Professional Documents
Culture Documents
Photoshop 7.0 - Handboek
Photoshop 7.0 - Handboek
Photoshop 7.0 - Handboek
Help gebruiken
Terug
Help gebruiken
Informatie over de online Help
Door middel van het Adobe PDF Helpsysteem verschaft Adobe Systems, Inc. u volledige documentatie. Het Helpsysteem bevat informatie over alle gereedschappen, opdrachten en functies voor zowel Windows als Mac OS. Het PDF-formaat is speciaal ontworpen om gemakkelijk online te kunnen navigeren en om externe, met Windows compatibele schermleesprogramma's te ondersteunen. U kunt de Help ook afdrukken en als referentie gebruiken.
Help gebruiken
Terug
3 Zoek de ingang en klik op de paginanummerkoppeling om de gegevens af te beelden. 4 Om meerdere ingangen af te beelden, klikt u op Terug om terug te keren naar dezelfde positie in de index. Zo zoekt u met behulp van de opdracht Zoeken naar een onderwerp: 1 Kies Bewerken > Zoeken. 2 Typ een woord of een uitdrukking in het tekstvak en klik op OK. Acrobat doorzoekt het document. Daarbij wordt begonnen op de huidige pagina en wordt het eerste geval van het gewenste woord of de uitdrukking afgebeeld. 3 Kies Bewerken > Opnieuw zoeken om het volgende geval te zoeken.
Helpbestand afdrukken
Alhoewel de Help geoptimaliseerd is om op het scherm afgebeeld te worden, kunt u geselecteerde pagina's of het gehele bestand afdrukken. Kies Afdrukken in het menu Bestand of klik op het printerprictogram in de werkbalk van Acrobat.
Terug
Inhoud
Terug
Inhoud
Inleiding 4 Overzicht van Adobe Photoshop 11 Nieuwe functies in Photoshop 7.0 17 Het werkgebied 21 Afbeeldingen overbrengen naar Photoshop en ImageReady 66 Werken met kleur 96 Consistente kleur produceren (Photoshop) 114 Tonen en kleuren aanpassen 144 Selecteren 177 Transformeren en retoucheren 199 Vormen tekenen 224 Tekenen 248 Kanalen en maskers 296 Lagen 316 Filters toepassen voor speciale effecten 356 Tekst gebruiken 380 Webpaginas maken 408 Rollovers en animaties maken (ImageReady) 440 Afbeeldingen voorbereiden voor het web 461 Afbeeldingen opslaan en exporteren 495 Afdrukken (Photoshop) 523 Taken automatiseren 538 Sneltoetsen voor Macintosh 561 Sneltoetsen voor Windows 567 Juridische aantekeningen 573
Terug
Inleiding
Terug
Inleiding
Welkom
Welkom bij Adobe Photoshop 7.0, de professionele standaard voor het bewerken van afbeeldingen. Dankzij de gentegreerde toepassing voor webgereedschappen, Adobe ImageReady, biedt Photoshop een uitgebreide omgeving voor professionele ontwerpers en makers van afbeeldingen voor het produceren van geavanceerde afbeeldingen voor afgedrukte media, het web, draadloze apparaten en andere media. Bovendien biedt Photoshop een consistente werkomgeving met andere Adobe-toepassingen waaronder Adobe Illustrator, Adobe InDesign, Adobe GoLive, Adobe LiveMotion, Adobe After Effects en Adobe Premiere.
Registratie
Adobe vertrouwt erop dat u met deze software uw productiviteit sterk kunt vergroten. Registreer deze toepassing zodat Adobe u in de toekomst kan blijven voorzien van software van de hoogste kwaliteit, technische ondersteuning kan bieden en u op de hoogte kan stellen van nieuwe softwareontwikkelingen voor Photoshop. De eerste keer dat u Photoshop of ImageReady start, wordt u gevraagd de toepassing online te registreren. U kunt het formulier direct verzenden of een afdruk van het formulier per fax verzenden. U kunt de software ook registreren door de registratiekaart van de software in te vullen en deze terug te zenden.
Aan de slag
U kunt op verschillende manieren leren werken met Photoshop, bijvoorbeeld met de afgedrukte handboeken, de online Help en met de knopinfo. Gebruik de functie Adobe Online voor toegang tot onder andere tips, zelfstudies en technische informatie waarmee u kunt leren werken met Photoshop. Deze webresources worden voortdurend bijgewerkt. Uw werktempo zal in het begin afhangen van uw ervaring met vorige versies van Photoshop en ImageReady.
Terug
Inleiding
Terug
Raadpleeg Overzicht van Adobe Photoshop op pagina 11 voor een inleiding in de software. Bekijk de overzichten van de gereedschapsets in de online Help om vertrouwd te raken met de basisgereedschappen en hun functies. Zie Online Help op pagina 6. Tijdens het werken met Photoshop en ImageReady kunt u de functie Knopinfo gebruiken om gereedschappen, knoppen en besturingselementen in paletten te herkennen. Zie Knopinfo op pagina 7. Ga naar de website Adobe.com en neem een aantal zelfstudies met praktijkoefeningen voor Photoshop door. Zie Web-resources op pagina 7.
Zie Nieuwe functies in Photoshop 7.0 op pagina 17. Bekijk Werken met de Bestandenbrowser (Photoshop) op pagina 86 waarin u leert hoe u afbeeldingen kunt weergeven, sorteren en ordenen zonder de bestanden te openen. Raadpleeg Werken met penselen op pagina 254 om de krachtige, nieuwe tekenengine te bekijken. Raadpleeg Optimalisatie op pagina 461 en Het palet Rollovers op pagina 442 voor nieuwe webfuncties zoals transparantie en vereenvoudigde methoden voor het ontwerpen van webpaginas.
Raadpleeg Fascinerende webontwerpen op pagina 14 voor een inleiding in de krachtige webgereedschappen. Raadpleeg Segmenten maken en bekijken op pagina 408 om automatische, zelf gedenieerde segmenten en segmenten op basis van lagen te bekijken. Raadpleeg Optimalisatie op pagina 461 waarin u leert hoe u webontwerpen kunt verjnen door toepassing van transparantie, transparantie-dithering of variabele optimalisatie. Raadpleeg Het palet Rollovers op pagina 442 om te zien hoe gemakkelijk u segmenten, rollovers, afbeeldingen met hyperlinks en animaties beheert. Raadpleeg Animaties maken en bewerken op pagina 449 waarin u leert hoe u in een handomdraai GIF-animaties kunt maken van gelaagde Photoshop- en Illustratorbestanden.
Als u met name genteresseerd bent in het bewerken en retoucheren van fotos:
Raadpleeg Afbeeldingen eenvoudig bewerken op pagina 12 voor een inleiding in de functies van Photoshop voor het bewerken van afbeeldingen. Raadpleeg Werken met de Bestandenbrowser (Photoshop) op pagina 86 om te zien hoe u snel bestanden kunt controleren voordat u deze opent in Photoshop. Raadpleeg Retoucheerpenseel (Photoshop) op pagina 212 waarin u leert hoe u fouten moeiteloos kunt verwijderen terwijl het toonbereik en de structuur behouden blijven.
Terug
Inleiding
Terug
Raadpleeg Kleuren aanpassen op pagina 148 waarin u leert hoe u de kleuren en het toonbereik in de fotos kunt verjnen. Raadpleeg Layouts maken met meerdere afbeeldingen (Photoshop) op pagina 516 om te zien hoe u snel contactbladen en aangepaste fotopaginas kunt maken.
Raadpleeg Terugkerende taken automatiseren op pagina 15 voor een overzicht van de productiviteitsgereedschappen van Photoshop en ImageReady. Raadpleeg Werken met de Bestandenbrowser (Photoshop) op pagina 86 waarin u leert hoe u afbeeldingen gemakkelijk kunt zoeken en ordenen en hoe u bestanden en mappen kunt beheren. Raadpleeg Gegevensgestuurde afbeeldingen op pagina 557 waarin u leert hoe u automatisch variabele ontwerpen kunt maken zoals webbanners of cataloguspaginas. Raadpleeg Het palet Rollovers op pagina 442 om te zien hoe gemakkelijk u toegang krijgt tot alle documentstaten. Raadpleeg Bestanden beheren met WebDAV (Photoshop) op pagina 91 als u meer wilt weten over de Photoshop-functies voor het beheren van speciale kenmerken.
Afgedrukte documentatie
In aanvulling op de afgedrukte documenten die worden geleverd bij de toepassing, treft u vele PDF-documenten aan op de Photoshop-cd. Met de software van Adobe Acrobat Reader op de Photoshop-cd kunt u PDF-bestanden bekijken. Bij Photoshop 7.0 worden twee afgedrukte documenten geleverd. Adobe Photoshop 7.0 Handboek Dit document bevat essentile informatie over opdrachten en functies van Photoshop en ImageReady. In de online Help vindt u volledige informatie over alle onderwerpen. In het afgedrukte handboek en de Help wordt ook aangegeven of een onderwerp, procedure of opdracht speciek van toepassing is op Photoshop of ImageReady, bijvoorbeeld, Kies Weergave > Werkelijke pixels (Photoshop) of Weergave > Werkelijke grootte (ImageReady) . Adobe Photoshop Naslagkaart Dit document bevat basisinformatie over de gereedschappen en paletten van Adobe Photoshop en ImageReady en snelkoppelingen voor het gebruik van deze onderdelen. Het gebruik van snelkoppelingen wordt ook in de online Help beschreven.
Online Help
Adobe Photoshop en ImageReady beschikken over een Help-systeem op HTML-basis waarin de volledige documentatie is opgenomen. Het Help-systeem bevat naast alle informatie uit het Adobe Photoshop 7.0 Handboek ook informatie over aanvullende functies en sneltoetsen en is voorzien van illustraties in kleur. In de online Help kunt u op drie manieren naar informatie zoeken. Met de tabbladen Inhoud en Index kunt u algemene informatie vinden en met het tabblad Zoeken kunt u specieke woorden of woordgroepen opzoeken.
Terug
Inleiding
Terug
Als u de online Help-onderwerpen goed wilt weergeven, hebt u Netscape Communicator 4.0 (of hoger) of Microsoft Internet Explorer 4.0 (of hoger) nodig. U moet ook JavaScript activeren. Zo start u de online Help: Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Help > Photoshop Help (Photoshop) of Help > ImageReady Help (ImageReady). Druk op F1 (Windows).
Knopinfo
De namen van gereedschappen of knoppen en besturingselementen in paletten worden weergegeven in de knopinfo. Zo geeft u de naam van een gereedschap of besturingselement weer: Plaats de muisaanwijzer op een gereedschap of besturingselement en wacht even. Er verschijnt knopinfo met de naam en de sneltoets (indien aanwezig) voor het element. Als er geen knopinfo verschijnt, is de instelling voor het weergeven van gereedschaptips mogelijk uitgeschakeld. Zo geeft u de knopinfo weer: 1 Kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen (Windows en Mac OS 9) of Photoshop > Voorkeuren > Algemeen (Mac OS X). 2 Selecteer Knopinfo tonen en klik op OK. Opmerking: in de meeste dialoogvensters is geen knopinfo beschikbaar.
Web-resources
Als u beschikt over een Internetverbinding, kunt u met de functie Adobe Online toegang krijgen tot extra resources op de website Adobe.com, zodat u kunt leren werken met Photoshop en ImageReady. Op de homepage Adobe.com selecteert u Producten. U kiest vervolgens Photoshop en u gaat naar Training & Events. De resources worden voortdurend bijgewerkt en bevatten het volgende: Zelfstudies en technieken Stapsgewijze instructies over het gebruik van Photoshop of hulp bij het uitvoeren van geavanceerde technieken. Deze zelfstudies gaan verder dan de naslaginformatie in het handboek en geven aan hoe u Photoshop kunt gebruiken in combinatie met andere toepassingen. Procedures en achtergrondinformatie Hiermee krijgt u toegang tot procedures voor het uitvoeren van taken in Photoshop en gedetailleerde naslaginformatie over verschillende onderwerpen. Met deze informatie krijgt u hulp over allerlei onderwerpen: van algemene processen tot complexe taken in meerdere toepassingen waarbij grasche afbeeldingen voor het web worden geproduceerd. Problemen oplossen Hiermee krijgt u toegang tot oplossingen voor problemen die u kunt tegenkomen bij het gebruik van Photoshop. Raadpleeg eerst de informatie over problemen die beschikbaar is via Adobe Online en de Adobe-website voordat u klantenondersteuning belt. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 7
Inleiding
Terug
Zo opent u de homepage van Adobe in uw regio: 1 Open de Amerikaanse homepage van Adobe op www.adobe.com. 2 Kies uw geograsche gebied in het menu Adobe Worldwide. Er bestaan aangepaste Adobe-homepages voor 20 verschillende geograsche gebieden.
Adobe Online
Adobe Online biedt toegang tot de nieuwste zelfstudies, handige tips en andere webinhoud voor Photoshop en overige Adobe-producten. Met behulp van Adobe Online kunt u ook de huidige versie van het document Photoshop-document Belangrijkste onderwerpen downloaden en bekijken. In dit document vindt u het laatste nieuws over technische ondersteuning voor Photoshop. Het document bevat ook bladwijzers waarmee u snel naar belangrijke websites over Adobe en Photoshop kunt gaan.
Opmerking: voor toegang tot Adobe Online moet u beschikken over een Internetverbinding. De browser wordt gestart op basis van uw standaardconguratie voor Internet. 2 Als hierom wordt gevraagd, voert u een van de volgende handelingen uit:
Klik op Bijwerken om bijgewerkte bestanden te openen. Klik op Voorkeuren om uw systeem in te stellen voor het automatisch ontvangen van updates.
Opmerking: u kunt de voorkeuren van Adobe Online instellen door het volgende te kiezen: Bewerken > Voorkeuren > Adobe Online > (Windows en Mac OS 9) of Photoshop > Voorkeuren > Adobe Online (Mac OS X).
Terug
Inleiding
Terug
Klik op Updates om toegang te krijgen tot de Adobe-website. Klik op Annuleren (Windows en Mac OS 9) of Sluiten (Mac OS X) om terug te gaan naar Photoshop of ImageReady.
Selecteer Nieuwe updates als u alleen bestanden wilt bekijken die zijn toegevoegd sinds de vorige keer dat u de te downloaden bestanden hebt bekeken of een bericht over de bestanden hebt ontvangen. Selecteer Alle updates voor het weergeven van alle bestanden die op de website van Adobe beschikbaar zijn.
4 Klik op een bestandsnaam voor een beschrijving van het bestand. Deze wordt weergegeven in het gedeelte Beschrijving van Item. 5 Selecteer een bestand en bekijk de locatie van het bestand in het gedeelte Locatie voor downloaden als u wilt weten waar een bestand wordt genstalleerd als u het downloadt. Als u de locatie wilt wijzigen, klikt u op Kiezen. 6 Klik op het selectievakje en vervolgens op Downloaden als u het bestand wilt downloaden. 7 Klik op Sluiten om het dialoogvenster Updates van Adobe-Producten te sluiten.
Overig cursusmateriaal
Er is aanvullend cursusmateriaal van Adobe beschikbaar, dat echter niet meegeleverd wordt bij uw toepassing. Adobe Press Deze bibliotheek biedt boeken met diepgaande trainingen in de software van Adobe, waaronder de succesvolle Classroom in a Book-serie die is ontwikkeld door de experts van Adobe. Bezoek voor informatie over het aanschaffen van Adobe Press-titels de website van Adobe op www.adobe.com, of neem contact op met uw plaatselijke boekhandel.
Terug
Inleiding
Terug
10
Het programma Adobe Certication Dit programma biedt instructeurs en cursuscentra de mogelijkheid om hun deskundigheid op het gebied van Adobe-producten te tonen en reclame te maken voor hun softwarevaardigheden als Adobe Certied Expert of Adobe Certied Training Provider. Certicatie is over de hele wereld mogelijk. Bezoek de website Partnering with Adobe op http://partners.adobe.com voor meer informatie over het verkrijgen van een certicatie.
Klantenondersteuning
Als u het product registreert, hebt u recht op technische ondersteuning. De voorwaarden kunnen variren per land. Raadpleeg voor meer informatie de kaart voor technische ondersteuning. Deze is bij de documentatie van Photoshop geleverd.
In de bestanden Leesmij en Leesmij eerst! die bij het programma zijn genstalleerd, vindt u informatie die beschikbaar is gekomen nadat dit handboek ter perse ging. Bekijk de uitgebreide informatie over klantenondersteuning op de Adobe-website (www.adobe.nl). Kies Help > Adobe Online of klik op het pictogram boven de gereedschapset in Photoshop om naar de Adobe-website te gaan. Zie Web-resources op pagina 7. Lees het PDF-bestand Belangrijkste onderwerpen. U kunt het openen vanuit het menu Help.
Terug
10
Terug
11
Efcinter werken
Of het nu gaat om het beheren van bestanden, het instellen van de werkruimte of het tegelijkertijd bewerken van meerdere stappen, met Photoshop beschikt u over de gereedschappen die u nodig hebt om het werk uit te voeren en voor de deadline af te ronden. Bestandenbrowser Afbeeldingen snel controleren voordat u ze in Photoshop opent. In de overzichtelijke bestandenbrowser ziet u miniaturen en metadata zoals wijzigingsdatum, afmetingen en EXIF-gegevens van uw digitale camera. In de bestandenbrowser kunt u ook bestanden sorteren en mappen beheren. Zie Werken met de Bestandenbrowser (Photoshop) op pagina 86. Lagen Dankzij lagen kunt u een element bewerken zonder dat de andere elementen daardoor worden benvloed. Als u de elementen in een andere volgorde wilt plaatsen, verschuift u ze gewoon in het palet Lagen. U kunt lagen vergrendelen zodat ze niet per ongeluk kunnen worden gewijzigd. U kunt ze verbergen zodat u het element waaraan u werkt, duidelijk kunt zien en u kunt lagen aan elkaar koppelen zodat u ze als een groep kunt verplaatsen. In het palet Lagen kunt u ook eenvoudig kant-en-klare bewerkbare effecten toepassen, zoals overvloeimodi, aanpassingslagen en laageffecten. Zie Palet Lagen op pagina 316. Optiebalk Via de optiebalk voor gereedschappen hebt u onmiddellijk toegang tot de verschillende instellingen voor het gereedschap dat u gebruikt. U kunt ook gereedschappen aanpassen aan uw wensen en de gewijzigde versie opslaan om later nog eens te gebruiken. Zie De optiebalk voor gereedschappen op pagina 27 en Voorinstellingen voor gereedschappen (Photoshop) op pagina 28. Palet Historie Via het palet Historie kunt u meerdere stappen ongedaan maken of juist opnieuw uitvoeren. Ook kunt u een opname, een tijdelijke versie van de afbeelding, in het palet opslaan en hiermee verder experimenteren. Als het resultaat u niet aanstaat, haalt u gewoon de opname weer terug. U kunt ook gemakkelijk meerdere opnamen maken, verschillende effecten vastleggen en het verschil daartussen bekijken. Zie Het palet Historie op pagina 41 en Opnamen van een afbeelding maken (Photoshop) op pagina 43.
Terug
11
Terug
12
Werkruimte aanpassen Pas het bureaublad van Photoshop aan door een reeks paletten te rangschikken en deze indeling als een werkruimte op te slaan. Of maak speciale werkruimten voor een taak: bijvoorbeeld een werkruimte waarin u snel toegang hebt tot de tekengereedschappen of een werkruimte voor het retoucheren van fotos. Zie Werkruimte aanpassen op pagina 31. Contextgevoelige menus U hebt rechtstreeks toegang tot de opdrachten die horen bij de actieve gereedschappen, paletten of selecties door op de rechtermuisknop te klikken (Windows) of te klikken terwijl u Ctrl ingedrukt houdt (Mac OS). Zie Contextmenus op pagina 35.
Terug
13
Vloeiende randen Met de optie voor anti-aliasing kunt u oneffen randen van selecties vloeiend maken of een doezelaareffect toepassen om vage randen te verkrijgen. Zie Randen van een selectie verzachten op pagina 187. Contactblad maken Exporteer een complete map met afbeeldingen op n pagina zodat u ze gemakkelijk kunt indelen, bekijken en afdrukken. U kunt ook de functie Figuurpakket gebruiken om fotos met verschillende afmetingen op dezelfde pagina af te drukken. Zie Layouts maken met meerdere afbeeldingen (Photoshop) op pagina 516. Fotos weergeven op Internet Stel uw werk online ten toon door het in een webfotogalerie op te nemen. Op de cd met Photoshop vindt u een verzameling kant-enklare sjablonen waarmee u deze taak snel en gemakkelijk kunt uitvoeren. U kunt bovendien elke afbeelding uw eigen copyrighttekst meegeven ter bescherming tegen illegaal downloaden. Zie Webfotogalerien maken (Photoshop) op pagina 434.
Terug
13
Terug
14
Transformatiegereedschappen U kunt afbeeldingen op eenvoudige wijze schalen, roteren, vervormen of schuintrekken. Met het lter 3D transformatie simuleert u driedimensionale effecten als etiketten op potten en dozen. Met de opdracht Uitvloeien kunt u interactief aan een afbeelding trekken of deze duwen, plooien of laten zwellen. Zie Objecten in twee dimensies transformeren op pagina 203, Objecten in drie dimensies transformeren op pagina 208 en De opdracht Uitvloeien op pagina 217.
Fascinerende webontwerpen
Produceer fantastische afbeeldingen voor webpaginas of draadloze apparaten met Photoshop en met ImageReady, dat bij Photoshop wordt geleverd. Segmenten Met het gereedschap Segment kunt u met de hand segmenten maken of automatisch segmenten genereren op basis van lagen. Pas opmaakeffecten en optimalisering per segment toe om het bestand klein te houden en de beeldkwaliteit hoog. Zie Segmenten maken en bekijken op pagina 408. Optimalisatiegereedschappen In het dialoogvenster Opslaan voor web in Photoshop en het palet Optimalisatie van ImageReady ziet u een vergelijking van formaten en compressie-opties en kunt u variabele optimalisatie toepassen om de vectorranden, bijvoorbeeld van tekst en logos, scherp en duidelijk te houden. Zie Afbeeldingen optimaliseren op pagina 461 en Variabele optimalisatie op pagina 475. Palet Rollovers In n overzichtelijk palet vindt u de complete set rollovers, segmenten, afbeeldingen met hyperlinks en animaties van n document waardoor samenstelling en navigatie gemakkelijker worden. Zie Het palet Rollovers op pagina 442. Transparantie U kunt transparantie rechtstreeks toepassen op elementen van webpaginas door een of meer kleuren uit te nemen. Ook kunt u transparantie met dithering toepassen om randen te maken die in elke webachtergrond overvloeien. Zie Optimalisatie op pagina 461. Snel GIF-animaties maken U begint met een gelaagd Photoshop-bestand en gebruikt dan het palet Animatie in ImageReady om de afzonderlijke lagen om te zetten in kaders. Pas vervolgens de opdracht Tussenvoegen toe om extra kaders te maken en de handeling over de kaders uit te laten vloeien. Zie Animaties maken en bewerken op pagina 449. Koppelingen genereren U maakt een URL-koppeling door een afbeeldingssegment te selecteren (een segment met afbeeldingsgegevens of een rolloverstaat) en een URL in te voeren in het Photoshop-dialoogvenster Segmentopties of het ImageReady-palet Segment. Zie URLs toewijzen aan segmenten van het type Afbeelding op pagina 421.
Terug
14
Terug
15
Spellingcontrole Voorkom verkeerd gespelde woorden met de ingebouwde spellingcontrole, die ook een functie bevat voor zoeken en vervangen. U kunt zelfs verschillende talen controleren in n bestand. Zo kunt u bijvoorbeeld knoppen maken voor meertalige websites. Zie Tekst op spelfouten controleren (Photoshop) op pagina 396. Omzetten in vorm Met de opdracht Omzetten in vorm zet u tekst in een handomdraai om in een vectormasker. Zie Tekst omzetten in vormen (Photoshop) op pagina 387.
Terug
16
Ondersteuning voor WebDAV Verbind Photoshop met een WebDAV-server en benut de voordelen van werkgroepbeheer. U kunt de samenwerking stroomlijnen door te zorgen dat het hele team toegang heeft tot de benodigde bestanden, zonder bang te zijn dat iemand wijzigingen overschrijft. Zie Bestanden beheren met WebDAV (Photoshop) op pagina 91. Notitiegereedschappen Met het notitiegereedschap voegt u niet-afdrukbaar commentaar of productienotities toe aan een Photoshop-bestand. Met het gereedschap Gesproken notitie neemt u een gesproken bericht op. Zie Afbeeldingen voorzien van notities (Photoshop) op pagina 53. PDF-beveiliging Beveilig uw afbeeldingen door wachtwoorden toe te wijzen aan de Photoshop PDF-bestanden. Met wachtwoorden belet u onbevoegden de toegang tot een document of schakelt u afdruk- of bewerkfuncties uit. Zie Bestanden opslaan in Photoshop PDF-formaat (Photoshop) op pagina 500. Nauwe integratie Door de vertrouwde Adobe-interface is het gemakkelijk om Photoshop samen met andere programmas van Adobe te gebruiken. Zie Ver doorgevoerde integratie op pagina 20.
Kleurenprecisie
U kunt kleuren consistent houden op verschillende apparaten en u bent verzekerd van een betrouwbaar resultaat op welk medium dan ook. Kleurbeheer Photoshop maakt kleurbeheer heel eenvoudig doordat de instellingen zijn verzameld in het dialoogvenster Kleurinstellingen en vooraf gedenieerde instellingen worden geboden voor de meest voorkomende workows. Zie Kleurbeheer instellen op pagina 117, Vooraf gedenieerde instellingen voor kleurbeheer gebruiken op pagina 117 en Elektronische proefdruk van kleuren op pagina 127. Kleuropties Of u illustraties nu wilt afdrukken of in een webpagina wilt opnemen, met Photoshop kunt u de kleurmodus kiezen die het beste bij de taak past. Bij afbeeldingen die zijn bestemd voor vierkleurendrukwerk kunt u efcinter werken en hebt u de beschikking over meer lters als u de illustraties maakt in RGB-modus. Met de opdracht Kleuromvangwaarschuwing ziet u welke kleuren niet in CYMK kunnen worden gereproduceerd. Dit voorkomt dat u teleurgesteld bent over het uiteindelijke resultaat als u het voltooide, in n laag samengevoegde bestand omzet naar CMYK. Zie Kleurmodi en -modellen (Photoshop) op pagina 96 en Kleuren buiten de kleuromvang vaststellen (Photoshop) op pagina 152. Precisie-instellingen voor afdrukken In Photoshop beschikt u over precisie-instellingen voor het afdrukken van kleurenafbeeldingen, steunkleuren en duotonen, of van illustraties met grijswaarden en in zwart-wit. Voor het persklaar maken van bestanden hebt u onder andere zelfs de beschikking over instellingen voor puntverbreding en het genereren van zwartplaten. Zie Afbeeldingen afdrukken op pagina 523, Steunkleuren toevoegen (Photoshop) op pagina 302, Duotonen afdrukken op pagina 533 en Uitvoeropties instellen op pagina 526.
Terug
16
Terug
17
Terug
17
Terug
18
Het palet Rollover U kunt met n palet rolloverstaten maken, bekijken en instellen. U kunt op een laag gebaseerde rollovers met een muisklik toevoegen aan een webpagina en vervolgens in het palet Rollover met de optie Geselecteerde staat geavanceerde interactiviteit toevoegen zonder dat u Java Script hoeft te gebruiken. U kunt bijvoorbeeld navigatiebalken maken waarmee gelijktijdig meerdere rollovereffecten kunnen worden uitgevoerd. In het palet Rollover worden bovendien alle segmenten, rollovers, afbeeldingen met hyperlinks en animaties in n bestand weergegeven, zodat u alle documentstaten met n oogopslag kunt overzien. Zie Het palet Rollovers op pagina 442. Werkruimten U kunt de werkomgeving van Photoshop aanpassen door een paletlayout samen te stellen en deze als werkruimte op te slaan. Als u uw computer met anderen deelt, kunt u telkens wanneer u met Photoshop werkt, dan direct uw eigen opgeslagen werkruimte ophalen. Verder kunt u voor bepaalde taken speciale werkruimten maken, bijvoorbeeld een voor het maken van afbeeldingen, een andere voor het retoucheren van fotos of het bewerken van webpaginas, enzovoort. Zie Werkruimte aanpassen op pagina 31. Voorinstellingen voor gereedschappen U kunt elk gereedschap aanpassen en uw instellingen opslaan als een nieuw gereedschap. U hebt direct toegang tot uw voorinstellingen via de optiebalk of via het nieuwe palet Voorinstellingen, waarmee u de voorinstellingen van al uw gereedschappen op n plek kunt bekijken. Zie Voorinstellingen voor gereedschappen (Photoshop) op pagina 28. Opdracht Automatische kleuren Dankzij de nieuwe opdracht Automatische kleuren kunt u nu nog gemakkelijker kleurcorrecties aanbrengen. Bovendien levert deze opdracht een betrouwbaarder resultaat op dan Niveaus bepalen of Autocontrast. Zie Opdracht Automatische kleuren (Photoshop) op pagina 170. Gegevensgestuurde afbeeldingen Met de nieuwe gegevensgestuurde grasche functionaliteit in ImageReady combineert u visuele professionaliteit met geautomatiseerde productie, of u nu visitekaartjes maakt, een online catalogus met honderden fotos en omschrijvingen samenstelt of een direct-maildocument met aangepaste gegevens schrijft. Ontwerp een sjabloon en gebruik het palet Lagen om essentile elementen aan te wijzen als variabelen. Vervolgens gebruikt u scripts, een hulpprogramma voor webproductie als GoLive, of een afbeeldingsserver als Adobe AlterCast om de variabelen te vervangen door tekst of afbeeldingen die worden opgehaald uit een database met ODBC-ondersteuning. Zie Gegevensgestuurde afbeeldingen op pagina 557.
Terug
18
Terug
19
Penselen met speciale effecten Naast de penselen die u zelf maakt, kunt u gebruikmaken van de vooraf ingestelde penselen op de Photoshop-cd om traditionele natte- en droge-penseeltechnieken te simuleren voor artistieke houtskooleffecten of pasteltinten. Er zijn ook speciale penselen voor effecten voor gras en bladeren. Zie Vooraf ingestelde penselen selecteren op pagina 254. Patroonmaker Maak een selectie en gebruik de insteekmodule Patroonmaker om abstracte of realistische structuren zoals zand of stenen te maken. De insteekmodule voert een geavanceerde analyse uit op uw selectie om herhaling te vermijden en om het patroon naadloos op de afbeelding aan te brengen. Met patronen kunt u aantrekkelijke achtergronden maken, zodat webpaginas, drukwerk of illustraties op het scherm nog beter uit de verf komen. Ook kunt u unieke nieuwe afbeeldingen maken in combinatie met de teken-engine. Zie Patronen genereren op pagina 282. Uitgebreide uitvloei-effecten Met de verbeterde insteekmodule Uitvloeien hebt u meer controle over het verdraaien van afbeeldingen met functies voor zoomen, schuiven en meervoudig ongedaan maken. U kunt netten opslaan, zodat u een afbeelding na het gebruik van de gereedschappen voor uitvloei-effecten kunt herstellen en de draad zo weer kunt oppakken. U kunt hetzelfde net toepassen op verschillende afbeeldingen. Maak bijvoorbeeld bij wijze van experiment een net voor een afbeelding met een lage resolutie en pas het vervolgens toe op een versie met een hoge resolutie. Met het nieuwe penseel Turbulentie kunt u effecten zoals rook en vuur maken. Met de nieuwe optie Achterscherm kunt u afzonderlijke lagen of een eenlagige versie van een bestand bekijken, zodat u de vervormingen die u maakt meteen binnen hun uiteindelijke context kunt weergeven. Zie De opdracht Uitvloeien op pagina 217.
Terug
19
Terug
20
Uitbreidingen van de Webfotogalerie U kunt uw werk snel en gemakkelijk online weergeven door een afbeeldingengalerie te publiceren. Photoshop 7.0 biedt nieuwe geavanceerde sjablonen, zodat u met meer exibiliteit kunt ontwerpen. Met een nieuwe beveiligingsoptie kunt u tekst toevoegen of kunt u de bestandsnaam, het bijschrift of copyrightgegevens als watermerk in de afbeelding insluiten. Zie Webfotogalerien maken (Photoshop) op pagina 434. XMP-ondersteuning Met het XMP-formaat (Extensible Metadata Platform) kunt u metagegevens in een document insluiten, zodat u de bestanden in een workow op eenvoudige wijze opnieuw kunt toewijzen, archiveren of opnemen in een geautomatiseerd proces. U kunt bovendien afbeeldingsgegevens, zoals het bijschrift, copyright- en auteursgegevens in een bestand opnemen. Zie Bestandsinformatie opnemen (Photoshop) op pagina 510. Meertalige spellingcontrole U kunt tekst zoeken en vervangen, de spelling controleren in een meertalig bestand en de spelling controleren in een of alle tekstlagen van hetzelfde document. Zie Tekst op spelfouten controleren (Photoshop) op pagina 396.
Terug
20
Het werkgebied
Terug
21
Het werkgebied
Vertrouwd raken met het werkgebied
Het werkgebied van Photoshop en ImageReady is zo ingericht dat u zich kunt concentreren op het maken en bewerken van afbeeldingen.
Werkgebied
Het werkgebied bestaat uit de volgende componenten: Menubalk De menubalk bevat menus voor het uitvoeren van taken. De menus zijn ingedeeld op onderwerp. Zo bevat het menu Lagen bijvoorbeeld: opdrachten voor het werken met lagen. Optiebalk De optiebalk bevat opties voor het werken met gereedschappen. (Zie De optiebalk voor gereedschappen op pagina 27.) Gereedschapset De Gereedschapset bevat gereedschappen voor het maken en bewerken van afbeeldingen. (Zie Gereedschappen op pagina 25.) Palettenvak (Photoshop) Met het palettenvak kunt u de paletten in het werkgebied ordenen. (Zie Palettenvak (Photoshop) op pagina 28.) Paletten Paletten helpen u bij het bijhouden en wijzigen van afbeeldingen. (Zie Paletten op pagina 29.)
De gereedschapset
Wanneer u de toepassing voor het eerst start, staat de gereedschapset aan de linkerkant van het scherm. De opties van bepaalde gereedschappen in de gereedschapset worden weergegeven op de contextgevoelige optiebalk. (Zie De optiebalk voor gereedschappen op pagina 27.) Dit zijn de gereedschappen voor tekst invoeren, selecteren, tekenen, vormen tekenen, monsters nemen, bewerken, verplaatsen, notities invoegen en afbeeldingen weergeven. Met andere gereedschappen in de set kunt u de voor- en achtergrondkleur wijzigen, naar Adobe Online gaan, in andere modi werken en schakelen tussen Photoshop en ImageReady. Zie Voor- en achtergrondkleuren instellen op pagina 286 voor meer informatie over de besturingselementen voor voor- en achtergrondkleuren.
Gereedschapset (1 van 3)
* Alleen Photoshop
Alleen ImageReady
Terug
21
Het werkgebied
Terug
22
Met de selectiekadergereedschappen maakt u rechthoekige en ovale selecties of selecties die bestaan uit n rij of n kolom.
Met de lassogereedschappen maakt u willekeurig gevormde, veelhoekige (met rechte zijden) en magnetische* selecties.
Met het retoucheerpenseel* repareert u de onvolkomenheden in een afbeelding met gebruik van een kleurmonster of een patroon.
Met het reparatiegMet het penseel ereedschap* tekent u penseelrepareert u de streken. onvolkomenheden in een geselecteerd gebied van een afbeelding met een kleurmonster of patroon.
Met het gereedschap Kloonstempel tekent u met een kleurmonster dat afkomstig is uit een afbeelding.
Terug
22
Het werkgebied
Terug
23
Met het gereedschap Patroonstempel* tekent u met een patroon dat afkomstig is uit een afbeelding.
Met het historiepenseel* tekent u een kopie van de geselecteerde staat of opname in het huidige afbeeldingsvenster.
Met het gereedschap Tekeninghistorie* brengt u gestileerde penseelstreken aan waarmee u verschillende schilderstijlen kunt nabootsen aan de hand van een geselecteerde staat of opname.
Met het tovergummetje wist u met n klik egaal gekleurde gebieden en maakt u deze transparant.
Gereedschapset (2 van 3)
* Alleen Photoshop
Alleen ImageReady
Met het gummetje wist u pixels en herstelt u delen van een afbeelding in een eerder opgeslagen staat.
Met het achtergrondgummetje* wist u gebieden en maakt u deze transparant door te slepen.
Met de verloopgereedschappen maakt u overvloeiingen tussen kleuren die rechtlijnig, radiaal*, onder een bepaalde hoek*, gereecteerd* of ruitvormig* verlopen.
Met het gereedschap Emmertje vult u gebieden die dezelfde kleur hebben, met de voorgrondkleur.
Met het gereedschap Vervagen maakt u de harde randen van een afbeelding vager.
Met het gereedschap Verscherpen maakt u de vage randen van een afbeelding scherper.
Met het gereedschap Natte vinger smeert u de kleuren in een afbeelding uit.
Terug
23
Het werkgebied
Terug
24
Met de gereedschappen voor padselectie* kunt u vormen of segmenten selecteren waarbij ankerpunten, richtingslijnen en richtingspunten worden weergegeven.
Met het gereedschap Tekst kunt u een afbeelding van tekst voorzien.
Met het gereedschap Aangepaste vormen* maakt u aangepaste vormen die u selecteert uit een lijst.
Met de notitiegereedschappen* maakt u notities en gesproken notities die u aan een afbeelding kunt toevoegen.
Gereedschapset (3 van 3)
* Alleen Photoshop
Alleen ImageReady
Met het pipet kunt u monsters nemen van de kleuren in een afbeelding.
Met het gereedschap Handje verplaatst u een afbeelding binnen het eigen venster.
Met het gereedschap Zoomen vergroot en verkleint u de weergave van een afbeelding.
Terug
24
Het werkgebied
Terug
25
Met de gereedschappen voor afbeeldingen met hyperlinks denieert u gebieden met hyperlinks in een afbeelding.
Met het gereedschap Afbeelding met hyperlinks selecteren selecteert u afbeeldingen met hyperlinks.
Met het gereedschap Zichtbaarheid van afbeeldingen met hyperlinks in/ uitschakelen kunt u afbeeldingen met hyperlinks verbergen en weer zichtbaar maken.
Met het gereedschap Zichtbaarheid van segmenten in/ uitschakelen kunt u de segmenten in een afbeelding verbergen en weer zichtbaar maken.
Met het gereedschap Voorvertoning in standaardbrowser kunt u animaties bekijken in een webbrowser.
Gereedschappen
Als u een gereedschap wilt selecteren, klikt u op het bijbehorende pictogram in de gereedschapset. Een driehoekje rechts onder het pictogram van een gereedschap duidt op verborgen gereedschappen. Wanneer u de aanwijzer op een gereedschap zet, verschijnt de knopinfo met de naam en de sneltoets van het gereedschap. Zo toont of verbergt u de gereedschapset: Kies Venster > Gereedschappen. Een vinkje geeft aan of een item wordt weergegeven. Zo verplaatst u de gereedschapset: Sleep de gereedschapset aan de titelbalk. Zo selecteert u een gereedschap: Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op het bijbehorende pictogram of druk op de sneltoets. Als rechts onder het pictogram een driehoekje wordt weergegeven, kunt u met de muisknop verborgen gereedschappen weergeven. Klik vervolgens op het gewenste gereedschap. Druk op de sneltoets voor het gereedschap. De sneltoets wordt weergegeven in de knopinfo.
Terug
25
Het werkgebied
Terug
26
Zo loopt u door de verborgen gereedschappen: Houd Shift ingedrukt en druk op de sneltoets voor het gereedschap. Zo kunt u het bladeren door een set verborgen gereedschappen in- of uitschakelen (PhotoShop): 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Algemeen.
2 Schakel Shift-toets voor wisselen van gereedschap in of uit. Zo toont of verbergt u de knopinfo: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen. (Photoshop) In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Algemeen. (ImageReady) In Mac OS X: kies ImageReady > Voorkeuren > Algemeen.
(Photoshop) In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Weergave & cursors. (Photoshop) In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Weergave & cursors. (ImageReady) In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Cursors. (ImageReady) In Mac OS X: kies ImageReady > Voorkeuren > Cursors. Klik onder Tekencursors, Andere cursors of beide op Standaard, als u wilt dat aanwijzers eruitzien als de gereedschapspictogrammen. Klik onder Tekencursors, Andere cursors of beide op Precisie, als u een dradenkruis als aanwijzer wilt. Klik onder Tekencursors op Grootte als u wilt dat cursors van tekengereedschappen dezelfde vorm en grootte hebben als het huidige penseel. Bij zeer grote penselen worden penseelgroottecursors vaak niet weergegeven.
3 Klik op OK.
Terug
26
Het werkgebied
Terug
27
(Photoshop) Gummetje, Potlood, Penseel, Retoucheerpenseel, Stempel, Patroonstempel, Natte vinger, Vervagen, Verscherpen, Tegenhouden, Doordrukken en Spons. (ImageReady) Penseel, Potlood en de gummetjes. (Photoshop) Selectiekader, Lasso, Veelhoeklasso, Toverstaf, Uitsnijden, Segment, Repareren, Pipet, Pen, Verloop, Lijn, Emmertje, Magnetische lasso, Magnetische pen, Meetlat en Kleurenpipet. (ImageReady) Selectiekader, Lasso, Toverstaf, Pipet, Emmertje en Segment.
U kunt wisselen tussen standaardcursors en precisiecursors als aanwijzer voor bepaalde gereedschappen door op Caps Lock te drukken. Door nogmaals op Caps Lock te drukken herstelt u de oorspronkelijke instelling.
Zo herstelt u de standaardinstellingen van n of alle gereedschappen: Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op het pictogram van het gereedschap op de optiebalk en kies vervolgens Gereedschap herstellen of Alle gereedschappen herstellen in het contextmenu. (ImageReady) In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen en klik vervolgens op Alle gereedschappen herstellen. (ImageReady) In Mac OS X: kies ImageReady > Voorkeuren > Algemeen en klik vervolgens op Alle gereedschappen herstellen.
Terug
27
Het werkgebied
Terug
28
Palettenvak (Photoshop)
De optiebalk van Photoshop bevat een palettenvak waarmee u paletten kunt ordenen en beheren. Het palettenvak is alleen beschikbaar bij een schermresolutie hoger dan 800 x 600 pixels. (U wordt geadviseerd een minimumresolutie van 1024 x 768 te gebruiken.) Paletten zijn verborgen wanneer ze in het palettenvak zijn opgeslagen. In het menu Venster staat naast opdrachten die bij een opgeslagen palet horen het woord tonen . Wanneer u op de titel van een palet in het palettenvak klikt, wordt het palet weergegeven totdat u weer buiten het palet klikt. Zo slaat u paletten op in het palettenvak: Sleep de tab van het gewenste palet naar het palettenvak, zodat het palettenvak wordt opgelicht.
Zo gebruikt u een palet uit het palettenvak: Klik op de tab van het palet. Het palet blijft geopend totdat u buiten het palet of op de tab van het palet klikt.
Voorinstellingenkiezer op optiebalk
Terug
28
Het werkgebied
Terug
29
Zo maakt u voorinstellingen voor een gereedschap: 1 Kies een gereedschap en stel op de optiebalk de gewenste opties in. 2 Klik op de knop Voorinstellingen gereedschap aan de linkerkant van de optiebalk of kies Venster > Voorinstellingen gereedschap om het gelijknamige palet weer te geven. 3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Nieuwe voorinstelling voor gereedschap maken Kies Nieuwe voorinstelling gereedschap in het paletmenu.
4 Geef een naam op voor de voorinstelling en klik op Opslaan. Zo kiest u een voorinstelling voor een gereedschap: Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Voorinstellingen gereedschap op de optiebalk en selecteer vervolgens een voorinstelling in het popup-palet. Kies Venster > Voorinstellingen gereedschap en selecteer de gewenste voorinstelling.
Zo wijzigt u de lijst met voorinstellingen in het popup-palet Voorinstellingen gereedschap: Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u alle geladen voorinstellingen wilt weergeven, kiest u in het paletmenu Alle voorinstellingen gereedschap tonen. Als u de voorinstellingen wilt sorteren op gereedschap, kiest u in het paletmenu Sorteren op gereedschap. Als u alleen de geladen voorinstellingen voor het actieve gereedschap wilt weergeven, kiest u in het paletmenu Voorinstellingen huidig gereedschap tonen of klikt u op de knop Alleen huidig gereedschap. Zie Popup-paletten op pagina 32 en Bibliotheken beheren met Beheer voorinstellingen (Photoshop) op pagina 58 als u bibliotheken met voorinstellingen voor gereedschappen wilt maken, laden of beheren. Als u de weergave van voorinstellingen in het popup-palet wilt wijzigen, kiest u in het paletmenu Alleen tekst, Kleine tekst of Grote tekst.
Paletten
Paletten helpen u bij het bijhouden en wijzigen van afbeeldingen. Paletten zijn standaard samengebracht in groepen. Zo geeft u een palet weer: Kies de naam van het palet in het menu Venster. Zo toont of verbergt u meerdere paletten: Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u alle geopende paletten, de optiebalk en de gereedschapset wilt verbergen of tonen, drukt u op Tab. Als u alle paletten wilt tonen of verbergen, drukt u op Shift+Tab.
Terug
29
Het werkgebied
Terug
30
Als u een palet vooraan in de paletgroep wilt weergeven, klikt u op de tab van dat palet of kiest u de naam van het palet in het menu Venster. Als u een volledige paletgroep wilt verplaatsen, sleept u de titelbalk. Als u een paletgroep anders wilt rangschikken of paletten wilt loskoppelen, sleept u de tab van het palet. U maakt een nieuwe groep als u een palet buiten een bestaande groep sleept. Als u een palet naar een andere groep wilt verplaatsen, sleept u de tab van het palet naar die groep. Als u een paletmenu wilt weergeven, klikt u op het driehoekje palet. rechtsboven in het
Als u een palet wilt vergroten of verkleinen, sleept u een hoekpunt van het palet (Windows) of sleept u de formaatgreep rechts onder in het palet (Mac OS). Niet alle paletten kunnen in grootte worden aangepast. Als u een groep wilt samenvouwen tot alleen palettitels, klikt u op de knop Minimaliseren/ Maximaliseren (Windows) of op de zoomknop (Mac OS), of u dubbelklikt op de tab van het palet. Het menu van een samengevouwen palet blijft toegankelijk.
(ImageReady) Als u opties voor paletten met verborgen opties (de paletten Optimaliseren, Kleur, Tekst, Laagopties en Segment) wilt weergeven of verbergen, klikt u op de knop Opties tonen op de tab van het palet, zodat u de weergavemogelijkheden van het palet kunt doorlopen, of kiest u Opties tonen of Opties verbergen in het paletmenu.
Paletten koppelen
Door paletten aan elkaar te koppelen kunt u meerdere paletten tegelijk bekijken en als n groep verplaatsen. Het is niet mogelijk hele paletgroepen tegelijkertijd aan elkaar koppelen, maar u kunt afzonderlijke paletten uit een groep wel aan een andere groep koppelen. In Photoshop worden gekoppelde paletten en de locaties ervan opgeslagen wanneer u de werkruimte opslaat. In Photoshop kunt u ook paletten opslaan in het palettenvak op de optiebalk. (Zie De
optiebalk voor gereedschappen op pagina 27.)
Zo koppelt u paletten: Sleep de tab van een palet naar de onderkant van een ander palet, zodat de onderkant van het tweede palet wordt gemarkeerd. Als u een volledige gekoppelde groep wilt verplaatsen, sleept u de titelbalk. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 30
Het werkgebied
Terug
31
Werkruimte aanpassen
De posities van alle geopende paletten en verplaatsbare dialoogvensters worden opgeslagen wanneer u de toepassing afsluit. Als u dat niet wilt, kunt u altijd starten met de standaardposities of de standaardposities herstellen. U kunt wanneer u de toepassing afsluit niet alleen de positie van paletten en dialoogvensters opslaan, maar u kunt ook meerdere layouts opslaan als verschillende werkruimten. Zo slaat u de layout van de huidige werkruimte op: 1 Kies Venster > Werkruimte > Werkruimte opslaan. 2 Voer een naam in voor de werkruimte en klik op OK. Zo kiest u een werkruimte: Kies Venster > Werkruimte en kies een werkruimte in het submenu. Zo verwijdert u een werkruimte: 1 Kies Venster > Werkruimte > Werkruimte verwijderen. 2 Selecteer de werkruimte die u wilt verwijderen en klik op Verwijderen. Zo herstelt u de standaardposities van paletten: Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen en selecteer vervolgens Paletposities opslaan. (Photoshop) In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Algemeen en selecteer vervolgens Paletposities opslaan. (ImageReady) In Mac OS X: kies ImageReady > Voorkeuren > Algemeen en selecteer vervolgens Paletposities opslaan. Kies Venster > Werkruimte > Paletposities opnieuw instellen.
Zo start u altijd met de paletten en dialoogvensters in de standaardpositie: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen. (Photoshop) In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Algemeen. (ImageReady) In Mac OS X: kies ImageReady > Voorkeuren > Algemeen.
2 Schakel Paletposities opslaan uit. Deze wijziging treedt in werking wanneer u de toepassing weer start.
Popup-regelaars
Sommige paletten en dialoogvensters hebben instellingen die met een popup-regelaar kunnen worden gewijzigd (bijvoorbeeld de optie Dekking in het palet Lagen). Zo gebruikt u een popup-regelaar: Voer een van de volgende handelingen uit:
Plaats de aanwijzer op het driehoekje naast de instelling, houd de muisknop ingedrukt en sleep de regelaar of hoekstraal naar de gewenste waarde.
Terug
31
Het werkgebied
Terug
32
Klik op het driehoekje naast de instelling om het dialoogvenster met de popupregelaar te openen en sleep de regelaar of hoekstraal naar de gewenste waarde. Als u het dialoogvenster met de regelaar wilt sluiten, klikt u buiten het dialoogvenster of drukt u op Enter of Return. Als u de wijziging wilt annuleren, drukt u op de Escape-toets (Esc).
Als u in het geopende dialoogvenster van de popup-regelaar de waarden wilt verhogen of verlagen met veelvouden van 10%, houdt u Shift ingedrukt en drukt u op pijl omhoog of omlaag.
Popup-paletten
Popup-paletten geven snel toegang tot bibliotheken met penselen, stalen, verlopen, stijlen, patronen, omtrekken en vormen. U kunt popup-paletten aanpassen door elementen te hernoemen of te verwijderen en door bibliotheken te laden, op te slaan en te vervangen. Ook kunt u de weergave van een popup-palet aanpassen, zodat van de elementen alleen de naam, alleen een miniatuur of zowel de naam als een miniatuur worden weergegeven.
Zo selecteert u een element in een popup-palet: 1 Klik op de miniatuur op de optiebalk. 2 Klik op een element in het popup-palet. Zo hernoemt u een element in een popup-palet: Selecteer een element, klik op het driehoekje ( ) rechtsboven in het popup-palet en kies Naam van penseel wijzigen in het paletmenu. Voer een nieuwe naam in. Zo verwijdert u een element uit een popup-palet: Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een element, klik op het driehoekje ( ) rechtsboven in het popup-palet en kies de opdracht Penseel verwijderen in het paletmenu. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op een element.
Zo past u de lijst met elementen in een popup-palet aan: 1 Klik op het driehoekje ( ) rechtsboven in het popup-palet om het paletmenu weer te geven.
Terug
32
Het werkgebied
Terug
33
2 Als u de standaardbibliotheek wilt herstellen, kiest u de opdracht Herstellen. U kunt de huidige lijst vervangen of de standaardbibliotheek aan de huidige lijst toevoegen. 3 Voer een van de volgende handelingen uit om een andere bibliotheek te laden:
Kies de opdracht Laden als u een bibliotheek wilt toevoegen aan de huidige lijst. Selecteer vervolgens het bibliotheekbestand dat u wilt gebruiken en klik op Laden. Kies de opdracht Vervangen als u de huidige lijst door een andere bibliotheek wilt vervangen. Selecteer vervolgens het bibliotheekbestand dat u wilt gebruiken en klik op Laden. Kies een bibliotheekbestand (onder aan het paletmenu). Klik vervolgens op OK om de huidige lijst te vervangen of op Toevoegen om de bibliotheek aan de huidige lijst toe te voegen.
4 Als u de huidige lijst wilt opslaan voor toekomstig gebruik, kiest u Opslaan. Vervolgens voert u een naam in voor het bibliotheekbestand en klikt u op Opslaan. (Mac OS) Als u wilt dat een bibliotheekbestand altijd van een extensie wordt voorzien, stelt u in de voorkeuren voor Bestandsbeheer de optie Bestandsextensie toevoegen in op Altijd. Wanneer u de extensie voor bestandsnamen van bibliotheken gebruikt, kunt u de bibliotheken ook op andere besturingssystemen gebruiken. Zo past u de weergave van elementen in een popup-palet aan: 1 Klik op het driehoekje ( ) rechtsboven in het popup-palet om het paletmenu weer te geven. 2 Selecteer een weergaveoptie: Alleen tekst, Kleine miniaturen, Grote miniaturen, Kleine lijst of Grote lijst.
Bij weergave van CMYK-waarden staat in het palet Info een uitroepteken naast de CMYK-waarden als de kleur onder de aanwijzer of het kleurenpipet buiten de afdrukbare CMYK-kleuromvang ligt. (Zie Kleuren buiten de kleuromvang vaststellen (Photoshop) op pagina 152.) Wanneer u met het selectiekader werkt, ziet u in het palet Info tijdens het slepen de xen y-cordinaten van de aanwijzerpositie en de breedte (B) en hoogte (H) van het kader. Wanneer u de gereedschappen Uitsnijden of Zoomen gebruikt, verschijnen in het palet Info de breedte (B) en hoogte (H) van het kader terwijl u sleept. Het palet toont ook de rotatiehoek van het uitsnijdkader. Wanneer u de gereedschappen Lijn, Pen of Verloop gebruikt of een selectie verplaatst, ziet u terwijl u sleept in het palet Info de x- en y-cordinaten van de startpositie, de wijziging in X (DX), de wijziging in Y (DY), de hoek (A), en de sleepafstand (D).
Terug
33
Het werkgebied
Terug
34
Wanneer u een opdracht voor tweedimensionale transformatie gebruikt, toont het palet Info de procentuele wijziging in breedte (B) en hoogte (H), de rotatiehoek (A) en de hoek van de horizontale (H) of verticale (V) schuinte. Wanneer u een dialoogvenster voor kleurcorrectie geopend hebt (bijvoorbeeld Curven), staan in het palet Info de kleurwaarden vr en na de correctie van de pixels onder de aanwijzer en onder de kleurenpipetten. (Zie Kleurwaarden van pixels bekijken (Photoshop) op pagina 149.) De numerieke RGB-waarden van de kleur onder de aanwijzer. De dekkingswaarde van de pixels onder de aanwijzer. De hexadecimale waarde van de kleur onder de aanwijzer. De positie in de gendexeerde kleurtabel van de kleur onder de aanwijzer. De x- en y-cordinaten van de aanwijzer. De x- en y-cordinaten van de startpositie (voordat u in de afbeelding klikt) en de eindpositie (terwijl u in de afbeelding sleept) wanneer u werkt met Selectiekader, de vormgereedschappen, Uitsnijden en Segment. De breedte (B) en hoogte (H) van de selectie terwijl u sleept met Uitsnijden, de vormgereedschappen, Segment of Zoomen. De procentuele wijziging in breedte (B) en hoogte (H), de rotatiehoek (A) en de hoek van de horizontale (H) of verticale (V) schuinte, wanneer u een van de opdrachten Transformeren of Vrije transformatie gebruikt.
Zo wijzigt u de opties voor het palet Info: 1 Selecteer Paletopties in het menu van het palet Info. 2 Kies bij Eerste kleurinfo een van de volgende weergaveopties:
Echte kleur, als u waarden in de huidige kleurmodus van de afbeelding wilt weergeven. Totale inkt, als u het totale percentage van alle CMYK-inkten op de huidige locatie van de aanwijzer wilt weergeven. Deze waarde is gebaseerd op de waarden van het dialoogvenster CMYK-instelling. Dekking, als u de dekking van de huidige laag wilt weergeven. Deze optie is niet van toepassing op de achtergrond. Met de overige opties kunt u de kleurwaarden in de betreffende kleurmodus weergeven.
3 Kies bij Tweede kleurinfo een van de weergaveopties die in stap 2 zijn behandeld. 4 Kies bij Liniaaleenheden een maateenheid. 5 Klik op OK. Als u de maateenheid wilt veranderen, klikt u op het pictogram van het dradenkruis in het palet Info. Er verschijnt dan een optiemenu. Als u de modus voor kleurwaarden wilt wijzigen, klikt u op het pictogram van het pipet.
Terug
34
Het werkgebied
Terug
35
Contextmenus
Naast de menus aan de bovenzijde van uw scherm, zijn er contextgevoelige menus met alleen opdrachten die van toepassing zijn op een actief gereedschap, palet of actieve selectie. Zo geeft u contextmenus weer: 1 Plaats de aanwijzer op een afbeelding of element van een palet. 2 Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik met de muis (Mac OS).
Afbeeldingen bekijken
Met de gereedschappen Handje, Zoomen, de opdrachten Zoomen en het palet Navigator kunt u verschillende delen van een afbeelding bij verschillende vergrotingsfactoren bekijken. U kunt meerdere vensters openen, zodat u verschillende weergaven tegelijk hebt (bijvoorbeeld bij verschillende vergrotingen) van een afbeelding. Ook kunt u door wijziging van de modus voor schermweergave het uiterlijk van het werkgebied van Photoshop of ImageReady wijzigen.
De linkerknop ( ) toont het standaardvenster met bovenaan een menubalk en aan de zijkanten schuifbalken. De middelste knop ( ) toont een venster dat het volledige scherm in beslag neemt, met een menubalk en een achtergrond van 50% grijs, maar zonder titelbalk of schuifbalken. De rechterknop ( ) toont een venster dat het volledige scherm in beslag neemt, met een zwarte achtergrond, maar zonder titelbalk, menubalk of schuifbalken.
Het documentvenster
Het documentvenster is het venster waarin uw afbeelding verschijnt. Afhankelijk van de schermmodus (zie De modus voor weergave op het scherm wijzigen op pagina 35) heeft het documentvenster een titelbalk en een schuifbalk. In ImageReady kunt u in het documentvenster met behulp van de tabs snel schakelen tussen de oorspronkelijke en geoptimaliseerde weergave van een afbeelding. Ook kunt u tegelijk de oorspronkelijke afbeelding en meerdere versies van een geoptimaliseerde afbeelding bekijken. Zie Geoptimaliseerde afbeeldingen weergeven (ImageReady) op pagina 464 voor meer informatie over het wijzigen van de weergave in het documentvenster. Met meerdere vensters kunt u hetzelfde bestand op verschillende manieren bekijken. In het menu Venster staat een lijst met geopende vensters. Hoeveel vensters u per afbeelding kunt openen, hangt af van de hoeveelheid beschikbaar geheugen.
Terug
35
Het werkgebied
Terug
36
Zo opent u een afbeelding in meerdere vensters: Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Venster > Documenten > Nieuw venster. (ImageReady) Sleep een willekeurige tab uit het documentvenster.
Kies Venster > Afbeeldingen > Trapsgewijs (Photoshop) of Venster > Documenten > Trapsgewijs (ImageReady) als u vensters trapsgewijs van linksboven naar rechts onder in het scherm wilt weergeven. Kies Venster > Afbeeldingen > Naast elkaar (Photoshop) of Venster > Documenten > Naast elkaar (ImageReady) als u vensters zij aan zij wilt weergeven.
Kies Bestand > Sluiten als u het actieve venster wilt sluiten. (Mac OS) Kies Bestand > Alles sluiten als u alle vensters wilt sluiten. (Windows) Kies Venster > Documenten > Alles sluiten als u alle vensters wilt sluiten.
Gebruik de schuifbalken van het venster. Selecteer het handje ( te geven. ) en sleep om verschillende gedeelten van de afbeelding weer
Als u het handje wilt gebruiken terwijl een ander gereedschap is geselecteerd, houdt u de spatiebalk ingedrukt terwijl u in de afbeelding sleept. Zo verschuift u de weergave van een afbeelding met het palet Navigator (Photoshop): 1 Kies Venster > Navigator. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep het weergavekader in de miniatuur van de afbeelding. Dit kader geeft de randen van de afbeelding aan. Klik op de miniatuur van de afbeelding. In het afbeeldingsvenster ziet u nu het aangeklikte gebied.
Zo wijzigt u de kleur van het weergavekader in het palet Navigator (Photoshop): 1 Kies Paletopties in het menu van het palet Navigator.
Terug
36
Het werkgebied
Terug
37
Kies bij Kleur een optie als u een vooraf ingestelde kleur wilt gebruiken. Klik op het kleurvak en kies een kleur als u een andere kleur wilt instellen. Zie Adobe Kleurkiezer op pagina 290 voor meer informatie over kleuren kiezen.
Selecteer het gereedschap Zoomen . De aanwijzer verandert in een vergrootglas met een plusteken in het midden ( ). Klik in het gebied dat u wilt vergroten. Met elke klik wordt de afbeelding vergroot tot het volgende vooraf ingestelde percentage. Het punt waar u klikt wordt het nieuwe middelpunt van het beeld. Wanneer de afbeelding de maximale vergroting van 1600% heeft bereikt, verdwijnt het plusteken uit het vergrootglas. Klik op de knop Inzoomen op de optiebalk om de afbeelding te vergroten tot het eerstvolgende vooraf ingestelde percentage. Wanneer de afbeelding de maximale vergroting heeft bereikt, wordt de opdracht grijs weergegeven. Kies Weergave > Inzoomen, als u tot het volgende vooraf ingestelde percentage wilt vergroten. Wanneer de afbeelding de maximale vergroting heeft bereikt, wordt de opdracht grijs weergegeven. (Photoshop) Voer in het tekstvak Zoomen, links onder aan het venster, een vergrotingspercentage in. (ImageReady) Klik op het popup-menu Zoomniveau links onder aan het documentvenster en kies een zoomniveau.
Selecteer het gereedschap Zoomen. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt om uitzoomen te activeren. De aanwijzer verandert in een vergrootglas met een minteken in het midden ( ). Klik midden in het gebied van de afbeelding dat u wilt verkleinen. Met elke klik verkleint u de weergave n niveau tot een vooraf ingesteld percentage. Wanneer de afbeelding de maximale verkleining heeft bereikt, verdwijnt het minteken uit het vergrootglas. Klik op de knop Uitzoomen op de optiebalk om de afbeelding te verkleinen tot het eerstvolgende vooraf ingestelde percentage. Wanneer de afbeelding de maximale verkleining heeft bereikt, wordt de opdracht grijs weergegeven. Kies Weergave > Uitzoomen, als u tot het volgende vooraf ingestelde percentage wilt verkleinen. Wanneer de afbeelding de maximale verkleining heeft bereikt, wordt de opdracht grijs weergegeven. Terug 37
Het werkgebied
Terug
38
(Photoshop) Voer in het tekstvak Zoomen, links onder aan het venster, een verkleiningspercentage in. (ImageReady) Klik op het popup-menu Zoomniveau links onder aan het documentvenster en kies een zoomniveau.
Zo vergroot u door te slepen: 1 Selecteer het gereedschap Zoomen. 2 Sleep over het deel van de afbeelding dat u wilt vergroten. Het gebied binnen het selectiekader wordt weergegeven in de maximale vergroting. Als u het selectiekader in de illustratie in Photoshop wilt verschuiven, sleept u eerst een selectiekader en vervolgens houdt u de spatiebalk ingedrukt terwijl u het kader naar een andere plaats sleept. Zo geeft u een afbeelding weer bij een percentage van 100%: Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik op het gereedschap Zoomen. Kies Weergave > Werkelijke pixels (Photoshop) of Weergave > Werkelijke grootte (ImageReady).
Zo maakt u de weergave passend in het scherm: Voer een van de volgende handelingen uit:
Deze opties passen zowel het zoomniveau als de venstergrootte aan aan de beschikbare ruimte op het scherm. Zo past u automatisch de venstergrootte aan wanneer u de weergave vergroot of verkleint: Activeer het gereedschap Zoomen en kies op de optiebalk Vensters passend maken. Het venster verandert van grootte wanneer u de weergave van de afbeelding vergroot of verkleint. Wanneer Vensters passend maken is uitgeschakeld (standaard), houdt het venster dezelfde grootte bij elke vergroting van de afbeelding. Dit is vooral handig wanneer u op een kleine monitor of met trapsgewijs geordende afbeeldingen werkt. Zo maakt u een venster automatisch passend wanneer u in- of uitzoomt met sneltoetsen (Photoshop): 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Algemeen.
Terug
38
Het werkgebied
Terug
39
Fouten corrigeren
De meeste bewerkingen kunnen ongedaan worden gemaakt wanneer u een fout maakt. Het is ook mogelijk de laatst opgeslagen versie van een (deel van een) afbeelding te herstellen. Het gebruik van deze opties hangt echter af van de hoeveelheid beschikbaar geheugen. Zie Terugkeren naar een vorige versie van een afbeelding op pagina 40 voor informatie over methoden om afbeeldingen te herstellen naar een eerdere fase in de huidige werksessie. Zo maakt u de laatste bewerking ongedaan: Kies Bewerken > Ongedaan maken. Als een bewerking niet ongedaan kan worden gemaakt, wordt de opdracht grijs weergegeven en staat er Kan niet ongedaan maken. Zo voert u de laatste bewerking opnieuw uit: Kies Bewerken > Opnieuw. U kunt in Photoshop en ImageReady dezelfde voorkeur instellen voor de toets(encombinatie) waarmee u de opdracht Opnieuw geeft. Selecteer in de sectie Algemeen van het dialoogvenster Voorkeuren een toetsencombinatie voor de opdracht Opnieuw. U kunt ook een toetsencombinatie instellen die schakelt tussen Ongedaan maken en Opnieuw. Zo maakt u geheugen vrij dat in beslag wordt genomen door de opdracht Ongedaan maken, het palet Historie of het klembord (Photoshop): Kies Bewerken > Leegmaken en kies het soort element of buffer dat u wilt wissen. Elementen en buffers die al zijn gewist, worden grijs weergegeven. Belangrijk: met de opdracht Leegmaken wordt de bewerking die door de opdracht in de buffer is opgeslagen, permanent gewist. Ongedaan maken is niet mogelijk. Als u bijvoorbeeld Bewerken > Leegmaken > Historie kiest, verdwijnen alle staten uit het palet Historie. Gebruik de opdracht Leegmaken alleen wanneer de hoeveelheid gegevens in het geheugen zo groot is dat de prestaties van Photoshop merkbaar teruglopen. Terugkeren naar de laatst opgeslagen versie: Kies Bestand > Vorige versie. Opmerking: vorige versie wordt toegevoegd als historische staat in het palet Historie en kan ongedaan worden gemaakt. Zo herstelt u een deel van een afbeelding tot de laatst opgeslagen versie (Photoshop): Voer een van de volgende handelingen uit:
Met het historiepenseel tekent u met de geselecteerde staat of opname in het palet Historie. (Zie Tekenen met een staat of opname van een afbeelding (Photoshop) op pagina 44.) Gebruik het gummetje met de optie Wissen en in historie opnemen ingeschakeld. (Zie Gummetje op pagina 249.)
Terug
39
Het werkgebied
Terug
40
Selecteer het gebied dat u wilt herstellen en kies Bewerken > Opvullen. Kies bij Gebruik de optie Historie en klik op OK. (Zie Selecties en lagen vullen en omlijnen op pagina 277.)
Opmerking: als u de afbeelding wilt herstellen met een opname van de beginstaat van het document, kiest u Historieopties in het paletmenu en schakelt u de optie Eerste opname automatisch maken in.
Wijzigingen die voor het hele programma gelden, zoals wijzigingen in paletten, kleurinstellingen, handelingen en voorkeuren, zijn niet speciek voor een afbeelding en worden dus niet toegevoegd aan het palet Historie. Het palet Historie bevat standaard de laatste 20 staten. Eerdere staten worden automatisch verwijderd om geheugen vrij te maken voor Photoshop. Als u een bepaalde staat gedurende de werksessie wilt behouden, dient u een opname van die staat te maken. Zie Opnamen van een afbeelding maken (Photoshop) op pagina 43 voor meer informatie. Wanneer u het document sluit en weer opent, worden alle staten en opnames van de laatste werksessie uit het palet gewist. Standaard wordt er een opname van de openingsstaat van het document boven aan het palet weergegeven. Nieuwe staten worden steeds onder aan de lijst toegevoegd. De eerste staat bevindt zich dus boven aan de lijst; de meest recente onderaan. Bij elke staat wordt de naam van het gereedschap of de opdracht weergegeven waarmee de afbeelding is gewijzigd. Wanneer u een staat selecteert, worden standaard alle onderstaande staten grijs weergegeven. Hierdoor is duidelijk welke wijzigingen worden genegeerd als u vanaf de geselecteerde staat verder werkt. Zie voor informatie over het aanpassen van de historieopties Historieopties instellen (Photoshop) op pagina 42. Wanneer u een staat selecteert en de afbeelding vervolgens wijzigt, worden standaard ook alle volgende staten gewist. Als u een staat selecteert en vervolgens de afbeelding wijzigt, zodat alle volgende staten worden gewist, kunt u met de opdracht Ongedaan maken de laatste wijziging terugdraaien en zo de gewiste staten herstellen. Wanneer u een staat verwijdert, wordt standaard die staat met alle volgende staten gewist. Als de optie Niet-lineaire historie toestaan is ingeschakeld, wordt bij het Terug 40
Het werkgebied
Terug
41
verwijderen van een staat alleen de betreffende staat gewist. Zie voor meer informatie Historieopties instellen (Photoshop) op pagina 42.
A B
C D
Historiepalet van Photoshop A. De bron van het historiepenseel instellen B. Miniatuur van een opname C. Historiestaat D. Schuifregelaar voor historiestaten
Zo geeft u het palet Historie weer: Kies Venster > Historie of klik op de tab van het palet Historie. Zo keert u terug naar een vorige staat van een afbeelding: Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de naam van de staat. Sleep de regelaar links van de staat omhoog of omlaag naar een andere staat. (Photoshop) Kies Stap vooruit of Stap terug in het paletmenu of in het menu Bewerken om naar de volgende of vorige staat te gaan.
Zo verwijdert u een of meer staten van de afbeelding (Photoshop): Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de naam van de staat en kies Verwijderen in het menu van het palet Historie om die en alle volgende wijzigingen te verwijderen. Sleep de staat naar de knop met de prullenbak ( ) om die wijziging en alle volgende wijzigingen te verwijderen. Kies de opdracht Historie wissen in het paletmenu om de hele lijst met staten in het palet Historie te wissen zonder de afbeelding te wijzigen. Hiermee vermindert u niet de hoeveelheid geheugen die Photoshop gebruikt. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en kies in het paletmenu Historie wissen als u de lijst met staten in het palet Historie wilt leegmaken zonder de afbeelding te wijzigen. Wanneer u een waarschuwing krijgt dat Photoshop te weinig geheugen heeft, is leegmaken zinvol, omdat de staten met deze optie worden verwijderd uit de buffer voor ongedaan maken, zodat er meer geheugen vrij komt.
Belangrijk: deze handeling kan niet ongedaan worden gemaakt. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 41
Het werkgebied
Terug
42
Kies Bewerken > Leegmaken > Historie, als u de lijst met staten in het palet Historie voor alle geopende documenten wilt leegmaken.
Belangrijk: deze handeling kan niet ongedaan worden gemaakt. Zo verwijdert u alle staten van een afbeelding (ImageReady): Kies Geschiedenis ongedaan maken/opnieuw in het menu van het palet Historie. Belangrijk: deze actie kan niet ongedaan worden gemaakt. Zo maakt u een nieuw document op basis van de geselecteerde staat of opname van de afbeelding (Photoshop): Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een staat of opname en klik op de knop Nieuw document. Selecteer een staat of opname en kies Nieuw document in het menu van het palet Historie.
De historielijst van het nieuwe document is helemaal leeg. Als u een of meer opnamen of staten van een afbeelding wilt opslaan voor gebruik in een volgende werksessie, maakt u voor elke staat die u opslaat een nieuw bestand, dat u afzonderlijk opslaat. Wanneer u het oorspronkelijke bestand opent, kunt u ook de andere opgeslagen bestanden openen. U kunt dan van elk bestand de eerste opname naar de oorspronkelijke afbeelding slepen, zodat u vanuit het historiepalet van de oorspronkelijke afbeelding weer toegang hebt tot de opnamen. Zo vervangt u een bestaand document door een geselecteerde staat (Photoshop): Sleep de staat naar het document.
Eerste opname automatisch maken, als u automatisch een opname wilt laten maken van de staat waarin de afbeelding verkeert wanneer u het document opent. Automatisch nieuwe opname maken bij opslaan, als u telkens bij het opslaan een nieuwe opname wilt maken. Niet-lineaire historie toestaan, als u wijzigingen wilt aanbrengen in een geselecteerde staat zonder de volgende staten te verwijderen. Wanneer u een staat selecteert en de afbeelding wijzigt, worden normaliter alle volgende staten ook verwijderd. Hierdoor kan het palet Historie een lijst weergeven met alle bewerkingsstappen in de volgorde waarin u ze hebt uitgevoerd. Wanneer staten niet-lineair worden opgenomen, kunt u een staat selecteren, de afbeelding wijzigen en uitsluitend die staat verwijderen. De wijziging wordt aan het eind van de lijst toegevoegd.
Terug
42
Het werkgebied
Terug
43
Dialoogvenster Nieuwe opname standaard tonen, als u wilt dat Photoshop altijd een naam voor een opname vraagt, zelfs wanneer u de knoppen in het palet gebruikt.
U kunt opnamen benoemen, zodat u deze gemakkelijk kunt herkennen. U kunt opnamen gedurende een volledige werksessie opslaan. U kunt effecten eenvoudig vergelijken. U kunt bijvoorbeeld een opname maken vr en na het toepassen van een lter. Vervolgens selecteert u de eerste opname en probeert u verschillende lterinstellingen uit. Door te schakelen tussen de opnamen kunt u bepalen aan welke instellingen u de voorkeur geeft. Met behulp van opnamen kunt u uw werk gemakkelijk herstellen. Wanneer u een complexe bewerking of actie uitvoert, is het verstandig om eerst een opname te maken. Is het resultaat niet naar wens, dan kunt u alle stappen ongedaan maken door de opname te selecteren.
Belangrijk: opnamen worden niet met de afbeelding opgeslagen. Wanneer u een afbeelding sluit, worden alle opnamen ervan gewist. Wanneer u een opname selecteert en de afbeelding wijzigt, worden alle staten die op dat moment in het palet Historie staan gewist, tenzij de optie Niet-lineaire historie toestaan is ingeschakeld. Zo maakt u een opname: 1 Selecteer een staat. 2 Als u automatisch een opname wilt maken, klikt u op de knop Nieuwe opname in het palet Historie. Als de historieoptie Automatisch nieuwe opname maken bij opslaan is geselecteerd, kiest u Nieuwe opname uit het menu van het palet Historie. 3 Als u bij het maken van een opname opties wilt instellen, kiest u in het menu van het palet Historie de opdracht Nieuwe opname of houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klikt u op de knop Nieuwe opname. 4 Voer in het tekstvak Naam de naam van de opname in. 5 Selecteer wat u wilt opnemen bij Van:
Volledig document, als u een opname wilt maken van alle lagen in de afbeelding in die staat. Verenigde lagen, als u een opname wilt maken die alle lagen in de afbeelding in die staat verenigt. Huidige laag, als u slechts een opname wilt maken van de op dat moment geselecteerde laag in die staat.
Het werkgebied
Terug
44
Sleep de regelaar links van de opname omhoog of omlaag naar een andere opname.
Zo hernoemt u een opname: Dubbelklik op de opname en voer een naam in. Zo verwijdert u een opname: Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer de opname en kies in het paletmenu Verwijderen. Selecteer de opname en klik op de knop met de prullenbak Sleep de opname naar de knop met de prullenbak. .
2 Voer op de optiebalk een van de volgende handelingen uit: Geef de dekking en de overvloeimodus op. (Zie Opties voor teken- en bewerkgereedschappen instellen op pagina 268.) Kies een penseel en stel penseelopties in. (Zie Werken met penselen op pagina 254.)
3 Klik in het palet Historie in de linkerkolom van de staat of opname die u als bron voor het Historiepenseel wilt gebruiken. 4 Teken met het Historiepenseel door te slepen.
Afbeeldingen dupliceren
U kunt een volledige afbeelding dupliceren (met alle lagen, laagmaskers en kanalen) in het beschikbare werkgeheugen, zonder iets op schijf op te slaan. In ImageReady kunt u ook geoptimaliseerde versies van een afbeelding dupliceren. In ImageReady kunt u met duplicaten experimenteren en vervolgens meerdere versies van de geoptimaliseerde afbeelding vergelijken met het origineel.
Terug
44
Het werkgebied
Terug
45
Zo dupliceert u een afbeelding (Photoshop): 1 Open de afbeelding die u wilt dupliceren. 2 Kies Afbeelding > Dupliceren. 3 Voer een naam in voor de gedupliceerde afbeelding. 4 Als u de afbeelding wilt dupliceren zonder lagen, selecteert u Alleen verenigde lagen dupliceren. 5 Klik op OK. Als u een afbeelding in Photoshop wilt dupliceren en automatisch de naam kopie aan de bestandsnaam wilt toevoegen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u Afbeelding > Dupliceren kiest. Zo dupliceert u een originele afbeelding (ImageReady): 1 Open de afbeelding die u wilt dupliceren. 2 Selecteer de tab Origineel boven aan het afbeeldingsvenster. 3 Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep de tab Origineel uit het afbeeldingsvenster of kies Afbeelding > Dupliceren. 4 Voer een naam in voor het duplicaat, geef aan of de lagen moeten worden samengevoegd en klik op OK. Zo dupliceert u een geoptimaliseerde afbeelding (ImageReady): 1 Open de afbeelding die u wilt dupliceren. 2 Selecteer de tab Optimaal boven aan het afbeeldingsvenster. 3 Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep de tab Optimaal uit het afbeeldingsvenster of kies Afbeelding > Optimale dupliceren. 4 Voer een naam in voor het duplicaat en klik op OK. Opmerking: wanneer u een afbeelding dupliceert in de weergave Optimaal, 2-maal of 4maal, verschijnt het duplicaat in het afbeeldingsvenster in de weergave Origineel. Als u wilt dat een duplicaat van een geoptimaliseerde afbeelding verschijnt in de weergave Optimaal, 2-maal of 4-maal, dient u de originele afbeelding te dupliceren en vervolgens de tab Optimaal, 2-maal of 4-maal te selecteren in het afbeeldingsvenster van het duplicaat.
Terug
45
Het werkgebied
Terug
46
Linialen
Wanneer de linialen zichtbaar zijn, bevinden ze zich aan de boven- en linkerkant van het actieve venster. De maatstreepjes op de liniaal duiden de positie van de aanwijzer aan wanneer u deze verplaatst. Wanneer u het nulpunt op de liniaal (0,0 op de bovenste en linkerliniaal) verschuift, kunt u meten vanaf een bepaald punt in de afbeelding. Het nulpunt op de liniaal bepaalt ook het nulpunt van het raster. Zo toont of verbergt u linialen: Kies Weergave > Linialen. Zo verplaatst u het nulpunt op de linialen: 1 Als u het nulpunt van linialen magnetisch wilt koppelen aan hulplijnen, segmenten of documentgrenzen, kiest u Weergave > Magnetisch en vervolgens kiest u een combinatie van opties in het submenu. (Zie Opdracht Magnetisch op pagina 193.) (Photoshop) U kunt het nulpunt ook koppelen aan een raster (naast de hulplijnen, segmenten en documentgrenzen). 2 Plaats de aanwijzer op het snijpunt van de linialen in de linkerbovenhoek van het venster en sleep diagonaal naar beneden in de afbeelding. Er verschijnt een dradenkruis, dat het nieuwe nulpunt van de linialen aanduidt. Als u wilt dat het nulpunt op de linialen altijd wordt uitgelijnd op de maatstreepjes (Photoshop), houdt u Shift ingedrukt terwijl u sleept. Opmerking: als u de standaardwaarde van de linialen wilt instellen, dubbelklikt u in de linkerbovenhoek van de linialen. Zo wijzigt u de liniaalinstellingen (Photoshop): 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik op een liniaal. In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Eenheden & linialen. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Eenheden & linialen.
2 Kies bij Linialen een maateenheid. Opmerking: als u de eenheden in het palet Info wijzigt, veranderen de eenheden op de linialen automatisch mee. 3 Kies voor Punt-/picagrootte een van de volgende opties:
PostScript (72 punten/inch), als u naar een PostScript-apparaat afdrukt. Traditioneel, als u naar een printer met 72,27 punten/inch afdrukt.
4 Klik op OK.
Kolommen (Photoshop)
Met de opdrachten Nieuw, Afbeeldingsgrootte en Canvasgrootte kunt u de afbeeldingsbreedte opgeven als een aantal kolommen. Dit is handig als u een afbeelding wilt importeren in een paginalayoutprogramma, zoals Adobe InDesign, en als u wilt dat de afbeelding exact in een bepaald aantal kolommen past. Zo geeft u het aantal kolommen voor de afbeelding op: 1 Voer een van de volgende handelingen uit: Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 46
Het werkgebied
Terug
47
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Eenheden & linialen. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Eenheden & linialen.
Meetlat (Photoshop)
Met de Meetlat kunt u de afstand meten tussen twee punten in het werkgebied. Wanneer u de afstand tussen twee punten meet, wordt er een tijdelijke lijn getrokken en verschijnt op de optiebalk en in het palet Info de volgende informatie:
De startlocatie (X en Y). De horizontale (B) en verticale (H) verplaatsing over de x- en de y-as. De gemeten hoek ten opzichte van de as (A). De totale afgelegde afstand (D1). Wanneer u een hoekmeting maakt, ziet u twee afgelegde afstanden (D1 en D2).
Alle maten behalve de hoek worden berekend in de maateenheid die is ingesteld in het dialoogvenster met voorkeuren voor linialen en eenheden. Zie Linialen op pagina 46 voor informatie over het instellen van eenheden. Zo toont u een bestaande meetlijn: Selecteer de Meetlat .
Zo meet u tussen twee punten: 1 Selecteer de Meetlat . 2 Sleep van het startpunt naar het eindpunt. Houd Shift tijdens het slepen ingedrukt om alleen in veelvouden van 45 te meten. 3 Als u een hoekmeting op basis van een bestaande meetlijn wilt maken, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt bij een hoek ten opzichte van een uiteinde van de meetlijn, of u dubbelklikt op de lijn en sleept u. Houd Shift tijdens het slepen ingedrukt om alleen in veelvouden van 45 te meten. Zo bewerkt u een meetlijn of hoekmeting: 1 Selecteer de Meetlat
2 Voer een van de volgende handelingen uit: Als u de lengte van de lijn wilt aanpassen, sleept u met het uiteinde van een bestaande meetlijn. Als u de lijn wilt verplaatsen, plaatst u de aanwijzer op de lijn (niet op de eindpunten) en sleept u. Als u de lijn wilt verwijderen, plaatst u de aanwijzer op de lijn (niet op de eindpunten) en sleept u deze uit de afbeelding.
Opmerking: als u in een afbeelding een meetlijn trekt op een element dat eigenlijk horizontaal of verticaal moet zijn, en vervolgens Afbeelding > Canvas roteren > Instelbaar kiest, wordt de juiste rotatiehoek die nodig is om de afbeelding recht te trekken automatisch ingevoerd in het dialoogvenster Canvas roteren.
Terug
47
Het werkgebied
Terug
48
Selecties, selectiekaders en magnetische gereedschappen hechten zich aan een hulplijn of het raster wanneer ze worden versleept binnen een afstand van 8 schermpixels (niet afbeeldingpixels). Ook hulplijnen hechten zich aan het raster wanneer ze worden verplaatst. Deze functie kan worden in- of uitgeschakeld. De afstand tussen hulplijnen verschilt per afbeelding, net als de zichtbaarheid van de hulplijnen en het raster. De afstand in het raster is, net als de kleur en stijl van de hulplijnen en het raster, hetzelfde voor alle afbeeldingen.
Zo kunt u een raster of hulplijnen weergeven of verbergen: Voer een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) Kies Weergave > Tonen > Raster. Kies Weergave > Tonen > Hulplijnen. Kies Weergave > Extras. Met deze opdracht toont of verbergt u in Photoshop selectieranden, doelpaden, segmenten en notities, of in ImageReady selectieranden, segmenten, afbeeldingen met hyperlinks, tekstgrenzen, basislijnen van tekst en tekstselecties. (Zie Extras op pagina 50.)
Zo plaatst u een hulplijn: 1 Als de linialen niet zichtbaar zijn, kiest u Weergave > Linialen. Opmerking: u krijgt de nauwkeurigste metingen bij een afbeeldingsvergroting van 100% of via het palet Info. 2 Maak een hulplijn:
(Photoshop) Kies Weergave > Nieuwe hulplijn. Selecteer in het dialoogvenster Horizontaal of Verticaal als richting, voer een positie in en klik op OK. (ImageReady) Kies Weergave > Hulplijnen maken. Stel in het dialoogvenster hulplijnopties in en klik op OK. Sleep vanaf de horizontale liniaal om een horizontale hulplijn te trekken. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep vanaf de verticale liniaal om een horizontale hulplijn te trekken. Sleep vanaf de verticale liniaal om een verticale hulplijn te trekken. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep vanaf de horizontale liniaal om een verticale hulplijn te trekken. (Photoshop) Houd Shift ingedrukt en sleep vanaf de horizontale of verticale liniaal om een hulplijn te trekken die wordt uitgelijnd op de maatstrepen op de liniaal. wanneer u een hulplijn trekt.
Terug
48
Het werkgebied
Terug
49
Zo verplaatst u een hulplijn: 1 Selecteer het verplaatsgereedschap of houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt om het verplaatsgereedschap te activeren. (Deze optie werkt niet met de gereedschappen Handje of Segment .) 2 Plaats de aanwijzer op de hulplijn (de aanwijzer verandert in een dubbele pijl). 3 Verplaats de hulplijn:
Sleep de hulplijn om deze te verplaatsen. Als u een horizontale hulplijn wilt wijzigen in een verticale of andersom, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u de hulplijn sleept. (Photoshop) Als u de hulplijn wilt uitlijnen op de maatstreepjes van de liniaal, houdt u Shift ingedrukt terwijl u de hulplijn sleept. De hulplijn hecht zich aan het raster als dit zichtbaar is en Weergave > Magnetisch > Raster is geselecteerd.
Zo vergrendelt u alle hulplijnen: Kies Weergave > Hulplijnen vergrendelen. Zo verwijdert u hulplijnen uit de afbeelding: Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u n hulplijn wilt verwijderen, sleept u deze uit het afbeeldingsvenster. Als u alle hulplijnen wilt verwijderen, kiest u Weergave > Hulplijnen wissen.
Zo schakelt u magnetische hulplijnen in of uit: Kies Weergave > Magnetisch > Hulplijnen. (Zie Opdracht Magnetisch op pagina 193.) Zo schakelt u het magnetisch raster in of uit (Photoshop): Kies Weergave > Magnetisch > Raster. (Zie Opdracht Magnetisch op pagina 193.) Zo stelt u voorkeuren voor hulplijnen en rasters in (Photoshop): 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Hulplijnen, raster & segmenten. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Hulplijnen, raster & segmenten.
2 Kies bij Kleur een kleur voor de hulplijnen, het raster of beide. Als u Eigen kiest, moet u op het kleurvak klikken, een kleur kiezen en op OK klikken. (Zie Palet Kleur op pagina 287.) 3 Kies bij Stijl een weergaveoptie voor hulplijnen, het raster of beide. 4 Voer bij Rasterlijn op elke een waarde in voor de afstand tussen rasterlijnen. Voer bij Onderverdelingen een waarde in voor de onderverdeling van het raster. Wijzig eventueel de eenheden voor deze optie. Als u als eenheid Procent kiest, wordt het raster verdeeld in gelijke delen. De waarde 25 procent geeft bijvoorbeeld een gelijk verdeeld raster van vier bij vier vakken. 5 Klik op OK.
Terug
49
Het werkgebied
Terug
50
Extras
Hulplijnen, het raster, doelpaden, selectieranden, segmenten, afbeeldingen met hyperlinks, tekstgrenzen, basislijnen van tekst, tekstselecties en notities zijn nietafdrukbare Extras die het selecteren, verplaatsen en bewerken van afbeeldingen en objecten vergemakkelijken. U kunt een of meer Extras uitschakelen zonder dat dit invloed heeft op de afbeelding. Ook kunt u Extras tonen of verbergen door in het menu Weergave de opdracht Extras te kiezen. Raadpleeg voor een beschrijving van het gebruik van specieke Extras Hulplijnen en het raster op pagina 48, Afbeeldingen voorzien van notities (Photoshop) op pagina 53, Pixelselecties maken op pagina 177, Selectiekadergereedschappen op pagina 178, Paden selecteren (Photoshop) op pagina 236, Alineatekst invoeren op pagina 381, Tekens opmaken op pagina 388, Segmenten maken en bekijken op pagina 408 en Afbeeldingen met hyperlinks maken en weergeven (ImageReady) op pagina 425. Zo geeft u Extras weer: Kies Weergave > Extras. Er verschijnt een vinkje naast alle weergegeven Extras in het submenu Tonen. Opmerking: met de opdracht Extras schakelt u ook de kleurenpipetten in of uit, ofschoon kleurenpipetten niet als optie in het submenu Tonen voorkomen. Zo verbergt u Extras: Kies (als er Extras worden getoond) Weergave > Extras tonen. Er verschijnt een stip (Windows) of een streepje (Mac OS) naast de verborgen Extras in het submenu Tonen. Opmerking: door Extras te verbergen worden deze opties alleen niet meer weergegeven, ze worden niet uitgeschakeld. Zo geeft u n Extra uit een lijst verborgen Extras weer: Kies Weergave > Tonen en kies een Extra in het submenu. Wanneer u een van de verborgen Extras kiest, wordt deze Extra weergegeven en worden de overige uitgeschakeld. Zo schakelt u een groep Extras in of uit: Kies Weergave > Tonen > Alles als u alle beschikbare Extras wilt inschakelen en tonen. Kies Weergave > Tonen > Geen als u alle Extras wilt uitschakelen.
Terug
50
Het werkgebied
Terug
51
Documentgroottes, als u informatie over de hoeveelheid gegevens in de afbeelding wilt weergeven. Het linkergetal is de afdrukgrootte van de afbeelding (ongeveer de grootte van het opgeslagen Photoshop-bestand waarin alle lagen zijn samengevoegd). Het rechtergetal verwijst bij benadering naar de bestandsgrootte inclusief lagen en kanalen. Documentproel, als u de naam van het kleurproel dat in de afbeelding wordt gebruikt wilt weergeven. Documentafmetingen, als u de afmetingen van de afbeelding wilt weergeven. Werkschijfgroottes, als u informatie wilt weergeven over de hoeveelheid RAM en ruimte op de werkschijf die nodig is om de afbeelding te verwerken. Het linkergetal is de hoeveelheid geheugen die momenteel door de toepassing wordt gebruikt om alle geopende afbeeldingen weer te geven. Het rechtergetal is de totale hoeveelheid RAM die beschikbaar is voor het verwerken van afbeeldingen.
Terug
51
Het werkgebied
Terug
52
Efcintie, als u het percentage van de feitelijke bewerkingstijd wilt weergeven, en niet het lezen van of schrijven naar de werkschijf. Als de waarde lager dan 100% is, gebruikt Photoshop de werkschijf en gaat de bewerking dus langzamer. Timing, als u wilt weergeven hoe lang de laatste bewerking heeft geduurd. Huidig gereedschap, als u de naam van het actieve gereedschap wilt weergeven.
Zo geeft u afbeeldingsinformatie weer in het documentvenster (ImageReady): 1 Klik op een informatiedialoogvenster onder aan het documentvenster. 2 Selecteer een weergaveoptie:
Bestandsgrootten origineel/optimaal, als u de bestandsgrootte van de originele en geoptimaliseerde afbeelding wilt weergeven. De eerste waarde is de bestandsgrootte van de originele afbeelding. De tweede waarde (alleen aanwezig als de oorspronkelijke afbeelding is geoptimaliseerd) is de bestandsgrootte van de geoptimaliseerde afbeelding in het bestandsformaat en met de instellingen die zijn geselecteerd in het palet Optimaliseren. Optimale informatie, als u het bestandsformaat, de bestandsgrootte, het aantal kleuren en het dithering-percentage voor de geoptimaliseerde afbeelding wilt weergeven. Afmetingen afbeelding, als u de afmetingen van de afbeelding in pixels wilt weergeven. Kracht watermerk, als u de sterkte van het eventueel aanwezige digitale Digimarcwatermerk in de geoptimaliseerde afbeelding wilt weergeven. Status ongedaan maken/opnieuw, als u wilt weergeven hoeveel bewerkingen Ongedaan maken en Opnieuw beschikbaar zijn voor de afbeelding. Origineel in bytes, als u de grootte van de originele, samengevoegde afbeelding in bytes wilt weergeven. Optimaal in bytes, als u de grootte van de geoptimaliseerde afbeelding in bytes wilt weergeven. Besparingen optimaal, als u de procentuele afname in bestandsgrootte van het geoptimaliseerde bestand, gevolgd door het verschil in bytes tussen de originele en geoptimaliseerde afbeelding wilt weergeven. Omvang/downloadtijd, als u de bestandsgrootte van de geoptimaliseerde afbeelding en de geschatte downloadtijd voor de geselecteerde modemsnelheid wilt weergeven.
Opmerking: downloadtijden zijn ook afhankelijk van de drukte op Internet en de compressie-instellingen van uw modem. De weergegeven tijd is een schatting. Zo geeft u aanvullende informatie weer: Kies Bestand > Bestandsinfo. Zo leest u een Digimarc -watermerk: 1 Selecteer Filter > Digimarc > Watermerk lezen. Als het lter een watermerk vindt, verschijnt er een dialoogvenster met de Creator ID, het copyright-jaar (indien aanwezig) en kenmerken van de afbeelding. 2 Klik op OK of kies een van de volgende opdrachten voor meer informatie:
Hebt u een webbrowser genstalleerd, klik dan op Web Lookup als u meer informatie over de eigenaar van de afbeelding wilt zoeken. Hierdoor wordt uw browser gestart en
Terug
52
Het werkgebied
Terug
53
verschijnt de website van Digimarc, waar u gegevens vindt over de contactpersoon voor de betreffende Creator ID.
Wanneer u het telefoonnummer in het dialoogvenster Watermark Information kiest, krijgt u per fax informatie toegezonden.
Voer een naam in voor de auteur. Deze naam verschijnt in de titelbalk van het notitievenster. Kies een lettertype en -grootte voor de tekst. Selecteer een kleur voor het notitiepictogram en de titelbalk van notitievensters.
3 Klik waar u de notitie wilt plaatsen of sleep als u een venster met aangepaste afmetingen wilt maken. 4 Klik in het venster en typ de tekst. Als u meer tekst typt dan in het venster past, wordt de schuifbalk actief. Bewerk eventueel de tekst:
Terug
53
Het werkgebied
Terug
54
U kunt de standaardopdrachten voor tekstbewerking van uw systeem gebruiken (Ongedaan maken, Knippen, Kopiren, Plakken en Alles selecteren). In Windows klikt u met de rechtermuisknop in het tekstvak en kiest u de opdrachten in het menu dat dan verschijnt. In Mac OS kiest u de opdrachten in de menus Bewerken en Selecteren. U kunt ook de standaardsneltoetsen voor deze opdrachten gebruiken. Als u de benodigde software voor verschillende schriften (bijvoorbeeld Romeins, Japans of Cyrillisch) op uw computer hebt genstalleerd, kunt u tussen deze schriften schakelen. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) om het contextgevoelige menu weer te geven. Kies vervolgens een schrift.
5 Als u de notitie wilt sluiten, zodat het een pictogram wordt, klikt u op Sluiten. Zo maakt u een gesproken notitie: 1 Selecteer het gereedschap Gesproken notitie 2 Stel de gewenste opties in:
Voer een naam in voor de auteur. Selecteer een kleur voor het notitiepictogram.
3 Klik op de plaats waar het notitiepictogram moet komen. 4 Klik op Start en spreek in de microfoon. Klik op Stoppen als u klaar bent. Zo importeert u notities: 1 Kies Bestand > Importeren > Notities. 2 Selecteer een PDF- of FDF-bestand dat notities bevat en klik vervolgens op Laden. De notities verschijnen op de locaties waar ze in het brondocument waren opgeslagen.
Als u een notitie opent, verschijnt er een venster met de tekst van de notitie. Als u een gesproken notitie afspeelt en een geluidskaart hebt genstalleerd, wordt de notitie afgespeeld.
Zo kunt u notitiepictogrammen weergeven of verbergen: Voer een van de volgende handelingen uit:
Terug
54
Het werkgebied
Terug
55
Kies Weergave > Extras. Met deze opdracht kunt u ook rasters, hulplijnen, selectielijnen, doelpaden en segmenten weergeven of verbergen.
Als u een notitiepictogram wilt verplaatsen, zet u de aanwijzer op het pictogram. Zodra de aanwijzer in een pijl verandert, sleept u het pictogram. Dit kunt u met elk geselecteerd gereedschap doen. Wanneer u een notitiepictogram verplaatst, wordt het bijbehorende venster niet verplaatst. Als u een notitievenster wilt verplaatsen, sleept u het aan de titelbalk. Als u een geselecteerde notitie wilt verwijderen, drukt u op Delete. Als u de inhoud van een notitie wilt bewerken, opent u de notitie. Vervolgens kunt u de gewenste opties wijzigen en tekst toevoegen, wissen of wijzigen. Hierbij kunt u dezelfde opdrachten gebruiken als bij het maken van de notitie. (Zie Geschreven en gesproken notities toevoegen op pagina 53.) Als u alle notities wilt verwijderen, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt en klikt u (Mac OS) op een notitiepictogram en kiest u Alle notities verwijderen in het menu dat dan verschijnt. U kunt alle notities ook verwijderen door in de optiebalk voor geschreven of gesproken notities te klikken op Alles wissen.
in de gereedschapset.
Kies Bestand > Springen naar > Photoshop of Bestand > Springen naar > ImageReady.
Wanneer u tussen Photoshop en ImageReady schakelt, gebruiken de toepassingen een tijdelijk bestand voor de overdracht van wijzigingen.
Terug
55
Het werkgebied
Terug
56
Kies Bestand > Springen naar en kies in het submenu de gewenste toepassing. Als de gewenste toepassing niet voorkomt in het submenu Springen naar, kiest u Andere grasche editor of Andere HTML-editor om de toepassing op te geven.
2 Als het bestand is gewijzigd nadat u het hebt opgeslagen, kiest u in ImageReady een optie voor het opslaan van het bestand:
Klik op Opslaan en sla het bestand op onder de huidige naam en op dezelfde locatie. Klik op Opslaan als en sla het bestand op onder een nieuwe naam, op een nieuwe locatie of beide.
Zo voegt u een toepassing toe aan het submenu Springen naar: 1 Maak een snelkoppeling (Windows) of een alias (Mac OS) voor de toepassing die u aan het menu wilt toevoegen. 2 Sleep het pictogram van de snelkoppeling of alias naar de map Springen naar grasche editor of Springen naar HTML-editor in de map Helpers onder de programmamap van Photoshop. 3 Start ImageReady opnieuw, zodat de toepassing wordt weergegeven in het submenu Springen naar. Zo laat u een bestand automatisch bijwerken wanneer u vanuit een andere toepassing terugschakelt naar ImageReady: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen. In Mac OS X: kies ImageReady > Voorkeuren > Algemeen.
Terug
56
Het werkgebied
Terug
57
(Photoshop) Kies Bestand > Opslaan voor web en selecteer vervolgens een browser in het selectiemenu voor browsers onder in het venster Opslaan voor web. (ImageReady) Kies Bestand > Voorvertoning in en kies een optie in het submenu. (Kies Anders als u een browser wilt kiezen die niet in het submenu staat.) (ImageReady) Selecteer een browser met het gereedschap Voorvertoning in browser in de gereedschapset.
Zo voegt u een browser toe aan het menu Voorvertoning in: 1 Maak een snelkoppeling (Windows) of een alias (Mac OS) voor de browser die u aan het menu wilt toevoegen. 2 Sleep het pictogram van de snelkoppeling of de alias naar de map Photoshop 6.0\Helpers\Voorvertoning in. 3 Start Photoshop en ImageReady opnieuw, zodat de browser wordt weergegeven in het menu Voorvertoning in. (ImageReady) Zo geeft u een browser op die wordt gestart met de sneltoets Voorvertoning in: Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Bestand > Voorvertoning in en kies een optie in het submenu. Selecteer een browser met het gereedschap Voorvertoning in standaardbrowser in de gereedschapset.
De sneltoets werkt meteen en blijft ook de volgende keer dat u ImageReady start van kracht.
Terug
57
Het werkgebied
Terug
58
Zo geeft u Beheer voorinstellingen weer: Kies Bewerken > Beheer voorinstellingen. Zo schakelt u tussen typen voorinstellingen: Kies een optie in het popup-menu Type voorinstelling. Zo wijzigt u de weergave van items: Kies een weergaveoptie in het paletmenu:
Alleen tekst, als u de naam van elke voorinstelling wilt weergeven. Kleine miniaturen of Grote miniaturen, als u een miniatuur van elke voorinstelling wilt weergeven. (Deze opties zijn niet beschikbaar voor voorinstellingen voor gereedschappen.) Kleine lijst of Grote lijst, als u de naam en een miniatuur van elke voorinstelling wilt weergeven. (Deze opties zijn niet beschikbaar voor voorinstellingen voor kleurstalen.) Miniatuur streek, als u voor elke voorinstelling voor penselen een voorbeeldpenseelstreek en penseelminiatuur wilt weergeven. (Deze optie is alleen beschikbaar voor voorinstellingen voor penselen.)
Zo laadt u een bibliotheek met voorinstellingen: Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies onder in het paletmenu een bibliotheekbestand. Klik vervolgens op OK om de huidige lijst te vervangen of op Toevoegen om de bibliotheek aan de huidige lijst toe te voegen. Als u aan de huidige lijst een bibliotheek wilt toevoegen, klikt u op Laden, selecteert u de gewenste bibliotheek en klikt u op Laden.
Terug
58
Het werkgebied
Terug
59
Als u de huidige lijst wilt vervangen door een andere bibliotheek, kiest u Type voorinstelling in het paletmenu. Selecteer vervolgens het gewenste bibliotheekbestand en klik op Laden.
Opmerking: elk type bibliotheek heeft zijn eigen bestandsextensie en standaardmap in de map Voorinstellingen van de programmamap van Photoshop. Zo wijzigt u de naam van voorinstellingen: 1 Selecteer een voorinstelling. Houd Shift ingedrukt en klik als u meerdere voorinstellingen wilt selecteren. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Naam wijzigen en voer een nieuwe naam in voor het penseel, de staal, enzovoort. Als Beheer voorinstellingen is ingesteld om voorinstellingen als miniaturen weer te geven, dubbelklikt u op een voorinstelling, voert u een nieuwe naam in en klikt u op OK. Als Beheer voorinstellingen is ingesteld om voorinstellingen weer te geven als een lijst of alleen tekst, dubbelklikt u, voert u een nieuwe naam in en drukt u op Enter (Windows) of Return (Mac OS).
Zo ordent u voorinstellingen: Sleep een voorinstelling naar boven of beneden in de lijst. Zo verwijdert u voorinstellingen: Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een voorinstelling en klik op Verwijderen. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u de voorinstellingen markeert die u wilt verwijderen.
Zo maakt u een nieuwe bibliotheek met voorinstellingen: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u alle voorinstellingen in de lijst wilt opslaan als bibliotheek, moet u ervoor zorgen dat er geen voorinstellingen zijn geselecteerd. Als u een subset van de huidige lijst wilt opslaan als bibliotheek, houdt u Shift ingedrukt terwijl u de voorinstellingen selecteert die u wilt opnemen.
2 Klik op Set opslaan, kies een locatie voor de bibliotheek, voer een bestandsnaam in en klik op Opslaan. U kunt de bibliotheek opslaan op een willekeurige locatie. Als u het bibliotheekbestand echter opslaat in de daarvoor bestemde map Voorinstellingen in de programmamap van Photoshop, wordt de naam van de bibliotheek onder in het paletmenu weergegeven nadat u Photoshop opnieuw hebt gestart. Zo stelt u de standaardbibliotheek met voorinstellingen opnieuw in: Kies Type voorinstelling herstellen in het paletmenu. U kunt de huidige lijst vervangen of de standaardbibliotheek aan de huidige lijst toevoegen.
Terug
59
Het werkgebied
Terug
60
Voorkeuren instellen
In het bestand Voorkeuren van Adobe Photoshop 7.0 worden verschillende programmainstellingen opgeslagen. Instellingen die in dit bestand worden opgeslagen zijn opties voor weergave, opslaan van bestanden, cursors, transparantie, insteekmodules en werkschijven. Van deze opties worden de meeste ingesteld in het dialoogvenster Voorkeuren. Voorkeuren worden elke keer dat u de toepassing afsluit opgeslagen. Opmerking: de standaardlocatie van het bestand Voorkeuren van Adobe Photoshop 7.0 verschilt per besturingssysteem. Zoek dit bestand met de zoekfunctie van uw besturingssysteem. Onverwachte gebeurtenissen kunnen duiden op een beschadigd voorkeurenbestand. Door beschadigde voorkeuren te verwijderen kunt u de standaardinstellingen van de voorkeuren herstellen. Zo opent u een dialoogvenster voor voorkeuren: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren en kies in het submenu de gewenste set voorkeuren. (Photoshop) In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren en kies in het submenu de gewenste set voorkeuren. (ImageReady) In Mac OS X: kies ImageReady > Voorkeuren en kies in het submenu de gewenste set voorkeuren.
2 Als u naar een andere set voorkeuren wilt schakelen, voert u een van de volgende handelingen uit:
Kies de set voorkeuren in het menu boven aan het dialoogvenster. Klik op Volgende om de volgende set voorkeuren in de menulijst weer te geven; klik op Vorige om de vorige set weer te geven.
Zie de index voor informatie over specieke voorkeursopties. Zo herstelt u de standaardinstellingen voor alle voorkeuren: Voer een van de volgende handelingen uit:
Houd direct na het starten van Photoshop of ImageReady Alt+Control+Shift (Windows) of Option+Command+Shift (Mac OS) ingedrukt. U wordt gevraagd of u de huidige instellingen wilt verwijderen. In Mac OS opent u de map Voorkeuren in de systeemmap (Mac OS 9.x) of in de map Bibliotheek (Mac OS X) en sleept u de map Instellingen van Adobe Photoshop 7.0 naar de prullenbak.
De volgende keer dat u Photoshop of ImageReady start, worden nieuwe voorkeurenbestanden gemaakt.
Terug
60
Het werkgebied
Terug
61
In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Algemeen.
2 Klik op Alle waarschuwingsmeldingen herstellen en vervolgens op OK. Zo schakelt u de weergave van waarschuwingen in of uit (ImageReady): 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Algemeen.
In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen. (Photoshop) In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Algemeen. (Photoshop) In Mac OS X: kies ImageReady > Voorkeuren > Algemeen. (Photoshop) Selecteer Geluidssignaal wanneer gereed. (ImageReady) Selecteer Waarschuwen wanneer gereed en kies (alleen voor Mac OS): Systeem-waarschuwing als u de systeemwaarschuwing wilt gebruiken om u te waarschuwen, of Tekst naar spraak als u een gesproken waarschuwing wilt ontvangen.
3 Klik op OK.
Terug
61
Het werkgebied
Terug
62
Klik op Ja (Windows) of Opslaan (Mac OS) om het bestand op te slaan. Klik op Nee (Windows) of Niet opslaan (Mac OS) om het bestand te sluiten zonder het op te slaan.
Zo sluit u Photoshop of ImageReady af: 1 Kies Bestand > Afsluiten (Windows) of Bestand > Stoppen (Mac OS). 2 Kies of u open bestanden wilt opslaan of niet:
Klik voor elk open bestand op Ja (Windows) of Opslaan (Mac OS) om het op te slaan. Klik voor elk open bestand op Nee (Windows) of Niet opslaan (Mac OS) om het niet op te slaan.
Insteekmodules
Insteekmodules zijn programmas die door Adobe Systems en andere softwareontwikkelaars zijn ontworpen om functionaliteit toe te voegen aan Photoshop and ImageReady. Bij uw programma wordt een aantal insteekmodules geleverd voor importeren, exporteren en speciale effecten. Deze modules worden automatisch genstalleerd in de map Insteekmodules van Photoshop. U kunt een extra map selecteren voor insteekmodules die met een andere toepassing zijn opgeslagen. U kunt bovendien een sneltoets (Windows) of een alias (Mac OS) instellen voor een insteekmodule die is opgeslagen in een andere map op uw systeem. U kunt de sneltoets of alias vervolgens aan de map Insteekmodules koppelen, zodat u de insteekmodules in die map kunt gebruiken in Photoshop en ImageReady. Zodra u de insteekmodules hebt genstalleerd, worden deze als opties weergegeven in het menu Importeren of Exporteren; als bestandsformaten in de dialoogvensters Openen, Opslaan als en Origineel exporteren (ImageReady); of als lters in de submenus van het menu Filter. U kunt in Photoshop en ImageReady een groot aantal insteekmodules gebruiken. Als het aantal genstalleerde insteekmodules echter groot wordt, is het mogelijk dat deze niet meer in de desbetreffende menus van Photoshop of ImageReady worden weergegeven. Nieuwe genstalleerde insteekmodules worden in dat geval weergegeven in het submenu Filter > Anders. Zo installeert u een insteekmodule van Adobe Systems: Voer een van de volgende handelingen uit:
Gebruik het installatieprogramma voor insteekmodules (indien beschikbaar). (Windows) Kopieer de module naar de desbetreffende map voor insteekmodules in de programmamap van Photoshop. Zorg ervoor dat de bestanden niet zijn gecomprimeerd. (Mac OS) Sleep een kopie van de module naar de desbetreffende map voor insteekmodules in de programmamap van Photoshop. Zorg ervoor dat de bestanden niet zijn gecomprimeerd.
Belangrijk: voor Macintosh zijn de insteekmodules die bij Photoshop 7.0 worden geleverd compatibel met Mac OS 9.x en Mac OS X. Als een insteekmodule echter oorspronkelijk ontworpen is voor Mac OS 9, zoals insteekmodules van vorige versies van Photoshop en
Terug
62
Het werkgebied
Terug
63
bepaalde insteekmodules van andere leveranciers, kan deze alleen worden gebruikt op Mac OS 9.x of in de Classic-omgeving op Mac OS X. Hoewel u dergelijke insteekmodules in de map Insteekmodules van de Mac OS X-versie van Photoshop kunt plaatsen, worden deze niet weergegeven tenzij u Photoshop start in de Classic-omgeving. Zo installeert u een insteekmodule van een andere leverancier: Volg de installatie-instructies die bij de insteekmodule zijn geleverd. Als u een insteekmodule van een andere leverancier niet kunt uitvoeren, is het mogelijk dat u een serienummer van een oudere Photoshop-versie nodig hebt. Zo geeft u een verouderd serienummer op (Photoshop): 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Insteekmodules & werkschijven. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Insteekmodules & werkschijven.
2 Geef het serienummer op van Photoshop 6.0 of een eerdere versie in het tekstvak Verouderd serienummer van Photoshop. Zo selecteert u een extra map voor insteekmodules: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Insteekmodules & werkschijven. (Photoshop) In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Insteekmodules & werkschijven. (ImageReady) In Mac OS X: kies ImageReady > Voorkeuren > Insteekmodules & werkschijven.
2 Selecteer een map voor extra insteekmodules. 3 Klik op Kiezen en selecteer een map of directory in de lijst. Zorg ervoor dat u geen locatie in de map Insteekmodules selecteert. Als u de inhoud van een map wilt weergeven, dubbelklikt u op de map (Windows) of klikt u op Open (Mac OS). 4 Wanneer u de map voor extra insteekmodules hebt gemarkeerd, klikt u op OK (Windows), Selecteer (Mac OS) of Kies (Mac OS 9.0 en hoger). 5 Start Photoshop of ImageReady opnieuw om de insteekmodules te activeren. Zo onderdrukt u het laden van een insteekmodule of map met insteekmodules: Plaats een tilde ~ aan het begin van de naam van de insteekmodule, of van de map of directory met insteekmodules. Dat bestand (of alle bestanden in de map) wordt dan door de toepassing genegeerd. Zo geeft u informatie weer over de genstalleerde insteekmodules: Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows: kies Help > Info insteekmodule en selecteer een module uit het submenu. In Mac OS 9.x: kies menu Apple > Info insteekmodule en selecteer een module uit het submenu.
Terug
63
Het werkgebied
Terug
64
(Photoshop) In Mac OS X: kies Photoshop > Info insteekmodule en selecteer een module uit het submenu. (ImageReady) In Mac OS X: kies ImageReady > Info insteekmodule en selecteer een module uit het submenu.
Zo laadt u een insteekmodule alleen in Photoshop of ImageReady: Installeer de insteekmodule in de map Uitsluitend voor Adobe Photoshop of Uitsluitend voor Adobe ImageReady in de map Insteekmodules. Opmerking: gebruik deze procedure als u een insteekmodule alleen in Photoshop of ImageReady wilt gebruiken of als een insteekmodule slechts compatibel is met een van deze toepassingen.
Werkschijven toewijzen
Wanneer uw systeem onvoldoende RAM-geheugen heeft om een bewerking uit te voeren, maken Photoshop en ImageReady gebruik van de eigen virtuelegeheugentechnologie, ook wel werkschijven genoemd. Een werkschijf is een station of een partitie met vrije geheugenruimte. Photoshop en ImageReady gebruiken als primaire werkschijf standaard de vaste schijf waarop het besturingssysteem is genstalleerd. U kunt de primaire werkschijf wijzigen en (in Photoshop) een tweede, derde en vierde werkschijf toewijzen die wordt gebruikt wanneer de primaire schijf vol is. Zorg dat de primaire werkschijf de snelste vaste schijf is en dat op deze schijf voldoende gedefragmenteerde schijfruimte beschikbaar is. Volg bij het toewijzen van werkschijven de volgende richtlijnen:
Voor de beste prestaties moeten de werkschijven zich op een ander station bevinden dan eventuele grote bestanden die u bewerkt. Werkschijven moeten zich op een ander station bevinden dan de schijf die wordt gebruikt voor het virtuele geheugen. Werkschijven moeten zich op een lokaal station bevinden. Dat wil zeggen dat deze niet via een netwerk moeten worden benaderd. Werkschijven moeten conventionele (niet-verwijderbare) media zijn. Raidschijven/schijfarrays zijn geschikt voor gereserveerde werkschijfvolumes. Stations met werkschijven moeten regelmatig worden gedefragmenteerd.
Zo wijzigt u de werkschijftoewijzing: 1 Kies Bewerken > Voorkeuren > Insteekmodules & werkschijven. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) Kies de gewenste schijven uit de menus. U kunt maximaal vier werkschijven toewijzen zolang de grootte door het bestandensysteem wordt ondersteund. U kunt in Photoshop op deze werkschijven maximaal 200 GB werkschijfruimte maken. (ImageReady) Kies een primaire werkschijf.
3 Klik op OK.
Terug
64
Het werkgebied
Terug
65
4 Start Photoshop of ImageReady opnieuw om de wijziging te activeren. Belangrijk: het gemaakte werkschijfbestand moet zich in een aaneengesloten gebied op de vaste schijf bevinden. U moet de vaste schijf derhalve regelmatig optimaliseren. U wordt geadviseerd om regelmatig een schijfhulpprogramma te gebruiken, zoals Windows Defragmentatie of Norton SpeedDisk, om uw vaste schijf te defragmenteren. Zie de documentatie bij Windows of Mac OS voor informatie over hulpprogrammas voor defragmentatie.
Terug
65
Terug
66
3:1
24:1
Vectorafbeeldingen Vectorafbeeldingen bestaan uit lijnen en curven waarvan de denitie wordt bepaald door wiskundige objecten. Deze worden vectoren genoemd. De vectorbeschrijving van een afbeelding bestaat uit een opsomming van geometrische kenmerken. Een etswiel in een vectorafbeelding bestaat bijvoorbeeld uit een wiskundige denitie van een cirkel die met een bepaalde straal is getekend op een bepaalde locatie en die is opgevuld met een bepaalde kleur. U kunt het wiel verplaatsen, vergroten of verkleinen of een andere kleur geven zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de afbeelding.
Terug
66
Terug
67
Vectorafbeeldingen zijn resolutie-onafhankelijk. Dit betekent dat een afbeelding tot elke grootte kan worden vergroot of verkleind en met elke resolutie kan worden afgedrukt zonder verlies van detail of kleurechtheid. Hierdoor zijn vectorafbeeldingen de beste keus voor het weergeven van scherp omlijnde afbeeldingen, die ook in andere formaten duidelijk en helder moeten zijn, bijvoorbeeld logos.
3:1
24:1
Op de monitor van een computer worden afbeeldingen weergegeven met behulp van een raster. Hierdoor worden zowel vector- als bitmapgegevens als pixels weergegeven op het scherm.
Terug
67
Terug
68
Wanneer u een afbeelding maakt voor online weergave (bijvoorbeeld een webpagina die op verschillende monitors wordt weergegeven), zijn de pixelafmetingen erg belangrijk. Aangezien de afbeelding ook kan worden bekeken op een 15-inch monitor, zult u de grootte van de afbeelding misschien willen beperken tot 800 x 600 pixels, zodat er op het scherm ruimte overblijft voor de besturingselementen van de webbrowser.
20" 15"
Voorbeeld van een afbeelding die wordt weergegeven op monitoren met verschillende formaten en resoluties
Afbeeldingsresolutie Het aantal pixels dat wordt weergegeven per eenheid van gedrukte lengte in een afbeelding, gewoonlijk uitgedrukt als pixels per inch (ppi). In Photoshop kunt u de resolutie van een afbeelding wijzigen. In ImageReady is de resolutie van een afbeelding altijd 72 ppi. De reden hiervoor is dat de toepassing ImageReady is bedoeld voor het maken van afbeeldingen voor online media, niet voor gedrukte media. In Photoshop zijn afbeeldingsresolutie en pixelafmetingen van elkaar afhankelijk. De mate van detail in een afbeelding is afhankelijk van de pixelafmetingen van de afbeelding, terwijl de resolutie van de afbeelding bepaalt over hoeveel ruimte de pixels worden verspreid. U kunt de resolutie van een afbeelding bijvoorbeeld wijzigen zonder de feitelijke pixelgegevens in de afbeelding aan te passen. U hoeft alleen de afdrukgrootte van de afbeelding te wijzigen. Als u echter dezelfde uitvoerafmetingen wilt gebruiken, moet u de resolutie van de afbeelding aanpassen door het totale aantal pixels in de afbeelding te wijzigen.
Terug
68
Terug
69
Als u een afbeelding met een hoge resolutie afdrukt, bevat deze meer, en daardoor kleinere, pixels dan een afbeelding met een lage resolutie. Een afbeelding van bijvoorbeeld 2,5 x 2,5 cm (een vierkante inch) met een resolutie van 72 ppi bevat in totaal 5184 pixels (72 pixels breed x 72 pixels hoog = 5184). Een afbeelding met dezelfde grootte, maar met een resolutie van 300 ppi, bevat in totaal 90.000 pixels. Afbeeldingen met een hogere resolutie reproduceren meestal meer detail en subtielere kleurovergangen dan afbeeldingen met een lagere resolutie. Als u de resolutie van een afbeelding met een lage resolutie vergroot, verspreidt u de oorspronkelijke pixelgegevens over een groter aantal pixels. Hiermee verbetert u over het algemeen niet de kwaliteit van de afbeelding. Als u een afbeelding met een te lage resolutie afdrukt, bestaat de uitvoer uit grote pixels die een grof beeld geven. Bij een te hoge resolutie zijn de pixels kleiner dan de grootte die het uitvoerapparaat kan produceren.Hierdoor neemt de bestandsgrootte toe en de afdruksnelheid van de afbeelding af. Bovendien kan het apparaat de extra details die door de resolutieverhoging worden weergegeven niet reproduceren. Monitorresolutie Het aantal pixels of stippen dat wordt weergegeven per eenheid van lengte op de monitor, meestal uitgedrukt als dots per inch (dpi). De monitorresolutie is afhankelijk van de grootte van de monitor plus de pixelinstelling van de monitor. De meeste nieuwe monitoren hebben een resolutie van ongeveer 96 dpi, terwijl oudere Mac OS-monitoren een resolutie hebben van 72 dpi. Het begrip monitorresolutie verklaart het verschil in grootte tussen een afbeelding op het scherm en de gedrukte versie. Afbeeldingspixels worden direct omgezet naar monitorpixels. Als de afbeeldingsresolutie hoger is dan de monitorresolutie, wordt de afbeelding op het scherm groter weergegeven dan de opgegeven afdrukafmetingen. Wanneer u bijvoorbeeld een afbeelding van 2,5 x 2,5 cm en 144 ppi weergeeft op een 72dpi monitor, wordt de afbeelding op het scherm weergegeven in een gebied van 5 x 5 cm. Aangezien de monitor slechts 72 pixels per inch kan weergeven, zijn 5 cm nodig om de 144 pixels weer te geven waaruit een rand van de afbeelding bestaat. Printerresolutie Het aantal inktstippen dat per inch (dpi) wordt geproduceerd door alle laserprinters, inclusief zetmachines. De meeste laserprinters hebben een resolutie van 600 dpi, terwijl zetmachines een resolutie van 1200 dpi of meer hebben. Zie de beschrijving van Schermfrequentie om de juiste resolutie te bepalen voor een afbeelding wanneer u gaat afdrukken op een laserprinter, maar met name als u een zetmachine gaat gebruiken. Inkjetprinters produceren een microscopisch straaltje inkt en geen afzonderlijke stippen. Toch hebben de meeste inkjetprinters bij benadering een resolutie van 300 tot 720 dpi. Raadpleeg de printerdocumentatie om de optimale resolutie van de printer te bepalen. Schermfrequentie Het aantal printerstippen of halftooncellen dat per inch wordt gebruikt om grijswaardenafbeeldingen of kleurscheidingen af te drukken. Schermfrequentie wordt ook wel schermliniatuur of rasterfrequentie genoemd en wordt uitgedrukt in regels per inch (lpi) (het aantal regels cellen per inch in een raster).
Terug
69
Terug
70
De kwaliteit van de details in de afgedrukte afbeelding is afhankelijk van de relatie tussen afbeeldingsresolutie en schermfrequentie. Als u een halftoonafbeelding van de hoogste kwaliteit wilt produceren, gebruikt u meestal een afbeeldingsresolutie die tussen 1,5 tot maximaal 2 keer zo hoog is als de schermfrequentie. Bij bepaalde afbeeldingen en uitvoerapparaten kan een lagere resolutie ook goede resultaten geven. Raadpleeg voor informatie over de schermfrequentie van de printer de printerdocumentatie of neem contact op met de fabrikant. Opmerking: bepaalde zetmachines en 600-dpi laserprinters maken gebruik van andere rastertechnologien dan halftoonraster. Als u een afbeelding afdrukt op een niethalftoonprinter, raadpleeg dan de printerfabrikant of de printerdocumentatie voor de aanbevolen afbeeldingsresoluties.
Voorbeelden van schermfrequenties: A. 65 lpi: Grof raster waarmee nieuwsbrieven en reclamefolders worden afgedrukt B. 85 lpi: Normaal raster waarmee kranten worden afgedrukt C. 133 lpi: Raster van hoge kwaliteit waarmee kleurentijdschriften worden afgedrukt D. 177 lpi: Zeer jn raster waarmee jaarverslagen en afbeeldingen in kunstboeken worden afgedrukt
Bestandsgrootte De digitale grootte van een afbeelding, uitgedrukt in kilobytes (K), megabytes (MB) of gigabytes (GB). De bestandsgrootte staat in verhouding tot de pixelafmetingen van de afbeelding. Afbeeldingen met meer pixels bevatten mogelijk meer detail bij een bepaalde afdrukgrootte. Deze afbeeldingen nemen echter ook meer schijfruimte in beslag en het bewerken en afdrukken duurt misschien langer. Een afbeelding van 2,5 x 2,5 cm en 200-ppi bevat bijvoorbeeld vier keer zo veel pixels als een afbeelding van 2,5 x 2,5 cm en 100 ppi en neemt dus ook vier maal zo veel ruimte in bij het opslaan. Het bepalen van de afbeeldingsresolutie wordt dus een afweging tussen de kwaliteit van de afbeelding (het vastleggen van alle vereiste gegevens) en de bestandsgrootte. Een andere factor die van invloed is op de bestandsgrootte is het bestandsformaat. Aangezien verschillende compressiemethoden worden gebruikt voor de bestandsformaten GIF, JPEG en PNG, kan de bestandsgrootte voor dezelfde pixelafmetingen toch verschillen per bestandsformaat. Daarnaast wordt de bestandsgrootte benvloed door de bitdiepte van kleuren en het aantal lagen en kanalen in een afbeelding. Photoshop ondersteunt een maximale bestandsgrootte van 2 GB en maximale pixelafmetingen van 30.000 x 30.000 pixels per afbeelding. Deze beperking brengt met zich mee dat bepaalde limieten gelden voor de afdrukgrootte en de resolutie van een afbeelding. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 70
Terug
71
(Photoshop) Druk op Alt (Windows) of Option (Mac OS), plaats de aanwijzer over het vak met bestandsinformatie en houd de muisknop ingedrukt. In het vak worden niet alleen de breedte en hoogte van de afbeelding weergegeven (in de maateenheid die is geselecteerd voor de linialen), maar ook het aantal kanalen en de afbeeldingsresolutie. (ImageReady) Klik in een vak met afbeeldingsinformatie en kies Afmetingen afbeelding in het popup-menu. In het vak worden de breedte en de hoogte van de afbeelding in pixels weergegeven.
Terug
71
Terug
72
Voorbeelden van wijzigingen van het aantal pixels: A. Kleiner aantal pixels B. Origineel C. Groter aantal pixels (pixels geselecteerd voor elke afbeelding)
Het wijzigen van het aantal pixels kan kwaliteitsverlies van de afbeelding tot gevolg hebben. Als u bijvoorbeeld het aantal pixels in een afbeelding vergroot, verliest de afbeelding detail en scherpte. Het toepassen van het lter Onscherp masker op een afbeelding waarvan het aantal pixels is gewijzigd, kan ervoor zorgen dat de details van de afbeelding weer scherper worden weergegeven. (Zie Afbeeldingen verscherpen op pagina 175.) U kunt de noodzaak van het wijzigen van het aantal pixels voorkomen door bij een voldoende hoge resolutie de afbeelding te scannen of te maken. Als u een voorvertoning wilt zien van de effecten van het wijzigen van de pixelafmetingen of proefdrukken wilt maken met verschillende resoluties, wijzigt u het aantal pixels in een kopie van het bestand.
Interpolatiemethode kiezen
Het wijzigen van het aantal pixels in een afbeelding betekent dat een interpolatiemethode wordt gebruikt om kleurwaarden toe te wijzen aan eventuele nieuwe pixels, op basis van de kleurwaarden van bestaande pixels in de afbeelding. Hoe geavanceerder de methode, des te meer kwaliteit en detail van de oorspronkelijke afbeelding behouden blijven. In het dialoogvenster Algemene voorkeuren kunt u een standaard-interpolatiemethode opgeven die moet worden gebruikt wanneer het aantal pixels in afbeeldingen wordt gewijzigd met de opdracht Afbeeldingsgrootte of met de transformatie- opdrachten. De opdracht Afbeeldingsgrootte kunt u ook gebruiken om een andere interpolatiemethode dan de standaardmethode op te geven. Zo geeft u de standaard-interpolatiemethode op: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen. (Photoshop) In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Algemeen.
Terug
72
Terug
73
(ImageReady) In Mac OS X: kies ImageReady > Voorkeuren > Algemeen. Kies Oneffen (naaste buur) voor de snelle, maar minder nauwkeurige methode. Deze methode wordt aanbevolen voor gebruik bij illustraties die randen zonder anti-aliasing bevatten om harde randen te behouden en een kleiner bestand te verkrijgen. Het nadeel van deze methode is dat oneffen effecten kunnen ontstaan, die zichtbaar worden wanneer een afbeelding wordt vervormd of geschaald of wanneer u verschillende bewerkingen uitvoert op een selectie. (Photoshop) Kies Bilineair voor een methode die resultaten van gemiddelde kwaliteit geeft. Kies Bicubisch (beter) voor de langzame, maar meer nauwkeurige methode, die resulteert in de meest vloeiende kleurovergangen.
Terug
73
Terug
74
Zie Opties voor de afbeeldingsgrootte opnemen (ImageReady) op pagina 543 voor informatie over het instellen van handelingenopties.
Als u alleen de afdrukafmetingen of alleen de resolutie wilt wijzigen en het totale aantal pixels in de afbeelding proportioneel wilt aanpassen, moet u de optie Nieuwe beeldpixels berekenen selecteren. Kies vervolgens een interpolatiemethode. (Zie Interpolatiemethode kiezen op pagina 72.) Als u de afdrukafmetingen en resolutie wilt wijzigen zonder het totale aantal pixels in de afbeelding aan te passen, schakelt u de optie Nieuwe beeldpixels berekenen uit.
3 Selecteer Verhoudingen behouden als u de huidige verhouding tussen de breedte en hoogte van de afbeelding wilt behouden. Als deze optie is ingeschakeld, wordt de breedte automatisch bijgewerkt wanneer u de hoogte wijzigt en omgekeerd. 4 Typ onder Documentgrootte nieuwe waarden voor de hoogte en de breedte. Kies desgewenst een nieuwe maateenheid. Voor de optie Breedte worden de breedte en tussenruimte gebruikt die zijn opgegeven bij Voorkeuren voor eenheden en linialen. Zie voor meer informatie Kolommen (Photoshop) op pagina 46. 5 Voer een nieuwe waarde in voor Resolutie. Kies desgewenst een nieuwe maateenheid. Als u de oorspronkelijke waarden uit het dialoogvenster Afbeeldingsgrootte wilt herstellen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klikt u op Herstellen.
Terug
74
Terug
75
Zo geeft u de afdrukgrootte weer op het scherm: Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Weergave > Afdrukgrootte. Selecteer het gereedschap Handje of Zoomen en klik op Afdrukgrootte in de optiebalk.
De vergroting van de afbeelding wordt gewijzigd, zodat deze zo goed mogelijk overeenkomt met de grootte waarmee de afbeelding wordt afgedrukt. Hierbij worden de instellingen bij Documentgrootte in het dialoogvenster Afbeeldingsgrootte gebruikt. Vergeet niet dat het formaat en de resolutie van uw monitor van invloed zijn op de afdrukgrootte op het scherm.
Kies Laag om een resolutie te produceren die hetzelfde is als de schermfrequentie (niet lager dan 72 pixels per inch). Kies Goed om een resolutie te produceren die 1,5 keer zo hoog is als de schermfrequentie. Kies Best om een resolutie te produceren die 2 keer zo hoog is als de schermfrequentie.
Afbeeldingen scannen
Controleer voordat u een afbeelding gaat scannen of de benodigde software voor de scanner is genstalleerd. U kunt alleen een scan van hoge kwaliteit maken als u vooraf de scanresolutie en het dynamische bereik voor de afbeelding bepaalt. Deze voorbereidende stappen kunnen er tevens toe bijdragen dat de scanner geen kleurzweem produceert, dat wil zeggen dat een bepaalde kleur overheerst.
Terug
75
Terug
76
Scannerstuurprogrammas worden geleverd en ondersteund door de fabrikanten van de scanners, niet door Adobe Systems Incorporated. Als u problemen ondervindt met scannen, controleer dan eerst of u de meest recente versie van het juiste scannerstuurprogramma gebruikt.
Terug
76
Terug
77
Klik op de afbeelding in de lijst met miniaturen om de afbeelding te importeren. Houd Shift ingedrukt en klik op meerdere afbeeldingen om deze afbeeldingen tegelijk te importeren. Klik op Alles selecteren om alle beschikbare afbeeldingen te importeren.
8 Klik op Fotos laden om de afbeelding te importeren. Zo importeert u afbeeldingen van een scanner via WIA-ondersteuning: 1 Kies Bestand > Importeren > WIA-ondersteuning. 2 Kies de locatie waarop u de afbeeldingsbestanden op de computer wilt opslaan. 3 Klik op Starten. 4 Zorg dat Opgehaalde afbeelding(en) openen in Photoshop is ingeschakeld. Schakel deze optie uit als u een groot aantal afbeeldingen importeert of als u de afbeeldingen op een later tijdstip wilt bewerken. 5 Zorg dat Unieke submap maken met datum van vandaag is geselecteerd als u de gemporteerde bestanden direct wilt opslaan in een map met de huidige datum als naam. 6 Selecteer de scanner die u wilt gebruiken. Opmerking: als de naam van uw scanner niet in het submenu wordt weergegeven, controleert u of de software en stuurprogrammas goed zijn genstalleerd en de scanner is aangesloten.
Terug
77
Terug
78
Kies Kleurenfoto om de standaardinstellingen voor het scannen van kleurenafbeeldingen te gebruiken. Kies Grijswaardenfoto om de standaardinstellingen voor het scannen van grijswaardenafbeeldingen te gebruiken. Kies Zwart-witfoto of Tekst om de standaardinstellingen te gebruiken. Klik op Kwaliteit van de gescande foto aanpassen om aangepaste instellingen te gebruiken.
8 Klik op Voorvertoning om de scan te bekijken. Snijd de scan zo nodig uit door de rechthoek te slepen totdat deze de afbeelding omsluit. 9 Klik op Scannen. 10 De gescande afbeelding wordt opgeslagen in het bestandsformaat BMP.
Bij laserprinters en zetmachines vermenigvuldigt u de schermfrequentie van de printer met 2. Raadpleeg voor informatie over de schermfrequentie van de printer de printerdocumentatie of neem contact op met de fabrikant. Bij inkjetprinters raadpleegt u de printerdocumentatie voor de optimale resolutie. Veel printers en apparaten met verfsublimatie die rechtstreeks op fotopapier afdrukken, hebben een optimale resolutie van 300 tot 400 dpi.
2 Bepaal de verhouding tussen de afmetingen van de uiteindelijke afbeelding en die van de oorspronkelijke afbeelding. Bijvoorbeeld: de verhouding tussen een uiteindelijke afbeelding van 6 x 9 inch en een oorspronkelijke afbeelding van 2 x 3 inch is 3. 3 Vermenigvuldig het resultaat van stap 1 met het resultaat van stap 2. Bijvoorbeeld: stel dat u afdrukt op een zetmachine met een schermfrequentie van 85 lpi en dat de verhouding tussen de uiteindelijke en de oorspronkelijke afbeelding 3 is. Eerst vermenigvuldigt u 85 (de schermfrequentie) met 2 en komt u uit op 170. Vervolgens vermenigvuldigt u 170 met 3 en komt u uit op een scanresolutie van 510 ppi. Als u afdrukt op een inkjetprinter met een optimale resolutie van 300 dpi, vermenigvuldigt u 300 met 3 en komt u uit op een scanresolutie van 900. Opmerking: bij afwijkende kleurscheidingsprocedures moet u mogelijk een andere verhouding tussen de afbeeldingsresolutie en de schermfrequentie gebruiken. Neem contact op met de drukker of copyshop voordat u de afbeelding scant.
