Hoofdstuk 2 de Verstedelijking

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 17

Aardrijkskunde

Hoofdstuk 2: De verstedelijking

Is er nog ruimte?
Enkele feiten over België
 Oppervlakte 30 528 km² (30 278 km² land)
 Tussen 2001 en 2002 nam de bebouwde oppervlakte toe met 44 km²
 5 739 km² bebouwd (18,8% totale oppervlakte)
 60% hiervan is woonzone

Enkele feiten
 Toename bebouwde oppervlakte laatste 20 jaar met 30%, woongebied met 46%
 Momenteel toename verstedelijking in België met 2m² per seconde (= 2
voetbalvelden /uur)
Aan dit ritme: België binnen twee eeuwen helemaal verstedelijkt
 Landbouwgrond neemt sinds 1980 af
 (50,5% totale oppervlakte)
 Bebossing steeg tussen 1980 en 1990, maar in 2000 weer gedaald (idem in 2001,
2002)
 Bossen ± 20% oppervlakte

Begrippen
 Open ruimte:
 Een min of meer aaneengesloten gebied, bestaande uit natuurgebied en/of
landbouwgrond
 Bebouwde ruimte:
 Gebieden die gedomineerd worden door gebouwen bedoeld voor wonen,
werken, verkeer,..
 Versnippering:
 Letterlijk betekent versnipperen: in veel te kleine stukken verdelen

2.1. De functionele verstedelijking

2.1.1. Functionele uitrusting


 Geconcentreerde bewoning noemt men een woonkern
 Door de fusie van gemeenten vaak verschillende woonkernen in 1 gemeente
 Vaak kernen van vroegere deelgemeenten
OF
woonkernen groeiden zo sterk (g uitgestrekt over verschillende gemeenten)
 Woonkernen zijn sterk verschillend
 Naast bewoning ook handelszaken en diensten
 Meer gespecialiseerd bij grotere kernen
 Bewoners van kleinere woonkernen die daar courante handelswaren en
diensten halen zijn voor andere behoeften ( semi-courant) op
middelgrote kernen aangewezen
 Voor de aankoop van uitzonderlijke goederen en diensten zijn kleinere
en middelgrote kernen van nog grotere kernen afhankelijk
 ° heel netwerk met afhankelijkheidsrelaties

Hiërarchie van kernen: op basis van uitrusting en


aantrekkingskracht op de omgeving

 Woonkern wordt stad als ze een functionele rol vervult voor de eigen kern maar ook
voor de omgeving ervan
Ü
Ontstaan van gestructureerde ruimte

2.1.2. Invloedssfeer
 Er is een voortdurende wisselwerking tussen steden en woonkernen (Vb. Roeselare
met Hooglede, Staden,…)

Invloedssferen

De stad speelt een functionele rol voor de eigen kern maar ook voor de omgeving

Æ verzorgingsgebied of invloedssfeer
9 het gebied dat door de stad met goederen en diensten
wordt bediend
 Groter tewerkstellingsaanbod in grote steden (wisselwerking tss stad en haar
verzorgingsgebied)
 Verkeersfluxen naar steden van consumenten en werknemers
 Courante goederen en diensten in veel kernen aangeboden
 Grote afstanden afleggen niet nodig
 Minder courante goederen/diensten
 Grotere afstanden

2.1.3. Hiërarchie van kernen


 Onderscheid tussen grote steden, regionale steden, kleine steden en min of meer
uitgeruste niet-stedelijke gemeenten

