Professional Documents
Culture Documents
Kleine Windturbines
Kleine Windturbines
[DEEL 1]
Kleine windmolens zijn in volle ontwikkeling; het wordt dus hoog tijd dat de gemeenten aan het opzetten van een doordacht vergunningsbeleid werken
vergunning dient een volledige lokalisatienota opgemaakt te worden. Voor dit type windturbine passeert de vergunningsaanvraag niet alleen langs het Vlaams Gewest maar ook nog eens langs de Bestendige Deputatie van de provincie.
KLEINE WINDTURBINE
15 SBV Gemeentelijk SBA -
MIDDELGROTE WINDTURBINE
>15 300 SBV Gewestelijk SBA Beperkte Lokalisatienota
GROTE WINDTURBINE
>300 SBV + MV Gewestelijk SBA + Best. Deputatie Volledige Lokalisatienota
VERMOGEN (KW)
VERGUNNINGEN
Bron: Kleine en middelgrote windturbines: in welke richting draait de beleidswind? (Annelies Verlee, februari 2010)
MELbe0004N14_v01.odt
ENERGIE
FIGUUR 1: GELUIDSIMMISSIE IN DB(A) I.F.V. HET BRONGELUID CE-MARKERING
Fabrikanten die kleine windturbines op de Europese markt willen brengen, moeten een procedure opzetten die waakt over de kwaliteit en de veiligheid van elk type turbine. Het opzetten en in stand houden van deze procedure geeft de fabrikanten het recht hun toestellen van het CEteken te voorzien en aldus de Europese markt te betreden. De aandachtspunten voor het CEmarkeringstraject omvatten volgende stappen: Inventarisatie richtlijnen; Bepaling relevante eisen richtlijnen; Inventarisatie van de normen; Gevarenidentificatie; Risico-inschatting; Samenstelling van het Technisch Constructie Dossier (TCD); Controle op basis van de C-norm; Samenstellen en opstellen van de gebruikershandleiding; Opstellen van de verklaring; Aanbrengen van de CEmarkering. aanvaardbaar als de windturbine voldoet aan de Vlaremnorm voor omgevingsgeluid in open lucht. Concreet betekent dit dat men gaat kijken in welk type gebied de meest dichtbijzijnde vreemde woning (d.w.z niet eigen aan het perceel waarop de bouwaanvraag voor de turbine betrekking heeft) gelokaliseerd is. Voor elk van deze types gebieden gelden dan aparte richtwaarden (zie tabel 2). Zo zal een windturbine met een brongeluid van 60 dB(A) binnen een gebied van het type 4 (woongebieden) enkel en alleen geplaatst kunnen worden op minimum 12 m van de dichtsbijzijnde vreemde woning. Let wel: dit is de afstand gemeten vanaf de oorsprong van het brongeluid (de turbine zelf) en niet vanaf de voet van de mast. Slagschaduw De draaiende wieken van windturbines kunnen voor hinder zorgen door lichtreflectie en slagschaduw. Om deze hinder zoveel mogelijk in te perken, stelt de omzendbrief de volgende regel voor: binnen een cirkelvormig gebied met als middelpunt de turbine en met als straal tweemaal de tiphoogte van de turbine mag er slechts 30 uur per jaar hinder door slagschaduw zijn in woningen of gebouwen waar mensen aan het werk zijn. Aangezien de zon nooit in het noorden staat, wordt in het zuiden een kwart van de cirkel (90 met als middellijn de zuidgerichte as) buiten beschouwing gelaten. (zie figuur 2). Omdat de zon in ons land nooit hoger aan de hemel staat dan 45 zal er buiten deze cirkel nooit sprake zijn van enige slagschaduw.
Afstand (in m)
Figuur 1: De wieken van een windturbine kunnen soms erg veel lawaai maken. In de omzendbrief staat dat de vergunningsaanvrager een gecertificeerd attest moet inleveren waarop het brongeluid bij een windsnelheid van 5 m/s aangegeven staat. Hieruit kan dan de geluidsimmissie afgeleid worden (Bron: Omzendbrief LNE/2009/11 RO/2009/01)
architecturale kenmerken van het gebouw en de dichte omgeving; Verder wordt in de omzendbrief ook iets gezegd over de aard van de omgeving. Binnen stedelijke kernen of het om uitgesproken woongebieden gaat, de inplanting van een kleine windturbine principieel ongewenst. Enkel wanneer er een goede motivering gegeven wordt en de inplanting de omgeving niet stoort, kan een vergunning worden toegestaan; Op bedrijvensites, in inplanting van een kleine windturbine ruim aanvaard. Een vergunning wordt steeds verleend mits de inplanting geen hypotheek legt op de inplanting van grotere turbines; In eerder landelijk gebied dient een terughoudend beleid gevoerd te worden. Hier is het gevaar op visuele vervuiling van het landschap immers het grootst. Voor het toestaan van een vergunning is een ruimtelijke aanknoping noodzakelijk. Akoestisch aspect De wieken van een windturbine kunnen soms erg veel lawaai maken. In de omzendbrief staat dat de vergunningsaanvrager een gecertificeerd attest moet inleveren waarop het brongeluid bij een windsnelheid van 5 m/s aangegeven staat. Hieruit kan dan de geluidsimmissie afgeleid worden (zie figuur 1). Het afleveren van een vergunning is vervolgens
handelscentra of bij recreatieve centra is de dorpskernen in het buitengebied is, zeker wanneer
Buitengebieden (zoals gedefinieerd in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen; landbouwgebieden, natuur- en bosgebieden, andere groengebieden) en gebieden voor verblijfsrecreatie Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van industriegebieden niet vermeld sub 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen of openbare nutsvoorzieningen Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden, tijdens de ontginning Woongebieden Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens de ontginning Recreatiegebieden, uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie Alle andere gebieden, uitgezonderd: bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld Bufferzones Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens de ontginning
39 dB(A)
49 dB(A)
44 dB(A)
4 5
39 dB(A)
59 dB(A)
44 dB(A)
39 dB(A)
8 9
54 dB(A)
49 dB(A)
Voor elke type gebied gelden aparte richtwaardes (Bron: Omzendbrief LNE/2009/11 RO/2009/01)
ENERGIE
Noorden
R = 2 x de hoogte
Windturbine
Zuiden Figuur 2: Binnen een cirkelvormig gebied met als middelpunt de turbine en met als straal tweemaal de tiphoogte van de turbine mag er slechts 30 uur per jaar hinder door slagschaduw zijn (Bron: Omzendbrief LNE/2009/11 RO/2009/01)
Veiligheidsaspect Windturbines zijn uitgerust met een DC generator, een permanent magneet synchroon generator (PMSG) of een asynchrone inductiegenerator (zie ook deel 2 van dit dossier), waardoor ze aanzien worden als machines en dus moeten voldoen aan de Europese machinenorm (2006/42/EC). Deze norm creert een kader waarbij waarbij een grondige analyse van de veiligheidsrisico's gekoppeld wordt aan een reeks maatregelen die bedoeld zijn om deze risico's te minimaliseren (zie ook kaderstuk).