Terug
78
Terug
79
Zo berekent u de bestandsgrootte voordat u een afbeelding scant: 1 Kies Bestand > Nieuw in Photoshop. 2 Voer de breedte, hoogte en resolutie voor de uiteindelijke afgedrukte afbeelding in. De resolutie moet 1,5 tot 2 keer zo hoog zijn als de schermfrequentie waarmee u wilt afdrukken. Zorg dat de modus waarin u wilt scannen is geselecteerd. Zie voor meer informatie Kleurmodi en -modellen (Photoshop) op pagina 96. De bestandsgrootte wordt weergegeven in het dialoogvenster Nieuw. Stel dat de uiteindelijke afbeelding bijvoorbeeld 4 inches breed en 5 inches hoog moet zijn. U wilt de afbeelding afdrukken met een scherm van 150 regels en met de verhouding 2:1. U stelt de resolutie dus in op 300. Dit resulteert in een bestandsgrootte van 5,15 MB. Als u de scan uitvoert, voert u de resulterende bestandsgrootte in de scannerinstellingen in. U hoeft de resolutie en de afmetingen voor de afbeelding niet op te geven. Nadat u de afbeelding hebt gescand en in Photoshop hebt gemporteerd, kunt u de juiste breedte en hoogte voor de afbeelding invoeren met de opdracht Afbeeldingsgrootte (de optie Nieuwe beeldpixels berekenen moet zijn uitgeschakeld).
Terug
80
Als u de afmetingen en resolutie van de afbeelding (Photoshop) wilt baseren op de inhoud van het klembord, kiest u Bestand > Nieuw. Als het klembord geen afbeeldingsgegevens bevat, worden de afmetingen en resolutie van de afbeelding gebaseerd op de laatst gemaakte afbeelding. (Photoshop) Als u de afbeeldingsgrootte wilt baseren op de standaardafmetingen en -resolutie of op de laatst ingevoerde instellingen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u Bestand > Nieuw kiest.
2 Typ desgewenst een naam voor de afbeelding en stel de breedte en hoogte in. (Photoshop) Als u de breedte en hoogte van de nieuwe afbeelding wilt baseren op die van een geopende afbeelding, kiest u een bestandsnaam onder aan het menu Venster. 3 (Photoshop) Stel de resolutie en de modus in. Zie Grootte en resolutie van afbeeldingen op pagina 67 en Kleurmodi en -modellen (Photoshop) op pagina 96 voor meer informatie. 4 Selecteer een optie voor de inhoud van de achtergrondlaag (Photoshop) of de eerste laag (ImageReady) van de afbeelding:
Wit als u de achtergrondlaag of eerste laag wilt vullen met wit, de standaardachtergrondkleur. Achtergrondkleur als u de achtergrondlaag of eerste laag wilt vullen met de huidige achtergrondkleur. (Zie Voor- en achtergrondkleuren instellen op pagina 286.) Transparant als u de eerste laag doorzichtig wilt maken, zonder kleurwaarden. De inhoud van het resulterende document bestaat uit n transparante laag.
Bestanden openen
U kunt bestanden openen met de opdracht Openen en de opdracht Recent geopende bestanden. In Photoshop kunt u ook bestanden openen met de Bestandenbrowser. Zie Werken met de Bestandenbrowser (Photoshop) op pagina 86 voor meer informatie.
Terug
80
Terug
81
Het kan voorkomen dat Photoshop niet het juiste formaat voor een bestand kan vaststellen. Bij het uitwisselen van een bestand tussen Mac OS en Windows kan het formaat bijvoorbeeld onjuist worden ingesteld. In dergelijke gevallen moet u het juiste formaat opgeven bij het openen van het bestand. Zo opent u een bestand met de opdracht Openen: 1 Kies Bestand > Openen. 2 Selecteer de naam van het bestand dat u wilt openen. Als het bestand niet verschijnt, selecteert u de optie voor het weergeven van alle bestanden in het popup-menu Bestandstypen (Windows) of Tonen (Mac OS). 3 (Mac OS) Klik op Voorvertoning om een voorvertoning te bekijken van het geselecteerde bestand. Deze optie werkt alleen als de extensie Apple QuickTime is genstalleerd. Opmerking: voorvertoningen worden sneller weergegeven als deze samen met het bestand worden opgeslagen. Selecteer in Photoshop de optie Altijd opslaan voor Voorvertoningen afbeeldingen in het dialoogvenster Voorkeuren voor het opslaan van bestanden om altijd een voorvertoning op te slaan. Selecteer Vragen bij opslaan van om per bestand aan te geven of u een voorvertoning wilt opslaan. 4 Klik op Openen. In bepaalde gevallen verschijnt een dialoogvenster waarin u opties kunt instellen die speciek zijn voor het formaat. (Zie ook PDF-bestanden openen en importeren op pagina 82 en PostScript-illustraties openen op pagina 83.) Opmerking: als een kleurproelwaarschuwing verschijnt, geeft u aan of de pixels moeten worden omgezet op basis van het kleurproel van het bestand. (Zie Kleurbeheerbeleid opgeven op pagina 121.) Zo opent u een bestand dat u onlangs hebt gebruikt: Kies Bestand > Recent geopende bestanden en selecteer een bestand in het submenu. Zo geeft u op hoeveel bestanden maximaal kunnen worden weergegeven in het submenu Recent geopende bestanden: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) In Windows of Mac OS 9.x kies: Bewerken > Voorkeuren > Bestandsbeheer. (Photoshop) In Mac OS X kies: Photoshop > Voorkeuren > Bestandsbeheer. (ImageReady) In Windows of Mac OS 9.x kies: Bewerken > Voorkeuren > Algemeen. (ImageReady) In Mac OS X kies: ImageReady > Voorkeuren > Algemeen. (Photoshop) Typ het gewenste aantal in het tekstvak Lijst van recente bestanden bevat. (ImageReady) Typ het gewenste aantal in het tekstvak Recente bestanden.
Zo geeft u het bestandsformaat op voor het openen van een bestand (Photoshop): Voer een van de volgende handelingen uit:
(Windows) Kies Bestand > Openen als en selecteer het bestand dat u wilt openen. Selecteer vervolgens het gewenste formaat in het popup-menu Openen als en klik op Openen.
Terug
81
Terug
82
(Mac OS) Kies Bestand > Openen en kies Alle documenten in het popup-menu Tonen. Selecteer vervolgens het bestand dat u wilt openen, selecteer het gewenste bestandsformaat in het popup-menu Formaat en klik op Openen.
Belangrijk: als het bestand niet wordt geopend, komt het gekozen formaat mogelijk niet overeen met het werkelijke formaat van het bestand of is het bestand mogelijk beschadigd.
Als het bestand meerdere paginas bevat, selecteert u de pagina die u wilt openen. Geef de gewenste afmetingen, resolutie en modus aan. Als het bestand een ingesloten ICC-proel bevat en als Ingesloten proelen behouden is geselecteerd voor Beleid voor kleurbeheer in het dialoogvenster Kleurinstellingen, kunt u het proel kiezen in het popup-menu Modus. Selecteer Verhoudingen behouden als u de verhoudingen tussen de hoogte en breedte wilt behouden. Selecteer Anti-aliased om zo veel mogelijk te voorkomen dat de randen van de illustratie een oneffen uiterlijk krijgen tijdens het omzetten naar pixels.
Zo importeert u afbeeldingen uit een PDF-bestand: 1 Kies Bestand > Importeren > PDF-afbeelding, selecteer het bestand waaruit u afbeeldingen wilt importeren en klik op Openen. 2 Selecteer de afbeelding die u wilt openen.
Terug
82
Terug
83
Als u een specieke afbeelding wilt openen, selecteert u deze en klikt u op OK. Gebruik de pijlen om door de afbeeldingen te bladeren of klik op Ga naar afbeelding om het nummer van een afbeelding in te voeren. Als u elke afbeelding als een afzonderlijk bestand wilt openen, klikt u op Alle afbeeldingen importeren. Druk op Esc om de importbewerking te annuleren voordat alle afbeeldingen zijn gemporteerd.
Zo maakt u een nieuw Photoshop-bestand voor elke pagina van een PDF-bestand met meerdere paginas (Photoshop): 1 Kies Bestand > Automatisch > PDF met meerdere paginas converteren naar PSD. 2 Klik onder Bron-PDF op de knop Kiezen en selecteer het bestand waaruit u afbeeldingen wilt importeren. 3 Geef onder Paginabereik het bereik van paginas op dat u wilt importeren. 4 Geef onder Uitvoeropties een resolutie op, kies een kleurmodus en stel de optie Antialiased in voor het omzetten naar pixels van elke pagina van het PDF-bestand. (Als u pixels in elkaar wilt laten overlopen tijdens de omzetting, moet u de optie Anti-aliased inschakelen. Als u scherpe overgangen wilt produceren bij pixels op randen, moet u de optie Anti-alias uitschakelen.) 5 Voer onder Doel een basisnaam in voor de gegenereerde bestanden. (Wanneer Photoshop de nieuwe bestanden maakt, wordt de basisnaam uitgebreid met een nummer dat overeenkomt met het paginanummer van het PDF-bestand.) Klik vervolgens op de knop Kiezen en selecteer de locatie waar u de gegenereerde bestanden wilt opslaan.
PostScript-illustraties openen
Met EPS (Encapsulated PostScript ) kunnen zowel vector- als bitmapgegevens worden voorgesteld. Het bestandsformaat wordt ondersteund door vrijwel alle grasche toepassingen, tekenprogrammas en pagina-opmaakprogrammas. Voorbeelden van Adobe-toepassingen die PostScript-illustraties produceren, zijn Adobe Illustrator, Adobe Dimensions en Adobe Streamline. Wanneer u een EPS-bestand met vectorillustraties opent, wordt het naar pixels omgezet. Met andere woorden, de wiskundig gedenieerde lijnen en curven van de vectorillustratie worden omgezet naar de pixels of bits van een bitmapafbeelding. U kunt PostScript-illustraties ook overbrengen naar Photoshop of ImageReady met de opdracht Plaatsen, de opdracht Plakken en met slepen en neerzetten. (Zie Bestanden plaatsen op pagina 89, Kopiren tussen programmas door te slepen op pagina 191 en Kopiren tussen programmas via het klembord op pagina 192.) Zo opent u een EPS-bestand: 1 Kies Bestand > Openen. 2 Selecteer het bestand dat u wilt openen en klik op Openen. 3 Geef de gewenste afmetingen, resolutie en modus aan. Selecteer Verhoudingen behouden als u de verhouding tussen de hoogte en breedte wilt behouden. 4 Selecteer Anti-aliased om zo veel mogelijk te voorkomen dat de randen van de illustratie een oneffen uiterlijk krijgen tijdens het omzetten naar pixels. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 83
Terug
84
In Windows of Mac OS 9.x kies: Bewerken > Voorkeuren > Algemeen. In Mac OS X kies: ImageReady > Voorkeuren > Algemeen.
2 Schakel de optie Anti-alias PostScript uit. Het uitschakelen van deze optie kan het importeren van het bestand versnellen.
Selecteer Pixelgrootte om de pixelafmetingen van de afbeelding op te geven. Houd er rekening mee dat de grootte van de geopende afbeelding op het scherm afhankelijk is van de pixelgrootte en de resolutie die u kiest. (Zie Grootte en resolutie van afbeeldingen op pagina 67.) Selecteer Proel om een apparaatproel voor kleurbeheer op te geven. (Zie Kleurbeheer op pagina 114.) Selecteer Resolutie om de resolutie van de geopende afbeelding op te geven. Selecteer Kleurruimte om een kleurproel voor de geopende afbeelding op te geven. (Zie Kleurbeheer op pagina 114.) Selecteer Liggend of Staand om de stand van de geopende afbeelding op te geven.
Terug
84
Terug
85
Terug
85
Terug
86
Als u een voorvertoning van een resource wilt bekijken, klikt u op Voorvertoning. Klik op de pijlknoppen om vooruit en achteruit door de resources te bladeren. Het nummer dat bij Resource wordt weergegeven, verwijst naar de positie van de resource in de resourcefork (in oplopende volgorde) en niet naar het identicatienummer van de resource. Opmerking: in Photoshop kunt u een bestand ook als volgt in het bestandsformaat PICTresource openen: kies Bestand > Openen, kies Alle documenten in het popup-menu Tonen, selecteer het bestand dat u wilt openen, kies PICT-resource in het popup-menu Formaat en klik op Openen. Met de opdracht Openen wordt echter automatisch de eerste resource in het bestand geopend en worden de andere PICT-resources in het bestand niet weergegeven.
Bestandenbrowser van Photoshop: A. Bestandsinformatie B. Paletmenu Bestandenbrowser C. Popup-menu Bestandsinformatie D. Popup-menu Sorteren op E. Popup-menu Weergave op
Bestandenbrowser weergeven Kies Bestand > Bladeren of Venster > Bestandenbrowser. De Bestandenbrowser wordt standaard in het palettenvak weergegeven. Als u de Bestandenbrowser in een afzonderlijk venster wilt weergeven, kiest u In afzonderlijk venster tonen in het paletmenu. Zie Palettenvak (Photoshop) op pagina 28 voor meer informatie over het gebruik van paletten in het palettenvak. Werken met het paletmenu van de Bestandenbrowser Klik op het driehoekje in de rechterbovenhoek van het palet om toegang te krijgen tot opdrachten voor lagen. Als het palet zich in het paletvak bevindt, klikt u op het driehoekje op het tabblad van het palet.
Terug
86
Terug
87
Navigeren in de Bestandenbrowser Dubbelklik op een map om de inhoud van de map te bekijken. Kies Mappen tonen in het paletmenu om mappen aan de rechterkant van het palet weer te geven of te verbergen. Een vinkje geeft aan dat mappen worden weergegeven. Weergave van bestanden wijzigen Kies een weergaveoptie voor miniaturen in het paletmenu, of klik op het popup-menu Weergave op onder aan de Bestandenbrowser en kies een weergaveoptie. Bestanden sorteren Klik op het popup-menu Sorteren op onder aan de Bestandenbrowser en kies een sorteeroptie. Rangorde van bestanden bepalen Via een rangorde kunt u de sorteervolgorde van bestanden handmatig bepalen. Als u een rangorde wilt opgeven, kiest u de weergaveoptie Grote miniatuur met rangnummer, klikt u in het veld Rang, typt u een letter en drukt u op Enter (Windows) of Return (Mac OS). U kunt ook met de rechtermuisknop klikken (Windows) of Control ingedrukt houden en klikken (Mac OS) op een miniatuur en een rang in het contextmenu kiezen. Opmerking: als u de rangorde van meerdere bestanden wilt bepalen, selecteert u meerdere miniaturen en kiest u een rang in het contextmenu. Bestandsinformatie weergeven Klik op het popup-menu Bestandsinformatie onder aan de Bestandenbrowser en selecteer een van de volgende opties: selecteer Alles als u alle afbeeldingsinformatie voor een bestand wilt weergeven of selecteer EXIF als u afbeeldingsinformatie wilt weergeven die is gemporteerd van uw digitale camera. Zie voor meer informatie Bestandsinformatie opnemen (Photoshop) op pagina 510. Bestanden selecteren en deselecteren Klik aan de rechterkant van het palet op een miniatuur om het bestand te selecteren of houd Shift ingedrukt en klik om meerdere bestanden te selecteren. Als u alle bestanden in de huidige map wilt selecteren, kiest u Alles selecteren in het paletmenu. Als u alle bestanden wilt deselecteren, kiest u Alles deselecteren in het paletmenu. Bestanden openen Selecteer een of meer bestanden die u wilt openen en voer een van de volgende handelingen uit: selecteer een bestand en druk op Enter (Windows) of Return (Mac OS), dubbelklik op een geselecteerd bestand, sleep het geselecteerde bestand of de geselecteerde bestanden uit de Bestandenbrowser, of kies Openen in het paletmenu. Als de Bestandenbrowser zich in het paletvak bevindt, wordt de afbeelding geopend en de Bestandenbrowser gesloten wanneer u dubbelklikt op een bestand of wanneer u een bestand selecteert en op Enter (Windows) of Return (Mac OS) drukt. Als de Bestandenbrowser geopend moet blijven, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt wanneer u dubbelklikt op het bestand, op Enter drukt (Windows) of op Return drukt (Mac OS). Bestanden en mappen hernoemen Klik aan de rechterkant van het palet op een bestandsnaam of mapnaam, of selecteer een bestand of map en kies Naam wijzigen in het paletmenu. Typ vervolgens een nieuwe naam en druk op Enter (Windows) of Return (Mac OS). Opmerking: als u naar de volgende bestandsnaam wilt gaan, drukt u op Tab. Als u naar de vorige bestandsnaam wilt gaan, drukt u op Shift+Tab.
Terug
87
Terug
88
Meerdere bestanden tegelijk hernoemen Als u alle bestanden in een map wilt hernoemen, zorgt u dat er geen bestanden zijn geselecteerd. Als u een aantal bestanden in een map wilt hernoemen, selecteert u de bestanden die u wilt hernoemen. Kies vervolgens Naam wijzigen in batch in het paletmenu en stel de volgende opties in:
Bij Doelmap geeft u op waar u de hernoemde bestanden wilt opslaan: in dezelfde map of in een andere map. Als u Verplaatsen naar nieuwe map selecteert, klikt u op Bladeren om een andere map te selecteren. Bij Naamgeving van bestanden kiest u elementen in de popup-menus of typt u tekst in de velden. De opgegeven elementen en tekst worden gecombineerd om de nieuwe bestandsnaam te vormen. Bij Compatibiliteit selecteert u de besturingssystemen waarmee de hernoemde bestanden compatibel moeten zijn. Het huidige besturingssysteem is standaard geselecteerd en kan niet worden gedeselecteerd.
Bestanden verwijderen Selecteer een of meer bestanden die u wilt verwijderen en voer een van de volgende handelingen uit: klik op de knop met de prullenbak, sleep de bestanden naar de knop met de prullenbak , druk op Delete of kies Verwijderen in het paletmenu. Nieuwe mappen maken Kies Nieuwe map in het paletmenu, typ een naam en druk op Enter (Windows) of Return (Mac OS). Bestanden verplaatsen en kopiren Als u een bestand wilt verplaatsen, sleept u het bestand naar een andere map. Als u een bestand wilt kopiren, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleept u het bestand naar een andere map. Afbeeldingen roteren Selecteer een of meer bestanden en voer een van de volgende handelingen uit: kies een rotatieoptie in het paletmenu, klik op de knop Roteren om de afbeeldingen 90 graden rechtsom te roteren, of houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de knop Roteren om de afbeeldingen 90 graden linksom te roteren. Weergave vernieuwen Als u een bestand hernoemt, wordt de volgorde van de bestanden in de Bestandenbrowser niet automatisch bijgewerkt. U kunt de weergave vernieuwen door Desktopweergave vernieuwen in het paletmenu te kiezen. De weergave wordt ook vernieuwd als u de Bestandenbrowser sluit en opnieuw opent. Bestanden weergeven in Windows Verkenner of Mac OS Finder Kies Locatie tonen in Verkenner (Windows) of Locatie tonen in Finder (Mac OS) in het paletmenu. Cache leegmaken In de cache wordt miniatuur- en bestandsinformatie opgeslagen, zodat de inhoud van een map die u eerder hebt bekeken sneller wordt geladen. Als u de cache wilt leegmaken om schijfruimte vrij te maken, kiest u Cache leegmaken in het paletmenu. Opmerking: als u de cache leegmaakt, wordt informatie over rangorden en miniaturen verwijderd. Cache exporteren Als u de cache exporteert, kunt u een cd branden zonder miniaturen te genereren. Als u de cache wilt exporteren, kiest u Cache exporteren in het paletmenu. De cache wordt gexporteerd naar de huidige map in de Bestandenbrowser.
Terug
88
Terug
89
Bestanden plaatsen
Met de opdracht Bestand > Plaatsen kunt u illustraties in een nieuwe laag van een afbeelding plaatsen. In Photoshop kunt u PDF-, Adobe Illustrator- en EPS-bestanden plaatsen. In ImageReady kunt u bestanden met elk ondersteund formaat plaatsen, met uitzondering van PSD-bestanden (Photoshop) met CMYK-afbeeldingen. Wanneer u een PDF-, Adobe Illustrator- of EPS-bestand plaatst, wordt de inhoud van het bestand omgezet naar pixels. Het is dan ook niet mogelijk tekst of vectorgegevens in een geplaatste illustratie te bewerken. De illustratie wordt omgezet naar pixels met de resolutie van het bestand waarin de illustratie is geplaatst. Zo plaatst u een PDF-, Adobe Illustrator- of EPS-bestand (Photoshop): 1 Open de Photoshop-afbeelding waarin u de illustratie wilt plaatsen. 2 Kies Bestand > Plaatsen, selecteer het gewenste bestand en klik op Plaatsen. 3 Als u een PDF-bestand met meerdere paginas wilt plaatsen, selecteert u de pagina die u wilt plaatsen in het dialoogvenster en klikt u op OK. De geplaatste illustratie wordt in het midden van de Photoshop-afbeelding weergegeven in een selectiekader. De oorspronkelijke hoogte/breedte-verhouding van de illustratie blijft behouden. Als de illustratie echter groter is dan de Photoshop-afbeelding, wordt deze verkleind. 4 Wijzig de positie van de geplaatste illustratie eventueel door een of meer van de volgende handelingen uit te voeren:
Plaats de aanwijzer binnen het selectiekader van de geplaatste illustratie en sleep. Voer in de optiebalk een waarde voor X in om de afstand op te geven tussen het middelpunt van de geplaatste illustratie en de linkerrand van de afbeelding. Voer in de optiebalk een waarde voor Y in om de afstand op te geven tussen het middelpunt van de geplaatste illustratie en de bovenrand van de afbeelding. Als u het middelpunt van de geplaatste illustratie wilt aanpassen, sleept u het middelpunt naar een nieuwe locatie of klikt u op een greep op het pictogram Middelpunt in de optiebalk.
5 Vergroot of verklein de geplaatste illustratie eventueel door een of meer van de volgende handelingen uit te voeren:
Sleep een van de grepen op de hoeken of zijkanten van het selectiekader. Als u de verhoudingen wilt behouden, houdt u Shift ingedrukt terwijl u een hoekgreep sleept. Voer in de optiebalk waarden in voor B en H om de breedte en hoogte van de illustratie op te geven. De waarden voor deze opties worden standaard in percentages weergegeven. U kunt echter een andere maateenheid gebruiken. Als u de verhoudingen van de illustratie wilt behouden, klikt u op het pictogram Verhoudingen behouden . De optie is ingeschakeld wanneer het pictogram een witte achtergrond heeft.
6 Draai de geplaatste illustratie eventueel door een of meer van de volgende handelingen uit te voeren:
Plaats de aanwijzer buiten het selectiekader van de geplaatste illustratie (de aanwijzer verandert in een gekromde pijl) en sleep. Voer in de optiebalk een waarde (in graden) in voor de optie Rotatie .
Terug
89
Terug
90
De illustratie wordt gedraaid rond het middelpunt van de geplaatste illustratie. Als u het middelpunt wilt aanpassen, sleept u dit naar een nieuwe locatie of klikt u op een greep op het pictogram Middelpunt in de optiebalk. 7 U kunt de illustratie desgewenst schuintrekken door Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt te houden terwijl u een zijgreep van het selectiekader sleept. 8 Schakel eventueel de optie Anti-aliased in de optiebalk in. Als u pixels in elkaar wilt laten overlopen tijdens het omzetten, schakelt u de optie Anti-aliased in. Als u scherpe overgangen wilt produceren bij pixels op randen, moet u de optie Anti-aliased uitschakelen. 9 Voer een van de volgende handelingen uit om de geplaatste illustratie toe te voegen aan een nieuwe laag:
Klik op de knop OK
Als u de plaatsing wilt annuleren, klikt u op de knop Annuleren u op Esc. Zo plaatst u een bestand (ImageReady):
1 Open de ImageReady-afbeelding waarin u het bestand wilt plaatsen. 2 Kies Bestand > Plaatsen, selecteer het gewenste bestand en klik op Openen. 3 Selecteer opties voor verschuiven:
Kies in het popup-menu Horizontaal een optie voor het horizontaal plaatsen van het bestand ten opzichte van de afbeelding. Voer in het tekstvak Pixels het aantal pixels in waarmee de geplaatste afbeelding horizontaal moet worden verschoven. Kies in het popup-menu Verticaal een optie voor het verticaal plaatsen van het bestand ten opzichte van de afbeelding. Voer in het tekstvak Pixels het aantal pixels in waarmee de geplaatste afbeelding verticaal moet worden verschoven.
Opmerking: als u een negatieve waarde wilt invoeren (om het geplaatste bestand links of onder de afbeelding weer te geven), typt u een streepje (-) vr de waarde. 4 Klik op OK. 5 Als u een PDF-bestand met meerdere paginas wilt plaatsen, selecteert u de pagina die u wilt plaatsen en klikt u op OK. 6 Als u een PDF- of EPS-bestand plaatst, selecteert u opties bij Omzetten naar pixels en klikt u op OK:
Voer bij Afbeeldingsgrootte waarden in voor Breedte en Hoogte. Selecteer Anti-aliased om zo veel mogelijk te voorkomen dat de randen van de illustratie een oneffen uiterlijk krijgen tijdens het omzetten naar pixels. Selecteer Verhoudingen behouden als u de verhoudingen tussen de hoogte en breedte wilt behouden.
Terug
90
Terug
91
Werkgroepbeheer
Gebruikers die met elkaar samenwerken, moeten bestanden kunnen uitwisselen. Als gebruikers bestanden aan elkaar overdragen, maken ze deel uit van een werkgroep. Het beheer van deze bestandsoverdracht wordt werkgroepbeheer genoemd. Werkgroepbeheer zorgt ervoor dat een bestand slechts door n persoon tegelijk kan worden bewerkt. Met een WebDAV-server is werkgroepbeheer via het web mogelijk. Als een bestand wordt beheerd door een WebDAV-server, kunnen meerdere gebruikers kopien van het bestand downloaden, maar kan slechts n gebruiker tegelijk het bestand uitchecken. De gebruiker die het bestand uitcheckt, kan zijn of haar werk met andere gebruikers delen door het bestand op de server bij te werken. Andere gebruikers kunnen echter geen wijzigingen in het beheerde bestand aanbrengen totdat het is ingecheckt. Dit systeem van uitchecken en inchecken zorgt ervoor dat meerdere gebruikers toegang hebben tot hetzelfde bestand, maar voorkomt dat gebruikers elkaars werk overschrijven.
Werkgroepbeheer instellen
Als u de functies voor werkgroepbeheer in Photoshop wilt gebruiken, moet u een verbinding met een WebDAV-server kunnen maken. Op www.webdav.org vindt u uitgebreide informatie en het laatste nieuws over WebDAV. Belangrijk: als u een verbinding met een WebDAV-server maakt, kan dit proces worden verstoord door rewall-software. Neem contact op met de systeembeheerder of raadpleeg de documentatie bij de rewall-software voor informatie over het instellen van opties voor toegang tot externe servers. U kunt voorkeuren instellen om te bepalen of het popup-menu Werkgroep wordt weergegeven. U kunt ook de standaardinstellingen voor het uitchecken en bijwerken van bestanden opgeven. Zo stelt u een server in voor gebruik met Photoshop: 1 Kies Bestand > Werkgroep > Werkgroepservers. 2 Geef een map op waarin u lokale kopien van beheerde bestanden wilt opslaan. Als u de standaardlocatie wilt wijzigen, klikt u op Kiezen en geeft u een andere map op. Klik op Tonen om te zoeken naar een map in Windows Verkenner of Mac OS Finder. Opmerking: het pad dat u hier kiest, wordt gebruikt voor alle servers die u wilt toevoegen. Als u dit pad wijzigt, wordt de locatie van bestanden op bestaande servers niet gewijzigd. 3 Selecteer de WebDAV-server die u wilt gebruiken of voer een van de volgende handelingen uit:
Terug
91
Terug
92
Als u een nieuwe server aan de lijst wilt toevoegen, klikt u op Nieuwe server, geeft u een unieke bijnaam en URL voor de server op en klikt u op OK. Als u een server in de lijst wilt bewerken, klikt u op Server bewerken. Als u de map wilt bekijken waarin lokale kopien van beheerde bestanden worden opgeslagen, klikt u op Geavanceerde opties en klikt u vervolgens op Tonen. Als u een server uit de lijst wilt verwijderen, klikt u op Verwijderen en klikt u vervolgens op OK wanneer er een waarschuwing verschijnt.
4 Klik op Gereed. Zo stelt u voorkeuren voor werkgroepbeheer in: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows en Mac OS 9.x kies: Bewerken > Voorkeuren > Bestandsbeheer. In Mac OS X kies: Photoshop > Voorkeuren > Bestandsbeheer. Als u het popup-menu Werkgroep onder aan het toepassingsvenster (Windows) of documentvenster (Mac OS) wilt weergeven, selecteert u Werkgroepfunctionaliteit inschakelen. Als u het popup-menu Werkgroep wilt verbergen, deselecteert u Werkgroepfunctionaliteit inschakelen. Selecteer Nooit om de lokale kopie van het bestand te openen zonder een dialoogvenster weer te geven en zonder het bestand uit te checken. Selecteer Altijd om het bestand automatisch uit te checken als u het opent. Selecteer Vragen om een dialoogvenster weer te geven als u een bestand opent dat niet is uitgecheckt. Selecteer Nooit om de lokale kopie van het bestand te openen zonder een dialoogvenster weer te geven en zonder de nieuwste versie van het bestand van de server te downloaden. Selecteer Altijd om automatisch de nieuwste versie van het bestand van de server te downloaden. Selecteer Vragen om een dialoogvenster weer te geven waarin wordt gevraagd of u de nieuwste versie wilt downloaden.
Terug
92
Terug
93
Klik op Uitchecken als u het bestand wilt openen en uitchecken. (Zie Bestanden uitchecken en inchecken op pagina 93.) Klik op Openen als u een lokale kopie wilt openen zonder het bestand uit te checken.
Zo vervangt u een uitgecheckt bestand door de versie op de server: 1 Open de lokale kopie van het bestand. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Bestand > Werkgroep > Vorige versie. Kies Vorige versie in het popup-menu Werkgroep (Windows) of documentvenster (Mac OS). onder aan het toepassingsvenster
Zo werkt u een niet-uitgecheckt bestand bij met de versie op de server: 1 Open de lokale kopie van het bestand. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Bestand > Werkgroep > Bijwerken. Kies Bijwerken in het popup-menu Werkgroep .
Als u een bestand wilt uitchecken dat u al hebt geopend, kiest u Bestand > Werkgroep > Uitchecken. U kunt ook Uitchecken kiezen in het popup-menu Werkgroep onder aan het toepassingsvenster (Windows) of het documentvenster (Mac OS).
Terug
93
Terug
94
Als u een bestand wilt openen en uitchecken, kiest u Bestand > Werkgroep > Openen. Vervolgens selecteert u het bestand en klikt u op Uitchecken. (Zie Beheerde bestanden openen op pagina 93.)
Zo controleert u of een lokaal bestand kan worden uitgecheckt: 1 Open uw exemplaar van het bestand. 2 Kies Bestand > Werkgroep > Status veriren of kies Status veriren in het popupmenu Werkgroep. Zo checkt u een bestand in: Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u het bestand wilt inchecken en het bestand op de server wilt bijwerken met uw wijzigingen, kiest u Bestand > Werkgroep > Inchecken. U kunt ook Inchecken in het popup-menu Werkgroep kiezen. Als u het bestand wilt inchecken zonder het bestand op de server bij te werken met uw wijzigingen, kiest u Bestand > Werkgroep > Uitchecken annuleren. U kunt ook Uitchecken annuleren in het popup-menu Werkgroep kiezen.
Kies Bestand > Werkgroep > Opslaan. Kies Opslaan in het popup-menu Werkgroep (Windows) of het documentvenster (Mac OS). onder aan het toepassingsvenster
Kies Bestand > Werkgroep > Opslaan als. Kies Opslaan als in het popup-menu Werkgroep (Windows) of het documentvenster (Mac OS). onder aan het toepassingsvenster
3 Kies een server in het popup-menu en ga naar de directory waarin u het bestand wilt opslaan.
Terug
94
Terug
95
4 Typ een bestandsnaam in het tekstvak Naam en kies een bestandsformaat in het popup-menu Formaat. Opmerking: geef een bestandsextensie op als het bestand wordt gedownload naar een computer die werkt met het besturingssysteem Windows. 5 Als u het bestand wilt uitchecken, selecteert u Bestand uitgecheckt houden voor bewerking. 6 Klik op Opslaan.
Terug
95
Terug
96
Het HSB-model
Met het HSB-model, dat is gebaseerd op de menselijke waarneming, worden drie fundamentele kleurkenmerken beschreven:
Kleurtoon is de kleur die door een object wordt gereecteerd of uitgestraald. Kleurtoon wordt gemeten als plaats op de standaard kleurenschijf en wordt uitgedrukt in graden (tussen 0 en 360). Kleurtonen worden in het dagelijks spraakgebruik benoemd met de naam van de desbetreffende kleur zoals rood, oranje of groen. Verzadiging, soms ook chroma genoemd, is de intensiteit of zuiverheid van de kleur. Verzadiging is het percentage grijs in verhouding tot de kleurtoon. Dus 0% is grijs en 100% is volledig verzadigd. Op de kleurenschijf is de verzadiging in het midden het kleinst en aan de rand het grootst. Helderheid is de relatieve lichtheid of donkerheid van de kleur, gemeten in procenten van 0% (zwart) tot 100% (wit).
Terug
96
Terug
97
U kunt in Photoshop met het HSB-model een kleur bepalen in het palet Kleur of in het dialoogvenster Kleurkiezer, maar er is geen HSB-modus beschikbaar voor het maken en bewerken van afbeeldingen.
C D
Het RGB-model
Een groot deel van het zichtbare spectrum kan worden weergegeven door rood, groen en blauw (RGB) licht in bepaalde verhoudingen en sterkten te vermengen. Waar de kleuren elkaar overlappen, ontstaan cyaan, magenta, geel en wit. Omdat de RGB-kleuren samen wit opleveren, worden ze ook wel additieve kleuren genoemd. Alle kleuren tezamen leveren wit op. Dat wil zeggen dat alle zichtbare golengten naar het oog worden gereecteerd. Additieve kleuren worden gebruikt bij belichting, video en monitoren. Uw monitor maakt bijvoorbeeld kleuren door licht uit te stralen via rood, groen en blauw fosfor.
RGB-modus
De RGB-modus van Photoshop gebruikt het RGB-model en geeft elke pixel een intensiteitswaarde tussen 0 (zwart) en 255 (wit) voor elke RGB-component in een kleurenafbeelding. Zo heeft een helderrode kleur bijvoorbeeld een R-waarde van 246, een G-waarde van 20 en een B-waarde van 50. Wanneer de waarden van de drie kleuren gelijk zijn, is het resultaat een neutrale grijstint. Wanneer de waarde van alle componenten 255 is, is het resultaat zuiver wit; bij een waarde van 0 zuiver zwart.
Terug
97
Terug
98
RGB-afbeeldingen gebruiken drie kleuren, of kanalen, om 16,7 miljoen kleuren op het scherm weer te geven. Dit komt neer op 24 (8 x 3) bits kleureninformatie per pixel. (In afbeeldingen met 16 bits per kanaal komt dit neer op 48 bits per pixel, zodat er veel meer kleuren kunnen worden weergegeven.) Het RGB-model is de standaardmodus voor nieuwe Photoshop-afbeeldingen. Het wordt bovendien door computermonitoren gebruikt voor de kleurweergave. Dit betekent dat afbeeldingen die in andere kleurenmodi worden bewerkt, bijvoorbeeld CMYK, tijdelijk in de RGB-modus worden omgezet voor weergave op het scherm. Hoewel RGB het standaard kleurmodel is, kan het precieze aantal kleuren afhankelijk van de toepassing en de weergaveapparatuur variren. De RGB-modus van Photoshop is afhankelijk van de instellingen van de werkruimte die u in het dialoogvenster Kleurinstellingen hebt opgegeven. (Zie Werkruimten op pagina 118.)
Het CMYK-model
Het CMYK-model is gebaseerd op de lichtabsorberende kwaliteit van inkt op papier. Wanneer wit licht op lichtdoorlatende inkt valt, wordt een deel van het spectrum geabsorbeerd en een deel naar uw ogen gereecteerd. In theorie zouden puur cyaan (C), magenta (M) en gele (Y voor Yellow) pigmenten samen alle kleuren moeten absorberen, zodat we zwart (K voor blacK) zien. Daarom worden deze kleuren ook wel subtractieve kleuren genoemd. Omdat alle drukinkten verontreinigingen bevatten, is het resultaat van deze drie inkten een troebel bruin en moeten ze met zwart worden gecombineerd om echt zwart te krijgen. (K wordt in plaats van B gebruikt om verwarring tussen het Engelse Blue en Black te voorkomen.) De reproductie van kleuren met deze inkten wordt vierkleurendruk genoemd. De subtractieve (CMY) en additieve (RGB) kleuren zijn complementaire kleuren. Twee subtractieve kleuren maken altijd een additieve kleur, en omgekeerd.
CMYK-modus
In de CMYK-modus van Photoshop krijgt elke pixel een procentuele waarde voor elk van deze procesinkten. De lichtste (markerings)kleuren krijgen lage percentages procesinktkleuren; de donkere (schaduw)kleuren hogere percentages. Een heldere rood kan bijvoorbeeld 2% cyaan, 93% magenta, 90% geel en 0% zwart bevatten. In CMYKafbeeldingen ontstaat wit wanneer alle vier componenten een waarde van 0% hebben.
Terug
98
Terug
99
Gebruik de CMYK-modus wanneer u een afbeelding voorbereidt die wordt afgedrukt met deze proceskleuren. Bij omzetting van een RGB-afbeelding in CMYK, wordt een kleurscheiding gemaakt. Als u met een RGB-afbeelding begint, kunt u deze het best eerst bewerken en dan omzetten in CMYK. In de RGB-modus kunt u met de opdrachten van Instellen proef de effecten van een omzetting in CMYK bekijken zonder de informatie van de werkelijke afbeelding te wijzigen. (Zie Elektronische proefdruk van kleuren op pagina 127.) U kunt de CMYK-modus ook gebruiken om direct te werken met CMYKafbeeldingen die zijn gescand of gemporteerd vanuit professionele systemen. Hoewel CMYK een standaard kleurmodel is, hangt het precieze aantal kleuren af van de drukpers en de afdrukcondities. De CMYK-modus van Photoshop is afhankelijk van de instellingen van de werkruimte die u in het dialoogvenster Kleurinstellingen hebt opgegeven. (Zie Werkruimten op pagina 118.)
L*a*b-model
Het L*a*b-kleurmodel is gebaseerd op het model dat in 1931 is voorgesteld door de CIE (Commission Internationale dEclairage) als internationale standaard voor het meten van kleur. In 1976 werd dit model verjnd en omgedoopt in CIE L*a*b. Het L*a*b-kleurmodel is een apparaatonafhankelijk model voor consistente kleuruitvoer door verschillende apparaten (bijvoorbeeld een monitor, printer, computer of scanner). L*a*b-kleur bestaat uit een luminantie of lichtsterktecomponent (L) en twee kleurcomponenten: de a-component (van groen tot rood) en de b-component (van blauw tot geel).
A
L*a*b*-model: A. Luminantie=100 (wit) B. Component groen tot rood C. Component blauw tot geel D. Luminantie=0 (zwart)
Lab-modus
In Photoshop heeft de Lab-modus (de sterretjes zijn uit de naam gehaald) een lichtsterktecomponent (L) tussen 0 en 100. In de Kleurkiezer kunnen de a-component (de as groen-rood) en de b-component (de as blauw-geel) waarden hebben tussen +127 en 128. In het palet Kleur kunnen de a-component en de b-component waarden hebben tussen +120 en 120. U kunt de Lab-modus gebruiken om in Photo CD-afbeeldingen de lichtsterkte en de kleurwaarden op onafhankelijke wijze te bewerken, afbeeldingen tussen systemen uit te wisselen en deze af te drukken op PostScript-printers van Level 2 en Level 3. Als u Labafbeeldingen wilt afdrukken op andere kleuren-PostScript-apparaten, moet u ze eerst omzetten in CMYK.
Terug
99
Terug
100
Lab-kleur is het tussenliggende kleurmodel dat Photoshop gebruikt bij omzetting van de ene kleurmodus in de andere.
Bitmapmodus
Deze modus gebruikt de kleurwaarde zwart of wit om de pixels in een afbeelding weer te geven. Afbeeldingen in bitmapmodus worden wel 1-bits bitmapafbeeldingen genoemd omdat ze een bitdiepte van 1 hebben. (Zie 8-bits kleurweergave instellen (Photoshop) op pagina 102.)
Grijswaardenmodus
Deze modus gebruikt maximaal 256 grijstinten. Elke pixel van een afbeelding in de modus Grijswaarden heeft een helderheidswaarde tussen 0 (zwart) en 255 (wit). Grijswaarden kunnen ook worden gemeten als dekkingspercentage van zwarte inkt (0% is gelijk aan wit, 100% aan zwart). Afbeeldingen die zijn gemaakt met scanners voor zwart-wit of grijswaarden worden meestal weergegeven in de Grijswaardenmodus. Hoewel Grijswaarden een standaard kleurmodel is, hangt het precieze aantal grijstinten af van de afdrukcondities. De Grijswaardenmodus van Photoshop is afhankelijk van de instellingen van de werkruimte die u in het dialoogvenster Kleurinstellingen hebt opgegeven. (Zie Werkruimten op pagina 118.) Deze richtlijnen gelden voor het omzetten van afbeeldingen in en van de Grijswaardenmodus.
Zowel bitmap- als kleurenafbeeldingen kunnen in grijswaarden worden omgezet. Bij omzetting van een kleurenafbeelding in een grijswaardenafbeelding van hoge kwaliteit, negeert Photoshop alle kleurinformatie van de oorspronkelijke afbeelding. De grijswaarden (tinten) van de omgezette pixels corresponderen met de helderheid van de oorspronkelijke pixels. U kunt informatie van kleurkanalen samenvoegen om een aangepast grijswaardenkanaal te maken met de opdracht Kanaalmixer.
Bij omzetting van grijswaarden in RGB worden de kleurwaarden van een pixel gebaseerd op de grijswaarde die deze had. Een afbeelding in grijswaarden kan ook worden omgezet in CMYK (om quadtonen in proceskleuren te maken zonder omzetting in duotoonmodus) of in Lab.
Duotoonmodus
In deze modus maakt u duotoon (tweekleurige), tritoon (driekleurige) en quadtoon (vierkleurige) grijswaardenafbeeldingen met twee tot vier aangepaste inkten. (Zie Duotonen afdrukken op pagina 533.)
Terug
100
Terug
101
Doordat de gendexeerde kleur een kleiner kleurenpalet gebruikt, blijft de bestandsgrootte beperkt terwijl de visuele kwaliteit behouden blijft, bijvoorbeeld voor een multimedia-animatie of een webpagina. Deze modus staat slechts een beperkt aantal bewerkingen toe. Voor uitgebreide bewerking moet u de afbeelding tijdelijk omzetten in de RGB-modus. (Zie Omzetting in gendexeerde kleuren (Photoshop) op pagina 109.)
Modus Multikanaal
Deze modus gebruikt 256 grijswaarden in elk kanaal. Afbeeldingen met meerdere kanalen zijn handig voor gespecialiseerd drukwerk. Deze richtlijnen gelden voor het omzetten van afbeeldingen in de multikanaalmodus.
Kanalen in de oorspronkelijke afbeelding worden steunkleurkanalen in de omgezette afbeelding. Wanneer u een kleurenafbeelding omzet in de multikanaalmodus, wordt de nieuwe grijswaardeninformatie gebaseerd op de kleurwaarden van de pixels in elk kanaal. Omzetting van een CMYK-afbeelding in de multikanaalmodus resulteert in steunkleurkanalen in cyaan, magenta, geel en zwart. Omzetting van een RGB-afbeelding in multikanaal resulteert in steunkleurkanalen in cyaan, magenta en geel. Wanneer u een kanaal verwijdert uit een afbeelding in RGB, CMYK of Lab, wordt de afbeelding automatisch omgezet in de multikanaalmodus. (Zie Kleurkanalen op pagina 104 voor meer informatie over kanalen.) Als u een multikanaalafbeelding wilt exporteren, slaat u het op in het formaat Photoshop DCS 2.0.
Kleuromvang (Photoshop)
Een kleuromvang is het kleurbereik dat een kleursysteem kan weergeven of afdrukken. Onze ogen zien een kleurenspectrum dat veel groter is dan de kleuromvang van kleurmodellen. Van de kleurmodellen die in Photoshop worden gebruikt, heeft L*a*b de grootste kleuromvang; L*a*b omvat alle kleuren van het RGB- en CMYK-model. De RGBkleuromvang bestaat gewoonlijk uit een subset van de kleuren die op de monitor van een computer of tv (die rood, groen en blauw licht uitstraalt) kunnen worden weergegeven. Daarom kunnen bepaalde kleuren, zoals zuiver cyaan en zuiver geel niet natuurgetrouw op een monitor worden gereproduceerd.
Terug
101
Terug
102
De CMYK-kleuromvang is kleiner en bestaat alleen uit kleuren die kunnen worden afgedrukt in kleurendruk. Wanneer niet-afdrukbare kleuren op het scherm worden weergegeven, worden deze aangeduid met buiten kleuromvang , dat wil zeggen buiten de CMYK-omvang. (Zie Kleuren buiten de kleuromvang vaststellen (Photoshop) op pagina 152.) Belangrijk: de kleuromvang voor een RGB- of CMYK-afbeelding is afhankelijk van het documentproel. (Zie Kleurbeheer op pagina 114.)
A
B C
De monitorweergave aanpassen
Het RGB-model dat computermonitoren gebruiken kan een groot deel van het zichtbare spectrum weergeven, maar het aantal kleuren dat tegelijkertijd kan worden getoond, wordt beperkt door het videosysteem dat gegevens naar de monitor stuurt. Als u weet hoe kleur in digitale bestanden en op het scherm wordt gemeten, bent u beter in staat om met aanpassingen aan de kleurinstellingen van uw monitor de beperkingen van uw videosysteem te compenseren.
In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Weergave & cursors. Terug 102
Terug
103
In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Weergave & cursors. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Weergave & cursors.
Niet-gecompenseerde kleur (de standaardoptie) om de afbeelding te bekijken zonder kleuraanpassing. Standaard Macintosh-kleur (Windows) om de afbeelding te bekijken in een aangepaste weergave die een standaard Macintosh-monitor simuleert. Standaard Windows-kleur (Mac OS) om de afbeelding te bekijken in een aangepaste weergave die een standaard Windows-monitor simuleert.
Opmerking: met deze opties wijzigt u alleen de weergave. Aan de pixels in de afbeelding wordt niets veranderd.
Terug
103
Terug
104
Zo kunt u de RGB-kleurweergave aanpassen aan de kleurweergave van Photoshop (ImageReady): Kies Weergave > Voorvertoning > Ingesloten kleurproel gebruiken. Opmerking: als u de opdracht Ingesloten kleurproel gebruiken in ImageReady wilt gebruiken, moet u de oorspronkelijke afbeelding in Photoshop opslaan met ingesloten kleurproel.
Kleurkanalen
Elke Adobe Photoshop-afbeelding telt een of meer kanalen. In elk van deze kanalen wordt informatie over de kleurelementen in de afbeelding opgeslagen. Hoeveel kleurkanalen een afbeelding standaard heeft, hangt af van de kleurmodus. Een CMYK-afbeelding heeft bijvoorbeeld ten minste vier informatiekanalen: voor cyaan, magenta, geel en zwart. Een kanaal kan het best worden gezien als een plaat in het drukproces, met voor elke kleurlaag een afzonderlijke plaat. Naast deze standaard kleurkanalen zijn er extra kanalen, alfakanalen genoemd, die aan een afbeelding kunnen worden toegevoegd om selecties en maskers in op te slaan en te bewerken. Steunkleurkanalen kunnen worden toegevoegd om steunkleurplaten voor het drukproces toe te voegen. (Zie ook Maskers in alfakanalen opslaan op pagina 311 en Steunkleuren toevoegen (Photoshop) op pagina 302.) Een afbeelding kan maximaal 24 kanalen hebben. Afbeeldingen in de modi Bitmap, Grijswaarden, Duotoon en Gendexeerde kleur hebben standaard n kanaal; RGB en Labafbeeldingen hebben drie kanalen en CMYK-afbeeldingen vier. Aan alle soorten afbeeldingen behalve bitmaps kunnen kanalen worden toegevoegd.
Bitdiepte
Bitdiepte, ook wel pixeldiepte of kleurdiepte genoemd, geeft aan hoeveel kleurinformatie beschikbaar is voor het weergeven of afdrukken van elke pixel in een afbeelding. Een grotere bitdiepte (meer bits informatie per pixel) betekent meer beschikbare kleuren en een nauwkeuriger weergave van kleur in de digitale afbeelding. Voorbeeld: een pixel met een bitdiepte van 1 kan twee waarden hebben, zwart en wit. Een pixel met een bitdiepte van 8 heeft 28, oftewel 256 mogelijke waarden. En een pixel met een bitdiepte van 24 heeft 224, oftewel ongeveer 16 miljoen mogelijke waarden. De meest voorkomende bitdiepten variren van 1 tot 64 bits per pixel. Meestal bevatten afbeeldingen in de modi Lab, RGB, Grijswaarden en CMYK 8 bits informatie per kleurkanaal. Dit komt overeen met een 24-bits bitdiepte in de modus Lab (8 bits x 3 kanalen); een 24-bits bitdiepte in de modus RGB (8 bits x 3 kanalen); een 8-bits bitdiepte voor grijswaarden (8 bits x 1 kanaal); een 32-bits bitdiepte in de modus CMYK (8 bits x 4 kanalen). Photoshop kan ook Lab-, RGB-, CMYK- en grijswaardenafbeeldingen met 16 bits kleurinformatie per kleurkanaal lezen en importeren.
Terug
104
Terug
105
Selectiekader, Lasso, Uitsnijden, Meetlat, Zoomen, Handje, Pen, Pipet, Historiepenseel, Segment, Kleurenpipet, Kloonstempel, Retoucheerpenseel, Reparatie en verder de pen- en vormgereedschappen (uitsluitend voor het tekenen van tijdelijke paden). De opdrachten Dupliceren, Doezelaar, Bewerken, Niveaus, Niveaus bepalen, Autocontrast, Automatische kleuren, Curven, Histogram, Kleurtoon/verzadiging, Helderheid/contrast, Kleurbalans, Egaliseren, Omkeren, Kanaalmixer, Verloop toewijzen, Afbeeldingsgrootte, Canvasgrootte, Transformatie selectie en Canvas roteren, en een beperkt aantal lters. (Zie Filters op pagina 356.
Om de Photoshop-functies ten volle te benutten, kunt u een afbeelding met 16 bits per kanaal omzetten in een afbeelding met 8-bits per kanaal. Zo zet u 8 bits per kanaal om in 16 bits, en andersom: 1 Voeg eerst de lagen van de afbeelding samen om een afbeelding om te zetten naar 16 bits per kanaal. (Zie Alle lagen samenvoegen tot n laag op pagina 327.) 2 Kies Afbeelding > Modus > 16 bits/kanaal of 8 bits/kanaal.
Voer uw bewerkingen zoveel mogelijk uit in de oorspronkelijke modus (meestal RGB bij scanners, of CMYK bij oudere drumscanners of bij import uit een Scitex-systeem). Maak een reservekopie vr de omzetting. Het is van belang dat u een reservekopie van de afbeelding met alle lagen maakt, zodat u de oorspronkelijke versie nog kunt bewerken na de omzetting. Voeg alle lagen van het bestand samen tot n laag voordat u het omzet. De interactie tussen kleuren in modi met samenvloeiende lagen verandert wanneer u een andere modus kiest.
Zo zet u een afbeelding om in een andere modus: Kies Afbeelding > Modus en selecteer de gewenste modus in het submenu. Modi die niet beschikbaar zijn voor de actieve afbeelding worden grijs weergegeven. Bij omzetting naar de modi Multikanaal, Bitmap of Gendexeerde kleur worden de lagen samengevoegd tot n, omdat deze modi geen lagen ondersteunen.
Terug
105
Terug
106
Bij een kleurenafbeelding kiest u Afbeelding > Modus > Grijswaarden. Kies vervolgens Afbeelding > Modus > Bitmap. Bij een grijswaardenafbeelding kiest u Afbeelding > Modus > Bitmap.
2 Bij Uitvoer geeft u een waarde op voor de uitvoerresolutie van de afbeelding in Bitmapmodus en kiest u een maateenheid. De actieve afbeeldingsresolutie wordt standaard als invoer- en als uitvoerresolutie weergegeven. 3 Selecteer een van de volgende methoden voor bitmapomzetting:
50% drempel, Patroon-dithering of Diffusie-dithering als u een vooraf gedenieerde omzettingsmethode wilt gebruiken. (Zie Vooraf gedenieerde methoden voor bitmapomzetting instellen op pagina 107.) Met Raster kunt u halftoonstippen nabootsen in de omgezette afbeelding. (Zie Rasters opgeven voor afbeeldingen in Bitmapmodus op pagina 107.) Met Aangepast patroon kunt u een aangepast raster nabootsen in de omgezette afbeelding. (Zie Aangepaste rasters instellen voor afbeeldingen in Bitmapmodus op pagina 108.)
Zo zet u een afbeelding in Bitmapmodus om in grijswaarden: 1 Kies Afbeelding > Modus > Grijswaarden. 2 Geef voor de verhouding een getal op tussen 1 en 16.
Terug
106
Terug
107
Met de verhoudingsfactor kunt u afbeeldingen verkleinen. Als u bijvoorbeeld een grijswaardenafbeelding 50% wilt verkleinen, geeft u 2 op als verhoudingsfactor. Als u een getal invoert dat groter is dan 1, wordt van meerdere pixels in de bitmapafbeelding het gemiddelde genomen en worden ze omgezet in n pixel in de grijswaardenafbeelding. Met dit proces kunt u meerdere grijstinten genereren voor een afbeelding die is gescand met een 1-bits scanner.
Terug
108
Zo stelt u het raster in voor een afbeelding in Bitmapmodus: 1 Kies Afbeelding > Modus > Bitmap. 2 Klik op Raster en klik vervolgens op OK. 3 Geef bij Frequentie een waarde op voor de schermfrequentie en kies een maateenheid. Toegestane waarden zijn 1 tot 999 voor lijnen per inch en 0,400 tot 400 voor lijnen per centimeter. U kunt decimalen invoeren. De schermfrequentie geeft de dichtheid van het raster aan in lijnen per inch (lpi). De frequentie is afhankelijk van het soort papier en het type drukpers. Voor kranten wordt meestal een 85-lijns raster gebruikt. Voor tijdschriften worden schermen met een hogere resolutie gebruikt, zoals 133 lpi en 150 lpi. Neem contact op met uw drukker voor de juiste schermfrequenties. 4 Geef voor de rasterhoek een waarde op van -180 tot +180 graden. In het vak Hoek geeft u de hoek van het raster op. Voor continutoon- en zwart-witrasters wordt doorgaans een hoek van 45 gebruikt. 5 Kies bij Vorm de gewenste stipvorm.
Met de knoppen Opslaan en Laden in het dialoogvenster Raster kunt u rasterinstellingen opslaan en hergebruiken.
Terug
108
Terug
109
Omdat u met de optie Aangepast patroon donkere en lichte kleuren kunt simuleren door het rasterpatroon dikker of dunner te maken, is het verstandig om een patroon te kiezen dat zich leent voor variaties in dikte, zoals een raster met uiteenlopende grijstinten. Als u voor de omzetting een zwart-witpatroon wilt maken, kunt u de afbeelding eerst omzetten naar grijswaarden en vervolgens een aantal malen het lter Vager toepassen. Met deze vervagingsmethode maakt u dikke lijnen die van donkergrijs overlopen in wit.
Palettype
Voor de omzetting van een afbeelding naar gendexeerde kleuren beschikt u over verschillende palettypen. Voor de opties Perceptueel, Selectief en Adaptief kunt u een lokaal palet kiezen dat is gebaseerd op de kleuren van de huidige afbeelding, of een hoofdpalet dat is gemaakt in ImageReady. (Zie Hoofdpaletten (ImageReady) op pagina 486.) Exact Hiermee maakt u een palet met dezelfde kleuren als in de RGB-afbeelding. Deze optie is alleen beschikbaar als de afbeelding uit niet meer dan 256 kleuren bestaat. Omdat in het palet alle kleuren van de afbeelding voorkomen, wordt geen dithering toegepast. Systeem (Mac OS) Hierbij wordt gebruikgemaakt van het standaard 8-bits kleurenpalet voor Mac OS, dat is gebaseerd op uniforme kleurmonsters van RGB-kleuren.
Terug
109
Terug
110
Systeem (Windows) Hierbij wordt gebruikgemaakt van het standaard 8-bits kleurenpalet voor Windows, dat is gebaseerd op uniforme kleurmonsters van RGBkleuren. Web Hierbij wordt gebruikgemaakt van het palet met 216 kleuren (platformonafhankelijk) dat door webbrowsers wordt gebruikt om afbeeldingen weer te geven op een monitor met maximaal 256 kleuren. Dit palet is een subset van het 8-bits palet voor Mac OS. Met deze optie vermijdt u dithering-effecten in browsers wanneer u afbeeldingen bekijkt op een monitor met maximaal 256 kleuren. Uniform Hierbij wordt een palet gemaakt door uniforme kleurmonsters te selecteren uit de RGB-kleurenkubus. Voorbeeld: als Photoshop 6 gelijkmatig verdeelde kleurniveaus gebruikt, waarbij elk niveau rood, groen en blauw bevat, levert de combinatie een uniform palet op met 216 kleuren (6 tot de derde macht = 6 x 6 x 6 = 216). Het totale aantal kleuren dat in een afbeelding wordt weergegeven, komt overeen met het dichtstbijzijnde perfecte kubusgetal (8, 27, 64, 125 of 216) dat kleiner is dan de waarde in het tekstvak Kleuren. Perceptueel Hiermee wordt een aangepast kleurenpalet gemaakt waarin kleuren waarvoor het menselijk oog gevoeliger is, een hogere prioriteit hebben. Selectief Hiermee wordt een kleurenpalet gemaakt dat vergelijkbaar is met het perceptuele kleurenpalet, maar waarin brede kleurgebieden worden benadrukt en webkleuren behouden blijven. Met deze optie worden doorgaans afbeeldingen gemaakt met de grootste kleurenintegriteit. Adaptief Hiermee wordt een kleurenpalet gemaakt door kleurmonsters te nemen uit het spectrum dat het meest wordt gebruikt in de afbeelding. Als de afbeelding uitsluitend de kleuren groen en blauw bevat, wordt een kleurenpalet gemaakt dat voornamelijk uit groene en blauwe tinten bestaat. In de meeste afbeeldingen overheersen kleuren uit bepaalde gebieden in het spectrum. Als u de samenstelling van een palet nauwkeuriger wilt instellen, selecteert u eerst een gedeelte van de afbeelding dat de kleuren bevat die u wilt benadrukken. Bij de omzetting krijgen deze kleuren een groter gewicht. Eigen Hiermee maakt u een aangepast palet met het dialoogvenster Kleurentabel. U kunt de kleurentabel bewerken en opslaan, zodat u deze naderhand opnieuw kunt gebruiken, of u kunt op Laden klikken om een bestaande kleurentabel te laden. (Zie Gendexeerdekleurentabellen aanpassen (Photoshop) op pagina 112.) Met deze optie geeft u ook het huidige adaptieve palet weer, zodat u de kleuren die het meest in de afbeelding voorkomen, kunt bekijken. Vorige Hierbij wordt het aangepaste palet van de vorige omzetting gebruikt. Hierdoor kunt u gemakkelijk verschillende afbeeldingen omzetten met hetzelfde aangepaste palet.
Aantal kleuren
Voor de paletten Uniform, Perceptueel, Selectief en Adaptief kunt u het aantal kleuren dat u wilt weergeven exact opgeven (maximaal 256) door voor Kleuren een waarde in te voeren. Met het tekstvak Kleuren bepaalt u alleen hoe de gendexeerde-kleurentabel wordt gemaakt. In Adobe Photoshop wordt de afbeelding gewoon behandeld als een 8bits afbeelding met 256 kleuren.
Terug
111
Geforceerd Hiermee kunt u de opname van bepaalde kleuren in de tabel forceren. Met Zwart-wit voegt u een zuiver witte en een zuiver zwarte kleur aan de kleurentabel toe. Met Primaire kleuren voegt u rood, groen, blauw, cyaan, magenta, geel, zwart en wit toe. Met Web voegt u de 216 webveilige kleuren toe en met Aangepast bepaalt u welke aangepaste kleuren u wilt toevoegen. Transparantie Hiermee geeft u aan of u transparante gebieden bij de omzetting wilt behouden. Als u deze optie inschakelt, wordt aan de kleurentabel een apart indexitem toegevoegd voor transparante kleuren. Schakelt u deze optie uit, dan worden transparante gebieden gevuld met een randkleur of met wit als er geen randkleur is geselecteerd. Randkleur Hiermee geeft u de achtergrondkleur op waarmee u randen waarop antialiasing is toegepast en die naast transparante afbeeldingsgebieden liggen, wilt opvullen. Als Transparantie is ingeschakeld, wordt de randkleur toegepast op de randgebieden zodat de randkleur beter overloopt in een webachtergrond met dezelfde kleur. Als Transparantie is uitgeschakeld, wordt de randkleur toegepast op transparante gebieden. Als u voor de randkleur Geen selecteert, krijgen transparante gebieden een scherpe rand als Transparantie is ingeschakeld. Is Transparantie uitgeschakeld, dan worden deze gebieden gevuld met 100% wit.
Dithering
Tenzij u gebruikmaakt van de tabeloptie Exact, is het mogelijk dat de kleurentabel niet alle kleuren bevat die in de afbeelding voorkomen. U kunt kleuren die niet in de tabel voorkomen, nabootsen met dithering. Dithering is een techniek waarmee ontbrekende kleuren worden nagebootst door pixels in de beschikbare kleuren met elkaar te mengen. Kies een dithering-optie uit het menu en voer de dithering-waarde in. Bij een hogere waarde worden meerdere kleuren gemengd. Hierdoor kan de bestandsgrootte toenemen. U kunt de volgende dithering-opties kiezen: Geen Hierbij wordt geen dithering toegepast maar wordt de kleur gekozen die het meest op de ontbrekende kleur lijkt. Dit leidt doorgaans tot scherpere overgangen tussen de verschillende kleuren in de afbeelding, waardoor elementen wat scherper worden afgetekend. Diffusie Hierbij wordt gebruikgemaakt van een foutdiffusiemethode, waardoor het dithering-effect minder gestructureerd is dan bij de optie Patroon. Als u wilt voorkomen dat op afbeeldingskleuren die in de kleurentabel voorkomen een dithering-effect wordt toegepast, selecteert u Exacte kleuren behouden. Dit is handig als u jne lijnen en tekst voor webafbeeldingen wilt behouden. Patroon Hierbij worden kleuren die niet in de kleurentabel voorkomen, nagebootst met een rasterpatroon van vierkantjes. Ruis Hiermee kunt u randpatronen langs de randen van afbeeldingssegmenten verkleinen. U kiest deze optie als u de afbeelding wilt segmenteren, zodat u deze in een HTML-tabel kunt onderbrengen.
Terug
111
Terug
112
Terug
112
Terug
113
Grijswaarden Hiermee geeft u een palet weer dat is gebaseerd op 256 grijstinten, van zwart tot wit. Spectrum Hiermee geeft u een palet weer dat is gebaseerd op de kleuren die worden weergegeven als wit licht wordt gebroken door een prisma, van violet, blauw en groen tot geel, oranje en rood. Systeem (Mac OS) Hiermee geeft u het standaardsysteempalet met 256 kleuren van Mac OS weer. Systeem (Windows) Hiermee geeft u het standaardsysteempalet met 256 kleuren van Windows weer.
Terug
113
Terug
114
Kleurbeheer
Aangezien problemen met kleurafstemming het gevolg zijn van het feit dat verschillende apparaten en software verschillende kleurruimten gebruiken, is het toepassen van een systeem dat kleur nauwkeurig interpreteert en omzet voor gebruik met verschillende apparaten een van de oplossingen. Een Color Management System (CMS), oftewel een kleurbeheersysteem, vergelijkt de kleurruimte waarin een kleur is gemaakt met de kleurruimte waarin de kleur moet worden uitgevoerd. Waar nodig wordt de kleur aangepast door het systeem, zodat deze zo consistent mogelijk wordt weergegeven door de verschillende apparaten. Opmerking: kleurbeheer is niet hetzelfde als kleuraanpassing of kleurcorrectie. Een CMS past geen correcties toe op een afbeelding die is opgeslagen met onjuiste kleurtonen of een foutieve kleurbalans. Het systeem vormt een omgeving waarin u afbeeldingen op betrouwbare wijze kunt evalueren in de context van de denitieve uitvoer.
Terug
114
Terug
115
In Photoshop wordt een workow voor kleurbeheer gehanteerd op basis van conventies die zijn ontwikkeld door het International Color Consortium (ICC). De volgende elementen en concepten maken deel uit van een dergelijke op kleur gebaseerde workow. Kleurbeheer-engine Verschillende bedrijven hebben verschillende methoden ontwikkeld voor het beheren van kleur. Een Color Management System biedt de keuze uit verschillende kleurbeheer-engines, zodat u de engine kunt kiezen die overeenkomt met de benadering die u wilt gebruiken. De kleurbeheer-engine wordt soms ook de kleurbeheermodule (CMM) genoemd en is het onderdeel van het CMS dat zorgt voor het interpreteren en omzetten van kleuren uit verschillende kleurruimten. Kleurnummers Elke pixel in een afbeeldingsdocument heeft een set kleurnummers waarmee de locatie van de pixel in een bepaalde kleurmodus wordt beschreven, bijvoorbeeld rood-, groen- en blauw-waarden voor de RGB-modus. De uiteindelijke weergave van de pixel kan echter verschillen wanneer deze wordt uitgevoerd of weergegeven op een ander apparaat, aangezien elk apparaat een eigen manier heeft om de nummers om te zetten in visuele kleur. (Zie Waarom kleuren soms niet overeenkomen op pagina 114.) Wanneer u kleur- en toonaanpassingen uitvoert of een document converteert naar een andere kleurruimte, wijzigt u de kleurnummers van het document. Kleurproelen In een ICC-workow worden kleurproelen gebruikt om vast te stellen hoe kleurnummers in een document worden omgezet in werkelijke kleurwaarden. Een proel beschrijft systematisch hoe kleurnummers moeten worden toegewezen aan een bepaalde kleurruimte, meestal die van een apparaat zoals een scanner, printer of monitor. Door een document te verbinden, of te taggen, met een kleurproel, geeft u een denitie van werkelijke kleurwaarden in het document. Een wijziging in het gekoppelde proel betekent dat de kleurweergave verandert. (In Informatie over het bestand en de afbeelding tonen op pagina 51 wordt uitgelegd hoe u de naam van het huidige proel kunt weergeven op de statusbalk.) Documenten zonder gekoppelde proelen zijn ongetagd en bevatten alleen kleurnummers. In het geval van ongetagde documenten gebruikt Photoshop het proel van de huidige werkruimte om kleuren weer te geven en te bewerken. (Zie Werkruimten op pagina 118.)
Is kleurbeheer noodzakelijk?
Hanteer de volgende richtlijnen om vast te stellen of kleurbeheer in uw situatie noodzakelijk is:
Kleurbeheer is misschien niet nodig als in het gebruikte productieproces slechts n medium wordt gebruikt en hierbij strikte regels worden aangehouden, bijvoorbeeld als u een gesloten systeem gebruikt waarbij alle apparaten volgens dezelfde specicaties zijn gekalibreerd. Het is mogelijk dat u of het bureau dat de drukvoorbereiding uitvoert de voorkeur geeft aan het bewerken van CMYK-afbeeldingen en het opgeven van kleurwaarden voor een bekende, specieke set drukomstandigheden. Kleurbeheer is misschien evenmin noodzakelijk als u afbeeldingen produceert voor het web of andere uitvoer die op een beeldscherm wordt gepresenteerd. In een dergelijke situatie hebt u immers geen invloed op de instellingen voor kleurbeheer van de monitoren waarop de uiteindelijke uitvoer wordt weergegeven. Het is echter zinvol om de instelling Standaardinstellingen voor webafbeeldingen te gebruiken bij het voorbereiden van dergelijke afbeeldingen, omdat deze instelling de gemiddelde RGB-
Terug
115
Terug
116
ruimte van vele monitoren weerspiegelt. (Zie Vooraf gedenieerde instellingen voor kleurbeheer gebruiken op pagina 117.)
U kunt voordeel hebben van kleurbeheer als binnen het productieproces verschillende variabelen aanwezig zijn (bijvoorbeeld een open systeem met verschillende platforms en verschillende apparaten van verschillende fabrikanten). Kleurbeheer is onmisbaar als u kleurenafbeeldingen wilt kunnen hergebruiken voor gedrukte en online media, als verschillende werkstations worden gebruikt of als u van plan bent te drukken op verschillende binnenlandse en internationale drukpersen. Als u besluit kleurbeheer te gaan gebruiken, is overleg met uw productiepartners (zoals illustrators en bureaus voor drukvoorbereiding) essentieel om ervoor te zorgen dat alle aspecten van de kleurbeheer-workow naadloos kunnen worden gentegreerd.
Bekijk documenten in een omgeving met een uniform verlichtingsniveau en een gelijke kleurtemperatuur. De kleurkenmerken van zonlicht veranderen bijvoorbeeld in de loop van de dag en wijzigen de manier waarop kleuren worden weergegeven op het scherm. Het is dus belangrijk dat u de zonwering omlaag houdt of in een ruimte zonder ramen werkt. De blauw-groene gloed van tl-lampen kunt u elimineren door D50-lampen (5000 graden Kelvin) te installeren. Idealiter bekijkt u gedrukte documenten met een D50-lichtbak of in een omgeving die voldoet aan de ANSI PH 2.30 standaard voor het bekijken van grasche afbeeldingen. Bekijk het document in een ruimte waarvan het plafond en de muren een neutrale kleur hebben. De kleur van een ruimte kan van invloed zijn op de perceptie van monitorkleur en gedrukte kleur. De beste kleur voor een werkruimte is meerkleurig grijs. Verder kan het glas van de monitor de kleur van uw kleding weerkaatsen, hetgeen de kleuren op het scherm kan benvloeden. Stel de lichtintensiteit in de ruimte of variabele lichtbak af op de lichtintensiteit van de monitor. Bekijk illustraties met een continu verloop, gedrukte uitvoer en schermafbeeldingen onder dezelfde lichtintensiteit. Verwijder kleurige achtergrond- en gebruikersinterfacepatronen van het bureaublad van uw computer. Drukke of heldere patronen rond een document dragen niet bij aan een nauwkeurige kleurperceptie. Stel het bureaublad in op uitsluitend neutrale grijstinten. Bekijk proefdrukken van documenten in de omstandigheden waarin de doelgroep het uiteindelijke product onder ogen zal krijgen. De proefdruk van een catalogus met huishoudelijke artikelen kunt u bijvoorbeeld bekijken onder het licht van de gloeilampen die vaak in woningen worden toegepast, terwijl u een catalogus voor kantoormeubilair bekijkt onder de tl-verlichting die vaak in kantoren wordt gebruikt. Zorg er echter altijd voor dat u de laatste kleurcorrecties aanbrengt onder de verlichtingsomstandigheden die wettelijk zijn vastgelegd voor contractueel vereiste proefdrukken.
Terug
116
Terug
117
Kleurbeheer instellen
In Photoshop is de taak van het instellen van een op kleur gebaseerde workow vereenvoudigd doordat de meeste besturingselementen voor kleurbeheer zijn verzameld in n dialoogvenster, namelijk het dialoogvenster Kleurinstellingen. In dit venster kunt u een keuze maken uit een lijst met vooraf gedenieerde kleurbeheerinstellingen of u kunt de besturingselementen handmatig aanpassen om zelf instellingen te deniren. U kunt aangepaste instellingen zelfs opslaan, zodat u deze kunt delen met andere gebruikers en andere Adobe-toepassingen waarin het dialoogvenster Kleurinstellingen beschikbaar is, zoals Illustrator 9.0. In Photoshop wordt ook gewerkt met kleurbeheerbeleid. Een dergelijk beleid bepaalt hoe kleurgegevens moeten worden afgehandeld die niet direct in de huidige workow voor kleurbeheer passen. Een beleid biedt richtlijnen voor het openen van een document of het importeren van kleurgegevens in een actief document. Zo geeft u instellingen voor kleurbeheer op: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Kleurinstellingen. In Mac OS X: kies Photoshop > Kleurinstellingen.
U kunt een korte beschrijving weergeven van de opties in het dialoogvenster door met de muisaanwijzer een optie of menuopdracht aan te wijzen. Deze beschrijvingen verschijnen in het onderste gedeelte van het dialoogvenster. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Zie Vooraf gedenieerde instellingen voor kleurbeheer gebruiken op pagina 117 voor informatie over het instellen van een vooraf gedenieerde workow voor kleurbeheer. Zie Instellingen voor kleurbeheer aanpassen op pagina 120 voor informatie over het maken van aangepaste instellingen voor kleurbeheer.
Terug
117
Terug
118
Kleurbeheer UIT Kies deze optie als u technieken voor passief kleurbeheer wilt gebruiken om het gedrag van toepassingen te emuleren die geen ondersteuning bieden voor kleurbeheer. Hoewel bij het converteren van kleuren tussen kleurruimten rekening wordt gehouden met werkruimteproelen, worden documenten bij gebruik van de instelling Kleurbeheer UIT niet getagd met proelen. Gebruik deze optie voor inhoud die wordt uitgevoerd op video of als schermpresentatie. Gebruik deze optie niet als u voornamelijk werkt met documenten die zijn getagd met kleurproelen. ColorSync-workow (alleen Mac OS) Kies deze optie om kleur te beheren met de CMS ColorSync en de proelen die zijn gekozen in het ColorSync-regelpaneel. Gebruik deze optie als u kleurbeheer wilt gebruiken met een combinatie van Adobe- en niet-Adobetoepassingen. Deze kleurbeheerconguratie wordt niet herkend door Windows-systemen en evenmin door versies van ColorSync voorafgaand aan 3.0. Photoshop 4 emuleren Kies deze optie om de kleur-workow te emuleren die wordt gebruikt in de Mac OS-versie van Adobe Photoshop 4.0 en eerder. Standaardinstellingen voor drukvoorbereiding Europa Met deze optie kunt u kleur beheren voor inhoud die moet worden uitgevoerd volgens gangbare drukpersvereisten in Europa. Standaardinstellingen voor drukvoorbereiding Japan Met deze optie kunt u kleur beheren voor inhoud die moet worden uitgevoerd volgens gangbare drukpersvereisten in Japan. Photoshop 5 Standaardruimtes Voorbereiden van inhoud met behulp van de standaardwerkruimten van Photoshop 5. Standaardinstellingen voor drukvoorbereiding V.S. Met deze optie kunt u kleur beheren voor inhoud die moet worden uitgevoerd volgens gangbare drukpersvereisten in de Verenigde Staten. Standaardinstellingen voor webafbeeldingen Met deze optie kunt u kleur beheren voor inhoud die zal worden gepubliceerd op het World Wide Web. Wanneer u een vooraf gedenieerde conguratie kiest, wordt de inhoud van het dialoogvenster Kleurinstellingen bijgewerkt om de specieke kleurbeheerinstellingen weer te geven die bij de conguratie horen.
Werkruimten
Naast andere opties bepalen vooraf gedenieerde instellingen voor kleurbeheer de kleurproelen die worden verbonden met de kleurmodi RGB, CMYK en Grijswaarden. De instellingen geven ook het kleurproel aan voor steunkleuren in een document. Deze proelen zijn essentieel voor de kleurbeheer-workow en worden daarom werkruimten genoemd. De werkruimten in vooraf gedenieerde instellingen vertegenwoordigen de kleurproelen waarmee voor verschillende, gebruikelijke uitvoeromstandigheden de beste kleurprecisie wordt geproduceerd. Met de instelling Standaardinstellingen voor drukvoorbereiding V.S. wordt bijvoorbeeld een CMYK-werkruimte gebruikt, die is ontworpen voor het behouden van kleurconsistentie onder drukpersomstandigheden die overeenkomen met de standaard Specications for Web Offset Publications (SWOP).
Terug
118
Terug
119
Een werkruimte fungeert als het kleurproel voor ongetagde documenten en nieuw gemaakte documenten die gebruik maken van de bijbehorende kleurmodus. Als Adobe RGB (1998) bijvoorbeeld de huidige RGB-werkruimte is, gebruikt elk nieuw RGB-document dat u maakt kleuren binnen de kleurruimte Adobe RGB (1998). Werkruimten bepalen verder de doelkleurruimte van documenten die worden geconverteerd naar de kleurmodus RGB, CMYK of Grijswaarden.
Kleurbeheerbeleid
Wanneer u een vooraf gedenieerde instelling voor kleurbeheer opgeeft, wordt door Photoshop een kleurbeheer-workow ingesteld die standaard word gebruikt voor alle documenten en kleurgegevens die u opent of importeert. Voor een nieuw gemaakt document werkt de kleur-workow relatief transparant. In het document worden kleuren gemaakt en bewerkt met het werkruimteproel dat is gekoppeld aan de kleurmodus van het document. Het is echter gebruikelijk dat de volgende uitzonderingen optreden bij een op kleur gebaseerde workow:
U opent een document of importeert kleurgegevens (bijvoorbeeld door kopiren en plakken of slepen en neerzetten) uit een document dat niet is getagd met een proel. Dit is vaak het geval wanneer u een document opent dat is gemaakt in een toepassing die geen ondersteuning biedt voor kleurbeheer of waarvoor kleurbeheer is uitgeschakeld. U opent een document of importeert kleurgegevens uit een document dat is getagd met een proel dat verschilt van dat van de huidige werkruimte. Dit kan het geval zijn wanneer u een document opent dat is gemaakt met andere instellingen voor kleurbeheer of een document dat is gescand en getagd met een scannerproel.
In beide gevallen moet Photoshop bepalen hoe de kleurgegevens in het document moeten worden verwerkt. Een kleurbeheerbeleid zoekt naar het kleurproel dat is gekoppeld aan een geopend document of gemporteerde kleurgegevens en vergelijkt het proel (of gebrek aan een proel) met de huidige werkruimte om standaardbeslissingen voor kleurbeheer te nemen. Als het proel ontbreekt of niet overeenkomt met de werkruimte, wordt door Photoshop een bericht weergegeven met de standaardactie voor het beleid. In veel gevallen zult u ook de mogelijkheid hebben een andere oplossing te kiezen. Zie Kleurbeheerbeleid opgeven op pagina 121 voor uitvoerige informatie over de kleurbeheerbeslissingen die zijn gekoppeld aan een beleid.
Terug
119
Terug
120
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Kleurinstellingen. In Mac OS X: kies Photoshop > Kleurinstellingen.
2 Als u een vooraf ingestelde conguratie voor kleurbeheer wilt gebruiken als uitgangspunt voor uw aanpassingen, kiest u die conguratie in het menu Instellingen. 3 Geef de gewenste kleurinstellingen op (werkruimten en beleid). Als u wijzigingen gaat aanbrengen, wordt de naam van de menuoptie Instellingen standaard gewijzigd in Eigen. Zie Werkruimten opgeven op pagina 120, Kleurbeheerbeleid opgeven op pagina 121 en Geavanceerde instellingen voor kleurbeheer aanpassen op pagina 123 voor uitvoerige aanpasinstructies. 4 Sla de aangepaste conguratie op, zodat u deze later opnieuw kunt gebruiken. (Zie Instellingen voor kleurbeheer opslaan en laden op pagina 125.)
Werkruimten opgeven
In een op kleur gebaseerde workow moet aan elke kleurmodus een werkruimteproel zijn gekoppeld. (Zie Werkruimten op pagina 118.) Photoshop wordt geleverd met een standaardset kleurproelen die zijn aanbevolen en getest door Adobe Systems voor de meeste kleurbeheer-workows. Standaard worden alleen deze proelen weergegeven in de werkruimtemenus. Voor weergave van aanvullende kleurproelen die u hebt aangepast of genstalleerd op uw computer selecteert u Geavanceerde modus in het dialoogvenster Kleurinstellingen. Een kleurproel verschijnt alleen in een werkruimtemenu als het bidirectioneel is. Dit betekent dat het proel specicaties moet bevatten voor het converteren naar en van kleurruimten. U kunt ook een aangepast proel maken voor de werkruimte RGB, CMYK, Grijs of Steunkleur om de kleurruimte van een bepaald uitvoer- of weergaveapparaat te beschrijven. (Zie Aangepaste RGB-proelen maken op pagina 135, Aangepaste CMYKproelen maken op pagina 136 en Aangepaste proelen voor grijswaarden en steunkleuren op pagina 141.)
Terug
120
Terug
121
Zie het vak Beschrijving van het dialoogvenster Kleurinstellingen voor informatie over een opgegeven RGB- of CMYK-werkruimteproel. (Zie Kleurbeheer instellen op pagina 117.) De volgende informatie kan u helpen bij het opgeven van een geschikte werkruimte Grijs of Steunkleur:
Voor afbeeldingen die worden afgedrukt, kunt u voor de werkruimte Grijs of Steunkleur een proel opgeven dat is gebaseerd op de kenmerken van een bepaalde puntverbreding. Puntverbreding vindt plaats wanneer halftoonstippen van een printer veranderen nadat de inkt is verspreid en is opgenomen door het papier. Photoshop berekent puntverbreding als de hoeveelheid waarmee een stip groter of kleiner wordt. Een 50% raster kan bijvoorbeeld resulteren in een werkelijke dichtheid van 60% op de gedrukte pagina, wat overeenkomt met een puntverbreding van 10%. In dit voorbeeld geeft de optie Puntverbreding 10% de kleurruimte aan die de grijswaardenkenmerken vertegenwoordigt van deze specieke puntverbreding.
Voor afbeeldingen die online of in video worden gebruikt, kunt u voor de werkruimte Grijs ook een proel opgeven dat is gebaseerd op de kenmerken van een bepaalde gamma. De gamma-instelling van een monitor bepaalt de helderheid van middentonen die worden weergegeven op de monitor. Grijsgamma 1.8 komt overeen met de standaard grijswaardenweergave van Mac OS-computers en is tevens de standaard grijswaardenruimte voor Photoshop 4.0 en eerder. Grijsgamma 2.2 komt overeen met de standaard grijswaardenweergave van Windows-computers.
Kleurbeheerbeleid opgeven
Elke vooraf gedenieerde conguratie voor kleurbeheer bevat een kleurbeheerbeleid voor de kleurmodi RGB, CMYK en Grijswaarden. Verder worden waarschuwingsberichten weergegeven waarmee u het standaardgedrag van een beleid per geval kunt uitschakelen. Desgewenst kunt u het standaardgedrag van een beleid wijzigen, zodat dit overeenkomt met een kleurbeheer-workow die u vaker gebruikt. Zie Kleurbeheerbeleid op pagina 119 voor meer informatie over beleid. Zo past u een beleid voor kleurbeheer aan: 1 Selecteer onder Beleid voor kleurbeheer in het dialoogvenster Kleurinstellingen een van de volgende opties om voor elke kleurmodus het standaardbeleid voor kleurbeheer in te stellen:
Uit als u nieuwe, gemporteerde, of geopende kleurgegevens niet op basis van kleur wilt beheren. Ingesloten proelen behouden als u wilt werken met een combinatie van documenten, waarbij sommige wel op basis van kleur worden beheerd en andere niet, of met documenten die binnen dezelfde kleurmodus verschillende proelen gebruiken. Terug 121
Terug
122
In de tabel na deze procedure vindt u uitvoerige beschrijvingen van het standaardgedrag dat is gekoppeld aan elke beleidsoptie. 2 Selecteer bij Proelen komen niet overeen een van de volgende twee opties, beide opties of geen van beide opties:
Vragen bij openen als u wilt dat er een bericht wordt weergegeven wanneer u een document opent dat is getagd met een ander proel dan de huidige werkruimte. U hebt de mogelijkheid het standaardgedrag van het beleid te vervangen. Vragen bij plakken als u wilt dat er een bericht wordt weergegeven wanneer kleurproelen niet overeenkomen tijdens het importeren van kleuren in een document (via plakken, slepen en neerzetten, plaatsen, enzovoort). U hebt de mogelijkheid het standaardgedrag van het beleid te vervangen.
De beschikbare opties bij Proelen komen niet overeen zijn afhankelijk van het beleid dat is opgegeven. 3 Selecteer bij Ontbrekende proelen de optie Vragen bij openen als u wilt dat er een bericht wordt weergeven bij het openen van een ongetagd document. U hebt de mogelijkheid het standaardgedrag van het beleid te vervangen. De beschikbare opties bij Ontbrekende proelen zijn afhankelijk van het beleid dat is opgegeven. U wordt aangeraden de opties Vragen bij openen en Vragen bij plakken geselecteerd te laten.
Beleidsoptie Uit Standaardgedrag kleurbeheer
Nieuwe documenten en bestaande, ongetagde documenten
blijven ongetagd.
Bestaande documenten die zijn getagd met een ander proel dan
Terug
122
Terug
123
Standaardgedrag kleurbeheer
Nieuwe documenten worden getagd met het proel van de
huidige werkruimte.
Bestaande documenten die zijn getagd met een ander proel dan
gemporteerd tussen een bron of bestemming die niet op basis van kleur wordt beheerd, of van een CMYK-document in een CMYKdocument, blijven de kleurnummers behouden.
In alle andere importsituaties geldt dat kleuren worden
geconverteerd naar de kleurruimte van het document. Omzetten naar werkruimte Nieuwe documenten worden getagd met het proel van de huidige werkruimte.
Bestaande documenten die zijn getagd met een ander proel dan
gemporteerd tussen een bron of bestemming die niet op basis van kleur wordt beheerd, blijven de kleurnummers behouden.
In alle andere importsituaties geldt dat kleuren worden
Kleurbeheer-engine opgeven
Met de kleurbeheer-engine bepaalt u welk systeem en welke kleurafstemmingsmethode wordt gebruikt voor het converteren van kleuren naar andere kleurruimten. Zie het vak Beschrijving van het dialoogvenster Kleurinstellingen voor informatie over de opgegeven engine. (Zie Kleurbeheer instellen op pagina 117.)
Terug
123
Terug
124
Terug
124
Terug
125
Dithering gebruiken
Met de optie Dithering gebruiken (8 bits/kanaal afbeeldingen) bepaalt u of dithering moet worden toegepast bij het converteren van 8-bits-per-kanaal afbeeldingen naar andere kleurruimten. Wanneer deze optie is geselecteerd, mengt Photoshop kleuren in de doelkleurruimte voor het simuleren van ontbrekende kleuren uit de bronruimte. Hoewel dithering de blokkerige of gestreepte weergave van een afbeelding kan verminderen, resulteert het ook in een toename van de bestandsgrootte wanneer afbeeldingen worden gecomprimeerd voor weergave op het web.
Overvloeien RGB-kleuren
Met de optie Gamma gebruiken bij overvloeien van RGB-kleuren bepaalt u hoe RGBkleuren in elkaar overvloeien bij het maken van samengestelde gegevens (bijvoorbeeld wanneer u lagen tekent of laat overvloeien in de modus Normaal). Wanneer de optie is ingeschakeld, vloeien RGB-kleuren over in de kleurruimte die overeenkomt met het opgegeven gamma. Een gamma van 1,00 wordt beschouwd als kleurmetrisch correct en moet resulteren in de kleinste randartefacten. Wanneer de optie is uitgeschakeld, vloeien RGB-kleuren direct over in de kleurruimte van het document.
Terug
125
Terug
126
Zo slaat u een aangepaste kleurbeheerconguratie op: 1 Klik in het dialoogvenster Kleurinstellingen op Opslaan. 2 Typ een naam voor het kleurinstellingenbestand en klik op Opslaan. Om er zeker van te zijn dat de opgeslagen conguratie afgebeeld wordt in het menu Instellingen van het dialoogvenster Kleurinstellingen, slaat u het bestand op een van de volgende aanbevolen locaties op:
(Windows) Program Files/Common Color/Settings. (Mac OS) Systeemmap/Programma-ondersteuning/Adobe/Color/Settings. (Mac OS X) Gebruikers/Huidige gebruiker/Bibliotheek/Programma-ondersteuning/ Adobe/Color/Settings.
3 Typ eventuele opmerkingen met betrekking tot de conguratie en klik op OK. De ingevoerde opmerkingen verschijnen in het vak Beschrijving van het dialoogvenster Kleurinstellingen wanneer de muisaanwijzer op de conguratie staat in het menu Instellingen. Zo laadt u een kleurbeheerconguratie: 1 Klik in het dialoogvenster Kleurinstellingen op Laden. 2 Zoek en selecteer het gewenste kleurinstellingenbestand en klik op Laden. Wanneer u een bestand met aangepaste kleurinstellingen laadt, wordt het bestand als de actieve keuze weergegeven in het menu Instellingen van het dialoogvenster Kleurinstellingen. Als u een instellingenbestand laadt dat niet op de aanbevolen locatie is opgeslagen, vervangt dit bestand tijdelijk de optie Overige in het menu Instellingen totdat een ander instellingenbestand is geladen.
Terug
126
Terug
127
De betrouwbaarheid van de elektronische proefdruk is sterk afhankelijk van de kwaliteit van de monitor, het proel van de monitor en de printer en de omgevingsverlichting van het werkstation. (Zie ICC-monitorproelen maken op pagina 132.) Zo geeft u een elektronische proefdruk weer: 1 Kies Weergave > Instellen proef en kies de proefdrukproelruimte die u wilt simuleren:
Kies Eigen als u kleuren elektronisch wilt controleren aan de hand van het kleurproel van een speciek uitvoerapparaat. Volg de instructies na deze procedure om de aangepaste proefdruk in te stellen. Kies Tijdelijk CMYK als u kleuren elektronisch wilt controleren met de huidige CMYK-werkruimte zoals gedenieerd in het dialoogvenster Kleurinstellingen. Kies Tijdelijke cyaanplaat, Tijdelijke magentaplaat, Tijdelijke geelplaat, Tijdelijke zwartplaat of Tijdelijke CMY-platen als u specieke CMYK-inktkleuren elektronisch wilt controleren aan de hand van de huidige CMYK-werkruimte. Kies Macintosh RGB of Windows-RGB als u kleuren in een afbeelding elektronisch wilt controleren door een standaard Mac OS- of Windows-monitor als proefdrukproelruimte te simuleren. Deze opties zijn niet beschikbaar voor Lab- of CMYK-documenten. Kies Monitor RGB als u kleuren in een RGB-document elektronisch wilt controleren door de kleurruimte van de huidige monitor te gebruiken als de proefdrukruimte. Deze optie is niet beschikbaar voor Lab- of CMYK-documenten. Kies Wit papier simuleren als u een voorbeeld wilt bekijken van de specieke wittint die wordt afgegeven door het drukmedium dat is gedenieerd in het proel van een document. Deze optie is niet voor alle proelen beschikbaar en is uitsluitend beschikbaar voor een elektronische proefdruk, niet voor een afdruk.
Terug
127
Terug
128
Kies Zwarte inkt simuleren als u een voorbeeld wilt bekijken van het werkelijke dynamische bereik dat is gedenieerd in het proel van een document. Deze optie is niet voor alle proelen beschikbaar en is uitsluitend beschikbaar voor een elektronische proefdruk, niet voor een afdruk.
2 Kies Weergave > Kleuren proefdrukken als u de weergave voor elektronische proefdrukken wilt in- en uitschakelen. Een vinkje naast de opdracht Kleuren proefdrukken betekent dat de functie voor elektronische proefdrukken is ingeschakeld. Wanneer de functie voor elektronische proefdrukken actief is, wordt de naam van het huidige proefdrukproel naast de kleurmodus weergegeven in de titelbalk van het document. Zo maakt u aangepaste proenstellingen: 1 Kies Weergave > Instellen proef > Eigen. Als u de aangepaste proenstellingen wilt instellen als de standaard proenstellingen voor documenten, sluit u alle documentvensters voordat u de opdracht Weergave > Instellen proef > Eigen kiest. 2 Selecteer Voorbeeld om direct te controleren wat het effect is van de proenstellingen in het document terwijl het dialoogvenster Instellen proef is geopend. 3 U kunt vooraf ingestelde proenstellingen als basis gebruiken door deze te kiezen in het menu Instellingen. Als de gewenste instellingen niet in het menu staan, klikt u op Laden om de instellingen te zoeken en te laden. 4 Kies bij Proel het kleurproel voor het apparaat waarvoor u de proefdruk wilt maken. 5 Als het gekozen proefdrukproel dezelfde kleurmodus gebruikt als het document, voert u een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Kleurnummers behouden om te simuleren hoe het document eruitziet zonder dat kleuren worden geconverteerd van de documentruimte naar de proefdrukproelruimte. In de simulatie worden de kleurverschuivingen gesimuleerd die kunnen optreden wanneer de kleurwaarden van het document worden genterpreteerd op basis van het proefdrukproel in plaats van het documentproel. Schakel Kleurnummers behouden uit om te simuleren hoe het document eruitziet als kleuren worden geconverteerd van de documentruimte naar zo goed mogelijk gelijkende kleuren in de proefdrukproelruimte teneinde de visuele weergave van de kleuren te behouden. Geef vervolgens een rendering intent op voor de conversie. (Zie Rendering intent opgeven op pagina 124.) Simuleren: > Papierwit als u in de monitorruimte een voorbeeld wilt bekijken van de specieke wittint die wordt afgegeven door het drukmedium dat is gedenieerd in het proefdrukproel. Als u deze optie selecteert, wordt automatisch ook de optie Simuleren: > Zwarte inkt geselecteerd. Simuleren: > Zwarte inkt als u in de monitorruimte een voorbeeld wilt bekijken van het werkelijke dynamische bereik dat is gedenieerd in het proefdrukproel.
De beschikbaarheid van deze opties is afhankelijk van het gekozen proefdrukproel. Niet alle proelen ondersteunen beide opties.
Terug
128
Terug
129
7 Als u de aangepaste proenstellingen wilt opslaan als vooraf ingestelde proenstellingen, klikt u op Opslaan. U weet zeker dat de nieuwe proenstellingen beschikbaar zijn in het menu Weergave > Instellen proef als u de instellingen opslaat in de map Program Files/Common Files/Adobe/Color/Proong (Windows), Systeemmap/ Programma-ondersteuning/Adobe/Color/Proong (Mac OS 9.x), of de map Bibliotheek/ Programma-ondersteuning/Adobe/Color/Proong (Mac OS X).
Kies Geen kleurbeheer voor dit document als u het proel van een getagd document wilt verwijderen. Selecteer deze optie alleen als u zeker weet dat het document ongetagd moet worden. Tijdelijk(e) kleurmodus: werkruimte om het document te taggen met het proel van de huidige werkruimte. Kies Proel om een ander proel toe te wijzen aan een getagd document. Kies het gewenste proel in het menu. Het document wordt door Photoshop getagd met het nieuwe proel, zonder dat kleuren worden geconverteerd naar de proelruimte. Hierdoor kan de weergave van de kleuren op uw monitor aanzienlijk veranderen.
3 U kunt de resultaten van de toewijzing van een nieuw proel aan het document bekijken door Voorvertoning te selecteren. Zo converteert u kleuren in een document naar een ander proel: 1 Kies Afbeelding > Modus > Omzetten in proel. 2 Kies onder Doelruimte het kleurproel waarnaar u de kleuren van het document wilt converteren. Het document wordt geconverteerd naar en getagd met dit nieuwe proel. 3 Geef onder Opties voor omzetten een kleurbeheer-engine op, een rendering intent en opties voor compensatie zwarte punten en dithering. (Zie Geavanceerde instellingen voor kleurbeheer aanpassen op pagina 123.)
Terug
129
Terug
130
4 Als u tijdens de conversie n laag wilt maken van alle lagen van het document, selecteert u Een laag maken. 5 U kunt de resultaten van de conversie bekijken door Voorbeeld te selecteren. Deze voorvertoning is nauwkeuriger als u de optie Een laag maken selecteert.
Schakel de optie ICC-proel (Windows) of Kleurproel insluiten (Mac OS) in of uit om het huidige kleurproel van het document al dan niet in te sluiten. Deze optie is alleen beschikbaar voor het eigen bestandsformaat van Photoshop (.psd) en de formaten PDF, JPEG, TIFF, EPS, DCS en PICT. Schakel de optie Proeees-instellingen gebruiken in of uit om het huidige proefdrukproel van het document al dan niet in te sluiten (alleen beschikbaar voor de formaten PDF, EPS, DCS 1.0 en DCS 2.0). Als u deze optie selecteert, worden de kleuren van het document geconverteerd naar de proefdrukproelruimte. Dit is handig voor het maken van een uitvoerbestand dat u wilt afdrukken. Zie Elektronische proefdruk van kleuren op pagina 127 voor informatie over het instellen van een proefdrukproel.
3 Geef het document een naam, kies de gewenste opties en klik op Opslaan.
Terug
130
Terug
131
Gebruik professionele proleringsapparatuur om proelen te genereren die zijn afgestemd op uw specieke apparaten. Gebruik de instellingen in het dialoogvenster Aangepast CMYK om uw apparaat te beschrijven en sla de instellingen vervolgens op als een kleurproel. (Zie Aangepaste CMYK-proelen maken op pagina 136.) Gebruik een proel dat is gemaakt door de fabrikant. Helaas wordt bij deze proelen geen rekening gehouden met de individuele verschillen die er altijd zijn tussen machines (zelfs bij identieke modellen van dezelfde fabrikant) of met de leeftijd van de apparaten. Gebruik een beschikbaar proel dat mogelijk geschikt is voor de kleurruimte van het apparaat. Veel Mac OS-scanners zijn bijvoorbeeld geoptimaliseerd voor de monitorkleurruimte Apple RGB. U kunt dus proberen een Apple-monitorproel te gebruiken voor deze apparaten. Voor een niet-geproleerde Windows-scanner kunt u de sRGB-kleurruimte proberen. Controleer afbeeldingen die zijn gemaakt met het proel voordat u het proel in een productieomgeving gaat gebruiken.
(Windows 2000) WinNT/System/Spool/Drivers/Color. (Windows NT) WinNT/System32/Color. (Windows 98) Windows/System/Color. (Mac OS 9.x) Systeemmap/ColorSync proelen. (Mac OS X) Gebruikers/Huidige gebruiker/Bibliotheek/ColorSync.
Opmerking: als u ColorSync 2.5 gebruikt, maar ook met eerdere versies hebt gewerkt, kunnen sommige proelen nog steeds zijn opgeslagen in de map Systeemmap/ Voorkeuren/ColorSync proelen op de vaste schijf. Voor compatibiliteit met ColorSync 2.5 of later moet u proelen in de map ColorSync proelen opslaan in de systeemmap.
Proelen bijwerken
De kleurreproductiekenmerken van een kleurapparaat veranderen naarmate het apparaat ouder wordt. Het is dus belangrijk apparaten regelmatig opnieuw te kalibreren en bijgewerkte proelen te genereren. Afhankelijk van het apparaat, kunt u ervan uitgaan dat proelen gemiddeld een maand nauwkeurig zijn. Bepaalde monitoren houden automatisch rekening met fosforveroudering.
Terug
131
Terug
132
Verder moet u een apparaat opnieuw kalibreren wanneer u factoren wijzigt die van invloed zijn op kalibratie. Kalibreer uw monitor bijvoorbeeld opnieuw wanneer u de verlichting in uw werkruimte of de helderheid van de monitor aanpast.
ICC-monitorproelen maken
Kleuren worden nauwkeuriger weergegeven op uw monitor als u kleurbeheer en nauwkeurige ICC-proelen gebruikt. Met behulp van ICC-monitorproelen kunt u kleurzweem in de monitor voorkomen, grijstinten op de monitor zo neutraal mogelijk weergeven en de weergave van afbeeldingen op verschillende monitoren standaardiseren. In Windows kunt u gebruikmaken van de Adobe Gamma-software (wordt genstalleerd met Photoshop) voor het maken van een monitorproel. In Mac OS kunt u gebruikmaken van het kalibratieprogramma van Apple voor het maken van een monitorproel. Bovendien worden er bij de hardware hulpprogrammas geleverd voor het maken van een monitorproel. Gebruik altijd maar n kalibratieprogramma voor een proel. Als u verschillende programmas gebruikt, kan dit een onjuiste kleurweergave tot gevolg hebben.
Terug
132
Terug
133
Fosforen De substantie die monitoren gebruiken om licht uit te zenden. Verschillende fosforen hebben verschillende kleurkenmerken. Witte punt De cordinaten (gemeten in de CIE XYZ-kleurruimte) waarbij rode, groene en blauwe fosforen bij volledige intensiteit wit vormen.
U hoeft de monitor niet te kalibreren als u dit al hebt gedaan met een ICC-compatibel kalibratieprogramma en als u de instellingen van de videokaart of monitor niet hebt gewijzigd. Zorg ervoor dat u gebruikmaakt van een standaard desktopmonitor (CRT). Mocht u beschikken over het hulpprogramma Monitor Setup (geleverd bij PageMaker 6.0) voor Windows of het Knoll Gamma-conguratiescherm (geleverd bij Adobe Photoshop 4.0 en eerder) voor Mac OS, dan kunt u deze beter verwijderen. Deze programmas zijn verouderd. Zet de monitor ten minste een half uur aan. Hierna is de monitor voldoende opgewarmd voor een nauwkeuriger interpretatie van de kleuren. Controleer of de monitor duizenden (16 bits) kleuren of meer weergeeft. Verwijder kleurige achtergronden van het bureaublad van uw computer. Drukke of heldere patronen rond een document dragen niet bij aan een nauwkeurige kleurperceptie. Stel het bureaublad in op uitsluitend neutrale grijstinten en gebruik de RGB-waarden 128. Raadpleeg de documentatie van het besturingssysteem voor meer informatie. Als de monitor beschikt over digitale besturingselementen voor het kiezen van het witte punt van de monitor uit een reeks vooraf ingestelde waarden, stelt u deze besturingselementen in voordat u het hulpprogramma voor prolering start. 6500 graden Kelvin is een geschikt wit punt voor de meeste doeleinden; 5000 graden Kelvin is de algemene standaard voor de Amerikaanse bureaus voor drukvoorbereiding. De prestaties van de monitor veranderen en gaan in de loop der tijd achteruit. Beschrijf de monitor daarom ongeveer elke maand opnieuw. Als het kalibreren volgens een standaard slechts met moeite of helemaal niet lukt, kan het zijn dat de monitor te oud en te vaag is.
Terug
133
Terug
134
Zo gebruikt u Adobe Gamma: 1 Start Adobe Gamma in de map Conguratiescherm of in de map Program Files/ Common Files /Adobe/Calibration op de vaste schijf. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de versie van het hulpprogramma wilt gebruiken waarbij u stap voor stap wordt begeleid, selecteert u Step by Step en klikt u op OK. Deze versie wordt aanbevolen voor onervaren gebruikers. Als u deze optie kiest, volgt u de instructies die worden beschreven in het hulpprogramma. Start vanaf het standaardproel voor de monitor, als dat beschikbaar is, en voer een unieke naam in voor de beschrijving van het proel. Wanneer u klaar bent met Adobe Gamma, slaat u het proel op onder dezelfde naam. (Als u geen standaardproel hebt, neemt u contact op met de fabrikant van de monitor voor de juiste fosforspecicaties.) Als u een compacte versie van het hulpprogramma wilt gebruiken met alle besturingselementen op n locatie, selecteert u Control Panel en klikt u op OK. Deze versie wordt aanbevolen als u ervaring hebt met het maken van kleurproelen.
U kunt bij het werken met het Adobe Gamma-conguratiescherm altijd klikken op de Wizardknop om over te schakelen naar de wizard zodat u per optie instructies krijgt die u helpen bij dezelfde instellingen als in het conguratiescherm.
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Kleurinstellingen en selecteer Geavanceerde modus. In Mac OS X: kies Photoshop > Kleurinstellingen en selecteer Geavanceerde modus.
2 Maak een aangepast werkruimteproel. (Zie Aangepaste RGB-proelen maken op pagina 135, Aangepaste CMYK-proelen maken op pagina 136, of Aangepaste proelen voor grijswaarden en steunkleuren op pagina 141) 3 Onder Werkruimten kiest u Kleurruimte opslaan in het bijbehorende menu. 4 Geef het proel een naam en sla het op. (Zie Kleurproelen verkrijgen, installeren en bijwerken op pagina 130 voor de aanbevolen locatie om het proel op te slaan.) Als u het opgeslagen proel wilt weergeven, moet u het laden of opnieuw starten in Photoshop. Als u een aangepast proel niet opslaat, wordt dit alleen opgeslagen in het bestand met aangepaste kleurinstellingen waarvan het een onderdeel is. Het proel is dan niet beschikbaar als een proeloptie in het dialoogvenster Kleurinstellingen. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 134
Terug
135
Zo laadt u een aangepast proel: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Kleurinstellingen en selecteer Geavanceerde modus. In Mac OS X: kies Photoshop > Kleurinstellingen en selecteer Geavanceerde modus.
2 Onder Werkruimten kiest u Kleurruimte laden in het bijbehorende menu. 3 Zoek en selecteer het gewenste proel en klik vervolgens op Openen. Als u een proel laadt dat niet op de aanbevolen locatie is opgeslagen, vervangt dit bestand tijdelijk de optie Overige in het menu Werkruimten totdat een ander proel is geladen.
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Kleurinstellingen en selecteer Geavanceerde modus. In Mac OS X: kies Photoshop > Kleurinstellingen en selecteer Geavanceerde modus.
2 Onder Werkruimten kiest u Aangepast RGB in het RGB-menu. 3 Geef bij Naam de naam van het aangepaste proel op. 4 Voer bij Gamma de gammawaarde in die u wilt gebruiken. 5 Kies bij Witte punt een instelling. Zie Instellingen voor monitorkalibratie op pagina 132 voor meer informatie over instellingen voor gamma en witte punten. 6 Voor Primaire kleuren kiest u een set rode, groene en blauwe fosforen of primaire kleuren. Deze optie is gebaseerd op de verschillende rode, groene en blauwe fosforen of primaire kleuren die monitoren gebruiken voor het weergeven van kleur. Indien de juiste kleur niet in de lijst voorkomt, voert u aangepaste cordinaten in voor de kleurkwaliteit van rood, groen en blauw. Opmerking: omdat u de kleurruimte denieert waarin afbeeldingen moeten worden bewerkt, hoeven de primaire kleuren niet overeen te komen met die van de monitor. 7 Klik op OK. 8 Sla het aangepaste proel op. (Zie Werkruimteproelen opslaan en laden op pagina 134.)
Terug
135
Terug
136
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Kleurinstellingen. In Mac OS X: kies Photoshop > Kleurinstellingen.
2 Onder Werkruimten kiest u Aangepast CMYK in het CMYK-menu. 3 Voer bij Naam desgewenst een nieuwe naam in voor het aangepaste proel. Omdat onder de standaardnaam echter automatisch de door u aangebrachte wijzigingen worden opgeslagen bij de instellingen voor Aangepast CMYK, wordt aanbevolen om de standaardnaam te accepteren. 4 Selecteer een inkttype bij Inktkleuren. (Zie Inktkleuren opgeven op pagina 136.) 5 Geef een waarde op voor Puntverbreding. (Zie Puntverbreding opgeven op pagina 138.) 6 Geef scheidingsopties op. (Zie Scheidingstype en zwarte plaat aanpassen op pagina 139.) 7 Klik op OK. 8 Sla het aangepaste proel op. (Zie Werkruimteproelen opslaan en laden op pagina 134.)
Inktkleuren opgeven
In het menu Inktkleuren kunt u kiezen uit de volgende opties:
Met de vooraf ingestelde inktopties kunt u kwaliteitsscheidingen aanbrengen door middel van standaardinkten en afdrukspecicaties. Deze inktstandaards verschillen lichtelijk van elkaar. Daarnaast zijn de kleur en de inktabsorptiekwaliteiten van het soort papier van invloed op het uiteindelijke afdrukresultaat. Met deze informatie geeft u in feite aan Photoshop door hoe de kleuren cyaan, magenta, geel en zwart eruitzien als ze met een bepaalde inktset en soort papier onder de huidige verlichting worden afgedrukt. Met de optie Eigen kunt u de weergave van inktkleuren op het scherm in overeenstemming brengen met het afdrukresultaat door waarden in te voeren die zijn verkregen via een kleurenproefdruk. (Zie Proefdruk afdrukken op pagina 143.) U kunt Terug 136
Terug
137
bijvoorbeeld de optie Eigen gebruiken voor het opgeven van een inktset die niet als een vooraf ingestelde optie voorkomt. Wanneer u deze instellingen wijzigt, wijzigt u het proel dat Photoshop gebruikt voor de weergave van de inktkleuren op het scherm. Zie de volgende procedure voor instructies over het invoeren van aangepaste inktwaarden.
Als u een CMYK-proel of kleurinstellingenbestand hebt geladen dat niet is opgeslagen op de aanbevolen locatie, vervangt de inktinstelling voor dat proel of instellingenbestand tijdelijk de optie Anders in het menu Inktkleuren.
Opmerking: in de meeste gevallen verschilt het afdrukken van inktkenmerken niet veel voor printers van hetzelfde printertype. De ene Tektronix Phaser II printer drukt bijvoorbeeld inkttonen bijna hetzelfde af als een andere Tektronix Phaser II printer. De hoeveelheid puntverbreding kan echter wel aanzienlijk verschillen. Voor een andere printer van hetzelfde type moet u wellicht de instelling voor puntverbreding wijzigen in het dialoogvenster Aangepast CMYK, maar niet de inktkleuren. Zo voert u waarden in voor aangepaste inktkleuren: 1 In het dialoogvenster Aangepast CMYK kiest u bij Inktkleuren de optie Eigen. Het dialoogvenster Inktkleuren bepaalt standaard de kleuren door middel van de waarden voor de CIE-cordinaten Y (lichtsterkte), x en y. De standaardinktsets zijn gekalibreerd voor weergave-omstandigheden bij 5000 graden Kelvin (bij weergave onder D50-lampen) en een gezichtsveld van 2. CIE-cordinaten zijn een internationale standaard voor kleurendenities die wordt ondersteund door PostScript Level 2 en hoger. Opmerking: kleuren worden iets anders waargenomen op basis van de grootte van het gezichtsveld dat ze in beslag nemen. De CIE heeft twee manieren gedenieerd voor het meten van kleurcordinaten. De ene manier is gebaseerd op kleuren die 10 van het gezichtsveld vullen, en de andere op kleuren die 2 van het gezichtsveld vullen. Photoshop maakt gebruik van de standaard met het gezichtsveld van 2. 2 Schakel desgewenst L*a*b-cordinaten in als u Lab-waarden als kleurvakcordinaten wilt invoeren in plaats van Yxy-waarden. Gebruik deze optie wanneer de spectrofotometer alleen Lab-waarden aangeeft. 3 Gebruik de afgedrukte CMYK-proefdruk, lees de kleurwaarden af met behulp van een spectrofotometer en voer deze waarden vervolgens in de bijbehorende tekstvakjes in. U kunt ook klikken in het kleurvakje van de inktkleur die u wilt aanpassen en vervolgens de kleur op het scherm aanpassen tot deze overeenkomt met de plek op de kleurenproefdruk. Let erop dat u de proefdruk bekijkt onder de juiste verlichtingsomstandigheden. 4 Schakel eventueel Overdrukkleuren schatten in om automatisch de overdrukkleuren (MY, CY, CM en CMY) te schatten door middel van de CMYK- en witwaarden die u hebt ingevoerd. Dit is handig als u geen spectrofotometer hebt.
Terug
137
Terug
138
Puntverbreding opgeven
Puntverbreding of puntversmalling kan plaatsvinden wanneer de opgegeven halftoonstippen van een printer veranderen nadat de inkt is verspreid en is opgenomen door het papier. Als algemene regel geldt dat u de waarde voor puntverbreding niet aanpast voordat u een proefdruk (met daarop een kalibreringsbalk) hebt gemaakt en de dichtheidswaarden van de proefdruk hebt gemeten met een reectie-densitometer. Pas deze waarde aan wanneer de drukker of copyshop een andere waarde heeft opgegeven voor de geschatte puntverbreding. Met het dialoogvenster Aangepast CMYK kunt u op de volgende manieren de puntverbreding van een printer opgeven:
U kunt n waarde voor puntverbreding opgeven op het 50%-niveau. Dit betekent dat alle vier inkten bij 50% dezelfde verbreding krijgen. U kunt maximaal 13 waarden instellen langs het grijswaardenbereik voor het maken van een aangepaste puntverbredingscurve voor een of meer CMYK-platen. Gebruik deze methode als de proefdruk een opvallende kleurzweem vertoont in de neutrale grijswaarden.
Zo geeft u de puntverbreding op bij de standaard 50%-markering: 1 Druk een proefdruk af voorzien van kalibreringsbalken. (Zie Uitvoeropties instellen op pagina 526.) 2 Gebruik een reectie-densitometer en lees de waarden af bij de 50%-markering van de afgedrukte kalibreringsbalk. 3 In het dialoogvenster Aangepast CMYK kiest u bij Puntverbreding de optie Standaard. Vervolgens voert u de totale hoeveelheid puntverbreding in die werd gemeten met de densitometer. Als bijvoorbeeld de densitometer 54% aangeeft, voert u in het tekstvak 4 in, om een puntverbreding van 4% op te geven. Opmerking: als u geen densitometer hebt, past u de waarde voor puntverbreding aan totdat de afbeelding op het scherm eruitziet als de proefdruk. Vervolgens voegt u die waarde toe aan de schatting van de printer van de verwachte puntverbreding tussen proefdruk en het uiteindelijke resultaat. Zo geeft u de puntverbreding op met behulp van curven: 1 Druk een proefdruk af voorzien van kalibreringsbalken. (Zie Uitvoeropties instellen op pagina 526.) 2 Gebruik een reectie-densitometer en lees de waarden af bij een of meer markeringen van de afgedrukte kalibreringsbalk. 3 Kies Curven bij Puntverbreding in het dialoogvenster Aangepast CMYK. 4 Rechtsonder in het dialoogvenster Curven puntverbreding selecteert u de inktplaat waarvoor u de puntverbredingscurven wilt instellen. Als u dezelfde curven voor alle platen wilt instellen, selecteert u Gelijk. 5 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u bijvoorbeeld een puntverbreding van 30% hebt opgegeven en de densitometer geeft 36% aan, hebt u een puntverbreding van 6% in de middentonen. Als u deze verbreding wilt compenseren, geeft u 36% op in het tekstvak voor 30%.
Terug
138
Terug
139
Klik om een aanpassingspunt toe te voegen in de puntverbredingscurve en sleep dit punt om de waarde ervan te wijzigen. De waarde verschijnt vervolgens in het bijbehorende tekstvak.
Bij UCR (undercolor removal: verwijderen van onderkleuren) wordt zwarte inkt gebruikt om cyaan, magenta en gele inkt alleen te vervangen in neutrale gebieden (dat wil zeggen in gebieden met een gelijke hoeveelheid cyaan, magenta en geel). Dit resulteert in minder inktverbruik en grotere diepte in schaduwen. Omdat de UCRmethode minder inkt verbruikt, wordt deze gebruikt voor krantenpapier en papiersoorten zonder coating, die gewoonlijk een grotere puntverbreding hebben dan papiersoorten met coating. Bij de GCR-methode (gray component replacement: vervangen van grijze component) wordt zwarte inkt gebruikt voor het vervangen van delen cyaan, magenta en geel in gekleurde en in neutrale gebieden. Bij GCR-scheidingen worden donkere, verzadigde kleuren iets beter weergegeven dan bij UCR-scheidingen en blijft de grijsbalans in drukwerk beter behouden.
Kies het scheidingstype op basis van het soort papier en de vereisten van de drukker of copyshop. Zo past u het scheidingstype en de zwarte plaat aan: 1 In het dialoogvenster Aangepast CMYK selecteert u een scheidingstype. In het vak Kleurscheidingsopties wordt op basis van de huidige instellingen een graek weergegeven waarin wordt getoond hoe de neutrale kleuren in de afbeelding worden gescheiden. In de graek, ook wel grijsverloop genoemd, hebben neutrale kleuren een gelijke hoeveelheid cyaan, magenta en geel. De horizontale as geeft de neutrale kleurwaarde aan van 0% (wit) tot 100% (zwart). De verticale as geeft de hoeveelheid aan van elke inkt die wordt gegenereerd voor de gegeven waarde. In de meeste gevallen steekt de curve voor cyaan uit boven de curven voor magenta en geel, omdat een kleine hoeveelheid extra cyaan is vereist voor het verkrijgen van een werkelijk neutrale kleur. 2 Als u GCR als scheidingstype hebt geselecteerd, kiest u een optie voor Zwarte plaat:
Bij Geen wordt de kleurscheiding gegenereerd zonder gebruik te maken van een zwarte plaat. Met de instellingen Licht en Zwaar wordt het effect van de instelling Normaal (de standaardinstelling) afgezwakt of versterkt. In de meeste gevallen geeft Normaal het beste resultaat. Terug 139
Terug
140
Bij Maximaal wordt de grijswaarde direct toegewezen aan de zwarte plaat. Deze optie is handig voor afbeeldingen met een grote hoeveelheid volledig zwart tegen een lichte achtergrond, zoals schermafdrukken van een computer. Met Eigen kunt u de curve voor de zwarte plaat handmatig aanpassen. Voordat u Eigen kiest, kiest u eerst een optie (Licht, Normaal, Zwaar of Maximaal) die het dichtst in de buurt komt van het gewenste type zwarte plaat. Hiermee verkrijgt u een curve voor zwarte plaat die u als startpunt kunt gebruiken. Kies vervolgens Eigen, plaats de aanwijzer op de curve en sleep om de curve voor zwart aan te passen. De curven voor cyaan, magenta en geel worden automatisch aangepast ten opzichte van de nieuwe curve voor zwart en de totale inktdichtheid.
Voorbeelden voor zwarte plaat: A. Geen zwarte plaat (samengestelde afbeelding, CMY, K) B. Normale zwarte plaat (samengestelde afbeelding, CMY, K) C. Maximale zwarte plaat (samengestelde afbeelding, CMY, K)
3 Geef zo nodig waarden op voor Limiet zwarte inkt en Totale inktlimiet (de maximale inktdichtheid die de drukpers kan ondersteunen). Neem contact op met de drukker of copyshop om te kijken of u deze waarden moet aanpassen. In de graek met het grijsverloop bepaalt u met deze limieten de eindpunten voor de CMYK-curven. 4 Als u GCR hebt geselecteerd als scheidingstype, geeft u een hoeveelheid op voor Onderkleurtoevoeging (undercolor addition, UCA) om de hoeveelheid CMY die wordt toegevoegd aan schaduwgebieden, te verhogen. Neem contact op met de drukker of copyshop voor de gewenste waarde. Als u onzeker bent over deze waarde, laat u deze op 0% staan. UCA compenseert het verlies aan inktdichtheid in neutrale schaduwgebieden. Deze extra inkt levert rijke, donkere schaduwpartijen in gebieden die plat lijken wanneer alleen met zwarte inkt wordt afgedrukt. Met de optie UCA wordt ook voorkomen dat waarden worden beperkt bij subtiele details in schaduwpartijen.
Terug
140
Terug
141
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Kleurinstellingen en selecteer Geavanceerde modus. In Mac OS X: kies Photoshop > Kleurinstellingen en selecteer Geavanceerde modus.
4 Kies onder Werkruimten Aangepaste puntverbreding bij Grijs of Steunkleur. 5 Geef bij Naam de naam van het aangepaste proel op. 6 Voer een van de volgende handelingen uit:
Bereken aan de hand van de waarden van de densitometer de vereiste aanpassingen en geef de percentagewaarden op in de tekstvakken.
Als u bijvoorbeeld een puntverbreding van 30% hebt opgegeven en de densitometer geeft 36% aan, hebt u een puntverbreding van 6% in de middentonen. Als u deze verbreding wilt compenseren, geeft u 36% op in het tekstvak voor 30%.
Klik om een aanpassingspunt toe te voegen in de puntverbredingscurve en sleep dit punt om de waarde ervan te wijzigen. De waarde verschijnt vervolgens in het bijbehorende tekstvak. Klik op OK.
7 Sla het aangepaste proel op. (Zie Werkruimteproelen opslaan en laden op pagina 134.) Zo maakt u een grijswaardenproel op basis van een aangepaste gamma: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Kleurinstellingen en selecteer Geavanceerde modus. In Mac OS X: kies Photoshop > Kleurinstellingen en selecteer Geavanceerde modus.
2 Selecteer Geavanceerd. 3 Kies bij Grijs onder Werkruimten Aangepaste gamma. 4 Geef bij Naam de naam van het aangepaste proel op. 5 Geef de gewenste gammawaarde op en klik op OK. 6 Sla het aangepaste proel op. (Zie Werkruimteproelen opslaan en laden op pagina 134.) Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 141
Terug
142
Als u gebruikmaakt van een aangepast CMYK-proel, gebruikt u de instellingen voor puntverbreding in het dialoogvenster Aangepast CMYK om de puntverbreding aan te passen zodat deze overeenkomt met de afdrukresultaten. Als u gebruikmaakt van een ICC-proel en de waarden voor puntverbreding komen niet overeen met de afdrukresultaten, gebruikt u een nieuw proel met waarden die wel overeenkomen. Gebruik bijstelfuncties alleen indien geen van de vorige methoden uitkomst biedt.
Zo past u de waarden van de bijstelfuncties aan: 1 Gebruik een transmissie-densitometer voor het vastleggen van de dichtheidswaarden bij de desbetreffende stappen in de afbeelding op lm. 2 Kies Bestand > Afdrukken met afdrukvoorbeeld. 3 Selecteer Meer opties tonen en kies Uitvoer in het popup-menu. 4 Klik op de knop Bijstellen. 5 Bereken de vereiste aanpassing en voer de waarden in (als percentages) in het dialoogvenster Bijstelfuncties. Als u bijvoorbeeld een 50%-stip opgeeft en de zetmachine drukt dit af op 58%, treedt er een puntverbreding van 8% op in de middentonen. Als u deze verbreding wilt compenseren, geeft u 42% (50% 8%) op in het tekstvak 50% van het dialoogvenster Bijstelfuncties. De zetmachine drukt de 50%-stip vervolgens af volgens uw wensen. Wanneer u de waarden voor de bijstelfuncties invoert, moet u rekening houden met het dichtheidsbereik van de zetmachine. Op een bepaalde zetmachine kan een heel klein punt met een hoog licht te klein zijn om af te drukken. Boven een bepaald dichtheidsniveau worden schaduwpunten wellicht gevuld als volledig zwart, waardoor alle details in schaduwgebieden vervallen. Opmerking: als u de bijstelfuncties in een gexporteerd EPS-bestand wilt behouden, selecteert u de optie Standaardfuncties printer negeren in het dialoogvenster Bijstelfuncties en exporteert u vervolgens het bestand, waarbij u Inclusief bijstelfuncties selecteert in het dialoogvenster EPS-formaat. (Zie Bestanden opslaan in Photoshop EPSformaat (Photoshop) op pagina 497.) Zo slaat u de huidige instellingen voor bijstelfuncties op als standaardinstellingen: Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt om de knop Opslaan te wijzigen in > Standaard en klik vervolgens op de knop. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 142
Terug
143
Zo laadt u de standaardinstellingen voor bijstelfuncties: Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt om de knop Laden te wijzigen in < Standaard en klik vervolgens op de knop.
Proefdruk afdrukken
Met een proefdruk kunt u de nauwkeurigheid van het aangepaste CMYKwerkruimteproel controleren. U verkrijgt een proefdruk door een CMYK-afbeelding af te drukken. Druk geen RGB-afbeelding af die is omgezet naar CMYK in Photoshop. Gebruik in plaats daarvan een afbeelding die is opgeslagen in CMYK-formaat zonder een ingesloten ICC-proel en waarvan de CMYK-waarden direct zijn toegewezen in de CMYK-modus. Zo maakt u een aangepast CMYK-proefdrukdocument: 1 Maak een nieuw Photoshop-document aan in de CMYK-modus. 2 Gebruik de opdracht Proel toewijzen om een bestaand kleurproel uit het document te verwijderen. (Zie Kleurproelen van documenten wijzigen op pagina 129.) 3 Maak een set stalen met daarin:
Vier stalen, die elk 100% van de CMYK-kleuren (100% cyaan, 100% magenta, 100% geel en 100% zwart) bevatten. Vier gecombineerde stalen (elk 100% magenta en geel, elk 100% cyaan en geel, elk 100% cyaan en magenta en elk 100% cyaan, magenta en geel). Een set stalen die zwart vormen met vier kleuren, zoals 60% cyaan, 50% magenta, 50% geel en 100% zwart.
4 Druk een proefdruk af voorzien van kalibreringsbalken. (Zie Uitvoeropties instellen op pagina 526.)
Terug
143
Terug
144
1. Kalibreer de monitor.
Bereid het aanpassen van afbeeldingen voor door de monitor te beschrijven en te kalibreren volgens een kleurweergavestandaard die voldoet aan uw behoeften. Als u dat niet doet, kan de afbeelding op de monitor er heel anders uitzien dan wanneer deze wordt afgedrukt of weergegeven op een andere monitor. (Zie ICC-monitorproelen maken op pagina 132.)
U kunt schuifregelaars slepen langs het histogram in het dialoogvenster Niveaus. (Zie Hooglichten, schaduwen en middentonen instellen in het dialoogvenster Niveaus op pagina 153.) Terug 144
Terug
145
(Photoshop) U kunt de vorm van het diagram aanpassen in het dialoogvenster Curven. Met deze methode kunt u elk punt langs een toonschaal van 0255 aanpassen en kunt u de toonkwaliteit van een afbeelding optimaal instellen. Zie Dialoogvenster Curven (Photoshop) op pagina 155 voor meer informatie. (Photoshop) In het dialoogvenster Niveaus of Curven kunt u doelwaarden toewijzen aan de pixels van hooglichten en schaduwen. Dit kan een handige methode zijn voor afbeeldingen die zijn bedoeld voor uitvoer op een drukpers. Zie Hooglichten en schaduwen instellen met doelwaarden (Photoshop) op pagina 157 voor meer informatie.
(Photoshop) Met de opdracht Automatische kleuren kunt u automatisch de kleurbalans van een afbeelding corrigeren. Zie Opdracht Automatische kleuren (Photoshop) op pagina 170 voor meer informatie. (Photoshop) Met de opdracht Kleurbalans wijzigt u de algehele kleursamenstelling van een afbeelding. Zie Opdracht Kleurbalans (Photoshop) op pagina 164 voor meer informatie. Met de opdracht Kleurtoon/verzadiging past u de waarden voor toon, verzadiging en lichtsterkte aan voor de volledige afbeelding of voor afzonderlijke kleurcomponenten. (Zie Opdracht Kleurtoon/verzadiging op pagina 165.) (Photoshop) Met de opdracht Kleur vervangen kunt u bepaalde kleuren in een afbeelding vervangen door nieuwe kleurwaarden. Zie Opdracht Kleur vervangen (Photoshop) op pagina 167. (Photoshop) De opdracht Selectieve kleur is een geavanceerde methode voor kleurcorrectie waarmee de hoeveelheid proceskleuren in afzonderlijke kleurcomponenten wordt aangepast. Zie Opdracht Selectieve kleur (Photoshop) op pagina 168 voor meer informatie. In het dialoogvenster Niveaus kunt u de kleurbalans aanpassen door de pixelverdeling voor afzonderlijke kleurkanalen in te stellen. In Photoshop kunt u deze aanpassingen ook doorvoeren in het dialoogvenster Curven. Zie Kleur aanpassen in het dialoogvenster Niveaus (Photoshop) op pagina 155 en Dialoogvenster Curven (Photoshop) op pagina 155 voor meer informatie. (Photoshop) Een andere techniek voor het produceren van kleuraanpassingen is het in elkaar laten overvloeien van kleuren uit verschillende kanalen. Zie Kleurkanalen mixen (Photoshop) op pagina 301 voor meer informatie.
(Photoshop) Als u tijdens het aanbrengen van kleuraanpassingen de details van de oorspronkelijke afbeelding zo goed mogelijk wilt behouden, zet u de afbeelding om in 16 bits per kanaal. (Zie Afbeeldingen omzetten in een andere bitdiepte op pagina 105.) Als u klaar bent met het uitvoeren van kleuraanpassingen, zet u de afbeelding weer terug in 8 bits per kanaal.
Terug
145
Terug
146
Terug
146
Terug
147
Het histogram geeft ook snel inzicht in het toonbereik van een afbeelding. Bij een afbeelding met een laag bereik is het detail geconcentreerd in de schaduwen, bij een afbeelding met een hoog bereik in de hooglichten en bij een afbeelding met een middenbereik in de middentonen. Een afbeelding met een volledig toonbereik heeft in alle gebieden een groot aantal pixels. Het vaststellen van het toonbereik helpt bij het bepalen van de juiste tooncorrecties.
Zo toont u het histogram voor een afbeelding: 1 Als u histogramgegevens wilt weergeven voor een deel van de afbeelding, selecteert u eerst dat deel. In het histogram wordt standaard het toonbereik van de gehele afbeelding weergegeven. 2 Kies Afbeelding > Histogram. Als u gegevens uit steunkleurkanalen en alfakanalen wilt opnemen in het histogram, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u Afbeelding > Histogram kiest. Selecteer vervolgens het gewenste kanaal in het popup-menu. Langs de horizontale as van het histogram staan de intensiteitswaarden of niveaus, varirend van het donkerst (0) uiterst links tot het lichtst (255) uiterst rechts. Langs de verticale as staat het totale aantal pixels voor een gegeven waarde. Opmerking: het histogram voor een aanpassingslaag is een afspiegeling van de gegevens voor alle zichtbare lagen onder deze laag.
Terug
147
Terug
148
3 Kies voor RGB-afbeeldingen, CMYK-afbeeldingen en afbeeldingen met gendexeerde kleur een optie in het menu Kanaal. U kunt de luminantie van het samengestelde kanaal (Lichtsterkte) of de intensiteitswaarden van een afzonderlijk kanaal uitzetten in het histogram. 4 Als u gegevens van een bepaald punt in het histogram wilt bekijken, plaats u de aanwijzer op dat punt. U kunt gegevens van een reeks waarden bekijken door in het histogram te slepen om de reeks te accentueren. Als u klaar bent, klikt u op OK om het histogram te sluiten. Statistische gegevens betreffende de intensiteitswaarden van de pixels staan onder het histogram: Gemiddeld De gemiddelde intensiteitswaarde. Standaarddeviatie (Std. apparaat) De mate van variatie tussen de intensiteitswaarden. Mediaan De middelste waarde in het bereik van intensiteitswaarden. Pixels Het totale aantal pixels dat is gebruikt voor berekening van het histogram. Niveau Het intensiteitsniveau van het gebied onder de aanwijzer. Aantal Het totale aantal pixels dat overeenkomt met het intensiteitsniveau onder de aanwijzer. Percentage Het cumulatieve aantal pixels op of onder het niveau onder de aanwijzer. Deze waarde wordt uitgedrukt als een percentage van alle pixels in de afbeelding, van 0% helemaal links tot 100% helemaal rechts. Cacheniveau De instelling voor de afbeeldingscache. Als de optie Cache voor histogrammen gebruiken is geselecteerd in het venster Geheugen & afbeeldingscache (Windows) of Afbeeldingscache (Mac OS), wordt het histogram sneller weergegeven en wordt het gebaseerd op representatieve monsters van pixels in de afbeelding (op basis van de zoomfactor) en niet op alle pixels (gelijk aan een cacheniveau van 1). Schakel deze optie uit als u wilt controleren op waardebeperking in de afbeelding. U kunt Shift ingedrukt houden terwijl u Afbeelding > Histogram kiest om het histogram te genereren met alle pixels in de afbeelding.
Kleuren aanpassen
De kleuren in een afbeelding kunnen op twee manieren worden aangepast. Bij de eerste methode kiest u een opdracht in het submenu Afbeelding > Aanpassingen. Met deze methode worden de pixels in de actieve laag denitief gewijzigd.
Terug
148
Terug
149
Bij de tweede methode maakt u gebruik van een aanpassingslaag. Als u een aanpassingslaag gebruikt, kunt u kleur- en tooncorrecties doorvoeren zonder dat u de pixels in de afbeelding denitief wijzigt. De kleur- en toonaanpassingen bevinden zich op de aanpassingslaag, die fungeert als een soort sluier waardoor de onderliggende lagen van de afbeelding zichtbaar zijn. U kunt aanpassingslagen alleen maken of bewerken in Photoshop, maar u kunt bestaande aanpassingslagen wel bekijken in ImageReady. Zo opent u een dialoogvenster voor kleuraanpassing: 1 Als u slechts een gedeelte van de afbeelding wilt aanpassen, selecteert u dat gedeelte. Als u geen selectie maakt, wordt de aanpassing toegepast op de gehele afbeelding. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Afbeelding > Aanpassingen en kies een opdracht in het submenu. (Photoshop) Maak een aanpassingslaag. (Zie Aanpassingslagen of opvullagen maken op pagina 347.) (Photoshop) Dubbelklik in het palet Lagen op de miniatuur van een bestaande aanpassingslaag.
3 Als u de aanpassingen wilt bekijken in de afbeelding voordat u deze accepteert, selecteert u Voorbeeld in het dialoogvenster voor kleuraanpassing. Als u wijzigingen wilt annuleren zonder het dialoogvenster voor kleuraanpassing te sluiten, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt om de knop Annuleren te wijzigen in Herstellen en klikt u vervolgens op Herstellen. Hierdoor worden in het dialoogvenster de waarden hersteld die actief waren vr de wijzigingen.
Terug
149
Terug
150
Zo gebruikt u het palet Info en het gereedschap Pipet of Kleurenpipet om kleurwaarden te bekijken: 1 Kies Venster > Info om het palet Info te openen. 2 Selecteer het gereedschap Pipet gewenste monstergrootte:
of Kleurenpipet
en kies op de optiebalk de
Punt om de waarde van n pixel te lezen. Gemiddeld 3x3 om de gemiddelde waarde van een gebied met een grootte van 3 x 3 pixels te lezen. Gemiddeld 5x5 om de gemiddelde waarde van een gebied met een grootte van 5 x 5 pixels te lezen.
3 Als u het gereedschap Kleurenpipet hebt geselecteerd, plaatst u maximaal vier kleurenpipetten op de afbeelding. Klik op de plaats waar u een pipet wilt toevoegen. 4 Open een dialoogvenster voor het aanbrengen van aanpassingen. (Zie Kleuren aanpassen op pagina 148.) 5 Breng de aanpassingen aan in het dialoogvenster en bekijk de oorspronkelijke en nieuwe kleurwaarden in het palet Info voordat u de aanpassingen doorvoert:
Als u kleurwaarden wilt bekijken met het gereedschap Pipet, beweegt u de aanwijzer over het gedeelte van de afbeelding dat u wilt controleren. Als u een dialoogvenster voor het aanbrengen van aanpassingen opent, wordt buiten het dialoogvenster het gereedschap Pipet geactiveerd. Via sneltoetsen hebt u nog wel toegang tot de schuifknoppen en de gereedschappen Handje en Zoomen. Gegevens over de kleurwaarden onder de kleurenpipetten staan in de onderste helft van het palet Info. Als u extra kleurenpipetten wilt toevoegen aan de afbeelding terwijl het dialoogvenster voor aanpassingen is geopend, houd u Shift ingedrukt terwijl u klikt in de afbeelding.
Zo verplaatst, verwijdert of verbergt u een kleurenpipet: Voer een van de volgende handelingen uit:
U verplaatst een kleurenpipet door het gereedschap Kleurenpipet te selecteren en het pipet naar de nieuwe positie te slepen. Als u een kleurenpipet wilt verwijderen, selecteert u het gereedschap Kleurenpipet. Sleep het pipet buiten het documentvenster of houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op het pipet klikt. U kunt alle kleurenpipetten verwijderen door op Wissen in de optiebalk te klikken. Als u een kleurenpipet wilt verwijderen terwijl een dialoogvenster voor aanpassing is geopend, houdt u Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) ingedrukt terwijl u op het pipet klikt. U kunt alle kleurenpipetten in een afbeelding verbergen of weergeven door Weergave > Extra's te kiezen. Een vinkje geeft aan dat de kleurenpipetten worden weergegeven.
