Download as ppt, pdf, or txt
Download as ppt, pdf, or txt
You are on page 1of 27

De veerman

Charon

Afvaart van
Aeneas

Aeneas en de Sibylle (met de


Gouden Tak!) komen bij de
veerman Charon aan.
295 Hinc via Tartarei quae fert Acherontis ad undas.
Turbidus hic caeno vastaque voragine gurges
297 aestuat atque omnem Cocyto eructat harenam.
Hiervandaan (is) een weg die leidt naar de wateren van de
onderaardse Acheron. Hier bruist een draaikolk, troebel van de
modder en de ruige maalstroom en hij spuwt al het zand uit in
de Cocytus.

295 hinc = vanaf de deur naar de Onderwereld,


waar allerlei monsters waren.
Tartarei – is een bijv. nw!!!
Een bijv nw congr met een znw.
= gen ev; congr. met Acherontis
Acheron, Cocytus: rivieren in onderwereld.
296 caeno … voragine – abl; bep. bij turbidus
(troebel door…)
298 Portitor has horrendus aquas et flumina servat
terribili squalore Charon,
De huiveringwekkende veerman houdt toezicht op deze
wateren en op de rivieren, Charon met vreselijke
smerigheid,

298 has = acc mv*; congr met aquas


horrendus = nom ev; congr met portitor

* Hoe gaan de rijtjes van hic ook alweer?


Hic Haec Hoc
Huius Huius Huius
Huic Huic Huic
Hunc Hanc Hoc
Hoc Hac Hoc
Hi Hae Haec
Horum Harum Horum
His His His
Hos Has Haec
His His His
299 cui plurima mento
canities inculta iacet, stant lumina flamma,
301 sordidus ex umeris nodo dependet amictus.
op wiens kin zeer veel onverzorgd grijs haar ligt, zijn
vlammende ogen staan (strak), een smerige mantel hangt
naar beneden vanaf zijn schouders met een knoop.

299 cui – dativ. van qui, betr vnw (relativum). Hoe gaan die rijtjes ook
alweer?
Qui Quae Quod
Cuius Cuius Cuius
Cui Cui Cui
Quem Quam Quod
Quo Qua Quo
Qui Quae Quae
Quorum Quarum Quorum
Quibus Quibus Quibus
Quos Quas Quae
Quibus Quibus Quibus
299 cui plurima mento
canities inculta iacet, stant lumina flamma,
301 sordidus ex umeris nodo dependet amictus.
op wiens kin zeer veel onverzorgd grijs haar ligt, zijn
vlammende ogen staan (strak), een smerige mantel hangt
naar beneden vanaf zijn schouders met een knoop.

299 cui – betr vnw (dativ. van quis)


300 canities is ev. Lett.: grijsheid - metonymia: abstractum pro
concreto (grijsheid ipv grijze haren)
flamma – abl. qualitatis
302 Ipse ratem conto subigit velisque ministrat
et ferruginea subvectat corpora cumba,
304 iam senior, sed cruda deo viridisque senectus.
Zelf duwt hij zijn boot met een vaarboom en hij bestuurt de
zeilen en hij vaart de lichamen naar de overkant met zijn
roestkleurige boot,al een oude man, maar aan de god [is] een
krasse en krachtige ouderdom.

303 ferruginea congr met cumba, niet met corpora. Scandeer maar:
_ _ | _ vv|_ _ | _ _ | _ v v | _ _
et ferruginea subvectat corpora cumba,
abl ev V acc mv onz abl ev V

304 deo – dat possessivus


Met ‘deo’ wordt Charon bedoeld.
305 Huc omnis turba ad ripas effusa ruebat,
matres atque viri defunctaque corpora vita
307 magnanimum heroum,
Hierheen stroomde een hele tevoorschijn gestormde
menigte naar de oevers, moeders en mannen en het leven
voltooid hebbende lichamen van dappere helden,

