Download as doc, pdf, or txt
Download as doc, pdf, or txt
You are on page 1of 1

Oefentoets

(uit: Op weg)

Nazeggen

1. Hij moet het wat rustiger aan gaan doen.


2. De volgende keer betaal ik.
3. Door de harde regen zijn veel planten beschadigd.
4. We gaan daar de volgende les mee verder.
5. Het moet in januari klaar zijn.
6. Hij gaat ieder weekend vissen.
7. We zien geen oplossing voor uw probleem.
8. Wie is er aan de beurt?
9. Daar heb ik nog nooit van gehoord.
10. Heb je terug van vijftig?
11. Twee is te veel.
12. Ik weet niet hoe dat kon gebeuren.
13. Als ze tenminste op tijd zijn.
14. Dat was een pijnlijke vergissing.
15. Dat kan wel kloppen.
16. Heb je een pen bij je?
17. Dat kan iedereen wel zeggen.
18. Ik moet een nieuwe bril.
19. Dat kan je op je vingers natellen.
20. De aardappels zijn op.
21. Het is helemaal gegaan zoals we verwacht hadden.

Vragen

1. Een uur, hoeveel kwartier is dat?


2. Is een kerk een gebouw of een poort?
3. Wat kun je doen met een mes?
4. Hoe noem je iemand die niet kan horen?
5. Als iets ingewikkeld is, is het dan makkelijk of moeilijk?
6. Wat is langer, een arm of een been?
7. Kun je melk eten of drinken?
8. Is een auto om in te rijden of in te koken?
9. Als je een groot gezin hebt, heb je dan veel of weinig kinderen?
10. Wie woont op een boerderij?
11. Hoe noem je het gebouw waar kinderen les krijgen?
12. Fiets je op een rivier of op een pad?

Tegenstellingen/woordparen

1. achterin - …………………………
2. ochtend - …………………………
3. oorlog - …………………………
4. liefde - …………………………
5. vader - …………………………
6. erna - …………………………
7. arm - …………………………
8. laatste - …………………………
9. gisteren - …………………………
10. warm - …………………………

You might also like