Zo wijzigt u de weergave van kleurenpipetgegevens in het palet Info: Voer een van de volgende handelingen uit:
Terug
150
Terug
151
Als u in het palet Info kleurenpipetgegevens wilt weergeven of verbergen, kiest u Kleurenpipetten in het paletmenu. Een vinkje geeft aan dat de kleurenpipetgegevens worden weergegeven. Als u de kleurruimte wilt wijzigen waarin een kleurenpipet waarden weergeeft, plaatst u de aanwijzer op het kleurenpipetpictogram in het palet Info, houdt u de muisknop ingedrukt en kiest u een andere kleurruimte in het menu.
Zo gebruikt u het gereedschap Pipet en het palet Kleur om kleurwaarden te bekijken: 1 Kies Venster > Kleur om het palet Kleur te openen. 2 Open het dialoogvenster voor kleuraanpassing. Hierdoor wordt buiten het dialoogvenster en boven de afbeelding het gereedschap Pipet geactiveerd. 3 Klik op de pixel in de afbeelding die u wilt controleren. 4 Breng de aanpassingen aan in het dialoogvenster en bekijk de aangepaste kleurwaarden in het palet Kleur voordat u de aanpassingen doorvoert.
Terug
151
Terug
152
U kunt geheugen besparen en de prestaties verbeteren omdat u werkt met minder kanalen. U bent minder afhankelijk van specieke apparaten, omdat RGB-kleurruimten niet afhankelijk zijn van inkten. Correcties in de afbeelding worden altijd behouden, ongeacht de monitor, de computer of het uitvoerapparaat dat wordt gebruikt. De kleuromvang van RGB-ruimten is veel groter dan die van CMYK-ruimten, waardoor na aanpassingen waarschijnlijk meer kleuren blijven behouden.
Met de opdrachten in het submenu Instellen proef kunt u een voorvertoning bekijken van samengestelde CMYK-kleuren en scheidingsplaten met de CMYK-werkruimte die is gedenieerd in het dialoogvenster Kleurinstellingen. U kunt kleuren ook vooraf bekijken met behulp van een aangepast CMYK-kleurproel. (Zie Elektronische proefdruk van kleuren op pagina 127.) Controleer CMYK-kleuren terwijl u wijzigingen aanbrengt in de RGB-modus door Venster > Documenten > Nieuw venster te kiezen om een tweede venster te openen. Activeer CMYK-voorvertoning in het ene venster en laat deze optie uitgeschakeld in het andere venster.
In het palet Info verschijnt naast de CMYK-waarden een uitroepteken wanneer u de aanwijzer over een kleur beweegt die buiten de kleuromvang valt. In zowel de Kleurkiezer als het palet Kleur verschijnt een gevarendriehoek en wordt het dichtstbijzijnde CMYK-equivalent weergegeven wanneer u een kleur selecteert die buiten de kleuromvang valt. Als u het CMYK- equivalent wilt selecteren, klikt u op de driehoek of de kleur.
Een andere manier om snel alle kleuren in een RGB-afbeelding te identiceren die buiten de kleuromvang vallen, is door de opdracht Kleuromvangwaarschuwing te gebruiken. Zo schakelt u het markeren van kleuren die buiten de kleuromvang vallen in of uit: 1 Kies Weergave > Instellen proef en kies het proefdrukproel waarop u de kleuromvangwaarschuwing wilt baseren. (Zie Elektronische proefdruk van kleuren op pagina 127.) 2 Kies Weergave > Kleuromvangwaarschuwing. Alle pixels buiten de kleuromvang van de huidige proefdrukproelruimte worden gemarkeerd met een speciale kleur.
Terug
152
Terug
153
Zo wijzigt u de kleur van de kleuromvangwaarschuwing: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows of Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Transparantie & kleuromvang. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Transparantie & kleuromvang.
2 Klik onder Kleuromvangwaarschuwing in het kleurvak om de Kleurkiezer weer te geven. Kies vervolgens een nieuwe waarschuwingskleur en klik op OK. De beste resultaten krijgt u als u een kleur gebruikt die nog niet aanwezig is in de afbeelding. 3 Typ een waarde in het tekstvak Dekking. Waarden kunnen variren van 0 tot 100%. Gebruik deze instelling om de onderliggende afbeelding meer of minder te laten doorschijnen door de waarschuwingskleur. Klik vervolgens op OK.
Dialoogvenster Niveaus
In het dialoogvenster Niveaus kunt u het toonbereik en de kleurbalans van een afbeelding corrigeren door de intensiteitsniveaus van de schaduwen, middentonen en hooglichten in de afbeelding aan te passen. Het histogram in het dialoogvenster Niveaus kunt u gebruiken als visueel hulpmiddel bij het aanpassen van de belangrijkste tonen van de afbeelding.
Terug
153
Terug
154
Als u tegelijkertijd een combinatie van kleurkanalen wilt bewerken, houdt u Shift ingedrukt terwijl u de kanalen selecteert in het palet Kanalen. Kies daarna pas de opdracht Niveaus. In het menu Kanaal worden dan de afkortingen voor de doelkanalen weergegeven, bijvoorbeeld CM voor cyaan en magenta. Het menu bevat ook de afzonderlijke kanalen voor de geselecteerde combinatie. U kunt steunkleurkanalen en alfakanalen alleen afzonderlijk bewerken. 3 Als u de schaduwen en hooglichten handmatig wilt aanpassen, voert u een van de volgende handelingen uit:
Sleep de schuifregelaars (zwart en wit) bij Invoerniveaus naar de rand van de eerste groep pixels aan een uiteinde van het histogram. U kunt ook rechtstreeks waarden typen in het eerste en derde tekstvak bij Invoerniveaus. Sleep de twee schuifregelaars bij Uitvoerniveaus om nieuwe waarden voor schaduwen en hooglichten te deniren. U kunt ook rechtstreeks waarden typen in de tekstvakken bij Uitvoerniveaus.
Stel dat u het contrast wilt vergroten in een afbeelding met pixels die op dit moment een bereik van slechts 0233 omvatten. Als u het witte driehoekje voor Invoerniveaus naar 233 sleept, worden pixels met intensiteitswaarden van 233 en hoger (in elk kanaal van de afbeelding) toegewezen aan 255 en pixels met lagere intensiteitswaarden aan overeenkomstige lichtere waarden. Door deze toewijzing wordt de afbeelding lichter en wordt het contrast vergroot in hooglichten.
Origineel
Stel nu echter dat u het contrast in de afbeelding wilt verminderen. Als u het witte driehoekje voor Uitvoerniveaus naar 220 sleept, worden pixels met intensiteitswaarden van 255 toegewezen aan 220 en pixels met lagere intensiteitswaarden aan overeenkomstige donkere waarden. De afbeelding wordt hierdoor donkerder en het contrast in hooglichten wordt kleiner. 4 Als u de schaduwen en hooglichten automatisch wilt aanpassen, klikt u op Automatisch.
Terug
154
Terug
155
In Photoshop past u door op Automatisch te klikken instellingen toe die zijn opgegeven in het dialoogvenster Opties voor automatische kleurcorrectie. Zie Opties voor automatische kleurcorrectie instellen (Photoshop) op pagina 161 voor meer informatie. In ImageReady heeft een klik op Automatisch hetzelfde effect als de opdracht Automatische niveaus. (Zie Opdracht Niveaus bepalen op pagina 169.) 5 Als de middentonen van de afbeelding moeten worden gecorrigeerd, gebruikt u de grijze (middelste) schuifregelaar bij Invoerniveaus. Sleep de schuifregelaar naar rechts om de middentonen donkerder te maken en naar links om de middentonen lichter te maken. U kunt ook rechtstreeks waarden typen in het middelste tekstvak bij Uitvoerniveaus. 6 Klik op OK. 7 U kunt het aangepaste histogram bekijken door het dialoogvenster Niveaus opnieuw te openen. De tussenruimten in het aangepaste histogram hoeven geen waarneembaar probleem aan te geven in de afbeelding, tenzij het grote tussenruimten zijn of ruimten met een laag pixelaantal.
Dubbelklik op het pipet in het dialoogvenster Niveaus om de Kleurkiezer weer te geven. Voer de kleurwaarden in die u wilt toewijzen aan de neutrale grijstint en klik op OK. Klik vervolgens in de afbeelding op de Kleurkiezer. Klik in het dialoogvenster Niveaus op Opties. Klik op de kleurstaal Middentonen om de Kleurkiezer weer te geven. Voer de kleurwaarden in die u wilt toewijzen aan de neutrale grijstint en klik op OK.
Over het algemeen moet u gelijke waarden voor kleurcomponenten toewijzen aan een neutrale grijstint. Wijs bijvoorbeeld gelijke waarden voor rood, groen en blauw toe om een neutrale grijstint te produceren in een RGB-afbeelding.
Terug
155
Terug
156
Zo past u het toonbereik en de kleurbalans aan in het dialoogvenster Curven: 1 Open het dialoogvenster Curven. (Zie Kleuren aanpassen op pagina 148.)
A
De horizontale as van de graek geeft de oorspronkelijke intensiteitswaarden van de pixels aan (invoerniveaus) en de verticale as de nieuwe kleurwaarden (uitvoerniveaus). Op de standaard diagonale lijn hebben alle pixels identieke waarden voor Invoer en Uitvoer. Opmerking: bij RGB-afbeeldingen worden in het dialoogvenster Curven intensiteitswaarden weergegeven van 0 tot 255, met schaduwen (0) aan de linkerkant. Bij CMYK-afbeeldingen worden in het dialoogvenster Curven percentages van 0 tot 100 weergegeven, met hooglichten (0) aan de linkerkant. Als u de weergave van schaduwen en hooglichten wilt wisselen, klikt u op de dubbele pijl onder de curve. 2 Als u de kleurbalans van de afbeelding wilt aanpassen, kiest u het kanaal dat u wilt aanpassen (of de kanalen) in het menu Kanaal. Als u een combinatie van kleurkanalen tegelijk wilt bewerken, houdt u Shift ingedrukt terwijl u de kanalen selecteert in het palet Kanalen. Kies daarna pas de opdracht Curven. In het menu Kanaal worden dan de afkortingen voor de doelkanalen weergegeven, bijvoorbeeld CM voor cyaan en magenta. Het menu bevat ook de afzonderlijke kanalen voor de geselecteerde combinatie. 3 U kunt een jner raster weergeven in het dialoogvenster Curven door Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt te houden terwijl u op het raster klikt. Klik nogmaals terwijl u Alt/Option ingedrukt houdt om het raster weer grover te maken. 4 Klik op punten op de curve die ongewijzigd moeten blijven. Als u bijvoorbeeld de middentonen wilt aanpassen zonder dat dit merkbaar effect heeft op de hooglichten en schaduwen, klikt u op de punten op een kwart en driekwart van de curve. U kunt maximaal 14 controlepunten toevoegen aan de curve om de bijbehorende waarden te vergrendelen. Als u een controlepunt wilt verwijderen, sleept u het punt van de graek, selecteert u het punt en drukt u op Delete of klikt u op het punt terwijl u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt houdt. De eindpunten van de curve kunt u niet verwijderen. Als u de lichtste en donkerste gebieden in de afbeelding wilt bepalen, sleept u over de afbeelding. De intensiteitswaarden van het gebied onder de aanwijzer worden dan, samen met de bijbehorende locatie op de curve, weergegeven in het dialoogvenster Curven. 5 Voer een van de volgende handelingen uit om de curve aan te passen:
Sleep de curve totdat de afbeelding op de gewenste manier wordt weergegeven. Klik op een punt op de curve en voer waarden (Invoer en Uitvoer) in voor het punt. Terug 156
Terug
157
Selecteer het potlood onder aan het dialoogvenster en sleep om een nieuwe curve te tekenen. U kunt de nieuwe curve beperken tot een rechte lijn door Shift ingedrukt te houden terwijl u sleept. Klik om de eindpunten van de curve te deniren. Klik als u klaar bent op Vloeiend als u de curve vloeiend wilt maken. Klik op Automatisch als u de afbeelding wilt aanpassen met de instellingen die zijn opgegeven in het dialoogvenster Opties voor automatische kleurcorrectie. Zie voor meer informatie Opties voor automatische kleurcorrectie instellen (Photoshop) op pagina 161. Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik in de afbeelding om een punt in te stellen op de curve in het kanaal dat momenteel actief is in het dialoogvenster Curven. Houd Shift+Ctrl (Windows) of Shift+Command (Mac OS) ingedrukt en klik in de afbeelding om voor de geselecteerde kleur een punt in te stellen op de curve in het kanaal van alle kleurcomponenten (maar niet in het samengestelde kanaal). Houd Shift ingedrukt en klik op punten op de curve om meerdere punten te selecteren. Geselecteerde punten worden zwart opgevuld weergegeven. Klik in het raster of druk op Ctrl-D (Windows) of Command-D (Mac OS) om de selectie van alle punten op de curve ongedaan te maken. Druk op pijltoetsen om geselecteerde punten te verplaatsen op de curve. Druk op Ctrl+Tab (Windows) of Control+Tab (Mac OS) om steeds het volgende controlepunt op de curve te selecteren. Druk op Shift+Ctrl+Tab (Windows) of Shift+Control+Tab (Mac OS) om steeds het vorige controlepunt op de curve te selecteren.
Terug
157
Terug
158
2 Open het dialoogvenster Niveaus of Curven. (Zie Kleuren aanpassen op pagina 148.) Wanneer u het dialoogvenster Niveaus of Curven opent, is het gereedschap Pipet nog steeds actief buiten het dialoogvenster. Via sneltoetsen hebt u nog steeds toegang tot de schuifknoppen en de gereedschappen Handje en Zoomen. 3 Voer een van de volgende handelingen uit om gebieden met representatieve hooglichten en schaduwen in de afbeelding te identiceren:
Beweeg de aanwijzer over de afbeelding en kijk naar het palet Info om de lichtste en donkerste gebieden te vinden. (Zie Kleurwaarden van pixels bekijken (Photoshop) op pagina 149.) Sleep de aanwijzer in de afbeelding en kijk naar het dialoogvenster Curven om de lichtste en donkerste punten in het bereik van waarden te vinden. Deze methode werkt niet als het dialoogvenster Curven is ingesteld op het samengestelde CMYK-kanaal.
U kunt ook de opdracht Drempel gebruiken om representatieve hooglichten en schaduwen aan te geven voordat u het dialoogvenster Niveaus of Curven opent. (Zie Opdracht Drempel (Photoshop) op pagina 173.) 4 Als u kleurwaarden wilt toewijzen aan het lichtste gebied van de afbeelding, voert u de volgende handelingen uit:
Dubbelklik op het pipet Wit punt instellen in het dialoogvenster Niveaus of Curven om de Kleurkiezer weer te geven. Voer de kleurwaarden in die u wilt toewijzen aan het lichtste gebied in de afbeelding en klik op OK. Klik vervolgens op het hooglicht dat u hebt bepaald in stap 3.
Als u per ongeluk op het verkeerde hooglicht klikt, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op Herstellen klikt in het dialoogvenster Niveaus of Curven.
Klik in het dialoogvenster Niveaus of Curven op Opties. Klik op de kleurstaal Hooglichten om de Kleurkiezer weer te geven. Voer de kleurwaarden in die u wilt toewijzen aan het lichtste gebied in de afbeelding en klik op OK.
Terug
158
Terug
159
Als u afdrukt op wit papier, kunt u met CMYK-waarden van respectievelijk 5, 3, 3 en 0 meestal een goed hooglicht aanbrengen in een afbeelding met een middenbereik. Een RGB-equivalent dat een vergelijkbaar resultaat oplevert, is 244, 244, 244. Voor grijswaarden is dat een 4-procents stip. U kunt deze doelwaarden snel bij benadering opgeven door 96 te typen in het tekstvak B (helderheid) onder het HSB-gedeelte van de Kleurkiezer. Bij een afbeelding met een laag bereik kunt u het hooglicht instellen op een lagere waarde, zodat het contrast niet te groot wordt. Experimenteer met helderheidswaarden tussen 96 en 80.
Origineel
Hooglicht ingesteld met helderheidswaarden voor middenbereik (B: 96); en hooglicht ingesteld met helderheidswaarden voor laag bereik (B: 80)
De pixelwaarden in de afbeelding worden proportioneel aangepast op basis van de nieuwe waarden voor het hooglicht. Pixels die lichter zijn dan het gebied waarin u klikt, worden spiegelend wit. In het palet Info ziet u de waarden vr en na de kleuraanpassing. 5 Als u kleurwaarden wilt toewijzen aan het donkerste gebied van de afbeelding, voert u een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik op het pipet Zwart punt instellen in het dialoogvenster Niveaus of Curven om de Kleurkiezer weer te geven. Voer de kleurwaarden in die u wilt toewijzen aan het donkerste gebied in de afbeelding en klik op OK. Klik vervolgens op de schaduw die u hebt bepaald in stap 3. Klik in het dialoogvenster Niveaus of Curven op Opties. Klik op de kleurstaal Schaduwen om de Kleurkiezer weer te geven. Voer de kleurwaarden in die u wilt toewijzen aan het donkerste gebied in de afbeelding en klik op OK.
Terug
159
Terug
160
Als u afdrukt op wit papier, kunt u in een afbeelding met een middenbereik meestal een goede schaduw produceren door CMYK-waarden van respectievelijk 65, 53, 51 en 95 te gebruiken. Een RGB-equivalent dat een vergelijkbaar resultaat oplevert, is 10, 10, 10. Voor grijswaarden is dat een 96-procents stip. Als sneller en vergelijkbaar alternatief voor deze methoden kunt u 4 typen in het tekstvak B (helderheid) onder het HSB-gedeelte van de Kleurkiezer. Bij een afbeelding met een hoog bereik kunt u de schaduw instellen op een hogere waarde om het detail in de hooglichten te behouden. Experimenteer met helderheidswaarden tussen 4 en 20.
Origineel
Schaduw ingesteld met helderheidswaarden voor middenbereik (B: 4); en schaduw ingesteld met helderheidswaarden voor hoog bereik (B: 20)
Zo gebruikt u de modus Drempel om de lichtste en donkerste gebieden in een afbeelding te identiceren: 1 Open het dialoogvenster Niveaus en selecteer Voorbeeld. Opmerking: de modus Drempel in het dialoogvenster Niveaus is niet beschikbaar voor CMYK-afbeeldingen. 2 Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u het witte of zwarte driehoekje bij Invoerniveaus sleept.
Terug
160
Terug
161
De modus Drempel wordt nu geactiveerd voor de afbeelding en er verschijnt een voorvertoning van de afbeelding met een scherp contrast. De zichtbare gebieden van de afbeelding stellen de lichtste delen van de afbeelding voor als u het witte driehoekje sleept en de donkerste delen als u het zwarte driehoekje sleept. Als u in het dialoogvenster Niveaus een kleurkanaal hebt geselecteerd, is het zwarte gebied het deel van de afbeelding waar geen van de kleurcomponenten voorkomt.
3 Sleep de schuifregelaar langzaam naar het midden van het histogram om de lichte of donkere gebieden in de afbeelding te zoeken. Gebruik deze pixels voor het bepalen van de doelwaarden voor het zwartpunt en witpunt in de afbeelding.
Monochromatisch contrast verbeteren: hiermee worden alle kanalen op dezelfde wijze uitgeknipt. Daardoor blijft de algemene kleurrelatie gehandhaafd terwijl hooglichten er lichter uitzien en schaduwen donkerder. Deze algoritme wordt gebruikt voor de opdracht Autocontrast. Contrast per kanaal benadrukken: hiermee maximaliseert u het toonbereik van elk kanaal om een dramatischer correctie te produceren. Omdat elk kanaal afzonderlijk wordt aangepast, is het mogelijk dat u met Contrast per kanaal benadrukken kleurzwemen verwijdert of toevoegt. Deze algoritme wordt gebruikt voor de opdracht Niveaus bepalen. Donkere & lichte kleuren zoeken: hiermee zoekt u de afbeeldingspixels die gemiddeld het lichtst of donkerst zijn. Deze pixels worden gebruikt om het contrast te
Terug
161
Terug
162
maximaliseren terwijl het uitknippen wordt geminimaliseerd. Deze algoritme wordt gebruikt voor de opdracht Automatische kleuren. 3 Neutrale middentonen magnetisch: als u deze optie inschakelt, wordt in een afbeelding gezocht naar een gemiddelde, bijna neutrale kleur. Vervolgens worden de gammawaarden aangepast om deze kleur neutraal te maken. Deze algoritme wordt gebruikt voor de opdracht Automatische kleuren. 4 Als u wilt bepalen in welke mate zwarte en witte pixels worden uitgeknipt, voert u in de tekstvakken Uitknippen percentages in. Een waarde tussen 0,5% en 1% wordt aanbevolen. Met deze functie worden witte en zwarte pixels standaard met 0,5% bijgesneden. Dit houdt in dat de eerste 0,5% aan beide uiteinden van het bereik wordt genegeerd bij het identiceren van de lichtste en donkerste pixels in de afbeelding. Op deze manier worden wit- en zwartwaarden gebaseerd op representatieve in plaats van extreme pixelwaarden. 5 Als u kleurwaarden wilt toewijzen aan de donkerste, neutrale en lichtste gebieden van een afbeelding, klikt u op een kleurstaal. Zie Hooglichten en schaduwen instellen met doelwaarden (Photoshop) op pagina 157 voor richtlijnen voor het instellen van kleurwaarden. 6 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de instellingen wilt opslaan, zodat u deze kunt gebruiken in het huidige dialoogvenster Niveaus of Curven, klikt u op OK. Als u vervolgens op de knop Automatisch klikt, worden in Photoshop dezelfde instellingen opnieuw op de afbeelding toegepast. Als u de instellingen als standaard wilt opslaan, selecteert u Opslaan als standaardinstellingen en klikt u vervolgens op OK. De volgende keer dat u het dialoogvenster Niveaus of Curven opent, kunt u dezelfde instelling toepassen door op de knop Automatisch te klikken. De standaard uitknippercentages worden ook gebruikt voor de opdrachten Niveaus bepalen, Autocontrast en Automatische kleuren.
Terug
162
Terug
163
Ontwerpers moeten rekening houden met de verschillende gammawaarden op verschillende systemen. Dit geldt met name voor ontwerpers die Mac OS-systemen gebruiken om afbeeldingen te maken die hoofdzakelijk op Windows-systemen worden bekeken. U kunt de gammawaarde van een afbeelding aanpassen om de verschillen tussen Windows- en Mac OS-monitors te compenseren. Opmerking: in het dialoogvenster Gamma wijzigt u de pixelwaarden in een afbeelding. Met de opdrachten in het submenu Weergave > Voorvertoning past u daarentegen het uiterlijk van de afbeelding op uw monitor aan. De pixelwaarden van de afbeelding blijven ongewijzigd. Zo past u de gammawaarde automatisch aan: 1 Kies Afbeelding > Aanpassingen > Gamma. 2 Selecteer Voorvertoning om de aanpassing in de afbeelding te bekijken. 3 Pas het gamma aan:
Selecteer Windows naar Macintosh om het gamma aan te passen voor weergave in Mac OS. Selecteer Macintosh naar Windows om het gamma aan te passen voor weergave in Windows.
Opmerking: voor afbeeldingen die zijn gemaakt in Photoshop 4.0 of eerder, wordt standaard de Mac OS-gammawaarde (1,8) gebruikt. Deze moet worden aangepast voor weergave in Windows (tenzij het gamma is aangepast tijdens het maken van de afbeelding). Voor afbeeldingen die zijn gemaakt in Photoshop 5.0 of later, wordt standaard de Windows-gammawaarde (2,2) gebruikt. Deze afbeeldingen hebben het juiste gamma en kunnen zonder aanpassing in Windows worden weergegeven. Zo past u de gammawaarde handmatig aan: 1 Kies Afbeelding > Aanpassingen > Gamma. 2 Selecteer Voorvertoning om de aanpassing in de afbeelding te bekijken. 3 Sleep de schuifregelaar Gamma of typ een waarde tussen 0,1 en 9,99 in het tekstvak. De schuifregelaar Gamma bepaalt de mate van verandering ten opzichte van de huidige gammawaarde. (De regelaar geeft dus niet de werkelijke gammawaarde aan.)
Terug
163
Terug
164
Kleurenschijf
Aangezien er verschillende manieren zijn om vergelijkbare resultaten te verkrijgen in kleurbalans, is het zinvol rekening te houden met het type afbeelding en het effect dat u wilt produceren. Als u geen ervaring hebt met het aanpassen van kleurcomponenten, is het handig een exemplaar van de kleurenschijf bij de hand te hebben. Met de kleurenschijf kunt u namelijk voorspellen hoe een wijziging van een kleurcomponent van invloed is op andere kleuren en ook hoe wijzigingen verschillend worden toegepast in RGB- en CMYK-kleurmodellen.
A B
U kunt bijvoorbeeld de hoeveelheid van een kleur in een afbeelding verkleinen door de hoeveelheid van de tegenoverliggende kleur op de kleurenschijf te vergroten, en omgekeerd. U kunt de hoeveelheid van een kleur ook vergroten en verkleinen door de twee aangrenzende kleuren op de schijf aan te passen of zelfs door de twee aangrenzende kleuren te wijzigen in de tegenoverliggende kleur. In een CMYK-afbeelding kunt u het aandeel magenta verkleinen door de hoeveelheid magenta te verkleinen of door het aandeel van de complementaire kleuren te verhogen (door cyaan en geel toe te voegen). U kunt deze twee correcties zelfs combineren en zo hun effect op de algemene lichtheid van de afbeelding beperken. In een RGB-afbeelding kunt u de hoeveelheid magenta verkleinen door rood en blauw te verwijderen of groen toe te voegen. Al deze aanpassingen resulteren in een algehele kleurbalans met minder magenta.
Terug
164
Terug
165
4 Selecteer Lichtsterkte behouden om de waarden voor de lichtsterkte van de afbeelding ongewijzigd te laten terwijl u de kleur aanpast. Selecteer deze optie om het toonbereik in de afbeelding te behouden. 5 Sleep een schuifregelaar naar een kleur die moet toenemen in de afbeelding. Sleep een schuifregelaar weg van een kleur die moet afnemen in de afbeelding. De waarden boven de kleurenbalken geven de kleurwijzigingen voor het rode, groene en blauwe kanaal aan. (Bij Lab-afbeeldingen worden de waarden voor het a- en b-kanaal weergegeven.) Waarden kunnen variren van 100 tot +100.
Opdracht Kleurtoon/verzadiging
Met de opdracht Kleurtoon/verzadiging past u de kleurtoon, verzadiging en lichtheid van de gehele afbeelding of van afzonderlijke kleurcomponenten in een afbeelding aan. Het aanpassen van de kleurtoon, of kleur, komt overeen met een zijdelingse verplaatsing op de kleurenschijf. Het aanpassen van de verzadiging, of de helderheid van de kleur, komt overeen met een radiale verplaatsing op de kleurenschijf.
A B
C D
U kunt ook de optie Vullen met kleur gebruiken om kleur toe te voegen aan een grijswaardenafbeelding die is omgezet in RGB of aan een RGB-afbeelding, bijvoorbeeld om de afbeelding weer te geven als een duotoon door de kleurwaarden te verlagen tot n kleurtoon. Zo gebruikt u de opdracht Kleurtoon/verzadiging: 1 Open het dialoogvenster Kleurtoon/verzadiging. (Zie Kleuren aanpassen op pagina 148.) De twee kleurenbalken in het dialoogvenster bevatten de kleuren in de volgorde van de kleurenschijf. De bovenste kleurenbalk toont de kleur vr de aanpassing, terwijl de onderste balk toont hoe de aanpassing bij volledige verzadiging van invloed is op alle kleurtonen. 2 (Photoshop) Kies bij Bewerken de kleuren die u wilt aanpassen:
Kies Origineel om alle kleuren tegelijkertijd aan te passen. Kies een van de andere vooraf ingestelde kleurbereiken voor de kleur die u wilt aanpassen. Er verschijnt een correctieregelaar tussen de kleurenbalken. Hiermee kunt u elk bereik van kleurtonen bewerken. (Zie de instructies na deze procedure voor informatie over het aanpassen van het bereik van de schuifregelaar.)
3 Voer bij Kleurtoon een waarde in of sleep de schuifregelaar totdat de kleuren juist worden weergegeven.
Terug
165
Terug
166
De waarden in het tekstvak geven het aantal graden aan dat de oorspronkelijke kleur van de pixel is verschoven op de kleurenschijf. Een positieve waarde geeft een verschuiving naar rechts aan en een negatieve waarde een verschuiving naar links. Waarden kunnen variren van 180 tot +180. 4 Typ een waarde voor Verzadiging of sleep de schuifregelaar naar rechts om de verzadiging te vergroten of naar links om deze te verkleinen. De kleur schuift weg van of naar het midden van de schijf, ten opzichte van de oorspronkelijke kleurwaarden van de geselecteerde pixels. Waarden kunnen variren van -100 tot +100. 5 Typ een waarde voor Helderheid of sleep de schuifregelaar naar rechts om de lichtsterkte te vergroten of naar links om deze te verkleinen. Waarden kunnen variren van -100 tot +100. Zo wijzigt u het bereik van een correctieregelaar (Photoshop): 1 Kies een afzonderlijke kleur in het menu Bewerken in het dialoogvenster. 2 Voer een van de volgende handelingen uit met de correctieregelaar:
Sleep een van de witte driehoekjes om de mate van kleurverschuiving aan te passen zonder het bereik te wijzigen. Sleep het gebied tussen het driehoekje en de verticale balk om het bereik aan te passen zonder dat dit van invloed is op de mate van verschuiving. Sleep het middengebied om de correctieregelaar in zijn geheel te verplaatsen en zo een ander kleurgebied te kiezen. Sleep een van de verticale, witte balken naast het donkergrijze gebied om het bereik van de kleurcomponent aan te passen. Een vergroting van het bereik betekent minder verschuiving en omgekeerd. Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleep de kleurenbalk om een andere kleur weer te geven in het midden van de balk.
Correctieregelaar voor Kleurtoon/verzadiging: A. Verschuiving aanpassen zonder wijziging van bereik B. Bereik aanpassen zonder invloed op verschuiving C. Regelaar volledig verplaatsen D. Bereik van kleurcomponent aanpassen
Als u de correctieregelaar zo aanpast dat deze binnen een ander kleurbereik valt, wordt de naam automatisch aangepast. Als u bijvoorbeeld Geel kiest en het bereik zo wijzigt dat de regelaar in het rode deel van de kleurenbalk valt, wordt de naam veranderd in Rood 2. U kunt maximaal zes afzonderlijke kleurbereiken omzetten in varianten van hetzelfde kleurbereik (bijvoorbeeld Rood tot en met Rood 6). Opmerking: het kleurbereik dat standaard wordt geselecteerd wanneer u een kleurcomponent kiest, is 30 breed, met een verschuiving van 30 naar links en rechts. Als u de verschuiving te laag instelt, kunnen overgangen zichtbaar zijn in de afbeelding.
Terug
166
Terug
167
3 Als u het bereik wilt bewerken door kleuren te kiezen in de afbeelding, selecteert u het gereedschap Pipet in het dialoogvenster en klikt u in de afbeelding. Gebruik het gereedschap Pipet + om het bereik uit te breiden en het gereedschap Pipet om het bereik te verkleinen. Als het gereedschap Pipet is geselecteerd, kunt u ook op Shift drukken om het bereik te vergroten of op Alt (Windows) of Option (Mac OS) om het te verkleinen. Zo vult u een grijswaardenafbeelding met kleur of maakt u een monotooneffect: 1 (Photoshop) Als u een grijswaardenafbeelding wilt vullen met kleur, kiest u Afbeelding > Modus > RGB-kleur om de afbeelding om te zetten in RGB. 2 Open het dialoogvenster Kleurtoon/verzadiging. (Zie Kleuren aanpassen op pagina 148.) 3 Selecteer Vullen met kleur. De afbeelding wordt omgezet in de kleurtoon van de huidige voorgrondkleur, tenzij deze zwart of wit is. De waarde voor de lichtsterkte van elke pixel wordt niet gewijzigd. 4 Gebruik de schuifregelaar Kleurtoon om desgewenst een nieuwe kleur te selecteren. Gebruik de schuifregelaars Verzadiging en Helderheid om de verzadiging en lichtsterkte van de pixels aan te passen.
Selectie om het masker weer te geven in het vak Voorbeeld. Gemaskerde gebieden zijn zwart en niet-gemaskerde gebieden wit. Gedeeltelijk gemaskerde gebieden (gebieden die zijn bedekt met een halfdoorzichtig masker) worden weergegeven met verschillende grijstintniveaus, afhankelijk van de dekking. Zie Kanalen berekenen voor het overvloeien van lagen en kanalen (Photoshop) op pagina 306 voor meer informatie. Afbeelding om de afbeelding weer te geven in het vak Voorbeeld. Deze optie is handig wanneer u werkt met een uitvergrote afbeelding of als de ruimte op het scherm beperkt is.
3 Klik in de afbeelding of in de voorvertoning om de gebieden te selecteren die niet worden bedekt door het masker. Klik terwijl u Shift ingedrukt houdt of gebruik de knop Pipet + om gebieden toe te voegen. Klik terwijl u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt houdt, of gebruik de knop Pipet om gebieden te verwijderen. 4 Wijzig de tolerantie van het masker door de schuifregelaar Tolerantie te slepen of door een waarde in te voeren. Hiermee bepaalt u de mate waarin verwante kleuren worden opgenomen in de selectie. 5 Sleep de schuifregelaars Kleurtoon, Verzadiging en Lichtsterkte (of typ waarden in de tekstvakken) om de kleur van de geselecteerde gebieden aan te passen. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 167
Terug
168
Relatief om de bestaande hoeveelheid cyaan, magenta, geel of zwart te wijzigen volgens hun percentage van het totaal. Als u bijvoorbeeld begint met een pixel die 50% magenta is en 10% toevoegt, wordt 5% toegevoegd aan het magenta (10% van 50% = 5%) voor een totaal van 55% magenta. (Deze optie kunt u niet gebruiken voor het aanpassen van zuiver spiegelend wit, omdat dit geen kleurcomponenten bevat.) Absoluut om de kleur aan te passen in absolute waarden. Als u bijvoorbeeld begint met een pixel die 50% magenta is en u 10% toevoegt, wordt de hoeveelheid magenta inkt ingesteld op een totaal van 60%.
Opmerking: de aanpassing wordt gebaseerd op de mate van overeenkomst tussen een kleur en een optie in het menu Kleuren. 50% magenta ligt bijvoorbeeld halverwege wit en zuiver magenta en bestaat dus uit een evenredige mix van correcties die zijn gedenieerd voor de twee kleuren. 5 Sleep de schuifregelaars om de componenten in de geselecteerde kleur te vergroten of te verkleinen.
Terug
168
Terug
169
Opdracht Helderheid/contrast
Met de opdracht Helderheid/contrast brengt u eenvoudige wijzigingen aan in het toonbereik van een afbeelding. In tegenstelling tot de dialoogvensters Curven en Niveaus, wordt met deze opdracht elke pixel in de afbeelding op dezelfde manier aangepast. De opdracht Helderheid/contrast werkt niet met afzonderlijke kanalen en is niet echt geschikt voor uitvoer van hoge kwaliteit. De reden hiervoor is dat detailverlies kan optreden in de afbeelding. Zo gebruikt u de opdracht Helderheid/contrast: 1 Open het dialoogvenster Helderheid/contrast. (Zie Kleuren aanpassen op pagina 148.) 2 Sleep de schuifregelaars om de helderheid en het contrast aan te passen. Sleep naar links om het niveau te verlagen en naar rechts om het niveau te verhogen. Het getal rechts van elke schuifregelaarwaarde is de waarde voor de helderheid of het contrast. Waarden kunnen variren van -100 tot +100.
(Photoshop) Stel in het dialoogvenster Opties voor automatische kleurcorrectie de uitknipwaarden in. Zie Opties voor automatische kleurcorrectie instellen (Photoshop) op pagina 161 voor meer informatie. Terug 169
Terug
170
(ImageReady) Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u in het dialoogvenster Niveaus op Opties klikt. Geef het percentage pixels met extreme hooglichten en schaduwen op dat moet worden genegeerd en klik op OK. Een waarde tussen 0,5% en 1% wordt aanbevolen.
Opdracht Autocontrast
Met de opdracht Autocontrast past u het algemene contrast en de mix van kleuren in een RGB-afbeelding automatisch aan. Aangezien kanalen niet afzonderlijk worden aangepast, wordt met Autocontrast geen kleurzweem veroorzaakt of weggenomen. De lichtste en donkerste pixels in de afbeelding worden toegewezen aan wit en zwart, waardoor hooglichten lichter en schaduwen donkerder worden weergegeven. Bij het identiceren van de lichtste en donkerste pixels in een afbeelding, worden de witte en zwarte pixels met 0,5% bijgesneden. Dit houdt in dat de eerste 0,5% aan beide uiteinden van het bereik wordt genegeerd. Op deze manier worden wit- en zwartwaarden gebaseerd op representatieve in plaats van extreme pixelwaarden. Met Autocontrast kunt u het uiterlijk verbeteren van verschillende fotograsche of continutoon-afbeeldingen. De opdracht is niet geschikt voor het verbeteren van afbeeldingen met n kleurvlak. Zo gebruikt u de opdracht Autocontrast: Kies Afbeelding > Aanpassingen > Autocontrast. Zo wijzigt u de hoeveelheid wit- en zwartwaarden die wordt bijgesneden: Voer een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) Stel in het dialoogvenster Opties voor automatische kleurcorrectie uitknipwaarden in. Zie voor meer informatie Opties voor automatische kleurcorrectie instellen (Photoshop) op pagina 161. (ImageReady) Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u in het dialoogvenster Niveaus op Opties klikt. Geef het percentage pixels met extreme hooglichten en schaduwen op dat moet worden genegeerd en klik op OK. Een waarde tussen 0,5% en 1% wordt aanbevolen.
Opdracht Variaties
Met de opdracht Variaties past u de kleurbalans, het contrast en de verzadiging van een afbeelding aan door miniaturen van alternatieven te bekijken.
Terug
170
Terug
171
Deze opdracht is erg nuttig voor afbeeldingen uit het middenbereik waarvoor geen nauwkeurige kleurcorrecties vereist zijn. De opdracht werkt niet met afbeeldingen met gendexeerde kleur (Photoshop). Zo gebruikt u de opdracht Variaties: 1 Open het dialoogvenster Variaties. (Zie Kleuren aanpassen op pagina 148.) Opmerking: als de opdracht Variaties niet in het submenu Aanpassingen staat, is de insteekmodule Variaties mogelijk niet genstalleerd. (Zie Insteekmodules op pagina 62.) De twee miniaturen boven in het dialoogvenster tonen de oorspronkelijke selectie (Origineel) en de selectie met de op dit moment geselecteerde aanpassingen (Huidig beeld). Wanneer u het dialoogvenster de eerste keer opent, zijn de miniaturen identiek. Als u aanpassingen doorvoert, worden de wijzigingen direct zichtbaar in de miniatuur Huidig beeld. 2 Selecteer Kleurverlies tonen als u een neon voorvertoning wilt weergeven van gebieden in de afbeelding die worden bijgesneden door de aanpassing (omgezet in zuiver wit of zuiver zwart). Bijsnijden kan ongewenste kleurverschuivingen tot gevolg hebben, aangezien verschillende kleuren in de oorspronkelijke afbeelding worden toegewezen aan dezelfde kleur. Een afbeelding wordt niet bijgesneden als u middentonen aanpast. Opmerking: bijgesneden kleuren zijn niet hetzelfde als kleuren die buiten de kleuromvang vallen. 3 Selecteer wat u in de afbeelding wilt aanpassen:
Schaduwen, Middentonen of Hooglichten om aan te geven of u de donkere, gemiddelde of lichte gebieden wilt aanpassen. Verzadiging als u de hoeveelheid kleurtoon in een afbeelding wilt wijzigen. Als u de maximale verzadiging voor een kleur overschrijdt, kan deze worden bijgesneden.
4 Sleep de schuifregelaar Fijn/Grof om de mate van elke aanpassing te bepalen. Als u de regelaar n streepje opschuift, wordt de aanpassing twee maal zo groot. 5 Pas de kleur en helderheid aan:
Als u een kleur wilt toevoegen aan de afbeelding, klikt u op de juiste kleurminiatuur. Als u een kleur wilt verwijderen, klikt u op de miniatuur voor de tegenoverliggende kleur. (Zie Kleurenschijf op pagina 164.) Als u bijvoorbeeld cyaan wilt verwijderen, klikt u op de miniatuur Meer rood. Als u de helderheid wilt aanpassen, klikt u op een miniatuur aan de rechterkant van het dialoogvenster.
Telkens als u op een miniatuur klikt, veranderen de overige miniaturen. De middelste miniatuur toont altijd de huidige keuzen.
Terug
171
Terug
172
Opdracht Negatief
Met de opdracht Negatief keert u de kleuren in een afbeelding om. U kunt deze opdracht gebruiken om een positieve zwart-witafbeelding negatief te maken of om een positief te maken van een gescand zwart-witnegatief. Opmerking: het feit dat kleurenlms een oranje masker in de basis hebben, betekent dat met de opdracht Negatief geen nauwkeurige positiefafbeeldingen kunnen worden gemaakt van gescande kleurennegatieven. Let erop dat u de juiste instellingen voor kleurennegatieven gebruikt wanneer u lms scant op diascanners. Wanneer u een afbeelding omkeert, wordt de helderheidswaarde van elke pixel in de kanalen omgezet in de tegengestelde waarde op de schaal met 256 kleurwaarden. Een pixel in een positiefafbeelding met een waarde van 255 wordt bijvoorbeeld gewijzigd in 0 en een pixel met een waarde van 5 in 250. Zo gebruikt u de opdracht Negatief: Kies Afbeelding > Aanpassingen > Negatief of kies Laag > Nieuwe aanpassingslaag > Omkeren (Photoshop).
Terug
172
Terug
173
Alleen geselecteerd gebied egaliseren om alleen de pixels van de selectie evenredig te verdelen. Gehele afbeelding egaliseren op basis van geselecteerd gebied om alle pixels in de afbeelding evenredig te verdelen op basis van de pixels in de selectie.
Terug
173
Terug
174
4 Als u een representatieve schaduw wilt identiceren, sleept u de schuifregelaar helemaal naar links totdat de afbeelding helemaal wit is. Sleep de schuifregelaar langzaam naar het midden totdat effen, zwarte gebieden verschijnen in de afbeelding. Plaats een kleurenpipet in een van de gebieden. 5 Klik op Annuleren om het dialoogvenster Drempel te sluiten zonder wijzigingen door te voeren in de afbeelding. In het palet Info kunt u de waarden voor de twee kleurenpipetten aezen om zo de waarden voor de hooglichten en schaduwen te bepalen.
Als u een keuze wilt maken in een lijst met verloopvullingen, klikt u op het driehoekje rechts van de vulling in het dialoogvenster Verloop toewijzen. Klik om de gewenste verloopvulling te selecteren en klik vervolgens in een leeg gebied van het dialoogvenster om de lijst te sluiten. (Zie Bibliotheken beheren met Beheer voorinstellingen (Photoshop) op pagina 58 voor informatie over het aanpassen van de lijst met verloopvullingen.) Als u de verloopvulling wilt bewerken die wordt weergegeven in het dialoogvenster Verloop toewijzen, klikt u op de verloopvulling. Wijzig vervolgens de bestaande
Terug
174
Terug
175
verloopvulling of maak een nieuwe verloopvulling. (Zie Vloeiende verloopvullingen maken op pagina 272.) De schaduwen, middentonen en hooglichten van de afbeelding worden standaard toegewezen aan respectievelijk de beginkleur (links), de middelste kleur en de eindkleur (rechts) van de verloopvulling. 3 Selecteer een van de twee, geen of beide verloopopties:
Dithering als u willekeurige ruis wilt toevoegen, zodat de verloopvulling vloeiender wordt weergegeven en overgangseffecten worden voorkomen. Omkeren als u de richting van de verloopvulling wilt wisselen, zodat de toewijzing van het verloop wordt omgekeerd.
Afbeeldingen verscherpen
Het toepassen van een onscherp masker of USM (unsharp masking) is een traditionele lmcompositietechniek voor het scherper weergeven van de randen in een afbeelding. Met het lter Onscherp masker corrigeert u vervaging die is ontstaan tijdens het fotograferen, scannen, omzetten in pixels of afdrukken. Het masker is handig voor afbeeldingen die zijn bedoeld voor zowel gedrukte als online weergave. Met Onscherp masker worden pixels gezocht die met de opgegeven drempel verschillen van omringende pixels en wordt het contrast van de pixels met de opgegeven hoeveelheid vergroot. Daarnaast geeft u de straal op van het gebied waarmee elke pixel wordt vergeleken. De effecten van het lter Onscherp masker zijn veel duidelijker op het scherm dan in uitvoer met een hoge resolutie. Als de uiteindelijke uitvoer bestaat uit gedrukt materiaal, experimenteert u om te bepalen wat de beste instellingen zijn voor de afbeelding. Zie Verscherpingslters op pagina 370 voor informatie over andere lters voor het verscherpen van afbeeldingen. Zo gebruikt u Onscherp masker om een afbeelding scherper te maken: 1 Kies Filter > Verscherpen > Onscherp masker. Zorg dat de optie Voorbeeld is geselecteerd. Klik op de afbeelding in de voorvertoning om te zien hoe de afbeelding eruitziet zonder de verscherping. Sleep in het venster met de voorvertoning om verschillende delen van de afbeelding te bekijken en klik op + of om in of uit te zoomen. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de schuifregelaar Hoeveel of voer een waarde in om de toename in het contrast van de pixels te bepalen. Voor gedrukte afbeeldingen met een hoge resolutie geeft een waarde tussen 150% en 200% meestal het beste resultaat. Sleep de schuifregelaar Straal of voer een waarde in om het aantal pixels rond de randpixels op te geven dat van invloed is op de verscherping. Voor afbeeldingen met een hoge resolutie geeft een waarde tussen 1 en 2 doorgaans de beste resultaten. Een lagere waarde resulteert alleen in verscherping van de randpixels en met een hogere waarde wordt een bredere strook pixels verscherpt. Dit effect is minder zichtbaar op een afdruk dan op het scherm. De reden hiervoor is dat een straal van 2 pixels een kleiner gebied vertegenwoordigt in een gedrukte afbeelding met een hoge resolutie.
Terug
175
Terug
176
Sleep de schuifregelaar Drempel of voer een waarde in om aan te geven in welke mate de verscherpte pixels moeten verschillen van het omringende gebied voordat deze als randpixels worden beschouwd en worden verscherpt door het lter. U voorkomt de toevoeging van ruis (bijvoorbeeld in afbeeldingen met vleeskleuren) door te experimenteren met drempelwaarden tussen 2 en 20. Met de standaarddrempelwaarde (0) worden alle pixels in de afbeelding verscherpt.
Als met Onscherp masker lichte kleuren oververzadigd raken, converteert u de afbeelding naar de Lab-modus en past u het lter alleen toe op het L-kanaal (voor de lichtsterkte). Hierdoor wordt de afbeelding verscherpt zonder dat dit invloed heeft op de kleurcomponenten.
Terug
176
Selecteren
Terug
177
Selecteren
Selecties
Er kunnen twee soorten gegevens in uw afbeelding voorkomen, bitmap- en vectorgegevens. Voor elk hebt u afzonderlijke gereedschapsets nodig om selecties te maken. U kunt pixelgegevens selecteren met selectiekadergereedschappen. Als u pixels selecteert, selecteert u resolutieafhankelijke gegevens in de afbeelding. Zie Bitmapafbeeldingen en vectorafbeeldingen op pagina 66 voor meer informatie over bitmapafbeeldingen en vectorafbeeldingen. U kunt ook selecties maken met de pen- of vormgereedschappen. Hiermee kunt u nauwkeurige omtrekken tekenen die paden worden genoemd. Een pad is een vectorvorm zonder pixels. (Zie Selecties en lagen verplaatsen, kopiren en plakken op pagina 188.) U kunt paden converteren naar selecties en selecties naar paden. (Zie Paden omzetten in selectiekaders en omgekeerd (Photoshop) op pagina 244.) In Photoshop kunt u met de opdracht Extraheren een object losmaken van de achtergrond en de achtergrond transparant maken. U kunt ook complexe selecties maken met maskers. (Zie Maskerselecties opslaan op pagina 313.)
Pixelselecties maken
U kunt pixels in een afbeelding selecteren door te slepen met de selectiekader- of lassogereedschappen of door gekleurde gebieden aan te wijzen met de toverstaf. In Photoshop kunt u ook de opdracht Kleurbereik gebruiken. Als u een nieuwe selectie maakt, wordt de bestaande selectie vervangen. Bovendien kunt u selecties maken die worden toegevoegd aan of verwijderd uit een selectie, een gebied selecteren dat een doorsnede van andere selecties vormt of een combinatie van een nieuwe selectie en de huidige selectie selecteren.
Menu Selecteren
Met de opdrachten in het menu Selecteren kunt u alle pixels selecteren, deselecteren of opnieuw selecteren. Zo selecteert u alle pixels op een laag binnen de grenzen van het canvas: 1 Selecteer de laag in het palet Lagen. 2 Kies Selecteren > Alles. Zo maakt u selecties ongedaan: Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Selecteren > Deselecteren. Als u het rechthoekige selectiekader, afgeronde rechthoekige selectiekader (ImageReady), ovaalvormige selectiekader of een lasso gebruikt, klikt u in de afbeelding buiten het geselecteerde gebied. Terug 177
Selecteren
Terug
178
Zo selecteert u de meest recente selectie opnieuw: Kies Selecteren > Opnieuw selecteren.
Selectiekadergereedschappen
Met de selectiekadergereedschappen kunt u rechthoeken, ovalen, afgeronde rechthoeken (ImageReady) en rijen en kolommen van 1 pixel selecteren. Een selectiekader wordt standaard gesleept vanuit een van de hoeken. Zo gebruikt u de selectiekadergereedschappen 1 Selecteer een van de volgende selectiekadergereedschappen:
Rechthoekig selectiekader
(ImageReady) Afgerond rechthoekig selectiekader om een afgeronde rechthoek te selecteren, bijvoorbeeld een knop op een webpagina. Ovaal selectiekader om een ovaalvormige selectie te maken. Selectiekader n rij of n kolom om het selectiekader te deniren als een rij of kolom van 1 pixel breed.
2 Geef op de optiebalk op of u een nieuwe selectie wilt toevoegen , aan een selectie wilt toevoegen , uit een selectie wilt verwijderen of een doorsnede van andere selecties wilt selecteren . 3 Geef op de optiebalk een instelling voor doezelen op. Schakel anti-aliasing voor de afgeronde rechthoek of het ovaal in of uit. (Zie Randen van een selectie verzachten op pagina 187.) 4 Kies een stijl voor de rechthoek, de afgeronde rechthoek of het ovaal op de optiebalk.
Normaal om de afmetingen van het selectiekader te bepalen door het te slepen. Vaste verhoudingen om de hoogte/breedte-verhouding in te stellen. Geef waarden voor de verhouding op (decimalen zijn toegestaan). Als u bijvoorbeeld een selectiekader wilt tekenen waarvan de breedte twee keer zo groot is als de hoogte, typt u 2 voor de breedte en 1 voor de hoogte. Vaste grootte om waarden voor de breedte en hoogte van het selectiekader op te geven. Typ het gewenste aantal pixels (in hele getallen). Het aantal pixels dat nodig is voor een selectie van 1 inch is afhankelijk van de resolutie van de afbeelding. (Zie Grootte en resolutie van afbeeldingen op pagina 67.)
5 Als u de selectie wilt uitlijnen op hulplijnen, een raster of de grenzen van het document, voert u een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) Kies Weergave > Magnetisch of kies een opdracht in het submenu Weergave > Magnetisch. Het selectiekader kan zich vasthechten aan een van de documentgrenzen en aan verschillende Photoshop Extras. U bepaalt dit in het submenu Magnetisch. (Zie Opdracht Magnetisch op pagina 193.) (ImageReady) Kies Weergave > Magnetisch > Hulplijnen. Sleep met de rechthoek, afgeronde rechthoek of ovaal over het gebied dat u wilt selecteren. Houd Shift ingedrukt terwijl u sleept om een vierkant of cirkel te tekenen. Als u een selectiekader vanuit het middelpunt wilt slepen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt nadat u begonnen bent te slepen.
Terug
178
Selecteren
Terug
179
Als u het selectiekader voor n rij of n kolom gebruikt, klikt u in de buurt van het gebied dat u wilt selecteren en sleept u het kader naar de exacte positie. Vergroot de weergave van de afbeelding als het selectiekader niet zichtbaar is.
Als u een rechthoek, afgeronde rechthoek of ovaal wilt verplaatsen, sleept u eerst om het kader te tekenen terwijl u de muisknop ingedrukt houdt. Vervolgens houdt u de spatiebalk ingedrukt en gaat u door met slepen. Als u het selectiekader al hebt getekend, plaatst u de aanwijzer in het kader en sleept u.
Lassogereedschappen
Met de lasso en de veelhoeklasso kunt u zowel rechte als willekeurig gevormde segmenten van een selectiekader tekenen. Met de magnetische lasso (Photoshop) hecht het selectiekader zich vast op de randen van gedenieerde gebieden in de afbeelding. De magnetische lasso is met name handig als u snel objecten met complexe randen tegen een achtergrond met een hoog contrast wilt selecteren. Zo gebruikt u de lasso: 1 Selecteer de lasso en de gewenste opties. (Zie Opties voor de lassogereedschappen instellen op pagina 180.) 2 Sleep om een willekeurig gevormd selectiekader te tekenen. 3 Als u een selectiekader met rechte-lijnsegmenten wilt tekenen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klikt u op de plaatsen waar de segmenten moeten beginnen en eindigen. U kunt ook schakelen tussen het tekenen van willekeurig gevormde segmenten en rechte-lijnsegmenten. 4 Als u pas getekende segmenten wilt verwijderen, houdt u de toets Delete op het toetsenbord ingedrukt totdat de xeerpunten van het gewenste segment zijn verwijderd. 5 Als u het selectiekader wilt sluiten, laat u de muisknop los zonder Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt te houden. Zo gebruikt u de veelhoeklasso: 1 Selecteer de veelhoeklasso en de gewenste opties. (Zie Opties voor de lassogereedschappen instellen op pagina 180.) 2 Klik in de afbeelding om het beginpunt in te stellen. 3 Voer een of meer van de volgende handelingen uit:
Als u een rechte-lijnsegment wilt tekenen, plaatst u de aanwijzer op de positie waar u het eerste rechte-lijnsegment wilt laten eindigen en klikt u. Ga verder met klikken om de eindpunten van volgende segmenten in te stellen. Als u een willekeurig gevormd segment wilt tekenen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleept u. Laat Alt of Option en de muisknop los als u het segment hebt voltooid. Als u pas getekende rechte-lijnsegmenten wilt verwijderen, drukt u op Delete. Plaats de aanwijzer van de veelhoeklasso op het beginpunt (naast de aanwijzer verschijnt een gesloten cirkel) en klik.
Terug
179
Selecteren
Terug
180
Als de aanwijzer niet precies op het beginpunt staat, dubbelklikt u op de aanwijzer van de veelhoeklasso of houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klikt u op de aanwijzer.
Zo gebruikt u de magnetische lasso (Photoshop): 1 Selecteer de magnetische lasso en de gewenste opties. (Zie Opties voor de lassogereedschappen instellen op pagina 180.) 2 Klik in de afbeelding om het eerste xeerpunt te plaatsen. Met xeerpunten wordt het selectiekader verankerd. 3 Als u een willekeurig gevormd segment wilt tekenen, verplaatst u de aanwijzer langs de rand die u wilt tekenen. (U kunt ook slepen terwijl u de muisknop ingedrukt houdt.) Het meest recent getekende segment van het selectiekader blijft actief. Bij het verplaatsen van de aanwijzer springt het actieve segment naar de rand met het grootste contrast in de afbeelding, gebaseerd op de in de optiebalk ingesteld breedte. Er worden regelmatig xeerpunten toegevoegd aan het selectiekader om eerder gemaakte segmenten te verankeren. 4 Als het kader niet naar de gewenste rand springt, klikt u n keer om zelf een xeerpunt toe te voegen. Blijf de rand volgen en voeg waar nodig xeerpunten toe. 5 Als u tijdelijk een van de andere lassogereedschappen wilt gebruiken, voert u een van de volgende handelingen uit:
De lasso activeren: houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep terwijl u de muisknop ingedrukt houdt. De veelhoek activeren: houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik.
6 Als u pas getekende segmenten en xeerpunten wilt verwijderen, drukt u op Delete totdat u de xeerpunten van het gewenste segment hebt verwijderd. 7 Sluit het selectiekader:
Als u het kader wilt sluiten met een willekeurig gevormd magnetisch segment, dubbelklikt u of drukt u op Enter of Return. Als u het kader wilt sluiten met een rechte-lijnsegment, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en dubbelklikt u. Als u het kader wilt sluiten, sleept u over het beginpunt en klikt u.
Terug
180
Selecteren
Terug
181
Als u de detectiebreedte van de lasso wilt opgeven, geeft u een pixelwaarde op bij Breedte. Met de magnetische lasso worden alleen randen binnen de opgegeven afstand van de aanwijzer geregistreerd. Als u de gevoeligheid van de lasso voor randen in de afbeelding wilt instellen, geeft u een waarde tussen 1% en 100% op bij Randcontrast. Bij een hogere waarde worden alleen randen geregistreerd die scherp contrasteren met hun omgeving. Bij een lagere waarde worden ook minder contrasterende randen geregistreerd. Als u het interval wilt instellen waarmee xeerpunten worden geplaatst, geeft u een waarde tussen 0 en 100 voor de frequentie op. Een hogere waarde betekent dat het selectiekader sneller wordt verankerd.
Bij een afbeelding met duidelijk gedenieerde randen kunt u hogere waarden voor de breedte en het randcontrast gebruiken en hoeft u de rand niet nauwkeurig te volgen. Bij een afbeelding met minder duidelijke randen kiest u lagere waarden voor de breedte en het randcontrast en volgt u de rand nauwkeuriger.
Als u wilt dat de lassoaanwijzer de lassobreedte aangeeft, drukt u op Caps Lock op het toetsenbord. U kunt de aanwijzer wijzigen als het gereedschap is geselecteerd, maar niet in gebruik is. Als u met een tekentablet werkt, kunt u de optie Pendruk in- of uitschakelen. Wanneer de optie is geselecteerd, neemt de breedte van de rand af naarmate de pendruk toeneemt.
Bij het maken van een selectie met de magnetische lasso kunt u op , (komma) drukken om de breedte van de lasso met 1 pixel te vergroten of op . (punt) om de breedte met 1 pixel te verkleinen.
Toverstaf
Met de toverstaf kunt u een deel van de afbeelding met een bepaalde kleur selecteren (bijvoorbeeld een rode bloem) zonder dat u de omtrek hoeft te tekenen. U geeft hierbij het kleurbereik (de tolerantie) voor de selectie met de toverstaf op. Opmerking: u kunt de toverstaf niet gebruiken voor afbeeldingen in de bitmapmodus. Zo gebruikt u de toverstaf: 1 Selecteer de toverstaf . 2 Geef op de optiebalk op of u een nieuwe selectie wilt toevoegen , aan een bestaande selectie wilt toevoegen , uit een selectie wilt verwijderen of een doorsnede van andere selecties wilt selecteren . De vorm van de aanwijzer van de toverstaf is afhankelijk van de geselecteerde optie. 3 Geef voor de tolerantie een waarde in pixels op, tussen 0 en 255. Kies een lage waarde om alleen kleuren te selecteren die nagenoeg overeenkomen met de pixel waarop u klikt. Kies een hogere waarde om een groter kleurbereik te selecteren. 4 Als u een zachte rand wilt deniren, selecteert u Anti-aliased. (Zie Randen van een selectie verzachten op pagina 187.) 5 Als u alleen aangrenzende gebieden met dezelfde kleuren wilt selecteren, selecteert u Aangrenzend. Anders worden alle pixels met dezelfde kleuren geselecteerd. 6 Als u kleuren wilt selecteren op basis van gegevens uit alle zichtbare lagen, selecteert u Alle lagen gebruiken. Anders worden alleen kleuren in de actieve laag geselecteerd.
Terug
181
Selecteren
Terug
182
7 Klik in de afbeelding op de kleur die u wilt selecteren. Als u Aangrenzend hebt geselecteerd, worden alle aangrenzende pixels binnen het tolerantiebereik geselecteerd. Anders worden alle pixels binnen het tolerantiebereik geselecteerd.
Selectie om alleen een voorvertoning van de selectie weer te geven terwijl u deze opbouwt. Afbeelding om een voorvertoning van de volledige afbeelding weer te geven. Dit kan bijvoorbeeld handig zijn als u een monster wilt nemen van een deel van de afbeelding dat niet op het scherm staat. Als u wilt schakelen tussen de voorvertoningen Afbeelding en Selectie in het dialoogvenster Kleurbereik, drukt u op Ctrl (Windows) of Command (Mac OS).
4 Plaats de aanwijzer in de afbeelding of in de voorvertoning en klik om de kleuren te selecteren die u in de selectie wilt opnemen.
Kleurmonsters nemen
5 Wijzig het kleurbereik met de schuifregelaar voor Tolerantie of door een waarde in te voeren. Als u het aantal geselecteerde kleuren binnen het bereik wilt verkleinen, verlaagt u de tolerantie. Met de optie Tolerantie bepaalt u dat pixels gedeeltelijk worden Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 182
Selecteren
Terug
183
geselecteerd door aan te geven in welke mate overeenkomende kleuren moeten worden opgenomen in de selectie (voor de toverstaf en het emmertje daarentegen breidt u met de optie Tolerantie het kleurbereik dat volledig wordt geselecteerd uit).
Als u kleuren wilt toevoegen, selecteert u het plus-pipet en klikt u in de voorvertoning of de afbeelding. Als u kleuren wilt verwijderen, selecteert u het min-pipet en klikt u in de voorvertoning of de afbeelding. U kunt het plus-pipet tijdelijk activeren door Shift ingedrukt te houden. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt als u het min-pipet wilt activeren.
7 Als u een voorvertoning van de selectie in het afbeeldingsvenster wilt zien, kiest u een van de opties in het vak Selectieweergave:
Geen om geen voorvertoning in het afbeeldingsvenster weer te geven. Grijswaarden om de selectie zoals deze eruitziet in een grijswaardenkanaal weer te geven. Zwarte rand om de selectie in kleur tegen een zwarte achtergrond weer te geven. Witte rand om de selectie in kleur tegen een witte achtergrond weer te geven. Snelmasker om de selectie op basis van de huidige snelmaskerinstellingen weer te geven. (Zie Tijdelijke maskers maken in de snelmaskermodus (Photoshop) op pagina 310.)
8 Als u de oorspronkelijke selectie wilt herstellen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klikt u op Herstellen. Zo selecteert u een kleurbereik op basis van de vooringestelde kleuren: 1 Kies Selecteren > Kleurbereik. 2 Kies in het vak Selecteren een kleur of toonbereik. De optie Buiten kleuromvang werkt alleen bij RGB- en Lab-afbeeldingen. Een kleur die buiten de kleuromvang valt, is een RGBof Lab-kleur die niet kan worden afgedrukt met proceskleuren. Zie Kleuromvang (Photoshop) op pagina 101.) 3 Klik op Selectie om de geselecteerde gebieden weer te geven in de voorvertoning. 4 Als u een voorvertoning van de selectie in het afbeeldingsvenster wilt zien, kiest u een van de opties in het vak Selectieweergave:
Geen om geen voorvertoning in het afbeeldingsvenster weer te geven. Grijswaarden om de selectie zoals deze eruitziet in een grijswaardenkanaal weer te geven. Terug 183
Selecteren
Terug
184
Zwarte rand om de selectie in kleur tegen een zwarte achtergrond weer te geven. Witte rand om de selectie in kleur tegen een witte achtergrond weer te geven. Snelmasker om de selectie op basis van de huidige snelmaskerinstellingen weer te geven. (Zie Tijdelijke maskers maken in de snelmaskermodus (Photoshop) op pagina 310.)
5 Als u de oorspronkelijke selectie wilt herstellen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klikt u op Herstellen. Opmerking: als de melding Er zijn geen pixels voor meer dan 50% geselecteerd verschijnt, is het selectiekader niet zichtbaar. U hebt dan misschien een kleur geselecteerd, bijvoorbeeld rood, toen de afbeelding niet de volledig verzadigde kleur bevatte. Zo bewaart en laadt u instellingen voor het kleurbereik: Gebruik de knoppen Opslaan en Laden in het dialoogvenster Kleurbereik om de huidige instellingen op te slaan, zodat u deze later opnieuw kunt gebruiken.
Pixelselecties aanpassen
U kunt pixelselecties aanpassen en verjnen met de selectiegereedschappen en met een aantal opdrachten in het menu Selecteren. U kunt ook geometrische transformaties toepassen om de vorm van een selectiekader te wijzigen. (Zie Objecten in twee dimensies transformeren op pagina 203.)
Als u de richting wilt beperken tot veelvouden van een hoek van 45, begint u te slepen en houdt u vervolgens Shift ingedrukt terwijl u doorgaat met slepen. Als u de selectie met stappen van 1 pixel wilt verplaatsen, drukt u op een pijltoets.
Terug
184
Selecteren
Terug
185
Als u de selectie met stappen van 10 pixels wilt verplaatsen, houdt u Shift ingedrukt en drukt u op een pijltoets.
Kies Weergave > Extras tonen. Met deze opdracht toont of verbergt u in Photoshop selectieranden, doelpaden, segmenten en notities, of in ImageReady selectieranden, segmenten, afbeeldingen met hyperlinks, tekstgrenzen, basislijnen van tekst en tekstselecties. (Zie Extras op pagina 50.) Kies Weergave > Tonen > Selectieranden. Hiermee schakelt u de weergave van de selectieranden in en uit. Deze instelling heeft alleen betrekking op de huidige selectie. De selectieranden verschijnen weer als u een andere selectie maakt.
Zo selecteert u de niet-geselecteerde delen van een afbeelding: Kies Selecteren > Selectie omkeren. U kunt deze optie gebruiken om een object te selecteren dat tegen een achtergrond in een effen kleur is geplaatst. Selecteer dan eerst de achtergrond met de toverstaf en keer vervolgens de selectie om.
op de optiebalk en sleep.
(ImageReady) Houd Shift ingedrukt (naast de aanwijzer verschijnt een plusteken) en sleep om een tweede selectie toe te voegen.
Zo perkt u een selectie in: 1 Maak een selectie. 2 Selecteer een selectiegereedschap en voer een van de volgende handelingen uit:
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt (naast de aanwijzer verschijnt een minteken) en sleep om een selectie te verwijderen.
Zo selecteert u de doorsnede van twee selecties: 1 Maak een selectie. 2 Selecteer een selectiegereedschap en voer een van de volgende handelingen uit:
op de optiebalk en sleep.
Terug
185
Selecteren
Terug
186
Houd Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) ingedrukt (naast de aanwijzer verschijnt een kruis) en sleep over het deel van de oorspronkelijke selectie dat u wilt selecteren.
(Photoshop) Kies Selecteren > Toename om alle aangrenzende pixels op te nemen die binnen het tolerantiebereik vallen en die zijn opgegeven in de opties voor de toverstaf. Kies Selecteren > Gelijkend om niet alleen de aangrenzende pixels, maar alle pixels uit de afbeelding die binnen het tolerantiebereik vallen in de selectie op te nemen.
Als u de selectie in stappen wilt vergroten, kiest u een van de twee opdrachten vaker. Opmerking: u kunt de opdrachten Toename en Gelijkend niet gebruiken voor afbeeldingen in de bitmapmodus. Zo kunt u overbodige pixels binnen of buiten een op kleuren gebaseerde selectie opschonen: 1 Kies Selecteren > Bewerken > Vloeiend. 2 Voor Straal voert u een pixelwaarde in tussen 1 en 100 en klikt u op OK.
Terug
186
Selecteren
Terug
187
Rond elke geselecteerde pixel wordt nu gecontroleerd of er niet-geselecteerde pixels zijn die binnen het opgegeven bereik vallen (Photoshop en ImageReady). Als u bijvoorbeeld 16 invoert voor de straal, gebruikt het programma elke pixel als het middelpunt van een gebied van 33 bij 33 pixels (16 pixels in de horizontale en verticale richting). Wanneer de meeste pixels in het bereik worden geselecteerd, worden niet-geselecteerde pixels aan de selectie toegevoegd. Wanneer de meeste pixels in het bereik niet zijn geselecteerd, worden geselecteerde pixels uit de selectie verwijderd. Opmerking: de relatie tussen de fysieke afstand en de pixelafstand is afhankelijk van de resolutie van de afbeelding. Zo is 5 pixels bijvoorbeeld een grotere afstand in een afbeelding met een resolutie van 72 ppi dan in een afbeelding met een resolutie van 300 ppi. (Zie Grootte en resolutie van afbeeldingen op pagina 67.)
Terug
187
Selecteren
Terug
188
2 Geef een waarde voor de doezelstraal op en klik op OK. Opmerking: wanneer u een kleine selectie maakt met een grote doezelstraal, is de selectie misschien zo klein dat de selectieranden onzichtbaar zijn en dus ook niet kunnen worden geselecteerd. Als de melding Er zijn geen pixels voor meer dan 50% geselecteerd verschijnt, verkleint u de doezelstraal of vergroot u de selectie. U kunt ook op OK klikken om het masker met de huidige instelling te accepteren en een selectie te maken op de plaats waar de randen onzichtbaar zijn.
Selectie zonder doezelen en met doezelen: A. Oorspronkelijke selectie B. Doezelstraal: 0 C. Doezelstraal: 10 D. Doezelstraal: 30
2 Selecteer een of meer van de volgende opties op de optiebalk: Automatische selectie van laag om de bovenste laag met pixels onder het verplaatsgereedschap te selecteren in plaats van de geselecteerde laag. Selectiekader tonen om het selectiekader rond het geselecteerde item weer te geven.
Terug
188
Selecteren
Terug
189
Als u het verplaatsgereedschap wilt activeren wanneer een ander gereedschap is geselecteerd, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt. (Deze techniek werkt niet met de pen , de pen voor vrije vorm , het selectiegereedschap voor paden , Direct selecteren , Handje , Segmentselectie of de ankerpuntgereedschappen .) Als u het verplaatsgereedschap wilt activeren bij het gebruik van de vormgereedschappen , houdt u Command (Mac OS) ingedrukt. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Plaats de aanwijzer binnen het selectiekader en sleep de selectie naar een nieuwe positie. Als u meerdere gebieden hebt geselecteerd, worden deze bij het slepen allemaal verplaatst. Selecteer de laag die u wilt verplaatsen. Sleep de laag naar een nieuwe positie.
Zo lijnt u selecties en lagen in een afbeelding uit: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de inhoud van een laag wilt uitlijnen met een selectie, maakt u een selectie in de afbeelding. Selecteer vervolgens een laag in het palet Lagen. Als u de inhoud van meerdere lagen wilt uitlijnen met een selectiekader, maakt u een selectie in de afbeelding. Koppel vervolgens de lagen die u wilt uitlijnen in het palet Lagen. (Zie Lagen koppelen op pagina 321.) Als u de inhoud van lagen wilt uitlijnen met de inhoud van de actieve laag, koppelt u de lagen die u wilt uitlijnen aan de actieve laag. (Zie Lagen koppelen op pagina 321.) . ,
3 Klik op een of meerdere uitlijnknoppen in de optiebalk: Randen boven uitlijnen , Verticale middelpunten uitlijnen , Randen onder uitlijnen , Randen links uitlijnen Horizontale middelpunten uitlijnen of Randen rechts uitlijnen . Zo distribueert u lagen in een afbeelding: 1 Koppel in het palet Lagen drie of meer lagen. (Zie Lagen koppelen op pagina 321.) 2 Selecteer het verplaatsgereedschap .
3 Klik op een of meerdere distributieknoppen in de optiebalk: Bovenranden distribueren , Verticale middelpunten distribueren , Onderranden distribueren , Linkerranden distribueren , Horizontale middelpunten distribueren of Rechterranden distribueren .
Met de opdracht Kopiren kopieert u het geselecteerde gebied in de actieve laag. Met de opdracht Verenigd kopiren maakt u een samengevoegde kopie van alle zichtbare lagen in het geselecteerde gebied.
Terug
189
Selecteren
Terug
190
Met de opdracht Plakken plakt u een geknipte of gekopieerde selectie op een andere plaats in de afbeelding of als nieuwe laag in een andere afbeelding.
(Photoshop) Met de opdracht Plakken in plakt u een geknipte of gekopieerde selectie in een andere selectie in dezelfde of een andere afbeelding. De bronselectie wordt in een nieuwe laag geplakt en het selectiekader van de doelselectie wordt omgezet in een laagmasker. (Zie Lagen maskeren op pagina 349.) Wanneer u een selectie of laag plakt tussen afbeeldingen met verschillende resoluties, behouden de geplakte gegevens hun pixelafmetingen. Daardoor kunnen de verhoudingen tussen het geplakte deel en de nieuwe afbeelding onjuist zijn. Met de opdracht Afbeeldingsgrootte kunt u dezelfde resolutie instellen voor de bron- en doelafbeeldingen voordat u gegevens kopieert en plakt. (Zie Geschikte resolutie voor een afbeelding bepalen (Photoshop) op pagina 75.) Afhankelijk van de instellingen voor kleurbeheer en het kleurproel van het bestand (of de gemporteerde gegevens) wordt u mogelijk gevraagd hoe u de kleurgegevens van het bestand (of de gemporteerde gegevens) wilt verwerken. Zie Kleurbeheerbeleid op pagina 119 voor meer informatie. Zo kopieert u een selectie: 1 Selecteer het gebied dat u wilt kopiren. 2 Kies Bewerken > Kopiren of Bewerken > Verenigd kopiren. Zo kopieert u een selectie tijdens het slepen: 1 Selecteer het verplaatsgereedschap of houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt om het verplaatsgereedschap te activeren. 2 Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep de selectie die u wilt kopiren en verplaatsen. Wanneer u kopieert naar een andere afbeelding, sleept u de selectie van het actieve afbeeldingsvenster naar het venster van de doelafbeelding. Als u niets hebt geselecteerd, wordt de volledige actieve laag gekopieerd. Terwijl u de selectie naar het andere afbeeldingsvenster sleept, wordt de rand van het venster geaccentueerd zodra u de selectie in het venster kunt neerzetten. Zo maakt u meerdere kopien van een selectie in een afbeelding: 1 Selecteer het verplaatsgereedschap of houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt om het verplaatsgereedschap te activeren. 2 Kopieer de selectie:
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep de selectie. Als u de selectie wilt kopiren en het duplicaat 1 pixel wilt verschuiven, houdt u Alt of Option ingedrukt en drukt u op een pijltoets. Als u de selectie wilt kopiren en het duplicaat 10 pixels wilt verschuiven, houdt u Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) ingedrukt en drukt u op een pijltoets.
Zolang u Alt of Option ingedrukt houdt, wordt bij elke druk op een pijltoets een kopie van de selectie gemaakt, die op de opgegeven afstand van de laatste kopie wordt geplaatst. Zo plakt u een selectie in een andere selectie (Photoshop): 1 Knip of kopieer het deel van de afbeelding dat u wilt plakken. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 190
Selecteren
Terug
191
2 Selecteer het deel van de afbeelding waarin u de selectie wilt plakken. De bronselectie en de doelselectie kunnen zich in dezelfde afbeelding of twee verschillende Photoshopafbeeldingen bevinden. 3 Kies Bewerken > Plakken in. De inhoud van de bronselectie wordt weergegeven, gemaskeerd door de doelselectie. In het palet Lagen wordt de laagminiatuur voor de bronselectie weergegeven naast de laagmaskerminiatuur voor de doelselectie. De laag en het laagmasker zijn niet gekoppeld. U kunt deze dus onafhankelijk van elkaar verplaatsen.
Zie Laagmaskers toepassen en verwijderen op pagina 354 voor meer informatie over het bewerken van laagmaskers. 4 Selecteer het verplaatsgereedschap of houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt om het verplaatsgereedschap te activeren. Sleep vervolgens de bronselectie tot het gewenste deel ervan zichtbaar is door het masker. 5 Als u meer of minder van de afbeelding onder de laag zichtbaar wilt maken, klikt u op de laagmaskerminiatuur in het palet Lagen, selecteert u een tekengereedschap en bewerkt u het masker:
Als u meer van de afbeelding onder de laag wilt verbergen, tekent u met zwart op het masker. Als u meer van de afbeelding onder de laag zichtbaar wilt maken, tekent u met wit op het masker. Als u de afbeelding onder de laag gedeeltelijk zichtbaar wilt maken, tekent u met grijs op het masker.
6 Als het resultaat naar wens is, kunt u Laag > Verenigen; omlaag laag kiezen om de nieuwe laag en het laagmasker samen te voegen met de onderliggende laag en de wijzigingen denitief te maken.
Terug
191
Selecteren
Terug
192
Als u een vectorillustratie sleept uit Adobe Illustrator of een ander programma dat gebruikmaakt van het Illustrator-klembord, wordt de illustratie omgezet naar pixels. De meetkundige lijnen en curven van de vectorillustratie worden omgezet in de pixels of bits van een bitmapafbeelding. U kunt een vectorillustratie ook als pad kopiren naar Photoshop door Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt te houden terwijl u uit Adobe Illustrator sleept. Als u tekst wilt kopiren, moet u de tekst eerst omzetten in contourtekst.
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Algemeen.
2 Selecteer Klembord exporteren om de Photoshop-inhoud van het klembord op te slaan bij het afsluiten van Photoshop. Als u deze optie niet selecteert, worden alle Photoshopgegevens op het klembord gewist bij het afsluiten van het programma. Zo plakt u PostScript-illustraties uit een ander programma in Photoshop: 1 Selecteer de illustratie in de andere toepassing en kies Bewerken > Kopiren. (Zie Bestandsformaten op pagina 504.) 2 Selecteer in Photoshop of ImageReady de afbeelding waarin u de selectie wilt plakken. 3 Kies Bewerken > Plakken. 4 (Photoshop) Selecteer in het dialoogvenster een van de volgende opties:
Plakken als pixels om de illustratie bij het plakken om te zetten in pixels. Hierbij worden meetkundige vectorillustraties omgezet in pixels. Plakken als paden om de kopie als pad in het palet Paden te plakken. Als u tekst wilt kopiren uit Illustrator, moet u de tekst eerst omzetten in contourtekst. Plakken als vormlaag om een nieuwe vormlaag te maken waarbij het pad wordt gebruikt als vectormasker.
Belangrijk: als u illustraties wilt kopiren uit Adobe Illustrator, kan het zijn dat de standaardvoorkeuren voor het klembord in Illustrator verhinderen dat het dialoogvenster Plakken wordt weergegeven in Photoshop. Selecteer AICB in het gedeelte Bestanden en klembord van het dialoogvenster Voorkeuren in Illustrator als u de opties voor Plakken wilt weergeven wanneer u de illustratie in Photoshop plakt.
Terug
192
Selecteren
Terug
193
5 Als u bij de vorige stap Plakken als pixels hebt gekozen, kunt u de optie Anti-aliased op de optiebalk selecteren om een vloeiende overgang tussen de randen van de selectie en de omringende pixels aan te brengen. (Zie Randen van een selectie verzachten op pagina 187.) Opmerking: u kunt de opdrachten in het menu Matting gebruiken als u al gegevens hebt samengevoegd en de pixelgegevens weer wilt extraheren. (Zie Randpixels uit een selectie verwijderen (Photoshop) op pagina 194.)
Opdracht Magnetisch
Met de opdracht Magnetisch kunt u selectieranden, uitsnijdkaders, segmenten, vormen en paden zeer nauwkeurig plaatsen. U kunt deze functie inschakelen en uitschakelen met de opdracht Magnetisch. U kunt ook verschillende elementen opgeven waarop u de functie Magnetisch wilt toepassen als Magnetisch is ingeschakeld. Zo schakelt u de functie Magnetisch in of uit: Kies Weergave > Magnetisch. Een vinkje geeft aan dat de functie Magnetisch is ingeschakeld. Zo bepaalt u waarop u de functie Magnetisch wilt toepassen: Kies een of meer opties in het submenu Weergave > Magnetisch:
Hulplijnen om magnetisch te koppelen aan hulplijnen. (Zie Hulplijnen en het raster op pagina 48.) (Photoshop) Raster om magnetisch te koppelen aan het raster. U kunt deze optie niet selecteren wanneer het raster is verborgen. (Zie Hulplijnen en het raster op pagina 48.) Segmenten om magnetisch te koppelen aan segmentgrenzen. U kunt deze optie niet selecteren wanneer segmenten zijn verborgen. (Zie Segmenten bekijken op pagina 412.) (Photoshop) Documentgrenzen om magnetisch te koppelen aan de randen van het document. Alles om alle magnetische opties te selecteren. Geen om alle opties in het submenu Magnetisch te deselecteren.
Een vinkje geeft aan dat de optie is geselecteerd en dat de functie Magnetisch daarvoor is ingeschakeld. Een stip (Windows) of een streepje (Mac OS) geeft aan dat de optie is geselecteerd, maar dat de functie Magnetisch is uitgeschakeld. Zo schakelt u de functie Magnetisch in voor n optie: 1 Kies Weergave > Magnetisch terwijl de opdracht Magnetisch is uitgeschakeld. 2 Kies een optie. Hierdoor wordt automatisch de functie Magnetisch ingeschakeld voor de geselecteerde optie en worden alle andere opties niet geselecteerd.
Terug
193
Selecteren
Terug
194
Zo slaat u een selectie op: Kies Selecteren > Selectie opslaan. Zo laadt u een opgeslagen selectie (Photoshop): 1 Kies Selecteren > Selectie laden en geef de gewenste opties in het dialoogvenster Selectie laden op. 2 Klik op OK om de selectie te laden. (Zie Selecties in afbeeldingen laden op pagina 314.) Zo laadt u een opgeslagen selectie (ImageReady): Kies Selecteren > Selectie laden en kies een optie in het submenu.
Selecties verwijderen
Als u een selectie wilt verwijderen, kiest u Bewerken > Wissen of drukt u op Backspace (Windows) of Delete (Mac OS). Als u een selectie wilt knippen en op het klembord wilt plaatsen, kiest u Bewerken> Knippen. Als u een selectie verwijdert op de achtergrond of op een laag waarvoor de optie Transparante pixels vergrendelen is ingeschakeld in het palet Lagen, wordt het oorspronkelijke gebied vervangen door de achtergrondkleur. Als u een selectie verwijdert op een laag waarvoor de optie Transparante pixels vergrendelen niet is ingeschakeld, wordt het oorspronkelijke gebied vervangen door de transparantie van de laag.
Met de opdracht Rand verwijderen vervangt u de kleur van uit de toon vallende randpixels door de kleuren van aangrenzende pixels met zuivere kleuren (dit zijn pixels zonder achtergrondkleur). Als u bijvoorbeeld een geel object op een blauwe achtergrond selecteert en de selectie verplaatst, worden sommige pixels van de blauwe achtergrond met het object mee verplaatst. Met de opdracht Rand verwijderen worden deze blauwe pixels vervangen door gele. Zwarte rand verwijderen en Witte rand verwijderen zijn handige opdrachten als u een anti-aliased selectie tegen een witte of zwarte achtergrond wilt plakken op een andere achtergrond. Anti-aliased zwarte tekst op een witte achtergrond heeft bijvoorbeeld grijze pixels aan de randen, die zichtbaar zijn tegen een gekleurde achtergrond.
U kunt randpixels ook verwijderen door met de schuifregelaars Geavanceerd overvloeien in het dialoogvenster Laagstijlen gebieden uit de laag te verwijderen of transparant te maken. In dit geval maakt u de zwarte of witte gebieden transparant. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de schuifregelaars om deze uit elkaar te halen, zodat u randpixels kunt verwijderen en een vloeiende rand kunt houden.
Terug
194
Selecteren
Terug
195
Zo verkleint u een rand rondom een selectie: 1 Kies Laag > Matting > Rand verwijderen. 2 Geef in het vak Breedte een waarde op voor de afstand waarbinnen uit de toon vallende pixels moeten worden vervangen. Meestal is een afstand van 1 of 2 pixels voldoende. 3 Klik op OK. Zo verwijdert u een rand uit een selectie: Kies Laag > Matting > Zwarte rand verwijderen of Laag > Matting > Witte rand verwijderen.
Terug
195
Selecteren
Terug
196
Geef een waarde voor de grootte van het penseel op of sleep de schuifregelaar om de breedte van de randmarkering, het gummetje, Overbodig verwijderen en Randen corrigeren in te stellen. Geef voor de markering een standaardkleur op of kies Overige om een eigen kleur voor de markering te deniren. Geef voor de vulling een standaardkleur op of kies Overige om een eigen kleur te deniren voor het gebied dat wordt gedenieerd door het vulgereedschap. Als u een duidelijk gedenieerde rand wilt markeren, selecteert u Slim markeren. Hiermee kunt u de markering precies op de rand houden en wordt een markering toegepast die precies breed genoeg is om de rand te bedekken, ongeacht de geselecteerde penseelgrootte. Als u de weergave van een gebied wilt vergroten, selecteert u het zoomgereedschap in het dialoogvenster en klikt u in de voorvertoning. Als u de weergave wilt verkleinen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u klikt. Als u een ander gebied wilt weergeven, selecteert u het handje in het dialoogvenster en sleept u in de voorvertoning. Als u de rand wilt markeren, selecteert u het gereedschap Randmarkering in het dialoogvenster en sleept u zodat de markering zowel het voorgrondobject als de achtergrond enigszins overlapt. Gebruik Slim markeren om scherpere randen te markeren. Gebruik een groot penseel om onregelmatige, complexe randen te markeren waarbij de voorgrond overloopt in de achtergrond, zoals haren of bomen.
Als u Slim markeren gebruikt om de rand van een object te markeren die vlak bij een andere rand ligt, verkleint u de penseelgrootte wanneer de markering steeds van de objectrand wordt afgetrokken door de andere rand. Als het object een uniforme kleur aan de ene kant en scherpe randen aan de andere kant heeft, houdt u de rand van het object binnen het gebied van het penseel maar centreert u het penseel op de uniforme kleur.
Als het object een duidelijk gedenieerde binnenkant heeft, zorgt u ervoor dat de markering het beoogde gebied volledig omsluit. U hoeft geen gebieden te markeren op plaatsen waar het object de grenzen van de afbeelding raakt. Als het object geen duidelijke binnenkant heeft, markeert u het volledige object. Als u een markering wilt maken op basis van een selectie die is opgeslagen in een alfakanaal, kiest u het alfakanaal in het menu Kanaal. Het alfakanaal moet zijn gebaseerd op een selectie van de rand van het object. Als u een markering wijzigt die is gebaseerd op een kanaal, verandert de naam van het kanaal in het menu in Eigen. Als u de markering wilt wissen, selecteert u het gummetje in het dialoogvenster en sleept u over de markering. Als u de volledige markering wilt wissen, drukt u op Alt+Backspace (Windows) of Option+Delete (Mac OS). Als het object een duidelijk gedenieerde binnenkant heeft, selecteert u het vulgereedschap in het dialoogvenster. Klik in het object om de binnenkant te vullen. (Als u in een gevuld gebied klikt met het vulgereedschap, wordt de vulling verwijderd.)
Terug
196
Selecteren
Terug
197
Als het object erg complex is of geen duidelijke binnenkant heeft, zorgt u ervoor dat de markering het volledige object omvat en selecteert u Voorgrond forceren. Selecteer het pipet in het dialoogvenster en klik in het object om een monster van de voorgrondkleur te nemen. U kunt ook in het vak Kleur klikken en een kleurkiezer gebruiken om de voorgrondkleur te selecteren. Deze methode werkt het beste bij objecten die schakeringen van n bepaalde kleur bevatten.
7 Klik op Voorbeeld om een voorvertoning van het gextraheerde object te bekijken of ga door met stap 10 om het object te extraheren zonder voorvertoning.
Met de opties in het menu Tonen kunt u schakelen tussen voorvertoningen van het origineel en de gextraheerde afbeeldingen. Met de opties in het menu Weergave kunt u het gextraheerde object voorvertonen tegen een achtergrond met een gekleurde rand of als grijswaardenmasker. Als u een transparante achtergrond wilt weergeven, kiest u Geen. Selecteer de optie Markering tonen of Vulling tonen om de markering of vulling van het object weer te geven.
8 Herhaal de extractie als het resultaat niet naar wens is (wanneer u tevreden bent, kunt u de extractie verder verjnen zoals wordt beschreven bij stap 9.)
Als u een nieuwe extractie wilt uitvoeren nadat u de markering en vulling hebt aangepast, herhaalt u stappen 5, 6 en 7. Als u een nieuwe extractie wilt uitvoeren met nieuwe extractie-instellingen, wijzigt u de waarde voor Vloeiend, Voorgrond forceren of Kleur en herhaalt u stap 7.
Opmerking: als u wilt opgeven in welke mate het gextraheerde object vloeiend moet worden gemaakt, sleept u de schuifregelaar Vloeiend of typt u een waarde. U kunt het beste met nul of een kleine waarde beginnen om te voorkomen dat details al te veel vervagen. Als de extractie scherpe elementen bevat, kunt u de waarde voor Vloeiend vergroten om deze uit de volgende extractie te verwijderen. 9 Corrigeer zo nodig de extractieresultaten:
Als u sporen van de achtergrond in het gextraheerde gebied wilt wissen, gebruikt u het gereedschap Overbodig verwijderen . Met dit gereedschap wordt dekking verwijderd in toenemende mate. U kunt het gereedschap Overbodig verwijderen ook gebruiken om hiaten in het gextraheerde object op te vullen. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep om weer dekking toe te voegen.
Terug
197
Selecteren
Terug
198
Als u de rand van het gextraheerde object wilt bewerken, gebruikt u het gereedschap Randen corrigeren . Met dit gereedschap worden randen verscherpt in toenemende mate. Als het object geen duidelijke rand heeft, wordt met het gereedschap Randen corrigeren dekking aan het object toegevoegd of uit de achtergrond verwijderd.
10 Klik op OK om de denitieve extractie toe te passen. Alle pixels op de laag buiten het gextraheerde object worden gewist en transparant gemaakt. Opmerking: overbodige randen kunt u het beste weghalen met de gereedschappen Overbodig verwijderen en Randen corrigeren in het dialoogvenster Extraheren. U kunt een extractie ook opschonen met het achtergrondgummetje en het historiepenseel in de gereedschapset.
Terug
198
Transformeren en retoucheren
Terug
199
Transformeren en retoucheren
De canvasgrootte wijzigen
Met de opdracht Canvasgrootte kunt u werkruimte rondom een bestaande afbeelding toevoegen of weghalen. U kunt een afbeelding ook uitsnijden door het canvas te verkleinen. Toegevoegd canvas krijgt de kleur of transparantie van de achtergrond. Zo gebruikt u de opdracht Canvasgrootte: 1 Kies Afbeelding > Canvasgrootte. 2 (Photoshop) Kies de gewenste maateenheid. 3 Met de optie Kolommen wordt de breedte gemeten in de kolommen die zijn opgegeven in het voorkeurvenster Eenheden & linialen. Zie voor meer informatie Kolommen (Photoshop) op pagina 46. 4 Voer een van de volgende handelingen uit:
Geef bij Breedte en Hoogte de gewenste afmetingen op voor het canvas. Selecteer Relatief en voer de hoeveelheid in waarmee u de grootte van het canvas wilt vergroten of verkleinen. (Voer een negatieve waarde in om de grootte van het canvas te verkleinen.)
5 Klik op een vierkant in het vak Plaatsing om aan te geven waar de bestaande afbeelding moet worden geplaatst op het nieuwe canvas. 6 Klik op OK.
Roteren en omdraaien
Met de opdrachten van Canvas roteren kunt u een hele afbeelding roteren of omdraaien. Deze opdrachten werken niet op afzonderlijke lagen of delen van lagen, paden of selectiekaders.
Terug
199
Transformeren en retoucheren
Terug
200
Zo kunt u een hele afbeelding roteren of omdraaien: Kies Afbeelding > Canvas roteren en selecteer een van de volgende opdrachten in het submenu:
180 om de afbeelding een halve slag te roteren. 90 rechtsom om de afbeelding een kwartslag rechtsom te roteren. 90 linksom om de afbeelding een kwartslag linksom te roteren. Instelbaar om de afbeelding te roteren met een aantal graden dat u zelf opgeeft. Als u deze optie kiest, voert u bij Hoek een hoek in tussen -359,99 en 359,99. Vervolgens selecteert u Rechtsom of Linksom om de rotatierichting in te stellen. Klik op OK. Canvas horizontaal draaien (Photoshop) of Horizontaal spiegelen (ImageReady) om de afbeelding horizontaal, dus langs de verticale as om te draaien. Canvas verticaal draaien (Photoshop) of Verticaal spiegelen (ImageReady) om de afbeelding verticaal, dus langs de horizontale as om te draaien.
Afbeeldingen uitsnijden
Uitsnijden is het proces waarbij gedeelten van een afbeelding worden verwijderd om de nadruk te verleggen of de compositie te versterken. U kunt afbeeldingen uitsnijden met het gereedschap Uitsnijden en de opdracht Uitsnijden. U kunt ook pixels verkleinen met de opdracht Verkleinen. Met het gereedschap Uitsnijden beschikt u over de meeste opties voor het uitsnijden van afbeeldingen. Zo snijdt u een afbeelding uit met het gereedschap Uitsnijden: 1 Selecteer het gereedschap Uitsnijden
2 Stel de modus van het gereedschap Uitsnijden in: (Photoshop) Als u de afbeelding wilt uitsnijden zonder het aantal pixels te wijzigen (standaardinstelling), zorgt u ervoor dat alle tekstvakken op de optiebalk leeg zijn. U kunt op de knop Wissen drukken om alle tekstvakken leeg te maken. (Photoshop) Als u het aantal pixels van de afbeelding wilt wijzigen tijdens het uitsnijden, voert u een hoogte, breedte en/of resolutie in op de optiebalk. (ImageReady) Als u de afbeelding wilt uitsnijden zonder het aantal pixels te wijzigen, zorgt u ervoor dat de optie Vaste grootte op de optiebalk is uitgeschakeld. (ImageReady) Als u het aantal pixels van de afbeelding wil wijzigen tijdens het uitsnijden, selecteert u de optie Vaste grootte en voert u een hoogte en breedte in op de optiebalk. Als u het aantal pixels van een afbeelding wilt wijzigen op basis van de afmetingen en resolutie van een andere afbeelding, opent u de andere afbeelding, selecteert u het gereedschap Uitsnijden en klikt u op de optie Voorste afbeelding op de optiebalk. (In ImageReady moet u de optie Vaste grootte selecteren om de knop Voorste afbeelding te activeren.) U kunt vervolgens de afbeelding die u wilt uitsnijden, actief maken.
Als u het aantal pixels wijzigt tijdens het uitsnijden wordt de functie van de opdracht Afbeelding > Afbeeldingsgrootte gecombineerd met die van het gereedschap Uitsnijden. (Zie Aantal pixels wijzigen op pagina 72.) Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 200
Transformeren en retoucheren
Terug
201
3 Bepaal het uitsnijdkader door te slepen over het gedeelte van de afbeelding dat u wilt behouden. Het selectiekader hoeft niet nauwkeurig te zijn, u kunt dit later aanpassen. 4 Voer op de optiebalk de volgende handelingen uit:
Geef op of u het uit te snijden gebied wilt verbergen of verwijderen. Selecteer Verbergen als u het uit te snijden gebied wilt behouden in het afbeeldingsbestand. U kunt het verborgen gebied zichtbaar maken door de afbeelding te verplaatsen met het gereedschap Verplaatsen. Selecteer Verwijderen om het uit te snijden gebied te verwijderen.
Opmerking: in Photoshop is de optie Verbergen niet beschikbaar voor afbeeldingen die alleen een achtergrondlaag bevatten. Als u een achtergrond wilt uitsnijden door deze te verbergen, converteert u de achtergrond eerst naar een gewone laag. (Zie Achtergrondlaag op pagina 317.) Als u in ImageReady een achtergrond uitsnijdt door deze te verbergen, wordt automatisch de achtergrond eerst naar een gewone laag geconverteerd.
Geef op of u een uitsnijdraster wilt gebruiken om het gebied van de afbeelding dat wordt verwijderd of verborgen, donkerder weer te geven. Wanneer de optie Schild is ingeschakeld, kunt u een kleur en dekking opgeven voor het uitsnijdraster. Wanneer de optie Schild is uitgeschakeld, wordt het gebied buiten het uitsnijdkader zichtbaar gemaakt. Als u het selectiekader wilt verplaatsen, zet u de muisaanwijzer in het kader en sleept u. Als u het selectiekader wilt schalen, sleept u een greep. Als u de verhoudingen wilt behouden, houdt u Shift ingedrukt terwijl u de greep sleept. Als u het selectiekader wilt roteren, plaatst u de aanwijzer buiten het selectiekader (de aanwijzer verandert in een gekromde pijl) en sleept u. Als u het middelpunt waaromheen het selectiekader wordt geroteerd wilt verplaatsen, sleept u de cirkel naar het midden van het selectiekader.
Opmerking: in Photoshop kunt u het selectiekader Uitsnijden niet roteren in afbeeldingen in de bitmapmodus. 6 Voer een van de volgende handelingen uit:
Druk op Enter (Windows) of Return (Mac OS); klik op de knop Vastleggen optiebalk of dubbelklik in het uitsnijdkader.
op de
Als u het uitsnijden wilt annuleren, drukt u op Esc of klikt u op de knop Annuleren op de optiebalk.
Zo snijdt u een afbeelding uit met de opdracht Uitsnijden: 1 Selecteer het deel van de afbeelding dat u wilt behouden. (Zie Selectiekadergereedschappen op pagina 178.) 2 Kies Afbeelding > Uitsnijden. Zo snijdt u een afbeelding uit met de opdracht Verkleinen: 1 Kies Afbeelding > Verkleinen. 2 Selecteer een optie in het dialoogvenster Verkleinen:
Transparante pixels om transparantie aan de randen van de afbeelding te verwijderen, zodat een zo klein mogelijke afbeelding van niet-transparante pixels overblijft. Terug 201
Transformeren en retoucheren
Terug
202
Kleur van pixel linksboven om een gedeelte in de kleur van de pixel links boven in de afbeelding te verwijderen. Pixelkleur rechtsonder om een gedeelte in de kleur van de pixel rechts onder in de afbeelding te verwijderen.
3 Selecteer een of meer gebieden in de afbeelding die moeten worden verwijderd: Boven, Onder, Links of Rechts.
Stappen om het perspectief te transformeren: A. Teken het eerste uitsnijdkader B. Pas het uitsnijdkader aan zodat dit overeenkomt met de randen van het object C. Vergroot de randen voor de uitsnede D. Uiteindelijke afbeelding
Zo transformeert u het perspectief in een afbeelding: 1 Selecteer het gereedschap Uitsnijden Afbeeldingen uitsnijden op pagina 200.) en stel de modus voor het uitsnijden in. (Zie
Terug
202
Transformeren en retoucheren
Terug
203
2 Sleep het uitsnijdkader rondom een object dat oorspronkelijk rechthoekig was (hoewel het niet rechthoekig wordt weergegeven in de afbeelding). Gebruik de randen van dit object om het perspectief in de afbeelding te bepalen. Het selectiekader hoeft niet nauwkeurig te zijn, u kunt dit later aanpassen. Belangrijk: u moet een object selecteren dat oorspronkelijk rechthoekig was, anders kan Photoshop het perspectief in de afbeelding niet transformeren. 3 Selecteer Perspectief op de optiebalk en stel de overige opties naar keuze in. (Zie Afbeeldingen uitsnijden op pagina 200.) 4 Verplaats de hoekgrepen van het uitsnijdkader zodat dit overeenkomt met de randen van het object. Dit bepaalt het perspectief in de afbeelding. Het is daarom belangrijk dat het kader precies overeenkomt met de randen van het object. 5 Sleep de zijgrepen om de randen voor de uitsnede te vergroten terwijl het perspectief behouden blijft. Belangrijk: verplaats het middelpunt van het uitsnijdkader niet. Photoshop moet het originele middelpunt van de afbeelding kennen om de perspectiefcorrectie te kunnen uitvoeren. 6 Voer een van de volgende handelingen uit:
Druk op Enter (Windows) of Return (Mac OS); klik op de knop Vastleggen optiebalk of dubbelklik in het uitsnijdkader.
op de
Als u het uitsnijden wilt annuleren, drukt u op Esc of klikt u op de knop Annuleren op de optiebalk.
Als Photoshop een foutbericht weergeeft, komt dit waarschijnlijk doordat u het middelpunt of de hoekgrepen verkeerd hebt geplaatst. Klik op Annuleren om terug te gaan en het uitsnijdkader aan te passen. Klik op Niet bijsnijden als u de uitsnede wilt annuleren. Er kan ook een fout optreden als u werkt met een afbeelding die al eerder is uitgesneden.
Terug
203
Transformeren en retoucheren
Terug
204
Als u een hele laag wilt transformeren, activeert u die laag en zorgt u dat er niets is geselecteerd.
Belangrijk: u kunt de achtergrondlaag niet transformeren. U kunt echter een achtergrondlaag wel omzetten in een gewone laag. (Zie Lagen en laagsets toevoegen op pagina 318.)
Als u een deel van een laag wilt transformeren, selecteert u de laag en vervolgens een deel van de afbeelding in die laag. Koppel lagen aan elkaar in het palet Lagen als u meerdere lagen tegelijk wilt transformeren. (Zie Lagen koppelen op pagina 321.) Als u een laagmasker of een vectormasker wilt transformeren, ontkoppelt u het masker en selecteert u de maskerminiatuur in het palet Lagen. (Zie Lagen maskeren op pagina 349.) (Photoshop) Als u een pad of een vectorvorm wilt transformeren, gebruikt u Padselectie om het gehele pad te selecteren of het gereedschap Direct selecteren om een gedeelte van het pad te selecteren. Als u een of meer punten in een pad selecteert, worden alleen de segmenten die op die punten aansluiten getransformeerd. (Zie Paden selecteren (Photoshop) op pagina 236.) (Photoshop) Als u een selectiekader wilt transformeren, moet u een selectie maken of laden. Kies vervolgens Selecteren > Transformatie selectie. (Photoshop) Als u een alfakanaal wilt transformeren, selecteert u het kanaal in het palet Kanalen. (Zie Maskers in alfakanalen opslaan op pagina 311.)
Referentiepunt instellen
Alle transformaties worden uitgevoerd rondom een vast punt dat het referentiepunt wordt genoemd. Standaard bevindt dit punt zich midden in het beeldelement dat u transformeert. U kunt echter wel het referentiepunt wijzigen of het middelpunt verplaatsen naar een andere locatie. Zo stelt u het referentiepunt voor een transformatie in: 1 Selecteer een transformatieopdracht, aan de hand van de beschrijving in de volgende onderwerpen. Er verschijnt een selectiekader in de afbeelding. 2 Klik in de optiebalk op de referentiepuntzoeker . Elke vierkantje vertegenwoordigt een punt in het selectiekader. Als u het referentiepunt bijvoorbeeld in de linkerbovenhoek van het selectiekader wilt instellen, klikt u op het vierkantje linksboven in de referentiepuntzoeker.
Terug
204
Transformeren en retoucheren
Terug
205
Zo verplaatst u het middelpunt voor een transformatie: 1 Selecteer een transformatieopdracht, aan de hand van de beschrijving in de volgende onderwerpen. Er verschijnt een selectiekader in de afbeelding. 2 Sleep het middelpunt. Het middelpunt kan buiten het te transformeren beeldelement liggen.
Transformaties toepassen
Met de opdrachten van het menu Transformatie kunt u de volgende transformaties toepassen op een beeldelement:
Met Schalen vergroot of verkleint u een beeldelement ten opzichte van het referentiepunt. U kunt horizontaal, verticaal of zowel horizontaal als verticaal schalen. Met Roteren wordt een beeldelement rondom een referentiepunt geroteerd. Standaard bevindt dit punt zich midden in het object; u kunt het echter verplaatsen. Met Schuintrekken kunt u een beeldelement verticaal en horizontaal schuin zetten. Met Vervormen kunt u een beeldelement in alle richtingen uitrekken. Met Perspectief kunt u perspectief toepassen op een beeldelement vanuit n bepaald punt.
In Photoshop kunt u verschillende opdrachten achter elkaar uitvoeren voordat u de verzamelde transformaties toepast. Als u bijvoorbeeld Schalen kiest, met een greep sleept om de schaal te wijzigen en vervolgens Vervormen kiest en met een greep sleept, kunt u beide transformaties tegelijk toepassen door op Enter of Return te drukken. In ImageReady kunt u meerdere transformatietypen tegelijkertijd uitvoeren met de opdracht Transformatie > Numeriek. Zo kunt u schalen, roteren, schuintrekken, vervormen en perspectief toepassen: 1 Selecteer het beeldelement dat u wilt transformeren. (Zie Bepalen wat u wilt transformeren op pagina 204.) 2 Kies Bewerken > Transformatie > Schalen, Roteren, Schuintrekken, Vervormen of Perspectief. Opmerking: (Photoshop) als u een vorm of een geheel pad transformeert, verandert het menu Transformatie in Transformatie pad. Als u meerdere padsegmenten (maar niet het gehele pad) transformeert, verandert het menu Transformatie in Transformatiepunten. 3 Klik in de optiebalk op de referentiepuntzoeker pagina 204.)
4 Voer een of meer van de volgende handelingen uit: Als u Schalen kiest, sleept u een handgreep van het selectiekader. Houd Shift tijdens het slepen ingedrukt als u de oorspronkelijke proporties wilt behouden. Zodra de cursor op een greep staat, verandert deze in een dubbele pijl. Als u Roteren kiest, verplaatst u de cursor buiten het selectiekader (de cursor wordt een kromme dubbele pijl) en sleept u. Druk op Shift om de rotatie te beperken tot stappen van 15. Als u Schuintrekken kiest, sleept u een zijgreep om het selectiekader schuin te trekken. Als u Vervormen kiest, sleept u een hoekgreep om het selectiekader uit te rekken.
Terug
205
Transformeren en retoucheren
Terug
206
Als u Perspectief kiest, sleept u een hoekgreep om perspectief toe te passen op het selectiekader. Geef voor alle transformatietypen een waarde op op de optiebalk. Als u bijvoorbeeld een beeldelement roteert, geeft u graden op in het tekstvak Roteren.
5 Schakel desgewenst over naar een ander transformatietype door een opdracht te selecteren in het submenu Bewerken > Transformatie. Wanneer u een bitmapafbeelding transformeert (in plaats van een vorm of een pad), wordt deze bij elke keer dat u een transformatie toepast minder scherp. Het verdient daarom aanbeveling meerdere opdrachten uit te voeren voordat u de verzamelde transformaties toepast in plaats van elke transformatie afzonderlijk toe te passen. 6 Wanneer u tevreden bent met het resultaat, voert u een van de volgende handelingen uit:
Druk op Enter (Windows) of Return (Mac OS); klik op de knop Vastleggen optiebalk of dubbelklik in het transformatiekader.
op de
Als u de transformatie wilt annuleren, drukt u op Esc of klikt u op de knop Annuleren op de optiebalk.
Zo kunt u nauwkeurig omdraaien of roteren: 1 Selecteer het beeldelement dat u wilt transformeren. (Zie Bepalen wat u wilt transformeren op pagina 204.) 2 Kies Bewerken > Transformatie en selecteer een van de volgende opdrachten in het submenu:
Roteren 180 om de selectie een halve slag te draaien. Roteren 90 rechtsom om de selectie een kwartslag rechtsom te draaien. Roteren 90 linksom om de selectie een kwartslag linksom te draaien. Horizontaal omdraaien om langs de verticale as te draaien. Verticaal omdraaien om langs de horizontale as te draaien.
Opmerking: (Photoshop) als u een vorm of een geheel pad transformeert, verandert de opdracht Transformatie in de opdracht Transformatie pad. Als u meerdere padsegmenten (maar niet het gehele pad) transformeert, verandert de opdracht Transformatie in de opdracht Transformatiepunten. Zo herhaalt u de transformatie: Kies Bewerken > Transformatie > Opnieuw, Bewerken > Transformatie pad > Opnieuw of Bewerken > Transformatiepunten > Opnieuw. Zo dupliceert u een beeldelement tijdens de transformatie: Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en kies de opdracht Transformatie. Zo past u meerdere typen transformatie tegelijkertijd toe (ImageReady): 1 Selecteer het beeldelement dat u wilt transformeren. (Zie Bepalen wat u wilt transformeren op pagina 204.) 2 Kies Bewerken > Transformatie > Numeriek. 3 Voer een of meer van de volgende handelingen uit en klik op OK.
Terug
206
Transformeren en retoucheren
Terug
207
Selecteer Positie en voer de waarden in voor de nieuwe locatie in de tekstvakken X (horizontale positie) en Y (verticale positie). Selecteer Relatief om de nieuwe positie op te geven ten opzichte van de huidige positie. Selecteer Schalen. Voer de afmetingen in in de tekstvakken voor Breedte en Hoogte of voer een schalingspercentage in in het tekstvak Percentage. Selecteer Verhoudingen behouden als u de hoogte/breedte-verhouding wilt behouden. Selecteer Schuintrekken en voer de graden in in de tekstvakken Horizontaal (horizontaal schuintrekken) en Verticaal (verticaal schuintrekken). Selecteer Roteren. Voer de graden voor rotatie in in het tekstvak Hoek, of sleep de cirkel naar de rechterkant van het tekstvak.
Opmerking: (Photoshop) als u een vorm of een geheel pad transformeert, verandert de opdracht Transformatie in de opdracht Transformatie pad. Als u meerdere padsegmenten (maar niet het gehele pad) transformeert, verandert de opdracht Transformatie in de opdracht Transformatiepunten.
Als u een selectie, een op pixels gebaseerde laag, of een selectiekader transformeert, kiest u het gereedschap Verplaatsen . Selecteer vervolgens Selectiekader tonen op de optiebalk. Als u een vectorvorm of -pad transformeert, selecteert u het gereedschap Padselectie . Selecteer vervolgens Selectiekader tonen op de optiebalk. Als u wilt schalen door te slepen, sleept u een greep. Houd Shift tijdens het slepen ingedrukt als u de oorspronkelijke proporties wilt behouden. Als u numeriek wilt schalen, voert u percentages in in de tekstvakken voor Breedte en Hoogte op de optiebalk. In Photoshop klikt u op de koppelingsknop om de hoogte/ breedte-verhouding te behouden. Plaats voor roteren door te slepen de cursor buiten het selectiekader (de cursor wordt een kromme dubbele pijl ) en sleep. Druk op Shift om de rotatie te beperken tot stappen van 15. Als u een beeldelement numeriek wilt roteren, voert u de graden in in het tekstvak Roteren op de optiebalk. Als u iets wilt vervormen ten opzichte van het middelpunt van het selectiekader, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleept u een greep .
Terug
207
Transformeren en retoucheren
Terug
208
Als u vrije vervorming wilt toepassen, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleept u een greep. Als u wilt schuintrekken, houdt u Ctrl+Shift (Windows) of Command+Shift (Mac OS) ingedrukt en sleept u een zijgreep. Zodra de cursor op een zijgreep staat, verandert deze in een witte pijlpunt met een kleine dubbele pijl . Als u numeriek wilt schuintrekken, voert u de graden in in de tekstvakken H (horizontaal schuintrekken) en V (verticaal schuintrekken) op de optiebalk. Als u perspectief wilt gebruiken, houdt u Ctrl+Alt+Shift (Windows) of Command+Option+Shift (Mac OS) ingedrukt en sleept u een hoekgreep. Zodra de cursor op een hoekgreep staat, verandert deze in een grijze pijlpunt . Als u het referentiepunt wilt wijzigen, klikt u op een vierkantje op de referentiepuntzoeker op de optiebalk. (Zie Referentiepunt instellen op pagina 204.) Als u een beeldelement wilt verplaatsen, voert u de waarden in voor de nieuwe locatie van het referentiepunt in de tekstvakken X (horizontale positie) en Y (verticale positie) op de optiebalk. In Photoshop klikt u op de knop Relatieve positionering om de nieuwe positie ten opzichte van de huidige positie op te geven. Als u de laatste greepbewerking ongedaan wilt maken, kiest u Bewerken > Ongedaan maken.
Druk op Enter (Windows) of Return (Mac OS); klik op de knop Vastleggen optiebalk of dubbelklik in het transformatiekader.
op de
Als u de transformatie wilt annuleren, drukt u op Esc of klikt u op de knop Annuleren op de optiebalk.
Wanneer u een bitmapafbeelding transformeert (in plaats van een vorm of een pad), wordt deze bij elke keer dat u een transformatie toepast minder scherp. Het verdient daarom aanbeveling meerdere opdrachten uit te voeren voordat u de verzamelde transformaties toepast in plaats van elke transformatie afzonderlijk toe te passen.
Terug
208
Transformeren en retoucheren
Terug
209
U kunt elke combinatie van kubussen, bollen en cilinders in n afbeelding maken en manipuleren. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk een doos, twee ballen en een es tegelijk in dezelfde afbeelding te maken en te roteren. Zo voegt u een draadframe toe: 1 Kies Filter > Rendering > 3D transformatie. 2 Selecteer in het dialoogvenster een van de volgende gereedschappen:
Kubus als u de afbeelding (bijvoorbeeld een dossierkast) wilt omzetten in een kubusvormig oppervlak. Bol als u de afbeelding (bijvoorbeeld een wereldbol of een bal) wilt omzetten in een bolvormig oppervlak. Cilinder als u de afbeelding (bijvoorbeeld een blikje of een es) wilt omzetten in een cilindervormig oppervlak.
3 Sleep als u een kubus-, cilinder- of bolvormig draadframe over de voorvertoning wilt leggen. Opmerking: de ankerpunten moeten gelijk liggen met de hoeken van de doos of de boven- en onderkant van de bol of cilinder die u wilt manipuleren. Zo verplaatst of vervormt u het draadframe: 1 Selecteer het gereedschap Selecteren 3D transformatie.
of Direct selecteren
in het dialoogvenster
2 Voer een van de volgende handelingen uit: Sleep een rand van het draadframe om het hele frame te verplaatsen. Kies het gereedschap voor directe selectie en verplaats een ankerpunt aan het draadframe door te het ankerpunt te slepen.
Opmerking: het draadframe wordt rood als het niet in drie dimensies kan worden gemaakt. 3 Als u een complexe cilindrische vorm wilt maken, gaat u als volgt te werk:
Als u een ankerpunt wilt toevoegen aan een cilinder, selecteert u het gereedschap Ankerpunt toevoegen in het dialoogvenster en klikt u op de rechterzijde van het draadframe. Zo kunt u met een extra ankerpunt het cilindervormige draadframe nauwkeuriger laten aansluiten op de afbeelding van een es. Als u een toegevoegd ankerpunt wilt wijzigen van een vloeiend ankerpunt in een hoekankerpunt of andersom, selecteert u het gereedschap Ankerpunt omzetten en klikt u op het punt. Een vloeiend ankerpunt geeft bij verplaatsing een vloeiende curve, een hoek-ankerpunt een scherpe hoek. Als u een toegevoegd ankerpunt wilt verwijderen, selecteert u het gereedschap Ankerpunt verwijderen en klikt u op het punt.
4 Voer voor Weergaveveld een waarde in tussen 1 en 130. Of sleep de regelaar naar links om het gezichtsveld te verbreden of naar rechts om het te versmallen. Hierdoor kan het draadframe beter aansluiten op de afbeelding. Als u weet onder welke gezichtshoek de afbeelding is gefotografeerd, kunt u deze hier invoeren. Zo verwijdert u een draadframe: 1 Selecteer het selectiegereedschap Help gebruiken | Inhoud | Index in het dialoogvenster 3D transformatie. Terug 209
Transformeren en retoucheren
Terug
210
2 Selecteer het draadframe en druk op Backspace (Windows) of Delete (Mac OS). Zo manipuleert u het object in drie dimensies: Voer een van de volgende handelingen uit in het dialoogvenster 3D transformatie:
Als u een object wilt verplaatsen, klikt u in het dialoogvenster op het gereedschap Verschuivende camera en sleept u het object. Als u het object wilt roteren, klikt u op het gereedschap Trackball object. en sleept u het
Voor Dolly voert u een waarde in tussen 0 en 99. Of sleep de regelaar naar links om het object te vergroten of naar rechts om het te verkleinen. Dit heeft hetzelfde effect als een rijer maken met de camera, dus naar het object toe of ervandaan bewegen. Voer bij Weergaveveld een waarde in tussen 1 en 130 of sleep de regelaar naar links om het gezichtsveld te verbreden of naar rechts om het te versmallen.
Het dialoogvenster 3D transformatie geeft alleen een voorvertoning van de actieve laag. Wanneer u een object in drie dimensies manipuleert, kunt u het uitlijnen met de inhoud van onderliggende lagen. Zo lijnt u een object uit met een onderliggende laag: 1 Dupliceer de laag waarmee u het object wilt uitlijnen. (Zie Werken met gelaagde afbeeldingen op pagina 319.) 2 Plaats de gedupliceerde laag in de bestaande stapeling van lagen direct onder de laag die u transformeert. 3 Verenig de te transformeren laag met de gedupliceerde laag. 4 Manipuleer het object in de laag met de optie Achtergrond weergeven in het dialoogvenster 3D transformatie ingeschakeld. 5 Schakel na het uitlijnen de optie Achtergrond weergeven uit en klik op OK.
De voorvertoning wijzigen
In het dialoogvenster 3D transformatie kunt u de weergave van de voorvertoning wijzigen met de gereedschappen Zoomen en Handje. Dit heeft geen invloed op de transformatie; alleen op de weergave ervan. Zo vergroot of verkleint u de voorvertoning: 1 Selecteer het zoomgereedschap in het dialoogvenster 3D transformatie. 2 Klik op de afbeelding om in te zoomen of houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik om uit te zoomen. Zo richt u de voorvertoning op een ander deel van de afbeelding: Selecteer het handje in het dialoogvenster 3D transformatie en sleep de voorvertoning. Dit werkt alleen als u op de afbeelding hebt ingezoomd.
Terug
210
Transformeren en retoucheren
Terug
211
Zo stelt u opties voor 3D rendering in: 1 Klik in het dialoogvenster 3D transformatie op Opties. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies bij Resolutie de kwaliteit van de rendering-afbeelding. Deze instelling heeft weinig effect op de kwaliteit van rechthoekige lichamen, maar geeft vloeiender oppervlakken bij cilinders en bolvormen. Kies bij Anti-aliasing het niveau van anti-aliasing dat op de rendering-afbeelding wordt toegepast. Selecteer Achtergrond weergeven om de delen die in de oorspronkelijke afbeelding buiten het draadframe vallen op te nemen in de voorvertoning en in de renderingafbeelding. Schakel deze optie uit als u het getransformeerde object van de oorspronkelijke achtergrond wilt scheiden.
Voorbeeld van het wijzigen van een afbeelding met het kloongereedschap
Kies een penseel en stel penseelopties in. (Zie Werken met penselen op pagina 254.) Stel de overvloeimodus, dekking en vloeiing in. (Zie Opties voor teken- en bewerkgereedschappen instellen op pagina 268.) Bepaal hoe u de pixelmonsters wilt uitlijnen. Als u Uitgelijnd selecteert, kunt u de muisknop loslaten zonder dat het huidige pixelmonster verloren gaat. Hierdoor worden de pixelmonsters voortdurend toegepast, ongeacht het aantal keer dat u het tekenen stopt en hervat. Als Uitgelijnd is uitgeschakeld, worden de pixelmonsters vanaf het eerste punt steeds opnieuw toegepast als u het tekenen onderbreekt en hervat.
Terug
211
Transformeren en retoucheren
Terug
212
Schakel Alle lagen gebruiken in als u monsters wilt gebruiken op basis van de gegevens uit alle zichtbare lagen. Schakel Alle lagen gebruiken uit als u alleen monsters uit de actieve laag wilt gebruiken.
2 Stel het punt voor het pixelmonster in door de aanwijzer in een geopende afbeelding te zetten en Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt te houden en te klikken. Opmerking: gekloonde pixels stempelen in een andere afbeelding kan alleen als beide afbeeldingen dezelfde kleurmodus hebben. 3 Sleep in de afbeelding.
Kies een penseel en stel penseelopties in. (Zie Werken met penselen op pagina 254.) Stel de overvloeimodus, dekking en vloeiing in. (Zie Opties voor teken- en bewerkgereedschappen instellen op pagina 268.) Selecteer een patroon in het popup-palet Patroon. (Zie Patronen maken en beheren op pagina 280.) Bepaal hoe u de pixelmonsters wilt uitlijnen. Als u Uitgelijnd selecteert, kunt u de muisknop loslaten zonder dat het huidige pixelmonster verloren gaat. Hierdoor worden de pixelmonsters voortdurend toegepast, ongeacht het aantal keer dat u het tekenen stopt en hervat. Als Uitgelijnd is uitgeschakeld, worden de pixelmonsters vanaf het eerste punt steeds opnieuw toegepast als u het tekenen onderbreekt en hervat. Selecteer Impressionistisch om een impressionistisch effect op het patroon toe te passen.
2 Sleep in de afbeelding.
Retoucheerpenseel (Photoshop)
Met het Retoucheerpenseel kunt u onvolkomenheden corrigeren, waardoor deze verdwijnen in de omringende afbeelding. Net als bij de kloongereedschappen kunt u het Retoucheerpenseel gebruiken voor het tekenen met pixelmonsters van een afbeelding of patroon. Bij het Retoucheerpenseel komen echter ook de structuur, de belichting en de schaduweffecten van de pixelmonsters overeen met de bronpixels. Dit heeft tot gevolg dat de gerepareerde pixels naadloos overlopen in de rest van de afbeelding.
Terug
212
Transformeren en retoucheren
Terug
213
Zo gebruikt u het Retoucheerpenseel: 1 Zo gebruikt u het Retoucheerpenseel: . 2 Klik op het penseelvoorbeeld op de optiebalk en stel de penseelopties in het popuppalet in:
Zie Penseeluiteinden aanpassen (Photoshop) op pagina 256 voor meer informatie over de opties Diameter, Hardheid, Tussenruimte, Hoek en Ronding. Als u een drukgevoelig digitaal tekentablet gebruikt, kiest u een optie in het menu Grootte om de grootte van het Retoucheerpenseel te variren gaandeweg de penseelstreek. Kies Pendruk om de variatie op de pendruk te baseren. Kies Pendrukschijf om de variatie te baseren op de positie van de draaischijf van de pen. Kies Uit als u de grootte niet wilt variren. Kies Vervangen om ruis, lmkorrel en structuur aan de randen van de penseelstreek te behouden. Voor meer informatie over de modi Normaal, Vermenigvuldigen, Bleken, Donkerder, Lichter, Kleur en Lichtsterkte, zie Overvloeimodus selecteren op pagina 268.
4 Kies op de optiebalk een bron die u wilt gebruik voor het repareren van pixels: Monster om pixels van de huidige afbeelding te gebruiken of Patroon om pixels van een patroon te gebruiken. Als u Patroon kiest, selecteert u een patroon in het popup-palet Patroon. (Zie Patronen maken en beheren op pagina 280.) Opmerking: de optie Patroon is niet beschikbaar voor 16-bits afbeeldingen. 5 Bepaal hoe u de pixelmonsters wilt uitlijnen:
Als u Uitgelijnd selecteert in de optiebalk, kunt u de muisknop loslaten zonder dat het huidige pixelmonster verloren gaat. Hierdoor worden de pixelmonsters voortdurend toegepast, ongeacht het aantal keren dat u het tekenen stopt en hervat. Als Uitgelijnd op de optiebalk is uitgeschakeld, worden de pixelmonsters vanaf het eerste punt steeds opnieuw toegepast als u het tekenen onderbreekt en hervat.
6 Als u het Retoucheerpenseel in de kloonmodus gebruikt, stelt u het punt voor het pixelmonster in door de aanwijzer in een geopende afbeelding te plaatsen en Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt te houden en te klikken. Opmerking: gekloonde pixels stempelen in een andere afbeelding kan alleen als beide afbeeldingen dezelfde kleurmodus hebben, tenzij een van de afbeeldingen in de Grijswaardenmodus staat. 7 Sleep in de afbeelding. De pixelmonsters worden samengesmolten met de bestaande pixels telkens als u de muisknop loslaat. In de statusbalk ziet u de status van het samensmeltingsproces. Als er een sterk contrast is bij de randen van het gebied dat u wilt retoucheren, maakt u een selectie voordat u het Retoucheerpenseel gebruikt. De selectie moet groter zijn dan het gebied dat u wilt retoucheren, maar nauwkeurig de grenzen van de contrasterende pixels volgen. Als u tekent met het Retoucheerpenseel, voorkomt u met de selectie dat kleuren van buiten naar binnen overvloeien.
Terug
213
Transformeren en retoucheren
Terug
214
Reparatiegereedschap (Photoshop)
Met het gereedschap Reparatie kunt u een geselecteerd gebied repareren met pixels van een ander gebied of een patroon. Evenals bij het Retoucheerpenseel komen ook bij het gereedschap Reparatie de structuur, de belichting en de schaduweffecten van de pixelmonsters overeen met de bronpixels. Met het gereedschap Reparatie kunt u ook gesoleerde gebieden van een afbeelding klonen. Selecteer bij repareren met pixels uit de afbeelding een klein gebied. Zo krijgt u het beste resultaat.
Pixelmonsters en bronpixels
Gerepareerde afbeelding
Zo repareert u een gebied met behulp van pixelmonsters: 1 Selecteer het gereedschap Reparatie
2 Voer een van de volgende handelingen uit: Sleep in de afbeelding om het gebied te selecteren dat u wilt repareren en selecteer Bron op de optiebalk. Sleep in de afbeelding om het gebied te selecteren waarvan u een pixelmonster wilt nemen en selecteer Doel op de optiebalk.
Opmerking: u kunt ook een selectie maken voordat u het gereedschap Reparatie selecteert. 3 Voer een van de volgende handelingen uit om de selectie te corrigeren:
Houd Shift ingedrukt en sleep in de afbeelding om aan de bestaande selectie toe te voegen. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep in de afbeelding om uit de bestaande selectie te verwijderen.
Terug
214
Transformeren en retoucheren
Terug
215
Houd Alt-Shift (Windows) of Option-Shift (Mac OS) ingedrukt en sleep in de afbeelding om een gebied te selecteren dat een doorsnede is van de bestaande selectie. Wanneer Bron is geselecteerd op de optiebalk, sleept u het selectiekader naar het gebied waarvan u een monster wilt nemen. Wanneer u de muisknop loslaat, wordt het oorspronkelijk geselecteerde gebied gerepareerd met het pixelmonster. Wanneer Doel is geselecteerd op de optiebalk, sleept u het selectiekader naar het gebied dat u wilt repareren. Wanneer u de muisknop loslaat, wordt het nieuw geselecteerde gebied gerepareerd met het pixelmonster.
4 Plaats de aanwijzer binnen de selectie en voer een van de volgende handelingen uit:
Zo repareert u een gebied met behulp van een patroon: 1 Selecteer het gereedschap Reparatie . 2 Sleep in de afbeelding om het gebied te selecteren dat u wilt repareren. Opmerking: u kunt ook een selectie maken voordat u het gereedschap Reparatie selecteert. 3 Voer een van de volgende handelingen uit om de selectie te corrigeren:
Houd Shift ingedrukt en sleep in de afbeelding om aan de bestaande selectie toe te voegen. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep in de afbeelding om uit de bestaande selectie te verwijderen. Houd Alt-Shift (Windows) of Option-Shift (Mac OS) ingedrukt en sleep in de afbeelding om een gebied te selecteren dat een doorsnede is van de bestaande selectie.
4 Selecteer een patroon in het popup-palet Patroon op de optiebalk en klik op Patroon gebruiken.
Afbeeldingen retoucheren
Voor het retoucheren van afbeeldingen beschikt u over de gereedschappen Natte vinger en Spons en de focus- en belichtingsgereedschappen. Opmerking: deze gereedschappen kunnen niet worden gebruikt in de modi Bitmap, Gendexeerde kleur en afbeeldingen met 16 bits-per-kanaal.
Natte vinger
Het gereedschap Natte vinger simuleert het tekenen met de vinger in natte verf. Het gereedschap neemt de kleur over van de plaats waar de streek begint en duwt deze in de richting waarin u sleept. Zo gebruikt u het gereedschap Natte vinger: 1 Selecteer het gereedschap Natte vinger
2 Voer op de optiebalk de volgende handelingen uit: Kies een penseel en stel penseelopties in. (Zie Werken met penselen op pagina 254.) Geef een overvloeimodus en een sterkte op. (Zie Opties voor teken- en bewerkgereedschappen instellen op pagina 268.)
Terug
215
Transformeren en retoucheren
Terug
216
Schakel Alle lagen gebruiken in als u met kleurgegevens uit alle zichtbare lagen wilt werken. Als deze optie uitgeschakeld is, gebruikt de Natte vinger alleen kleuren uit de actieve laag. Selecteer Vingerverf als u de voorgrondkleur van het begin van elke streek wilt uitsmeren. Als deze optie uitgeschakeld is, gebruikt de Natte vinger de kleur die aan het begin van elke streek onder de cursor is.
3 Sleep in de afbeelding om de kleur uit te smeren. Als u in Photoshop de optie Vingerverf wilt gebruiken, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleept u met het gereedschap Natte vinger.
De focusgereedschappen
De focusgereedschappen zijn Vervagen en Verscherpen. Vervagen maakt harde randen of gebieden in een afbeelding vager, zodat er details verloren gaan. Verscherpen maakt vage randen scherper en maakt de afbeelding helderder. Raadpleeg voor meer informatie over andere manieren om de scherpte aan te passen Afbeeldingen verscherpen op pagina 168 en Prestaties verbeteren met lters in de online Help. Zo gebruikt u de gereedschappen Vervagen en Verscherpen: 1 Selecteer Vervagen
of Verscherpen
2 Voer op de optiebalk de volgende handelingen uit: Kies een penseel en stel penseelopties in. (Zie Werken met penselen op pagina 254.) Geef een overvloeimodus en een sterkte op. (Zie Opties voor teken- en bewerkgereedschappen instellen op pagina 268.) Schakel Alle lagen gebruiken in als u alle zichtbare lagen vager of scherper wilt maken. Als deze optie uitgeschakeld is, gebruikt het gereedschap alleen gegevens uit de actieve laag.
3 Sleep over het deel van de afbeelding dat u wilt vervagen of verscherpen.
De belichtingsgereedschappen
De belichtingsgereedschappen zijn Tegenhouden en Doordrukken. Tegenhouden en Doordrukken zijn gebaseerd op een oude afdruktechniek, waarmee bepaalde delen van een foto werden onder- of overbelicht, zodat ze lichter dan wel donkerder werden. Fotografen houden licht tegen om een deel van de foto lichter te maken (tegenhouden) of belichten een deel intensiever om het donkerder te maken (doordrukken). Zo gebruikt u de gereedschappen Tegenhouden en Doordrukken: 1 Selecteer Tegenhouden
of Doordrukken
2 Voer op de optiebalk de volgende handelingen uit: Kies een penseel en stel penseelopties in. (Zie Werken met penselen op pagina 254.) Selecteer wat u wilt wijzigen in de afbeelding: Middentonen als u de middelste grijstonen wilt wijzigen; Schaduwen als u de donkere delen wilt wijzigen; Hoge lichten als u de lichtste delen wilt wijzigen. Stel de belichting in voor het gereedschap. (Zie Dekking, stroom, sterkte of belichting opgeven op pagina 270.)
Terug
216
Transformeren en retoucheren
Terug
217
(Photoshop) Klik op de knop Airbrush als u het penseel als een airbrush wilt gebruiken. U kunt ook de optie Airbrush selecteren in het palet Penselen. (Zie Airbrusheffecten toevoegen (Photoshop) op pagina 265.)
De spons
De spons brengt kleine wijzigingen aan in de kleurverzadiging van een gebied. In de grijswaardenmodus verhoogt of verlaagt de spons het contrast door de grijsniveaus van of naar de middelste grijs te brengen. Zo gebruikt u de spons: 1 Selecteer het gereedschap Spons
2 Voer op de optiebalk de volgende handelingen uit: Kies een penseel en stel penseelopties in. (Zie Werken met penselen op pagina 254.) Selecteer hoe u de kleur wilt wijzigen: Verzadigen als u de verzadiging van de kleur wilt verhogen; Minder verzadiging als u de verzadiging van de kleur wilt verlagen. Stel de vloeiing in voor het gereedschap. (Zie Dekking, stroom, sterkte of belichting opgeven op pagina 270.)
De opdracht Uitvloeien
Met de opdracht Uitvloeien kunt u interactief elk gebied van een afbeelding door elkaar roeren, er tegen duwen, er aan trekken of het roteren, reecteren, plooien en laten zwellen. De vervormingen die u maakt kunnen subtiel of drastisch zijn. Hierdoor is de opdracht Uitvloeien een krachtig gereedschap voor het retoucheren van afbeeldingen en het creren van artistieke effecten. Opmerking: de opdracht Uitvloeien is alleen beschikbaar voor 8-bits afbeeldingen in de modi RGB, CMYK, Lab en Grijswaarden.
Terug
217
Transformeren en retoucheren
Terug
218
Dialoogvenster Uitvloeien
In het dialoogvenster Uitvloeien beschikt u over gereedschappen en opties voor het vervormen van een afbeelding.
A B C
Dialoogvenster Uitvloeien weergeven Kies Filter > Uitvloeien. De voorvertoning vergroten en verkleinen Selecteer het gereedschap Zoomen in het dialoogvenster Uitvloeien en klik of sleep in de voorvertoning om in te zoomen. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik of sleep in de voorvertoning om uit te zoomen. U kunt ook een vergrotingsniveau opgeven in het tekstvak Zoomen onder in het dialoogvenster. Navigeren in de voorvertoning Selecteer het handje in het dialoogvenster Uitvloeien en sleep in de voorvertoning. U kunt ook de spatiebalk ingedrukt houden en in de voorvertoning slepen. Net gebruiken Als u de vervormingen wilt zien en volgen, voegt u een net toe. Hiertoe selecteert u Net in het gedeelte Weergaveopties van het dialoogvenster en kiest u een netgrootte, netkleur en een blokkeringskleur. Als u het net wilt verbergen, schakelt u Net uit. Wanneer Net is ingeschakeld, kunt u de voorvertoning weergeven of verbergen. Schakel Afbeelding in het gedeelte Weergaveopties van het dialoogvenster in om de voorvertoning weer te geven. Schakel Afbeelding uit om alleen het net weer te geven.
Terug
218
Transformeren en retoucheren
Terug
219
Lagen in de voorvertoning weergeven Als u alleen de actieve laag in de voorvertoning wilt weergeven, schakelt u Achterscherm uit in het gedeelte Weergaveopties in het dialoogvenster. Als u andere lagen in de voorvertoning wilt weergeven, schakelt u Achterscherm in, geeft u een dekking voor de bedekking op en kiest u een optie in het popup-menu. Opmerking: alleen de actieve laag wordt vervormd, zelfs wanneer andere lagen worden weergegeven.
