorgingshuis geven voldoende mogelijkheden om bejaarden op te sporen. De hier
genoemde voorbeelden kunnen natuurlijk met vele andere worden aangevuld.
‘Zeker als het om onbekenden gaat, dienen deze eigenlijk te worden gescreend. Is hun
geheugen nog goed, hebben zij inderdaad zinvolle dingen te vertellen, zullen hun
gegevens blijken te kloppen en niet mede worden bepaald door het willen geven van
een antwoord? Om goede respondenten te interviewen zal men deze vragen door
anderen moeten laten beantwoorden.
Het contact kan op verschillende manieren worden gelegd. Heel correct is heteen brief
te schrijven met daarin de achtergronden en het verzoek te mogen interviewen. Het
bezwaar is dat oude mensen niet altijd terugschrijven en bovendien graag nadere
dingen over het interview willen horen, Men kan dus zijn brief laten volgen door
daarna op te bellen om een afspraak te maken. Maar uit mijn praktijic bleck dat op een
verzoek zonder voorafgaande brief meestal positief werd ingegaan. Vragen om
bedenktijd gebeurde zelden, hoewel sommige verzoeken wel werden afgewezen. Ook
daarom is het nodig de zaken goed door te praten en duidelijk aan te geven wat de
bedoeling van het interview is. Het doel komt daarbij ter sprake en het onderwerp kan
global worden aangeduid, Het te veel in details gaan of een vragen- of themalijst
toesturen, vermindert de waarde van het interview. De te ondervragen persoon kan,
als in het telefoongesprek verzocht wordt oude foto's, diploma’s en getuigschriften
op te zoeken, zich al voldoende voorbereiden, zonder dat de spontaniteit en het actieve
geheugen, dat van zo veel belang is bij het interviewen zelf, worden geschaad.
Tijdens het telefoongesprek zullen ook enkele praktische punten aan de orde worden
gesteld, bijvoorbeeld dat het verhaal op de band (van een cassetterecorder) zal worden
vastgelegd. Belangrijk is het ook duidelijk te maken dat de geinterviewde aan het
woord komt en niet wordt ondersteund door familieleden of bekenden. Het interview
zal zeker vertrouwelijke gegevens opleveren, die best kunnen afwijken van het beeld
dat de betrokkene van zichzelf geeft of dat anderen van hem hebben. Bovendien
kunnen feiten aan de orde komen, die nieuw en nog niet bekend zijn aan de mensen
uit zijn directe omgeving. Als er dan een derde bij zit, kan dat tot problemen met de
aanwezige leiden. Verder is het belang aan te geven hoe lang het interview zal duren.
Na anderhalf uur zijn de meeste oude mensen wel moe en zal de bruikbaarheid van
Inun antwoorden afnemen. Is het onderwerp niet rond dan is een vervolggesprek
waarschijnlijk wel mogelijk. Ook hier geldt dat de interviewer alles moet doen om het
interview te laten lukken.
‘Tot de afspraken hoort ook het vermelden van wat met dit interview wordt gedaan. Men
dient goed aan te geven dat sommige gegevens misschien te vertrouwelijk bliken te
zijn om daatvan anderen op de hoogte te brengen. Als tot publicatie wordt overgegaanmoet de geinterviewde toestemming geven om het door hem vertelde naar buiten te
brengen, Vaak kan dit nog lange tijd duren, waardoor het nodig is dit probleem van
de vertrouwelijkheid zo snel mogelijk, liefst tijdens het telefoongesprek, te regelen.
Het is ondoenllijk en waarschijnlijk ook weinig zinvol om de betrokken familieleden
anoniem weer te geven. Dat hoeft niet voor de eveneens geinterviewde bekenden te
gelden, Over de manier waarop zij moeten worden aangeduid, bestaan verschillende
opvattingen. De al eerder genoemde antropologen hebben de neiging hun bronnen
toe te dekken. Het Stroomkerken van Lodewijk Brunt zal men op geen enkele
Nederlandse kaart terug vinden. Hetzelfde geldt voor het landgoed Keckeren en alle
dorpen die daar in de omgeving liggen. De beschrijfster ervan heeft zelfs die verzonnen
namen in de literatuurlijst gebruikt, zodat sommige titels daaruit niet meer kunnen.
