Same Nva Tting Hoof Ds Tuk 2

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 5

lichaam in het veen wordt begraven, blijft het voor een groot deel bewaard.

Fossielen zijn oude resten van planten en dieren, die al heel lang dood zijn. Fossielen van planten vinden we vaak in iets hards als stenen of kolen. Fossielen van harde dingen (schelpen, huidpantsers) vinden we meestal in kalksteen. Fossielen, zoals haaientanden, worden nog vaak gevonden. Deze fossielen hebben vaak jarenlang onder de grond gelegen, daarom kunnen ze zo oud worden.

1. Leven uit het verleden


De meeste planten en dieren kunnen overal in Nederland leven. Er zijn ook planten en dieren die een speciale leefomgeving nodig hebben: Het zinkviooltje groeit alleen op plekken waar zink in de bodem zit. De zadelsprinkhaan kan alleen leven in droge heidegebieden met struiken. De leefomgevingen van het zinkviooltje en de zadelsprinkhaan zijn zeldzaam en verdwijnen langzaam. Hierdoor zie je steeds minder zinkviooltjes en zadelsprinkhanen in Nederland. Om te voorkomen dat sommige planten en dieren helemaal verdwijnen, worden ze door de wet in Nederland beschermd. De planten of dieren mogen niet geplukt of gedood worden. Sommige dieren zijn al uitgestorven in Nederland, zoals de otter. Door watertoerisme en watervervuiling is de otter in Nederland uitgestorven. Als een mens, plant of dier doodgaat, verteren de resten. Alleen de botten blijven langer bestaan. Alleen als het

2. Bewegen en voortbewegen
Dieren kun je indelen in gewervelde en ongewervelde dieren. Gewervelde dieren hebben botten, zoals de mens. De botten zorgen voor stevigheid. Ze kunnen langs elkaar bewegen (benen, armen) of zitten aan elkaar (schedel). Ongewervelde dieren hebben geen botten, zoals de vlieg. Sommige

ongewervelde dieren hebben een harde huid, een pantser. Dat pantser bestaat uit losse delen, zodat de dieren kunnen bewegen. Andere dieren nemen een huisje mee, zoals een slak of oester. Gewrichten zijn botten die precies in elkaar passen en die kunnen bewegen. Een scharniergewricht kun je maar op n manier bewegen (bijvoorbeeld elleboog). Een kogelgewricht kun je alle kanten op bewegen (bijvoorbeeld je heup). Ook je ruggengraat kun je bewegen. Deze is heel buigzaam. Dit komt doordat je ruggengraat uit een groot aantal aparte wervels bestaat. Om te bewegen heb je spieren nodig. Als een spier zich spant, wordt het korter en als een spier zich ontspant wordt het langer. Zo kun je je lichaam bewegen. Met je zintuigen neem je de wereld waar. Je kunt zien, horen, ruiken, voelen en proeven. Je zintuigen geven informatie voor het bewegen door aan de hersenen. De hersenen geven daarna de opdracht aan de spieren om te bewegen. Een belangrijk zintuig is je evenwichtsorgaan. Dit orgaan zorg ervoor dat je weet wat de stand van je lichaam is. Als je duizelig bent, komt dat door je evenwichtsorgaan. Dit orgaan is dan van slag. -

3. Sporen en zaden op reis


Veel zaden gaan op reis. Als ze op een nieuwe geschikte plekt terechtkomen, kunne ze gaan kiemen. Op de nieuwe plek moet wel voldoende ruimte zijn. Alleen dan kan de kiemplat uitgroeien tot een volwassen plant. Er kan alleen een nieuwe plant groeien als de zaden op een goede plek terechtkomen. De planten hebben verschillende manieren om hun zaden te verspreiden. Sommige zaden vallen vlak bij de moederplant op de grond. Pas als de moederplant verdwenen is, kan de nieuwe plant groeien. Er kunnen dus nooit moederplanten en nieuwe planten naast elkaar groeien (bijv. klaprozen). Andere planten schieten hun zaden weg. De vrucht van de plant schiet open, waardoor ook de zaden alle kanten op schieten. Weer andere zaden worden meegenomen door de wind. Vaak hebben deze zaden een