Afbeeldingen vervormen
In het dialoogvenster Uitvloeien zijn verschillende gereedschappen waarmee u het gebied onder het penseel kunt vervormen wanneer u met de muis klikt of sleept. De vervorming concentreert zich in het midden van het penseel en het effect wordt sterker wanneer u de muisknop ingedrukt houdt of herhaaldelijk met de muis over een gebied sleept. Zo vervormt u een afbeelding: 1 Selecteer de laag die u wilt vervormen. Als u de huidige laag gedeeltelijk wilt vervormen, selecteert u dat gebied. 2 Kies Filter > Uitvloeien. Opmerking: als er een tekstlaag of een vormlaag is geselecteerd, moet deze eerst worden omgezet in pixels, waarna de tekst of de vorm niet meer kunnen worden bewerkt. Wilt u tekst vervormen zonder de tekstlaag om te zetten in pixels, gebruik dan de buigopties voor tekst. 3 Blokkeer gebieden van de afbeelding die u niet wilt wijzigen. (Zie Gebieden bevriezen en ontdooien op pagina 220.) 4 In het gedeelte Gereedschapopties van het dialoogvenster voert u de volgende handelingen uit:
Stel een penseelgrootte en penseeldruk in. Bij een lage penseeldruk gaan de veranderingen langzamer, zodat het makkelijker is om op het juiste moment te stoppen. Geef een Turbulentie-jitter op om te regelen hoe sterk het gereedschap Turbulentie pixels door elkaar roert. Selecteer Pendruk (Photoshop) als u drukwaarden van een pentablet wilt gebruiken. (Deze optie is alleen beschikbaar wanneer u werkt met een pentablet). Wanneer Pendruk is geselecteerd, is de penseeldruk voor het gereedschap gelijk aan de pendruk maal de waarde bij Penseeldruk. Verdraaien duwt pixels voor zich uit wanneer u sleept.
Turbulentie roert pixels vloeiend door elkaar. Dit is handig als u effecten als vuur, wolken, golven en dergelijke wilt maken. Kronkel - met de klok mee roteert pixels met de klok mee wanneer u de muisknop ingedrukt houdt of met de muis sleept. Kronkel - met de klok mee roteert pixels met de klok mee wanneer u de muisknop ingedrukt houdt of met de muis sleept.
Terug
219
Transformeren en retoucheren
Terug
220
Plooien verplaatst pixels naar het midden van het penseel wanneer u de muisknop ingedrukt houdt of met de muis sleept. Zwellen verplaatst pixels weg uit het midden van het penseel wanneer u de muisknop ingedrukt houdt of met de muis sleept. Pixels verschuiven verplaatst pixels naar opzij, haaks op de richting van de penseelstreek. Met slepen verplaatst u pixels naar links; als u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt houdt en sleept, verplaatst u pixels naar rechts. Reectie kopieert pixels naar het penseelgebied. Wanneer u sleept, wordt het gebied haaks op de penseelstreek (links van de streek) gereecteerd. Als u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt houdt en sleept, reecteert u het gebied in de richting tegengesteld aan die van de penseelbeweging (bijvoorbeeld het gebied boven een neerwaartse streek). Meestal geeft slepen met Alt of Option ingedrukt een beter resultaat wanneer u het gebied dat u wilt reecteren eerst blokkeert. Laat de streken elkaar overlappen als u een waterspiegeleffect wilt krijgen. Door bij het verdraaien, verplaatsen en reecteren Shift ingedrukt te houden wanneer u klikt, kunt u in een rechte lijn werken vanaf het vorige punt waarop u klikte.
6 Nadat u de voorvertoning hebt vervormd, kunt u met het gereedschap Reconstrueren of andere knoppen de wijzigingen (gedeeltelijk) terugdraaien of de afbeelding op andere manieren wijzigen. (Zie Vervormde afbeeldingen reconstrueren op pagina 221.) 7 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op OK om het dialoogvenster Uitvloeien te sluiten en de wijzigingen op de actieve laag toe te passen. Klik op Annuleren om het dialoogvenster Uitvloeien te sluiten zonder wijzigingen door te voeren in de laag. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op Herstellen als u alle vervormingen in de voorvertoning wilt herstellen. Met de opdracht Bewerken > Vervagen kunt u nog meer effecten bereiken. (Zie Filtereffecten laten overvloeien (Photoshop) op pagina 357.)
Selecteer het gereedschap Blokkeren en sleep over het gebied in de voorvertoning dat u wilt uitsluiten van verdere bewerkingen. Houd Shift ingedrukt tijdens het slepen om een gebied te blokkeren in een rechte lijn tussen het huidige punt en het punt dat u hiervoor (met Shift ingedrukt) hebt aangeklikt.
Terug
220
Transformeren en retoucheren
Terug
221
De mate van bevriezing hangt af van de huidige penseeldruk. Als het masker voor geblokkeerde gebieden wordt weergegeven, geeft de kleur van het masker de mate van bevriezing aan. Als de penseeldruk minder dan 100% is, kunt u een gebied volledig blokkeren door meermalen te slepen. Als u andere gereedschappen gebruikt om deels geblokkeerde gebieden te vervormen en reconstrueren, zijn de effecten afhankelijk van de mate van blokkering. Als u bijvoorbeeld het gereedschap Verdraaien eerst over een gebied met 50% bevriezing en dan over een niet-geblokkeerd gebied sleept, is de vervorming in het geblokkeerde gebied maar half zo sterk als in het niet-geblokkeerde gebied.
Als u met een alfakanaal een gebied wilt blokkeren, kiest u het kanaal in het menu Kanaal in het gedeelte Gebied bevriezen in het dialoogvenster. Als u een geblokkeerd gebied wilt ontdooien, zodat het kan worden bewerkt, selecteert u het gereedschap Smelten en sleept u over het gebied. Houd Shift ingedrukt tijdens het slepen om een gebied te smelten in een rechte lijn tussen het huidige punt en het punt dat u hiervoor (met Shift ingedrukt) hebt aangeklikt. De penseeldruk heeft hetzelfde effect op het gereedschap Smelten als op het gereedschap Blokkeren. Als u alle geblokkeerde gebieden wilt smelten, klikt u op Alles ontdooien in het gedeelte Gebied bevriezen in het dialoogvenster. Als u alle geblokkeerde gebieden wilt smelten en de resterende gebieden wilt blokkeren, klikt u op Omkeren in het gedeelte Gebied bevriezen in het dialoogvenster. Als u met een alfakanaal een gebied hebt geblokkeerd, verandert de naam van het alfakanaal bij Kanaal in Aangepast.
Zo toont of verbergt u geblokkeerde gebieden: Schakel Geblokkeerde gebieden in of uit in het gedeelte Weergaveopties in het dialoogvenster. Zo wijzigt u de kleur van geblokkeerde gebieden: Kies een kleur in het popup-menu Kleur bevriezen in het gedeelte Weergaveopties in het dialoogvenster.
Als u een of meer niet-bevroren gebieden wilt terugbrengen in de staat die ze hadden toen u het dialoogvenster Uitvloeien opende, kiest u Vorige versie bij Modus in het gedeelte Reconstructie in het dialoogvenster. Vervolgens selecteert u het gereedschap Reconstrueren en houdt u de muis ingedrukt of sleept u over de gebieden. In het midden van het penseel gaat de reconstructie sneller.
Terug
221
Transformeren en retoucheren
Terug
222
Als u alle niet-geblokkeerde gebieden wilt terugbrengen in de staat die ze hadden toen u het dialoogvenster Uitvloeien opende, kiest u Vorige versie bij Modus in het gedeelte Reconstructie in het dialoogvenster en klikt u op Reconstrueren. Als u de hele voorvertoning in de oorspronkelijke staat wilt herstellen, klikt u direct op Vorige versie in het gedeelte Reconstructie in het dialoogvenster.
Zo breidt u vervormingen in bevroren gebieden uit naar niet-geblokkeerde gebieden: 1 Blokkeer een deel van de gebieden die u hebt gewijzigd. (Bij de reconstructie worden randen van de afbeelding behandeld als geblokkeerd gebied.) 2 Kies een van deze reconstructiemodi bij Modus in het gedeelte Reconstructie in het dialoogvenster:
Onbuigzaam houdt vast aan rechte hoeken in het pixelraster (als getoond door het net) op de grens tussen geblokkeerde en niet-geblokkeerde gebieden, zodat er langs deze randen soms kleine oneffenheden ontstaan. Met deze optie worden niet-geblokkeerde gebieden vrijwel in hun oorspronkelijke staat teruggebracht. (De oorspronkelijke staat bereikt u met de modus Vorige versie.) Stijf werkt als een zwak magnetisch veld. Aan de grens tussen geblokkeerde en nietgeblokkeerde gebieden lopen de vervormingen van de geblokkeerde gebieden door in de niet-geblokkeerde gebieden. Hoe groter de afstand tot de geblokkeerde gebieden; hoe kleiner de vervorming. Vloeiend zorgt ervoor dat vervormingen in geblokkeerde gebieden vloeiend doorlopen tot diep in niet-geblokkeerde gebieden. Los heeft een effect dat lijkt op Vloeiend, maar dan met een nog grotere continuteit tussen de vervorming in geblokkeerde en niet-geblokkeerde gebieden.
Reconstructie op basis van vervormingen in geblokkeerde gebieden: A. Oorspronkelijke afbeelding B. Vervormd met geblokkeerde gebieden C. Gereconstrueerd in modus Onbuigzaam (met knop) D. Gesmolten, randen gereconstrueerd in modus Vloeiend (met gereedschap)
Terug
222
Transformeren en retoucheren
Terug
223
Als u een of meer niet-geblokkeerde gebieden wilt reconstrueren, selecteert u het reconstructiegereedschap en houdt u de muis ingedrukt of sleept u over het gebied. In het midden van het penseel gaat de reconstructie sneller. Houd Shift ingedrukt en klik om een gebied te reconstrueren in een rechte lijn tussen het huidige punt en het punt dat u hiervoor (met Shift ingedrukt) hebt aangeklikt. Als u alle niet-geblokkeerde gebieden wilt reconstrueren, klikt u op Reconstrueren. De afbeelding blijft veranderen totdat de reconstructie in de huidige modus voltooid is. Wilt u de niet-geblokkeerde gebieden gedeeltelijk reconstrueren, dan drukt u tijdens de reconstructie op Esc of tegelijk op Command en punt (Mac OS).
Zo reconstrueert u gebieden aan de hand van de vervormingen op de plek in de afbeelding waar u aanvankelijk op de muis hebt gedrukt: 1 Nadat de voorvertoning is vervormd, kiest u bij Modus in het gedeelte Reconstructie van het dialoogvenster een van de volgende reconstructiemodi:
Met Verplaatsen reconstrueert u niet-geblokkeerde gebieden met alle verplaatsingen vanaf het startpunt van de reconstructie. Met Verplaatsen kunt u alles of een gedeelte in de voorvertoning naar een andere locatie verplaatsen. Met Ampliverdraaien reconstrueert u niet-geblokkeerde gebieden met de verplaatsing, rotatie en algehele schaling op het startpunt. Met Gelijkaardig reconstrueert u niet-geblokkeerde gebieden met alle plaatselijke vervormingen, zoals verplaatsing, rotatie, horizontale en verticale schaling en schuintrekken, op het startpunt. en houd in de voorvertoning de muisknop
Hiermee verspreidt u de vervorming die wordt overgenomen van het startpunt. (Als er geen vervorming is, is het effect gelijk aan de modus Vorige versie.) In het midden van het penseel gaat de reconstructie sneller. U kunt nieuwe startpunten instellen en het reconstructiegereedschap herhaaldelijk inzetten om diverse effecten te bereiken. Opmerking: de knop Reconstrueren is niet beschikbaar in de reconstructiemodi Verplaatsen, Ampliverdraaien en Gelijkaardig.
Terug
223
Vormen tekenen
Terug
224
Vormen tekenen
Vormen tekenen en gewoon tekenen (pixels bewerken)
Bij het tekenen met de computer wordt er onderscheid gemaakt tussen het tekenen van vormen en gewoon tekenen (pixels bewerken). Tekenen heeft betrekking op het wijzigen van de pixelkleur met een tekengereedschap. U kunt kleuren gradueel toepassen, met vloeiende randen en overgangen, of pixels per stuk manipuleren met krachtige ltereffecten. Zodra een penseelstreek echter is gezet, is het niet mogelijk de hele streek te selecteren en naar een ander deel van de afbeelding te verplaatsen. Vormen tekenen is het maken van vormen die zijn gedenieerd als geometrische objecten (ook wel vectorobjecten genoemd). Als u bijvoorbeeld een cirkel tekent met het gereedschap Ovaal, wordt de cirkel gedenieerd met een specieke straal, plaats en kleur. U kunt de gehele cirkel snel selecteren en verplaatsen of de omtrek bewerken en vervormen. (Zie Bitmapafbeeldingen en vectorafbeeldingen op pagina 66.) Werken met vormen heeft verschillende voordelen:
Vormen zijn objectgeorinteerd: u kunt een vorm snel selecteren, vergroten of verkleinen en verplaatsen; u kunt de rand van een vorm (aangeduid met pad) en de kenmerken (zoals omlijning, opvulkleur en stijl) bewerken. U kunt met vormen selecties maken en bibliotheken voor aangepaste vormen aanleggen met Beheer voorinstellingen. Vormen zijn niet afhankelijk van de resolutie. De randen blijven scherp bij vergroting of verkleining, afgedrukt op een PostScript-printer, opgeslagen in een PDF-bestand of gemporteerd in een grasche toepassing op vectorbasis.
Over de vormtekengereedschappen
Houd rekening met de volgende verschillen bij het werken met de vormtekengereedschappen in Photoshop en ImageReady:
, Ovaal
en Lijn
zijn
De gereedschappen Pen , Pen voor vrije vorm , Veelhoek , Aangepaste vormen , Ankerpunt toevoegen , Ankerpunt verwijderen en Ankerpunt omzetten vindt u alleen in Photoshop. In Photoshop kunt u met de tekengereedschappen een werkpad maken; dit kan niet in ImageReady.
Terug
224
Vormen tekenen
Terug
225
In Photoshop kunt u meerdere vormen in een laag maken en opgeven wat er gebeurt als vormen elkaar overlappen. In ImageReady kunt u slechts n vorm per laag tekenen. In Photoshop kunt u getekende vormen bewerken. In ImageReady kunt u vormen wel verplaatsen en transformeren, maar niet bewerken.
Vormlagen maken
Vormlagen worden gemaakt met een vormgereedschap of een pen. De vorm wordt automatisch opgevuld met de huidige voorgrondkleur, maar u kunt de opvulling makkelijk wijzigen in een andere kleur, een verloop of een patroon. De omtrek van de vorm wordt opgeslagen in een vectormasker dat is gekoppeld aan de laag. In Photoshop kunt u meerdere vormen in een laag tekenen en opgeven wat er gebeurt als vormen elkaar overlappen. Zo maakt u een nieuwe vormlaag: 1 Selecteer een vorm- of een pengereedschap en klik op de knop Vormlagen optiebalk. in de
2 Selecteer een vooraf gedenieerde stijl uit het popup-menu Stijl om een stijl op de vormlaag toe te passen. (Zie Vooraf gedenieerde stijlen toepassen op pagina 335.) 3 Klik op de kleurstaal in de optiebalk en kies een kleur als u de kleur van de vormlaag wilt wijzigen. 4 Stel aanvullende gereedschapspecieke opties in en teken een vorm. Zie Vormgereedschappen op pagina 227 en Pengereedschappen (Photoshop) op pagina 229 voor meer informatie. Zo tekent u meerdere vormen op een laag (Photoshop): 1 Selecteer de laag waaraan u vormen wilt toevoegen. 2 Selecteer een vormtekengereedschap en stel de bijbehorende opties in. 3 Kies op de optiebalk een van de volgende opties:
Toevoegen aan vormgebied als u het nieuwe gebied wilt toevoegen aan bestaande vormen of het bestaande pad. Verwijderen uit vormgebied als u het overlappende gebied wilt verwijderen uit de bestaande vormen of het bestaande pad. Doorsnede maken van vormgebieden als u het gebied wilt beperken tot de doorsnede van het nieuwe gebied en bestaande vormen of het bestaande pad. Overlappende vormgebieden uitsluiten als u het overlappende gebied wilt uitsluiten in de geconsolideerde nieuwe en bestaande gebieden.
Gebruik de volgende sneltoetsen terwijl u tekent met een vormgereedschap: houd Shift ingedrukt om de optie Toevoegen aan vormgebied tijdelijk te selecteren; houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt om de optie Verwijderen uit vormgebied tijdelijk te selecteren. 4 Begin met tekenen. U kunt gemakkelijk afwisselen tussen vormtekengereedschappen door in de optiebalk op een gereedschapknop te klikken.
Terug
225
Vormen tekenen
Terug
226
U kunt een pad als vectormasker gebruiken om gebieden van een laag te verbergen. (Zie Lagen maskeren op pagina 349.) U kunt een pad omzetten in een selectie. Zie Paden omzetten in selectiekaders en omgekeerd (Photoshop) op pagina 244 voor meer informatie. U kunt een pad bewerken om de vorm te wijzigen. Zie Paden bewerken (Photoshop) op pagina 235 voor meer informatie. U kunt een opgeslagen pad aanduiden als een uitknippad om zo een gedeelte van een afbeelding transparant te maken bij het exporteren van de afbeelding naar een toepassing voor paginaopmaak of vectorbewerking. Maak voordat u gaat tekenen een nieuw pad in het palet Paden, als u het werkpad automatisch wilt opslaan als een pad met een naam.
Zo maakt u een nieuw werkpad: 1 Selecteer een vorm- of een pengereedschap en klik op de knop Paden optiebalk. in de
2 Stel gereedschapspecieke opties in en teken het pad. Zie Vormgereedschappen op pagina 227 en Pengereedschappen (Photoshop) op pagina 229 voor meer informatie. 3 Teken eventueel nog meer padcomponenten. U kunt gemakkelijk afwisselen tussen vormtekengereedschappen door in de optiebalk op een gereedschapknop te klikken. Kies een optie voor padgebieden om te bepalen wat er gebeurt op het punt waar padsegmenten elkaar snijden.
Toevoegen aan padgebied als u het nieuwe gebied wilt toevoegen aan overlappende padgebieden. Verwijderen uit padgebied als u het nieuwe gebied wilt verwijderen uit overlappende padgebieden. Doorsnede maken van padgebieden als u het pad wilt beperken tot de doorsnede van het nieuwe gebied en het bestaande gebied. Overlappende padgebieden uitsluiten in het geconsolideerde pad. als u het overlappende gebied wilt uitsluiten
Gebruik de volgende sneltoetsen terwijl u tekent met een vormgereedschap: houd Shift ingedrukt om de optie Toevoegen aan padgebied tijdelijk te selecteren; houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt om de optie Verwijderen uit padgebied tijdelijk te selecteren. Zie Palet Paden (Photoshop) op pagina 234 voor informatie over het werken met paden.
Terug
226
Vormen tekenen
Terug
227
Zo maakt u een in pixels omgezette vorm: 1 Selecteer een laag. In pixels omgezette vormen kunnen niet worden gemaakt in een vectorlaag (een vormlaag of een tekstlaag). 2 Selecteer een vormgereedschap en klik op de knop Vullen met pixels 3 Stel op de optiebalk de volgende opties in:
in de optiebalk.
Modus om te bepalen welke invloed de vorm heeft op de bestaande pixels in de afbeelding. (Zie Overvloeimodus selecteren op pagina 268.) Dekking om te bepalen in hoeverre de vorm onderliggende pixels verbergt of laat zien. Een vorm met een dekking van 1% is vrijwel transparant en een vorm met een dekking van 100% is volledig ondoorzichtig. Anti-aliased om de pixels aan de randen van de vorm te laten overvloeien in de omringende pixels.
4 Stel aanvullende gereedschapspecieke opties in en teken een vorm. Zie Vormgereedschappen op pagina 227 en Pengereedschappen (Photoshop) op pagina 229 voor meer informatie. Opmerking: in Photoshop kunt u gemakkelijk afwisselen tussen vormtekengereedschappen door in de optiebalk op een gereedschapknop te klikken.
Vormgereedschappen
Met de vormgereedschappen kunt u lijnen, rechthoeken, afgeronde rechthoeken en ellipsen in een afbeelding tekenen. In Photoshop kunt u ook veelhoeken tekenen en bibliotheken maken met aangepaste vormen die u telkens opnieuw kunt gebruiken en kunt delen met anderen.
(Photoshop) Klik op de pijl omlaag om opties voor de geselecteerde vorm weer te geven.
Zo stelt u gereedschapspecieke opties in: 1 Selecteer het gereedschap Rechthoek , Afgeronde rechthoek Veelhoek , Lijn of Aangepaste vormen (Photoshop). , Ovaal of
2 Stel gereedschapsopties in op de optiebalk. De beschikbare opties verschillen per gereedschap. Klik in Photoshop op de pijl omlaag naast de vormknoppen om de volgende opties weer te geven:
Terug
227
Vormen tekenen
Terug
228
Pijlpunten Starten en Einde Maakt een lijn met pijlpunten. Selecteer Starten, Einde of beide om aan te geven aan welk uiteinde van de lijn de pijlpunten moeten komen. In ImageReady klikt u op Vorm om de vorm van de pijlpunt te bepalen; in Photoshop staan de vormopties in het popup-venster. Voer bij Breedte en Lengte waarden in voor de afmetingen van de pijlpunt als percentage van de lijndikte (van 10 tot 1000% bij Breedte en van 10 tot 5000% bij Lengte). Voer een waarde in voor de holling van de pijlpunt (van 50 tot +50%). De waarde bij Holling bepaalt de hoeveelheid kromming op het breedste deel van de pijlpunt, waar deze de lijn raakt. Opmerking: in Photoshop kunt u pijlpunten ook direct bewerken met de gereedschappen voor vectorselectie en -bewerking. Cirkel (Photoshop) Beperkt een ellips tot een cirkel. Hoekstraal (ImageReady) Bepaalt de straal van de hoek voor het vormen van afgeronde rechthoeken. Gedenieerde verhoudingen (Photoshop) Maakt een standaardvorm in de oorspronkelijke proporties. Gedenieerde grootte (Photoshop) Maakt een standaardvorm in de oorspronkelijke grootte. Vaste grootte Maakt een rechthoek, afgeronde rechthoek, ellips of aangepaste vorm als een vaste vorm op basis van de waarden die u invoert bij Breedte en Hoogte. Vanuit middelpunt (Photoshop) Maakt een rechthoek, afgeronde rechthoek, ellips of aangepaste vorm in het middelpunt. Zijkanten inspringen met (Photoshop) Maakt een veelhoek in de vorm van een ster. Voer in het tekstvak een percentage in voor het deel van de straal dat door de punten van de ster in beslag wordt genomen. Een waarde van 50% levert punten op die half zo lang zijn als de straal van de ster; een hogere waarde geeft scherpere, smallere punten; een lagere waarde geeft dikkere punten. Proportioneel (Photoshop) Maakt een rechthoek, afgeronde rechthoek of ellips in de proporties van de waarden die u invoert bij Breedte en Hoogte. Straal (Photoshop) Bepaalt bij afgeronde rechthoeken de straal van de hoeken. Bij veelhoeken bepaalt dit de afstand van het midden van de veelhoek tot de buitenste punten. Zijden (Photoshop) Bepaalt het aantal zijden van een veelhoek. Vloeiende hoeken of Vloeiende inspringingen (Photoshop) Maakt een veelhoek met vloeiende hoeken of inspringingen. Pixels magnetisch (Photoshop) Maakt dat randen van een rechthoek of afgeronde rechthoek zich aan de pixelgrenzen hechten. Vierkant (Photoshop) Beperkt een rechthoek of afgeronde rechthoek tot een vierkant. Onbeperkt (Photoshop) Hiermee kunt u de breedte en hoogte van een rechthoek, afgeronde rechthoek, ellips of aangepaste vorm bepalen door te slepen. Dikte Bepaalt de lijndikte in pixels.
Terug
228
Vormen tekenen
Terug
229
Houd de spatiebalk ingedrukt om de vorm te verplaatsen zonder de grootte of proporties te veranderen. (ImageReady) Houd Shift ingedrukt om een rechthoek of afgeronde rechthoek te beperken tot een vierkant, om een ellips te beperken tot een cirkel of om een lijnhoek te beperken tot een veelvoud van 45.
Pengereedschappen (Photoshop)
U kunt rechte lijnen, curven of vrije lijnen en vormen maken en bewerken met de pengereedschappen. De pengereedschappen kunnen samen met de vormgereedschappen worden gebruikt om complexe vormen te maken.
2 Stel de volgende gereedschapspecieke opties in: Als u een ankerpunt wilt toevoegen of verwijderen wanneer u op een lijnsegment klikt, selecteert u Automatisch +/ in de optiebalk. (Zie Ankerpunten toevoegen, verwijderen en omzetten op pagina 241.) Terug 229
Vormen tekenen
Terug
230
Als u tijdens het tekenen een voorvertoning van de padsegmenten wilt zien, klikt u op de pijl omlaag naast de vormknoppen in de optiebalk en selecteert u Elastisch.
3 Zet de penaanwijzer waar u wilt beginnen met tekenen en klik om het eerste ankerpunt te bepalen. 4 Klik of sleep om ankerpunten voor aanvullende segmenten in te stellen. (Zie ook Rechte segmenten tekenen met de pen op pagina 230 en Curven tekenen met de pen op pagina 230.) 5 Voltooi het pad:
Als u een open pad wilt beindigen, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klikt u buiten het pad. Als u een pad wilt sluiten, plaatst u de penaanwijzer op het eerste ankerpunt. Wanneer de pen correct is geplaatst, verschijnt naast de punt van de pen een kleine lus. Klik om het pad te sluiten.
Zie Ankerpunten, richtingslijnen, richtingpunten en componenten op pagina 235 voor meer informatie over gesloten en open paden.
Terug
230
Vormen tekenen
Terug
231
Als u een enkelvoudige curve wilt maken, sleept u altijd de eerste richtingpunt naar de bolle kant van de curve en de tweede richtingpunt in de tegenovergestelde richting. Als u beide richtingpunten naar dezelfde kant sleept, ontstaat er een S-curve.
Sleep in tegengestelde richting om een vloeiende curve te maken. Sleep in dezelfde richting om een S-curve te maken.
Wanneer u een reeks vloeiende curven maakt, tekent u n curve tegelijk en plaatst u ankerpunten aan het begin en einde van elke curve (niet aan de top van de curve). Gebruik zo weinig mogelijk ankerpunten en plaats ze zo ver mogelijk uit elkaar. Hiermee blijft de bestandsomvang beperkt en wordt de kans op afdrukfouten verkleind.
Zie Ankerpunten, richtingslijnen, richtingpunten en componenten op pagina 235 voor meer informatie over de manier waarop paden worden gemaakt. Zo tekent u een curve: 1 Plaats de aanwijzer op de positie waar de curve moet beginnen en houd de muisknop ingedrukt. Het eerste ankerpunt verschijnt en de aanwijzer verandert in een pijlpunt. 2 Sleep in de richting waarin u het curvesegment wilt tekenen. Terwijl u sleept, wordt de aanwijzer door een van de twee richtingpunten gevolgd. Houd Shift ingedrukt om het gereedschap te beperken tot hoeken in veelvouden van 45 en laat de muisknop los zodra u het eerste richtingpunt hebt geplaatst. De lengte en hellingshoek van de richtingslijn bepalen de vorm van het curvesegment. Later kunt u een of beide kanten van de richtingslijn nog aanpassen.
Sleep in de richting van de curve om het eerste ankerpunt in te stellen. Sleep in tegengestelde richting om het curvesegment te voltooien.
3 Plaats de aanwijzer op de plaats waar het curvesegment moet eindigen en sleep in de tegengestelde richting om het segment te voltooien. 4 Voer een van de volgende handelingen uit:
Terug
231
Vormen tekenen
Terug
232
Als het volgende segment een vloeiende curve moet worden, plaatst u de aanwijzer op de plaats waar het volgende segment moet eindigen en sleept u van de curve af.
Als de richting van de curve een scherpe hoek moet maken, laat u de muisknop los. Vervolgens houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleept u de richtingpunt in de richting van de curve. Laat Alt (Windows) of Option (Mac OS) en de muisknop los, verplaats de aanwijzer naar de plaats waar het segment moet eindigen en sleep in tegengestelde richting om het curvesegment te voltooien. Als u de richtingslijnen van een ankerpunt wilt verplaatsen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleept u de lijnen.
Houd Alt of Option ingedrukt en sleep de richtingpunt naar de curve. Laat de toets los en sleep in tegengestelde richting.
Terug
232
Vormen tekenen
Terug
233
4 Plaats de aanwijzer van de Pen voor vrije vorm op een eindpunt van het pad en sleep om verder te gaan met een bestaand pad met vrije vorm. 5 Laat de muisknop los om het pad te voltooien. Als u een gesloten pad wilt maken, klikt u op het beginpunt van het pad (er verschijnt een cirkeltje naast de aanwijzer wanneer de aanwijzer op het beginpunt komt). Zie Ankerpunten, richtingslijnen, richtingpunten en componenten op pagina 235 voor meer informatie over gesloten en open paden. Tekenen met de opties voor de magnetische pen: 1 Als u het gereedschap Pen voor vrije vorm wilt omzetten naar Magnetische pen , selecteert u Magnetisch in de optiebalk of klikt u op de pijl omlaag naast de vormknoppen in de optiebalk. Selecteer vervolgens Magnetisch en stel de volgende waarden in:
Voor Breedte voert u een pixelwaarde in tussen 1 en 256. Met de magnetische pen worden alleen randen binnen de opgegeven afstand van de aanwijzer geregistreerd. Geef bij Contrast een percentage op tussen 1 en 100 om in te stellen hoeveel contrast tussen pixels nodig is om een rand te onderscheiden. Gebruik een hogere waarde bij afbeeldingen met weinig contrast. Voer bij Frequentie een waarde in tussen 5 en 40 om aan te geven hoe snel de pen ankerpunten plaatst. Bij een hogere waarde wordt het pad sneller van ankers voorzien. Als u met een drukgevoelig tekentablet werkt, kunt u Pendruk in- of uitschakelen. Wanneer deze optie is ingeschakeld, neemt de breedte af bij een hogere pendruk.
2 Klik in de afbeelding om het eerste xeerpunt te plaatsen. 3 Als u een segment uit de vrije hand wilt tekenen, verplaatst u de aanwijzer of sleept u langs de rand die u wilt volgen. Het laatst gemaakte segment van de rand blijft actief. Wanneer u de aanwijzer verplaatst, hecht het actieve segment zich aan de duidelijkste rand in de afbeelding en verbindt de aanwijzer zich met het laatste xeerpunt. Af en toe voegt de magnetische pen xeerpunten toe aan de rand om zo eerdere secties te verankeren. 4 Als de lijn die u trekt zich niet aan de gewenste rand hecht, klikt u eenmaal om handmatig een xeerpunt toe te voegen, zodat de lijn niet verschuift. Blijf de rand volgen en voeg xeerpunten toe waar dat nodig is. Druk indien nodig op Delete om het laatste xeerpunt te verwijderen. 5 Als u de eigenschappen van de magnetische pen dynamisch wilt veranderen, gaat u als volgt te werk:
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep om een pad uit de vrije hand te tekenen. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik om rechte segmenten te tekenen. Druk op de toets , om de pendikte van de magnetische pen met 1 pixel te verlagen en op de toets . om de pendikte met 1 pixel te vergroten. Druk op Enter of Return om een open pad te beindigen. Dubbelklik om het pad met een magnetisch segment te sluiten. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en dubbelklik om een pad met een recht segment te sluiten. Terug 233
Vormen tekenen
Terug
234
Vormlagen bewerken
Een vormlaag is een opvullaag die is gekoppeld aan een vectormasker. U kunt de laag gemakkelijk wijzigen door deze te vullen met een andere kleur, een verloop of een patroon door de opvullaag van de vorm te bewerken. U kunt ook het vectormasker van de vorm bewerken en zo de vormomtrek wijzigen en stijlen op de laag toepassen. Zo wijzigt u de kleur van een vorm: Dubbelklik op de miniatuur van de vormlaag in het palet Lagen en kies een andere kleur met de Kleurkiezer. Zo vult u een vorm met een patroon of een verloop: 1 Selecteer een vormlaag in het palet Lagen. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Laag > Laaginhoud wijzigen >Verloop en stel verloopopties in. Kies Laag > Laaginhoud wijzigen > Patroon en stel patroonopties in.
Zie voor meer informatie Aanpassingslagen en opvullagen (Photoshop) op pagina 346. Zo wijzigt u de omtrek van een vorm: Klik op de miniatuur voor het vectormasker van de vormlaag in het palet Lagen of het palet Paden. Wijzig vervolgens de vorm met de vorm- en pengereedschappen. Zie Padcomponenten verplaatsen, van vorm veranderen, kopiren en verwijderen op pagina 239 voor meer informatie.
Als u een pad wilt selecteren, klikt u op de padnaam in het palet Paden. Er kan maar n pad tegelijk geselecteerd zijn. U deselecteert een pad door in het lege gebied in het palet Paden te klikken of op Esc te drukken.
Zo verandert u de grootte van padminiaturen: 1 Selecteer Paletopties in het menu van het palet Paden. 2 Selecteer een grootte of kies Geen om de weergave van miniaturen uit te schakelen.
Terug
234
Vormen tekenen
Terug
235
Zo wijzigt u de stapelvolgorde van een pad: 1 Selecteer het pad in het palet Paden. 2 Sleep het pad omhoog of omlaag in het palet Paden. Laat de muisknop los zodra de dikke zwarte lijn op de gewenste plaats staat. Opmerking: de volgorde van vectormaskers kan niet worden gewijzigd in het palet Paden.
Een pad: A. Segment van gebogen lijn B. Richtingpunt C. Richtingslijn D. Geselecteerd ankerpunt E. Niet-geselecteerd ankerpunt
Een pad kan gesloten zijn, zonder begin of eind (bijvoorbeeld een cirkel), of open, met duidelijke eindpunten (bijvoorbeeld een golvende lijn). Vloeiende curven worden verbonden door ankerpunten die vloeiende punten worden genoemd. Scherp gebogen paden worden verbonden door hoekpunten.
Terug
235
Vormen tekenen
Terug
236
Wanneer u een richtingslijn op een vloeiend punt zet, worden de gebogen segmenten aan beide zijden van het punt tegelijk aangepast. Wanneer u echter een richtingslijn op een hoekpunt zet, wordt alleen de curve aangepast aan de kant van de punt waar de richtingslijn zich bevindt.
Een pad hoeft niet te bestaan uit n reeks met elkaar verbonden segmenten. Het kan meerdere afzonderlijke padcomponenten bevatten. Elke vorm in een vormlaag is een padcomponent dat wordt beschreven in het uitknippad van de laag.
Als u een padcomponent wilt selecteren (dus ook een vorm in een vormlaag), selecteert u het gereedschap Padselectie en klikt u op een willekeurige positie in de padcomponent. Als een pad uit meerdere padcomponenten bestaat, wordt alleen de component onder de aanwijzer geselecteerd. Als u een selectiekader om het geselecteerde pad wilt zien, selecteert u Selectiekader tonen in de optiebalk.
Terug
236
Vormen tekenen
Terug
237
Als u een padsegment wilt selecteren, kiest u Direct selecteren en klikt u op een van de ankerpunten van een segment of trekt u al slepend een selectiekader over een deel van het segment.
2 Als u meer padcomponenten of segmenten wilt selecteren, kiest u Padselectie of Direct selecteren. Vervolgens houdt u Shift ingedrukt terwijl u extra paden of segmenten selecteert. Wanneer u Direct selecteren hebt gekozen, kunt u het hele pad of de hele padcomponent selecteren door Alt (Windows) of Option (Mac OS) te kiezen en te klikken in het pad. Als u Direct selecteren wilt activeren terwijl een ander gereedschap is geselecteerd, plaatst u de aanwijzer op een ankerpunt en drukt u op Ctrl (Windows) of Command (Mac OS). Zo wijzigt u de overlapmodus voor de geselecteerde padcomponent: Activeer het gereedschap Padselectie, sleep een selectiekader om bestaande padgebieden te selecteren en kies een optie voor vormgebieden in de optiebalk:
als u het padgebied wilt toevoegen aan overlappende als u het padgebied wilt verwijderen uit overlappende
Doorsnede maken van vormgebieden als u het gebied wilt beperken tot de doorsnede van het geselecteerde padgebied en overlappende padgebieden. Overlappende vormgebieden uitsluiten uitsluiten. als u het overlappende gebied wilt
Zo kunt u de geselecteerde padcomponent weergeven of verbergen: Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Weergave > Tonen > Doelpad. Kies Weergave > Extras. Met deze opdracht kunt u ook een raster, hulplijnen, selectielijnen, notities en segmenten weergeven of verbergen.
Terug
237
Vormen tekenen
Terug
238
Zo verandert u de vorm van een gebogen segment: 1 Selecteer Direct selecteren en selecteer het gebogen segment dat u wilt aanpassen. Er verschijnen richtingslijnen voor dat segment. 2 Wijzig de curve:
Als u de positie van het segment wilt veranderen, sleept u het segment.
Terug
238
Vormen tekenen
Terug
239
Als u de vorm van het segment aan een van beide zijden van een geselecteerd ankerpunt wilt wijzigen, sleept u het ankerpunt of de richtingpunt. Houd Shift tijdens het slepen ingedrukt om de verplaatsing te beperken tot veelvouden van 45.
Zo verwijdert u een segment: 1 Selecteer Direct selecteren en selecteer het segment dat u wilt verwijderen. 2 Druk op Backspace (Windows) of Delete (Mac OS) om het geselecteerde segment te verwijderen. Als u nogmaals op Backspace of Delete drukt, wordt de rest van de padcomponent verwijderd.
Terug
239
Vormen tekenen
Terug
240
Zo verenigt u overlappende componenten: 1 Selecteer in het palet Paden de naam van het pad en selecteer het gereedschap Padselectie . 2 Klik op Combineren in de optiebalk om n component te maken uit alle overlappende componenten. Zo kopieert u een padcomponent of pad: Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een padcomponent wilt kopiren terwijl u deze verplaatst, selecteert u de padnaam in het palet Paden en klikt u op een padcomponent met het gereedschap Padselectie . Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep het geselecteerde pad. Als u een pad wilt kopiren zonder het een nieuwe naam te geven, sleept u de padnaam in het palet Paden naar de knop Nieuw pad maken onder aan het palet. Als u het pad wilt kopiren onder een nieuwe naam, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleept u het pad in het palet Paden naar de knop Nieuw pad maken onder aan het palet. U kunt ook het te kopiren pad selecteren en Pad dupliceren kiezen in het menu van het palet Paden. Voer in het dialoogvenster Pad dupliceren een nieuwe naam in voor het pad en klik op OK. Als u een pad of een padcomponent naar een ander pad wilt kopiren, selecteert u het desbetreffende pad of de padcomponent en kiest u Bewerken > Kopiren. Vervolgens selecteert u het doelpad en kiest u Bewerken > Plakken.
Zo kopieert u padcomponenten van het ene naar het andere Adobe Photoshopbestand: 1 Open beide afbeeldingen. 2 Selecteer met Padselectie in de bronafbeelding het hele pad of alleen de componenten die u wilt kopiren. 3 Voer een van de volgende handelingen uit om de padcomponent te kopiren:
Sleep de padcomponent van de bronafbeelding naar de doelafbeelding. De padcomponent is nu gekopieerd naar het actieve pad in het palet Paden. Selecteer in het bronbestand de naam van het pad in het palet Paden en kies Bewerken > Kopiren om het pad te kopiren. Ga naar de doelafbeelding en kies Bewerken > Plakken. Op deze manier kunt u ook paden in dezelfde afbeelding combineren. Als u de padcomponent in het midden van de doelafbeelding wilt plakken, selecteert u de padcomponent in de bronafbeelding en kiest u Bewerken > Kopiren. Ga naar de doelafbeelding en kies Bewerken > Plakken.
Zo verwijdert u een padcomponent: 1 Selecteer de padnaam in het palet Paden en klik op een padcomponent met het gereedschap Padselectie . 2 Druk op Backspace (Windows) of Delete (Mac OS) om de geselecteerde padcomponent te verwijderen.
Terug
240
Vormen tekenen
Terug
241
Als u een ankerpunt wilt toevoegen zonder de vorm te veranderen, klikt u op het pad. Als u een ankerpunt wilt toevoegen en de vorm van het segment wilt veranderen, sleept u om richtingslijnen voor het ankerpunt in te stellen.
Zo verwijdert u een ankerpunt: 1 Selecteer Ankerpunt verwijderen en plaats de aanwijzer op het ankerpunt dat u wilt verwijderen (bij de aanwijzer verschijnt een minteken). 2 Verwijder het ankerpunt:
Klik op het ankerpunt om het te verwijderen en de vorm van het pad aan te passen aan de resterende ankerpunten. Sleep het ankerpunt om het te verwijderen en de vorm van het segment te wijzigen.
Terug
241
Vormen tekenen
Terug
242
Zo zet u een vloeiend punt om in een hoekpunt en andersom: 1 Kies Ankerpunt omzetten wijzigen. en plaats de aanwijzer op het ankerpunt dat u wilt
Als u Ankerpunt omzetten wilt activeren terwijl Direct selecteren is geactiveerd, zet u de aanwijzer op een ankerpunt en drukt u op Ctrl+Alt (Windows) of Command+Option (Mac OS). 2 Zet het punt om:
Als u een vloeiend punt wilt omzetten in een hoekpunt zonder richtingslijnen, klikt u op het vloeiende ankerpunt. Als u een vloeiend punt wilt omzetten in een hoekpunt met richtingslijnen, moeten de richtingslijnen zichtbaar zijn. Vervolgens sleept u een richtingpunt om de richtingslijnen te breken.
Als u een hoekpunt wilt omzetten in een vloeiend punt, sleept u van het hoekpunt af, zodat er richtingslijnen verschijnen.
Terug
242
Vormen tekenen
Terug
243
Paden die met een afbeelding worden opgeslagen, verschijnen wanneer u deze weer opent. In Windows worden paden ondersteund in de bestandsformaten JPEG, DCS, EPS, PDF en TIFF. In Mac OS worden paden ondersteund door alle bestandsformaten. Opmerking: paden in formaten die hier niet staan vermeld, gaan meestal verloren bij de overgang van Mac OS naar Windows en weer terug naar Mac OS. Zo maakt u een nieuw pad in het palet Paden: Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een naamloos palet wilt maken, klikt u op Nieuw pad maken palet Paden.
Zorg dat er geen werkpad is geselecteerd wanneer u een pad maakt en een neem geeft. Kies Nieuw pad in het menu van het palet Paden of houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de knop Nieuw pad maken onder aan het palet. Voer in het dialoogvenster Nieuw pad een nieuwe naam in voor het pad en klik op OK.
Zo slaat u een werkpad op: Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u het pad wilt opslaan zonder een nieuwe naam op te geven, sleept u de naam Werkpad naar de knop Nieuw pad maken onder aan het palet Paden. Als u het pad wilt opslaan onder een andere naam, kiest u Pad opslaan in het menu van het palet Paden, voert u in het dialoogvenster Pad opslaan een nieuwe naam in en klikt u op OK.
Zo wijzigt u de naam van een opgeslagen pad: Dubbelklik op de naam van het pad in het palet Paden, typ een nieuwe naam en druk op Enter (Windows) of Return (Mac OS). Opmerking: u kunt een vectormasker geen nieuwe naam geven; als u op een vectormasker dubbelklikt, wordt een kopie gemaakt. U kunt de kopie echter wel een nieuwe naam geven. Zo verwijdert u een pad: 1 Selecteer de naam van het pad in het palet Paden. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Pad verwijderen in het menu van het palet Paden. Klik op de knop met de prullenbak onder aan het palet Paden en klik op Ja.
Als u een pad wilt verwijderen zonder dit te bevestigen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klikt u op de knop met de prullenbak onder aan het palet Paden.
Terug
243
Vormen tekenen
Terug
244
Druk op Ctrl (Windows) of op Command (Mac OS) en klik op de padminiatuur in het palet Paden.
Zo zet u een pad om in een selectiekader met uw eigen instellingen: 1 Selecteer het pad in het palet Paden. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de knop Pad laden als selectie onder aan het palet Paden. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep het pad naar de knop Pad laden als selectie. Kies Selectie maken in het menu van het palet Paden. Doezelstraal, als u wilt bepalen tot hoe ver binnen of buiten het selectiekader de doezelstraal moet komen. Voer een pixelwaarde in. Anti-aliased, als u een jnere overgang wilt maken tussen de pixels in de selectie en die daarbuiten. De doezelstraal moet zijn ingesteld op 0.
Zie Randen van een selectie verzachten op pagina 187 voor meer informatie over deze opties. 4 Selecteer een optie bij Bewerking:
Nieuwe selectie als u alleen het gebied dat is bepaald door het pad wilt selecteren. Toevoegen aan selectie als u het gebied dat is bepaald door het pad wilt toevoegen aan de oorspronkelijke selectie. Verwijderen uit selectie als u het gebied dat is bepaald door het pad wilt verwijderen uit de oorspronkelijke selectie. Doorsnede met selectie als u het gebied wilt selecteren dat zowel tot het pad als tot de oorspronkelijke selectie behoort. Als het pad en de selectie elkaar niet overlappen, wordt er niets geselecteerd.
Terug
244
Vormen tekenen
Terug
245
5 Klik op OK.
Zo zet u een selectie om in een pad en geeft u instellingen op: 1 Maak de selectie en voer een van de volgende handelingen uit:
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op Werkpad maken aan het palet Paden. Kies Werkpad maken in het menu van het palet Paden.
onder
2 Voer bij Tolerantie een waarde in of gebruik de standaardwaarde in het dialoogvenster Tijdelijk pad maken. De waarde voor de tolerantie kan uiteenlopen van 0,5 tot 10 pixels en bepaalt de gevoeligheid van de opdracht Werkpad maken ten opzichte van kleine wijzigingen in de vorm van de selectie. Bij een hogere tolerantie worden er minder ankerpunten gebruikt om het pad te tekenen en is het pad vloeiender. Als het pad wordt gebruikt als uitknippad en u afdrukproblemen ondervindt, dient u een hogere tolerantie in te stellen. (Zie Uitknippaden afdrukken op pagina 520.) 3 Klik op OK. Het pad verschijnt onder aan het palet Paden.
Zo vult u een pad en geeft u er opties voor op: 1 Selecteer het pad in het palet Paden. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 245
Vormen tekenen
Terug
246
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op Pad vullen onder aan het palet Paden. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep het pad naar de knop Pad vullen. Kies Pad vullen in het menu van het palet Paden. Als het geselecteerde pad een padcomponent is, verandert deze opdracht in Subpad vullen.
3 Kies de inhoud van de opvulling bij Gebruik. (Zie Selecties en lagen vullen en omlijnen op pagina 277.) 4 Geef een dekking op voor de opvulling. Gebruik een laag percentage als u een transparante vulling wenst. Bij een instelling van 100% is de vulling dekkend. 5 Kies een overvloeimodus voor de vulling. (Zie Overvloeimodus selecteren op pagina 268.) De lijst Modus bevat een modus Wissen waarmee u alles kunt wissen en een transparante laag verkrijgt. U moet in een andere laag werken dan de achtergrondlaag als u deze optie wilt gebruiken. 6 Kies Transparantie behouden om de vulling te beperken tot laaggebieden die pixels bevatten. (Zie Lagen vergrendelen op pagina 323.) 7 Selecteer een optie voor Rendering:
Doezelstraal, als u wilt bepalen tot hoe ver binnen of buiten het selectiekader de doezelstraal moet komen. Voer een pixelwaarde in. Anti-aliased, als u een jnere overgang wilt maken tussen de pixels in de selectie en die daarbuiten door de randpixels gedeeltelijk met de selectie te vullen.
Zie Randen van een selectie verzachten op pagina 187 voor meer informatie over deze opties. 8 Klik op OK.
Padranden omlijnen
Met de opdracht Pad omlijnen kunt u de rand van een pad tekenen. Met de opdracht Pad omlijnen kunt u een getekende lijn maken (met de huidige instellingen van de tekengereedschappen) die elk willekeurig pad volgt. Deze opdracht werkt heel anders dan het effect Laag omlijnen, waarbij niet het effect van de tekengereedschappen wordt nagebootst. Belangrijk: als u een pad omlijnt, verschijnen de kleurwaarden op de actieve laag. Maak de laag actief voordat u begint. U kunt een pad niet omlijnen wanneer een laaguitknipmasker of een tekstlaag actief is. Zo omlijnt u een pad met de huidige instellingen voor Pad omlijnen: 1 Selecteer het pad in het palet Paden. 2 Klik op de knop Pad omlijnen onder aan het palet Paden. Bij elke klik op de knop Pad omlijnen wordt de dekking van de omlijning meer gedekt en soms kan de omlijning dikker lijken. Zo omlijnt u een pad en geeft u er opties voor op: 1 Selecteer het pad in het palet Paden. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 246
Vormen tekenen
Terug
247
2 Selecteer het teken- of bewerkgereedschap waarmee u het pad wilt omlijnen. Stel opties voor het gereedschap in en kies een penseel in de optiebalk. U moet instellingen voor het gereedschap opgeven voordat u het dialoogvenster Pad omlijnen opent.Zie voor meer informatie over specieke instellingen Afbeeldingen retoucheren op pagina 215 en Tekengereedschappen (Photoshop) op pagina 248. 3 Voer een van de volgende handelingen uit om het pad te omlijnen:
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de knop Pad omlijnen onder aan het palet Paden. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep het pad naar de knop Pad omlijnen. Kies Pad omlijnen in het menu van het palet Paden. Als het geselecteerde pad een padcomponent is, verandert deze opdracht in Subpad omlijnen.
4 Als u bij stap 2 nog geen gereedschap hebt gekozen, kiest u dit nu in het dialoogvenster Pad omlijnen. 5 Klik op OK.
Terug
247
Tekenen
Terug
248
Tekenen
Tekengereedschappen (Photoshop)
In Photoshop kunt u met het penseel en het potlood in de huidige voorgrondkleur tekenen. Standaard brengt u met het penseel zachte kleurstreken aan en tekent u met het potlood vrije vormen met harde randen. U kunt deze standaardkenmerken echter wijzigen door de penseelopties voor het gereedschap opnieuw in te stellen. U kunt het penseel ook als airbrush gebruiken om kleurnevels in een afbeelding aan te brengen. Zo gebruikt u het penseel of het potlood: 1 Kies een voorgrondkleur. (Zie Voor- en achtergrondkleuren instellen op pagina 286.) 2 Selecteer het penseel
of het potlood
3 Voer de volgende handelingen uit in de optiebalk: Kies een penseel en stel de penseelopties in. (Zie Werken met penselen op pagina 254.) Geef een overvloeimodus op. (Zie Overvloeimodus selecteren op pagina 268.) Geef een dekking op. (Zie Dekking, stroom, sterkte of belichting opgeven op pagina 270.) Geef voor het penseel een vloeisnelheid op. (Zie Dekking, stroom, sterkte of belichting opgeven op pagina 270.) Klik op de knop Airbrush wanneer u het penseel als airbrush wilt gebruiken. U kunt ook de optie Airbrush in het palet Penselen selecteren. (Zie Airbrusheffecten toevoegen (Photoshop) op pagina 265.) Selecteer voor het potlood de optie Wissen als u de achtergrondkleur wilt gebruiken in gebieden die de voorgrondkleur hebben. (Zie Optie Wissen op pagina 252.) Sleep in de afbeelding om te tekenen. Als u een rechte lijn wilt tekenen, klikt u in de afbeelding om het beginpunt in te stellen. Vervolgens houdt u Shift ingedrukt en klikt u op de gewenste plaats voor het eindpunt. Wanneer u het penseel als airbrush gebruikt, houdt u de muisknop ingedrukt zonder de muis te bewegen om de kleur intensiever te maken.
Tekengereedschappen (ImageReady)
In ImageReady kunt u met het penseel, het potlood en de airbrush in de huidige voorgrondkleur tekenen. De drie gereedschappen hebben elk een eigen effect:
Met het penseel brengt u zachte kleurstreken aan. Met het potlood tekent u vrije vormen met harde randen.
Terug
248
Tekenen
Terug
249
Met de airbrush brengt u verloopkleuren en kleurnevels aan, waarbij dus het effect van een traditionele airbrush wordt gesimuleerd. De randen van de streek zijn bij gebruik van de airbrush veel vager dan wanneer u het penseel gebruikt.
Zo gebruikt u het penseel, het potlood of de airbrush: 1 Kies een voorgrondkleur. (Zie Voor- en achtergrondkleuren instellen op pagina 286.) 2 Selecteer het penseel
, het potlood
of de airbrush
3 Voer de volgende handelingen uit in de optiebalk: Kies een vooraf ingesteld penseel. (Zie Werken met penselen op pagina 254.) Geef een overvloeimodus op. (Zie Overvloeimodus selecteren op pagina 268.) Geef voor het penseel en het potlood een dekking op. (Zie Dekking, stroom, sterkte of belichting opgeven op pagina 270.) Geef voor de airbrush de stroom van de verf op. (Zie Dekking, stroom, sterkte of belichting opgeven op pagina 270.) Selecteer voor het potlood de optie Wissen als u de achtergrondkleur wilt gebruiken in gebieden die de voorgrondkleur hebben. (Zie Optie Wissen op pagina 252.) Sleep in de afbeelding om te tekenen. Als u een rechte lijn wilt tekenen, klikt u in de afbeelding om het beginpunt in te stellen. Vervolgens houdt u Shift ingedrukt en klikt u op de gewenste plaats voor het eindpunt. Wanneer u het penseel als airbrush gebruikt, houdt u de muisknop ingedrukt zonder de muis te bewegen om de kleur intensiever te maken.
Gummen
Met het gummetje en het tovergummetje kunt u gebieden in de afbeelding transparant maken of de achtergrondkleur geven. Met het achtergrondgummetje (Photoshop) kunt u gebieden van een laag transparant maken. Bij het potlood kunt u ook de optie Wissen gebruiken. Tijdens het tekenen verandert u dan de voorgrondkleur in de achtergrondkleur. Als u de achtergrond van een object met complexe of onregelmatige randen wilt verwijderen, gebruikt u de opdracht Extraheren. (Zie Objecten losmaken van de achtergrond (Photoshop) op pagina 195.)
Gummetje
Het gummetje wijzigt de pixels in een afbeelding terwijl u sleept. In de achtergrond en in een laag met vergrendelde transparantie worden de pixels gewijzigd in de achtergrondkleur. In alle andere gevallen worden de pixels omgezet in transparantie. Met het gummetje kunt u ook een bepaald gebied zo bewerken dat het wordt hersteld tot een staat die in het palet Historie is geselecteerd. Zo gebruikt u het gummetje: 1 Selecteer het gummetje . 2 Voer de volgende handelingen uit in de optiebalk:
Terug
249
Tekenen
Terug
250
Kies een penseel en stel de penseelopties in (Photoshop) of kies een vooraf ingesteld penseel (ImageReady). (Zie Werken met penselen op pagina 254.) Deze optie is niet beschikbaar voor blokmodus. Kies een modus voor het gummetje: Penseel (Photoshop), Airbrush (ImageReady), Potlood of Blok. Geef een dekking op om te bepalen hoe sterk het effect van het gummetje moet zijn. Bij een dekking van 100% worden de pixels volledig uitgegumd. Bij een lagere dekking worden de pixels gedeeltelijk uitgegumd. (Deze optie is niet beschikbaar voor blokmodus in Photoshop.) (Photoshop) Geef een stroomsnelheid op in penseelmodus. (Zie Dekking, stroom, sterkte of belichting opgeven op pagina 270.) (Photoshop) Klik in penseelmodus op de knop Airbrush wanneer u het penseel als airbrush wilt gebruiken. U kunt ook de optie Airbrush in het palet Penselen selecteren. (Zie Airbrusheffecten toevoegen (Photoshop) op pagina 265.) (Photoshop) Als u tijdens het gummen een opgeslagen staat of opname van de afbeelding wilt herstellen, klikt u op de linkerkolom van de staat of opname in het palet Historie en selecteert u vervolgens Wissen en in historie opnemen in de optiebalk. (Zie Tekenen met een staat of opname van een afbeelding (Photoshop) op pagina 44.)
(Photoshop) U kunt ook tijdelijk de modus Wissen en in historie opnemen activeren door Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt te houden en in de afbeelding te slepen. 3 Sleep in het gebied dat u wilt uitgummen.
Tovergummetje
Als u met het tovergummetje in een laag klikt, worden automatisch alle overeenkomende pixels in een laag gewijzigd. In de achtergrond of in een laag met vergrendelde transparantie worden de pixels gewijzigd in de achtergrondkleur. In alle andere gevallen worden de pixels transparant gemaakt. U kunt het effect van het tovergummetje beperken tot uitsluitend aangrenzende pixels of u kunt het effect op alle overeenkomende pixels in de huidige laag laten toepassen.
Zo gebruikt u het tovergummetje: 1 Selecteer het tovergummetje . 2 Voer de volgende handelingen uit in de optiebalk:
Terug
250
Tekenen
Terug
251
Voer een tolerantiewaarde in om het bereik te bepalen van de kleuren die worden uitgegumd. Bij een lage tolerantie heeft het tovergummetje alleen effect op kleuren die zeer sterk overeenkomen met de kleur waarop u klikt. Bij een hogere tolerantie is het bereik waarbinnen de kleuren worden aangepast groter. Selecteer Anti-aliased als u de randen van het uitgegumde gebied vloeiend wilt maken. Schakel Aangrenzend in als u alleen de pixels wilt uitgummen die direct grenzen aan de pixel waarop u klikt of schakel deze optie uit als u het effect wilt laten toepassen op alle overeenkomende pixels in de afbeelding, ongeacht de positie. Schakel Alle lagen gebruiken in als u de uit te gummen kleur wilt laten bepalen op basis van gegevens uit alle zichtbare lagen. Geef een dekking op om te bepalen hoe sterk het effect van het gummetje moet zijn. Bij een dekking van 100% worden de pixels volledig uitgegumd. Bij een lagere dekking worden de pixels gedeeltelijk uitgegumd.
Achtergrondgummetje (Photoshop)
Met het achtergrondgummetje maakt u de pixels in een laag transparant. Door te slepen kunt u de achtergrond uitgummen rond de randen van een voorgrondobject. De randen zelf blijven echter behouden. Met behulp van de verschillende opties voor het nemen van monsters en tolerantie bepaalt u het bereik van de transparantie en de scherpte van de randen. Als u het achtergrondgummetje gebruikt, wordt een monster genomen van de kleur in het middelpunt van het gummetje, de zogenaamde hotspot. Dat is de kleur die vervolgens wordt uitgegumd. Verder worden aan de randen van het voorgrondobject alle restkleuren verwijderd, zodat er geen krans rond het object ontstaat als het later in een andere afbeelding wordt geplakt. Opmerking: bij het gebruik van het achtergrondgummetje wordt geen rekening gehouden met eventuele vergrendeling van de transparantie in een laag. Zo gebruikt u het achtergrondgummetje: 1 Selecteer in het palet Lagen de laag met de gebieden die u wilt uitgummen. 2 Selecteer het achtergrondgummetje . 3 Klik op het penseelvoorbeeld in de optiebalk en stel de penseelopties in het popuppalet in:
Zie Penseeluiteinden aanpassen (Photoshop) op pagina 256 voor meer informatie over de opties Diameter, Hardheid, Tussenruimte, Hoek en Ronding. Als u met een drukgevoelig tekentablet werkt, kiest u opties in de menus Grootte en Tolerantie om de grootte en tolerantie van het achtergrondgummetje gaandeweg de penseelstreek te variren. Kies Pendruk om de variatie op de pendruk te baseren. Kies Pendrukschijf om de variatie te baseren op de positie van de draaischijf van de pen. Kies Uit om de grootte of tolerantie niet te variren. Kies een van de mogelijke instellingen om het effect te beperken: Niet aangrenzend als u de monsterkleur wilt uitgummen op elke plaats die door het gummetje wordt geraakt; Aangrenzend als u de monsterkleur alleen wilt uitgummen in aangrenzende gebieden; Randen zoeken als u aangrenzende gebieden met de monsterkleur wilt uitgummen, waarbij de scherpte van de randen van het object beter behouden blijft. Terug 251
Tekenen
Terug
252
Geef bij Tolerantie een waarde op of gebruik de schuifregelaar. Bij een lage tolerantie worden werkt het gummetje alleen op kleuren die zeer nauwkeurig overeenkomen met de monsterkleur. Bij een hogere tolerantie worden ook minder nauwkeurig overeenkomende kleuren uitgegumd. Selecteer Voorgrondkleur beschermen om te voorkomen dat gebieden met de in de gereedschapset gekozen voorgrondkleur worden uitgegumd. Kies een optie voor het nemen van monsters: Doorlopend om tijdens het slepen steeds monsters van de kleuren te nemen; Eenmaal om alleen gebieden uit te gummen die de kleur bevatten waarvan u bij de eerste muisklik een monster hebt genomen; Achtergrondstaal om alleen gebieden met de huidige achtergrondkleur uit te gummen.
5 Sleep in het gebied dat u wilt uitgummen. Het achtergrondgummetje heeft de vorm van een penseel, waarbij een dradenkruis de hotspot aangeeft.
Optie Wissen
Als u de optie Wissen kiest bij gebruik van het potlood, tekent u met de achtergrondkleur in gebieden met de voorgrondkleur. Zo gebruikt u de optie Wissen: 1 Stel de voor- en achtergrondkleur in. (Zie Voor- en achtergrondkleuren instellen op pagina 286.) 2 Selecteer het potlood 4 Sleep in de afbeelding. Als het midden van de cursor zich op de voorgrondkleur bevindt wanneer u begint te slepen, krijgt het gebied de achtergrondkleur. Als het midden van de cursor zich op een gebied bevindt dat niet de voorgrondkleur bevat wanneer u begint te slepen, krijgt het gebied de voorgrondkleur. . 3 Selecteer de optie Wissen in de optiebalk.
Tekeninghistorie (Photoshop)
Met het penseel Tekeninghistorie kunt u gestileerde streken aanbrengen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de brongegevens van een opgegeven historiestaat of opname. Door te experimenteren met verschillende opties voor stijl, grootte en tolerantie, kunt u de structuur van verf met verschillende kleuren en artistieke stijlen nabootsen. Net als het historiepenseel gebruikt het penseel Tekeninghistorie de opgegeven historiestaat of opname als gegevensbron. Als u echter met het historiepenseel tekent, gebruikt u de opgegeven brongegevens opnieuw. Het penseel Tekeninghistorie gebruikt deze gegevens in combinatie met de opties die u hebt ingesteld om verschillende kleureffecten te bereiken en een bepaalde schilderstijl te simuleren. Het aantal mogelijke effecten is nagenoeg onbeperkt, dus u kunt het beste eerst experimenteren met lters en met opvulling in effen kleuren, voordat u het penseel
Terug
252
Tekenen
Terug
253
Tekeninghistorie gebruikt. U kunt ook de afbeelding met een factor vier vergroten om de details zachter te maken.
Voorbeeld van het gebruik van het penseel Tekeninghistorie: A. Origineel B. Witte opvulling C. Groot penseel D. Klein penseel
Zo gebruikt u het penseel Tekeninghistorie: 1 Klik in het palet Historie in de linkerkolom van de staat of opname die u wilt gebruiken als bron voor het penseel Tekeninghistorie. Naast de als bron gekozen historiestaat wordt een pictogram in de vorm van een penseel weergegeven. 2 Selecteer het penseel Tekeninghistorie
3 Voer de volgende handelingen uit in de optiebalk: Kies een penseel en stel de penseelopties in. (Zie Werken met penselen op pagina 254.) Stel de gewenste overvloeimodus en dekking in voor de verf. (Zie Opties voor tekenen bewerkgereedschappen instellen op pagina 268.) Kies een optie in het menu Stijl om de vorm van de penseelstreek te bepalen. Geef een waarde op voor Gebied om de grootte te bepalen van het gebied dat door de penseelstreek wordt gedekt. Een grote waarde voor gebied betekent dat de penseelstreek een groot gebied dekt en dat er ook meer streken worden gebruikt. Geef een waarde op voor Tolerantie of gebruik de schuifregelaar om de mogelijke positie van de penseelstreken te bepalen. Bij een lage waarde voor Tolerantie kunt u zonder beperkingen overal in de afbeelding werken. Bij een hoge waarde kunnen de penseelstreken alleen worden geplaatst in gebieden waarvan de kleur signicant afwijkt van de kleur in de bronstaat of -opname.
Terug
253
Tekenen
Terug
254
Palet Penselen weergeven Kies Venster > Penselen of klik op de knop Palet aan de rechterkant van de optiebalk voor de tekengereedschappen, gumgereedschappen, belichtingsgereedschappen en focusgereedschappen. Opties in het palet Penselen weergeven Selecteer de naam van een onderdeel in het linkergedeelte van het palet. De beschikbare opties voor het geselecteerde onderdeel verschijnen in het rechtergedeelte van het palet. Klik op het selectievakje links van de naam van het onderdeel om het onderdeel in of uit te schakelen zonder de bijbehorende opties weer te geven.
Tekenen
Terug
255
Zo selecteert u een vooraf ingesteld penseel: 1 Klik op een penseel in het popup-palet Penseel of het palet Penselen. Opmerking: als u het palet Penselen gebruikt, selecteert u Voorinstellingen penseel in het linkergedeelte van het palet om de geladen voorinstellingen weer te geven. 2 (Photoshop) Geef een hoofddiameter voor het penseel op door de schuifregelaar te slepen of een waarde in te voeren. Als het penseel een secundair uiteinde heeft, wordt zowel het primaire als het secundaire penseeluiteinde geschaald. (Zie Secundaire penselen maken (Photoshop) op pagina 262.) 3 (Photoshop) Klik op Monstergrootte gebruiken om de oorspronkelijke diameter van het penseeluiteinde te gebruiken. Deze optie is alleen beschikbaar als de vorm van het penseeluiteinde is gebaseerd op een monster. Zo wijzigt u de weergave van vooraf ingestelde penselen (Photoshop): Kies een weergaveoptie in het menu van het popup-palet Penseel of het menu van het palet Penselen:
Kies Alleen tekst om de penselen als lijst weer te geven. Kies Kleine miniaturen of Grote miniaturen om de penselen als miniaturen weer te geven. Kies Kleine lijst of Grote lijst om de penselen als lijst met miniaturen weer te geven. Kies Miniatuur streek om voor elke penseelminiatuur een voorbeeld van een penseelstreek weer te geven.
Als u een voorvertoning van de penseelstreken in het palet Penselen wilt bekijken, plaatst u de cursor op een penseel totdat de knopinfo verschijnt en beweegt u de cursor over de verschillende penselen. In het voorvertoningsgebied onder aan het palet verschijnen voorbeelden van de penseelstreken. Zo laadt u een bibliotheek met vooraf ingestelde penselen: Kies een van de volgende opties in het menu van het popup-palet Penseel of het menu van het palet Penselen:
Kies Penselen laden om een bibliotheek aan de huidige lijst toe te voegen. Selecteer het bibliotheekbestand dat u wilt gebruiken en klik op Laden. Kies Penselen vervangen om de huidige lijst te vervangen door een andere bibliotheek. Selecteer het bibliotheekbestand dat u wilt gebruiken en klik op Laden. Kies een bibliotheekbestand (onder aan het paletmenu). Klik op OK om de huidige lijst te vervangen of op Toevoegen om de bibliotheek aan de huidige lijst toe te voegen.
Opmerking: u kunt ook penseelbibliotheken laden en herstellen met de functie Beheer voorinstellingen. Zie voor meer informatie Bibliotheken beheren met Beheer voorinstellingen (Photoshop) op pagina 58. Zo herstelt u de standaardbibliotheek met vooraf ingestelde penselen: Kies Penselen herstellen in het menu van het popup-palet Penseel of het menu van het palet Penselen. U kunt de huidige lijst vervangen of de standaardbibliotheek aan de huidige lijst toevoegen.
Terug
255
Tekenen
Terug
256
Zo maakt u een nieuwe vorm voor een penseeluiteinde: 1 Selecteer met het rechthoekig selectiekader , met de doezelaar ingesteld op 0 pixels, het fragment van de afbeelding dat u als penseel wilt gebruiken. U kunt een gebied selecteren van maximaal 2500 x 2500 pixels. De meest geschikte fragmenten zijn vormen met een ononderbroken witte achtergrond. Als u een penseel met zachte randen wilt, selecteert u pixels met grijswaarden. (Kleuren worden in een penseelvorm weergegeven als grijswaarden.) 2 Selecteer Bewerken > Penseel deniren. 3 Typ een naam voor het penseel en klik op OK. Zo stelt u opties voor de vorm van het penseeluiteinde in: 1 Selecteer Vorm penseeluiteinde in het linkergedeelte van het palet Penselen. 2 Selecteer het penseeluiteinde dat u wilt aanpassen en stel een of meer van de volgende opties in: Diameter Met deze optie bepaalt u de grootte van het penseel. Geef een waarde op in pixels of sleep de schuifregelaar.
Monstergrootte gebruiken Met deze optie herstelt u de oorspronkelijke diameter van het penseel. Deze optie is alleen beschikbaar als de vorm van het penseeluiteinde is samengesteld op basis van pixelmonsters in een afbeelding.
Terug
256
Tekenen
Terug
257
Hoek Met deze optie geeft u de hoek op waaronder de lange zijde van een ellipsvormig penseel of een op een monster gebaseerd penseel wordt geroteerd ten opzichte van de horizontale as. Typ een waarde in graden of sleep de horizontale as in het voorvertoningsvak.
Ronding Met deze optie stelt u de verhouding in tussen de lange en de korte zijde van de kwast. Geef een percentage op of versleep de punten in het voorvertoningsvak. Een waarde van 100% resulteert in een penseel met een ronde kwast en bij een waarde van 0% is de kwast lijnvormig. Tussenliggende waarden geven de kwast een ellipsvorm. Hardheid Met deze optie bepaalt u de hardheid van het penseel, oftewel, de grootte van het harde centrum. Typ een getal of gebruik de schuifregelaar om een waarde in te stellen in de vorm van een percentage van de diameter van het penseel.
Tussenruimte Met deze optie bepaalt u de afstand tussen de afzonderlijke streeksporen in een penseelstreek. Typ een getal of gebruik de schuifregelaar om een waarde voor afstand in te stellen in de vorm van een percentage van de diameter van het penseel. Wanneer deze optie is uitgeschakeld, wordt de tussenruimte bepaald door de snelheid van de cursor.
Een hoge waarde voor afstand zorgt ervoor dat het penseel overslaat
Als u een vooraf ingesteld penseel gebruikt, kunt u op de toets , (een komma) drukken om de breedte van het penseel te verkleinen en op de toets . (een punt) om de breedte van het penseel te vergroten. Bij harde ronde, zachte ronde en kalligrasche
Terug
257
Tekenen
Terug
258
penselen kunt u op Shift+, drukken om het penseel zachter te maken en op Shift+. om het penseel harder te maken.
Penseeldynamiek (Photoshop)
Het palet Penselen bevat een groot aantal opties waarmee u dynamische (of veranderende) elementen aan vooraf ingestelde penseeluiteinden kunt toevoegen. U kunt bijvoorbeeld opties instellen om de grootte, kleur en dekking van de streeksporen gaandeweg de penseelstreek te wijzigen. Als u dynamische elementen aan een penseel toevoegt, stelt u twee onderdelen in:
Met jitterpercentages geeft u de onzekerheid van de dynamische elementen op. Met 0% verandert een element niet gaandeweg een penseelstreek. Met 100% stelt u de maximale onzekerheid voor een element in. Met de opties in de popup-menus Besturingselement geeft u op hoe de variatie van de dynamische elementen wordt bepaald. U kunt instellen dat u de variatie van een element niet zelf wilt bepalen, dat u een element in het opgegeven aantal stappen wilt laten vervagen of dat u de variatie van een element wilt laten bepalen door de pendruk, de hoek van de pen of de positie van de draaischijf van de pen.
Opmerking: besturingselementen voor pennen zijn alleen beschikbaar als u met een drukgevoelig tekentablet werkt, zoals de tabletten van het type Wacom . Er verschijnt een waarschuwingspictogram als u een besturingselement voor een pen selecteert wanneer er geen tablet is genstalleerd.
Zo wijzigt u de vormdynamiek voor een penseel: 1 Selecteer Vormdynamiek in het linkergedeelte van het palet Penselen. Klik op de naam en niet op het selectievakje om het onderdeel te selecteren. 2 Stel een of meer van de volgende opties in: Grootte - jitter en Besturingselement Hiermee geeft u de variatie op van de grootte van de streeksporen in een penseelstreek. Zie Penseeldynamiek (Photoshop) op pagina 258 voor meer informatie. Als u het maximale jitterpercentage wilt opgeven, typt u een getal of sleept u de schuifregelaar om een waarde op te geven. Als u wilt opgeven hoe de variatie van de grootte van de streeksporen wordt bepaald, kiest u een optie in het popup-menu Besturingselement:
Kies Uit als u de variatie van de grootte van de streeksporen niet zelf wilt bepalen.
Terug
258
Tekenen
Terug
259
Kies Vervagen als u de grootte van de streeksporen in het opgegeven aantal stappen van de oorspronkelijke diameter tot de minimumdiameter wilt terugbrengen. Elke stap vertegenwoordigt n punt op het penseel. U kunt waarden opgeven van 1 tot 9999. Als u bijvoorbeeld 10 opgeeft, wordt het effect in 10 stappen afgezwakt. Kies Pendruk, Hoek van pen of Pendrukschijf als u de grootte van de streeksporen wilt variren tussen de oorspronkelijke diameter en de minimumdiameter op basis van de pendruk, de hoek van de pen of de positie van de draaischijf van de pen.
Minimumdiameter Hiermee geeft u het minimumpercentage op waarmee streeksporen kunnen worden geschaald als Grootte - jitter of Besturingselement is ingeschakeld. Typ een getal of gebruik de schuifregelaar om een waarde in te stellen in de vorm van een percentage van de diameter van het penseeluiteinde. Hoekschaal Hiermee geeft u de schaalfactor op die vr de rotatie wordt toegepast op de hoogte van het penseel als Besturingselement is ingesteld op Hoek van pen. Typ een getal of gebruik de schuifregelaar om een waarde in te stellen in de vorm van een percentage van de diameter van het penseel. Hoek - jitter en Besturingselement Hiermee geeft u de variatie op van de hoek van de streeksporen in een penseelstreek. Zie Penseeldynamiek (Photoshop) op pagina 258 voor meer informatie. Als u het maximale jitterpercentage wilt opgeven, typt u een getal of sleept u de schuifregelaar om een waarde in te stellen in de vorm van een percentage van 360 graden. Als u wilt opgeven hoe de variatie van de hoek van de streeksporen wordt bepaald, kiest u een optie in het popup-menu Besturingselement:
Kies Uit als u de variatie van de hoek van de streeksporen niet zelf wilt bepalen. Kies Vervagen als u de hoek van de streeksporen in het opgegeven aantal stappen wilt terugbrengen met een waarde tussen 0 en 360 graden. Kies Pendruk, Hoek van pen of Pendrukschijf als u de hoek van de streeksporen met een waarde tussen 0 en 360 graden wilt variren op basis van de pendruk, de hoek van de pen of de positie van de draaischijf van de pen. Kies Oorspronkelijke richting als u de hoek van de streeksporen wilt laten bepalen door de oorspronkelijke richting van de penseelstreek. Kies Richting als u de hoek van de streeksporen wilt laten bepalen door de richting van de penseelstreek.
Ronding - jitter en Besturingselement Hiermee geeft u de variatie op van de ronding van de streeksporen in een penseelstreek. Zie Penseeldynamiek (Photoshop) op pagina 258 voor meer informatie. Als u het maximale jitterpercentage wilt opgeven, typt u een getal of sleept u de schuifregelaar om een waarde in te stellen in de vorm van een percentage dat de verhouding tussen de lange en de korte zijde van het penseel aangeeft. Als u wilt opgeven hoe de variatie van de ronding van de streeksporen wordt bepaald, kiest u een optie in het popup-menu Besturingselement:
Kies Uit als u de variatie van de ronding van de streeksporen niet zelf wilt bepalen. Kies Vervagen als u de ronding van de streeksporen in het opgegeven aantal stappen wilt terugbrengen met een waarde tussen 100% en de minimumronding.
Terug
259
Tekenen
Terug
260
Kies Pendruk, Hoek van pen of Pendrukschijf als u de ronding van de streeksporen met een waarde tussen 100% en de minimumronding wilt variren op basis van de pendruk, de hoek van de pen of de positie van de draaischijf van de pen.
Minimumronding Hiermee geeft u de minimumronding voor streeksporen op als Ronding - jitter of Besturingselement is ingeschakeld. Typ een getal of sleep de schuifregelaar om een waarde in te stellen in de vorm van een percentage dat de verhouding tussen de lange en de korte zijde van het penseel aangeeft.
Zo wijzigt u de spreidingsopties voor een penseel: 1 Selecteer Spreiding in het linkergedeelte van het palet Penselen. Klik op de naam en niet op het selectievakje om het onderdeel te selecteren. 2 Stel een of meer van de volgende opties in: Spreiding en Besturingselement Hiermee geeft u op hoe de streeksporen in een penseelstreek worden verdeeld. Als Beide assen is ingeschakeld, worden de streeksporen straalsgewijs verdeeld. Als Beide assen is uitgeschakeld, worden de streeksporen haaks op het pad van de penseelstreek verdeeld. Als u het maximale spreidingspercentage wilt opgeven, typt u een getal of sleept u de schuifregelaar om een waarde op te geven. Als u wilt opgeven hoe de variatie van de spreiding van de streeksporen wordt bepaald, kiest u een optie in het popup-menu Besturingselement:
Kies Uit als u de variatie van de spreiding van de streeksporen niet zelf wilt bepalen. Kies Vervagen als u de spreiding van de streeksporen in het opgegeven aantal stappen wilt terugbrengen van de maximumspreiding tot geen spreiding. Kies Pendruk, Hoek van pen of Pendrukschijf als u de spreiding van de streeksporen wilt laten bepalen door de pendruk, de hoek van de pen of de positie van de draaischijf van de pen.
Aantal Hiermee geeft u het aantal streeksporen op dat bij elk interval wordt aangebracht. Typ een getal of sleep de schuifregelaar om een waarde op te geven. Opmerking: als u het aantal verhoogt zonder de waarden voor tussenruimte of spreiding te verhogen, kunnen de prestaties bij het tekenen verminderen. Telling - jitter en Besturingselement Hiermee geeft u de variatie van het aantal streeksporen voor elk interval op. Zie Penseeldynamiek (Photoshop) op pagina 258 voor meer informatie. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 260
Tekenen
Terug
261
Als u het maximumpercentage wilt opgeven voor de streeksporen die bij elk interval worden aangebracht, typt u een getal of sleept u de schuifregelaar om een waarde op te geven. Als u wilt opgeven hoe de variatie van het aantal streeksporen wordt bepaald, kiest u een optie in het popup-menu Besturingselement:
Kies Uit als u de variatie van het aantal streeksporen niet zelf wilt bepalen. Kies Vervagen als u het aantal streeksporen in het opgegeven aantal stappen wilt terugbrengen van de waarde bij Aantal tot 1. Kies Pendruk, Hoek van pen of Pendrukschijf als u de variatie van het aantal streeksporen wilt laten bepalen door de pendruk, de hoek van de pen of de positie van de draaischijf van de pen.
Zo wijzigt u de structuuropties voor een penseel: 1 Selecteer Structuur in het linkergedeelte van het palet Penselen. Klik op de naam en niet op het selectievakje om het onderdeel te selecteren. 2 Klik op het voorbeeldpatroon en selecteer een patroon in het popup-palet. 3 Stel een of meer van de volgende opties in: Omkeren Hiermee worden de hoge en lage punten in de structuur omgekeerd op basis van de tonen in het patroon. Als Omkeren is ingeschakeld, zijn de lichtste gebieden in het patroon de lage punten in de structuur. Op deze gebieden wordt de minste verf aangebracht. De donkerste gebieden in het patroon zijn de hoge punten in de structuur. Op deze gebieden wordt de meeste verf aangebracht. Als Omkeren is uitgeschakeld, wordt de meeste verf aangebracht op de lichtste gebieden in het patroon. De minste verf wordt aangebracht op de donkerste gebieden in het patroon. Schalen Hiermee geeft u de schaal van het patroon op. Typ een getal of gebruik de schuifregelaar om een waarde in te stellen in de vorm van een percentage van de grootte van het patroon. Structuur aanbrengen voor elke aanzet Hiermee geeft u op of elke aanzet afzonderlijk moet worden gegenereerd tijdens het tekenen. Als deze optie niet is geselecteerd, zijn de opties voor de variatie van de diepte niet beschikbaar. Modus Hiermee geeft u de overvloeimodus voor de combinatie van het penseel en het patroon op. (Zie Overvloeimodus selecteren op pagina 268.)
Terug
261
Tekenen
Terug
262
Diepte Hiermee geeft u op hoe diep de verf in de structuur doordringt. Typ een getal of sleep de schuifregelaar om een waarde op te geven. Bij 100% wordt er geen verf aangebracht op de lage punten van de structuur. Bij 0% wordt op alle punten in de structuur dezelfde hoeveelheid verf aangebracht, zodat het patroon niet zichtbaar is. Minimumdiepte Hiermee geeft u op hoe diep verf minimaal kan doordringen als Besturingselement is ingesteld op Vervagen, Pendruk, Hoek van pen of Pendrukschijf en als Structuur aanbrengen voor elke aanzet is geselecteerd. Diepte - jitter en Besturingselement Hiermee geeft u de variatie van de diepte op als Structuur aanbrengen voor elke aanzet is geselecteerd. Zie Penseeldynamiek (Photoshop) op pagina 258 voor meer informatie. Als u het maximale jitterpercentage wilt opgeven, typt u een getal of sleept u de schuifregelaar om een waarde op te geven. Als u wilt opgeven hoe de variatie van de diepte van de streeksporen wordt bepaald, kiest u een optie in het popup-menu Besturingselement:
Kies Uit als u de variatie van de diepte van de streeksporen niet zelf wilt bepalen. Kies Vervagen als u de diepte in het opgegeven aantal stappen wilt terugbrengen van het percentage bij Diepte - jitter tot het percentage bij Minimumdiepte. Kies Pendruk, Hoek van pen of Pendrukschijf als u de variatie van de diepte wilt laten bepalen door de pendruk, de hoek van de pen of de positie van de draaischijf van de pen.
Zo wijzigt u de opties voor het secundaire uiteinde van een penseel: 1 Selecteer Secundair penseel in het linkergedeelte van het palet Penselen. Klik op de naam en niet op het selectievakje om het onderdeel te selecteren. 2 Selecteer een overvloeimodus voor het combineren van de streeksporen van het primaire uiteinde en het secundaire uiteinde. (Zie Overvloeimodus selecteren op pagina 268.) 3 Selecteer een uiteinde voor het secundaire penseel in de lijst onder het popup-menu Modus. 4 Stel een of meer van de volgende opties in:
Terug
262
Tekenen
Terug
263
Diameter Hiermee stelt u de grootte van het secundaire uiteinde in. Geef een waarde op in pixels, sleep de schuifregelaar of klik op Monstergrootte gebruiken om de oorspronkelijke diameter van het penseeluiteinde te gebruiken. (De optie Monstergrootte gebruiken is alleen beschikbaar als de vorm van het penseeluiteinde is samengesteld op basis van pixelmonsters in een afbeelding.) Tussenruimte Met deze optie bepaalt u de afstand tussen de afzonderlijke streeksporen van het secundaire uiteinde in een penseelstreek. Typ een getal of gebruik de schuifregelaar om een waarde voor afstand in te stellen in de vorm van een percentage van de diameter van het penseeluiteinde. Spreiding Hiermee geeft u op hoe de streeksporen van het secundaire uiteinde in een penseelstreek worden verdeeld. Als Beide assen is ingeschakeld, worden de streeksporen van het secundaire uiteinde straalsgewijs verdeeld. Als Beide assen is uitgeschakeld, worden de streeksporen van het secundaire uiteinde haaks op het pad van de penseelstreek verdeeld. Als u het maximale spreidingspercentage wilt opgeven, typt u een getal of sleept u de schuifregelaar om een waarde op te geven. Aantal Hiermee geeft u het aantal streeksporen van het secundaire uiteinde op dat bij elk interval wordt aangebracht. Typ een getal of sleep de schuifregelaar om een waarde op te geven.
Zo wijzigt u de kleurdynamiek voor een penseel: 1 Selecteer Kleurdynamiek in het linkergedeelte van het palet Penselen. Klik op de naam en niet op het selectievakje om het onderdeel te selecteren. 2 Stel een of meer van de volgende opties in: Voorgrond/achtergrond - jitter en Besturingselement Hiermee geeft u op hoe de verf varieert tussen de voorgrondkleur en de achtergrondkleur. Zie Penseeldynamiek (Photoshop) op pagina 258 voor meer informatie. Als u een percentage wilt opgeven waarmee de kleur van de verf kan variren, typt u een getal of sleept u de schuifregelaar om een waarde op te geven. Als u wilt opgeven hoe de variatie van de kleur van de streeksporen wordt bepaald, kiest u een optie in het popupmenu Besturingselement:
Kies Uit als u de variatie van de kleur van de streeksporen niet zelf wilt bepalen. Kies Vervagen als u de kleur van de verf in het opgegeven aantal stappen wilt variren tussen de voorgrondkleur en de achtergrondkleur.
Terug
263
Tekenen
Terug
264
Kies Pendruk, Hoek van pen of Pendrukschijf als u de verfkleur tussen de voorgrondkleur en de achtergrondkleur wilt variren op basis van de pendruk, de hoek van de pen of de positie van de draaischijf van de pen.
Kleurtoon - jitter Hiermee geeft u een percentage op waarmee de kleurtoon van de verf kan variren in een penseelstreek. Typ een getal of sleep de schuifregelaar om een waarde op te geven. Als u een lagere waarde opgeeft, wordt de kleurtoon gewijzigd, maar blijft de kleurtoon dicht bij die van de voorgrondkleur. Als u een hogere waarde opgeeft, wordt het verschil tussen de kleurtonen vergroot. Verzadiging - jitter Hiermee geeft u een percentage op waarmee de verzadiging van de verf kan variren in een penseelstreek. Typ een getal of sleep de schuifregelaar om een waarde op te geven. Als u een lagere waarde opgeeft, wordt de verzadiging gewijzigd, maar blijft de verzadiging dicht bij die van de voorgrondkleur. Als u een hogere waarde opgeeft, wordt het verschil tussen de verzadigingsniveaus vergroot. Helderheid - jitter Hiermee geeft u een percentage op waarmee de helderheid van de verf kan variren in een penseelstreek. Typ een getal of sleep de schuifregelaar om een waarde op te geven. Als u een lagere waarde opgeeft, wordt de helderheid gewijzigd, maar blijft de helderheid dicht bij die van de voorgrondkleur. Als u een hogere waarde opgeeft, wordt het verschil tussen de helderheidsniveaus vergroot. Zuiverheid Hiermee verhoogt of verlaagt u de verzadiging van de kleur. Typ een getal of sleep de schuifregelaar om een percentage tussen 100 en 100 op te geven. Bij 100 is de kleur volledig ontdaan van verzadiging. Bij 100 is de kleur volledig verzadigd.
Zo wijzigt u de verfdynamiek voor een penseel: 1 Selecteer Andere dynamiek in het linkergedeelte van het palet Penselen. Klik op de naam en niet op het selectievakje om het onderdeel te selecteren. 2 Stel een of meer van de volgende opties in: Dekking - jitter en Besturingselement Hiermee geeft u op hoe de dekking van de verf varieert in een penseelstreek, met als maximum de dekkingswaarde die is opgegeven in de optiebalk. Zie Penseeldynamiek (Photoshop) op pagina 258 voor meer informatie. Als u een percentage wilt opgeven waarmee de dekking van de verf kan variren, typt u een getal of sleept u de schuifregelaar om een waarde op te geven. Als u wilt opgeven hoe de variatie van de dekking van de streeksporen wordt bepaald, kiest u een optie in het popup-menu Besturingselement:
Kies Uit als u de variatie van de dekking van de streeksporen niet zelf wilt bepalen.
Terug
264
Tekenen
Terug
265
Kies Vervagen als u de dekking in het opgegeven aantal stappen wilt terugbrengen van de dekkingswaarde in de optiebalk tot 0. Kies Pendruk, Hoek van pen of Pendrukschijf als u de dekking van de verf wilt laten bepalen door de pendruk, de hoek van de pen of de positie van de draaischijf van de pen.
Stroom - jitter en Besturingselement Hiermee geeft u op hoe de stroom van de verf varieert in een penseelstreek, met als maximum de stroomwaarde die is opgegeven in de optiebalk. Zie Penseeldynamiek (Photoshop) op pagina 258 voor meer informatie. Als u een percentage wilt opgeven waarmee de stroom van de verf kan variren, typt u een getal of sleept u de schuifregelaar om een waarde op te geven. Als u wilt opgeven hoe de variatie van de stroom van de streeksporen wordt bepaald, kiest u een optie in het popup-menu Besturingselement:
Kies Uit als u de variatie van de stroom van de streeksporen niet zelf wilt bepalen. Kies Vervagen als u de stroom in het opgegeven aantal stappen wilt terugbrengen van de stroomwaarde in de optiebalk tot 0. Kies Pendruk, Hoek van pen of Pendrukschijf als u de stroom van de verf wilt laten bepalen door de pendruk, de hoek van de pen of de positie van de draaischijf van de pen.
Tekenen
Terug
266
Terug
266
Tekenen
Terug
267
u nieuwe vooraf ingestelde penselen permanent wilt opslaan, slaat u ze op in een bibliotheek. Zo maakt u een nieuw vooraf ingesteld penseel: 1 Pas een penseel aan. 2 Voer een van de volgende handelingen uit in het palet Penselen of het popup-palet Penseel:
Kies Penseel maken in het paletmenu, typ een naam voor het vooraf ingestelde penseel en klik op OK. Klik op de knop Nieuw penseel maken .
Zo wijzigt u de naam van een vooraf ingesteld penseel: Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een penseel in het popup-palet Penseel of het palet Penselen en kies Naam van penseel wijzigen in het paletmenu. Typ een nieuwe naam voor het penseel en klik op OK. Wanneer de penselen als miniaturen worden weergegeven in het palet Penselen, dubbelklikt u op een penseel, typt u een nieuwe naam en klikt u op OK. Wanneer de penselen als lijst of alleen als tekst worden weergegeven in het palet Penselen, dubbelklikt u op een penseel, typt u een nieuwe naam en drukt u op Enter (Windows) of Return (Mac OS).
Zo verwijdert u een vooraf ingesteld penseel: Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een penseel in het popup-palet Penseel of het palet Penselen en kies Penseel verwijderen in het paletmenu. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik in het popup-palet Penseel of het palet Penselen op het penseel dat u wilt verwijderen. Selecteer een penseel in het palet Penselen en klik op de knop met de prullenbak sleep een penseel in het palet Penselen naar de knop met de prullenbak. of
Zo slaat u een set vooraf ingestelde penselen op als bibliotheek: 1 Kies Penselen opslaan in het menu van het popup-palet Penseel of het menu van het palet Penselen. 2 Kies een locatie voor de bibliotheek met penselen, voer een bestandsnaam in en klik op Opslaan. U kunt de bibliotheek op elke gewenste locatie opslaan. Als u het bibliotheekbestand echter opslaat in de map Voorinstellingen/Penselen in de programmamap van Photoshop, verschijnt de naam van de bibliotheek onder aan het menu van het popup-palet Penseel en het menu van het palet Penselen nadat u Photoshop opnieuw hebt gestart. Opmerking: u kunt ook de functie Beheer voorinstellingen gebruiken om vooraf ingestelde penselen te hernoemen, te verwijderen en als bibliotheek op te slaan. Zie Bibliotheken beheren met Beheer voorinstellingen (Photoshop) op pagina 58 voor meer informatie.
Terug
267
Tekenen
Terug
268
Overvloeimodus selecteren
De overvloeimodus die u in de optiebalk instelt, bepaalt hoe de pixels in een afbeelding reageren op een teken- of bewerkgereedschap. U kunt zich het effect van een overvloeimodus het beste voorstellen aan de hand van een aantal kleuren:
De basiskleur is de originele kleur in de afbeelding. De werkkleur is de kleur die met het teken- of bewerkgereedschap wordt aangebracht. De eindkleur is de kleur die het resultaat is van de bewerking.
Zo selecteert u een overvloeimodus voor een gereedschap: Kies een van de opties in het popup-menu Modus in de optiebalk. Normaal Elke getekende of bewerkte pixel krijgt de eindkleur. Dit is de standaardmodus. (Bij bitmapafbeeldingen en afbeeldingen in gendexeerde kleuren wordt deze modus Drempel genoemd.) Verspreiden Elke getekende of bewerkte pixel krijgt de eindkleur. Maar in deze modus bestaat de eindkleur uit een willekeurig geplaatst aantal pixels in de basiskleur of in de werkkleur, afhankelijk van de dekking op een bepaalde pixellocatie. Achter In deze modus heeft het teken- of bewerkgereedschap alleen effect op het transparante gedeelte van een laag. Deze modus kan alleen worden gebruikt in lagen waarvan de transparantie niet is vergrendeld. Het effect is te vergelijken met het aan de achterkant beschilderen van een doorzichtig vel papier. Wissen Elke getekende of bewerkte pixel wordt transparant gemaakt. U kunt deze modus gebruiken voor de gereedschappen Lijn (als de optie Gevuld gebied maken actief is), Emmertje , Penseel en Potlood en voor de opdrachten Vullen en Omlijnen. U kunt deze modus alleen gebruiken in een laag waarvan de transparantie niet is vergrendeld. Donkerder In deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de basiskleur of de werkkleur geselecteerd als eindkleur. De donkerste van de twee kleuren wordt gebruikt. Pixels die lichter zijn dan de werkkleur worden vervangen en pixels die donkerder zijn dan de werkkleur blijven ongewijzigd. Vermenigvuldigen In deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de waarde van de basiskleur vermenigvuldigd met de waarde van de werkkleur. De eindkleur is altijd een donkerder kleur. Vermenigvuldigen met zwart geeft altijd zwart als resultaat. Vermenigvuldigen met wit geeft geen enkel resultaat: de originele kleur blijft ongewijzigd. Met elke andere kleur is het resultaat dat de basiskleur bij elke opeenvolgende penseelstreek donkerder wordt. Het resultaat is ongeveer wat er zou gebeuren als u met een aantal verschillende viltstiften over een afbeelding heen zou tekenen. Kleur doordrukken In deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de basiskleur donkerder gemaakt aan de hand van de werkkleur door het contrast te verhogen. Wit als werkkleur heeft in deze modus geen effect.
Terug
268
Tekenen
Terug
269
Lineair doordrukken In deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de basiskleur donkerder gemaakt aan de hand van de werkkleur door de helderheid te verlagen. Wit als werkkleur heeft in deze modus geen effect. Lichter In deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de basiskleur of de werkkleur geselecteerd als eindkleur. De lichtste van de twee kleuren wordt gebruikt. Pixels die donkerder zijn dan de werkkleur worden vervangen en pixels die lichter zijn dan de werkkleur blijven ongewijzigd. Bleken In deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de omgekeerde waarde van de basiskleur vermenigvuldigd met de omgekeerde waarde van de werkkleur. De eindkleur is altijd een lichtere kleur. Bleken met zwart heeft geen effect: de originele kleur blijft ongewijzigd. Bleken met wit geeft altijd wit. Het effect is te vergelijken met het over elkaar heen projecteren van een aantal dias. Kleur tegenhouden In deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de basiskleur helder gemaakt aan de hand van de werkkleur door het contrast te verlagen. Zwart heeft in deze modus geen effect. Lineair tegenhouden In deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de basiskleur helder gemaakt aan de hand van de werkkleur door de helderheid te verhogen. Zwart heeft in deze modus geen effect. Bedekken In deze modus worden de kleuren vermenigvuldigd of gebleekt, afhankelijk van de basiskleur. De bestaande pixels worden bedekt met patronen of kleuren, waarbij de lichte gebieden en de schaduwen van de basiskleur worden behouden. De basiskleur wordt niet vervangen door, maar gemengd met de werkkleur om op die manier de lichte of donkere aard van de originele kleur te kunnen behouden. Zwak licht In deze modus worden de kleuren donkerder of lichter gemaakt, afhankelijk van de werkkleur. Het effect is dat van een zwak licht dat over de afbeelding strijkt. Als de werkkleur (de lichtbron) lichter is dan 50% grijs, wordt de afbeelding lichter gemaakt. Het licht wordt als het ware tegengehouden. Als de werkkleur donkerder is dan 50% grijs, wordt de afbeelding donkerder gemaakt. De kleur wordt als het ware doorgedrukt. Als u puur zwart of puur wit als werkkleur gebruikt, wordt het bewerkte gebied aanmerkelijk donkerder of lichter, maar het resultaat is nooit puur zwart of puur wit. Fel licht In deze modus worden de kleuren vermenigvuldigd of gebleekt, afhankelijk van de werkkleur. Het effect is dat van een fel licht dat over de afbeelding strijkt. Als de werkkleur (de lichtbron) lichter is dan 50% grijs, wordt de afbeelding lichter gemaakt. Het effect is te vergelijken met dat van de modus Bleken. U kunt op deze manier hooglichten aan de afbeelding extra toevoegen. Als de werkkleur donkerder is dan 50% grijs, wordt de afbeelding donkerder gemaakt. Het effect is te vergelijken met dat van de modus Vermenigvuldigen. U kunt op deze manier bepaalde gedeelten van de afbeelding extra schaduw geven. Als u in deze modus puur zwart of puur wit als werkkleur gebruikt, is het resultaat ook puur zwart of puur wit. Intens licht In deze modus worden de kleuren doorgedrukt of tegengehouden door het contrast te verhogen of te verlagen, afhankelijk van de werkkleur. Als de werkkleur (de lichtbron) lichter is dan 50% grijs, wordt het contrast verlaagd om de afbeelding lichter te maken. Als de werkkleur donkerder is dan 50% grijs, wordt het contrast verhoogd om de afbeelding donkerder te maken.
Terug
269
Tekenen
Terug
270
Lineair licht In deze modus worden de kleuren doorgedrukt of tegengehouden door de helderheid te verlagen of te verhogen, afhankelijk van de werkkleur. Als de werkkleur (de lichtbron) lichter is dan 50% grijs, wordt de helderheid verhoogd om de afbeelding lichter te maken. Als de werkkleur donkerder is dan 50% grijs, wordt de helderheid verlaagd om de afbeelding donkerder te maken. Puntlicht In deze modus worden de kleuren vervangen, afhankelijk van de werkkleur. Als de werkkleur (de lichtbron) lichter is dan 50% grijs, worden pixels die donkerder zijn dan de werkkleur vervangen en blijven pixels die lichter zijn dan de werkkleur ongewijzigd. Als de werkkleur donkerder is dan 50% grijs, worden pixels die lichter zijn dan de werkkleur vervangen en blijven pixels die donkerder zijn dan de werkkleur ongewijzigd. U kunt op deze manier speciale effecten aan de afbeelding toevoegen. Verschil In deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de waarde van de werkkleur afgetrokken van de waarde van de basiskleur of omgekeerd, afhankelijk van de vraag welke van de twee kleuren de hoogste helderheidswaarde heeft. Als u in deze modus wit gebruikt als werkkleur, worden de kleurwaarden van de basiskleur omgekeerd. Zwart heeft in deze modus geen effect. Uitsluiting In deze modus wordt een effect gecreerd dat vergelijkbaar is met dan van de modus Verschil; het contrast is alleen minder. Als u in deze modus wit gebruikt als werkkleur, worden de kleurwaarden van de basiskleur omgekeerd. Zwart heeft in deze modus geen effect. Kleurtoon In deze modus ontstaat een eindkleur met de luminantie en verzadiging van de basiskleur en de kleurtoon van de werkkleur. Verzadiging In deze modus ontstaat een eindkleur met de luminantie en kleurtoon van de basiskleur en de verzadiging van de werkkleur. Als u in deze modus een gebied bewerkt met een verzadigingswaarde van 0 (grijs), blijven de pixels ongewijzigd. Kleur In deze modus ontstaat een eindkleur met de luminantie van de basiskleur en de kleurtoon en verzadiging van de werkkleur. Daarbij blijven de grijswaarden in de afbeelding behouden. Deze modus is tevens handig om monochrome afbeeldingen in te kleuren en tinten toe te voegen aan kleurenafbeeldingen. Lichtsterkte In deze modus ontstaat een eindkleur met de kleurtoon en verzadiging van de basiskleur en de luminantie van de werkkleur. Het effect van deze modus is het tegenovergestelde van het effect van de modus Kleur.
Met Dekking kunt u de maximale verfdekking opgeven die kan worden aangebracht met de gereedschappen Penseel, Potlood, Kloonstempel, Patroonstempel, Historiepenseel, Penseel tekeninghistorie, Verloop en Emmertje. Met Stroom kunt u opgeven hoe snel de verf wordt aangebracht met het penseel. Met Sterkte kunt u de sterkte opgeven van de streken die met de gereedschappen Natte vinger, Vervagen, Verscherpen en Spons worden aangebracht. Met Belichting kunt u de belichting opgeven voor de gereedschappen Tegenhouden en Doordrukken.
Terug
270
Tekenen
Terug
271
Zo geeft u dekking, stroom, sterkte of belichting op: Typ een waarde of sleep de schuifregelaar voor Dekking, Stroom, Sterkte of Belichting in de optiebalk. U kunt voor Dekking, Stroom, Sterkte en Belichting een waarde opgeven van 1% tot en met 100%. Als u een transparant en zwak effect wilt, geeft u een laag percentage op. Voor een sterk, meer dekkend effect geeft u een hoog percentage op. Druk op een cijfertoets om de dekking, stroom, sterkte of belichting van een gereedschap in te stellen in veelvouden van 10%. Toets 1 geeft een instelling van 10%, 2 geeft 20%, enzovoort. De toets 0 geeft een instelling van 100%.
Verloop (Photoshop)
Met het gereedschap Verloop kunt u verschillende kleuren geleidelijk in elkaar laten overgaan. U kunt kiezen uit een aantal vooraf ingestelde verloopvullingen, maar u kunt ook zelf een vulling maken. Opmerking: het gereedschap Verloop kan niet worden gebruikt in de modi Bitmap, Gendexeerde kleur en afbeeldingen met 16 bits per kanaal.
Verloopvulling aanbrengen
U vult een gebied met een verlooppatroon door in het gewenste gebied te slepen. Het uiteindelijke effect wordt bepaald door de keuze van het type verloop en door de instelling van beginpunt (waar u de muisknop indrukt) en eindpunt (waar u de muisknop loslaat). Zo brengt u een verloopvulling aan: 1 Als u maar een gedeelte van de afbeelding wilt vullen, selecteert u eerst het gewenste gebied. Als u dit niet doet, wordt de verloopvulling toegepast op de gehele actieve laag. 2 Selecteer het gereedschap Verloop
3 Kies een verloopvulling in de optiebalk: Klik op het driehoekje naast het verloopvoorbeeld om een vooraf ingestelde verloopvulling te kiezen. Klik in het verloopvoorbeeld om het dialoogvenster Verloopbewerker weer te geven. Selecteer een vooraf ingestelde verloopvulling of maak een nieuwe verloopvulling. Klik vervolgens op OK. (Zie Vloeiende verloopvullingen maken op pagina 272.)
Selecteer Radiaal verloop om het verloop van het beginpunt tot het eindpunt een cirkelvormig patroon te laten volgen. Selecteer Hoekverloop om het verloop een beweging tegen de klok in rondom het beginpunt te laten volgen. Selecteer Gespiegeld verloop om het verloop twee symmetrische lineaire bewegingen aan beide zijden van het beginpunt te laten volgen.
Terug
271
Tekenen
Terug
272
Selecteer Ruitverloop om het verloop een vanuit het beginpunt uitwaaierend ruitpatroon te laten volgen. Het eindpunt bepaalt de positie van een van de hoekpunten van de ruit. Stel de gewenste overvloeimodus en dekking in voor de verf. (Zie Opties voor tekenen bewerkgereedschappen instellen op pagina 268.) Selecteer Omkeren als u de volgorde van kleuren in de verloopvulling wilt omkeren. Selecteer Dithering als u een vloeiender verloop met minder zichtbare overgangen wilt maken. Selecteer Transparantie als u een transparantiemasker voor de verloopvulling wilt gebruiken. (Zie Transparantie instellen voor een verloop op pagina 274.)
6 Plaats de cursor op de gewenste positie voor het beginpunt van het verloop en sleep totdat de cursor op het gewenste eindpunt staat. Als u de hoek van de te volgen lijn wilt beperken tot veelvouden van een hoek van 45, houdt u Shift ingedrukt tijdens het slepen.
B C
Dialoogvenster Verloopbewerker: A. Paletmenu B. Dekkingstop C. Kleurstop D. Pas de waarden aan of verwijder de geselecteerde dekking- of kleurstop E. Middenpunt
Zo maakt u een vloeiend verloop: 1 Selecteer het gereedschap Verloop . 2 Klik in het verloopvoorbeeld in de optiebalk om het dialoogvenster Verloopbewerker te openen. 3 Als u het nieuwe verloop op basis van een bestaand verloop wilt maken, selecteert u een verloop in het gedeelte Voorinstellingen van het dialoogvenster. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 272
Tekenen
Terug
273
4 Kies Vast in het popup-menu Verlooptype. 5 Klik op de linkerkleurstop onder de verloopbalk om de uitgangskleur van het verloop vast te leggen. Het driehoekje boven de kleurstop wordt zwart om aan te geven dat u de uitgangskleur bewerkt. 6 Voer een van de volgende handelingen uit om een kleur te kiezen:
Dubbelklik op de kleurstop of klik op de kleurstaal in het gedeelte Stops van het dialoogvenster. Kies een kleur en klik op OK. Zie Adobe Kleurkiezer op pagina 290 voor informatie over het kiezen van kleuren. Kies een optie in het popup-menu Kleur in het gedeelte Stops van het dialoogvenster. Plaats de cursor op de verloopbalk. De cursor verandert nu in een pipet. Klik in de verloopbalk als u een van de daar aanwezige kleuren wilt gebruiken of klik in de afbeelding als u een kleur uit de afbeelding wilt gebruiken.
7 Klik op de rechterkleurstop onder de verloopbalk om de eindkleur te bepalen. Kies vervolgens een kleur zoals beschreven in stap 5. 8 Voer een van de volgende handelingen uit als u de positie van het begin- of eindpunt wilt wijzigen.
Sleep de betreffende kleurstop naar de gewenste locatie. Klik op de desbetreffende kleurstop en geef een waarde op voor Locatie in het gedeelte Stops van het dialoogvenster. Een waarde van 0% betekent het linkeruiteinde van de verloopbalk, een waarde van 100% betekent het rechteruiteinde.
9 Als u de locatie van het middenpunt wilt wijzigen (het punt in de verkoopbalk waar uitgangskleur en eindkleur in evenwicht zijn), sleept u het ruitje onder de balk naar links of naar rechts. U kunt ook op het ruitje klikken en vervolgens een nieuwe waarde voor Locatie opgeven. 10 Als u de kleurstop die u aan het bewerken bent, wilt verwijderen, klikt u op Verwijderen. 11 U kunt het gehele verloop meer of minder vloeiend maken door een waarde op te geven in het tekstvak Vloeiend of door de popup-schuifregelaar Vloeiend te slepen. 12 Indien gewenst kunt u ook transparantiewaarden voor het verloop opgeven. (Zie Transparantie instellen voor een verloop op pagina 274.) 13 Voer een naam in voor het nieuwe verloop. 14 Als u het verloop wilt opslaan als voorinstelling, klikt u op Nieuw als u klaar bent. Opmerking: nieuwe voorinstellingen worden opgeslagen in een voorkeurenbestand, zodat ze niet worden gewist aan het eind van een werksessie. Als dit bestand wordt verwijderd of beschadigd of als u voorinstellingen uit de standaardbibliotheek herstelt, gaan de nieuwe voorinstellingen verloren. Als u nieuwe voorinstellingen permanent wilt opslaan, slaat u ze op in een bibliotheek. (Zie Beheer van verlopen op pagina 275.)
Terug
273
Tekenen
Terug
274
Zo neemt u extra kleuren in een verloop op: Klik in het dialoogvenster Verloopbewerker onder de verloopbalk om een kleurstop te deniren voor de toe te voegen tussenkleur. Volg dezelfde procedure als bij begin- en eindpunt om de kleur, de locatie en het middenpunt voor de tussenkleur vast te leggen. U kunt een tussenkleur verwijderen door de kleurstop naar beneden van de verloopbalk af te slepen. U kunt ook de kleurstop van de tussenkleur selecteren en op Verwijderen klikken.
Sleep de betreffende dekkingstop naar links of naar rechts. Selecteer de betreffende dekkingstop en geef een nieuwe waarde op voor Locatie.
6 Voer een van de volgende handelingen uit om de positie van het middenpunt voor dekking te wijzigen (het punt waar begin- en einddekking in evenwicht zijn):
Sleep het ruitje boven de verloopbalk naar links of naar rechts. Selecteer het ruitje en geef een nieuwe waarde op voor Locatie.
7 Als u de dekkingstop die u aan het bewerken bent, wilt verwijderen, klikt u op Verwijderen. 8 Als u een tussendekking in het masker wilt opnemen, klikt u boven de verloopbalk om een nieuwe dekkingstop te deniren. U kunt de instellingen en locatie van de toegevoegde dekkingstop op dezelfde manier bewerken als die van de begin- en einddekking. U kunt een tussendekking verwijderen door de dekkingstop naar boven van de verloopbalk af te slepen. 9 Als u het verloop wilt opslaan als voorinstelling, typt u een naam in het tekstvak Naam en klikt u op Nieuw. Het verloop wordt dan met de door u vastgelegde transparantieinstellingen opgenomen in de lijst voorinstellingen.
Terug
274
Tekenen
Terug
275
Verloop met verschillende ruiswaarden A. 10% ruis B. 50% ruis C. 90% ruis
Zo maakt u een verloop met ruis: 1 Selecteer het gereedschap Verloop . 2 Klik in het verloopvoorbeeld in de optiebalk om het dialoogvenster Verloopbewerker te openen. 3 Als u het nieuwe verloop op basis van een bestaand verloop wilt maken, selecteert u een verloop in het gedeelte Voorinstellingen van het dialoogvenster. 4 Kies Ruis in het popup-menu Verlooptype. 5 U kunt het gehele verloop meer of minder schokkerig maken door een waarde op te geven in het tekstvak Ruwheid of door de popup-schuifregelaar Ruwheid te slepen. 6 Maak een keuze in de lijst Kleurmodel. 7 Gebruik de schuifregelaars om het kleurenbereik aan te passen. Voor elke component van de kleur in het geselecteerde kleurmodel kunt u met behulp van de schuifregelaars het bereik van acceptabele waarden instellen. Als u bijvoorbeeld HSB hebt gekozen als model, kunt u instellen dat in het verloop alleen tinten blauw-groen worden gebruikt met een hoge verzadiging en een gemiddelde helderheid. 8 Stel de opties in om de grenzen van het kleurenbereik vast te leggen of om transparantie toe te voegen. 9 Binnen de vastgelegde instellingen kunt u het verloop nu op willekeurige wijze laten samenstellen. U klikt daarvoor op de knop Willekeurig totdat het resultaat u bevalt. 10 Als u het verloop wilt opslaan als voorinstelling, typt u een naam in het tekstvak Naam en klikt u op Nieuw. Het verloop wordt dan met de door u vastgelegde instellingen opgenomen in de lijst voorinstellingen.
Terug
275
Tekenen
Terug
276
Zo slaat u een set vooraf ingestelde verlopen op als bibliotheek: 1 Klik op Opslaan in het dialoogvenster Verloopbewerker. 2 Kies een locatie voor de bibliotheek met verlopen, voer een bestandsnaam in en klik op Opslaan. U kunt de bibliotheek op elke gewenste locatie opslaan. Als u het bibliotheekbestand echter opslaat in de map Voorinstellingen/Verlopen in de programmamap van Photoshop, verschijnt de naam van de bibliotheek onder aan het paletmenu nadat u Photoshop opnieuw hebt gestart. Zo laadt u een bibliotheek met vooraf ingestelde verlopen: Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Laden om een bibliotheek aan de huidige lijst toe te voegen. Selecteer het bibliotheekbestand dat u wilt gebruiken en klik op Laden. Kies Verlopen vervangen in het paletmenu om de huidige lijst te vervangen door een andere bibliotheek. Selecteer het bibliotheekbestand dat u wilt gebruiken en klik op Laden. Kies een bibliotheekbestand onder aan het paletmenu. Klik op OK om de huidige lijst te vervangen of op Toevoegen om de bibliotheek aan de huidige lijst toe te voegen.
Zo herstelt u de standaardbibliotheek met vooraf ingestelde verlopen: Kies Verlopen herstellen in het paletmenu. U kunt de huidige lijst vervangen of de standaardbibliotheek aan de huidige lijst toevoegen. Zo wijzigt u de weergave van vooraf ingestelde verlopen: Kies een weergaveoptie in het paletmenu:
Kies Alleen tekst om de verlopen als lijst weer te geven. Kies Kleine miniaturen of Grote miniaturen om de verlopen als miniaturen weer te geven. Kies Kleine lijst of Grote lijst om de verlopen als lijst met miniaturen weer te geven.
Zo wijzigt u de naam van een vooraf ingesteld verloop: Voer een van de volgende handelingen uit:
Wanneer de verlopen als miniaturen worden weergegeven in het palet, dubbelklikt u op een verloop, typt u een nieuwe naam en klikt u op OK. Wanneer de verlopen als lijst of alleen als tekst worden weergegeven in het palet, dubbelklikt u op een verloop, typt u een nieuwe naam en drukt u op Enter (Windows) of Return (Mac OS).
Tekengereedschap Emmertje
Met het emmertje vult u alle nabijgelegen pixels met verwante kleurwaarden als de pixels waarop u klikt. Opmerking: het emmertje kan niet worden gebruikt bij afbeeldingen in de Bitmapmodus. Zo gebruikt u het emmertje: 1 Kies een voorgrondkleur. (Zie Voor- en achtergrondkleuren instellen op pagina 286.) Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 276
Tekenen
Terug
277
3 (Photoshop) Geef op of u de selectie wilt vullen met de voorgrondkleur of met een patroon. (Zie Selecties en lagen vullen en omlijnen op pagina 277.) 4 Stel de gewenste overvloeimodus en dekking in voor de verf. (Zie Opties voor tekenen bewerkgereedschappen instellen op pagina 268.) 5 Geef de gewenste tolerantie op. De tolerantie bepaalt hoe nauwkeurig de kleur van een pixel overeen moet komen om te worden gevuld. Waarden kunnen variren van 0 tot 255. Bij een lagere tolerantie heeft het emmertje alleen effect op kleuren die zeer sterk overeenkomen met de kleur waarop u klikt. Bij een hogere tolerantie is het kleurenbereik waarbinnen de pixels worden gevuld groter. 6 Selecteer Anti-aliased als u wilt dat de randen vloeiend worden gemaakt als de selectie eenmaal is gevuld. (Zie Randen van een selectie verzachten op pagina 187.) 7 Selecteer Aangrenzend als u alleen de pixels wilt vullen die direct grenzen aan de pixel waarop u klikt of selecteer deze optie niet als u het effect wilt laten toepassen op alle overeenkomende pixels in de afbeelding, ongeacht de positie. 8 Selecteer Alle lagen als u wilt dat pixels worden gevuld op basis van de verzamelde kleureninformatie uit alle zichtbare lagen. (Zie Monsters van lagen nemen op pagina 324.) 9 Selecteer het deel van de afbeelding dat u wilt vullen. Alle opgegeven pixels binnen de opgegeven tolerantie worden gevuld met de voorgrondkleur of met het gekozen patroon. Als u in een laag de transparante gebieden niet wilt vullen, zorgt u ervoor dat de transparantie van de laag is vergrendeld in het palet Lagen. (Zie Lagen vergrendelen op pagina 323.)
Terug
277
Tekenen
Terug
278
Zo vult u een selectie of laag met een voor- of achtergrondkleur: 1 Kies een voor- of achtergrondkleur. (Zie Voor- en achtergrondkleuren instellen op pagina 286.) 2 Selecteer het gebied dat u wilt vullen. Als u een complete laag wilt vullen, selecteert u de laag in het palet Lagen. 3 Selecteer Bewerken > Vullen om de selectie of laag te vullen. Als u een pad wilt vullen, selecteert u het gewenste pad en kiest u vervolgens Pad vullen in het paletmenu van het betreffende pad. 4 Kies bij Gebruik in het dialoogvenster Vullen een van de volgende opties of selecteer een Aangepast patroon:
Voorgrondkleur, Achtergrondkleur, Zwart, 50% grijs of Wit, als u de selectie met een van deze kleuren wilt vullen.
Als u de voorgrondkleur gebruikt en alleen gebieden met pixels wilt laten vullen, drukt u op Alt+Shift+Backspace (Windows) of Option+Shift+Delete (Mac OS). Hierdoor blijft de transparantie van de laag behouden. Als u de achtergrondkleur gebruikt en alleen gebieden met pixels wilt laten vullen, drukt u op Ctrl+Shift+Backspace (Windows) of Command+Shift+Delete (Mac OS).
Patroon als u de selectie wilt vullen met een patroon. Klik op het omgekeerde driehoekje naast het voorbeeldpatroon en selecteer een patroon in het popuppalet. Via het menu in het popup-palet kunt u extra patronen laden. Selecteer de naam van een patroonbibliotheek, kies Patronen laden en ga vervolgens naar de map die de gewenste patronen bevat. Historie als u het geselecteerde gebied wilt herstellen tot de staat of een opname van de afbeelding. (Zie Opnamen van een afbeelding maken (Photoshop) op pagina 43.)
Opmerking: als u een CMYK-afbeelding vult en daarbij de optie Zwart gebruikt, vult Photoshop alle kanalen met 100% zwart. Het is mogelijk dat daarbij de maximumhoeveelheid inkt van de printer wordt overschreden. Bij het vullen van een CMYK-afbeelding kunt u het beste de optie Voorgrond gebruiken en als voorgrondkleur een geschikte tint zwart kiezen. 5 Stel de gewenste overvloeimodus en dekking in voor de verf. (Zie Opties voor tekenen bewerkgereedschappen instellen op pagina 268.) 6 Als u in een laag werkt en alleen de gebieden met pixels wilt laten vullen, kiest u Transparantie behouden. 7 Als u een pad vult, moet u een waarde opgeven voor Doezelstraal als u de randen van het geselecteerde pad wilt laten overvloeien. Als u het pad anti-aliased wilt maken, selecteert u Anti-aliased. Zo vult u het canvas: 1 Stel de voorgrondkleur in die u voor het canvas wilt gebruiken. 2 Selecteer het emmertje . 3 Selecteer Voorgrond bij Vullen op de optiebalk. 4 Houd Shift ingedrukt en klik op het canvas. Opmerking: om het canvas te kunnen vullen, moet u op volledige schermgrootte werken en moeten de menus zichtbaar zijn. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 278
Tekenen
Terug
279
Zo vult u een selectie met een patroon: 1 Selecteer het deel van de afbeelding dat u wilt vullen. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Bewerken > Vullen. Kies bij Gebruik in het dialoogvenster Vullen de optie Patroon, selecteer een patroon in het popup-palet en klik op OK.
Als de optie Patroon grijs wordt weergegeven, moet u eerst een patroonbibliotheek laden. (Zie Bibliotheken beheren met Beheer voorinstellingen (Photoshop) op pagina 58.)
Selecteer het emmertje . Kies Patroon in het popup-menu Vullen in de optiebalk en selecteer een patroon in het popup-palet Patroon. Klik vervolgens in het geselecteerde gebied om dit met het patroon te vullen.
Opmerking: voordat u een selectie maakt, kunt u extra patroonbibliotheken laden in het popup-palet. (Zie Patronen maken en beheren op pagina 280.)
Terug
279
Tekenen
Terug
280
Patronen deniren
Met de opdracht Bewerken > Patroon deniren maakt u nieuwe patronen op basis van een selectie. Zo denieert u een vooraf ingesteld patroon: 1 Selecteer met het rechthoekig selectiekader het gedeelte van de afbeelding dat u als patroon wilt gebruiken. De doezelaar moet zijn ingesteld op 0 pixels. Grote afbeeldingen zijn wel vaak lastig om mee te werken. 2 Selecteer Bewerken > Patroon deniren. 3 (Photoshop) Geef een naam op voor het patroon in het dialoogvenster Patroonnaam. Opmerking: als u een patroon uit een afbeelding gebruikt en toepast in een andere afbeelding, wordt de kleurmodus automatisch geconverteerd. Zo gebruikt u een van de vaste patronen uit de map PostScript Patronen: 1 Kies Bestand > Openen. Elk bestand met voorinstellingen in de map PostScript Patronen (die bij Photoshop wordt geleverd) bevat n patroon in Adobe Illustratorformaat. U kunt deze patronen in elke resolutie schalen en renderen. 2 Selecteer het patroonbestand dat u wilt openen en klik op Openen. 3 Selecteer de gewenste opties voor omzetten in pixels. (Zie Afbeeldingen openen en importeren op pagina 80.) 4 Selecteer het patroon met het rechthoekige selectiekader, of maak geen selectie als u de hele afbeelding wilt gebruiken. 5 Selecteer Bewerken > Patroon deniren. 6 (Photoshop) Geef een naam op voor het patroon in het dialoogvenster Patroonnaam.
Terug
280
Tekenen
Terug
281
Zo wijzigt u de weergave van patronen: Kies een weergaveoptie in het menu van het popup-palet Patroon. Zo laadt u een bibliotheek met patronen: Kies een van de volgende opties in het menu van het popup-palet Patroon:
Kies Patronen laden om een bibliotheek aan de huidige lijst toe te voegen. Selecteer het bibliotheekbestand dat u wilt gebruiken en klik op Laden. Kies Patronen vervangen om de huidige lijst te vervangen door een andere bibliotheek. Selecteer het bibliotheekbestand dat u wilt gebruiken en klik op Laden. Kies een bibliotheekbestand (onder aan het paletmenu). Klik op OK om de huidige lijst te vervangen of op Toevoegen om de bibliotheek aan de huidige lijst toe te voegen.
Zo wijzigt u de naam van een vooraf ingesteld patroon: 1 Selecteer het patroon waarvan u de naam wilt wijzigen en kies Naam van patroon wijzigen in het paletmenu. 2 Typ een nieuwe naam voor het patroon en klik op OK. Zo verwijdert u een vooraf ingesteld patroon: Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer het patroon dat u wilt verwijderen en kies Patroon verwijderen in het paletmenu. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt, plaats de cursor op een patroon (de cursor verandert in een schaar) en klik op het patroon.
Zo slaat u een set vooraf ingestelde patronen op als bibliotheek: 1 Kies Patronen opslaan in het menu van het popup-palet Patroon. 2 Kies een locatie voor de bibliotheek met patronen, voer een bestandsnaam in en klik op Opslaan. U kunt de bibliotheek op elke gewenste locatie opslaan. Als u het bibliotheekbestand echter opslaat in de map Voorinstellingen/Patronen in de programmamap van Photoshop, verschijnt de naam van de bibliotheek onder aan de menus van het popuppalet Patroon nadat u Photoshop opnieuw hebt gestart. Zo herstelt u de standaardbibliotheek met patronen: Kies Patronen herstellen in het menu van het popup-palet Patroon. U kunt de huidige lijst vervangen of de standaardbibliotheek aan de huidige lijst toevoegen. Als u een voorinstelling met een niet-gedenieerd patroon van het gereedschap Patroonstempel hebt ontvangen of als u de voorinstelling waarmee u werkt hebt gewist door de bibliotheek met patronen te herstellen of te vervangen, kiest u Nieuw patroon in het menu van het popup-palet Patroon om het patroon opnieuw te deniren.
Terug
281
Tekenen
Terug
282
Patroonmaker
Met de functie Patroonmaker kunt u een onbeperkt scala aan patronen maken op basis van een selectie of de inhoud van het Klembord. Omdat het patroon is gebaseerd op de pixels in een monster, komen bepaalde visuele kenmerken van het patroon overeen met die van het monster. Als u bijvoorbeeld een monster neemt van een afbeelding van gras, wordt een tegelpatroon gegenereerd dat afwijkt van het monster, maar dat er wel uitziet als gras. U kunt meerdere patronen op basis van hetzelfde monster genereren en u kunt patroontegels opslaan als voorinstellingen, zodat u ze later opnieuw in Photoshop en ImageReady kunt gebruiken. Opmerking: de opdracht Patroonmaker is alleen beschikbaar voor 8-bits afbeeldingen in de modi RGB, CMYK, Lab en Grijswaarden.
Patronen genereren
De functie Patroonmaker genereert patronen door de pixels in een monstergebied opnieuw te ordenen om zo een tegel te vormen. De grootte van een tegel kan variren, van 1 bij 1 pixel tot de afmetingen van de actieve laag. Als de tegel kleiner is dan de actieve laag, wordt het patroon samengesteld door meerdere tegels naast elkaar te plaatsen om de laag te vullen. Als de tegel even groot is als de actieve laag, vormt de tegel het hele patroon.
Oorspronkelijke afbeelding. Op basis van de pixels in het geselecteerde gebied wordt een tegel gemaakt.
Opmerking: als de transparantie van de actieve laag is vergrendeld, wordt de transparantie van de laag niet gewijzigd wanneer een gegenereerd patroon in tegels wordt aangebracht met de functie Patroonmaker.
Terug
282
Tekenen
Terug
283
Selecteer de laag die het gebied bevat waarop u het patroon wilt baseren. Aangezien de laag die u selecteert, wordt vervangen door het gegenereerde patroon, is het aan te raden eerst een kopie van de laag te maken. Als u een patroon in een nieuwe laag of een nieuw bestand wilt genereren, selecteert u de pixels waarop u het patroon wilt baseren en kiest u Bewerken > Kopiren. Vervolgens voegt u een laag aan de afbeelding toe of maakt u een nieuw bestand met de gewenste afmetingen voor de uiteindelijke afbeelding.
Opmerking: het is niet mogelijk een patroon te genereren op basis van een monster dat niet rechthoekig is. Als u een niet-rechthoekig gebied selecteert, wordt automatisch een rechthoekig monster gemaakt op basis van het selectiekader van het geselecteerde gebied. 2 Kies Filter > Patroonmaker. 3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een patroon genereert in de laag die het monster bevat, kiest u het rechthoekige selectiekader in het dialoogvenster Patroonmaker en selecteert u het gebied waarop u het patroon wilt baseren. U verplaatst het selectiekader door het naar een andere locatie te slepen. Als u een patroon in een nieuwe laag of een nieuw bestand genereert, selecteert u Klembord als voorbeeld gebruiken in het dialoogvenster Patroonmaker.
4 Geef de afmetingen van de tegels in het gegenereerde patroon op door een van de volgende handelingen uit te voeren:
Typ pixelwaarden in de tekstvakken Breedte en Hoogte of sleep de popupschuifregelaars. Klik op Afbeeldingsgrootte gebruiken om de afbeeldingsgrootte als tegelgrootte te gebruiken. Als u deze optie selecteert, wordt een patroon gegenereerd dat uit n tegel bestaat.
5 Als u de tegels in het gegenereerde patroon wilt verschuiven, kiest u een richting in het popup-menu Verschuiving en geeft u de verschuiving op door een waarde in het tekstvak Hoeveelheid te typen of door de popup-schuifregelaar Hoeveelheid te slepen. De verschuiving is een percentage van de tegelafmeting waarmee de tegels in de opgegeven richting worden verschoven. 6 Klik op Genereren. Het gegenereerde patroon wordt in tegels weergegeven in het voorvertoningsgebied. (Zie Voorvertoning van patronen weergeven op pagina 284.) De status van het genereren wordt in de statusbalk van Photoshop weergegeven. Druk op Esc om het genereren te annuleren. 7 Klik op Opnieuw genereren om meer patronen te genereren met dezelfde opties of wijzig de opties en klik vervolgens op Opnieuw genereren. U kunt door de gegenereerde tegels navigeren met behulp van het venster Tegelgeschiedenis. (Zie Tegels en patroonvoorvertoningen bekijken op pagina 284.) 8 Als de patroonvoorvertoning naar wens is en u de tegels hebt opgeslagen die u in de toekomst wilt gebruiken, klikt u op OK. (Zie Tegels en patroonvoorvertoningen bekijken op pagina 284.) Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 283
Tekenen
Terug
284
of Laatste tegel
Typ het nummer van de patroonvoorvertoning die u wilt bekijken en druk op Enter (Windows) of Return (Mac OS).
Terug
284
Tekenen
Terug
285
Als de optie Patroonvoorvertoning bijwerken is geselecteerd, wordt het volledige patroon opnieuw gegenereerd in het voorvertoningsgebied. Als de optie Patroonvoorvertoning bijwerken niet is geselecteerd, wordt alleen de miniatuur van de tegel gewijzigd. Schakel de optie Patroonvoorvertoning bijwerken uit als u de tegels snel wilt bekijken. Wanneer u de gewenste tegel hebt gevonden, selecteert u Patroonvoorvertoning bijwerken om de voorvertoning opnieuw te genereren. Zo verwijdert u een tegel en patroonvoorvertoning: Navigeer naar de tegel die u wilt verwijderen en klik op de knop met de prullenbak Zo slaat u een tegel op als vooraf ingesteld patroon: 1 Navigeer naar de tegel die u wilt opslaan en klik op de knop Voorinstelling 2 Typ een naam voor de voorinstelling en klik op OK. U kunt bibliotheken met voorinstellingen maken en beheren met behulp van de functie Beheer voorinstellingen. (Zie Bibliotheken beheren met Beheer voorinstellingen (Photoshop) op pagina 58.) . .
Terug
285
Tekenen
Terug
286
Details voorbeeld Als het monster details bevat die in stukken worden gesneden in het gegenereerde patroon, geeft u een hogere waarde op voor Details voorbeeld.
Opmerking: als u hogere waarden voor Vloeiendheid en Details voorbeeld opgeeft, neemt het genereren van patronen meer tijd in beslag.
Als u de voorgrondkleur wilt wijzigen, klikt u op het bovenste selectievak in de gereedschapset. Als u de achtergrondkleur wilt wijzigen, klikt u op het onderste selectievak in de gereedschapset. Terug 286
Tekenen
Terug
287
2 Kies een kleur in de Adobe Kleurkiezer. (Zie Adobe Kleurkiezer op pagina 290.) Zo verwisselt u voor- en achtergrondkleur: Klik op de knop Voor- en achtergrondkleuren omwisselen Zo herstelt u de standaard voor- en achtergrondkleur: Klik op de knop Standaardkleuren in de gereedschapset. in de gereedschapset.
Pipet
Met het pipet neemt u een monster van een kleur, op basis waarvan u vervolgens een nieuwe voor- of achtergrondkleur kunt instellen. U kunt een monster nemen uit de actieve afbeelding of uit een willekeurige andere locatie op het scherm. U kunt ook de grootte bepalen van het gebied waarin monsters worden genomen door het pipet. Zo kunt u bijvoorbeeld instellen dat het pipet monsters neemt van de kleurwaarden in een gebied van 3-bij-3-pixels onder de cursor. Een andere instelling voor de grootte van het monstergebied geeft andere resultaatwaarden in het palet Info. Zo selecteert u de voor- of achtergrondkleur: 1 Selecteer het pipet . 2 Als u de grootte van het monstergebied wilt wijzigen, kiest u een van de opties in het menu Monstergrootte:
Punt als u de kleurwaarde wilt laten bepalen van n afzonderlijke pixel. Gemiddeld 3x3 of Gemiddeld 5x5 als u de gemiddelde waarde wilt laten bepalen van het opgegeven aantal pixels in het gebied waarop u klikt. Als u een nieuwe voorgrondkleur wilt selecteren, klikt u in de afbeelding. U kunt ook de cursor op de afbeelding plaatsen, de muisknop ingedrukt houden en in het scherm slepen. Het selectievak met de voorgrondkleur verandert telkens in de kleur waarover u sleept. Laat de muisknop los om de nieuwe kleur te selecteren. Als u een nieuwe achtergrondkleur wilt selecteren, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klikt u in de afbeelding. U kunt ook de cursor op de afbeelding plaatsen, op Alt (Windows) of Option (Mac OS) drukken, de muisknop ingedrukt houden en in het scherm slepen. Het selectievak met de achtergrondkleur verandert telkens in de kleur waarover u sleept. Laat de muisknop los om de nieuwe kleur te selecteren. Bij elk tekengereedschap kunt u tijdelijk overschakelen op het pipet door Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt te houden.
Palet Kleur
In het palet Kleur worden de kleurwaarden weergegeven van de op dat moment actieve voor- en achtergrondkleur. Met behulp van de schuifregelaars in het palet Kleur kunt u de voor- en achtergrondkleur volgens een aantal verschillende kleurmodellen bewerken. U kunt ook een voor- of achtergrondkleur selecteren in het kleurenspectrum dat in de kleurengraek onder aan het palet wordt weergegeven. In het palet Kleur kunnen de volgende waarschuwingen verschijnen wanneer u een kleur selecteert:
Terug
287
Tekenen
Terug
288
In Photoshop verschijnt een driehoekje met een uitroepteken boven de linkerkant van de kleurengraek wanneer u een kleur selecteert die niet met CMYK-inkten kan worden afgedrukt. (Zie voor meer informatie Kleuren buiten de kleuromvang vaststellen (Photoshop) op pagina 152.) Er verschijnt een blokje boven de linkerkant van de kleurengraek wanneer u een kleur selecteert die niet webveilig is. Zie Webveilige kleuren op pagina 292 voor meer informatie.
Zo geeft u het palet Kleur weer: Kies Venster > Kleur of klik op het tabblad van het palet Kleur. Zo wijzigt u het kleurmodel van de kleurregelaars: Kies een optie voor de kleurregelaars in het menu van het palet Kleur. Zie Kleurmodi en modellen (Photoshop) op pagina 96 voor meer informatie over de verschillende kleurmodellen. Zo wijzigt u het spectrum dat wordt weergegeven in de kleurengraek: 1 Kies een optie in het menu van het palet Kleur:
Kies RGB-spectrum, CMYK-spectrum (Photoshop) of Grijswaarden om het spectrum van het opgegeven kleurmodel weer te geven. Kies Huidige kleuren om het kleurenspectrum tussen de huidige voorgrondkleur en de huidige achtergrondkleur weer te geven.
2 Kies Webbeveiliging instellen om alleen webveilige kleuren weer te geven. (Zie Webveilige kleuren op pagina 292.) U kunt het spectrum van de kleurengraek snel wijzigen door Shift ingedrukt te houden en in de kleurengraek te klikken totdat het gewenste spectrum wordt weergegeven. Zo selecteert u de voor- of achtergrondkleur: 1 Controleer of het juiste selectievak is geactiveerd voordat u de voor- of achtergrondkeur bewerkt. Het actieve vak is zwart omkaderd. U activeert de voor- of achtergrondkleur door op het betreffende selectievak te klikken. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de kleurregelaars. Standaard worden de kleuren aangepast terwijl u sleept. In Photoshop kunt u deze functie uitschakelen om de prestaties te verbeteren door Dynamische kleuren schuiven te deselecteren in het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster Voorkeuren. Geef waarden op naast de kleurregelaars. Klik op het kleurselectievak, selecteer een kleur met de Kleurkiezer en klik op OK. Plaats de cursor op de kleurengraek. De cursor verandert nu in een pipet. Neem een monster van een kleur door op de gewenste plaats te klikken. Houd Alt ingedrukt en klik om het monster toe te passen op het selectievak met de niet-actieve kleur.
Terug
288
Tekenen
Terug
289
Palet Stalen
In het palet Stalen kunt u een voor- of achtergrondkleur kiezen. U ook kleuren toevoegen of verwijderen en op die manier een aangepaste stalenbibliotheek samenstellen. Met behulp van stalenbibliotheken kunt u onderling samenhangende of speciale stalen groeperen en op die manier het aantal stalen in het palet binnen de perken houden. Opmerking: u kunt ook bibliotheken beheren met behulp van de functie Beheer voorinstellingen. Zie Bibliotheken beheren met Beheer voorinstellingen (Photoshop) op pagina 58 voor meer informatie. Zo geeft u het palet Stalen weer: Kies Venster > Stalen of klik op het tabblad van het palet Stalen. Zo wijzigt u de weergave van stalen (Photoshop): Kies een weergaveoptie in het menu van het palet Stalen:
Kleine miniaturen als u alle stalen wilt laten weergeven in de vorm van een miniatuur. Dit is de standaardweergave. Kleine lijst als u alle stalen wilt laten weergeven met naam en in de vorm van een miniatuur.