worden achterhaald.s Een dergelijke afdekking van de menselijke bronnen lijkt geheel
uit den boze. Alleen wanneer het niet anders kan en men waardevolle gegevens niet
naar buiten mag brengen, zal een zekere vorm van anonimiteit nodig zijn. Zelf paste
ic deze vorm toe in Door de wol geverfd waarin Mevrouw Van der Vliet voorkomt.2° Wie
de vrouw achter dit pseudoniem is, valt met enige moeite wel te achterhalen met
behulp van gegevens uit haar verhaal. Uit deze moeilijke kwestie blijkt dat de
anonimiteit wel eens cen probleem vormt. Wil de respondent er later, tijdens het
interview over praten, dan is dit natuurlijk mogelijk. Als er dan enig vertrouwen is
ontstaan, zal de betrokkene misschien geen moeite hebben met het vermelden van
zijn eigen naam. In het algemeen geldt dat mensen verantwoordelijk zijn voor hun
uitspraken en voldoende mogelijkheden hebben zichzelf te beschermen tegen een al
te grote openhartigheid.
Praktische omstandigheden
*
Bij de voorbereiding dient ook enige aandacht te worden besteed aan de techniek.?”
Men moet het bedienen van de cassetterecorder goed beheersen, het verwisselen van
de bandjes en het laten beginnen na het wit van een cassettebandje. De microfoon en
het bereik daarvan moet eerst worden getest en het meebrengen van een verlengsnoer
lost waarschijnlijk ook enkele problemen op.
Bij het maken van een afspraak dient men rekening te houden met de huiselijke
omstandigheden, zoals het middagdutje, het niet te missen kaartavondje of de gezellige
soapserie op de tv. Men kan de betrokkene natuurlijk ook zelf aan laten geven welke
tijd voor hem het meest geschikt is.
Soms speelt, in ieder geval bij mijn studenten, het uiterlijk een rol. Enkelen staken
zich in een net pak, terwijl ze anders rafelige spijkerbroeken droegen. Anderen gingen
zelfs naar een dure trendy kapper.
Het heeft veel voordelen wanneer het interview in een rustige, vertrouwde omgeving
plaatsvindt, wat meestal betekent bij de betrokkene thuis. Toch bestaan er ook
omstandigheden die een interview kunnen storen. Afgezien van de liefhebbende derde,
die we er maar liever niet bij willen hebben en anders maar zo veel mogelijk moeten
negeren, kunnen open ramen, klokken en kanaries bepaalde onderdelen onhoorbaar
maken. Ook daar moet men dan zo ver mogelijk vanaf gaan zitten.‘Achtergronden bij de vragen
De te interviewen persoon is een waardevolle bron en verdient dus het nodige respect.
Soms doet het meebrengen van een bosje bloemen, ook voor mannen, al wonderen.
Door, wanneer dat van pas komt, kleine complimentjes tijdens het interview te geven,
zoals ‘dat heeft u helder uit de docken gedaan’, ‘na deze uitleg is dit me voor het eerst
goed duidelijk geworden’ kan men het vertrouwen winnen.
Het interview is geen gesprek of dialoog maar lijkt eerder op een monoloog van de
respondent, waarbij de interviewer tussendoor heldere vragen stelt. Het doet ook niet
ter zake wat degene, die vraagt van de uitspraken vindt. Bovendien is het onjuist met
de geinterviewde in discussie te gaan, zelfs als deze onaanvaardbare dingen, bijvoor-
beeld in de racistische sfeer, zou vertellen. Dan kan men cerder aangeven dat niet
iedereen er z0 over dacht of denkt en vragen of deze uitspraken vroeger door velen
werden gedeeld. Interrupties moeten zo veel mogelijk worden worden vermeden,
omdat de geinterviewde recht heeft zijn verhaal helemaal te vertellen. Dit is ook het
geval als hij in herhalingen vervalt. De respondent kan daar rustig op worden gewezen
en men kan het interview met een thema of vraag voortzetten. Van belang is dat men
eveneens goed op de lichaamstaal en het uiterlijk let, omdat hieruit soms het onzekere
maar ook de emotionele betrokkenheid van de betrokkene kan blijken.
