Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 168

DE ONDERSTE STEEN

FRED VERMEULEN

DE ONDERSTE STEEN

Recht en Wetenschap in de knel: De Zaak Vermaning.

STICHTING RAPPORTAGE DOETINCHEM 1980

Fred Vermeulen (40) is redacteur bij de Winschoter Courant. Eerder werkte hij bij de Groninger Universiteitskrant. Aldaar kwam hij in aanraking met ongebruikelijke werkwijzen aan het Biologisch Archeologisch Instituut Toen de zaak TJERK VERMANING steeds grovere en groteske vormen aannam, voelde hij zich geroepen de onderste steen boven te brengen.

Omslagtekening van Ad Wouters: De Leemdijkbijl. Oorspronkelijke uitgave 1980 Gecorrigeerd in 2008

INHOUD Voorwoord Chronologisch overzicht De hoofdrolspelers De arrestatie De aanklacht Het Voorlopig Rapport Van twijfel naar Theorie "Valse vindplaatsen" Een kras verhaal Typologie De klap op de vuursteen Het Gerechtelijk Laboratorium Prof. Bosinski, goochelaar Nabeschouwing en conclusies Geraadpleegde informatiebronnen 7 9 12 20 27 34 46 67 86 99 108 131 142 152 166

Auf keinem Gebiet kann man so leicht unwissenschaftlich vorgehen wie auf dem der Archologie ... R. W. Darr (uit: "Praehistorie en Mythevorming" dr. J. v. d. Waals, WoltersNoordhoff, Groningen 1969)

VOORWOORD Na een veroordeling in Assen (1977) werd de Drentse amateur-archeoloog Tjerk Vermaning op 21 december 1978 door het Gerechtshof te Leeuwarden vrijgesproken van oplichting, meerdere ma len gepleegd. Volgens drs. D. Stapert en prof. H. T. Waterbolk v an het Biologisch Archeologisch Instituut (BAI) van de rijksuniversiteit Groningen had Vermaning prehistorische stenen voorwerpen vervalst. De vraag is nu wie het meest gelukkig mag zijn met de uitspraak van het Leeuwarder Hof: Vermaning of zijn feitelijke aanklagers. Zo op het eerste gezicht lijkt het antwoord duidelijk: Vermaning is de gelukkige. Schijn bedriegt echter. Het Hof heeft uit het aangedragen bewijsmateriaal geconcludeerd dat Vermaning onmogelijk aansprakelijk gesteld kon worden voor het he m ten laste gelegde. Toen het Hof dit feit eenmaal had vastgesteld voelde het zich ve rder ontslagen van een uitspraak over de hoedanigheid (echt of vals) van Vermanings steenvondsten. Het Hof liet deze kwestie uitdrukkelijk in het midden. Waar het Hof ophield begint dit boekje. Mij interesseerde hoe de rechtbank te Assen is ingegaan op een niet alledaagse aangifte van oplichting. Ik ben geen archeoloog. Zelfs geen amateur-archeoloog. Dat heb ik allerminst als een bezwaar ondervonden. De toenmalige hoofdofficier van justitie te Assen, mr. J. Muntendam, wist al binnen twee dagen genoeg om Vermaning te laten arresteren. Ik heb er ettelijke maanden over gedaan om enigszins thuis te raken in de duistere wereld van de Groningse archeologie. Daartoe stonden mij alle dossiers ter beschikking, ingebracht door de getuigen-deskundigen charge en dcharge. Van niet minder belang waren tal van andere

publicaties, die rechtstreeks of zijdelings met de zaak Vermaning te maken hadden. Al worstelend door die dossiers en publicaties ben ik van de ene in de andere verbazing gerold. De beschuldigingen van beide Groningse archeologen hangen op zulke essentile onderdelen in het luchtledige, dat de vraag "echt of vals?" daarbij verbleekt. Wie zijn drs. Stapert en prof. Waterbolk, wat bewoog hen tot hun beschuldigingen? En ding zal na lezing van dit boekje hopelijk duidelijk wo rden: beide Groningse archeologen mogen de hemel op hun blote knien danken, dat het Leeuwarder Gerecht shof de netelige kwestie "echt of vals" om formele redenen kon laten liggen. F.V.

DE ZAAK VERMANING - CHRONOLOGISCH OVERZICHT


10 maart 1975 Drs. D. Stapert en prof. H. T. Waterbolk voltooien hun Voorlopig Rapport. Daarin beschuldigen zij Tjerk Vermaning van oplichting. Drs. D. Stapert en prof. H. T. Waterbolk stellen het college van gedeputeerde staten van Drenthe, eigenaar van de stenen voorwerpen van Ve rmaning, op de hoogte van de "vervalsing". Het college van G. S. van Drenthe doet aangifte bij de officier van justitie te Assen Arrestatie van Tj. Vermaning te Meppel. Pers-conferentie ten provinciehuize te A ssen, belegd door de hoofdofficier van justitie te Assen. Het op die dag uitgedeelde Voorlopig Rapport van drs. Stapert en prof. Waterbolk blijkt twee correcties te hebben ondergaan ten opzichte van de eerste ( 10-3-'75) versie. Opdracht rechter-commissaris W. C. van Oordt te Assen aan het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk een onderzoek in te stellen naar de stenen werktuigen van Tj. Ve rmaning. Dr. G. Boom, interfacultair instituut elektronenmicroscopie Rijksuniversiteit Groningen, beindigt een oppervlakteanalyse-onderzoek zowel op de stenen werktuigen van Verma ning als op "echt" erkende stenen werktuigen. Dr. Boom verrichtte dit onderzoek op

11 maart 1975

13 maart 1975 18 maart 1975

april 1975

10 april 1975

22 aug. 1975

17 en I8 dec. 1975

18 maart 1976 26 maart 1976 1 april 1976 2 februari 1977

21 februari 1977

9 mei 1977

verzoek van drs. D. Stapert. Het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk laat de rechter-commissaris te Assen weten geen kant op te kunnen met het door hem opgedragen onderzoek. Het laboratorium vraagt om externe deskundigen. De rechter-commissaris te Assen geeft drs. D. Stapert en prof. H. T. Waterbolk opdracht hun Voorlopig Rapport van 10 maart 1975 nader roe te lichten. Gerechtelijk Laboratorium Rijswijk voltooit zijn rapport. Drs. D. Stapert levert zijn Eindrapport bij de rechter-commissaris te Assen in. Prof. H. Waterbolk levert zijn Eindrapport bij de rechter-commissaris te Assen in. Eerste zitting proces Vermaning, rechtbank Assen. President rechtbank: mr. F. C. Fliek, officier van justitie: mr. C.J. van Epenhuijsen, advocaat van Vermaning: mr. G. M. Doornbos; voornaamste getuigen charge: drs. D. Stapert, prof. H. Waterbolk, dr. E. R. Groeneveld, drs. O. Harsema , dr. .J. v.d. Waals ; getuigen dcharge: dr. C.J. H. Franssen, prof. D. Goosen. Rechtbank Assen wijst tussenvonnis. Er dient een externe deskundige aangewezen te worden. De keuze valt op prof. G. Bosinski uit Keulen Prof. G. Bosinski levert zijn rapport bij de

10

6 juni 1977

17 juni 1977

9 maart 1978

30 november 1978

21 december 1978

rechtbank te Assen in. Tweede zitting rechtbank Assen. Samenstelling rechtbank idem als op 2 februari. Voornaamste getuigen charge: idem als op 2 februari; getuige dcharge: Ad Wouters. Rechtbank Assen veroordeelt Tj. Vermaning tot een maand voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank gelastte teruggave aan iedereen, van wie stenen voorwerpen in beslag genomen waren. Tj. Vermaning tekent hoger beroep aan De verdediging van Vermaning ontdekt tijdens een expertise op het gerechtshof te Leeuwarden dat de collecties Hoogersmilde en Hijken incompleet zijn. Zitting in hoger beroep zaak Ve rmaning gerechtshof te Leeuwarden. President van het Hof: mr. J. G. Beversluis; procureur generaal: mr. H. Addens, advocaat van Vermaning: mr. R. v. d. Molen. Voornaamste getuigen charge: idem als bij het proces te Assen; getuigen dcharge: A. Wouters, A. v. d. Lee, P. Beersma Het Hof spreekt Tj. Vermaning vrij.

11

Hoofdstuk I: DE HOOFDROLSPELERS Tjerk Vermaning De sinds 1965 verstoorde relatie tussen Vermaning en het Biologisch Archeologisch Instituut heeft bij de Openbare Aanklager van het ministerie van Justitie te Assen geen moment van aarzeling opgeroepen alvorens tot arrestatie op die 18e maart 1975 over te gaan. Vermaning lag bij tijd en wijle behoorlijk in de clinch met het Gronings instituut. Podium van de heftige meningsverschillen waren m eestal noordelijke dagbladen. Voor de vuist weg veegde hij ten overstaan van schrijfgrage journalisten de vloer aan met wat hij steeds noemde "de officile" wetenschap. Met name archeologen van de Groningse universiteit moesten het daarbij ontgelden. Aan Vermaning kunnen wellicht veel aardige eigenschappen worden toegeschreven, maar voor de rol van de bescheiden tacticus was hij niet in de wieg g elegd. De directe aanleiding van Vermanings irritatie sproot naar zijn zeggen voort uit de laatdunkende behandeling, die hij van Groningse zijde ontving. Hij wenste niet als louter "steentjeszoeker" aangesproken te worden. Zijn aspiraties lagen ietwat hoger. Hij wilde ook wetenschappelijk meetellen. Een cultuurprijs, die hij in 1966 van de provincie Drenthe kreeg, vond hij sympathiek, maar een dergelijk eerbetoon stelde wetenschappelijk niets voor. Voor het Biologisch Archeologisch Instituut was hij de hofleverancier van oudheidkundige vondsten. Daar had het instituut natuurlijk rekening mee te houden. De moeilijkheden rezen pas als Vermaning zich ging bemoeien met de interpretatie van zijn vondsten.

12

Ook dat deed (doet) hij bij voorkeur door middel van het optrommelen van journalisten. Het Gronings instituut liet duidelijk merken, dat Vermaning zich daarmee als amateur op onbevoegd terrein begaf. Vanaf zijn zestiende begon Vermaning zich voor archeologie te interesseren. Hij raakte gaandeweg, door de boeken die hij er over te pakken kreeg, volkomen in de greep van het verleden. In 1956 bezocht hij de Oudheidkamer van Gorredijk. Daar ligt de vuistbijl van Wijnjeterp, als dat iemand wat zegt. Het voorwerp geniet er een ereplaatsje in een glazen vitrine. Schoolmeester Hein van der Vliet, inmiddels overleden, vond in 1939 deze steen die lange tijd geboekstaafd stond als het enige in Noord-Nederland gevonden werktuig uit de Oude Steentijd (Paleolithicum). Deze steen - 50.000 tot 80.000 jaar oud -, heeft, zo ve rklaarde Vermaning later, hem niet meer losgelaten. Na zijn bezoek aan Gorredijk toog hij zelf naar Wijnjeterp om eens te kijken onder welke omstandigheden de bijl daar te voorschijn was gekomen. Een verre voorvader van de mens, gemakshalve als de Neanderthaler aangeduid, had dus ooit op de Noordnederlandse bodem rondgehuppeld, zo stelde ook Vermaning vast. Dan moest er in de noordelijke provincies nog meer van dat spul te vinden zijn, redeneerde hij verder. Maar waar? Friesland was een mooie provincie, maar vanwege zijn grazige weiden niet bepaald geschikt om stenen te zoeken. De volgende stap, die hij ondernam, was een geologische verkenning van Noord-Nederland. Uit de daarover bestaande handboeken zocht hij geologische forma-

13

ties op, die identiek waren aan die van Wijnjeterp. Het moest daarbij wel om landbouwgebieden gaan. Landbouwgebieden worden namelijk geregeld geploegd, hetgeen de kans op stenen vinden aanzienlijk verhoogt. Hij kwam tot de slotsom, dat bepaalde gebieden van Drenthe zich uitstekend zouden kunnen lenen voor zijn speurtocht naar paleolithisch materiaal. Met zijn woonboot vertrok hij uit Friesland en vestigde zich in Smilde. Dat was in 1959. In de omgeving van Smilde bevinden zich uitgestrekte keileemplateaus vrijwel aan de oppervlakte. Van deze geologische situatie moest hij het hebben: op de keileem zaten tientallen duizenden jaren g eleden de verre voorvaderen van de mens achter ma mmoets aan. Zes jaar zoeken en dan is het raak: hij ontdekte in 1965 de mammoet jager-concentraties bij Hoogersmilde. Vemanings naam als archeologisch speurder bereikte toen voor het eerst buiten de provincie een groter publiek. De toenmalige rijksadviseur van archeologische monumenten, prof. dr. A. E. van Giffen, en oprichter van het Biologisch Archeologisch Instituut te Groningen, reageerde gul op Vermanings ontdekking in Hoogersmilde. In een persoonlijk schrijven (1965) feliciteerde hij hem omstandig: ( ... ) Want u heeft m.i. volkomen logisch en bewust geredeneerd, nadat u op eigen, weloverwogen initiatief de vondstomstandigheden van de Wijnjeterper oud-paleolithische vondst door wijlen de heer v. d. Vliet had nagegaan. En niet alleen dat, maar u hebt ook even logisch naar de bodemverhoudingen, de laaggesteldheden uitgekeken, waar dergelijke paleolithische vondsten verwacht worden.

14

Dit is m.i. naast uw doorzettingsvermogen uw zeer grote verdienste en dit had ook de vakman behoren te doen. Dat dit, bij mijn weten, niet gebeurd is, doet hier minder ter zake. Negen jaar later komen prof. Waterbolk en drs. Stapert met een minder uitbundige lezing over de systematische werkwijze van Vermaning. Zij schrijven zijn vondsten te Hoogersmilde toe aan puur geluk. Let wel: op het moment dat beiden onderstaand citaat opschreven bestond er nog niet de geringste twijfel aan de integriteit van Tjerk Vermaning. Het citaat is afkomstig uit het tijdschrift "Natuur en Techniek" (nummer 1, 1974): Vermaning behoort tot de vrij grote groep van hen die tot het archeologisch "steentjeszoeken" zijn gekomen vanuit een liefhebberij in de geologie en de paleontologie, in zwerfstenen en fossielen. En na een reeks vindplaatsen uit het mesolithicum en neolithicum te hebben ontdekt, raakte hij gefascineerd door het enige middenof oud- paleolithische voorwerp dat er tot op dat moment in Noord-Nederland was gevonden, de vuistbijl van Wijnjeterp. Hij stelde zich tot doel meer van die voorwerpen te vinden. Dit gelukte aanvankelijk niet en vele vermeende midden-paleolithische vondsten werden afgewezen. Hij bleef echter volhouden en deed intussen een enorme terreinkennis op. Maar toch was het puur geluk, toen hij in januari 1965 terugkerend op een akker ( ... ) zag, dat daar de gebruiker (de auteurs bedoelen een boer, f.v .) juist extra diep had geploegd: de vuistbijlen en schrabbers lagen er voor het oprapen in twee concentraties van enkele vierkante meters, op een afstand van 125 meter van elkaar. Dat was bij Hogersmilde, vlak bij de TV toren. ( ... )

15

Zijn eerste vondsten meldde hij tijdig, zijn tweede serie hield hij aanvankelijk geheim. Zijn ideen over de interpretatie van de vondsten vonden grif hun weg in de pers, maar werden door de vakwereld niet overgenomen. Uitgevers probeerden hem ertoe te brengen over zijn ontdekking een boek te schrijven, maar ook dat kon niet gelukken. Ondanks zijn succes was er dus reden genoeg voor teleurstelling en frustraties, waarvan hij tegenover de pers getuigde. Want hij had toch maar de voorgeschiedenis van ons land met 50.000 jaar verlengd en zoiets had geen enkele vakman ooit gepresteerd. En wie had in korte tijd zoveel nieuw materiaal bijeengebracht uit alle steentijdperioden? Op het gebied van het paleolithicum was er maar n specialist in ons land en dat was hij! Een eredoctoraat verdiende hij of toch minstens een baan als wetenschappelijk medewerker bij de universiteit. Alles wat hij zei kwam in de krant. In een redactioneel commentaar ging het Nieuwsblad van het Noorden zover om te gaan spreken over "de zeeplaag die de officile wetenschap wel zo vriendelijk is aan te brengen voor onbevoegden, die de "Olympus", willen beklimmen. ( ... ) Dat Vermaning zoveel succes had dankt hij aan zijn inzicht in terreinsituaties, zijn goed ontwikkelde geheugen voor vorm, zijn scherpe blik en zijn fanatisme, dat maakte dat hij veel meer tijd aan zijn liefhebberij besteedde dan ieder ander verantwoord zou achten. De citaten zijn uitvoerig, maar verhelderend. Het moet een enorme mentale klap voor prof. Waterbolk en drs. Stapert zijn geweest, toen zij ruim een jaar later hun beste steenjeszoeker via het provinciaal bestuur van Drenthe bij justitie moesten aangeven.

16

Drs. D. Stapert Drs. Stapert interesseerde zich als student in de geologie al voor de archeologie, en met name voor de Oude Steentijd. In 1973 behaalde hij zijn doctoraal examen. Aan het eind van dat jaar kreeg hij een vaste aanstelling als wetenschappelijk medewerker bij he t Biologisch Archeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn hoofdtaak was het schrijven van een proefschrift over het midden-paleolithisch materiaal in NoordNederland. Dit materiaal betrof vuurstenen werktuigen, die voor het grootste deel door Tjerk Vermaning gevo nden waren. In januari en maart 1974 verschijnen in het tijdschrift "Natuur en Techniek" overzichtsartikelen over het midden-paleolithicum, geschreven door prof. H. Waterbolk en drs. D. Stapert. Beide auteurs laten zich daarin lovend uit over de aard van de vondsten van Vermaning te Hoogersmilde en Hijken. Twee jaar later, 1976, deelde drs. Stapert de rechter-commissaris te Assen mee, dat hij bij het schrijven van deze artikelen zijn twijfels had onderdrukt. In het voorjaar van 1974, zo heeft drs. Stapert verklaard, verzocht hij prof. Waterbolk ontslagen te worden van de opdracht een proefschrift over de vond sten van Vermaning te schrijven. Dit vanwege "zijn steeds sterker wordende twijfels". Prof. Waterbolk is aanvankelijk niet op dit verzoek ingegaan. Op eigen initiatief onderzocht drs. Stapert de kenmerken van zes stenen werktuigen (niet door Vermaning gevonden) uit Noord-Nederland. Aan de hand van deze zes stenen verklaarde hij de collecties van Vermaning tot vals.

17

Deze ontdekking dateerde drs. Stapert op eind 1974. 10 maart 1975 verscheen van zijn hand een Voorlopig Rapport (7,5 vel A4 formaat), waaronder ook zijn hoogleraar prof. Waterbolk een handtekening zette. Een jaar later volgde het Eindrapport. Drs. D. Stapert gaf in het voorjaar van 1976 aan T.G.Appelboom, een medewerker op het BAI, opdracht een geheim dossier aan te leggen over onder meer de archeoloog A. Wouters te Lent. Wouters trad op als getuige-deskundige dcharge voor Vermaning tijdens de terechtzittingen in Assen en Leeuwarden. In het archeologisch vaktijdschrift "Helinium" (nr. 3, 1977) tracht drs. Stapert de heer Wouters in discrediet te brengen. De inspiratie voor dat artikel putte drs. Stapert uit het bovengenoemde geheim dossier,. Prof. H. Tj. Waterbolk Prof. Waterbolk volgde prof. dr. A. E. van Giffen in 1962 op als hoogleraar-directeur van het Gronings Biologisch Archeologisch Instituut (BAl). Samen met zijn wetenschappelijk medewerker dr. J. v. d. Waals (voormalig conservator van het Provinciaal Museum van Drenthe) schreef hij een uitvoerige wetenschappelijke verhandeling over de vondsten van Vermaning te Hoogersmilde in het tijdschrift "Palaeohistoria" ( XV, 1973). Het artikel is een gezamenlijke studie, waarvoor beide auteurs de volle verantwoordelijkheid dragen, aldus de inleiding van deze studie. Op grond van de bevindingen van drs. Stapert herroept twee jaar later - maart 75 - prof. Waterbolk, (alsook mede-auteur dr.J. v.d. Waals) openlijk de inhoud van zijn wetenschappelijk artikel in Palaeohistoria. Prof.

18

Waterbolk deed dat door zijn handtekening onder het Voorlopig Rapport van drs. Stapert te plaatsen, dat tot de arrestatie van Vermaning zou leiden. Tijdens de persconferentie op 18 maart 1975 in het Provinciehuis te Assen weigerde prof. Waterbolk op vragen van journalisten in te gaan. Hij verwees voor de beantwoording naar zijn wetenschappelijk medewerker drs. Stapert, die overigens wel bij hem over het onderhavige onderwerp hoopte te promoveren. Ook prof. Waterbolk schreef op verzoek van de rechter-commissaris te Assen, mr. W. C. van Oordt, een toelichting op het Voorlopig Rapport van maart 1975. In tegenstelling tot Vermaning zelf, schetste daarin prof. Waterbolk zijn relatie met Vermaning vanaf 1968 als beter dan iedereen vermoedde. Er ontstond in deze tijd een situatie, waarbij door allerlei perspublicaties de indruk werd gevestigd van een veel slechtere verhouding tussen Vermaning en het (Provinciaal) Museum (van Drenthe) plus het Biologisch Archeologisch Instituut te Groningen, dan er in feite was, zo schreef de hoogleraar in zijn eindrapport. Wel erkende de hoogleraar een zekere "ergernis", die het optreden van Vermaning bij hem opriep. Dat optreden van Vermaning interpreteerde de hoogleraar evenwel als het gevolg van benvloeding van de pers, die hem sterkte in zijn gevoel miskend te worden.

19

Hoofdstuk II: ARRESTATIE De 18e maart 1975: een gedenkwaardige dag. Vijf uur voor de geruchtmakende persconferentie in Assen, speelde zich in Meppel een vinnig drama af, waarin de Sterke Arm borg stond voor de enscenering. De verdediger in hoger beroep, mr. R. v. d. Molen, verzocht Tjerk Vermaning, zijn echtgenote Grada en de schoonmoeder van Vermaning, mevrouw Joh. Jansen, toen 73 jaar, hun belevenissen van die ochtend op schrift te stellen. Hieronder volgt een greep uit hun wederwaardigheden. Aan het woord eerst Vermaning zelf. Ik verliet 's morgens omstreeks 10.45 uur m'n schip (Gerrit Lucas), toen liggende aan de Paradijsweg te Meppel. Ik verdiende m'n kost met het slijpen van grasmaaimachines en wilde ook die morgen bij m'n klanten langs. Ik reed op m'n Zundapp bromfiets in de richting van het Westeinde. Bij de Houtvlothaven werd ik ingehaald door n klein grijs-wit gekleurd Dafje van de Rijkspolitie. Ze reden me voorbij en met een op en neer bewegende arm uit het portier maanden ze me tot stoppen. Ik stopte en de agenten kwamen op me toe. Het waren twee nog zeer jonge agenten in uniform. Ze vroegen me naar het verzekeringsbewijs van de bromfiets, dat ik zoals gewoonlijk steeds bij me droeg. Ik overhandigde hen het verzekeringsbewijs en wachtte tot ik het weer terug zou krijgen. Ze konden me niets maken; m'n brommer was prima in orde en bovendien droeg ik de valhelm, die toen nog maar net 'n verplichting was geworden en dus had ik niets te vrezen.

20

Een van de agenten vroeg me naar 't framenummer van de brommer. Dit vond ik overbodig want 't framenummer stond immers op het verzekeringsbewijs. Daar wees ik hen ook op. Toch bood ik de agenten aan zelf de brommer te willen onderzoeken op het framenummer door hen de bromfiets ter hand te stellen. Terwijl we nog over de brommer stonden te confereren, stopte er nog een tweede wagen naast ons. Dit was 'n lichtgeel gekleurd wagentje met drie mannen in burgerkleding als inzittenden. Een van de mannen, van middelbare leeftijd, kwam op me toe en vroeg: "Is u Tjerk Vermaning, geboren 18 januari 1929 te Staphorst?" Ik zei tegen deze man, die ik inmiddels als de heer Hoekstra, hoofd van de politie, had herkend "Waarom vraagt u dat? U weet toch heel goed dat ik Tjerk Vermaning ben?" Hij mompelde zoiets als "officieel ... ". Hij vroeg me of ik even mee wilde gaan naar het politiebureau. Dat was 't toppunt. Waarom moest ik mee naar 't bureau? De bromfiets was immers in ordelijke staat, m'n verzekeringsbewijs was in orde; bovendien droeg ik een valhelm. Dus waarom moest ik dan nog mee naar 't politiebureau? Daar begreep ik totaal niets van. Ik vroeg: "Waarom moet ik mee naar 't bureau mijne heren, mag ik dat 'ns van u weten?". Daar gaven de heren geen antwoord op." "Mij werd niet verteld waarvoor ik werd meegenomen. Alleen de heer Hoekstra gaf op vrij norse toon ten antwoord: "dat hoort u wel op 't bureau, stap maar in. Op het politiebureau te Meppel nam opperwachtmeester Mulder uit Beilen een verhoor af. Maar de aangehouden man stelde eerst zelf een vraag:

21

"Mijnheer, mag ik nu 'ns horen wat dit allemaal heeft te betekenen? U maakt mij toch zeker niet wijs dat dit nog allemaal heeft te maken met controle van 'n bromfiets, is het wel?". Toen zei de heer Mulder het volgende: "Heeft men u dan niet verteld, waarvoor u is aangehouden?". Ik zei: "Natuurlijk niet, ik weet van niets, men heeft mij alleen staande gehouden op controle van de bromfiets. Daarna hebben de andere rechercheurs mij meegenomen en beslist niet gezegd waarvoor, terwijl ik dit nog met klem vroeg". De heer Mulder zei toen: "Gaat u maar 'ns zitten, heer Vermaning, dan zal ik u wel vertellen wat er gaande is. Mijnheer Vermaning, er is 'n aanklacht tegen u ingediend. U wordt nl. beschuldigd in rapportvorm van het doen vervalsen van twee groepen middenpaleolithische stenen werktuigen van Hoogersmilde 1965 en Hijken 1967, benevens 'n vuurstenen bijlendepot uit het Neolithicum van Ravenswoud en 'n oudpaleolithisch aandoende vuistbijl uit het Blauwe Meer te Hoogersmilde 1967. Omdat u deze stukken voor "echt" verkocht en daar geld voor ontving, is u nu gearresteerd op beschuldiging van vervalsing, gepaard gaande met oplichting". Toen ik dit hoorde, leek het alsof ik met spijkers aan de grond was vastgeslagen. De schrik zat me in de benen en ik kon ze letterlijk niet bewegen. Mijn tong lag als verlamd in de mond en hevige pijnen schoten door m'n borst en hartstreek. Ik voelde op dat moment weer die vreselijke angineuze pijnen van voor de operatie en weer was ik 'n hartinfarct nabij, dat voelde ik.

22

Toen ik weer wat tot mezelf was gekomen, vroeg ik de heer Mulder: "Mag ik misschien ook weten, wie mijn aanklager is?". De heer Mulder zei: "Het is er niet n, maar het zijn er twee, nl. Prof. Waterbolk, hoogleraar-directeur van het Biologisch Archeologisch Instituut der Rijksuniversiteit Groningen en diens medewerker drs. D. Stapert". Later op die dag werd Vermaning van Meppel naar het gemeentelijk politiebureau te Assen overgebracht. Intussen richtte een andere politieploeg zijn aandacht op de woonboot van Vermaning. Mevrouw Vermaning, die de afwas in het kombuis deed, zag een politiebusje stoppen. Twee rechercheurs klopten bij haar aan. Of zij een huiszoeking in het schip mochten verrichten. Mevrouw Vermaning vroeg of zij het bevel tot huiszoeking mocht inzien. Dat bleek niet mogelijk, omdat de rechercheurs niet over zo'n bevel beschikten. Daarop weigerde m evrouw Vermaning de rechercheurs de toegang tot het schip. Op dat moment stopte er een arrestantenwagen, waaruit twee politieagenten stapten. Mevrouw Vermaning: Ik kreeg ineens een enorme stopper in m'n rug, zodat ik snakte naar adem en direct daarop nog een en nog een. Ik werd letterlijk de deur van 't stuurhuis uitgestampt. Ik werd vanuit het stuurhuis door het gangboord gesleept en met m'n linkerbeen tegen een ijzeren scheepsreling geworpen. Dit deed me ontzettend zeer(...). Gezeten in de boevenwagen moest zij toezien hoe haar zoontje Tjerk op dezelfde weinig zachtzinnige manier naast haar naar binnen werd gesmeten. De moeder van mevrouw Vermaning, opoe ]ansen (73), die op een piepkleine schuit naast het schip van haar

23

schoonzoon woont, was getuige van de huiszoeking. Zij was op het tumult naar buit en gekomen. Niet de reche rcheurs bleken de huiszoeking te verrichten maar de fe itelijke aanklager drs. Stapert. Zij zag hem het schip ingaan. Mevrouw Jansen: Omdat ik dit uitermate vreemd vond en vooral brutaal en omdat ik hem beslist niet vertrouwde, ging ik die ongewenste indringer direct achterna. Toen ook ik de woonruimte binnenkwam, zag ik deze vreemde figuur op z'n knien vlak voor 'n in de scheepswand ingebouwde dressoirkast aan stuurboordzijde. Op het moment dat hij mij zag, zei de persoon ineens: waar kom jij weg? Dit vond ik nog brutaler. Ik zei gelijk daarop: wat doe jij hier? Hij gaf geen antwoord. Hij liet het kastje aan stuurboordzijde open staan en gelijk ging hij naar een klein nachtkastje, dat in het midden van het woonvertrek stond en waarin m'n schoonzoon brieven en dergelijke stukken bewaarde. Op eveneens brutale en zeer ongepaste wijze nam hij de brieven uit het kastje en ging ze keurig netjes zitten lezen, als waren ze allen aan hem geadresseerd. Toen ik dat zag werd ik spinnijdig en zei: wat doet u daar nou weer, dat zijn de brieven van m'n kinderen"(...) De huiszoeking leverde - behalve een vernederend politie-optreden, een gekneusde enkel en veel tranen niet het verwachte resultaat op. Een eigentijdse slijpinrichting voor midden-paleolithische vuurstenen werktuigen werd niet aangetroffen. Wel is aan het licht gekomen, dat het openbaar ministerie rondom de huiszoeking en inbeslagneming een aantal dwingend voorgeschreven regels niet in acht heeft genomen. En dat is dan netjes uitgedrukt.