 Onderscheid op basis van uitrusting en aantrekkingskracht op de


omgeving

 Omdat steden de ruimte en de verkeersfluxen structureren, worden ze gebruikt als


ankerpunten voor het uitbouwen van ruimtelijke ordeningsplannen

2.2. Morfologische verstedelijking

2.2.1. Het platteland ontvolkt tot 1ste helft 20ste eeuw


 Tot industriële revolutie leefde merendeel op platteland

 Landbouw, huisnijverheid

 Daarna werden arbeidersgezinnen gelokt naar steenkoolbekkens,


industriekernen en de steden

 Oorzaak: industriële revolutie, bevolkingsexplosie

 Urbanisatie: wonen/werken in stad want amper


vervoersmiddelen

 Kleinere plattelandskernen ontvolken

 Steden groeien door ontwikkeling spoorwegennet +


dichtbevolkte wijken nabij spoorwegstations

 Emigreren naar Amerika

 Gevolg: Dit zorgde ervoor dat het platteland in feite gespaard


bleef van verstedelijking

 Evolutie van de verdeling van de bevolking naar grootte van de bevolkingsomvang


van oude gemeenten

2.2.2. Ongelijke bevolkingsspreiding


 Grote woonkernen ontstonden naast kleine

 Belgische bevolking raakte ongelijk verdeeld

 Groot deel in grote kernen (hoge bevolkingsdichtheid)

 Rest in middelgrote/kleinere kernen (lage dichtheid)

2.2.3. De morfologische verstedelijking


 Def. : Voorkomen van verstedelijkingselementen die fysisch zichtbaar zijn in het
landschap

 Statistisch uitgedrukt…

 Aandeel verstedelijkte opp. in de totale opp.

â
opp. voor het wonen, econ. activiteiten, verkeersnet,…

 Zelfde % verstedelijking ≠ visueel zelfde indruk verstedelijking

 Geconcentreerde bewoning ó verspreide bewoning

Meest opvallende morfologische verstedelijking


 Brede as Antwerpen-Brussel sterk verstedelijkt

 Verstedelijking vooral rond Gent en Leuven

2
Rest Vlaanderen:

 Aandeel bebouwde opp. veel geringer

 MAAR regionale verschillen

vb. oostelijk deel Vlaanderen gemiddeld meer verstedelijkt dan westelijk deel

2.3. Stadsgewesten, combinatie van functionele en morfologische


verstedelijking

2.3.1. Suburbanisatie van het wonen


 2de helft 20ste eeuw: mogelijk om buiten stad te wonen en in stad te blijven
werken

 Goed ontwikkeld wegennet

 Stijging welvaart

 Comfort auto

ontvolking stedelijke centra è desurbanisatie


groei stedelijke randenè suburbanisatie

 Interne evolutie grotere steden:

 Lichte groei aantal inwoners

 Vooral oppervlakte werd groter

Concentratie stadsbevolking
 Vroeger: vooral in kernstad + stadsrand

Samen agglomeratie genoemd

grote woonkern met aaneengesloten bebouwing

 2de helft 20ste eeuw is de aangroei groter aan de buitenste rand van de agglomeratie =
banlieue

 Banlieue groeit door inwijking jonge huishoudens uit het centrale deel

 Motief?

 Bouw van eigen huis in een groene omgeving

 Banlieue hoort morfologisch meer bij landelijk gebied MAAR op functioneel


vlak zijn de inwoners voor dagdagelijkse activiteiten sterk op stad + haar
agglomeratie aangewezen

Opbouw stadsgewest
 Kernstad (= stadscentrum + stadswijken)

 Oude dichte aaneengesloten centrale deel van het stadsgewest

 In de kern van de kernstad ligt het stadscentrum (of stadskern)

 Beslissings- en activiteitenkern

 Grootste concentratie regio-gebonden kleinhandel en diensten

 Multifunctioneel (bewoning, handel, diensten, industrie,…)

 Dichtbebouwde stedelijke wijken die ± overeenstemmen met


historische binnenstad + 19de eeuwse uitbreidingen
Banlieue
Stadsrand Stadskern
Stadswijk Stadswijk - beslissingskern

- CBD
Stadskern
- winkelstraten

+ stadswijken - historische
gebouwen
Stadswijk - Woongebouwen (oude en 19e E)
- site stad
- onderwijs
- Marktplaats
- Ziekenhuizen
Binnenstad
- Bedrijven uit vorige eeuw