aangepaste vorm, zodat ze goed door de wind kunnen worden verspreid (bijv. het zaadje van een paardenbloem heeft een soort parachuutje). Er zijn ook zaden die worden verspreid door dieren. Sommige zaden hebben weerhaakjes en blijven vastzitten aan het dier. Na een tijdje valt het zaad er weer af. Andere dieren eten de zaden en poepen de zaden op een andere plek uit. Als laatste zijn er ook nog zaden die blijven drijven. Deze zaden worden verspreid door het water. Een stinkzwam verspreidt zijn sporen op een bijzondere manier: de stinkzwam verspreidt een vieze geur. Daar komen vliegen op af. De vliegen eten van de sporen. Een deel van de sporen plakt aan de vlieg. De vlieg neemt de sporen mee. Op een andere plek vallen de sporen weer van de vlieg af en kunnen de sporen weer nieuwe stinkzwammen vormen.

blijven de resten van planten en dieren goed bewaard en ontstaan er fossielen. Kalksteen, steenkool, aardgas en aardolie bestaan uit resten van fossielen van planten en dieren. Sommige dieren veranderen veel tijdens hun groei. De dieren veranderen helemaal van vorm. Eerst leven ze op de grond of in het water en later in de lucht, zoals de libel, de steekmug en de waterjuffer. Als de dieren zo sterk van vorm zijn veranderd, verandert ook hun voeding. Kruipende en zwemmende insecten eten alles op wat ze op de grond en in het water tegenkomen. Vliegende insecten eten alles op wat ze in de lucht tegenkomen. De voeding op de grond en in het water is anders dan de voeding in de lucht. Veel dieren helpen op een speciale manier bij het verspreiden van zaden. Voor de eik is vooral de vogel de Vlaamse Gaai belangrijk. Deze vogel begraaft in de herfst veel eikels. Sommige eikels kiemen en groeien uit tot een volwassen eikenboom.

4. Onder de grond
Wanneer planten en dieren niet helemaal verteren, ontstaan er fossielen. Een laag water of een dikke laag grond zorgt ervoor dat er geen lucht bij kan. Zo

12.

Van welk deel van je lichaam

krijgt een spier een signaal om te bewegen? 13. Welk zintuig raakt van slag als je

in een achtbaan zit? 14. Waarom maken veel zaden een

reis? 15. Sommige zaden worden door de

Vragen
1. Wanneer noem je een plant of dier zeldzaam? 2. Waarom worden sommige planten en dieren beschermd? 3. Waardoor kan een plant uitsterven? 4. Wat blijft er over van dieren die gestorven zijn? 5. In welke bodemsoort kan een lichaam jarenlang bewaard worden? 6. Wat zijn fossielen? 7. In wat voor soort steen vind je fossielen van harde dingen, zoals schelpen? 8. Wat zorgt bij ongewervelde dieren voor de stevigheid? 9. Wat geeft bij gewervelde dieren de stevigheid? 10. Welke delen in je lichaam zorgen

wind verspreid. Hoe zien die eruit? 16. Op welke andere manieren

worden zaden ook wel verspreid? 17. Wat gebeurt er normaal met de

resten van dode planten en dieren in de grond? 18. Wat gebeurt er als er geen lucht

bij deze resten kan komen? 19. Welke fossiele brandstoffen

komen in de bodem voor? 20. Waarom is de Vlaamse gaai heel

belangrijk voor de eik?

voor de beweging? 11. Hoe komt het dat je ruggengraat

Antwoorden
1. Als hij heel weinig voorkomt. 2. Zodat ze niet uitsterven. 3. Door vervuiling of verandering van
leefomgeving.

zo buigzaam is?

4. Alleen de botten. 5. In het veen. 6. Resten van een dier dat al heel lang
dood is.

7. In kalksteen. 8. Een harde huid of een huidpantser. 9. Botten (het geraamte, het skelet). 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.
Botten, spieren en gewrichten. Omdat je ruggengraat uit een

groot aantal aparte wervels bestaat. Van je hersenen. Je evenwichtsorgaan. Om op een geschikte plek terecht

te komen om te kiemen. Ze hebben een aparte vorm,

bijvoorbeeld een parachuutje. Via het water en via dieren. Die resten verteren. Dan ontstaan er fossielen. Steenkool, aardolie en aardgas. Hij helpt in de herfst bij de

zaadverspreiding door de eikels op allerlei plekken te begraven.

You might also like