24

* Het proces verbaal naar aanleidig van aanhouding en verhoor van Vermaning vermeldt, dat hij in zijn woonboot te Meppel is aangehouden op 18 maart 1975 om 10.30 uur. * Adjudant J. Westra en Opperwachtmeester E. Rernerie van de technische recherche te Groningen verklaren in een "aanvullend" proces verbaal d.d. 20 maart 1975 (ondertekend door commandant A. Bakker), dat Vermaning toestemming tot huiszoeking heeft verleend. Merkwaardig: op het moment dat Vermaning is aangehouden op de Houtvlothaven te Meppel ( zonder dat hij wist waarvoor; ook dat was een overtreding, begaan door de politie ) begon de technische recherche op zijn schip een huiszoeking. Mevrouw Vermaning, die op het schip aanwezig was, verzocht om een huiszoekingsbevel. D kon at het rechercheteam niet laten zien, zodat de rechercheurs op dat moment huisvredebreuk pleegden. Immers een officier van justitie mag namelijk pas tot huiszoeking overgaan, nadat er een vordering tot gerechtelijk vooronderzoek is gedaan. In het geva l Vermaning is tot een dergelijk onderzoek pas op 4 april 1975 besloten. Wie kennis neemt van dit optreden van justitile autoriteiten, zal zich nauwelijks meer verbazen over het feit, dat drs. D. Stapert, de feitelijke aanklager van Vermaning, de deskund ige leiding op het motorschip Gerrit Lucas van de rechercheurs overnam. De verdediger van Vermaning in hoger beroep, mr. R. v.d. Molen, heeft de procureur-generaal in Leeuwarden uitdrukkelijk verzocht een onderzoek in te stellen naar het gestoethaspel met processen-verbaal en het huiszoekingsbevel.

25

Het enige antwoord dat de procureur- generaal in Leeuwarden, mr. H. Addens, wist te geven, luidde: Van onregelmatigheden bij de inbeslagneming is mij niets gebleken.

26

Hoofdstuk III: AANKLACHT Op 18 maart 1975, 12.30 uur, gaf de afdeling voorlichting van de Rijksuniversiteit Groningen het volgende persbericht aan het ANP door: Onderzoek door Drs. D. Stapert op het Biologisch Archeologisch Instituut der Rijksuniversiteit te Groningen heeft uitgewezen, dat een groot deel der paleolithische vuistbijlen en andere vuurstenen werktuigen, afkomstig van de amateur-archeoloog T. Vermaning, recente vervalsingen zijn. Aangetoond is dat de scherpe kanten der voorwerpen op kunstmatige wijze bijgeslepen zijn, waardoor ze een afronding vertonen, die enigszins lijkt op de afronding welke wel voorkomt bij echte stukken van overeenkomstige ouderdom. Ook is er op veel stukken een glans aangebracht, die verwijderbaar blijkt te zijn, hetgeen bij natuurlijke vormen van glanspatina ondenkbaar is. Verder ontbreken bij alle voorwerpen een aantal verschijnselen als windlak, kleurpatina en vorstinwerking die onmogelijk alle kunnen ontbreken bij vuur-stenen voorwerpen, die sinds de eerste helft van de laatste ijstijd aan of nabij de oppervlakte hebben gelegen ( ... ) Tot de vervalsingen moeten ook worden gerekend de twee in 1965 door het Provinciaal Museum van Drenthe aangekochte collecties van Hogersmilde, hoewel daar een controle-opgraving resultaten had opgeleverd, die destijds positief zijn opgevat. Achteraf gezien is het echter duidelijk en ook heel wel mogelijk, dat de voorwerpen tevoren in de grond zijn gestopt. ( ... ) Aan de vondsten van Hogersmilde zijn wetenschappelijke publicaties gewijd door prof. J.D.van der Waals

27

en prof. H. T. Waterbolk. Beide schrijvers stellen zich thans geheel achter de resultaten van het recente onderzoek. Naar aanleiding van deze vondsten en publicaties kan nog worden opgemerkt dat door twee buitenlandse specialisten (Prof. Bordes, Bordeaux en Dr. C. B. M. McBurney, Cambridge) twijfel is geuit aan de authenticiteit van de voorwerpen. Er zijn aanwijzingen dat Vermaning opzettelijk onjuiste informatie over de vindplaatsen en vondsten heeft verstrekt. Omtrent het voor de hand liggende vermoeden dat hij op de hoogte was dat de voorwerpen onecht waren en dat hij eventueel zelf (een der) vervalser(s) was, kan alleen justitieel onderzoek verheldering verschaffen. Het Provinciaal Bestuur van Drenthe en de Stichting het Fries Museum hebben, naar aanleiding van een door drs. D. Stapert in overleg met prof. Dr. H. T. Waterbolk opgesteld voorlopig rapport, bij de politie aangifte gedaan wegens vermoede oplichting. Het definitieve rapport omtrent de vervalsingen zal in een vaktijdschrift worden gepubliceerd. Twee uur later ging dit voor archeologisch Nederland zo sneue bericht via de radio-nieuwsdienst het land in. De zaak Vermaning was gelanceerd. Nog diezelfde dag werd de statenzaal van het provinciaal bestuur van Drenthe omgetoverd in een soort Nieuwspoort. Ten overstaan van de (inter-)nationale pers gaven drs. D. Stapert, prof. H. T. Waterbolk en de hoofdofficier van Justitie mr. J. Muntendam, daar een toelichting op de steenvondsten van Tjerk Vermaning. Ook de commissaris van de koningin, mevrouw T. Schilthuis, en gedeputeerde T. Boering luisterden met hun aanwezigheid dit gebeuren op. De verdachte zelf verbleef op dat moment achter slot en grendel. Deze

28

gang van zaken viel niet bij iedereen in goede aarde. Een Amsterdamse journalist, buiten adem afgekomen op het "groot pers-alarm" moet in de Drentse statenzaal hebben uitgeroepen: "Durven jullie wel nu Vermaning in de lik zit? " Een begrijpelijke reactie, maar sinds wanneer belegt in Nederland de openbare aanklager persconferenties in gezelschap van de arrestant(en)? De hardheid van de aanklacht tegen Vermaning gaf allesbehalve aanleiding daarop een uitzondering te maken. "Wetenschappelijk onderzoek" had zonneklaar "aangetoond", dat Vermanings' stenen "recente vervalsingen" waren, dat op zijn stenen een "kunstmatige glans" was aangebracht, die verwijderbaar bleek, dat het duidelijk was dat vele stenen tevoren in de grond waren gestopt. Niet zozeer de fwezigheid van Vermaning had beroering moeten wekken alswel de nwezigheid van de feitelijke aanklagers, drs. Stapert en prof. Waterbolk en de juridische aanklagers, de commissaris van de koningin, mvr. T. Schilthuis en gedeputeerde T. Boering. Deze personen hadden niets op de persconferentie te maken. In Assen wil op dit moment de een voor de ander niet meer weten wie die persconferentie van 18 maart 1975 heeft georganiseerd. Het Drentse college van gedeputeerde staten is van mening, dat het openbaar ministerie de initiatiefnemer is geweest. De hoofdofficier van justitie te Assen houdt daarentege n bij hoog en bij laag vol dat de vertoning in de statenzaal niet op zijn voorstel heeft plaats gehad. Een week voor de arrestatie en persconferentie brachten drs. Stapert en prof. Waterbolk voor het eerst hun bevin-

29

dingen naar buiten, zij het nog in besloten kring. Het college van gedeputeerde staten van de provincie Drenthe was de eerste instantie die officieel op de hoogte werd gesteld. In 1972 had deze provincie voor het museum in Assen de volledige verzameling prehistorische stenen voorwerpen van Vermaning gekocht. Prof. Waterbolk trad als adviseur op bij deze transactie, waarmee een bedrag van f 50.000 was gemoeid. Vermaning had zijn verzameling in ruim tien jaar bij elkaar gezocht. Daarnaast ontving hij in de periode 1969-1972 jaarlijks een uitkering van f 10.000 van de provincie Drenthe. De aanklacht stelde dat Vermaning zijn vondsten aan het provinciaal bestuur van Drenthe had opgedrongen. Tijdens de behandeling in hoger beroep bleek het tege ndeel. Het initiatief tot kopen is van de provincie Drenthe uitgegaan. Dat provinciale initiatief werd weer ingegeven door professor Waterbolk en het Provinciaal Museum te Assen. In totaal hebben 22 deskundigen, onder meer uit Leiden en Keulen, de keuze uit de Vermaning-verzameling in 1972 verricht. De beide Groningse archeologen hadden hun onderzoek, bijna acht velletjes A4 papier, op schrift gezet. Dit als wetenschappelijk aangeduid Voorlopig Rapport, gedateerd op 10 maart 1975, spitste zich toe op vier punten: 1. Het opgeven van valse vindplaatsen. Vermaning had zelf her en der stenen in de grond gestopt. 2. Vermaning had met een elektrische slijpschijf krassen op zijn steenvondsten aangebracht om ze oud te doen lijken. 3. De typologie - dat wil zeggen de vormen van de door Vermaning gevonden stenen - deugden niet.

30

4. Vermaning had met een kunstmatig glansmiddel de stenen ingesmeerd om daarmee de aanwezigheid van glanspatina te suggereren. Glanspatina is een laagje kiezelzuur (silicium dioxyde), dat zich door chemische processen in de bodem op vuursteen kan vo rmen. Glanspatina is niet afwasbaar en veroorzaakt op vuursteen een glans, die kan variren van diep tot licht. Het was drs. Stapert - naar zijn zeggen - gelukt de glans van de stenen van Vermaning af te wassen. Glanspatina bewijst de ouderdom van een steen. Er zijn overigens meerdere soorten patina. Maar drs. Stapert beperkte zich aanvankelijk in hoofdzaak tot de glans. De taak van de gerechtelijke instanties zag er na de aangifte van het Drentse college van GS op het eerste gezicht derhalve heel eenvoudig uit. Als bovengenoemde vier beschuldigingen konden worden aangetoond, dan was de zaak rond. Welnu, dit voorspitwerk h adden drs. Stapert en prof. Waterbolk al verricht. Beiden verzekerden de hoofdofficier van justitie hun beweringen terstond met "nadere rapporten, expertises, illustraties etc." te kunnen adstrueren. Zowel de hoofdofficier van justitie te Assen als de rechter-commissaris aldaar bleken tot negen maanden na de arrestatie van Vermaning echter niet in het minst genteresseerd in de bewijsvoering van beide Groningse archeologen. Want pas in december 1975 vroeg de rechtercommissaris te Assen aan drs. Stapert en prof. Waterbolk een toelichting te schrijven op hun Voorlopig Rapport van 10-18 maart 1975. In maart/april 1976 leverden beiden afzonderlijk een Eindrapport in. Twee uitermate merkwaardige werkstukken zoals we nog zullen zien.

31

Ruim twee jaar na zijn arrestatie veroordeelde de rechtbank te Assen Vermaning tot een maand voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar. De tenlastelegging "oplichting meerdere malen gepleegd" werd bewezen verklaard. Vermaning tekende hoger beroep aan. Het Leeuwarder Gerechtshof sprak hem op 21 december 1978 vrij. Het Hof achtte de bewijsvoering over de "valse vindplaatsen" benedenmaats, alsook d e beschuldiging dat Vermaning zelf iets met de stenen voorwerpen gedaan zou hebben dat het daglicht niet kon velen. Toen het Hof dat eenmaal had vastgesteld, voelde het zich ontslagen van een uitspraak over het al dan niet authentiek zijn van zijn vondsten. Deze netelige kwestie liet het Hof uitdrukkelijk in het midden. Toen drs. Stapert en prof. Waterbolk op 11 maart 1975 op bezoek waren bij het Drentse college van gedeputeerde staten om hun onheilstijding over te brengen, drongen zij in hun Voorlopig Rapport aan op een justitieel onderzoek. Want dat alleen kon opheldering ve rschaffen. Daags na de vrijspraak in hoger beroep van Vermaning komen beiden, door de ervaring wijs geworden, van het door hen zo gewenste justitile onderzoek terug. Drs. Stapert vertrouwde het dagblad Trouw toe (...) er ongelukkig mee te zijn, dat de zaak Vermaning ooit voor de rechtbank was gekomen (...). Dat dit toch gebeurd was, beschouwde hij meer als een verantwoordelijkheid van de provincie Drenthe. Hij hoopte vur ig dat wat justitie betrof, de zaak nu was afgelopen. Prof. Waterbolk verklaarde na de uitspraak voor TROSAKTUA: Wat de mensen moeten denken is, dat het

32

jammer is, dat deze zaak voor de rechtbank is gekomen. Want dit is een discussie, die in de wetenschap thuishoort. De wetenschappelijke discussie over de authenticiteit van Vermanings' stenen moet helaas nog steeds plaats hebben. Een dergelijke gedachtenwisseling in vakkringen wordt ernstig bemoeilijkt door de omzichtige wijze waarmee drs. Stapert en prof. Waterbolk met hun rapporten omspringen. Zij laten hun vakgenoten wel iets zien, maar bij lange na niet alles. Trouwens, de in 1975 door drs. Stapert toegezegde eindrapportage in een w etenschappelijk vaktijdschrift heeft ook nog steeds niet plaats gehad.

33

Hoofdstuk IV: HET VOORLOPIG RAPPORT We keren terug naar de week vr de arrestatie van Vermaning: 11 maart 1975. Drs. Stapert en prof. Waterbolk geven een toelichting op hun Voorlopig Rapport aan de benadeelde partij, het college van gedeputeerde staten van Drenthe. Volgens prof. Waterbolk is de toenmalige hoofdofficier van Justitie te Assen, mr. J. Muntendam, degene geweest, die het Drentse college van GS gewezen heeft op de wettelijke plicht aangifte te doen van oplichting. Welk wetsartikel de hoofdofficier precies voor ogen heeft gestaan is tot op heden niet duidelijk. Hij moet in ieder geval diep onder de indruk van dat Voorlopig Rapport zijn geweest. Ten onrechte. Directe verificatie van slechts een aantal in het Voorlopig Rapport aangevoerde beweringen zou al voldoende zijn geweest voor een ietwat gereserveerder opstelling. Drs. D. Stapert en prof. H. Waterbolk hadden weinig moeite om aan de hand van hun Voorlopig Rapport het Drentse college van gedeputeerde staten van hun "ontdekking" te overtuigen. Dat lag ook enigszins voor de hand. Het rapport liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Het spul van Vermaning was vals, de aangevoerde beweringen klonken heel plausibel indien men van de veronderstelling uitging, dat aan de acht velletjes papier een uitvoerige studie ten grondslag lag. Daar kwam nog bij dat prof. Waterbolk tot driemaal toe (1965, 1968 en 1972) als adviseur/taxateur het provinciaal bestuur van Drenthe zijn diensten bewezen had bij de aankoop van artefacten van Vermaning.

34

Wat wist dat bestuur per slot van rekening af van stenen? Evenals het college van gedeputeerden indertijd op het gezag van prof. Waterbolk had gehandeld, zo kon dit college nu moeilijk om de gewijzigde visie van de Groningse hoogleraar heen. 11 maart 1975 was de dag waarop drs. Stapert en prof. Waterbolk het Drentse college van GS op de hoogte stelden. Dat moet daar in het Drentse provinciehuis een lastig gesprek zijn geweest. Het zou als volgt hebben kunnen verlopen: Prof. Waterbolk: "Geachte gedeputeerden, de oudheidkundige steenvondsten van onder andere Hoogersmilde en Hijken, die ik u adviseerde aan te kopen zijn een miskoop. Dat spul moet zo gauw mogelijk uit de vitrines van uw mooie provinciaal museum hier ter stede. Het is nep, pure n amaak". Het hoge woord was er uit. "Namaak, nep? Maar professor", riepen de gedeputeerden, bekomen van hun eerste verwarring, "professor, uw wetenschappelijke publicatie over Hoogersmilde dan? Heeft Vermaning u zo te grazen geh .. .?". De hoogleraar zweeg en knikte naar zijn assistent. Deze was juist bezig zijn koffertje te openen. Hij haalde er zijn "Voorlopig Rapport" uit. ,Ja, mijne heren", zo pakte de assistent de draad van het betoog van zijn leermeester op "Wij hebben hier te maken met een zeldzaam geval van geraffineerd bedrog" en lichtte zijn bevindingen toe. Het moet de gedeputeerden wel geduizeld hebben bij het horen van al die moeilijke woorden als middenpaleolithicum, patina, kryorurbatie, dehydratatie, wind-

35

lak, permafrost en ga maar door. Het college archeologie in de gedeputeerdenkamer miste zijn uitwerking niet. Twee dagen later al - 13 maart 1975 - ging er een briefje uit naar de officier van justitie te Assen met als afzender het Drentse college van gedeputeerden. De laatste zin van dat briefje luidde: Ingevolge artikel 160 c.q. art. 162 van het Wetboek van Strafvordering doen wij thans bij u aangifte van het feit dat wij kennis hebben genomen van het ten opzichte van de provincie gepleegde bedrog. Als bijsluiter in de provinciale envelop ging het Voorlopig Rapport mee van drs. Stapert en prof. Waterbolk. Een bestuurlijke reactie, die bijna gelijk staat met de snelheid van licht. Naar ambtelijke maatstaven gemeten dan. Is de reactie van het Drents provinciaal bestuur op het Groningse bezoek nog verklaarbaar, voor de Asser officier van justitie gelden minder verzachtende omstandigheden. Zelfs de ontvangst van een brief van zulk een onverdacht huis als een provinciehuis mag een openbare aank lager niet van de wijs brengen. Een officier van justitie heeft geen boodschap aan wetenschappelijke beweringen, die van de ene op de andere dag kunnen sneuvelen. Als de officier het Voorlopig Rapport van drs. Stapert en prof. Waterbolk drie of vier keer aandachtig had doorgelezen, had hij maar n ding kunnen doen. De telefoon grijpen en het nummer van het Biologisch Archeologisch Instituut te Groningen draaien.: "Ja, met Muntendam. justitie Assen, mag ik prof. Waterbolk?" "Ogenblikje, ik verbind u door". "Waterbolk".

36

"Met Muntendam. Ik heb met belangstelling jullie rapportje gelezen. Het is inderdaad niet mis. Maar wat ik vragen wil: wees zo goed en stuur mij per omgaande de onderzoekresultaten van dr. Boom en dr. Boekschoten, waarover jullie het hebben. Jullie rapport is bijzonder duidelijk wat de aanklacht betreft. Daar niet van. Maar en dat zult u wel begrijpen - mijn belangstelling gaat in hoofdzaak uit naar de bewijsvoering. Om het wat bot te zeggen: ik moet het hebben van die elektrische slijpschijf en die kunstmatig aangebrachte glans en de bedriegerij van de vindplaatsen. Boom heeft toch die glans en die krassen onderzocht. O ja, en dit nog: aan het eind van jullie rapport hebben jullie het over nog meer rapporten, expertises en illustraties. Ook daarvan graag een kopie. Kan de hele bups vandaag nog op de bus. Ik kan het desnoods even laten halen. Fijn, tot ziens zal ik maar zeggen". T u u t - tu u t - tu ut - tu ut - tu u t - tuu t. Intussen is aan het licht gekomen dat hoofdofficier Muntendam in eigen persoon bij die gedenkwaardige zitting in het Asser provinciehuis aanwezig is geweest. Hij had beide archeologen dus ter plekke om het uitgewerkte bewijsmateriaal kunnen vragen. Een onbegrijpelijk verzuim, want Prof. Waterbolk en drs. Stapert gewagen in hun Voorlopig Rapport van 10 maart 1975 (dat zij het provinciaal bestuur van Drenthe hadden aangeboden) inderdaad van onderzoekingen verricht door dr. G. Boom en dr. G.J.. Boekschoten. Dr. Boom is wetenschappelijk medewerker bij het laboratorium voor Fysische Metaalkunde van de Rijksuniversiteit Groningen. Deze dr. Boom stelde Vermanings

37

stenen bloot aan het ongenadig oog van een elektrone nmicroscoop. Doel van het onderzoek was de aard van de materie te analyseren, die de "kunstmatige glans" op de stenen zou veroorzaken. Ettelijke honderden (honderden malen vergrote) foto's zijn er met de elektronenmicroscoop genomen. Niet voor de poes. Drs. Stapert en prof. Waterbolk gebruikten in hun Voorlopig Rapport de conclusie van dr. G. Booms onderzoek. Dit mag met recht een wonder heten. Dr. Boom startte zijn onderzoek op 1 maart 1975 en sloot het drie weken later op 21 maart af. Daarna zette hij zich aan het schrijven van zijn eindve rslag, dat op 10 april 1975 gereed kwam. Een maand eerder, 10 maart 1975, gebruikten drs. Stapert en prof. Waterbolk in hun Voorlopig Rapport dus al conclusies, die dr. Boom pas enige weken later zou kunnen trekken. Fingerspitzengefhl? Je zou het bijna zeggen, ware het niet dat er een behoorlijke kink in de kabel kwam. Het pronken met conclusies, die nog getrokken moeten worden, laat soms zelfs wetenschappers niet ongestraft. Want nu komt het grte wonder. Het onderzoek van dr. Boom leverde een negatief resultaat op. Negatief? Ajakkes, toch niet voor drs. Stapert en prof. Waterbolk? Jawel. Dr. Boom schreef in alle eenvoud in zijn eindconclusie: Het doel van het onderzoek, namelijk oppervlakte (laag) analyses uit te voeren voor het mogelijk vaststellen van een onderscheid tussen erkend authentieke artefacten en natuurlijke oppervlakken enerzijds, en stukken uit collecties gevonden door en toegeschreven aan Tj. Vermaning anderzijds is niet bereikt. Met het ongewapend oog

38

was er wel enig verschil in uiterlijke glans waar te nemen. Microscopisch noch spectraal was dit verschil te vinden. Dr. Boom achtte het waarschijnlijk, dat de "kunstmatig aangebrachte glans" veroorzaakt werd door huidvet. Een onthullende conclusie, zo'n drie weken n de aanklacht tegen Vermaning. En was dit maar de nige ontsporing in het Voorlopig Rapport. Helaas niet. De medewerking van dr. G.J. Boekschoten, geoloog, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen bijvoorbeeld. Zijn aandeel in het onderzoek contra Vermaning heeft slechts bestaan uit een bezoek onder oneigenlijke voorwendsels aan Vermaning. De binnenkomer van Boekschoten was: "Mag ik eens wat fossielen van u zien?" Tijdens het bezoek kwamen, en passant, ook de stenen ter sprake die Vermaning bij Eemster had gevonden. En daar kwam Boekschoten eigenlijk voor. De missie va nuit het Biologisch Archeologisch Instituut slaagde vo lkomen. Dr. Boekschoten kreeg een klein gedeelte van de stenen van Eemster te zien. Na enige tijd verliet Boekschoten de woonboot van Vermaning. Einde onderzoek, waarvan zelfs niet een schriftelijk rapport bestaat. Niettemin verklaren drs. Stapert en prof. Waterbolk in hun Voorlopig Rapport dat de collectie Eemster "met zekerheid" vervalst is. Dit op grond van een onderzoek, verricht op het Biologisch Archeologisch Instituut te Groningen. In werkelijkheid is nog nooit n steen uit deze collectie op het Groningse Instituut geweest. Drs. Stapert moest later voor de Asser rechtbank bekennen dat hij zelfs nooit n steen uit deze collectie gezien had.

39

Hetzelfde geldt voor de stenen, die Vermaning bij R avenswoud had gevonden. Drs. Stapert heeft geen steen uit deze collectie onder handen gehad. In het Voorlopig Rapport wordt gesuggereerd, dat de twijfels van de Franse specialist prof. Bordes te Bo rdeaux en de Engelsman McBurney (Cambridge) over de collectie Hoogersmilde van beslissende invloed zijn geweest voor de valsverklaring door drs. Stapert en prof. Waterbolk. Prof. Waterbolk komt wel wat laat met deze mededeling. Samen met dr.J. v. d. Waals bezocht hij (naar zijn zeggen) al in augustus 1969 de Franse specialist. Tegenover de rechtercommissaris omschreef hij in 1976 dat bezoek zo: Bij die gelegenheid uitte deze (prof. Bordes ) wel bedenkingen op grond van de aanwezigheid van hem ongewoon voorkomende afgeronde uitstekende ruggen op de stukken. Maar omdat zijn grote kennis vooral gebaseerd is op het materiaal afkomstig van rivierterrassen, lssafzetringen en grotten en hij met de specifieke geologische en mechanische eigenschappen van de Drentse keileem niet vertrouwd was, en omdat wij de authenticiteit meenden te kunnen bevestigen, heeft dit bij ons geen twijfel doen ontstaan. Met de type-indeling, zoals later in Palaeohistoria gepubliceerd, was Bordes het geheel eens, aldus prof. Waterbolk. Nu eens beluisteren hoe dr. v. d. Waals zich de visite bij prof. Bordes herinnerde: Prof. Waterbolk en ik zijn in augustus 1968 bij prof. Bordes geweest. Onze publicatie was klaar en wij wilden enige zekerheid hebben of we niet al te grote vergissingen begingen. Prof. Bordes heeft de stukken meteen onder de binoculair (microscoop) gelegd en heeft ons gewezen op de facetten en zei dat hij het niet ver-

40

trouwde. Het was voor ons een volstrekte onmogelijkheid op dat moment om er een vraagteken achter te zetten. Ik geloofde er niet aan, dat de heer Vermaning ons bedrogen zou hebben. ( Proces Verbaal, febr. '77 zitting Assen ). Waterbolk schreef dat hij in 1969 in Bordeaux was, van de Waals beweerde dat het 1968 was. Van der Waals dacht, dat hij zijn artikel in Palaeohistoria al klaar had. Waterbolk zag zijn reis juist als voorbereidend onderdeel van zijn publicatie. Waterbolk heeft het over de "bedenkingen" van Bordes en verklaart die. Van der Waals spreekt direct over "wantrouwen". Waterbolk spreekt van "afgeronde ruggen", van der Waals, van "facetten". Op de verklaringen van deze topfiguren van het BAl zijn zo te zien geen huizen of kastelen te bouwen. De rol van McBurney uit Cambridge, was die misschien dan belangrijk in het onderzoek van drs. Stapert en Waterbolk? Helaas, ook zijn aandeel was bescheiden. Hij had ooit eens tekeningen van Vermanings stukken gezien. Hij koesterde toen bezwaren tegen de vormen. Achteraf is gebleken dat zich tientallen, even grote experts over Vermanings stenen zlf hebben gebogen. Nederlandse en buitenlandse geologen en archeologen. Maar niemand van hen deed dat in het kader van het onderzoek van drs. Stapert en prof. Waterbolk. En niemand van hen zag iets verdachts aan die stenen. Het internationale tintje, dat prof. Waterbolk en drs. Stapert op deze wijze aan hun "ontdekking" trachtten mee te geven, gaat derhalve niet op. Wat nu juist zo opvalt is het tegendeel: drs. Stapert en prof. Waterbolk verrichtten hun onderzoek in een volstrekt isolement.

41

Consulteerden prof. Waterbolk en dr.J. v. d. Waals in de jaren zestig nog buitenlandse vakbroeders bij de beoordeling van Vermanings stenen, de aankomend archeoloog drs. Stapert achtte het checken van zijn vermoedens buiten Groningen overbodig. Zelfs de vuursteenexpert uit eigen instituut, de Amerikaan dr. R. R. Newell, werd door drs. Stapert zorgvuldig buiten het onderzoek gehouden. En, mocht Newell niet direct voorhanden geweest zijn, in die periode verkeerde drs. Stapert altijd nog in de unieke gelegenheid G. H. Odell, ook een Amerikaan, te raadplegen. Deze Odell, een jaar te gast op het Gronings instituut, was juist bezig met een proefschrift over krassen, afsplinteringen en glansplekjes op vuurstenen werktuigen uit de Oudheid. In het Voorlopig Rapport van de twee Groningse archeologen staat ook dat Vermaning een schedel gevonden zou hebben ( in Smilde) op een "geologisch onmogelijke plaats". Je zou ook kunnen stellen, wat is er toch met het geheugen van prof. Waterbolk aan de hand? Die schedel was niet door Vermaning gevonden. Deze misvatting kon al heel spoedig worden rechtgezet. De vinders waren drie bouwvakarbeiders, die de schedel hadden aangetroffen tijdens het graven van een fundament voor een huizenblok te Smilde. Dit drietal meldde hun vondst aan Vermaning. Die had immers verstand van die oude spullen. Vermaning meldde na bestudering de vondst aan prof. Waterbolk. Uit de mond van de drie vinders ve rnam de Groningse hoogleraar de precieze vondstomstandighe den. Dit voorval had plaats in het voorjaar van 1970.

42

En zie eens hoe grootmoedig prof. Waterbolk zijn vergissing met betrekking tot de schedel van Smilde weer goed maakte. In zijn rapport aan de rechter-commissaris (1976) te Assen, deelde hij in een voetnoot mee, dat in het Voorlopig Rapport (1975) de vondst van de schedel abusievelijk aan Vermaning was toegeschreven. De hoogleraar verzuimde daarbij wel uit te leggen hoe het dan zat met de "geologisch onmogelijke plaats" van die schedel. In augustus 1979 kwam de schedel van Smilde weer in het nieuws. Drs. A. P. Bosscha-Erdbrink van de unive rsiteit van Utrecht had met een moderne methode van ouderdomsbepaling aangetoond, dat de schedel 8 9 duizend jaar oud moest zijn. Prof. Waterbolk meende eertijds, dat de schedel recent was, afkomstig van een veenarbeider. Omdat een recente schedel niet in zo' n diepe aardlaag kon liggen, verklaarde hij dat de vindplaatsopgave onjuist was. Vermaning had na de vondst in 1970 verklaard, dat de schedel in ieder geval prehistorisch was en vermoedelijk zelfs uit de tijd van de Neanderthalers. Met de artefacten van Vermaning heeft de kwestie met de schedel weinig van doen. Deze volstrekt uit de lucht gegrepen beschuldiging geeft echter wel aan welke waarde gehecht mag worden als de deskundige prof. Waterbolk het woord "onmogelijk" in de mond neemt. Waterbolk en Stapert eindigen hun Voorlopig Rapport van 10 maart 1975 aldus: Tot slot zij opgemerkt, dat de in dit Voorlopig Rapport genoemde opvattingen alle door nadere rapporten, expertises, illustraties etc. kunnen worden geadstrueerd.

43

In enkele gevallen dienen daarvoor nog enige aanvullende waarnemingen te worden verricht. Die aanvullende waarnemingen zijn in een snel tempo verricht. Een week later - 18 maart 1975 - is het Voorlopig Rapport overgetikt op twee wijzigingen na. En daarvan (vindplaats Hijken) komt in een later stadium nog aan de orde. Ook de slotzin had een verandering ondergaan. Hij was korter: Tot slot zij opgemerkt, dat de in dit Voorlopig Rapport genoemde opvattingen alle door nadere rapporten, expertises, illustraties, etc., kunnen worden geadstrueerd. Het is onbegrijpelijk, dat de officier van justitie te Assen zo doof is gebleken voor deze uitnodigende taal. Het Voorlopig Rapport bevatte beweringen. Geen bewijzen. Indien de openbare aanklager de auteurs Stapert en Waterbolk had gehouden aan het overleggen van de "nadere rapporten, expertises en nadere illustraties" zou hem vermoedelijk de schrik om het hart zijn geslagen. De beide Groningse archeologen beschikten op 10 maart 1975 kennelijk over niets anders dan acht velletjes papier met interessante hypotheses. Met de bewijsvoering moest nog begonnen worden. Het voortijdig schermen met (achteraf ook nog verkeerde) conclusies van het enige onafhankelijk technisch, analytisch onderzoek (van dr. Boom), het misle idend opvoeren van buitenlandse deskundigen, een oordeel uitspreken over stenen, die drs. Stapert nooit onder ogen heeft gehad ( Eemster en Ravenswoud), de justitie voorspiegelen van nadere rapporten, die op dat moment niet eens bestonden, prietpraat over een schedel: onder welke categorie vallen dit soort vergissingen eigenlijk?

