Professional Documents
Culture Documents
Aardings - en Nulgeleiderregimes - Laborelec
Aardings - en Nulgeleiderregimes - Laborelec
en bekabelingstechnieken
Condensatorbatterijen en harmonischen
nningsdips en onderbrekingen
Spanningsvariatie en flicker
Inleiding
Elke elektrische installatie moet worden ontworpen volgens een aardings- en nulgeleiderregime dat bepaalt hoe de installatie verbonden is met de aarde. Er bestaan 3 nulgeleiderregimes. Hun doel is het garanderen van de veiligheid van personen. Behalve enkele wettelijke voorschriften die verbonden zijn met bepaalde omgevingen (bijvoorbeeld explosiegevaar), wordt de keuze van het nulgeleiderregime bepaald door de voor- en de nadelen wat betreft continuteit, onderhoud en veiligheid van het materiaal. De voorstelling gebeurt als volgt: De eerste letter geeft de relatie aan tussen het nulpunt van het verdeelnet en de aarde: T: voor een rechtstreekse verbinding met de aarde I: - voor een verbinding met de aarde via een hoge Impedantie - door isolatie van alle actieve delen t.o.v. de aarde De tweede letter geeft de relatie aan tussen de massas van de elektrische installatie en de aarde: T: voor een rechtstreekse verbinding van de massas met de aarde N: voor een verbinding van de massas met de aarde via de Nulgeleider De eventuele derde en vierde letter geven de uitvoering aan van de nulgeleider en beschermingsgeleider (PE): S: de functies van de nulgeleider en beschermingsgeleider worden verzekerd door afzonderlijke geleiders C: n geleider vervult zowel de functie van nulgeleider als van beschermingsgeleider (PEN) De regimes van aardverbindingen worden op volgende wijze bepaald (zie AREI art. 79): TT-net IT-net De varianten TN-S, TN-C-S en TN-C van het TN-net
Inhoud
Inleiding Veiligheid van personen TT-Regime TN-Regime IT-Regime Continuteit FAQs
Fase
Nul
Elektrische belasting
Fase
Nul
Elektrische belasting
TN
Fase
Nul IT
Hoge impedantie Elektrische belasting
De Technologische AdviesDienst staat voor u klaar! Samen onze elektrische problemen oplossen, daar komt het op aan!
Aardings- en nulgeleiderregimes
TT-Regime
De kring van de foutstroom sluit zich via de aarde. Wanneer we de overgangsweerstand van de fout verwaarlozen, is de foutstroom: If = UN / (Ra + Rb) De contactspanning wordt Uc = Ra * If UN, de nominale spanning van het net Ra, aardingsweerstand van de massa Rb, aardingsweerstand van de nulgeleider
If
De som van de aardingsweerstanden Ra en Rb bereikt enkele tientallen ohms. De foutstroom (If= UN / (Ra + Rb) is dus niet groot genoeg om de overstroombeveiligingen te doen schakelen.
De gevoeligheid van de differentieelbeveiliging moet bepaald worden in functie van spreidingsweerstand van de aardelektrode en de limiet- of grensspanning (UL). Volgens het AREI
Uc Rb Ra
moet men een differentieelbeveiliging van max. 300 mA aan het begin van de installatie plaatsen. Indien de spreidingsweerstand van de aardelektrode tussen de 30 en 100 ohm bedraagt worden er bijkomende differentieelbeschermingen vereist. Voor de kring naar de badkamer, wasruimten, stortbadkamers of wasmachines is een bijkomende automatische differentieelbeveiliging van 30 mA vereist.
TN-Regime
De kring van de foutstroom sluit zich via de aardgeleider (PE bij TN-S en PEN bij TN-C). Wanneer we de impedantie van de fout verwaarlozen, is de foutstroom: If = 0,8 * UN / (RPE + Rfase) De contactspanning wordt Uc = If * RPE UN, de nominale spanning van het net RPE, de weerstand van de beschermingsgeleider (PE) Rfase, de weerstand van de fase waar de fout optreedt (De factor 0,8 houdt rekening met een daling van de stroomopwaartse netspanning van 20% ten gevolge van een aardfout.)
N PE
If
Uc
Een isolatiefout wordt door de beveiligingen gezien als een fout tussen een fase en de beschermingsgeleider (de foutstroom is hoog aangezien RPE en Rfase klein zijn) en zal dus gelimineerd worden door maximumstroombeveiligingen die geplaatst worden aan het begin van het net en ter hoogte van elke belasting en wel zodanig dat er een goede selectiviteit bekomen wordt. In een TN-S regime kunnen/mogen differentieel beveiligingen gebruikt worden. In een TN-C regime sluit de kring van de foutstroom zich in de PEN-geleider en is het gebruik van differentieelschakelaars en/of vierpolige maximumstroombeveiligingen uitgesloten. Let op ! De beschermingsgeleider (PE) mag nooit onderbroken worden.