305 huc = bij de rivier de Acheron


306 Welke stijlfiguur zie je in deze regel?
trikolon: matres, viri, corpora..
met hierin een climax :
matres 1 wrd
viri 1 wrd
defunctaque corpora vita
magnanimum heroum – 6 wrdn
Is ook het treurigst; zij waren beroemd.
307 heroum – gen mv.
307 pueri innuptaeque puellae,
impositique rogis iuvenes ante ora parentum:
jongens en ongehuwde meisjes, jongeren, neergelegd op
brandstapels voor de gezichten van hun ouders:

307 Op de ene trikolon volgt een tweede, nu met de niet-volwassenen


daar: pueri, puellae, iuvenes
308 Hier is sprake van pathos: extra schrijnend maken (ouders horen
niet mee te maken dat hun kinderen sterven)
309 quam multa in silvis autumni frigore primo
lapsa cadunt folia,
zo veel als er bladeren in de bossen vallen door de eerste
herfstkou losgeraakt,

309 Begin van vergelijking. Benoem de delen.


1. Doden bij Chron
2. Worden vgl. met
a. Herfstbladeren (310)
b. Vogels (311)
3. Tertium comparationis:
de grote aantallen
309 autumni Welke naamval?
abl van het bijv nw autumnis.
Hoe gaat het rijtje fortis ook alweer?
Fortis (M/V) Forte (O)
Fortis Fortis
Forti Forti
Fortem Forte
Forti Forti
Fortes Fortia
Fortium Fortium
Fortibus Fortibus
Fortes Fortia
Fortibus Fortibus
310 aut ad terram gurgite ab alto
quam multae glomerantur aves, ubi frigidus annus
312 trans pontum fugat et terris immittit apricis.
of evenveel als bij land uit de diepe zee vogels
samendrommen, wanneer het koude jaar(getijde) (hen)
verjaagt naar de andere kant van de zee en stuurt naar
zonnige landen.

-
313 Stabant orantes primi transmittere cursum
tendebantque manus ripae ulterioris amore.
Smekend stonden zij (er) om de oversteek als eersten te
maken en ze strekten hun handen uit van verlangen naar de
oever aan de overkant.

-
315 Navita sed tristis nunc hos nunc accipit illos,
ast alios longe summotos arcet harena.
Maar de bedroefde schipper neemt nu eens dezen, dan
weer die aan, maar anderen weert hij ver af van het zand
nadat hij ze heeft weggejaagd.

316 ast = maar. Welke tegenstelling wordt hier


gemaakt?
Tussen de ene groep die wel wordt
overgezet door Charon en de groep die
niet wordt overgezet.
Waarom zouden sommigen niet over mogen?
Omdat ze geen correcte begrafenis
hebben gehad (bv niet begraven of
geen
muntje onder de tong).
317 Aeneas miratus enim motusque tumultu
‘dic,’ ait, ‘o virgo, quid vult concursus ad amnem?
Aeneas, want (hij was) verbaasd en ontroerd door het
tumult, zei: zeg, o vrouwe, wat betekent de samenloop bij
de stroom?

318 virgo – Wie wordt hiermee bedoeld?


de Sibylle
319 Quidve petunt animae? Vel quo discrimine ripas
hae linquunt, illae remis vada livida verrunt?’
Of wat zoeken de zielen? Of door welk onderscheid verlaten
deze (zielen) de oever, [en] doorkruisen die (zielen) met
roeiriemen het loodkleurige water?

319 Quid, quo : vormen van het vragend


voornaamwoord.
Quid = zelfstandig gebruikt;
quo = bijvoeglijk gebruikt.
De vormen v.h. vragend vnw zijn vrijwel gelijk aan
die van het betr. vnw (relativum):
Quis? Quae? Quid?
alleen indien bijvoeglijk gebruikt

Cuius Cuius Cuius


Cui Cui Cui
Quem Quam Quod
Quo Qua Quo
Qui Quae Quae
Quorum Quarum Quorum
Quibus Quibus Quibus
Quos Quas Quae
Quibus Quibus Quibus
319 Quidve petunt animae? Vel quo discrimine ripas
hae linquunt, illae remis vada livida verrunt?’
Of wat zoeken de zielen? Of door welk onderscheid verlaten
deze (zielen) de oever, [en] doorkruisen die (zielen) met
roeiriemen het loodkleurige water?