44

In ieder geval niet onder de categorie "wetenschappelijke nauwgezetheid".

45

Hoofdstuk V: VAN TWIJFEL NAAR THEORIE De Asser rechtbank meende liefst negen maanden lang voldoende juridisch houvast te hebben aan dat Voorlopig Rapport van 10 maart 1975. Een uiterst lakse en daardoor bedenkelijke handelwijze van de Asser rechtbank. Want al in augustus van dat jaar had het inmiddels ingeschakelde Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk laten weten geen kant uit te kunnen met dat Voorlopig Rapport. Pas in december 1975 komt de rechter-commissaris te Assen, mr. W. C. van Oordt, op het idee bij drs. Stapert en prof. Waterbolk hun "nadere rapporten, expertises, illustraties" op te vragen. Aan de inwilliging van dat verzoek bleek echter niet direkt te voldoen. Vreemd, op 18 maart hadden drs. Stapert en prof. Waterbolk in hun Voorlopig Rapport toch geschreven dat zij hun nadere rapporten etcetera direct konden leveren. Helaas, de rechter-commissaris moest tot maart/april van het volgende jaar geduld betrachten alvorens hij de verlangde schriftelijke toelichting op het Voorlopig Rapport kreeg. In dit hoofdstuk bijzondere aandacht voor de unieke bewijsvoering en theorie van drs. Stapert in zijn Eindrapport van maart 1976. De meest intrigerende vraag in de kwestie Vermaning: wat was voor drs. Stapert nu eigenlijk de aanle iding om te twijfelen aan de authenticiteit van de vondsten van Vermaning? Een niet onbelangrijke vraag. "Vast staat" dat de collectie Hijken zijn argwaan heeft gewekt. Als student-assistent kreeg hij in 1972 opdracht deze collectie te inventariseren.

46

Drs. Stapert vatte zijn taak serieus op. Omdat hij zich een voorstelling wilde maken, waar die stenen precies vandaan kwamen trok hij in de zomer van 1973 naar Hijken. Hij verrichtte daar een her-opgraving. Op deze manier kon hij meer informatie over de bodemgesteldheid verzamelen en er eventueel nog meer stenen werktuigen uit het midden-paleolithicum vinden. De resultaten van deze heropgraving zetten drs. Stapert aan het denken. En wel om de volgende twee redenen. Op het instituut te Groningen was hij al bezig geweest met het aan elkaar lijmen van passende afslagen uit de collectie Hijken, die door het museum te Assen in bruikleen was afgestaan. Er ontbraken nogal wat stenen. Ongeveer de helft, zo schatte hij. Die ontbrekende stenen moesten "dus" daar nog in de grond zitten. Hij vond er in die zomer van 1973 niets meer. Dit was de eerste reden van argwaan. Wat drs. Stapert daar wel vond waren onbewerkte vuurstenen zwerfkeien, die je daar overal vindt. Deze keien leken in de ogen van drs. Stapert in de verste verte niet op de vuurstenen werktuigen, die Vermaning er vijf jaar eerder had weggehaald. De door drs. Stapert gevo nden keien vertoonden zonder uitzondering glans en andere ouderdomskenmerken. De stenen werktuigen, die Vermaning daar had gevonden, zouden geen van deze kenmerken bezitten. Dit was de tweede reden van argwaan. Drs. Stapert schreef in zijn Eindrapport van maart 1976 aan de rechter-commissaris te Assen: De twee hierboven genoemde omstandigheden waren er de oorzaak van dat vanaf dat moment bij mij enige twijfels ontstonden aangaande de echtheid van de "vondsten" van Vermaning. Maar deze twijfels waren toen

47

door mij nog niet nader te begronden. Immers: misschien was de vindplaats toch uitgeput. Misschien waren de stukken van Vermaning door een onbekende uitzonderlijke omstandigheid ontsnapt aan allerlei ter plaatse opgetreden geologische processen, waardoor ze alleen een lage "glans" en niet al die andere te verwachten oppervlakte-veranderingen vertoonden. Een niet te omzeilen klip voor drs. Stapert was de opgraving van Vermanings vondsten te Hoogersmilde. Deze vondsten waren al door prof. Waterbolk en dr. v.d. Waals wetenschappelijk verwerkt en beschreven. Bovendien waren ze gecontroleerd door tal van archeologen. En de vondsten van Hoogersmilde bezaten dezelfde eigenschappen als die van Hijken. Drs. Stapert erkende dit gegeven als een probleem: (...) Het grootste probleem was natuurlijk dat ook bij Hogersmilde toch maar stukken met dezelfde kenmerken in ongestoorde ligging zouden zijn aangetroffen bij de opgraving door dr.J. v. d. Waals. Al met al was de situatie tamelijk problematisch. Ik had soms de neiging mijn nimmer volledige kennis aansprakelijk te stellen voor de ontmoete tegenstellingen. De veronderstelling d het at materiaal vals kon zijn leek mij al te fantastisch, daar toch vrijwel alle andere archeologen tot dan toe geen twijfels hadden geuit, aldus drs. Stapert in zijn Eindrapport. Hij vervolgde: Al in het voorjaar van 1974 heb ik tegen prof. Waterbolk ( onder wiens verantwoordelijkheid ik werk) gezegd, dat ik het onverantwoord vond om het grootste deel van mijn tijd te besteden aan de vondsten van Vermaning, gezien mijn steeds sterker wordende

48

twijfels. Prof. Waterbolk heeft me toen aangeraden over deze kwestie geen overhaaste beweringen te doen, en er later nog eens over na te denken. Ik ben toen onderzoek gaan doen op andere terreinen van mijn takenpakket, n.l. jong-paleolithicum en statistiek. (...) Ondertussen ben ik het probleem via een omweg gaan benaderen, nl. door alle andere midden-paleolithische stenen uit vooral Noord-Nederland, die niet afkomstig waren van Vermaning, bijeen te brengen uit musea en particuliere verzamelingen en te bestuderen. In het najaar van 1974 was ik zover dat ik ze ongeveer allemaal gezien had. Toen bleek onder andere dat juist deze stukken nu juist wel al de te verwachten geologische kenmerken bezitten, die ontbreken bij de stukken van Vermaning. Daarna ben ik opnieuw het materiaal van Vermaning gaan bekijken, ditmaal met de werkhypothese, dat dit uit falsificaten bestaat. Weinig later kwam ik tenslotte tot de zekerheid dat dit inderdaad het geval is, volgens drs. Stapert in zijn Eindrapport. Een heel verhaal. We gaan eerst eens kijken hoe voor de hand liggend de twee aanleidingen tot twijfel van drs. Stapert waren. Per slot van rekening is het van groot belang te weten, hoe drs. Stapert tot zijn ontdekking is gekomen. Kortom, is er een archeologische reden aan te voeren om te twijfelen aan echtheid van stenen werktuigen uit het midden-paleolithicum als een derde opgraving geen andere stenen van deze soort oplevert (twijfel nummer 1 en is het een ijzeren voorwaarde dat midden) paleolithische stenen werktuigen oppervlakteveranderingen moeten hebben (twijfel nummer 2)? We beginnen met twijfel nummer 1.

49

Die zomer vond hij bij een derde opgraving geen splinter meer in Hijken. Eerst had Vermaning in 1967 de bewuste plek een jaar lang afgeschuimd. Daarna verrichtte in 1968 de conservator van het Provinciaal Archeologisch Museum van Drenthe in Assen, drs. O. Harsema, namens het Biologisch Archeologisch Instituut te Groningen met medewerking van de Rijksgeologische dienst, een controle-opgraving. Met succes nog wel. In ongestoorde grond werden een aantal steenafslagen g evonden, die de authenticiteit van de aldaar eerder g evonden stenen en de vindplaats zelf bevestigden. En dan komt vijf jaar later als derde drs. Stapert naar Hijken, vindt er niets en bouwt dit feit om tot aanleiding van zijn twijfel. In de archeologie heeft tot op heden het doen van een incomplete steenvondst nooit aanleiding gegeven tot iets verdachts, laat staan het voorval dat controleopgravingen een negatief resultaat opleveren. Complete, incomplete steenvondsten, positieve, negatieve heropgravingen: me t al deze mogelijkheden wordt de archeologie dagelijks geconfronteerd zonder dat n van deze mogelijkheden nu een grond van twijfel of argwaan zou kunnen zijn. Aanleiding tot twijfel nummer 2: Op de stenen van Vermaning zitten geen ouderdomskenmerken in tegenstelling tot de zwerfkeien, die drs. Stapert tijdens zijn negatieve her-opgraving in Hijken had opgediept. Is dat echt iets bijzonders? Met twee tekeningetjes plus een korte toelichting moet dit vreemde verschijnsel uit de wereld zijn te helpen.

50

Dit is een van de vuurstenen zwerfkeien, die drs. Stapert zomer 1973 in Hijken opgroef. Zo'n 150.000 jaar geleden is dit geval met het gletscherijs vanuit de Scandinavische landen naar wat wij Hijken noemen getransporteerd. Niet alleen de tand des tijds, ook het gletschertransport heeft de buitenkant van de kei aangetast.

Dit is een vuurstenen werktuig (niet te verwarren met een gewone zwerfkei), gevonden te Hijken. Ook 150.000 jaar geleden met het gletscherijs meegekomen. Maar daar is wel iets mee gebeurd. Dit voorwerp is zo'n 50.000 jaar

51

geleden door een Neanderthaler uit een vuurstenen zwerfkei, als in voorbeeld a, gehouwen. Al kappend sloeg de Neanderthaler er de slijtage- en ouderdomsverschijnselen voor het grootste deel vanaf. Het oppervlak van de zwerfkei, die drs. Stapert vond (afbeelding a), is 150.000 jaar oud. Het oppervlak van het vuurstenen werktuig (afbeelding b) is 50.000 jaar oud. Dat scheelt circa 100.000 jaar. Het is om die reden niet zo voor de hand liggend als drs. Stapert voor de rechtbank een vuurstenen werktuig met een vuurstenen zwerfkei vergelijkt. Laat staan om aan zo'n vergelijking een argument voor twijfel aan authenticiteit te ontlenen. Niettemin benadrukte drs. Stapert hoe verdacht dit verschijnsel - liever gezegd: het ontbreken van ouderdomsverschijnselen op de stenen van Vermaning - wel niet was. Voor de Asser rechtbank verklaarde hij in f e bruari 1977: Ik heb ook midden-paleolithisch materiaal bestudeerd in Engeland, Frankrijk en Duitsland. Al die stukken hebben zonder uitzondering die natuurlijke oppervlakteveranderingen, zoals patina's, windlak etc. (...) Voor mijn werk heb ik vele musea in Duitsland bezocht. Ik heb een tijdlang bij prof. Bosinski uit Keulen gewerkt en heb van hem een deel van mijn opleiding gekregen. Alles wat ik ooit uit het paleolithicum heb gezien, heeft patina. Ik heb een paar maanden bij prof. Bosinski gewerkt. In die tijd heb ik allerlei collecties uit musea in de buurt bekeken. Deze verklaringen van drs. Stapert lijken voor slechts n uitleg vatbaar. In feite zijn er echter drie mogelijkheden:

52

1. Drs. Stapert legt een wetenschappelijk bewezen verklaring af. 2. Drs. Stapert legt onbewust een onjuiste verklaring af. 3. Drs. Stapert legt heel bewust een onjuiste verklaring af. Mogelijkheid 1 is uitgesloten. In het Franse Tilloux, Mainx en Prvost zijn bij officile opgravingen meer dan 2000 stenen werktuigen uit het middenpaleolithicum te voorschijn gekomen die volkomen ongepatineerd zijn. Dat wil zeggen: geen oppervlakteve randeringen hebben. Hetzelfde is het geval bij de opgraving Rue de Cagny (in de Chlles- laag kwamen 200 ongepatineerde stenen voorwerpen te voorschijn). En niet. te vergeten de opgravingen te Fontmaure, waar 4000 ongepatineerde, ongerolde vuurstenen werktuigen uit het midden-paleolithicum werden ontdekt. In Engeland is de opgraving te Swanscombe (1970), waar meerdere ongepatineerde stenen werktuigen zijn opgedolven, zeer bekend. Als drs. Stapert volhoudt een tijdlang bij prof. Bosinski in Keulen in de leer te zijn geweest en alle musea daar in de buurt bekeken te hebben, dan sneuvelt mogelijkheid 2 ook onherroepelijk. Op het instituut van de Keulse professor alleen al liggen ook 11.000 (elf duizend) ongepatineerde stenen werktuigen uit het middenpaleolithicum, opgegraven bij Rheindahlen (sedert 1964). De lezer moet niet denken dat de verdediging van Vermaning zo bescheiden is geweest om deze feiten de heren van de rechtbank te onthouden. Getuige- deskun-

53

dige dcharge A. Wouters, wees, nadat ook al in Assen te hebben gedaan, het Hof in Leeuwarden op de weinig steekhoudende beweringen van drs. Stapert. Deze Groningse doctorandus zat met deze ongepatineerde vondsten dan ook danig in de rats. Om u zich een indruk te vormen over de wijze, waarop de doctorandus zich in Leeuwarden (1 december 1978) uit deze benarde situatie redde, volgt hier zijn weerwoord: Ach mijnheer de president, de vondsten waarover de heer Wouters het heeft zijn allemaal grotvondsten. Grotvondsten. wat zijn dat nou weer? Deze voor de hand liggende vraag had de president van het Leeuwarder Hof kunnen stellen. Hij heeft dat niet gedaan. Drs. Stapert suggereerde dat stenen werktuigen, gevonden in grotten, per definitie ongepatineerd zijn. Dat komt inderdaad nogal eens voor. Iedere niet-archeoloog kan er echter met geringe moeite achter komen, dat de vondsten die Wouters noemde, net uit grotten afkomstig zijn. Klemmende vraag: stond drs. Stapert, de vakman, het Leeuwarder Hof iets voor te liegen of liet op dat m oment zijn gehe ugen hem voor de zoveelste maal in de steek? De constatering dat bijvoorbeeld de vondsten van Rheindahlen geen sprankje glans of andere ouderdomsverschijnselen bezitten, is niet afkomstig van een nitwit op archeologiegebied. Nee, die is afkomstig van prof. dr. G. Bosinski te Keulen zelf, bij wie drs. Stapert enige tijd in de leer is geweest. Met deze professor zullen we nog nader kennis maken. Hij schreef in ieder geval over Rheindahlen:

54

(...)Die Artefakte sind in keinem Fall windgeschliffen oder patiniert, sondern machen einen vllig frischen Eindruck. Ob daraus geschlossen werden darf, dass sie bald met Sediment berdeckt wurden, ist bis zur Klrung der mit der Patina-entstehung zusammenhngenden Fragen nicht vllig sicher. (Bonner Jahrbcher 1966, pag. 320). Oftewel: ("De artefacten hebben in geen geval windlak of patina, maar maken een geheel verse indruk. Of daaruit geconcludeerd mag worden dat ze al spoedig met sediment waren bedekt, is tot de oplossing van de vragen over het ontstaan van patina, niet volledig zeker.") Zo, er bestaan dus wl ongepatineerde middenpaleolithische stenen werktuigen? Tot deze conclusie is drs. Stapert anno 1979, toen de zaak Vermaning allang en breed achter de rug was, ten langen leste ook gekomen. Dat blijkt tenminste uit een artikel van zijn hand in het weekblad "Intermediair" van 14 september 1979. In dat artikel, getiteld "NoordNederland in de Oude Steentijd" roert drs. Stapert het onderwerp "oppervlakte-veranderingen" nog eens aan: (...) Het kan met zekerheid worden uitgesloten dat bij midden-paleolithische stukken uit Noord-Nederland alle mogelijke oppervlakteveranderingen tegelijk ontbreken. Dat is nu het geval bij het materiaal van Vermaning. Deze constatering vormt een afdoende bewijs voor vervalsing. Bij discussies hierover is het van groot belang de geologische context niet uit het oog te verliezen. Vergelijking van de stukken van Vermaning met bijvoorbeeld niet gepatineerde vondsten uit geheel andere geo-

55

logische situaties in het buitenland kan alleen maar misleidend zijn. (...) Dit is werkelijk een boeiende mededeling van drs. Stapert in "Intermediair". Daarom citeren we nog een keer voluit wat drs. Stapert in februari 1977 te Assen de rechtbank voorhield tijdens het proces Vermaning: Ik heb midden-paleolithisch materiaal bestudeerd in Engeland, Frankrijk en Duitsland. Al die stukken hebben zonder uitzondering die natuurlijke oppervlakteveranderingen, zoals patina's en windlak. (...) Voor mijn werk heb ik vele musea in Duitsland bezocht. Ik heb een tijdlang bij prof. Bosinski uit Keulen gewerkt en heb van hem een deel van mijn opleiding gekregen. Alles wat ik ooit uit het paleolithicum gezien heb, heeft patina. Voor misleiden is een zekere intelligentie een onmisbaar vereiste. We borduren nog even door op de opmerking van drs. Stapert in "Intermediair": Vergelijking van de stukken van Vermaning met bijvoorbeeld niet gepatineerde vondsten uit geheel andere geologische situaties in het buitenland kan alleen maar misleidend zijn. Dat klinkt reuze aardig. Maar ook hier staat onzin. De vergelijkbaarheid van geologische situaties beperkt zich niet tot binnen- of buitenland. Geologische situaties hebben de eigenaardige eigenschap zich niets van land sgrenzen aan te trekken. In Nederland zelf komen tal van geologische situaties voor, die z onderling moeilijk ich voor vergelijking lenen. Bel de eerste de beste geoloog op en vraag hem wat de overeenkomsten zijn van de geologische situatie in Noord-Groningen en die van de stuwwallen bij Rhenen. Hij zal het met u dan liever over de verschillen hebben.

56

Het frappante is, dat drs. Stapert in zijn Eindrapport aan de Asser rechter-commissaris tussen de door hem als echt erkende midden-paleolithische steenvondsten uit Noord-Nederland k stenen uit Brabant en Limburg mixt. Zo geven de twijfels en argwaan, die bij drs. Stapert in de zomer van 1973 te Hijken ontstonden, op zichzelf weer aanleiding tot argwaan. Wie het rapport van drs. Stapert zorgvuldig uitpluist zal trouwens tot de wonderlijke ontdekking komen dat deze aankomend archeoloog al in december 1972 twijfelde aan de authenticiteit van Vermanings stenen. Over het hoe en waarom wordt de lezer in deze passage van zijn Eindrapport in het ongewisse gelaten. Op het tijdstip, waarop drs. Stapert "eureka" moet hebben geroepen, komen we aan het eind va n dit hoofdstuk nog uitvoerig terug. Eerst nu de theorie van drs. Stapert. Drs. Stapert liet op zeker moment in het jaar des heren 1974 de stenen van Vermaning links liggen. Hij ging zijn twijfels toetsen langs een andere weg. Daartoe ondernam hij een speurtocht naar alle midden-paleolithische stenen voorwerpen, die niet door Vermaning waren gevonden. Hij onderwierp ze aan een nauwgezette studie. Alle midden-paleolithische stenen voorwerpen in Noord-Nederland: wat een monnikenwerk moet dat zijn geweest. Viel mee. Drs. Stapert schreef in zijn Eindrapport dat er maar zes echte midden-paleolithische stenen ooit in Noord-Nederland gevonden waren. (Om tot op heden niet opgehelderde redenen strooide hij er ook een aantal al genoemde Brabantse (door hem als "echt" be-

57

schouwde) stenen tussen door, maar in zijn betoog aan de rechter-commissaris houdt hij de Noordnederlandse stenen goed gescheiden.) Hij erkende dat zes Noordnederlandse stenen niet veel was, maar: Toch zijn deze vondsten van groot belang: a, omdat ze een indruk geven van de situaties waarin vondsten uit deze periode verwacht mogen worden, b, omdat ze laten zien wat er allemaal na achterlating met stukken uit deze periode gebeurd kan zijn in of op de bodem in de loop van zo'n 50.000 60.000 jaar, aldus drs. Stapert. Deze zes troetelstenen werden de basis voor zijn theorie. Hij schiep dit zestal namelijk tot zijn "ijkgewichten". Hij maakte een lijstje, waarop hij van elk van de stenen de ouderdomskenmerken (oppervlakteveranderingen) noteerde: witte en bruine patina, windlak, krassen, afrondingen. Vervolgens stelde drs. Stapert voor zichzelf vast, dat ieder midden-paleolithisch werktuig dat niet een of meerdere kenmerken van zijn zes ijkstenen bezat, de naam authentiek onwaardig was. Of deze interessante "ex-cathedra"- uitspraak ook op enige wetenschappelijke dekking kan bogen is een kwestie van geloof. En deze mooie eigenschap kan in ieder geval niet aan de Asser rechtbank worden ontzegd. Het was natuurlijk vervelend voor drs. Stapert dat hij slechts over zes echte vergelijkingsstukken beschikte. Geen aantal om over naar huis te schrijven. Maar wat moet je als wetenschapper, wanneer je over niet meer beschikt? Je staat gewoon voor het blok. Ehum ... dat wil zeggen, eigenlijk bestaan er wl meer Noordnederlandse midden-paleolithische vuurstenen werktuigen. Meer? Hoezo?

58

Het beste kan drs. Stapert dit zelf uitleggen. In de Asser rechtzaal verklaarde hij op 2 februari 1977 tussen neus en lippen door: Naast de hier ter terechtzitting door mij gebruikte zes vergelijkingsstukken heb ik ook nog vergelijkingsstukken uit deze buurt genomen, omdat ze in dezelfde geologische omstandigheden zijn gevonden. Al dat middenpaleolithisch materiaal heeft allemaal een aantal van die natuurlijke oppervlaktev eranderingen" (proces verbaal, Assen, febr. 1977, pag. 51). Om hoeveel en welke stukken ging het hier? Want aan de slechts zes echte, in zijn rapport genoemde stenen ontleende drs. Stapert ook een statistische bewijskracht. Een paar extra "echte stenen" zou dat magere getal van zes wat omhoog kunnen schroeven. Op grond waarvan heeft drs. Stapert eigenlijk die keuze van zes "echte" gemaakt? Waarom klaagde drs. Stapert in zijn Eindrapport over dit geringe aantal vergelijkingsstukken, terwijl hij voor het hekje in de rechtzaal doodgemoedereerd verklaarde over nog andere "vergelijkingsstukken" te beschikken? Over dit alles tasten we in het duister. Het wordt allemaal nog komischer. In 1979 (Vermaning is allang vrijgesproken) blijkt ineens dat die andere "vergelijkingsstukken" verdwenen zijn als sneeuw voor de zon. Dat mogen we tenminste afleiden uit het al genoemde artikel van drs. Stapert in het weekblad "Intermediair". In dit artikel schrijft drs. Stapert dat er voor hem slechts zeven echte Noordnederlandse midden-paleolithische stenen bestaan. De zevende steen is er drie jaar na het gereedkomen van zijn Eindrapport 1976 bijgekomen. Archeologie, dat moet de lezer inmiddels duidelijk zijn, is een lastig vak.

59

We laten deze boeiende zaken even voor wat ze zijn (het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk zal ons uit de brand helpen wat de statistiek aangaat) en richten ons op de niet geringe g evolgen van drs. Staperts theorie. Die theorie luidt in het kort zo: de stenen van Vermaning bezitten geen oppervlakteveranderingen tengevolge van ouderdom. Ze zien er vers uit. Ze kunnen dus niet echt zijn, omdat alle middenpaleolithische stenen, die drs. Stapert ooit in zijn leven (op dat moment 28 jaar oud) gezien had, minstens n oppervlakteverandering bezitten. Deze theorie ontketende een ware revolutie met betrekking tot de waardering van Vermanings vondsten: * * De vindplaatsen, die Vermaning in de loop der tijden had opgegeven konden niet juist zijn. Zo er op de stenen van Vermaning tch oppervlakteveranderingen zaten, konden deze niet anders dan nagebootst, gemiteerd, dus vals zijn. Glanspatina en krasjes zijn volgens de aanklacht dan ook respectievelijk door "glansmiddel" en "slijpschijf veroorzaakt. Achteraf konden dan ook niet de vormen van de stenen (ook wel "typologie" genoemd) van Vermaning kloppen. Ook de wijze waarop de stenen geproduceerd waren, leek ineens niet meer overeen te komen met de eerdere opvattingen, die drs. Stapert (samen met prof. Waterbolk) in het tijdschrift "Natuur en Techniek" (1973) publiceerde.

60

De theorie van drs. Stapert - en dat is een van de trieste punten in de h affaire - bracht een jarenele lange studie van prof. Waterbolk en dr.J. v.d. Waals over de Hoogersmilde-vondsten op een wrede wijze om zeep. De medewerkers van het BAl te Groningen zouden bij de opgravingen in Drenthe op een wel zeer geraffineerde wijze door Vermaning bij de neus zijn genomen.

We gaan stap voor stap bekijken hoe Vermaning erin is geslaagd tientallen geleerden, professionals en amateurs, op een zeldzame manier om de tuin te leiden. Hiertoe zullen ook de bijdragen van prof. dr. Gerhard Bosinski, de getuige-deskundige uit Keulen, alsook de onderzoekingen van het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie te Rijswijk aan de orde worden gesteld. Maar eerst nog even - beloofd is beloofd - een kleine vergissing van drs. Stapert rechtzetten. In 1972 al twijfelde hij om onduidelijke redenen aan de rechtschapenheid van Vermaning. En in het najaar van 1974 zou Tjerk Vermaning definitief door de mand van drs. Stapert zijn gevallen. Het kan natuurlijk zijn dat drs. Staperts geheugen in zijn rapportage aan de rechter-commissaris even niet in orde was, maar het daarin genoemde tijdstip van zijn constatering met falsificaten te maken te hebben, klopt niet. Een artikel van zijn hand in het boek "NoordBrabant in Pre- en Protohistorie" (uitgave Anthropological Publications, Oosterhout, juni 1975) brengt een interessant feit aan het licht. In februari 1975 schrijft drs. Stapert voor dit boek een artikel over Vermanings vondsten. Hij schrijft dat ze (...)

61

unieke mogelijkheden (hebben) geschapen om de technologie te bestuderen, terwijl verder het karakter van de concentraties (kortdurende bewoning van enkelvoudige kampementen) veel aanknopingspunten geeft voor o nderzoek naar de leefwijze van deze jagers (pag. 25 en 26). Op 18 maart 1975 werd Vermaning gearresteerd. Drs. Stapert moet zich na inlevering van zijn artikel bij de uitgever in die voor hem zo turbulente dagen van maart 1975 gerealiseerd hebben, dat zijn positieve uitlating over Vermanings vondsten niet strookte met de arrestatie van Vermaning. Hij ondernam bij de uitgever een poging de positieve uitlating over Vermanings vondsten uit zijn artikel te laten schrappen. Helaas, het was te laat. Schrappen was niet meer mogelijk. Wel een toevoeging. Onder de lijst van de voor zijn artikel geraadpleegde literatuur kon de uitgever nog een noot plaatsen. Deze noot luidde als volgt: De alinea onderaan pagina 25 en 4 regels op pagina 26 komt voor in de oorspronkelijke versie van dit artikel, geschreven in juni 1974. Deze alinea dient als niet geschreven beschouwd te worden. Druktechnische redenen verhinderden dit alsnog te wijzigen. Het artikel zou door drs. Stapert in juni 1974 geschreven zijn? De uitgever had die verklarende noot maar beter kunnen weglaten. Want op pagina 23 in dat boek "Preen Protohistorie" etc, schrijft drs. Stapert zelf dat hij zijn artikel in januari 1975 heeft geschreven. Om het nog vreemder te maken: ook deze datering kan niet kloppen. Want nog geen 45 regels verder wijdt drs. Stapert vrolijk uit over een inspectietocht met de Brabantse geoloog J. P. Broertjes in ... februari 1975. Bij

62

telefonische navraag bevestigde de heer Broertjes dat uitstapje. In welke stukjes en beetjes drs. Stapert dat bewuste artikel ook gewrocht mag hebben, het staat als een paal boven water, dat hij er nog in februari 1975 mee bezig is geweest. De gelegenheid om de lovende passage over Vermanings vondsten te laten schrappen is in die maand nog aanwezig geweest. Drs. Stapert laadt met zijn schrap-poging de verdenking op zich, dat zijn "ontdekking" slechts luttele weken voor Vermanings arrestatie (18 maart 1975 ) plaats heeft gehad. En mocht dit voorbeeld van "lang gekoesterde twijfel" aan de vondsten van Vermaning niet overtuigend ge noeg klinken, dan zijn er altijd nog de verklaringen van prof. Waterbolk. Deze professor schreef in zijn Eindrapport aan de rechter-commissaris te Assen, dat hij op 25 februari 1975 dat is drie weken voor de arrestatie van Vermaning - nog aan het onderhandelen was met mevrouw Vermaning over de aankoop van de op 10 maart 1975 vals verklaarde collectie Eemster. Deze collectie, door Vermaning bij Eemster gevonden, wilde de hoogleraar kopen. Rechtstreeks onderha ndelen met Vermaning durfde de hoogleraar niet: Vermaning had al geruime tijd met het Groningse instituut gebroken. En nu komt het. In de slotzin over de gang van zaken bij de collectie Eemster schreef prof. Waterbolk aan de rechter-commissaris: Staperts ontdekking van de vervalsing, de aangifte door de musea wegens vermoede oplichting en het daarop volgend optreden van de politie hebben verdere ontwikkelingen met betrekking tot de collectie Eemster verhinderd".