op voorwaarde dat ze de stedenbouwkundige richtlijnen van de provincie respecteren. Die provincies houden er immers ook een eigen mening op na, die wel eens kan botsen met de mening van de gemeentebesturen.
KLEINE WINDTURBINES
Deel 1: Vergunningsproblematiek
NIET-BINDEND KARAKTER
Deze krijtlijnen zijn echter richtinggevend en niet bindend. Ze kunnen niet rechterlijk afgetoetst worden. In de praktijk komt het er dus op neer dat de gemeenten vrij zijn om hun eigen beleid te voeren,
(Elektricien nr. 4)
Deel 2: Opbouw
(Elektricien nr. 5)
Deel 3: Opbrengst- en rendementsproblematiek
(Elektricien nr. 6)
88,00%
Diagram 1 45 20 20 15
15,00%
Diagram 2
Diagram 3 62,5 %: zegt dat windturbines het dorpszicht verstoren; 25 %: zegt dat dit misschien het geval zal zijn; 12,5 %: zegt dat dit waarschijnlijk niet zo zal zijn; 0 %: ontkent dat dit het geval zal zijn
88 %: nog geen eigen beleid uitgestippeld; 4 %: ja, maar aanvragen worden steeds geweigerd; 4 %: ja, plus reeds gecommuniceerd naar burgers; 4 %: ja, maar volgt hierbij standpunt van de provincie
%: zegt de richtlijnen te zullen opvolgen; %: zegt dit waarschijnlijk wel te zullen doen; %: heeft geen echt antwoord op de vraag; %: zegt een eigen koers te zullen varen
ENERGIE
[DEEL 2]
Deze turbine beschikt over een zelfkruiend mechanisme waardoor het rotoroppervak steeds loodrecht in de windrichting gebracht wordt
De Darrieusturbine: deze turbine werkt volgens het principe van 'lift'. Door de specifieke profilering van het rotorblad (airfoil) zal de windstroom die net boven het rotorblad loopt een hogere snelheid hebben dan de windstroom die onder het rotorblad door loopt. Hierdoor ontstaat er een onderdruk net boven het rotorblad waardoor deze a.h.w. omhoog gezogen wordt (zie figuur 2). Dankzij deze werking kunnen de rotorbladen een hogere snelheid dan de windsnelheid ontwikkelen. Het rendement en de opbrengst van dit type turbine zal dan ook veel hoger liggen. Nadeel is evenwel dat de turbine niet zelfstartend is. De rotorbladen moeten immers al een bepaalde snelheid hebben vooraleer de 'lift'krachten kunnen beginnen spelen (vergelijk met een vliegtuig die slechts kan opstijgen vanaf het moment dat deze een bepaalde snelheid heeft). Bij het opstarten zal
Figuur 1: 'drag'-principe bij de Savoniusturbine; deze horizontale doorsnede toont de gebogen rotorbladen; de holle kant zal steeds meer wind vangen dan de bolle kant ('Multifunctionele data-acquisitie voor decentrale energieproductie', J.Laveyne 2010)
Figuur 2: 'lift'-principe; deze verticale doorsnede toont hoe de luchtstroom een langere weg moet afleggen boven t.o.v. onder het profiel; hierdoor ontstaat een hogere snelheid, een onderdruk en bijgevolg liftwerking (Bron: J.Laveyne 2010)
MELbe0005N60_v01.odt
ENERGIE
DC Generator
Synchrone Generator
Batterij
Laadcontroller
Inverter
Omvormer
Softstarter
Figuur 3: DC generator; enkel voor kleine toestellen met een beperkt vermogen (Bron: J. Laveyne 2010)
Figuur 4: PMSG; het meest gebruikte type generator voor kleine windturbines (Bron: Bert Renders)
de generator hier dus even als motor moeten fungeren. Op de twee hierboven beschreven subtypes zijn echter ondertussen al heel wat variaties gebouwd met aanpassingen die de nadelen moeten wegnemen en het rendement verhogen. Niettemin moeten we vaststellen dat in het overgrote deel van de gevallen de prestaties van deze turbines overschaduwd worden door de prestaties van de turbines met horizontale as. Turbines met een horizontale as Deze rotoropbouw is momenteel de meest dominante uitvoeringsvorm van een turbine. Turbines met een horizontale as behalen een groter rendement dankzij drie verschillende elementen: Eerst en vooral zal de masthoogte bij dit type turbine vaak groter zijn dan bij het type met verticale as. Hierdoor is de turbine op grotere hoogte gepositioneerd en kan deze profiteren van gemiddeld gesproken hogere windsnelheden; Ten tweede werken deze turbines steeds volgens het principe van 'lift' waardoor het rendement veel hoger ligt; Bovendien is het zo dat er op geen enkel moment een rotorblad is die een kracht uitoefent tegengesteld aan de windrichting (wat wel het geval was bij de turbines met een verticale as). Iedere rotorwiek genereert dus gedurende de
volledige omtrek arbeid. Tegenover dit hoog rendement staan evenwel ook een aantal nadelen. Zo moet men het rotoroppervlak steeds loodrecht in de windrichting brengen. De turbine moet m.a.w. gekruid worden. Dit verhoogt de mechanische complexiteit van het ontwerp. Ook is het zo dat de generator steeds bovenaan in de gondel gemonteerd moet worden. Dit verhoogt niet alleen de moeilijkheidsgraad van de installatie en de eventuele onderhoudswerken, maar brengt vaak ook praktische problemen met zich mee wat betreft het voorzien van de elektrische bekabeling vanuit de roterende gondel tot beneden aan de voet van de mast.