Zo selecteert u een voor- of achtergrondkleur: Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een voorgrondkleur wilt kiezen, klikt u op de gewenste kleur in het palet Stalen. Als u een achtergrondkleur wilt kiezen, klikt u op de gewenst kleur in het palet Stalen terwijl u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt houdt.
Zo laadt u een bibliotheek met stalen: Kies een van de volgende opdrachten in het menu van het palet Stalen:
Kies Stalen laden om een bibliotheek aan de huidige lijst toe te voegen. Selecteer het bibliotheekbestand dat u wilt gebruiken en klik op Laden. Kies Stalen vervangen om de huidige lijst te vervangen door een andere bibliotheek. Selecteer het bibliotheekbestand dat u wilt gebruiken en klik op Laden. Kies een bibliotheekbestand (onder aan het paletmenu). Klik op OK om de huidige lijst te vervangen of op Toevoegen om de bibliotheek aan de huidige lijst toe te voegen.
Zo voegt u een kleur toe aan het palet Stalen: Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer de kleur die u wilt toevoegen als voorgrondkleur en klik op de knop Nieuwe staal in het palet Stalen. U kunt ook in het menu van het palet Stalen de optie Nieuwe staal kiezen. (Photoshop) Selecteer de kleur die u wilt toevoegen als voorgrondkleur. Plaats de cursor op een lege positie in de onderste rij van het palet Stalen (de cursor verandert in een emmertje) en klik om de kleur toe te voegen. Geef een naam op voor de nieuwe kleurstaal en klik op OK. (ImageReady) Sleep het selectievak met de voorgrondkleur of het selectievak met de achtergrondkleur van de gereedschapset naar het palet Stalen.
Terug
289
Tekenen
Terug
290
(ImageReady) Sleep een staal van het palet Kleurentabel naar het palet Stalen.
Opmerking: nieuwe kleuren worden opgeslagen in het voorkeurenbestand, zodat ze niet worden gewist aan het eind van een werksessie. Als u een kleur permanent wilt opslaan, slaat u deze op in een bibliotheek. Zo dupliceert u een kleur in het palet Stalen (ImageReady): Selecteer de kleur die u wilt dupliceren en kies Nieuwe staal in het menu van het palet Stalen. Zo verwijdert u een kleur uit het palet Stalen: Voer een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt, plaats de cursor op een staal (de cursor verandert in een schaar) en klik op de staal. (ImageReady) Selecteer een staal en kies Staal verwijderen in het menu van het palet Stalen.
Zo slaat u een set stalen op als bibliotheek: 1 Kies Stalen opslaan in het menu van het palet Stalen. 2 Kies een locatie voor de bibliotheek met stalen, voer een bestandsnaam in en klik op Opslaan. U kunt de bibliotheek op elke gewenste locatie opslaan. Als u het bibliotheekbestand echter opslaat in de map Voorinstellingen/Kleurstalen in de programmamap van Photoshop, verschijnt de naam van de bibliotheek onder aan het menu van het palet Stalen nadat u Photoshop opnieuw hebt gestart. Zo herstelt u de standaardbibliotheek met stalen: Kies Stalen herstellen in het menu van het palet Stalen. U kunt de huidige lijst vervangen of de standaardbibliotheek aan de huidige lijst toevoegen.
Adobe Kleurkiezer
Met behulp van de Adobe Kleurkiezer kunt u de voor- of achtergrondkleur selecteren door een keuze te maken in een kleurenspectrum of door de kleuren aan de hand van numerieke waarden op te geven. Daarnaast kunt u kleuren kiezen op basis van het HSB-, RGB-, Lab- of CMYK-model en kunt u instellen dat alleen webveilige kleuren mogen worden gebruikt. Verder hebt u de keuze uit een aantal aangepaste kleurensystemen. Zie Kleurmodi en -modellen (Photoshop) op pagina 96 voor meer informatie. Standaard wordt de Adobe Kleurkiezer gebruikt. Zo geeft u de Adobe Kleurkiezer weer: Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik in de gereedschapset op het selectiekader van de voor- of de achtergrondkleur. Klik op het selectievak met de actieve kleur in het palet Kleur.
Terug
290
Tekenen
Terug
291
Sleep de witte driehoekjes langs de regelaar. Klik in de kleurregelaar. Klik in het kleurveld.
Als u in het kleurveld klikt, wordt de positie van de kleur aangegeven door een cirkeltje. De numerieke kleurwaarden worden automatisch aangepast aan de wijzigingen die u via het kleurveld en de kleurregelaar aanbrengt. De nieuwe kleur wordt weergegeven in het bovenste gedeelte van het rechthoekje rechts van de kleurregelaar. In het onderste gedeelte wordt de oorspronkelijke kleur weergegeven.
(Photoshop) In de CMYK-kleurmodus (waarmee PostScript-printers werken) geeft u de waarde van elke component op als een percentage cyaan, magenta, geel en zwart. In de RGB-kleurmodus (waarmee uw monitor werkt) geeft u een componentwaarde op tussen 0 en 255 (hierbij is 0 zwart en 255 de zuivere kleur). In de HSB-kleurmodus geeft u verzadiging en helderheid op als percentages, terwijl u voor kleurtoon een waarde tussen 0 en 360 gebruikt die correspondeert met een locatie op de kleurenschijf. Zie Kleurmodi en -modellen (Photoshop) op pagina 96 voor meer informatie over de kleurenschijf. (Photoshop) In de Lab-modus geeft u een waarde voor lichtsterkte ( L) op tussen 0 en 100, en twee waarden tussen 120 en +120, respectievelijk voor de a-as (groen tot magenta) en de b-as (blauw tot geel).
Terug
291
Tekenen
Terug
292
Webveilige kleuren
Er zijn 216 webveilige kleuren. Dit zijn de kleuren die alle browsers, ongeacht platform, herkennen. Bij weergave op een 8-bits scherm worden alle kleuren in een afbeelding teruggebracht tot deze 216 kleuren. Deze 216 kleuren maken deel uit van het 8-bits Mac OS-palet. Als u alleen deze gebruikt, weet u zeker dat er bij illustraties die voor Internet zijn bedoeld, geen dithering optreedt als deze worden weergegeven op een systeem dat op 256 kleuren is ingesteld. Zo identiceert u webveilige kleuren in de Adobe Kleurkiezer:
Klik op de optie Alleen webkleuren in de linkerbenedenhoek van de Kleurkiezer en kies vervolgens een kleur. Als deze optie is ingeschakeld, is elke kleur die u kiest webveilig. Kies een kleur in de Kleurkiezer. Als u een niet-webveilige kleur kiest, wordt ter waarschuwing een blokje weergegeven naast de kleur. Klik op dit blokje voor een overeenkomende alternatieve kleur die wel geschikt is voor Internet. (Als er geen blokje wordt weergegeven, kan de kleur zonder risico op Internet worden gebruikt.)
Zo kiest u een webveilige kleur met behulp van het palet Kleur: 1 Klik op de tab voor het palet Kleur of selecteer Venster > Kleur om het palet Kleur te openen. 2 Kies een van de opties voor het kiezen van webveilige kleuren:
Kies Webbeveiliging instellen in het menu van het palet Kleur. Als deze optie is ingeschakeld, is elke kleur die u in het palet Kleur kiest webveilig. Kies Webkleuren schuiven in het menu van het palet Kleur (Photoshop) of kies een willekeurige optie voor regelaars (ImageReady). In webkleurregelaars wordt automatisch naar een webveilige kleur gesprongen als u de regelaar verschuift. Deze kleuren worden aangegeven met een markering. (Als u niet wilt dat er automatisch webveilige kleuren worden gekozen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt bij het verslepen van de regelaars.) Als u een kleur kiest die niet webveilig is, wordt ter waarschuwing een blokje weergegeven boven de kleurengraek aan de linkerkant van het palet Kleur. Klik op dit blokje voor een overeenkomende alternatieve kleur die wel geschikt is voor Internet. In ImageReady sleept u rond het waarschuwingssymbool om een alternatieve kleur te vinden die wel webveilig is. (Als er geen blokje wordt weergegeven, kan de kleur zonder risico op Internet worden gebruikt.)
Opmerking: in Photoshop wordt het waarschuwingssymbool alleen weergegeven als u in het menu van het palet Kleur de optie Webkleuren schuiven hebt gekozen. In ImageReady wordt het waarschuwingssymbool altijd weergegeven, ongeacht de gekozen optie voor kleurregelaar.
Terug
292
Tekenen
Terug
293
Terug
293
Tekenen
Terug
294
PANTONE Dit systeem wordt gebruikt voor het afdrukken in inkten met effen kleuren en CMYK-inkten. Het systeem PANTONE MATCHING SYSTEM bevat 1.114 effen kleuren. U kunt een kleur kiezen met behulp van een PANTONE-kleurenwaaier die op gestreken, ongestreken en mat papier is gedrukt. Als u een volle PANTONE-kleur wilt simuleren in CMYK, gebruikt u de PANTONE Solid to Process-kleurenwaaier, waarin 1.089 volle PANTONE-kleuren worden vergeleken met de proceskleuren die het meest met deze kleuren overeenkomen. Met de PANTONE-proceskleurenwaaiers kunt u kiezen uit meer dan 3.000 CMYKcombinaties, die zijn gedrukt op gestreken en ongestreken papier. TRUMATCH Dit systeem biedt een betrouwbare methode van CMYK-kleurafstemming via meer dan 2000 realiseerbare, computer-gegenereerde kleuren. TRUMATCH-kleuren dekken het zichtbare spectrum van de CMYK-kleuromvang in gelijkwaardige stappen. De TRUMATCHCOLORFINDER geeft 40 tinten en variaties weer voor elke kleurtoon, waarbij elke tint afzonderlijk wordt opgebouwd via een vierkleurenproces en elke tint kan worden gereproduceerd op elektronische zetmachines. Bovendien maakt dit systeem gebruik van uit vier kleuren opgebouwde grijswaarden, waarbij verschillende kleurtonen worden gebruikt. FOCOLTONE Dit systeem bestaat uit 763 CMYK-kleuren. Bij FOCOLTONE-kleuren worden de overdrukken zichtbaar gemaakt waaruit een bepaalde kleur is opgebouwd om op die manier problemen met overvullen en register te voorkomen bij de drukvoorbereiding. U kunt bij FOCOLTONE een stalenboek bestellen met specicaties voor proces- en steunkleuren. FOCOLTONE levert bovendien overdrukdiagrammen en een zogenaamd chip book voor het annoteren van layouts. TOYO Color Finder 1050 Dit systeem bestaat uit meer dan 1000 kleuren, gebaseerd op de in Japan meest gangbare drukinkten. Het TOYO Color Finder 1050 Book met gedrukte voorbeelden van Toyo-kleuren is verkrijgbaar bij drukkers en speciaalzaken. ANPA-COLOR Dit systeem wordt op grote schaal gebruikt in de dagbladindustrie. Het ANPA-COLOR ROP Newspaper Color Ink Book bevat voorbeelden van de ANPA-kleuren. DIC Color Guide Dit systeem wordt op grote schaal gebruikt in Japan. HKS Dit systeem wordt op grote schaal gebruikt in Europa. Elke kleur heeft een vastgelegd CMYK-equivalent. U hebt daarbij de keuze HKS E (voor continu briefpapier), HKS K (voor gestreken grasch papier), HKS N (voor ongestreken papier) en HKS Z (voor krantenpapier). Voor elke schaal zijn kleurvoorbeelden beschikbaar.
Andere kleurkiezers
Voor het kiezen van kleuren kunt u naast de standaard Adobe Kleurkiezer ook gebruikmaken van de interne kleurkiezers van uw systeem of van kleurkiezers die via insteekmodules kunnen worden genstalleerd. Als u nieuwe kleurkiezers installeert via een insteekmodule, worden deze ook weergegeven bij de optie Kleurkiezer in het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster Voorkeuren. Raadpleeg de documentatie bij de insteekmodule voor meer informatie over de installatie en het gebruik van extra kleurkiezers. Zo gebruikt u de Windows-kleurkiezer (Windows): 1 Kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 294
Tekenen
Terug
295
2 Selecteer Windows in het menu Kleurkiezer en klik op OK. Zie de documentatie bij Windows voor meer informatie. Zo gebruikt u de Apple-kleurkiezer (Mac OS): 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen. (Photoshop) In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Algemeen. (ImageReady) In Mac OS X: kies ImageReady > Voorkeuren > Algemeen.
2 Kies Apple bij Kleurkiezer en klik op OK. Er zijn kleine verschillen tussen de kleurkiezers van de verschillende versies van de Applesysteemsoftware. Raadpleeg de documentatie bij uw versie van Mac OS voor meer informatie. Zo maakt u de Adobe Kleurkiezer weer actief nadat u met een andere kleurkiezer hebt gewerkt: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen. (Photoshop) In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Algemeen. (ImageReady) In Mac OS X: kies ImageReady > Voorkeuren > Algemeen.
Terug
295
Kanalen en maskers
Terug
296
Kanalen en maskers
Kanalen
Kanalen zijn grijswaardenafbeeldingen waarin verschillende soorten informatie worden opgeslagen:
De kleurinformatiekanalen worden automatisch gemaakt wanneer u een nieuwe afbeelding opent. De kleurmodus van een afbeelding bepaalt hoeveel kleurkanalen er worden gemaakt. Een RGB-afbeelding heeft bijvoorbeeld vier standaardkanalen: n voor elk van de kleuren rood, groen en blauw en een samengesteld kanaal waarmee u de afbeelding kunt bewerken. U kunt alfakanalen maken waarin u selecties als 8-bits grijswaardenafbeeldingen kunt opslaan. Met alfakanalen kunt u maskers maken en opslaan. Met maskers kunt u specieke gedeelten van een afbeelding manipuleren, isoleren en beschermen. Alfakanalen uit Photoshop worden niet alleen ondersteund, maar u kunt in ImageReady 7.0 ook selecties opslaan, laden en verwijderen als alfakanalen. U kunt steunkleurkanalen maken om extra platen voor afdrukken met steunkleurinkten op te geven.
Een afbeelding kan maximaal 24 kanalen hebben. De bestandsgrootte die nodig is voor een kanaal, is afhankelijk van de pixelgegevens in het kanaal. In bepaalde bestandsformaten, waaronder het TIFF- en Photoshop-formaat, worden de kanaalgegevens gecomprimeerd om hiermee ruimte te besparen. De grootte van het niet-gecomprimeerde bestand, inclusief alfakanalen en lagen, wordt onder in het venster uiterst rechts in de statusbalk weergegeven, wanneer u in het popup-menu de optie Documentgrootte kiest. Opmerking: wanneer u een bestand opslaat in een formaat waarin de kleurmodus van de afbeelding wordt ondersteund, blijven de kleurkanalen behouden. Alfakanalen blijven alleen behouden als u een bestand opslaat in de formaten Adobe Photoshop, PDF, PICT, Pixar, TIFF of Raw. In het formaat DCS 2.0 blijven alleen de steunkleurkanalen behouden. Wanneer u een bestand in andere formaten opslaat, kunnen de kanaalgegevens verloren gaan. (Zie Bestandsformaten op pagina 504.)
Terug
296
Kanalen en maskers
Terug
297
Kanalen bekijken
In het palet kunt u alle combinaties van de afzonderlijke kanalen bekijken. U kunt een alfakanaal en het samengestelde kanaal bijvoorbeeld samen bekijken om te zien welk effect de wijzigingen die u in het alfakanaal hebt aangebracht, op de volledige afbeelding hebben. De afzonderlijke kanalen worden standaard in grijswaarden weergegeven. Zo geeft u het palet Kanalen weer: 1 Kies Venster > Kanalen of klik op het tabblad van het palet Kanalen. 2 U kunt meer kanalen zien door met de schuifbalken te schuiven of door het palet te vergroten. Wanneer een kanaal zichtbaar is in de afbeelding, wordt er in het palet links van het kanaal een pictogram van een oog weergegeven. Zo kunt u een kanaal weergeven of verbergen: Klik in de kolom met het oog naast het kanaal om dat kanaal weer te geven of te verbergen. Klik op het samengestelde kanaal om alle standaardkleurkanalen te zien. Het samengestelde kanaal wordt weergegeven wanneer alle kleurkanalen zichtbaar zijn. U kunt meerdere kanalen weergeven of verbergen door in het palet Kanalen over de kolom met het oog te slepen. Deze richtlijnen gelden voor de kanalen die u weergeeft:
In RGB-, CMYK- of Lab-afbeeldingen kunt u de afzonderlijke kanalen in kleur bekijken. In Lab-afbeeldingen worden alleen kanaal a en b in kleur weergegeven. Als meerdere kanalen actief zijn, worden deze altijd in kleur weergegeven. In alfakanalen worden geselecteerde pixels wit weergegeven, niet-geselecteerde pixels zwart en gedeeltelijk transparante of geselecteerde pixels grijs. Dit zijn de standaardkanaalopties. Als u tegelijk een alfakanaal en kleurkanalen weergeeft, wordt het alfakanaal als een transparante kleurbedekking weergegeven, net als rubilietfolie van een printer of een laag acetaat. Zie Alfakanalen maken (Photoshop) op pagina 312 wanneer u de kleur van deze kleurbedekking wilt wijzigen of andere opties voor alfakanalen wilt instellen.
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Weergave & cursors. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Weergave & cursors.
2 Selecteer Kleurkanalen in kleur en klik op OK. Zo vergroot, verkleint of verbergt u kanaalminiaturen: 1 Selecteer Paletopties in het menu van het palet Kanalen.
Terug
297
Kanalen en maskers
Terug
298
Klik op een grootte voor de miniatuur. Met kleinere miniaturen neemt het palet minder schermruimte in beslag, wat handig is als u met een klein beeldscherm werkt. Klik op Geen om de weergave van miniaturen uit te schakelen.
Terug
298
Kanalen en maskers
Terug
299
Kanalen dupliceren
U kunt het kanaal van een afbeelding bijvoorbeeld dupliceren wanneer u een reservekopie wilt maken voordat u het kanaal bewerkt. Ook kunt u alfakanalen naar een nieuwe afbeelding dupliceren als u een bibliotheek wilt maken met selecties die u n voor n in de huidige afbeelding kunt laden, zodat het bestand minder groot wordt. Wanneer u alfakanalen tussen afbeeldingen dupliceert, moeten de kanalen identieke pixelafmetingen hebben. (Zie Nieuwe afbeeldingen maken op pagina 80.) Opmerking: u kunt een kanaal niet naar een afbeelding in de bitmapmodus dupliceren. Zo dupliceert u een kanaal met de opdracht Dupliceren: 1 Selecteer in het palet Kanalen het kanaal dat u wilt dupliceren. 2 Selecteer Kanaal dupliceren in het menu van het palet Kanalen. 3 Typ een naam voor het gedupliceerde kanaal. 4 Voer bij Document een van de volgende handelingen uit:
Kies een doel. Alleen open afbeeldingen met pixelafmetingen die identiek zijn aan de huidige afbeelding, zijn beschikbaar. Selecteer het huidige bestand van het kanaal om het kanaal in hetzelfde bestand te dupliceren. Kies Nieuw om het kanaal naar een nieuwe afbeelding te kopiren. Op deze manier maakt u een multikanaalafbeelding met n kanaal. Typ een naam voor de nieuwe afbeelding.
5 Selecteer Omkeren om de geselecteerde en gemaskerde gebieden in het gedupliceerde kanaal om te keren. Zo dupliceert u een kanaal binnen een afbeelding door het te slepen: 1 Selecteer in het palet Kanalen het kanaal dat u wilt dupliceren. 2 Sleep het kanaal naar de knop Nieuw kanaal onder aan het palet.
Zo dupliceert u een kanaal naar een andere afbeelding door het te slepen of te plakken: 1 Selecteer in het palet Kanalen het kanaal dat u wilt dupliceren. 2 Zorg ervoor dat de doelafbeelding is geopend. Opmerking: de doelafbeelding heeft niet dezelfde pixelafmetingen als het gedupliceerde kanaal. 3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep het kanaal van het palet Kanalen naar het venster van de doelafbeelding. Het gedupliceerde kanaal verschijnt onder aan het palet Kanalen. Kies Selecteren > Alles en kies vervolgens Bewerken > Kopiren. Selecteer het kanaal in de doelafbeelding en kies Bewerken > Plakken. Het bestaande kanaal wordt door het geplakte kanaal overschreven.
Terug
299
Kanalen en maskers
Terug
300
Kanalen verenigen
U kunt meerdere grijswaardenafbeeldingen in n afbeelding combineren. Met bepaalde grijswaardenscanners kunt u een afbeelding in kleur scannen via een roodlter, een groenlter en een blauwlter en zo rode, groene en blauwe afbeeldingen genereren. Deze afzonderlijke scans kunnen in n enkele kleurenafbeelding worden verenigd. Opmerking: u kunt de gegevens in een of meer kanalen ook naar een bestaand of nieuw kanaal laten overvloeien. (Zie Kleurkanalen mixen (Photoshop) op pagina 301.) De afbeeldingen die u wilt verenigen, moeten in grijswaardenmodus staan, dezelfde pixelafmetingen hebben en geopend zijn. (Zie Pixelafmetingen van een afbeelding wijzigen op pagina 73.) Wanneer u kanalen verenigt, worden de beschikbare kleurmodi bepaald aan de hand van het aantal grijswaardenafbeeldingen dat u hebt geopend. U kunt de gesplitste kanalen van een RGB-afbeelding bijvoorbeeld niet in een CMYKafbeelding verenigen, omdat voor CMYK vier kanalen nodig zijn en voor RGB slechts drie. Opmerking: wanneer u DCS-bestanden hebt waarin de koppelingen per ongeluk verloren zijn gegaan (en die u dus niet kunt openen, plaatsen of afdrukken), kunt u de kanaalbestanden openen en deze in een CMYK-afbeelding verenigen. Sla het bestand vervolgens opnieuw op als DCS-EPS-bestand. Zo verenigt u kanalen: 1 Open de grijswaardenafbeeldingen met de kanalen die u wilt verenigen en maak een van de afbeeldingen actief. Er moeten meerdere afbeeldingen geopend zijn, want anders is de optie Kanalen verenigen niet beschikbaar. 2 Selecteer Kanalen verenigen in het menu van het palet Kanalen. 3 Kies bij Modus de kleurmodus die u wilt maken. Als een afbeeldingsmodus niet beschikbaar is, wordt deze optie grijs weergegeven. In het tekstvak Kanalen wordt het juiste aantal kanalen voor de modus weergegeven. 4 Voer indien nodig in het tekstvak Kanalen een getal in.
Terug
300
Kanalen en maskers
Terug
301
Wanneer u een getal invoert dat niet met de geselecteerde modus overeenkomt, wordt automatisch de multikanaalmodus geselecteerd. Op deze manier maakt u een multikanaalafbeelding met twee of meer kanalen. 5 Klik op OK. 6 Controleer voor elk kanaal of u de gewenste afbeelding hebt geopend. Als u een ander soort afbeelding wilt kiezen, klikt u op Modus om terug te keren naar het dialoogvenster Kanalen verenigen. 7 Wanneer u de afbeeldingen in een multikanaalafbeelding wilt verenigen, klikt u op Volgende en herhaalt u stap 6 om de resterende kanalen te selecteren. Opmerking: alle kanalen van een multikanaalafbeelding zijn alfakanalen. 8 Klik op OK wanneer u de kanalen geselecteerd hebt. De geselecteerde kanalen worden verenigd in een nieuwe afbeelding van het opgegeven type en de oorspronkelijke afbeeldingen worden ongewijzigd gesloten. De nieuwe afbeelding wordt in een venster zonder titel weergegeven. Opmerking: u kunt een afbeelding met steunkleurkanalen niet splitsen en opnieuw combineren (verenigen). Het steunkleurkanaal wordt als alfakanaal toegevoegd.
Kanalen verwijderen
Het is raadzaam niet langer benodigde steunkleur- of alfakanalen te verwijderen voordat u een afbeelding opslaat. Een afbeelding met complexe alfakanalen neemt aanzienlijk meer schijfruimte in beslag. Zo verwijdert u een kanaal (Photoshop): 1 Selecteer het kanaal in het palet Kanalen. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Druk op Alt (Windows) of op Option (Mac OS) en klik op de knop met de prullenbak Sleep de naam van het kanaal in het palet naar de knop met de prullenbak. Selecteer Kanaal verwijderen in het menu van het palet Kanalen. Klik op de knop met de prullenbak onder aan het palet. Klik vervolgens op Ja.
Zo verwijdert u een kanaal (ImageReady): Kies Selecteren > Kanaal verwijderen en kies het kanaal in het submenu. Opmerking: wanneer u een kanaal verwijdert uit een bestand met lagen, worden zichtbare lagen tot n laag samengevoegd en verborgen lagen verwijderd. Wanneer u een kleurkanaal verwijdert, wordt de afbeelding namelijk naar de multikanaalmodus geconverteerd, waarin lagen niet worden ondersteund.
Creatieve kleuraanpassingen maken die u niet eenvoudig met andere gereedschappen voor kleuraanpassing kunt maken.
Terug
301
Kanalen en maskers
Terug
302
Hoogwaardige afbeeldingen in grijswaarden maken door voor elk kleurkanaal een percentagebijdrage te kiezen. Hoogwaardige afbeeldingen in sepiatoon of andere tinten maken. Afbeeldingen converteren van en naar een aantal alternatieve kleurruimten, zoals YCbCr, die wordt gebruikt in digitale video. Kanalen wisselen of dupliceren.
Zo mixt u kleurkanalen: 1 Selecteer in het palet Kanalen het samengestelde kleurkanaal. 2 Kies Afbeelding > Aanpassingen > Kanaalmixer. 3 Kies bij Uitvoerkanaal het kanaal waarin u een of meer bestaande (of bron) kanalen wilt laten overvloeien. (Zie Overvloeien beperken tot kanalen (Photoshop) op pagina 331.) 4 Sleep de schuifregelaar van een bronkanaal naar links om de bijdrage van het kanaal aan het uitvoerkanaal te verminderen of naar rechts om deze te verhogen, of voer in het tekstvak een waarde tussen 200% en +200% in. Wanneer u een negatieve waarde invoert, wordt het bronkanaal omgekeerd voordat het aan het uitvoerkanaal wordt toegevoegd. 5 Sleep de schuifregelaar of voer een waarde in voor de optie Constant. Met deze optie voegt u een zwart of wit kanaal met varirende dekking toe: negatieve waarden fungeren als een zwart kanaal, positieve als een wit kanaal. 6 Selecteer Monochroom om op alle uitvoerkanalen dezelfde instellingen toe te passen en een kleurenafbeelding met alleen grijswaarden te maken. Met de Kanaalmixer en de optie Monochroom regelt u de hoeveelheid details en contrast in de afbeeldingen die u naar grijswaarden wilt converteren. Wanneer u de optie Monochroom eerst selecteert en vervolgens weer deselecteert, kunt u het overvloeien van elk kanaal afzonderlijk wijzigen, zodat de afbeelding er uitziet alsof deze met de hand is ingekleurd.
Steunkleuren
Let op het volgende wanneer u met steunkleuren werkt:
Terug
302
Kanalen en maskers
Terug
303
Voor afbeeldingen met steunkleuren die scherpe randen hebben en waarbij de onderliggende afbeelding wordt uitgenomen, kunt u de extra tekeningen het beste maken in een pagina-opmaak- of illustratietoepassing. Wanneer u een steunkleur als tint in de hele afbeelding wilt toepassen, converteert u de afbeelding naar duotoonmodus en brengt u de steunkleur aan op een van de duotoonplaten. U kunt maximaal vier steunkleuren gebruiken, n per plaat. (Zie Kleurscheidingen afdrukken op pagina 537.) De namen van de steunkleuren worden op de kleurscheidingen afgedrukt. Steunkleuren worden over de volledige samengestelde afbeelding gedrukt. Elke steunkleur wordt over de andere kleuren gedrukt in de volgorde waarop deze in het palet Kanalen wordt weergegeven. U kunt steunkleuren niet boven een standaardkanaal in het palet Kanalen plaatsen, behalve in de multikanaalmodus. U kunt steunkleuren niet op afzonderlijke lagen toepassen. Bij het afdrukken van een afbeelding met een steunkleurkanaal naar een samengestelde-kleurenprinter wordt de steunkleur afgedrukt met een dekking die wordt bepaald door de instelling voor volheid. U kunt steunkleurkanalen met kleurkanalen verenigen, waarbij de steunkleur in de kleurkanaalcomponenten wordt gesplitst.
Steunkleurkanalen maken
U kunt een nieuw steunkleurkanaal maken of een bestaand alfakanaal naar een steunkleurkanaal converteren. Zo maakt u een nieuw steunkleurkanaal: 1 Kies Venster > Kanalen tonen om het palet Kanalen weer te geven. 2 Maak of laad een selectie wanneer u een geselecteerd gebied met een steunkleur wilt vullen. 3 Voer een van de volgende handelingen uit om een kanaal te maken:
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik op de knop Nieuw kanaal in het palet Kanalen. Selecteer Nieuw steunkleurkanaal in het menu van het palet Kanalen.
Wanneer u een selectie hebt gemaakt, wordt dat gebied gevuld met de op dat moment actieve steunkleur. 4 Klik in het kleurvakje en kies een kleur. (Zie Adobe Kleurkiezer op pagina 290.) Als u een aangepaste kleur selecteert, kan uw leverancier van drukbenodigdheden eenvoudiger de juiste inkt leveren om de afbeelding te reproduceren. Zie Aangepaste kleuren kiezen (Photoshop) op pagina 293 voor meer informatie. 5 Voer bij Volheid een waarde tussen 0% en 100% in.
Terug
303
Kanalen en maskers
Terug
304
Met deze optie kunt u op het scherm de volheid van de afgedrukte steunkleur simuleren. Bij een waarde van 100% wordt een inkt gesimuleerd die de onderliggende inkten volledig bedekt (zoals metaalinkt). Bij 0% wordt een transparante inkt gesimuleerd die de onderliggende inkten volledig laat zien (zoals een heldere vernis). Met deze optie kunt u ook zien waar een anders transparante steunkleur (zoals een vernis) zal worden weergegeven. Opmerking: de volheid- en kleurkeuzeopties benvloeden alleen de voorvertoning op het scherm en de samengestelde afdruk. Ze hebben geen effect op de afgedrukte kleurscheidingen. 6 Wanneer u een naam voor het steunkleurkanaal wilt invoeren, kiest u in stap 4 een aangepaste kleur. Het kanaal neemt automatisch de naam van die kleur aan. Geef steunkleuren altijd een naam, zodat deze worden herkend in andere toepassingen waarin uw bestand wordt gelezen. Anders kunt u het bestand mogelijk niet afdrukken. Zo converteert u een alfakanaal naar een steunkleurkanaal: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik in het palet Kanalen op de miniatuur van het alfakanaal. Selecteer het alfakanaal in het palet Kanalen en kies Kanaalopties in het menu van het palet.
2 Hernoem zo nodig het kanaal. 3 Selecteer Steunkleur. 4 Klik op het kleurvakje, kies in het dialoogvenster Kleurkiezer een kleur en klik op OK. (Zie Adobe Kleurkiezer op pagina 290.) 5 Klik op OK. De gebieden van het kanaal waarin grijswaarden voorkomen, worden naar de steunkleur geconverteerd. 6 Kies Afbeelding > Aanpassingen > Negatief om de kleur toe te passen op het geselecteerde gebied van het kanaal.
Steunkleurkanalen wijzigen
U kunt kleur aan een steunkleurkanaal toevoegen of eruit verwijderen, de volheid van de kleur van een steunkleurkanaal of van de kleur op het scherm wijzigen en een steunkleurkanaal met de kleurkanalen van de afbeelding verenigen. Zie Kanalen beheren (Photoshop) op pagina 298 voor informatie wanneer u steunkleurkanalen opnieuw wilt ordenen, dupliceren of verwijderen. Zo bewerkt u een steunkleurkanaal: 1 Selecteer het steunkleurkanaal in het palet Kanalen. 2 Teken met een teken- of bewerkingsgereedschap in de afbeelding. Teken met zwart om meer steunkleur van 100% dekking toe te voegen of met grijs om steunkleur met een lagere dekking toe te voegen. Opmerking: in tegenstelling tot de optie Volheid in het dialoogvenster Kanaalopties steunkleuren, bepaalt u met de optie Dekking in de opties van de teken- of bewerkingsgereedschappen de werkelijke dichtheid van de inkt die in het afdrukresultaat wordt gebruikt.
Terug
304
Kanalen en maskers
Terug
305
Zo verandert u de opties van een steunkleurkanaal: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik in het palet Kanalen op de miniatuur van het steunkleurkanaal. Selecteer het steunkleurkanaal in het palet Kanalen en kies Kanaalopties in het menu van het palet.
2 Klik in het kleurvakje en kies een kleur. (Zie Adobe Kleurkiezer op pagina 290.) Als u een aangepaste kleur selecteert, kan uw afdrukservice eenvoudiger de juiste inkt leveren om de afbeelding te reproduceren. Zie Aangepaste kleuren kiezen (Photoshop) op pagina 293 voor meer informatie. 3 Voer bij Volheid een waarde tussen 0% en 100% in. Met deze optie kunt u op het scherm de volheid van de afgedrukte steunkleur simuleren. Bij een waarde van 100% wordt een inkt gesimuleerd die de onderliggende inkten volledig bedekt (zoals metaalinkt). Bij 0% wordt een transparante inkt gesimuleerd die de onderliggende inkten volledig laat zien (zoals een heldere vernis). Met deze optie kunt u ook zien waar een anders transparante steunkleur (zoals een vernis) zal worden weergegeven. Opmerking: de volheid- en kleurkeuzeopties benvloeden alleen de voorvertoning op het scherm en de samengestelde afdruk. Ze hebben geen effect op het afgedrukte kleurscheidingen. Zo verenigt u steunkleurkanalen: 1 Selecteer het steunkleurkanaal in het palet Kanalen. 2 Selecteer Steunkleurkanaal verenigen in het menu van het palet. De steunkleur wordt geconverteerd naar en verenigd met de kleurkanalen. Het steunkleurkanaal wordt uit het palet verwijderd. Door steunkleurkanalen te verenigen voegt u afbeeldingen met lagen in n laag samen. In de verenigde samengestelde afbeelding worden de steunkleurgegevens van de voorvertoning weergegeven, inclusief de instellingen voor volheid. Wanneer u een steunkleurkanaal met een volheid van 50% verenigt, krijgt u bijvoorbeeld een ander resultaat dan bij hetzelfde kanaal met een volheid van 100%. Daarnaast worden in de verenigde steunkleurkanalen die hierdoor ontstaan niet dezelfde kleuren gereproduceerd als in de oorspronkelijke steunkleurkanalen, aangezien CMYKinkten niet het kleurbereik kunnen weergeven dat beschikbaar is voor steunkleurinkten.
Kanalen en maskers
Terug
306
2 Kies Selecteren > Selectie laden. Wanneer u snel een afbeelding in een kanaal wilt selecteren, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klikt u op het kanaal in het palet Kanalen. 3 Kies bij Kanaal het steunkleurkanaal uit stap 1 en klik op OK. 4 Kies wanneer u bij uitname van de onderliggende kleur een overvulling wilt maken, Selecteren > Bewerken > Vergroten of Slinken, afhankelijk van het feit of de overlappende steunkleur donkerder of lichter is dan de onderliggende steunkleur. Zie Kleurovervullingen op pagina 532 voor meer informatie over overvulling. 5 Selecteer in het palet Kanalen het onderliggende steunkleurkanaal waarin de gebieden voorkomen die u wilt uitnemen. Druk op Backspace (Windows) of op Delete (Mac OS). Met deze methode kunt u gebieden uitnemen uit alle kanalen onder een steunkleur, bijvoorbeeld de CMYK-kanalen. 6 Als een steunkleur in n kanaal met meerdere steunkleuren overlapt, herhaalt u dit proces voor elk kanaal waarin gebieden voorkomen die u wilt verwijderen.
Elke pixel in een kanaal heeft een helderheidswaarde tussen 0 (uit of zwart) en 255 (aan of wit). Met de opdrachten Berekenen en Afbeelding toepassen manipuleert u deze waarden en krijgt u de resulterende samengestelde pixels. Bij deze opdrachten worden de pixels in twee of meer kanalen bedekt. De afbeeldingen waarmee u berekeningen uitvoert, moeten dus dezelfde pixelafmetingen hebben. (Zie Grootte en resolutie van afbeeldingen wijzigen op pagina 71 voor informatie over het aanpassen van de pixelafmetingen van een afbeelding.)
Terug
306
Kanalen en maskers
Terug
307
Zo gebruikt u de opdracht Afbeelding toepassen: 1 Open de bron- en de doelafbeelding en selecteer de gewenste laag en het gewenste kanaal in de doelafbeelding. De pixelafmetingen van de afbeeldingen moeten overeenkomen. Als dit niet het geval is, worden de namen van afbeeldingen niet in het dialoogvenster Afbeelding toepassen weergegeven. Opmerking: wanneer de kleurmodi van de twee afbeeldingen verschillen (bijvoorbeeld wanneer de ene afbeelding RGB is en de andere CMYK), kunt u n kanaal naar een ander kanaal in een andere afbeelding kopiren, maar kunt u geen samengesteld kanaal naar een samengesteld kanaal in een andere afbeelding kopiren. 2 Kies Afbeelding > Afbeelding toepassen. 3 Kies de bronafbeelding, de laag en het kanaal dat u met het doel wilt combineren. Wanneer u alle lagen in de bronafbeelding wilt gebruiken, selecteert u bij Laag de optie Verenigd. 4 Selecteer Voorbeeld om de resultaten in het afbeeldingsvenster te bekijken. 5 Selecteer Omkeren om de berekening met het negatief van de inhoud van het kanaal uit te voeren. 6 Kies voor het overvloeien een optie voor overvloeien. Zie Overvloeimodi Toevoegen en Aftrekken op pagina 308 voor meer informatie over de opties Toevoegen en Aftrekken. Voor informatie over andere opties voor overvloeien, zie Overvloeimodus selecteren op pagina 268. 7 Voer een dekking in om de sterkte van het effect op te geven. 8 Selecteer Transparantie behouden om de resultaten alleen op dekkende gebieden in de resultatenlaag toe te passen. 9 Selecteer Masker als u het overvloeien via een masker wilt toepassen. Kies vervolgens de afbeelding en de laag met het masker. Kies bij Kanaal een kleur of een alfakanaal om als masker te gebruiken. U kunt ook een masker toepassen op basis van de actieve selectie of van de grenzen van de gekozen laag (Transparantie). Selecteer Omkeren om de gemaskerde en niet-gemaskerde gebieden van het kanaal om te keren. (Zie Kanalen berekenen voor het overvloeien van lagen en kanalen (Photoshop) op pagina 306.)
Opdracht Berekenen
Met de opdracht Berekenen kunt u twee afzonderlijke kanalen van een of meer bronafbeeldingen laten overvloeien. Vervolgens kunt u de resultaten op een nieuwe afbeelding, een nieuw kanaal of op een selectie in de actieve afbeelding toepassen. U kunt de opdracht Berekenen niet op samengestelde kanalen toepassen. Zo gebruikt u de opdracht Berekenen: 1 Open de bronafbeelding of -afbeeldingen. Opmerking: als u meer dan een bronafbeelding gebruikt, moeten de afbeeldingen dezelfde pixelafmetingen hebben. 2 Kies Afbeelding > Berekenen. 3 Selecteer Voorbeeld om de resultaten in het afbeeldingsvenster te bekijken. 4 Kies de eerste bronafbeelding, de eerste laag en het eerste kanaal. Wanneer u alle lagen in de bronafbeelding wilt gebruiken, selecteert u bij Laag de optie Verenigd.
Terug
307
Kanalen en maskers
Terug
308
5 Selecteer Omkeren om de berekening met het negatief van de inhoud van het kanaal uit te voeren. Kies bij Kanaal Grijs zodat u hetzelfde effect krijgt als wanneer u de afbeelding naar een grijswaardenafbeelding converteert. 6 Kies de tweede bronafbeelding, de tweede laag en het tweede kanaal en geef verdere opties op, zoals beschreven in stap 5. 7 Kies bij Overvloeien een overvloeimodus. Zie Overvloeimodi Toevoegen en Aftrekken op pagina 308 voor meer informatie over de modi Toevoegen en Aftrekken. Voor informatie over andere overvloeimodi, zie Overvloeimodus selecteren op pagina 268. 8 Voer een dekking in om de sterkte van het effect op te geven. 9 Selecteer Masker als u het overvloeien via een masker wilt toepassen. Kies vervolgens de afbeelding en de laag met het masker. Kies bij Kanaal een kleur of een alfakanaal om als masker te gebruiken. U kunt ook een masker toepassen op basis van de actieve selectie of van de grenzen van de gekozen laag (Transparantie). Selecteer Omkeren om de gemaskerde en niet-gemaskerde gebieden van het kanaal om te keren. 10 Geef bij Resultaat op of de overvloeiresultaten in een nieuw document, of in een nieuw kanaal of een nieuwe selectie in de actieve afbeelding moeten worden geplaatst.
Terug
308
Kanalen en maskers
Terug
309
Maskers (Photoshop)
Met maskers kunt u gebieden in een afbeelding isoleren en beschermen terwijl u kleurwijzigingen, lters of andere effecten op de rest van de afbeelding toepast. Wanneer u een deel van een afbeelding selecteert, wordt het gebied dat niet is geselecteerd van een masker voorzien of tegen bewerking beschermd. U kunt met maskers ook complexe bewerkingen op afbeeldingen uitvoeren, bijvoorbeeld geleidelijke kleur- of ltereffecten op een afbeelding toepassen. Daarnaast kunt u met maskers tijdrovende selecties als alfakanalen opslaan en ze later opnieuw gebruiken. (U kunt alfakanalen converteren naar selecties, waarmee u vervolgens de afbeelding kunt bewerken.) Aangezien maskers als 8-bits kanalen met grijswaarden worden opgeslagen, kunt u deze verjnen en bewerken met het volledige scala van teken- en bewerkingsgereedschappen. Wanneer u in het palet Kanalen een maskerkanaal selecteert, worden de voor- en achtergrondkleuren als grijswaarden weergegeven. (Zie Tijdelijke maskers maken in de snelmaskermodus (Photoshop) op pagina 310.)
Voorbeelden van maskers: A. Dekkend masker om de achtergrond te beschermen en de schelp te kleuren B. Dekkend masker om de schelp te beschermen en de achtergrond te kleuren C. Halfdoorzichtig masker om de achtergrond en een gedeelte van de schelp te kleuren
In Photoshop kunt u als volgt maskers maken, die alle in ieder geval tijdelijk als kanalen met grijswaarden worden opgeslagen:
Met de snelmaskermodus kunt u een tijdelijk masker voor een afbeelding maken en bekijken. Tijdelijke maskers zijn nuttig wanneer u het masker niet voor later gebruik wilt opslaan. (Zie Tijdelijke maskers maken in de snelmaskermodus (Photoshop) op pagina 310.) In alfakanalen kunt u een selectie opslaan en laden om deze als masker te kunnen gebruiken. (Zie Maskers in alfakanalen opslaan op pagina 311.) Met laagmaskers en vectormaskers kunt u een combinatie van zachte en harde maskerende randen in dezelfde laag maken. Door wijzigingen in het laagmasker of de vectormaskers aan te brengen, kunt u verschillende speciale effecten toepassen. (Zie Lagen maskeren op pagina 349.)
Terug
309
Kanalen en maskers
Terug
310
Een kleurbedekking (die lijkt op rubilietfolie) bedekt en beschermt het gebied buiten de selectie. De oorspronkelijke selectie wordt niet door dit masker beschermd. De snelmaskermodus kleurt het beschermde gebied standaard met een rode, 50% dekkende kleurbedekking. 3 U bewerkt het masker door in de gereedschapset een teken- of bewerkingsgereedschap, of op de menubalk een lter- of aanpassingsopdracht te selecteren. Standaard voegt u door met zwart te tekenen aan het masker toe en verkleint u dus de selectie. Wanneer u met wit tekent, worden gebieden van het masker verwijderd en wordt de selectie groter. Wanneer u met grijs of een andere kleur tekent, maakt u een halftransparant gebied, dat u voor doezeling of anti-aliaseffecten kunt gebruiken. 4 Klik in de gereedschapset op de knop Standaardmodus om het snelmasker uit te schakelen en terug te keren naar de oorspronkelijke afbeelding. Rondom het onbeschermde gebied van het snelmasker is nu een selectiekader zichtbaar. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 310
Kanalen en maskers
Terug
311
Als een masker met een doezelaar naar een selectie wordt geconverteerd, loopt de grenslijn halverwege tussen de zwarte en de witte pixels van het maskerverloop. De grens van de selectie geeft de pixelovergang aan tussen minder dan 50% geselecteerd en meer dan 50% geselecteerd. 5 Breng de gewenste wijzigingen in de afbeelding aan. De wijzigingen zijn alleen van invloed op het geselecteerde gebied. 6 Kies Selecteren > Deselecteren om de selectie te deselecteren of op te slaan. Zo wijzigt u de snelmaskeropties: 1 Dubbelklik op de knop Snelmaskermodus 2 Kies een van de volgende weergaveopties:
in de gereedschapset.
Gemaskerde gebieden als u wilt dat gemaskerde gebieden zwart (dekkend) en geselecteerde gebieden wit (transparant) worden weergegeven. Door met zwart te tekenen maakt u het gemaskerde gebied groter, door met wit te tekenen maakt u het geselecteerde gebied groter.
Bij deze optie wordt de knop Snelmasker in de gereedschapset weergegeven als een witte cirkel op een grijze achtergrond .
Geselecteerde gebieden als u wilt dat gemaskerde gebieden wit (transparant) en geselecteerde gebieden zwart (dekkend) worden weergegeven. Door met wit te tekenen breidt u het gemaskerde gebied uit, door met zwart te tekenen maakt u het geselecteerde gebied groter.
Met deze optie wordt de knop Snelmasker in de gereedschapset weergegeven als een grijze cirkel op een witte achtergrond . Als u bij snelmaskers wilt wisselen tussen de opties Gemaskerde gebieden en Geselecteerde gebieden, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klikt u op de knop Snelmaskermodus. 3 U kiest een nieuwe maskerkleur door in het kleurvakje te klikken en een nieuwe kleur te kiezen. (Zie Adobe Kleurkiezer op pagina 290.) 4 Als u de dekking wilt wijzigen, geeft u een waarde tussen 0% en 100% op. Zowel de instellingen voor kleur als voor dekking hebben alleen effect op het uiterlijk van het masker en niet op de bescherming van de onderliggende gebieden. U kunt deze instellingen wijzigen om het masker duidelijker zichtbaar te maken ten opzichte van de kleuren in de afbeelding. U kunt dit tijdelijke masker naar een permanent alfakanaal converteren door over te schakelen naar de standaardmodus en Selecteren > Selectie opslaan te kiezen.
Terug
311
Kanalen en maskers
Terug
312
Alfakanalen (Photoshop)
Een alfakanaal heeft de volgende kenmerken:
Een afbeelding (behalve 16-bits afbeeldingen) kan maximaal 24 kanalen bevatten, inclusief alle kleurkanalen en alfakanalen. Alle kanalen zijn 8-bits grijswaardenafbeeldingen, waarin 256 grijswaarden kunnen worden weergegeven. U kunt voor elk kanaal een naam, kleur, maskeroptie en dekking opgeven. (De dekking benvloedt de voorvertoning van het kanaal, niet de afbeelding.) Alle nieuwe kanalen hebben dezelfde afmetingen en hetzelfde aantal pixels als de oorspronkelijke afbeelding. U kunt het masker in een alfakanaal bewerken met teken- en bewerkingsgereedschappen en lters. U kunt alfakanalen converteren naar steunkleurkanalen.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de knop Nieuw kanaal onder aan het palet. Selecteer Nieuw kanaal in het menu van het palet Kanalen.
2 Typ een naam voor het kanaal. 3 Selecteer de weergaveopties voor het kanaal, zoals beschreven onder stap 2 tot en met 4 van de procedure voor het wijzigen van snelmaskeropties in Tijdelijke maskers maken in de snelmaskermodus (Photoshop) op pagina 310. Alfakanaalopties zijn identiek aan snelmaskeropties. 4 Klik op OK. Onder in het palet Kanalen wordt een nieuw kanaal weergegeven. Dit is het enige kanaal dat zichtbaar is in het afbeeldingsvenster. 5 Klik op het oogpictogram naast een kleurkanaal of het samengestelde kleurkanaal om de afbeelding met een kleurbedekking weer te geven. 6 Teken met een teken- of bewerkingsgereedschap in de afbeelding. Teken met zwart om aan het nieuwe kanaal toe te voegen, met wit om uit het nieuwe kanaal te verwijderen, en met een lagere dekking of een kleur om aan het nieuwe kanaal toe te voegen met een lagere dekking.
Terug
312
Kanalen en maskers
Terug
313
Maskerselecties opslaan
U kunt elke selectie als een masker in een nieuw of bestaand alfakanaal opslaan. Zo slaat u een selectie op in een nieuw kanaal met standaardopties (Photoshop): 1 Selecteer het gebied of de gebieden van de afbeelding die u wilt isoleren. 2 Klik op de knop Selectie opslaan als kanaal onder aan het palet Kanalen. Het nieuwe kanaal wordt weergegeven en krijgt een naam gebaseerd op de volgorde waarin het is gemaakt. Zo slaat u een selectie op in een nieuw of bestaand kanaal: 1 Selecteer het gebied of de gebieden van de afbeelding die u wilt isoleren. 2 Kies Selecteren > Selectie opslaan. 3 Voer de volgende handelingen uit in het dialoogvenster Selectie opslaan en klik op OK:
(Photoshop) Kies een doelafbeelding voor de selectie in het menu Document. De selectie wordt standaard in een kanaal in uw actieve afbeelding geplaatst. U kunt de selectie in een kanaal in een andere open afbeelding met dezelfde pixelafmetingen of in een nieuwe afbeelding opslaan. Kies een doelkanaal voor de selectie in het popup-menu Kanaal. De selectie wordt standaard in een nieuw kanaal opgeslagen. U kunt de selectie opslaan in een bestaand kanaal in de geselecteerde afbeelding of in een laagmasker als de afbeelding lagen bevat. Als u de selectie opslaat als een nieuw kanaal, voert u een naam in voor het kanaal in het tekstvak Naam. In ImageReady kunt u desgewenst de standaardinstelling voor de kanaalnaam wijzigen. Als u de selectie opslaat in een bestaand kanaal, selecteert u hoe u de selecties wilt combineren: Kanaal vervangen als u de huidige selectie in het kanaal wilt vervangen; Toevoegen aan kanaal als u de selectie aan de inhoud van het huidige kanaal wilt toevoegen; Verwijderen uit kanaal als u de selectie uit de inhoud van het kanaal wilt verwijderen; Doorsnede maken met kanaal als u de gebieden van de nieuwe selectie die een doorsnede maken met de inhoud van het kanaal wilt behouden.
In Photoshop kunt u in het palet Kanalen het kanaal selecteren om de opgeslagen selectie in grijswaarden te zien. Een selectie die in ImageReady is opgeslagen, wordt in het palet Kanalen van Photoshop in een nieuw of bestaand kanaal weergegeven.
Kanalen en maskers
Terug
314
Selecteer het kanaal in het palet Kanalen en kies Kanaalopties in het menu van het palet. Dubbelklik in het palet Kanalen op de miniatuur van het kanaal.
2 Voer een nieuwe naam voor het kanaal in. 3 Selecteer de weergaveopties, beschreven onder stap 2 tot en met 4 van de procedure voor snelmaskeropties in Tijdelijke maskers maken in de snelmaskermodus (Photoshop) op pagina 310. Zie Steunkleurkanalen wijzigen op pagina 304 voor informatie over het wijzigen van de steunkleurkanaalopties. Opmerking: u kunt de opties voor de standaardkleurkanalen niet wijzigen.
Selecteer het alfakanaal, klik op de knop Kanaal als selectie laden onder aan het palet en vervolgens op het samengestelde kleurkanaal aan de bovenkant van het palet. Sleep het kanaal met de selectie die u wilt laden naar de knop Selectie laden. Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik op het kanaal met de selectie die u wilt laden. Wanneer u het masker aan een bestaande selectie wilt toevoegen, drukt u op Ctrl+Shift (Windows) of op Command+Shift (Mac OS) en klikt u op het kanaal. Wanneer u het masker uit een bestaande selectie wilt verwijderen, drukt u op Ctrl+Alt (Windows) of op Command+Option (Mac OS) en klikt u op het kanaal. Wanneer u de doorsnede van de opgeslagen en een bestaande selectie wilt laden, drukt u op Ctrl+Alt+Shift (Windows) of op Command+Option+Shift (Mac OS) en selecteert u het kanaal.
Zo laadt u een opgeslagen selectie in een afbeelding (Photoshop): 1 Kies Selecteren > Selectie laden. Bij Document is de actieve bestandsnaam geselecteerd. 2 Bij Kanaal kiest u het kanaal met de selectie die u wilt laden. 3 Klik op Omkeren om de niet-geselecteerde gebieden te selecteren en omgekeerd. 4 Als de doelafbeelding al een selectie heeft, geeft u aan hoe u de selecties wilt combineren. (Zie Maskerselecties opslaan op pagina 313 voor informatie over deze opties.) Zo laadt u een opgeslagen selectie in een afbeelding (ImageReady): Kies Selecteren > Selectie laden en kies een optie in het submenu.
Terug
314
Kanalen en maskers
Terug
315
Zo laadt u een selectie uit een andere afbeelding (Photoshop): 1 Open de twee afbeeldingen die u wilt gebruiken: Opmerking: de afbeeldingen moeten identieke pixelafmetingen hebben. (Zie Pixelafmetingen van een afbeelding wijzigen op pagina 73.) 2 Maak de doelafbeelding actief en kies Selecteren > Selectie laden. 3 Kies bij Document de bronafbeelding. 4 Kies bij Kanaal het kanaal met de selectie die u als masker wilt gebruiken. 5 Klik op Omkeren als u de niet-geselecteerde gebieden wilt selecteren of omgekeerd. 6 Als de doelafbeelding al een selectie heeft, geeft u aan hoe u de selecties wilt combineren. (Zie Maskerselecties opslaan op pagina 313 voor informatie over deze opties.)
Terug
315
Lagen
Terug
316
Lagen
Wat zijn lagen?
Als u een afbeelding over meerdere lagen verdeelt, kunt u aan n element van de afbeelding werken zonder dat u de overige elementen verstoort. Lagen zijn vergelijkbaar met over elkaar gelegde transparante vellen. Door het gedeelte van een laag dat niet in beslag wordt genomen door een element kunt u de onderliggende lagen zien. U kunt de compositie van een afbeelding wijzigen door de volgorde en kenmerken van de lagen aan te passen. Verder kunt u met speciale functies, zoals aanpassingslagen, opvullagen en laagstijlen geavanceerde effecten maken.
Illustratie van de doorzichtige gebieden op een laag waardoor u de onderliggende lagen kunt zien
Palet Lagen
Op het palet Lagen worden alle lagen, laagsets en laageffecten in een afbeelding weergegeven. Met de knoppen op het palet Lagen kunt u vele taken uitvoeren, zoals het maken, verbergen, afbeelden, kopiren en verwijderen van lagen. Aanvullende opdrachten en opties vindt u in het menu van het palet Lagen en in het menu Laag.
A
B C
Palet Lagen (Photoshop): A. Menu van palet Lagen B. Laagset C. Laag D. Miniatuur van laag E. Laageffect
Terug
316
Lagen
Terug
317
Palet Lagen weergeven Kies Venster > Lagen. Menu van palet Lagen Klik op het driehoekje in de rechterbovenhoek van het palet om opdrachten weer te geven voor het werken met lagen. Grootte van laagminiaturen wijzigen Kies Paletopties in het menu van het palet Lagen en selecteer een miniatuurgrootte. U kunt de miniaturen uitschakelen om de prestaties van het programma te verbeteren en ruimte vrij te maken op het beeldscherm. Laagsets uitvouwen en samenvouwen Klik op het driehoekje links van de map voor een laagset. In Photoshop: houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op het driehoekje klikt om alle op de lagen in die set toegepaste effecten uit te vouwen of samen te vouwen. In ImageReady: houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op het driehoekje klikt om alle sets uit te vouwen of samen te vouwen.
Achtergrondlaag
Wanneer u een afbeelding maakt met een witte of gekleurde achtergrond, fungeert de onderste laag in het palet Lagen als achtergrond. Een afbeelding kan slechts n achtergrond hebben. U kunt de plaats van de achtergrond in de stapelvolgorde niet wijzigen. Ook de overvloeimodus en dekking van de achtergrond kunnen niet worden aangepast. U kunt een achtergrond echter wel omzetten in een normale laag. Wanneer u een nieuwe afbeelding met transparante inhoud maakt, heeft de afbeelding geen achtergrondlaag. De onderste laag heeft niet de beperkingen van een achtergrondlaag en kan in het palet Lagen naar een willekeurige locatie worden verplaatst. Ook kunt u de overvloeimodus en de dekking van de laag aanpassen. Zo zet u een achtergrond in een laag om: 1 Dubbelklik in het palet Lagen op Achtergrond of kies Laag > Nieuw > Laag uit achtergrond. 2 Kies voor de laagopties de gewenste instellingen. (Zie Lagen en laagsets toevoegen op pagina 318.) 3 Klik op OK. Zo zet u een laag om in een achtergrond: 1 Selecteer een laag in het palet Lagen. 2 Kies Laag > Nieuw > Achtergrond uit laag. Opmerking: u kunt geen achtergrond maken door de naam van een gewone laag te wijzigen in Achtergrond. U moet hiervoor de opdracht Achtergrond uit laag gebruiken.
Terug
317
Lagen
Terug
318
Zo maakt u een nieuwe laag of laagset op basis van opgegeven opties: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Laag > Nieuw > Laag of Laag > Nieuw > Laagset. Kies Nieuwe laag of Nieuwe laagset in het menu van het palet Lagen. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u in het palet Lagen op de knop Nieuwe laag of Nieuwe laagset klikt. Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt terwijl u in het palet Lagen op de knop Nieuwe laag of Nieuwe laagset klikt om een laag toe te voegen onder de geselecteerde laag. Naam: hier geeft u een naam op voor de laag of laagset. (Zie Namen van lagen wijzigen op pagina 324.) Groeperen met vorige laag: hiermee maakt u een uitknipgroep. Deze optie is niet beschikbaar voor laagsets. (Zie Uitknipgroepen maken op pagina 354.) Kleur: hiermee wijst u een kleur toe aan de laag of laagset. (Zie Kleurcode voor lagen op pagina 325.) Modus: hiermee geeft u een overvloeimodus op voor de laag of laagset. (Zie Modus voor overvloeien kiezen op pagina 328.) Dekking: hiermee stelt u de dekking in voor de laag of laagset. (Zie Dekking voor een laag instellen op pagina 328.) (Photoshop) Vullen met Modus-neutrale kleur als u de laag wilt vullen met een vooraf gedenieerde, neutrale kleur. (Zie Nieuwe lagen opvullen met een neutrale kleur op pagina 329.)
Zo zet u een selectie in een nieuwe laag om: 1 Maak een selectie. (Zie Pixelselecties maken op pagina 177.) 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Laag > Nieuw > Laag via kopiren om de selectie naar een nieuwe laag te kopiren. Kies Laag > Nieuw > Laag via knippen om de selectie te knippen en op een nieuwe laag te plakken.
Zo maakt u een nieuwe laagset van gekoppelde lagen: Kies Laag > Nieuw > Laagset uit gekoppelde. (Zie Lagen koppelen op pagina 321.) Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 318
Lagen
Terug
319
Lagen selecteren
Als een afbeelding uit meerdere lagen bestaat, bepaalt u eerst welke laag u wilt bewerken. Als u wijzigingen in de afbeelding doorvoert, wordt alleen de actieve laag aangepast. Zodra u een laag selecteert, wordt deze actief. U kunt slechts n laag activeren. Op de titelbalk van het afbeeldingsvenster verschijnt de naam van de actieve laag en naast de laag in het palet Lagen wordt een penseelpictogram weergegeven. Als het gebruik van een gereedschap of opdracht niet het gewenste resultaat oplevert, is het mogelijk dat u de verkeerde laag hebt geselecteerd. Controleer in het palet Lagen of u aan de gewenste laag werkt. Zo selecteert u een laag: Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik in het palet Lagen op een laag. Selecteer het verplaatsgereedschap, klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Mac OS) in de afbeelding en kies een laag in het contextmenu. In het contextmenu staan alle lagen met pixels onder de huidige positie van de aanwijzer.
U kunt lagen ook interactief selecteren terwijl u het verplaatsgereedschap gebruikt. Als in de opties van het verplaatsgereedschap Automatische selectie van laag is geselecteerd, wordt de bovenste laag met pixels onder de cursor geselecteerd. (Zie Selecties en lagen in een afbeelding verplaatsen op pagina 188.)
Klik in het palet Lagen op het oogpictogram naast een laag, laagset of laageffect om de inhoud ervan in het documentvenster te verbergen. Klik nogmaals in de kolom om de inhoud weer zichtbaar te maken. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op een oogpictogram klikt om alleen de inhoud van de bijbehorende laag of laagset weer te geven. Klik nogmaals in de oogkolom terwijl u Alt/Option ingedrukt houdt om alle inhoud weer zichtbaar te maken. Sleep door de oogkolom om de zichtbaarheid van meerdere items in het palet Lagen te wijzigen.
Terug
319
Lagen
Terug
320
Zo wijzigt u de weergave van transparantie: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Transparantie & kleuromvang. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Transparantie & kleuromvang. (ImageReady) In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Transparantie. In Mac OS X: kies ImageReady > Voorkeuren > Transparantie.
2 Kies de grootte en kleur voor het schaakbordpatroon voor transparantie of kies Geen bij Rastergrootte als u het schaakbordpatroon wilt verbergen. 3 (Photoshop) Selecteer Alfa-video gebruiken (hardware vereist) als u transparantiegegevens wilt doorsturen naar de videokaart van de computer. Deze optie moet door de hardware worden ondersteund. Controleer of de videokaart van uw computer de overlay-modus ondersteunt. 4 Klik op OK.
Lagen dupliceren
Door lagen te dupliceren kunt u gemakkelijk inhoud kopiren binnen dezelfde afbeelding of naar andere afbeeldingen. Als u lagen naar andere afbeeldingen kopieert, kan de inhoud van deze lagen er in een afbeelding met een andere resolutie kleiner of groter uitzien. (Zie Grootte en resolutie van afbeeldingen op pagina 67.) Zo dupliceert u een laag of laagset binnen een afbeelding: 1 Selecteer een laag of laagset in het palet Lagen. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Laag dupliceren of Laagset dupliceren in het menu Laag of het menu van het palet Lagen. Geef in Photoshop de naam op voor de nieuwe laag of laagset en klik op OK. (Photoshop) Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u de laag of laagset naar de knop Nieuwe laag of Nieuwe laagset sleept. Geef de naam op voor de nieuwe laag of laagset en klik op OK.
Zo dupliceert u een laag of laagset naar een andere afbeelding: 1 Open de bron- en doelafbeelding. 2 Selecteer in het palet Lagen van de bronafbeelding een laag of laagset. 3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de laag of laagset van het palet Lagen naar de doelafbeelding. Selecteer het verplaatsgereedschap en sleep van de bron- naar de doelafbeelding. De gedupliceerde laag of laagset wordt weergegeven boven de actieve laag in het palet Lagen van de doelafbeelding. Houd Shift ingedrukt terwijl u sleept als u de inhoud van de afbeelding op dezelfde positie wilt plaatsen als in de bronafbeelding (als de pixelafmetingen van de bron- en doelafbeelding overeenkomen) of midden in het documentvenster (bij afwijkende pixelafmetingen).
Terug
320
Lagen
Terug
321
(Photoshop) Kies Laag dupliceren of Laagset dupliceren in het menu Laag of in het menu van het palet Lagen. Kies het doeldocument in het popup-menu van het document en klik op OK. Kies Selecteren > Alles als u alle pixels in de laag wilt selecteren en kies Bewerken > Kopiren. Kies vervolgens Bewerken > Plakken in de doelafbeelding.
Zo maakt u een nieuw document van een laag of laagset (Photoshop): 1 Selecteer een laag of laagset in het palet Lagen. 2 Kies Laag dupliceren of Laagset dupliceren in het menu Laag of in het menu van het palet Lagen. 3 Kies Nieuw in het popup-menu van het document en klik op OK.
Sleep de laag of laagset in het palet Lagen omhoog of omlaag. Laat de muisknop los als de markeringslijn zich op de positie bevindt waar u de laag of laagset wilt plaatsen. Als u een laag naar een laagset wilt verplaatsen, sleept u de laag naar de map laagset. De laag wordt onder aan de laagset toegevoegd. van de
Selecteer een laag of laagset, kies Laag > Ordenen en kies een opdracht in het submenu. Als het geselecteerde item zich in een laagset bevindt, heeft de opdracht betrekking op de stapelvolgorde binnen de laagset. Als het geselecteerde item zich niet in een laagset bevindt, heeft de opdracht betrekking op de stapelvolgorde in het palet Lagen.
Opmerking: de achtergrondlaag is per denitie altijd de laatste in de stapelvolgorde. Met de opdracht Op achtergrond plaatst u het geselecteerde item derhalve direct boven de achtergrondlaag. (Zie Achtergrondlaag op pagina 317.)
Lagen koppelen
Als u twee of meer lagen of laagsets koppelt, kunt u de inhoud ervan in n keer verplaatsen. U kunt gekoppelde lagen ook gezamenlijk kopiren, plakken, uitlijnen, samenvoegen, u kunt er transformaties op toepassen en er uitknipgroepen van maken. Zo koppelt u lagen: 1 Selecteer een laag of laagset in het palet Lagen. 2 Klik in de kolom direct links van alle lagen die u wilt koppelen aan de geselecteerde laag. In de kolom verschijnt een koppelingspictogram . Zo ontkoppelt u lagen: Klik in het palet Lagen op de koppelingspictogrammen om ze te verwijderen.
Terug
321
Lagen
Terug
322
Als u de inhoud van een laag wilt uitlijnen met een selectiekader, maakt u een selectie in de afbeelding. Selecteer vervolgens een laag in het palet Lagen. Als u de inhoud van meerdere lagen wilt uitlijnen met een selectiekader, maakt u een selectie in de afbeelding. Koppel vervolgens in het palet Lagen de lagen die u wilt uitlijnen. (Zie Lagen koppelen op pagina 321.) Als u de inhoud van lagen wilt uitlijnen met de inhoud van de actieve laag, koppelt u de lagen die u wilt uitlijnen aan de actieve laag. (Zie Lagen koppelen op pagina 321.)
2 Kies Laag > Gekoppeld uitlijnen of Laag > Uitlijnen naar selectie en kies een opdracht in het submenu:
Bovenranden: hiermee lijnt u de bovenste pixel op de gekoppelde lagen uit met de bovenste pixel op de actieve laag of de bovenste rand van het selectiekader. Verticale middelpunten: hiermee lijnt u de verticaal middelste pixel op de gekoppelde lagen uit met de verticaal middelste pixel op de actieve laag of het verticale middelpunt van het selectiekader. Onderranden: hiermee lijnt u de onderste pixel op de gekoppelde lagen uit met de onderste pixel op de actieve laag of de onderste rand van het selectiekader. Linkerranden: hiermee lijnt u de meest linkse pixel op de gekoppelde lagen uit met de meest linkse pixel op de actieve laag of de meest linkse rand van het selectiekader. Horizontaal midden: hiermee lijnt u de horizontaal middelste pixel op de gekoppelde lagen uit met de horizontaal middelste pixel op de actieve laag of het horizontale middelpunt van het selectiekader. Rechterranden: hiermee lijnt u de meest rechtse pixel op de gekoppelde lagen uit met de meest rechtse pixel op de actieve laag of de meest rechtse rand van het selectiekader.
Zo distribueert u lagen: 1 Koppel in het palet Lagen drie of meer lagen. (Zie Lagen koppelen op pagina 321.) 2 Kies Laag > Gekoppelde items distribueren en kies een optie in het submenu:
Bovenranden: hiermee plaatst u de gekoppelde lagen met evenredige tussenruimten, beginnend bij de bovenste pixel van elke laag. Verticale middelpunten: hiermee plaatst u de gekoppelde lagen met evenredige tussenruimten, beginnend bij de verticaal middelste pixel van elke laag. Onderranden: hiermee plaatst u de gekoppelde lagen met evenredige tussenruimten, beginnend bij de onderste pixel van elke laag.
Terug
322
Lagen
Terug
323
Linkerranden: hiermee plaatst u de gekoppelde lagen met evenredige tussenruimten, beginnend bij de meest linkse pixel van elke laag. Horizontaal midden: hiermee plaatst u de gekoppelde lagen met evenredige tussenruimten, beginnend bij de horizontaal middelste pixel van elke laag. Rechterranden: hiermee plaatst u de gekoppelde lagen met evenredige tussenruimten, beginnend bij de meest rechtse pixel van elke laag.
Lagen vergrendelen
U kunt lagen volledig of gedeeltelijk vergrendelen om de inhoud te beschermen. Als een laag is vergrendeld, wordt rechts van de naam van de laag een slotpictogram weergegeven. Het slotpictogram is massief als de laag volledig is vergrendeld en hol als de laag gedeeltelijk is vergrendeld. Zo vergrendelt u alle eigenschappen van een laag of laagset: 1 Selecteer een laag of laagset. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
(ImageReady) Kies Laagopties in het menu van het palet Lagen en selecteer de optie Alles vergrendelen.
Opmerking: wanneer op een laag in een vergrendelde laagset aparte vergrendelingsopties zijn toegepast, wordt het slotpictogram grijs weergegeven. Zo vergrendelt u een laag gedeeltelijk: 1 Selecteer een laag. 2 Klik in het palet Lagen op een of meer vergrendelingsopties. In ImageReady kunt u ook Laagopties kiezen in het menu van het palet Lagen en een of meer vergrendelingsopties selecteren:
Transparante pixels vergrendelen : hiermee beperkt u bewerkingen tot de dekkende gedeelten van de laag. Deze optie komt overeen met de optie Transparantie behouden in eerdere versies van Photoshop. Afbeeldingspixels vergrendelen : hiermee voorkomt u dat de pixels van de laag worden gewijzigd met de tekengereedschappen. Positie vergrendelen verplaatst. : hiermee voorkomt u dat de pixels van de laag worden
Opmerking: voor tekstlagen zijn de opties Transparante pixels vergrendelen en Afbeeldingspixels vergrendelen standaard ingeschakeld. U kunt deze opties niet uitschakelen. Zo past u vergrendelingsopties toe op alle gekoppelde lagen of alle lagen in een laagset: 1 Selecteer een gekoppelde laag of laagset. 2 Kies Alle gekoppelde lagen vergrendelen of Alle lagen in de set vergrendelen in het menu Laag of in het menu van het palet Lagen. 3 Selecteer de gewenste vergrendelingsopties en klik op OK.
Terug
323
Lagen
Terug
324
Lagen beheren
Nadat u lagen aan een afbeelding hebt toegevoegd, kunt u deze beheren met het palet Lagen.
Dubbelklik in het palet Lagen op de naam van de laag of laagset en voer een nieuwe naam in. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u dubbelklikt op de naam van de laag of laagset in het palet Lagen. Geef in het tekstvak Naam een nieuwe naam op en klik op OK. (Photoshop) Selecteer een laag of laagset en kies Eigenschappen laag of Eigenschappen laagset in het menu Laag of het menu van het palet Lagen. Geef in het tekstvak Naam een nieuwe naam op en klik op OK.
Terug
324
Lagen
Terug
325
(ImageReady) Selecteer een laag of laagset en kies Laagopties of Laagsetopties in het menu Laag of het menu van het palet Lagen. Geef in het tekstvak Naam een nieuwe naam op en klik op OK. (ImageReady) Selecteer een laag of laagset en kies Venster > Laagopties/stijl. Geef in het tekstvak Naam een nieuwe naam op.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u dubbelklikt op de naam van de laag of laagset in het palet Lagen. (Photoshop) Selecteer een laag of laagset en kies Eigenschappen laag of Eigenschappen laagset in het menu Laag of het menu van het palet Lagen. (ImageReady) Selecteer een laag of laagset en kies Laagopties of Laagsetopties in het menu Laag of het menu van het palet Lagen.
Koppel de lagen die u wilt omzetten en kies Laag > Omzetten naar pixels > Gekoppelde lagen. (Zie Lagen koppelen op pagina 321.) Als u alle lagen met vectoren en gegenereerde gegevens wilt omzetten, kiest u Laag > Omzetten naar pixels > Alle lagen.
Lagen verwijderen
Als u de lagen verwijdert die u niet meer nodig hebt, verkleint u de grootte van het afbeeldingsbestand. Zo verwijdert u een laag of laagset: 1 Selecteer een laag of laagset in het palet Lagen. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de laag of laagset zonder bevestiging wilt verwijderen, sleept u deze naar de knop met de prullenbak of houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op de knop met de prullenbak klikt. Terug 325
Lagen
Terug
326
Als u de laag of laagset met bevestiging wilt verwijderen, klikt u op de knop met de prullenbak. U kunt ook Laag verwijderen of Laagset verwijderen kiezen in het menu Laag of in het menu van het palet Lagen.
Zo verwijdert u gekoppelde lagen (Photoshop): Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u gekoppelde lagen met bevestiging wilt verwijderen, kiest u Gekoppelde lagen verwijderen in het menu Laag of in het menu van het palet Lagen. U kunt ook Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt houden terwijl u op de knop met de prullenbak klikt. Als u gekoppelde lagen zonder bevestiging wilt verwijderen, houdt u Ctrl-Alt (Windows) of Command-Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op de knop met de prullenbak klikt.
Zo verwijdert u verborgen lagen (Photoshop): Kies Verborgen lagen verwijderen in het menu Laag of in het menu van het palet Lagen.
Lagen verenigen
Wanneer u de inhoud van lagen hebt voltooid, kunt u deze verenigen en zo gedeeltelijke versies van de samengestelde afbeelding maken. De doorsnede van alle transparante gebieden in de verenigde lagen blijft transparant. Door lagen te verenigen kunt u de grootte van afbeeldingsbestanden beter beheersen. Opmerking: u kunt een aanpassings- of opvullaag niet als doellaag bij verenigen gebruiken. (Zie Aanpassings- of opvullagen verenigen op pagina 349.) Naast het verenigen van lagen kunt u deze ook stempelen. Met stempelen verenigt u de inhoud van meerdere lagen op een doellaag terwijl de overige lagen intact blijven. Doorgaans wordt de geselecteerde laag op de laag eronder gestempeld. Zo verenigt u twee lagen of laagsets: 1 Plaats de lagen of laagsets die u wilt verenigen, naast elkaar op het palet Lagen. Zorg ervoor dat voor de twee items de zichtbaarheid is ingeschakeld. 2 Selecteer het bovenste van de twee items. 3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als het bovenste item een laag is, kiest u Verenigen; omlaag laag in het menu Laag of het menu van het palet Lagen. Als het bovenste item een laagset is, kiest u Laagset verenigen in het menu Laag of het menu van het palet Lagen.
Zo verenigt u een uitknipgroep: 1 Verberg de lagen die u niet wilt verenigen. 2 Selecteer de basislaag van de groep. 3 Kies Verenigen; groep in het menu Laag of het menu van het palet Lagen. Zo verenigt u alle zichtbare, gekoppelde lagen: Kies Verenigen; gekoppeld in het palet Lagen of het menu van het palet Lagen.
Terug
326
Lagen
Terug
327
Zo verenigt u alle zichtbare lagen en laagsets in een afbeelding: Kies Verenigen; zichtbaar in het palet Lagen of het menu van het palet Lagen. Zo maakt u een nieuwe laag van alle zichtbare lagen terwijl de oorspronkelijke lagen intact blijven: Houd de Alt-toets (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en kies Laag > Verenigen; zichtbaar. Zo stempelt u lagen: 1 Plaats de laag waarop u wilt stempelen boven de laag waaruit u wilt stempelen. Zorg ervoor dat voor de twee items de zichtbaarheid is ingeschakeld. 2 Selecteer het bovenste van de twee items. 3 Druk op Ctrl+Alt+E (Windows) of Command+Option+E (Mac OS). De geselecteerde laag wordt gestempeld met de inhoud van de andere laag. Zo stempelt u gekoppelde lagen: Selecteer een van de gekoppelde lagen en druk op Ctrl+Alt+E (Windows) of Command+Option+E (Mac OS). De geselecteerde laag wordt gestempeld met de inhoud van de andere gekoppelde lagen. Zo stempelt u alle zichtbare lagen: Selecteer de laag of laagset waarin u de nieuwe inhoud wilt plaatsen en druk op Shift+Ctrl+Alt+E (Windows) of Shift+Command+Option+E (Mac OS).
Bestandsgrootte bijhouden
De bestandsgrootte is afhankelijk van de pixelafmetingen van de afbeelding en het aantal lagen waaruit deze bestaat. Van afbeeldingen met meer pixels worden mogelijk meer details afgedrukt. De afbeeldingen nemen echter meer schijfruimte in beslag en het bewerken en afdrukken kan langer duren. U moet de bestandsgrootte van uw bestanden bijhouden om ervoor te zorgen dat de bestanden niet te groot worden voor uw doeleinden. Als het bestand te groot wordt, verkleint u het aantal lagen in de afbeelding of wijzigt u de grootte van de afbeelding.
Terug
327
Lagen
Terug
328
Gegevens over de grootte van een afbeeldingsbestand worden onder aan het toepassingsvenster (Windows) of documentvenster (Mac OS) weergegeven. Zie Informatie over het bestand en de afbeelding tonen op pagina 51 voor meer informatie.
Geef in het palet Lagen een waarde op in het tekstvak Dekking of sleep de schuifregelaar voor dekking. (Photoshop) Dubbelklik op een laagminiatuur en kies Laag > Laagstijl > Opties voor overvloeien of kies Opties voor overvloeien in het menu van het palet Lagen. Geef een waarde op in het tekstvak Dekking of sleep de schuifregelaar voor dekking.
Opmerking: als u in Photoshop de opties voor overvloeien van een tekstlaag wilt bekijken, kiest u Laag > Laagstijl > Opties voor overvloeien of kiest u Opties voor overvloeien in het menu van het palet Lagen.
(ImageReady) Dubbelklik op een laagminiatuur en geef een waarde op in het tekstvak Dekking of sleep de schuifregelaar voor dekking.
Terug
328
Lagen
Terug
329
Zie Overvloeimodus selecteren op pagina 268 voor een beschrijving van de verschillende modi voor overvloeien. Opmerking: de overvloeimodus Wissen is niet beschikbaar voor lagen. Daarnaast zijn de modi Kleur tegenhouden, Kleur doordrukken, Donkerder, Lichter, Verschil en Uitsluiting niet beschikbaar voor Lab-afbeeldingen. Zo geeft u een modus voor overvloeien op voor een laag of laagset: 1 Selecteer een laag of laagset in het palet Lagen. 2 Kies een modus voor overvloeien:
Kies in het palet Lagen een optie in het popup-menu Overvloeimodus. (Photoshop) Dubbelklik op een laagminiatuur en kies Laag > Laagstijl > Opties voor overvloeien of kies Opties voor overvloeien in het menu van het palet Lagen. Kies een optie in het popup-menu Overvloeimodus.
Opmerking: als u in Photoshop de opties voor overvloeien van een tekstlaag wilt bekijken, kiest u Laag > Laagstijl > Opties voor overvloeien of kiest u Opties voor overvloeien in het menu van het palet Lagen.
(ImageReady) Dubbelklik op een laagminiatuur en kies een optie in het popup-menu Overvloeimodus.
Vuldekking opgeven
U kunt voor een laag niet alleen een dekking instellen, die van invloed is op alle laagstijlen en overvloeimodi die zijn toegepast op de laag, maar ook een vuldekking. De vuldekking wordt toegepast op de getekende pixels of vormen op een laag en heeft geen invloed op de dekking van laageffecten die op de laag zijn toegepast. Zo geeft u de vuldekking voor een laag op: Voer een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) Geef in het palet Lagen een waarde op in het tekstvak Dekking of sleep de schuifregelaar voor de vuldekking. (Photoshop) Dubbelklik op een laagminiatuur en kies Laag > Laagstijl > Opties voor overvloeien of kies Opties voor overvloeien in het menu van het palet Lagen. Geef een waarde op in het tekstvak Dekking vulling.
Opmerking: als u in Photoshop de opties voor overvloeien van een tekstlaag wilt bekijken, kiest u Laag > Laagstijl > Opties voor overvloeien of kiest u Opties voor overvloeien in het menu van het palet Lagen.
Terug
329
Lagen
Terug
330
(ImageReady) Kies Venster > Laagopties/stijl en geef een waarde op in het tekstvak Dekking vulling. Als het tekstvak Dekking vulling niet wordt weergegeven, kiest u Opties tonen in het menu van het palet Laagopties of klikt u op de knop Opties tonen op het tabblad van het palet.
Zo maakt u een uitneming: 1 Voer in het palet Lagen een van de volgende handelingen uit:
Plaats de laag waarmee u de uitneming maakt boven de lagen die worden uitgenomen en maak de laag die u wilt weergeven tot achtergrond. (Kies Laag > Nieuw > Achtergrond uit laag om een gewone laag om te zetten in de achtergrond.) Plaats de lagen die u wilt gebruiken in een laagset. De bovenste laag in de set wordt uitgenomen tot de onderste laag in de set of tot de achtergrond. Als u de achtergrond zichtbaar wilt maken, stelt u de overvloeimodus van de laagset in op Doorheen halen (standaardinstelling). Plaats de lagen die u wilt gebruiken in een uitknipgroep. De bovenste laag in de groep wordt uitgenomen tot de onderste laag in de groep of tot de achtergrond. (Zie Uitknipgroepen maken op pagina 354.) Als u de onderste laag in de groep zichtbaar wilt maken, zorgt u dat de optie Bijgesneden lagen als groep overvloeien is ingeschakeld. (Zie Overvloei-effecten groeperen op pagina 331.)
2 Selecteer de bovenste laag (de laag waarvoor de uitneming wordt gemaakt). 3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Terug
330
Lagen
Terug
331
(Photoshop) Dubbelklik op een laagminiatuur en kies Laag > Laagstijl > Opties voor overvloeien of kies Opties voor overvloeien in het menu van het palet Lagen.
Opmerking: als u de opties voor overvloeien van een tekstlaag wilt bekijken, kiest u Laag > Laagstijl > Opties voor overvloeien of kiest u Opties voor overvloeien in het menu van het palet Lagen.
(ImageReady) Kies Venster > Laagopties/stijl. Als in het palet Laagopties geen geavanceerde opties worden weergegeven, kiest u Opties tonen in het menu van het palet of klikt u op de knop Opties tonen om alle opties weer te geven. Ondiep: hiermee neemt u lagen uit tot het eerste mogelijke stoppunt, zoals de onderste laag van de laagset of uitknipgroep met de optie voor uitnemen. Diep: hiermee neemt u lagen uit tot de achtergrond. Als de afbeelding geen achtergrondlaag heeft, worden de lagen met de optie Diep uitgenomen tot transparantie.
5 Verminder de vuldekking of wijzig de overvloeimodus om het uitneemeffect te creren. (Zie ook Vuldekking opgeven op pagina 329 en Modus voor overvloeien kiezen op pagina 328.) 6 Klik op OK.
Overvloei-effecten groeperen
Standaard vloeien de lagen in een uitknipgroep over met de onderliggende lagen op basis van de overvloeimodus van de onderste laag in de groep. U kunt echter de overvloeimodus van de onderste laag ook uitsluitend op de onderste laag toepassen, zodat u de oorspronkelijke overvloeimodus en het oorspronkelijke uiterlijk van de uitkniplagen kunt behouden. (Zie Uitknipgroepen maken op pagina 354.)
Terug
331
Lagen
Terug
332
U kunt de overvloeimodus van een laag ook toepassen op laageffecten waarmee gedekte pixels worden aangepast, zoals Gloed binnen of Kleurbedekking, zonder dat u laageffecten wijzigt waarmee alleen transparante pixels worden aangepast, zoals Gloed buiten of Slagschaduw. Zo bepaalt u het bereik van opties voor overvloeien: 1 Selecteer de laag die u wilt benvloeden. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) Dubbelklik op een laagminiatuur en kies Laag > Laagstijl > Opties voor overvloeien of kies Opties voor overvloeien in het menu van het palet Lagen.
Opmerking: als u de opties voor overvloeien van een tekstlaag wilt bekijken, kiest u Laag > Laagstijl > Opties voor overvloeien of kiest u Opties voor overvloeien in het menu van het palet Lagen.
(ImageReady) Kies Venster > Laagopties/stijl om het palet Laagopties weer te geven. Als in het palet Laagopties geen geavanceerde opties worden weergegeven, kiest u Opties tonen in het menu van het palet of klikt u op de knop Opties tonen . Schakel Interne effecten als groep overvloeien in om de overvloeimodus van de laag toe te passen op laageffecten waarmee gedekte pixels worden aangepast, zoals Gloed binnen, Satijn, Kleurbedekking en Verloopbedekking.
Schakel Bijgesneden lagen als groep overvloeien in om de overvloeimodus van de basislaag toe te passen op alle lagen in de uitknipgroep. Als u deze optie, die standaard is ingeschakeld, uitschakelt, blijven de oorspronkelijke overvloeimodus en het oorspronkelijke uiterlijk van elke laag in de groep behouden.
Schakel Vormlaag met transparantie in om de laageffecten en uitnamen te beperken tot dekkende gebieden van de laag. Als u deze optie, die standaard is ingeschakeld, uitschakelt, worden deze effecten op de gehele laag toegepast.
Terug
332
Lagen
Terug
333
Schakel Laagmasker verbergt effecten in om laageffecten te beperken tot het gebied dat door het laagmasker wordt aangegeven. Schakel Vectormasker verbergt effecten in om laageffecten te beperken tot het gebied dat door het vectormasker wordt aangegeven.
Grijs: hiermee geeft u een overvloeibereik voor alle kanalen op. Een afzonderlijk kleurkanaal (bijvoorbeeld rood, groen of blauw in een RGBafbeelding): hiermee geeft u overvloeiing voor dat kanaal op. (Zie Kleurkanalen op pagina 104.)
3 Stel met de schuifregelaars van Deze laag en Onderliggende laag het helderheidsbereik van de pixels die overvloeien in. De schaal loopt van 0 (zwart) tot 255 (wit). Sleep de witte schuifregelaar om de hoogste waarde van het bereik in te stellen. Sleep de zwarte schuifregelaar om de laagste waarde van het bereik in te stellen. Als u een bereik wilt instellen voor deels overvloeiende pixels, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleept u de helft van een driehoekje op de schuifregelaar. Het bereik van de deels overvloeiende pixels wordt aangegeven door de twee waarden boven de gesplitste schuifregelaar. Neem de volgende richtlijnen in acht bij het instellen van een overvloeibereik:
Met de schuifregelaars van Deze laag bepaalt u het bereik van pixels op de actieve laag die overvloeien en dus in de uiteindelijke afbeelding verschijnen. Als u bijvoorbeeld de witte schuifregelaar instelt op 235, vloeien pixels met hogere helderheidswaarden dan 235 niet over en worden ze dus niet opgenomen in de uiteindelijke afbeelding. Met de schuifregelaars van Onderliggende laag bepaalt u het bereik van pixels in de onderliggende zichtbare lagen die overvloeien in de uiteindelijke afbeelding. Overvloeiende pixels worden met pixels van de actieve laag gecombineerd tot samengestelde pixels, terwijl pixels die niet overvloeien zichtbaar worden door bovenliggende gebieden van de actieve laag heen. Als u bijvoorbeeld de zwarte
Terug
333
Lagen
Terug
334
schuifregelaar instelt op 19, vloeien pixels met lagere helderheidswaarden dan 19 niet over en worden ze door de actieve laag heen in de uiteindelijke afbeelding zichtbaar.
Laageffecten en laagstijlen
In Photoshop en ImageReady beschikt u over uiteenlopende effecten, zoals schaduwen, gloed, schuine kanten, bedekkingen en lijnen, waarmee u snel het uiterlijk van de inhoud van een laag kunt wijzigen. Laagstijlen worden gekoppeld aan de inhoud van een laag. Wanneer u de inhoud van de laag verplaatst of bewerkt, worden de effecten daaraan aangepast. Als u bijvoorbeeld een slagschaduweffect toepast op een tekstlaag, wordt de schaduw automatisch aangepast wanneer u de tekst bewerkt. De effecten die u toepast op een laag, vormen een onderdeel van de aangepaste stijl van de laag. Wanneer een laag een stijl heeft, wordt in het palet Lagen rechts van de naam van de laag een f-pictogram weergegeven. U kunt de stijl in het palet Lagen uitvouwen, zodat alle effecten waaruit de stijl bestaat, worden weergegeven. U kunt de stijl veranderen door de effecten te bewerken.
Terug
334
Lagen
Terug
335
Als u een aangepaste stijl opslaat, wordt het een vooraf gedenieerde stijl. Vooraf gedenieerde stijlen worden weergegeven in het palet Stijlen en kunnen worden toegepast met n muisklik. Photoshop en ImageReady bieden u een groot aantal vooraf gedenieerde stijlen voor uiteenlopend gebruik.
Opmerking: u kunt geen laageffecten of laagstijlen toepassen op een achtergrondlaag, een vergrendelde laag of een laagset.
Klik in het palet Stijlen op de stijl die u op de geselecteerde laag wilt toepassen. Sleep een stijl van het palet Stijlen naar een laag in het palet Lagen.
Terug
335
Lagen
Terug
336
Sleep een stijl van het palet Stijlen naar het documentvenster en laat de muisknop los zodra de aanwijzer zich boven de laaginhoud bevindt waarop u de stijl wilt toepassen.
Opmerking: houd Shift ingedrukt tijdens het klikken of slepen als u de stijl aan de bestaande effecten op de doellaag wilt toevoegen (in plaats van deze te vervangen).
(Photoshop) Dubbelklik op een laagminiatuur in het palet Lagen en klik op het woord Stijlen in het dialoogvenster Laagstijl (bovenste item in de lijst aan de linkerkant van het dialoogvenster). Klik op de stijl die u wilt toepassen en klik op OK. Wanneer u het vorm- of pengereedschap gebruikt, selecteert u een stijl in het popuppalet op de optiebalk voordat u de vorm tekent.
Zo laadt u een bibliotheek met vooraf gedenieerde stijlen: 1 Klik op het driehoekje in het palet Stijlen, het dialoogvenster Laagstijl (Photoshop) of het popup-palet Laagstijl op de optiebalk (Photoshop). 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Stijlen laden (Photoshop) of Stijlen toevoegen (ImageReady) om een bibliotheek aan de huidige lijst toe te voegen. Selecteer vervolgens het bibliotheekbestand dat u wilt gebruiken en klik op Laden. Kies de opdracht Stijlen vervangen als u de huidige lijst wilt vervangen door een andere bibliotheek. Selecteer vervolgens het bibliotheekbestand dat u wilt gebruiken en klik op Laden. Kies een bibliotheekbestand (onder aan het paletmenu). Klik vervolgens op OK om de huidige lijst te vervangen of op Toevoegen om de bibliotheek aan de huidige lijst toe te voegen.
Opmerking: u kunt stijlbibliotheken ook laden en herstellen met Beheer voorinstellingen. Zie voor meer informatie Bibliotheken beheren met Beheer voorinstellingen (Photoshop) op pagina 58. Zo keert u terug naar de standaardbibliotheek met vooraf gedenieerde stijlen: 1 Klik op het driehoekje in het palet Stijlen, het dialoogvenster Laagstijl (Photoshop) of het popup-palet Laagstijl op de optiebalk (Photoshop). 2 Kies Stijlen herstellen. U kunt de huidige lijst vervangen of de standaardbibliotheek aan de huidige lijst toevoegen. Zo wijzigt u de weergave van vooraf gedenieerde stijlen: 1 Klik op het driehoekje in het palet Stijlen, het dialoogvenster Laagstijl (Photoshop) of het popup-palet Laagstijl op de optiebalk (Photoshop). 2 Kies een weergaveoptie in het paletmenu:
(Photoshop) Selecteer Alleen tekst om de laagstijlen als lijst weer te geven. Selecteer Kleine miniaturen of Grote miniaturen om de laagstijlen als miniaturen weer te geven. Selecteer Kleine lijst of (Photoshop) Grote lijst om de laagstijlen als lijst weer te geven met een miniatuur van de geselecteerde laagstijl.
Terug
336
Lagen
Terug
337
Slagschaduw Hiermee voegt u een schaduw toe die achter de inhoud van de laag valt. Schaduw binnen Hiermee voegt u een schaduw toe die precies binnen de randen van de laaginhoud valt, waardoor de laag verzonken lijkt. Gloed buiten en Gloed binnen Hiermee voegt u een gloed toe die aan de buitenranden of binnenranden van de laaginhoud lijkt te ontstaan. Schuine kant en relif Hiermee voegt u verschillende combinaties van hoge lichten en schaduwen aan een laag toe. Satijn Hiermee past u een schaduw op de binnenkant van een laag toe die zich aanpast aan de vorm van de laag, zodat er een satijnglans ontstaat. Kleurbedekking, Verloopbedekking en Patroonbedekking Hiermee vult u de inhoud van de laag met een kleur, verloop of patroon. Lijn Hiermee markeert u de omtrek van het object op de huidige laag met een kleur, kleurverloop of patroon. Dit is met name handig bij vormen met harde randen zoals tekst. Zo past u een aangepaste stijl op een laag toe: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies een laageffect in het submenu Laag > Laagstijl. (Photoshop) Dubbelklik op een laagminiatuur in het palet Lagen en selecteer een effect aan de linkerzijde van het dialoogvenster.
2 U kunt effectopties instellen in het dialoogvenster Laagstijl (Photoshop) of in het contextgevoelige palet Laagopties/stijl (ImageReady). (Zie Stijlen bewerken op pagina 338.) 3 Als u extra effecten aan de stijl wilt toevoegen, voert u een van de volgende handelingen uit:
Herhaal stap 1 en 2. (Photoshop) Selecteer extra effecten in het dialoogvenster Laagstijl. Klik op het selectievakje links van de naam van het effect als u het effect wilt toevoegen zonder het te selecteren.
Laagstijlen weergeven
Wanneer een laag een stijl heeft, wordt in het palet Lagen rechts van de naam van de laag een f -pictogram weergegeven. U kunt de effecten van de stijl in de afbeelding en in het palet Lagen tonen of verbergen. Zo verbergt of toont u alle laagstijlen in een afbeelding: Kies Laag > Laagstijl > Alle effecten verbergen of Alle effecten tonen. Zo vouwt u de laagstijlen in het palet Lagen uit of samen: Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op het driehoekje naast het laagstijlpictogram zijn toegepast op de laag uit te vouwen. Klik op het omgekeerde driehoekje
Terug
337
Lagen
Terug
338
Als u alle laagstijlen die zijn toegepast in een laagset wilt uitvouwen of samenvouwen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op het driehoekje of omgekeerde driehoekje voor de set klikt. De laagstijlen die op alle lagen in de laagset zijn toegepast, kunt u op dezelfde wijze uit- of samenvouwen.
Stijlen bewerken
U bewerkt de stijl van een laag door de effectinstellingen van de laag aan te passen. In Photoshop worden de effectinstellingen weergegeven in het dialoogvenster Laagstijl. In ImageReady worden de effectinstellingen weergegeven in het contextgevoelige palet Laagopties/stijl. De naam van het palet is afhankelijk van het geselecteerde effect. Opmerking: ImageReady biedt u een subset van de effectinstellingen van Photoshop.
Dialoogvenster Laagstijl (Photoshop) Klik op een selectievakje als u de standaardinstellingen wilt toepassen zonder de effectopties weer te geven.
Dubbelklik in het palet Lagen op een effect dat onder de naam van de laag wordt weergegeven. (Klik op het omgekeerde driehoekje naast het pictogram f om de effecten in een stijl weer te geven.) (Photoshop) Dubbelklik op een laagminiatuur en selecteer het effect dat u wilt bewerken aan de linkerkant van het dialoogvenster.
2 Stel in het dialoogvenster Laagstijl (Photoshop) of in het contextgevoelige palet Laagopties/stijl (ImageReady) een of meer van de volgende opties in: Welke opties beschikbaar zijn, is afhankelijk van het geselecteerde effect: In Photoshop kunt u meerdere effecten bewerken zonder het dialoogvenster Laagstijl te sluiten. Selecteer een effect aan de linkerkant van het dialoogvenster om de effectopties weer te geven.
Terug
338
Lagen
Terug
339
Hoek Met deze optie stelt u de belichtingshoek in waaronder het effect wordt toegepast op de laag. In Photoshop kunt u in het documentvenster met slepen de hoek van een slagschaduw, schaduw binnen of satijneffect aanpassen. Anti-aliased Met deze optie laat u de pixels aan de randen van een contour of glanscontour overvloeien. Deze optie is met name handig bij kleine schaduwen met een ingewikkelde contour. Overvloeimodus Met deze optie stelt u in hoe de laagstijl overvloeit met de onderliggende lagen en eventueel met de actieve laag. Het effect Schaduw binnen vloeit bijvoorbeeld over met de actieve laag, omdat dit effect boven op de actieve laag wordt getekend. Een slagschaduw vloeit daarentegen alleen over met de lagen onder de actieve laag. Doorgaans krijgt u de beste resultaten met de standaardmodus van elk effect. (Zie Modus voor overvloeien kiezen op pagina 328.) Inperken Met deze optie verkleint u de grenzen van de rand van het effect Schaduw binnen of Gloed binnen voordat u het effect vervaagt. Volle kleur Met deze optie geeft u de kleur van een schaduw, gloed of hoog licht op. Klik op het kleurvak en kies een kleur. (Zie Adobe Kleurkiezer op pagina 290.) Contour Met deze optie kunt u bij een effen kleurgloed transparante ringen maken. Bij een gloed die is gevuld met een kleurverloop kunt u met deze optie variaties in de herhaling van de verloopkleur en dekking aanbrengen. Bij Schuine kant en relif kunt u de tanden, dalen en hobbels modelleren die tijdens de relifbewerking worden ingekleurd. Bij schaduwen kunt u de vervaging opgeven. Zie voor meer informatie Laageffecten aanpassen met contouren (Photoshop) op pagina 341. Afstand Met deze optie stelt u de verschuivingsafstand in voor een schaduwof satijneffect. In Photoshop kunt u de verschuivingsafstand wijzigen door in het documentvenster te slepen. Diepte Met deze optie kunt u de diepte van een schuine kant opgeven in verhouding tot de grootte. Tevens kunt u hiermee de diepte van een patroon instellen. Globale hoek Met deze optie schakelt u de globale belichting in voor het effect. Bij globale belichting wordt op alle effecten waarvoor de optie Globale hoek is ingeschakeld, dezelfde hoek toegepast. Hierdoor lijkt het alsof een constante lichtbron op de afbeelding is gericht. (Zie Globale belichting toepassen op pagina 342.) Schakel Globale hoek uit als u een lokale hoek wilt toewijzen aan de effecten Slagschaduw, Schaduw binnen en Schuine kant. Glanscontour Met deze optie creert u een glanzend, metaalachtig uiterlijk dat op een schuine kant of relif wordt toegepast.
Terug
339
Lagen
Terug
340
Verloop Met deze optie stelt u het kleurverloop van een laageffect in. In Photoshop klikt u op het verloop om de Verloopbewerker weer te geven of klikt u op het omgekeerde driehoekje en kiest u een verloop in het popup-palet. Met de Verloopbewerker in Photoshop kunt u een verloop bewerken of een nieuw verloop maken. (Zie Vloeiende verloopvullingen maken op pagina 272.) In ImageReady klikt u op het omgekeerde driehoekje naast het voorbeeld van een verloop en selecteert u een verloop in de lijst, of kiest u een verlooptype in de popup-lijst. U kunt de kleur of dekking op dezelfde manier bewerken in het deelvenster Verloopbedekking als in de Verloopbewerker. Bij bepaalde effecten kunt u extra verloopopties opgeven. Met Omkeren draait u de richting van het verloop om. Met Uitlijnen met laag wordt het selectiekader van de laag gebruikt om de verloopvulling te berekenen. Met Schaal wordt het verloop geschaald toegepast. U kunt ook het middelpunt van het verloop verplaatsen met de muis door te klikken en te slepen in het afbeeldingsvenster. Met Stijl geeft u de vorm van het verloop aan. Modus markeren of Schaduwmodus Met deze opties geeft u de overvloeimodus voor hooglichten of schaduwen van een schuine kant of relif op. Jitter Met deze optie wisselt u de kleur en dekking van een kleurverloop af. Laag neemt slagschaduw uit Met deze optie bepaalt u de zichtbaarheid van een slagschaduw op een halfdoorzichtige laag. Ruis Met deze optie stelt u de hoeveelheid willekeurige elementen in de dekking van een gloed of schaduw in door een waarde op te geven of de schuifregelaar te slepen. Dekking Met deze optie stelt u de dekking van het laageffect in door een waarde op te geven of de schuifregelaar te slepen. Patroon Met deze optie geeft u een patroon voor een laageffect op. In ImageReady klikt u op het omgekeerde driehoekje naast het voorbeeld van een patroon en selecteert u een patroon in de lijst. In Photoshop klikt u op het popup-palet en kiest u een patroon. Klik op de knop Nieuwe voorinstelling om een nieuw, vooraf gedenieerd patroon te maken op basis van de huidige instellingen. Klik op Herkomst magnetisch om het begin van het patroon te laten samenvallen met het begin van het document als de optie Koppelen met laag is ingeschakeld of om het begin van het patroon te laten samenvallen met de linkerbovenhoek van de laag als de optie uitgeschakeld is. Selecteer Koppelen met laag als u wilt dat het patroon met de laag wordt meeverplaatst als de laag wordt verplaatst en sleep de schuifregelaar Schaal of typ een waarde om de grootte van het patroon op te geven. U kunt een patroon in de laag slepen om het patroon te plaatsen vanuit dit deelvenster. Als u de oorspronkelijke positie weer wilt herstellen, klikt u op de knop Herkomst magnetisch. U moet ten minste n patroon laden om de optie Patroon te kunnen gebruiken. U kunt ook patronen laden met de functie Beheer voorinstellingen. Positie Met deze optie geeft u de positie van een lijneffect op. De mogelijke waarden zijn Buiten, Binnen en Midden. Bereik Met deze optie bepaalt u op welk deel of bereik van de gloed de contour wordt aangebracht. Grootte Met deze optie geeft u de hoeveelheid vervaging of de grootte van de schaduw op. Zachter maken Met deze optie vervaagt u de resultaten van de schaduw voordat u het effect aanbrengt om ongewenste vervormingen te voorkomen.
Terug
340
Lagen
Terug
341
Bron Met deze optie geeft u de bron van het effect Gloed binnen op. Kies Centreren om een gloed aan te brengen die in het midden van de laaginhoud ontstaat of Rand om een gloed aan te brengen die aan de binnenranden van de laaginhoud ontstaat. Spreiden Met deze optie vergroot u de grenzen van de rand voordat u vervaging toepast. Stijl Met deze optie bepaalt u de stijl van een schuine kant. Met Schuine kant binnen maakt u een schuine kant aan de binnenranden van de laaginhoud en met Schuine kant buiten maakt u een schuine kant aan de buitenranden van de laaginhoud. Met Relif haalt u de laaginhoud naar boven ten opzichte van de onderliggende lagen, met Kussenrelif drukt u de randen van de laaginhoud in de onderliggende lagen en met Lijnrelif beperkt u het relif tot de grenzen van een lijneffect dat is toegepast op de laag. (Het effect Lijnrelif is niet zichtbaar als er geen lijn is aangebracht op de laag.) Techniek Bij schuine kanten en relif worden met Vloeiend de begrenzingen van een rand enigszins vervaagd. Dit is handig voor alle typen randen, of deze nu zacht of hard zijn. Bij grotere vormen gaan gedetailleerde elementen met deze techniek verloren. Met Gegraveerd - hard gebruikt u een afstandmeettechniek die met name geschikt is voor scherpe randen van anti-aliased vormen zoals tekst. Bij deze techniek blijven meer gedetailleerde elementen behouden dan bij de techniek Vloeiend. Met Gegraveerd - zacht gebruikt u een aangepaste afstandmeettechniek die misschien niet zo nauwkeurig werkt als Gegraveerd - hard, maar die geschikt is voor een groter scala aan randen. Bij deze techniek blijven meer elementen behouden dan bij de techniek Vloeiend. Voor een gloed gebruikt u met Zachter een vervagingseffect dat geschikt is voor alle typen randen, zowel zachte als harde. Bij grotere vormen gaan gedetailleerde elementen met deze techniek verloren. Met Exact gebruikt u een afstandmeettechniek die een gloed als resultaat geeft en met name geschikt is bij de harde randen van anti-aliased vormen zoals tekst. Bij deze techniek blijven meer kenmerken behouden dan bij de techniek Zachter. Structuur Met deze optie kunt u een patroon opgeven dat als structuur wordt toegepast op een schuine kant. Met Schaal kunt u de grootte van de structuur schalen. Met Koppelen aan laag geeft u aan dat de structuur met de laag wordt meeverplaatst als de laag wordt verplaatst. Met Omkeren draait u de structuur om. Met Diepte bepaalt u de mate en de richting (omhoog/omlaag) waarmee de structuur wordt toegepast. Met Herkomst magnetisch laat u het begin van het patroon samenvallen met het begin van het document als de optie Koppelen aan laag is uitgeschakeld en met de linkerbovenhoek van de laag als de optie is ingeschakeld. U kunt een structuur ook slepen met de muis om de structuur te plaatsen vanuit dit deelvenster.
Terug
341
Lagen
Terug
342
U kunt contouren selecteren, herstellen, verwijderen of de voorvertoning ervan wijzigen in het popup-palet Contour en in Beheer voorinstellingen. Zie Popup-paletten op pagina 32 en Bibliotheken beheren met Beheer voorinstellingen (Photoshop) op pagina 58 voor meer informatie.
A B
Detail van dialoogvenster Laagstijl voor effect Slagschaduw: A. Klik om het dialoogvenster Contourbewerker weer te geven B. Klik om het popup-palet weer te geven
Zo maakt u een eigen contour: 1 Selecteer het effect Slagschaduw, Schaduw binnen, Gloed binnen, Gloed buiten, Schuine kant en relif, Contour of Satijn in het dialoogvenster Laagstijl. (Zie Stijlen bewerken op pagina 338.) 2 Klik op de contourminiatuur in het dialoogvenster Laagstijl. 3 Klik op de contour om punten toe te voegen en sleep om de contour aan te passen. U kunt ook waarden opgeven bij Invoer en Uitvoer. 4 Als u een scherpe hoek in plaats van een vloeiende curve wilt maken, selecteert u een punt en klikt u op Hoek. 5 Als u de contour in een bestand wilt opslaan, klikt u op Opslaan en geeft u een naam voor de contour op. 6 Als u een contour wilt opslaan als voorinstelling, kiest u Nieuw. 7 Klik op OK. Nieuwe contouren worden onder aan het popup-palet toegevoegd. Zo laadt u contouren in het dialoogvenster Contourbewerker: Klik op de contour in het dialoogvenster Laagstijl en kies Laden in het dialoogvenster Contourbewerker. Blader naar de map met de contourbibliotheek die u wilt laden en klik op Openen. Zo verwijdert u een contour in het dialoogvenster Contourbewerker: Klik op het omgekeerde driehoekje naast de geselecteerde contour om het popuppalet weer te geven. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de contour die u wilt verwijderen.
Terug
342
Lagen
Terug
343
Kies Laag > Laagstijl > Globaal licht. Geef in het dialoogvenster Globaal licht een waarde op of sleep de hoekstraal om de hoek en hoogte in te stellen en klik op OK. (Photoshop) Selecteer in het dialoogvenster Laagstijl voor Slagschaduw, Schaduw binnen of Schuine kant de optie Globale belichting gebruiken. Typ bij Hoek een waarde of sleep de schuifregelaar en klik op OK. (ImageReady) Selecteer in het palet Schuine kant en relif of Slagschaduw de optie Globale hoek gebruiken. Geef bij Hoek en Hoogte een waarde op of sleep de hoekstraal.
De nieuwe belichtingshoek wordt de standaardhoek voor elk laageffect dat gebruikmaakt van globale belichtingshoek.
Sleep de geselecteerde laag naar het palet Stijlen of de knop Nieuwe stijl Stijlen. Klik in het palet Stijlen op een leeg gebied.
in het palet
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u onder aan het palet Stijlen op de knop Nieuwe stijl klikt. Kies Nieuwe stijl in het menu van het palet Stijlen. (Photoshop) Dubbelklik op de laagminiatuur en klik op Nieuwe stijl in het dialoogvenster Laagstijl.
3 Geef een naam op voor de vooraf gedenieerde stijl, stel de gewenste stijlopties in en klik op OK. Als u van n effect een vooraf gedenieerde stijl wilt maken, sleept u het effect van het palet Lagen naar het palet Stijlen. Zo wijzigt u de naam van een vooraf gedenieerde stijl: Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik in het palet Stijlen op een stijl. Als het palet Stijlen is ingesteld om stijlen als miniaturen weer te geven, voert u in het dialoogvenster een nieuwe naam in en klikt u op OK. Als dat niet het geval is, typt u de nieuwe naam rechtstreeks in het palet Stijlen en drukt u op Enter (Windows) of Return (Mac OS). (Photoshop) Selecteer een stijl in de sectie Stijlen van het dialoogvenster Laagstijl. (Zie Vooraf gedenieerde stijlen toepassen op pagina 335.) Kies vervolgens Naam van stijl wijzigen in het popup-menu, voer een nieuwe naam in en klik op OK.
Terug
343
Lagen
Terug
344
(Photoshop) Wanneer u het pen- of vormgereedschap gebruikt, selecteert u een stijl in het popup-palet Laagstijl op de optiebalk. Kies vervolgens Naam van stijl wijzigen in het menu van het popup-palet.
Zo verwijdert u een vooraf gedenieerde stijl: Voer een van de volgende handelingen uit:
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de laagstijl in het palet Stijlen. (Photoshop) Selecteer een stijl in de sectie Stijlen van het dialoogvenster Laagstijl. (Zie Vooraf gedenieerde stijlen toepassen op pagina 335.) Kies vervolgens Stijl verwijderen in het popup-menu. (Photoshop) Wanneer u het pen- of vormgereedschap gebruikt, selecteert u een stijl in het popup-palet Laagstijl op de optiebalk. Kies vervolgens Stijl verwijderen in het menu van het popup-palet.
Zo slaat u een set vooraf gedenieerde stijlen op als bibliotheek: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Stijlen opslaan in het menu van het palet Stijlen. (Photoshop) Selecteer Stijlen aan de linkerkant van het dialoogvenster Laagstijl. (Zie Vooraf gedenieerde stijlen toepassen op pagina 335.) Kies vervolgens Stijlen opslaan in het popup-menu. (Photoshop) Wanneer u het vorm- of pengereedschap gebruikt, klikt u op de laagstijlminiatuur op de optiebalk. Kies vervolgens Stijlen opslaan in het menu van het popup-palet.
2 Kies een locatie voor de stijlbibliotheek, voer een bestandsnaam in en klik op Opslaan. U kunt de bibliotheek opslaan op een willekeurige locatie. Als u het bibliotheekbestand echter opslaat in de map Voorinstellingen/Stijlen in de programmamap van Photoshop, wordt de naam van de bibliotheek onder aan het menu van het palet Stijlen weergegeven als u de toepassing opnieuw start. Opmerking: u kunt bibliotheken met vooraf gedenieerde stijlen ook hernoemen, verwijderen en opslaan met Beheer voorinstellingen. Zie voor meer informatie Bibliotheken beheren met Beheer voorinstellingen (Photoshop) op pagina 58.
Als u de laagstijl in n doellaag wilt plakken, selecteert u de doellaag in het palet en kiest u Laag > Laagstijl > Laagstijl plakken.
Terug
344
Lagen
Terug
345
Als u de laagstijl in meerdere doellagen wilt plakken, koppelt u de doellagen. (Zie Lagen koppelen op pagina 321.) Kies vervolgens Laag > Laagstijl > Laagstijl plakken in gekoppelde.
De geplakte laagstijl vervangt de bestaande laagstijl op de doellaag of -lagen. Zo kopieert u laagstijlen tussen lagen door te slepen: Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep in het palet Lagen n laageffect van de ene laag naar een andere om het laageffect te dupliceren of sleep de effectenbalk van de ene laag naar een andere om de laagstijl te dupliceren. Sleep een of meer laageffecten van het palet Lagen naar de afbeelding om de resulterende laagstijl toe te passen op de bovenste laag in het palet Lagen die pixels bevat op de positie waar de stijl wordt neergezet.
Laageffecten verwijderen
U kunt afzonderlijke effecten uit een laagstijl en een stijl uit een laag verwijderen. Zo verwijdert u een effect uit een stijl: 1 Vouw in het palet Lagen de laagstijl uit, zodat u de bijbehorende effecten kunt bekijken. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep het effect naar de knop met de prullenbak. (ImageReady) Selecteer het effect en kies Effect verwijderen in het menu van het palet Lagen.
Zo verwijdert u een stijl uit een laag: 1 Selecteer in het palet Lagen de laag met de stijl die u wilt verwijderen. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep in het palet Lagen de effectenbalk naar de knop met de prullenbak. Kies Laag > Laagstijl > Laagstijl wissen. Selecteer de laag en klik vervolgens op de knop Stijl verwijderen Stijlen. onder aan het palet
Terug
345
Lagen
Terug
346
(ImageReady) Selecteer een effect in het palet Lagen en kies Alle effecten verwijderen in het menu van het palet Lagen.
Aanpassings- en opvullagen
Met een aanpassingslaag kunt u experimenteren met kleur- en toonaanpassingen in een afbeelding zonder de pixels in de afbeelding denitief te wijzigen. De kleur- en toonaanpassingen bevinden zich op de aanpassingslaag, die fungeert als een soort sluier waardoor de onderliggende lagen van de afbeelding zichtbaar zijn. Houd er rekening mee dat een aanpassingslaag alle onderliggende lagen benvloedt. Hierdoor kunt u met n aanpassing meerdere lagen bewerken en hoeft u de aanpassing niet op elke laag afzonderlijk toe te passen. Opmerking: hoewel u aanpassingslagen alleen in Photoshop kunt toepassen en bewerken, kunt u deze in ImageReady wel weergeven. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 346
Lagen
Terug
347
Met opvullagen kunt u een laag opvullen met een volle kleur, verloop of patroon. In tegenstelling tot aanpassingslagen hebben opvullagen geen effect op de onderliggende lagen.
Kies Laag > Nieuwe opvullaag en kies een optie in het submenu. Geef vervolgens een naam op voor de laag, stel andere laagopties in en klik op OK. (Zie Dekking en opties voor overvloeien instellen op pagina 328 en Uitknipgroepen maken op pagina 354.) Kies Laag > Nieuwe aanpassingslaag en kies een optie in het submenu. Geef vervolgens een naam op voor de laag, stel andere laagopties in en klik op OK. (Zie ook Dekking en opties voor overvloeien instellen op pagina 328 en Uitknipgroepen maken op pagina 354.)
Opmerking: als u de effecten van de aanpassings- of opvullaag wilt beperken tot een geselecteerd gebied, maakt u een selectie, tekent u een gesloten pad en selecteert u het pad of selecteert u een bestaand gesloten pad. Als u een selectie gebruikt, maakt u een aanpassings- of opvullaag die wordt beperkt door een laagmasker. Als u een pad gebruikt, maakt u een aanpassings- of opvullaag die wordt beperkt door een laagmasker. 2 Maak een keuze uit de volgende laageigenschappen en klik vervolgens op OK. Volle kleur Geef een kleur op. (Zie Adobe Kleurkiezer op pagina 290.) Verloop Klik op het verloop om het dialoogvenster Verloopbewerker weer te geven of klik op het omgekeerde driehoekje en kies een verloop in het popup-palet. (Zie Vloeiende verloopvullingen maken op pagina 272.) Stel desgewenst aanvullende opties in. Met Stijl geeft u de vorm van het verloop aan. Hoek geeft de hoek aan waaronder het verloop wordt toegepast. Met Schaal wijzigt u de grootte van het verloop. Met Omkeren draait u de richting van het verloop om. Als u Dithering toepast op het verloop vermindert u vervormingen. Bij Uitlijnen met laag wordt het selectiekader van de laag gebruikt om de verloopvulling te berekenen. U kunt ook het middelpunt van het verloop verplaatsen met de muis door te klikken en te slepen in het afbeeldingsvenster.
Terug
347
Lagen
Terug
348
Patroon Klik op het patroon en kies een patroon in het popup-palet. Klik op Schaal en geef een waarde op of sleep de schuifregelaar om het patroon te schalen. Klik op Herkomst magnetisch om het begin van het patroon te laten samenvallen met het begin van het documentvenster. (Zie Linialen, kolommen, meetlat, hulplijnen en raster op pagina 45.) Schakel Koppelen aan laag in als u wilt dat het patroon met de laag wordt meeverplaatst als de laag wordt verplaatst. Als Koppelen aan laag is ingeschakeld, kunt u in de afbeelding slepen om het patroon te verplaatsen terwijl het dialoogvenster Patroonvulling is geopend. Niveaus Geef waarden op voor hoge lichten, schaduwen en middentonen. (Zie Dialoogvenster Niveaus op pagina 153.) Curven Pas de intensiteitswaarden van pixels aan volgens een schaal van 0255 terwijl maximaal 15 andere waarden constant blijven. (Zie voor meer informatie Dialoogvenster Curven (Photoshop) op pagina 155.) Kleurbalans Sleep een schuifregelaar naar een kleur die moet toenemen in de afbeelding. Sleep een schuifregelaar weg van een kleur die moet afnemen in de afbeelding. (Zie Opdracht Kleurbalans (Photoshop) op pagina 164 voor meer informatie.) Helderheid/contrast Geef waarden op voor helderheid en contrast. (Zie Opdracht Helderheid/contrast op pagina 169.) Kleurtoon/verzadiging Bepaal welke kleuren u wilt bewerken en geef waarden op voor Kleurtoon, Verzadiging en Helderheid. (Zie Opdracht Kleurtoon/verzadiging op pagina 165.) Selectieve kleur Kies de kleur die u wilt aanpassen en sleep de regelaars om het aantal componenten in de geselecteerde kleur te vergroten of te verkleinen. (Zie Opdracht Selectieve kleur (Photoshop) op pagina 168 voor meer informatie.) Kanaalmixer Een kleurkanaal wijzigen. Zie Kleurkanalen mixen (Photoshop) op pagina 301 voor meer informatie. Verloop toewijzen Kies een verloop en stel verloopopties in. (Zie Opdracht Verloop toewijzen (Photoshop) op pagina 174 voor meer informatie.) Omkeren Aanpassingslagen voor omkering hebben geen opties. (Zie Opdracht Negatief op pagina 172.) Drempel Geef een drempelniveau op. (Zie Opdracht Drempel (Photoshop) op pagina 173.) Waarden beperken Geef voor elk kleurkanaal het aantal toonniveaus op. (Zie Opdracht Waarden beperken (Photoshop) op pagina 174.)
Terug
348
Lagen
Terug
349
Zo bewerkt u een aanpassings- of opvullaag: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik in het palet Lagen op de miniatuur van de aanpassings- of opvullaag. Kies Laag > Opties voor laaginhoud.
2 Breng de gewenste wijzigingen aan en klik op OK. Opmerking: de instellingen van omgekeerde aanpassingslagen kunnen niet worden bewerkt. Zo wijzigt u de inhoud van een aanpassings- of opvullaag: 1 Selecteer de aanpassings- of opvullaag die u wilt wijzigen. 2 Kies Laag > Laaginhoud wijzigen en selecteer een andere opvul- of aanpassingslaag in de lijst.
Lagen maskeren
Met maskers kunt u secties van lagen beschermen tegen bewerking en kunt u secties van een afbeelding tonen of verbergen.
Laagmaskers zijn resolutieonafhankelijke bitmapafbeeldingen die worden gemaakt met teken- of selectiegereedschappen. (Photoshop) Vectormaskers zijn resolutieonafhankelijk en worden gemaakt met het pen- of vormgereedschap.
Terug
349
Lagen
Terug
350
In het palet Lagen worden het laagmasker en het vectormasker als extra miniatuur rechts naast de laagminiatuur weergegeven. Voor het laagmasker vertegenwoordigt deze miniatuur het grijswaardenkanaal dat is gemaakt toen u het laagmasker toevoegde. (Zie Maskers in alfakanalen opslaan op pagina 311.) De vectormaskerminiatuur vertegenwoordigt een pad waarmee de inhoud van de laag wordt uitgeknipt.
B A C D E
Laagpalet: A. Geselecteerd laagmasker B. Koppelingspictogram van laagmasker C. Laagmasker D. Vectormasker E. Koppelingspictogram van vectormasker F. Nieuw laagmasker
Achtergrond getekend met zwart, hoofd met wit, nek met grijs
Zo voegt u een masker toe waarmee de volledige laag wordt getoond of verborgen: 1 Kies Selecteren > Deselecteren om eventuele selectiekaders uit de afbeelding te verwijderen. 2 Selecteer in het palet Lagen de laag of laagset waaraan u een masker wilt toevoegen. 3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Terug
350
Lagen
Terug
351
Als u een masker wilt maken waarmee de volledige laag zichtbaar wordt, klikt u op de knop Nieuw laagmasker in het palet Lagen of kiest u Laag > Laagmasker toevoegen > Alles tonen. Als u een masker wilt maken waarmee de volledige laag onzichtbaar wordt, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op de knop Nieuw laagmasker klikt, of kiest u Laag > Laagmasker toevoegen > Alles verbergen.
Zo voegt u een masker toe waarmee een selectie wordt getoond of verborgen: 1 Selecteer in het palet Lagen de laag of laagset waaraan u een masker wilt toevoegen. 2 Selecteer het gebied in de afbeelding en voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Laag > Laagmasker toevoegen > Selectie tonen of Selectie verbergen.
Zo bewerkt u een laagmasker: 1 Klik op de miniatuur van het laagmasker in het palet Lagen om het masker actief te maken. 2 Selecteer een teken- of bewerkgereedschap. Opmerking: als het masker actief is, worden de voorgrond- en achtergrondkleur standaard ingesteld op grijswaarden. 3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u het masker wilt verkleinen en een groter deel van de laag wilt weergeven, tekent u met wit op het masker. Als u de laag gedeeltelijk zichtbaar wilt maken, tekent u met grijs op het masker. Als u het masker wilt vergroten en een groter deel van de laag of laagset wilt verbergen, tekent u met zwart op het masker.
Als u de laag in plaats van het laagmasker wilt bewerken, selecteert u de laag door op de laagminiatuur in het palet Lagen te klikken. Links van de miniatuur verschijnt het penseelpictogram om aan te geven dat u de laag bewerkt. Als u een gekopieerde selectie in een laagmasker wilt plakken, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u in het palet Lagen op de miniatuur van het laagmasker klikt om het maskerkanaal te selecteren en weer te geven. Kies Bewerken > Plakken, sleep de selectie naar de afbeelding om het gewenste maskereffect aan te brengen en kies Selecteren > Deselecteren. Klik op de laagminiatuur in het palet Lagen om de selectie van het maskerkanaal ongedaan te maken. Zo selecteert en toont u het laagmaskerkanaal (Photoshop): Voer een van de volgende handelingen uit:
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de laagmaskerminiatuur om alleen het grijswaardenmasker weer te geven. De oogpictogrammen in het palet Lagen zijn lichtergekleurd, omdat alle lagen of laagsets zijn verborgen. Als u de lagen weer zichtbaar wilt maken, houdt u Alt of Option ingedrukt en klikt u op de laagmaskerminiatuur of op een oogpictogram. Houd Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) ingedrukt en klik op de laagmaskerminiatuur om het masker boven op de laag te plaatsen in een rode Terug 351
Lagen
Terug
352
maskerkleur. Houd Alt+Shift of Option+Shift ingedrukt en klik nogmaals op de miniatuur om de weergave in kleur uit te schakelen. Zo schakelt u een laagmasker in en uit: Voer een van de volgende handelingen uit:
Houd Shift ingedrukt terwijl u in het palet Lagen op de laagmaskerminiatuur klikt. Selecteer de laag met het laagmasker dat u wilt in- of uitschakelen en kies Laag > Laagmasker inschakelen of Laag > Laagmasker uitschakelen.
Als het masker is uitgeschakeld, verschijnt in het palet Lagen boven de maskerminiatuur een rode X. De inhoud van de laag wordt dan zonder maskereffecten weergegeven. Zo wijzigt u de rode maskerkleur van een laagmasker (Photoshop): 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de laagmaskerminiatuur om het laagmaskerkanaal te selecteren. Dubbelklik vervolgens op de laagmaskerminiatuur. Dubbelklik op het laagmaskerkanaal in het palet Kanalen.
2 Als u een nieuwe maskerkleur wilt kiezen, klikt u op de kleurstaal in het dialoogvenster Opties voor weergave van laagmasker en kiest u een nieuwe kleur. (Zie Adobe Kleurkiezer op pagina 290.) 3 Als u de dekking wilt wijzigen, geeft u een waarde tussen 0% en 100% op. Zowel de instellingen voor kleur als voor dekking hebben alleen effect op het uiterlijk van het masker en niet op de bescherming van de onderliggende gebieden. U kunt deze instellingen bijvoorbeeld wijzigen als u het masker duidelijker wilt laten afsteken tegen de kleuren in de afbeelding. 4 Klik op OK.
Als u een vectormasker wilt maken dat de volledige laag zichtbaar maakt, kiest u Laag > Vectormasker toevoegen > Alles tonen. Als u een vectormasker wilt maken dat de volledige laag verbergt, kiest u Laag > Vectormasker toevoegen > Alles verbergen.
Zo voegt u een vectormasker toe waarmee de inhoud van een vorm wordt weergegeven (Photoshop): 1 Selecteer in het palet Lagen de laag waaraan u het vectormasker wilt toevoegen: Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 352
Lagen
Terug
353
2 Selecteer een pad of teken een tijdelijk pad met een van de vorm- of pengereedschappen. Zie voor meer informatie Werkpaden maken (Photoshop) op pagina 226. 3 Kies Laag > Vectormasker toevoegen > Huidig pad. Zo bewerkt u een vectormasker (Photoshop): Klik op de miniatuur voor het vectormasker in het palet Lagen of op de miniatuur in het palet Paden. Wijzig vervolgens de vorm met de vorm- en pengereedschappen. Zo verwijdert u een vectormasker: Voer in het palet Lagen een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) Selecteer de laag met het vectormasker dat u wilt verwijderen en kies Laag > Vectormasker verwijderen.
Zo schakelt u een vectormasker in of uit: Voer een van de volgende handelingen uit:
Houd Shift ingedrukt terwijl u in het palet Lagen op de vectormaskerminiatuur klikt. (Photoshop) Selecteer de laag met het vectormasker dat u wilt in- of uitschakelen en kies Laag > Vectormasker inschakelen of Laag > Vectormasker uitschakelen.
Als het masker is uitgeschakeld verschijnt in het palet Lagen boven de maskerminiatuur een X. De inhoud van de laag wordt dan zonder maskereffecten weergegeven. Zo zet u een vectormasker om in een laagmasker (Photoshop): Selecteer de laag met het vectormasker dat u wilt omzetten en kies Laag > Omzetten naar pixels > Vectormasker. Belangrijk: als u een vectormasker wilt omzetten in pixels, kunt u het raster niet meer wijzigen in een vectorobject.
Terug
353
Lagen
Terug
354
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik op de laag- of laagmaskerminiatuur in het palet Lagen. Als u pixels aan een bestaande selectie wilt toevoegen, drukt u op Ctrl+Shift (Windows) of Command+Shift (Mac OS) en klikt u op de laag- of laagmaskerminiatuur in het palet Lagen. Als u pixels uit een bestaande selectie wilt verwijderen, drukt u op Ctrl+Alt (Windows) of Command+Option (Mac OS) en klikt u op de laag- of laagmaskerminiatuur in het palet Lagen. Als u de doorsnede van de pixels en een bestaande selectie wilt laden, drukt u op Ctrl+Alt+Shift (Windows) of Command+Option+Shift (Mac OS) en klikt u op de laag- of laagmaskerminiatuur in het palet Lagen. Met het verplaatsgereedschap kunt u de volledige inhoud van een laag verplaatsen zonder een transparantiemasker te laden.
Uitknipgroepen maken
In een uitknipgroep fungeert de onderste laag of basislaag als masker voor de hele groep. U kunt bijvoorbeeld op de onderste laag een vorm plaatsen, een structuur op de laag daarboven en wat tekst op de bovenste laag. Als u de drie lagen als uitknipgroep denieert, zijn de structuur en de tekst alleen door de vorm op de basislaag heen zichtbaar en krijgen ze de dekking van de basislaag.
Terug
354
Lagen
Terug
355
Alleen direct op elkaar volgende lagen kunnen worden opgenomen in een uitknipgroep. De naam van de basislaag in de groep wordt onderstreept en de miniaturen van de bovenliggende lagen worden ingesprongen. Bij de bovenliggende lagen wordt bovendien een uitknipgroeppictogram weergegeven. Met de optie Bijgesneden lagen als groep overvloeien in het dialoogvenster Laagstijl (Photoshop) of het palet Laagopties (ImageReady) kunt u aangeven of de overvloeimodus van de basislaag moet worden toegepast op de hele groep of alleen op de basislaag. (Zie Overvloei-effecten groeperen op pagina 331.)
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt, plaats de aanwijzer op de lijn tussen twee lagen in het palet Lagen (de aanwijzer verandert in twee overlappende cirkels ) en klik. Selecteer een laag in het palet Lagen en kies Laag > Groeperen met vorige. Koppel de gewenste lagen in het palet Lagen. (Zie Lagen koppelen op pagina 321.) Kies vervolgens Laag > Gekoppelde groeperen.
De uitknipgroep krijgt de dekking- en moduskenmerken van de onderste laag in de groep. Zo verwijdert u een laag uit een uitknipgroep: Voer een van de volgende handelingen uit:
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt, plaats de aanwijzer op de lijn tussen twee gegroepeerde lagen in het palet Lagen (de aanwijzer verandert in twee overlappende cirkels ) en klik. Selecteer in het palet Lagen een laag in de uitknipgroep en kies Laag > Degroeperen. Met deze opdracht verwijdert u de geselecteerde laag en alle eventuele lagen hierboven uit de uitknipgroep.
Zo degroepeert u alle lagen in een uitknipgroep: 1 Selecteer in het palet Lagen de basislaag in de uitknipgroep. 2 Kies Laag > Degroeperen.
Terug
355
Terug
356
Filters
Als u een lter wilt gebruiken, kiest u de bijbehorende submenuopdracht in het menu Filter. Deze richtlijnen zijn nuttig bij de keuze van een lter:
Het laatste gekozen lter verschijnt boven in het menu. Filters worden op de actieve, zichtbare laag toegepast. Filters kunnen niet worden toegepast op afbeeldingen in bitmapmodus of afbeeldingen met gendexeerde kleuren. Sommige lters werken alleen op RGB-afbeeldingen. Sommige lters worden volledig in het RAM-geheugen verwerkt. De lters Gaussiaans vervagen, Ruis, Stof & krassen, Mediaan, Onscherp masker, Solarisatie en Hooglichten kunt u voor afbeeldingen met 16 of 8 bits per kanaal gebruiken.
Terug
356
Terug
357
2 Kies in de submenu's van het menu Filter een lter. Als er puntjes () achter de naam van het lter staan, verschijnt er een dialoogvenster. 3 Als er een dialoogvenster verschijnt, moet u daar waarden invoeren of opties selecteren. 4 Als het dialoogvenster een voorvertoningsvenster heeft, kunt u met de volgende methoden het effect bekijken:
Als het dialoogvenster regelaars bevat, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac) ingedrukt terwijl u met een regelaar sleept om een real-time voorvertoning (real-time rendering) te zien van het effect. Klik in het afbeeldingsvenster om een speciek gedeelte van de afbeelding midden in het voorvertoningsvenster te plaatsen. Sleep in het voorvertoningsvenster om een speciek gedeelte van de afbeelding in het midden van het venster te plaatsen. Met de knop + of - onder het voorvertoningsvenster kunt u de voorvertoning in- of uitzoomen.
Een knipperende lijn onder het voorvertoningsformaat geeft aan dat de voorvertoning nog wordt gegenereerd. 5 Selecteer de optie Voorbeeld (indien beschikbaar) om een voorvertoning van het ltereffect op de volledige afbeelding te bekijken. Aan de voortgangsindicator in de statusbalk (Windows) of de voortgangsbalk (Mac) kunt u zien hoe lang het nog duurt totdat het lter is toegepast.
Terug
358
Met Beeld omslaan vult u het niet-gedenieerde gebied op met gegevens uit de tegenoverliggende rand van de afbeelding. Met Randpixels herhalen of Hoekpixels herhalen worden de kleuren van pixels langs de rand van de afbeelding in de opgegeven richting uitgebreid. Er kan vervorming ontstaan als de randpixels verschillende kleuren hebben. Met Naar achtergrond (alleen lter Verschuiven) vult u het geselecteerde gebied met de huidige achtergrondkleur.
Structuur- en glasoppervlakken
De lters Cont crayon, Glas, Ruw pastel, Structuurmaker en Voorbewerking hebben structuuropties. Met deze opties kunt u afbeeldingen er uit laten zien alsof ze op een structuur zijn geschilderd, zoals canvas of steen, of alsof ze door glazen blokken worden bekeken. Zo gebruikt u structuur- en glasoppervlakken: 1 Kies in het menu Filter de optie Artistiek > Ruw pastel, Artistiek > Voorbewerking; Vervorm > Glas; Schets > Cont crayon of Structuur > Structuurmaker. 2 Kies onder Structuur een soort structuur of kies Structuur laden om een Photoshopbestand op te geven. 3 Sleep de regelaar Schaal om het effect op het oppervlak van de afbeelding te vergroten of te verkleinen. 4 Sleep de regelaar Relif (indien beschikbaar) om de diepte van het oppervlak van de structuur aan te passen. 5 Selecteer Omkeren om de lichte en de donkere kleuren op het oppervlak om te keren. 6 Geef onder Lichtrichting de richting van de lichtbron op de afbeelding aan.
Terug
358
Terug
359
Terug
359
Terug
360
Pas het effect toe op de afzonderlijke kanalen, bijvoorbeeld op alle RGB-kanalen, als het om een grote afbeelding gaat en u problemen hebt met onvoldoende geheugen. (Bij sommige lters krijgt u andere effecten als u ze op een afzonderlijk kanaal in plaats van op het samengestelde kanaal toepast, met name als het lter willekeurig pixels wijzigt.) Maak voordat u het lter toepast, geheugen vrij met de opdracht Leegmaken. (Zie Fouten corrigeren op pagina 39.) Wijs meer RAM-geheugen aan Photoshop toe. Sluit indien nodig andere toepassingen af om meer geheugen beschikbaar te maken voor Photoshop. Verander de instellingen om de snelheid van geheugenintensieve lters, zoals de lters Belichtingseffecten, Knipsel, Gebrandschilderd glas, Chroom, Rimpel, Spetters, Sproeilijn en Glas te verhogen. (Maak bijvoorbeeld bij het lter Gebrandschilderd glas de cellen groter. Kies bij het lter Knipsel een hogere waarde voor Eenvoud rand of een kleinere waarde voor Precisie rand of beide.) Converteer als u op een grijswaardenprinter wilt afdrukken, een kopie van de afbeelding naar grijswaarden voordat u lters toepast. Als u een lter op een afbeelding in kleur toepast en de afbeelding vervolgens naar grijswaarden converteert, krijgt u echter niet altijd hetzelfde effect als bij toepassing van het lter op een versie van de afbeelding in grijswaarden.