63

Er is hier maar n conclusie mogelijk: de "ontdekking" van drs. Staperts heeft plaats gehad tussen 25 februari en 10 maart 1975. Niet in het najaar van 1974, zoals prof. Waterbolk en drs. Stapert de Asser rechtbank voorhielden. De aanklacht tegen Vermaning is met een sneltreinvaart in elkaar geflanst. Ter afsluiting van het niet waterdichte twijfel- en theorieverhaal van de feitelijke aanklagers het volgende. Dit hoofdstuk begon met het vraagteken dat drs. Stapert zette bij de zijns inziens incomplete collectie Hijken. Drs. Stapert vond 423 stenen - zo groot was die collectie namelijk - niet voldoende. Welnu, sinds 9 maart 1978 kan bij de collectie Hijken dan een nieuw vraagteken worden geplaatst. Op die datum deed de verdediging van Vermaning in het gerechtsgebouw te Leeuwarden een wel heel merkwaardige ontdekking. Van de 423 Hijken-stenen ontbraken er liefst 140. Deze ontdekking had plaats na een door de verdediging met veel soebatten afgedwongen contra-expertise in verband met de hoger beroep-zaak, die in december van dat jaar zou plaats hebben. De collectie Hijken is eigendom van het Provinciaal Museum te Assen en de Stichting Nederlands Museum voor Anthropologie en Prehistorie. De collectie bevond zich in zijn geheel in het Asser museum. De conservator van dat museum, drs. O. Harsema, leende de collectie welwillend uit aan het Biologisch Archeologisch Instituut, toen drs. Stapert die nodig had voor zijn studie. De conservator beging bij deze transactie een - gezien zijn functie - ongebruikelijke vergissing. Hij vergat een uitleenformulier te tekenen ter verificatie

64

van hetgeen de deur van zijn museum uitging. Hoeveel stenen van de collectie Hijken er van het Asser museum naar Groningen zijn gestuurd is niet meer te achterhalen. Vraag: Hoeveel stenen van de collectie Hijken bestudeerde drs. Stapert? Niemand die daar een antwoord op kan geven. Er is nog n strohalm: de technische recherche van Groningen. Deze instantie heeft de collectie in maart 1975 op het Groningse instituut in beslag genomen. En de Technische Recherche weet over het algemeen wel wat ze meeneemt. Helaas, de rechercheurs hebben ve rzuimd een gespecificeerde lijst op te stellen van de uit het BAI meegenomen artefacten. Drs. O. Harsema, drs. D. Stapert en de Technische Recherche konden tijdens de behandeling in ho ger beroep te Leeuwarden de president van het Hof geen uitsluitsel geven over de verdwenen stenen. De slordigheid waarmee conservator O. Harsema met aan hem toevertrouwde voorwerpen omgaat, strekt zich overigens uit tot nog een andere collectie prehistorische voorwerpen. Namelijk die van Hoogersmilde. Volgens het artikel van prof. Waterbolk en dr. van der Waals in Palaeohistoria XV, 1973, vond Vermaning ( winter 1966), na de opgraving door het Groningse Instituut nog eens negentien stenen, waarvan er dertien als prehistorische werktuigen door beide wetenschappers werden herkend. Van deze nagekomen vondsten, eigendom van het Asser museum, blijken er zeven spoorloos te zijn. Tijdens de behandeling in hoger beroep te Leeuwarden is komen vast te staan dat drs. Stapert alle nagekomen vondsten van Hoogersmilde vergeten heeft te bestuderen op authenticiteit. De totale collectie bedroeg 125 stenen.

65

Bovenstaande constateringen geven de volgende verklaring van drs. Stapert voor de rechtbank te Assen (februari 1977) een bijzondere betekenis: (...)Het verschijnsel aantasting door vorst is een algemeen verschijnsel. Het komt als verschijnsel op ongeveer 10 procent van het midden-paleolithisch materiaal uit o.a. Duitsland en Frankrijk voor. Op de stukken van Vermaning komt het in het geheel niet voor en dat gaat om honderden stenen. Dat is statistisch tamelijk significant. Of deze bewering een archeologisch alom erkende opvatting is laten we buiten beschouwing. Maar de ople ttende lezer zal intussen het minstens zo significante feit niet zijn ontgaan dat het aantal verdwenen dan wel ve rgeten stenen van de collecties Hijken en Hoogersmilde mr dan tien procent bedraagt.

66

Hoofdstuk VI: "VALSE VINDPLAATSEN" In het vorige hoofdstuk is de "wetenschappelijke onderbouwing" van de aanklacht, waarvoor de Asser rechtbank pas negen maanden na de arrestatie van Vermaning interesse toonde, uiteengezet. Nu komen hoofdstuksgewijs de vier beschuldigingen van drs. Stapert en prof. Waterbolk aan het adres van Vermaning aan de beurt. De eerste luidde: "het opgeven van valse vindplaatsen". Een nieuw tijdperk van wat verstaan wordt onder een wetenschappelijk bewijs lijkt te zijn ingeluid. De "zes-stenen-theorie" van drs. Stapert leidde onve rmijdelijk tot een herinterpretatie van allerlei gebeurtenissen, die zich een jaar of tien eerder tussen het Groningse Instituut en Tjerk Vermaning hadden afgespeeld. Als de stenen vals waren, konden de opgegeven vindplaatsen immers niet juist zijn. Op wetenschappelijke gronden wist prof. Waterbolk zich uit die periode (drs. Stapert zat toen nog op school) allerlei voorvallen voor de geest te halen, die hem achteraf als hoogst verdacht voorkwamen. Hij had het zich toendertijd, op het moment zelf, gewoon niet gerealiseerd. De vindplaatsopgaven va n Vermaning zouden niet deugen. In het Voorlopig Rapport van 10 maart 1975 staat dit onderdeel van de aanklacht telkens zo geformuleerd: Twijfel aan de juistheid, c.q. zekerheid van onjuistheid van de vindplaatsopgaven van Vermaning bestaat ten aanzien van etc. We hebben al gezien dat de openbare aanklager te Assen er geen moeite mee had, dat de beschuldiging niet gepaard ging met een afdoende bewijslast. Ook de Eindrapporten van zowel drs. Stapert als prof. Waterbolk, een jaar later, staan weliswaar bol van beweringen, maar

67

van sluitende bewijsvoering is geen sprake. Geen enkele tenlastelegging - maar dan ook geen enkele - brengt suspense handelingen van Vermaning aan het licht. In dat opzicht laat ook de uitspraak van het gerecht shof te Leeuwarden geen enkele speelruimte: (...) Dat het Hof evenmin bewezen acht, dat verdachte ten aanzien van de omstandigheden, waaronder de betrokken steen of stenen gevonden werden een verklaring heeft opgegeven, welke geheel dan wel gedeeltelijk strijdig was met de waarheid (pag. 4 van het Leeuwarder arrest). De betekenis van deze uitspraak kunnen eigenlijk alleen archeologen op zijn juiste waarde interpreteren. Want in de archeologie is een vindplaatsopgave niet zo maar iets. Prof. Waterbolk legt dat in zijn eigen rapport aan de rechter-commissaris ook omstandig uit: Onder vondstomstandigheden worden verstaan, zowel de verzamelde gegevens over plaats, diepte, aardlaag of bodemhorizon, grondverkleuringen etc. betreffende een archeologische vondst, als over de gebeurtenissen, die tot de ontdekking en de berging hebben geleid. (...) De archeoloog is daarbij - naast zijn eigen waarnemingen - ook aangewezen op de mededelingen van de vinder, aldus Waterbolk. De professor legt verder uit, dat als een voorwerp is ontdekt in nooit door mensen geroerde grond, de opgegeven vondstdiepte van belang is. Dit om vast te stellen, uit welke natuurlijke aardlaag de vondst afkomstig is, zodat de ouderdom langs geologische weg kan worden bepaald. Ongestoorde grond is een begrip om even bij stil te staan. Prof. Waterbolk holde in zijn uitleg aan de rechter-commissaris vlug over dit begrip heen. Ten onrechte. Ongestoorde grond is nou net de enige zekerheid, die er in de archeologie bestaat. De archeologen hebben er

68

zelfs een speciale naam voor bedacht: in situ. Als een voorwerp uit de Oude Steentijd tijdens opgravingswerk in een ongestoorde grondlaag wordt gevonden is dat ht bewijs, te doen te hebben met een authentieke vondst. Dit had prof. Waterbolk er even bij moeten vertellen. Jammer, dat hij dit niet gedaan heeft, want dan hadden we onderstaand citaat uit zijn uitleg aan de rechtercommissaris te Assen beter op zijn waarde kunnen schatten: (...)Het onderzoek naar de vondstomstandigheden (dient) om eventuele onduidelijkheden in het vondstbericht of de mededelingen van de getuigen zo mogelijk op te heffen. Geeft de vinder bij vergissing of met opzet onjuiste informatie (bijvoorbeeld om de "echte" vindplaats geheim te houden ), dan kan dit grote verwarring veroorzaken. Het is wellicht verklaarbaar, waarom prof. Waterbolk zo karig was met zijn uitleg over ongestoorde grond aan de rechter-commissaris. We raken hier een cruciaal punt in het proces Vermaning aan. We gaan eens na welke betekenis de hoogleraar zelf hecht aan het heiligste begrip in de archeologie: in situ.

69

HOOGERSMILDE Er ging een "oooh" door de archeologische wereld toen Tjerk Vermaning in 1965 in het Drentse Hoogersmilde twee belangwekkende vondsten deed. Het ging om twee gesloten groepsvondsten van stenen werktuigen, i de n prehistorie achtergelaten door mammoetjagers. Het Biologisch Archeologisch Instituut te Groningen werd ingeschakeld. De archeologen en technische staf gingen graven op de twee plaatsen waar Vermaning de werktuigen had gevonden. Op plaats A had Vermaning, in de door de ploeg ve rstoorde grond, een ondiepe kuil gegraven van ongeveer 2 x 3 meter, en had daar 39 werktuigen gevonden. Een paar dagen later werden er nog twee werktuigen bijgevonden door technici van het BAI. De ploeg was niet dieper gekomen dan 40 45 cm. Vermaning had ook niet dieper gezocht. In verband met het nog te verrichten wetenschappelijk onderzoek wilde hij niet in ongestoorde grond gaan graven. De BAI- medewerkers groeven op plaats A een kuil van 4 x 6 meter, met een diepte van ongeveer een meter. Zij onderzochten dus een groter gebied dan Vermaning had gedaan. Zij zochten ook in ongestoorde grond. Met succes, zoals we nog zullen zien. Op plaats B had Vermaning, eveneens uitsluitend in door de ploeg verstoorde grond, een kuil gegraven van ongeveer 1 x 2 meter. Daarbij vond hij 33 werktuigen. De BAI - groep groef hier een kuil van 6 x 8 meter, ook met een diepte van ongeveer een meter. Ook hier werden door de BAI - medewerkers stenen werktuigen gevonden in grond, die niet door Vermaning onderzocht was.

70

De bevindingen en conclusies van deze opgravingen zijn door prof. Waterbolk en dr. J. v. d. Waals opgetekend in het al meerdere keren aangehaalde tijdschrift Palaeohistoria, nummer XV, 1973. Merkwaardig: het 85 pagina's tellend, gedege n artikel, in het Engels geschreven en voorzien van vele tekeningen en foto's, maakte om een of andere duistere reden geen deel uit van de processtukken te Assen. Dit wetenschappelijk artikel laten we nog even met rust. We keren weer terug tot het proces. Prof. Waterbolk geeft in zijn rapportage aan de Asser rechter-commissaris zijn interpretatie over de vondstomstandigheden te Hoogersmilde, waarmee hij destijds zulke bemoeienissen had. Rapport prof. Waterbolk, pag. 9: De gang van zaken met betrekking tot de twee complexen van Hogersmilde is uitvoerig beschreven in de artikelen van Van der Waals en mij in de Nieuwe Drentse Volksalmanak en in Palaeohistoria. Ik beperk mij hier dan ook tot een samenvatting van de belangrijkste punten en een enkele aanvulling. De melding geschiedde op 22 januari 1965 door Mevr. Vermaning op het museum. Op 27 januari inspecteerden Bohmers en van der Waals de vondst en de vindplaats. Op 28 januari werd de vindplaats door de technici Meijer en Delger van het BAl ingemeten. Bij die gelegenheid vonden de medewerkers van het instituut zelf nog enkele stukken, waaronder een aanpassend fragment van hetzelfde "werktuig", waarvan Vermaning ook reeds een fragment gevonden had. Dit bevestigde toen o.i. de juistheid van de aangewezen vindplaats. Op 29 januari meldde Vermaning de ontdekking, op korte afstand van de vorige, van een tweede concentratie

71

(B), die op 1 februari werd vastgelegd door technicus Meijer. In beide gevallen vond Vermaning volgens zijn zeggen eerst enkele stukken aan de oppervlakte, waarna hij met een schop de diep geploegde bouwvoor ging doorzoeken en de rest vond. Bij concentratie A had hij de precieze vindplaats van de afzonderlijke stukken met stokjes vastgelegd. De eigenlijke opgraving op beide plaatsen werd in hoofdzaak vanwege de uitermate drassige terreingesteldheid - op de doorgraven vindplaats zakte men tot de knien in de natte leem weg - uitgesteld, en vond met toestemming van de eigenaar plaats van 20 september tot 15 oktober 1965. De leiding had van der Waals. Hij werd bijgestaan door de technici Meijer, Klaassens en Cool. Bij dit onderzoek werd de doorwoelde grond nogmaals doorzocht, hetgeen nog enkele stukken opleverde. Van centraal belang in de gehele kwestie is het feit, dat op beide plaatsen enkele stukken werden aangetroffen in niet door het ploegen of de graafactiviteiten van Vermaning geroerde grond. Vanzelfsprekend lijkt dit gegeven in strijd met de conclusie van Stapert, dat de stukken recente vervalsingen zijn. Op dit punt zal ik terugkomen in paragraaf 4.2. En hier is dan de beloofde toelichting van prof. Waterbolks rapport in paragraaf 4.2.: Dat de stukken van Hogersmilde vals zijn betekent niet, dat ze niet ter plaatse kunnen zijn gevonden door Vermaning. In feite geeft de ontdekkingsgeschiedenis, als beschreven in 3.2. op zichzelf ook achteraf weinig reden om aan de

72

juistheid van zijn mededeling over de vindplaats te twijfelen. Anders dan bij de collectie Hijken is hier geen wanverhouding tussen de aantallen en de soorten stukken, welke door Vermaning zouden zijn gevonden en die welke bij de veldverkenning en de opgraving voor den dag kwamen. Voor deze laatste (opgraving, f.v .) staat het echter vast, dat ze tevoren op de "vindplaats" moeten zijn gedeponeerd. Op zichzelf zou dat een eenvoudige zaak zijn. Het centrale punt is echter, dat bij de opgravingen door het BAl een aantal stukken met dezelfde kenmerken werden gevonden in grond, die destijds als niet recent vergraven werd beschouwd. Ik zie twee mogelijkheden tot verklaring. In de eerste plaats is het denkbaar, dat in januari 1965 in de doorweekte slappe lemige grond enkele stukken vuursteen door Vermaning, tijdens diens eerste graafactiviteiten naar beneden zijn getrapt, zonder dat de desbetreffende lemige laag zelf werd vermengd met losse grond. Bij het schoonschaven van de vlakken zouden deze dan uit de ongeroerde grond lijken te komen. Het feit dat de betreffende stukken blijkens de diepteopgaven bij het schaven meteen onder de kuil van Vermaning werden aangetroffen, zou een aanwijzing in deze richting kunnen zijn. Met deze verklaring is geheel in overeenstemming de waarneming van Van der Waals in sept/okt. 1965 bij het onderzoek, dat zich op de overgang van als kennelijk vergraven en als zeker vast beschouwde grond een zone van min of meer geroerde grond bevond, die het onmogelijk maakte de onderkant van de vergraving van Vermaning precies vast te stellen. Dit verschijnsel is des-

73

tijds reeds aangeduid als het gevolg van rondstappen in de doorweekte keileem (artikel Palaeohistoria, pag. 46). Bij het schaven van het profiel over de concentratie B werd een enkel stuk aangetroffen ver buiten de kuil van Vermaning en ver onder de ploegvoor. In dit geval is, gezien de valsheid der stukken, de enige mogelijkheid, dat iemand het stuk tijdens de opgraving in het profiel heeft gedrukt, waardoor, toen het profiel werd geschaafd, het stuk uit ongeroerde grond tevoorschijn leek te komen. Het is technisch gezien een eenvoudige zaak dergelijke situaties te creren; ze behoren in feite tot de afgezaagde grapjes op opgravingen. Het spreekt vanzelf, dat deze mogelijkheid ook aanwezig is bij de voorwerpen, die bij het schoonmaken van de vlakken werden gevonden. (onderstrepingen in deze citaten van f.v.) Uit deze twee lange citaten blijkt, dat zowel bij vindplaats A als bij vindplaats B door de BAI- medewerkers enkele stukken zijn gevonden in door ploegen of graven verstoorde grond, en eveneens enkele stukken in de grond, die niet door ploegen of graven geroerd is. Professor Waterbolk heeft het in deze schriftelijke toelichting aan de rechtbank te Assen steeds over " enkele stukken", "een enkel stuk", "een aantal stukken", maar noemt niet het precieze aantal. Kortom, hij wekt de indruk, dat het maar om een paar stukken gaat. En daarvan is door een grappenmaker tijdens de opgraving bij concentratie B, toen men al op de ongestoorde grond stond, in die grond gedrukt. Dat is toen niet gemerkt, maar tien jaar later moet men, gezien de valsheid van de stukken, wel tot die conclusie komen, vindt professor Waterbolk.

74

Dan zijn er nog een paar stukken, die in ongeroerde grond z aten, vlak onder de door Vermaning gegraven kuilen. Die zullen wel door Vermaning in de leemlaag zijn getrapt, zonder dat de leemlaag werd vermengd met de losse grond. Ook dat is toen niet gemerkt door de BAImedewerkers, zegt prof. Waterbolk. We zagen al dat deze hoogleraar in hetzelfde rapport aan de rechtbank schreef: Geeft de vinder bij vergissing of met opzet onjuiste informatie, dan kan dit grote verwarring wekken. Deze uitspraak indachtig gaan wij nu eens controleren aan de hand van het befaamde artikel in Palaeohistoria nr. XV, 1973, welk een betrouwbare informatie prof. Waterbolk de rechtbank in 1976 verstrekte. Bij voorbaat excuses aan de lezer. Het wordt even ingewikkeld. De aanhouder zal zien hoe prof. Waterbolk de rechter-commissaris te Assen zand in de ogen strooit. Op vindplaats A, zo schrijven prof. Waterbolk en dr. Van der Waals in hun Palaeohistoria-artikel ( pag. 52) werden in totaal 63 stenen werktuige n gevonden binnen de afgraving. Van dit aantal groef het BAl er zelf 22 stuks op, waarvan er 15 dieper lagen dan Vermaning had gegraven, in ongestoorde grond. Prof. Waterbolk noemt deze 15 stuks in zijn rapport aan de Asser rechtbank "enkele stukken". We gaan nu eens controleren op welke diepte deze 15 werktuigen gevonden werden. Volgens het Waterbolk-rapport van 1976 aan de rechtbank (pag. 19) lagen de stukken meteen onder de bodem van de kuil, die Vermaning had gegraven.

75

In het artikel in Palaeohistoria (pag. 51 en 52) geven prof. Waterbolk en dr. Van der Waals andere informatie. Daar staat te lezen, dat op vindplaats A de diepploeg niet dieper kwam dan 40 45 centimeter. Vermaning groef ook niet dieper, want " groeven van de diepploeg wade ren nog duidelijk zichtbaar". Verder lezen we daarin dat de 15 stenen werktuigen, gevonden door het BAl, in ongestoorde grond lagen op een diepte van 73 tot 80 centimeter. Dat is 30 40 centimeter dieper dan de bodem van de kuil, die Vermaning had gegraven. Nu vindplaats B. Op pag. 52 van het Palaeohistoria-artikel staat vermeld, dat naast de 33 door Vermaning gevonden stukken, het BAl er zelf bij de opgraving nog 16 vond. Twee van die 16 stenen werden, aldus dat wetenschappelijk artikel, buiten de kuil van Vermaning gevonden. In deze kuil zouden dus 33 (die van Vermaning) en 14 (die van het BAl) stukken gevonden zijn. Hier maken de wetenschappers in hun artikel een kleine vergissing, die blijkt uit hun eigen tekening van vindplaats B op pag. 48: niet twee, maar vier ( waarvan 3 "in situ") stukken zijn buiten de kuil gevonden. Op welke diepte de stenen werktuigen van vindplaats B lagen, is te zien op pag. 52 van Palaeohistoria. Daaruit blijkt dat er 11 artefacten gevo nden zijn op een diepte van 52 tot 61 centimeter, in ongestoorde grond. Dat is belangrijk dieper dan de diepploeg kwam. Drie van deze stenen lagen buiten de kuil van Vermaning. Van die drie lag er n vr buiten de kuil van Vermaning.

76

Prof. Waterbolk deelt in zijn rapport van 1976 aan de rechtercommissaris van Assen mee, dat op vindplaats B n stuk werd aangetroffen ver buiten de kuil van Vermaning en ver onder de ploegvoor. Op zich is dat geen leugen. Er wordt echter mee gesuggereerd, dat er maar n stuk buiten de kuil is gevonden en dat dit stuk ook het enige was, dat ver onder de ploegvoor is aangetroffen. De rechter van Assen kon niet weten, dat er 4 stukken zijn gevonden buiten de kuil van Vermaning en 11 onder de ploegvoor. Het tijdschrift Palaeohistoria maakte immers geen deel uit van de processtukken in Assen. En kennelijk heeft de rechter daar ook niet naar gevraagd. De door prof. Waterbolk in zijn rapport aan de rechtercommissaris vermelde "enkele stukken" die zijn aangetroffen in niet door het ploegen of de graaf-activiteiten van Vermaning geroerde grond zijn in werkelijkheid 26 stuks, n.l. 15 van vindplaats A en 11 van vindplaats B. Bij elkaar bijna een kwart van de totale vondst. (112 stuks) Is het geloofwaardig, dat iemand in totaal 26 stenen werktuigen diep in de grond kan stoppen zonder de grondlagen te verstoren? En dit, zonder dat de ervaren opgravers van het BAl dat merken? En hoeveel vertrouwen moet je hebben in een profe ssor, die voor de rechtbank over "enkele stukken" praat, wanneer het in werkelijkheid om 26 stuks gaat? Het is een bekend feit dat na een opgraving de vindplaats is opgehouden te bestaan. De bij de opgraving geconstateerde feiten over de ligging van de artefacten

77

kun je geen tweede keer meer constateren. Aan de kwaliteit van de opgravers dienen dus hoge eisen te worden gesteld. Wanneer voorwerpen met zekerheid in ongestoorde grond worden gevonden, biedt dit niet alleen de mogelijkheid om langs geologische weg de ouderdom vast te stellen, maar bevestigt het ook de authenticiteit van de voorwerpen. Dr. J. v. d. Waals, die de leiding van de opgraving te Hoogersmilde had, heeft het in zijn wetenschappelijk artikel in Palaeohistoria, dat hij samen met prof. Waterbolk schreef, over grond, die met zekerheid ongestoord was. (pag. 67/68: "artefacts, which we ourselves dug up from positively undisturbed position "). De theorie van drs. Stapert, zo bekende Van der Waals voor de rechtbank te Assen, had hem aan het twijfelen gebracht. Het komt er op neer dat de archeologen van het BAl door hen zelf vast gestelde feiten gaan ontkennen, omdat ze in strijd zijn met een door drs. Stapert ontwikkelde theorie. Een dergelijke opstelling leidt tot de volgende twijfelachtige redenering: de stenen zijn vals. De vindplaats kan dus niet juist zijn. En val me niet lastig met feiten, die het tegendeel bewijzen.

HIJKEN

78

Er zou nog worden teruggekomen op het "opzettelijk onjuiste gegevens verstrekken" over de vindplaats Hijken, hetgeen drs. Stapert "een zeker bewijs" van vervalsing opleverde. Het is de eerste vondst, die Vermaning niet direct aan het Biologisch Archeologisch Instituut heeft gemeld. Een knallende ruzie tussen Vermaning en het Gronings instituut was daarvan de reden. Al vermeld is, dat de vindplaats Hijken de bakermat van het wantrouwen van drs. Stapert was. Een theoretisch wantrouwen, dat niet met bewijzen kon worden gestaafd. Met name het feit, dat hij er zelf niets meer had gevonden, bleek hem voldoende zekerheid te verscha ffen een forse beschuldiging jegens de vinder te uiten: oplichting. We gaan nu stap voor stap na, hoe drs. Stapert zijn zekere bewijs van valsheid de Asser rechtbank voorspiegelde. Op 10 maart 1975 in zijn Voorlopig Rapport: Hijken is een valse vindplaats, omdat herhaald onderzoek onzerzijds negatief was. Op 18 maart 1975 blijkt zijn Voorlopig Rapport te zijn overgetikt. De passage over de vindplaats Hijken heeft een kleine uitbreiding ondergaan. De vindplaats is vals, omdat herhaald onderzoek onzerzijds op enkele afslagen na negatief was. (onderstreping f.v.) Hee, op enkele afslagen na? Dus net een negatief, maar een positief onderzoek? Nee, het bleef negatief. Hoezo? Drs. Stapert ontleende zijn volhardend wantrouwen vermoedelijk aan een passage uit het dagboek van drs. O. Harsema. In zijn Eindrapport van 1976 haalt drs. Stapert deze passage ten behoeve van de rechtbank aan. Harsema is conservator van het Provinciaal Museum van Drenthe te Assen. Hij verrichtte, als eerder gemeld, al

79

vr Stapert, een na-opgraving te Hijken in augustus 1968 en rapporteerde daarover als volgt: Met Vermaning daarop naar Hijken. Vermaning beschreef de vindplaats als een strook van ongeveer 10 x 5 m., aansluitend bij de ZW punt van onze sleuf in de lengterichting van het perceel ( ... ). Vermaning wees daarop in het Noordelijk talud van de sloot de plaats aan waar van Giffen een afslag had gevonden, in een lichtbruin zandig laagje. Vervolgens demonstreerde hij, dat aan onze kant van de sloot dit zandige laagje veel lichter van kleur was. Terwijl hij met zijn hand het talud schoonkrabde kwam de eerste afslag te voorschijn. Bij een impulsieve herhaling van de handeling voor mijn ogen de tweede. Deze laatste afslag werd weer in het vrijgekomen gat gedrukt. De eerste door mij in bewaring genomen. De bedoeling van dit dagboek-citaat, ten behoeve van de rechtbank is duidelijk: Vermaning goochelde daar stenen uit de grond. De heer Harsema had dat echter niet in de gaten. De procureur-generaal, mr. H. Addens, wilde tijdens de behandeling in hoger beroep in Leeuwarden (op 1 december 1978) over deze verdachte toestand wel iets meer weten, maar nu uit de mond van Harsema zelf. Proc.-gen.: U schrijft in uw dagboek van 1-8-68, dat Vermaning de eerste afslag vond, en met een impulsieve beweging de tweede opraapte. Wat was de reactie van Vermaning? . Harsema: Schoonvegen langs zijn broek. Meer kan ik er niet van zeggen. Proc.-gen.: Moet ik begrijpen, dat dat een beetje handig ging?.

80

Harsema: Dat is geen conclusie, die ik zou willen trekken. Nu is de kwestie, dat Harsema niet alleen een dagboek bijhield van de opgraving te Hijken. Nee, hij schreef ook, vooruitlopend op een gedetailleerd verslag (dat overigens nooit verschenen is ), alvast iets van zijn bevindingen in de Nieuwe Drentse Volksalmanak 1970 (pag. 107). (...)Vooruit lopend op een gedetailleerder verslag van dit onderzoek, tezamen met de analyse van de vondsten, kan hier worden meegedeeld, dat zich in het bestudeerde profiel nog enige afslagen in situ bevonden. De plaats van de vondsten in het bodemprofiel kon worden vastgesteld. Ook nu weer kon worden geprofiteerd van de inzichten van medewerkers van de Stichting voor Bodemkartering en de Geologische Dienst. Een geruststellende mededeling: bij het vinden van deze afslagen was Vermaning niet aanwezig. Het waren, om precies te zijn, zes afslagen. Het spreekt bijna voor zichzelf dat drs. Stapert dze passage uit de Drentse Volksalmanak de rechtbank van Assen onthield. De groepsvondsten v Hoogersmilde en Hijken waren an niet de enige stenen, waarvan "bewezen" was, dat het valse vindplaatsen betrof. Ook de losse vondsten van Vermaning, waaronder de Leemdijkbijl en de Blauwmeerbijl, hoorden, aldus drs. Stapert in dat rijtje. Hij vond de vindplaatsopgaven "vaag", "onduidelijk", "oncontroleerbaar", dus vals. Op de vaagheid en onduidelijkheid, waarmee Vermaning de vindplaatsen van zijn stenen gelocaliseerd zou hebben, valt heel wat af te dingen. Met een bijna pijnlij-

81

ke precisie gaf hij telkens op waar hij ze gevonden had. Zo vermeldt hij bijvoorbeeld over de Leemdijkbijl: (...) Op circa 1200 meter ten oosten van de Leembrug, in de Smildervaart, en wel op de oude Leemdijk (in vroeger jaren zo aangeduid) in een enorme vloer van stenen, die voor verharding op de onverharde oude Leemdijk waren aangebracht door de gezamenlijke landbouwers. Dat een dergelijke opgave niet controleerbaar is, ja, daar heeft drs. Stapert groot gelijk in. Maar dat geldt natuurlijk voor elke losse steenvondst, die wordt gedaan. Als iemand een steen opraapt, dan ligt hij er niet meer. Drs. Stapert en prof. Waterbolk beschikten natuurlijk over een zee van andersoortige "aanwijzingen c.q. bewijzen", die aantoonden, dat de opgaven van Vermaning zo verdacht als de pest waren? Nee, geen letter. Maar met een beetje vindingrijkheid is er wel achter te komen, wat drs. Stapert en prof. Waterbolk verstaan onder een echte bonafide losse vondst uit het Stenen Tijdperk. Want gode- zij-dank zijn er nog altijd die zes echte stenen van drs. Stapert, gevonden in Noord-Nederland. Die voldeden kennelijk wel aan de juiste vondstomschrijving. Hier enkele model- voorbeelden van vondstomschrijvingen, geciteerd uit het Eindrapport van drs. Stapert: Vuistbijl van Exloo: dit voorwerp werd in het najaar van 1965 gevonden door de heer J. A. de Jong te Heerenveen. De vindplaats ligt ruim een kilometer ten noorden van Exloo. Het stuk werd gevonden tussen een hoopje stenen langs de rand van een akker. Ter plaatse bevindt zich minder dan 1 m. dekzand met keileem. Nog een modelvoorbeeld van drs. Stapert:

82

Schaaf van Emmen. Over dit voorwerp bestaat bijzonder weinig documentatie. Volgens het inventarislijstje van de Oudheidkamer Twente (eigenaar) is het afkomstig van Emmen; het werd genventariseerd in 1971. En: Spits van de Havelterberg. Dezemousterinspits' op afslag met geprepareerd slagvlak, werd volgens zijn zeggen, gevonden op 18 juni 1970 door de heer J. Snijder (wonende te Ruinerwold), onderaan een helling van de Havelterberg. Of: Vuistbijl van Wijnjeterp. Deze vuistbijl werd door H. v.d. Vliet in 1939, op een ontginningsveld bij de Posen' te Wijnjeterp, tussen de bovenste leemspitten', gevonden op een 'leemwal', kort tevoren opgeworpen bij het graven van een nieuwe sloot. Met deze modelvoorbeelden van het opgeven van vindplaatsen in het achterhoofd blijft het raadselachtig wat er nu zo schortte aan de gegevens, die Vermaning over zijn vondsten verstrekte. De bewijsvoering van de twijfel, die in zekerheid omslaat, over Vermanings vindplaats te Ravenswoud, is een wetenschappelijk hoogstandje. Daar vond Vermaning onder meer ook materiaal uit de Jonge Steentijd. Op 10 maart 1975 (Voorlopig Rapport ) schreven Stapert en Waterbolk, dat die vindplaats nep was, omdat naonderzoek ter plaatse negatief was, op n dubieus stuk na, dat aan de oppervlakte werd gevonden. Maar hoe grondig was het in Ravenswoud door het Biologisch Archeologisch Instituut verrichte na-onderzoek? Wie kan ons daar beter over inlichten dan prof. Waterbolk zelf; in zijn rapport aan de rechtercommissaris d.d. 19 maart 1976 schrijft hij:

83

Minder begrijpelijk is de gang van zaken met betrekking tot het complex Ravenswoud-neolithicum' (jonge Steentijd). Er was op grond van het karakter en de samenstelling van de vondst alle reden voor achterdocht en ondanks de onduidelijkheden, die er bleven met betrekking tot de vondstomstandigheden, is geen nader onderzoek daarnaar ingesteld. Achteraf moet worden betreurd, dat op de aangegeven plaats geen opgraving is verricht, waardoor de bewering van Vermaning, dat hij een kuil had uitgespit, wellicht had kunnen worden geverifieerd. Wat het effect van dit onderzoek zou zijn geweest op het verdere verloop van de affaire, laat zich niet bevroeden. In 1975 schrijven de heren Waterbolk en Stapert dus, dat het na-onderzoek in Ravenswoud negatief was. Ze concluderen daaruit, dat Vermaning, ook in dit geval, bedrog pleegde met de vindplaatsopgave. Een jaar later ( 1976) schrijft dezelfde prof. Waterbolk, dat men gn na-onderzoek gedaan heeft. D dat jamat mer is en dat nu niet te zeggen is, wat het resultaat van zo'n na-onderzoek zou zijn geweest. Over de "wetenschappelijke" grond, waarop vaststond, dat de bij Eemster gevonden artefacten vals w aren, hebben we het al even gehad. Deze collectie is nooit onder ogen geweest van drs. Stapert. Een proeve van het gedisciplineerde denkwerk over deze stenen, verricht door de directeur van het Biologisch Archeologisch Instituut van de Groningse universiteit en zijn veelbelovende wetenschappelijk medewerker mag de lezer niet onthouden worden. (...)Twijfel aan de juistheid c.q. zekerheid van onjuistheid van de vindplaatsopgaven van Vermaning bestaat

84

ten aanzien van de artefactengroep 5 (Eemster), omdat de vindplaats voor iedereen strikt geheim wordt gehouden, zelfs nu enkele vrienden van Vermaning de organisatie van een voorgenomen financile hulpactie afhankelijk stellen van zijn medewerking in dezen. Zelfs vage persberichten en mededelingen van Vermaning omtrent de vindplaats vertonen onderlinge tegenstrijdigheden. De ingewreven lichtgekleurde leem, die bij alle stukken van deze groep voorkomt, is niet te verwachten bij vondsten van een regelmatig geploegde akker. ( Voorlopig Rapport, 10 maart 1975). Hier noteren prof. Waterbolk en drs. Stapert in n alinea dat: Vermaning een onjuiste vindplaats heeft opgegeven en dat Vermaning gn vindplaats heeft opgegeven.