GENERATOREN
De DC-generator De DC-generator (ook wel een dynamo genoemd, zie figuur 3) is van de drie hierboven aangehaalde generatortypes het minst gebruikte type. Het wordt slechts ingezet bij erg kleine toestellen met een zeer beperkt vermogen. De DC-generator wordt rechtstreeks aan de rotor gekoppeld. Het aldus opgewekte vermogen wordt via een laadcontroller in een batterij opgeslagen. Indien gewenst kan men na de batterij in een wisselrichter voorzien die de gelijkspanning in wisselspanning omzet. Het rendement van deze opbouw is erg laag. De Permanente Magneet Synchroon Generator (PMSG) Dit type generator (zie figuur 4) is voor kleine windturbines momenteel het meest voorkomende type. Ook de PMSG, een wisselstroomgenerator, is rechtstreeks gekoppeld aan de rotor. Door deze rechtstreekse koppeling is de frequentie van de opgewekte spanning in hoge mate afhankelijk van het toerental van de rotor en dus ook van de windsnelheid. De frequentie kan m.a.w. sterk variren doorheen de tijd. We noemen dit ook wel 'Wild AC'. Via een omvormer zal men hieruit vervolgens een mooie 50 Hz golf distilleren. Het grote voordeel van dit type generator is dat het bij een groot
bereik aan windsnelheden een mooie output zal realiseren. De Asynchrone Generator De asynchrone generator (zie figuur 5) wordt meestal toegepast bij grotere windmolens (alhoewel ook daar meer en meer gebruik gemaakt wordt van synchrone generatoren), maar is ook geschikt voor de grootste varianten onder de kleine windturbines. Het grote voordeel van de asynchrone generator is dat deze een mooie 50 Hz wisselspanning genereert. Het nadeel is evenwel dat voor een optimale werking van dit type generator een hoog toerental nodig is. Aangezien de rotorbladen zelf het vereiste toerental niet kunnen halen is er een overbrenging nodig die het lager toerental van de rotorbladen omzet in het hoger toerental van de inductiegenerator. Deze overbrenging brengt echter een hoger gewicht, een verminderd rendement en meer geluidsproductie met zich mee. De vaste 50 Hz frequentie brengt bovendien ook met zich mee dat het snelheidsbereik van een turbine uitgerust met dergelijke generator aanzienlijk kleiner zal zijn dan het snelheidsbereik van een turbine uitgerust met een PMSG. Na de generator wordt een softstarter geplaatst om spanningspieken tijdens het inschakelen te reduceren. De generator is ook met een rem uitgerust om plotse variaties in het rotortoerental op te vangen.
KRUISYSTEEM
Hier heeft men de keuze tussen een actief kruisysteem, waarbij een motor de gondel doet roteren, of een passief kruisysteem waarbij een windvaan of de vorm van de wieken de gondel richt. Een actief kruisysteem reageert iets trager op de windveranderingen, maar is minder nerveus. Een passief kruisysteem reageert dan weer sneller, maar is nerveuzer. Beide systemen kunnen gebruikt worden bij zowel upwind turbines (rotoroppervlak in de wind) als bij downwind turbines (rotoroppervak windafwaarts).
Figuur 6: omvormer bij een permanente magneet synchroon generator; de Wild AC geproduceerd door de PMSG wordt via een driefasige gelijkrichtersbrug omgezet in een gelijkspanning die vervolgens opgetransformeerd wordt door de DC-DC-converter en omgezet naar een 50 Hz wisselspanning door de inverter (Bron: J.Laveyne 2010)
ENERGIE
Bij 50% U1
Remgebied Generatorfunctie
Motorgebied Generatorgebied
Deze kleine windturbine met passief kruisysteem staat gemonteerd op een vakwerkmast; de 'voorkant' van het rotoroppervlak staat naar de wind gericht
Figuur 7: Asyncrhone generator; bij lagere windsnelheden zal de turbine subsynchroon draaien (motorgebied); op dat moment dreigt de turbine stroom te gebruiken i.pv. op te wekken en moet de koppeling met het net verbroken worden; ook is er voorzien in een rem om ev. de rotorfrequentie bij te stellen (Bron: J. Laveyne 2010)
OMVORMERS
Invertergekoppelde systemen Vooraleer deze op het elektriciteitsnet toe te laten, dient men de door de PMSG opgewekte, grillige wisselspanning (Wild AC) om te zeten naar een mooie 50 Hz wisselspanning. Dit gebeurt eerst en vooral door de wisselspanning via een driefasige gelijkrichtersbrug om te zetten naar een gelijkspanning (zie figuur 6, stap 1). Vervolgens wordt het spanningsniveau via een DC-DCconverter opgetransformeerd (figuur 6, stap 2). Tot slot zet een inverter deze opgetransformeerde gelijkspanning om tot een wisselspanning (figuur 6, stap 3). We onderscheiden hierbij een netgestuurde inverter en een zelfgestuurde inverter: De netgestuurde inverter wordt gestuurd door de spanning van het net. Tijdens een positieve alternantie laten ze een positieve stroom vloeien en omgekeerd, tijdens een negatieve alternantie, een negatieve stroom. Aangezien de resulterende stroomvorm allesbehalve sinusvormig is, dient men in een grote uitgangsfilter te voorzien om de gekende sinusvormige 50 Hzgolf te produceren; De zelfgstuurde inverter zal (in het merendeel van de gevallen) pulsbreedtemodulatie (PWM) toepassen om de uitgangsstroom te regelen. Door de pulsbreedte te doen toenemen of inkrimpen zal ook de doorgelaten stroom stijgen of afnemen. Een relatief kleine uitgangsfilter zal de afzonderlijke pulsen dan 'uitmiddelen' tot een sinusvorm. Invertergekoppelde systemen in eilandbedrijf De opgewekte spanning wordt niet
steeds op het openbare net overgedragen. Sommige windturbines vormen immers de stroombron(nen) van een apart net (bijvoorbeeld voor een bedrijfsterrein). Aangezien de omvormer nu zelf verantwoordelijk is voor het in stand houden van het net, zal het hier steeds gaan om een zelfgestuurde omvormer. Rechtstreekse netkoppeling Een asynchrone generator (zie figuur 7) kan rechtstreeks op het net aangesloten worden. Hiervoor is een star net nodig zodat de netfrequentie niet kan wijzigen onder invloed van de generator. De generator kent twee werkingsgebieden: Motorwerking: bij het opstarten zal de netfrequentie hoger zijn dan de rotorfrequentie. In dat geval wordt de generator aangedreven door het net en werkt deze eigenlijk als een motor. Generatorwerking: vanaf het moment dat de rotorfrequentie hoger ligt dan de netfrequentie wordt stroom opgewekt. De 'supersynchroon' draaiende generator werkt vanaf dat ogenblik dus pas echt als een generator. Op het moment dat de windsnelheden te laag zijn om een supersynchrone werking te blijven garanderen en de generator dus weer op motorfunctie 'terugvalt', dient de koppeling met het net automatisch verbroken te worden. Het kan immers niet de bedoeling zijn dat de windturbine stroom verbruikt in plaats van opwekt (behalve dan bij het opstarten). Deze ontkoppelingsfunctie wordt vaak vervuld door de softstarter.