Terug
360
Terug
361
Renderingslters Hiermee kunt u 3D-guren, wolkenpatronen, refractiepatronen en gesimuleerde lichtreecties in een afbeelding creren. U kunt objecten ook in de 3Druimte manipuleren, 3D-objecten (kubussen, bollen en cilinders) maken en 3D-achtige belichtingseffecten produceren door structuuropvullingen van grijswaardenbestanden te maken. Zie Renderingslters op pagina 365 voor meer informatie over renderingslters. Zie Objecten in drie dimensies transformeren op pagina 208 voor informatie over het 3D-transformatielter.) Het lter Wolken produceert een frappanter wolkenpatroon als u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt houdt terwijl u Filter > Rendering > Wolken kiest. Ruislters (Photoshop) Met deze lters kunt u ruis of pixels met willekeurig verdeelde kleurniveaus toevoegen of verwijderen. Hiermee kunt u een selectie in de omliggende pixels laten overvloeien. Met ruislters kunt u ongebruikelijke structuren maken of probleemgebieden, zoals stof en krassen, uit een afbeelding verwijderen. Met het lter Ruis kunt u streepvorming in doezelselecties of geleidelijke overgangen in opvullingen reduceren of zwaar geretoucheerde gebieden een realistischer uiterlijk geven. Zie Ruislters (Photoshop) op pagina 366 voor meer informatie over ruislters. Schetslters Deze lters voegen structuur aan afbeeldingen toe, meestal voor een 3Deffect. De lters zijn ook handig om een afbeelding een kunstzinnig of handgetekend uiterlijk te geven. Bij de meeste schetslters wordt de afbeelding opnieuw getekend in de voorgrond- en achtergrondkleur. Zie Schetslters op pagina 367 voor meer informatie over schetslters. Zie Structuur- en glasoppervlakken op pagina 358 voor informatie over het lter Cont crayon. Verander voor een realistischer effect de voorgrondkleur in een van de standaardcontkleuren (zwart, sepia, bloedrood) voordat u het lter toepast. Stileerlters Deze lters geven een selectie een geschilderd of impressionistisch effect door pixels te verplaatsen en het contrast in een afbeelding te zoeken en te versterken. Na toepassing van lters als Contrastlijn en Omtreklijn (Photoshop), die randen accentueren, kunt u de opdracht Omkeren gebruiken om de randen van een kleurenafbeelding te omlijnen met gekleurde lijnen of om de randen van een grijswaardenafbeelding te omlijnen met witte lijnen. (Zie Opdracht Negatief op pagina 172.) Zie Stileerlters op pagina 368 voor meer informatie over stileerlters. Structuurlters Deze lters geven afbeeldingen de schijn van diepte of zwaarte, of een organisch uiterlijk. Zie Structuurlters op pagina 370 voor meer informatie over structuurlters. Zie Structuur- en glasoppervlakken op pagina 358. Verscherpingslters Met deze lters worden vage afbeeldingen scherp gemaakt door verhoging van het contrast van de aangrenzende pixels. Dit zijn onder meer de lters Scherpe randen (Photoshop) en Onscherp masker. Deze lters zoeken gebieden met duidelijke kleurveranderingen en verscherpen deze (bijvoorbeeld de randen). Het lter Onscherp masker wordt meestal gebruikt voor professionele kleurcorrectie. (Zie Afbeeldingen verscherpen op pagina 175.) Zie Verscherpingslters op pagina 370 voor meer informatie over verscherpingslters.
Terug
361
Terug
362
Vervagingslters Verzachten een selectie of een afbeelding. Vervagingslters zijn nuttig voor retouchering. Ze maken overgangen vloeiend door het gemiddelde te nemen van de pixels naast de harde randen van gedenieerde lijnen en schaduwpartijen in een afbeelding. Zie Verscherpingslters op pagina 370 voor meer informatie over vervagingslters. Opmerking: als u op de randen van een laag een vervagingslter wilt toepassen, moet u de optie Transparantie behouden deselecteren in het palet Lagen. Vervormingslters Vervormen een afbeelding geometrisch, creren een 3D-effect of een ander vervormingseffect. Voor deze lters is soms erg veel geheugen nodig. Zie Vervormingslters op pagina 372 voor meer informatie over vervormingslters. Zie Niet-vervormde gebieden deniren op pagina 358 voor meer informatie over het lter Verplaats. Zie Structuur- en glasoppervlakken op pagina 358 voor meer informatie over glaslters. Videolters Hier vindt u het NTSC-kleurenlter (National Television Standards Committee), waarmee u de kleuromvang reduceert tot de kleuren die acceptabel zijn voor weergave op TV, en het lter De-Interlace dat op video vastgelegde bewegende beelden vloeiender maakt. Zie Videolters op pagina 374 voor meer informatie over videolters. Andere lters Hier kunt u uw eigen lters maken, met behulp van lters maskers wijzigen, een selectie binnen een afbeelding verschuiven en snel de kleuren corrigeren. Zie Andere lters op pagina 374 voor meer informatie over de andere lters. Zie Nietvervormde gebieden deniren op pagina 358 voor meer informatie over het lter Verschuiven. Digimarc-lters Met deze lters neemt u een digitaal watermerk in een afbeelding op waarin u copyright-informatie kunt opslaan. Zie Digimarc-lters op pagina 375 voor meer informatie over Digimarc-lters.
Artistieke lters
Kies een lter in het submenu Artistiek als u een schilderseffect of speciaal effect wilt bereiken voor een artistiek of commercieel project. Met het lter Knipsel kunt u bijvoorbeeld collages maken of tekst behandelen. Deze lters repliceren natuurlijke of traditionele media-effecten. Droog penseel Dit lter tekent de randen van de afbeelding met een droogpenseeltechniek (tussen olie en waterverf in). Het lter vereenvoudigt een afbeelding door het kleurenbereik te beperken tot de gebieden met veel voorkomende kleuren. Filmkorrel Dit lter past een gelijkmatig patroon toe op de schaduwtonen en middentonen van een afbeelding. Aan de lichtere gebieden van de afbeelding wordt een gladder, meer verzadigd patroon toegevoegd. Dit lter is nuttig om streepvorming te verwijderen bij overvloeiing en elementen uit diverse bronnen visueel te verenigen. Fresco Hiermee wordt een afbeelding in een grove stijl getekend, met korte, ronde en snel aangebrachte tamponnering.
Terug
362
Terug
363
Kleurpotlood Hiermee tekent u met kleurpotloden een afbeelding op een effen achtergrond. Duidelijke randen blijven behouden en krijgen een ruw gearceerd uiterlijk, de effen achtergrondkleur is door de dunnere gedeelten zichtbaar. Voor een perkamenteffect verandert u de achtergrondkleur vlak voordat u het lter Kleurpotlood op een geselecteerd gebied toepast. Klodder Hier kunt u kiezen uit diverse penseelgrootten (van 1 t/m 50) en penselen voor een schilderachtig effect. U kunt kiezen uit de volgende soorten penselen: Eenvoudig, Licht ruw, Donker ruw, Breed scherp, Breed vaag en Vonk. Knipsel Dit lter geeft een afbeelding weer alsof die van ruw uitgeknipte stukjes kleurpapier is gemaakt. Afbeeldingen met veel contrast verschijnen in silhouet en afbeeldingen in kleur worden opgebouwd uit diverse lagen gekleurd papier. Neon gloed Hiermee voegt u diverse soorten gloed aan de objecten in een afbeelding toe. Dit lter is nuttig als u een afbeelding met kleur wilt vullen en het uiterlijk wilt verzachten. U selecteert een kleur gloed door in het kleurvak te klikken en in de Kleurkiezer een kleur te selecteren. Paletmes Een afbeelding wordt minder gedetailleerd, zodat het effect van een dun beschilderd canvas ontstaat waar de onderliggende structuur doorheen schijnt. Plastic De afbeelding wordt met een laag glanzend plastic bedekt, waardoor de oppervlaktedetails worden benadrukt. Posterranden Het aantal kleuren in een afbeelding wordt beperkt (de waarden worden beperkt) volgens de door u ingestelde waardebeperkingsoptie, en de randen van de afbeelding worden met zwarte lijnen getekend. Grote, brede gedeelten van de afbeelding krijgen eenvoudige schaduw, terwijl over de hele afbeelding jne donkere details worden aangebracht. Ruw pastel Dit lter geeft een afbeelding het uiterlijk alsof deze is getekend met gekleurd pastelkrijt op een gestructureerde achtergrond. De heldere kleuren worden in dik krijt met weinig structuur getekend, bij de donkere gedeelten lijkt het krijt weggeschraapt zodat de structuur zichtbaar wordt. Zie Structuur- en glasoppervlakken op pagina 358 voor meer informatie over de lteropties. Spons Hiermee maakt u afbeeldingen met sterk gestructureerde gebieden in contrasterende kleur, waardoor het lijkt of deze met een spons zijn gemaakt. Vlek Dit lter verzacht een afbeelding met behulp van korte, diagonale lijnen waardoor de donkere gedeelten van de afbeeldingen gevlekt of uitgesmeerd lijken. Lichtere gebieden worden helderder en minder gedetailleerd. Voorbewerking De afbeelding wordt op een gestructureerde achtergrond getekend, waarover de denitieve afbeelding wordt getekend. Zie Structuur- en glasoppervlakken op pagina 358 voor meer informatie over de lteropties. Waterkleur Hiermee wordt de afbeelding in aquarelstijl geschilderd, waarbij details in een afbeelding worden vereenvoudigd en de afbeelding wordt geschilderd met een penseel van een gemiddelde dikte vol water en kleur. Bij randen met sterke toonveranderingen wordt de kleur door het lter verzadigd.
Terug
363
Terug
364
Penseelstreeklters
Net als de artistieke lters geven de penseelstreeklters een schilderseffect of een kunstzinnig effect met behulp van verschillende penseelstreek- en inktlijneffecten. Bij enkele van de lters wordt korrel, verf, ruis, randdetail of structuur aan een afbeelding toegevoegd voor een pointillistisch effect Arcering Dit lter behoudt de details en kenmerken van de oorspronkelijke afbeelding, maar voegt structuur toe en maakt de randen van de gekleurde gebieden in de afbeelding ruwer met gesimuleerde potloodarcering. Bij de optie Kracht stelt u het aantal keren arceren in, van 1 tot 3. Donkere lijnen Dit lter maakt de donkere lijnen van een afbeelding zwarter met korte, beheerste lijnen, en tekent de lichtere gebieden in de afbeelding met lange, witte lijnen. Geaccentueerde randen Hiermee accentueert u de randen van een afbeelding. Als voor de helderheid van de rand een hoge waarde wordt ingesteld, lijken de accenten op wit krijt, als hiervoor een lage waarde worden ingesteld, lijken de accenten op zwarte inkt. Hoeklijn Hiermee wordt een afbeelding opnieuw getekend in diagonale lijnen. De lichtere partijen van de afbeelding worden getekend in lijnen die in de ene richting lopen, terwijl de donkere gedeelten worden getekend in lijnen die in de tegenovergestelde richting lopen. Inkt omtrek Dit lter tekent een afbeelding opnieuw in pen en inkt met jne, dunne lijnen over de oorspronkelijke details. Spetters Dit lter dupliceert het effect van een spetter-airbrush. Als u de waarde van de opties verhoogt, wordt het totale effect eenvoudiger. Sproeilijn Een afbeelding wordt opnieuw getekend, waarbij de dominante kleuren met hoekige sproeilijnen in kleur worden getekend. Sumi-e Een afbeelding wordt in Japanse stijl getekend, alsof deze met een natte penseel vol zwarte inkt op rijstpapier is getekend. Het effect is zachte, vage randen met veel zwart.
Pixellters
Met de lters in het submenu Pixel denieert u een selectie nauwkeurig door pixels van gelijke kleurwaarden in cellen te klonteren. Facet (Photoshop) Pixels van dezelfde kleur of gelijksoortige kleuren worden in blokken pixels van dezelfde kleur samengeklonterd. Met dit lter kunt u een gescande afbeelding er handgeschilderd uit laten zien of een realistische afbeelding op een abstract schilderij laten lijken. Fragmentatie (Photoshop) Dit lter maakt vier kopien van de pixels in de selectie, neemt er het gemiddelde van en verschuift ze ten opzichte van elkaar. Kleur halftoon Hiermee simuleert u het effect van toepassing van een vergroot halftoonraster op elk kanaal van de afbeelding. Voor elk kanaal verdeelt het lter de afbeelding in rechthoeken en vervangt elke rechthoek door een cirkel. De cirkelgrootte is proportioneel met de helderheid van de rechthoek. Zo gebruikt u het lter Kleur halftoon: 1 Kies Filter > Pixel > Kleur halftoon.
Terug
364
Terug
365
2 Voer een waarde in pixels in voor de maximumstraal van een halftoonstip, van 4 tot en met 127. 3 Voer voor een of meer kanalen een waarde in voor de rasterhoek (de hoek van de stip vergeleken met de werkelijke horizon):
Gebruik bij afbeeldingen in grijswaarden alleen kanaal 1. Gebruik bij RGB-afbeeldingen kanaal 1, 2 en 3, respectievelijk het rode, groene en blauwe kanaal. Gebruik bij CMYK-afbeeldingen alle vier de kanalen, respectievelijk de kanalen cyaan, magenta, geel en zwart. Klik op Standaard om alle schermhoeken weer op de standaardwaarden in te stellen.
4 Klik op OK. Kristal Pixels worden samengeklonterd in veelhoeken in n kleur. Mezzotint Dit lter converteert een afbeelding naar een willekeurig patroon van zwarte en witte delen of bij een afbeelding in kleur naar een patroon van volledig verzadigde kleuren. Bij dit lter kiest u in het typemenu in het dialoogvenster Mezzotint een stippelpatroon. Mozaek (Photoshop) Dit lter klontert pixels in vierkante blokken. De pixels in een bepaald blok hebben dezelfde kleur en de kleuren van de blokken geven de kleuren in de selectie weer. Pointilleren De kleur in een afbeelding wordt verdeeld in willekeurig geplaatste stippen, net als in een pointillistisch schilderij. De achtergrondkleur wordt het canvasgebied tussen de stippen.
Renderingslters
Met de renderingslters creert u 3D-guren, wolkenpatronen, refractiepatronen en gesimuleerde lichtreecties in een afbeelding. U kunt objecten ook in de 3D-ruimte manipuleren, 3D-objecten (kubussen, bollen en cilinders) maken en 3D-achtige belichtingseffecten produceren door structuuropvullingen van grijswaardenbestanden te maken. 3D transformatie Hiermee worden afbeeldingen op kubussen, bollen en cilinders geplaatst, die u vervolgens in drie dimensies kunt draaien. Zie voor meer informatie Objecten in drie dimensies transformeren op pagina 208. Andere wolken Dit lter produceert een wolkenpatroon met willekeurig gegenereerde waarden die tussen de voorgrond- en de achtergrondkleur variren. Het lter laat de wolkengegevens op dezelfde manier met de bestaande pixels overvloeien als de overvloeiing van kleuren in de modus Verschil. Als u dit lter nmaal kiest, worden delen van de afbeelding omgekeerd in een wolkenpatroon. Als u het lter een aantal keren toepast, krijgt u rib- en aderpatronen die op een marmerstructuur lijken. Belichtingseffecten Hiermee kunt u allerlei belichtingseffecten in RGB-afbeeldingen produceren door 17 lichtstijlen, 3 soorten licht en 4 sets lichteigenschappen te variren. U kunt ook met structuren uit grijswaardenbestanden (de zogeheten grijsstructuren) 3Dachtige effecten creren en uw eigen stijlen opslaan om op andere afbeeldingen toe te passen.
Terug
365
Terug
366
Structuurvulling Hiermee vult u een selectie op met een grijswaardenbestand of een gedeelte van een bestand. U voegt de structuur aan het document of de selectie toe door het grijswaardendocument dat u als structuurvulling wilt gebruiken, te openen. Wolken Dit lter genereert een zacht wolkenpatroon met willekeurige waarden die tussen de voorgrond- en de achtergrondkleur variren. U genereert een sprekender wolkenpatroon door Alt Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt te houden en Filter > Rendering > Wolken te kiezen. Zon Dit lter simuleert de refractie die wordt veroorzaakt wanneer een helder licht in de cameralens schijnt. Geef een locatie voor het midden van de zon op door ergens in de miniatuur van de afbeelding te klikken of door het dradenkruis te slepen.
Ruislters (Photoshop)
Met de ruislters kunt u ruis, of pixels met willekeurig verspreide kleurniveaus, toevoegen of verwijderen. Hiermee kunt u een selectie in de omliggende pixels laten overvloeien. Met ruislters kunt u ongebruikelijke structuren maken of probleemgebieden, zoals stof en krassen, uit een afbeelding verwijderen. Mediaan Hiermee vermindert u ruis in een afbeelding door de helderheid van pixels binnen een selectie te laten overvloeien. Het lter zoekt binnen de straal van een pixelselectie naar pixels die even helder zijn, verwijdert pixels die te veel van aangrenzende pixels verschillen, en vervangt de middelste pixel met de mediaanhelderheidswaarde van de gezochte pixels. Dit lter is nuttig om het effect van beweging in een afbeelding te elimineren of te reduceren. Ruis Er worden willekeurige pixels aan een afbeelding toegevoegd, waarbij het effect van fotograferen met een lm van hoge snelheid wordt gesimuleerd. Met het lter Ruis kunt u ook streepvorming in doezelselecties of geleidelijke overgangen in opvullingen verminderen of zwaar geretoucheerde gebieden een realistischer uiterlijk geven. U kunt de volgende opties kiezen voor ruisdistributie: bij Uniform worden de kleurwaarden van de ruis volgens willekeurige waarden tussen 0 en plus of min de opgegeven waarde verdeeld voor een subtiel effect, bij Gaussiaans worden de kleurwaarden van de ruis in een klokvormige curve verdeeld voor een gespikkeld effect. Bij de optie Monochromatisch past u het lter alleen op de toonelementen in de afbeelding toe zonder dat u de kleuren verandert. Stof & krassen Vermindert ruis door ongelijksoortige pixels te veranderen. Probeer diverse combinaties voor de instelling van straal en drempel wanneer u een balans tussen de scherpte van de afbeelding en het verbergen van defecten wilt bereiken. U kunt het lter ook op geselecteerde gebieden in de afbeelding toepassen. Zo gebruikt u het lter Stof & krassen: 1 Kies Filter > Ruis > Stof & krassen. 2 Pas indien nodig de zoominstelling van de voorvertoning aan totdat het gebied met de ruis zichtbaar is. 3 Sleep de schuifregelaar Drempel naar links naar 0 om de waarde uit te schakelen, zodat u alle pixels in de selectie of de afbeelding kunt zien.
Terug
366
Terug
367
Met Drempel bepaalt u hoe verschillend de pixelwaarden moeten zijn om te worden verwijderd. Opmerking: met de schuifregelaar Drempel hebt u meer controle over waarden tussen 0 en 128, het meest voorkomende bereik voor afbeeldingen, dan over waarden tussen 128 en 255. 4 Sleep de schuifregelaar Straal naar links of rechts, of voer in het tekstvak een waarde tussen 1 en 16 pixels in. Met de straal bepaalt u hoe groot de verschillen tussen de pixels zijn die door het lter worden gezocht. Als u de straal aanpast, wordt de afbeelding wazig. Stop bij de kleinste waarde waarbij u de defecten kunt verwijderen. 5 Verhoog de drempel geleidelijk door een waarde in te voeren of de schuifregelaar naar de hoogst mogelijke waarde te slepen waarbij u de defecten kunt opheffen. Uitstippen Dit lter zoekt de randen in een afbeelding (gebieden waar sterke kleurveranderingen optreden) en vervaagt de volledige selectie behalve die randen. Met deze vervaging verwijdert u ruis terwijl de details bewaard blijven.
Schetslters
Met de lters in het submenu Schets voegt u structuur aan afbeeldingen toe, meestal voor een 3D-effect. De lters zijn ook handig om een afbeelding een kunstzinnig of handgetekend uiterlijk te geven. Bij de meeste schetslters wordt de afbeelding opnieuw getekend in de voorgrond- en achtergrondkleur. Basrelif Hiermee wordt een afbeelding getransformeerd zodat deze in laag relif uitgesneden lijkt te zijn, en verlicht zodat de oppervlaktevariaties worden geaccentueerd. Donkere partijen van de afbeelding nemen de voorgrondkleur aan, lichte partijen de achtergrondkleur. Chroom De afbeelding wordt verwerkt alsof deze op een gepolijst chroomoppervlak is afgebeeld. De hoge lichten zijn de hoge punten en de schaduwen de lage punten in het reecterende oppervlak. Nadat het lter is toegepast, kunt u in het dialoogvenster Niveaus meer contrast aan de afbeelding toevoegen. Cont crayon De structuur van dicht donker en zuiver wit contkrijt wordt op de afbeelding toegepast. Bij het lter Cont crayon worden donkere gebieden in de voorgrondkleur en lichte gebieden in de achtergrondkleur weergegeven. Verander voor een realistischer effect de voorgrondkleur in een van de standaardcontkleuren (zwart, sepia, bloedrood) voordat u een lter toepast. Verander voor een gedempt effect de achtergrondkleur in wit en voeg er wat voorgrondkleur aan toe voordat u het lter toepast. (Zie Structuur- en glasoppervlakken op pagina 358.) Filigraan Dit lter simuleert het gecontroleerde krimpen en vervormen van folie-emulsie en genereert een afbeelding die geklonterd lijkt in de schaduwgebieden en licht korrelig in de lichte gebieden. Fotokopie Dit lter simuleert het effect van het fotokopiren van een afbeelding. Van grote, donkere gebieden worden alleen de randen gekopieerd en de middentonen worden volledig zwart of wit weergegeven.
Terug
367
Terug
368
Gescheurde randen Dit lter werkt het beste bij afbeeldingen die uit tekst of sterk contrasterende objecten bestaan. Het lter reconstrueert de afbeelding als ruwe, gescheurde stukken papier en kleurt de afbeelding vervolgens in met de voorgrond- en achtergrondkleur. Gips Een afbeelding wordt in gips in 3D vervaardigd en het resultaat wordt vervolgens met de voorgrond- en achtergrondkleur ingekleurd. Donkere gebieden komen naar voren, lichte gebieden wijken naar achteren (of omgekeerd als u de optie Omkeren gebruikt). Grasche pen Het lter geeft de details in de oorspronkelijke afbeelding in jne, rechte inktlijnen weer en geeft vooral een sterk effect bij gescande afbeeldingen. Het lter vervangt de kleur in de oorspronkelijke afbeelding en geeft de inkt in de voorgrondkleur en het papier in de achtergrondkleur weer. Halftoonraster Het lter simuleert het effect van een halftoonraster terwijl het continue tonenbereik behouden blijft. Houtskool Een afbeelding wordt opnieuw getekend met beperkte waarden en een vlekeffect. Duidelijke randen worden vet getekend en middentonen worden met diagonale lijnen geschetst. Het houtskool staat in de voorgrondkleur en het papier staat in de achtergrondkleur. Krijt en houtskool De hoge lichten en de middentonen van de afbeelding worden opnieuw getekend met een effen achtergrond in een grijze middentoon die met ruw krijt is getekend. Schaduwpartijen worden vervangen door zwarte diagonale houtskoollijnen. De voorgrondkleur wordt met houtskool getekend, de achtergrondkleur met krijt. Postpapier Dit lter maakt een afbeelding die lijkt te zijn gemaakt van handgemaakt papier. De afbeelding wordt vereenvoudigd en in het lter worden de effecten van de lters Stileer > Relif en Structuur > Korrel gecombineerd. Donkere gebieden van de afbeelding verschijnen als gaten in de bovenlaag van het papier, zodat de achtergrondkleur zichtbaar wordt. Stempel Kunt u het beste op zwart-wit-afbeeldingen toepassen. Het lter vereenvoudigt de afbeelding zodat deze gestempeld lijkt met een rubberen of houten stempel. Waterpapier Dit lter gebruikt vlekkerige klodders die geschilderd lijken te zijn op vezelig, vochtig papier, zodat de kleuren gaan vloeien en zich vermengen.
Stileerlters
De stileerlters geven een geschilderd of impressionistisch effect op een selectie door pixels te verplaatsen en het contrast in een afbeelding te zoeken en te versterken. Nadat u met bijvoorbeeld de lters Contrastlijn of Omtreklijn randen gemarkeerd hebt, kunt u met de opdracht Omkeren de randen van een afbeelding in kleur met gekleurde lijnen aangeven of de randen van een afbeelding in grijswaarden met witte lijnen. (Zie Opdracht Negatief op pagina 172.) Contrastlijn (Photoshop) De gedeelten van de afbeelding met sterke overgangen worden gedenticeerd en de randen benadrukt. Net als bij het lter Omtreklijn kunt u met Contrastlijn de randen van een afbeelding benadrukken met donkere lijnen tegen een witte achtergrond. Ook kunt u zo een rand rond een afbeelding tekenen. Geef diepte Dit lter geeft een selectie of een laag een 3D-structuur.
Terug
368
Terug
369
Zo gebruikt u het lter Geef diepte: 1 Kies Filter > Stileer > Geef diepte. 2 Kies een 3D-type:
Met Blokken worden er objecten met een vierkante voorzijde en vier zijkanten gemaakt. Als u de voorkant van elk blok met de gemiddelde kleur van het blok wilt vullen, selecteert u Effen voorvlakken. Als u het voorvlak met de afbeelding wilt vullen, deselecteert u Effen voorvlakken. Met Piramides worden er objecten gemaakt met vier driehoekige zijden die in n punt samenkomen.
3 Voer in het tekstvak Grootte een waarde in om de lengte van de zijden van de basis van het object te bepalen. U kunt kiezen uit een waarde tussen 2 en 255 pixels. 4 Voer in het tekstvak Diepte een waarde in om aan te geven hoe ver het grootste object uit het scherm naar buiten lijkt te komen, van 0 tot en met 255. 5 Kies een diepteoptie:
Willekeurig om elk blok of elke piramide een willekeurige diepte te geven Op niveaubasis om de diepte van elk object te laten overeenstemmen met de helderheid: heldere gedeelten komen verder naar voren dan donkere gedeelten.
6 Onvolledige blokken maskeren om alle objecten te verbergen die buiten de selectie uitsteken. Omtreklijn (Photoshop) Zoekt naar de overgangen van de helderste gebieden en voorziet deze van een dunne contour voor elk kleurkanaal, voor een effect dat identiek is aan de lijnen in een contourkaart. Zo gebruikt u het lter Omtreklijn: 1 Kies Filter > Stileer > Omtreklijn. 2 Kies een randoptie om de gebieden in de selectie van een omtreklijn te voorzien: Onder, waarbij de kleurwaarden van de pixels onder het opgegeven niveau vallen, en Boven, waarbij de kleurwaarden boven het niveau vallen. 3 Voer een drempel (niveau) in voor het evalueren van de kleurwaarden (toonniveau) tussen 0 en 255. Experimenteer om te zien bij welke waarden de meeste details in de afbeelding zichtbaar zijn. In het palet Info in de grijswaardenmodus kunt u een kleurwaarde identiceren waarvan u contouren wilt zien. Voer vervolgens in het tekstvak Niveau de waarde in. (Zie Palet Info (Photoshop) op pagina 33.) Onscherp (Photoshop) Met dit lter worden de pixels in een selectie door elkaar geschud zodat de selectie er minder scherp uitziet. Hierbij bepaalt de geselecteerde optie wat er gebeurt: bij Normaal worden de pixels willekeurig verplaatst en wordt geen rekening gehouden met de kleurwaarden, bij Alleen donkerder worden lichte pixels door donkere pixels vervangen en bij Alleen lichter worden donkere pixels door lichte pixels vervangen. Met Niet-isotropisch verplaatst u de pixels in de richting van de geringste kleurwijziging. Oplichtende rand Hiermee worden de randen van kleuren gedenticeerd en wordt er een neonachtige gloed aan toegevoegd.
Terug
369
Terug
370
Relif (Photoshop) Dit lter zorgt er voor dat een selectie naar voren komt of er gestempeld uitziet door de vulkleur in grijs te veranderen en de randen in de oorspronkelijke vulkleur te tekenen. U kunt zowel de hoek van het relif instellen (van 360 om het oppervlak (de stempel) terug te laten wijken, tot +360 om het oppervlak naar voren te laten komen) als de hoogte en een percentage (1% t/m 500%) voor de hoeveelheid kleur binnen de selectie kiezen. Als u de kleur en de details in het relif wilt behouden, gebruikt u na toepassing van het lter Relif de opdracht Vervagen. Solarisatie Hiermee wordt een overvloeiing tussen een negatieve en positieve afbeelding gegenereerd: net als bij korte blootstelling aan het licht bij ontwikkeling van een foto. Tegels Een afbeelding wordt verdeeld in een reeks tegels en de selectie wordt van de oorspronkelijke positie verplaatst. U kunt een van de volgende opties kiezen om het gebied tussen de tegels op te vullen: de achtergrondkleur, de voorgrondkleur, een omgekeerde versie van de afbeelding of een ongewijzigde versie van de afbeelding, waarbij de versie met tegels op de oorspronkelijke afbeelding wordt geplaatst en een deel van de oorspronkelijke afbeelding onder de tegelranden zichtbaar is. Wind Dit lter maakt dunne horizontale lijntjes op de afbeelding om een windeffect te simuleren. U kunt kiezen uit de methoden Wind, Storm voor een dramatischer windeffect, en Verspreid, waarbij de windlijnen op de afbeelding worden verplaatst.
Structuurlters
Met de structuurlters geeft u een afbeelding diepte of inhoud of geeft u de afbeelding een organisch uiterlijk. Craquelure Dit lter tekent een afbeelding op een gipsoppervlak met veel relif, zodat een jn netwerk van scheurtjes ontstaat die de contouren van de afbeelding volgen. Met dit lter brengt u een relifeffect aan in afbeeldingen met een groot aantal kleuren of grijswaarden. Gebrandschilderd glas Dit lter tekent een afbeelding opnieuw als aangrenzende cellen van n kleur met contouren in de voorgrondkleur. Korrel Dit lter voegt structuur aan een afbeelding toe door diverse soorten korrel te simuleren: Normaal, Zacht, Sprenkel, Klonter, In contrast, Vergroot, Stippel, Horizontaal, Verticaal en Spikkel. Lappendeken Een afbeelding wordt verdeeld in vierkantjes die zijn opgevuld met de overheersende kleur in dat gedeelte van de afbeelding. Het lter vermindert of verhoogt de diepte van de tegels willekeurig om de hoge lichten en de schaduwen aan te geven. Mozaektegels Dit lter tekent de afbeelding alsof deze is opgebouwd uit kleine scherfjes of tegels en voegt tussenruimte tussen de tegels toe. (Het lter Pixel > Mozaek breekt een afbeelding daarentegen op in blokken pixels met verschillende kleuren.) Structuurmaker Past een door u geselecteerde of gemaakte structuur op een afbeelding toe. (Zie Structuur- en glasoppervlakken op pagina 358.)
Verscherpingslters
Met de verscherpingslters stelt u vage afbeeldingen scherp door het contrast van de aangrenzende pixels te verhogen. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 370
Terug
371
Scherpe randen (Photoshop) en Onscherp masker Deze lters zoeken de gebieden in de afbeelding waar scherpe kleurveranderingen voorkomen en verscherpen deze. Het lter Scherpe randen verscherpt alleen de randen, terwijl de afbeelding als geheel vloeiend blijft. Met dit lter verscherpt u de randen zonder dat u een waarde opgeeft. Voor professionele kleurcorrectie kunt u met het lter Onscherp masker het contrast van de randdetails aanpassen en aan beide kanten van de rand een lichtere en een donkerdere lijn aanbrengen. Bij dit proces wordt de rand benadrukt en wordt de illusie van een scherpere afbeelding gecreerd. (Zie Afbeeldingen verscherpen op pagina 175.) Verscherpen en Scherper (Photoshop) Een selectie scherpstellen en de duidelijkheid ervan verbeteren. Met het lter Scherper wordt een sterker scherpstellingseffect bereikt dan met het lter Verscherpen.
Vervagingslters
De vervagingslters verzachten een selectie of een afbeelding en zijn nuttig voor retouchering. Ze maken overgangen vloeiend door het gemiddelde te nemen van de pixels naast de harde randen van gedenieerde lijnen en schaduwpartijen in een afbeelding. Opmerking: als u op de randen van een laag een vervagingslter wilt toepassen, moet u de optie Transparantie behouden deselecteren in het palet Lagen. Bewegingsonscherpte (Photoshop) Dit lter vervaagt in een bepaalde richting (van 360 t/m +360) en bij een bepaalde intensiteit (van 1 tot 999). Het effect van het lter is hetzelfde als het nemen van een foto van een bewegend object met een vaste belichtingstijd. Gaussiaans vervagen Hiermee vervaagt u snel een selectie in een intensiteit die u kunt aanpassen. Met Gaussiaans wordt de klokvormige curve bedoeld die wordt gegenereerd wanneer er een gewogen gemiddelde op de pixels wordt toegepast. Bij het lter Gaussiaans vervagen krijgt u weinig details en een mistig effect. Radiaal vaag Dit lter simuleert de vervaging van een in- of uitzoomende of draaiende camera en geeft een zachte vervaging. Kies Draaien om een vervaging in concentrische cirkels te krijgen en geef vervolgens op hoeveel graden u wilt draaien. Kies Zoomen om te vervagen langs radiale lijnen, alsof u in- of uitzoomt op de afbeelding, en geef een waarde van 1 t/m 100 op. De vervagingskwaliteit loopt van Laag voor het snelste, maar korrelige resultaat, tot Goed en Best voor vloeiender resultaten, die alleen in een grote selectie van elkaar te onderscheiden vallen. Geef het beginpunt van de vervaging op door het patroon in het vak Middelpunt te slepen. Slim vervagen Dit lter vervaagt een afbeelding nauwkeurig. U kunt een straal opgeven om te bepalen hoe verschillend de pixels mogen zijn die het lter zoekt om te vervagen, een drempel om te bepalen hoe verschillend de waarden van de pixels mogen zijn voordat ze worden verwijderd, en een vervagingskwaliteit. U kunt ook een modus voor de volledige selectie (Normaal), of voor de randen van de kleurovergangen (Rand alleen en Rand bedekken) instellen. In gedeelten met veel contrast kunt u met Alleen rand zwartwitte randen en met Bedekking rand een witte rand toepassen.
Terug
371
Terug
372
Vaag en Vager (Photoshop) Met deze lters verwijdert u ruis op plaatsen in een afbeelding met scherpe kleurovergangen. Vervagingslters maken overgangen vloeiend door het gemiddelde te nemen van de pixels naast de harde randen van gedenieerde lijnen en schaduwpartijen. Bij het lter Vager krijgt u een effect dat drie tot vier keer sterker is dan bij het lter Vaag.
Vervormingslters
De vervormingslters vervormen een afbeelding geometrisch en creren een 3D-effect of andere vervormingseffecten. Voor deze lters is soms erg veel geheugen nodig. Bol Dit lter geeft objecten een 3D-effect door een selectie rond een bolvorm te buigen, waarbij de afbeelding wordt vervormd en gerekt zodat deze in de geselecteerde curve past. Glas Dit lter geeft een afbeelding het uiterlijk alsof deze wordt bekeken door verschillende soorten glas. U kunt een glaseffect kiezen of een Photoshop-bestand van uw eigen glasoppervlak maken en toepassen. U kunt de instellingen voor schalen, vervorming en vloeiend aanpassen. Volg de instructies voor het lter Verplaats wanneer u oppervlakken uit een bestand gebruikt. Zie Structuur- en glasoppervlakken op pagina 358 voor meer informatie over glaslters. Gloed onscherp Hiermee wordt een afbeelding weergegeven alsof deze door een zacht diffuuslter wordt bekeken. Het lter voegt transparante witte ruis aan een afbeelding toe, waarbij de gloed vanaf het midden van een selectie steeds minder wordt. Golf Dit lter werkt op dezelfde manier als het lter Kronkel, maar met meer controle. U kunt opties kiezen zoals het aantal golfgeneratoren, de golengte (afstand tussen de toppen van de golven), de amplitude van de golf en het golftype: Sinus (rollend), Driehoek of Vierkant. Met de optie Willekeurig past u willekeurige waarden toe. U kunt ook de nietvervormde gebieden deniren. (Zie Niet-vervormde gebieden deniren op pagina 358.) Klik op Willekeurig om de golfresultaten op andere selecties toe te passen. Stel het aantal generatoren in op 1 en stel voor de minimum- en maximumwaarde van de parameters Golengte en Amplitude dezelfde waarde in. Kneep Met dit lter wordt een selectie samengedrukt. Met een positieve waarde tot 100% verschuift u de selectie naar het midden, met een negatieve waarde tot -100% verschuift u de selectie naar buiten. Kronkel Hiermee draait u een selectie in het midden meer dan aan de randen. Als u een hoek opgeeft, wordt er een kronkelpatroon gegenereerd. Oceaanrimpel Dit lter voegt rimpels met willekeurige tussenruimte aan de oppervlakte van een afbeelding toe, zodat de afbeelding er uitziet alsof deze zich onder water bevindt. Poolcordinaten Met dit lter wordt een selectie van rechthoekige naar polaire cordinaten geconverteerd en omgekeerd, afhankelijk van de geselecteerde optie. Met dit lter kunt u een cilinderanamorfose maken, een kunstvorm die populair was in de 18e eeuw, waarbij de vervormde afbeelding normaal zichtbaar wordt als u deze spiegelt in een cilinder.
Terug
372
Terug
373
Rimpel Hiermee past u een golfpatroon toe op een selectie, als rimpels op het oppervlak van een vijver. Voor meer controle gebruikt u het lter Golf. U kunt onder andere het aantal en het formaat van de rimpels kiezen. Schuin Hiermee vervormt u een afbeelding langs een curve. Geef de curve op door de lijn in het vak te slepen zodat deze in een curve voor de vervorming verandert. U kunt alle punten op de curve aanpassen. Klik op Standaardinstellingen om weer een rechte lijn van de curve te maken. Daarnaast kunt u kiezen hoe u niet-vervormde gebieden wilt behandelen. (Zie Niet-vervormde gebieden deniren op pagina 358.) Verplaats Bij dit lter wordt op basis van een afbeelding, de zogeheten verplaatsingsafbeelding, bepaald hoe een selectie moet worden vervormd. Als u bijvoorbeeld een paraboolvormige verplaatsingsafbeelding gebruikt, kunt u een afbeelding maken die lijkt te zijn afgedrukt op een doek dat aan de punten wordt vastgehouden. Met dit lter maakt u verplaatsingsafbeeldingen, op basis van een samengevoegd bestand dat in Adobe Photoshop-formaat is opgeslagen (behalve afbeeldingen in bitmapmodus). U kunt ook bestanden gebruiken uit de map Insteekmodules/ Verplaatsingsbeelden in de programmamap van Photoshop. Zo gebruikt u het lter Verplaats: 1 Kies Filter > Vervorm > Verplaats. 2 Voer een schaal in voor de grootte van de verplaatsing. Als de horizontale en verticale schaal op 100% worden ingesteld, is de grootste verplaatsing 128 pixels (omdat bij middengrijs geen verplaatsing plaatsvindt). 3 Als de verplaatsingsafbeelding niet even groot is als de selectie, kiest u hoe de verplaatsingsafbeelding in de afbeelding moet passen: Uitrekken tot passend om het formaat van de verplaatsingsafbeelding te veranderen, of Naast elkaar om de selectie op te vullen door de verplaatsingsafbeelding in een patroon te herhalen. 4 Kies Beeld omslaan of Hoekpixels herhalen om te bepalen hoe niet-vervormde gebieden van de afbeelding moeten worden behandeld. (Zie Niet-vervormde gebieden deniren op pagina 358.) 5 Klik op OK. 6 Selecteer en open de verplaatsingsafbeelding. De vervorming wordt op de afbeelding toegepast. Bij het lter Verplaats wordt een selectie verschoven met een kleurwaarde uit de verplaatsingsafbeelding: 0 is de maximale negatieve verschuiving en 255 is de maximale positieve verschuiving. Bij een grijswaarde van 128 is er geen verplaatsing. Als een verplaatsingsafbeelding n kanaal heeft, wordt de afbeelding verschoven over een diagonaal die door de verhouding tussen de horizontale en verticale schaal wordt gedenieerd. Als de verplaatsingsafbeelding meer dan een kanaal heeft, wordt de horizontale verplaatsing door het eerste kanaal bepaald en de verticale verplaatsing door het tweede kanaal.
Terug
373
Terug
374
ZigZag Hiermee vervormt u een selectie radiaal, afhankelijk van de straal van de pixels in uw selectie. Met de optie Tanden stelt u in hoe vaak de richting van de zigzag vanaf het midden van de selectie tot aan de rand moet worden omgekeerd. U kunt ook kiezen hoe de pixels worden verplaatst: bij Vijverrimpels worden de pixels naar linksboven of rechtsonder verplaatst, bij Uit middelpunt worden de pixels naar of weg van het midden van de selectie verplaatst en bij Rond middelpunt worden de pixels rond het middelpunt gedraaid.
Videolters
In het submenu Video vindt u de lters De-Interlace en NTSC-kleuren. De-Interlace Het lter De-interlace maakt op video vastgelegde bewegende beelden vloeiender door ofwel de oneven ofwel de even genterlinieerde lijnen in de afbeelding te verwijderen. U kunt kiezen of u de verwijderde lijnen wilt vervangen via duplicatie of interpolatie. NTSC-kleuren Met dit lter beperkt u het aantal kleuren tot de kleuren die acceptabel zijn voor weergave op televisie om te voorkomen dat oververzadigde kleuren de scanlijnen van de televisie overschrijden.
Andere lters
Met de lters in het submenu Anders kunt u uw eigen lters maken, maskers wijzigen met behulp van lters, een selectie verschuiven binnen een afbeelding en snelle kleurcorrecties aanbrengen. Blokmaker (ImageReady) Hiermee kunt u een afbeelding aanpassen zodat u deze als tegelachtergrond kunt gebruiken. U kunt de randen van een afbeelding laten overvloeien om een naadloze achtergrond te maken. U kunt ook een caleidoscopische achtergrond maken, waarin een afbeelding horizontaal en verticaal is omgedraaid en een abstract ontwerp wordt gegenereerd. Eigen (Photoshop) Hiermee kunt u uw eigen ltereffect ontwerpen. Met het lter Eigen kunt u de helderheidswaarden van elke pixel in de afbeelding veranderen volgens een vooraf gedenieerde wiskundige bewerking die kronkeling wordt genoemd. Aan elke pixel wordt een waarde toegewezen op basis van de waarden van de omliggende pixels. Deze bewerking is identiek aan de berekeningen Toevoegen en Aftrekken voor kanalen. U kunt de eigen lters die u maakt, opslaan en in andere Photoshop-afbeeldingen gebruiken. Zo maakt u een eigen lter: 1 Kies Filter > Anders > Eigen. 2 Selecteer het middelste tekstvak, waarin de pixel wordt weergegeven die wordt gevalueerd. Voer de waarde in waarmee u de helderheidswaarde van die pixel wilt vermenigvuldigen, van -999 tot en met +999. 3 Selecteer een tekstvak dat een aangrenzende pixel weergeeft. Voer de waarde in waarmee u de pixel in deze positie wilt vermenigvuldigen.
Terug
374
Terug
375
Als u bijvoorbeeld de helderheidswaarde van de pixel direct rechts van de huidige pixel met 2 wilt vermenigvuldigen, voert u in het tekstvak direct rechts van het middelste tekstvak 2 in. 4 Herhaal stap 2 en 3 voor alle pixels die u in de bewerking wilt opnemen. U hoeft niet in alle tekstvakken waarden in te voeren 5 Voer onder Schalen de waarde in waardoor u de som van de helderheidswaarden van de pixels die in de berekening zijn opgenomen, wilt delen. 6 Voer onder Verschuiven de waarde in die u aan de uitkomst van de schaalberekening wilt toevoegen. 7 Klik op OK. Het eigen lter wordt op elke pixel in de afbeelding toegepast, n voor n. Met de knoppen Opslaan en Laden kunt u eigen lters opslaan en opnieuw gebruiken. Hooglichten (Photoshop) Behoudt de randdetails in de opgegeven straal waar scherpe kleurovergangen voorkomen en onderdrukt de rest van de afbeelding. (Bij een straal van 0,1 pixel worden alleen de randpixels behouden.) Het lter verwijdert weinig voorkomende details uit een afbeelding en heeft het tegenovergestelde effect als het lter Gaussiaans vervagen. Het is handig om het lter Hooglichten op een afbeelding met continue tonen toe te passen voordat u de opdracht Drempel gebruikt of de afbeelding naar de bitmapmodus converteert. Het lter is handig om lijntekeningen en grote zwart-witte gebieden uit gescande afbeeldingen te halen. Minimaal en Maximaal (Photoshop) Deze lters zijn handig om maskers te wijzigen. Het lter Minimaal heeft het effect van toepassing van een spreiding: zwarte gebieden worden uitgebreid en witte gebieden ingekrompen. Het lter Maximaal heeft het effect van toepassing van een inperking: witte gebieden worden uitgebreid en zwarte gebieden ingeperkt. Net als het lter Mediaan wordt bij de lters Maximaal en Minimaal naar de afzonderlijke pixels in een selectie gekeken. De lters Maximaal en Minimaal vervangen binnen een opgegeven straal de helderheidswaarde van de huidige pixel door de hoogste of laagste helderheidswaarde van de omliggende pixels. Verschuiven Verplaatst een selectie volgens een opgegeven horizontale of verticale waarde en laat een lege ruimte achter op de oorspronkelijke locatie van de selectie. U kunt het lege gebied opvullen met de huidige achtergrondkleur, met een ander gedeelte van de afbeelding of met uw keuze van opvulling als de selectie zich bij de rand van een afbeelding bevindt. (Zie Niet-vervormde gebieden deniren op pagina 358.)
Digimarc-lters
Met de Digimarc-lters voegt u een digitaal watermerk in een afbeelding in zodat u copyright-gegevens kunt opslaan. Zie Digitale copyrightinformatie opnemen op pagina 512 voor meer informatie.
Terug
375
Terug
376
Belichtingseffecten, lter
Met het lter Belichtingseffecten kunt u allerlei belichtingseffecten op RGB-afbeeldingen toepassen. U kunt ook met structuren uit grijswaardenbestanden (de zogeheten grijsstructuren) 3D-achtige effecten creren en uw eigen stijlen opslaan om op andere afbeeldingen toe te passen. Opmerking: het lter Belichtingseffecten werkt alleen op RGB-afbeeldingen.
Met Glans bepaalt u hoeveel licht er van het oppervlak reecteert (zoals op het oppervlak van een stuk fotopapier), varirend van Zwak (weinig reectie) tot Glanzend (veel reectie). Met Materiaal bepaalt u of het licht zelf of het object waarop het licht valt, meer reecteert. Plastic reecteert de kleur van het licht, Metaal reecteert de kleur van het object. Met Belichting voegt u meer (positieve waarden) of minder (negatieve waarden) licht toe. Een waarde van 0 heeft geen effect. Met Omgeving spreidt u het licht alsof het met ander licht in een kamer wordt gecombineerd, bijvoorbeeld zonlicht of uorescerend licht. Kies een waarde van 100 om alleen de lichtbron te gebruiken of een waarde van -100 om de lichtbron te verwijderen. U verandert de kleur van het omgevingslicht door in het kleurvak te klikken en in de kleurkiezer die verschijnt een kleur te kiezen. U kunt een licht dupliceren door Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt te houden en het licht in het voorvertoningsvenster te slepen.
6 Als u een structuurvulling wilt gebruiken, kiest u onder Structuurkanaal een kanaal. (Zie Een belichtingseffectenstructuur toepassen op pagina 379.)
Terug
377
Bij Universeel schijnt er licht in alle richtingen vanaf direct boven de afbeelding, net als bij een lamp boven een stuk papier. Bij Gericht schijnt het licht van ver af zodat de hoek van het licht niet verandert, net als bij de zon. Bij Spot wordt een elliptische lichtbundel op de afbeelding geworpen. De lijn in het voorvertoningsvenster geeft de richting en de hoek van het licht aan en de handgrepen geven de randen van de ellips aan.
Zo past u universeel licht aan: 1 Kies Filter > Rendering > Belichtingseffecten. 2 Kies Universeel bij Soort licht. 3 Pas het licht aan:
U verplaatst het licht door de middencirkel te slepen. U vergroot of verkleint het licht (als een licht dat dichterbij komt of verder weg gaat) door het verslepen van een van de handgrepen waarmee de randen van het effect worden gedenieerd.
Zo past u de hoek en de hoogte van het gerichte licht aan in het voorvertoningsvenster: 1 Kies Filter > Rendering > Belichtingseffecten. 2 Kies Gericht bij Soort licht. 3 Pas het licht aan:
U verplaatst het licht door de middencirkel te slepen. U verandert de richting van het licht door de handgreep aan het einde van de lijn te slepen en de hoek van het licht te draaien. Houd Ctrl (Windows of Command (Mac OS) ingedrukt om de hoogte van het licht (lengte van de lijn) constant te houden. U verandert de hoogte van het licht door de handgreep op het einde van de lijn te slepen. Maak de lijn korter voor een helder licht, maak de lijn langer voor een minder intens licht. Bij een zeer korte lijn krijgt u zuiver wit licht, bij een zeer lange lijn geen licht. Houd Shift ingedrukt en sleep om de hoek constant te houden en de hoogte van het licht (de lengte van de lijn) te wijzigen.
Zo past u de hoek en de hoogte van de spot aan in het voorvertoningsvenster: 1 Kies Filter > Rendering > Belichtingseffecten. 2 Kies Spot bij Soort licht. 3 Pas het licht aan:
U verplaatst het licht door de middencirkel te slepen. U vergroot de hoek van het licht door de handgreep te slepen en de lijn korter te maken. U verkleint de hoek van het licht door te slepen en de lijn langer te maken. U kunt de ellips uitrekken of het licht draaien door een van de handgrepen te slepen. Houd Shift ingedrukt en sleep om de hoek constant te houden en alleen de grootte van de ellips te wijzigen. Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt om het formaat constant te houden en de hoek of de richting van de spot te wijzigen.
Terug
377
Terug
378
U stelt de lichtscherpte (of spotintensiteit) in en regelt welk gedeelte van de ellips met licht wordt gevuld door de schuifregelaar Intensiteit te slepen: volledige intensiteit (een waarde van 100) is het helderst, de normale intensiteit is ongeveer 50, een negatieve intensiteit haalt licht weg en een intensiteit van -100 produceert geen licht. Met de schuifregelaar Focus regelt u welk deel van de ellips wordt gevuld met licht.
Terug
378
Terug
379
Zo maakt u een nieuwe stijl: 1 Kies in het dialoogvenster Belichtingseffecten Standaard voor Modus. 2 Sleep het pictogram van de lamp aan de onderkant van het dialoogvenster naar het voorvertoningsgebied. Herhaal deze handeling desgewenst voor maximaal 16 lichten. Zo slaat u een stijl op: 1 Klik in het dialoogvenster Belichtingseffecten op Opslaan. 2 Typ een naam voor de stijl en klik op OK. Alle instellingen voor alle lichten worden met de stijl opgeslagen. De stijlen verschijnen in het menu Modus als u de afbeelding opent. Zo verwijdert u een stijl: Kies in het dialoogvenster Belichtingseffecten een stijl en klik vervolgens op Verwijderen.
Terug
379
Tekst gebruiken
Terug
380
Tekst gebruiken
Tekst
Tekst bestaat uit wiskundig gedenieerde vormen die de letters, cijfers en symbolen van een lettertype beschrijven. Veel lettertypen zijn beschikbaar in verschillende opmaken, waarbij de meest gebruikte opmaken Type 1 (ook wel PostScript-lettertypen genoemd), TrueType, OpenType en CID (alleen Japans) zijn. Wanneer u tekst toevoegt aan een afbeelding, worden de tekens gevormd door pixels en hebben ze dezelfde resolutie als het afbeeldingsbestand. Als u inzoomt op de tekens, ziet u rafelige randen. Photoshop en ImageReady behouden echter de op vectoren gebaseerde omtrekken van tekst en gebruiken deze wanneer u de schaal van tekst wijzigt, tekst vergroot of verkleint, een PDF- of EPS-bestand opslaat of de afbeelding afdrukt naar een PostScript-printer. Hierdoor is het mogelijk tekst te produceren met scherpe, resolutie-onafhankelijke randen.
Tekst maken
U kunt overal binnen een afbeelding horizontale of verticale tekst maken. Afhankelijk van de manier waarop u de tekstgereedschappen gebruikt, kunt u punttekst of alineatekst invoeren. Punttekst is handig voor het invoeren van n woord of n regel met tekens, terwijl alineatekst bedoeld is om tekst in te voeren en op te maken als een of meer alineas.
Wanneer u tekst maakt, wordt een nieuwe laag toegevoegd aan het palet Lagen. In Photoshop kunt u ook een selectiekader maken in de vorm van de tekst. Opmerking: in Photoshop wordt geen tekstlaag gemaakt voor afbeeldingen in de modus Multikanaal, Bitmap of Gendexeerde kleur omdat lagen niet worden ondersteund in deze modi. In deze afbeeldingsmodi wordt tekst weergegeven op de achtergrond.
Terug
380
Tekst gebruiken
Terug
381
Tekstgereedschappen (Photoshop)
Als u met een tekstgereedschap klikt in een afbeelding, wordt de bewerkingsmodus van het gereedschap geactiveerd. In deze modus kunt u tekens invoeren en bewerken. Wijzigingen moet u echter vastleggen in de tekstlaag voordat u bepaalde bewerkingen kunt uitvoeren. In de optiebalk kunt u zien of de bewerkingsmodus van een tekstgereedschap actief is. Als de knop Vastleggen en de knop Annuleren worden weergegeven, is de bewerkingsmodus actief. Zo legt u wijzigingen vast in een tekstlaag: Voer een van de volgende handelingen uit:
in de optiebalk.
Druk op de Enter-toets op het numerieke toetsenblok. Druk op Ctrl+Enter op het toetsenbord (Windows) of op Command+Return (Mac OS). Selecteer een gereedschap in de gereedschapset, klik in het palet Lagen, Kanalen, Paden, Acties, Historie of Stijlen, of selecteer een menuopdracht.
Punttekst invoeren
Wanneer u punttekst invoert, vormt elke regel met tekst een afzonderlijk element. De lengte van een regel neemt toe of af tijdens het bewerken, maar de tekst loopt niet door naar de volgende regel. De ingevoerde tekst verschijnt in een nieuwe tekstlaag. Zo voert u punttekst in: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) Selecteer het gereedschap Horizontale tekst Verticale tekst . (ImageReady) Selecteer het gereedschap Tekst .
of het gereedschap
2 Klik in de afbeelding om een invoegpunt in te stellen voor de tekst. Het streepje door de I-vormige aanwijzer geeft de positie aan van de basislijn van de tekst. Bij horizontale tekst bepaalt de basislijn de lijn waarop de tekst rust. Bij verticale tekst bepaalt de basislijn de middenas van de tekens. Als u de basislijn wilt weergeven in ImageReady, kiest u Weergave > Tonen > Basislijn tekst. 3 Selecteer aanvullende tekstopties in de optiebalk, het palet Teken en het palet Alinea. (Zie ook Tekens opmaken op pagina 388 en Alineas opmaken op pagina 397.) 4 Voer de gewenste tekens in. Druk op Enter (Windows) of Return (Mac OS) om een nieuwe regel te beginnen. 5 Leg de tekstlaag vast. (Zie Tekstgereedschappen (Photoshop) op pagina 381.)
Alineatekst invoeren
Wanneer u alineatekst invoert, lopen de regels met tekst door om binnen de afmetingen van het selectiekader te passen. U kunt verschillende alineas invoeren en opties voor alinea-uitvulling selecteren.
Terug
381
Tekst gebruiken
Terug
382
U kunt de grootte van het selectiekader wijzigen, waarna de tekst opnieuw wordt verdeeld over de ruimte binnen het nieuwe kader. U kunt het selectiekader aanpassen terwijl u tekst invoert of nadat u de tekstlaag hebt gemaakt. Verder kunt u het selectiekader gebruiken om tekst te roteren, te schalen en schuin te trekken. Zo voert u alineatekst in: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) Selecteer het gereedschap Horizontale tekst Verticale tekst . (ImageReady) Selecteer het gereedschap Tekst .
of het gereedschap
Sleep diagonaal om een selectiekader te deniren voor de tekst. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u klikt of sleept om het dialoogvenster Grootte tekstvak weer te geven. Voer waarden in voor Breedte en Hoogte en klik op OK.
3 Selecteer de andere gewenste tekstopties in de optiebalk, het palet Teken, het palet Alinea en het submenu Laag > Tekst. (Zie ook Tekens opmaken op pagina 388 en Alineas opmaken op pagina 397.) 4 Voer de gewenste tekens in. Druk op Enter (Windows) of Return (Mac OS) om een nieuwe alinea te beginnen. Als u meer tekst invoert dan in het selectiekader past, verschijnt het overlooppictogram in het selectiekader. 5 (Photoshop) Pas desgewenst de grootte van het selectiekader aan. U kunt het kader ook roteren of schuintrekken. 6 (Photoshop) Leg de tekstlaag vast. (Zie Tekstgereedschappen (Photoshop) op pagina 381.) De ingevoerde tekst verschijnt in een nieuwe tekstlaag. Zo wijzigt u de grootte van een tekstselectiekader of transformeert u het kader: 1 Geef de grepen van het selectiekader weer:
(Photoshop) Selecteer het gereedschap Tekst en kies de tekstlaag in het palet Lagen. Klik vervolgens in de tekst in de afbeelding. (ImageReady) Selecteer het gereedschap Tekst en kies de tekstlaag. Als de grepen van het selectiekader niet verschijnen, controleert u of de optie Tekstgrenzen is geselecteerd in het submenu Weergave > Tonen. Als u de grootte van het selectiekader wilt wijzigen, plaatst u de aanwijzer op een greep (de aanwijzer verandert in een dubbele pijl ) en sleept u. Houd Shift ingedrukt tijdens het slepen om de verhoudingen van het selectiekader te behouden. (Photoshop) Als u het selectiekader wilt roteren, plaatst u de aanwijzer buiten het selectiekader (de aanwijzer verandert in een kromme dubbele pijl ) en sleept u. Houd Shift ingedrukt tijdens het slepen om te roteren in veelvouden van 15. Als u het middelpunt van de rotatie wilt wijzigen, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt terwijl u het middelpunt naar een andere positie sleept. Het middelpunt mag buiten het selectiekader liggen.
Terug
382
Tekst gebruiken
Terug
383
(Photoshop) Als u het selectiekader wilt schuintrekken, houdt u Ctrl+Shift (Windows) of Command+Shift (Mac OS) ingedrukt en sleept u een zijgreep. De aanwijzer verandert in een pijlpunt met een kleine, dubbele pijl .
(Photoshop) Als u de tekst wilt schalen tijdens het aanpassen van de grootte van het selectiekader, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt terwijl u een hoekgreep sleept.
Opmerking: u kunt tekstlagen ook transformeren met de transformatieopdrachten in het menu Bewerken (uitgezonderd de opdrachten Perspectief en Vervormen). Zo toont of verbergt u het tekstselectiekader (ImageReady): Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Weergave > Tonen > Tekstgrenzen. Kies Weergave > Extras. Met deze opdracht worden alle geselecteerde items in het submenu Weergave > Tonen weergegeven of verborgen. (Zie Extras op pagina 50.)
3 Selecteer aanvullende tekstopties en typ punttekst of alineatekst (in een selectiekader). (Zie ook Punttekst invoeren op pagina 381 en Alineatekst invoeren op pagina 381.) Het tekstselectiekader verschijnt in de afbeelding op de actieve laag.
Tekst gebruiken
Terug
384
Transformatie-opdrachten uit het menu Bewerken toepassen, uitgezonderd Perspectief en Vervormen. (Als u de opdracht Perspectief of Vervormen wilt toepassen, of als u een deel van de tekstlaag wilt transformeren, moet u de tekstlaag eerst omzetten in pixels om de tekst onbewerkbaar te maken.) Laagstijlen gebruiken. Gebruik snelkoppelingen voor opvullen. Als u wilt opvullen met de voorgrondkleur, drukt u op Alt+Backspace (Windows) of Option+Delete (Mac OS). U kunt opvullen met de achtergrondkleur door op Ctrl+Backspace (Windows) of Command+Delete (Mac OS) te drukken. Tekst verdraaien op basis van verschillende vormen.
Klik om het invoegpunt in te stellen. Selecteer een of meer tekens die u wilt bewerken.
4 Voer de gewenste tekst in. 5 Leg de wijzigingen in de tekstlaag vast. (Zie Tekstgereedschappen (Photoshop) op pagina 381.)
Terug
384
Tekst gebruiken
Terug
385
Selecteer een tekstgereedschap en klik op de knop Tekstrichting wijzigen optiebalk. Kies Laag > Tekst > Horizontaal of kies Laag > Tekst > Verticaal. Kies Tekstrichting wijzigen in het menu van het palet Teken.
in de
Anti-aliasing opgeven
Met anti-aliasing kunt u tekst met zachte randen produceren door de pixels aan de randen gedeeltelijk te vullen. Het resultaat is dat de randen van de tekst overvloeien in de achtergrond.
Wanneer u tekst maakt voor online gebruik, moet u er rekening mee houden dat met antialiasing het aantal kleuren in de oorspronkelijke afbeelding aanzienlijk toeneemt. Het gevolg hiervan is dat u minder mogelijkheden hebt om het aantal kleuren in de afbeelding te reduceren om zo de geoptimaliseerde bestandsgrootte terug te brengen. Een ander mogelijk nadeel is dat restkleuren worden weergegeven langs de randen van de tekst. Wanneer bestandsgrootte en een beperkt aantal kleuren belangrijk is, kan het beter zijn geen anti-aliasing toe te passen, ondanks de rafelige randen. Een ander advies is om grotere tekst te gebruiken dan bij gedrukte toepassingen. Grotere tekst is beter leesbaar op het scherm en biedt meer exibiliteit bij het al dan niet toepassen van antialiasing op tekst. Opmerking: wanneer u anti-aliasing gebruikt, kan tekst inconsistent worden weergegeven bij kleine puntgrootten en lage resoluties (zoals de resolutie die wordt gebruikt voor webafbeeldingen). U kunt deze inconsistentie verminderen door de optie Fractionele breedten uit te schakelen in het menu van het palet Teken. U kunt de volgende opties voor anti-aliasing kiezen:
Terug
385
Tekst gebruiken
Terug
386
Kies Geen om geen anti-aliasing toe te passen. Kies Scherp om tekst zeer scherp weer te geven. Kies Zuiver om tekst redelijk scherp weer te geven. Kies Sterk om tekst met harde omtrekken weer te geven. Kies Vloeiend om tekst met zachte omtrekken weer te geven.
Zo past u anti-aliasing toe op een tekstlaag: 1 Selecteer de tekstlaag in het palet Lagen. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Tekstlagen verdraaien
Verdraaien wil zeggen dat u de vorm van tekst aanpast op basis van een bepaalde geometrie. U kunt tekst bijvoorbeeld verdraaien zodat deze de vorm krijgt van een boog of een golf. De geselecteerde verdraaiing is een kenmerk van de tekstlaag. U kunt de verdraaiing van een laag op elk moment wijzigen om de vorm van de verdraaiing aan te passen. Verdraaiingsopties geven u nauwkeurige controle over de richting en het perspectief van het verdraaiingseffect. Opmerking: tekstlagen met de opmaak Faux vet of met lettertypen zonder omtrekgegevens (zoals bitmaplettertypen) kunt u niet verdraaien.
Terug
386
Tekst gebruiken
Terug
387
Zo verdraait u tekst: 1 Selecteer een tekstlaag. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een tekstgereedschap en klik op de knop Verdraaide tekst maken optiebalk. Kies Laag > Tekst > Tekst verdraaien.
in de
3 Kies een verdraaiingsstijl in het popup-menu Stijl. 4 Selecteer de richting van het verdraaiingseffect, Horizontaal of Verticaal. 5 Geef desgewenst waarden op voor aanvullende verdraaiingsopties:
Buigen om de mate van verdraaiing van de laag op te geven. Horizontale vervorming en Verticale vervorming om perspectief toe te passen op de verdraaiing.
Zo maakt u de verdraaiing van tekst ongedaan: 1 Selecteer een tekstlaag waarop verdraaiing is toegepast. 2 Selecteer een tekstgereedschap en klik op de knop Verdraaide tekst maken optiebalk of kies Laag > Tekst > Tekst verdraaien. 3 Kies Geen in het popup-menu Stijl en klik op OK. in de
Terug
387
Tekst gebruiken
Terug
388
Tekens opmaken
Photoshop en ImageReady geven u nauwkeurige controle over afzonderlijke tekens in tekstlagen, zo kunt u het lettertype, de grootte, kleur, regelafstand, teken- en tekstspatiring, basislijnverschuiving en uitlijning bepalen. U kunt tekstkenmerken instellen voordat u tekens invoert of de kenmerken later wijzigen om het uiterlijk van geselecteerde tekens in een tekstlaag te wijzigen.
Tekens selecteren
U kunt afzonderlijke tekens pas opmaken nadat u ze hebt geselecteerd. U kunt n teken selecteren, een reeks tekens of alle tekens in een tekstlaag. Zo selecteert u tekens: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) Selecteer het gereedschap Horizontale tekst Verticale tekst . (ImageReady) Selecteer het gereedschap Tekst .
of het gereedschap
2 Selecteer de tekstlaag in het palet Lagen of klik in de tekst om automatisch een tekstlaag te selecteren. 3 Plaats het invoegpunt in de tekst en voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep om een of meer tekens te selecteren. Klik in de tekst en klik vervolgens terwijl u Shift ingedrukt houdt om een reeks tekens te selecteren. Kies Selecteren > Alles om alle tekens in de laag te selecteren. Dubbelklik op een woord om dit te selecteren. Klik drie keer op een regel om deze te selecteren. Klik vier keer op een alinea om deze te selecteren. Klik vijf keer ergens in de tekst om alle tekens in een selectiekader te selecteren. Als u de pijltoetsen wilt gebruiken om tekens te selecteren, houdt u Shift ingedrukt terwijl u op de toets Pijl-rechts of Pijl-links klikt. Als u de pijltoetsen wilt gebruiken om woorden te selecteren, houdt u Shift+Ctrl (Windows) of Shift+Command (Mac OS) ingedrukt terwijl u op de toets Pijl-rechts of Pijl-links klikt.
4 Als u alle tekens in een laag wilt selecteren zonder het invoegpunt in de tekst te plaatsen, selecteert u de tekstlaag in het palet Lagen en dubbelklikt u vervolgens op het tekstpictogram van de laag. Opmerking: als u in Photoshop tekens in een tekstlaag selecteert en opmaakt, wordt automatisch de bewerkingsmodus van het gereedschap Tekst geactiveerd. (Zie Tekstgereedschappen (Photoshop) op pagina 381.) Zo toont of verbergt u de markering van selecties (ImageReady): Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Weergave > Tonen > Tekstselectie. Kies Weergave > Extras. Met deze opdracht worden alle geselecteerde items in het submenu Weergave > Tonen weergegeven of verborgen. (Zie Extras op pagina 50.)
Terug
388
Tekst gebruiken
Terug
389
Kies Venster > Teken of klik op het tabblad van het palet Teken als het palet zichtbaar, maar niet actief is. Selecteer een tekstgereedschap en klik op de knop Palet in de optiebalk.
Kies een lettertypestijl in het popup-menu Letterstijl in het palet Teken of in de optiebalk.
Terug
389
Tekst gebruiken
Terug
390
Als de gekozen lettertypefamilie niet de stijl Vet of Cursief bevat, klikt u op de knop Faux vet of de knop Faux cursief in het palet Teken om een gesimuleerde stijl toe te passen. U kunt ook Faux vet of Faux cursief in het menu van het palet Teken kiezen.
Opmerking: de stijl Faux vet kunt u niet toepassen op verdraaide tekst. (Zie Tekstlagen verdraaien op pagina 386.)
In Photoshop is de standaardmaateenheid voor tekst punten. En PostScript-punt komt overeen met 1/72 van een inch in een 72-ppi afbeelding. U kunt echter overschakelen tussen het gebruik van de PostScript-denitie van puntgrootte en de traditionele denitie. De standaard-maateenheid voor tekst kunt u wijzigen in het groepsvak Eenheden & linialen van het dialoogvenster Voorkeuren. In ImageReady zijn pixels de enige maateenheid voor tekst. De reden hiervoor is dat de toepassing ImageReady is ontworpen voor het maken van afbeeldingen voor online media, waarvoor pixels de standaardmaateenheid zijn.
Zo kiest u een tekstgrootte: Typ of selecteer in het palet Teken of in de optiebalk een nieuwe waarde voor Grootte Als u een andere maateenheid wilt gebruiken, typt u de eenheid (in, cm, mm, pt, px of pica) achter de waarde in het tekstvak Grootte. De ingevoerde waarde wordt dan geconverteerd naar de standaardmaateenheid. Zo stelt u de standaardmaateenheid in voor tekst (Photoshop): 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Eenheden & linialen. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Eenheden & linialen.
2 Selecteer een maateenheid bij Tekst. Zo denieert u de gewenste puntgrootte (Photoshop): 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Eenheden & linialen. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Eenheden & linialen.
2 Selecteer een optie bij Punt-/picagrootte. Traditionele punten zijn iets kleiner dan PostScript-punten.
De tekstkleur wijzigen
De kleur van de ingevoerde tekst wordt bepaald door de huidige voorgrondkleur. U kunt de tekstkleur echter wijzigen vr of na het invoeren van tekst. Wanneer u bestaande tekstlagen bewerkt, kunt u de kleur wijzigen van afzonderlijke, geselecteerde tekens of van alle tekst in een laag. Zo wijzigt u de tekstkleur: Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik in het selectievak Kleur in de optiebalk of het palet Teken en selecteer vervolgens een kleur met de Kleurkiezer. In ImageReady kunt u ook een optie selecteren in het
Terug
390
Tekst gebruiken
Terug
391
popup-menu van het selectievak Kleur: Voorgrondkleur, Achtergrondkleur, Anders (om de Kleurkiezer te gebruiken) of een kleur in het popup-palet.
Gebruik snelkoppelingen voor opvullen. Als u wilt opvullen met de voorgrondkleur, drukt u op Alt+Backspace (Windows) of Option+Delete (Mac OS). U kunt opvullen met de achtergrondkleur door op Ctrl+Backspace (Windows) of Command+Delete (Mac OS) te drukken. Bedek de tekstlaag met een laagstijl om een kleur, patroon of verloop over de bestaande kleur toe te passen. (Zie Laageffecten en laagstijlen gebruiken op pagina 334.) In ImageReady kunt u een kleur slepen uit het kleurselectievak in de gereedschapset, het palet Kleur, het palet Kleurentabel of het palet Stalen. Zet de kleur neer op een tekstlaag om automatisch een nieuwe kleurbedekkingsstijl toe te passen. Het bedekken met een laagstijl is van invloed op alle tekens in de tekstlaag. U kunt deze methode niet gebruiken om de kleur van afzonderlijke tekens te wijzigen. Klik in het selectievak Voorgrondkleur in de gereedschapset en kies een kleur met de Kleurkiezer. U kunt ook op een kleur klikken in het palet Kleur, Stalen of Kleurentabel (ImageReady). Als u de kleur van een bestaande tekstlaag wilt wijzigen met deze methode, selecteert u eerst tekens in die laag.
Regelafstand opgeven
De hoeveelheid ruimte tussen regels met tekst wordt regelafstand genoemd. Voor Romaanse talen wordt de regelafstand gemeten vanaf de basislijn van een regel met tekst tot de basislijn van de volgende regel. De basislijn is de onzichtbare lijn waarop de meeste tekst rust. U kunt binnen dezelfde alinea verschillende regelafstanden gebruiken. De grootste regelafstand op een regel met tekst bepaalt echter de regelafstand voor die regel. U kunt andere opties gebruiken om de regelafstand voor Chinese, Japanse of Koreaanse tekst in te stellen. (Zie Instellen hoe regelafstand wordt gemeten op pagina 403.)
5-punts tekst met een regelafstand van 6 punten en met een regelafstand van 12 punten
Zo wijzigt u de regelafstand: Voer in het palet Teken een van de volgende handelingen uit:
Selecteer de bestaande waarde voor regelafstand en voer een nieuwe waarde in.
Zo wijzigt u het standaardpercentage voor automatische regelafstand: 1 Geef het palet Alinea weer. 2 Kies Uitvulling in het paletmenu. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 391
Tekst gebruiken
Terug
392
Zo gebruikt u de ingebouwde informatie voor tekenspatiring van een lettertype: Kies in het palet Teken de optie Metrisch (Photoshop) of Auto. (ImageReady) in het menu Tekenspatiring . Opmerking: de optie Metrisch vervangt de optie Auto-spatiring uit vorige versies van Photoshop. Zo past u de tekenspatiring handmatig aan: 1 Klik met een tekstgereedschap om het invoegpunt tussen twee tekens te plaatsen. Opmerking: als een reeks tekst is geselecteerd, kunt u de tekenspatiring niet handmatig aanpassen. Gebruik in dat geval tekstspatiring. 2 Typ of selecteer in het palet Teken een numerieke waarde voor Tekenspatiring . 3 Leg de wijzigingen in de tekstlaag vast. (Zie Tekstgereedschappen (Photoshop) op pagina 381.) Zo stelt u tekstspatiring in: Typ of selecteer in het palet Teken een numerieke waarde voor Tekstspatiring .
Terug
392
Tekst gebruiken
Terug
393
Basislijnverschuiving opgeven
Basislijnverschuiving bepaalt de afstand waarop tekst wordt weergegeven vanaf de basislijn. De geselecteerde tekst kan hierbij omhoog of omlaag worden gebracht om respectievelijk superscript of subscript te produceren.
Zo stelt u de basislijnverschuiving in: Geef een waarde op voor Verschuiving basislijn in het palet Teken. Gebruik een positieve waarde om horizontale tekst boven en verticale tekst rechts van de basislijn te plaatsen. Gebruik een negatieve waarde om tekst onder of links van de basislijn te plaatsen. Zo toont of verbergt u de basislijn (ImageReady): Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Weergave > Tonen > Basislijn tekst. Kies Weergave > Extras. Met deze opdracht worden alle geselecteerde items in het submenu Weergave > Tonen weergegeven of verborgen. (Zie Extras op pagina 50.)
Hoofdlettergebruik wijzigen
U kunt tekst invoeren of opmaken als hoofdletters, waarbij u kunt kiezen tussen hoofdletters voor alle tekens of kleinkapitalen. Wanneer u tekst opmaakt als kleinkapitalen, gebruiken Photoshop en ImageReady de kleinkapitalen die zijn ontworpen als onderdeel van het lettertype, indien beschikbaar. Als het lettertype geen kleinkapitalen bevat, worden faux kleinkapitalen gegenereerd door Photoshop en ImageReady. Zo wijzigt u het hoofdlettergebruik van tekst: Voer een van de volgende handelingen uit:
Terug
393
Tekst gebruiken
Terug
394
of de knop Kleinkapitalen
Kies Alle hoofdletters of Kleinkapitalen in het menu van het palet Teken. Een vinkje geeft aan dat de optie is geselecteerd.
Opmerking: als u Kleinkapitalen selecteert, heeft dit geen gevolgen voor tekens die als hoofdletters zijn ingevoerd.
of de knop Subscript
Kies Superscript of Subscript in het menu van het palet Teken. Een vinkje geeft aan dat de optie is geselecteerd.
Kies Links onderstrepen of Rechts onderstrepen in het menu van het palet Teken om links of rechts van verticale tekst een streep weer te geven. Een onderstreping kunt u links of rechts weergeven, maar niet aan beide zijden. Een vinkje geeft aan dat de optie is geselecteerd.
Opmerking: de opties Links onderstrepen en Rechts onderstrepen zijn alleen beschikbaar in het menu van het palet Teken als een tekstlaag met verticale tekst is geselecteerd.
Klik op de knop Doorhalen in het palet Teken om een horizontale streep door horizontale tekst of een verticale streep door verticale tekst te trekken. U kunt ook Doorhalen in het menu van het palet Teken kiezen.
Terug
394
Tekst gebruiken
Terug
395
In Photoshop kunt u ook alternatieve ligaturen gebruiken als u werkt met OpenTypelettertypen waarin deze beschikbaar zijn. Alternatieve ligaturen zijn extra ligaturen die niet standaard worden gebruikt, zoals st .
Zo gebruikt u ligaturen of cijfers volgens de oude stijl: Kies Ligaturen of Oude stijl in het menu van het palet Teken. Een vinkje geeft aan dat de optie is geselecteerd. Zo gebruikt u alternatieve ligaturen (Photoshop): Kies Alternatieve ligaturen in het menu van het palet Teken. Een vinkje geeft aan dat de optie is geselecteerd.
Terug
395
Tekst gebruiken
Terug
396
Zo roteert u tekens in verticale tekst: Kies Letter roteren in het menu van het palet Teken. Een vinkje geeft aan dat de optie is geselecteerd. Opmerking: double-byte tekens (tekens van volledige breedte die alleen beschikbaar zijn in Chinese, Japanse en Koreaanse lettertypen) kunt u niet roteren. Een double-byte teken in de geselecteerde reeks wordt niet gedraaid.
Selecteer een tekstlaag. Als u de spelling van specieke tekst wilt controleren, selecteert u de tekst. Als u de spelling van een woord wilt controleren, plaatst u het invoegpunt in het woord.
3 Kies Bewerken > Spelling controleren. 4 Als Photoshop onbekende woorden en andere mogelijke fouten vindt, voert u een van de volgende handelingen uit:
Klik op Negeren om door te gaan met de spellingcontrole zonder de tekst te wijzigen. Klik op Alles negeren om het woord te negeren tijdens de rest van de spellingcontrole. Als u een spelfout wilt corrigeren, zorgt u dat het tekstvak Wijzigen in het correct gespelde woord bevat en klikt u op Wijzigen. Als de suggestie uit het woordenboek niet het gewenste woord is, kunt u een ander woord in het tekstvak Suggesties selecteren of het juiste woord typen in het tekstvak Wijzigen in.
Terug
396
Tekst gebruiken
Terug
397
Als u in n keer een spelfout wilt corrigeren die vaker in het document voorkomt, zorgt u dat het tekstvak Wijzigen in het correct gespelde woord bevat en klikt u op Alles wijzigen. Als u op Toevoegen klikt, wordt het onbekende woord in het woordenboek van Photoshop opgeslagen, zodat het woord in het vervolg niet meer als spelfout wordt gemarkeerd. Als u een tekstlaag hebt geselecteerd en de spellingcontrole alleen op die laag wilt uitvoeren, schakelt u Alle lagen controleren uit.
Als u op Wijzigen klikt, wordt de gevonden tekst vervangen door de nieuwe tekst. Als u op Volgende zoeken klikt, wordt de zoekactie vervolgd. Als u op Wijzigen/zoeken klikt, wordt de gevonden tekst vervangen door de nieuwe tekst en wordt de zoekactie vervolgd. Als u op Alles wijzigen klikt, wordt de zoektekst op alle locaties vervangen door de nieuwe tekst.
Alineas opmaken
Een alinea bestaat uit een reeks tekst met een regelterugloopteken aan het einde. U gebruikt het palet Alinea om opties in te stellen voor volledige alineas, zoals de uitlijning, inspringing en afstand tussen regels met tekst. In het geval van punttekst vormt elke regel een afzonderlijke alinea. Bij alineatekst kan elke alinea meerdere regels bevatten, afhankelijk van de afmetingen van het selectiekader.
Tekst gebruiken
Terug
398
Zo selecteert u de alineas die u wilt opmaken: Selecteer het gereedschap Horizontale tekst voer een van de volgende handelingen uit:
en
Klik in een alinea om opmaak in te stellen voor alleen die alinea. Maak een selectie binnen een reeks alineas om opmaak toe te passen op verschillende alineas. Selecteer de tekstlaag in het palet Lagen om opmaak toe te passen op alle alineas in de laag.
Zo toont u het palet Alinea: Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Venster > Alinea of klik op het tabblad van het palet Alinea als het palet zichtbaar, maar niet actief is. Selecteer een tekstgereedschap en klik op de knop Palet in de optiebalk.
Terug
398
Tekst gebruiken
Terug
399
Hiermee worden alle regels behalve de laatste uitgevuld. Die regel wordt rechts uitgelijnd. Hiermee worden alle regels uitgevuld. De laatste regel wordt geforceerd uitgevuld. De opties voor verticale tekst zijn: Hiermee worden alle regels behalve de laatste uitgevuld. Die regel wordt aan de bovenzijde uitgelijnd. Hiermee worden alle regels behalve de laatste uitgevuld. Die regel wordt op het midden uitgelijnd. Hiermee worden alle regels behalve de laatste uitgevuld. Die regel wordt aan de onderzijde uitgelijnd. Hiermee worden alle regels uitgevuld. De laatste regel wordt geforceerd uitgevuld.
Alineas inspringen
Inspringen verwijst naar de hoeveelheid ruimte tussen tekst en het selectiekader of de regel met de tekst. Inspringen is alleen van invloed op de geselecteerde alinea of alineas, wat betekent dat u eenvoudig verschillende inspringingen kunt instellen voor alineas. Zo stelt u het inspringen van alineas in: Typ in het palet Alinea een waarde voor een inspringoptie:
Kies Linkermarge inspringen om in te springen vanaf de linkerzijde van de alinea. Voor verticale tekst bepaalt deze optie de inspringing vanaf de bovenzijde van de alinea. Kies Rechtermarge inspringen om in te springen vanaf de rechterzijde van de alinea. Voor verticale tekst bepaalt deze optie de inspringing vanaf de onderzijde van de alinea. Kies Inspringen eerste regel om alleen de eerste regel met tekst in de alinea in te springen. Voor horizontale tekst wordt de eerste regel ingesprongen ten opzichte van de linkermarge. Voor verticale tekst wordt de eerste regel ingesprongen ten opzichte van de bovenmarge. Voer een negatieve waarde in als de eerste regel hangend moet inspringen.
Terug
399
Tekst gebruiken
Terug
400
Zo gebruikt u hangende interpunctie voor Romaanse lettertypen: Kies Romeinse hangende interpunctie in het menu van het palet Alinea. Een vinkje geeft aan dat de optie is geselecteerd. Opmerking: wanneer u Romeinse hangende interpunctie gebruikt, worden double-byte leestekens die beschikbaar zijn in Chinese, Japanse en Koreaanse lettertypen in de geselecteerde reeks niet hangend gemaakt. (Zie Burasagari gebruiken op pagina 407.)
Woordafbreking aanpassen
U kunt woorden handmatig of automatisch afbreken. Zo kiest u een woordenlijst voor woordafbreking: Kies een taal in het popup-menu onder aan het palet Teken. Zo schakelt u automatische woordafbreking in of uit: Schakel de optie Woordafbreking in het palet Alinea in of uit. Zo stelt u opties voor automatische woordafbreking in: 1 Kies Woordafbreking in het menu van het palet Alinea. 2 Voer waarden voor de volgende opties in:
Bij Woorden langer dan _ letters geeft u het minimumaantal tekens op waaruit een woord moet bestaan om te kunnen worden afgebroken. Bij Na eerste _ letters en Voor laatste _ letters bepaalt u het minimumaantal tekens aan het begin of einde van een woord dat kan worden afgebroken. Wanneer u bijvoorbeeld 3 opgeeft bij deze opties, wordt natuurkunde afgebroken als natuur- kunde en niet als na- tuurkunde of natuurkun- de. Bij Limiet woordafbreking geeft u het maximumaantal afbreekstreepjes op dat op opeenvolgende regels mag voorkomen. Als u nul opgeeft, geldt er geen beperking voor het aantal afbreekstreepjes. Bij Zone voor woordafbreking geeft u de afstand vanaf het einde van een regel op waarbinnen een woord wordt afgebroken in niet-uitgevulde tekst. Deze optie is alleen van toepassing als u de compositiemethode Composer enkele regels gebruikt. (Zie Compositiemethoden op pagina 402.)
3 Als u woorden met hoofdletters niet wilt afbreken, schakelt u Woorden met hoofdletters afbreken uit. Klik vervolgens op OK.
Terug
400
Tekst gebruiken
Terug
401
Spatiring aanpassen
U kunt de spatiring van letters en woorden en de schaling van tekens in Photoshop en ImageReady nauwkeurig bepalen. De opties voor spatiring zijn vooral handig als u werkt met uitgevulde tekst, maar u kunt ook de spatiring van niet-uitgevulde tekst aanpassen. Woordspatiring heeft betrekking op de ruimte tussen woorden die wordt ingevoegd als u op de spatiebalk drukt. Letterspatiring heeft betrekking op de afstand tussen letters en omvat tekenspatiring en tekstspatiring. Glyphbreedte heeft betrekking op de breedte van tekens (een glyph is een willekeurig lettertypeteken). Spatiringsopties worden altijd toegepast op een hele alinea. Gebruik de optie Tekstspatiring als u de spatiring van enkele tekens wilt aanpassen, maar niet de spatiring van de hele alinea. Zo stelt u opties voor uitvulling in: 1 Kies Uitvulling in het menu van het palet Alinea. 2 Voer waarden in voor Woordspatiring, Letterspatiring en Glyph-schaling:
Voer waarden in voor Minimaal en Maximaal om het bereik voor spatiring te deniren (alleen voor uitgevulde tekst). Voer een waarde voor Gewenst in om de spatiring voor zowel uitgevulde als nietuitgevulde alineas in te stellen.
Voor Woordspatiring kunt u waarden opgeven van 0% tot 1000%. Bij 100% wordt er geen extra ruimte tussen woorden toegevoegd. Voor Letterspatiring kunt u waarden opgeven van 100% tot 500%. Bij 0% wordt er geen ruimte tussen letters toegevoegd. Voor Glyphschaling kunt u waarden opgeven van 50% tot 200%. Bij 100% wordt de breedte van tekens niet geschaald.
Terug
401
Tekst gebruiken
Terug
402
Compositiemethoden
Photoshop en ImageReady bieden twee compositiemethoden: Adobe Composer alle regels en Adobe Composer enkele regels. Beide compositiemethoden evalueren mogelijke regeleinden en kiezen het regeleinde dat het best overeenkomt met de opties voor woordafbreking en uitvulling die u voor een bepaalde alinea hebt opgegeven. Composer alle regels Deze compositiemethode evalueert een netwerk van afbreekpunten voor een bereik van regels. Hierdoor kunnen eerdere regels in de alinea worden geoptimaliseerd, zodat storende afbrekingen verderop worden voorkomen. Als u deze compositiemethode gebruikt, is de spatiring gelijkmatiger en zijn er minder afbrekingen. De compositiemethode Composer alle regels werkt als volgt: eerst worden mogelijke afbreekpunten gedenticeerd en gevalueerd en vervolgens wordt een gewogen minscore toegewezen op basis van de volgende regels:
Gelijkmatige letter- en woordspatiring krijgt de hoogste prioriteit. Mogelijke afbreekpunten worden gevalueerd en hun minscore wordt bepaald op basis van de mate waarin ze afwijken van optimale spatiring. Woordafbreking wordt zoveel mogelijk vermeden. Afbreekpunten waarbij woorden moeten worden afgebroken, krijgen een hogere minscore dan afbreekpunten die ongelijkmatige spatiring veroorzaken. Geschikte afbreekpunten krijgen de voorkeur boven ongeschikte afbreekpunten. Nadat de minscores van de afbreekpunten zijn gedenticeerd voor een bereik van regels, worden ze gekwadrateerd, waardoor de ongeschikte afbreekpunten naar voren komen. Vervolgens worden de geschikte afbreekpunten gebruikt.
Composer enkele regels Met deze traditionele compositiemethode wordt de compositie van tekst regel voor regel bepaald. Deze methode kunt u gebruiken als u handmatig wilt bepalen hoe regels worden afgebroken. De compositiemethode Composer enkele regels hanteert de volgende regels om een afbreekpunt te bepalen:
Het verkleinen of vergroten van woordspatiring krijgt de voorkeur boven woordafbreking. Woordafbreking krijgt de voorkeur boven het verkleinen of vergroten van letterspatiring. Als de spatiring moet worden aangepast, krijgt verkleinen de voorkeur boven vergroten.
Compositiemethode kiezen
Gebruik het palet Alinea om een compositiemethode voor de geselecteerde alineas te kiezen. Zo kiest u een compositiemethode voor een alinea: Kies Adobe Composer alle regels of Adobe Composer enkele regels in het menu van het palet Alinea. Een vinkje geeft aan welke optie is geselecteerd.
Terug
402
Tekst gebruiken
Terug
403
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Algemeen.
2 Selecteer Aziatische tekstopties tonen. Zo geeft u namen van CJK-lettertypen in het Engels weer: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Algemeen.
Tsume aanpassen
Tsume zorgt ervoor dat de ruimte rond een teken met een opgegeven percentage wordt verkleind. Het teken zelf wordt niet uitgerekt of samengedrukt. In plaats daarvan wordt de ruimte tussen het selectiekader en het 12-punts kader van het teken verkleind. Als Tsume aan een teken wordt toegevoegd, wordt de ruimte aan beide zijden van het teken verkleind met hetzelfde percentage. Zo verkleint u de ruimte tussen tekens: 1 Selecteer de tekens die u wilt aanpassen. 2 Typ of selecteer in het palet Teken een percentage voor Tsume . Hoe hoger het percentage, hoe kleiner de ruimte tussen de tekens. Bij 100% (de maximumwaarde) is er geen ruimte tussen het selectiekader en het 12-punts kader van het teken.
Terug
403
Tekst gebruiken
Terug
404
De optie voor regelafstand die u kiest, is niet van invloed op de hoeveelheid ruimte tussen de regels. Met deze optie geeft u alleen op hoe de regelafstand wordt gemeten. (Zie Regelafstand opgeven op pagina 391.) Opmerking: Regelafstand boven tot boven en Regelafstand onder tot onder zijn niet beschikbaar voor verticale tekst. Zo geeft u op hoe de regelafstand wordt gemeten: 1 Selecteer de alineas die u wilt aanpassen. 2 Kies Regelafstand boven tot boven of Regelafstand onder tot onder in het menu van het palet Alinea. Een vinkje geeft aan welke optie is geselecteerd.
Tate-Chuu-Yoko gebruiken
Tate-Chuu-Yoko (ook wel Kumimoji of Renmoji genoemd) is een blok met horizontale tekst dat wordt weergegeven in een regel met verticale tekst.
Zo schakelt u Tate-Chuu-Yoko in of uit: 1 Selecteer de tekens die u wilt roteren. 2 Kies Tate-Chuu-Yoko in het menu van het palet Teken. Een vinkje geeft aan dat de optie is ingeschakeld. Opmerking: als u Tate-Chuu-Yoko gebruikt, kunt u de tekst nog steeds bewerken en opmaken. U kunt geroteerde tekens op dezelfde wijze bewerken en opmaken als andere tekens.
Terug
404
Tekst gebruiken
Terug
405
Mojikumi Hiermee wordt de ruimte tussen leestekens, symbolen, cijfers en andere tekencategorien in Japanse tekst bepaald. Photoshop bevat verschillende vooraf gedenieerde Mojikumi-sets die zijn gebaseerd op de Japanse industriestandaard (JIS) X 4051-1995. Oidashi en Oikomi Als Kinsoku Shori of Mojikumi is ingeschakeld, kunt u verschillende methoden voor het verwerken van regeleinden kiezen. Oidashi (uitstekend regeleinde) is een methode waarmee tekens op de volgende regel worden geplaatst om te voorkomen dat Kinsoku-tekens aan het begin of einde van een regel komen te staan. Oikomi (ingesprongen regeleinde) is een methode waarmee tekens op de vorige regel worden geplaatst om te voorkomen dat Kinsoku-tekens aan het begin of einde van een regel komen te staan. Zo selecteert u een Mojikumi-set voor een alinea: Kies een optie in het popup-menu Mojikumi in het palet Alinea:
Kies Zonder om Mojikumi uit te schakelen. Kies Set Mojikumi 1 als u spatiring met halve breedte voor leestekens wilt gebruiken. Kies Set Mojikumi 2 als u spatiring met volledige breedte voor de meeste tekens wilt gebruiken, behalve voor het laatste teken op de regel.
Kies Set Mojikumi 3 als u spatiring met volledige breedte voor de meeste tekens en voor het laatste teken op de regel wilt gebruiken.
Terug
405
Tekst gebruiken
Terug
406
Kies Set Mojikumi 4 als u spatiring met volledige breedte voor alle tekens wilt gebruiken.
Zo selecteert u een Kinsoku Shori-set voor een alinea: Kies een optie in het popup-menu Kinsoku Shori in het palet Alinea:
Kies zonder om Kinsoku Shori uit te schakelen. Kies JIS Weak of JIS Maximum om de volgende tekens niet aan het begin of einde van een regel te laten voorkomen:
Set JIS Weak Tekens die niet aan het begin van een regel mogen voorkomen
Tekens die niet aan het einde van een regel mogen voorkomen
Set JIS Maximum Tekens die niet aan het begin van een regel mogen voorkomen
Tekens die niet aan het einde van een regel mogen voorkomen
Zo selecteert u een Kinsoku-optie voor regeleinden: Kies Oidashi of Oikomi in het menu van het palet Alinea. Een vinkje geeft aan welke optie is geselecteerd.
Terug
406
Tekst gebruiken
Terug
407
Burasagari gebruiken
Burasagari laat single-byte punten, double-byte punten, single-byte kommas en doublebyte kommas buiten het selectiekader van de alinea vallen. Zo schakelt u Burasagari in of uit: Kies Burasagari in het menu van het palet Alinea. Een vinkje geeft aan dat de optie is ingeschakeld. Opmerking: de optie Burasagari is niet beschikbaar als Kinsoku Shori is ingesteld op Geen.
Terug
407
Webpaginas maken
Terug
408
Webpaginas maken
Webpaginas ontwerpen met Photoshop en ImageReady
Als u webpaginas wilt ontwerpen met Adobe Photoshop en Adobe ImageReady, is het belangrijk dat u weet welke gereedschappen en functies in elke toepassing beschikbaar zijn.
Photoshop biedt gereedschappen voor het maken en bewerken van statische afbeeldingen voor gebruik op het web. U kunt een afbeelding in segmenten verdelen, koppelingen en HTML-tekst toevoegen, segmenten optimaliseren en de afbeelding opslaan als webpagina. ImageReady biedt grotendeels dezelfde gereedschappen voor het bewerken van afbeeldingen als Photoshop. Daarnaast bevat dit programma gereedschappen en paletten voor geavanceerde webbewerkingen en het maken van dynamische webafbeeldingen zoals animaties en rollovers.
Als u een afbeelding opslaat en wilt gebruiken als webpagina, kunt u een HTML-bestand genereren. Dit bestand bevat gegevens die aangeven wat in een webbrowser moet worden weergegeven als de pagina wordt geladen. Zo kan het bestand pointers naar afbeeldingen (in de vorm van GIF-, PNG-, JPEG- en WBMP-bestanden), HTML-tekst, koppelingsgegevens en JavaScript-code voor rollovereffecten bevatten. U kunt het maken van webpaginas integreren door Photoshop-bestanden rechtstreeks in Adobe GoLive te openen. In GoLive kunt u segmenten, URLs en andere webfuncties in Photoshop-bestanden beheren en bewerken. U kunt Photoshop-bestanden ook in GoLive openen als paginasjablonen. Paginasjablonen worden als gearceerde voorvertoning weergegeven en bieden een visuele leidraad bij het maken van webpaginas in GoLive. Zie het Adobe GoLive Handboek voor meer informatie over het gebruik van GoLive. Opmerking: u kunt in Photoshop of ImageReady van de meeste webeffecten een voorvertoning weergeven. Bedenk echter wel dat het uiterlijk van een afbeelding op het web afhangt van het besturingssysteem, het kleurweergavesysteem en de browser waarmee de afbeelding wordt weergegeven. Bekijk daarom altijd een voorvertoning van uw afbeeldingen in verschillende browsers, op verschillende besturingssystemen en met verschillende kleurdiepten. (Zie Voorvertoningen bekijken in een browser op pagina 57.)
Terug
408
Webpaginas maken
Terug
409
Segmenten
Met segmenten kunt u een bronafbeelding onderverdelen in functionele gebieden. Als u de afbeelding opslaat als webpagina, wordt elk segment opgeslagen als afzonderlijk bestand met een eigen kleurenpalet en eigen instellingen, koppelingen, rollovereffecten en animatie-effecten. Met segmenten kunt u de downloadsnelheid van afbeeldingen verhogen. Segmenten zijn ook handig als u met afbeeldingen werkt die verschillende soorten gegevens bevatten. Als een deel van een afbeelding bijvoorbeeld moet worden geoptimaliseerd in het GIF-formaat ter ondersteuning van een animatie, maar de rest van de afbeelding beter kan worden geoptimaliseerd in het JPEG-formaat, kunt u de animatie isoleren met een segment.
A B
Webpagina verdeeld in segmenten A. Afbeeldingssegment B. Segment op basis van laag C. Geen afbeeldingssegment D. Segment met rollover
In het dialoogvenster Uitvoerinstellingen kunt u aangeven hoe u HTML-code voor het uitlijnen van segmenten wilt genereren in Photoshop of ImageReady: met tabellen of met trapsgewijze stijlpaginas. U kunt ook de naamgeving van segmentbestanden instellen. (Zie Uitvoeropties instellen op pagina 491.)
Segmenttypen
Segmenten die u maakt met het gereedschap Segment worden gebruikerssegmenten genoemd en segmenten die u maakt op basis van een laag worden op lagen gebaseerde segmenten genoemd. Als u een nieuw gebruikerssegment of een op een laag gebaseerd segment maakt, worden er extra automatische segmenten gegenereerd voor de overige gebieden van de afbeelding. De ruimte in de afbeelding die niet is gedenieerd als gebruikerssegment of als een op een laag gebaseerd segment wordt dus opgevuld met automatische segmenten. Automatische segmenten worden steeds opnieuw gegenereerd als u gebruikerssegmenten of op lagen gebaseerde segmenten toevoegt of bewerkt. Gebruikerssegmenten, op lagen gebaseerde segmenten en automatische segmenten zien er verschillend uit: gebruikerssegmenten en op lagen gebaseerde segmenten worden omkaderd met een ononderbroken lijn, terwijl automatische segmenten worden omkaderd met een onderbroken lijn. Bovendien wordt voor elk type segment een ander pictogram weergegeven. U kunt automatische segmenten weergeven of verbergen, zodat uw werk met gebruikerssegmenten en op lagen gebaseerde segmenten beter zichtbaar wordt. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 409
Webpaginas maken
Terug
410
Een subsegment is een type automatisch segment dat wordt gegenereerd als u overlappende segmenten maakt. Subsegmenten geven aan hoe de afbeelding wordt verdeeld wanneer u het geoptimaliseerde bestand opslaat. Hoewel subsegmenten worden genummerd en een segmentsymbool krijgen, kunt u ze niet afzonderlijk van het onderliggende segment selecteren of bewerken. Telkens wanneer u de stapelvolgorde van segmenten wijzigt, worden er subsegmenten gegenereerd.
Gebruikerssegmenten maken
U kunt gebruikerssegmenten maken met het gereedschap Segment of met hulplijnen. In ImageReady kan dit ook op basis van een selectie. Zo maakt u een segment met het gereedschap Segment: 1 Selecteer het gereedschap Segment het documentvenster weergegeven. 2 Kies een stijl op de optiebalk:
Normaal: hiermee bepaalt u de afmetingen van het segment door te slepen. Vaste verhoudingen: hiermee stelt u de hoogte/breedte-verhouding voor het segment in. Geef hele getallen of decimalen voor de hoogte/breedte-verhouding op. Als u bijvoorbeeld een segment wilt maken waarvan de breedte twee keer zo groot is als de hoogte, typt u 2 voor de breedte en 1 voor de hoogte. Vaste grootte: hiermee geeft u de hoogte en breedte van het segment op. Typ het gewenste aantal pixels (in hele getallen).
3 Sleep over het gebied waar u een segment wilt maken. Houd Shift ingedrukt om van het segment een zuiver vierkant te maken. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep om vanuit het middelpunt te tekenen. Gebruik de magnetische functie om een nieuw segment uit te lijnen op een hulplijn of een ander segment in de afbeelding. (Zie Segmenten verplaatsen en segmenten vergroten of verkleinen op pagina 415.) Zo maakt u segmenten op basis van hulplijnen: 1 Voeg aan een afbeelding hulplijnen toe. (Zie Hulplijnen en het raster op pagina 48.) 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) Selecteer het gereedschap Segment en klik op Segmenten van hulplijnen op de optiebalk. (ImageReady) Kies Segmenten > Segmenten van hulplijnen maken.
Als u segmenten maakt op basis van hulplijnen, worden alle bestaande segmenten verwijderd. Zo maakt u een segment op basis van een selectie (ImageReady): 1 Selecteer een deel van de afbeelding. 2 Kies Selecteren > Segment maken van selectie. In ImageReady wordt een gebruikerssegment gemaakt op basis van het selectiekader. Als de selectie is gedoezeld, omvat het segment de hele selectie (inclusief de doezelranden). Als de selectie niet rechthoekig is, beslaat het segment een rechthoekig gebied dat groot genoeg is om de hele selectie te omvatten.
Terug
410
Webpaginas maken
Terug
411
Voorbeeld van de wijze waarop een op een laag gebaseerd segment wordt bijgewerkt wanneer de bronlaag wordt aangepast.
Op lagen gebaseerde segmenten zijn met name handig bij rollovers. Als u een effect (zoals een slagschaduw of gloed) toepast op de laag om een rolloverstaat te maken, wordt het segment automatisch aangepast met de nieuwe pixels. Gebruik echter geen op een laag gebaseerd segment als u de laag over een groot gebied van de afbeelding wilt verplaatsen tijdens een animatie, omdat het segment dan te groot wordt. Zo maakt u een segment op basis van een laag: 1 Selecteer een laag in het palet Lagen. 2 Kies Laag > Nieuw segment op basis van laag.
(Photoshop) Activeer het gereedschap Segmentselectie en klik op Opwaarderen naar gebruikerssegment op de optiebalk. (ImageReady) Kies Segmenten > Niveau verhogen tot gebruikerssegment(en).
Terug
411
Webpaginas maken
Terug
412
(Photoshop) Klik op Opwaarderen naar gebruikerssegment op de optiebalk. (ImageReady) Kies Segmenten > Niveau verhogen tot gebruikerssegment(en).
Segmenten bekijken
U kunt segmenten bekijken in Photoshop, in het dialoogvenster Opslaan voor web in Photoshop en in ImageReady. Aan de hand van de volgende kenmerken kunt u de verschillende segmenten van elkaar onderscheiden: Segmentlijnen Hiermee worden de grenzen van het segment gedenieerd. Ononderbroken lijnen geven aan dat het segment een gebruikerssegment of een op een laag gebaseerd segment is, terwijl onderbroken lijnen aangeven dat het segment een automatisch segment is. Segmentkleuren Hiermee worden gebruikerssegmenten en op lagen gebaseerde segmenten onderscheiden van automatische segmenten. Voor gebruikerssegmenten en op lagen gebaseerde segmenten worden standaard blauwe symbolen gebruikt, voor automatische segmenten grijze symbolen. Daarnaast wordt in ImageReady en in het dialoogvenster Opslaan voor web van Photoshop gebruikgemaakt van kleuraanpassingen om niet-geselecteerde segmenten grijs weer te geven. Deze aanpassingen gelden alleen voor weergavedoeleinden en hebben geen invloed op de kleur van de uiteindelijke afbeelding. Standaard zijn de kleuraanpassingen voor automatische segmenten tweemaal zo groot als voor gebruikerssegmenten. Segmentnummers Segmenten worden van links naar rechts en van boven naar beneden genummerd, vanaf de linkerbovenhoek van de afbeelding. Als u de rangschikking of het totale aantal van de segmenten wijzigt, worden de segmentnummers bijgewerkt met de nieuwe volgorde. Segmentsymbolen Geef aan of een gebruikerssegment als inhoud een Afbeelding of Geen afbeelding heeft; of het segment een op een laag gebaseerd segment is ; of het segment gekoppeld is ; of voor het segment een rollovereffect wordt gebruikt. Zo toont of verbergt u segmenten: Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Weergave > Tonen > Segmenten. Als u segmenten samen met andere elementen wilt verbergen of weergeven, gebruikt u de opdracht Extras. Zie Extras op pagina 50 voor meer informatie.
Terug
412
Webpaginas maken
Terug
413
Zo toont of verbergt u automatische segmenten: Voer een van de volgende handelingen uit:
Activeer het gereedschap Segmentselectie en klik op Automatische segmenten weergeven of Automatische segmenten verbergen op de optiebalk. (ImageReady) Kies Weergave > Tonen > Automatische segmenten.
Zo toont of verbergt u segmentnummers (Photoshop): 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Hulplijnen, raster & segmenten. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Hulplijnen, raster & segmenten.
2 Klik onder Segmenten op Segmentnummers tonen. Zo toont of verbergt u segmentnummers en segmentsymbolen (ImageReady): 1 Kies Bewerken > Voorkeuren > Segmenten. 2 Selecteer bij Getallen en symbolen een grootte voor weergavesymbolen:
Geen: hiermee geeft u geen nummers en symbolen weer. Het kleine pictogram: hiermee geeft u kleine nummers en symbolen weer. Het grote pictogram: hiermee geeft u grote nummers en symbolen weer.
3 Geef bij Dekking een waarde op of kies een bestaande waarde met de popupschuifregelaar om de dekking van de weergave van de nummers en symbolen te wijzigen. Zo toont u alleen segmentlijnen (ImageReady): 1 Kies Bewerken > Voorkeuren > Segmenten. 2 Selecteer onder Segmentlijnen de optie Alleen lijnen tonen. Zo wijzigt u de kleur van segmentlijnen: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Hulplijnen, raster & segmenten. In Mac OS X: kies Photoshop > Voorkeuren > Hulplijnen, raster & segmenten. (ImageReady) In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Segmenten. In Mac OS X: kies ImageReady > Voorkeuren > Segmenten.
2 Kies bij Segmentlijnen een kleur in het popup-menu Lijnkleur. Als u de kleur van segmentlijnen wijzigt, wordt automatisch de kleur van geselecteerde segmentlijnen veranderd in een contrasterende kleur. Zo wijzigt u kleuraanpassingen voor segmenten (ImageReady): 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Segmenten. In Mac OS X: kies ImageReady > Voorkeuren > Segmenten.
Terug
413
Webpaginas maken
Terug
414
2 Geef een waarde op of kies een waarde met de schuifregelaar Kleuraanpassingen voor Segmenten van gebruiker, Automatische segmenten of beide. (Met de optie Segmenten van gebruiker stelt u de kleuraanpassingen in voor zowel gebruikerssegmenten als op lagen gebaseerde segmenten.) Deze waarde bepaalt in welke mate de helderheid en het contrast van niet-geselecteerde segmenten worden verlaagd.
Segmenten selecteren
U selecteert een segment met het gereedschap Segmentselectie als u wijzigingen wilt aanbrengen. In het dialoogvenster Opslaan voor web van Photoshop en in ImageReady kunt u meerdere segmenten selecteren. Zo selecteert u een segment: Voer een van de volgende handelingen uit:
Activeer het gereedschap Segmentselectie en klik in de afbeelding op een segment. Als u met overlappende segmenten werkt, klikt u op het zichtbare deel van een onderliggend segment om dit segment te selecteren. Als u wilt schakelen tussen het gereedschap Segment en het gereedschap Segmentselectie, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt.
(ImageReady) Selecteer een segment in het palet Rollovers. (Zie Het palet Rollovers op pagina 442.)
Houd Shift ingedrukt en klik om segmenten toe te voegen aan de selectie. Klik in een automatisch segment of buiten het afbeeldingsgebied en sleep over de segmenten die u wilt selecteren. (Als u in een gebruikerssegment klikt en vervolgens sleept, wordt het segment verplaatst.)
In ImageReady kunt u segmentselecties opslaan, laden en verwijderen. Met segmentselecties kunt u bepaalde segmenten snel en nauwkeurig opnieuw selecteren. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 414
Webpaginas maken
Terug
415
Zo slaat u een segmentselectie op (ImageReady): 1 Selecteer een of meer segmenten. 2 Kies Segmenten > Segmentselectie opslaan. 3 Geef in het tekstvak Selectienaam een naam op en klik op OK. Zo laadt u een segmentselectie (ImageReady): Kies Segmenten > Segmentselectie laden en selecteer in het submenu de naam van de segmentselectie die u wilt laden. Opmerking: u kunt een segmentselectie pas laden nadat u deze hebt opgeslagen. Zo verwijdert u een segmentselectie (ImageReady): Kies Segmenten > Segmentselectie verwijderen en selecteer in het submenu de naam van de segmentselectie die u wilt verwijderen. Als u een segmentselectie verwijdert, worden de segmenten zelf niet verwijderd.
Als u een segment wilt verplaatsen, plaatst u de aanwijzer binnen het selectiekader van het segment en sleept u het segment naar een nieuwe positie. Houd Shift ingedrukt als u de verplaatsing wilt beperken tot een verticale, horizontale of diagonale lijn van 45. Als u de grootte van een segment wilt wijzigen, plaatst u de aanwijzer op een zij- of hoekgreep van het segment en sleept u om de grootte van het segment te wijzigen. Als u in ImageReady aangrenzende segmenten selecteert en vergroot of verkleint, wordt de grootte van de randen die de segmenten gemeenschappelijk hebben in n keer gewijzigd.
Zo koppelt u segmenten aan een hulplijn of een ander gebruikerssegment: 1 Selecteer de gewenste opties in het submenu Weergave > Magnetisch en kies Weergave > Magnetisch. (Zie Opdracht Magnetisch op pagina 193.) Een vinkje geeft aan dat de optie is ingeschakeld. 2 Verplaats de geselecteerde segmenten naar de gewenste positie. De segmenten springen naar een hulplijn of segment binnen een straal van 4 pixels.
Terug
415
Webpaginas maken
Terug
416
(Photoshop) Activeer het gereedschap Segmentselectie en klik op Segment verdelen op de optiebalk. (ImageReady) Kies Segmenten > Segment(en) verdelen. (ImageReady) Kies Segment(en) verdelen in het menu van het palet Segment.
3 Selecteer Voorvertoning in het dialoogvenster Segment verdelen om de wijzigingen te bekijken. 4 Selecteer in het dialoogvenster Segment verdelen een van de volgende opties of beide:
Horizontaal verdelen in: hiermee verdeelt u het segment in de lengte. Verticaal verdelen in: hiermee verdeelt u het segment in de breedte. Selecteer de optie voor segmenten omlaag of segmenten opzij en geef een waarde op om elk segment gelijkmatig te verdelen in het opgegeven aantal segmenten. Selecteer de optie voor pixels per segment en geef een waarde op om elk segment te verdelen op basis van het opgegeven aantal pixels. Van elk deel van een segment dat na de verdeling overblijft, wordt een nieuw segment gemaakt. Als u bijvoorbeeld een segment van 100 pixels breed verdeelt in drie nieuwe segmenten van elk 30 pixels breed, wordt van het resterende gebied van 10 pixels breed ook een nieuw segment gemaakt.
6 Klik op OK.
Segmenten dupliceren
U kunt een duplicaatsegment maken met dezelfde afmetingen en optimalisatieinstellingen als het origineel. Als het oorspronkelijke segment een gekoppeld gebruikerssegment is, wordt het duplicaat aan dezelfde set met gekoppelde segmenten gekoppeld. Zie voor meer informatie Segmenten koppelen (ImageReady) op pagina 425. Duplicaatsegmenten zijn altijd gebruikerssegmenten, ongeacht of het oorspronkelijke segment een gebruikerssegment, een op een laag gebaseerd segment of een automatisch segment is. In ImageReady kunt u ook segmenten kopiren en plakken binnen een document of naar een ander document. Zo dupliceert u een segment: Voer een van de volgende handelingen uit:
Terug
416
Webpaginas maken
Terug
417
Selecteer een segment. (In ImageReady kunt u meerdere segmenten selecteren.) Vervolgens houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u sleept vanuit de selectie. In ImageReady kiest u Segmenten > Segment dupliceren of de optie Segment dupliceren in het menu van het palet Segment. (ImageReady) Selecteer een segment in het palet Rollovers en kies Segment dupliceren in het paletmenu. (Zie Het palet Rollovers op pagina 442.)
Het duplicaat wordt boven op het origineel geplaatst, 10 pixels omlaag en naar rechts verschoven. U kunt het duplicaat verplaatsen, vergroten of verkleinen en anderszins wijzigen. Zo kopieert en plakt u een segment (ImageReady): 1 Selecteer een of meer segmenten. 2 Kies Segment kopiren in het menu van het palet Segment. 3 Als u het segment in een andere afbeelding wilt plakken, opent en toont u de gewenste afbeelding. 4 Kies Segment plakken in het menu van het palet Segment. Als u het segment in dezelfde afbeelding als het origineel plakt, wordt het geplakte segment boven op het origineel geplaatst.
Terug
417
Webpaginas maken
Terug
418
Zo wijzigt u de stapelvolgorde van segmenten: 1 Selecteer een segment. In ImageReady kunt u meerdere segmenten selecteren. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Activeer het gereedschap Segmentselectie en klik op een optie voor de stapelvolgorde op de optiebalk: Op voorgrond , Naar voren , Naar achteren , Op achtergrond . (ImageReady) Kies Segmenten > Ordenen en kies een opdracht voor de stapelvolgorde in het submenu of kies deze opdracht in het menu van het palet Segment. (ImageReady) Sleep het segment omhoog of omlaag in het palet Rollovers. (Zie Het palet Rollovers op pagina 442.)
Activeer het gereedschap Segmentselectie en klik op een uitlijnoptie op de optiebalk: Bovenranden uitlijnen , Verticale midden uitlijnen , Onderranden uitlijnen , Linkerranden uitlijnen , Horizontale midden uitlijnen , Rechterranden uitlijnen . Kies Segmenten > Uitlijnen en kies een opdracht in het submenu.
Activeer het gereedschap Segmentselectie en klik op een distributieoptie op de optiebalk: Bovenranden distribueren , Verticale midden distribueren , Onderranden distribueren , Linkerranden distribueren , Horizontale midden distribueren , Rechterranden distribueren . Kies Segmenten > Distribueren en kies een opdracht in het submenu.
Terug
418
Webpaginas maken
Terug
419
Druk op Backspace of Delete. (ImageReady) Kies Segmenten > Segment(en) verwijderen of kies Segmenten verwijderen in het menu van het palet Segment.
Zo verwijdert u alle gebruikerssegmenten en op lagen gebaseerde segmenten: Voer een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) Kies Weergave > Segmenten wissen. (ImageReady) Kies Segmenten > Alles verwijderen.
Segmentopties opgeven
Met segmentopties kunt u aangeven hoe de segmentgegevens worden weergegeven in een webbrowser. De beschikbare opties zijn afhankelijk van de gebruikte toepassing en het geselecteerde segmenttype. U kunt opties slechts instellen voor n segment tegelijk. Opmerking: als u opties instelt voor een automatisch segment, wordt dit segment opgewaardeerd naar een gebruikerssegment.
Segmentopties weergeven
U kunt segmentopties opgeven in het dialoogvenster Segmentopties (Photoshop) en het palet Segment (ImageReady). Zo geeft u het dialoogvenster Segmentopties weer (Photoshop): Voer een van de volgende handelingen uit:
Terug
419
Webpaginas maken
Terug
420
Selecteer het gereedschap Segmentselectie en klik op de knop Segmentopties op de optiebalk: U kunt deze methode alleen gebruiken in het hoofdgedeelte van Photoshop en niet in het dialoogvenster Opslaan voor web van die toepassing.
Zo geeft u het palet Segment weer (ImageReady): Kies Venster > Segment of klik op de paletknop voor het gereedschap Segmentselectie. aan de rechterkant van de optiebalk
Segmenten van het type Afbeelding bevatten afbeeldingsgegevens, inclusief rolloverstaten. Dit is het standaardtype inhoud. Segmenten van het type Geen afbeelding bevatten een effen kleur of HTML-tekst. U kunt segmenten van dit type sneller downloaden omdat deze geen afbeeldingsgegevens bevatten. In Photoshop en ImageReady wordt segmentinhoud van het type Geen afbeelding niet weergegeven. Als u de inhoud van een segment van het type Geen afbeelding wilt bekijken, geeft u de afbeelding in een browser weer. (Zie Voorvertoningen bekijken in een browser op pagina 57.)
Zo geeft u een type inhoud op: 1 Selecteer een segment. Als u in Photoshop werkt, dubbelklikt u op het segment met het gereedschap Segmentselectie om het dialoogvenster Segmentopties weer te geven. 2 Selecteer in het dialoogvenster Segmentopties (Photoshop) of het palet Segment (ImageReady) een segmenttype in het popup-menu Segmenttype.
Segmentnamen opgeven
Als u segmenten aan een afbeelding toevoegt, is het vaak handig om deze namen te geven die verwijzen naar de inhoud ervan. Gebruikerssegmenten krijgen standaard een naam op basis van de instellingen in het dialoogvenster Uitvoeropties. (Zie Uitvoeropties voor segmenten instellen op pagina 492.) Op lagen gebaseerde segmenten krijgen de namen van de lagen waarop ze zijn gebaseerd. Zo wijzigt u de naam van een laag: Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een segment. Als u in Photoshop werkt, dubbelklikt u op het segment met het gereedschap Segmentselectie om het dialoogvenster Segmentopties weer te geven. Typ in het dialoogvenster Segmentopties (Photoshop) of het palet Segment (ImageReady) een nieuwe naam in het tekstvak Naam.
Opmerking: het tekstvak Naam is niet beschikbaar voor segmentinhoud van het type Geen afbeelding.
Dubbelklik in het palet Rollovers op de naam van het segment en voer een nieuwe naam in. (Zie Het palet Rollovers op pagina 442.)
Terug
420
Webpaginas maken
Terug
421
(Photoshop) Selecteer Geen, Randkleur, Kleur pipet (om de kleur in het vak met het kleurmonster te gebruiken), Wit, Zwart of Anders (om een kleur te kiezen met de Kleurkiezer). (ImageReady) Selecteer Geen, Rand, Voorgrondkleur, Achtergrondkleur of Anders (om een kleur te kiezen met de Kleurkiezer) of selecteer een kleur in het popup-palet.
_blank: hiermee geeft u het gekoppelde bestand in een nieuw venster weer en wordt het oorspronkelijke browservenster open gelaten. _self: hiermee geeft u het gekoppelde bestand in hetzelfde kader als het oorspronkelijke bestand weer.
Terug
421
Webpaginas maken
Terug
422
_parent: hiermee geeft u het gekoppelde bestand in de oorspronkelijke hoofdkaderset weer. Kies deze optie als het HTML-document kaders bevat en het huidige kader een subkader is. Het gekoppelde bestand verschijnt in het huidige hoofdkader. _top: hiermee vervangt u het volledige browservenster door het gekoppelde bestand, waarbij alle huidige kaders worden verwijderd.
Opmerking: bekijk referentiemateriaal over HTML op papier of op het web voor meer informatie over kaders.
X: hiermee geeft u de pixelafstand tussen de linkerrand van het segment en het nulpunt van de liniaal in het documentvenster op. Y: hiermee geeft u de pixelafstand tussen de bovenrand van het segment en het nulpunt van de liniaal in het documentvenster op.
Opmerking: het standaardnulpunt van de liniaal is de linkerbovenhoek van de afbeelding. (Zie Linialen, kolommen, meetlat, hulplijnen en raster op pagina 45.)
B: hiermee geeft u de breedte van het segment op. H: hiermee geeft u de hoogte van het segment op. Verhoudingen behouden: hiermee handhaaft u de huidige verhoudingen van het segment.
Zo wijzigt u de grootte van en verplaatst u een op een laag gebaseerd segment met numerieke cordinaten (ImageReady): 1 Selecteer een segment. 2 Wijzig in het palet Segment een of meer van de volgende opties:
L: hiermee geeft u de pixelafstand op tussen de linkerrand van het segment en de linkerrand van de inhoud van de laag. T: hiermee geeft u de pixelafstand op tussen de bovenrand van het segment en de bovenrand van de inhoud van de laag. R: hiermee geeft u de pixelafstand op tussen de rechterrand van het segment en de rechterrand van de inhoud van de laag.
Terug
422
Webpaginas maken
Terug
423
B: hiermee geeft u de pixelafstand op tussen de onderrand van het segment en de onderrand van de inhoud van de laag.
Browsermeldingen opgeven
Met de opties Melding en Alt kunt u de meldingen opgeven die in de browser worden weergegeven. Deze opties zijn alleen beschikbaar voor segmenten van het type Afbeelding. Melding Hiermee kunt u de standaardmelding in het statusgebied van de browser wijzigen voor een of meer geselecteerde segmenten. Standaard wordt de URL van het segment weergegeven. Alt Hiermee kunt u een Alt-label opgeven voor een of meer geselecteerde segmenten. In browsers zonder grasche ondersteuning verschijnt de Alt-tekst in plaats van de segmentafbeelding. De tekst verschijnt ook in plaats van de afbeelding tijdens het downloaden en als knopinfo in bepaalde browsers. Als in ImageReady de opties Melding en Alt niet zichtbaar zijn, kiest u Opties tonen in het menu van het palet Segment of klikt u op de knop Opties tonen op de tab van het palet om de opties weer te geven. Zo geeft u een browsermelding op: 1 Selecteer een segment. Als u in Photoshop werkt, dubbelklikt u op het segment met het gereedschap Segmentselectie om het dialoogvenster Segmentopties weer te geven. 2 Typ in het dialoogvenster Segmentopties (Photoshop) of het palet Segment (ImageReady) de gewenste tekst in het tekstvak Meldingtekst, Alt-markering of beide.
Webpaginas maken
Terug
424
4 (Dialoogvenster Opslaan voor web van Photoshop en ImageReady) Als de tekst opmaaklabels voor HTML bevat, selecteert u de optie Tekst is HTML. Wanneer deze optie is uitgeschakeld, wordt alle tekst die u invoert (inclusief opmaaklabels), weergegeven op de resulterende webpagina. 5 (Dialoogvenster Opslaan voor web van Photoshop en ImageReady) Selecteer de gewenste opties in het gedeelte Celuitlijning van het dialoogvenster. Opties voor de horizontale uitlijning:
Standaard: hiermee gebruikt u de standaardinstelling van de browser voor horizontale uitlijning. Links: hiermee lijnt u de tekst op de linkerkant van het segmentgebied uit. Midden: hiermee lijnt u de tekst op het midden van het segmentgebied uit. Rechts: hiermee lijnt u de tekst op de rechterkant van het segmentgebied uit. Standaard: hiermee gebruikt u de standaardinstelling van de browser voor verticale uitlijning. Boven: hiermee lijnt u de tekst op de bovenkant van het segmentgebied uit. Basislijn: hiermee stelt u een gemeenschappelijke basislijn in voor de eerste regel tekst van cellen in dezelfde rij (van de resulterende HTML-tabel). Voor elke cel in de rij moet de optie Basislijn zijn ingesteld. Midden: hiermee centreert u de tekst verticaal in het segmentgebied. Beneden: hiermee lijnt u de tekst op de onderkant van het segmentgebied uit.
Segmenten optimaliseren
U kunt segmenten van het type Afbeelding optimaliseren met het dialoogvenster Opslaan voor web (Photoshop) of het palet Optimaliseren (ImageReady). Voor alle segmenten van het type Afbeelding gelden de optimalisatie-instellingen van de volledige afbeelding, totdat u nieuwe instellingen toepast. Als u meerdere segmenten met verschillende optimalisatie-instellingen selecteert, zijn alleen de functies zichtbaar die relevant zijn voor alle geselecteerde segmenten. Als segmenten verschillende instellingen hebben voor een functie, blijft die functie leeg. Alle instellingen die u kiest, worden toegepast op alle geselecteerde segmenten. In ImageReady kunt u in hetzelfde document ook optimalisatie-instellingen van het ene segment naar het andere kopiren, of van een segment in de ene weergave naar een segment in een andere weergave in de weergave 2-maal tonen of 4-maal tonen. Zo optimaliseert u een segment: Selecteer een of meer segmenten van het type Afbeelding en geef de gewenste opties in het deelvenster of palet Optimaliseren op. (Zie Afbeeldingen optimaliseren op pagina 461.) Zo kopieert u optimalisatie-instellingen naar een ander segment (ImageReady): 1 Selecteer het segment met de optimalisatie-instellingen die u wilt kopiren. 2 Sleep het druppelpictogram van het palet Optimaliseren naar het segment waarop u de optimalisatie-instellingen wilt toepassen.
Terug
424
Webpaginas maken
Terug
425
Als u een gebruikerssegment wilt ontkoppelen, selecteert u het segment en kiest u Segmenten > Segmenten ontkoppelen. Als u alle gebruikerssegmenten in een set wilt ontkoppelen, selecteert u een segment in de set en kiest u Segmenten > Set ontkoppelen. Als u alle gebruikerssegmenten in een afbeelding wilt ontkoppelen, kiest u Segmenten > Alles ontkoppelen.
Terug
425
Webpaginas maken
Terug
426
Het belangrijkste verschil tussen het gebruik van afbeeldingen met hyperlinks en het gebruik van segmenten om koppelingen te deniren is de manier waarop de bronafbeelding wordt gexporteerd als webpagina. Bij afbeeldingen met hyperlinks wordt de gexporteerde afbeelding intact gelaten en als n bestand opgeslagen, terwijl bij segmenten de afbeelding wordt gexporteerd als afzonderlijk bestand. Een ander verschil tussen afbeeldingen met hyperlinks en segmenten is dat u bij afbeeldingen met hyperlinks ronde, veelhoekige of rechthoekige gebieden in een afbeelding kunt koppelen, terwijl u bij segmenten alleen rechthoekige gebieden kunt koppelen. Als u alleen rechthoekige gebieden hoeft te koppelen, verdienen segmenten wellicht de voorkeur boven een afbeelding met hyperlinks. Opmerking: maak geen afbeeldingen met hyperlinks in segmenten die URL-koppelingen bevatten. Dit zou tot teleurstellende resultaten kunnen leiden. In bepaalde browsers worden de koppelingen van de afbeelding met hyperlinks of van het segment dan misschien genegeerd.
Op laag gebaseerde rechthoekafbeelding met hyperlinks vergeleken met veelhoekafbeelding met hyperlinks
Terug
426
Webpaginas maken
Terug
427
Zo maakt u een gebied met hyperlinks met een gereedschap voor afbeeldingen met hyperlinks: 1 Selecteer het gereedschap Rechthoekafbeelding met hyperlinks , het gereedschap Ronde afbeelding met hyperlinks of het gereedschap Veelhoekafbeelding met hyperlinks in de gereedschapset. 2 Selecteer voor het gereedschap Rechthoekafbeelding of Ronde afbeelding met hyperlinks de optie Vaste grootte om de afmetingen van het gebied met hyperlinks in de afbeelding in te stellen. Typ het gewenste aantal pixels (in hele getallen). 3 Voer een van de volgende handelingen uit om het gebied met hyperlinks te deniren:
Sleep met het gereedschap Rechthoekafbeelding of Ronde afbeelding met hyperlinks over het gebied dat u wilt deniren. Houd Shift ingedrukt om van het gebied een zuiver vierkant te maken. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep om een gebied vanuit het middelpunt te tekenen. Klik met het gereedschap Veelhoekafbeelding met hyperlinks in de afbeelding om het beginpunt in te stellen. Plaats de aanwijzer op de positie waar u het eerste rechtelijnsegment wilt laten eindigen en klik. Ga verder met klikken om de eindpunten van volgende segmenten in te stellen. Houd Shift ingedrukt om de hoek van het segment te beperken tot een veelvoud van 45. Als u het kader wilt sluiten, dubbelklikt u of plaatst u de cursor op het beginpunt (naast de aanwijzer verschijnt een gesloten cirkel) en klikt u.
Als u punten wilt toevoegen aan het gebied van een veelhoekafbeelding met hyperlinks, selecteert u het gereedschap Afbeelding met hyperlinks selecteren en houdt u Shift ingedrukt terwijl u op de plaats klikt waar u een punt wilt toevoegen. Als u punten wilt verwijderen uit het gebied van een veelhoekafbeelding met hyperlinks, selecteert u het gereedschap Afbeelding met hyperlinks selecteren en houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op de punten klikt die u wilt verwijderen. Zo maakt u een gebied met hyperlinks op basis van een laag: 1 Kies in het palet Lagen de laag waarvan u een gebied met hyperlinks wilt maken. (Als u meerdere lagen wilt gebruiken voor n gebied met hyperlinks, moet u de lagen eerst verenigen.) 2 Kies Laag > Gebied van afbeelding met hyperlinks op basis van nieuwe laag.
Op lagen gebaseerde afbeeldingen met hyperlinks omzetten in op gereedschap gebaseerde afbeeldingen met hyperlinks
Omdat een op een laag gebaseerd gebied met hyperlinks is gekoppeld aan de pixelgegevens van een laag, kunt u het gebied alleen verplaatsen, vergroten of verkleinen en uitlijnen door de laag te bewerken. U kunt een op een laag gebaseerd gebied met hyperlinks omzetten in een op een gereedschap gebaseerd gebied met hyperlinks door het gebied los te koppelen van de laag. Zo zet u een op een laag gebaseerd gebied met hyperlinks om in een op een gereedschap gebaseerd gebied met hyperlinks: 1 Selecteer een op een laag gebaseerd gebied met hyperlinks met behulp van het gereedschap Afbeelding met hyperlinks selecteren . (Zie Afbeeldingen met hyperlinks selecteren op pagina 429.) Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 427
Webpaginas maken
Terug
428
2 Kies Op laag gebaseerd gebied van afbeelding met hyperlinks naar voren plaatsen in het menu van het palet Afbeelding met hyperlinks. Als de laag meerdere, nietoverlappende gebieden met pixelgegevens bevat, worden er ook meerdere op gereedschap gebaseerde gebieden met hyperlinks gegenereerd.
Klik op de knop Zichtbaarheid van afbeeldingen met hyperlinks in/uitschakelen de gereedschapset. Kies Weergave > Tonen > Afbeeldingen met hyperlinks. Kies Weergave > Extras tonen. Met deze opdracht worden ook selectieranden, segmenten, tekstgrenzen, tekstbasislijnen en tekstselecties weergegeven of verborgen. (Zie Extras op pagina 50.)
in
Zo stelt u weergavevoorkeuren voor afbeeldingen met hyperlinks in: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Afbeeldingen met hyperlinks. In Mac OS X: kies ImageReady > Voorkeuren > Afbeeldingen met hyperlinks.
2 Als u de kleur van de lijnen van afbeeldingen met hyperlinks wilt wijzigen, kiest u een kleur in het popup-menu Lijnkleur. Als u de kleur van de lijnen van afbeeldingen met hyperlinks wijzigt, wordt automatisch de lijnkleur van geselecteerde gebieden met hyperlinks veranderd in een contrasterende kleur. 3 Als u de intensiteit van kleuraanpassingen voor afbeeldingen met hyperlinks wilt wijzigen, typt u een waarde of kiest u een waarde met de popup-schuifregelaar Bedekking afbeelding met hyperlinks. Deze waarde bepaalt in welke mate de helderheid en het contrast van niet-geselecteerde gebieden met hyperlinks worden verlaagd. 4 Als u alleen de lijnen van afbeeldingen met hyperlinks wilt weergeven en de weergave van kleuraanpassingen wilt uitschakelen, selecteert u Alleen lijnen tonen. 5 Als u een selectiekader bij ronde gebieden met hyperlinks wilt weergeven, selecteert u Selectiekader tonen.
Terug
428
Webpaginas maken
Terug
429
Webpaginas maken
Terug
430
2 Sleep een greep op het kader van de afbeelding met hyperlinks om de grootte van het gebied met hyperlinks aan te passen. Zo verplaatst u een op gereedschap gebaseerd gebied met hyperlinks of wijzigt u de grootte ervan met numerieke cordinaten: 1 Selecteer een rechthoekig of rond gebied met hyperlinks. 2 Wijzig in het gebied Afmetingen van het palet Afbeelding met hyperlinks een of meer van de volgende opties:
X: hiermee geeft u de pixelafstand op tussen de linkerrand van een rechthoekig gebied met hyperlinks of het midden van een rond gebied met hyperlinks en het nulpunt van de liniaal in het documentvenster. Y: hiermee geeft u de pixelafstand op tussen de bovenrand van een rechthoekig gebied met hyperlinks of het midden van een rond gebied met hyperlinks en het nulpunt van de liniaal in het documentvenster.
Opmerking: het standaardnulpunt van de liniaal is de linkerbovenhoek van de afbeelding. (Zie Linialen, kolommen, meetlat, hulplijnen en raster op pagina 45.)
B: hiermee geeft u de breedte van een rechthoekig gebied met hyperlinks op. H: hiermee geeft u de hoogte van een rechthoekig gebied met hyperlinks op. R: hiermee geeft u de straal van een rond gebied met hyperlinks op.
Selecteer een of meer gebieden met hyperlinks en kies Gebied van afbeelding met hyperlinks dupliceren in het menu van het palet Afbeelding met hyperlinks. Selecteer een of meer gebieden met hyperlinks en houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u sleept vanuit het gebied van de afbeelding met hyperlinks. Selecteer een afbeelding met hyperlinks in het palet Rollovers en kies Afbeelding met hyperlinks dupliceren in het paletmenu. (Zie Het palet Rollovers op pagina 442.) Terug 430
Webpaginas maken
Terug
431
Het duplicaat wordt boven op het origineel geplaatst, 10 pixels omlaag en naar rechts verschoven. U kunt het duplicaat verplaatsen, vergroten of verkleinen en anderszins wijzigen.
Selecteer een of meer gebieden met hyperlinks die u wilt ordenen. Hierbij kunt u een combinatie van op gereedschap en op lagen gebaseerde gebieden met hyperlinks selecteren. Activeer het gereedschap Afbeelding met hyperlinks selecteren en klik op de optiebalk op een optie voor de stapelvolgorde: Op voorgrond , Naar voren , Naar achteren , Op achtergrond . U kunt ook een opdracht voor de stapelvolgorde kiezen in het menu van het palet Afbeelding met hyperlinks. Sleep in het palet Rollovers een afbeelding met hyperlinks omhoog of omlaag. (Zie Het palet Rollovers op pagina 442.)
Activeer het gereedschap Afbeelding met hyperlinks selecteren en klik op de optiebalk op een uitlijnoptie: Bovenranden gebied afbeelding met hyperlinks uitlijnen , Verticale midden gebied afbeelding met hyperlinks uitlijnen , Onderranden gebied afbeelding met hyperlinks uitlijnen , Linkerranden gebied afbeelding met hyperlinks uitlijnen , Horizontale midden gebied afbeelding met hyperlinks uitlijnen , Rechterranden gebied afbeelding met hyperlinks uitlijnen . Kies een uitlijnopdracht in het menu van het palet Afbeelding met hyperlinks.
Webpaginas maken
Terug
432
Activeer het gereedschap Afbeelding met hyperlinks selecteren en klik op de optiebalk op een distributieoptie: Bovenranden gebied van afbeelding met hyperlinks distribueren , Verticale midden gebied van afbeelding met hyperlinks distribueren , Onderranden gebied van afbeelding met hyperlinks distribueren , Linkerranden gebied van afbeelding met hyperlinks distribueren , Horizontale midden gebied van afbeelding met hyperlinks distribueren , Rechterranden gebied van afbeelding met hyperlinks distribueren . Kies een distributieopdracht in het menu van het palet Afbeelding met hyperlinks.
_blank: hiermee geeft u het gekoppelde bestand in een nieuw venster weer en wordt het oorspronkelijke browservenster open gelaten. _self: hiermee geeft u het gekoppelde bestand in hetzelfde kader als het oorspronkelijke bestand weer. _parent: hiermee geeft u het gekoppelde bestand in de oorspronkelijke hoofdkaderset weer. Kies deze optie als het HTML-document kaders bevat en het huidige kader een subkader is. Het gekoppelde bestand verschijnt in het huidige hoofdkader.