= KERNSTAD

Kernstad + stadsrand = agglomeratie


 Kernstad omringd door stadsrand

 Bestaat uit vnl. minder dichte maar nog aaneengesloten 20ste – eeuwse
bebouwing

 Hoofdfunctie is wonen MAAR ook groene ruimte, industriële en


handelsuitrustingen, openbare gebouwen,…

 Begrensd door zone met landbouwgronden, bossen, braakliggende


gronden en verspreide bewoning

+ stadsrand (groei vanaf 1850)

- Groothandel (winkelcentra)

- hoogbouw
- meer groen

- uniforme zones

- Industrieterreinen en verkeer

= agglomeratie

Banlieue
 Sluit aan bij agglomeratie

 Bevolking bepaald door suburbanisatie vanuit het centrum

 Morfologisch worden wonen, bedrijven, instellingen gekenmerkt door


extensieve vorm van bodemgebruik

 Morfologisch landelijk

 Functioneel stedelijk

 Vormt samen met agglomeratie het stadsgewest

+ banlieue

(na WOII: schaalvergroting; het stedelijk geheel


begint uit elkaar te groeien)

- eengezinswoningen

- open bebouwing

- grootschalige handel en diensten


- vroeger landelijk gebied

= Stadsgewest
Forenzenwoonzone
 Zone die aansluit bij stadsgewest door sterke ontwikkeling van de autochtone
pendel

 Voor werkgelegenheid vooral aangewezen op stadsgewest

 Vormt samen met het stadsgewest het stedelijk leefcomplex

+ forenzenwoonzone

- agrarisch

- woonzone met veel open ruimte

- niet in het stadsgewest wonende forenzen

- Sterke ontwikkeling van autochtone pendel


(werkgelegenheid bevindt zich in stadsgewest)

= Stedelijk leefcomplex
2.3.2. Suburbanisatie van economische activiteiten
 Ook industrie, handel en diensten verhuisden richting banlieue

 Push-factoren:

 Gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden

 Verkeersoverlast (bereikbaarheid)

 Parkeerruimte?

 Pull-factoren:

 Goedkopere gronden

 Verkeersbereikbaarheid

 Meer ruimte

Gevolgen suburbanisatie van economische activiteiten


 Leegstand van woningen in de stad

Verlaten industriële terreinen en gebouwen


 Suburbanisatie van de economische activiteiten…

 reikt in afstand minder ver dan die van het wonen

 minder uitgesproken qua tewerkstelling

2.3.3. Zeventien stadsgewesten


 Bevatten 56% van de bevolking en 67% van de tewerkstelling

 Stadsgewesten = grote gehelen van morfologische verstedelijking

 Bevatten 26% v/d Belgische oppervlakte

 Hoge bevolkingsdichtheid (ca. 700 inw/km²)

 Functionele zwaartepunten van het land

 Concentratie van tewerkstelling (handel + diensten)

2.4. De ontvolking van de steden


 Wat?

 Desurbanisatie: verplaatsing van wonen en centrumfuncties naar de banlieue

 Wie vertrekt uit de stad?

 Jonge en rijke huishoudens, bedrijven

 Waar in de stad?

 De 19de-eeuwse gordel

 Arbeidershuizen en in appartementen opgedeelde burgerhuizen

n nu: vreemdelingen, gastarbeiders

2.4.1. Selectieve ontvolking leidt tot sociale segregatie

 Gevolgen:
 Huizen bieden te weinig comfort voor huidige Belgische gezinnen

g ingenomen door vreemdelingen

 Huizen veelal slecht onderhouden door eigenaars

(g huisjesmelkers)

 Stijgende armoede + criminaliteit: versterkt negatief beeld


ô

buurten met betere woningen bewoond door hogere sociaal-economische groepen

 Verlaten fabrieksterreinen midden in stad

 Geconcentreerd voorkomen in de stad van gelijke socio-econ. groepen is een gevolg


van de segregatieprocessen

2.5. De ontvolking van de steden

 Gevolgen:
 De huisbazen hopen dat kantoorcomplexen de omliggende huizen ook zullen
opkopen. Ze doen daarom niets aan hun woningen en laten die verkrotten.

Ze geraken bovendien nog enkel verhuurd aan illegalen tegen woekerprijzen.