Gang van het interview
Een interviewer dient altijd het doel van zijn interview goed voor ogen te houden, want
alleen zo kunnen de onderwerpen systematisch tot hun recht komen. Het is verstandig
de eerste minuten niet met het eigenlijke thema te beginnen maar enkele technische
onderdelen vast te leggen, zoals de plats en datum van het interview, de naam van
de betrokkene, wanneer en waar hij is geboren, zijn burgerlijke staat en in het kort
zijn loopbaan. Tevens kunnen de afspraken over de openbaarheid nu worden herhaald
of besproken. Tegelijkertijd stelt men de apparatuur goed op en dan kan na enige tijd
met het interviewen worden begonnen. Soms zullen later pauzes worden ingelast om.
te drinken en kunnen zaken naar buiten komen, die persoonlijker zijn dan wat tijdens
het formele interview werd gezegd. Omdat dit waardevolle elementen zijn, heeft het
zin die uitspraken alsnog op de band vast te leggen. ‘U zei tijdens de pauze iets dat
we graag op de band willen opnemen, wilt u dat nog een keer voor de microfoon
zeggen?’ Aan het einde van de zitting moet de geinterviewde worden gevraagd of er
nog iets is en of hij nog iets te vertellen heeft. Bij de afloop wordt de respondent
uiteraard bedankt en hem gevraagd of nog contact mag worden opgenomen om
onduidelijkheden uit het verhaal te corrigeren. Soms kan men schriftelijk material
meenemen om te kopiéren. Bovendien kunnen de adressen van andere mogelijke
respondenten worden genoteerd.Onderwerpen voor een genealogisch interview
+
Het aantal verschillende onderwerpen, dat van belang is om aan familieleden te vragen,
is bijna onbeperkt. Omdat oude mensen, in bezit van een goed geheugen, bereid zijn
om over vrijwel alles te vertellen, dient de interviewer goed te beseffen, wat hij eigenlijk
wil horen. Bepaalde zaken kan de respondent niet alleen vertellen, maar ook uitleggen,
of aan de hand van foto’s ook tonen. Ook om die reden is het verstandig om te weten
wat belangrijk is en wat een detail. Algemene overzichten van onderwerpen en vragen
geven twee sites uit de Verenigde Staten: FamilyTreemaker en xsyu (homepage van
de televisiemaatschappij van de Brigham Young University in Provo, Utah).? Van
belang lijken vragen over de opvoeding, het speelgoed, de huisdieren, het zakgeld, het
kostgeld, hoe men aan een huwelijkspartner kwam, hoe het gezin hiérarchisch in
clkaar zat, of er verschil bestond in de behandeling van jongens en meisjes, welke fees-
ten men vierde, wie thuis de baas was, wie strafte en hoe dat gebeurde, onderwerpen,
die slechts een greep zijn uit de jeugdervaringen van kinderen van vroeger.
In het algemeen is het verstandig de subjectieve vragen, bijvoorbeeld over de normen
in het gezin, het oordeel over het gedrag van familieleden, pas aan de orde te stellen,
nadat het vertrouwen is gewekt, dus zeker niet in het begin van het interview. Daarbij
zullen sommige interviewers zich inhouden waar dat helemaal niet nodig is. Mijn
studenten bijvoorbeeld durfden geen vragen over seks voor het huwelijk of over
gedwongen huwelijken te stellen, totdat bleek dat dit eerder hun probleem was dan
dat van de geinterviewde.
Vragen en vraagtechniek
In principe bestaan er twee vormen van vragen, open of gesloten.”9 Bij open vragen.
krijgt de respondent de vrije teugel en wordt hij slechts nu en dan met een vraag of
(coll. Centraal Bureau voor Genealogie,
Jamilicarchief Mens Fiers Smeding)aansporing gestimuleerd. Als nog weinig bekend is over de gebeurtenissen van vroeger,
lijkt dit zeker geen slechte vorm van het (laten) vertellen. Het grote gevaar schuilt echter
in het weinig systematische en de wisselende diepgang van het interview. Daarom
verdient het de voorkeur zelf thema’s te formuleren en yan daaruit weer vragen te
maken. Het lijkt een arbeidsintensieve aangelegenheid om dit goed uit te denken, maar
het grote voordeel is, dat deze vragenlijst voor elk volgend interview weer kan worden
gebruikt. Daardoor ontstaan ook de parallelle verhalen met hun individuele trekken,
waar al eerder sprake van was. Voor het op grote schaal vastleggen van gegevens is dat
een uitstekende methode.