85

Hoofdstuk VII: EEN KRAS VERHAAL De tweede beschuldiging van drs. Stapert en prof. Waterbolk: zij meenden op de door Vermaning ge vonden stene n werktuigen krassen ontdekt te hebben "die zonder veel moeite met een slijpmachine kunnen worden aangebracht". Achteraf bleek zelfs het Gerechtelijk Laboratorium niet in staat dergelijke krassen te imiteren. Het is een uiterst onwaarschijnlijk verhaal, dat drs. Stapert aanvoert over "afgeslepen ribben, krasjes en slijpsporen". Onwaarschijnlijk, omdat hij (als ook prof. Waterbolk en dr.J. v. d. Waals) zichzelf op een akelige manier tegenspreekt. De geschiedenis wordt door drs. Stapert en prof. Waterbolk op 10 maart 1975 als volgt geformuleerd: (...) Zekerheid van vervalsing bestaat ten aanzien van de "Oud-" en "Midden-paleolithische" voorwerpen, op grond van het bij vrijwel alle voorwerpen vooral op de ribben voorkomen van uniforme slijpsporen, die onmogelijk als natuurlijk ontstaan verklaard kunnen worden, maar zonder veel moeite met een slijpmachine kunnen worden aangebracht (zoals blijkt uit experimenten); hierop wijst ook het feit, dat plaatselijk de slijpkrassen op n en dezelfde rib verschillende richtingen hebben. ( Voorlopig Rapport '75, pag. 4). Dit is echt iets om te onthouden. Krassen en afrondingen op vuurstenen zijn een normaal verschijnsel. Deze kenmerken vallen in de archeologie onder de categorie oppervlakte-veranderingen, die de echtheid van een steen kunnen aanduiden. Het punt waar het hier om gaat is, dat drs. Stapert iets bijzonders aan de krassen op de stenen van Vermaning

86

geconstateerd heeft. Die krassen zijn "uniform" en ze kunnen zonder veel moeite met een slijpmachine worden aangebracht. Experimenten hebben dit, aldus drs. Stapert, aangetoond. De krassen op de stenen van Vermaning noemt Stapert daarom "slijpsporen". Hiermee wil hij zeggen, dat niet de natuur, maar mensenhanden (i.c. Verma ning), de krassen hebben veroorzaakt. Alvorens op die interessante experimenten van drs. Stapert in te gaan, eerst even iets anders. Waarom zou de gedachtenwereld van drs. Stapert volgend - Vermaning met een slijpschijf zijn stenen bewerkt hebben? Veel mensen denken, dat die slijpschijf gediend zou hebben om de stenen een bepaalde vorm te geven. Dat is niet zo. Werktuigen werden gemaakt door van een vuurstenen zwerfkei stukken af te slaan. Pas nadat het werktuig de gewenste vorm, door middel van dat afslaan gekregen had, zou bego nnen kunnen worden met het afslijpen van.de ribben. Waarom zou een vervalser zich zo uitsloven? Kortom: het motief van de dader. Drs. Stapert dacht er zo over: De afgeslepen ribben hadden waarschijnlijk tot doel, enige gelijkenis te creren met echte vondsten uit het Oud- of Middenpaleolithicum van elders, die vaak (b.v. als gevolg van rivieractie) enigszins afgeronde ribben en zijkanten vertonen. "Waarschijnlijk", schreef drs. Stapert. Helemaal zeker was hij niet. De hypothese is inderdaad niet sterk. Negen jaar voordat hij dit denkbeeld aan het papier toevertrouwde, wisten prof. Waterbolk en dr.J. v. d. Waals de geologische en archeologische kennis van Vermaning al op z'n waarde te schatten:

87

(...) Vermaning, op de hoogte met de bodemgesteldheid in het Noorden van ons land en de vormingsgeschiedenis daarvan, en bekend met de vondstomstandigheden van de vuistbijl van Wijnjeterp, begreep, dat die vuistbijl niet van elders (b.v. door een rivier) kon zijn aangevoerd, maar ongeveer ter plaatse gebruikt en achtergelaten moest zijn. (Museum-bulletin 1966, Prov. Mus. Drenthe, pag. 178). Vermaning zou dus met een slijpschijf "rivier"kenmerken op meer dan duizend stenen werktuigen g ecreerd hebben, waarvan hij zelf wist, dat die er niet op mochten zitten. Het door drs. Srapert bedachte motief klinkt derhalve niet erg waarschijnlijk. Het motief hangt dus in de lucht, maar het krasverhaal moet natuurlijk wel worden afgemaakt. De krasjesgeschiedenis kwam niet zo maar uit de lucht vallen. Prof. Waterbolk en dr.J. v. d. Waals hadden er in hun wetenschappelijk artikel van 1973 (Palaeohistoria ) de nodige aandacht aan besteed. Dat artikel ha ndelt, zoals al gemeld, over Hoogersmilde, waar Vermaning de eerste midden-paleolithische groepsvondst in Nederland deed. Citaat: Het blijkt, dat alle ribben tussen de afslagnegatieven, vooral op de hogere delen, afgerond zijn, en een combinatie hebben van glans en kleine krasjes. Op het eerste gezicht kan dit de indruk geven, dat de artefacten zijn behandeld met een zandstraal en in feite is hierdoor een zeker wantrouwen ontstaan met betrekking tot de echtheid van de artefacten. Maar hetzelfde verschijnsel is ook te zien op de artefacten, die wij zelf hebben opgegraven uit de grand, die met zekerheid ongestoord was en er kan weinig twijfel aan bestaan, dat het effect is

88

veroorzaakt door kryoturbatie in een zandig milieu, waaraan de artefacten waren blootgesteld. Twee jaar later komen prof. Waterbolk en dr.J. v.d. Waals terug op hun aanvankelijke verklaring op g ezag van hun leerling drs. Stapert. Het in de archeologie bekende verschijnsel kryoturbatie maakt plaats voor de slijpschijftheorie. Zoiets kan natuurlijk. Als nieuwe fe iten daartoe aanleiding geven, dan moet je wel. De w etenschap hangt van gesneuvelde theorien aan elkaar. Accoord, we gaan er nu dus vanuit, dat de slijpsporen zo zijn ontstaan. Dat was volgens het rapport van 10 maart 1975 trouwens door drs. Stapert met "experimenten" nog "bewezen" ook. Binnen twee jaar voltrekt zich echter een klein wo nder. Drs. Stapert wist kennelijk toch niet precies wat hij allemaal met zijn slijpschijf-theorie overhoop had gehaald en legt een opwindende verklaring af voor de rechtbank te Assen (febr.1977, proc. verb. pag. 55 en 76), over n van d vijf corpora delicti, die in juridische zin het belangrijkste waren wegens het niet verjaard zijn: de Blauwmeerbijl. Niet de krassen op de Blauwmeerbijl zijn het bewijs dat deze bijl vals is, maar het totaal ontbreken van oppervlakteveranderingen op die steen. (...) Dat de Blauwmeerbijl vals is, is naar mijn mening, omdat op die bijl geen enkele natuurlijke oppervlakteverandering zit. De aanwezigheid van krasjes is irrelevant. (onderstreping f.v .) Irrelevant, niet ter zake doende. Maar die krasjes op de Blauwmeerbijl waren in 1975 toch een zekerheid van vervalsing? Ja zeker. En die krasjes zijn natuurlijk niet irrelevant.

89

Want k volgens drs. Stapert vallen krasjes onder de categorie natuurlijke oppervlakteveranderingen. En een natuurlijke oppervlakteverandering is weer een bewijs van echtheid. De bewijstechniek van drs. Stapert is flexibel. Eerst noemt hij de "slijpsporen van Vermaning" een bewijs van valsheid. Later beweert hij, dat de "slijpsporen" c.q. krasjes, niets bewijzen. Dat de krasjes een bewijs van echtheid vo rmen, wordt daarmee verdoezeld. De rechtbank te Assen is met open ogen in deze "flexibele bewijsvoering" g elopen. Er ontbreekt echter nog n schakel in de bewijsvoering van drs. Stapert, Hoe zit het eigenlijk met dat uit experimenten verkregen bewijs, dat die slijpsporen zo gemakkelijk met een slijpschijf op stenen zijn aan te brengen. Heeft drs. Stapert daar misschien een voorbeeldje van? De rechtbank van Assen heeft daar niet naar gevraagd. Het hof te Leeuwarden ook niet. Niemand heeft dan ook een voorbeeld v drs. Stapert an kunnen aanscho uwen. Maar wat drs. Stapert niet is gelukt, zou altijd nog opgeva ngen kunnen zijn door het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk. Dit laboratorium heeft inderdaad geprobeerd de "slijpsporen van Vermaning" na te bootsen. Er kan direct bij vermeld worden dat ook dt experiment niet is gelukt. Tijdens de behandeling in hoger beroep voor het gerechtshof te Leeuwarden ( 1 december 1978 tussen 10.30-11.00 uur) ontspon zich een verhelderende discussie tussen de woordvoerder van het Gerechtelijk Lab., dr. E. R. Groeneveld, en de getuige-deskundige dcharge, A. Wouters:

90

Wouters: Bij mijn slijpproeven gebruikte ik een splinternieuwe korundschijf, niet een slijpsteen, die zo goed als nieuw was. Maar ik kreeg geen enkele kras op de steen, Dr. Groeneveld van het Gerecht. Lab.: Ik ben ook niet tevreden over onze slijpproeven. Ik ben het eens met de heer Wouters, dat je bij slijpen een meer rul oppervlak krijgt. Ik zeg niet, dat de betreffende stenen net zo geslepen zijn als wij gedaan hebben. Maar het interesseert mij eigenlijk niet, hoe ze precies zijn geslepen. Dat zijn twee allervriendelijkste opmerkingen van die mijnheer Groeneveld. Hij erkent, dat er geen krassen met de slijpschijf te maken zijn, die lijken op die van de Vermaning-stenen. Toen hem dat niet gelukt was interesseerde hem dat niet meer. Terwijl dat voor drs. Stapert toch zo'n makkie was. Tenminste in zijn rapportje van 10 maart 1975. Dat "de krassen van Vermaning" niet te imiteren waren, had dr. Groeneveld trouwens al ruim twee jaar eerder in zijn eindrapport schriftelijk vastgelegd: Hoewel er aanwijzingen zijn, heeft het onderzoek toch niet voldoende duidelijk gemaakt op welke zeer vaardige wijze de soms fraai gevormde stenen werden bewerkt i.c. hoe de steenafslagen precies teweeg werden gebracht en geslepen" (pag. 10 bij de Eindconclusie ). Blijft er nog n raadsel uit bovenstaande eindconclusie over: "Hoewel er aanwijzingen zijn" etc., dat ze geslepen zijn. Uit het rapport van dr. Groeneveld kan dat welgeteld n aanwijzing zijn. Dr. Groeneveld had op de Leemdijkbijl (ook n van de vijf juridisch niet verjaarde stenen) "bij zorgvuldig draaien" onder

91

het vergrootglas "op tal van plaatsen" "rode verkleuringen" ontdekt. De rode kleur was hoofdzakelijk te zien op ribben met de typische ronding, welke door slijpen leek te zijn veroorzaak . Oei, dus nu gaat het dan tch komen. Dr. Groeneveld vervolgt dit spannende relaas met: Bij slijpproeven met een ronde elektrisch aangedreven korund-slijpschijf, waarbij diverse soorten vuursteen werden aangeslepen, bleek, dat alleen bepaalde geelbruine vuursteen, rode of roodbruine verkleuringen te zien gaven bij aanslijpen. Drukt men dergelijke geelbruine vuursteen zacht tegen de schijf dan treedt er geen verandering van kleur op. Alleen bij sterkere druk, waarbij de vuursteen vonken gaat (dus op het slijpvlak zeer heet wordt) ontstaat de typische rode kleurverandering. De steen gaat ter plaatse als het ware bloeden. Dr. Groeneveld schrijft verderop: Gezien de rode slijpsporen ( ... ) moet hieruit voorlopig de konklusie worden getrokken, dat dit beeld past bij recent mechanisch slijpen. Kort samengevat: De Leemdijkbijl heeft rode strepen, het heetslijpen kan in sommige gevallen rode verkleuring geven, dus zullen de ribben van de bijl wel heet geslepen zijn, ergo: de bijl is vals. Zo'n samenvatting is zo opgeschreven, maar wie kan bevroeden hoeveel uren laboratorium- werk in deze proef hebben gezeten? Gelukkig, dat wij ons daarover geen zorgen hoeven maken. Maar een paar vraagjes bij deze ontdekking zijn wel op zijn plaats.

92

Op hoeveel stenen van Vermning heeft dr. Groeneveld deze slijpproef toegepast? Op geen n. Op hoeveel van de circa 1200 in het geding zijnde stenen van Vermaning zijn rode verkleuringen geconstateerd door dr. Groeneveld? Op twee (!) stenen. Zag dr. Groeneveld na het slijpen met de korundschijf, die hij met sterke druk op de vuursteen moest zetten om het gewenste effect te krijgen, enige gelijkenis met "de krasjes van Vermaning"? Nee. Van een gelijkenis was geen sprake: de korundschijf liet geen echte krasjes na en zal dat ook nooit doen ook. Wel een holte, een gat, met een rul oppervlak, dat op schuurpapier lijkt. Heeft dr. Groeneveld een verklaring kunnen vinden voor het feit, dat de rode kleurstrepen op de Leemdijkbijl zich ook op plaatsen vertoonden, waar - ls er geslepen zou zijn - onmogelijk geslepen kn worden? Nee, dat kon dr. Groeneveld ook niet. Korund is harder dan vuursteen. Bij het slijpen dringen kleine deeltjes korund in de vuurstenen, die aantoonbaar zijn. Heeft dr. Groeneveld deze uitgebroken korunddeeltjes op de stenen van Vermaning kunnen aantonen? Nee. Zou dr. Groeneveld op grond van bovenstaande vragen en vooral antwoorden een "voorlopige conclusie" kunnen trekken, dat de krassen op de Leemdijkbijl passen bij "recent mechanisch slijpen". Dit keer mag de lezer zelf het antwoord invullen. Van n vermoedelijke lezer is het antwoord al bekend: drs. Stapert. Deze schreef onverschrokken in het weekblad "Intermediair" van 14 september 1979, zo'n maand of negen n de vrijspraak van Vermaning in Leeuwarden:

93

(...)Het Gerechtelijk Laboratorium heeft bewezen, dat de afgeslepen vlakjes bij zeer grote hitte zijn ontstaan, zoals optredend bij machinaal slijpen. Drs. Stapert vergiste zich niet hoor. Want twee weken later schreef hij als nawoord onder een ingezonden brief op zijn Intermediair-artikel: In het rapport van het Gerechtelijk Laboratorium wordt overvloedig gedocumenteerd hoe experimenteel door slijping op een electrisch aangedreven korundschijf, deze rode verkleuringen werden verkregen op de stukken van Vermaning. Ze ontstaan bij zeer grote hitte. Drs. Stapert kletst - met excuses voor dit woord. Het Gerechtelijk Laboratorium heeft niet n steen van Vermaning met een elektrische slijpschijf aangeraakt. Zo zie je maar: zonder lef kom je nergens in deze w ereld. De lezer zal nu aanvoeren: Ja, maar we hebben het steeds gehad over een voorlopige conclusie van het Gerechtelijk Laboratorium. De definitieve conclusie moet dus nog komen. En die conclusie zal dan vast en zeker op een nog veel sterker bewijs stoelen dan het rode strepen verhaal. Het is jammer, die lezer zullen we moeten teleurstellen. Het verdere betoog van dr. Groeneveld over het fenomeen krasjes ontvouwt zich in de trant van twee wandelaars, die bij een boom stil staan en zich verbazen over het grillige verloop van de schors. Met andere woorden: een beschrijving van wat de onderzoeker ziet, zonder er een verklarend commentaar op te geven. Vandaar dat de slotconclusie van dr. G roeneveld op pagina 10 van zijn rapport een aantal genteresseerde mensen ook zo rauw op de maag is gevallen. Daarin staat doodleuk, zonder dat we ergens eerder de definitieve bewijzen hebben kunnen aantreffen: (...)

94

Gezien de opgesomde en getoonde oppervlaktebeelden van de stenen, de krassporen / slijpsporen en de statistische onwaarschijnlijkheden (steenkomposities) moeten het overgrote deel van de gestelde middenpaleolithische artefacten van de vondsten Hogersmilde (1965), Hijken (1967) en een aantal niet verjaarde stenen, waaronder de Leemdijkbijl en de Blauwmeerbijl als kunstmatig en recent bewerkt en derhalve als onecht worden beschouwd. Op wetenschappelijke gronden kan logischerwijze geen andere konklusie worden getrokken. Dr. Groene veld is iemand om in de picture te houden. Wat deze man op wetenschappelijke gronden heeft klaargemaakt, verdient aan de vergetelheid ontrukt te worden. Vandaar dat verderop aan hem en het Gerechtelijk Laboratorium nog een speciaal hoofdstuk wordt gewijd. Daarin zullen met name zijn sterke eigenschappen, statistiek en logica, aan de orde komen. Dr. Groeneveld is niet alleen een wonderlijke conc1usietrekker. Hij kan nog helder kijken ook. Hij schreef in zijn rapport, dat hij zeven "echte" door drs. Stapert erkende stenen eens goed bekeken had door een binoculaire loupe (pag. 6). Gn van deze stenen vertoonde het zo opvallende kenmerk als krasjes. Om precies te zijn waren dat: de vuis tbijl van Wijnjeterp, de vuistbijl van Exloo, de schaaf van Emmen, de spits van Ambt-Delden, de spits van Etten, de biface van Eerstel (dat moet zijn Eersel, f. v .) en de vuistbijl van Bakel. Dan is de verleiding groot om eens te kijken wat drs. Stapert aan krasjes op deze zeven stenen heeft gezien. Zie pag. 32 van zijn Eindrapport: Vuistbijl Wijnjeterp : krassen

95

Vuistbijl Exloo Schaaf Emmen Spits Ambt-Delden Spits Etten Biface Eersel Vuistbijl Bakel

: stuk leent zich niet voor waarneming betrokken kenmerk : krassen : krassen : geen krassen : krassen : stuk leent zich niet voor waarneming betrokken kenmerk

Wie de resultaten van de observaties van dr. Groeneveld en drs. Stapert met elkaar vergelijkt, zal met recht kunnen zeggen: twee zien meer dan n. Nog een opmerking over de samenstelling van het rijtje stenen dat dr. Groeneveld had bekeken, moet ons van het hart. Deze mijnheer van het Gerechtelijk Laboratorium heeft niet lle zeven echte Noordnederlandse midden-paleolithische stenen onder de binoculaire loupe gehad, maar slechts vier: die van Wijnjeterp, Exloo, Emmen en Ambt-Delden. In hoofdstuk over het Gerechtelijk Laboratorium zal nog een onthullende mededeling over het "vergelijkend onderzoek" van dit laboratorium worden gedaan. Ofschoon het hoognodig tijd wordt om eens op een ander onderwerp over t stappen, is het misschien toch e interessant te vermelden wat drie kopstukken van het Biologisch A rcheologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen in de loop der jaren zoal over het verschijnsel krasjes op de stenen van Vermaning te berde hebben gebracht. Hier volgt een schematische weergave met bronvermelding (onderstrepingen f.v.) :

96

De meest uitstekende delen van de werktuigen van Vermaning zijn het meest geslepen.
(Waterbolk/v.d. Waals, Palaeohistoria nr. XV, 1973,)

De meest uitstekende delen van de werktuigen van Vermaning hebben juist geen slijpsporen.
(Stapert in Assen: proces verbaal, juni 1977).

De krasjes komen vooral voor op de ribben.


(Rapport Stapert, 10/18-3-1975, pag. 4)

De krasjes komen vooral voor net buiten de ribben.


(Eindrapport Stapert 1976, pag. 38).

Vermaning wist dat in N.-Nederland gevonden werktuigen niet door rivieren konden zijn aangevoerd. (Waterbolk/ v.d. Waals, Museumbulletin, 1966,
pag. 178, Assen)

De krasjes dienden om de stenen te doen lijken op door een rivier getransporteerde en geslepen stenen werktuigen. (Eindrapport Stapert 1976, pag. 40). De ribben zijn op natuurlijke wijze afgeslepen door grondbewegingen.
(Waterbolk/ v.d.Waals , Palaeohistoria, XV, 1973, pag. 67.)

De ribben zijn kunstmatig afgeslepen met een slijpsteen.


(Eindrapport Stapert 1976, blz. 40 ; Stapert: proces verbaal Assen).

De ribben zijn afgerond .


(Waterbolk/ v.d. Waals , Palaeohistoria XV, 1973, pag. 67;

97

Eindrapport Waterbolk 1976, pag. 22; Tijdschrift Westerheem 1975, pag. 69).

De ribben zijn vlak geslepen tot facetjes.


(Eindrapport Stapert 1976 pag. 38; Stapert: proces verbaal Assen).

Op echte artefakten komen geen krassen voor


(Rapport Stapert 10/18-3-1975, pag. 4)

Op echte artefakten komen wel krassen voor. (Eindrapport


Stapert 1976, pag. 12).

De krassen vormen een zeker bewijs van valsheid van de steen.


(Rapport Stapert 10/18-3-1975, pag. 4)

De krassen vormen helemaal geen bewijs van valsheid.


(Eindrapport Stapert 76, pag. 41; Stapert: proces verbaal Assen.)

Zelfs de beste oogarts ter wereld zal hier geen helpende hand meer kunnen reiken.

98

Hoofdstuk VIII: TYPOLOGIE Beschuldiging nummer drie betrof de "typologie" oftewel de vormen van de door Vermaning gevonden stenen voorwerpen. Een - gezien het tijdstip van beschuldiging - opmerkelijke constatering, aangezien Vermaning al zo'n tien jaar de experts van het Biologisch Archeologisch Instituut van de Groningse universiteit met zijn steenvondsten verblijdde. De typologie van de vondsten van Vermaning: ook daar klopte aldus drs. Stapert en prof. Waterbolk nu werkelijk niets van. In hun Voorlopig Rapport van 1975 wonden beide daar geen doekjes om: zekerheid van vervalsing. En wel op grond van (...) De ongewone variatie in de typensamenstelling van de kollekties; met name de ongeloofwaardige verscheidenheid aan vuistbijlvormen in de groepen 1 (Hoogersmilde) en 3 ( Hijken ). Nou, Vermaning kan wel inpakken na deze wetenschappelijke constatering. Niet nodig. Een jaar later schreef drs. Stapert over precies dezelfde stenen werktuigen in zijn Eindrapport: Dat er typologisch iets vreemds met het materiaal is, kan echter nooit een essentieel onderdeel zijn van de bewijsvoering betreffende valsheid, aangezien onze kennis van de betreffende periode daarvoor nog lang niet kompleet genoeg is, zeker niet voor wat betreft NoordEuropa. Na de voorafgaande paragrafen, die het feitelijk bewijsmateriaal bevatten, zijn de opmerkingen, die hier volgen dan ook te beschouwen als nader illustratiemateriaal, en niet als dwingende argumenten. Dat is leuk meegenomen voor de verdachte. De enige conclusie uit deze twee citaten kan zijn, dat Stapert ons

99

in 1976 verzekert, dat zijn mededeling van 1975: "zekerheid van vervalsing op grond van typologie" niet waar was. Een ieder, die deze rapporten tot zijn beschikking heeft, kan deze interessante bewijsvoering eruit pikken. En zeg zelf: is hiervoor kennis van de archeologie n odig? De opmerkingen van drs. Stapert in zijn Eindrapport over de typologie mogen verder worden opgevat als "nader illustratiemateriaal". Van die uitnodiging wordt gaarne gebruik gemaakt. Die verscheidenheid in stenen voorwerpen en hun vormen zijn dan wel geen dwingend bewijs van valsheid, zo legde drs. Stapert de rechter uit, maar moet u dit eens zien. Drs. Stapert gaf in zijn Eindrapport de rechter een voorbeeld. Hij liet een tekening zien van een chte vuistbijl: die van Woltersdorf, gevonden in NoordDuitsland. Een rank uitziende bijl. En toen liet hij de rechter een tekening (lengte doorsnede) van een vuistbijl van Vermaning zien, gevonden te Hoogersmilde: een dikke en lompe. Je moest wel stekeblind zijn als je dt verschil niet zag. Dat was natuurlijk ook de bedoeling van drs. Stapert. Zegt Stapert tegen de rechter in Assen: "Die vuistbijlen van Vermaning zijn veel te dik ... als je ze vergelijkt met de Engelse (?) en Franse (?) vuistbijlen". De rechtbank in Assen vond het een fantastische ve rgelijking. Hier ziet u de tekeningen. (voorbeeld 1 + 2 )

100

Voorbeeld I Drs. Stapert toont de rechtbank te Assen dat de vuistbijlen van Vermaning veel te dik zijn ,,als men ze vergelijkt met Franse en Engelse bijlen" uit de pre-historie. Ter staving van deze stelling laat hij de rechtbank nota bene een Duitse bijl (die van Woltersdorf) zien en legt die naast vuistbijl nummer 47 van Hoogersmilde, gevonden door Vermaning (Illustratie uit: Rapport betreffende het onderzoek van vuurstenen werktuigen uit de collecties van T. Vermaning, A. M. Wouters.)

101

Voorbeeld 2 Hoe weinig eervol een dergelijke bewijs voering is blijkt uit het bovenstaande voorbeeld. Men neme dezelfde "valse" vuistbijl nummer 47 van Hoogersmilde en legge die naast de "echte" vuis tbijl van Wijnjeterp. Die van Wijnjeterp is even dik en lomp als vuistbijl nummer 47 van Hoogcrsmilde (Uit: Rapport betreffende het onderzoek van vuurstenen werk tuigen uit de collecties van T. Vermaning, A.M.Wouters).

102

Met deze bewijsvoering werkte drs. Stapert een aantal amateur-archeologen op hun lachspieren. De voorbeelden-truc van drs. Stapert is ook heel anders te illustreren. Men pakke dezelfde "valse, lompe en dikke" vuistbijl van Vermaning, gevonden te Hoogersmilde. Men legge die naast de door drs. Stapert als echt en authentiek ve rklaarde vuistbijl van Wijnjeterp. En zie, in dikheid en lompheid komt de echte vuis tbijl van Wijnjeterp overeen met die van Hoogersmilde. De verdediger van Vermaning, mr. Doornbos, wees de rechtbank te Assen op deze weinig steekhoudende "bewijsvoering". De rechtbank koos het zekere voor het onzekere en ging af op het verhaal van drs. Stapert. Puur voor de aardigheid willen we nu een paar voorbeelden laten zien, waarin drs. Stapert met even groot gemak had kunnen uitgaan van de stelling, dat de vondsten van Vermaning te "dun" waren. Daarvoor pak je gewoon de dunste steen van V ermaning en een dik tot echt verklaard stenen werktuig. Zie afbeeldingen. (Voorbeeld 3) Tot de in 1975, vanwege hun typologie vals verklaarde stukken van Vermaning behoorde ook de neolithische collectie van Ravenswoud. Als reden werd opgegeven: "Het bij deze collectie voorkomen van typen (zoals speerpunten), die overigens onbekend zijn uit de prehistorie van Nederland". Prof. Waterbolk had een jaar later een volstrekt ander oordeel over deze vondsten: "De speerpunten zijn zeer afwijkend van vorm en bewerkingstechniek. Voorwerpen van nog geheel

103

Voorbeeld 3 De bewijsmethode van drs. Stapert toepassend zou ook kunnen worden gesteld dat de vuistbijlen van Vermaning te dun en te elegant zijn Je zoekt hiervoor een knots van een "echte" vuistbijl uit, nog dikker dan die echte van Wijnjeterp. Bijvoorbeeld de vuistbijl, die prof Bosinski uit Keulen beschreef en afbeeldde: de vuistbijl van Salzgitter. Die leg je naast vuistbijl nummer 51 van Hoogersmilde U ziet: de vuistbijlen van Vermaning zijn veel "te dun en te elegant om voor echt te kunnen doorgaan" (Uit: Rapport betreffende het onderzoek van vuurstenen werktuigen uit de collecties van T. Vermaning, A. ,M. Wouters .)