2.5.2. Steden hebben financiële problemen


 Door het ontvolken van stedelijke centra + wegtrekken van bedrijven

Æ minder belastingsinkomsten

 Armen en vreemdelingen nemen hun plaats in

 Stad heeft minder inkomsten om voor meer armere inwoners te zorgen

2.5.3. Terugkeer naar de stad?

 Gentrification:
 Terugkeer naar de stad d.m.v. reclamecampagnes (kapitaalkrachtige jongeren
komen zich vestigen in bepaalde gerenoveerde stadswijken) maar…

 Desondanks blijft grote terugkeer naar stad uit

 Brussel: huurhuizen onbetaalbaar voor jonge gezinnen dr invasie werknemers


voor EU-landen die pas toetraden
 Bovendien willen jonge gezinnen ook vaak een tuintje en dit is vaak niet
realiseerbaar

 Ontvolking steden minder groot na 1990. Groter positief migratiesaldo van jonge
volwassenen

Reden:

1) Groep die files wil vermijden, genieten van culturele – en recreatiemogelijkheden

2) Groot deel gevolg van internationale migratie die vooral op stedelijke centra is
gericht

2.5. De verstedelijking van het platteland

2.5.1. Suburbanisatie en rurbanisatie


 Door suburbanisatie:

 Druk op platteland Û in omgeving van stedelijke centra + ver daarbuiten op


platteland

 Grotere afstand wonen/werken:

 Men kan in het groen blijven wonen

 Pendelen met auto naar werkplek (verkeershinder?)

 2de helft 20ste eeuw:

 Grote steden ontvolken

 Stadsranden groeien

 Uit meeste Vlaamse plattelandsgemeenten geen emigratie meer

 Op platteland blijven wonen + toch met stad meeleven

= rurbanisatie

 Als pendel gericht is op centrale stad, maken deze gemeenten deel uit van de
forenzenwoonzone van dat stadsgewest

2.5.2. Vastgoedprijzen te duur in stadsgewesten


 Groei van grote steden steeds verder van het stedelijk centrum

 Kernen dicht bij agglomeratie:

 Schaarse bouwgronden

 Hoge vastgoedprijzen
 1991-2000:

 bevolking stadsgewesten Û maar aandeel in rijkstotaal kleiner

 Groei buiten stadsgewest, vnl. aan de rand

 Ver van de stad wonen is veeleer economische noodzaak

2.5.3. Toenemende verstedelijking bedreigt open ruimte


 Vroeger: duidelijk onderscheid tussen stad en platteland

 Nu: is er een continuüm tussen stad en platteland

 Oorzaken:

 Morfologisch: stedelijke bebouwing op het platteland,


infrastructuur, verkeersassen,…

 Functioneel: bv. Restaurant in oude hoeve

 Suburbanisatie: wonen in het groen, werken in de stad

Gevolg van het continuüm tussen stad en platteland

 Conflicten:

 Milieuhinder, daling landbouwgrond, versnippering van de open ruimte

 Steden groeien want de stadsbevolking stijgt (meer gronden nodig)

 Verschuiving van landbouwsector naar industrie en diensten (natuur- en


bosgebieden worden alsmaar kleiner)

 Toenemende mobiliteit doet de lintbebouwing vergroten, mensen vestigen zich


buiten de stads- en dorpskernen

Lintbebouwing

 Bevolkingstoename leidt tot groei van verstedelijkte oppervlakte op platteland

 Toename opp. bestemd voor de woonfunctie

 Tegelijkertijd aanleg van wegen, recreatiedomeinen

 Open ruimte (landbouwgronden, bossen) vermindert

 Platteland wordt conflictzone


 Ingrijpen overheid noodzakelijk!!!