Verschillende voorbeelden van uitgewerkte vragen kan men in Cyn
al enkele voorbeelden zijn gegeven. Maar ook de Nederlandse literatuur geeft soms
uitgewerkte vragenlijsten. Het al genoemde werk van Schuyf telt 68 vragen waaruit
blijkt dat ze soms onjuist zijn geformuleerd.%° In verschillende gevallen gaat het om
dubbele vragen, zoals ‘wat was haar beroep [namelijk van de moeder van de
ondervraagde]? Wilde ze dat ook worden?’ Om onduidelijkheden voor de respondenten
en daarom misschien weinig gedetailleerde antwoorden te vermijden, moet zo’n vraag
gewoon in tweeén worden gesplitst. Bepaald extreem en zeer verwarrend is de dubbele
vraag: ‘met hoeveel mensen woonde u in het ouderlijlc huis? Kunt u maj iets vertellen
over het sociale netwerk van uw moeder?” Het gaat hier om twee verschillende thema’
terwijl formulering van de vragen niet helder is want het aantal mensen kan onmogelijk
altijd gelijk zijn geweest. Bovendien kan de moeder tijdens haar leven wel verschillende
netwerken hebben gehad. Daarnaast komen subjectieve vragen voor en zelfs voor-
oordelen, zoals: ‘wat voor spelletjes deed u? Vocht u veel?” Want het is absurd om
(tockomstige) lesbische vrouwen een dergelijk ‘mannengedrag’ voor te houden. Al deze
vragen hadden uiteraard neutraal aan de orde moeten komen. Maar hier overheerste
de interviewster te veel en werd de respondente nauwelijks recht gedaan of aan de hand
gehouden. Verder zal niet iedereen aan een term als ‘sociaal netwerk’ dezelfde
betekenis toekennen, gesteld al dat men in dit soort termen denkt.
De vragen van Schuyf zijn in het algemeen voldoende gedetailleerd, zij praat nauwelijks
over algemene indrukken. In haar interviews, die sterk het karakter dragen van gesloten
vragen, zou dat ook niet passen. Onderwerpen als ‘wat vindt u van de manier waarop
kinderen vroeger werden opgevoed?’ zijn hier gelukkig afwezig.
De vragenlijsten dienen nooit te worden voorgelezen. Als de interviewer zijn voor-
bereidend werk goed heeft gedaan, kan hij met een half oog zien wat hij nu te vragen
heeft. Soms gebeurt het dat de respondent van de door de interviewer bedachte
volgorde afwijkt omdat deze niet in zijn logica past. Het is dan verstandig snel te
noteren dat men op bepaalde punten nog terug moet komen. Wanneer een van beide
partijen een thema niet goed onder woorden kan brengen, is het, wanneer men daar
ook een aantekening van maakt, mogelijk concentrisch te werken. Later komen de
vragen nog eens aan de orde, maar nu vanuit een wat ander perspectief gezien.
Behalve door het belonen van de respondent is het ook van belang, het interview goed
gaande te houden. Dat kan zelfs gebeuren als er gaten vallen, wanneer de repondent
moet nadenken. De interviewer kan zelfs van zijn kant stiltes laten vallen, die
onveranderd na enkele seconden worden verbroken door de respondent, die het idee
heeft dat hij nog meer moet vertellen.
i’s List waarvanHet is onverstandig iemand met een korte vraag te overvallen, Beter is een langzame
introductie, die de respondent bovendien het idee geeft welke richting de interviewer
uit wil. De onderwerpen dienen ook netjes te worden afgerond, bijvoorbeeld door een
kkorte samenvatting te geven: ‘als ik u goed heb begrepen, wilde u zeggen dat... Zo’n
resumé van de belangrijkste gegevens maakt het de respondent mogelijk nog enkele
aanvullingen of nuances aan te brengen en geeft, ook als deze niet nodig zijn, de indruk
dat er goed is geluisterd. Tussenvoegsels houden het interview ook goed op gang, het
‘ja’, uist’, en geven de geinterviewde aan dat hij de juist verhaallijn gebruik.