104

onbekende vorm komen in de archeologie echter nog steeds voor de dag en mogen op zichzelf geen aanleiding zijn om ze af te wijzen. In dit geval moest het voordeel van de twijfel wel aan Vermaning gegeven worden". (Eindrapport Waterbolk 1976). Heel nobel van prof. Waterbolk, dat hij Vermaning ooit het voordeel van de twijfel gunde. Het ziet er naar uit dat hij en zijn leerling dat voordeel van de twijfel niet verdienen, wanneer ze vrijwel al hun zekerheden van vervalsing, die ze in 1975 naar voren brachten, een jaar later in bedekte termen op losse schroeven zetten. Drs. Stapert maakte het met de collectie Ravenswoud (neolithisch) nog een beetje bonter. Met deze collectie gunde hij in 1975 Vermaning niet het voordeel van de twijfel: lles was vals. Maar in zijn Eindrapport van 1976 schrijft hij zonder blikken of blozen de rechtercommissaris te Assen: Aangezien er in maart 1975 niet genoeg tijd was om alle bijlen van deze collectie door het binoculair te fotograferen, is het niet mogelijk een lijst te geven van de stukken, die vals zijn. Daarom kan slechts gesteld worden, dat van deze collectie een deel van de geslepen bijlen en beitels en alle speerpunten vals zijn. Een verbijsterende vorm van eerlijkheid. De rechtbank te Assen had er kennelijk geen enkele moeite mee. Ter afronding van het hoofdstuk "afwijkende bewerking" en "typologie" een aantal voorbeelden van bekwame nonsens, waarmee de deskundigen zichzelf onder het toeziend oog van de rechters - aan de schandpaal nagelden. In het tijdschrift "Natuur en Techniek" (1974, III, blz. 154), putte drs. Stapert zich nog uit in loftuitingen aangaande de techniek en typologie van Vermanings vondsten in Drenthe.

105

Hij haalde er zelfs de Franse professor Bordes (ja, die van de "twijfels") bij om zijn bevindingen kracht bij te zetten: De door Bordes en anderen beschreven technieken blijken heel redelijk in overeenstemming te zijn met wat aan de door ons gereconstrueerde knollen van Hijken kan worden waargenomen. In zijn enthousiasme wijdt drs. Stapert vervolgens uit over een vuursteenklomp, waaruit een vuistbijl is geslagen. Het gaat over een door Vermaning in Hijken gevonden serie aan elkaar passende stenen: De afslagen liggen netjes in systematische rijen op de vuistbijl; dit wijst erop, dat de vervaardiging op een regelmatige manier werd uitgevoerd.(...) Het bovenstaande levert al met al een fraaie bevestiging op van de experimenteel verkregen inzichten van Bordes en anderen. Aldus drs. Stapert in 1974 over Vermanings vondsten te Hijken, vuistbijlcompositie I. Nu laten we de Keulse professor Bosinski, getuigedeskundige charge in het proces Vermaning, over exact dezelfde vuistbij1compositie uit Hijken aan het woord: Het betreft meestal tamelijk grote, soms dikke afslagen die slechts weinig gelijkenis vertonen met de platte scherven, zoals bij de vervaardiging van paleolithische vuistbijlen ontstonden.(...) De grove, nauwelijks met de fabricage van paleolithische vuistbijlen te vergelijken bewerkingstechniek sluiten uit dat hier sprake is van een paleolithisch artefact. De opvattingen van de hoogleraar Bosinski en drs. Stapert lopen op zijn zachtst gezegd niet congruent. Nog een voorbeeld van drs. Stapert uit 1975, waarmee hij een zeker bewijs van valsheid in handen meent te hebben: steencompositie II uit Hijken. In 1974 gaat

106

hij in het genoemde tijdschrift Natuur en Techniek nog uitvoerig in op deze steen-compositie, die uit vuursteen "van superieure kwaliteit" werd gemaakt. Aan de hand van illustraties legt drs. Stapert uit, welke techniek bij het vervaardigen van die stenen werktuigen werd toegepast, de zogenaamde "Levalloistechniek". Nu weer prof. Bosinski, drie jaar later over dezelfde stenen: Het blok vuursteen werd kapotgeslagen, zonder dat er een duidelijke lijn in zat. De kern doet morfologisch denken aan een Levalloiskern, maar de afslagen, die met een harde direkte slag van de kern afgehaald werden, laten zien dat hier niet sprake is van Levalloistechniek, maar van een op grove wijze opdelen van een stuk vuursteen.

107

Hoofdstuk IX: DE KLAP OP DE VUURSTEEN De vierde en laatste aanklacht: de stenen van Vermaning zijn "ingesmeerd met natuurlijke glanspatina suggererende uniforme vettige glans". De oplossing van de mysterie bleek eenvoudiger dan drs. Stapert en prof. Waterbolk in hun stoutste dromen konden vermoeden. De "afwasbare glans" op de stenen van Vermaning is al even aan de orde geweest. Het is een van de beschuld igingen geweest, die de buitenstaanders het meest tot de verbeelding heeft gesproken. Drs. Stapert meende hie rmee een zeer sterke troef in handen te hebben toen hij op 10 maart 1975 in zijn Voorlopig Rapport schreef: Zekerheid van vervalsing bestaat op grond van het bij vrijwel alle voorwerpen voorkomen van een natuurlijke glanspatina suggererende uniforme vettige glans, die evenwel gemakkelijk verwijderbaar blijkt te zijn. Indien deze glans natuurlijk zou zijn, zou deze bestaan uit silica, en dus onmogelijk verwijderbaar zijn: voorts zou deze glans (indien natuurlijk ontstaan) het gehele oppervlak moeten bedekken, hetgeen niet steeds het geval is: op sommige stukken ontbreekt deze glans in enkele diepe en dus moeilijk bereikbare uithollingen van het oppervlak. Voor de rechtbank te Assen verklaarde drs. Stapert in februari 1977 ondubbelzinnig: Alles wat ik ooit uit het paleolithicum gezien heb heeft patina. Ik heb een paar maanden bij prof. Bosinski (in Keulen f.v .) gewerkt. In die tijd heb ik allerlei collecties uit musea in de buurt bekeken. De bedoeling van drs. Stapert is duidelijk met deze ve rklaring voor de rechtbank te Assen: Vermaning heeft

108

glanspatina op zijn stenen willen suggereren door ze met een of ander glansmiddel te bewerken. We zijn er inmiddels achter, dat Staperts verklaring voor de rechtbank te Assen op grootspraak berustte. In het weekblad Intermediair van 14 september 1979 heeft hij negen maanden na Vermanings vrijspraak toegegeven, dat er in het buitenland wel degelijk ongepatineerde werktuigen uit de Oude Steentijd bestaan. Maar in februari 1977, ten overstaan van de Asser rechtbank, legde drs. Stapert nog geduldig uit dat "alle midden-paleolithische vondsten uit Frankrijk, Duitsland en Engeland gepatineerd waren". De glanspatina op de stenen van Vermaning is een met zeep afwasbaar glansmiddel, aldus Stapert, ergo Vermaning heeft de kluit belazerd. Een sluitende redenering lijkt dat. U moet zich nu even goed aan uw stoel vasthouden, anders valt u er af. U herinnert zich nog wel die "zes echte stenen" uit de theorie van drs. Stapert: de enige authentieke midden-paleolieten, gevonden in Noord-Nederland. Vraag aan de lezer: hebben deze stenen glanspatina? De lezer zal onmiddellijk antwoorden: Ja, natuurlijk! Helaas, de raaskallerij van drs. Stapert in het proces Vermaning bereikte hier een absoluut hoogtepunt. Uit de tabel op pagina 32 van zijn eindrapport blijkt zonneklaar, dat niet n van zijn zes troetelstenen glanspatina bezit. Verbluffend niet waar? Deze constatering leidt tot de volgende fascinerende conclusie: 1. Alle chte midden-paleolithische vondsten uit Noord- Nederland hebben gn glanspatina; 2. de vondsten van Vermaning hebben ook gn glanspatina;

109

3. dus zijn de vondsten van Vermaning vals. Een knappe rechtbank in Assen, die dat nog kon volgen. Maar we gaan onverdroten voort met onze speurtocht naar de onderste steen. Hebben de stenen van Vermaning nu wel of geen glanspatina? Dat zoeken we op. Prof. Waterbolk en dr.J. v. d. Waals hebben een meer dan tachtig pagina's wetenschappelijk artikel aan de Hoogersmilde- vondst van Vermaning gewijd. Dat staat in het tijdschrift, al meerdere malen aangehaald, Palaeohistoria XV,1973. Wat schrijven zij daar over de patina op Vermanings vondsten: (...)Geen van de werktuigen is meer dan licht gepatineerd. Zware patina komt alleen voor op oude natuurlijke breukvlakken. Hoge glans tengevolge van windpolijsting komt voor op een paar artefakten, maar weer enkel op oudere breukvlakken van natuurlijke oorsprong (uit het Engels vertaald). Hieruit mag worden afgeleid, dat er werktuigen bij zijn, waarvan het oppervlak licht gepatineerd is. En dat prof. Waterbolk en dr. v.d. Waals dat al lang voor de beschuldiging wisten. Ho, ho, we vergeten de ontdekking, in 1974 (of 1975?) van drs. Stapert. Die lichte patinering, geconstateerd door prof. Waterbolk en dr. v. d. Waals, zou "a fwasbaar" zijn. Ja, ja, dat zu het geval zijn geweest, als dr. G. Boom van het Laboratorium voor Fysische Metaalkunde van de rijksuniversiteit Groningen, niet tot een andere conclusie gekomen was. We hebben immers al uitvoerig beschreven, dat op het moment, 11 maart 1975, dat drs. Stapert zijn ontdekking van de "afwasbare glans" aan het college van gedeputeerde staten van Drenthe toevertrouwde, dr. Boom

110

nog nauwelijks aan zijn onderzoek begonnen was. Van een kunstmatig poetsmiddel bleek, aldus Boom, in zijn rapport van 10 april 1975 geen sprake. Patina bleef gewoon patina. Als er al iets af te wassen viel dan was dat huidvet. Dr. G. Boom schreef in zijn toelichting: (...) Op eigenlijk alle ongewassen voorwerpen, stenen of een gebruiksvoorwerp zoals een pen, worden steeds dezelfde elementen gevonden. Deze elementen worden ook op de menselijke huid aangetroffen. Het lijkt derhalve waarschijnlijk, dat de elementen afkomstig zijn van de handen van degenen, die de voorwerpen hebben vastgehouden . 10 maart 1975: drs. Stapert beschuldigt Vermaning van het op zijn stenen smeren van een "kunstmatige glans", die patina moet suggereren; 14 april 1975: dr. Boom ontzenuwt deze fabel: hoe redde drs. Stapert zich in zijn Eindrapport van 1976 eigenlijk uit deze benarde situatie? Aldus: Hij zwakte zijn aanvankelijk harde wetenschappelijk bewijs van vervalsing in verband met die "k unstmatige glans" af. Hij doet het in 1976 ineens voorkomen dat niet de "kunstmatige glans" het bewijs van valsheid is, maar het ontbreken van glans na het schoonmaken van de stenen. Dat blijkt tenminste uit wat hij in zijn Eindonderzoek van 1976 schrijft na er even over nagedacht te hebben: (...) Alvorens nader in te gaan op deze "glans", moet het volgende worden gesteld. Het feit, dat de glans verdwijnt door wassen met water en zeep, is afdoende voor de stelling, dat er dus geen glanspatina aanwezig is op de stukken van Vermaning. De materie, die de glans

111

veroorzaakt, is dan verder eigenlijk nauwelijks meer interessant . Leuk h, drs. Stapert vindt die materie niet meer "interessant" als bewijs van vervalsing, nadat door dr. Boom, die hij notabene zelf ingeschakeld heeft, aangetoond is, dat die materie huidvet is. Maar drs. Stapert laat zich hierdoor niet uit het veld slaan. In zijn conclusie van datzelfde Eindrapport (pag. 51) handhaaft hij ijskoud de afwasbare glans als bewijs van vervalsing. Drs. Stapert heeft kennelijk veel vertrouwen in de domheid van de lezers van zijn rapport, schreef getuigedeskundige dcharge Beersma in zijn rapport. We roeien verder met de riemen die we van drs. Stapert hebben gekregen: Het feit dat de glans verdwijnt door wassen met water en zeep, is afdoende voor de stelling, dat er dus geen glanspatina aanwezig is op de stukken van Vermaning. Het ontbreken van die glanspatina is, zoals we gezien hebben, geen ramp, al suggereerde drs. Stapert het t e genovergestelde. Immers, zijn zes troetel-stenen, de Noordnederlandse enige chte midden-paleolieten,. hebben k geen glanspatina. De meest logische vraag van de rechter in Assen zou geweest zijn; "Mijnheer Stapert, hoe zit het dan met uw eigen zes echte Noordnederlandse verge lijkingsstuk ken? Ik zie in uw rapport, dat hier voor mij ligt, dat uw stukken ook geen glanspatina bezitten? Legt u dat eens uit mijnheer Stapert?" De rechtbank te Assen geeuwde en sliep verder. Officier van justitie, Mr. C. J. van Epenhuysen ve rklaarde zelfs in zijn requisitoir het betoog van drs. Stapert en zijn mede-deskundigen uitstekend begrepen te hebben.

112

Van de bovenstaande argumenten, ingebracht door de verdedigers van Vermaning, begreep de heer officier naar eigen zeggen geen snars. Een ongepatineerd vuurstenen werktuig uit het midden-paleolithicum, dat mag inmiddels wel duidelijk zijn, kan geen reden zijn om de vinder ervan strafrechtelijk te vervolgen. Hebben prof. Waterbolk en dr. J. v. d. Waals nu werkelijk een strontje in hun oog gehad toen zij aanvankelijk constateerden en opschreven dat Vermanings vondsten te Hoogersmilde licht gepatineerd waren? Een interessante vraag van de aanhouder. Wat wilde drs. Stapert nu eigenlijk met zijn "glanspatina", die vervalst zou zijn. Om te begrijpen welke kant hij met die beschuldiging uit wilde is enige uitleg van het begrip "glanspatina" onontbeerlijk. In een eerder stadium van dit boek is daartoe al een poging ondernomen, maar een tweede keer kan geen kwaad. Als van een vuurstenen zwerfkei, waarvan de buitenkant glimt vanwege de patina, een stuk wordt afgeslagen, is het dan ontstane verse breukvlak mat. Drs. Stapert schrijft over de "suikerachtige matheid" van vers gespleten vuursteen. De Neanderthaler gebruikte zo'n 50.000 jaar geleden die zwerfkeien om er werktuigen van te maken. Hij sloeg die dingen op heel vaardige wijze aan diggelen. Hij hield versgespleten vuurstenen brokken in zijn hand. Overeenkomstig het gezegde: "in het veen kijkt men niet op een turfje" liet de Neanderthaler zijn zelfgemaakte werktuigen meestal achter waar hij ze gemaakt en gebruikt had. Ze zouden wel gek zijn om met die werktuigen te gaan sjouwen in een gebied waar het stierf (en nog steeds sterft) van de zwerfkeien. Het mag dan ook geen verbazing wekken, dat in deze eeuw duizenden van die stenen werktuigen terug-

113

gevonden zijn. Ze zijn herkenbaar aan bepaalde productie-technieken en vormen, die de archeologen met elkaar hebben vastgesteld. Wie vandaag aan de dag zo'n stenen werktuig vindt, treft dat werktuig meestal niet aan in dezelfde staat als de Neanderthaler het 50.000 jaar geleden heeft achtergelaten: namelijk met een vers uitziend, onveranderd oppervlak. De kans is groot, dat het voorwerp aan allerlei chemische processen en bewegingen in de bodem (opdooi na bevriezing) heeft bloot gestaan. Er kan zich bijvoorbeeld door bewegend grondwater een laagje kiezel (silica) op het verse vuursteenoppervlak hebben afgezet. Dat kiezellaagje kan zo dun zijn als een film, het kan ook veel dikker zijn. Dat hangt van talloze factoren ter plaatse af. Dat kiezellaagje noemt men glanspatina. Dergelijke glans is niet af te wassen. De mate van de glans wordt bepaald door de dikte en de aard van de patina: er kan een lichte glans of een diepe glans ontstaan. Glanspatina bewijst in alle gevallen de ouderdom van een steen. We hebben gezien, dat het geen wet van Meden en Perzen is dat een werktuig uit de Oude Steentijd voorzien moet zijn van een laagje silicaglans oftewel glanspatina. Kalkhoudende grond bijvoorbeeld bemoeilijkt het proces van kiezelafzetting op vuursteen. Het zijn uiterst ingewikkelde chemische processen, die zich in de bodem afspelen, waarmee de wetenschap telkens opnieuw geconfronteerd wordt zonder er steeds sluitende conclusies aan te kunnen verbinden, Voorbeelden van ongepatineerde werktuigen uit de Steentijd zijn er te over. We verwijzen daarvoor nogmaals naar het instituut van dr. G. Bosinski te Keulen.

114

We pakken de draad weer op. Drs. Stapert beweert: die stenen van Vermaning bestaan uit vers gespleten vuursteen. Dat splijten heeft Vermaning zelf heel kort geleden gedaan. Het is onmogelijk dat zijn stenen 50.000 jaar in de grond hebben gelegen. Om ze een beetje oud te doen lijken heeft hij ze met een glansmiddeltje bewerkt en met een slijpschijf. Van Staperts beweringen over "glansmiddelen" en "slijpschijf is nul komma nul overeind gebleven. De beweringen berusten op een abominabel leuterverhaal, aan elkaar gebonden met "bewijzen" die later niet meer "interessant" zijn of ineens "irrelevant" verklaard worden. Wat is er na dit alles dan op tegen om heel ondeugend. en eigenwijs eens te stellen - net als prof. Waterbolk, drs. Stapert, dr. v.d. Waals, het Gerechtelijk Laboratorium ooit gedaan hebben - dat de stenen van Vermaning wl glanspatina hebben? Niets toch? De moeilijkheid is: je kunt wel wat beweren, maar hoe toon je aan dat wat je beweert, juist is? Als er blijkbaar misverstanden kunnen bestaan over het feit of een vuurstenen werktuig al dan niet glanspatina bezit, is er dan geen objectieve methode denkbaar om dat vast te stellen? Zeker, die is er. Een hele simpele nog wel. In een seconde is vast te stellen of men met een gepatineerde of een ongepatineerde steen te maken heeft. Hier komt hij: A. Men neme een versgespleten vuursteen. Het oppervlak van dat ding ziet er, om de woorden van drs. Stapert maar eens te gebruiken suikerachtig mat uit. Sla van deze steen n maar eens een stuk af. Het g resultaat is: het nieuw ontstane breukvlak verschilt in aanblik geen sikkepit van de rest van het oppervlak

115

van de steen. Ook het nieuwe breukvlak is suikerachtig mat. B. Men neme een gepatineerde vuursteen, waarvan de n (terecht) beweert dat- ie glanspatina heeft en waarvan de ander zegt: kletskoek, die is ongepatineerd. Glanspatina is - we herhalen maar even - een glanslaagje (silica), dat zich heeft afgezet op het oppervlak van de vuursteen. Dat dunne laagje is te beschadigen door simpelweg een stuk van de gepatineerde steen af te slaan. Het nieuwe breukvlak zal geen patina te zien geven: de patina is er immers afgeslagen. Het nieuwe breukvlak zal er suikerachtig mat uitzien, oftewel vers gespleten. Het nieuwe breukvlak zal duidelijk verschillen met de rest van het gepatineerde oppervlak. Dat is met het blote oog waarneembaar. De beschreven methode heet in de archeologie "analyse d'caillement" oftewel: de afsplinteringsmethode. De lezer zal zich wellicht herinneren dat dr. G. Boom in opdracht van drs. Stapert honderden foto's met een elektronenmicroscoop heeft gemaakt van stenen, ge vonden door Vermaning. Wat zo raar is: gn van deze foto's is ooit onder de ogen van een rechter geweest. De rechtbank heeft er ook niet om gevraagd. Misschien wel omdat drs. Stapert tijdens het proces in februari 1977 in Assen had weten te vertellen dat de bijdrage van dr. Boom "gering" was. Dat kunnen wij heel goed begrijpen nu wij een serie foto's in handen hebben, die ook door middel van zo'n elektronenmicroscoop zijn gemaakt. De foto's zijn dit keer gemaakt in opdracht van de verdediging van Vermaning en
(Fysische Metaalkunde, Universiteit Groningen)

116

die had allesbehalve redenen om er geheimzinnig mee te doen. Glanspatina is namelijk te fotograferen. Beide hier afgedrukte foto's tonen een afsplintering op een steen uit de collectie Eemster. Het bovenste deel van de foto's laat de glanspatina zien. Het onderste deel het verse oppervlak na de afsplintering. De breuklijn loopt van links onder naar rechts boven (?--------? ? ------? ). Foto 1 is een vergroting van 200 maal, foto 2 : 1500 maal. De verticale witte strepen, links op elke foto, zijn de maatstrepen. Het is duidelijk te zien dat glanspatina een egalisatieproces is: oplossen en weer invullen van siliciumdioxyde. Deze S.E.M.- foto's tonen zwart op wit het ve rschil aan tussen een gepatineerd oppervlak en een vers geslagen oppervlak. Het Gerechtelijk Laboratorium van het ministerie van Justitie vond het niet nodig een dergelijke oppervlakanalyse uit te voeren. Dat was te "tijdrovend", schreef het laboratorium in zijn rapport aan de rechtbank te Assen. Beide hier afgedrukte fo to's zijn binnen drie uur g emaakt. Degene, die deze afsplinteringsmethode in Nederland introduceerde was Ad Wouters uit Le nt, naast Piet Beersma sleutelfiguur in de verdediging van Vermaning. Dat leerde hij al meer dan 25 jaar geleden van

117

1. S.E.M.-foto 200 x vergroot Een afsplintering van een vals verklaarde steen uit de collectie Eemster Het gedeelte boven de diagonale breuklijn verschilt duidelijk van dat eronder. Het gedeelte boven de breuklijn toont het oude oppervlak waarop zich patina heeft gevormd. Het gedeelte onder de diagonale lijn laat het verse breukvlak zien.

de befaamde Franse archeoloog prof. Abb Breuil. Wouters paste zijn proeven in 1977 toe op enige door drs. Stapert vals verklaarde Vermaning-stenen. De afsplinteringen gaven een duidelijk verschil te zien tussen oud en vers oppervlak Wouters stelde een rapport samen over zijn bevindingen. Hij liet dit rapport

118

aan de processtukken van de rechtbank in Assen hechten.

2. S.E.M.-foto 1500 x vergroot Dezelfde afsplintering maar nu 1500 x vergroot (Illustraties uit: Archeologische Berichten no.5, 1979, Uitg. St. Rapportage Doetichem)

In juni 1977 had daar de tweede rechtzitting plaats. Wouters had zijn bewijsstukken meegenomen, inclusief een binoculaire microscoop. Of mijnheer de rechter, mr. Fliek, en mijnheer de officier van justitie, mr. C. van

119

Epenhuijsen even door zijn microscoop wilden kijken om over het verschil te oordelen. Nou, dat vonden zowel de rechter als de openbare aanklager maar een griezelige zaak: door een microscoop kijken!' Nee, nee, mijnheer Wouters, wij zijn niet deskundig, zo excuseerde de rechtbank zich. Rechter Fliek bracht nog de beleefdheid op om de getuige-deskundige, prof. Gerhard Bosinski uit Keulen, te verzoeken een blik door de microscoop te werpen. En wat vreemd nu, deze professor weigerde aan dat verzoek van de rechter te voldoen. Het aandringen van Wouters ten spijt. Deze weigerachtigheid greep Wouters zo aan, dat hij kort na dit incident volledig overstuur de Asser rechtzaal verliet. Hij kon de vele voorbeelden, zijn proeven en zijn microscoop weer inpakken en meenemen naar Lent. Deze onbegrijpelijke passieve opstelling van de Asser rechtbank leverde niettemin een lichtpuntje op. De g etuige-deskundige prof. Bosinski had zich tijdens de ondervraging in Assen naar aanleiding van Wouters' betoog laten ontvallen: Als van een steen een stukje wordt afgeslagen en als die plaats doffer blijft dan de omgeving die glanst, dan is er verschil in ouderdom. In Assen is de rechtbank de betekenis van deze uitlating, die overigens wel in het proces verbaal van de zitting terecht is gekomen, volledig ontgaan. Zoniet het gerechtshof te Leeuwarden, anderhalf jaar later (nove mber-december 1978 ). Dat hof wilde dat kunstje wel eens afkijken.

120

Daarvoor moeten we terug naar die gedenkwaardige namiddag van 30 november 1978. Plaats van handeling: de grote rechtzaal van het gerechtshof te Leeuwarden. Achter het verdachtenbankje stond een tafel. Daarop lagen de corpora delicti uitgestald. Tijdens de pauze wees een belangstellend archeoloog onder het toeziend oog van een parketwachter in de richting van een stenen werktuig. "Dat is de Leemdijkbijl". Hij stond er zeker een minuut lang naar te kijken. Daarna zei hij: "Die steen glimt verdomme als een opgepoetste appel". Een ongevraagde, maar niettemin grappige opmerking, want deze bijl had op dat moment zeven wasbeurten gehad. In 1975: drs. Stapert maakte de steen vijf maal schoon: vier keer met een niet nader genoemd chemisch middel en een keer met water en zeep. Door drs. Stapert geconstateerd resultaat na behandeling: volkomen dof. In 1975: Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk behandelt de al vijf keer gereinigde steen met petroleumaether. Resultaat: de diepe glans verdwijnt voor een deel. 1976: de getuige-deskundige prof. G. Bosinski gaf in Keulen de Leemdijkbijl een wasbeurt met water en zeep. En alweer verdween de kunstmatig aangebrachte "a fwasbare glans" als sneeuw voor de zon. De steen werd dof. Een gewoon mens zou hebben kunnen opmerken: Maar kunstmatig aangebrachte glans, die afwasbaar is, kan toch maar n keer verwijderd worden. Inderdaad. De rechtbank te Assen heeft niet gewoon geslapen. Die heeft gesnurkt. Deze logica ontging ook het Hof te Leeuwarden.

121

De Leemdijkbijl lag die middag van de 30ste nove mber 1978 in elk geval te glanzen temidden van die andere theoretisch doffe stenen werktuigen, die in het neonlicht van de rechtzaal eveneens een stille glans ve rspreidden. Ad Wouters had zijn uitleg gegeven over onder meer zijn testresultaten met de afsplinteringsproef. Nou, mijnheer Wouters, dan verzoek ik u nu een scherf van de Leemdijkbijl te halen, zei de president van het Hof, mr.J. G. Beversluis. Het was doodstil in de zaal. Zowel de procureur-generaal, mr. H. Addens, als drs. Stapert reageerden direct met een tegenverzoek: of de Leemdijkbijl dan wel even eerst met water en zeep kon worden schoongemaakt ... Snugger is anders. Daar had de president geen enkele moeite mee. Een bode snelde de zaal uit en kwam even later terug met een emmer, heet water, zeep en een borstel. Een handdoek was hij vergeten. Geroezemoes in de zaal. Wouters boende dat het een lieve lust was op de bijl. Zijn eerdere proeven op de stenen van Vermaning indachtig, durfde hij de afsplintering in een volle rechtzaal onder het oog van de rechters en de getuige- deskundigen van het openbaar ministerie wel aan. Het stond voor hem vast, dat zijn proef zou aantonen, dat de Leemdijkbijl echte patina had. Na de (achtste) schoonmaakbeurt dus van de Leemdijkbijl bood een vriendelijke rechter zijn hagelwitte zakdoek aan om de steen af te drogen. Een huiveringwekkende stilte in de zaal. Er viel een doffe klap. Alsof er een executie plaats had. Wouters beschreef dat moment later: Ik was zo emotioneel bij deze handeling betrokken, dat de tranen me in de ogen schoten. (...) Het resultaat was exact wat ik verwacht had. Er was een significant verschil tussen het vers ver-

122

kregen oppervlak en het oude oppervlak. Het verse breukvlak was volkomen dof en iets anders van kleur. Het stak scherp af tegen de van glanspatina voorziene rest van de Leemdijkbijl. Toen hernam de president van het hof het woord. Mijnheer Groeneveld, wilt u even naar voren komen en uw oordeel geven over het resultaat van deze proef. Dr. E. R. Groeneveld vertege nwoordigde het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk. Dr. Groeneveld vertoonde weinig neiging om te kijken. Maar met enige overreding van de president stond hij dan toch op. Ik begrijp er niets van, hakkelde hij timide, de binnenkant van de steen is inderdaad dof. Het lijkt wel een goocheltruc . Nu prof. Bosinski: Ik zie inderdaad een lichte verkleuring . Drs. Stapert gaf zich niet een-twee-drie gewonnen: Het kan best zijn dat die doffe kleur na een jaar weer bijtrekt. Als een schilfer van een steen wordt afgeslagen, komt daar stof bij los. De stofdeeltjes veroorzaken een vermindering van de Iichtreflectie, waardoor het lijkt of het vers geslagen vlak doffer en lichter van kleur is. Een twijfelachtig verweer voor een doctorandus in de archeologie met een cum laude kandidaatsexamen in de geologie. Vuursteen bestaat namelijk uit het zeer inerte siliciumdioxyde (Si 02 ), een inactief mineraal, dat geen cohesie kan hebben in losse (stof-) vorm. (zie foto's 3 t/m 6, pag. 124 tot 127). Aan de mening va n prof. Waterbolk had de president kennelijk al geen behoefte meer. De rust keerde terug in de rechtzaal. Wouters vroeg de president: Moet ik nu de oudste bijl uit Nederland, de Blauwmeerbijl, ook nog

123

beschadigen? . President Beversluis: Mijnheer Wouters, dat hoeft niet meer. Ik heb het gezien.

ecaillement op een sile xartefact uit de concentratie Ee mster van Vermaning. Vergroting 80 x 45o . (Elektronen microscoop). Geen stof of splinters waar te nemen

124

Ecaillement op dezelfde silexafslag uit Eemster. Vergroting 160 x 45o . (Elektronen microscoop). Geen stof. Wel zijn er minuscule splinters te zien. Die zouden dan de dofheid veroorzaken?

125

Ecaillement op dezelfde silexafslag uit Eemster. Het zwart omkaderde deel van de foto werd gefotografeerd. Vergroting 640 x 45o . (elektronen microscoop). Geen stof . De enkele splintertjes zijn duidelijk te zien. De lichtreflectie van deze stukjes zouden de dofheid tijdelijk veroorzaken?