NETKOPPELING
De distributienetbeheerder heeft enkele regels opgesteld betreft de
injectie van lokaal opgewekte energie op het elektriciteitsnet. Een ongecontroleerde lokale injectie kan namelijk voor vermogensonevenwichten en netuitval zorgen, de veiligheid van de werknemers van de DNB in gevaar brengen en de levensduur van netgekoppelde apparaten vanwege harmonische vervuiling en spanningspieken reduceren. Volgende documenten reglementeren de koppeling met het net: Synergrid reglement (paragrafen C10/11 en C1/107); Algemeen Reglement voor Elektricische Installaties (AREI); Technische Reglement Distributie Elektriciteit (TRDE) van de VREG; Concreet komt het erop neer dat bij een netkoppeling tot een maximaal AC invertervermogen van 10 kW gespreid over drie fasen of 5 kW op een eenfasig systeem, de installatie onder een de eenvoudige regeling valt (systeem met een terugdraaiende teller). Het traditionele AREI keuringscertificaat is dan voldoende. Er zijn geen bijkomende netbeveiligingsmechanismen nodig. Voorwaarde is wel dat de inverters niet in eilandbedrijf kunnen werken. Wanneer de installatie de hierboven vermelde waardes overschrijdt, komt men in een systeem voor middelgrote injectievermogens terecht (vierkwadranten meter). De installatie dient dan voorzien te worden van een zogenaamde netontkoppelingsbeveiliging. Deze zal de installatie van het net ontkoppelen bij: Te grote onbalans tussen de fasen; Overspanning en overstroom; Netuitval; Andere netanomalien. De netontkoppelingbeveiliging bestaat uit: Een zichtbare lastscheider;
Een niet automatisch herinschakelend ontkoppelrelais; Asymmetriebeveiliging die het ontkoppelrelais kan schakelen, Netbeveilging die het ontkoppelrelais kan schakelen; Een start/stop bediening; Een UPS om de beveiliging bij netuitval of slechte netkwaliteit te voeden. De netontkoppelbeveiliging moet daarnaast ook door de DNB gekalibreerd en getest worden. Dit alles brengt aanzienlijke extra investeringskosten met zich mee en de investeerder dient hier dan ook rekening mee te houden als een installatie begroot wordt.
MASTEN EN FUNDERING
Voor de kleine windturbines die vandaag op de markt zijn, bestaan er drie soorten masten: De buismast; De vakwerkmast; De getuide mast. Deze masten worden doorgaans opgetrokken d.m.v. een kraan. Een betonnen fundering is in het overgrote deel van de gevallen gewenst.