Spanningsveld tussen banlieue en stadsrand


 Spanningsveld tussen open ruimte en bebouwde ruimte heeft drastische gevolgen

Spanningsveld bebouwde ruimte, open ruimte


-Op vele plaatsen wordt grond omgevormd tot bouwgrond ( nieuwe verkavelingen)

® open ruimte verdwijnt in de stadsrand of bij verstedelijkte dorpen

® nieuwe verkavelingen vaak in overstromingsgebied

-Er is een grote vraag naar grond voor …

® concurrentie leidt tot spanningen en hoge prijzen

® concurrentie tussen wonen, werken, recreatie,…

- De prijs voor bouwgrond stijgt, aantal verkochte percelen daalt,

® men zoekt bouwgrond waar de prijs het laagst is


® verstedelijking van het platteland (minder duur)

-Mensen trekken weg uit binnenstedelijke gebieden


(vooral de kernstad) omwille van …
® leegstand leidt tot verkrotting van de binnenstad

2.6. De pendel veroorzaakt verkeersproblemen


 In slechts 10% van de Vlaamse gemeenten overtreffen de
tewerkstellingsmogelijkheden die van de actieve bevolking die er woont

 Inwoners werken dus meestal buiten de eigen gemeente

 Qua tewerkstelling merken we meteen dat Brussel, Antwerpen maar ook Gent van
groot belang zijn

 Cijfers tonen aan dat in een stadsgewest:

 31% van de bevolking woont er

 55% van de bevolking werkt er

 Pendel ontstaat van buiten stadsgewesten en van in de banlieue


Oorzaken

 Woon- en werkafstand steeds groter door suburbanisatie en rurbanisatie

 Suburbanisatie van werk is een probleem

 Veel bedrijventerreinen niet bereikbaar met openbaar vervoer


Ü

autogebruik gaat omhoog


Ü

verkeerstoename

2.6.2. Auto belangrijkst vervoermiddel


1. Economisch onmogelijk om verspreid wonende bevolking van een even vertakt net
van openbaar vervoer te voorzien + voldoende frequent

2. Steeds meer bedrijventerreinen aan de rand en buiten de steden: auto noodzakelijk

3. Mens gehecht aan individuele vrijheid

2.6.3. Gevolgen
 Wegen naar grote agglomeraties kunnen toenemend autoverkeer niet verwerken

 Fileprobleem

 Dagelijkse verplaatsingstijd sinds 1981 Û door

 Toename gemiddelde pendelafstand

 Tragere verplaatsingssnelheid

2.7. Hoe ziet de ruimtegebruikkaart van Vlaanderen eruit?


 De verschillende ruimtegebruikers

 Dimensies in versnippering

 Open ruimte bedreigd

2.7.1. Verstedelijking neemt toe


 Landbouw grootste ruimtegebruiker van Vlaanderen

 ¾ van de open ruimte


 Rest = bos, natuur

 16,6% opp = bebouwde ruimte (2/3 bewoning)

 Verstedelijkte oppervlakte tss. 1980-2001 Û

 Bevolkingstoename

 Toename individuele woningen

 Toename oppervlakte wegen

 Toename bedrijventerreinen, recreatieterreinen

2.7.2. Grote regionale verschillen


 Landbouw belangrijkst in weinig verstedelijkt West-Vlaanderen

 Verstedelijking het grootst nabij centrale economische as Antwerpen-Brussel-Gent

 Meeste open ruimte in Westhoek en de Kempen

 Hoge waarden oppervlakte bos provincies Antwerpen + Limburg

2.7.3. De versnippering van de open ruimte


 Kwalitatief aspect:

 Spreidingswijze van de ≠ functies over de ruimte

 Vb. Haspengouw

 Meeste woningen i/d centrale woonkern (geconcentreerd)

 Omgevende ruimte = vrij van verstedelijkingselementen

 Vb. Kempen + Zuid-Oost-Vlaanderen:

 Dorpskern

 Uitgewaaierde bewoning langs wegen

 Verspreide bewoning

 Dergelijke bewoningsstructuur bemoeilijkt goed ruimtelijk beleid

 Diffuse spreiding: indruk van verstedelijking groter

Open ruimte meer versnipperd


 Onduidelijk onderscheid stad <--> platteland
 In termen van ruimtelijke ordening: onduidelijk onderscheid
stedelijk gebied + buitengebied

You might also like