126

Ecaillement op dezelfde silexafslag uit Eemster. Vergroting 2500 x 45o . Bij deze vergroting begint de struktuur van de silex volle dig te overheersen. De dofmakende stofdeeltjes zijn zelfs bij 2500 x nog steeds zichtbaar. Silex, silicum -dioxiyde, is een inactief mineraal en heeft daarom geen cohesie op eigen materiaal in stofvorm. Vandaar

(Illustraties en bijschriften uit: :Archeologische Berichten no. 5, 1979, Uitg. St. Rapportage, Doetichem)

De volgende dag van de rechtzitting te Leeuwarden had er echter wederom een afsplinteringstest plaats. Dit maal op verzoek van de Duitse getuige-deskund ige prof. Bosinski. Hij vond de test op de Leemdijkbijl van de vorige dag geslaagd, maar bekende tegenover de president, dat hij "geen ervaring had met de gele vuursteen, waarvan de Leemdijkbijl was gemaakt". Een merkwaardige uitspraak van deze hoogleraar, want hij had de Leemdijkbijl in zijn rapport toch echt als "vals" verklaard. De Leemdijkbijl is geel.

127

Prof. Bosinski stelde de president voor om de afsplinteringstest ook eens op een grijs-zwarte vuistbijl uit de collectie Hoogersmilde toe te passen. De president ging accoord met dit voorstel op voorwaarde, dat het provinciaal bestuur van Drenthe, eigenaar van de steen, hiervoor toestemming verleende. De conservator van het Drents museum, als getuige charge aanwezig in Leeuwarden, belde tijdens een schorsing het college van gedeputeerde staten te Assen op en legde het probleem voor. Het mocht. De Keulse hoogleraar wekte bij nader inzien de indruk niet zo gelukkig te zijn met zijn eigen verzoek. Toen hij voor de afsplinteringstest de vuistbijl van Hoogersmilde kreeg aangereikt, legde hij hem weer fluks neer en pakte een ander. De eerste vuistbijl beantwoorde vermoedelijk niet aan zijn verwachting. Met die andere vuistbij l in de hand zei hij tegen de president: "We kunnen de proef ook wel op deze steen doen". De president van het hof was deze aarzeling niet ontgaan. "Nee, nee", zei hij "u heeft niet de juiste steen in uw handen". Gehoorzaam legde prof. Bosinski de steen weer terug en pakte de goede. President: "Ziet u de glans op de bijl, mijnheer Bosinski?" Bosinski: "Ik kan dat niet zeggen vanwege het slechte licht in de zaal". Toen gebeurde er iets raars: De Duitse hoogleraar liep terug naar zijn stoel, waarop zijn rapport over Vermanings stenen lag. Hij zocht een pagina op en wierp daarop een vluchtige blik. Vervolgens liep hij weer terug naar de president en zei: "De bijl is volkomen dof, mijnheer de president".

128

De Keulse professor twijfelde aan zijn eigen ogen. Na dit voorval, dat weinigen is ontgaan, werd, evenals de vorige dag, de emmer met zeepsop, de borstel en dit keer ook een handdoek de rechtzaal binnengedragen. De president van de rechtbank vroeg getuige-deskundige Wouters - niemand anders durfde - de test weer uit te voeren. Een doffe klap. Prof. Bosinski erkende ten overstaan van de rechter als eerste dat het effect hetzelfde was als de klap op de Leemdijkbijl: Er was verschil tussen het recente breukvlak en de rest van de steen. Prof. Bosinski had tegen de president van het hof gezegd, dat hij geen ervaring had met gele vuursteen. De Keulse hoogleraar leed f een ogenblik aan geheugenverlies of stond gewoon te jokken. In de Bonner Jahrbcher (no. 166, 1966) geeft hij een gedetailleerde beschrijving van 125 door hemzelf opgegraven vuurstenen werktuigen. De kleur? Geel. Het meest ontstellende van dit verhaal hebben we tot het einde bewaard. We herinneren ons dat de "afwasbare glans" op de stukken van Vermaning, samen met de "kunstmatige slijpsporen" en de "valse vindplaatsopgaven" tot zijn aanhouding hebben geleid. In het weekblad Intermediair van 14 september 1979 zet drs. Stapert ten behoeve van de intelligent sia in Nederland nog eens uiteen wat er mis was met de stenen van Vermaning. In dat verhaal dist hij zijn theorie op, waarmee hij op wetenschappelijke gronden de goede naam en eer van Vermaning naar de barbiesjes hielp. De theorie van drs. Stapert blijkt intussen echter voor de zoveelste keer een kleine wijziging te hebben ondergaan:

129

In Intermediair wordt met geen woord meer gerept over de kunstmatige glans. Dit "zekere bewijs" van vervalsing is op 14 september 1979 ongemerkt door drs. Stapert geloosd.

130

Hoofdstuk X: HET GERECHTELIJK LABORATORIUM Met het vorige hoofdstuk had dit boekje beindigd kunnen worden. Maar daarmee zouden we twee belangrijke personen in het proces Vermaning onrecht aandoen: dr. E. R. Groeneveld van het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie te Rijswijk en prof. G. Bo sinski, getuige-deskundige, te Keulen. Hun onvermoeibare pogingen om de waarheid en niets dan de waarheid boven de grond te krijgen verdienen twee aparte hoofdstukken. We beginnen met het Gerechtelijk Laboratorium. De medewerking van het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie te Rijswijk in het proces Vermaning slaat alle wetenschappelijke records. Dit laboratorium dient per omgaande te worden voorgedragen als kandidaat voor een Nobelprijs. Een voorproefje van de wonderlijke verrichtingen hebben we in hoofdstuk VIII al mogen smaken. Het is vermoedelijk de bescheidenheid, die dit lab parten speelt. Van meet af aan waren de laboranten de "opdracht Vermaning", in 1975 verstrekt door de rechter-commissaris te Assen, liever kwijt dan rijk. Directeur dr. A. H. Witte maakte daarvan geen geheim. In een voorlopige rapportage aan zijn opdrachtgever te Assen schreef hij op 22 augustus 1975; (...)Gezien de geringe hoeveelheid vergelijkingsmateriaal en het ontbreken van kennis omtrent de prehistorische slijpmethoden achten wij ons niet bevoegd de eerder vermelde slijpsporen naar waarde te beoordelen.

131

Hij besloot zijn brief met het advies om enige deskundigen op geologisch en archeologisch gebied in het onderzoek te betrekken. Prof. dr. G. C. Maarleveld, geoloog, en prof. McBurney, die eerder in een ander verband ter sprake kwam, gaf A. Witte op als suggesties. Waarom aan deze noodkreet van het Gerechtelijk Laboratorium nooit gevolg is gegeven, is niet duidelijk. Prof. Maarleveld bleek niet bereid te zijn in de zaak Vermaning als getuige-deskundige op te treden. Wel was hij bereid incidentele adviezen te geven. Van dit aanbod is inderdaad gebruik gemaakt, ofschoon in het eind rapport van het Gerechtelijk Laboratorium niet wordt aangegeven, waaruit die bijdrage heeft bestaan. De Engelse professor is nooit benaderd. Het feit, dat hij aan gene zijde van de Noordzee woonde, zou, naar het schijnt, te hoge kosten met zich mee hebben gebracht. Kennelijk dan toch niet gehinderd door de afwezigheid van de gevraagde geologische en archeologische assistentie, zette het Gerechtelijk Laboratorium zijn onderzoek voort. De opdracht van de rechter-commissaris te Assen luidde nog steeds: onderzoek de Leemdijkbijl, de Blauwmeerbijl, de schaaf uit Hijken, de Steenafslag uit Hijken en een natuurprodukt uit Hijken op vervalsing. Deze vijf stukken kregen de nummers I A tot en met I E mee. Doorgaan luidde dus het parool. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Geen geoloog en geen archeoloog, die als getuige-deskundige wilde optreden. Het gemis aan deskundige inbreng deed zich wederom al gauw voelen. Het Gerechtelijk Laboratorium kwam op een lumineus idee. Het laboratorium benaderde drs. Sta-

132

pert, een bekend archeoloog met een geologische achtergrond, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Twee vliegen in een klap als het ware. Drs. Stapert hield de boot niet af. Het Gerechtelijk Laboratorium deed ook helemaal niet geheimzinnig over deze medewerker. In de inleiding van het Rijswijkse rapport stond goudeerlijk: De richting van onderzoek is gestuurd door het Voorlopig Rapport van drs. Stapert van het Biologisch Archeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen. Menig aanklager zal gedroomd hebben van een dergelijke ingang bij het justitile apparaat. Deze stuur-bekrachtiging werkte zo feilloos, dat het Gerechtelijk Laboratorium - net als drs. Stapert - ook Hoogersmilde steeds met n o schreef. In een later stadium, toen drs. Stapert op essentile onderdelen ging afwijken van zijn Voorlopig Rapport, ontstond er een fatale speling in de stuurinrichting. Vermaning schreef vijf verdedigingsrapporten. Deze geschriften maakten geen deel uit van het onafhankelijk onderzoek van het Gerechtelijk Laboratorium. Sterker nog: Vermaning heeft nog nooit een representant van de Rijswijkse instelling op zijn loopplank gehad. Op 18 maart 1976 was het zover: het Gerechtelijk Laboratorium leverde zijn rapport in. Een symbolische datum. Precies n jaar eerder werd Vermaning gearresteerd. De ondertekenaars van het tien pagina's tellend rapport waren de al genoemde heren Witte en Groeneveld plus een zekere drs. J. W. Verburgt. Dr. Groeneveld voerde, zoals ook al eerder is ve rmeld, het woord namens het laboratorium tijdens de recht zittingen in Assen en Leeuwarden.

133

Geen geringe prestatie trouwens, dat rapport van het Gerechtelijk Laboratorium. Op 22 augustus 1975 nog kon het geen kant uit met de opdracht van Assen. De directeur vroeg toen om deskundige hulp. Kreeg die niet. Zeven maanden later was het rapport dan klaar. Zonder de gevraagde (onafhankelijke) deskundige assistentie. Dr. Groeneveld was zich volledig bewust van zijn positie. In de processen verbaal van de zittingen te Assen staat, dat hij zich herhaaldelijk "kritische buitenstaander" en "leek " noemde. Hij vertrouwde de rechter zelfs in het openbaar toe, dat hij de ballen verstand had van archeologie. De bescheidenheid dus, die het Gerechtelijk Laboratorium in zijn vaandel draagt. En wat hij aan archeologische kennis, nodig voor het onderzoek, had ve rgaard, kwam uit een "grote hoeveelheid literatuur". De verdediging van Vermaning was razend nieuwsgierig welke archeologische werken dr. Groeneveld had doorgespit. Tot driemaal toe hebben de raadslieden van Vermaning geprobeerd het literatuurlijstje van dr. Groene veld te mogen inzien. Tevergeefs helaas. Maar de kracht van de bewijsvoering van dr. Groeneveld lag eigenlijk meer op het terrein van de statistiek en de logica. Om te kunnen zien of een stenen werktuig vals of echt is, moet je beschikken over voldoende vergelijkingsma teriaal, zo schreef dr. Groeneveld. En daarin zat bij hem een beetje de moeilijkheid. "Valse" stenen van Vermaning waren er bij honderden, maar het was hem gebleken dat het aantal echte in Noord-Nederland g e-

134

vonden midden-paleolithische werktuigen z klein was. o Om precies te zijn: dat waren er maar zes. Hoe kwam dr. Groeneveld nu op dat aantal? Had hij gehoord van drs. Stapert, die echter, zoals g emeld, in een later stadium onthulde, dat er wel meer van die stenen waren gevonden in Noord-Nederland. Verder zat dr. Groeneveld nogal omhoog met de wetenschappelijke betrouwbaarheid van het archeologische begrip, "echt". Voor een kritische buitenstaander als hij, klonk dat begrip hem maar uiterst vaag in de oren. Temeer daar het begrip nogal " werd ondergraven door het Hoger-smilde artikel van Waterbolk en Van der Waals in 1973", zo schreef hij ruiterlijk in zijn rapport. Het zat dr. Groeneveld dus allemaal niet mee. Bijna geen vergelijkingsmateriaal en werken met een vaag begrip van "echt". Maar de onderzoeker van het Gerechtelijke Laboratorium liet zich hierdoor niet uit het veld slaan. Het probleem leek hem heel goed oplosbaar. Dr. Groeneveld beschikte over zes "echte" stenen (die van drs. Stapert) en vijf vermoedelijk "valse",(I A tot en met I E) stenen van Vermaning. Dat vond hij knudde. Vl te weinig vergelijkingsmateriaal om aan de hand van zes tegen vijf iets met statistiek te beginnen. Wat bedacht dr. Groeneveld op dit euvel? Iets heel bijzonders. Van die zes "echte" liet hij er drie links liggen. Keek hij niet meer naar om. Waarom, zal de lezer zich afvragen, dr. Groeneveld had zich toch (evenals drs. Stapert ) beklaagd over het geringe "echte" materiaal? Het antwoord luidt: Joost mag het weten. Die vijf vermoedelijk "valse" stenen vond hij k te gering, maar daarvan legde hij er niet twee of drie terzij-

135

de. Nee, aan deze vijf verdachte stenen voegde hij nog eens 500 verdachte stenen van Vermaning (afkomstig van de collecties Hoogersmilde en Hijken) toe. (Dat de rechter-commissaris dr. Groeneveld geen opdracht had
gegeven om Hoogersmilde en Hijken te onderzoeken doet hier niet zo ter zake ).

De stand werd nu: 3 "echte" stenen tegen 505 "valse" stenen. Dr. Groeneveld stelde toen tevreden voor zichzelf vast dat hij nu het statistiek bedrijven om de aantallen niet meer hoefde te laten. Het werd een spannend gereken en gecijfer, dat valt te begrijpen. Een schoonheidswedstrijd van 3 echte tegen 505 valse stenen. Nou, de echte wonnen het glansrijk van de valse. Op welke gronden? Op geen andere dan deze: "De statistische benadering en een benadering op grond van de logica". (Slotconclusie Rapp. Ger. Lab.). Dr. Groeneveld verdient een topfunctie bij het Centraal Bureau voor de Statistiek. Een buitengewoon interessant aspect uit het fabelachtige onderzoek van dr. Groeneveld en de zijnen waren we nog bijna vergeten. Dr. Groeneveld beklaagde zich - net als drs. Stapert - over het zo geringe vergelijkingsmateriaal: slechts zes stenen. We hebben gezien dat dit euvel hem er niet van weerhield de helft van die zes echte stenen buiten beschouwing te laten. Een beetje typisch voor een statisticus natuurlijk. Maar dr. Groeneveld had eigenlijk l die zes echte stenen wel uit zijn onderzoek kunnen laten. De lezer denkt misschien, dat dit een geintje is. Om de dooie dood niet. Er is namelijk nog nooit n van de zes echte stenen op het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk geweest!

136

Nooit in Rijswijk geweest? Hoe hebben we het nu weer? Nee nooit. Om een of andere duistere reden mochten de zes troetelstenen van drs. Stapert het Biologisch Archeologisch Instituut niet verlaten. Maar hoe heeft dr. Groeneveld dan zijn interessante vergelijkend onderzoek van pakweg zeven maanden kunnen verrichten zonder vergelijkingsstukken? Wel, daar is het volgende op bedacht. Dr. Groeneveld is eens een dagje in Groningen geweest. Jazeker, op bezoek bij drs. Stapert en prof. Waterbolk. Daar genoot dr. Groeneveld het uitzonderlijk voorrecht een aantal echte, onvervalste midden-paleolithische stenen van drs. Stapert te moge n aanschouwen. Een heel sympathiek gebaar van drs. Stapert en prof. Waterbolk mogen we wel vaststellen. Het verbluffende resultaat van de expertise door dr. Groeneveld staat op pagina 95 en 96. Dr. Groeneveld blijkt tijdens zijn bezoekje aan Groningen nie t alle Noordnederlandse echte stenen onderzocht te hebben. En tot overmaat van ramp zag hij geen krasjes, waar drs. Stapert ze wel zag. Omdat dr. Groeneveld die dag toch in het noorden was, is hij met drs. Stapert wat door Drenthe aan het toeren gegaan. Smilde was onder meer het reisdoel. Daar staat de aardappelmeelfabriek Oranje. Tijdens de campagnes worden daar met de aardappelen ook veel stenen aangevoerd. Aardappelrooimachines zijn nog niet uitgerust met een apparaatje, dat aardappelen van stenen onderscheidt. Vermaning is veel bij die fabriek geweest. Als een vrachtwagen zijn lading leegkieperde stond hij er met zijn argusogen bij. Ontdekte hij iets bijzonders, dan vroeg hij de vrachtwagenchauffeur van welk aardappelveld de lading vandaan kwam. Dan ging Vermaning met zijn brommertje er op af. Maar op die dag stonden dan

137

dr. Groeneveld en drs. Stapert bij de aardappelmeelfabriek Oranje. Drs. Stapert zocht een aantal vuurstenen zwerfkeien uit. Van die mooie glimmende gevallen, 150.000 jaar geleden meegekomen met de gletschers tijdens de ijstijd. Deze zwerfkeien drukte hij dr. Groeneveld in de hand. Als een kind zo blij spoedde onze Rij swijkse onderzoeker zich dezelfde dag nog richting randstad. Nu kon hij tenminste zijn "vergelijkend onderzoek" voortzetten. En jawel hoor, de volgende dag op het laboratorium was het raak. De daar aanwezige corpora delicti van Vermaning - 50.000 jaar oud, bewerkt door de Neanderthaler -, leken niet op de zwerfkeien, die hij de vorige dag uit Drenthe van drs. Stapert had meegekregen. Het is haast niet te geloven. Het is waar gebeurd. Deze rapporteur uit Rijswijk zat ook al - net als prof. Bo sinski - met het archeologisch normale verschijnsel "steencompositie". Hij vond dit verschijnsel ontzettend gek. Hij had er eigenlijk geen woorden voor: De wonderbaarlijkheid van het aantreffen van dergelijke steenaantallen en steenkomposities, alle bewerkt door slijpen, begonnen bij de vondst Hogersmilde en hier voortgezet en als het ware overdreven bij Hijken, verbijstert de buitenstaander, aldus Groeneveld (pag. 8 Rapp. Ger. Lab.). En dat is nu het razend knappe van dr. Groeneveld: in 1966 vermeldden de archeologen dr. v. d. Waals en prof. Waterbolk de steencomposities van Hoogersmilde, zonder daarin een bewijs van valsheid te zien. Tien jaar later verklaart de leek en kritische buitenstaander Groeneveld op eigen houtje, dat die steencomposities onechtheid bewijzen. En op statistische gronden nog wel. Maar de bolleboos uit Rijswijk gaat nog een stapje verder.

138

Hij komt tot de meesterlijke conclusie dat de steencomposities in de vondstgroepen Hijken en Hoogersmilde ook de onechtheid bewijzen van de losse vondsten I A tot en met I E. De reden? Nou, zegt Groeneveld, die losse stenen passen nergens aan. Als u dit niet begrijpt, bent u de enige niet. Maar de officier van justitie en de rechter te Assen begrepen dat wel. Tot slot (de bijdrage van het Ger. Lab. inzake de slijpschijftheorie is al beschreven in hoofdstuk VIII) een lichtend voorbeeld van de nauwgezetheid, waarmee het Gerechtelijk Laboratorium zijn onderzoek verrichtte. De Leemdijkbijl is ook volgens dit laboratorium kunstmatig en recent vervaardigd en derhalve onecht. Let nu eens bij de onderstaande alinea's op de data. In het eindrapport van 18 maart 1976 schreef dr. Groeneveld over de glans op de Leemdijkbijl: Behalve op de oude schorsdelen werden nergens op de afslagvlakken sporen van de tijd, zoals drukkegeltjes. krasjes, puntjes, glansribben en glans gevonden. Hier staat dus, dat het bewerkte oppervlak van de steen gn glans heeft. Tijdens het proces te Assen in februari 1977 verklaarde dr. Groeneveld: De glans op de Leemdijkbijl wordt wellicht bewerkstelligd door vet van handen. Deze bijl is in vele handen geweest. Er is niet geprobeerd deze bijl te ontglanzen. (Proces verbaal pag. 24) Hier staat, dat de Leemdijkbijl wl glans had, dat het Gerechtelijk Laboratorium net geprobeerd heeft of deze glans met vetoplossend middel te verwijderen was. Heel verbazingwekkend overigens, dat dat niet gebeurd was. Immers, de Leemdijkbijl was nu juist n van de vijf

139

stukken (I A tot en met I E), die het laboratorium moest onderzoeken omdat ze juridisch niet verjaard waren. En nu komt het. Er is altijd nog dat voorlopige rapportje van dr. A. H. Witte de dato 22 augus tus 1975. Naast zijn verzoek om archeologische en geologische assistentie stond daarin ook, wat er tot op dat moment op het laboratorium met de stenen was gedaan. Over de Leemdijkbijl schreef Witte toen: Het oppervlak vertoont een diepe glans welke echter voor een deel verdwijnt na het reinigen met een organisch oplosmiddel (petroleumaether) . Het Gerechtelijk Laboratorium had dus wel degelijk onderzocht of de glans op de Leemdijkbijl permanent was. Zij hadden bij dat onderzoek geconstateerd, dat de aanwezige diepe glans niet helemaal met oplosmiddel te verwijderen was. Hieruit blijkt, dat het bewerkte oppervlak van de Leemdijkbijl wl glanspatina heeft, dus oud is. Wie met het Gerechtelijk Laboratorium van het ministerie van Justitie te Rijswijk te maken krijgt, weet nu aan de hand van dit voorbeeldje, hoe minutieus en gewetensvol zijn zaak daar behandeld wordt. De directeur zelf van het Gerechtelijk Laboratorium, A. H. Witte, weet ook al niet precies wat hij uit hoofde van zijn functie kan doen of laten. Op 24 november 1977 was hij te gast bij de Chemische Kring te Groningen. Hij hield een lezing over wat er zijns inziens mis was aan de stenen van Tj. Vermaning. Een hoogst onzorgvuldige daad: de Rechtszaak was op dat moment nog sub judice (nog niet afgerond). De voorbereidingen voor het hoger beroep waren in vo lle gang. De heer Witte liet achteraf weten, dat hij niet op de hoogte was van dat hoger beroep. Een niet zo sterk verweer van deze directeur van het Gerechtelijk Laboratorium.

140

Alle medewerkers van het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie te Rijswijk hebben de beroepseed afgelegd. Na dit alles bepaald geen reden meer om rustig te slapen, als het openbaar ministerie meent dat je wat op je kerfstok hebt en de hulp van dit Lab. inroept.

141

Hoofdstuk XI: PROF. BOSINSKI, GOOCHELAAR Prof. G. Bosinski uit Keulen - in dit boekje al eerder aan bod geweest - is pas halverwege de procesrit te Assen aan het firmament verschenen, Na de eerste zitting (februari 1977) wees de Asser rechter een tussenvonnis. De getuigen dcharge, dr. C. J. H. Franssen en prof. D. Goosen, geoloog te Enschede, hadden de rechtbank aan het twijfelen gebracht. Er stonden twee professoren tegenover elkaar, prof. Goossen contra prof. Waterbolk. Er moest een derde professor worden geraadpleegd, zo besliste de rechter, dan kwam de waarheid zeker boven water. De keuze viel op Bosinski. Zijn inbreng deed tijdens de tweede zitting te Assen (juni 1977 ) de weegschaal v Vrouwe Justitia doorslaan in het nadeel van an Vermaning. Of dat terecht was mag de lezer zelf concluderen na lezing van dit hoofdstuk. Prof. Bosinski: het zou de naam van een goochelaar kunnen zijn. En het mag best gezegd worden, zijn i n breng in de zaak Vermaning leek af en toe echt op goochelen. De rechtbank van Assen zat in februari 1977 behoorlijk omhoog met de moeilijke problemen, die drs. Stapert en prof. Waterbolk Vrouwe Justitia voor de voeten hadden geworpen. Het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk was er niet in geslaagd de beweringen van de twee Groningse beroepsarcheologen met afdoende bewijzen te bevestigen. De rechtbank wees een tussenvonnis, waarbij bepaald werd dat er hulp van buitenaf moest komen. Prof. G. Bosinski uit Keulen dus.

142

De Duitse geleerde schreef ook een rapport over de stenen van Vermaning. De inhoud van zijn rapport lijkt als twee druppels water op dat van het Gerechtelijk Laboratorium. Het amusante van de bijdrage van prof. Bosinski is, dat exact is aan te wijzen, waar hij zijn Groningse broeders in het vak een handje hielp. Hij heeft zich daarvoor wel in rare archeologische bochten moeten wringen. Want wat de deskundige uit Keulen de rechtbank in Assen over "steencomposities" vertelde, gaf echt te denken. Met "steencompositie" bedoelen de archeologen een zootje stenen, die aan elkaar passen. Als grondstof voor het slaan van een vuistbijl gebruikte de Neanderthaler een groot brok vuursteen. Bij dat afslaan kwamen sche rven, (afslagen) vrij. Het is geen uitzondering, dat heden ten dage zo'n prehistorische vuistbijl inclusief de afslagen wordt t e ruggevonden. Met goed pas- en plakwerk van de vuis tbijl n de afslagen is de oorspronkelijke brok vuursteen, die de Neanderthaler zoveel duizend jaar geleden uitgezocht had, te reconstrueren. Sommige archeologen spreken liever van een "steenreconstructie". In natuurlijk lang niet alle gevallen worden alle steenafslagen gevonden. Met andere woorden: er ontbreken nogal eens stukjes aan de puzzel. We hebben gezien dat dit laatste, in de archeologie normale, ve rschijnsel voor drs. Stapert een aanleiding was om te twijfelen aan de authenticiteit van Vermanings stenen. Wanneer archeologen een complete, dat wel incomplete groep aan elkaar passende stenen werktuigen (niet alleen de bijl was een werktuig, ook de afslagen hadden vaak een functie) vinden, kan dat een schat aan gegevens opleveren. Bijvoorbeeld welke bewerkingstechniek

143

is toegepast. Of aanwijzingen, dat het maken van de werktuigen ter plekke moet zijn gebeurd. Daarom waren prof. Waterbolk en dr. J. v. d. Waals destijds ook erg te spreken over het aan elkaar passen van stenen werktuigen uit de collectie Hoogersmilde. Dat verhoogde de authe nticiteit. Het unieke van prof. Bosinski was nu, dat hij het tegendeel beweerde. In zijn rapport kenschetste hij de steencomposities va n Vermaning juist als bewijs van vervalsing. Dat begreep zelfs de president van de Asser rechtbank niet helemaal. Hij vroeg daarom tijdens de zitting van juni 1977 aan prof. Bosinski: Volgens u is het samenpassen van werktuigen en afslagen uiterst zeldzaam. De toenmalige deskundigen, dr. v. d. Waals en prof. Waterbolk hadden dus zeer verbaasd moeten zijn over dat samenpassen. Verbaast het u dat zij niet verbaasd waren?. Bosinski: Die vraag kan ik niet beantwoorden. President: Prof. Waterbolk heeft in Frankrijk ook wel samenpassende stenen gevonden. Bosinski: Dat moet u aan Waterbolk vragen, die is hier. Prof. Bosinski antwoordde ontwijkend op vragen waarin de naam van zijn collega voorkwam. We blijven intussen wel zitten met de brandende kwestie of een steencompositie nu een bewijs van ve rvalsing is, of juist een bewijs van authenticiteit van een vondst. We laten het proces even los en gaan eens neuzen in de publicaties van prof. Bosinski. De "Bonner Jahrbchervan 1966 bijvoorbeeld. Archeologen zullen het vast en zeker een mooi boek vinden: het staat vol afbeeldingen. De gang van z aken bij de opgravingen van

144

Rheindahlen staan erin beschreven. De auteur is prof. Bosinski uit Keulen. He, wat staat er een rare afbeelding bij nummer 12: een steencompositie van liefst 27 stukken. En afbeelding 14 en verder, het barstte potdomme daar in Rheindahlen van de steencomposities ofwel steenreconstructies. En in Assen zegt- ie dat dat vals is? Hoe kan dat nou? Tja, hoe kan dat nou. Daarvoor moet je misschien een

De nummertjes in de tekeningen zijn afslagen, die passen Knolle III (Bild 12)

145

Knolle I (Bild 14) (Illustraties uit: Archeologische Berichten no.2, 1978; Uitg. St. Rapportage Doetichem)

Keulse professor zijn. Het is niet anders. Maar een rechter is toch ook niet op zijn achterhoofd gevallen? Ook daarmee, of misschien juist daarmee heeft de Keulse hoogleraar rekening gehouden. Hij bedacht het volgende. Eerst een paar korte citaten uit het rapport van Bo sinski, daarna volgt de clou.

146

(...)Reeds het feit, dat hier, bij artefakten die van de grond zijn opgeraapt, drie stukken aan elkaar passen, maakt het onwaarschijnlijk, dat er sprake is van midden-paleolithische vondsten. (pag. 14-15, Hijken). (...) Het grote aantal bij elkaar passende artefacten onder een reeks van de bodem opgeraapte stukken sluit uit dat het hier gaat om midde-npaleolithische werktuigen (pag. 17, Groepsvondst Hijken). (...)Het feit, dat beide stukken in elkaar passen, is voor gecombineerde vondsten als de voor ons liggende zeer ongewoon, en het feit dat zo'n in elkaar passen herhaaldelijk voorkomt, laat blijken dat deze beide artefacten moderne fabrikaten zijn (pag. 11, Groepsvondst Hoogersmi lde).