Aardings- en nulgeleiderregimes
IT-Regime
In een IT-regime wordt bij een eerste fout de foutstroom begrensd door de hoge aardingsimpedantie (>1 k) van het nulpunt van het verdeelnet/transformator. Aangezien de foutstroom If klein is (enkele honderden milliampres), is de contactspanning Uc eveneens klein en vormt dus geen gevaar voor de veiligheid van personen. De permanente controle van de isolatie (PIC) laat toe de aanwezigheid van een eerste fout te ontdekken. Het is noodzakelijk om de eerste fout op te sporen en te elimineren, zoniet treedt er een gevaarlijke foutstroom op bij een tweede fout. In geval van een tweede fout (wanneer de eerste fout niet werd gelimineerd), is de stroom deze van een rechtstreekse fout tussen 2 fasen of tussen een fase en de nulgeleider. Deze foutstroom doorloopt de hoge impedantie van het nulpunt van de transformator niet meer. De contactspanning Uc, die ongeveer deze is die gezien wordt in een TN-regime, is dus gevaarlijk voor de veiligheid van personen en moet gelimineerd worden door maximumstroombeveiligingen.
If
If
N
Hoge impedantie
N
Hoge impedantie
PIC Uc
PIC Uc Uc
Rb
Ra
Rb
Aardings- en nulgeleiderregimes
Bij een IT-stelsel worden al de binnenkomende leidingen op de normale manier beveiligd. D.w.z. dat vr elke geleider een overspanningbeveiligingstoestel wordt voorzien dat verbonden wordt met de aarde. Bij een IT-stelsel dienen echter speciale overspanningsbeveiligingen gebruikt te worden. Deze worden doorgaans voorzien van de index IT op het apparaat. Het gebruik van de overspanningsbeveiliging in een IT-stelsel heeft 2 doelstellingen: Het begrenzen van overspanningen tengevolge van bliksem; In geval van een isolatiefout in de MS/LS transformator (fout tussen primaire en secundaire wikkelingen) de spanning begrenzen in het LS-net.
U 2pe =400V
Waarom dienen er speciale overspanningsbeveiligingen gebruikt te worden in een IT-net? Bij een eerste fout, tussen fase en aarde, wordt een fase aan de grond gelegd. Hierdoor zal er een lijnspanning komen te staan tussen de overige fasen en de aarde. (zie figuur) Gevolg: bij een IT-stelsel moeten de condensatoren en de varistors tussen fase en massa (bijvoorbeeld in elektronische kaarten) continu een spanning van minstens 400 V kunnen verdragen.
figuur b
1 2 3 N PE
figuur c
1 2 3 N PE
PIC
Ma
PIC
Ma
PIC
Mb
Mb
Ma
U23
Mb
Stel: we zitten in een IT-net waarin de nulgeleider verdeeld is. Er doet zich een eerste fout voor (fout tussen fase en aarde). (zie figuur a) Het net wordt dan een "vals TN-net". Bij een tweede fout zal er een foutstroom ontstaan doordat de stroomkring zich sluit via de nulgeleider. In een IT-regime met verdeelde nulgeleider is de nulgeleider meestal niet gedimensioneerd om deze foutstromen te verdragen. Een doorsmelten van de nulgeleider kan dus optreden vooraleer het onderbrekingstoestel de fout elimineert. Het smelten van de nulgeleider brengt een risico op brand met zich mee. (zie figuur b) Daarenboven, na de breuk van de nulgeleider, verdwijnt de foutstroom en het toestel Ma wordt dan gevoed door de samengestelde spanning U23, hetgeen de vernietiging van het toestel kan veroorzaken. Indien de foutstroom onvoldoende groot is, zullen de beveiligingen niet werken en zal de nulgeleider niet breken. Maar het toestel Ma zal aan zijn klemmen toch een spanning zien die dicht bij de samengestelde spanning U23 ligt. (zie figuur c)
PIC
Cf
Cf
I f1 If = I f1+I f2 I f2
Wij denken samen met u om de beste oplossing te vinden voor uw elektrische problemen
Heeft u technische vragen of wil u meer weten over onze diensten, dan kan u steeds terecht bij: Vlaams Elektro Innovatiecentrum Kleinhoefstraat 6 2440 Geel Tel: 014 - 57 96 09 Fax: 014 - 57 96 11 E-mail: tad@vei.be Web : www.vei.be/tad.htm