Terug
432
Webpaginas maken
Terug
433
_top: hiermee vervangt u het volledige browservenster door het gekoppelde bestand, waarbij alle huidige kaders worden verwijderd.
Opmerking: bekijk referentiemateriaal over HTML op papier of op het web voor meer informatie over kaders. 4 Typ in het palet Afbeelding met hyperlinks tekst voor een Alt-label in het tekstvak Alt. In browsers zonder grasche ondersteuning verschijnt de Alt-tekst in plaats van het gebied met hyperlinks. De Alt-tekst wordt in de meeste browsers ook weergegeven als de gebruiker de muisaanwijzer op het gebied met hyperlinks plaatst.
Terug
433
Webpaginas maken
Terug
434
Photoshop biedt diverse stijlen voor galerien, die u kunt selecteren met de opdracht Webfotogalerie. Als u een ervaren gebruiker met kennis van HTLM bent, kunt u een stijl ook aanpassen door een bestaande set HTML-sjabloonbestanden te bewerken of een nieuwe stijl te maken. Zo maakt u een webfotogalerie: 1 Kies Bestand > Automatisch > Webfotogalerie. 2 Voer onder Site de volgende handelingen uit:
Kies een stijl voor de galerie in het popup-menu Stijlen. In het dialoogvenster wordt een voorvertoning van de homepage in de gekozen stijl weergegeven. Voer het e-mailadres in dat u als contactadres voor de galerie wilt weergeven. Kies een extensie voor de gegenereerde bestanden in het popup-menu Extensie. Klik op Bladeren (Windows) of Kiezen (Mac OS). Selecteer de map met de afbeeldingen die u in de galerie wilt opnemen en klik op OK (Windows) of Kiezen (Mac OS). Selecteer Inclusief alle submappen als u ook de afbeeldingen in de submappen van de geselecteerde map wilt gebruiken. Klik op Doel, selecteer de doelmap waarin u de afbeeldingen en HTML-paginas voor de galerie wilt opslaan en klik op OK (Windows) of Kiezen (Mac OS). Terug 434
Webpaginas maken
Terug
435
4 Als u opties wilt instellen voor de banner die wordt weergegeven op elke pagina in de galerie, kiest u Banner in het popup-menu Opties. Voer dan de volgende handelingen uit:
Geef bij Sitenaam de titel van de galerie op. Geef bij Fotograaf de naam van de persoon of organisatie op die het auteursrecht op de fotos in de galerie heeft. Voer bij Contactinfo de contactinformatie voor de galerie in, zoals een telefoonnummer of zakelijk adres. Geef bij Datum de datum op die u op elke pagina van de galerie wilt weergeven. Standaard wordt de huidige datum gebruikt. Kies bij Font en Corps opties voor de tekst van de banner in.
5 Als u opties voor de galeriepaginas wilt instellen, kiest u Grote afbeeldingen in het popup-menu Opties. Voer dan de volgende handelingen uit:
Als u het formaat van de bronafbeeldingen door Photoshop wilt laten aanpassen voor plaatsing op de galeriepaginas, selecteert u Afbeeldingen vergroten/verkleinen. Vervolgens kiest u in het popup-menu een optie voor de grootte van de afbeelding of geeft u een waarde in pixels op. Kies bij Beperken voor welke afmetingen van de afbeelding u beperkingen wilt instellen voor vergroten of verkleinen. Kies bij JPEGkwaliteit een optie in het popup-menu, geef een waarde tussen 0 en 12 op of sleep de schuifregelaar. Met een hogere waarde krijgt u een betere afbeeldingskwaliteit, maar ook grotere bestanden. Geef bij Formaat kader een waarde in pixels op voor de breedte van het kader rond de afbeelding. Stel bij Titels gebruiken opties in voor het afbeelden van bijschriftinformatie onder elke afbeelding. Selecteer Bestandsnaam als u de bestandsnaam wilt weergeven of selecteer Bijschrift, Verantwoording, Titel en Copyright als u een bijschrifttekst wilt weergeven die is ontleend aan het dialoogvenster Bestandsinfo. Zie Bestandsinformatie opnemen op pagina 446 voor meer informatie. Stel bij Lettertype en Corps opties in voor de tekst van het bijschrift.
6 Als u opties voor de homepage wilt instellen, kiest u Miniaturen in het popup-menu Opties. Voer dan de volgende handelingen uit:
Kies bij Grootte een optie voor de grootte van de miniaturen in het popup-menu of geef een waarde in pixels voor de breedte van elke miniatuur op. Geef bij Kolommen en Rijen het aantal kolommen en rijen op waarmee u de miniaturen op de homepage wilt weergeven. Deze optie is niet van toepassing op galerien die gebruikmaken van de horizontale of verticale kaderstijl. Geef bij Formaat kader een waarde in pixels op voor de breedte van het kader rond de miniatuur.
7 Als u opties wilt instellen voor de kleur van de elementen in de galerie, kiest u Eigen kleuren in het popup-menu Opties. Als u de kleur van een bepaald element wilt wijzigen, klikt u op de kleurstaal van het element en selecteert u een nieuwe kleur met de Kleurkiezer. Met de optie Achtergrond kunt u de achtergrondkleur van elke pagina wijzigen. Met de optie Banner kunt u de achtergrondkleur van de banner wijzigen. 8 Als u opties wilt instellen om boven elke afbeelding tekst weer te geven om illegaal kopiren te ontmoedigen, kiest u Beveiliging in het popup-menu Opties. Voer dan de volgende handelingen uit: Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 435
Webpaginas maken
Terug
436
Selecteer bij Inhoud de optie Eigen tekst als u aangepaste tekst wilt invoeren. Selecteer Bestandsnaam, Bijschrift, Verantwoording, Titel of Copyright als u een tekst wilt weergeven die is ontleend aan het dialoogvenster Bestandsinfo. Zie Bestandsinformatie opnemen op pagina 446 voor meer informatie. Stel de opties in voor lettertype, kleur en tekstuitlijning. Als u de tekst op de afbeelding onder een bepaalde hoek wilt draaien, kiest u een rotatieoptie. Een homepage voor de galerie met de naam index.htm of index.html, afhankelijk van de opties voor Extensie. Open dit bestand in een willekeurige webbrowser als u de galerie wilt bekijken. JPEG-afbeeldingen, in een submap voor afbeeldingen. HTML-paginabestanden, in een submap voor paginas. JPEG-miniatuurafbeeldingen, in een submap voor miniaturen.
Terug
436
Webpaginas maken
Terug
437
Wanneer Photoshop de galerie genereert met dit sjabloonbestand, wordt de token %TITLE% vervangen door de tekst die u in het dialoogvenster Webfotogalerie als sitenaam hebt opgegeven. Als u een bestaande stijl beter wilt begrijpen, kunt u de bijbehorende HTMLsjabloonbestanden openen met een HTML-editor. Omdat voor het maken van HTMLdocumenten alleen standaard ASCII-tekens vereist zijn, kunt u deze documenten maken, openen en bewerken met een standaardteksteditor zoals Notepad (Windows) of SimpleText (Mac OS).
Webfotogaleriestijlen aanpassen
U kunt een bestaande webfotogaleriestijl aanpassen door een of meer van de bijbehorende HTML-sjabloonbestanden te bewerken. Als u in Photoshop een stijl aanpast, volgt u de volgende richtlijnen zodat de stijl juist wordt gegenereerd:
De map Stijlen moet de volgende bestanden bevatten: Caption.htm, IndexPage.htm, SubPage.htm, Miniatuur.htm en Frameset.htm. U kunt de naam van de map Stijlen wijzigen, maar niet de namen van de HTMLsjabloonbestanden in de map. U kunt het bestand Caption.htm echter wel leeg laten, en de HTML-codes en de tokens die de layout van bijschriften bepalen in het bestand Miniatuur.htm opnemen. U kunt een token in een sjabloonbestand eventueel vervangen door de gewenste tekst of HTML-codes. U stelt de optie in dat geval in via het sjabloonbestand in plaats van via het dialoogvenster Webfotogalerie. Een sjabloonbestand kan bijvoorbeeld een BODY-element bevatten met het volgende bgcolor-kenmerk, dat een token als waarde heeft:
bgcolor=%BGCOLOR% Als u de pagina een rode achtergrond wilt geven, vervangt u de token %BGCOLOR% door FF0000 .
U kunt aan sjabloonbestanden HTML-code en tokens toevoegen. De namen van tokens moeten uit hoofdletters bestaan en moeten tussen procenttekens (%) worden geplaatst. Zie Tokens gebruiken in webfotogaleriestijlen op pagina 438 voor informatie over de tokens die u in sjabloonbestanden kunt gebruiken.
Zo past u een bestaande webfotogaleriestijl aan: 1 Ga naar de map met de webfotogaleriestijl die u wilt aanpassen. Zie Stijlen voor webfotogalerien op pagina 436 voor de locatie van stijlmappen. 2 Als u geen bestaande stijlen wilt overschrijven, maakt u een kopie van de stijlmap op dezelfde locatie op de vaste schijf als de bestaande stijlmappen. 3 Open een van de HTML-sjabloonbestanden in de stijlmap met een HTML-editor. 4 Pas het HTML-sjabloonbestand aan volgens de richtlijnen voor aanpassing die in deze sectie worden beschreven en sla het bestand op. 5 Herhaal de stappen 2, 3 en 4 als u nog meer HTML-sjabloonbestanden in de stijlmap wilt aanpassen. Nadat u de aanpassingen hebt doorgevoerd, kunt u een galerie maken met de aangepaste stijl. De aangepaste stijl wordt als optie weergegeven in het popup-menu Stijlen in het dialoogvenster Webfotogalerie.
Terug
437
Webpaginas maken
Terug
438
Webpaginas maken
Terug
439
%FRAMEINDEX% Bepaalt de koppeling voor de homepage die in het linkerkader van de kaderset wordt weergegeven. %HEADER% Bepaalt de titel van de galerie. %IMAGEBORDER% Bepaalt het kaderformaat voor de volledige afbeelding op een galeriepagina. %IMAGEPAGE% Bepaalt de koppeling naar een galeriepagina. %IMAGESRC% Bepaalt de URL voor de volledige afbeelding op een galeriepagina. %LINK% Bepaalt de kleur van koppelingen. %NEXTIMAGE% Bepaalt de koppeling voor de volgende galeriepagina. %NEXTINDEX% Bepaalt de koppeling voor de volgende homepage. %PAGE% Bepaalt de huidige paginalocatie (bijvoorbeeld pagina 1 van 3). %PHOTOGRAPHER% Bepaalt de naam van de persoon (fotograaf ) of organisatie die het auteursrecht op de fotos in de galerie heeft. %PREVIMAGE% Bepaalt de koppeling voor de vorige galeriepagina. %PREVINDEX% Bepaalt de koppeling voor de vorige homepage. %SUBPAGEHEADER% Bepaalt de titel van de galerie. %SUBPAGETITLE% Bepaalt de titel van de galerie. %TEXT% Bepaalt de tekstkleur. %THUMBBORDER% Bepaalt het kaderformaat voor de miniaturen. %THUMBNAILS% Deze token wordt vervangen door miniaturen aan de hand van het bestand Miniatuur.htm voor de kaderstijlen. Plaats deze token alleen op een afzonderlijke, niet-afgebroken regel in het HTML-bestand. %THUMBNAILSRC% Bepaalt de koppeling van een miniatuur. %THUMBNAILSROWS% Deze token wordt vervangen door miniaturen aan de hand van het bestand Miniatuur.htm voor de kaderstijlen. Plaats deze token alleen op een afzonderlijke, niet-afgebroken regel in het HTML-bestand. %TITLE% Bepaalt de titel van de galerie. %VLINK% Bepaalt de kleur van bezochte koppelingen. Belangrijk: wanneer u een galeriestijlsjabloon maakt of aanpast, moet u de volgende tokens op afzonderlijke regels in het HTML-bestand opnemen: %CURRENTINDEX%, %NEXTIMAGE%, %NEXTINDEX%, %PAGE%, %PREVIMAGE% en %PREVINDEX%. Wanneer u in Photoshop bepaalde paginas van een galerie genereert, worden sjabloonregels met tokens die geen betrekking hebben op die paginas, overgeslagen. Bij het genereren van de eerste galeriepagina wordt bijvoorbeeld elke regel in de sjabloon overgeslagen die de token %PREVIMAGE% bevat. Deze token vertegenwoordigt namelijk de koppeling naar de vorige galeriepagina. Door de token %PREVIMAGE% op een afzonderlijke regel te plaatsen voorkomt u dat andere tokens in de sjabloon ten onrechte worden genegeerd.
Terug
439
Terug
440
Illustratie van een rollover. De knop bevindt zich op een eigen laag; vervolgens zijn effecten toegevoegd aan de laag om de knop een nieuw uiterlijk te geven in de staat Over.
Illustratie van een animatie. De afbeelding van de ets staat in een eigen laag. De positie van de laag verandert in elk kader van de animatie.
Terug
440
Terug
441
Wijzigingen speciek voor n staat of kader Zijn alleen van invloed op het actieve animatiekader of de actieve rolloverstaat. Wijzigingen in lagen die u aanbrengt met de opdrachten en opties in het palet Lagen, zoals dekking, overvloeimodus, zichtbaarheid, positie en stijl van een laag, gelden speciek voor de staat of het kader. U kunt echter laagwijzigingen aanbrengen in alle staten in een rollover en alle kaders in een animatie met de knoppen voor verenigen in het palet Lagen. (Zie Lagen met rollovers en animaties verenigen en afstemmen op pagina 441.) Belangrijk: wijzigingen die u in lagen aanbrengt in de staat Normaal of Kader 1, waaronder wijzigingen in dekking, overvloeimodus, zichtbaarheid, positie en stijl, zijn van invloed op alle staten of kaders die identieke lagen bevatten. Neem bijvoorbeeld een segment met de staat Normaal, Over en Omlaag. Als de lagen in de staten Normaal en Over identiek zijn, en u een laagstijl toepast in de staat Normaal, wordt de laagstijl ook toegepast in de staat Over. De staat Omlaag wordt echter niet benvloed. Globale wijzigingen Zijn van invloed op alle staten en kaders waarin de lagen zijn opgenomen. Wijzigingen die u aanbrengt in de pixelwaarden van een laag, met behulp van teken- en bewerkingsfuncties, kleur- en toonaanpassingsopdrachten, lters, tekst en andere beeldbewerkingsopdrachten, worden in de laag opgenomen.
Met de knoppen voor verenigen bepaalt u hoe de wijzigingen die u doorvoert in een laag van de actieve staat of het actieve kader worden toegepast op de overige staten in een rollover of de overige kaders in een animatie. Wanneer u een verenigingsoptie inschakelt, worden de wijzigingen toegepast op alle staten en kaders. Wanneer u een optie uitschakelt, worden wijzigingen alleen toegepast op de actieve staat of het actieve kader. Met de opdracht Laag > Afstemmen kunt u de laagkenmerken voor een bestaande staat of bestaand kader toepassen op andere staten in een rollover en andere kaders in een animatie.
Zo verenigt u lagen in rolloverstaten en animatiekaders: Selecteer in het palet Lagen een of meer verenigingsopties.
De knop Laagpositie verenigen om wijzigingen die u aanbrengt in de positie van een laag toe te passen op alle staten in een rollover en alle kaders in een animatie. De knop Zichtbaarheid van laag verenigen om wijzigingen die u aanbrengt in de zichtbaarheid van een laag toe te passen op alle staten in een rollover en alle kaders in een animatie. De knop Laagstijl verenigen om wijzigingen die u aanbrengt in de stijl van een laag toe te passen op alle staten in een rollover en alle kaders in een animatie.
Zo stemt u een bestaande laag af in alle rolloverstaten en animatiekaders: 1 In het palet Rollovers selecteert u de staat of het kader met de gewenste laagkenmerken.
Terug
441
Terug
442
2 Selecteer de laag waarop u wilt afstemmen in het palet Lagen. 3 Kies Laag > Afstemmen of kies Afstemmen in het menu van het palet Lagen. 4 Selecteer een van de volgende opties:
Huidige animatie om de laagkenmerken voor het geselecteerde kader toe te passen op alle kaders in de animatie. Staten huidige segment/afbeelding met hyperlinks om de laagkenmerken voor de geselecteerde staat toe te passen op alle staten in de rollover. Alle rollovers om de laagkenmerken van de geselecteerde staat toe te passen op alle staten in alle rollovers in de afbeelding waarin de laag is opgenomen.
5 Selecteer de laagkenmerken waarop u wilt afstemmen en klik op OK. Opmerking: kies Wijzigingen kader 1 doorgeven in het menu van het palet Lagen om alle rolloverstaten en animatiekaders dynamisch bij te werken, op basis van een wijziging in de positie, zichtbaarheid of laagstijl van het eerste kader.
Terug
442
Terug
443
Naast rolloverstaten kunt u in het palet Rollovers segmenten, afbeeldingen met hyperlinks en animatiekaders weergeven. Dankzij de weergave van segmenten en afbeeldingen met hyperlinks kunt u de elementen in een afbeelding met rollovereffecten terugvinden. Als u animatiekaders weergeeft, kunt u gemakkelijk zien welke staten van een afbeelding animaties bevatten.
Het palet Rollovers met segmenten, afbeeldingen met hyperlinks en animatiekaders: A. Staat Normaal B. Afbeelding met hyperlinks in staat Omlaag C. Segment met animatiekaders in staat Over D. Op laag gebaseerd segment met staat Over en staat Omlaag
Palet Rollovers weergeven Kies Venster > Rollovers. Een vinkje geeft aan dat het palet wordt weergegeven. Het palet Rollovers Klik op het driehoekje in de rechterbovenhoek van het palet om opdrachten voor het werken met rollovers weer te geven. Segmenten en afbeeldingen met hyperlinks weergeven in het palet Rollovers Selecteer Paletopties in het menu van het palet Rollovers. Schakel Inclusief segmenten en afbeeldingen met hyperlinks in of uit en klik op OK. Animatiekaders weergeven in het palet Rollovers Selecteer Paletopties in het menu van het palet Rollovers. Schakel Inclusief animatiekaders in of uit en klik op OK. Grootte van rolloverminiaturen wijzigen Kies Paletopties in het menu van het palet Rollovers en selecteer een miniatuurgrootte. Kies voor grootten anders dan Geen de optie Objectgrenzen of Hele document om de inhoud van de miniaturen te bepalen. Staten, segmenten en afbeeldingen met hyperlinks samen- en uitvouwen Klik op het driehoekje links van een item in het palet Rollovers.
Terug
443
Terug
444
Illustratie van een afbeelding met drie rolloverstaten: A. Staat Normaal B. Staat Over C. Staat Omlaag
Met laagstijlen kunt u in een handomdraai rollovereffecten aanbrengen. Als u op lagen gebaseerde segmenten gebruikt, kunt u een reeks staten ook als rolloverstijl opslaan. (Zie Rolloverstijlen toepassen en maken op pagina 447.)
Terug
444
Terug
445
Rolloverstaten maken
U kunt een groot aantal verschillende staten toevoegen aan de segmenten en afbeeldingen met hyperlinks in een afbeelding. Zo voegt u een rolloverstaat toe aan een segment of een afbeelding met hyperlinks: 1 Selecteer in het palet Rollovers of in de afbeelding het segment of de afbeelding met hyperlinks waaraan u de rolloverstaat wilt toevoegen. Opmerking: als er geen segmenten zichtbaar zijn in het palet Rollovers, selecteert u Inclusief segmenten en afbeeldingen met hyperlinks in het dialoogvenster Paletopties om ze weer te geven. (Zie Het palet Rollovers op pagina 442.) 2 Voer in het palet Rollovers een van de volgende handelingen uit:
3 Gebruik de standaard rolloverstaat die door ImageReady wordt toegewezen of selecteer een andere rolloverstaat. (Zie Rolloverstaten bewerken op pagina 445.) 4 Wijzig de lagen die in de rolloverstaat worden gebruikt. (Zie Werken met lagen in rollovers en animaties op pagina 440.)
Rolloverstaten bewerken
Als u een rolloverstaat maakt, wijst ImageReady het type staat standaard toe. U kunt de staat echter gemakkelijk wijzigen. Gebruik het palet Rollovers ook om de afbeeldingsinhoud van een staat te bewerken. Zo bewerkt u de afbeeldingsinhoud van een staat: 1 Selecteer een staat in het palet Rollovers. Vouw, indien nodig, het segment of de afbeelding met hyperlinks uit om de staten weer te geven. (Zie Het palet Rollovers op pagina 442.) 2 Wijzig de lagen die in de rolloverstaat worden gebruikt. (Zie Werken met lagen in rollovers en animaties op pagina 440.) Zo bewerkt u de muishandeling van een rolloverstaat: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik op een rolloverstaat in het palet Rollovers. Selecteer een rolloverstaat in het palet Rollovers en kies Opties rolloverstaat in het menu van het palet.
2 Selecteer een staat en klik op OK. Over Hiermee activeert u de afbeelding als de webgebruiker met de muisaanwijzer over het segment of gebied met hyperlinks schuift zonder de muisknop in te drukken. (Over is automatisch geselecteerd voor de tweede rolloverstaat.) Omlaag Hiermee activeert u de afbeelding als de webgebruiker de muisknop indrukt op het segment of gebied met hyperlinks. Deze staat blijft actief zolang de gebruiker de muisknop ingedrukt houdt op het gebied.
Terug
445
Terug
446
Klikken Hiermee activeert u de afbeelding als de gebruiker met de muis klikt op het segment of gebied met hyperlinks. De staat verschijnt totdat de webgebruiker de muis buiten het rollovergebied plaatst. Opmerking: klikken en dubbelklikken kunnen verschillend worden verwerkt in verschillende webbrowsers of verschillende versies van een webbrowser. In bepaalde browsers blijft de staat Klikken actief voor het segment nadat de gebruiker heeft geklikt en blijft de staat Omhoog actief nadat de gebruiker heeft gedubbelklikt. In andere browsers wordt de staat Omhoog alleen gebruikt als overgang naar de staat Klikken, of de gebruiker nu klikt of dubbelklikt. Bekijk daarom in verschillende webbrowsers een voorvertoning van uw rollovers om ervoor te zorgen dat de webpagina goed functioneert. Eigen Hiermee activeert u de afbeelding met de opgegeven naam als de gebruiker de handeling uitvoert die is gedenieerd in de bijbehorende JavaScript-code. (De rolloveroptie Eigen werkt alleen als u JavaScript-code maakt en toevoegt aan het HTMLbestand voor de webpagina. Raadpleeg een JavaScript-handleiding voor meer informatie.) Geen Hiermee blijft de huidige staat van de afbeelding behouden voor toekomstig gebruik, maar wordt geen afbeelding als uitvoer gegeven wanneer het bestand als een webpagina is opgeslagen. Geselecteerd Hiermee activeert u de rolloverstaat als de gebruiker met de muis klikt op het segment of gebied met hyperlinks. De staat wordt weergegeven totdat de gebruiker een andere geselecteerde rolloverstaat activeert. Ook kunnen andere rollovereffecten plaatsvinden terwijl de geselecteerde staat actief is. Een geselecteerde staat met een knop en een Over-staat voor een tweede knop kunnen bijvoorbeeld tegelijkertijd worden geactiveerd. Als een laag echter in beide staten wordt gebruikt, worden de laagkenmerken van de Over-staat vervangen door die van de geselecteerde staat. Selecteer Als standaard geselecteerde staat gebruiken om de staat meteen te activeren als het document wordt bekeken in ImageReady of geladen in een webbrowser. Uit Hiermee activeert u de rolloverstaat als de gebruiker de muis uit het segment of gebied met hyperlinks schuift. (Meestal wordt hiervoor de staat Normaal gebruikt.) Omhoog Hiermee activeert u de rolloverstaat als de gebruiker de muisknop boven het segment of gebied met hyperlinks los laat. (Meestal wordt hiervoor de staat Normaal gebruikt.)
in de gereedschapset.
Terug
446
Terug
447
2 Voer in het documentvenster de handeling uit waarmee de rolloverstaat wordt geactiveerd. Plaats de muisaanwijzer bijvoorbeeld op het segment of het gebied met hyperlinks voor de rollover om de staat Over te kunnen bekijken. Klik daarna op het segment of het gebied met hyperlinks om de status Klikken weer te geven. Opmerking: als een document een staat Geselecteerd bevat, worden synthetische staten gegenereerd voor de andere staten in het palet Rollovers. De synthetische staat laat zien hoe het document eruitziet als de staat Geselecteerd actief is. Synthetische staten worden automatisch gegenereerd en kunnen niet worden bewerkt. Zo schakelt u de modus Voorvertoning rollover uit: Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Animatiekader maken in het palet Rollovers of kies Nieuw animatiekader in het menu van het palet.
Opmerking: als de knop Animatiekader maken en de opdracht Nieuw animatiekader niet zichtbaar zijn, selecteert u Inclusief animatiekaders in het dialoogvenster Paletopties. (Zie Het palet Rollovers op pagina 442.)
Kaders maken in het palet Animatie (Zie Animaties maken en bewerken op pagina 449.)
Terug
447
Terug
448
Zo maakt u een rolloverstijl: 1 Maak in het palet Rollovers de gewenste rolloverstaten. (Zie Rolloverstaten maken op pagina 445.) Opmerking: voor rolloverstijlen moet u een op een laag gebaseerd segment gebruiken. 2 Pas effecten op elke staat toe door de vooraf gedenieerde stijlen in het palet Stijlen te gebruiken of zelf laageffecten in het palet Lagen te deniren. (Zie Laageffecten en laagstijlen gebruiken op pagina 334.) 3 Klik in het palet Stijlen op de knop Nieuwe stijl maken menu van het palet. of kies Nieuwe stijl in het
4 Geef een naam voor de stijl op, selecteer de gewenste stijlopties en klik op OK. U moet de optie Inclusief rolloverstaten selecteren als u een rolloverstijl wilt maken. De nieuwe rolloverstijl verschijnt in het palet Stijlen. In de miniatuur worden de effecten van de staat Normaal weergegeven.
Selecteer een staat in de huidige rollover. Open of toon een andere rollover en selecteer een staat.
Rolloverstaten dupliceren
Door een staat te dupliceren kunt u gemakkelijk bestaande animatiekaders toevoegen aan een nieuwe staat. Zo dupliceert u een rolloverstaat: Selecteer een rolloverstaat en voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Rolloverstaat dupliceren in het menu van het palet Rollovers. Sleep de staat naar de knop Rolloverstaat maken .
De gedupliceerde staat en kaders verschijnen onder de originele staat in het palet Rollovers.
Terug
448
Terug
449
Als u n staat wilt verwijderen, selecteert u een rolloverstaat en klikt u op de knop met de prullenbak in het palet Rollovers of kiest u Rolloverstaat verwijderen in het menu van het palet Rollovers. Als u alle staten in een rollover wilt verwijderen, kiest u Rollover verwijderen in het menu van het palet Rollovers.
Animatie
Een animatie is een reeks afbeeldingen of kaders die in een tijdsverloop worden weergegeven. Elk kader verschilt enigszins van het vorige kader, zodat de illusie van beweging wordt gecreerd wanneer de kaders snel achter elkaar worden bekeken. Een afbeelding kan meerdere animaties bevatten die met verschillende rolloverstaten samenhangen. Wanneer u bijvoorbeeld een animatie toevoegt aan de rolloverstaat Normaal, wordt de animatie afgespeeld op het moment dat de webpagina door een webbrowser wordt geladen. Als de animatie aan een andere rolloverstaat is toegevoegd, wordt de animatie alleen afgespeeld als de gebruiker van de webpagina de opgegeven handeling uitvoert (bijvoorbeeld de muis op de rollover plaatsen of op de rollover klikken).
Palet Animatie
Met het palet Animatie kunt u opties maken, bekijken en instellen voor de kaders in een animatie. U kunt de miniatuurweergave van kaders in het palet Animatie wijzigen. Wanneer u kleinere miniaturen gebruikt, neemt het palet minder plaats in en worden in een bepaalde paletbreedte meer kaders weergegeven. Palet Animatie weergeven Kies Venster > Animatie. Een vinkje geeft aan dat het palet wordt weergegeven. Menu van het palet Animatie Klik op het driehoekje in de rechterbovenhoek van het palet om opdrachten weer te geven voor het werken met animaties.
Terug
449
Terug
450
Grootte van animatieminiaturen wijzigen Kies Paletopties in het menu van het palet Animatie, selecteer een miniatuurgrootte en klik op OK.
Kaders toevoegen
De eerste stap bij het maken van een animatie is kaders toevoegen. Wanneer u in ImageReady een afbeelding hebt geopend, wordt de afbeelding in het palet Animatie als eerste kader in een nieuwe animatie weergegeven. Elk kader dat u toevoegt, begint als een duplicaat van het vorige kader. Vervolgens kunt u het kader met het palet Lagen wijzigen. Opmerking: maak en bewerk de kaders altijd in de originele weergave. In een geoptimaliseerde weergave kunt u wel kaders bekijken, maar zijn de bewerkingsopties zeer beperkt. Zo voegt u een kader aan een animatie toe: 1 Selecteer in het palet Rollovers de staat waarin u een animatie wilt weergeven. (Zie Het palet Rollovers op pagina 442.) Als u een animatie toevoegt aan de staat Normaal, verschijnt de animatie zodra de afbeelding in een webbrowser wordt geladen. Als u een animatie toevoegt aan een ander type staat, wordt de animatie afgespeeld als de gebruiker de staat activeert. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik in het palet Animatie op de knop Dupliceert huidig kader het paletmenu. Klik in het palet Rollovers op de knop Animatiekader maken animatiekader in het paletmenu.
Opmerking: als de knop Animatiekader maken en de opdracht Nieuw animatiekader niet zichtbaar zijn in het palet Rollovers, selecteert u Inclusief animatiekaders in het dialoogvenster Paletopties. (Zie Het palet Rollovers op pagina 442.) 3 Wijzig de afbeelding voor het kader met het palet Lagen. (Zie Werken met lagen in rollovers en animaties op pagina 440.)
Kaders selecteren
Voordat u met een kader kunt werken, moet u het als huidig kader selecteren. De inhoud van het huidige kader verschijnt in het documentvenster. U kunt meerdere kaders, aaneengesloten of niet aaneengesloten, voor bewerking selecteren of opdrachten op de kaders als groep toepassen. Wanneer u meerdere kaders selecteert, verschijnt alleen het huidige kader in het documentvenster. In het palet Animatie wordt het huidige kader door een smalle rand (binnen de schaduwmarkering van de selectie) rond de miniatuur van het kader aangegeven. Geselecteerde kaders worden aangegeven met een schaduwmarkering rond de kaderminiaturen. Zo selecteert u het huidige kader: Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op een kader in het palet Animatie. Klik op een kader in het palet Rollovers. Vouw indien nodig de staat met de animatie uit, zodat u de kaders kunt zien. (Zie Het palet Rollovers op pagina 442.) Terug 450
Terug
451
Klik in het palet Animatie of in het palet Lagen op de knop Vooruit kader in de reeks als het huidige kader te selecteren. Klik in het palet Animatie of in het palet Lagen op de knop Achteruit kader in de reeks als het huidige kader te selecteren. Klik in het palet Animatie op de knop Selecteert eerste kader de reeks als het huidige kader te selecteren.
Zo selecteert u meerdere kaders: Voer in het palet Animatie een van de volgende handelingen uit:
Wanneer u meerdere aaneengesloten kaders wilt selecteren, drukt u op Shift en klikt u op een tweede kader. Het tweede kader en alle kaders tussen het eerste en het tweede kader worden aan de selectie toegevoegd. Wanneer u meerdere, niet-aaneengesloten kaders wilt selecteren, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klikt u op de kaders die u aan de selectie wilt toevoegen. Wanneer u alle kaders wilt selecteren, kiest u Alle kaders selecteren in het menu van het palet Animatie.
Zo verwijdert u een kader uit een selectie van meerdere kaders: Druk op Ctrl (Windows) of op Command (Mac OS) en klik op een kader om het uit de selectie te verwijderen.
Kaders bewerken
Gebruik het palet Animatie of het palet Rollovers om de afbeeldingsinhoud in een kader te bewerken. Zo bewerkt u de afbeeldingsinhoud van een kader: 1 Selecteer een kader. (Zie Kaders selecteren op pagina 450.) 2 Wijzig de afbeelding voor het kader met het palet Lagen. (Zie Werken met lagen in rollovers en animaties op pagina 440.)
Terug
452
Zo verwijdert u geselecteerde kaders: Voer in het palet Animatie of het palet Rollovers een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Kader verwijderen in het menu van het palet. Klik op de knop met de prullenbak en klik op Ja om de verwijdering te bevestigen. Sleep het geselecteerde kader naar de knop met de prullenbak.
Zo verwijdert u een volledige animatie: Selecteer Animatie verwijderen in het menu van het palet Animatie of het palet Rollovers.
Kaders vervangen als u de geselecteerde kaders door de gekopieerde kaders wilt vervangen. Wanneer u de kaders in dezelfde afbeelding plakt, worden er geen nieuwe lagen aan de afbeelding toegevoegd. In plaats daarvan worden de kenmerken van de bestaande lagen in de doelkaders vervangen door die van de gekopieerde lagen. Wanneer u kaders tussen afbeeldingen plakt, worden er nieuwe lagen aan de afbeelding toegevoegd. Alleen de geplakte lagen zijn echter zichtbaar in de doelkaders (de bestaande lagen worden verborgen). Plakken over selectie als u de inhoud van de geplakte kaders als nieuwe lagen aan de afbeelding wilt toevoegen. Wanneer u kaders in dezelfde afbeelding plakt, krijgt u met deze optie een afbeelding met twee keer zo veel lagen. In de doelkaders zijn de nieuwe geplakte lagen zichtbaar. De oorspronkelijke lagen worden verborgen. In de nietdoelkaders worden de nieuwe geplakte lagen verborgen. Plakken voor selectie of Plakken na selectie om de gekopieerde kaders voor of na het doelkader toe te voegen. Wanneer u kaders tussen afbeeldingen plakt, worden er nieuwe lagen aan de afbeelding toegevoegd. In de nieuwe kaders zijn echter alleen de geplakte lagen zichtbaar (de bestaande lagen worden verborgen).
6 Selecteer Toegevoegde lagen koppelen als u geplakte lagen in het palet Lagen wilt koppelen. Met deze optie kunt u de geplakte lagen als een eenheid verplaatsen. 7 Klik op OK.
Terug
452
Terug
453
Kaders tussenvoegen
Met de opdracht Tussenvoegen kunt u automatisch een reeks kaders tussen twee bestaande kaders toevoegen of wijzigen. De laagkenmerken (positie-, dekkings- of effectparameters) worden hierbij gelijkmatig over de nieuwe kaders verdeeld en wekken zo de suggestie van beweging. Wanneer u bijvoorbeeld een laag wilt laten vervagen, stelt u de dekking van de laag in het eerste kader in op 100% en stelt u vervolgens de dekking van dezelfde laag in het laatste kader in op 0%. Wanneer u de opdracht uitvoert tussen de twee kaders, wordt de dekking van de laag in de tussenliggende kaders gelijkmatig gereduceerd. De term tussenvoegen is een vertaling van tweening , dat is afgeleid van in betweening , de traditionele animatieterm waarmee dit proces wordt beschreven. Met tussenvoegen reduceert u de tijd die nodig is om animatie-effecten te creren zoals verscherpen of vervagen, of een element op een kader verplaatsen. Nadat u de kaders hebt toegevoegd, kunt u deze afzonderlijk bewerken.
Zo maakt u kaders met Tussenvoegen: 1 Wanneer u Tussenvoegen op een specieke laag wilt toepassen, selecteert u deze laag in het palet Lagen. 2 Selecteer n kader of meerdere aaneengesloten kaders. Wanneer u n kader selecteert, kiest u of u het tussen dit kader en het vorige of tussen dit kader en het volgende kader wilt voegen. Wanneer u twee aaneengesloten kaders selecteert, worden de nieuwe kaders tussen de kaders gevoegd. Wanneer u meer dan twee kaders selecteert, worden de bestaande kaders tussen het eerste en het laatste geselecteerde kader door de tussenvoeging gewijzigd. Wanneer u het eerste en het laatste kader in een animatie selecteert, worden deze kaders als aaneengesloten kaders behandeld en worden de tussengevoegde kaders na het laatste kader toegevoegd. (Deze tussenvoegmethode is handig wanneer de animatie met meerdere lussen is ingesteld.) Opmerking: u kunt bij het tussenvoegen geen niet-aaneengesloten kaders selecteren. 3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Tussenvoegen in het menu van het palet Animatie. Alle lagen om alle lagen in het geselecteerde kader of in de geselecteerde kaders te variren. Geselecteerde laag om alleen de geselecteerde laag in het geselecteerde kader of in de geselecteerde kaders te variren.
Terug
453
Terug
454
Positie als u de positie van de inhoud van de laag in de nieuwe kaders gelijkmatig tussen het eerste en het laatste kader wilt variren. Dekking als u de dekking van de nieuwe kaders gelijkmatig tussen het eerste en het laatste kader wilt variren. Effecten als u de parameterinstellingen van laageffecten gelijkmatig tussen het eerste en het laatste kader wilt variren.
6 Als u bij stap 2 n kader hebt geselecteerd, kiest u in het menu Tussenvoegen waar u kaders wilt toevoegen:
Volgende kader om kaders tussen het geselecteerde kader en het volgende kader toe te voegen. Deze optie is niet beschikbaar als u in het palet Animatie het laatste kader hebt geselecteerd. Eerste kader om kaders tussen het laatste en het eerste kader toe te voegen. Deze optie is alleen beschikbaar wanneer u in het palet Animatie het laatste kader hebt geselecteerd. Vorig kader om kaders tussen het geselecteerde kader en het vorige kader toe te voegen. Deze optie is niet beschikbaar als u in het palet Animatie het eerste kader hebt geselecteerd. Laatste kader om kaders tussen het eerste en het laatste kader toe te voegen. Deze optie is alleen beschikbaar wanneer u in het palet Animatie het eerste kader hebt geselecteerd.
7 Voer een waarde in of kies met de pijl omhoog of omlaag het aantal kaders dat u wilt toevoegen. (Deze optie is niet beschikbaar als u meer dan twee kaders hebt geselecteerd. In dat geval worden door de tussenvoeging de bestaande kaders tussen het eerste en laatste kader in de selectie gewijzigd.) 8 Klik op OK.
Lussen opgeven
U selecteert een lusoptie om op te geven hoe vaak de animatiereeks bij het afspelen wordt herhaald. Zo geeft u een lus op: 1 Klik op het selectievak voor lusopties in de linkerbenedenhoek van het palet Animatie. 2 Selecteer een lusoptie: Eenmaal, Altijd of Anders. 3 Wanneer u Anders hebt geselecteerd, voert u in het dialoogvenster Lustelling instellen een waarde in en klikt u op OK.
Terug
454
Terug
455
2 Klik in het palet Animatie op de vertragingswaarde onder het geselecteerde kader. Het popup-menu Vertraging verschijnt. 3 Geef de vertraging op:
Kies een waarde in het popup-menu. (De laatste gebruikte waarde verschijnt onder aan het menu.) Kies Anders, voer in het dialoogvenster Kadervertraging instellen een waarde in en klik op OK.
Wanneer u meerdere kaders hebt geselecteerd en u geeft een vertragingswaarde voor n kader op, dan wordt deze waarde op alle kaders toegepast. Opmerking: de vertragingstijd is bij een voorvertoning van een animatie in ImageReady niet altijd nauwkeurig. Bekijk de animaties in een browser wanneer u de juiste vertragingstijd wilt zien.
Illustratie van verwijderingsmethoden voor kaders: A. Kader met achtergrondtransparantie met de optie Terug naar achtergrond B. Kader met achtergrondtransparantie met de optie Niet verwijderen
Terug
455
Terug
456
Het pictogram Verwijderingsmethode geeft aan of het kader is ingesteld op Niet verwijderen of op Terug naar achtergrond . (Wanneer de verwijderingsmethode op Automatisch is ingesteld, verschijnt er geen pictogram.) Zo kiest u een verwijderingsmethode: 1 Selecteer een kader of kaders waarvoor u een verwijderingsmethode wilt kiezen. 2 Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Ctrl (Mac OS) ingedrukt en klik op de miniatuur van het kader om het contextgevoelige menu Verwijderingsmethode te bekijken. 3 Kies een van de volgende verwijderingsmethoden:
Automatisch als u automatisch een verwijderingsmethode voor het huidige kader wilt bepalen, waarbij het huidige kader wordt verwijderd wanneer het volgende kader laagtransparantie bevat. Voor de meeste animaties krijgt u met de optie Automatisch het gewenste resultaat en daarom is dat de standaardoptie.
Opmerking: kies de verwijderingsmethode Automatisch wanneer u de optimalisatieoptie Overbodige pixels verwijderen gebruikt, zodat ImageReady kaders met transparantie kan behouden.
Niet verwijderen als u het huidige kader wilt behouden als het volgende kader aan de weergave wordt toegevoegd. Het huidige kader (en de voorafgaande kaders) zijn zichtbaar door de transparante gebieden van het volgende kader. Als u een nauwkeurige voorvertoning wilt van een animatie met de optie Niet verwijderen, kunt u de animatie het beste in een browser bekijken. Terug naar achtergrond als u het huidige kader van het scherm wilt verwijderen voordat het volgende kader wordt weergegeven. Er wordt nooit meer dan n kader weergegeven (en het huidige kader is niet zichtbaar door de transparante gebieden van het volgende kader).
Animaties bekijken
Wanneer u een animatie bekijkt, krijgt u een voorvertoning te zien van de kaders in een tijdsequentie. U kunt de animatie bekijken in ImageReady of in een webbrowser.
Terug
456
Terug
457
Zo bekijkt u een animatie in ImageReady: 1 Klik op de knop Afspelen in het palet Animatie. De animatie wordt in het documentvenster weergegeven. De animatie wordt oneindig herhaald, tenzij u in het dialoogvenster Afspeelopties een andere herhalingswaarde hebt opgegeven. (Zie Lussen opgeven op pagina 454.) 2 U stopt de animatie door op de stopknop te klikken . 3 U spoelt de animatie terug door op de knop Selecteert eerste kader Zo bekijkt u een voorvertoning van een animatie in een browser: 1 Klik op de knop Voorvertoning in standaardbrowser , in de gereedschapset, of kies Bestand > Voorvertoning in en selecteer een browser in het vervolgmenu. 2 Met de opdrachten Stoppen en Vernieuwen van de browser kunt u stoppen of de animatie opnieuw afspelen. te klikken.
Animaties optimaliseren
U kunt optimalisatie-instellingen op dezelfde manier op afbeeldingen met animatie toepassen als op afbeeldingen zonder animatie. Optimaliseer een animatie altijd in GIFindeling omdat GIF de enige indeling is in ImageReady waarin de weergave van afbeeldingen met animatie op het web wordt ondersteund. Opmerking: u kunt een afbeelding met animatie in JPEG- of PNG-indeling wel optimaliseren, maar deze indelingen ondersteunen geen animatie. Op de resulterende webpagina wordt alleen het huidige kader van de animatie weergegeven. Naast de standaard optimalisatieopties voor GIF-indeling kunt u kaders optimaliseren, zodat alleen gebieden worden opgenomen die per kader veranderen. (Zo wordt de bestandsgrootte van het GIF-bestand met animatie aanzienlijk gereduceerd.) ImageReady past ook een speciale dithering-techniek op animaties toe om ervoor te zorgen dat de dithering-patronen over alle kaders consistent zijn en de animatie tijdens het afspelen niet gaat knipperen. Vanwege deze extra optimalisatiefuncties heeft ImageReady misschien meer tijd nodig om een GIF met animatie te optimaliseren dan bij een standaard GIF het geval is. Zo optimaliseert u een animatieafbeelding: 1 Selecteer Animatie optimaliseren in het menu van het palet Animatie. 2 Stel de volgende opties in:
Selectiekader als u elk kader wilt bijsnijden tot het gebied dat is gewijzigd ten opzichte van het vorige kader. Animatiebestanden die u met deze optie hebt gemaakt, zijn kleiner, maar niet compatibel met GIF-bewerkingsprogrammas die deze optie niet ondersteunen. Deze optie is standaard geselecteerd en wordt aanbevolen. Overbodige pixels verwijderen als u alle pixels in een kader die vergeleken met het vorige kader niet zijn gewijzigd, transparant wilt maken. Deze optie is standaard geselecteerd en wordt aanbevolen. Als de optie Transparantie niet is geselecteerd in
Terug
457
Terug
458
het optimalisatiepalet is deze functie niet beschikbaar. (Zie Optimalisatieopties voor GIF- en PNG-8-formaat op pagina 466.) Belangrijk: stel de verwijderingsmethode voor kaders in op Automatisch wanneer u de optie Overbodige pixels verwijderen gebruikt. (Zie Verwijderingsmethode voor kader instellen op pagina 455.) 3 Klik op OK. 4 Optimalisatie-instellingen toepassen (Zie Afbeeldingen optimaliseren op pagina 461.) Gebruik voor optimalisatie van kleuren in een animatie het palet Aangepast, Perceptueel of Selectief. Hiermee zorgt u dat de kleuren in alle kaders consistent blijven. (Zie Kleurentabellen genereren op pagina 479.)
Animaties opslaan
U kunt een animatie opslaan als een reeks GIF-bestanden of als een QuickTime -movie.
Terug
459
2 Selecteer QuickTime-movie in het popup-menu voor bestandsindeling. Opmerking: onder Windows is de indeling QuickTime-movie alleen beschikbaar als QuickTime op uw computer is genstalleerd. 3 Typ een bestandsnaam en kies een locatie voor het bestand. 4 Klik op Opslaan. 5 Pas desgewenst de compressie-instellingen aan en klik op OK.
Terug
459
Terug
460
Zo importeert u een map met bestanden als kaders: 1 Plaats de bestanden die u als kaders wilt gebruiken in een map. Zorg dat de map alleen de afbeeldingen bevat die u als kaders wilt gebruiken. De resulterende animatie wordt beter weergegeven als alle bestanden dezelfde pixelafmetingen hebben. Om de kaders in de juiste volgorde in de animatie te laten verschijnen dient u de bestanden op alfabetische of numerieke volgorde te benoemen, met het bestand dat als kader 1 moet worden gebruikt, als eerste in de reeks. U kunt de volgorde van de kaders ook in het palet Animatie veranderen nadat u de bestanden hebt gemporteerd. 2 Kies Bestand > Importeren > Map als kaders en kies de map die u wilt importeren. De bestanden worden als kaders in het palet Animatie en als lagen in het palet Lagen weergegeven, waarbij elke laag aan een afzonderlijk kader is toegewezen. De afbeelding die volgens de bestandsnaam alfabetisch of numeriek de eerste is, is kader 1 in het palet Animatie en de onderste laag in het palet Lagen.
Van begin tot eind als u het volledige bestand wilt openen. Alleen geselecteerd bereik als u de geselecteerde kaders wilt openen. Sleep de regelaar onder de movieminiatuur naar het beginpunt van de reeks, houd vervolgens Shift ingedrukt en sleep de regelaar naar het eindpunt. Een zwarte balk op de regelaar geeft de reeks aan die u hebt geselecteerd.
3 Beperk tot elk <getal> kader als u wilt opgeven welke kaders uit de geselecteerde reeks moeten worden opgenomen. U kunt deze optie voor beide reeksopties gebruiken. 4 Klik op Openen.
Terug
460
Terug
461
Voor een basisoptimalisatie kunt u met de opdracht Opslaan als van Photoshop een afbeelding opslaan als GIF-, JPEG-, PNG- of WBMP-bestand. Afhankelijk van het bestandsformaat kunt u een afbeeldingskwaliteit, achtergrondtransparantie of matting, kleurenweergave en downloadmethode opgeven. Webfuncties die u hebt toegevoegd aan een bestand, zoals segmenten, koppelingen, animaties en rollovers, blijven echter niet behouden.
Zie Afbeeldingen opslaan op pagina 495 voor uitgebreide informatie over de opdracht Opslaan als voor het opslaan van een afbeelding in GIF-, JPEG- of PNG-formaat.
Voor een nauwkeurigere optimalisatie kunt u de optimalisatiefuncties in Photoshop of ImageReady gebruiken, waarmee u voorvertoningen van geoptimaliseerde afbeeldingen in verschillende bestandsformaten en met verschillende bestandskenmerken kunt bekijken. U kunt meerdere versies van een afbeelding tegelijk weergeven en optimalisatie-instellingen wijzigen terwijl u een voorvertoning van de afbeelding bekijkt om de beste combinatie van instellingen voor uw behoeften te selecteren. Verder kunt u transparantie en een randkleur opgeven, opties voor dithering selecteren en de afbeelding verkleinen of vergroten tot specieke pixelafmetingen of een percentage van de oorspronkelijke grootte.
Als u een geoptimaliseerde afbeelding opslaat met de opdracht Opslaan voor web (Photoshop) of Optimale opslaan (ImageReady), kunt u een HTML-bestand voor de afbeelding genereren. Dit bestand bevat al de vereiste code voor weergave van de afbeelding in een webbrowser.
Afbeeldingen optimaliseren
In Photoshop selecteert u in het dialoogvenster Opslaan voor web opties voor optimalisatie en kunt u een voorvertoning van de geoptimaliseerde afbeeldingen weergeven. In ImageReady kunt u op elk moment geoptimaliseerde afbeeldingen weergeven en bewerken in het documentvenster.
Terug
461
Terug
462
Dialoogvenster Opslaan voor web A. Gereedschapset B. Popup-menu Voorvertoning C. Popup-menu Optimaliseren D. Popup-men u Kleurentabel E. Tekstvak Zoomen F. Oorspronkelijke afbeelding G. Geoptimaliseerde afbeelding
Het dialoogvenster Opslaan voor web weergeven Kies Bestand > Opslaan voor web. Voorvertoning van afbeeldingen weergeven Klik op een tab boven aan het afbeeldingsgebied om een weergaveoptie te selecteren: Origineel om de afbeelding zonder optimalisatie weer te geven, Optimaal om de afbeelding weer te geven met de huidige optimalisatie-instellingen toegepast, 2-maal tonen om twee versies van de afbeelding naast elkaar weer te geven of 4-maal tonen om vier versies van de afbeelding naast elkaar weer te geven. Als niet de hele afbeelding zichtbaar is in het dialoogvenster Opslaan voor web kunt u met het gereedschap Handje een ander gedeelte van de afbeelding zichtbaar maken. Selecteer het Handje (of houd de spatiebalk ingedrukt) en sleep in het weergavegebied om verschillende gedeelten van de afbeelding weer te geven. Ook kunt u de weergave met het gereedschap Zoomen vergroten of verkleinen. Selecteer het gereedschap Zoomen en klik in een weergave om in te zoomen. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik in een weergave om uit te zoomen. U kunt ook een vergrotingsniveau opgeven in het tekstvak Zoomen onder in het dialoogvenster Opslaan voor web.
Terug
462
Terug
463
Weergave selecteren Klik op een ander deelvenster van het dialoogvenster Opslaan voor web om een nieuwe weergave te selecteren. Als u in de weergave 2-maal tonen of 4maal tonen werkt, selecteert u een weergave voordat u de optimalisatie-instellingen toepast. Een zwart kader geeft aan welke weergave u hebt geselecteerd. Notities bekijken In het notitiegebied onder elke afbeelding in het dialoogvenster Opslaan voor web staat waardevolle informatie over het optimaliseren. De notities bij de oorspronkelijke afbeelding geven de naam en de omvang van het bestand aan. In de notities bij de geoptimaliseerde afbeelding ziet u de huidige opties voor optimalisatie, de grootte van het geoptimaliseerde bestand en de geschatte tijd die nodig is om het bestand met de geselecteerde modemsnelheid te downloaden. Selecteer een modemsnelheid in het popup-menu Voorvertoning.
Zo geeft u automatische segmenten in het dialoogvenster Opslaan voor web weer of verbergt u ze: Kies Automatisch delen verbergen in het popup-menu Voorvertoning. Een vinkje geeft aan dat segmenten worden verborgen. Zo selecteert u segmenten in het dialoogvenster Opslaan voor web: 1 Selecteer het gereedschap Segmentselectie . 2 Klik op een segment om dit te selecteren. Houd Shift ingedrukt en klik of sleep om meerdere segmenten te selecteren. Opmerking: niet-geselecteerde segmenten worden grijs weergegeven in het dialoogvenster Opslaan voor web. De kleuren van de uiteindelijke afbeelding worden hierdoor niet aangetast. Zo geeft u opties voor segmenten weer in het dialoogvenster Opslaan voor web: Selecteer het gereedschap Segmentselectie en dubbelklik op een segment. (Zie Segmentopties opgeven op pagina 419.) Zo koppelt u segmenten: 1 Selecteer twee of meer segmenten die u wilt koppelen. 2 Kies Segmenten koppelen in het popup-menu Optimaliseren . . Op de gekoppelde segmenten verschijnt het koppelingspictogram Zo ontkoppelt u segmenten: Voer een van de volgende handelingen uit: Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 463
Terug
464
Om een segment te ontkoppelen, selecteert u het segment en kiest u Segmenten ontkoppelen in het popup-menu Optimaliseren. Als u alle segmenten in de afbeelding wilt ontkoppelen, kiest u Alle segmenten ontkoppelen in het popup-menu Optimaliseren.
Zo verkrijgt u een voorvertoning van geoptimaliseerde afbeeldingen: Klik op een tab boven aan het documentvenster om een weergaveoptie te kiezen:
Origineel als u de afbeelding zonder optimalisatie wilt weergeven. Optimaal als u de afbeelding met de huidige optimalisatie-instellingen wilt weergeven. 2-maal als u twee versies van de afbeelding naast elkaar wilt weergeven. 4-maal als u vier versies van de afbeelding wilt weergeven.
Terug
464
Terug
465
Zo selecteert u een weergaveoptie: Klik op de weergave die u wilt selecteren. Een zwart kader geeft aan welke weergave u hebt geselecteerd. Opmerking: als u in de weergave 2-maal of 4-maal werkt, selecteert u een weergave voordat u de optimalisatie-instellingen toepast. In de weergave 2-maal of 4-maal ziet u in het notitiegebied onder elke afbeelding waardevolle informatie over het optimaliseren. De notities bij de oorspronkelijke afbeelding geven de naam en de grootte van het bestand aan. In de notities bij de geoptimaliseerde afbeelding ziet u de huidige opties voor optimalisatie, de grootte van het geoptimaliseerde bestand en de geschatte tijd die nodig is om het bestand met de geselecteerde modemsnelheid te downloaden. U kunt een modemsnelheid kiezen in het informatiedialoogvenster onder aan het documentvenster. (Zie Informatie over het bestand en de afbeelding tonen op pagina 51.) Zo geeft u optimalisatienotities weer of verbergt u deze in de weergaven 2-maal en 4-maal: Kies Weergave > Optimalisatie-info verbergen of Weergave > Optimalisatie-info tonen.
Optimalisatie-instellingen toepassen
Voor het instellen van opties voor optimalisatie gebruikt u het deelvenster Optimaliseren in het dialoogvenster Opslaan voor web (Photoshop) en het palet Optimaliseren (ImageReady). Als u in de modus 2-maal tonen of 4-maal tonen werkt, kunt u de weergaven automatisch laten vullen met versies van de afbeelding met een mindere kwaliteit die worden gegenereerd op basis van de geselecteerde instellingen. Zo past u optimalisatie-instellingen toe: 1 Selecteer een weergave waarop u de optimalisatie-instelling wilt toepassen. 2 Als de afbeelding meerdere segmenten bevat, selecteert u een of meer segmenten waarop u de optimalisatie-instellingen wilt toepassen. (Zie ook Werken met segmenten in het dialoogvenster Opslaan voor web (Photoshop) op pagina 463 en Segmenten selecteren op pagina 414.) 3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een benoemde optimalisatie-instelling in het menu Instellingen. Meer informatie over het maken van eigen benoemde instellingen vindt u in Optimalisatieinstellingen opslaan en opnieuw instellen op pagina 472. Kies een bestandsformaat in het menu Bestandsformaat.
4 Stel aanvullende opties voor optimalisatie in. Welke opties beschikbaar zijn, bepaalt u met het bestandsformaat dat u in stap 3 hebt gekozen. Zie Optimalisatieopties voor GIF- en PNG-8-formaat op pagina 466, Optimalisatieopties voor JPEG-formaat op pagina 470, Optimalisatieopties voor PNG-24-formaat op pagina 471 en Optimalisatieopties voor WBMP-formaat op pagina 472 voor meer informatie over specieke optimalisatie-opties. Zo past u optimalisatie-instellingen toe op basis van de bestandsgrootte: 1 Kies Optimaliseren voor bestandsgrootte in het popup-menu Optimaliseren (Photoshop) of het paletmenu Optimaliseren (ImageReady).
Terug
465
Terug
466
Huidige instellingen als u de huidige optimalisatie-instellingen wilt gebruiken. Automatisch GIF/JPEG selecteren als u automatisch een GIF- of JPEG-afbeelding wilt maken. (Afhankelijk van de kleurenanalyse van de afbeelding wordt door Photoshop of ImageReady een GIF- of JPEG-formaat geselecteerd.)
3 Geef een waarde voor de bestandsgrootte op en klik op OK. Zo vult u de weergave opnieuw met de instellingen voor optimalisatie: 1 Pas de optimalisatie-instellingen toe op een weergave in de modus 2-maal of 4-maal tonen. 2 Kies Weergave opnieuw vullen in het popup-menu Optimaliseren (Photoshop) of het paletmenu Optimaliseren (ImageReady). De optimalisatie-instellingen voor de geselecteerde weergave en de originele weergave worden tijdens het vullen niet gewijzigd. Zo herstelt u de oorspronkelijke versie van een geoptimaliseerde versie van een afbeelding: 1 Selecteer een geoptimaliseerde versie van de afbeelding in de modus 2-maal tonen of 4-maal tonen. 2 Kies Origineel in het popup-menu Instellingen van het deelvenster/palet Optimaliseren.
Venster Optimaliseren voor GIF-formaat A. Menu Bestandsformaat B. Menu Algoritme voor kleurreductie C. Menu Dithering-algoritme D. Menu Transparantierastering E. Menu Optimaliseren
Opmerking: in ImageReady kunt u bepalen welke opties worden weergegeven in het palet Optimaliseren met de knop Opties tonen op het tabblad van het palet Optimaliseren. Kies Opties weergeven in het menu van het palet Optimaliseren als u alle opties wilt weergeven.
Terug
466
Terug
467
Met verlies (alleen GIF) Geef een waarde voor Verlies op om compressie met verlies toe te staan. Bij compressie met verlies wordt de bestandsgrootte verminderd door op selectieve wijze gegevens te verwijderen. Bij een hogere instelling voor Verlies worden meer gegevens verwijderd. U kunt vaak een waarde voor Verlies van 510 toepassen, en soms zelfs een waarde van 50, zonder dat de kwaliteit van de afbeelding vermindert. De bestandsgrootte kan vaak 5%-40% worden verminderd met de optie Verlies. Met behulp van maskers op basis van tekstlagen, vormlagen en alfakanalen kunt u de compressie met verlies laten variren in verschillende onderdelen van een afbeelding. Op deze manier kunt u de weergavekwaliteit van belangrijke onderdelen van de afbeelding verbeteren, zonder dat het bestand aanzienlijk groter wordt. (Zie Variabele optimalisatie op pagina 475.) Opmerking: u kunt de optie Verlies niet gebruiken met de optie Interliniring of met dithering-algoritmes voor Ruis en Patroon. Algoritme kleurreductie en kleuren Kies een algoritme voor het genereren van een kleurentabel in het menu Algoritme voor kleurreductie. (Zie Kleurentabellen genereren op pagina 479.) Geef vervolgens het maximale aantal kleuren op in het tekstvak Kleuren. Als u Web kiest als algoritme voor kleurreductie wordt de optie Auto geactiveerd in het popup-menu Kleuren. Met de optie Auto wordt het aantal kleuren in de kleurentabel door Photoshop of ImageReady vastgesteld op basis van het aantal kleuren in de afbeelding. Met behulp van maskers op basis van tekstlagen, vormlagen en alfakanalen kunt u de kleurreductie laten variren in de verschillende onderdelen van een afbeelding. Op deze manier kunt u de weergavekwaliteit van belangrijke onderdelen van de afbeelding verbeteren, zonder dat het bestand aanzienlijk groter wordt. (Zie Variabele optimalisatie op pagina 475.) Dithering Dithering is een techniek waarmee u kleuren kunt simuleren die niet beschikbaar zijn in het systeem voor kleurenweergave van uw computer. Afbeeldingen die voornamelijk uit effen kleuren bestaan, worden vaak goed weergegeven als dithering wordt uitgeschakeld. Bij afbeeldingen met overvloeiende kleuren (met name kleurverlopen) kan dithering vereist zijn om te voorkomen dat de kleuren in strepen worden weergegeven.
Bij Geen rastering wordt geen dithering op de afbeelding toegepast. Bij Diffusie wordt een willekeurig patroon toegepast dat meestal minder opvallend is dan patroon-dithering. De ditheringeffecten worden uitgebreid naar aangrenzende pixels. Als u deze algoritme selecteert, geeft u een percentage op om de hoeveelheid rastering die op de afbeelding wordt toegepast te bepalen. Bij een hoger percentage voor dithering wordt de afbeelding met meer kleuren en details weergegeven, maar Terug 467
Terug
468
kan de bestandsgrootte ook toenemen. Met behulp van maskers op basis van tekstlagen, vormlagen en alfakanalen kunt u het rasteringpercentage laten variren in de verschillende onderdelen van een afbeelding. Op deze manier kunt u de weergavekwaliteit van belangrijke onderdelen van de afbeelding verbeteren, zonder dat het bestand aanzienlijk groter wordt. (Zie Variabele optimalisatie op pagina 475.) Opmerking: diffusie-dithering kan waarneembare naden veroorzaken tussen gescheiden segmenten. De naden worden vermeden als u de segmenten koppelt en het ditheringpatroon over alle gekoppelde segmenten toepast.
Bij Patroon wordt een rasterpatroon van vierkantjes toegepast op kleuren die niet in de kleurentabel voorkomen. Bij Ruis wordt een willekeurig patroon toegepast dat lijkt op de algoritme voor diffusiedithering, zonder dat het patroon over aangrenzende pixels wordt verspreid. Er verschijnen geen kleurovergangen bij de rasteringalgoritme Ruis.
Transparantie en randkleur Selecteer een combinatie van opties voor Transparantie en Randkleur om te bepalen hoe transparante pixels in de afbeelding worden geoptimaliseerd:
Om volledig transparante pixels transparant te maken en gedeeltelijk transparante pixels te laten overvloeien in een kleur, selecteert u Transparantie en een randkleur. Om alle pixels die voor meer dan 50% transparant zijn te wijzigen in geheel transparante pixels en alle pixels die voor hoogstens 50% transparant zijn te wijzigen in volledig gedekte pixels, schakelt u Transparantie in en selecteert u Geen in het popupmenu Rand.
Terug
468
Terug
469
Om volledig transparante pixels te vullen met een geselecteerde kleur en gedeeltelijk transparante pixels te laten overvloeien met dezelfde kleur, selecteert u een randkleur en schakelt u Transparantie uit.
Voorbeelden van transparantie en randkleur: A. Oorspronkelijke afbeelding B. Transparantie ingeschakeld met een randkleur C. Transparantie ingeschakeld zonder randkleur D. Transparantie uitgeschakeld met een randkleur
U selecteert een randkleur door in de staal voor de randkleur te klikken en in de Kleurkiezer een kleur te selecteren. Of kies een optie in het menu Randkleur: De randkleur moet overeenkomen met de achtergrondkleur van de webpagina. Transparantierastering Als de optie Transparantie is ingeschakeld, kunt u een methode kiezen voor de dithering van gedeeltelijk transparante pixels:
Bij Geen transparantierastering wordt geen dithering op gedeeltelijk transparante pixels in de afbeelding toegepast. Bij Dithering voor diffusietransparantie wordt een willekeurig patroon toegepast dat meestal minder opvallend is dan patroon-dithering. De ditheringeffecten worden verspreid over aangrenzende pixels. Als u deze algoritme selecteert, geeft u een percentage op om de hoeveelheid dithering die op de afbeelding wordt toegepast te bepalen. Bij Dithering voor patroontransparantie wordt een rasterpatroon van vierkantjes toegepast op gedeeltelijk transparante pixels.
Terug
469
Terug
470
Bij Dithering voor ruistransparantie wordt een willekeurig patroon toegepast dat lijkt op de algoritme voor diffusie, zonder dat het patroon over aangrenzende pixels wordt verspreid. Er verschijnen geen kleurovergangen bij de rasteringalgoritme Ruis.
Interliniring Selecteer Interliniring om een afbeelding te maken die in lage resolutie wordt weergegeven in een browser terwijl het gehele afbeeldingsbestand wordt geladen. Deze methode is prettiger voor de bezoekers van de website: ze zien iets gebeuren en weten dus dat het downloaden bezig is, terwijl het downloaden zelf ook sneller lijkt te gaan dan wanneer er niets te zien is. Met interliniring worden de bestanden echter wel groter. Optie Web-afstemming Geef een tolerantieniveau op waarmee kleuren worden gewijzigd in de meest gelijkende kleuren in het webpalet (en waarmee wordt voorkomen dat op de kleuren in de browser dithering wordt toegepast). Bij een hogere waarde worden meer kleuren gewijzigd. Verenigde kleurentabel gebruiken (ImageReady) Selecteer deze optie om dezelfde kleurentabel te gebruiken voor alle rolloverstaten.
Venster Optimaliseren voor JPEG-formaat A. Menu Bestandsformaat B. Menu Kwaliteitsniveau C. Menu Optimaliseren
Opmerking: in ImageReady kunt u bepalen welke opties worden weergegeven in het palet Optimaliseren door op de knop Opties tonen op het tabblad van het palet Optimaliseren te klikken. Kies Opties tonen in het menu van het palet Optimaliseren als u alle opties wilt weergeven.
Terug
470
Terug
471
Kwaliteit Kies een optie in het menu Kwaliteitsniveau of geef een waarde op in het tekstvak Kwaliteit. Bij een hogere instelling voor Kwaliteit behoudt de compressiealgoritme meer details. Een hogere instelling voor Kwaliteit leidt echter tot een groter bestand dan een lagere instelling voor Kwaliteit. Bekijk het geoptimaliseerde bestand bij verschillende kwaliteitsinstellingen om vast te stellen wat de beste verhouding is tussen kwaliteit en bestandsgrootte. Met behulp van maskers op basis van tekstlagen, vormlagen en alfakanalen kunt u het kwaliteitsniveau laten variren in de verschillende onderdelen van een afbeelding. Op deze manier kunt u de weergavekwaliteit van belangrijke onderdelen van de afbeelding verbeteren, zonder dat het bestand aanzienlijk groter wordt. (Zie Variabele optimalisatie op pagina 475.) Geoptimaliseerd Als u een verbeterde JPEG-afbeelding wilt maken met een iets kleinere bestandsgrootte, selecteert u de optie Optimaal. Het geoptimaliseerde JPEG-formaat wordt aanbevolen voor maximale bestandscompressie, maar bepaalde oudere browsers ondersteunen deze functie niet. Progressief Selecteer de optie Progressief om een afbeelding te maken die progressief wordt geladen in een webbrowser. De afbeelding wordt weergegeven als een reeks lagen, waardoor een versie van de afbeelding in lage resolutie kan worden bekeken voordat de hele afbeelding is geladen. Opmerking: voor het weergeven van progressieve JPEG-afbeeldingen is meer geheugen vereist en deze afbeeldingen worden door bepaalde webbrowsers niet ondersteund. Vervagen Geef aan hoe sterk u de afbeelding wilt laten vervagen. Met de optie Vervagen wordt een effect toegepast dat vergelijkbaar is met het lter Gaussiaans vervagen en kan het bestand verder worden gecomprimeerd, waardoor de bestandsgrootte afneemt. Een instelling tussen 0,1 en 0,5 wordt aanbevolen. ICC-proel Selecteer ICC-proel om het ICC-proel van de illustraties in het bestand te bewaren. ICC-proelen worden door bepaalde browsers gebruikt voor kleurcorrectie. (Zie Kleurbeheer instellen op pagina 117.) Randkleur Zo geeft u een opvulkleur op voor pixels die transparant waren in de oorspronkelijke afbeelding:
Klik in de staal voor de randkleur en selecteer in de Kleurkiezer een kleur. Kies een optie in het menu Randkleur.
Pixels die in de oorspronkelijke afbeelding helemaal transparant waren, worden gevuld met de geselecteerde kleur, pixels die deels transparant waren in de oorspronkelijke afbeelding worden gemengd met de geselecteerde kleur. EXIF-metadata behouden (ImageReady) Selecteer deze optie om metagegevens van digitale cameras te behouden.
Terug
471
Terug
472
Het voordeel van PNG-24 is dat u hiermee maar liefst 256 transparantieniveaus in een afbeelding kunt opslaan. Schakel Transparantie in als u een afbeelding wilt opslaan met meerdere transparantieniveaus. Zie Optimalisatieopties voor GIF- en PNG-8-formaat op pagina 466 voor meer informatie over de opties voor interliniring, transparantie, randkleur.
Bij Geen rastering wordt geen dithering op de afbeelding toegepast. Bij Diffusie wordt een willekeurig patroon toegepast dat meestal minder opvallend is dan patroon-dithering. De dithering-effecten worden verspreid over aangrenzende pixels. Als u deze algoritme selecteert, geeft u een percentage op om de hoeveelheid rastering te bepalen die op de afbeelding wordt toegepast. Met behulp van maskers op basis van tekstlagen, vormlagen en alfakanalen kunt u het rasteringpercentage laten variren in de verschillende onderdelen van een afbeelding. Op deze manier kunt u de weergavekwaliteit van belangrijke onderdelen van de afbeelding verbeteren, zonder dat het bestand aanzienlijk groter wordt. (Zie Variabele optimalisatie op pagina 475.)
Opmerking: diffusie-dithering kan waarneembare naden veroorzaken tussen gescheiden segmenten. De naden worden vermeden als u de segmenten koppelt en het ditheringpatroon over alle gekoppelde segmenten toepast.
Bij Patroon wordt een rasterpatroon van vierkantjes toegepast om de waarde van de pixels te bepalen. Bij Ruis wordt een willekeurig patroon toegepast dat lijkt op diffusie-dithering, zonder dat het patroon over aangrenzende pixels wordt verspreid. Er verschijnen geen kleurovergangen bij de rasteringalgoritme Ruis.
Terug
472
Terug
473
2 Geef de instellingen een naam en sla ze op in de map Voorinstellingen/Optimale instellingen in de programmamap van Photoshop. Opmerking: als u de instellingen op een andere locatie opslaat dan in de map Voorinstellingen/Optimale instellingen, zijn ze niet beschikbaar in het popup-menu Instellingen. Zo bewerkt u een benoemde groep met optimalisatie-instellingen: 1 Selecteer de benoemde instellingen in het popup-menu Instellingen. 2 Bewerk de optimalisatie-instellingen naar keuze. In het menu Instellingen wordt Zonder naam weergegeven omdat de instellingen niet meer overeenkomen met instellingen die onder een naam zijn opgeslagen. 3 Kies Instellingen opslaan in het popup-menu Optimaliseren (Photoshop) of in het paletmenu Optimaliseren (ImageReady) en sla de instellingen op onder de naam van de oorspronkelijke groep instellingen. Zo verwijdert u optimalisatie-instellingen: 1 Kies een groep benoemde of vooraf gedenieerde optimalisatie-instellingen in het popup-menu Instellingen. 2 Kies Instellingen verwijderen in het menu Instellingen van het deelvenster. Opmerking: u kunt verwijderde instellingen niet herstellen, dus wees voorzichtig met het gebruik van deze opdracht. Zo slaat u de huidige optimalisatie-instelling op (Photoshop): Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Gereed om de instellingen op te slaan en het dialoogvenster Opslaan voor web te sluiten. Als u de instellingen wilt opslaan zonder het dialoogvenster Opslaan voor web te sluiten, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klikt u op Herinneren.
Zo zet u de optimalisatie-instelling terug naar de laatst opgeslagen versie (Photoshop): Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op Herstellen.
Terug
473
Terug
474
Oneffen (naaste buur) voor een snellere maar minder nauwkeurige methode. Deze methode wordt aanbevolen voor gebruik bij illustraties die randen zonder anti-aliasing bevatten om harde randen te behouden en een kleiner bestand te verkrijgen. Vloeiend (bicubisch) voor een langzamere, maar nauwkeurigere methode met vloeiendere gradaties van kleurtonen.
Zie Aantal pixels wijzigen op pagina 72 voor meer informatie over interpolatie. 5 Klik op Toepassen.
Opmerking: als u een afbeelding handmatig optimaliseert, wordt automatisch hergenereren niet ingeschakeld. Zo annuleert u de optimalisatie: Klik op de stopknop naast de voortgangsindicator onder in het afbeeldingsvenster.
Terug
474
Terug
475
Zo stelt u voorkeuren voor optimalisatie in: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows en Mac OS 9.x: kies Bewerken > Voorkeuren > Optimalisatie. In Mac OS X kies: ImageReady > Voorkeuren > Optimalisatie. De eerder gebruikte instellingen gebruiken als u automatisch de laatst gebruikte optimalisatie-instellingen wilt gebruiken. Automatisch geselecteerde GIF/JPEG om de afbeeldingen automatisch te optimaliseren als GIF of JPEG. ImageReady selecteert GIF of JPEG op basis van een analyse van de afbeelding. Kies Benoemde instelling en selecteer in het popup-menu Benoemde instelling een optie die van toepassing is op deze instelling.
3 Geef onder Instellingen 2-maal of Instellingen 4-maal de instellingen op voor het eerste, tweede, derde en vierde deelvenster (het derde en het vierde deelvenster zijn alleen van toepassing op de weergave 4-maal):
Selecteer Origineel als u de originele afbeelding in het opgegeven deelvenster wilt weergeven. (Deze optie is alleen beschikbaar voor het eerste deelvenster.) Selecteer Huidig als u de afbeelding met de huidige optimalisatie-instellingen wilt weergeven in het opgegeven deelvenster. (Deze optie is beschikbaar voor alle deelvensters.) Selecteer Automatisch als u op basis van de huidige optimalisatie-instellingen een kleinere geoptimaliseerde versie van de afbeelding wilt weergeven die automatisch door ImageReady is gegenereerd. (Deze optie is alleen beschikbaar voor het tweede, derde en vierde deelvenster.) Selecteer een van de benoemde instellingen om de geoptimaliseerde afbeelding weer te geven met die instellingen. (Deze optie is alleen beschikbaar voor het tweede, derde en vierde deelvenster.)
4 Klik op OK.
Variabele optimalisatie
Met Variabele optimalisatie kunt u tekstlagen, vormlagen en alfakanalen gebruiken om optimalisatie-instellingen binnen een afbeelding geleidelijk te variren. Op deze manier kunt u de weergavekwaliteit van belangrijke onderdelen van de afbeelding verbeteren, zonder dat het bestand aanzienlijk groter wordt. Het gebruik van variabele optimalisatie stelt u in staat geleidelijke variaties aan te brengen in GIF-, PNG-8- en WBMP-dithering, GIF-verliesniveaus en JPEG-compressie. Met variabele optimalisatie kunt u de kleuren van geselecteerde gebieden in de afbeelding extra benadrukken als u een kleurentabel genereert.
Terug
475
Terug
476
Maak een tekstlaag. (Zie Tekst maken op pagina 380.) Maak een vormlaag. (Zie Vormlagen maken op pagina 225.) (Photoshop) Sla een selectie op als een masker of maak een nieuw alfakanaal en bewerk dit met de teken- en bewerkingsgereedschappen. (Zie Maskers in alfakanalen opslaan op pagina 311.) (ImageReady) Gebruik een selectiegereedschap om een gedeelte van de afbeelding te selecteren. (Zie Pixelselecties maken op pagina 177.) Sla de selectie op met de opdracht Selecteren > Selectie opslaan of kies de opdracht Selectie opslaan in het popup-menu Kanaal van het dialoogvenster Variabele optimalisatie.
3 Kies welke maskers u wilt gebruiken: Alle tekstlagen om maskers te gebruiken uit alle tekstlagen in de afbeelding. Alle vectorvormlagen om maskers te gebruiken uit alle vormlagen in de afbeelding. Kanaal om een alfakanaal uit het menu te kiezen. In ImageReady kunt u Selectie opslaan kiezen om een nieuw alfakanaal te maken op basis van de huidige selectie.
4 Selecteer de optie Voorvertoning om de resultaten van de variabele optimalisatie van tevoren te bekijken. 5 Denieer het kwaliteitsbereik:
Als u het hoogste kwaliteitsniveau wilt instellen, sleept u de rechtertab (wit) op de schuifregelaar, voert u een waarde in het tekstvak Maximum in of wijzigt u de huidige waarde met de pijlen.
Terug
476
Terug
477
Als u het laagste kwaliteitsniveau wilt instellen, sleept u de linkertab (zwart) op de schuifregelaar, voert u een waarde in het tekstvak Minimum in of wijzigt u de huidige waarde met de pijlen.
6 Klik op OK.
3 Kies welke maskers u wilt gebruiken: Alle tekstlagen om maskers te gebruiken uit alle tekstlagen in de afbeelding. Alle vectorvormlagen om maskers te gebruiken uit alle vormlagen in de afbeelding. Kanaal om een alfakanaal uit het menu te kiezen. In ImageReady kunt u Selectie opslaan kiezen om een nieuw alfakanaal te maken op basis van de huidige selectie.
4 Selecteer de optie Voorvertoning om de resultaten van de variabele optimalisatie van tevoren te bekijken. 5 Denieer het kwaliteitsbereik:
Als u het hoogste kwaliteitsniveau wilt instellen, sleept u de linkertab (wit) op de schuifregelaar, voert u een waarde in het tekstvak Minimum in of wijzigt u de huidige waarde met de pijlen. Als u het laagste kwaliteitsniveau wilt instellen, sleept u de rechtertab (zwart) op de schuifregelaar, voert u een waarde in het tekstvak Maximum in of wijzigt u de huidige waarde met de pijlen.
Opmerking: verlies betekent een vermindering in kwaliteit. Daarom wordt de hoogste afbeeldingskwaliteit bepaald door de minimumwaarde en de laagste afbeeldingskwaliteit door de maximumwaarde. Dit is het tegengestelde van de instelling voor JPEG-kwaliteit. 6 Klik op OK.
Terug
477
Terug
478
Alle tekstlagen om maskers te gebruiken uit alle tekstlagen in de afbeelding. Alle vectorvormlagen om maskers te gebruiken uit alle vormlagen in de afbeelding. Kanaal om een alfakanaal uit het menu te kiezen. In ImageReady kunt u Selectie opslaan kiezen om een nieuw alfakanaal te maken op basis van de huidige selectie.
4 Selecteer de optie Voorvertoning om de resultaten van de variabele optimalisatie van tevoren te bekijken. 5 Denieer het bereik voor dithering:
Als u het hoogste percentage voor dithering wilt instellen, sleept u de rechtertab (wit) op de schuifregelaar, voert u een waarde in het tekstvak Maximum in of wijzigt u het huidige percentage met de pijlen. Als u het laagste percentage voor dithering wilt instellen, sleept u de linkertab (zwart) op de schuifregelaar, voert u een waarde in het tekstvak Minimum in of wijzigt u het huidige percentage met de pijlen.
6 Klik op OK.
4 Kies welke maskers u wilt gebruiken: Alle tekstlagen om maskers te gebruiken uit alle tekstlagen in de afbeelding. Alle vectorvormlagen om maskers te gebruiken uit alle vormlagen in de afbeelding. Kanaal om een alfakanaal uit het menu te kiezen. In ImageReady kunt u Selectie opslaan kiezen om een nieuw alfakanaal te maken op basis van de huidige selectie.
5 Selecteer de optie Voorvertoning om de resultaten van de variabele optimalisatie van tevoren te bekijken. 6 Klik op OK.
Terug
478
Terug
479
De kleurentabel biedt u totale controle over de kleuren in geoptimaliseerde GIF- en PNG8-afbeeldingen (en ook over oorspronkelijke afbeeldingen in gendexeerde-kleurmodus). De kleurentabel heeft een maximum van 256 kleuren. U kunt kleuren toevoegen, verwijderen, geselecteerde kleuren verschuiven naar andere kleuren of transparantie, en geselecteerde kleuren vergrendelen om te voorkomen dat deze uit het palet worden verwijderd.
Kleurentabellen weergeven
De kleurentabel voor een segment verschijnt in het deelvenster Kleurentabel in het dialoogvenster Opslaan voor web (Photoshop) of het palet Kleurentabel (ImageReady). Opmerking: in ImageReady moet u het palet Kleurentabel niet verwarren met het palet Kleur of het palet Stalen. Met het palet Kleurentabel optimaliseert u kleuren en met het palet Kleur en het palet Stalen selecteert u kleuren. Zo geeft u de kleurentabel voor een geoptimaliseerd segment weer: 1 (ImageReady) Kies Venster > Kleurentabel. 2 Selecteer een segment dat is geoptimaliseerd in GIF- of PNG-8-formaat. (Zie Segmenten selecteren op pagina 414.) De kleurentabel voor het geselecteerde segment verschijnt in het palet Kleurentabel. Opmerking: in ImageReady verschijnt de kleurentabel voor het geselecteerde segment niet als Automatisch hergenereren is uitgeschakeld. Zie voor meer informatie Optimalisatie instellen (ImageReady) op pagina 474. Als een afbeelding uit meerdere segmenten bestaat, kunnen de kleuren in de kleurentabel verschillen tussen segmenten (u kunt de segmenten eerst koppelen om dit te voorkomen). Als u meerdere segmenten met meerdere kleurentabellen selecteert, is de kleurentabel leeg en wordt Gemengd weergegeven op de statusbalk.
Kleurentabellen genereren
U kunt het palet of de kleurenset in de kleurentabel wijzigen door een optie voor kleurreductie te selecteren in het deelvenster/palet Optimaliseren. Er zijn drie categorien met opties:
In dynamische opties wordt een algoritme voor kleurreductie gebruikt om een palet te maken op basis van de kleuren in de afbeelding en het aantal kleuren dat is opgegeven in de optimalisatie-instelling. De kleuren in het palet worden steeds opnieuw gegenereerd als u de afbeelding wijzigt of opnieuw optimaliseert. Perceptueel, Selectief en Aangepast zijn dynamische opties. In vaste opties wordt een vast palet Kleur gebruikt. Dit betekent dat de set met beschikbare kleuren constant is, maar dat de werkelijke kleuren in het palet variren op basis van de kleuren in de afbeelding. Tabellen voor Web, Mac OS, Windows, Zwart-wit en Grijswaarde zijn vaste opties. Bij de optie Eigen wordt een palet Kleur gebruikt dat is gemaakt of gewijzigd door de gebruiker. Als u een bestaande GIF- of PNG-8-afbeelding opent, heeft deze een aangepast palet Kleur.
Zo selecteert u een algoritme voor kleurreductie: Kies een optie uit het popup-menu Algoritme voor kleurreductie (onder het menu voor het bestandsformaat in het deelvenster/palet Optimaliseren):
Terug
479
Terug
480
Perceptueel Hiermee wordt een aangepaste kleurentabel gemaakt waarin kleuren waarvoor het menselijke oog gevoeliger is een hogere prioriteit hebben. Selectief Hiermee wordt een kleurentabel gemaakt die vergelijkbaar is met de perceptuele kleurentabel, maar waarin brede kleurgebieden worden benadrukt en webkleuren behouden blijven. Met deze kleurentabel worden doorgaans afbeeldingen met de grootste kleurenintegriteit gemaakt. Selectief is de standaardoptie. Aangepast Hiermee wordt een kleurentabel gemaakt door kleurmonsters te nemen uit het spectrum dat het meest wordt gebruikt in de afbeelding. Als de afbeelding uitsluitend de kleuren groen en blauw bevat, wordt een kleurentabel gemaakt die voornamelijk uit groene en blauwe kleurtonen bestaat. In de meeste afbeeldingen overheersen kleuren uit bepaalde gebieden van het spectrum. Web Hiermee wordt de standaardkleurentabel met 256 kleuren gebruikt die ook wordt gebruikt voor de 8-bits (256 kleuren) paletten van Windows en Mac OS. Met deze instelling zorgt u ervoor dat geen dithering wordt toegepast door de browser als de afbeelding wordt weergegeven in 8-bits kleuren. (Dit palet wordt ook het webveilige palet genoemd.) Als de afbeelding minder kleuren bevat dan het totale aantal kleuren in het palet Kleur, worden de niet-gebruikte kleuren verwijderd. Bij gebruik van het webpalet neemt de bestandsgrootte toe en deze instelling wordt alleen aanbevolen als het vermijden van dithering door de browser een hoge prioriteit heeft. Eigen Hiermee wordt de huidige kleurentabel behouden als een vast palet dat niet wordt bijgewerkt als de afbeelding wordt gewijzigd. Mac OS Hierbij wordt gebruikgemaakt van de 8-bits (256 kleuren) standaardkleurentabel voor Mac OS die is gebaseerd op uniforme kleurmonsters van RGB-kleuren. Als de afbeelding minder kleuren bevat dan het totale aantal kleuren in het palet Kleur, worden de niet-gebruikte kleuren verwijderd. Windows Hierbij wordt gebruikgemaakt van de 8-bits (256 kleuren) standaardkleurentabel voor Windows die is gebaseerd op uniforme kleurmonsters van RGB-kleuren. Als de afbeelding minder kleuren bevat dan het totale aantal kleuren in het palet Kleur, worden de niet-gebruikte kleuren verwijderd. Andere kleurentabellen worden in het menu weergegeven als u deze eerder hebt opgeslagen. (Zie Kleurentabellen laden en opslaan op pagina 486.) U kunt een alfakanaal gebruiken om de wijze waarop kleurentabellen worden gegenereerd te benvloeden. (Zie Kleurreductie wijzigen met maskers op pagina 478.) Zo maakt u een kleurentabel opnieuw (ImageReady): Klik op Kleurentabel opnieuw maken in het menu van het palet Kleurentabel. Gebruik deze opdracht om een nieuwe kleurentabel te maken als de optie Automatisch hergenereren is uitgeschakeld. (Zie Optimalisatie instellen (ImageReady) op pagina 474.)
Terug
481
Zo sorteert u een kleurentabel: Kies een sorteervolgorde in het menu van het palet Kleurentabel:
Niet gesorteerd: Hiermee wordt de oorspronkelijke sorteervolgorde hersteld. Sorteren op kleurtoon: of op de locatie van de kleur op de standaardkleurenschijf (uitgedrukt in een aantal graden van 0 tot 360). Neutrale kleuren hebben een kleurtoon met de waarde 0 en staan bij de rode kleurtonen. Sorteren op luminantie: of op de lichtheid of helderheid van een kleur. Sorteren op populariteit: of op de mate waarin de kleur voorkomt in de afbeelding.
Zo wijzigt u de afmetingen van de kleurstalen (ImageReady): Kies Kleine stalen of Grote stalen in het menu van het palet Kleurentabel.
Klik op het kleurselectievak in het dialoogvenster Opslaan voor web (Photoshop) of de gereedschapset (ImageReady) en kies een kleur met de Kleurkiezer. Selecteer het pipet in het dialoogvenster Opslaan voor web (Photoshop) of de gereedschapset (ImageReady) en klik in de afbeelding. Selecteer het pipet , klik in de afbeelding, houd de muisknop ingedrukt en sleep naar een willekeurige plaats op het bureaublad. Met deze optie kunt u een kleur selecteren die in een andere toepassing wordt weergegeven, zoals een kleur op een webpagina die wordt weergegeven in een browser. (ImageReady) Selecteer een kleur in het palet Kleur of het palet Stalen. Klik op de knop Nieuwe kleur in het palet Kleurentabel.
Selecteer Nieuwe kleur in het menu van het palet Kleurentabel. (ImageReady) Sleep de kleur uit het kleurselectievak, het palet Kleur of het palet Stalen naar het palet Kleurentabel. Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt terwijl u een nieuwe kleur toevoegt als u in de kleurentabel wilt overschakelen naar een eigen palet.
Rechts onder de nieuwe kleur in de kleurentabel wordt een wit vierkantje weergegeven dat aangeeft dat de kleur is vergrendeld. (Zie Kleuren vergrendelen in de kleurentabel op pagina 485.) Als het een dynamische kleurentabel is, wordt de oorspronkelijke kleur linksboven weergegeven en de nieuwe kleur rechtsonder.
Terug
481
Terug
482
Kleuren selecteren
U selecteert kleuren rechtstreeks in de geoptimaliseerde afbeelding of de kleurentabel. In ImageReady kunt u een kleur uit een andere toepassing selecteren, bijvoorbeeld uit een webpagina die wordt weergegeven in een webbrowser. Zo selecteert u een kleur in de geoptimaliseerde afbeelding: 1 Selecteer het pipet in het dialoogvenster Opslaan voor web (Photoshop) of de gereedschapset (ImageReady). 2 Klik op een kleur in de afbeelding. Er verschijnt een witte rand rondom deze kleur in de Kleurentabel. Selecteer aanvullende kleuren met de muis terwijl u Shift ingedrukt houdt. Zo selecteert u een kleur uit een andere toepassing (ImageReady): (ImageReady) Selecteer het pipet, klik in de afbeelding, houd de muisknop ingedrukt en sleep naar een willekeurige plaats op het bureaublad. Met deze optie kunt u een kleur selecteren die in een andere toepassing wordt weergegeven, zoals een kleur op een webpagina die wordt weergegeven in een browser. Zo selecteert u een kleur rechtstreeks in de kleurentabel: Klik op een kleur in het palet Kleurentabel. Druk op Shift en klik op een andere kleur als u een aangrenzende groep kleuren wilt selecteren. Alle kleuren in de rijen tussen de eerste en tweede kleur die u hebt geselecteerd, worden geselecteerd. Druk op Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) en klik op elke kleur die u wilt selecteren als u niet-aangrenzende kleuren wilt selecteren. Zo selecteert u kleuren op basis van een selectie in de afbeelding (ImageReady): 1 Maak een selectie in de afbeelding met behulp van de selectiegereedschappen of de opdrachten uit het menu Selecteren. 2 Kies Alles van selectie selecteren in het menu van het palet Kleurentabel. Zo selecteert u alle kleuren: Kies Alle kleuren selecteren in het menu van het palet Kleurentabel. Zo selecteert u alle web-veilige kleuren: Kies Alle web-veilige kleuren selecteren in het menu van het palet Kleurentabel.
Terug
482
Terug
483
Zo selecteert u alle niet-web-veilige kleuren: Kies Alle niet-web-veilige kleuren selecteren in het menu van het palet Kleurentabel. Zo geeft u geselecteerde kleuren in een afbeelding weer (ImageReady): Selecteer de geoptimaliseerde afbeelding. Klik daarna en houd de muisknop ingedrukt boven een geselecteerde kleur in het palet Kleurentabel om de kleur tijdelijk te wijzigen in de geoptimaliseerde afbeelding, zodat u kunt zien in welke gedeelten van de afbeelding de kleur voorkomt. Druk op Shift en klik op een andere kleur als u een aangrenzende groep kleuren wilt weergeven. Alle kleuren in de rijen tussen de eerste en tweede kleur die u hebt geselecteerd, worden gewijzigd. Druk op Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) en klik op elke kleur die u wilt selecteren als u niet-aangrenzende kleuren wilt weergeven. Zo deselecteert u alle kleuren: Kies Alle kleuren deselecteren in het menu van het palet Kleurentabel.
Kleuren verschuiven
U kunt een geselecteerde kleur in de kleurentabel wijzigen in elke andere RGBkleurwaarde. Als u de geoptimaliseerde afbeelding opnieuw genereert, wordt de geselecteerde kleur gewijzigd in de nieuwe kleur op elke plaats waar deze in de afbeelding voorkomt. Zo verschuift u een kleur: 1 Dubbelklik op de kleur in de kleurentabel om de standaardkleurkiezer weer te geven. 2 Selecteer een kleur. De oorspronkelijke kleur verschijnt links boven in de kleurstaal en de nieuwe kleur rechtsonder. Het vierkantje rechts onder bij de kleurstaal geeft aan dat de kleur is vergrendeld. Als u kleur verschuift naar een webveilige kleur, verschijnt een wit ruitje in het midden van de staal. Zo herstelt u de oorspronkelijke kleuren van verschoven kleuren: Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik op de staal met de verschoven kleur. De oorspronkelijke kleur wordt geselecteerd in de Kleurkiezer. Klik op OK om de kleur te herstellen. Als u alle verschoven kleuren in een kleurentabel wilt herstellen (met inbegrip van kleuren die voor het web zijn verschoven), kiest u Verschuiving alle kleuren ongedaan maken in het menu van het palet Kleurentabel.
Terug
483
Terug
484
Zo wijzigt u kleuren in de meest verwante kleuren uit het webpalet: 1 Selecteer een of meer kleuren in de geoptimaliseerde afbeelding of kleurentabel. (Zie Kleuren selecteren op pagina 482.) 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
in het palet
Kies Geselecteerde kleuren verschuiven voor webpalet in het menu van het palet Kleurentabel.
De oorspronkelijke kleur verschijnt links boven in de kleurstaal en de nieuwe kleur rechtsonder. Het witte ruitje in het midden van de kleurstaal geeft aan dat de kleur een webveilige kleur is; het vierkantje rechts onder bij de kleurstaal geeft aan dat de kleur is vergrendeld. Zo herstelt u de oorspronkelijke kleuren van kleuren die voor het web zijn verschoven: Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer in de kleurentabel een kleur die voor het web is verschoven en klik op de knop Geselecteerde kleuren voor web verschuiven in het palet Kleurentabel. Als u alle voor het web verschoven kleuren in een kleurentabel wilt herstellen, kiest u Verschuiving alle kleuren ongedaan maken in het menu van het palet Kleurentabel.
Zo geeft u een tolerantieniveau op waarmee kleuren automatisch in de meest gelijkende kleuren in het webpalet worden gewijzigd: Geef in het deelvenster/palet Optimaliseren een waarde op voor Web-afstemming of sleep de schuifregelaar. Bij een hogere waarde worden meer kleuren gewijzigd. (Klik in ImageReady op Opties tonen in de tab van het palet Optimaliseren of kies Opties tonen in het menu van het palet Optimaliseren om de optie Web-afstemming weer te geven.)
Kies Geselecteerde kleuren aan transparant toewijzen in het menu van het palet Kleurentabel. . Het vierkantje
In de helft van elke omgezette kleur verschijnt het transparantieraster rechts onder bij de kleurstaal geeft aan dat de kleur is vergrendeld. Zo herstelt u transparantie in de oorspronkelijke kleuren: Voer een van de volgende handelingen uit:
Terug
484
Terug
485
Selecteer de kleuren die u wilt herstellen, klik op de knop Transparantie toewijzen of kies Toewijzing geselecteerde kleuren uit transparantie ongedaan maken in het menu van het palet Kleurentabel. Als u alle naar transparantie omgezette kleuren wilt herstellen, kiest u Toewijzing alle transparante kleuren ongedaan maken.
Kies Geselecteerde kleuren vergrendelen/ontgrendelen in het menu van het palet Kleurentabel. rechts onder in elke vergrendelde kleur.
Opmerking: als er zowel vergrendelde als niet-vergrendelde kleuren zijn geselecteerd, worden alle kleuren vergrendeld. Zo ontgrendelt u een kleur: 1 Klik op de vergrendelde kleur om deze te selecteren. 2 Ontgrendel de kleur:
Kies Geselecteerde kleuren vergrendelen/ontgrendelen in het menu van het palet Kleurentabel.
Terug
485
Terug
486
2 Verwijder de kleur:
Hoofdpaletten (ImageReady)
U kunt een hoofdpalet maken dat u kunt gebruiken voor een groep GIF- of PNG-8afbeeldingen die op een cd-rom of een ander opslagmedium voor multimedia worden geplaatst. Als u het hoofdpalet voegt bij een batch afbeeldingen, worden alle afbeeldingen met dezelfde kleuren weergegeven. U maakt een hoofdpalet door kleuren uit een groep met afbeeldingen toe te voegen en vervolgens het hoofdpalet te maken en op te slaan. Als u een hoofdpalet wilt maken voor een batch afbeeldingen, voegt u kleuren uit andere geoptimaliseerde afbeeldingen toe aan het palet. Zo maakt u en gebruikt u een hoofdpalet: 1 Geef een afbeelding weer en kies Afbeelding > Hoofdpalet > Hoofdpalet wissen (indien beschikbaar). Als u het hoofdpalet wist, worden kleuren uit vorige afbeeldingen niet opgenomen in het nieuwe palet. 2 Open de afbeelding waarvan u de kleuren wilt opnemen in een hoofdpalet.
Terug
486
Terug
487
3 Kies Afbeelding > Hoofdpalet > Toevoegen aan hoofdpalet. Alle kleurgegevens voor de huidige afbeelding worden toegevoegd aan het hoofdpalet. 4 Herhaal stap 2 en 3 voor alle afbeeldingen waarvan u de kleuren wilt opnemen in het hoofdpalet. 5 Selecteer optimalisatie-instellingen voor het hoofdpalet in het palet Optimaliseren. 6 Kies Afbeelding > Hoofdpalet > Hoofdpalet maken om een nieuwe kleurentabel te maken op basis van de kleurgegevens van de afbeeldingen die zijn gebruikt in stap 2, 3 en 4. 7 Kies Afbeelding > Hoofdpalet > Hoofdpalet opslaan. 8 Geef een naam op voor het hoofdpalet en geef een locatie op waar u deze wilt opslaan. Standaard krijgt het bestand met het hoofdpalet de extensie .act (afkorting voor Adobe Color Table). Sla het hoofdpalet op in de map Geoptimaliseerde kleuren in de map Voorinstellingen in de map van Adobe Photoshop als u wilt dat de kleurentabel beschikbaar is bij het selecteren van optimalisatie-instellingen voor GIF- of PNG-afbeeldingen. 9 Klik op Opslaan. 10 Als u het hoofdpalet wilt toepassen op de afbeelding of afbeeldingen waarvoor het is gemaakt, opent u de afbeelding of afbeeldingen en selecteert u het hoofdpalet:
Selecteer het hoofdpalet in het menu Algoritme voor kleurreductie van het palet Optimaliseren als het hoofdpalet hierin wordt weergegeven. Het menu Algoritme voor kleurreductie bevat alle paletten die zijn opgeslagen in de map Optimale kleuren in de map Voorinstellingen van de Adobe Photoshop-map. Laad het hoofdpalet. (Zie Kleurentabellen laden en opslaan op pagina 486.)
Terug
487
Terug
488
in de gereedschapset.
2 Selecteer de kleur die u wilt kopiren: Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Mac OS) op een kleur in de afbeelding om deze te selecteren en het contextmenu van het pipet weer te geven. (ImageReady) Klik op de kleur in de afbeelding die u wilt kopiren. De kleur waarop u hebt geklikt, wordt de voorgrondkleur. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Mac OS) terwijl u het pipet nog boven de afbeelding houdt om het contextmenu van het pipet weer te geven.
3 Kies Kleur kopiren als HTML (Photoshop) of Voorgrondkleur kopiren als HTML (ImageReady) in het contextmenu van het pipet. De geselecteerde kleur wordt gekopieerd naar het klembord als een HTML COLORkenmerk met de hexadecimale waarde (COLOR=#XXYYZZ). Als u de kleur in een HTMLbestand wilt plakken, kiest u Bewerken > Plakken terwijl u het HTML-bestand weergeeft in uw HTML-editor. Zo kopieert u een kleur als een hexadecimale waarde met behulp van menuopdrachten: 1 Selecteer de kleur die u wilt kopiren. 2 Kopieer de kleur:
Kies Kleur kopiren als HTML in het menu van het palet Kleur. (ImageReady) Kies Bewerken > Voorgrondkleur kopiren als HTML.
De voorgrondkleur wordt gekopieerd naar het klembord als het HTML COLOR-kenmerk met de hexadecimale waarde (COLOR=#XXYYZZ). Als u de kleur in een HTML-bestand wilt plakken, opent u de doeltoepassing en kiest u Kopiren > Plakken terwijl u het gewenste HTML-bestand weergeeft. Zo kopieert u een kleur als een hexadecimale waarde met slepen en neerzetten (ImageReady): Sleep de voorgrondkleur uit de gereedschapset of sleep een geselecteerde kleur uit het palet Kleurentabel of het palet Stalen naar het HTML-bestand in de doeltoepassing. Opmerking: deze functie wordt niet door alle HTML-editors en tekstverwerkers ondersteund.
Terug
488
Terug
489
Bij de druppel wordt een korte beschrijving vermeld voor de compressie-instellingen, waaronder gegevens over het bestandsformaat en het palet Kleur of kwaliteitsinstellingen. Net als bij andere pictogrammen op het bureaublad kunt u de naam van de druppel wijzigen.
Klik op het pictogram van de druppel in het palet Optimaliseren. Geef de druppel een naam, zoek een locatie waar de druppel wordt opgeslagen en klik op Opslaan. Selecteer Druppel maken in het menu van het palet Optimaliseren. Geef de druppel een naam, zoek een locatie waar de druppel wordt opgeslagen en klik op Opslaan.
Zo gebruikt u een druppel: 1 Sleep een afbeelding of een map met afbeeldingen over het pictogram voor de druppel. Tijdens het verwerken van de afbeeldingen verschijnt een voortgangsindicator. 2 Voer een van de volgende handelingen uit om de verwerking te besturen:
Klik op Pauzeren als u de verwerking tijdelijk wilt onderbreken. U kunt daarna op Hervatten klikken om door te gaan met de verwerking. Klik op Stoppen als u de verwerking wilt annuleren. Laat de verwerking gewoon voltooien.
Zie Druppels op pagina 552 voor informatie over het werken met druppels.
Terug
489
Terug
490
Zo slaat u een geoptimaliseerde afbeelding op: 1 Selecteer de weergave met de gewenste optimalisatie-instellingen en voer een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) Klik op Opslaan in het dialoogvenster Opslaan voor web. (ImageReady) Kies Bestand > Optimale opslaan om het bestand in de huidige toestand op te slaan. Als u het geoptimaliseerde bestand eerder hebt opgeslagen met de opdracht Bestand > Optimale opslaan en het vervolgens opnieuw opslaat, wordt het bestand opgeslagen met de bestandsnaam en opties die de eerste keer zijn opgegeven. Het dialoogvenster Opslaan verschijnt niet. (ImageReady) Kies Bestand > Optimale opslaan als om een alternatieve versie van het bestand op te slaan onder een andere bestandsnaam.
2 Typ een bestandsnaam en kies een locatie voor het resulterende bestand of de bestanden. 3 Kies een optie voor het formaat:
HTML en afbeeldingen om alle bestanden te genereren die zijn vereist om een afbeelding als webpagina te gebruiken. Hiertoe behoren ook een HTML-bestand en afzonderlijke afbeeldingsbestanden voor de segmenten in de afbeelding. Het HTMLbestand bevat code voor hyperlinks, gebieden met hyperlinks en andere effecten in het document. Met Alleen afbeeldingen worden alleen afbeeldingen met de geoptimaliseerde instellingen opgeslagen. Als de illustratie meerdere segmenten bevat, wordt elk segment als een afzonderlijk bestand opgeslagen. Selecteer Alleen HTML om een HTML-bestand te genereren, maar geen afbeeldingen op te slaan.
4 Als u voorkeuren wilt instellen voor het opslaan van afbeeldings- en HTML-bestanden, kiest u vooraf gedenieerde uitvoeropties in het popup-menu Instellingen of kiest u Anders om andere opties in te stellen. (Zie Uitvoeropties instellen op pagina 491.) 5 Kies een optie voor segmenten in het popup-menu:
Selecteer Alle segmenten om alle segmenten in de afbeelding op te slaan. Selecteer Geselecteerde segmenten om alleen de geselecteerde segmenten op te slaan. Als u deze optie selecteert in combinatie met de optie HTML en afbeeldingen, wordt de HTML-code in ImageReady of Photoshop gegenereerd op basis van de buitenste grenzen van de geselecteerde segmenten en worden automatisch segmenten gemaakt die vereist zijn voor een volledige HTML-tabel. (ImageReady) Selecteer een segmentselectie als u alleen de segmenten in de selectie wilt opslaan. Deze optie verschijnt alleen in het menu als u een segmentselectie opslaat. (Zie Segmenten selecteren op pagina 414.)
6 Klik op Opslaan.
Terug
490
Terug
491
Uitvoeropties instellen
Als u een geoptimaliseerde afbeelding opslaat als webpagina, kunt u opgeven hoe de HTML-bestanden worden opgemaakt, hoe segmenten en bestanden worden benoemd en hoe achtergrondafbeeldingen worden verwerkt. U geeft deze opties op in het dialoogvenster Uitvoerinstellingen.
Dialoogvenster Uitvoerinstellingen
Het dialoogvenster Uitvoerinstellingen bevat vier verschillende groepen met opties: In ImageReady kunt u de uitvoerinstellingen opslaan en op andere bestanden toepassen. Het dialoogvenster Uitvoerinstellingen weergeven Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Eigen in het popup-menu Instellingen wanneer u een geoptimaliseerde afbeelding opslaat in het dialoogvenster Optimale opslaan (als). De opties Opslaan en Laden zijn niet beschikbaar wanneer u deze methode gebruikt om toegang te krijgen tot het dialoogvenster Uitvoerinstellingen. (ImageReady) Kies Bestand > Uitvoerinstellingen en selecteer de gewenste groep voorkeuren. Gebruik deze methode als u instellingen wilt laden en opslaan. (Photoshop) Kies Uitvoerinstellingen bewerken in het popup-menu Optimaliseren in het dialoogvenster Opslaan voor web. Gebruik deze methode als u instellingen wilt laden en opslaan.
Vooraf gedenieerde uitvoeropties weergeven Kies een optie in het popup-menu Instellingen. Overschakelen op een andere groep uitvoeropties Selecteer de groep met opties in het popup-menu onder het menu Instellingen. Of klik op Volgende om de volgende set in het menu weer te geven. Klik op Vorige om de vorige set weer te geven. Uitvoerinstellingen opslaan Stel de opties in volgens uw wensen en klik op Opslaan. Typ een bestandsnaam, kies een locatie voor het opgeslagen bestand en klik op Opslaan. U kunt de uitvoerinstellingen op een willekeurige locatie opslaan. Als u het bestand echter opslaat in de map Voorinstellingen/Geoptimaliseerde uitvoerinstellingen in de programmamap van Photoshop, verschijnt het bestand in het popup-menu Instellingen in Photoshop en ImageReady. Uitvoerinstellingen laden Klik op Laden, selecteer een bestand en klik op Openen.
HTML-uitvoeropties instellen
U kunt de volgende opties instellen in de HTML-set: Let. labels Geef op of de tags in hoofdletters verschijnen. Let. beeldken Geef op of beeldkenmerken in hoofdletters verschijnen. Als u tags en beeldkenmerken geheel in hoofdletters opmaakt, zijn deze duidelijker zichtbaar in het bestand. Inspringen Geef een methode op voor het inspringen van coderegels: op basis van de tabinstellingen van de gebruikte toepassing, op basis van een opgegeven aantal spaties of geen inspringing. Regeleinden Geef een platform op voor ondersteuning van regeleinden.
Terug
491
Terug
492
Inclusief opmerkingen Voegt commentaar toe aan de HTML-code. In ImageReady is deze optie verplicht als u het resulterende bestand wilt bijwerken met de opdracht Bestand > HTML bijwerken. Altijd beeldkenmerken aanhalen Plaatst alle tag-kenmerken tussen haakjes. Het is nodig om tag-kenmerken tussen haakjes te plaatsen voor compatibiliteit met bepaalde oudere browsers en om strikt aan de HTML-regels te voldoen. Het is echter niet raadzaam om beeldkenmerken altijd tussen haakjes te plaatsen. Aanhalingstekens worden gebruikt als dit vereist is om de meeste browsers te ondersteunen, zelfs wanneer deze optie is uitgeschakeld. Altijd Alt-labels toevoegen Voegt het ALT-kenmerk toe aan IMG-elementen om te voldoen aan de overheidsnormen (V.S.) voor toegankelijkheid van webpaginas. Alle labels sluiten Voegt afsluitende tags toe voor alle HTML-elementen in het bestand voor compatibiliteit met XHTML. Inclusief GoLive-code (GoLive 5.0 of eerder) (ImageReady) Maakt JavaScript-code zodanig opnieuw op dat rollovers geheel kunnen worden bewerkt in Adobe GoLive 5.0 en eerder. U hoeft deze optie niet in te schakelen als u rollovers in GoLive 6.0 wilt bewerken. Opmerking: GoLive biedt geen ondersteuning voor de rolloverstaat Geselecteerd.
Op ID als u elk segment een positie wilt geven met behulp van stijlen waarnaar wordt verwezen met een unieke ID. Inline als u stijlelementen wilt opnemen in de verklaring van de tag <DIV> van het blokelement. Op klasse als u elk segment een positie wilt geven met behulp van klassen waarnaar wordt verwezen met een unieke ID. Terug 492
Terug
493
Standaard segmentnaamgeving Selecteer elementen in de popup-menus of typ tekst in de velden die u wilt gebruiken voor de standaardnamen voor alle segmenten. U kunt onder andere de volgende elementen opnemen: documentnaam, het woord slice (segment), getallen of letters als aanduiding voor segmenten of rolloverstaten, aanmaakdatum van het segment, interpunctie, of geen.
Client-kant als u al de vereiste code voor de afbeelding met hyperlinks wilt opnemen in het HTML-bestand. NCSA Server-kant als u een afzonderlijk .map-bestand naast het HTML-bestand met behulp van NCSA-specicaties wilt maken. Selecteer CERN Server-kant als u een afzonderlijk .map-bestand naast het HTMLbestand wilt maken met gebruik van CERN-specicaties.
Belangrijk: Photoshop en ImageReady kunnen geen server-kant-afbeeldingen met hyperlinks maken voor afbeeldingen die segmenten bevatten.
Client-kant en NCSA Server-kant als u met behulp van NCSA-specicaties een afbeelding met hyperlinks wilt maken die zowel aan de client-kant als aan de serverkant compatibel is. Client-kant en CERN Server-kant als u met behulp van CERN-specicaties een afbeelding met hyperlinks wilt maken die zowel aan de client-kant als aan de serverkant compatibel is.
Opmerking: neem contact op met uw Internet-aanbieder om te controleren of u NCSA- of CERN-specicaties voor afbeeldingen met hyperlinks voor de server-kant moet gebruiken. Afbeeldingen met hyperlinks plaatsen Geeft een locatie aan voor de verklaring van de afbeelding met hyperlinks (de tag <MAP>) in het HTML-bestand:
Boven als u de verklaring voor de afbeelding met hyperlinks boven de HTML-body wilt plaatsen. Body als u de verklaring voor de afbeelding met hyperlinks boven de tag <IMG SRC> voor het desbetreffende segment wilt plaatsen. Onder als u de verklaring voor de afbeelding met hyperlinks onder de HTML-body wilt plaatsen.
Achtergrondopties instellen
U kunt de volgende opties instellen in de groep Achtergrond: Document weergeven als Selecteer Afbeelding als u wilt dat op de webpagina een afbeelding of een effen kleur wordt weergegeven als achtergrond achter de huidige afbeelding. Selecteer Achtergrond als u wilt dat op de webpagina de geoptimaliseerde afbeelding wordt weergegeven als een blokachtergrond. Achtergrondafbeelding Voer de locatie in van het afbeeldingsbestand of klik op Kiezen en selecteer een afbeelding. Het opgegeven bestand wordt als een herhaald blokpatroon achter de geoptimaliseerde afbeelding op de webpagina weergegeven. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 493
Terug
494
Achtergrondkleur Klik op het vak Kleur en kies een achtergrondkleur met de Kleurkiezer of kies een optie uit het popup-menu.
(Photoshop) Geef in het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster Bestandsinfo de gewenste tekst op in het tekstvak Bijschrift. (ImageReady) Typ de gewenste tekst in het tekstvak Bijschrift. (Photoshop) Geef in het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster Bestandsinfo de gewenste tekst op in het tekstvak Copyrightinformatie. (ImageReady) Typ de gewenste tekst in het tekstvak Copyright.
Terug
495
Met Opslaan slaat u wijzigingen op die u in het op dat moment geopende bestand hebt gemaakt. In Photoshop wordt het bestand opgeslagen in het formaat dat op dat moment van kracht is, terwijl ImageReady bij deze opdracht het bestand altijd opslaat in PSD-formaat. Met Opslaan als kunt u een afbeelding onder een andere naam of op een andere plaats opslaan. In Photoshop kunt u bij de opdracht Opslaan als een ander bestandsformaat en een aantal opties opgeven. In ImageReady wordt het bestand bij de opdracht Opslaan als altijd in PSD-formaat opgeslagen. Origineel exporteren (ImageReady): lagen samenvoegen tot n laag in een kopie van de originele afbeelding en de kopie opslaan in een van de vele bestandsformaten. Als u een afbeelding opslaat in een ander formaat dan Photoshop, gaan bepaalde gegevens, zoals segmenterings- en optimalisatie-instellingen, verloren. Opslaan voor Web (Photoshop) en Optimale opslaan (ImageReady) en Optimale opslaan als (ImageReady) om een afbeelding voor Internet te optimaliseren en op te slaan. (Zie ook Afbeeldingen optimaliseren op pagina 461 en Geoptimaliseerde afbeeldingen opslaan op pagina 489.)
Bestanden opslaan
U kunt een bestaand opslaan onder de huidige naam, op de huidige locatie en in het huidige formaat, maar u kunt ook een andere naam, een andere locatie en een ander formaat opgeven of andere opties kiezen. U kunt ook een kopie van een bestand opslaan zonder het bestand te sluiten. Zo slaat u wijzigingen in het huidige bestand op: Selecteer Bestand > Opslaan. Zo slaat u een bestand op onder een andere naam en op een andere locatie: 1 Selecteer Bestand > Opslaan als. 2 Typ een bestandsnaam en kies een locatie voor het bestand. 3 Klik op Opslaan. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 495
Terug
496
Zo slaat u een bestand op in een ander bestandsformaat: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) Kies Bestand > Opslaan als. (ImageReady) Kies Bestand > Origineel exporteren.
2 Kies een bestandsformaat in het popup-menu. Opmerking: in Photoshop wordt onder aan het dialoogvenster een waarschuwing weergegeven als u een bestandsformaat kiest waarin niet alle kenmerken van het document worden ondersteund. Het is in dat geval aan te raden een kopie van het bestand op te slaan in het formaat van Photoshop of in een ander formaat waarin alle afbeeldingsgegevens worden ondersteund. 3 Geef een bestandsnaam en een locatie op. 4 (Photoshop) Selecteer de gewenste opties voor opslaan. Zie Opties voor opslaan instellen (Photoshop) op pagina 496 voor meer informatie. 5 Klik op Opslaan. Bij de keuze van bepaalde bestandsformaten wordt een extra dialoogvenster geopend. Voor meer informatie kijkt u bij de volgende onderwerpen:
Bestanden opslaan in Photoshop EPS-formaat (Photoshop) op pagina 497 Bestanden opslaan in GIF-formaat (Photoshop) op pagina 499 Bestanden opslaan in JPEG-formaat (Photoshop) op pagina 499 Bestanden opslaan in Photoshop PDF-formaat (Photoshop) op pagina 500 Bestanden opslaan in PNG-formaat (Photoshop) op pagina 501 Bestanden opslaan in TIFF-formaat op pagina 502
Als u een afbeelding wilt kopiren zonder deze kopie op de vaste schijf op te slaan, gebruikt u de opdracht Dupliceren. (Zie Afbeeldingen dupliceren op pagina 44.) Als u een tijdelijke versie van de afbeelding wilt opslaan in het geheugen, gebruikt u het palet Historie om een opname te maken. Zie voor meer informatie Opnamen van een afbeelding maken (Photoshop) op pagina 43.
Terug
496
Terug
497
Steunkleuren Met deze optie worden ook de steunkleuren opgeslagen. Als u deze optie uitschakelt, wordt de afbeelding zonder steunkleuren opgeslagen. Proeees-instellingen gebruiken, ICC-proel (Windows) of Kleurproel insluiten (Mac OS) Met deze optie slaat u de afbeelding op als een document met kleurbeheer. (Zie Proelen insluiten in opgeslagen documenten op pagina 130.) Miniatuur (Windows) Met deze opties worden de miniatuurgegevens bij het bestand opgeslagen. Als u deze optie wilt kunnen gebruiken, moet u Vragen bij opslaan van kiezen bij de optie Voorvertoningen afbeeldingen in het dialoogvenster Voorkeuren. Zie Voorkeuren instellen voor het opslaan van bestanden (Photoshop) op pagina 514 voor meer informatie. Opties voor Voorvertoningen afbeeldingen (Mac OS) Met deze opties worden de miniatuurgegevens bij het bestand opgeslagen. In het dialoogvenster Openen worden de bestanden als miniatuur weergegeven. Stel de volgende opties in voor voorvertoningen van afbeeldingen: Pictogram om de voorvertoning als een bestandspictogram op het bureaublad te plaatsen; Volledige grootte om een versie met 72 ppi op te slaan voor gebruik in toepassingen die afbeeldingen uit Photoshop alleen met een lage resolutie kunnen openen; Macintosh-miniatuur als u een voorvertoning wilt zien in het dialoogvenster Openen en Windows-miniatuur om een voorvertoning op te slaan die kan worden weergegeven op Windows-systemen. U moet er wel rekening mee houden dat Windows-miniaturen de bijbehorende bestanden groter maken, wat ten koste gaat van de snelheid als u de afbeelding gebruikt op Internet. Kleine letters voor extensie (Windows) Met deze optie worden voor de extensie kleine letters gebruikt. Opties voor bestandsextensies (Mac OS) Met deze opties stelt u in welke regels worden gehanteerd voor bestandsextensies. Selecteer Toevoegen als u de extensie voor het gekozen formaat aan de bestandsnaam wilt toevoegen en Kleine letters gebruiken als u wilt dat voor de extensie kleine letters worden gebruikt. Belangrijk: de opties voor voorvertoning en bestandsextensie worden onder Mac OS alleen weergegeven als u in het dialoogvenster Voorkeuren bij de optie Voorvertoningen afbeeldingen hebt gekozen voor Vragen bij opslaan van en als u in datzelfde dialoogvenster ook de optie Bestandsextensie toevoegen hebt ingeschakeld. Zie Voorkeuren instellen voor het opslaan van bestanden (Photoshop) op pagina 514 voor meer informatie.
Terug
497
Terug
498
Voorvertoning Hiermee maakt u een afbeelding met een lage resolutie in de doeltoepassing. Als u een EPS-bestand zowel onder Windows als onder Mac OS wilt kunnen gebruiken, kiest u het TIFF-formaat. Een 8-bits voorvertoning geeft een betere weergavekwaliteit, maar ook grotere bestanden dan een voorvertoning van 1-bit. Opmerking: als u de optie JPEG-voorvertoning wilt gebruiken onder Mac OS, moet QuickTime op uw computer zijn genstalleerd. Codering Hiermee bepaalt u de manier waarop afbeeldingsgegevens worden geleverd aan een PostScript-apparaat: Als u afdrukt op een Windows-systeem, is ASCII de aangewezen methode. U kunt deze methode ook kiezen als u problemen met afdrukken of andere moeilijkheden ondervindt.
De binaire coderingsmethode zorgt voor kleinere uitvoerbestanden en houdt de oorspronkelijke gegevens intact. Als u afdrukt op een Mac OS-systeem, kunt u het beste de binaire coderingsmethode kiezen. Binaire Photoshop EPS-bestanden worden echter niet door alle paginaopmaakprogrammas ondersteund en ze zijn ook niet geschikt voor alle software voor printspooling en afdrukken via een netwerk. JPEG-bestanden worden gecomprimeerd door sommige gegevens te verwijderen. Bestanden met JPEG-codering kunnen alleen afgedrukt worden op Level 2 PostScriptprinters (of hoger). Scheiding in afzonderlijke platen is niet altijd mogelijk.
Inclusief raster en Inclusief bijstelfuncties Afdrukspecicaties instellen voor professionele afdruktaken. Raadpleeg de printerinformatie voordat u deze opties selecteert. Transparant wit Hiermee worden witte gebieden als transparant weergegeven. Deze optie is alleen beschikbaar voor afbeeldingen in bitmapmodus. Kleurbeheer voor PostScript Hiermee converteert u bestandsgegevens naar de kleurruimte van de printer. Deze optie kan niet worden gebruikt als u de afbeelding wilt opnemen in een ander document met kleurbeheer. Dit zou problemen met het kleurbeheer opleveren. Opmerking: alleen Level 3 PostScript-printers ondersteunen kleurbeheer voor PostScript bij CMYK-afbeeldingen. Als u een CMYK-afbeelding wilt afdrukken op een Level 2 printer en toch gebruik wilt maken van kleurbeheer voor PostScript, moet u de afbeelding eerst omzetten naar Lab-modus en vervolgens opslaan in EPS-formaat. Inclusief vectorgegevens Hiermee blijven vectorafbeeldingen (zoals vormen en tekst) in het bestand behouden. In EPS- en DCS-bestanden zijn vectorgegevens echter alleen beschikbaar voor andere programmas. Als u het bestand opnieuw opent in Photoshop, worden de vectorgegevens omgezet in pixels. Interpolatie van afbeeldingen Hiermee wordt anti-aliasing gebruikt bij het afdrukken van een afbeelding in lage resolutie.
Terug
498
Terug
499
2 In het dialoogvenster DCS-formaat selecteert u de gewenste opties en klikt u op OK. Het dialoogvenster bevat alle opties die beschikbaar zijn voor Photoshop EPS-bestanden. Zie Bestanden opslaan in Photoshop EPS-formaat (Photoshop) op pagina 497 voor meer informatie. Met het DCS-menu kunt u ook een samengesteld bestand maken met 72-ppi dat in een paginaopmaakprogramma kan worden geplaatst of als proefdruk voor de afbeelding kan worden gebruikt:
Als u een bestand opslaat in het formaat DCS 1.0, wordt in feite n bestand gemaakt voor elk kleurkanaal in de CMYK-afbeelding. U kunt ook een vijfde bestand opslaan: een grijswaarden- of een samengestelde kleurenversie. Om het samengestelde bestand te kunnen bekijken, moeten alle vijf afzonderlijke bestanden in dezelfde map blijven. In het formaat DCS 2.0 blijven de steunkleurkanalen in de afbeelding behouden. U kunt de kleurkanalen in afzonderlijke bestanden opslaan (zoals bij DCS 1.0) of in n bestand. Opslaan in n bestand bespaart ruimte op de schijf. U kunt ook een grijswaarden- of een samengestelde kleurenversie opslaan.
In de modus Normaal wordt de afbeelding pas in de browser weergegeven wanneer het downloaden is voltooid. Met de optie Interliniring worden voorlopige versies in lage resolutie weergegeven terwijl de afbeelding wordt gedownload. Door het gebruik van interliniring wordt de laadtijd korter, maar de bestanden worden echter wel groter.
Terug
499
Terug
500
Zo slaat u een bestand op in JPEG-formaat: 1 Sla de illustratie op en kies JPEG in het menu Formaat. (Zie Bestanden opslaan op pagina 495.) 2 In het dialoogvenster JPEG-opties selecteert u de gewenste opties en klikt u op OK. Randkleur Als in de afbeelding transparantie wordt gebruikt, kiest u een randkleur om achtergrondtransparantie te simuleren. Afbeeldingsopties Als u de afbeeldingskwaliteit wilt opgeven, kiest u een optie in het menu Kwaliteit. Sleep met de schuifbalk of geef een waarde tussen 0 en 13 op in het tekstvak Kwaliteit. Formaatopties Selecteer Basislijn (Standaard) om het formaat te gebruiken dat wordt herkend door de meeste webbrowsers, Basislijn optimaal voor geoptimaliseerde kleuren en een iets kleinere bestandsgrootte, Progressief voor het weergeven van een aantal (in te stellen) opeenvolgende scans waarbij steeds meer detail zichtbaar wordt terwijl de afbeelding wordt gedownload. Basislijn optimaal en Progressieve JPEG-afbeeldingen worden niet door alle webbrowsers ondersteund. Grootte U kunt zien hoe lang het downloaden ongeveer gaat duren door een modemsnelheid te selecteren. (U moet daarvoor wel de optie Voorbeeld hebben geselecteerd.) Opmerking: in JPEG-formaat opgeslagen CMYK-afbeeldingen kunnen in sommige toepassingen niet worden gelezen. Het kan ook voorkomen dat een Java-toepassing uw JPEG-bestanden niet kan lezen, wat voor kleurmodus u ook kiest. In dat geval kunt u het bestand het beste opslaan zonder voorvertoning in de vorm van een miniatuur.
Terug
500
Terug
501
Versie van kleurproel verlagen Als u ICC-proel (Windows) of Kleurproel insluiten (Mac OS) selecteert voor een versie 4-proel in het dialoogvenster Opslaan, wordt het proel verlaagd naar versie 2. Selecteer deze optie als u het bestand wilt openen in een toepassing die versie 4-proelen ondersteunt. PDF-beveiliging Hiermee geeft u beveiligingsopties op zoals wachtwoordbeveiliging en beperkte toegang tot de inhoud van bestanden. Kies 40-bits of 128-bits RC4-versleuteling voor een lager of hoger beveiligingsniveau. Zie de Acrobat Help voor informatie over PDFbeveiliging. Inclusief vectorgegevens Hiermee blijven vectorafbeeldingen (zoals vormen en tekst) behouden als resolutie-onafhankelijke objecten, waardoor een vloeiender resultaat wordt bereikt. Als dit is geselecteerd, hebt u de keuze uit de volgende opties:
Met de optie Fonts insluiten worden alle in het bestand gebruikte lettertypen weergegeven en afgedrukt, zelfs op computers waarop deze lettertypen niet zijn genstalleerd. Deze optie is niet te gebruiken voor bitmaplettertypen, lettertypen die niet geschikt zijn voor insluiting in een PDF-bestand, vervangende lettertypen en lettertypen waarin semi-vet of vervormde tekst wordt gebruikt. Gebruik van de optie Fonts insluiten betekent dat het opgeslagen bestand extra groot wordt. Met de optie Omtrekken voor tekst gebruiken wordt tekst opgeslagen in de vorm van paden. Selecteer deze optie als het insluiten van lettertypen een onaanvaardbaar groot bestand zou opleveren, als u het bestand wilt kunnen gebruiken in een toepassing die geen PDF-bestanden met ingesloten lettertypen kan lezen of als er problemen optreden met het weergeven of afdrukken van een lettertype. Tekst die als omtrek is opgeslagen, kan in een PDF-viewer niet worden doorzocht of geselecteerd. U kunt de tekst echter wel weer bewerken als u het bestand opnieuw opent in Photoshop.
Opmerking: de PDF-viewer kan een vervangend lettertype weergeven wanneer zowel de optie Lettertypen insluiten als de optie Omtrekken voor tekst is uitgeschakeld.
In de modus Geen wordt de afbeelding alleen weergegeven wanneer het downloaden is voltooid. Met de optie Interliniring worden voorlopige versies in lage resolutie weergegeven in de browser terwijl de afbeelding wordt gedownload. Door het gebruik van interliniring wordt de laadtijd korter, maar de bestanden worden echter wel groter.
3 Klik op OK.
Terug
501
Terug
502
Terug
502
Terug
503
Een MTX-bestand dat de weer te geven afbeelding bepaalt. Een HTML-bestand dat de mediaspeler Viewpoint laadt en verwijst naar het MTXbestand. Een map met tegels die worden gebruikt voor het weergeven van de afbeelding. Een map met VBS- en JavaScript-scripts die worden gebruikt door het HTML-bestand.
Zo exporteert u een afbeelding in ZoomView-formaat: 1 Kies Bestand > Exporteren > ZoomView. 2 Stel de volgende opties in en klik op OK. Sjabloon Geef een sjabloon op voor het genereren van de MTX-, HTML- en hulpbestanden. Kies een vooraf ingestelde sjabloon in het popup-menu, of kies Laden om een ander ZVT-bestand (ZoomView Template) te selecteren. U kunt extra sjablonen downloaden van de Viewpoint-website. Uitvoerlocatie Klik op Map om een uitvoerlocatie op te geven. Typ een naam in het tekstvak Basisnaam om een naam op te geven voor de bestanden. Pad voor zenden licentiebestand Geef een URL op voor het licentiebestand. Viewpoint eist dat iedereen die ZoomView-inhoud publiceert een uitzendlicentie aanschaft. Als u een sleutel wilt aanvragen, klikt u op Licentie ophalen. Opties voor afbeeldingen naast elkaar ZoomView-technologie maakt gebruik van het naast elkaar weergeven van afbeeldingen, waarbij van een afbeelding met een hoge resolutie alleen het gedeelte dat de gebruiker wil zien, wordt geladen. Selecteer een tegelgrootte om te regelen hoeveel pixels elke tegel bevat. Een tegelgrootte van 128 wordt aanbevolen voor kleine afbeeldingen; een tegelgrootte van 256 wordt aanbevolen voor grote afbeeldingen. Als u de hoeveelheid compressie wilt opgeven voor elke afbeeldingstegel, kiest u een optie in het menu Kwaliteit, sleept u met de schuifregelaar voor kwaliteit of geeft u een waarde op tussen 0 en 13 in het tekstvak Kwaliteit. Als u verbeterde JPEG-afbeeldingen wilt maken met een iets kleinere bestandsgrootte, selecteert u de optie Tabellen optimaliseren. Dit is de aanbevolen optie voor de maximale bestandscompressie. Browseropties Geef een breedte en hoogte op voor de afbeelding in de mediaspeler Viewpoint. Selecteer Openen in webbrowser om de standaardwebbrowser te starten en het gegenereerde HTML-bestand te laden nadat u op OK hebt geklikt.
Terug
503
Terug
504
Bestandsformaten
Grasche bestandsformaten verschillen onderling door de manier waarop bestandsgegevens worden weergegeven (als pixels of als vectoren) en door de compressietechniek. Verder ondersteunt het ene formaat bepaalde functies in Photoshop en ImageReady wel, en het andere formaat niet. Zie Afbeeldingen openen en importeren op pagina 80 en Afbeeldingen opslaan op pagina 495 voor meer informatie over het kiezen van bestandsformaten bij het openen of opslaan van bestanden. Zie Afbeeldingen optimaliseren op pagina 461 voor meer informatie over formaten die afbeeldingen optimaliseren voor Internet. Opmerking: als een ondersteund formaat niet voorkomt in een bepaald dialoogvenster of menu, kan het zijn dat u de insteekmodule voor dit formaat moet installeren. (Zie Insteekmodules op pagina 62.)
Bestandscompressie
Veel bestandsformaten maken gebruik van compressie om de bestandsgrootte van bitmapafbeeldingen te reduceren. Bij technieken zonder verlies worden bestanden gecomprimeerd zonder dat daarbij afbeeldingsdetails of kleurinformatie verloren gaat. Bij technieken met verlies worden details verwijderd. De meest gangbare compressietechnieken zijn: RLE (Run Length Encoding) Compressie zonder verlies; wordt ondersteund door een aantal gangbare bestandsformaten voor Windows. LZW (Lemple-Zif-Welch) Compressie zonder verlies; wordt ondersteund door de bestandsformaten TIFF, PDF, GIF en PostScript. Deze optie is met name handig voor afbeeldingen met grote gebieden met n kleur. JPEG (Joint Photographic Experts Group) Compressie met verlies; wordt ondersteund door de bestandsformaten JPEG, TIFF, PDF en PostScript. Aanbevolen voor continutoonafbeeldingen zoals fotos. Als u de afbeeldingskwaliteit wilt opgeven, kiest u een optie in het menu Kwaliteit. Sleep met de schuifbalk of geef een waarde op tussen 0 en 13 in het tekstvak Kwaliteit. Voor optimale afdrukresultaten moet u de hoogst mogelijke compressiekwaliteit kiezen. JPEG-bestanden kunnen alleen worden afgedrukt op Level 2 PostScript-printers (of hoger). Scheiding in afzonderlijke platen is niet altijd mogelijk. CCITT Dit is een verzameling compressietechnieken zonder verlies voor afbeeldingen in zwart-wit. De techniek wordt ondersteund door de bestandsformaten PDF en PostScript. (CCITT staat voor Comit Consultatif Internationale de Telegraphie et Telephonie.) ZIP Compressie zonder verlies; wordt ondersteund door de bestandsformaten PDF en TIFF. Net als LZW, is ZIP-compressie het meest geschikt voor afbeeldingen met grote kleurvlakken in n kleur. PackBits (ImageReady) Compressie zonder verlies, waarbij een compressietechniek op basis van run-length compressie wordt gebruikt; wordt alleen ondersteund door het bestandsformaat TIFF in ImageReady.
Photoshop-formaat
Photoshop-formaat (PSD) is het standaardbestandsformaat en het enige formaat dat alle functies in Photoshop ondersteunt. Als u een PSD-bestand opslaat voor gebruik in een vorige versie van Photoshop of ImageReady, kunt u een voorkeur instellen voor maximale bestandscompatibiliteit. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 504
Terug
505
Voor maximale compatibiliteit met eerdere versies van Photoshop en met andere toepassingen (Photoshop): 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows en Mac OS 9.x kies: Bewerken > Voorkeuren > Bestandsbeheer. In Mac OS X kies: Photoshop > Voorkeuren > Bestandsbeheer.
2 Selecteer Altijd compatibiliteit maximaliseren voor Photoshop-bestanden (PSD). Als u een afbeelding bewerkt of opslaat met een eerdere versie van Photoshop, worden niet-ondersteunde kenmerken verwijderd. Houd rekening met de volgende functies wanneer u werkt met eerdere versies van Photoshop:
Photoshop 7.0 kent nieuwe opties als de overvloeimodi Lineair doordrukken, Lineair tegenhouden, Intens licht, Lineair licht en Puntlicht, en opties voor geavanceerd overvloeien zoals Laagmasker verbergt effecten en Vectormasker verbergt effecten. Photoshop 6.0 had als nieuwe opties laagsets, kleurcodering voor lagen, uitknippaden van lagen, opvullagen, laagstijlen, bewerkbare tekst en uitgebreide opmaakopties voor tekst. In Photoshop 6.0 werden ook nieuwe laageffecten toegevoegd. Photoshop 5.0 kwam met laageffecten. Effecten die zijn toegevoegd in latere versies van Photoshop worden in deze versie echter niet ondersteund. Photoshop 5.0 had ook nieuwe functies voor kleurenpipetten, steunkleurkanalen en ingesloten ICC-proelen. Photoshop 4.0 had als nieuwe functies aanpassingslagen en hulplijnen.
AVI (ImageReady)
AVI-formaat (Audio Video Interleave) is het standaard Windows-formaat voor audio- en videogegevens. Opmerking: in Windows is het AVI-formaat alleen zichtbaar in het popup-menu Bestandstypen wanneer QuickTime op de computer is genstalleerd.
BMP
BMP is een standaardformaat voor Windows-afbeeldingen voor met DOS en Windows compatibele computers. BMP-formaat ondersteunt de kleurmodi RGB, Gendexeerde kleur, Grijswaarden en Bitmap. Kies Windows- of OS/2-formaat en geef een bitdiepte voor de afbeelding op. Voor 4-bits en 8-bits afbeeldingen in Windows-formaat kunt u ook RLEcompressie instellen. BMP-afbeeldingen worden gewoonlijk van beneden naar boven weggeschreven. U kunt ze echter van boven naar beneden wegschrijven door de optie Rijvolgorde spiegelen te selecteren. U kunt ook een andere coderingsmethode selecteren door te klikken op Geavanceerde modi. (Rijvolgorde spiegelen en Geavanceerde modi zijn met name belangrijk voor programmeurs van spelletjes en andere gebruikers van DirectX.)