Nawerk
‘Na het afnemen van het interview dient, wanneer de respondent niet meer aanwezig
is, een gespreksverslag te worden gemaakt, waarin de interviewer zijn indrukken
noteert. Mogelijk blijkt na het kritisch afluisteren van de band, welke thema’s
onvoldoende tot hun recht zijn gekomen. In dat geval heeft de interviewer de
mogelijkheid weer contact met de respondent op te namen en naar verduidelijkingen
te vragen. Ook de geinterviewde kan nog wat genuanceerder zijn dan tijdens het
(eerste) interview. Ook deze vorm van concentrisch werken heeft zo zijn voordelen,
We zijn er tot nu toe steeds vanuit gegaan dat het interview op band moet worden
vasigelegd. In de praktijk blijkthet maken van uitgebreide aantekeningen een methode,
die veel nadelen met zich mee brengt. Het is verstandig om in ieder geval iets met de
banden te doen, want anders vergaan ze snel. Of de banden ook geheel of grotendeels
moeten worden uitgetypt in een protocol is minder gemakkelijk aan te geven. Het
voordeel van het schriftelijk vastleggen is, omdat hierdoor pas echt goed duidelijk wordt
waar er fouten en onvolkomendheden zijn ontstaan. Maar het uittypen van een
interview kost vele uren werk: een factor vier is zeker niet overdreven. Daarom kan
men de interviews van tientallen mensen nooit uittypen. Omdat het gebrek aan
praktische ervaring uiteraard in het begin optreedt, dient men de allereerste interviews
wel schriftelijk vast te leggen. Nadat men voldoende ervaringen heeft, kan met behulp
van de teller op de cassetterecorder een overzicht worden gemaakt van de thema’s en
de antwoorden daarop.
Het uiteindelijk verwerken van de gegevens is ook noodzakelij. Tenslotte heeft men
in dit project zelf veel tijd gestoken en dat geldt in mindere mate ook voor de
geinterviewde. Een geschiedenis van de familie, waar de leden goed tot hun recht
komen, omdat ze daarin uitvoerig hun belevenissen en opvattingen weergeven, bete-
kent een unieke bron van kennis en ervaringen van vorige generaties. Dat is van belang
voor de schrijver of samensteller ervan en natuurlijk ook voor de jongere generaties
die dan het verleden leren kennen in de verhalen van hun verwanten.
Fen belangrijk element is de technische verzorging van het material dat op band en
papier staat. De gegevens vastleggen met behulp van cd-roms zal in de nabije toekomst
ongetwijfeld cen oplossing betekenen. Bij de huidige stand van zaken levert het
bewaren, wegens de grote kwetsbaarheid van het material, wel enige bezwaren op.
Als de gegevens en de verwerking ervan van voldoende kwaliteit is, valt te denken aan
het onderbrengen in cen streck- of gemeentearchief. Ook de Rijksarchiefdienst zal zichin de nabije tockomst intensief bezighouden met digitalisering en het Centraal Bureau
voor Genealogie laat deze ontwikkelingen beslist niet aan zich voorbijgaan. Eén
exemplaar kan bij het csc worden gedeponeerd en een ander bij een archiefdienst,
zodat het materiaal op meerdere plaatsen wordt bewaard.
Bijlage
Deze bijlage geeft enkele thema’s en vragen, die een genealoog aan de orde kan stellen
tijdens een interview, met de nadruk op de jeugdperiode van iemand.
Familie
Hoe heet uw vader? Wanneer is hij geboren en waar? Wanner is hij getrouwd en
waar? Wanner is hij overleden en waar?
Jeugd
‘Waneer bent u geboren? In welke plaats en straat vond uw geboorte plaats? Wat waren.
de adressen waar u heeft gewoond? Wanneer vonden deze verhuizingen plaats?
Welke kleren droeg u? Werden ze in een winkel gekocht? Kreg u afdankertjes van
oudere gezinsleden?
Met wie en waar speelde u? Welk soort spelletjes waren dat? Speelde u zowel
jongens als met meisjes? Welke verschillen bestonden er tussen jongens- en meisjes
spelletjes? Wat kunt u zich verder van uw kinderjaren nog herinneren?
et
Gezin
Wanneer en waar zijn uw broers geboren, getrouwd en gestorven? Hoe heten ze?