Bron: Joannes Laveyne, 'Mulitfunctionele data-acquisitie voor decentrale energieproductie, casus veldlaboratorium windturbines' (2010) Met dank aan Power-Link UGent, ing. J. Laveyne en dr. ir. Bert Renders
KLEINE WINDTURBINES
Deel 1: Vergunningsproblematiek
(Elektricien nr. 4)
Deel 2: Opbouw
(Elektricien nr. 5)
Deel 3: Opbrengst- en rendementsproblematiek
(Elektricien nr. 6)
ENERGIE
[DEEL 3]
Wetenschappelijke testprojecten zoals hier in Oostende geven ons een beeld van de rele energieopbrengst
vaag toeschrijven aan 'de nog jonge markt' zonder daarbij echter verder in te gaan op eventuele technische verklaringen. De hierboven genoemde prijzen liggen volgens de onderzoekers echter nog ver boven de prijs per kWh voor een grote windturbine: 0,03 euro. De reden waarom de resultaten uit het testproject in Schoondijke lager dan de algemene verwachtingen scoorden, was dat men vooraf op de site hogere windsnelheden had verwacht. Men ging bij de opstart van het project uit van een gemiddelde windsnelheid (op 10 meter hoogte) zoals die de voorbije jaren op het naburige weersstation Hoofdplaat werd opgemeten, d.w.z. 5 m/s. In werkelijkheid werd er een gemiddelde windsnelheid van 3,5 3,8 m/s opgemeten. Het verschil lijkt niet veel, maar is wel erg significant wanneer men weet dat: Bij een halvering van de windsnelheid de opbrengst met
WRE 060 485 kWh 526 kWh 185 kWh 23 kWh 37.187,50
Airdolphin 393 kWh 406 kWh 148 kWh 133 kWh 17.548,00
WRE 030 404 kWh 612 kWh 222 kWh 21 kWh 29.512,00
Turby 247 kWh 326 kWh 127 kWh 217 kWh 21.350,00
Opmerking 1: de gemiddelde windsnelheid bedroeg tijdens het eerste jaar 3,7 m/s, tijdens het tweede jaar 3,8 m/s en tijdens het derde jaar 3,5 m/s; Opmerking 2: er werden ook nog enkele andere types getest, maar niet gedurende de volledige testperiode (Swift: 191 kWh opbrengst en 66 kWh verbruik in 10 maanden; Raum: 633 kWh opbrengst en 75 kWh verbruik in 12 maanden; DonQi: 78 kWh opbrengst en 14 kWh verbruik in 4 maanden; Windwalker: werkte niet); Opmerking 3: het derde jaar telde slechts 5 maanden; Bron: http://kreeft.zeeland.nl/zeesterdoc/ZBI-O/ZEE/ZEE0/8012/801257_1.pdf (website provincie Zeeland)
MELbe0006N60_v01.odt
ENERGIE
BEREKENING VAN HET ROTORRENDEMENT
DEFINITIE Een turbine gebruikt de kinetische of bewegingsenergie van de wind om koppel en vermogen te genereren. Het rotorrendement van een turbine geeft de verhouding aan tussen de door de rotor aan de wind onttrokken energie en de totale energie in de wind. Grote windturbines kunnen makkelijk een rotorrendement halen van 45 %. Voor kleine windturbines is dit ca. 20 %. HOEVEELHEID ENERGIE IN DE WIND Kinetische energie valt te formuleren als: 'Ek = x m x v', met 'm' de luchtmassa en 'v' de windsnelheid. Een turbine kan echter enkel kinetische energie extraheren uit de wind die door zijn omschreven rotoroppervlak A stroomt en dit met een massadebiet 'm = x v' waarbij de soortelijke massa van de lucht is. De totale hoeveelheid energie die door het rotoroppervlak van de turbine stroomt kunnen we dus omschrijven als 'Ek = x x A x v'. Bemerk dat de kinetische energie van de wind dus volgens de derde macht toeneemt met zijn snelheid. Een verdubbeling van de windsnelheid leidt dus tot een verachtvoudiging van de aanwezige kinetische energie. Ook de luchtdichtheid speelt een rol. Bij lagere temperaturen en hoogtes is hoger en kan er dus meer energie uit de wind gehaald worden. Omgekeerd is bij hoge temperaturen en hoogtes het geproduceerde vermogen lager. Een locatie op zeeniveau bij lage temperaturen is dus vanuit energetisch standpunt gezien aan te raden. R OTORRENDEMENT Net zoals alle machines heeft een turbine een bepaald rendement. Niet alle kinetische energie aanwezig in de wind kan immers in nuttig vermogen worden omgezet. Het rendement van een turbine wordt bepaald door de rotorefficintie, aangeduid als Cp. Het vermogen dat een turbine uit de wind genereert is aldus: 'P = Cp x x A x v'. TURBINES MET VERTICALE EN HORIZONTALE AS Bij een turbine met een verticale as is de rotorefficintie afhankelijk van de dragcofficint CD en de tipspeedratio . Bij een turbine met een horizontale as is de rotorefficintie afhankelijk van zowel de dragcofficint CD als de liftcofficint CL die elk op hun beurt weer afhankelijk zijn van de invalshoek , ook wel aanvalshoek genaamd. B ETZ-LIMIET Fysisch gezien is het percentage energie dat een rotor aan de windstroom kan onttrekken beperkt tot 59,3 %. Deze waarde noemt men ook wel de Betz-limiet. In de praktijk wordt dit rotorrendement echter nooit gehaald.
6 m/s 5 m/s 4 m/s 4 m/s
Figuur 1: Gemiddelde windsnelheid in Belgi op 10 m hoogte; de hier gebruikte waardes zijn echter afgeleiden van metingen op grotere hoogte, waardoor de kaart zeker niet voor de volle 100 % betrouwbaar is
maar liefst een factor acht zal verminderen (en vice versa); De meeste kleine windturbines niet werken bij een windsnelheid lager dan 3 m/s, wat volgens de onderzoekers voor ruim 50 % van de tijd het geval was. De belangrijkste conclusie die we kunnen trekken uit het testproject in Schoondijke (en die ook in hun rapport door de onderzoekers geformuleerd wordt) is dat een nauwkeurige windstudie voorafgaand aan de inplanting onontbeerlijk is. Warwick Project (Groot-Brittani) Het Warwick Project in Groot-Brittani liep tussen 2006 en 2008 en werd geleid en gecordineerd door Encraft, een onafhankelijk ingenieursbureau dat zich gespecialiseerd heeft in decentrale energieopwekking, CO2neutraal bouwen... Het geld kwam van sponsors hoofdzakelijk uit de publieke sector (fondsen, gemeentebesturen, vzw's...) en van particulieren die de windturbines ook daadwerkelijk aankochten. Het project bestond uit het uittesten van 29 kleine windturbines verspreid over heel Groot-Brittani. De meeste van deze windturbines stonden opgesteld in stedelijke omgevingen en werden bevestigd aan hoge gebouwen of vrijstaande huizen. De resultaten van het project zijn, nog meer dan de resultaten uit het project in
Schoondijke, niet erg bemoedigend en vindt u terug in tabel 2 onderaan deze pagina.
