Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 3

De barmhartige Samaritaan Aren van Waarde Altijd verkeerd gelezen De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan wordt doorgaans gelezen

alsof deze zou onderwijzen dat ieder hulpbehoevend medemens onze naaste is, en wij ons over zo iemand behoren te ontfermen. Er bestaat in Nederland zelfs een stichting die De Verre Naasten heet en die zich ten doel stelt om geestelijk en lichamelijk armen in de derde wereld te ondersteunen. Maar deze interpretatie is feitelijk een omkering van Jezus woorden en mist daarmee Bijbelse grond. In de gelijkenis die Jezus vertelde is niet de naakte, halfdode en hulpbehoevende man de naaste van de priester of de Leviet zoals men het verhaal wil lezen. Integendeel, de Samaritaan is de naaste van het slachtoffer. Want de gelijkenis eindigt met de vraag Wie van deze denkt u, dat de naaste geweest is van hem die in handen van de rovers was gevallen? (Lukas 10:36). En het antwoord luidt: Hij die hem barmhartigheid heeft bewezen (Lukas 10:37). De aanleiding De directe aanleiding om de gelijkenis te vertellen was de vraag van een wetgeleerde. Hij vroeg: Wie is mijn naaste? (Lukas 10:29). De man was gekomen om Jezus te verzoeken en hij wilde zichzelf rechtvaardigen (Lukas 10:25,29). Toch is zijn vraag de sleutel om het verhaal te kunnen begrijpen. Aan het eind van de gelijkenis is er een duidelijk antwoord gegeven. En n het verhaal speelt de vragensteller een belangrijke rol. Omdat hij aan Jezus had gevraagd Wie is mijn naaste? en omdat Jezus hem de wedervraag stelde Wie van dezen denkt u, dat de naaste geweest is van hem die in handen van de rovers was gevallen? is het op sterven na dode slachtoffer een beeld van de godsdienstige wetgeleerde. Hij had aan Jezus de strikvraag gesteld: Rabbi, wat moet ik doen om eeuwig leven te berven? (Lukas 10:25). En Jezus laat hem zien dat hij tot niets in staat is. Hij is arm en ellendig en naakt. Ligt als een hulpeloos wrak langs een weg die de diepte inleidt. Uitgeplunderd en in elkaar geslagen door opponenten die sterker waren dan hij. Bezig om dood te gaan. Priester en Leviet Indien de gelijkenis bedoelde te leren dat wij ons over onze verre naaste behoren te ontfermen, dan zou Jezus hebben verteld dat er een wetgeleerde aan de overkant voorbijging. Maar dat zei de Heiland niet. Gezien de opzet van de gelijkenis is dit logisch want de wetgeleerde die de vraag stelde wordt vertegenwoordigd door het hulpeloze slachtoffer. Dat hoopte op bijstand van de priester en de Leviet, maar die gingen voorbij. In preken wordt dikwijls een hard oordeel over deze mensen uitgesproken: Ze dachten alleen maar aan zichzelf en bekommerden zich niet om hun naaste. Maar Jezus onthield zich van veroordeling. Hij merkte niet op dat ze slecht waren, maar dat ze - net als het slachtoffer afdaalden langs de weg en aan de overkant voorbij gingen. De bedoeling is duidelijk. Wie zoals de wetgeleerde het eeuwige leven wil berven kan van priesters en Levieten geen hulp verwachten. Dat zijn ook maar mensen die in hetzelfde schuitje zitten als wij. Als stervelingen zijn ze bezig af te dalen. Ze zijn op weg naar het graf en kunnen zichzelf niet in leven houden. Laat staan dat ze een sterfelijk mens onvergankelijk leven zouden kunnen geven. De Samaritaan De hoofdpersoon in de gelijkenis is vanzelfsprekend de Samaritaan, die na de priester en de Leviet ter plaatse arriveerde. Er staat niet, dat hij ook afdaalde, maar er wordt gezegd dat hij op reis was (Lukas 10:33). Hij verschafte hulp, goot olie en wijn op de wonden en was 1