319 Quid, quo : vormen van het vragend


voornaamwoord.
Quid = zelfstandig gebruikt;
quo = bijvoeglijk gebruikt.
320 hae, illae: geven 2 groepen zielen aan. `
Waarom vrouwelijk?
omdat anima in het Latijn vrouwelijk is.
linquunt – waarom verlaten deze zielen de oever?
omdat Charon ze niet wil overzetten.
321 Olli sic breviter fata est longaeva sacerdos:
‘Anchisa generate, deum certissima proles,
Zo heeft de bejaarde priesteres kort tegen hem gesproken:
Kind van Anchises, zeer zekere nakomeling van de goden,

321 olli = illi. Wie wordt bedoeld?


Aeneas
Wie is sacerdos?
de Sibylle
322 generate – voc van generatus
323 Cocyti stagna alta vides Stygiamque paludem,
di cuius iurare timent et fallere numen.
je ziet het diepe meer van de Cocytus en het Stygische
moeras, bij wiens goddelijke macht de goden vrezen een
eed te zweren en (wiens goddelijke macht zij vrezen) te
bedriegen.

324 di = dei (mv van deus)


cuius – welke woordsoort?
betr vnw (relativum)
cuius verwijst naar ….?
Stygiam paludem
324 Normaal wordt er van alle goden wel eens
de macht aangeroepen, maar de God van de
Onderwereld roep je liever niet. En je bedriegt
hem niet!
325 Haec omnis, quam cernis, inops inhumataque turba est;
portitor ille Charon; hi, quos vehit unda, sepulti.
Heel deze menigte, die je ziet, is hulpeloos en onbegraven;
die veerman is Charon; zij, die het water vervoert, zijn
begraven.

325 inhumata – reden waarom ze


niet over mogen.
326 sepulti: ellips van sunt.
327 Nec ripas datur horrendas et rauca fluenta
transportare prius quam sedibus ossa quierunt.
Het wordt (aan Charon) niet toegestaan hen (=doden) de
huiveringwekkende oevers en de dofklinkende stromen
over te zetten voordat hun botten rusten in een graf.

328 quierunt – welke vorm


= quieverunt (3e mv perf; samengetrokken)
329 Centum errant annos volitantque haec litora circum;
tum demum admissi stagna exoptata revisunt.’
Zij dwalen 100 jaren en ze vliegen rondom deze kusten.
Dan eindelijk, keren ze terug naar de zeer gewenste meren,
nadat ze toestemming hebben gekregen.

330 tunc demum = na 100 jaar


stagna exoptata = de meren in
de onderwereld.
331 Constitit Anchisa satus et vestigia pressit
multa putans sortemque animo miseratus iniquam.
De zoon van Anchises bleef staan en hield halt
terwijl hij veel overwoog en medelijden hebbend in zijn
geest met het oneerlijke lot.

-
333 Cernit ibi maestos et mortis honore carentes
Leucaspim et Lyciae ductorem classis Oronten,
Hij ziet daar de verdrietige en laatste eer missende
Leucaspis en de aanvoerder Orontes van het Lycische
schip,

333-336 uitwerking van (332) sortem iniquam: Trojaanse helden;


hadden beter lot verdiend
maestos, carentes – acc mv omdat ze iets zeggen over
Leucaspim én Oronten
335 quos simul a Troia ventosa per aequora vectos
obruit Auster, aqua involvens navemque virosque.
die, tegelijkertijd uit Troje over de winderige zeeën
vertrokken, de Zuidenwind heeft bedolven, terwijl hij het
schip en de mannen in het water verborg.

336 Ze hebben dus schipbreuk geleden


(= geen goede begrafenis)
navemque virosque - polysyndeton

You might also like