Opbrengstproblematiek
GROENESTROOMCERTIFICATEN
Particulieren of bedrijven die zelf groene stroom opwekken, kunnen hiervoor groenestroomcertificaten aanvragen bij de VREG. Per 1.000 kWh geproduceerde groene energie kan men n certificaat aanvragen. Voor het opwekken van energie met een kleine windturbine ligt de marktwaarde van een dergelijk certificaat momenteel op 108 euro. Indien hij dit wenst, kan de eigenaar van de windturbine een overeenkomst afsluiten met de distributienetbeheerder dat deze laatste de certificaten gedurende een periode van 10 jaar (ingaand bij de ingebruikname van het toestel) tegen een gegarandeerde vaste minimumprijs van 90 euro (voor installaties in gebruik genomen vanaf 2010) zal opkopen. Voor installaties tot 10 kW kan u gebruik maken van een terugdraaiende of bidirectionele teller. Turbines met een vermogen dat hoger ligt dan 10 kW hebben een speciale netkoppeling nodig. Voor meer info hierover: zie Elektricien 5 (Kleine windturbines; deel 2: opbouw). Bron: www.energiesparen.be (geraadpleegd op 26/10/2010)
Wat in deze resultaten vooral opvalt, zijn de grote discrepanties tussen de door de fabrikant voorspelde opbrengsten en de werkelijke opbrengsten. De rele output op jaarbasis ligt globaal genomen 2 4 keer, en bij sommige types zelfs 10 20 keer, lager dan de output die bij aanvang van het project vooropgesteld werd. Dit had net zoals bij het project in Schoondijke voor een groot stuk te maken met een overschatting van de gemiddelde windsnelheden ter plaatse. Maar zelfs indien men in de berekeningen de oorspronkelijk voorspelde windsnelheden vervangt door de reel opgemeten windsnelheden, dan nog ligt de voorspelde output een stuk hoger dan de reel gemeten output. Dit wijst erop dat er niet alleen een probleem is met de modellen voor het berekenen van de gemiddelde windsnelheid, maar ook met de vermogenscurves die opgesteld worden door de fabrikanten. Eenvoudig gezegd: een groot deel van de fabrikanten pretendeert dat de toestellen betere prestaties kunnen afleveren dan ze in werkelijkheid doen. Een belangrijke eindconclusie uit het rapport is dan ook dat er een duidelijke nood bestaat aan een internationaal toegepaste
TABEL 2: RESULTATEN TESTPROJECT WARWICK WIND TRIALS PROJECT (GROOT-BRITTANI 1/10/'07 - 1/10/'08)
TYPE TURBINE TYPE INVERTER TOTALE OPBRENGST GESCHATTE OPBRENGST WINDSNELHEID REFERENTIENAAM SITE
Ampair Sunny Boy 53,67 kWh 154,81 kWh 2,22 m/s Lilington Road
Zephyr Windy Boy 63,75 kWh 217,43 kWh 2,18 m/s Leicester
Ampair Sunny Boy 74,63 kWh 1.012,26 kWh 4,59 m/s Southorn Court 1
Windsave Windsave 109,13 kWh 204,82 kWh 2,74 m/s Daventry Town Hall
Ampair Sunny Boy 50,27 kWh 1.084,48 kWh 5,02 m/s Southorn Court 2
Windsave Windsave 55,79 kWh 68,78 kWh 2,04 m/s Daventry Country Park
Ampair Windy Boy 51,64 kWh 1.295,44 kWh 6,22 m/s Eden Court 2
Zephyr Windy Boy 14,20 kWh 32;35 kWh 2,02 m/s Thatcham
Opmerking 1: In het testproject werden in totaal 29 windturbines op verschillende sites getest; de acht hier vermelde resultaten zijn een willekeurige selectie uit die projecten waarvan de testresultaten het meest compleet waren; Opmerking 2: Sommige data zijn gedeeltelijk verloren gegaan (Daventry Country Park, Thatcham); Opmerking 3: Sommige turbines werden tijdelijk stilgelegd wegens geluidsoverlast (Lilington Road, Southorn Court 1 & 2, Eden Court 2) of vervanging van onderdelen (Southorn Court 1 & 2, Daventry Town Hall, Eden Court 2 ) Bron: http://www.warwickwindtrials.org.uk
ENERGIE
TWEE WETENSCHAPPELIJKE TESTPROJECTEN I.S.M. GREENBRIDGE, POWER-LINK EN SET
AANLEIDING TESTPROJECTEN In navolging van de testprojecten in Nederland (Schoondijke) en GrootBrittani (Warwick Wind Trials Project), besloot ook de Ugent een gelijkaardig project op poten te zetten. Dit project is in handen van het energiekennisplatform Power-Link en is gelocaliseerd in het Greenbridge Wetenschapspark. GREENBRIDGE WETENSCHAPSPARK Greenbridge is het West-Vlaamse Wetenschapspark van de Universiteit Gent, gelegen in de achterhaven van Oostende. Het huisvest de gelijknamige Greenbridge Incubator, opgericht door de Universiteit Gent, POM WestVlaanderen, de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende en AG Haven Oostende. Het Greenbridge Wetenschapspark richt zich naar startende en doorgroeiende ondernemingen met een bijzondere focus op cleantech en smarttech. Het UGent energiekennisplatform Power-Link, gevestigd in de incubator, vormt als het ware de motor van dit Wetenschapspark. De belangrijkste activiteiten van Power-Link bestaan uit netwerking, informatiedienstverlening en begeleiding van KMO's in onderzoeksprojecten. PROJECTEN OP HET VLAK VAN WINDENERGIE Op het vlak van windenergie heeft Power-Link twee projecten lopen. In eerste instantie is er het Small Wind Turbine Field Laboratory. Dit veldlaboratorium wordt volledig uitgerust om metingen te doen bij 10 windturbines met als primaire doelstelling een beoordeling van de elektrische en mechanische eigenschappen, de geluidsproductie, de efficintie en de energieopbrengst bij kleine windturbines. In een tweede fase zullen specifieke aspecten geoptimaliseerd worden met als doel het ontwikkelen van een betrouwbare, geluidsarme en efficinte kleinschalige windturbine. Daarnaast is er de Small Wind Turbine Demonstration Site. Het Greenbridge Wetenschapspark biedt producenten en installateurs van kleine windturbines de mogelijkheid tot demonstratie en monitoring van hun producten. De energieopbrengst van de windturbines en de windsnelheid en windrichting worden opgemeten en gevisualiseerd (zie foto bovenaan). Op deze manier kunnen producenten en installateurs op een voordelige en eenvoudige manier de werkelijke opbrengst van hun producten aantonen. ONLINE RESULTATEN 'S MALL WIND TURBINE D EMONSTRATION SITE' De voorlopge resultaten van het project 'Small Wind Turbine Demonstratio Site' zijn online raadpleegbaar via www.power-link.be/wind. Onderaan deze pagina in tabel 3 treft u de stand van zaken aan opgetekend op 24/09/2010 (10u30). In deze tabel worden ook de resultaten weergegeven van een gelijklopend project met PV installaties, eveneens gelocaliseerd binnen het Wetenschapspark. Volgende zaken vallen op: Indien we elk merk (Energy Ball en Raum) afzonderlijk bekeken, bestaat er een duidelijke correlatie tussen het vermogen van de turbine en de geschatte jaarlijkse productie. Wanneer men het vermogen van de turbine met een bepaalde factor vermenigvuldigt, vermenigvuldigt ook de geschatte jaarlijkse productie met ongeveer dezelfde factor; De twee geteste merken verschillen echter duidelijk van elkaar op het vlak van behaald rendement. De Raum haalt hierbij betere resultaten. Deze betere prestatie is duidelijk niet gecorreleerd met het vermogen van de generator, maar wellicht wel met het grotere rotoroppervlak; De gemiddelde windsnelheid (4,178 m/s) scoort ver onder de volgens de windkaarten (op 10 m hoogte) te verwachten 5 6 m/s (hoewel er in de zomer altijd wat minder wind is). Dit geeft aan dat de windkaarten, waarvan de waarden eigenlijk afgeleiden zijn van metingen op grotere hoogtes, niet voldoende betrouwbaar zijn. De geteste zonnepanelen zijn duidelijk veel efficinter.