Welk(e) beroep(en) had uw vader? In welk opzicht leken de leden van het gezin op
elkaar, zowel in uiterlijk als in geestelijk opzicht? In welk opzicht bestonden grote
verschillen tussen de gezinsleden?
Welke gezinstradities bestonden er? Wat deed men dan?
‘Welke familieleden zag u regelmatig? Wat was de reden dat u bij hen op bezoek ging
of dat zij in uw ouderlijk huis kwamen?
Kwam u uit een ‘arm’ gezin? Vergelijic de welstand in uw gezin met die van gezinnen
in de buurt.
Hoeveel zakgeld kreeg u? Hoeveel kostgeld moest u betalen?
Wie was de baas in huis? Wie deelde de straffen uit? Welk soort straffen waren er en
voor welke overtreding?
Werden bepaalde broers en zusters voorgetrokken, of juist niet? Wat was de reden van
deze behandeling?
Welke band had u met uw gezinsleden?
‘Welke dingen (zoals musiceren, radio luisteren, vakantie houden) deed u met de andere
gezinsleden?
Wat vond u van uw opvoeding?“Turfies maken in oorlogstiia’
(coll. Centraal Bureau voor Genealogie,
familiearchief Prager)
Huiselijke omstandigheden
Hoe zag uw ouderlijk huis eruit? Kunt u dat op een plattegrond uittekenen?
Welk soort meubilair stond er in huis? Waren er huisdieren?
Hoe vaak en waar waste u zich? Waarmee en waar werden de Kleren gewassen?
School
Wanner ging u naar school? Waarom ging u juist naar deze school? Hoe ging u daar
naar toe? Beschrijf het schoolgebouw. Hoe zag de klas eruit? Wat voor vakken kreeg
u in uw eerste schooljaar? Welke facultatieve vakken bestonden er? Wie stond voor
de Klas? Wat vond u van deze onderwijzer(es)? Hoe werd de orde gehandhaafd? Als
u gestraft werd, hoe stonden uw ouders daar dan tegenover?
Welke veranderingen kwamen er toen u in het tweede schooljaar kwam? Bent u wel
eens blijven zitten, zo ja, wanneer? Welke beloning kreeg u voor een goed rapport?
Welke straf kreeg u voor slechte resultaten?
Kreeg u van school materiéle verzorging (melk, kleding)?
Welke bijzondere zaken bestonden op school (kerstmisvieren, dagtochtjes)? Geef
dezelfde gegevens over het vervolgonderwijs.“‘Ongeveer 1904’
(coll, Centraal Bureaus voor Genealogie,
farniliearchief Prager)
Persoonlijk leven als jongere
Welke hobby's had u toen u jong was? Aan welke sport(en) deed u toen? Hoe zou u
zich beschrijven in die periode? Hoe kijkt u op deze periode terug? Welke vrienden
en vriendinnen had u toen? Wat trok u in hen aan? Was u toen geinteresseerd in wat
er buiten uw directe omgeving aan de hand was?
Noten
1. Jelle Hagen, Vragen over vroeger. Handleiding voor
het maken var histrische interviews (Utrecht 1998
2e druk, Utrecht 1993 1e dru} 5.
2, Hagen, Vragen, 5.
3. Manuela du Bois-Reymond, ‘Over de methode van
mondelinge geschiedenis', in: Manuela du Bois:
Reymond en Ton Wagemakers, Mondelinge geschie-
denis, Over de theorie en praksjk: van het gebruik vans
‘mondetinge bronnen (Amsterdam 1983) 9-27, aldaar
15.
4+ Hagen, Vragen, 7.
5. Zie daarvoor de uitstekende handleiding van Paul
‘Thompson, The voice ofthe past. Oral history (Oxford
1988, 2e druk).
6. Ton Wagemakers, ‘Mondelinge geschiedenis in
Nederland, Hien averzicht, in: Du Bois-Reymond
en Wagemakers, Mondelinge geschidenis, 28-38.