bereid om blijvend voor de gewonde te zorgen. Voor de periode van zijn afwezigheid trof hij voorzieningen door bij voorbaat voor verzorging, kost en inwoning te betalen - en wanneer hij terugkwam zou hij zijn zorg voortzetten en de herbergier alle gemaakte extra kosten vergoeden (Lukas 10:34-35). Waarom was deze man een Samaritaan? Velen zeggen: Omdat Joden een hekel hadden aan Samaritanen en de gelijkenis ons wil leren dat wij ons zelfs over onze ergste vijanden behoren te ontfermen indien die in nood verkeren. De werkelijke reden is echter een andere. Scheldnaam van Jezus Binnen de kring van de wetgeleerde was de Samaritaan een scheldnaam van Jezus. De evangelist Johannes vertelt hoe de Judeers zich aan Hem ergerden en Hem verweten: Zeggen wij niet terecht dat u een Samaritaan bent en een demon hebt? (Johannes 8:48). Ze beschouwden Hem als een onecht kind, geboren uit hoererij (Johannes 8:41), d.w.z. ontstaan uit een slippertje van Maria voordat zij met Jozef was getrouwd. Het is veelbetekenend dat de hoofdpersoon in de gelijkenis een Samaritaan is. Voor de wetgeleerde, die was gekomen om die gehate Samaritaan op de proef te stellen, was de zinspeling duidelijk. De Samaritaan zou op reis gaan, gezien het bedrag dat hij achterliet meerdere dagen wegblijven (een denaar was een dagloon, zie Matthes 20:2) en na afloop van zijn reis in de herberg terugkeren om zich verder over de gewonde te ontfermen. De hoofdpersoon in de gelijkenis is Jezus zelf. Het eeuwige leven dat de mozasche eredienst niet kan geven, schenkt Hij. In de volle betekenis geeft Hij het bij Zijn wederkomst (want dan breekt de toekomende eeuw aan, zie Markus 10:30). Tot die tijd verzorgt Hij ieder die in Hem gelooft. Met olie en wijn, dat wil zeggen: met zijn Geest en Woord. Pijnlijke ontknoping De ontknoping van het verhaal trof de wetgeleerde pijnlijk. In plaats van Jezus een antwoord te ontlokken dat als grond voor een aanklacht kon fungeren of Hem in diskrediet kon brengen werd hem zlf een strikvraag gesteld. Op de vraag: Wie denkt u dat de naaste geweest is van de man die in handen van de rovers was gevallen? moest het antwoord luiden: de Samaritaan. Maar dt kon de wetgeleerde niet over zijn lippen krijgen. Dus gaf hij een omschrijving, hij die hem barmhartigheid heeft bewezen. Dat was een correct maar ook een ontwijkend antwoord. We worden herinnerd aan wat Jezus tegen wetgeleerden had gezegd: U onderzoekt de Schriften, omdat u meent daarin eeuwig leven te hebben; en die zijn het die van Mij getuigen; en toch wilt U tot Mij niet komen opdat u leven hebt (Johannes 5:39-40). Eeuwig leven is een geschenk dat de Messias geeft. Maar juist religieuze mensen, die naar godsdienstige prestaties streven, zijn niet bereid om hun onmacht te erkennen en alles alleen van Hem te verwachten. Maria en Martha Het onderhoud van de Messias met de wetgeleerde eindigde met een opdracht die Jezus de man meegaf: Ga heen en doet u evenzo (Lukas 10:37). Hieruit concluderen uitleggers, dat de gelijkenis ons oproept om voor behoeftigen te gaan zorgen en die barmhartigheid te bewijzen zoals de Samaritaan zich ontfermde over het slachtoffer van een misdrijf. Uit de geschiedenis die Lukas onmiddellijk op het verhaal laat volgen (Lukas 10:38-42) blijkt echter dat deze conclusie niet juist is. Indien de gelijkenis ons zou oproepen om ons met armenzorg te gaan bezighouden dan had Martha het goede deel gekozen door zich vol ijver te storten in het dienen. Maar Jezus zei dat niet Martha maar haar zuster Maria het goede deel koos door aan Zijn voeten te gaan zitten en naar Zijn woord te luisteren (Lukas 10:41-42). De opdracht die Jezus de wetgeleerde gaf moet iets anders betekenen.

De opdracht aan het slot Wie is mijn naaste? en Wat moet ik doen om het eeuwige leven te berven? waren de vragen die de wetgeleerde aan de Messias had gesteld. De opdracht van Jezus stond met deze kwesties in verband. Wetgeleerden en Farizeen verweten Hem dat Hij mensen van laag allooi (tollenaren en zondaren) om zich heen verzamelde. Maar de Samaritaan was juist over mensen die alles hadden verknoeid met ontferming bewogen. Als dokter richtte Hij zich niet tot gezonden, maar tot zieken. Als prediker kwam Hij niet om rechtvaardigen maar zondaars te roepen tot bekering. De wetgeleerde moest even barmhartig worden als Hij. Hij moest beseffen de naaste te zijn van tollenaren en zondaren, omdat God het behoud van heel Isral op het oog heeft. Juist losers aanvaardden de boodschap van menselijke onmacht en Goddelijke genade die Jezus predikte. Daarom gingen ze het messiaanse rijk eerder binnen dan de godsdienstige krachtpatsers. Tenzij die krachtpatsers zich bekeerden. Conclusie De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan gaat niet over de vraag hoe wij op aarde een goed mens kunnen zijn. De gelijkenis geeft antwoord op de vraag Wie is mijn naaste? En de vragensteller was een godsdienstig mens die besefte dat hij het eeuwige leven niet bezat en zich afvroeg hoe hij dat kon verwerven. De naaste van zulke zoekers, de persoon die het allerdichtst bij hen staat en de enige die hen werkelijk kan helpen is de barmhartige Samaritaan. Van Hem verwacht een gelovige Jood niets en toch is juist Hij elke gelovige Jood het meest nabij. Het is beslist een goede zaak wanneer christenen zich over zieken, armen en behoeftigen ontfermen of die zich nu dichtbij of veraf bevinden. Maar voor de uitvoering van deze taak kunnen zij zich niet op Lukas 10:25-37 beroepen. Romeinen 10:14-15 zou als inspiratiebron beter zijn. * * * * * * *

You might also like