Dit scherm visualiseert de totale en actuele energieopbrengst van de windturbines, de actuele en gemiddelde windsnelheden en de actuele en gemiddelde windrichting op het testveld 'Small Wind Turbine Demonstration Site' in het Wetenschapspark te Oostende
standaardmethode om de vermogenscurves van kleine windturbines op te stellen en bekend te maken. Deze standaardmethode bestaat reeds (IEC61400), maar heel wat fabrikanten volgen deze methode niet of toch niet strikt genoeg op. Op die manier zullen voorspellingen omtrent de jaarlijkse output veel betrouwbaarder worden (op voorwaarde dat er ondertussen ook correctere windstudies uitgevoerd kunnen worden) en zal het voor de consument ook veel makkelijker worden om verschillende toestellen met elkaar te vergelijken.
Overlastproblematiek
Naast de opbrengstproblematiek, was ook de overlastproblematiek een belangrijke component in het Warwick Project. Vooral rond geluidsoverlast kwamen er gedurende de loopduur van het project een aantal klachten binnen. In enkele gevallen moest de windturbine zelfs definitief worden stilgelegd. De onderzoekers benadrukken echter dat de geluidsproductie van windturbines in de toekomst nog gereduceerd kan worden. Uit onderzoek blijkt immers dat de geluidsproductie niet alleen gecorreleerd is aan de windsnelheid, maar ook aan het ontwerp van de rotorbladen. De zoektocht naar een rotorontwerp dat n hoog scoort op het vlak van efficintie n tegelijkertijd ook geluidsarm is, is ondertussen volop bezig.
WINDTURBINES Energy Ball V100 500 W 01/01/2010 267 21,4 kWh 29,25 kWh Energy Ball V200 2.250 W 01/07/2010 86 27,15 kWh 115,23 kWh Raum 1,5k 1.500 W 01/07/2010 86 160,26 kWh 680,17 kWh Raum 3,5k 3.500 W 26/08/2010 29 158,38 kWh 1.993,40 kWh Double Tracker 2.200 W 01/01/2010 267 2.593,86 kWh 3.545,91 kWh
PV INSTALLATIES Linea Trovata 2.500 W 01/07/2010 86 871,46 kWh 3.698,64 kWh N.Solar Carport 3.300 W 01/07/2010 86 1.284,75 5.452,72 kWh
Opmerking 1: De hier vermelde cijfers dateren van 24/09/2010 (10u30); Opmerking 2: De cijfers bij jaarlijkse productie zijn gextrapoleerde waarden; Opmerking 3: De gemiddelde opgemeten windsnelheid op 15m hoogte tussen juni en september 2010 bedroeg 4,178 m/s; Bron: http://tools.power-link.be/monitoring
ENERGIE
Windverdelingsdiagram
Vermogen (kW)
1200
mph m/s
Windsnelheid
Windsnelheid (m/s) Figuur 3: Verdeling van de windsnelheden op een bepaalde site. Merk op dat lagere windsnelheden veel voorkomender zijn dan hogere windsnelheden; dit inzicht is zeer belangrijk bij het correct inschatten van de jaarlijkse opbrengst (Bron: J. Laveyne 2010)
Figuur 2: Vermogenscurve van een Skystream met een piekvermogen van 2,4 kW; men ziet duidelijk dat de turbine pas echt elektriciteit begint op te wekken wanneer de windsnelheid hoger ligt dan 5 m/s (Bron: J. Laveyne 2010)
volgt die de derdemachtsvergelijking vrij sterk benadert (voor nadere uitleg hieromtrent, zie het kaderstukje op de tweede pagina van dit artikel). Wanneer de windsnelheid lager ligt dan 5 m/s wordt er nauwelijks vermogen opgewekt. Dit laatste vestigt onze aandacht op het feit dat er naast het maximale vermogen van de generator en de windsnelheid, nog andere factoren zijn die een invloed hebben op het gegenereerde vermogen. Heel belangrijk in dit verband is dat een turbine een bepaalde startsnelheid of 'cut-in speed' heeft, waarbij de windsnelheid hoog genoeg is om alle mechanische verliezen, eigen aan de turbine; te overwinnen. Is de windsnelheid lager dan dit kritieke punt dan ligt de turbine stil en wordt er vanzelfsprekend geen energie opgewekt. In het voorbeeld van de Skystream (zie figuur 2) zien we dat dit kritieke punt ergens dichtbij de 3 m/s ligt. Een lage lage cut-in snelheid is erg belangrijk, zeker bij kleine windturbines die door hun beperkte hoogte minder van hogere windsnelheden kunnen genieten. Gemiddelde windsnelheid Een gevaarlijke redenering zou nu zijn om te gaan kijken wat de gemiddelde windsnelheid is op de site waar de kleine windturbine zal worden ingeplant en vervolgens dit getal te gaan vermenigvuldigen met het