10,
B.A. Sijes, De razzia van Rotterdam, 10-1 november
1944 (Den Haag 1951),
J.CH, Blom, De muiterj op de Zeven Provincién
(Bussum 1975)
Manuela du Bois-Reymond, Jos Lamboo, Marcel
Smits en Tamara Walaardt-Sacré, Ondenvijeerseven
(Nijmegen 1989.
Imbke Behnken, Manuela du Bois Reymond en
Jurgen Zinnecker, Stadgeschichte als Kindheitsge-
schichte. Lebensrttume von Grofstadtkindern in
eulschland und Holland um agoo (Opladen 1989}
Frans van Warden, Bert de Vroom en Jan Lautier,
Fabriekslevens. Persoonijke geschiedenisson var
arbeiders fabrikanten, managersenanderebetrokkenen
uit de Twentse fextietindustrie (Zutphen 1987).
Judith Schuyf, Ee stilewijgende samenzwering.
Leshische vrowven in Nederland, 1920-1970 (Amster8.
15.
16,
17
38,
19.
20.
a.
2a,
23.
dam 1994}.
De term is van Peter Laslett.
DJ. Noordam, J.K.S. Moes, J Laurier, Door de wol
sgeverf. Herinneringen aan de Leidsetextelgeschiedenis
in de twintigste exo (Zutphen 1998).
Gert Jan van Rijn en Monique Witteman, ‘ “Om-
zien in wrok", Herinneringen aan de Koninidlijke
Nederlandse Grofsmederi', faarboek der sociale on
economische geschiedenis van Leiden en omstreken 10
(1998) 128.187.
G. van der Harsten Leo Lucassen, Nieuw in Leiden.
Plaats en betekenis van vreemdetingen in en Hollandse
stad (1918-1955) (Leiden 1998).
Hagen, Vragen, 3436.
Noordam, Wol, 146.
EJ. Weterings.'.W. Heringa’, Sthielz 10 (1999) 8-1.
Selma Leydesdorff, Wij hebben als mens geleef. let
Joodse proletariaat van Amsterdam 1900-1940 (Am-
sterdam 1987),
Lodewijk Brunt, Stedeling op het plateland. Ben
antropologisch onderaoek naar de verhoudingentussen
‘autochtonen en niewovkomers in Stroomikerken (Mep-
el 1974). J. Vertips, fn boven de polder de eel. Hes
antropologische studie van een Nederlands dorp 1850-
1971 (Groningen 1978)
Leydesdonff, Mens, 2158,
en goed doordacht overzicht van de voorbereiding
‘en de uitvoering van mondelinge interviews dat
overigens op sommige punten van mijn visie
afwijkt is te vinden in Preserving Commnity/Cuen-
25.
26.
27.
28.
29.
30.
tos del Varvio (attp://webmmsu.eduy” publhist/
ohquest-html}; daarin staat ookeen bruikbare itera.
tuurlijst. Een kort, eenvoudig maar verstandig
overzicht van het voorbereiden en de vragen geeft:
http://minerva.acc.vinginia edu/vth, vfp/oho htm.
Summier maar ook bruikbaar zijn htip:/ vow.
ancestry.com/maga7ine/articles/interview.htm en
hitp://bob.ucse.edu/library/reg-hist/obpri-
ser. html
Het is uiteraard mooier om nog betere apparatuur
dan de cassetierecorder te gebruiken, Ook video
zou in sanmerking kunnen komen maar het ge-
bruik van deze techniek maakt inschakeling van
derden nodig. Kleine cassetterecorders leveren,
tenminste bij de huidige stand van zaken, te weinig
walitatief goed materiaal op.
Kitty Verrips-Roukens, Over heren en boeren, Ben
Sallands landgoed 1800-1977 (Den Haag 1982).
Noordam, Wol, 8, 3538
Fen handig overzicht dat met name ingaat op het
interviewen is het boek van Ben mans, Interve-
‘wen, Theorie, techniek en training, waarvan de eerste
druk in 1985 in Groningen verscheen,
Resp. hit; /familytreemaker.com/ooo00030.htm
en hitp:/www.kbyu.org/capturingpast/.
Eenbruikbaar overzicht met denodige tips voorhet
stellen van vragen geeft hitp://wwwclib.berkeley.
‘edu/BANG/ROHO/rohotips.html.
Schuyf, Samenzwering, 420-424.