Prof. Bosinski toont zich niet enthousiast over de steenreconstructies van Vermaning. Wie de moed kan opbrengen het rapport van deze professor uit te pluizen en zijn uitlatingen, genoteerd in het proces verbaal van de juni- zitting 1977 te Assen, te controleren, moet iets opvallen. De hoogleraar kan er namelijk geen genoeg van krijgen rond te bazuinen, dat het materiaal van Vermaning aan de oppervlakte is g evonden, dat wil zeggen, zo in het vrije veld ergens van de grond opgeraapt. In dat geval zou het inderdaad zeldzaam genoemd mogen worden dat er steenreconstructies gevonden zouden zijn. Oh, dus dat is de sleutel van het raadsel. Dat is de reden waarom de steencomposities van Vermaning vals zijn. Dat we daar niet eerder op zijn gekomen! Maar wacht eens, die vondsten van Hoogersmilde en Hijken, waren dat oppervlaktevondsten? Prof. Waterbolk en dr.J. v. d. Waals hadden in hun wetenschappelijk artikel toch precies opgeschreven welke stenen met de diepploeg omhooggehaald waren en welke stenen er

147

naderhand door het BAl zelf tot een diepte van tachtig centimeter onder het maaiveld uit ongestoorde grond te voorschijn waren gehaald? Die stenen waren met z'n allen toch geen oppervlaktevondsten? Wat wordt het nu toch ingewikkeld. Dachten we dat we er uit waren en nu dit weer: wat is een oppervlaktevondst en wat is een dieptevondst? Archeologie moet een rot vak zijn. Er rest niets anders dan te rade te gaan bij prof. Bosinski zelf. Die had als deskundige dit probleem allang voorzien en er het volgende op bedacht. Op 6 juni 1977 zei de Keulse professor voor de Asser rechtbank: Onder oppervlaktevondsten versta ik alle vondsten, die van de bodem worden opgeraapt. Maar ook de vondsten, die door (diep-) ploegen naar boven zijn gebracht. In tegenstelling tot de oppervlaktevondsten, zijn er de vondsten, die in leemlagen (lss) liggen (proces verbaal pag. 5). Gode zij dank, alweer een probleem de wereld uit. Helaas, de wegen in de archeologie zijn wonderbaar. We duiken weer eens in de geschriften van prof. Bosinski. Dit keer pakken we zijn boek met de wijdse titel: "Die Mittelpalaeolithische Funde im westlichen MittelEuropa" (1967, Bohlau Verlag, Kln Graz) Nog even in herinnering brengen wat volgens prof. Bo sinski een oppervlaktevondst is: alles wat je van de grond opraapt, ook al komt het via een diepploeg naar boven. Hebben we onthouden. Nu maar dat boek openslaan met die lange naam en dan opzoeken bijvoorbeeld de pagina's 98, 99, 102, 117, 133 en 168. Daarop kan ieder, die maar wil, lezen, dat: Als men een sloot graaft, of een zwembad, en men vindt naderhand in de uitgegraven grond, eventueel n a-

148

dat die is afgevoerd, artefakten, dan zijn dat geen oppervlaktevondsten, maar dieptevondsten (pag. 98, 117, 168) ... A ls men een rivier met een baggermachine uitdiept en men vindt naderhand in de opgehaalde blubber een artefakt, is dat niet een oppervlaktevondst, maar een dieptevondst (pag. 99 ) ... Als men een bouwput graaft en men vindt naderhand in de uitgegraven grond een artefakt, dan is dat niet een oppervlaktevondst, maar een dieptevondst (pag. 102) ...Als de regen in een holle weg een artefakt blootspoelt en dit door iemand gevonden wordt, hebben we niet te maken met een oppervlaktevondst, maar met een dieptevondst (pag. 133). Tja, nu zitten we lelijk vast. Want als een bekend amateur-archeoloog in Nederland in gediepploegd land artefacten vindt en later bij een officile opgraving door het Biologisch Archeologisch Instituut, Rijksuniversiteit Groningen, nog meer artefacten gevonden worden tot een diepte van 80 centimeter, hebben wij te maken met ppervlaktevondsten. Laten we de eindconclusies van dit verhaal maar hierop houden: Het is aardig geprobeerd van die profe ssor met de goochelaars- naam. En het is nog collegiaal ook. Maar voor een dergelijke eenvoudige bewijsvoering moet hij toch wat eerder opstaan. De Keulse hoogleraar had de rechtbank in Assen laten weten, dat hij Palaeohistoria XV, 1973, had gelezen. Welnu, dat is een dieptevondst-verslag. Over de bijdragen van prof. Bosinski is veel meer te vertellen. Zijn beweringen over afwasbare glans, krasjes en ribben komen overeen met het rapport van het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk.

149

En zoals bekend hebben de opstellers van dat rapport zich weer laten inspireren door de bereidwillige medewerking van drs. Stapert en prof. Waterbolk. De slotconclusie van het rapport Bosinski is al vermeld. Vrijwel alle stenen van Vermaning verklaarde hij vals. Zelfs stenen - en hier komt de goochelaarstrek in hem weer even om de hoek - die hij net onderzocht. Om precies te zijn: de Hoogersmilde stenen X/37, X/7 en X/43. En een aantal stenen van Vermaning, die volgens de omschrijving in het Bosinski-rapport niet vals zijn, noemt Bosinski in de conclusie van datzelfde rapport zonder enige gne toch vals. De Blauwmeerbijl bijvoorbeeld. Bij deze steen noteerde hij dat de glans niet helemaal afwasbaar was. Hij erkende daarmee, dat er glanspatina op zat. En dat zoiets de echtheid van het stuk bewijst. Ook over twee andere stenen van Hoogersmilde, de nummers X/68 en X/92 schreef hij, dat ze enigszins gepatineerd waren. Een precieze datering kon hij niet geven. Ze schijnen in ieder geval niet in de moderne tijd te zijn ontstaan. Zonder een zweem van aarzeling verklaarde de Keulse prof. deze stukken in zijn slotconclusie wel vals, recent vervaardigd. Aan genoemde steen X/68 uit de collectie Hoogersmilde zit een aardig verhaal vast voor degene, die niet opziet tegen een aantal nummers. Prof. Waterbolk en dr. v. d. Waals schreven in Palaeohistoria (XV 1973, blz. 114 ) dat de steen X/68 paste op twee andere stenen uit de collectie Hoogersmilde, te weten de nummers X/69 en X/49 . Een steencompositie dus.

150

De stenen X/68, X/69 en X/49 maken deel uit van de Hoogersmilde vuursteengroep Bc, die in totaal weer bestaat uit zes werktuigen: de nummers X/49, X/68, X/69, X/70, X/71, en X/67 . Al deze stenen zijn afkomstig van een en dezelfde vuursteenknol. Deze - je mag wel zeggen - wonderknol leverde dus vijf valse stenen werktuigen op en een werktuig X/68, dat in ieder geval niet in de moderne tijd vervaardigd schijnt te zijn en dat bove ndien licht gepatineerd was. Nu slaan we hetzelfde tijdschrift Palaeohistoria op en zoeken figuur 16 op (blz. 61 ). Daar zien we de vals verklaarde vuistbijl X/49. Op deze X/49 past de eveneens vals verklaarde afslag X/69. Maar hier overheen past dan tenslotte weer wel de naar het schijnt niet in de moderne tijd vervaardigde gepatineerde afslag X/68. Resumerend: Vermaning fabriceerde een vuistbijl X/49. Daarop maakte hij een passende afslag X/69. En over deze twee stenen paste tenslotte als een bus de niet in de moderne tijd vervaardigde afslag X/68, die echte patina heeft. Vermaning had tandarts moeten worden.

151

NABESCHOUWING EN CONCLUSIES (...) Maar deze twijfels waren toen door mij niet nader te begronden. Immers: misschien was de vindplaats toch uitgeput; misschien waren de stukken van Vermaning door een onbekende uitzonderlijke omstandigheid ontsnapt aan allerlei ter plaatse opgetreden geologische processen, waardoor ze alleen een "lage" glans en niet al die andere te verwachten oppervlakteveranderingen vertoonden. Misschien vielen de ook toen door mij als vreemd ervaren slijpsporen toch als natuurlijk te ervaren (...). Al met al was de situatie tamelijk problematisch; ik had soms de neiging mijn nimmer volledige kennis aansprakelijk te stellen voor de ontmoete tegenstellingen. De veronderstelling dat het materiaal vals kon zijn leek al te fantastisch, daar toch vrijwel alle andere archeologen tot dan toe geen twijfels hadden geuit. Aldus drs. Stapert in zijn Eindrapport van 1976. Wij zouden hieruit mogen concluderen dat drs. Stapert in opmerkingsgave zijn collega's had voorbijgestreefd. Zoiets blijft altijd mogelijk. Het frappante is echter dat hij uitgerekend met deze passage de zwakte van zijn ideen bloot legt. De huidige kennis over "allerlei ter plaatse opgetreden geologische processen" is nog steeds hoogst onvolledig en gebrekkig. En dan laat drs. Stapert gemakshalve de chemische processen buiten beschouwing. Als die ingewikkelde processen dan ook nog eens "door een onbekende uitzonderlijke omstandigheid" aan de waarneming van de mens onttrokken kunnen worden, ja, waaraan is drs. Stapert dan eigenlijk begonnen? Nog opmerkelijker is dat drs. Stapert zijn bewijsvoering juist uit dat geologisch, chemisch en ar-

152

cheologisch moeras putte. Geen wonder dat hij er zelf in verdwaalde. De rechtbank te Assen hoorde met open mond al drs. Staperts wijsheden aan. Maar was die rechtzaak nou begonnen om college te lopen bij een aankomend archeoloog? Wij dachten dat het om een ordinair geval van oplichting ging. Wij hadden van drs. Stapert en prof. Waterbolk begrepen dat Vermaning met een electrische slijpschijf en een glansmiddel zijn stenen bewerkt had alvorens ze in de grond te stoppen. Deze oplichterij konden ze met wetenschappelijke bewijzen staven. Precies ook hierin schuilt de broosheid van hun hokuspokus- verhaal. Waren beide heren van het Biologisch Archeologisch Instituut te Groningen maar met gewone bewijzen gekomen. Het potje met het glansmiddel of de samenstelling ervan; de voorbijganger, die Vermaning met zwetend hoofd stenen tot tachtig centimeter onder het maaiveld had zien duwen. Wat de krassen betreft: het lijkt niet uitgesloten dat ooit drs. Stapert met een electrische slijpschijf voor een symposium leergierige archeologen de Vermaning-krassen mag proberen te imiteren. Blijkens zijn rapporten is dat een koud kunstje en toch zijn nog steeds honderden mensen razend nieuwsgierig dat experiment met eigen ogen te mogen aanschouwen. Drs. Stapert heeft het over "ontmoete tegenstellingen". Welke eigenlijke? Deze: hij heeft het over zijn zes (het kunnen er ook zeven, tien, twintig of dertig zijn; de precisie van drs. Stapert laat hem ook op dat punt wat in de steek) en de meer dan duizend stenen van Vermaning. Zijn zestal is deze eeuw her en der in Noord-Nederland door zes ve r-

153

schillende mensen gevonden onder niet meer te achterhalen omstandigheden. Dit zestal vergelijkt drs. Stapert onder meer met gesloten steengroepvondsten, waarvan een deel door de staf van het Biologisch Archeologisch Instituut zelf is opge graven. De beoordeling van de uit "tegenstellingen" gedestilleerde theorie dient aan beroepsarcheologen te worden overgelaten. Hier raken we een teer punt. Sinds de aanklacht tegen Vermaning zijn er nu enkele jaren verstreken. Hoe is in deze periode vanuit de beroepsarcheologie op de kwestie Vermaning gereageerd? Zeer terughoudend mogen we wel ze ggen. Maar sinds 1979 is een lichte kentering waar te nemen. Met name vanuit Leiden zij n schuchtere pogingen ondernomen iets meer over de zaak Vermaning te weten te komen. Er is in 1979 een club opgericht: de Stichting voor Nederlandse Archeologie. De leden zijn beroepsarcheologen. Doel van de stichting is onder meer: een betere cordinatie bij kwesties, waarbij de reputatie van de Nederlandse archeologie in het geding is. Het Groningse instituut werd vriendelijk verzocht eens opening over de zaak Vermaning te geven. De archeologen hadden het niet op prijs gesteld zich al die tijd te hebben moeten behelpen met krantenpublicaties. Maar op 28 februari 1980 was het dan zover. Prof. Waterbolk en drs. Stapert ontvingen die dag de fine fleur van Neerlands archeologie. Het naadje van de kous zou zonder schroom getoond worden. Het informatiemateriaal zou vooraf aan de deelnemers worden toegestuurd. Dat zal wel een dik pak zijn geweest? Ach, wat heet dik. De beroepsarcheologen kregen vanuit Gronin-

154

gen toegestuurd: een lichtdrukje van het befaamde krantenartikel van drs. Stapert in "Intermediair" de dato 14 september 1979. Plus een 42 pagina's tellend artikel van prof. Waterbolk, getiteld: "Het onderzoek van het oudere paleolithicum van Noord-Nederland. Een persoonlijke terugblik over de jaren 1939-1979". Onze genteresseerde beroepsarcheologen lieten zich dus wederom inpakken met een krantenartikel. De bijdrage van prof. Waterbolk heeft inmiddels geleid tot het indienen van een aanklacht wegens smaad door Tjerk Vermaning. De visie, die prof. Waterbolk in zijn "persoonlijke terugblik" ontvouwt, is op zijn zachtst gezegd wat onbeholpen. Ook dekt de titel de lading niet. Zijn verhaal gaat voor 99 procent over de zaak Vermaning en omvat een lange jeremiade jegens de Nederlandse pers, de rechtspraak en de amateur-archeologen. Gebruik makend van de volstrekte onwetendheid in deze kwestie van zijn gasten, schreef prof. Waterbolk het volgende op in zijn verhaal: Toen Stapert in de winter van 1974/1975 bewijs na bewijs aanbracht, dat het bedrog niet alleen op de vindplaatsen betrekking had, maar ook op de voorwerpen zelf en niet alleen van Hijken, maar ook op die van Hogersmilde - met als consequenties dat ook tijdens de opgravingen bedrog was gepleegd - hebben Stapert en ik daaraan aanvankelijk weinig ruchtbaarheid gegeven. Het was, meenden wij, allereerst nodig om de bewijzen rond te krijgen. Ten aanzien van de voorwerpen ging het vooral om meer waarnemingen, zowel aan goede vergelijkingsstukken, alsook aan de vervalsingen en ook aan de natuurlijke vuurstenen in de beweerde, en ook enige laag van herkomst, n.l. het keizand. Ten aanzien van de

155

vindplaatsgegevens leek het nuttig om door te dringen in de kennissenkring van Vermaning (...). Het op deze wijze vergaarde bewijsmateriaal, weten wij intussen, heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd. Het Hof te Leeuwarden liet tot tweemaal toe in zijn arrest blijken dat het volstrekt benedenmaats was. Wie zal het dan nog verbazen dat prof. Waterbolk het Hof te Leeuwarden geen warm hart toedraagt? Met enige verbittering hield op die 28e februari de hoogleraar zijn vakbroeders voor: Veel nieuws bracht de zitting niet (in hoger beroep te Leeuwarden, f.v.) Ik moest uitvoerig toelichten hoe het op de "vindplaats" gepleegde bedrog had kunnen plaats vinden in het licht van ons opgravingsverslag. Wouters kreeg van het provinciaal museum van Drenthe toestemming om een stuk van een Vermaning-bijl af te slaan. Dat het verse breukvlak doffer en daardoor iets anders van tint was, dan het door de poetsdoek en slijpapparatuur van de vervalser en duizenden keren in de hand nemen glad geworden oppervlakken van 13 jaar geleden, verbaasde ons niet, maar werd door de verdediging als een triomf gepresenteerd. Het Hof dat zich voor mijn gevoel lang niet zo intensief met de zaak bezig hield als de rechtbank (te Assen, F.V.) en zijn mening vermoedelijk al voor de behandeling had gevormd, toonde zich nauwelijks genteresseerd. Het sprak Vermaning vrij ( ... ), Prof. Waterbolk dist hier een verhaal op, waarmee hij zijn geloofwaardigheid voorgoed naar de Filistijnen helpt: volgens de oorspronkelijke aanklacht (maart 1975) was de glans op de stenen va n Vermaning "gemakkelijk verwijderbaar". De steen waarop de heer Waterbolk doelt was de nu acht maal gereinigde Leemdijkbijl. De

156

afsplinteringstest tijdens het hoger beroep te Leeuwarden gaf een significant ve rschil te zien. Als de hoogleraar zich dan toch nog met een poetsdoek (de slijpschijf heeft al helemaal niets van doen met glans) moet behelpen, diskwalificeert hij zich als wetenschapper. En wat te zeggen van de uitspraak "duizenden keren in de hand" genomen? Als iedere steen van Vermaning honderd keer is aangeraakt, is dat een ruime schatting. De collectie Hijken heeft jarenlang onaangeroerd in een kelder van het Biologisch Archeologisch Instituut gelegen. Een hoogleraar, die zich van dit soort lage argumenten bedient: dat mag met recht zwak worden genoemd. Geheel ten gerieve van de lezer volgt hieronder een "bloemlezing" uit de in voorgaande hoofdstukken beschreven episode Asser Rechtbank, die zich zo vol ove rgave in een volstrekt onzin- verhaal over glans, kras en vindplaats stortte. Ook het Hof te Leeuwarden wordt hierbij betrokken. Steeds dient bedacht te worden, dat drs. D. Stapert, prof. H. T. Waterbolk, prof. G. Bosinski en drs. E. R. Groeneveld ( Gerechtelijk Laboratorium) hun verklaringen onder ede hebben afgelegd. Zowel drs. Stapert als prof. Waterbolk verklaren, dat zij in het najaar van 1974 Tjerk Vermaning "als oplichter ontmaskerd hadden". Op 25 februari 1975 stelde prof. Waterbolk echter nog een verwoede poging in het werk de groepsvondst Ee mster van Tj. Vermaning te kopen.

157

Drs. Stapert heeft in februari 1975 zich nog lovend uitgelaten over de steenvondsten van Tj. Vermaning in een artikel, dat in juni 1975 werd gepubliceerd in het boek Pre en Protohistorie in Noord Brabant, juni 1975. Drs. Stapert ondernam een vergeefse poging de lovende passages over Vermanings vondsten te schrappen. Drs. Stapert en prof. Waterbolk gebruiken in hun Voorlopig Rapport van 10 maart 1975 een conclusie van dr. G. Boom, die nog getrokken moest worden. Bovendien viel, naar later bleek, de uitslag van de conclusie uit in het nadeel van drs. Stapert en prof. Waterbolk. De "kunstmatig aangebrachte glans" is door dr. G. Boom op 10 april 1975 geanalyseerd als huidvet. Zowel prof. Waterbolk als drs. Stapert spreken vijf jaar na het onderzoek van dr. Boom nog steeds over "kunstmatig aangebrachte glans". De getuigen charge weten de "kunstmatig aangebrachte glans" op bijvoorbeeld de Leemdijkbijl liefst zeven keer te verwijderen. Terwijl n keer verwijderen slechts mogelijk is. De rechtbank te Assen - evenals het Hof te Leeuwarden - is dit wetenschappelijk wonder ontgaan. De hoofdofficier van justitie te Assen, mr.J. Muntendam, heeft op 13 maart 1975 verzuimd "de nadere rapporten en expertises" van drs. Stapert op te vragen. De collectie Eemster heeft drs. Stapert nooit onder ogen gehad. De collectie Ravenswoud: idem. Niettemin ve rklaarde drs. Stapert beide collecties op het Groningse instituut onderzocht te hebben.

158

Drs. Stapert blijkt niet de volledige collectie Hoogersmilde bestudeerd te hebben. Ruim tien procent heeft hij over het hoofd gezien. Een deel kwam na het proces te Assen uit de kelders van het Drents museum te voorschijn. Een ander deel is spoorloos ve rdwenen. Collectie Hijken: Ruim een derde deel van deze collectie blijkt voor of tijdens het Proces Vermaning spoorloos te zijn geraakt. Iedere speurtocht is tot op heden vruchteloos. Prof. Waterbolk en drs. Stapert insinueren dat Tj. Vermaning een "recente" schedel te Smilde gevonden zou hebben op een "geologisch onmogelijke" vindplaats. Naderhand blijkt dat de schedel 8000 9000 jaar oud is, dat de vindplaats geologisch heel goed mogelijk is en dat de schedel niet door Tj. Vermaning is gevonden. "Alle midden-paleolithische artefacten hebben glanspatina". Aldus drs. Stapert in een verklaring voor de Asser rechtbank. In zijn eigen Eindrapport blijken de zes door hem tot authentiek verklaarde midden-paleolithische stenen werktuigen - niet door Vermaning gevonden - geen van alle glanspatina te bezitten. De rechtbank ontging deze malafide verklaring. Uniforme slijpsporen op de stenen van Vermaning, aldus drs. Stapert. Zie tabel op pagina 97/98 (hoofdstuk VII). Drs. Stapert trekt uit een afsplinteringstest op vuursteen - een algemeen erkende geologische test - een zowel geologisch als petrologisch onjuiste conclusie: de dof-

159

heid zou worden veroorzaakt door "stof". (Zie foto's elektronenmicroscoop pag. 124 t/m 127.)

Prof. Waterbolk spiegelt de rechtbank te Assen voor dat zijn instituut "slechts enkele stukken" uit toendertijd "als ongestoord beschouwde grond" te Hoogersmilde opgroef. In werkelijkheid handelde het om 26 stenen, oftewel bijna een kwart van de totale vondst te Hoogersmilde . Het tijdschrift "Palaeohistoria" XV, 1973, waarin zowel vondst als opgraving van Hoogersmilde door prof. Waterbolk en dr. J. v.d. Waals wetenschappelijk staan beschreven, maakte geen deel uit van de processtukken te Assen. Een controle-opgraving verricht door drs. O. Harsema te Hijken in augustus 1968, leverde enkele afslagen op in ongestoorde grond. Drs. Stapert noemt deze controleopgraving desondanks negatief. Prof Waterbolk en drs. Stapert spreken elkaar tegen met betrekking tot de na-opgraving van neolithisch materiaal te Ravenswoud. De een zegt dat er wl, de ander zegt dat er gn na-opgraving heeft plaats gehad. Op 10 maart 1975 is volgens drs. Stapert en prof. Waterbolk "de ongewone variatie van de typesamen- stelling" van de vuistbijlen van Hoogersmilde en Hijken "een zeker bewijs van vervalsing". Een jaar later bekennen zowel drs. Stapert als prof. Waterbolk dat deze constatering "nooit een essentieel onderdeel kan zijn van de bewijsvoering betreffende valsheid".

160

Prof. Waterbolk en drs. Stapert voeren de namen op van twee buitenlandse deskundigen ter bevestiging van hun constatering betreffende "vervalsing". De ene deskundige heeft de stenen van Vermaning nog nooit gezien (Mc Burney, Cambridge), de andere deskundige (prof. Bordes ) leverde prof. Waterbolk en drs. Stapert in 1974 nog het bewijs, dat zij met de juiste bewerkingstechniek en typologie van doen hadden inzake de steenvondsten van Hoogersmilde en Hijken. De "zes-stenen-theorie" van drs. Stapert, een aankomend archeoloog, is door geen enkele archeoloog in zowel binnen- als buitenland als steekhoudend en belangwekkend erkend. Prof. Bosinski hield de rechtbank te Assen voor: de steencomposities van Vermaning zijn een bewijs van valsheid. Prof. Bosinski zelf publiceerde uitvoerig artikelen over door hem gevo nden steencomposities. Prof. Bosinski misleidde de rechtbank te Assen met een malafide definitie over oppervlakte- en dieptevondsten. Prof. Bosinski verklaarde stenen voor "vals", waarvan hij zelf schreef dat hij ze niet had onderzocht. Prof. Bosinski noemt een "Vermaning- vuistbijl" vals, maar een daarop passende afslag van Vermaning noemt hij "niet recent vervaardigd". Het Gerechtelijk Laboratorium richt zich op 22 augustus 1975 tot de rechtbank te Assen met het verzoek om geologische en archeologische bijstand. Krijgt die niet.

161

Richt zich vervolgens tot de aanklagers die het rapport van het Gerechtelijk Laboratorium "sturen". Het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk heeft nooit beschikt over de "zes echte stenen" van drs. Stapert. Deze "vergelijkingsstukken" mochten het Groningse instituut om onduidelijke redenen niet verlaten. De zes "vergelijkingsstukken" speelden een cruciale rol in het proces Vermaning. Het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk is in bezit geweest van het rapport van dr. G. Boom. Blijkens ve rklaringen van dr. E. R. Groeneveld, in dienst van het Ger. Lab., heeft hij geen gebruik willen maken van de bevindingen van dr. G. Boom. In tegenstelling tot dr. Boom heeft het gerechtelijk laboratorium geen foto's laten maken door middel van een electronenmicroscoop. Wel gewone foto's en dia's. De informatie verkregen van eigen, gewone foto's "was zodanig dat voorhands van geavanceerde tijdrovende analytische oppervlaktetechnieken kon worden afgezien", aldus de vertege nwoordiger van het Gerechtelijk Laboratorium. De statistiek, bedreven door het Gerechtelijk Laboratorium, komt neer op volstrekte apekool. Het Gerechtelijk Laboratorium, dat zijn werkwijze als "conscientieus" en "nauwgezet" omschrijft, over een van de vijf belangrijke corpora delicti in het proces Vermaning, de Leemdijkbijl: 22 augustus 1975: "De bijl met petroleum-aether gereinigd; de glans keerde daarna gedeeltelijk weer terug". 18 maart 1976: "Deze bijl heeft geen glans".

162

2 februari 1977: "Het Gerechtelijk Laboratorium heeft nooit geprobeerd deze bijl te ontglanzen". Het Gerechtelijk Laboratorium erkent, dat de "Vermaning-krassen" niet zijn na te maken. In de conclusie van het rapport van het Ger. Lab. staat desondanks, dat op "wetenschappelijke gronden" en "logischerwijs" de stenen van Vermaning mechanisch geslepen zijn. Naar de "wetenschappelijke gronden" en het "logischerwijs" mag de lezer gissen. Ze staan niet in het rapport van het Gerechtelijk Laboratorium.

163

CONCLUSIE Wie kennis neemt van het achter in dit boekje vermelde bronnenmateriaal en de hieraan voorafgaande hoofdstukken kan er niet meer omheen; er is op een wijze, die de wetenschap onwaardig is, geknoeid met feiten. Een theorie dan wel gedachtenspinsel van een archeoloog is in staat een Nederlandse rechter te verleiden tot een veroordeling. In Assen is het immers gebeurd, al is dat vonnis nu vernietigd. Het gerechtshof te Leeuwarden hield zich wijselijk buiten het gekrakeel echt of vals. Van een gerechtshof worden geen wetenschappelijke uitspraken verwacht. De beschuldigingen over kunstmatige glans en kunstmatige krassen zijn door de verdediging overtuigend weerlegd. Het Hof had deze twee feiten zo nder bezwaar in zijn arrest kunnen vastleggen. Het is absurd te veronderstellen dat anno 1975 het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk niet in staat zou zijn vast te stellen of een steen wel of niet overdekt was met glanspatina. De opeenstapeling van verdraaiingen, halve waarheden, pertinente onjuistheden, insinuaties, door de aanklagers en hun medestanders voor, tijdens en na het proces Vermaning onophoudelijk rondgestrooid, kan onmogelijk meer worden toegeschreven aan een reeks incidentele "vergissingen". Daarvoor zijn zowel aard als omvang te ingrijpend. Het woord is wederom aan het openbaar ministerie. Er dient een onderzoek te worden ingesteld naar: 1. De omstandigheden, waaronder Tjerk Vermaning werd gearresteerd;

164

2. de werkelijke drijfveren van drs. Stapert en prof. Waterbolk toen zij Tjerk Vermaning aanklaagden; 3. de wijze waarop het tweede rapport van het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk (18 maart 1976) tot stand is gekomen; 4. de tegenstrijdige en onsamenhangende verklaringen van drs. D. Stapert en prof. H. T. Waterbolk en prof. G. Bosinski op grond waarvan Tjerk Vermanings eer en goede naam zijn aangetast.

165

GERAADPLEEGDE INFORMATIEBRONNEN P. J. A. Beersma, Kritische analyse van de rapporten, publicaties en verklaringen van het B.A.I., het Gerechtelijk Laboratorium en prof. G. Bosinski, De Punt (gem. Vries), nov.1978. Dr. G. Boom, Onderzoek vuurstenen, zowel erkend authentieke artefacten en natuurlijke stukken, als stukken uit collecties afkomstig van of toegeschreven aan Tj. Vermaning, Rijksuniversiteit Groningen, 10 april 1975. Prof. G. Bosinski, Rapport n.a.v. de steentijdvondsten van Tj. Vermaning, z.p., 9 mei 1977. Prof. G. Bosinski, Bonner Jahrbcher 1966, pag 18-34; opgraving Rheindahlen. Prof. G. Bosinski, Die Mittelpalaeolithische Funde im Westlichen Mittel-Europa, Bohlau Verlag Kln Graz 1973 C.J.H. Franssen, A.M. Wouters, Archeologische Berichten, no. 2, Bennekom, Lent, maart 1978. C.J.H. Franssen, A.M.Wouters, Archeologische Berichten no. 5, Uitg. Stichting Rapportage Doetichem,. april 1979 C.J.H. Franssen en A.M.Wouters, Archeologische Berichten no. 7, Doetinchem, februari 1980 . Drs. O. Harsema, Dagboekrapport betreffende bezoeken aan Vermaning en onderzoek te Hijken, Assen, 1968. Drs. O. Harsema, Steentijdvondsten van Tj. Vermaning, z.p., maart 1975. Ton Hulst, Tjerk Vermaning, Steen des aanstoots,. Uitg.J. Nie meyer, Groningen, 1975. A. v. d. Lee, De vondsten van Tjerk Vermaning in het kader van het Oud- en Midden-Paleolithicum in Nederland, z.p. 1978.

166

Proces verbaal, zittingen rechtbank Assen, februari 1977. Proces verbaal, zittingen rechtbank Assen, juni 1977. Drs. D. Stapert, Noord-Brabant in pre- en protohistorie, Anthropological Publications pag. 19-38, Oosterhout, 1975 Drs. D. Stapert, Noord-Nederland in de Oude Steentijd, Intermediair, 14 september 1979. Drs. D. Stapert, De "steentijdvondsten" van Tj. Vermaning; bewijsvoering betreffende valsheid, Eindrapport geschreven op verzoek van de rechter- commissaris te Assen, 26 maart 1976. Drs. D. Stapert, Eolieten en pseudo-artefacten, Westerheem 24, 1975. Drs. D. Stapert, Forgeries en Some natural surface modifications on flint in the Netherlands, Palaeohistoria XVIII, 1976 Drs. D. Stapert en prof. H. T.Waterbolk, Midden-Paleolithische vondsten, Natuur en Techniek nrs 1 en 3, 1974. Drs. D. Stapert en prof. H. T. Waterbolk, Voorlopig Rapport m.b.t. de steentijdvondsten van Tj. Vermaning, 10 maart 1975 , en ( een op twee punten bijgewerkte versie ) 18 maart 1975 Staringia no. III, Uitg. Ned. Geologische Vereniging. 1975 Tj. Vermaning, Rapport , Meppel, 21 maart 1975. Dr. J. v. d. Waals en prof. H.T.Waterbolk, Museumbulletin, Prov. Museum Drenthe, 1966. Dr. J. v. d. Waals en prof. H.T.Waterbolk, The Middle Palaeolithic Finds from Hogersmilde, Fibula-Van Dishoeck, Bussum, 1973.

167

Prof. H.T.Waterbolk, De steentijdvondsten van Tj. Vermaning, Eindrapport geschreven op verzoek van de rechter-commissaris te Assen, 1april 1976. Prof. H.T.Waterbolk, Het onderzoek van het oudere paleolithicum van Noord-Nederland. Een persoonlijke terugblik over de jaren 1939-1979, Groningen, februari 1980. Dr. A. H. Witte, Rapport Gerechtelijk Laboratorium, Ministerie van Justitie te Rijswijk, no. 14336/ 75/ XIII, 22 aug. 1975. Dr. A. H. Witte, drs. ]. W. Verburgt, dr. F. R. Groeneveld, Eindrapport Gerechtelijk Laboratorium, Rijswijk, 18 maart 1976. A. M. Wouters, Onderzoek van vijf door het B.A.I. Rrijksuniversiteit Groningen, vals verklaarde werktuigen uit de collectie Hijken, aanwezig in het Natuurhistorisch museum Drouwenerzand, Lent, 27 mei 1977. A. M. Wouters, Rapport betreffende het onderzoek van vuurstenen werktuigen uit de collecties van Tjerk Vermaning, die door het Archeologisch Biologisch Instituut van de Rijksuniversiteit tot vervalsingen werden verklaard, Lent, november 1978.

168

You might also like