gegenereerde vermogen voor die bepaalde windsnelheid. Zo zou men kunnen denken dat op een site waar de gemiddelde windsnelheid ca. 6 m/s bedraagt de Skystream een totale jaarlijkse output van ca. 2628 kWh zal opleveren (ca. 0,30 kW vermenigvuldigd met het aantal uren in een jaar: 8760). Deze redenering klopt echter niet om een aantal voor de hand liggende redenen: Bij het berekenen van de gemiddelde windsnelheid wordt ook het (betrekkelijk groot) aantal uren waarbij de windsnelheid lager ligt dan 3 m/s, betrokken; bij deze windsnelheden draait de turbine echter niet; Bij hogere windsnelheden plafonneert het maximaal gegeneerd vermogen van te turbine; Bij erg hoge windsnelheden wordt de turbine om veiligheidsredenen zelfs volledig uitgeschakeld. Omwille van deze redenen is de gemiddelde windsnelheid geen nuttige waarde om de jaarlijkse opbrengst accuraat te gaan voorspellen. Windverdelingsdiagram Om wel tot een realistische voorspelling te komen, moeten we uitgaan van het zogenaamde windverdelingsdiagram (zie figuur 3). Dit diagram laat zien hoeveel uren per jaar er een
bepaalde windsnelheid opgemeten werd. Merk op: bij het bestuderen van dit diagram valt op dat gedurende een groot aantal uren per jaar (zo'n 2000 uur van de 8700 uur dat er een bepaalde windsnelheid werd waargenomen, of zo'n 22 % van de tijd) een zeer lage windsnelheid (1, 2 of 3 m/s) genoteerd werd. We kunnen dus stellen dat de meeste types kleine windturbines gedurende minimaal zo'n 22 % van de tijd zullen stilliggen, omdat er niet genoeg wind is. Correcte berekening Als we de vermogenscurve (figuur 2) van de turbine vermenigvuldigen met het windhistogram (figuur 3) dan bekomen we de correcte jaarlijkse energieproductie (figuur 4) die de desbetreffende turbine op de specifieke site zal genereren. Wanneer we de vermogenscurve van de Skystream (figuur 2) verrekenen met het windverdelingsdiagram in figuur 3, dan bekomen we een opbrengst van ongeveer 2250 kWh per jaar. Het verschil met de berekening a.d.h.v. de gemiddelde windsnelheid (eveneens berekend uit het windverdelingsdiagram in figuur 3) bedraagt ongeveer 378 kWh, toch een niet te onderschatten hoeveelheid energie. Het aandeel lage windsnelheden (en dus lagere vermogensproductie) mag dus niet onderschat worden tegenover de hogere windsnelheden. Aan een correcte schatting gaat dus steeds een meetcampagne vooraf om het windsnelheidsdiagram (ook wel windhistogram genaamd) te bepalen.
bedrijven die betrekkelijk weinig centen hebben om onderzoek te doen naar technische verbeteringen. Een mooi voorbeeld hiervan is dat vele kleine windturbines werken met inverters die oorspronkelijk ontwikkeld zijn voor pv-panelen, terwijl op maat van de windturbines gemaakte inverters het rendement aanzienlijk zouden kunnen verhogen. Ook beschikken veel fabrikanten nog niet over een eigen windtunnel waarmee ze de efficintie van de rotorbladen verder zouden kunnen optimaliseren. Door dit relatief gebrek aan tot op het bot onderzochte en geteste technologie, blijven de kleine windturbines vooralsnog wat onder de verwachtingen scoren. Hierdoor zijn de particulieren nog zeer terughoudend om zich zo'n turbine aan te schaffen, wat op zijn beurt betekent dat de fabrikanten weinig centen binnenkrijgen en dus weinig geld overhouden voor innovatie. Ook de betrokken overheden zijn erg sceptisch en treuzelen bijgevolg nog wat met hun vergunningsbeleid. Zolang iedereen de kat uit de boom kijkt, zal de ontwikkeling van dit interessant product steeds geremd blijven verlopen. Gelukkig zijn er vanuit de wetenschappelijke wereld (cf. het project van Power-Link in het Wetenschapspark te Oostende) meer en meer initiatieven om deze patstelling te doorbreken en doorgedreven technologische ontwikkeling mogelijk te maken.
Bron voor stukjes 'Berekening rotorrendement' en 'Correcte inschatting jaarlijkse productie': Joannes Laveyne, 'Mulitfunctionele data-acquisitie voor decentrale energieproductie, casus veldlaboratorium windturbines' (2010) Met dank aan Power-Link UGent, ing. J. Laveyne en dr. ir. Bert Renders
'MEXICAN STAND-OFF'
Een 'Mexican Stand-off' is een begrip uit de filmwereld waarmee men een patstelling wil aanduiden waarin drie mensen met getrokken revolvers tegenover elkaar staan. Niemand durft echter schieten uit vrees zelf neergeschoten te worden. Dit beeld is min of meer ook van toepassing op de markt van de kleinschalige windturbines. De producenten zijn over het algemeen kleine, innovatieve
KLEINE WINDTURBINES
Deel 1: Vergunningsproblematiek
(Elektricien nr. 4)
Deel 2: Opbouw
Windsnelheid (m/s) Figuur 4: Wanneer men de vermogenscurve (figuur 2) vermenigvuldigt met het windhistogram (figuur 3) bekomt men voor iedere windsnelheid de totale productie; (Bron: J. Laveyne 2010)
(Elektricien nr. 5)
Deel 3: Opbrengst- en rendementsproblematiek
(Elektricien nr. 6)