Terug
505
Terug
506
Photoshop EPS
Het bestandsformaat EPS (Encapsulated PostScript) kan zowel vector- als bitmapafbeeldingen bevatten en wordt door nagenoeg alle grasche, illustratie- en paginaopmaakprogrammas ondersteund. Het EPS-formaat wordt gebruikt voor het overbrengen van PostScript-illustraties naar andere toepassingen. Wanneer u een EPSbestand opent dat vectorafbeeldingen bevat, zet Photoshop de vectorafbeeldingen om in pixels. Het EPS-formaat ondersteunt de kleurmodi Lab, CMYK, RGB, Gendexeerde kleur, Duotoon, Grijswaarden en Bitmap, maar ondersteunt geen alfakanalen. EPS ondersteunt wel uitknippaden. Met het DCS-formaat (Desktop Color Separations), een versie van het standaard EPS-formaat, kunt u kleurscheidingen van CMYK-afbeeldingen opslaan. Het DCS 2.0-formaat wordt gebruikt om afbeeldingen met steunkleurkanalen te exporteren. Als u EPS-bestanden wilt afdrukken, moet u een PostScript-printer gebruiken.
Filmstrip
Het Filmstrip-formaat wordt gebruikt voor RGB-animaties of lmbestanden uit Adobe Premiere. Als u het bestand een andere grootte geeft, het aantal pixels aanpast, alfakanalen verwijdert of de kleurmodus of het bestandsformaat van een Filmstripbestand in Photoshop wijzigt, kunt u het bestand niet meer opnieuw opslaan in het formaat Filmstrip. Meer instructies vindt u in het handboek Adobe Premiere User Guide.
GIF
Graphics Interchange Format (GIF) is het bestandsformaat dat veel wordt gebruikt om afbeeldingen met gendexeerde kleuren en afbeeldingen in HTML-documenten (hypertext markup language) weer te geven op het World Wide Web en andere on line diensten. Het GIF-formaat werkt met LZW-compressie om de bestandsgrootte en de tijd die nodig is voor elektronische bestandsoverdracht te minimaliseren. Het GIF-formaat behoudt de transparantie in afbeeldingen in gendexeerde kleur; het ondersteunt echter geen alfakanalen.
Terug
506
Terug
507
JPEG
JPEG (Joint Photographic Experts Group) is het formaat dat veel wordt gebruikt om fotos en andere continutoon-afbeeldingen in HTML-documenten (hypertext markup language) weer te geven op het World Wide Web en andere on line diensten. Het JPEG-formaat ondersteunt de kleurmodi CMYK, RGB en Grijswaarden, maar ondersteunt geen alfakanalen. In tegenstelling tot het GIF-formaat, blijven bij JPEG alle kleurgegevens van een RGB-afbeelding wel behouden. Het bestand wordt evenwel gecomprimeerd door middel van selectieve verwijdering van gegevens. Een JPEG-afbeelding wordt bij het openen automatisch gedecomprimeerd. Bij een hoger compressieniveau is het resultaat een mindere afbeeldingskwaliteit. Bij een lager compressieniveau is het resultaat een betere afbeeldingskwaliteit. De optie Maximaal bij Kwaliteit geeft een resultaat dat nauwelijks van het origineel valt te onderscheiden.
PCX
PCX-formaat wordt veel gebruikt voor IBM PC-compatibele computers. De meeste PCprogrammas bieden ondersteuning voor versie 5 van het PCX-formaat. Voor versie 3bestanden wordt een standaard VGA-kleurenpalet gebruikt, dat geen aangepaste kleurenpaletten ondersteunt. Het EPS-formaat ondersteunt de kleurmodi RGB, Gendexeerde kleur, Grijswaarden en Bitmap, maar ondersteunt geen alfakanalen. RLE-compressie wordt wel ondersteund door PCX. Afbeeldingen kunnen een bitdiepte hebben van 1, 4, 8 of 24.
PDF
Het formaat Portable Document Format (PDF) is een exibel bestandsformaat dat kan worden gebruikt op verschillende platforms en in verschillende toepassingen. Op basis van het PostScript-imagingmodel worden in PDF-bestanden lettertypen, paginalayout en vector- en bitmapafbeeldingen correct weergegeven en bewaard. Bovendien kunnen PDF-bestanden functies voor het elektronisch zoeken bevatten en navigatiefuncties zoals elektronische koppelingen. Photoshop en ImageReady herkennen twee typen PDF-bestanden: Photoshop PDFbestanden en Generic PDF-bestanden. U kunt beide typen PDF-bestanden openen, maar u kunt alleen afbeeldingen opslaan in Photoshop PDF-formaat. Photoshop PDF-bestanden Worden gemaakt met de Photoshop opdracht Opslaan als. Photoshop PDF-bestanden kunnen slechts n afbeelding bevatten. Photoshop PDF-formaat ondersteunt alle kleurmodi en functies die worden ondersteund in het standaard Photoshop-formaat. Photoshop PDF ondersteunt ook JPEG- en ZIPcompressie met uitzondering van afbeeldingen in bitmapmodus, die gebruikmaken van de CCITT Group 4-compressie. Generic PDF-bestanden Worden gemaakt met toepassingen anders dan Photoshop, zoals Adobe Acrobat en Adobe Illustrator, en kunnen meerdere paginas en afbeeldingen bevatten. Wanneer u een Generic PDF-bestand opent, wordt de afbeelding door Photoshop omgezet in pixels.
Terug
507
Terug
508
PICT-bestand
Het PICT-formaat wordt onder Mac OS veel gebruikt als tussenliggend bestandsformaat voor het uitwisselen van bestanden tussen grasche en paginaopmaakprogrammas. Het PICT-formaat ondersteunt RGB-afbeeldingen met n alfakanaal en afbeeldingen met gendexeerde kleuren, grijswaardenafbeeldingen en afbeeldingen in bitmapmodus zonder alfakanalen. Het PICT-bestandsformaat werkt vooral doeltreffend bij het comprimeren van afbeeldingen met grote gebieden in effen kleur. Deze compressie kan drastische gevolgen hebben voor alfakanalen met grote gebieden met wit en zwart. Als u een RGB-afbeelding opslaat in het PICT-formaat, kunt u kiezen tussen een resolutie van 16 bits of 32 bits per pixel. Bij een afbeelding in grijswaarden kiest u tussen 2, 4 of 8 bits per pixel. Als QuickTime is genstalleerd onder Mac OS zijn vier JPEGcompressieopties beschikbaar. Opmerking: in ImageReady wordt het PICT-formaat alleen ondersteund in Mac OS.
PICT-Resource
(Mac OS) Een PICT-resource is een PICT-bestand dat in een resourcefork van een Mac OSbestand staat; bijvoorbeeld een openingsscherm van een toepassing of de inhoud van de prullenbak. Het formaat PICT-resource ondersteunt RGB-afbeeldingen met n alfakanaal en afbeeldingen met gendexeerde kleuren, grijswaardenafbeeldingen en afbeeldingen in bitmapmodus zonder alfakanalen. U kunt de opdracht Importeren of Openen gebruiken om een PICT-resource te openen. Als u een bestand opslaat als een PICT-resource, kunt u de ID en de naam van de resource opgeven. Evenals bij andere PICT-bestanden kunt u ook de bitdiepte en compressieopties opgeven.
Pixar
Het Pixar-formaat is speciaal ontwikkeld voor geavanceerde grasche toepassingen, die bijvoorbeeld werken met rendering van driedimensionale afbeeldingen en animatie. Het Pixar-formaat biedt ondersteuning voor RGB- en grijswaardenafbeeldingen met n alfakanaal.
PNG
Het formaat PNG (Portable Network Graphics) werd oorspronkelijk ontwikkeld als een octrooiloos alternatief voor GIF. PNG wordt gebruikt voor compressie zonder verlies en voor het weergeven van afbeeldingen op websites. In tegenstelling tot GIF ondersteunt PNG wel 24-bits afbeeldingen en geeft het formaat ook achtergrondtransparantie zonder gekartelde randen, maar sommige webbrowsers bieden geen ondersteuning voor PNGafbeeldingen. Het PNG-formaat ondersteunt RGB, afbeeldingen met gendexeerde kleuren, grijswaardenafbeeldingen en afbeeldingen in bitmapmodus zonder alfakanalen. Bij het PNG-formaat blijft transparantie in grijswaarden- en RGB-afbeeldingen behouden.
QuickTime-movie (ImageReady)
QuickTime Movie is een formaat dat kan worden gebruikt op verschillende platforms waarop gegevens met een tijdsindeling, zoals video en audio, kunnen worden gebruikt. In ImageReady kunt u animaties opslaan als QuickTime-movies en bestaande QuickTimemovies openen als animaties zodat u deze kunt optimaliseren voor het web. Opmerking: in Windows is het QuickTime Movie-formaat alleen zichtbaar in het popupmenu Bestandstypen wanneer QuickTime op de computer is genstalleerd. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 508
Terug
509
Raw (Photoshop)
Het Raw-formaat is een exibel bestandsformaat voor het overdragen van afbeeldingen tussen applicaties en computerplatforms. Dit formaat ondersteunt CMYK, RGB- en grijswaardenafbeeldingen met alfakanalen, afbeeldingen met meerdere kanalen en Labafbeeldingen zonder alfakanalen. Het Raw-formaat bestaat uit een stroom bytes die de kleurinformatie in de afbeelding beschrijven. Elke pixel wordt in binair formaat beschreven, waarbij 0 zwart weergeeft en 255 wit (voor afbeeldingen met 16-bits kanalen is de witwaarde 65535). Adobe Photoshop wijst het aantal kanalen aan dat nodig is voor het beschrijven van de afbeelding, plus extra kanalen in de afbeelding. U kunt de bestandsextensie opgeven (Windows), het bestandstype (Mac OS), de maker van het bestand (Mac OS) en headerinformatie. In Mac OS is het bestandstype gewoonlijk een ID bestaande uit vier tekens waarmee het bestand wordt gedenticeerd. TEXT geeft bijvoorbeeld aan dat het bestand een ASCIItekstbestand is. De maker van het bestand wordt gewoonlijk ook met een ID van vier tekens aangeduid. Voor de meeste Mac OS-toepassingen geldt een unieke maker-ID die is geregistreerd bij de groep Apple Computer Developer Services. In de headerparameter geeft u aan hoeveel bytes aan informatie in het bestand staan voordat de echte afbeeldingsinformatie begint. Met deze waarde bepaalt u het aantal nullen dat aan het begin van het bestand als placeholders wordt opgenomen. Standaard is er geen header (headergrootte = 0). U kunt een header invoeren als u het bestand opent met het formaat Raw. U kunt het bestand ook opslaan zonder header en later met een bewerkingsprogramma als HEdit (Windows) of Norton Utilities (Mac OS) de nullen vervangen door headerinformatie. U kunt de afbeelding opslaan in een afwisselend of niet-afwisselend formaat. Als u afwisselend kiest, worden de kleurwaarden (bijvoorbeeld rood, groen en blauw) opeenvolgend opgeslagen. Uw keuze hangt af van de vereisten van de toepassing waarin u het bestand wilt openen.
Scitex CT(Photoshop)
Het CT-formaat (Scitex Continuous Tone) wordt gebruikt voor professionele afbeeldingsverwerking op Scitex-computers. Neem contact op met Scitex voor het verkrijgen van hulpprogrammas voor de overdracht van bestanden die zijn opgeslagen in Scitex CT-formaat voor een Scitex-systeem. Het Scitex CT-formaat ondersteunt de kleurmodi CMYK, RGB en grijswaardenafbeeldingen, maar ondersteunt geen alfakanalen. CMYK-afbeeldingen die zijn opgeslagen in Scitex CT-formaat hebben vaak zeer omvangrijke bestandsgrootten. Deze bestanden worden gegenereerd voor invoer met behulp van een Scitex-scanner. Afbeeldingen die zijn opgeslagen in Scitex CT-formaat worden afgedrukt op lm door middel van een Scitex-rastereenheid, die scheidingen aanbrengt met een gepatenteerd Scitex-rastersysteem. Dit systeem produceert zeer weinig moir-patronen en wordt vaak vereist voor professioneel kleurwerk, bijvoorbeeld voor advertenties in tijdschriften.
Terug
509
Terug
510
Targa
Het TGA-formaat (Targa) is ontworpen voor systemen die gebruikmaken van de Truevision-videokaart en wordt algemeen ondersteund door kleurtoepassingen in MSDOS. Het Targa-formaat ondersteunt 16-bits RGB-afbeeldingen (5 bits x 3 kleurkanalen, plus n ongebruikte bit), 24-bits RGB-afbeeldingen (8 bits x 3 kleurkanalen) en 32-bits RGB-afbeeldingen (8 bits x 3 kleurkanalen, plus n 8-bits alfakanaal). Het Targa-formaat ondersteunt ook afbeeldingen met gendexeerde kleuren en grijswaardenafbeeldingen zonder alfakanalen. Als u een RGB-afbeelding opslaat in dit formaat, kunt u een pixeldiepte en een RLE-codering selecteren om de afbeelding te comprimeren.
TIFF
Het TIFF-formaat (Tagged-Image File Format) wordt gebruikt om bestanden tussen toepassingen en computers uit te wisselen. TIFF is een exibel formaat voor bitmapafbeeldingen, dat door vrijwel alle teken-, beeldbewerking- en paginaopmaakprogrammas wordt ondersteund. Ook kunnen nagenoeg alle bureauscanners TIFF-afbeeldingen produceren. Het TIFF-formaat ondersteunt CMYK-, RGB-, Lab-, gendexeerde kleuren- en grijswaardenafbeeldingen met alfakanalen en afbeeldingen in bitmapmodus zonder alfakanalen. Photoshop kan lagen opslaan in een TIFF-bestand. Als u echter het bestand opent in een andere toepassing, is alleen de samengevoegde afbeelding zichtbaar. Photoshop kan ook notities, transparantie en multiresolutie-piramidegegevens opslaan in TIFF-formaat.
Terug
510
Terug
511
Algemeen Hier kunt u titel, auteur, bijschrift, copyrightgegevens en de URL van de eigenaar invoeren. Als u een copyrightsymbool in de titelbalk van het afbeeldingsvenster wilt weergeven, kiest u Werk met copyright in het menu Copyrightstatus. Als Photoshop een Digimarc-watermerk in de afbeelding ontdekt, wordt het gedeelte Copyrightinformatie automatisch bijgewerkt. Opmerking: kies Bestand > Afdrukken met afdrukvoorbeeld en selecteer Bijschrijft om het bijschrift onder een Adobe Photoshop-afbeelding af te drukken. Druk de afbeelding verder op de gebruikelijke manier af. (Zie Uitvoeropties instellen op pagina 526 voor meer informatie.) Trefwoorden Hiermee kunt u in sommige grasche browsers een afbeelding categoriseren en zoeken. Als u een item aan de lijst met trefwoorden wilt toevoegen, typt u dit in het tekstvak en klikt u op Toevoegen. Als u een trefwoord wilt vervangen, selecteert u het woord in de lijst, typt u het vervangende trefwoord en klikt u op Vervangen. Als u een trefwoord wilt verwijderen, selecteert u het woord en klikt u op Verwijderen. Categorien Hiermee kunt u een drieletterige code voor Associated Press invoeren. (Indien beschikbaar wordt door het regionale register van Associated Press een lijst met categorien bijgehouden.) Als u de afbeelding in andere categorien wilt zetten, typt u de code en klikt u op Toevoegen. Als u een categorie wilt vervangen, selecteert u de code, typt u de vervangende categorie en klikt u op Vervangen. Als u een categorie wilt verwijderen, selecteert u de code en klikt u op Verwijderen. Herkomst Hierin staat informatie over de historie van de afbeelding. Als u de huidige datum wilt invoeren in een korte tekstindeling, klikt u op Vandaag. Voor Verantwoording geeft u de gewenste informatie op in de verantwoordingsregel bij een afbeelding met copyright. Transmissie verschaft de Associated Press informatie over de oorspronkelijke transmissielocatie van de afbeelding. Bij Urgentie geeft u de bewerkingsurgentie op van de afbeelding, niet de beheerprioriteit. EXIF Hiermee worden gegevens weergegeven die zijn gemporteerd uit een digitale camera: bijvoorbeeld de datum en het tijdstip waarop de foto is gemaakt, de resolutie, de ISO-snelheidswaarde, f/stop, compressie en belichtingstijd. Meer informatie over EXIFnotities vindt u in de documentatie bij uw digitale camera. Zo kunt u bestandsinformatie laden, opslaan of toevoegen: In het dialoogvenster Bestandsinfo voert u een van de volgende handelingen uit:
Klik op Laden om de huidige informatie te vervangen met de informatie die is opgeslagen in een bestand met bestandsinformatie. U kunt een XMP-bestand of een FFO-bestand laden dat is gemaakt met een eerdere versie van Photoshop. Klik op Opslaan om de huidige bestandsinformatie op te slaan in een XMP-bestand voor toekomstig gebruik. Klik op Toevoegen om informatie die is opgeslagen in een bestandsinformatie-bestand toe te voegen aan de huidige bestandsinformatie. Elk veld met Bestandsinfo wordt vervolgens, als het veld geen informatie bevat, bijgewerkt met de inhoud van het bestand. Bijschrift en Trefwoorden worden altijd toegevoegd aan de informatie in het bestand.
Terug
511
Terug
512
100 bij 100 pixels als u niet verwacht dat de afbeelding wordt gewijzigd of gecomprimeerd voordat deze daadwerkelijk wordt gebruikt. 256 bij 256 pixels als u verwacht dat de afbeelding wordt uitgesneden, geroteerd, gecomprimeerd of anderszins wordt gewijzigd nadat een watermerk is aangebracht. 750 bij 750 pixels als u verwacht dat de afbeelding uiteindelijk zal worden afgedrukt met 300 dpi of hoger.
Er is geen bovengrens voor de pixelafmetingen bij het aanbrengen van een watermerk. Bestandscompressie Over het algemeen blijft een Digimarc-watermerk behouden bij compressiemethoden met verlies zoals JPEG. Het verdient echter aanbeveling om de afbeeldingskwaliteit zwaarder te laten wegen dan de bestandsgrootte (de instelling 4 of hoger voor een JPEG-compressie werkt het best). Bovendien geldt: hoe hoger de instelling voor Watermerk Duurzaamheid bij het insluiten van het watermerk (zie De instelling Watermerk Duurzaamheid op pagina 514), hoe groter de kans dat het watermerk bij het comprimeren niet verloren gaat. Workow Het aanbrengen van een watermerk moet een van de laatste taken zijn die u uitvoert, afgezien van bestandscompressie. Gebruik de volgende aanbevolen workow:
Breng alle noodzakelijke wijzigingen in de afbeelding aan totdat deze het gewenste uiteindelijke uiterlijk heeft (dus inclusief vergroten of verkleinen en kleurcorrectie). Sluit het watermerk in. Terug 512
Terug
513
Comprimeer zo nodig de afbeelding door deze op te slaan in JPEG- of GIF-formaat. Als de afbeelding moet worden afgedrukt, voert u de kleurscheiding uit. Lees het watermerk en gebruik de signaalsterktemeter om te controleren of het watermerk sterk genoeg is voor uw doeleinden. Publiceer de afbeelding met het watermerk.
Beperkt gebruik om het gebruik van afbeelding te beperken. Inhoud alleen voor volwassenen om de inhoud van de afbeelding als alleen voor volwassenen te labelen. (In Photoshop wordt met deze optie de toegang niet beperkt tot afbeeldingen alleen voor volwassenen, maar toekomstige versies van andere toepassingen kunnen de weergave ervan beperken.) Niet kopiren om op te geven dat de afbeelding niet mag worden gekopieerd.
6 Bij Doel uitvoer geeft u op of de afbeelding is bedoeld voor weergave op monitor of website, of voor afdrukken. 7 Voor Watermerk Duurzaamheid verschuift u de schuifregelaar of voert u een waarde in, zoals beschreven in de volgende sectie. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 513
Terug
514
8 Selecteer Veriren om automatisch toegang te krijgen tot de duurzaamheid van het watermerk nadat deze is ingesloten (zie De signaalsterktemeter op pagina 514). 9 Klik op OK.
De signaalsterktemeter
Met de signaalsterktemeter kunt u bepalen of een watermerk duurzaam genoeg is en dat het niet verloren gaat bij het beoogde gebruik van de afbeelding. De signaalsterktemeter is alleen beschikbaar voor afbeeldingen die watermerken bevatten die u zelf hebt ingesloten. Digimarc beveelt aan dat u de signaalsterktemeter controleert voordat u de afbeeldingen publiceert. Als u bijvoorbeeld vaak afbeeldingen met watermerken comprimeert voor weergave op een website, controleert u de meter voordat u de afbeeldingen publiceert. U kunt de signaalsterktemeter ook gebruiken om de effectiviteit te meten van de verschillende instellingen voor Watermerk Duurzaamheid waarmee u experimenteert. Zo controleert u de signaalsterktemeter: Selecteer Filter > Digimarc > Watermerk lezen. De signaalsterktemeter verschijnt onder aan het dialoogvenster. U kunt de meter ook automatisch weergeven door Veriren te selecteren tijdens het insluiten van het watermerk. (Zie Digitale watermerken insluiten op pagina 513.)
Terug
514
Terug
515
Zo stelt u voorkeuren voor het opslaan van bestanden in: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In Windows en Mac OS 9.x kies: Bewerken > Voorkeuren > Bestandsbeheer. In Mac OS X kies: Photoshop > Voorkeuren > Bestandsbeheer.
2 Stel de volgende opties in: Voorvertoningen afbeeldingen Kies een optie voor het opslaan van voorvertoningen: Nooit opslaan om uw bestanden op te slaan zonder voorvertoning; Altijd opslaan om uw bestanden op te slaan met de voorvertoning die u hebt opgegeven; Vragen bij opslaan van om per bestand te bepalen of een voorvertoning wordt opgeslagen. In Mac OS kunt u een of meer van de volgende typen voorvertoning selecteren (waarbij u om het opslaan niet onnodig lang te laten duren en om de bestandsgrootte te beperken, alleen de voorvertoningen moet kiezen die u ook werkelijk nodig hebt):
Pictogram voor gebruik als bestandspictogram op het bureaublad. Macintosh-miniatuur voor gebruik in het dialoogvenster Openen. Windows-miniatuur voor gebruik op Windows-systemen. Volledige grootte voor een 72-ppi versie van het bestand die gebruikt kan worden in toepassingen die alleen Photoshop afbeeldingen in lage resolutie kunnen openen. Voor niet-EPS-bestanden levert dit een voorvertoning in PICT-formaat op.
Bestandsextensie (Windows) Kies een optie voor de uit drie letters bestaande bestandsextensie waarmee het formaat van het bestand wordt aangegeven: Hoofdletters gebruiken om bestandsextensies toe te voegen in hoofdletters en Kleine letters gebruiken om bestandsextensies toe te voegen in kleine letters. Bestandsextensie toevoegen (Mac OS) Bestandsextensies zijn noodzakelijk voor bestanden die u wilt kunnen gebruiken op of overbrengen naar een Windows-systeem. Kies een optie voor het toevoegen van extensies aan bestandsnamen: Nooit opslaan om uw bestanden op te slaan zonder extensie; Altijd opslaan om alle bestanden op te slaan met een extensie; Vragen bij opslaan van om per bestand te bepalen of een extensie moet worden gebruikt. Als u Kleine letters gebruiken kiest, worden kleine letters voor de extensie gebruikt. Als u de optie Bestandsextensie toevoegen wilt in- en uitschakelen voor n bestand, houdt u Option ingedrukt wanneer u een bestandsformaat kiest in het dialoogvenster Opslaan als. Zo gebruikt u een voorvertoning als bestandspictogram (alleen Windows): 1 Sla het bestand op in Photoshop formaat met voorvertoning in de vorm van een miniatuur. 2 Klik met de rechtermuisknop op het bestand zoals dat op het bureaublad (of in een willekeurig dialoogvenster met een bestandslijst in Windows of Photoshop) weergegeven wordt en kies Eigenschappen in het popup-menu dat nu verschijnt. 3 Klik op de tab Photoshop Afbeelding. 4 Selecteer een optie voor het genereren van miniaturen en klik op OK.
Terug
515
Terug
516
Voorvertoningen in de vorm van een pictogram worden zowel op het bureaublad als in bestandslijsten weergegeven (als u tenminste de weergave-optie Grote pictogrammen hebt gekozen).
Contactbladen maken
Een contactblad is n pagina met een aantal miniatuurweergaven van afbeeldingen, zodat u een hele groep afbeeldingen makkelijk kunt controleren en catalogiseren. Met de opdracht Contactblad II kunt u automatisch miniaturen maken en op een pagina plaatsen. Zo maakt u een contactblad: 1 Selecteer Bestand > Automatisch > Contactblad II. 2 Onder Bronmap klikt u op Kiezen (Mac OS) of Bladeren (Windows) om de map en de afbeeldingen te kiezen die u wilt gebruiken. Selecteer Inclusief alle submappen als u ook de afbeeldingen in de submappen wilt opnemen. 3 Geef onder Document de afmetingen, resolutie en kleurmodus op voor het contactblad. Selecteer Alle lagen samenvoegen als u een contactblad wilt maken met alle afbeeldingen en tekst in n laag. Schakel Alle lagen samenvoegen uit als u een contactblad wilt maken met elke afbeelding in een aparte laag en elk bijschrift in een aparte tekstlaag. 4 Geef onder Miniaturen de layout-opties op voor de contactafdrukken en klik op OK.
Kies bij Plaatsen of de miniaturen eerst opzij (van links naar rechts en dan van boven naar beneden) of eerst naar beneden (van boven naar beneden en dan van links naar rechts) moeten worden geplaatst. Geeft het gewenste aantal rijen en kolommen per contactblad op. Rechts worden de maximale afmetingen voor de afzonderlijke miniaturen aangegeven. U ziet daar ook hoe de gekozen layout er uit zal zien. Selecteer Bestandsnaam als bijschrift gebruiken als u de oorspronkelijke bestandsnamen als bijschrift wilt gebruiken. Gebruik het menu om een lettertype te kiezen voor de bijschriften.
Terug
516
Terug
517
Figuurpakketten maken
Met de opdracht Figuurpakket plaatst u meerdere kopien van een bronafbeelding op n pagina, net als portretfotografen vaak doen met hun afdrukken. U kunt kiezen uit een reeks opties voor grootte en plaatsing en zo de pakketindeling geheel aan uw wensen aanpassen.
Zo stelt u een guurpakket samen op basis van n afbeelding; 1 Selecteer Bestand > Automatisch > Figuurpakket. 2 Geef de bron op: Voorste document om de afbeelding te gebruiken die op dat moment in actief is; Bestand om te bladeren naar een opgeslagen afbeelding; of Map om te bladeren naar een map die meerdere afbeeldingsbestanden bevat. (Selecteer Inclusief alle submappen als u ook de afbeeldingen in de submappen wilt gebruiken.) 3 Geef onder Document de paginagrootte, layout, resolutie en kleurmodus op voor het guurpakket. (Een miniatuur van de geselecteerde layout wordt rechts naast het dialoogvenster weergegeven.) Schakel Alle lagen samenvoegen in als u een guurpakket wilt maken met alle afbeeldingen en tekst op n laag. Schakel Alle lagen samenvoegen uit als u een guurpakket wilt maken met elke afbeelding op een aparte laag en elk bijschrift op een aparte tekstlaag. 4 Selecteer onder Label de bron voor labeltekst in het menu Inhoud (of kies Geen). Geef het lettertype, de lettertypekenmerken en de positie voor de labels op. 5 Klik op OK.
Terug
517
Terug
518
Tweede regel Bevat de naam van de layout zoals deze verschijnt in het dialoogvenster Figuurpakket. Volgende regels Bepalen de positie en de afmetingen van elke afbeelding in de layout. Zo past u een layout voor een guurpakket aan: 1 Maak een nieuw bestand in een tekstbewerkingstoepassing of open een bestaand bestand in de map Layouts (onder de map Voorinstellingen). 2 Voer voor de eerste regel van het bestand de volgende elementen in (gescheiden door een spatie):
Een letter voor de maateenheid: i of I (voor inches), p of P (voor pixels), c of C (voor centimeters). Voor alle getallen in het bestand geldt de opgegeven maateenheid. De breedte van het document. De hoogte van het document.
Opmerking: de breedte en de hoogte van het document mogen niet groter zijn dan het afdrukgebied van het papier. Als u bijvoorbeeld wilt afdrukken op papier van 11 x 17, geeft u 10 x 16 op als documentgrootte. 3 Op de tweede regel van het bestand voert u de naam van de layout in waaronder deze verschijnt in het dialoogvenster Figuurpakket. U kunt maximaal 75 tekens invoeren. 4 In de volgende regels van het bestand voert u de positie en de afmetingen in voor de afbeeldingen in de layout met behulp van de volgende elementen (van elkaar gescheiden door een spatie):
De positie van de afbeelding in relatie tot de linkerzijde van het document (de x-positie van de afbeelding). De positie van de afbeelding in relatie tot de bovenzijde van het document (de ypositie van de afbeelding). De breedte van de afbeelding. De hoogte van de afbeelding.
Geef de positie en de afmetingen voor elke afbeelding in de layout aan op een aparte regel. U kunt maximaal 50 afbeeldingen per layout opgeven. 5 Als u commentaar aan het bestand wilt toevoegen, plaatst u een puntkomma (;) aan het begin van de regel. Regels die met een puntkomma beginnen worden genegeerd, net als lege regels. 6 Sla het bestand op in de map Layouts.
Terug
518
Terug
519
Zo slaat u een pad op als uitknippad van een afbeelding: 1 Teken een werkpad dat het gebied van de afbeelding bepaalt dat u wilt weergeven. Zie Werkpaden maken (Photoshop) op pagina 226 en Selectiekaders omzetten in paden op pagina 245 voor meer informatie. Opmerking: paden zijn gebaseerd op vectoren en hebben daarom harde randen. U kunt de zachtheid van een doezelrand, zoals in een schaduw, niet behouden wanneer u een uitknippad maakt. 2 In het palet Paden slaat u het werkpad op als een pad. Zie Werken met paden (Photoshop) op pagina 242 voor meer informatie. 3 Kies vervolgens Uitknippad in het menu van het palet Paden, stel de volgende opties in en klik op OK:
Kies bij Pad het pad dat u wilt opslaan. Voor Afvlakking hoeft u geen waarde op te geven. De afbeelding wordt in dit geval afgedrukt volgens de standaardwaarden van de printer en dat geeft meestal goede resultaten. Als er fouten optreden bij het afdrukken, geeft u bij Afvlakking een andere waarde op, om te bepalen hoe de curve door PostScript wordt genterpreteerd. Bij een lage waarde voor afvlakking worden meer rechte lijnen gebruikt om de curve te tekenen, en dat geeft het beste resultaat.
Terug
519
Terug
520
U kunt een waarde opgeven van 0,2 tot 100 pixels. Voor afdrukken in hoge resolutie (1200 dpi tot 2400 dpi) is over het algemeen voor afvlakking een waarde van 8 tot 10 aan te bevelen, bij afdrukken in lage resolutie (300 dpi tot 600 dpi) een waarde van 1 tot 3. 4 Als u bij het afdrukken proceskleuren wilt gebruiken, moet u het bestand eerst omzetten naar CMYK-modus. Zie Afbeeldingen omzetten in andere kleurmodi (Photoshop) op pagina 105 voor meer informatie. 5 Sla het bestand op:
Als u het bestand wilt afdrukken op een PostScript-printer, slaat u het op in Photoshop EPS-, DCS- of PDF-formaat. Als u het bestand op een andere printer wilt afdrukken, slaat u het op in TIFF-formaat en exporteert u het naar Adobe InDesign of naar Adobe PageMaker 5.0 of hoger.
Opmerking: als u een EPS- of DCS-bestand met een voorvertoning in TIFF-formaat exporteert naar Adobe Illustrator, kunnen er problemen optreden met de weergave van de transparantie van het uitknippad. Dit heeft alleen betrekking op weergave op een beeldscherm. Als u het bestand afdrukt op een PostScript-printer, wordt het uitknippad wel correct verwerkt.
Uitknippaden afdrukken
Imagesetters hebben soms problemen met de interpretatie van een uitknippad. Soms is een uitknippad ook te gecompliceerd voor een printer, wat kan resulteren in een Limitcheck-fout of een algemene PostScript-fout. Het kan ook gebeuren dat een complex pad zonder enig probleem wordt afgedrukt op een printer met lage resolutie, maar problemen veroorzaakt als u hetzelfde pad probeert af te drukken op een printer met hoge resolutie. De oorzaak hiervan is dat het pad op een printer met lage resolutie wordt vereenvoudigd. Voor curven worden minder lijnsegmenten gebruikt dan op een printer met hoge resolutie. In deze gevallen kunt u het uitknippad minder complex maken. Daarvoor bestaan de volgende mogelijkheden:
Verminder handmatig het aantal ankerpunten in het pad. (Zie Ankerpunten toevoegen, verwijderen en omzetten op pagina 241.) Gebruik een hogere instelling voor tolerantie bij het maken van het pad. Hiertoe laadt u het bestaande pad als een selectie en kiest u Werkpad maken in het menu van het palet Paden en geeft u een hogere waarde voor tolerantie op (4 tot 6 pixels is een goede uitgangswaarde). Maak vervolgens het uitknippad opnieuw. Zie Paden omzetten in selectiekaders en omgekeerd (Photoshop) op pagina 244 en Uitknippaden gebruiken voor het maken van transparantie op pagina 519 voor meer informatie.
Terug
520
Terug
521
Zo gebruikt u de opdracht Paden naar Illustrator: 1 Teken een pad en sla dit op of zet een bestaande selectie om in een pad. 2 Selecteer Bestand > Exporteren > Paden naar Illustrator. 3 Kies een locatie voor het gexporteerde pad en geef een bestandsnaam op. 4 Klik op Opslaan. 5 Open het pad in Adobe Illustrator als nieuw bestand. U kunt het pad nu bewerken of gebruiken voor het uitlijnen van objecten in Illustrator. De snijtekens in Adobe Illustrator zijn gebaseerd op de afmetingen van de afbeelding in Adobe Photoshop. Zolang u deze snijtekens niet wijzigt en het pad niet verplaatst, blijft de positie van het pad in de Photoshop-afbeelding intact.
Objecten koppelen en insluiten (OLE - object linking and embedding) (alleen Windows)
Photoshop is een OLE 2.0 server, wat wil zeggen dat het insluiten of koppelen van afbeeldingen in een OLE-toepassing (meestal een tekstverwerker of een paginaopmaakprogramma) wordt ondersteund. Zo kunt u bijvoorbeeld bestanden en selecties uit Photoshop opnemen in andere OLE-toepassingen, zoals Adobe PageMaker en Microsoft Word, door middel van kopiren en plakken of andere methoden.
Met Koppelen kunt u een koppeling plaatsen in het OLE-bestand dat verwijst naar het Photoshop-bestand op de vaste schijf. Met Insluiten kunt u het Photoshop-bestand invoegen in het OLE-bestand.
In de containertoepassing kunt u dubbelklikken op de afbeelding om deze te bewerken in Photoshop. Als de afbeelding is gesloten in Photoshop, wordt deze bijgewerkt in de containertoepassing. Zo kunt u een selectie of een afbeelding koppelen of insluiten in een OLEtoepassing: Voer een van de volgende handelingen uit:
Kopieer een selectie in Photoshop en voeg deze in in de OLE-toepassing met de opdracht Plakken speciaal van de toepassing. Raadpleeg de documentatie van de tekstverwerker of het paginaopmaakprogramma voor meer instructies. Geplakte selecties kunnen alleen worden ingesloten, niet gekoppeld. Als u een nieuwe Photoshop-afbeelding of een bestaand Photoshop-bestand als een ingesloten of gekoppeld OLE-object wilt invoegen, gebruikt u de opdracht Object invoegen van de OLE-toepassing. Raadpleeg de documentatie van de tekstverwerker of het paginaopmaakprogramma voor instructies.
Zo voegt u een niet-gekoppelde schermresolutiebitmap in in een OLE-toepassing: Gebruik het gereedschap Verplaatsen en houd de linkermuisknop ingedrukt om een selectie naar de OLE-toepassing te slepen. Wanneer u het object neerzet, wordt het weergegeven als een 72-ppi bitmap, die niet automatisch kan worden bijgewerkt in Photoshop.
Terug
521
Terug
522
Zo kunt u een gekoppelde of ingesloten afbeelding in een OLE-toepassing wijzigen en bijwerken: 1 Dubbelklik op de gekoppelde of ingesloten afbeelding in de tekstverwerker of het paginaopmaakprogramma om Adobe Photoshop te starten (als dit nog niet is gestart) en open de afbeelding om deze te bewerken. 2 Wijzig de afbeelding naar keuze. 3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Voor ingesloten afbeeldingen sluit u het bestand of kiest u Bestand > Bijwerken of Bestand > Sluiten om terug te gaan naar <naam toepassing>. Voor gekoppelde afbeeldingen slaat u het bestand op en sluit u het.
Opmerking: u kunt ook gekoppelde bestanden wijzigen zonder eerst het containerdocument te openen. De gekoppelde afbeelding wordt de volgende keer dat u het document opent in de OLE-toepassing bijgewerkt.
Terug
522
Afdrukken (Photoshop)
Terug
523
Afdrukken (Photoshop)
Afdrukken
Of u nu een afbeelding levert aan een extern service-bureau of snel een concept afdrukt op een desktopprinter, de volgende basiskennis maakt het afdrukken eenvoudiger en zorgt ervoor dat de afbeelding geheel naar wens wordt afgedrukt. Afdruktypen Wanneer u een bestand afdrukt, verzendt Adobe Photoshop de afbeelding naar een afdrukapparaat en wordt deze ofwel direct op papier afgedrukt of geconverteerd naar een positieve of negatieve afbeelding op lm. In het laatste geval kan met de lm een masterplaat worden gemaakt waarmee op een mechanische pers kan worden afgedrukt. Afbeeldingstypen In de eenvoudigste typen afbeelding, zoals lijnpatronen, wordt slechts n kleur in n grijswaarde gebruikt. Complexere afbeeldingen, zoals fotos, hebben kleurtonen die binnen de afbeelding variren. Dit type afbeelding wordt ook wel een continutoon-afbeelding genoemd. Rasteren Afbeeldingen worden in een stippenpatroon weergegeven. Op deze wijze wordt de illusie van continutonen gecreerd. Dit wordt rasteren genoemd. De grootte van de stippen in een raster wordt gevarieerd. Hierdoor lijken verschillende grijswaarden of continukleuren in een afbeelding te zijn gebruikt. Kleurscheiding Bij illustraties met meerdere kleuren die op professionele wijze worden gereproduceerd, moet elke kleur op een verschillende masterplaat worden afgedrukt. Dit wordt kleurscheiding genoemd en hierbij worden gewoonlijk de inkten cyaan, geel, magenta en zwart (CMYK) gebruikt. U kunt in Photoshop bepalen hoe de verschillende platen worden gegenereerd en overvullingen aanmaken. Detailkwaliteit Het detailniveau in een afgedrukte afbeelding wordt bepaald door een combinatie van de resolutie en de schermfrequentie. Hoe hoger de resolutie van het uitvoerapparaat, hoe jner (hoger) de schermfrequentie die u kunt gebruiken.
Afbeeldingen afdrukken
Photoshop biedt de volgende afdrukopdrachten:
De weergaveopties bij Pagina-instelling en Afdrukken worden bepaald door de printer, de printerstuurprogrammas en het besturingssysteem. Bij de opdracht Afdrukken met afdrukvoorbeeld worden de opties voor afdrukken, uitvoer en kleurbeheer van Photoshop weergegeven. Met de opdracht En kopie afdrukken wordt n kopie van een bestand afgedrukt zonder dat een dialoogvenster wordt weergegeven.
Opmerking: u kunt afbeeldingen niet rechtstreeks vanuit ImageReady afdrukken. Als u een afbeelding hebt geopend in ImageReady en deze wilt afdrukken, opent u de afbeelding in Photoshop met de opdracht Springen naar. In ImageReady worden afbeeldingen echter geopend met schermresolutie (72 ppi). Deze resolutie is mogelijk niet hoog genoeg voor een afdruk van hoge kwaliteit. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 523
Afdrukken (Photoshop)
Terug
524
U drukt als volgt een afbeelding af met de huidige opties: Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Bestand > Afdrukken en klik vervolgens op Afdrukken of OK. Als u n kopie van een bestand wilt afdrukken zonder een dialoogvenster weer te geven, kiest u Bestand > En kopie afdrukken.
Opmerking: Adobe Photoshop drukt standaard een samengestelde afbeelding af met alle zichtbare lagen en kanalen. Als u slechts n laag of kanaal wilt afdrukken, maakt u de overige lagen en kanalen onzichtbaar voordat u de opdracht Afdrukken kiest. Zo stelt u de opties voor printer en pagina-instelling in: 1 Kies Bestand > Pagina-instelling of Bestand > Afdrukken. 2 Selecteer een genstalleerde printer uit de keuzelijst boven in het dialoogvenster. 3 Stel de extra opties, zoals papiergrootte en layout, naar keuze in. De beschikbare opties zijn afhankelijk van de printer, de printerstuurprogrammas en het besturingssysteem. Zo stelt u afdrukopties van Photoshop in: 1 Kies Bestand > Afdrukken met afdrukvoorbeeld. 2 Zorg dat Meer opties tonen is geselecteerd. Voer vervolgens een of meer van de volgende handelingen uit:
Positie en schaal van de afbeelding aanpassen op basis van het geselecteerde papierformaat en de afdrukstand. (Zie Afbeeldingen positioneren en schalen op pagina 525.) Uitvoeropties instellen. (Zie Uitvoeropties instellen op pagina 526.) Klik op de knop Raster en selecteer vervolgens rasterattributen. (Zie Rasterattributen selecteren op pagina 528.) Overige afdrukopties instellen. (Zie Afbeeldingsgebieden afdrukken op pagina 530, Afdrukcoderingsmethoden kiezen op pagina 530 en Vectorafbeeldingen afdrukken op pagina 531.) Kies Kleurbeheer in het popup-menu en stel de opties voor kleurbeheer in. (Zie Kleurbeheer tijdens afdrukken op pagina 531.) Klik op Afdrukken om de afbeelding af te drukken. Klik op Annuleren om het dialoogvenster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan. Klik op Gereed om de opties te behouden en sluit het dialoogvenster. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op En afdrukken om n kopie van het bestand af te drukken. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op Herstellen als u de afdrukopties wilt herstellen. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op Herinneren als u de afdrukopties wilt opslaan zonder het dialoogvenster te sluiten.
Terug
524
Afdrukken (Photoshop)
Terug
525
U kunt als volgt een voorbeeld van de huidige afbeeldingspositie en -opties bekijken: Plaats de muisaanwijzer op het vak met bestandsinformatie (onder in het toepassingsvenster in Windows of onder in het documentvenster in Mac OS) en houd de muisknop ingedrukt.
Klik op Afbeelding centreren om de afbeelding te centreren in het bedrukbare gebied. Voer waarden in voor Boven en Links om de afbeelding numeriek te positioneren. Schakel de optie Afbeelding centreren uit en sleep de afbeelding in het voorvertoningsgebied.
Zo schaalt u de afdrukgrootte van een afbeelding: Kies Bestand > Afdrukken met afdrukvoorbeeld en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Schaal passend maken voor medium om de afbeelding binnen het bedrukbare gebied van het geselecteerde papier te passen.
Terug
525
Afdrukken (Photoshop)
Terug
526
Voer waarden in voor Hoogte en Breedte om de afbeelding numeriek opnieuw te schalen. Selecteer Selectierechthoek tonen en sleep een selectiekadergreep in het voorbeeldgebied totdat u de gewenste schaling bereikt.
Uitvoeropties instellen
U kunt veel verschillende paginamarkeringen en overige uitvoeropties selecteren en weergeven met de opdracht Afdrukken met afdrukvoorbeeld.
A B C D
carnival series
Paginamarkeringen A. Kleurverloopbalk B. Label C. Registratiemarkeringen D. Progressieve kleurenbalk E. Uitsnijdmarkering hoek F. Uitsnijdmarkering midden G. Bijschrift H. Ster-controle
Zo stelt u uitvoeropties in: 1 Kies Bestand > Afdrukken met afdrukvoorbeeld. 2 Selecteer Meer opties tonen en kies Uitvoer in het popup-menu. Opmerking: opties die niet worden ondersteund door de aangegeven printer worden grijs weergegeven. 3 Stel een of meer van de volgende opties in: Achtergrond Met deze optie kunt u een achtergrondkleur selecteren die op de pagina wordt afgedrukt buiten het afbeeldingsgebied. U kunt bijvoorbeeld een zwarte of gekleurde achtergrond kiezen wanneer u dias afdrukt op lmopname-apparatuur. Klik op Achtergrond en selecteer vervolgens een kleur in het dialoogvenster Kleurkiezer. Dit is slechts een afdrukoptie. De afbeelding zelf wordt niet gewijzigd. Rand Met deze optie kunt u een zwarte rand rondom een afbeelding afdrukken. Typ een nummer en kies een waarde om de breedte van de rand aan te geven. Aoop Met deze optie kunt u snijtekens binnen de afbeelding afdrukken in plaats van daarbuiten. Gebruik deze optie wanneer u een kleiner gebied binnen de afbeelding wilt afdrukken. Typ een nummer en kies een waarde om de breedte van de aoop aan te geven.
Terug
526
Afdrukken (Photoshop)
Terug
527
Raster Met deze optie kunt u de rasterfrequentie en de stipvorm instellen voor elk raster dat in het afdrukproces wordt gebruikt. (Zie Rasterattributen selecteren op pagina 528.) Bijstellen Met deze optie kunt u bijstelfuncties aanpassen, die gewoonlijk worden gebruikt voor het compenseren voor puntverbreding of puntversmalling, die kunnen optreden wanneer een afbeelding naar lm wordt overgezet. Deze optie wordt alleen herkend wanneer u direct vanuit Photoshop afdrukt of wanneer u het bestand in EPSformaat opslaat en het afdrukt naar een PostScript-printer. U wordt aangeraden de instellingen voor het opvangen van puntverbreding aan te passen in het dialoogvenster CMYK-instelling. Bijstelfuncties zijn echter nuttig wanneer u puntverbreding als gevolg van een slecht gekalibreerd uitvoerapparaat wilt opvangen. (Zie Puntverbreding in lm opvangen met bijstelfuncties op pagina 142.) Interpolatie Hiermee wordt de gerafelde weergave van een afbeelding met een lage resolutie verbeterd doordat tijdens het afdrukken de pixels automatisch opnieuw worden berekend. Het opnieuw berekenen van pixels kan echter tot gevolg hebben dat de afbeelding minder scherp wordt. (Zie Aantal pixels wijzigen op pagina 72.) Bepaalde PostScript Level 2-printers (of hoger) zijn uitgerust met interpolatiefuncties. Als uw printer niet over deze functionaliteit beschikt, heeft deze optie geen effect. Kalibreringsbalken Hiermee drukt u in 11 stappen een afbeelding af in grijswaarden, met een overgang in dichtheid van 0 naar 100% in stappen van 10%. Bij een CMYKkleurscheiding wordt links van elke CMY-plaat een kleurverloopbalk en rechts een progressieve kleurenbalk afgedrukt. Opmerking: kalibreringsbalken, registratiemarkeringen, snijtekens en labels worden alleen afgedrukt als de papiergrootte groter is dan de afmetingen van de afgedrukte afbeelding. Registratiemarkeringen Hiermee worden registratiemarkeringen (waaronder paskruisen en sterren) op de afbeelding afgedrukt. Deze markeringen worden voornamelijk gebruikt voor het uitlijnen van kleurscheidingen. Snijtekens hoek Hiermee worden snijtekens afgedrukt op punten waar de pagina kleiner moet worden gemaakt. U kunt snijtekens afdrukken op de hoeken. Snijtekens midden Hiermee worden snijtekens afgedrukt op punten waar de pagina kleiner moet worden gemaakt. U kunt snijtekens afdrukken in het midden van elke rand. Bijschrift Hiermee wordt alle bijschrifttekst in het dialoogvenster Bestandsinfo afgedrukt. (Zie Bestandsinformatie opnemen (Photoshop) op pagina 510.) Bijschrifttekst wordt altijd afgedrukt in het lettertype Helvetica normaal (9 punten). Namen Hiermee wordt de bestandsnaam boven de afbeelding afgedrukt. Onleesbaar Hiermee wordt tekst leesbaar gemaakt wanneer de emulsie naar beneden is gericht. De fotogevoelige laag op een lm of fotograsch papier is in dit geval van u af gericht. Afbeeldingen worden gewoonlijk op papier met de emulsie naar boven gericht afgedrukt waarbij tekst leesbaar is wanneer de fotogevoelige laag naar u toe is gericht. Afbeeldingen die op lm worden afgedrukt, worden vaak met de emulsie naar beneden gericht afgedrukt.
Terug
527
Afdrukken (Photoshop)
Terug
528
Negatief Hiermee wordt een omgekeerde versie van gehele uitvoer afgedrukt, met alle lagen en een achtergrondkleur. Met de optie Negatief wordt (in tegenstelling tot de opdracht Negatief in het menu Afbeelding) de uitvoer tot een negatief geconverteerd en niet de afbeelding op het scherm. Als u scheidingen direct naar lm afdrukt, wilt u waarschijnlijk een negatief, hoewel in veel landen het gebruik van lmpositieven gebruikelijk is. Vraag uw drukker of copyshop welke u nodig hebt. U kunt de zijde met de emulsie bepalen door de lm na ontwikkeling onder een felle lamp te bekijken. De matte zijde is de emulsie, de glanzende zijde is de basis. Vraag of uw drukker of copyshop lm met een positieve of negatieve emulsie nodig heeft en in welke richting deze moet zijn gericht.
Rasterattributen selecteren
Rasterattributen zijn onder andere rasterfrequentie en stipvorm. Deze worden ingesteld voor elk raster dat in het afdrukproces wordt gebruikt. Voor kleurscheidingen moet u ook een hoek opgeven voor elk van de kleurrasters. Als u de rasters instelt onder verschillende hoeken, zorgt u ervoor dat de stippen van de vier rasters in elkaar overvloeien en continukleur lijken. Op deze wijze produceert u geen moir-patronen. Rasters bestaan uit stippen die bepalen hoeveel inkt wordt geplaatst op een specieke locatie op de pers. De grootte en dichtheid van de stippen worden gevarieerd. Hierdoor lijken verschillende grijswaarden of continukleuren in een afbeelding te zijn gebruikt. Voor een afbeelding in proceskleuren worden vier rasters gebruikt: cyaan, magenta, geel en zwart, een voor elke inkt die wordt gebruikt in het afdrukproces.
450
00
00
Rasters met proceskleuren onder verschillende rasterhoeken; correct geregistreerde stippen vormen een rozet
In het traditionele drukprocd wordt een halftoon geproduceerd door een raster te plaatsen tussen een lm en de afbeelding en de lm vervolgens te belichten. In Photoshop geeft u de rasterattributen op vlak voordat u de lm- of papieruitvoer produceert. Voor de beste resultaten moet u het uitvoerapparaat (bijvoorbeeld een PostScript-zetmachine) instellen op de juiste dichtheidlimiet en moet de processor juist zijn gekalibreerd. Als dit niet het geval is, kunnen de resultaten tegenvallen. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 528
Afdrukken (Photoshop)
Terug
529
Neem voordat u rasters produceert contact op met de drukker of de copyshop voor de voorkeursinstellingen voor frequentie, hoek, en punten. (Gebruik de standaardhoekinstellingen tenzij de drukker of copyshop afwijkende instellingen opgeeft.) Zo denieert u rasterattributen: 1 Kies Bestand > Afdrukken met afdrukvoorbeeld. 2 Selecteer Meer opties tonen, kies Uitvoer in het popup-menu en klik op Raster. 3 Kies in het dialoogvenster Rasters of u uw eigen rasterinstellingen wilt genereren:
Maak de selectie van Standaardrasters printer gebruiken ongedaan als u uw eigen instellingen wilt kiezen. Selecteer Standaardrasters printer gebruiken als u het standaardraster van de printer wilt gebruiken. Photoshop negeert dan bij het genereren van de rasters de specicaties in het dialoogvenster Rasters.
4 Voer voor een grijswaardenraster een frequentie in van 1 tot 999,999 en kies een maateenheid. Voer een rasterhoek in van 180 tot +180 graden in. 5 Kies voor een kleurscheiding een van de volgende opties:
Als u de frequentie en hoek handmatig wilt invoeren, kiest u een rasterkleur voor Inkt en voert u de frequentie en hoek in. Herhaal deze stappen voor elke kleurscheiding. Klik op Automatisch als u wilt dat Adobe Photoshop de beste frequenties en hoeken voor elk raster bepaalt. Voer in het dialoogvenster Automatische rasters de resolutie van het uitvoerapparaat en de gewenste frequentie in en klik op OK. Photoshop voert de waarden in in het dialoogvenster Rasters. Het wijzigen van deze waarden kan leiden tot moir-patronen. Als u een PostScript Level 2-printer of hoger gebruikt of een zetmachine die is uitgerust met een Emerald-controller, moet u de optie Accurate rasters gebruiken selecteren in het dialoogvenster Automatische rasters (of in het dialoogvenster Rasters als u de waarden handmatig invoert). Met de optie Accurate rasters gebruiken kan de toepassing de juiste hoeken en rasterfrequenties toepassen voor een hoge uitvoerresolutie. Als het uitvoerapparaat geen PostScript Level 2-printer of hoger is of niet is uitgerust met een Emerald-controller, heeft deze functie geen effect.
6 Kies bij Vorm de gewenste stipvorm. Als u wilt dat alle vier rasters dezelfde stipvorm hebben, selecteert u Dezelfde vorm gebruiken voor alle inkten. Als u Eigen kiest in het menu Vorm, wordt het dialoogvenster Functie voor eigen steunkleuren weergegeven. U kunt met PostScript-opdrachten aangepaste stipvormen deniren. Dit is handig voor het afdrukken met rasteralgoritmes die niet standaard zijn. Raadpleeg voor informatie over PostScript-opdrachten het handboek PostScript Language Reference. Dit handboek wordt uitgegeven door Addison-Wesley. U kunt ook contact opnemen met de leverancier van de zetmachine. Stel voor een optimale uitvoer op een PostScript-printer de resolutie van de afbeelding in op 1,5 tot 2 maal hoger dan de schermfrequentie. Als de resolutie meer dan 2,5 maal de schermfrequentie bedraagt, wordt een waarschuwingsbericht weergegeven. (Zie Grootte en resolutie van afbeeldingen op pagina 67.) Als u lijnpatronen afdrukt of een printer kiest die geen PostScript-printer is, raadpleegt u de printerdocumentatie voor de juiste resoluties van afbeeldingen. 7 Klik op OK.
Terug
529
Afdrukken (Photoshop)
Terug
530
Zo slaat u rasterinstellingen op: Klik in het dialoogvenster Rasters op Opslaan. Kies een locatie voor de opgeslagen instellingen, voer een bestandsnaam in en klik op Opslaan. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de knop > Standaard om de nieuwe instellingen als standaard op te slaan. Zo laadt u rasterinstellingen: Klik in het dialoogvenster Rasters op Laden. Zoek en selecteer de instellingen en klik vervolgens op Laden. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de knop < Standaard om de oorspronkelijke standaardinstellingen te herstellen.
Afbeeldingsgebieden afdrukken
U kunt met de optie Geselecteerd gebied afdrukken een speciek gedeelte van een afbeelding afdrukken. Zo drukt u een gedeelte van een afbeelding af: 1 Selecteer met het rechthoekig selectiekader het gedeelte van de afbeelding dat u wilt afdrukken. 2 Kies Bestand > Afdrukken met afdrukvoorbeeld, selecteer Geselecteerd gebied afdrukken en klik op Afdrukken.
Afdrukcoderingsmethoden kiezen
Het printerstuurprogramma verzendt standaard binaire informatie naar PostScript printers. U kunt er echter voor kiezen om de afbeeldingsgegevens te verzenden met JPEGof ASCII-codering. Deze opties zijn niet beschikbaar voor printers die geen PostScript printers zijn, zoals de meeste inkjetprinters. Bestanden in JPEG-codering zijn kleiner dan binaire bestanden en vereisen daarom minder afdruktijd; bij JPEG-codering gaat de kwaliteit van de afbeelding echter achteruit. Alleen PostScript Level 2-printers (of hoger) ondersteunen JPEG-codering. Het verzenden van een bestand met JPEG-codering naar een PostScript Level 1-uitvoerapparaat kan resulteren in PostScript-fouten. Sommige afdrukspoolerprogrammas, computernetwerken en printerstuurprogrammas van andere leveranciers ondersteunen geen bestanden met binaire of JPEG-codering, en sommige PostScript-uitvoerapparaten accepteren alleen afbeeldingsgegevens met binaire en JPEG-codering via AppleTalk- en Ethernetpoorten en niet via parallelle of serile poorten. In deze situaties kunt u de coderingsmethode ASCII selecteren. ASCII-bestanden bevatten echter twee keer zoveel tekens en de overdracht duurt ongeveer twee keer zo lang als bij binaire bestanden. Zo wijzigt u de coderingsmethode: 1 Kies Bestand > Afdrukken met afdrukvoorbeeld. 2 Selecteer Meer opties tonen en kies Uitvoer in het popup-menu. 3 Kies een optie in het menu Codering. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 530
Afdrukken (Photoshop)
Terug
531
Vectorafbeeldingen afdrukken
Als een afbeelding vectorafbeeldingen bevat, zoals vormen en tekst, kan Photoshop de vectorgegevens naar een PostScript-printer zenden. Als u kiest voor het opnemen van vectorgegevens, verzendt Photoshop voor elke tekst- en vectorvormlaag een afzonderlijke afbeelding naar de printer. Deze extra afbeeldingen worden boven op de basisafbeelding afgedrukt en uitgeknipt met behulp van de vectoromtrek. De randen van vectorafbeeldingen worden daardoor afgedrukt met de volledige resolutie van de printer, terwijl de inhoud van elke laag is beperkt tot de resolutie van het afbeeldingsbestand. Zo drukt u vectorgegevens af: 1 Kies Bestand > Afdrukken met afdrukvoorbeeld. 2 Selecteer Meer opties tonen en kies Uitvoer in het popup-menu. 3 Selecteer Inclusief vectorgegevens.
Selecteer Document om de documentkleuren te reproduceren zoals deze door het huidige documentproel worden genterpreteerd. Selecteer Proong om de documentkleuren te reproduceren zoals deze door het huidige proefdrukproel worden genterpreteerd. Deze optie is nuttig wanneer u Terug 531
Afdrukken (Photoshop)
Terug
532
proefdrukken wilt genereren op basis van de instellingen van een elektronische proefdruk. (Zie Elektronische proefdruk van kleuren op pagina 127.) 4 Selecteer onder Afdrukgebied een optie voor Proel:
Kies het proel dat overeenkomt met de kleurruimte van de printer om met deze printerruimte af te drukken. Kies Als bron om af te drukken met het bronruimteproel. Er worden bij het afdrukken van het document geen extra conversies uitgevoerd op de kleuren. Kies Kleurbeheer voor PostScript als u de kleurgegevens van het document samen met het bronruimteproel direct naar een PostScript Level 2-printer of hoger (Level 3 of hoger voor CMYK-afbeeldingen) wilt zenden en kleurbeheer wilt uitvoeren op printerniveau. De exacte resultaten van de kleurconversie zijn per printer verschillend. Kies deze optie alleen als u op afstand afdrukt, als u een RGB EPS-bestand afdrukt of als u niet over een kleurruimteproel voor de printer beschikt. Als u een proefdruk wilt maken van een CMYK-afbeelding op een PostScript Level 2-printer, kiest u de optie Lab-kleur.
5 Kies onder Afdrukgebied bij Intent een rendering intent die wordt gebruikt bij de conversie van kleuren naar de doelproelruimte. (Zie Rendering intent opgeven op pagina 124.)
Kleurovervullingen
Met CMYK-afbeeldingen kunt u de kleurovervulling aanpassen. Een overvulling is een overlapping die voorkomt dat er onderbrekingen in de afdruk van de afbeelding verschijnen, die worden veroorzaakt door een geringe onjuiste registratie op de drukpers. In de meeste gevallen bepaalt de drukker of de copyshop of overvullen nodig is en welke waarden u in het dialoogvenster Overvullen moet invoeren.
Overvullen heeft tot doel onjuist uitgelijnde effen kleuren te corrigeren. In het algemeen is overvullen voor continutoon-afbeeldingen zoals fotos niet nodig. Bij teveel overvullen kan een omtrekeffect optreden. Deze problemen zijn mogelijk niet zichtbaar op het scherm, maar wel in afgedrukte vorm. Adobe Photoshop hanteert de volgende standaardregels voor overvullen:
Terug
532
Afdrukken (Photoshop)
Terug
533
Alle kleuren spreiden onder zwart. Lichtere kleuren spreiden onder donkere kleuren. Geel spreidt onder cyaan, magenta en zwart. Zuiver cyaan en zuiver magenta spreiden evenmatig onder elkaar.
Zo stelt u overvulling in: 1 Sla een versie van het bestand op in RGB-modus zodat u een oorspronkelijk versie van de afbeelding hebt. Kies vervolgens Afbeelding > Modus > CMYK-kleuren om de afbeelding om te zetten in de CMYK-modus. 2 Kies Afbeelding > Overvullen. 3 Voer voor Breedte de overvulwaarde in die de drukker of de copyshop heeft opgegeven. Selecteer vervolgens een maateenheid en klik op OK. Vraag de drukker of de copyshop hoeveel onjuiste registratie u kunt verwachten.
Duotonen afdrukken
In Photoshop kunt u monotonen, duotonen, tritonen en quadtonen afdrukken. Monotonen zijn grijswaardenafbeeldingen die worden afgedrukt met n enkele nietzwarte inkt. Duotonen, tritonen en quadtonen zijn grijswaardenafbeeldingen die worden afgedrukt met respectievelijk twee, drie en vier inkten. In deze typen afbeeldingen worden met gekleurde inkten geen verschillende kleuren, maar verschillende grijstinten gereproduceerd. In dit gedeelte wordt de term duotonen zowel voor duotonen als voor monotonen, tritonen en quadtonen gebruikt.
Duotonen
Duotonen worden gebruikt om het toonbereik van een grijswaardenafbeelding te vergroten. Hoewel in een grijswaardenreproductie maximaal 256 grijswaarden kunnen worden weergegeven, kan een drukpers slechts 50 grijswaarden per inkt reproduceren. Een grijswaardenafbeelding die alleen met zwart is afgedrukt, is dus aanzienlijk grover dan wanneer dezelfde afbeelding wordt afgedrukt met twee, drie of vier inkten. In dit geval kan elke afzonderlijke inkt maximaal 50 grijswaarden reproduceren. Duotonen worden ook wel met een zwarte en een grijze inkt afgedrukt. De zwarte inkt wordt in dit geval voor schaduwen gebruikt en de grijze inkt voor middentonen en lichte gebieden. Duotonen worden meestal afgedrukt met een gekleurde inkt voor het lichte gebied. Deze techniek heeft als resultaat een afbeelding met een lichte tint. Het dynamische bereik van de afbeelding wordt hiermee aanzienlijk vergroot. Duotonen zijn ideaal voor tweekleurige afdruktaken die gebruikmaken van een steunkleur (zoals een Pantone-kleur) voor accenten. Bij duotonen worden verschillende kleurinkten gebruikt om verschillende grijswaarden te reproduceren. Deze worden door Photoshop als 8-bits-grijswaardenafbeeldingen van n kanaal behandeld. In de duotoonmodus hebt u geen directe toegang tot de afzonderlijke afbeeldingskanalen (zoals in de RGB-, CMYK- en Lab-modi). In plaats hiervan manipuleert u de kanalen via de curven in het dialoogvenster Duotoonopties.
Terug
533
Afdrukken (Photoshop)
Terug
534
Zo converteert u een afbeelding naar duotoon: 1 U converteert de afbeelding naar grijswaarden door Afbeelding > Modus > Grijswaarden te kiezen. U kunt alleen 8-bits-grijswaardenafbeeldingen naar duotonen converteren. 2 Kies Afbeelding > Modus > Duotoon. 3 Selecteer Voorbeeld in het dialoogvenster Duotoonopties als u de resultaten van de duotooninstellingen op de afbeelding wilt bekijken. 4 Geef Monotoon, Duotoon, Tritoon of Quadtoon als Type op. 5 Als u inktkleuren wilt opgeven, klikt u op het kleurvak van een inkt (het effen vierkant). Selecteer vervolgens een inkt met de kleurkiezer of in het dialoogvenster Eigen kleuren. (Zie Adobe Kleurkiezer op pagina 290.) Opmerking: als u volledig verzadigde kleuren wilt, let er dan op dat u de inkten opgeeft in aopende volgorde: de donkerste bovenaan en de lichtste onderaan. 6 Klik op het curvevak naast het kleurvak en pas de duotooncurve voor elke inkt aan. (Zie Duotooncurven wijzigen op pagina 534.) 7 Stel de overdrukkleuren indien nodig in. (Zie Overdrukkleuren opgeven op pagina 535.) 8 Klik op OK. Als u een duotooneffect op een gedeelte van een afbeelding wilt toepassen, converteert u de duotoonafbeelding naar Multikanaalmodus. Hiermee worden de duotooncurven naar steunkleurkanalen geconverteerd. Vervolgens kunt u in het steunkleurkanaal gebieden wissen die u in standaardgrijswaarden wilt afdrukken. (Zie Steunkleuren toevoegen (Photoshop) op pagina 302.)
Duotooncurven wijzigen
In een duotoonafbeelding heeft elke inkt een afzonderlijke curve die bepaalt hoe de kleur wordt verdeeld over schaduwen en hooglichten. Deze curve koppelt elke grijswaarde in de oorspronkelijke afbeelding aan een speciek inktpercentage. Zo wijzigt u de duotooncurve voor een bepaalde inkt: 1 Selecteer de optie Voorbeeld om eventuele wijzigingen te bekijken. 2 Klik op het curvevak naast het kleurvak. De standaard-duotooncurve, een rechte diagonale lijn, geeft aan dat u de grijswaarden van de oorspronkelijke afbeelding koppelt aan hetzelfde percentage van de inkt. Met deze instelling wordt een 50% middentoonpixel bijvoorbeeld afgedrukt met 50% kleur van de inkt en een 100% schaduw wordt afgedrukt in 100% kleur van de inkt. 3 Pas voor elke inkt de duotooncurve aan door een punt op de graek te slepen of door waarden in te voeren voor de verschillende inktpercentages.
In de curvegraek loopt de horizontale as van de lichte gebieden (links) naar schaduwen (rechts). De dichtheid van de inkt neemt toe naarmate u hoger komt op de verticale as. U kunt maximaal 13 punten op de curve opgeven. Wanneer u twee waarden op de curve opgeeft, berekent Adobe Photoshop de tussenliggende waarden. Als u de curve aanpast, worden de waarden automatisch ingevoerd in de tekstvakken met percentages.
Terug
534
Afdrukken (Photoshop)
Terug
535
De waarde die u in een tekstvak typt, geeft het percentage aan van de inktkleur dat wordt gebruikt voor het weergeven van de grijswaarde in de oorspronkelijke afbeelding. Als u bijvoorbeeld 70 invoert in het tekstvak 100%, wordt een 70% kleur van die inktkleur gebruikt om de 100% schaduwgebieden van de afbeelding af te drukken. (Zie Dialoogvenster Curven (Photoshop) op pagina 155.)
4 Klik op Opslaan in het dialoogvenster Duotooncurve om de curven die u in het venster hebt gemaakt op te slaan. 5 Klik op Laden om deze curven te laden. (Zie Duotooninstellingen opslaan en laden op pagina 535.) In het palet Info kunt u inktpercentages weergeven wanneer u met duotoonafbeeldingen werkt. Stel de meetmodus in op Echte kleur om de inktpercentages weer te geven die worden toegepast bij het afdrukken van de afbeelding. Eventuele wijzigingen die u hebt ingevoerd in het dialoogvenster Duotooncurve worden hier weergegeven.
Overdrukkleuren opgeven
Overdrukkleuren zijn twee ongerasterde inkten die boven op elkaar worden afgedrukt. Wanneer een cyaan inkt bijvoorbeeld boven op een gele inkt wordt afgedrukt, is de resulterende overdruk een groene kleur. Zowel de volgorde waarin de inkten worden afgedrukt, als de verschillen tussen inkten en papier onderling zijn van grote invloed op het uiteindelijke resultaat. U kunt met behulp van een afdrukvoorbeeld van de overdrukinkten uw beeldscherm zo aanpassen dat u het afdrukresultaat kunt voorspellen. Deze aanpassingen zijn echter alleen van invloed op de weergave van de overdrukkleuren op het scherm en niet op de afdruk. U wordt aangeraden voordat u deze kleuren aanpast de monitor te kalibreren volgens de instructies in ICC-monitorproelen maken op pagina 132. Zo past u de weergave van overdrukkleuren aan: 1 Kies Afbeelding > Modus > Duotoon. 2 Klik op Overdrukkleuren. In het dialoogvenster Overdrukkleuren worden de combinaties weergegeven van verschillende inkten als deze samen worden afgedrukt. 3 Klik op de kleurstaal van de inktcombinatie die u wilt aanpassen. 4 Selecteer de gewenste kleur in de Kleurkiezer en klik op OK. 5 Herhaal stappen 3 en 4 totdat de overdrukinkten naar wens worden weergegeven. Klik vervolgens op OK.
Terug
535
Afdrukken (Photoshop)
Terug
536
Duotonen afdrukken
Zowel de volgorde waarin de inkten worden afgedrukt als de hoeken die u gebruikt zijn bij het maken van duotonen van zeer grote invloed op het uiteindelijke resultaat. Klik op de knop Automatisch in het dialoogvenster Rasters om de optimale hoeken en frequenties in te stellen. (Zie Rasterattributen selecteren op pagina 528.) Selecteer Accurate rasters gebruiken in het dialoogvenster Automatische rasters als u afdrukt op een PostScript Level 2-printer (of hoger) of een zetmachine die is uitgerust met een Emerald-controller. Opmerking: de aanbevolen hoeken en -frequenties voor quadtonen zijn gebaseerd op de aanname dat kanaal 1 wordt gebruikt voor de donkerste inkt en kanaal 4 voor de lichtste. U hoeft geen duotoonafbeeldingen naar CMYK te converteren om scheidingen af te drukken. Kies in het gedeelte Kleurbeheer van het dialoogvenster Afdrukken de optie Kleurscheidingen in het popup-menu Proel. (Zie Kleurscheidingen afdrukken op pagina 537.) Als u naar CMYK-modus converteert, worden eventuele aangepaste kleuren naar de bijbehorende CMYK-kleuren geconverteerd.
Terug
536
Afdrukken (Photoshop)
Terug
537
Kleurscheidingen afdrukken
Wanneer u met CMYK-afbeeldingen of met afbeeldingen met steunkleuren werkt, kunt u elk kleurkanaal afdrukken als een afzonderlijke pagina. Opmerking: als u een afbeelding vanuit een andere toepassing afdrukt en u steunkleurkanalen naar steunkleurplaten wilt afdrukken, moet u het bestand eerst in DCS 2.0-formaat opslaan. DCS 2.0 handhaaft steunkleurkanalen en wordt ondersteund door bijvoorbeeld de toepassingen Adobe PageMaker en QuarkXPress. (Zie Bestanden opslaan in Photoshop EPS-formaat (Photoshop) op pagina 497.) Zo drukt u kleurscheidingen af vanuit Photoshop: 1 Kies Bestand > Afdrukken met afdrukvoorbeeld. 2 Selecteer Meer opties tonen en kies Kleurbeheer in het popup-menu. 3 Kies Kleurscheidingen in het popup-menu Proel. Opmerking: afhankelijk van de aangewezen printer en printerstuurprogrammas worden deze opties ook weergegeven in het dialoogvenster Afdrukken. 4 Klik op Afdrukken. Er wordt voor elke kleur in de afbeelding een kleurscheiding afgedrukt. Zo drukt u een afbeelding met steunkleurkanalen af vanuit overige applicaties: 1 Als het om een duotoonafbeelding gaat, converteert u deze naar de Multikanaalmodus. 2 Sla de afbeelding op in DCS 2.0-formaat. 3 Zorg ervoor dat u in het dialoogvenster DCS 2.0-formaat de selectie van de opties Inclusief raster en Inclusief bijstelfuncties uitschakelt. (Zie Bestanden opslaan in Photoshop EPS-formaat (Photoshop) op pagina 497.) 4 Open of importeer de afbeelding in de toepassing waaruit u wilt afdrukken en stel de rasterhoeken in. Zorg ervoor dat u de printer hebt ingesteld op de gewenste steunkleur voor elke kleurplaat.
Terug
537
Taken automatiseren
Terug
538
Taken automatiseren
Handelingen
Een handeling is een reeks opdrachten die u opnieuw afspeelt op n bestand of een groep (batch) bestanden. U kunt bijvoorbeeld een handeling maken die eerst met de opdracht Afbeeldingsgrootte de grootte van een afbeelding in pixels instelt, die vervolgens het lter Onscherp masker toepast om details te verscherpen, en die tenslotte het bestand opslaat in het gewenste formaat. De meeste opdrachten en gereedschappen kunnen in handelingen worden opgenomen. Handelingen kunnen onderbrekingen bevatten, zodat u een taak kunt uitvoeren die niet kan worden opgenomen (bijvoorbeeld een tekengereedschap gebruiken). Handelingen kunnen ook modale besturingselementen bevatten (die de tussenkomst van de gebruiker vereisen). Dit houdt in dat u waarden in een dialoogvenster invoert tijdens het afspelen van een handeling. Handelingen vormen de basis voor druppels, kleine programmas die automatisch alle bestanden verwerken die naar hun pictogram worden gesleept.
Zowel Photoshop als ImageReady is voorzien van een aantal voorgeprogrammeerde handelingen. Photoshop heeft er echter veel meer dan ImageReady. U kunt deze handelingen zo gebruiken, ze aanpassen aan uw eisen of nieuwe handelingen maken.
Terug
538
Taken automatiseren
Terug
539
In Photoshop zijn handelingen ingedeeld in sets. U kunt nieuwe sets maken om uw handelingen te ordenen. (Zie Handelingensets organiseren (Photoshop) op pagina 549.) In ImageReady kunt u handelingen niet in sets ordenen. Zo geeft u het palet Handelingen weer: Kies Venster > Handelingen of klik op het tabblad van het palet Handelingen als het palet zichtbaar, maar niet actief is. De handelingen in het palet Handelingen worden standaard weergegeven in een lijst. U kunt sets, handelingen en opdrachten uitvouwen en samenvouwen. In Photoshop kunt u handelingen ook weergeven in de zogenaamde knopmodus (als knoppen in het palet Handelingen waar u op kunt klikken om een handeling af te spelen). In de knopmodus kunt u echter geen afzonderlijke opdrachten of sets bekijken. Zo kunt u sets, handelingen en opdrachten samen- en uitvouwen: Klik in het palet Handelingen op het driehoekje links van de set, de handeling of de opdracht. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op het driehoekje als u alle handelingen in een set of alle opdrachten in een handeling wilt uitvouwen of samenvouwen. Zo selecteert u handelingen: Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de naam van een handeling om n handeling te selecteren. (Photoshop) Houd Shift ingedrukt om meerdere, niet-aangrenzende handelingen te selecteren. (Photoshop) Druk op Ctrl (Windows) of op Command (Mac OS) en klik op de namen van handelingen om meerdere aangrenzende handelingen te selecteren.
Zo geeft u handelingen weer als knoppen (Photoshop): Selecteer Knopmodus in het menu van het palet Handelingen. Kies nogmaals Knopmodus om terug te keren naar de lijstmodus.
Handelingen opnemen
Houd u bij het opnemen van handelingen aan de volgende richtlijnen:
Bijna alle opdrachten in een handeling kunnen worden opgenomen. U kunt alle bewerkingen opnemen die met de gereedschappen selectiekader, verplaatsen, veelhoek, lasso, toverstaf, uitsnijden, segment, tovergummetje, verloop, emmertje, tekst, vorm, notities, pipet en kleurenpipet kunnen worden uitgevoerd, en verder alle bewerkingen in de paletten Historie, Stalen, Kleur, Paden, Kanalen, Lagen, Stijlen en Handelingen.
In ImageReady kunt u een opdracht uit het palet Historie naar het palet Handelingen slepen, naar de handeling waarin u de opdracht wilt opnemen. Opdrachten in cursieve letters kunnen niet van het palet Historie naar het palet Handelingen worden gesleept. (Opdrachten in cursieve letters kunnen niet worden geautomatiseerd.)
De resultaten zijn afhankelijk van de instellingen van het bestand en het programma, voor bijvoorbeeld de actieve laag en de voorgrondkleur. Een gaussiaanse vervaging
Terug
539
Taken automatiseren
Terug
540
van 3 pixels heeft bijvoorbeeld een ander effect op een bestand met 72 ppi als op een bestand met 144 ppi. En Kleurbalans heeft geen effect op een bestand in grijswaarden.
Wanneer u handelingen opneemt waarbij instellingen in dialoogvensters en paletten horen, worden alleen instellingen die u wijzigt opgenomen. Als u bijvoorbeeld een handeling wilt opnemen voor het instellen van een bepaalde voorkeur, moet u eerst de voorkeur op een andere waarde instellen en dan bij de opname van de handeling de gewenste voorkeur instellen. Modale bewerkingen en gereedschappen gebruiken de eenheid die op dat moment is ingesteld voor de liniaal. Dit geldt ook voor gereedschappen die een positie opnemen. Met modale bewerkingen of gereedschappen worden bewerkingen en gereedschappen bedoeld waarbij u op Enter of Return moet drukken om het effect toe te passen, bijvoorbeeld de opdrachten voor transformatie en uitsnijden. Tot de gereedschappen die posities opnemen, behoren selectiekader, segment, verloop, toverstaf, lasso, vorm, pad, pipet en notities.
Wanneer u in Photoshop een handeling opneemt die wordt afgespeeld op bestanden van verschillende grootte, stelt u de liniaaleenheid in op procenten. Daardoor wordt de handeling altijd afgespeeld op dezelfde relatieve positie in de afbeelding.
U kunt de opdracht Afspelen in het menu van het palet Handelingen opnemen als een handeling een andere moet afspelen.
of kies Nieuwe
Wijs een sneltoets toe aan de handeling. U kunt elke combinatie van de functietoetsen, Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) en Shift kiezen, bijvoorbeeld Ctrl+Shift+F3). (Photoshop) Wijs een kleur toe voor de weergave in de knopmodus. .
Belangrijk: wanneer u de opdracht Opslaan als gebruikt, mag u de bestandsnaam niet wijzigen. Als u hier een nieuwe bestandsnaam invoert, wordt deze opgenomen en steeds opnieuw gebruikt wanneer u de handeling afspeelt. Wanneer u voordat u het bestand opslaat naar een andere map navigeert, kunt u een andere locatie opgeven zonder een bestandsnaam op te geven. 7 Kies de opdrachten en voer de bewerkingen uit die u wilt opnemen. 8 Als u de opname wilt stoppen, drukt u op de stopknop, kiest u Opname stoppen in het menu van het palet Handelingen of drukt u op Esc. Als u de opname in dezelfde handeling wilt hervatten, kiest u Opname starten in het menu van het palet Handelingen.
Terug
540
Taken automatiseren
Terug
541
Start de opname van een handeling. Selecteer de naam van een handeling als u een pad wilt opnemen aan het einde van de handeling. Selecteer een opdracht als u een pad wilt opnemen na de opdracht.
2 Selecteer een bestaand pad in het palet Paden. 3 Kies Pad invoegen in het menu van het palet Handelingen. Als u de opdracht Pad invoegen meerdere keren gebruikt in n handeling, vervangt elk pad het vorige in het doelbestand. Als u meerdere paden wilt opnemen, moet u telkens wanneer u de opdracht Pad invoegen hebt gebruikt, de opdracht Pad opslaan opnemen.
Stops invoegen
U kunt in een handeling stops opnemen, zodat u een taak kunt uitvoeren die niet kan worden opgenomen (bijvoorbeeld een tekengereedschap gebruiken). Klik zodra u de taak hebt uitgevoerd op de knop Afspelen in het palet Handelingen om de taak te voltooien. Stops kunnen tijdens of na de opname van een handeling worden ingevoegd. U kunt ook een kort bericht laten weergeven wanneer de handeling bij de stop komt. In dit bericht kan bijvoorbeeld staan wat u moet doen voordat u verder kunt gaan met de handeling. In dit dialoogvenster kan ook een knop Doorgaan worden geplaatst. U kunt dan controleren of in een bestand aan een bepaalde voorwaarde is voldaan (bijvoorbeeld of er een selectie is) en doorgaan als u niets hoeft te doen. Zo voegt u een stop in: 1 Kies de plaats waar de stop moet komen:
Selecteer de naam van een handeling als u een stop wilt invoegen na de handeling. Selecteer een opdracht als u een stop wilt invoegen na de opdracht.
2 Kies Stop invoegen in het menu van het palet Handelingen. 3 Typ het bericht dat moet verschijnen. 4 (Photoshop) Als u wilt dat de handeling zonder onderbreking moet worden uitgevoerd, selecteert u Doorgaan. 5 Klik op OK.
Terug
541
Taken automatiseren
Terug
542
Klik in het vak links naast de naam van de opdracht om het dialoogvensterpictogram weer te geven. Klik nogmaals om het modale besturingselement te verwijderen. Als u modale besturingselementen voor alle opdrachten in een handeling wilt in- of uitschakelen, klikt u op het vakje links van de naam van de handeling. (Photoshop) Als u modale besturingselementen voor alle handelingen in een set wilt in- of uitschakelen, klikt u op het vakje links van de naam van de set.
Opdrachten uitsluiten
Opdrachten die niet moeten worden afgespeeld als deel van een opgenomen handeling kunnen worden uitgesloten. In Photoshop kunt u alleen in de lijstmodus (niet in de knopmodus) opdrachten uitsluiten. Zo sluit u een opdracht uit of schakelt u een opdracht in: 1 Vouw de lijst opdrachten in een handeling uit door te klikken op het driehoekje links naast de handeling die u wilt bewerken. 2 Klik op het vinkje links van de opdracht die u wilt uitsluiten; klik nogmaals om de opdracht weer in de handeling op te nemen. Als u alle opdrachten tegelijk in een handeling wilt uitsluiten of opnemen, klikt u op het vinkje links van de naam van de handeling. Wanneer u een opdracht uitsluit, verdwijnt het vinkje. Bovendien wordt het vinkje van de handeling waartoe de opdracht behoort rood, zodat u ziet dat bepaalde opdrachten in de handeling zijn uitgesloten.
Terug
542
Taken automatiseren
Terug
543
Een ingevoegde opdracht wordt pas uitgevoerd wanneer de handeling wordt afgespeeld. Het bestand blijft dus ongewijzigd tijdens het invoegen van de opdracht. Voor de opdracht worden geen waarden opgenomen in de handeling. Als de opdracht een dialoogvenster heeft, verschijnt dit tijdens het afspelen en wordt de handeling onderbroken totdat u op OK of Annuleren klikt. Opdrachten kunnen tijdens of na de opname van een handeling worden ingevoegd. Opmerking: wanneer u met de opdracht Menu-opdracht invoegen een opdracht invoegt die een dialoogvenster opent, kunt u het modale besturingselement in het palet Handelingen niet uitschakelen. Zo voegt u een menu-opdracht in een handeling in: 1 Kies de plaats waar de menu-opdracht moet komen:
Selecteer de naam van een handeling als u de opdracht wilt invoegen na de handeling. Selecteer een opdracht als u de menu-opdracht wilt invoegen na de opdracht.
2 Kies Menu-opdracht invoegen in het menu van het palet Handelingen. 3 Kies in het dialoogvenster Menu-opdracht invoegen een menu-opdracht. 4 Klik op OK.
Breedte als afmetingen in breedte beperkt moeten worden tot de nieuwe breedte. Hoogte als afmetingen in hoogte beperkt moeten worden tot de nieuwe hoogte.
Terug
543
Taken automatiseren
Terug
544
Breedte & hoogte als afmetingen in breedte en hoogte moeten worden beperkt tot de nieuwe waarde voor breedte of voor hoogte. Procent als afmetingen moeten worden beperkt met de nieuwe procentwaarde.
5 Selecteer Niet vergroten als u wilt voorkomen dat afbeeldingen die kleiner zijn dan de nieuwe afmetingen worden vergroot. 6 Klik op OK en ga door met het opnemen van de handeling.
Kies bij Ingestelde optimalisatie-instellingen invoegen bij huidig bestandsformaat in het menu van het palet Handelingen. (Dit is het bestandsformaat voor optimalisatie dat momenteel op het geselecteerde segment is toegepast.) Sleep het druppelpictogram Handelingen. van het palet Optimaliseren naar het palet
Handelingen afspelen
Wanneer u een handeling afspeelt, wordt de reeks opgenomen opdrachten uitgevoerd op het actieve document. U kunt bepaalde opdrachten uitsluiten van een handeling of n opdracht afspelen. Als de handeling modale besturingselementen heeft, kunt u waarden invoeren in een dialoogvenster of werken met modale gereedschappen wanneer de handeling pauzeert. Opmerking: als u in de knopmodus op een knop klikt, wordt de hele handeling uitgevoerd. Eerder uitgesloten opdrachten worden echter niet uitgevoerd. Zo speelt u een handeling af op een bestand: 1 Open het bestand. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een complete handeling wilt afspelen, selecteert u de naam van de handeling en klikt u op Afspelen in het palet Handelingen of kiest u Afspelen in het paletmenu. Als u een toetsencombinatie aan de handeling hebt toegewezen, drukt u op die combinatie om de handeling automatisch af te spelen. Als een handeling gedeeltelijk wilt afspelen, selecteert u de opdracht waarmee het afspelen moet beginnen en klikt u op Afspelen in het palet Handelingen of kiest u Afspelen in het paletmenu. Terug 544
Taken automatiseren
Terug
545
Zo speelt u n opdracht in een handeling af: 1 Selecteer de opdracht die u wilt afspelen. 2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik op de knop Afspelen in het palet Handelingen. Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en dubbelklik op de opdracht.
Zo maakt u een volledige handeling ongedaan: Voer een van de volgende handelingen uit:
(Photoshop) Maak een opname in het palet Historie voordat u een handeling afspeelt. U kunt dan de handeling ongedaan maken door de opname te selecteren. (ImageReady) Kies Bewerken > naam handeling ongedaan maken
Versneld als u de handeling op normale snelheid wilt afspelen (standaard). Stap voor stap als u het scherm met de afbeelding na elke opdracht wilt verversen voordat u doorgaat naar de volgende opdracht in de handeling. Pauzeren gedurende als u wilt invoeren hoe lang Photoshop moet wachten tussen twee opdrachten in de handeling.
3 Selecteer Pauzeren gedurende gesproken notitie om te zorgen dat elke gesproken notitie in een handeling volledig wordt afgespeeld voordat de volgende stap in de handeling begint. Schakel deze optie uit als de handeling moet doorgaan terwijl een gesproken notitie wordt afgespeeld. 4 Klik op OK.
Handelingen bewerken
Na de opname van een handeling, kunt u deze op verschillende manieren bewerken. U kunt handelingen en opdrachten opnieuw ordenen in het palet Handelingen, aanvullende opdrachten opnemen in een handeling, opdrachten en handelingen opnieuw opnemen, dupliceren en verwijderen en opties voor handelingen wijzigen.
Terug
545
Taken automatiseren
Terug
546
Selecteer de naam van de handeling als u een nieuwe opdracht wilt invoegen aan het eind van de handeling. Selecteer een opdracht in de handeling als u na de handeling een opdracht wilt invoegen.
2 Klik op de knop Opnemen of kies Opname starten in het menu van het palet Handelingen. 3 Neem de aanvullende opdrachten op. 4 Klik op de knop Stoppen om de opname te beindigen. In ImageReady kunt u een opdracht toevoegen door deze van het palet Historie naar het palet Handelingen te slepen. Het is dan niet nodig om op Opnemen te klikken of Opname starten te kiezen in het menu van het palet Handelingen.
Gebruik het gereedschap op een andere manier en druk op Enter (Windows) of Return (Mac OS) om het effect van het gereedschap te wijzigen. Druk op Annuleren om de instellingen te behouden. Wijzig de waarden en klik op OK om ze op te nemen. Terug 546
Taken automatiseren
Terug
547
Zo neemt u n opdracht opnieuw op: 1 Dubbelklik in het palet Handelingen op de opdracht. 2 Voer de nieuwe waarden in en klik op OK. Zo dupliceert u een handeling of opdracht: Voer een van de volgende handelingen uit:
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep de handeling of opdracht naar een nieuwe locatie in het palet Handelingen. Laat de muisknop los zodra de dikke zwarte lijn op de gewenste plaats staat. Selecteer een handeling of opdracht. Kies vervolgens Dupliceren in het menu van het palet Handelingen. De gekopieerde handeling of opdracht verschijnt na het origineel. Sleep een handeling of opdracht naar de knop Nieuwe handeling in het palet Handelingen. De gekopieerde handeling of opdracht verschijnt na het origineel.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de knop Prullenbak als u de geselecteerde handeling of opdracht wilt verwijderen zonder dat te moeten bevestigen. Sleep de handeling of opdracht naar de knop met de prullenbak in het palet Handelingen als u de geselecteerde handeling of opdracht wilt verwijderen zonder dat te moeten bevestigen. Kies Verwijderen in het menu van het palet Handelingen.
Zo verwijdert u alle handelingen in het palet Handelingen (Photoshop): Kies Alle handelingen wissen in het menu van het palet Handelingen.
Handelingopties wijzigen
U kunt de naam, de sneltoets en de knopkleur (Photoshop) van handelingen wijzigen in het dialoogvenster Handelingopties. Zo hernoemt u een handeling: Dubbelklik op de naam van de handeling in het palet Handelingen en voer een nieuwe naam in. Zo wijzigt u opties voor handelingen: 1 Voer een van de volgende handelingen uit: Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 547
Taken automatiseren
Terug
548
Selecteer de handeling en kies Handelingopties in het menu van het palet Handelingen.
2 Voer een nieuwe naam in voor de handeling of wijzig andere opties. Zie Handelingen opnemen op pagina 539 voor meer informatie over handelingopties. 3 Klik op OK.
Kies Handelingen laden in het menu van het palet Handelingen. Zoek en selecteer het bestand met de handelingenset en klik vervolgens op Laden. (In Windows hebben Photoshop-bestanden met handelingensets de extensie .atn.) Selecteer een handelingenset onder in het palet Handelingen.
Zo herstelt u de standaardset met handelingen: 1 Kies Handelingen herstellen in het menu van het palet Handelingen.
Terug
548
Taken automatiseren
Terug
549
2 Klik op OK om de huidige handelingen in het palet Handelingen te vervangen door de standaardset of klik op Toevoegen om de set standaardhandelingen aan de huidige handelingen in het palet toe te voegen.
Terug
549
Taken automatiseren
Terug
550
Zo verplaatst u een handeling naar een andere set: Sleep de handeling in het palet Handelingen naar een andere set. Laat de muisknop los zodra de dikke zwarte lijn op de gewenste plaats staat. Zo hernoemt u een handelingenset: 1 Selecteer Opties instellen in het popup-menu van het palet Handelingen. 2 Voer een naam in voor de set en klik op OK.
Map als u de handeling wilt uitvoeren op bestanden die reeds op de computer zijn opgeslagen. Klik op Kiezen om de map te zoeken en te selecteren. Importeren als u de handelingen wilt afspelen op gemporteerde afbeeldingen van een digitale camera of scanner. Geopende bestanden als u de handelingen wilt afspelen op alle geopende bestanden. Bestandenbrowser als u de handelingen wilt uitvoeren op de geselecteerde bestanden in de Bestandenbrowser.
4 Selecteer Handeling negeren Openen in opdrachten als u wilt dat de opdracht Openen in de handeling verwijst naar de bestanden in de batch in plaats van bestandsnamen die in de handeling zijn opgegeven. Als u deze optie selecteert, moet de handeling de opdracht Openen bevatten omdat de opdracht Batch de bronbestanden niet automatisch opent. Schakel de optie Handeling negeren Openen in opdrachten uit als de handeling moet worden uitgevoerd op open bestanden of als de handeling opdrachten bevat voor het openen van specieke bestanden die voor de handeling vereist zijn. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 550
Taken automatiseren
Terug
551
5 Selecteer Inclusief alle submappen als u ook bestanden in submappen wilt bewerken. 6 Selecteer Waarschuwingen omtrent kleuren en proelen onderdrukken als u de weergave van waarschuwingen over kleurbeleid wilt uitschakelen. 7 Kies bij Doel een bestemming voor de verwerkte bestanden:
Geen als u de bestanden open wilt laten zonder wijzigingen op te slaan (tenzij de handeling de opdracht Opslaan bevat). Opslaan en sluiten als u de bestanden wilt opslaan op de huidige locatie, zodat de originele bestanden worden vervangen. Map als u de bewerkte bestanden op een andere locatie wilt opslaan. Klik op Kiezen om de doelmap op te geven.
8 Schakel Handeling negeren Opslaan als opdrachten in als u wilt dat Opslaan alsopdrachten in de handeling verwijzen naar de bestanden in de batch in plaats van naar bestandsnamen en locaties die in de handeling zijn opgegeven. Als u deze optie selecteert, moet de handeling de opdracht Opslaan als bevatten omdat de opdracht Batch de bronbestanden niet automatisch opslaat. Schakel Handeling negeren Opslaan als-opdrachten uit als de handeling Opslaan alsopdrachten bevat voor specieke bestanden die zijn vereist voor de handeling. 9 Als u Map kiest als doel, dient u voor de verwerkte bestanden een naamgevingsconventie en een compatibiliteitsoptie op te geven:
Selecteer voor Naamgeving van bestanden elementen uit de popup-menus of typ tekst in de velden om deze te combineren tot standaardnamen voor alle bestanden. In de velden kunt u de volgorde en opmaak van delen van bestandsnamen wijzigen. U moet ten minste n veld opnemen dat uniek is voor elk bestand (bijvoorbeeld een bestandsnaam, serienummer of serieletter) om te voorkomen dat bestanden elkaar vervangen. Kies bij Compatibiliteit de opties Windows, Mac OS en UNIX om bestandsnamen compatibel te maken met de besturingssystemen Windows, Mac OS en UNIX.
Wanneer u bestanden opslaat met de opdracht Batch, worden ze altijd in het formaat van de oorspronkelijke bestanden opgeslagen. Als u wilt dat een batchproces bestanden opslaat in een ander formaat, neemt u in de oorspronkelijke handeling de opdracht Opslaan als, gevolgd door de opdracht Sluiten op. Wanneer u vervolgens het batchproces instelt, kiest u bij Doel de optie Handeling negeren Opslaan in opdrachten. 10 Selecteer een optie voor foutverwerking bij Fouten:
Stoppen voor fouten als u het proces wilt onderbreken totdat u het foutbericht hebt bevestigd. Fouten in logboekbestand als u elke fout in een logbestand wilt registreren zonder het proces te stoppen. Als er fouten worden geregistreerd in het bestand, verschijnt er een foutbericht na de verwerking. Als u het foutbestand wilt bekijken, klikt u op Opslaan als en voert u een naam in voor het foutbestand.
Als u meerdere handelingen in een batchproces wilt uitvoeren, maakt u een nieuwe handeling en neemt u de batchopdracht op voor elke handeling die u gebruikt. Met deze techniek kunt u ook meerdere mappen in n batch bewerken. Als u meerdere mappen wilt verwerken in een batchopdracht, maakt u binnen een map aliassen naar de andere mappen die u wilt verwerken en selecteert u de optie Inclusief alle submappen.
Terug
551
Taken automatiseren
Terug
552
Druppels
Een druppel is een klein programma dat een handeling uitvoert op een of meerdere afbeeldingen die u naar het druppelpictogram sleept: in Photoshop of in ImageReady. U kunt een druppel opslaan op het bureaublad of op een locatie op de schijf.
Selecteer Handeling negeren Openen in opdrachten als u wilt dat de opdracht Openen in de handeling verwijst naar de bestanden in de batch in plaats van bestandsnamen die in de handeling zijn opgegeven. Schakel de optie Handeling negeren Openen in opdrachten uit als de handeling moet worden uitgevoerd op open bestanden of als de handeling opdrachten bevat voor het openen van specieke bestanden die voor de handeling vereist zijn. Selecteer Inclusief alle submappen als u ook bestanden in submappen wilt bewerken. Selecteer Waarschuwingen omtrent kleuren en proelen onderdrukken als u de weergave van waarschuwingen over kleurbeleid wilt uitschakelen. Geen als u de bestanden open wilt laten zonder wijzigingen op te slaan (tenzij de handeling de opdracht Opslaan bevat). Opslaan en sluiten als u de bestanden wilt opslaan op de huidige locatie. Map als u de bewerkte bestanden op een andere locatie wilt opslaan. Klik op Kiezen om de doelmap op te geven. Schakel Handeling negeren Opslaan als opdrachten in als u wilt dat Opslaan als-opdrachten in de handeling verwijzen naar de bestanden in de batch in plaats van naar bestandsnamen en locaties die in de handeling zijn opgegeven. Schakel Handeling negeren Opslaan als opdrachten uit als de handeling Opslaan als-opdrachten bevat voor specieke bestanden die zijn vereist voor de handeling.
6 Als u Map kiest als doel, dient u voor de verwerkte bestanden een naamgevingsconventie en een compatibiliteitsoptie op te geven:
Selecteer voor Naamgeving van bestanden elementen uit de popup-menus of typ tekst in de velden om deze te combineren tot standaardnamen voor alle bestanden. Elementen zijn een documentnaam, een serienummer of -letter, een aanmaakdatum en een extensie.
Terug
552
Taken automatiseren
Terug
553
Kies bij Compatibiliteit de opties Windows, Mac OS en UNIX om bestandsnamen compatibel te maken met de besturingssystemen Windows, Mac OS en UNIX. Stoppen voor fouten als u het proces wilt onderbreken totdat u het foutbericht hebt bevestigd. Fouten in logboekbestand als u elke fout in een logbestand wilt registreren zonder het proces te stoppen. Als er fouten worden geregistreerd in het bestand, verschijnt er een foutbericht na de verwerking. Als u het foutbestand wilt bekijken, klikt u op Opslaan als en voert u een naam in voor het foutbestand.
Zo maakt u een druppel van een handeling (ImageReady): 1 Het beste resultaat krijgt u wanneer u in de handeling ten minste n opdracht voor optimalisatie-instellingen gebruikt. Als u een optimalisatieopdracht wilt toevoegen, wijzigt u de instellingen in het palet Optimalisatie. Vervolgens sleept u het druppelpictogram van het palet Optimalisatie naar het deel van het palet Handelingen waaraan u de opdracht wilt toevoegen. Als u geen optimalisatieopdracht aan de druppel toevoegt, zal ImageReady de bestanden verwerken met de optimalisatie-instellingen die golden op het moment dat de druppel werd gemaakt. 2 Maak de druppel:
Sleep de naam van de handeling van het palet Handelingen naar het bureaublad. De druppel heeft dezelfde naam als de handeling waarvan deze is afgeleid. Net als bij andere pictogrammen op het bureaublad kunt u de naam van de druppel wijzigen. Selecteer een handeling en kies Druppel maken in het menu van het palet Handelingen. Geef de druppel een naam, zoek een locatie waar de druppel wordt opgeslagen en klik op Opslaan.
Wanneer u een in Windows gemaakte druppel verplaatst naar Mac OS, sleept u de druppel naar het Photoshop-pictogram. Photoshop start de druppel en werkt deze bij voor gebruik in Mac OS. Wanneer u een druppel maakt in Mac OS, zorgt de extensie .exe ervoor dat druppels zowel in Windows als in Mac OS bruikbaar zijn. Verwijzingen naar bestandsnamen gaan verloren bij verplaatsing naar het andere besturingssysteem. Bij elke handelingsstap die naar een bestand of map verwijst (bijvoorbeeld de opdrachten Openen en Opslaan of opdrachten die instellingen ophalen uit een bestand), wordt er gepauzeerd totdat de gebruiker een bestandsnaam invoert.
Terug
553
Taken automatiseren
Terug
554
Als u even wilt pauzeren, klikt u op Pauzeren. Klik op Hervatten om de uitvoering te hervatten. Als u de uitvoering wilt annuleren, klikt u op Stoppen.
Wijzig de volgorde van de opdrachten door ze te verslepen in de druppellijst. Verwijder opdrachten door ze naar de knop Prullenbak te slepen. Voeg een opdracht toe door een staat in het palet Historie te slepen naar de plaats waar u de opdracht wilt opnemen in het druppelvenster.
Zo past u batchopties voor druppels aan: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer voordat u de druppel maakt een handeling en kies in het menu van het palet Handelingen de opdracht Batchopties. Dubbelklik nadat u de druppel hebt gemaakt op de druppel om het druppelvenster te openen en dubbelklik op Batchopties boven aan de lijst met druppels.
2 Selecteer Origineel (zelfde naam en map) als u het originele bestand onder dezelfde naam en in dezelfde map wilt opslaan. 3 Selecteer Geoptimaliseerd als u een geoptimaliseerde versie van het bestand wilt opslaan. Voer daarna een van de volgende handelingen uit:
Kies bij In de locatie waar u het geoptimaliseerde bestand wilt opslaan. Kies bij Bij dubbele bestandsnaam of, en zo ja hoe er cijfers of letters aan de naam van het geoptimaliseerde bestand worden toegevoegd indien er dubbele bestandsnamen zijn. Kies bij Bestandsnaam wijzigen voor of ImageReady tekens aan de bestandsnaam toevoegt of deze wijzigt volgens de conventies voor bestandsnamen van Windows, Mac OS of UNIX. In achtergrond uitvoeren als u ImageReady wilt verbergen tijdens de uitvoering van de druppel, zodat u intussen kunt doorwerken in andere toepassingen. Wanneer u In achtergrond uitvoeren kiest, worden afspeelopties waarvoor invoer van de gebruiker tijdens de uitvoering nodig is, uitgeschakeld. ImageReady verschijnt wanneer de uitvoering van de druppel gereed is.
Opmerking: ImageReady is tijdens achtergrondverwerking niet beschikbaar voor het maken en aanpassen van actuele afbeeldingen. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 554
Taken automatiseren
Terug
555
Afbeeldingen weergeven als u wilt dat afbeeldingen worden weergegeven tijdens de verwerking. Pauze voor opslaan als de verwerking van iedere afbeelding onderbroken moet worden voordat deze wordt opgeslagen. Stoppen als u het proces wilt onderbreken totdat u het foutbericht hebt bevestigd. Stap overslaan als u stappen met fouten erin niet wilt uitvoeren. Stap overslaan als u stappen met fouten erin niet wilt uitvoeren.
Bij de druppel wordt een korte beschrijving vermeld voor de compressie-instellingen, waaronder gegevens over het bestandsformaat en het palet Kleur of kwaliteitsinstellingen. Net als bij andere pictogrammen op het bureaublad kunt u de naam van de druppel wijzigen.
Klik op het pictogram van de druppel in het palet Optimaliseren. Geef de druppel een naam, zoek een locatie waar de druppel wordt opgeslagen en klik op Opslaan. Selecteer Druppel maken in het menu van het palet Optimaliseren. Geef de druppel een naam, zoek een locatie waar de druppel wordt opgeslagen en klik op Opslaan. U kunt optimalisatie-instellingen aan een handeling toevoegen door het druppelpictogram in het palet Optimaliseren naar het palet Handelingen te slepen.
Voorwaardelijke moduswijziging verandert de kleurmodus van een afbeelding in de modus die u opgeeft, afhankelijk van de oorspronkelijke kleurmodus van de afbeelding. Neem deze opdracht in een handeling op om ervoor te zorgen dat afbeeldingen de juiste kleurmodus gebruiken, zodat ongewenste foutberichten worden vermeden.
Terug
555
Taken automatiseren
Terug
556
Contactblad II maakt van alle bestanden in de geselecteerde map miniatuurvoorbeelden op n blad. (Zie Contactbladen maken op pagina 516.) Afbeelding passend wijzigt de huidige afmetingen van de afbeelding in de hoogte en breedte die u opgeeft, zonder de verhoudingen te wijzigen.
Opmerking: de afbeelding wordt opnieuw berekend, waardoor de hoeveelheid informatie in de afbeelding wordt aangepast.
PDF met meerdere paginas naar PSD converteert elke pagina van een geselecteerd PDF-document in een afzonderlijk Photoshop-bestand. (Zie PDF-bestanden openen en importeren op pagina 82.) Figuurpakket plaatst meerdere kopien van een bronafbeelding op n pagina, net als portretfotografen vaak doen met hun afdrukken. (Zie Figuurpakketten maken op pagina 517.) Webfotogalerie genereert op basis van een aantal afbeeldingen een website, compleet met een indexpagina met miniaturen, afzonderlijke paginas met JPEG-afbeeldingen en aanklikbare koppelingen. (Zie Webfotogalerien maken (Photoshop) op pagina 434.)
Zo gebruikt u een automatiseringsopdracht: Kies Bestand > Automatisch en kies vervolgens een van de opdrachten in het vervolgmenu.
Externe automatisering
Photoshop ondersteunt externe automatisering die werkt met OLE (Windows) of AppleScript (Mac OS). Met beide methoden kunt u Adobe Photoshop extern starten en handelingen uitvoeren. Met externe automatisering kunt u de volgende taken uitvoeren:
Een andere, op scripts voorbereide toepassing een reeks bestanden laten genereren, die u in Photoshop batchmatig verwerkt. In Photoshop bestanden batchmatig verwerken en ze opslaan op uw website. Een script schrijven dat een handeling uitvoert en daarna uw computer s avonds laat uitschakelt terwijl u al lang naar huis bent.
Neem voor verdere vragen over OLE contact op met Microsoft. Raadpleeg bij vragen over AppleScript de documentatie van Mac OS of Apple Computer.
Terug
556
Taken automatiseren
Terug
557
Gegevensgestuurde afbeeldingen
Gegevensgestuurde afbeeldingen maken het mogelijk om meerdere versies van een afbeelding snel en nauwkeurig te produceren. U wilt bijvoorbeeld 500 verschillende webbanners maken op basis van dezelfde sjabloon. Voorheen moest u dan handmatig de sjabloon vullen met gegevens (afbeeldingen, tekst, enzovoort). Met gegevensgestuurde afbeeldingen kunt u gebruikmaken van een script dat verwijst naar een database zodat de webbanners voor u worden gegenereerd. U kunt elke afbeelding laden in een sjabloon voor gegevensgestuurde afbeeldingen door de variabelen voor de lagen in de afbeelding te deniren. Bovendien kunt u verschillende sets variabele gegevens maken om te zien hoe de sjabloon eruitziet wanneer rendering is toegepast.
Variabelen
U gebruikt variabelen om te bepalen welke elementen in een sjabloon dynamisch zijn (kunnen worden gewijzigd). Het type variabele komt overeen met het type van de gegevens die u via een sjabloon wilt wijzigen. Met variabelen voor zichtbaarheid kunt u de inhoud van een laag weergeven of verbergen. Met variabelen voor pixelvervanging kunt u de pixels in de laag vervangen door pixels uit een ander afbeeldingsbestand. Met variabelen voor tekstvervanging kunt u een tekstreeks in een tekstlaag vervangen.
A
Twee versies van een webafbeelding op basis van dezelfde sjabloon: A. Variabele voor zichtbaarheid B. Variabele voor pixelvervanging C. Variabele voor tekstvervanging
Zo denieert u variabelen: 1 Selecteer in het palet Lagen een laag waarvoor u variabelen wilt deniren. Opmerking: u kunt geen variabelen voor de achtergrondlaag deniren. 2 Kies Afbeelding > Variabelen > Deniren, of kies Variabelen in het menu van het palet Lagen. 3 Selecteer een of meer typen variabelen:
Terug
557
Taken automatiseren
Terug
558
Met Pixel vervangen kunt u de pixels in de laag vervangen door pixels uit een ander afbeeldingsbestand.
Opmerking: u geeft de vervangende afbeelding op wanneer u een gegevensset denieert. (Zie Gegevenssets op pagina 559.)
4 Voer desgewenst namen voor de variabelen in. Namen van variabelen moeten beginnen met een letter, onderstrepingsteken of dubbele punt en mogen geen spaties of speciale tekens bevatten (met uitzondering van punten, koppeltekens, onderstrepingstekens en dubbele punten). 5 Voor variabelen voor pixelvervanging klikt u op Opties voor vervangen pixels en voert u het volgende uit:
Kies een methode voor het schalen van de vervangende afbeelding: Passen om de afbeelding te schalen zodat deze in het selectiekader past (waardoor er gedeelten van het selectiekader leeg kunnen blijven), Opvullen om de afbeelding te schalen zodat deze het selectiekader geheel vult (waardoor de afbeelding groter dan het selectiekader kan zijn), Ongewijzigd om de afbeelding niet te schalen en Conform om de afbeelding niet-proportioneel passend te maken in het selectiekader. Klik op een handgreep van het pictogram voor uitlijning om een uitlijning te kiezen zodat de afbeelding binnen het selectiekader wordt geplaatst. Selecteer Aan selectiekader klemmen om gedeelten van de afbeelding die niet in het selectiekader passen, bij te snijden. Deze optie is alleen beschikbaar wanneer de vervangingsmethode Opvullen of Ongewijzigd wordt geselecteerd.
6 Als u variabelen voor een aanvullende laag wilt deniren, kiest u een laag in het popup-menu Laag. Herhaal stap 3 tot en met 5. 7 Klik op OK. Zo hernoemt u een variabele: 1 Kies Afbeelding > Variabelen > Deniren of kies Variabelen in het menu van het palet Lagen. 2 Kies in het popup-menu Laag de laag die de variabele bevat. 3 Typ een naam in het tekstvak Naam. Namen van variabelen moeten beginnen met een letter, onderstrepingsteken of dubbele punt en mogen geen spaties of speciale tekens bevatten (met uitzondering van punten, koppeltekens, onderstrepingstekens en dubbele punten). Opmerking: als u gebruikmaakt van gegevenssets en u wilt een variabele globaal hernoemen (in alle lagen), wijzigt u de naam in de sectie Gegevenssets in het dialoogvenster Variabelen. (Zie Gegevenssets op pagina 559.) Zo verwijdert u variabelen: 1 Kies Afbeelding > Variabelen > Deniren, of kies Variabelen in het menu van het palet Lagen. 2 Kies een laag in het popup-menu Laag. 3 Schakel een of meer variabelen uit. 4 Herhaal stap 2 en 3 om variabelen uit de aanvullende lagen te verwijderen en klik vervolgens op OK. Help gebruiken | Inhoud | Index Terug 558
Taken automatiseren
Terug
559
Gegevenssets
Een gegevensset is een verzameling variabelen met gekoppelde gegevens. U kunt schakelen tussen verschillende gegevenssets om verschillende gegevens in de sjabloon te laden. Zo bewerkt u de standaardgegevensset: 1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Afbeelding > Variabelen > Gegevenssets. Wanneer het dialoogvenster Variabelen open is, kiest u Gegevenssets in het popupmenu boven in het dialoogvenster, of klikt u op Volgende. Selecteer Variabelen in het menu van het palet Lagen. Vervolgens kiest u Gegevenssets in het popup-menu boven in het dialoogvenster of klikt u op Volgende.
Opmerking: u moet ten minste n variabele deniren voordat u de standaardgegevensset kunt bewerken. 2 Selecteer een variabele uit het popup-menu Naam of uit de lijst onder in het dialoogvenster. 3 Bewerk de variabele gegevens:
Voor variabelen voor zichtbaarheid selecteert u Zichtbaar om de inhoud van de laag weer te geven of Onzichtbaar om de inhoud van de laag te verbergen. Voor variabelen voor pixelvervanging klikt u op Bladeren (Windows) of Kiezen (Mac OS) en selecteert u een vervangend afbeeldingsbestand. Voor variabelen voor tekstvervanging typt u een tekstreeks in het tekstvak Waarde.
4 Herhaal stap 2 en 3 voor elke variabele die u wilt opnemen in de sjabloon. 5 Voer een van de volgende handelingen uit:
Zo maakt u een nieuwe gegevensset: 1 Klik op de knop Nieuwe gegevensset . 2 Bewerk de variabele gegevens en klik op de knop Gegevensset opslaan. Zo hernoemt u een gegevensset: Typ een naam in het tekstvak Gegevensset. Zo selecteert u een gegevensset: Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een gegevensset in het popup-menu Gegevensset. Klik op de knop Vorige gegevensset Klik op de knop Volgende gegevensset om de vorige set in de lijst te selecteren. om de volgende set in de lijst te selecteren.
Zo wijzigt u de gegevens in een gegevensset: Selecteer de gegevensset die u wilt wijzigen, bewerk de variabele gegevens en klik op de knop Gegevensset opslaan.
Terug
559
Taken automatiseren
Terug
560
Zo verwijdert u een gegevensset: Selecteer de gegevensset die u wilt verwijderen en klik op de knop Prullenbak .
Kies Afbeelding > Voorbeelddocument. Er verschijnt een vinkje naast de opdracht wanneer de modus Voorbeelddocument is ingeschakeld. Klik op de knop Voorbeelddocument in de gereedschapset.
Zo bekijkt u een voorvertoning van gegevensgestuurde afbeeldingen: 1 Schakel de modus Voorbeelddocument in. 2 Kies in de optiebalk een gegevensset in het popup-menu Gegevensset, en klik op de knop Vorige gegevensset of op de knop Volgende gegevensset . De gegevens in het documentvenster worden gewijzigd.
Terug
560
Terug
561
Plaatst afbeelding passend in venster 100% vergroting Zoomt in of uit of Past zoompercentage toe en houdt zoompercentagevenster geopend* Zoomt in op een bepaald gebied van een afbeelding* Schuift de afbeelding met het Handje op* Schuift n scherm omhoog of omlaag Schuift 10 eenheden omhoog of omlaag Verplaatst weergave naar hoek linksboven of hoek rechtsonder Schakelt laagmasker in/uit als rubylith*
Dubbelklik op
of
+ (nul) of + + (nul)
Dubbelklikken op + of
+ spatiebalk of
+ spatiebalk
+ Return in palet Navigator + slepen over voorvertoning in het palet Navigator Spatiebalk + slepen of slepen van weergavegebied in het palet Navigator PgUp of PgDn + PgUp of PgDn Home of End \
Houd
ingedrukt om naar links (PgUp) of rechts (PgDn) te schuiven Shift Option Toets
Verplaatst selectiekader tijdens selecteren Aan selectie toevoegen of van selectie aftrekken
Een selectiekadergereedschap (behalve n kolom en n rij) + spatiebalk + slepen Een selectiegereedschap + + slepen of
Terug
561
Terug
562
Doorsnijdt een selectie Beperkt selectiekader tot vierkant of cirkel (als geen andere selecties actief zijn) Tekent selectiekader vanuit het middelpunt (als geen andere selecties actief zijn) Beperkt vorm en sleept selectiekader vanuit het middelpunt
+ slepen
(behalve wanneer of een pengereedschap*, segment, padgereedschap*, vormgereedschap*, gereedschap voor rechthoekafbeelding met hyperlinks, ronde afbeelding met hyperlinks of veelhoekafbeelding met hyperlinks is geselecteerd) Schakelt over van Schakelt over van naar naar * * + slepen + klikken + + slepen van selectie
Verplaatst kopie van selectie Verplaatst het geselecteerde gebied 1 pixel Verplaatst selectie 1 pixel Verplaatst laag 1 pixel wanneer niets op de laag is geselecteerd Vergroot of verkleint de detectiebreedte* Accepteert uitsnijden of sluit uitsnijden af Maakt hoekmeting * Lijnt hulplijn magnetisch op liniaalstreepjes uit Schakelt orintatie van hulplijn in/uit
+ slepen eindpunt
Houd
Niet in ImageReady
Terug
562
Terug
563
Tekenen
Resultaat Handeling
(of een
Een teken- of bewerkgereedschap + cijfertoetsen (bijvoorbeeld 0 = 100%, 1 = 10%, 4 en 5 snel achter elkaar = 45%) (Gebruik voor Airbrush + cijfertoetsen) Een willekeurig teken- of bewerkgereedschap + + cijfertoetsen (bijv. 0 = 100%, 1 = 10%, 4 en 5 snel achter elkaar = 45%) (Voor Airbrush weglaten) + _ of + Delete of + + Delete + Delete
Loopt door de overvloeimodi Vult selectie/laag met voor- of achtergrondkleur Vult vanuit historie* Geeft dialoogvenster Opvulling weer Transparante pixels vergrendelen/ ontgrendelen Verbindt punten met een rechte lijn
Houd
Bewerken
Resultaat Handeling
Verplaatst tekst in afbeelding Lijnt links, in het midden of rechts uit* Lijnt boven, in het midden of onder uit*
Terug
563
Terug
564
Selecteert 1 teken links/rechts of 1 regel omlaag/omhoog of 1 woord links/rechts Selecteert tekens vanaf het invoegpunt tot waar u met de muis klikt Verplaatst 1 teken naar links/rechts, 1 regel omlaag/omhoog of 1 woord naar links/rechts Bepaalt nieuwe oorsprong over bestaande tekst Selecteert woord, regel, alinea of hele tekst Toont/verbergt selectie van geselecteerde tekst Schakelt Onderstrepen in/uit* Schakelt Doorhalen in/uit* Schakelt Alle hoofdletters in/uit* Schakelt Kleine hoofdletters in/uit* Schakelt Superscript in/uit* Schakelt Subscript in/uit* Kiest 100% horizontale schaal* Kiest 100% verticale schaal* Kiest Automatische regelafstand* Kiest 0 voor bijhouden* Vult alinea uit; laatste regel wordt links uitgelijnd* Vult alinea uit; laatste regel wordt geforceerd* Schakelt woordafbreking van alinea in/ uit* Schakelt composer enkele regel/alle regels in/uit* Vergroot/verkleint de grootte van de geselecteerde tekst met 2 punten/pixels
+ + klikken , of
of
+ klikken of klikken + slepen Klik twee keer, drie keer, vier keer of vijf keer + H (OS 9); Control + + + + + + + + + + +U +/ +K +H ++ + +X + + +X +A + + Control + Q ++ + H (OS X)
+ + Q (OS 9) of (OS X) + + + + + +J +F + + +H +T
+ < >
Terug
564
Terug
565
Vergroot/verkleint regelafstand met 2 punten/pixels Vergroot/verkleint de basislijnverschuiving met 2 punten/pixels Vergroot/verkleint tekenspatiring/ tekstspatiring met 20/1000 ems
+ + + +
Houd Houd
Pad bewerken*
Resultaat Handeling
Selecteert meerdere ankerpunten Selecteert gehele pad Dupliceert een pad (werkt met alle pengereedschappen) Schakelt over van Schakelt over van naar of naar
+ +
+ klikken + klikken
Schakelt over van naar wanneer de aanwijzer op het ankerpunt of richtingspunt staat Schakelt over van of naar wanneer aanwijzer op een ankerpunt of richtingspunt staat Sluit pad Sluit pad met rechte-lijnsegment
*
+ dubbelklikken + + dubbelklikken
Terug
565
Terug
566
Segmenteren en optimaliseren
Resultaat Handeling
Schakelt browser-dithering voor geselecteerd afbeeldingsdeelvenster in de weergave Geoptimaliseerd in/uit Bladert door voorvertoningen van gamma in geselecteerd afbeeldingsdeelvenster Schakelt tussen de vensters Geoptimaliseerd/2-maal tonen/4-maal tonen/Origineel Schakelt tussen de gereedschappen Segment en Segmentselectie Tekent een vierkant segment Tekent vanuit het midden naar buiten Tekent een vierkant segment vanuit het midden naar buiten Plaatst segment opnieuw tijdens maken van segment Opent contextgevoelig menu
+Y
+Y
+Y
Terug
566
Terug
567
Plaatst afbeelding passend in venster 100% vergroting Zoomt in of uit of Past zoompercentage toe en houdt zoompercentagevenster geopend* Zoomt in op een bepaald gebied van een afbeelding* Schuift de afbeelding met het Handje op* Schuift n scherm omhoog of omlaag Schuift 10 eenheden omhoog of omlaag Verplaatst weergave naar hoek linksboven of hoek rechtsonder Schakelt laagmasker in/uit als rubylith*
Ctrl + spatiebalk of Alt + spatiebalk + Enter in het palet Navigator Ctrl + slepen over voorvertoning in het palet Navigator Spatiebalk + slepen of slepen van weergavegebied in het palet Navigator PgUp of PgDn + PgUp of PgDn Home of End |
Houd Ctrl ingedrukt om naar links (PgUp) of rechts (PgDn) te schuiven Shift Toets
Niet in ImageReady
Verplaatst selectiekader tijdens selecteren Voegt aan selectie toe of trekt van selectie aftrekken Doorsnijdt een selectie
Een selectiekadergereedschap (behalve n kolom en n rij) + slepen Een selectiegereedschap + Alt + slepen Een selectiegereedschap + slepen of + Alt +
Terug
567
Terug
568
Beperkt selectiekader tot vierkant of cirkel (als geen andere selecties actief zijn) Sleept selectiekader uit middelpunt (als geen andere selecties actief zijn) Beperkt vorm en sleept selectiekader vanuit het middelpunt
+ slepen Alt + slepen + Alt + slepen Ctrl (behalve wanneer of een pengereedschap*, pad*, vormgereedschap*, segment, gereedschap voor rechthoekafbeelding met hyperlinks, ronde afbeelding met hyperlinks of veelhoekafbeelding met hyperlinks is geselecteerd)
naar naar
* *
Alt + slepen Alt + klikken + Alt + slepen selectie Een selectie + + Ctrl + + , of + Enter of Esc + Alt + slepen eindpunt + slepen hulplijn Alt + slepen hulplijn
Verplaatst kopie van selectie Verplaatst het geselecteerde gebied 1 pixel Verplaatst selectie 1 pixel Verplaatst laag 1 pixel wanneer er niets op de laag is geselecteerd Vergroot/verkleint de detectiebreedte* Accepteert uitsnijden of sluit uitsnijden af Maakt hoekmeting * Lijnt hulplijn magnetisch op liniaalstreepjes uit Schakelt orintatie van hulplijn in/uit
Houd
Niet in ImageReady
Terug
568
Terug
569
Tekenen
Resultaat Handeling
Een tekengereedschap + Alt (of een vormgereedschap + Alt) Selecteert achtergrondkleur * Verwijdert * + Alt + klikken + + Alt + klikken Een teken- of bewerkgereedschap + cijfertoetsen (bijv. 0 = 100%, 1 = 10%, 4 en 5 snel achter elkaar = 45%) (Gebruik voor Airbrush + cijfertoetsen) Een willekeurig teken- of bewerkgereedschap + + cijfertoetsen (bijv. 0 = 100%, 1 = 10%, 4 en 5 snel achter elkaar = 45%) (Voor Airbrush weglaten) + _ of Alt + Backspace of Ctrl + Backspace Alt + Ctrl + Backspace + Backspace / Een tekengereedschap + + klikken
Loopt door de overvloeimodi Vult selectie/laag met voor- of achtergrondkleur Vult vanuit historie* Geeft dialoogvenster Opvulling weer Transparante pixels vergrendelen/ ontgrendelen Verbindt punten met een rechte lijn
Houd Shift
Niet in ImageReady
Bewerken
Resultaat Handeling
Verplaatst tekst in afbeelding Lijnt links, in het midden of rechts uit* Lijnt boven, in het midden of onder uit* Selecteert 1 teken links/rechts of 1 regel omlaag/omhoog of 1 woord links/rechts Help gebruiken | Inhoud | Index
Ctrl + slepen van tekst wanneer tekstlaag is geselecteerd + + + + Ctrl + L, C of R + Ctrl + L, C of R of + Ctrl +
Terug
569
Terug
570
Selecteert tekens vanaf het invoegpunt tot waar u met de muis klikt Verplaatst 1 teken naar links/rechts, 1 regel omlaag/omhoog of 1 woord naar links/rechts Bepaalt nieuwe oorsprong over bestaande tekst Selecteert woord, regel, alinea of hele tekst Toont/verbergt selectie van geselecteerde tekst Schakelt Onderstrepen in/uit* Schakelt Doorhalen in/uit* Schakelt Alle hoofdletters in/uit* Schakelt Kleine hoofdletters in/uit* Schakelt Superscript in/uit* Schakelt Subscript in/uit* Kiest 100% horizontale schaal* Kiest 100% verticale schaal* Kiest Automatische regelafstand* Kiest 0 voor bijhouden* Vult alinea uit, laatste regel wordt links uitgelijnd* Vult alinea uit, laatste regel wordt geforceerd* Schakelt woordafbreking van alinea in/ uit* Schakelt composer enkele regel/alle regels in/uit* Vergroot/verkleint de grootte van de geselecteerde tekst met 2 punten/pixels Vergroot/verkleint regelafstand met 2 punten/pixels
+ klikken , of Ctrl +
+ klikken of klikken + slepen Klik twee keer, drie keer, vier keer of vijf keer Ctrl + H + Ctrl + U + Ctrl + / + Ctrl + K + Ctrl + H + Ctrl + + + Alt + Ctrl + + + Ctrl + X + Alt + Ctrl + X + Alt + Ctrl + A + Ctrl + Q + Ctrl + J + Ctrl + F + Alt + Ctrl + H + Alt + Ctrl + T + Ctrl + < > Alt +
Terug
570
Terug
571
Vergroot/verkleint de basislijnverschuiving met 2 punten/pixels Vergroot/verkleint tekenspatiring/ tekstspatiring met 20/1000 ems
+ Alt + Alt +
Houd Alt ingedrukt om 10x te verkleinen/vergroten Houd Ctrl ingedrukt om 10x te verkleinen/vergroten Shift Toets
Niet in ImageReady
Pad bewerken*
Resultaat Handeling
Selecteert meerdere ankerpunten Selecteert gehele pad Dupliceert een pad (werkt met alle pengereedschappen) Schakelt over van Schakelt over van naar of naar
+ klikken
Schakelt over van naar wanneer de aanwijzer op een ankerpunt of richtingspunt staat Schakelt over van of naar wanneer aanwijzer op een ankerpunt of richtingspunt staat Sluit pad Sluit pad met rechte-lijnsegment
*
Alt
Terug
571
Terug
572
Segmenteren en optimaliseren
Resultaat Handeling
Schakelt browserdithering in of uit voor geselecteerd afbeeldingsdeelvenster in de weergave Geoptimaliseerd Bladert door voorvertoningen van gamma in geselecteerd afbeeldingsdeelvenster Schakelt tussen de vensters Geoptimaliseerd/2-maal tonen/4-maal tonen/Origineel Schakelt tussen de gereedschappen Segment en Segmentselectie Tekent een vierkant segment Tekent vanuit het midden naar buiten Tekent een vierkant segment vanuit het midden naar buiten Plaatst segment opnieuw tijdens maken van segment Opent contextgevoelig menu
+ Ctrl + Y
Alt + Ctrl + Y
Ctrl + Y
Terug
572
Juridische aantekeningen
Terug
573
Juridische aantekeningen
Copyright
2002 Adobe Systems Incorporated. Alle rechten voorbehouden.
Adobe Photoshop 7.0 Handboek voor Windows en Macintosh Zowel dit handboek, als de hierin beschreven software, wordt geleverd onder licentie en mag alleen worden gebruikt of gekopieerd volgens de voorwaarden van de betreffende licentie. De inhoud van dit handboek wordt alleen ter informatie geleverd, kan zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd en houdt geen enkele verplichting in voor Adobe Systems Incorporated. Adobe kan noch verantwoordelijk noch aansprakelijk worden gehouden voor eventuele fouten of onnauwkeurigheden in deze documentatie. Behoudens uitzonderingen voortvloeiende uit licenties, mag niets uit deze publicatie worden verveelvoudigd, opgeslagen op een gegevensopzoeksysteem of op welke wijze dan ook openbaargemaakt door middel van druk, elektronische kopien of geluidsdragers of op enigerlei andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Adobe. Op bestaande illustraties of afbeeldingen die u in uw project wilt opnemen is mogelijk copyright van toepassing. Ongeoorloofde opname van dergelijk materiaal in uw nieuwe werk is mogelijk in strijd met de rechten van de houder van het copyright. U wordt aangeraden toestemming te vragen aan de houder van het copyright voor gebruik van het betreffende werk. Eventuele bedrijfsnamen in voorbeeldsjablonen dienen slechts om het gebruik van het product te illustreren en zijn ctief. Adobe, het Adobe-logo, Acrobat, Acrobat Reader, Adobe Dimensions, Adobe Gamma, After Effects, FrameMaker, GoLive, Illustrator, ImageReady, InDesign, InProduction, Minion, Myriad, PageMaker, Photoshop, PostScript, PressReady en Streamline zijn ofwel gedeponeerde handelsmerken of handelsmerken van Adobe Systems Incorporated in de Verenigde Staten en/of overige landen. Microsoft en Windows zijn of gedeponeerde handelsmerken of handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen. Apple, AppleTalk, ColorSync, LaserWriter, Mac, Macintosh en QuickTime zijn handelsmerken van Apple Computer, Inc. in de Verenigde Staten en in andere landen. QuickTime en het QuickTime-logo zijn handelsmerken die onder licentie worden gebruikt. Kodak en Photo CD zijn handelsmerken van Eastman Kodak Company. De spellingsonderdelen van dit product zijn gebaseerd op Proximity Linguistic Technology. The Proximity Hyphenation System 1989 Alle rechten voorbehouden Proximity Technology, Inc. Proximity en Linguibase zijn gedeponeerde handelsmerken van Proximity Technology Inc. Bevat een implementatie van de LZW-algoritme onder licentie U.S Patent 4,558,302. PANTONE kleuren die in de toepassing of in het handboek worden weergegeven, komen mogelijk niet overeen met de door PANTONE aangegeven standaard. Raadpleeg de laatste publicaties over PANTONE-kleuren voor de juiste kleur. PANTONE en andere handelsmerken van Pantone, Inc. zijn het eigendom van Pantone, Inc. Pantone, Inc., 2001. Pantone, Inc. is eigenaar van het copyright op de kleurgegevens en/of de software die onder licentie zijn verstrekt aan Adobe Systems Incorporated en die alleen mogen worden gedistribueerd voor gebruik in combinatie met Adobe Photoshop. Kleurgegevens en/of software van PANTONE mag alleen worden gekopieerd naar een andere schijf of geheugen als dit gebeurt tijdens het werken met Adobe Photoshop. Gedeeltelijk copyright 1984-1998 FairCom Corporation. FairCom en c-tree Plus zijn handelsmerken van FairCom Corporation die zijn geregistreerd in de Verenigde Staten en andere landen. Alle rechten voorbehouden. Alle overige handelsmerken zijn het eigendom van hun respectieve eigenaren. Adobe Systems Incorporated, 345 Park Avenue, San Jose, California 95110, Verenigde Staten Opmerking voor eindgebruikers bij de Amerikaanse overheid. De software en documentatie zijn commercile producten volgens de denitie van deze term in 48 C.F.R., 2.101, bestaande uit commercile computersoftware en documentatie bij de commercile computersoftware , zoals deze termen worden gebruikt in 48 C.F.R. 12.212 of 48 C.F.R. 227.7202. In overeenstemming met 48 C.F.R. 12.212 of 48 C.F.R. 227.7202-1 t/m 227.7202-4, worden de commercile computersoftware en documentatie bij de commercile computersoftware onder licentie verstrekt aan eindgebruikers bij de Amerikaanse overheid (A) alleen als commercile producten en (B) met alleen de rechten volgens de voorwaarden uit deze overeenkomst die voor alle andere eindgebruikers gelden. Niet gepubliceerde rechten zijn voorbehouden onder de Amerikaanse wet op het auteursrecht. Adobe Systems Incorporated, 345 Park Avenue, San Jose, CA 95110-2704, USA. Voor eindgebruikers bij de Amerikaanse overheid stemt Adobe er in toe te voldoen aan alle van toepassing zijnde wetten op het gebied van gelijke behandeling inclusief, indien van toepassing, de voorzieningen van Executive Order 11246, inclusief wijzigingen, Section 402 van de Vietnam Era Veterans Readjustment Assistance Act uit 1974 (38 USC 4212), en Section 503 van de Rehabilitation Act uit 1973, inclusief wijzigingen, en de regelgeving bij 41 CFR Parts 60-1 t/m 60-60, 60-250 en 60-741. De clausule en regels betreffende positieve actie die zijn opgenomen in de voorafgaande zin zullen worden opgenomen via verwijzing in deze Overeenkomst.
Terug
573
Index
Terug
574
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Index
A
Aangepaste inktkleuren 293 Aangrenzend, optie 181, 251 Aanpassen CMYK-kleurruimten 136 kleurruimten grijswaarden 141 RGB-kleurruimten 135 steunkleurenprofielen 141 Aanpassingen. ZieToon- en kleuraanpassingen Aanpassingslagen 346 bewerken 349 informatie 148 maken 347 voor filters 358 voor kleurcorrecties 346 Aantal kleuren variabele optimalisatie 478 Aantal pixels verkleinen 72 Aantal pixels wijzigen informatie 72 interpolatiemethoden 72 Zie ook Grootte wijzigen Aanwijzers. Zie Gereedschapaanwijzers Accurate schermen gebruiken, optie 529, 536 acht bits/kanaal, opdracht 105 acht-bits-kleurweergave 102 Achter, modus 268 Achtergrond laagstijlen en 335 omzetten in laag 317 van filtereffecten 359 Achtergrond weergeven, optie 211 Achtergrondgummetje, gereedschap 251 Achtergrondkleur afdrukken 526 bewerken met palet Kleur 288 instellen in nieuwe afbeeldingen 80 kiezen 286, 289 segmenten 421 selecteren met Pipet 287 selecties vullen met 278 a-component 99 Actieve laag 319 Adaptief, kleurentabel 480 Additieve kleuren 97 Adobe Acrobat Reader 6 Adobe AlterCast 560 Adobe Certification, programma 10 Adobe Gamma, hulpprogramma 133 Adobe GoLive 560 Adobe Illustrator bestanden openen 82, 83 bestanden plaatsen 89 Adobe Kleurkiezer 295 Adobe Online 8, 9 Adobe Online, voorkeur 8 Adobe Premiere 506 Adobe-website 8 Afbeelding met hyperlinks Vorm, optie 430 Afbeelding met hyperlinks selecteren, gereedschap 429 Afbeelding passend, opdracht 556 Afbeelding toepassen, opdracht 306 Afbeelding vergroten/verkleinen, opdracht 71 Afbeeldingen aantal pixels wijzigen 72 afdrukafmetingen 74 afdrukken 523 bitdiepte 104 dupliceren 44
Terug
574
Index
Terug
575
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z grootte weergeven 71 herstellen 39 importeren 77 importeren uit PDF-bestanden 82 informatie 66 informatie weergeven 51 lagen kopiren tussen 320 maken op basis van historiestaat 42 maken op basis van opname 42 maximumgrootte 70 nieuwe maken 80 omzetten in andere bitdiepte 105 omzetten in andere kleurmodi 100, 105, 109 openen 80, 87 pixelafmetingen 67, 73 plaatsen 89, 519 roteren 88 roteren of omdraaien 200 samenvoegen tot n laag 327 scannen 75, 77 selecties kopiren tussen 190 selecties laden in 314 teruggaan naar een staat 40, 44 uitsnijden 200 verkleinen 201 verplaatsen 36 voorvertoning in browser 57 web 408 weergeven 35, 37 Zie ook Bitmapafbeeldingen, Afbeeldingen optimaliseren, Vectorafbeeldingen Afbeeldingen importeren digitale camera met WIA-ondersteuning 77 scannen met WIA-ondersteuning 77 WIA-ondersteuning 77 Afbeeldingen in gendexeerde kleuren 100, 104 Afbeeldingen in tinten 302 Afbeeldingen insluiten. Zie OLE Afbeeldingen met hyperlinks client-kant 433 informatie 425 koppelingen toevoegen aan 432 maken 426 op basis van gereedschappen 427 op basis van lagen 427 op laag gebaseerd omzetten in op gereedschap gebaseerd 427 opties voor 432 selecteren 429 server-kant 433 verwijderen 432 weergeven 428 wijzigen in afbeelding 431 Afbeeldingen optimaliseren annuleren 474 automatiseren 489, 555 automatisering 544, 552 GIF-formaat 466 informatie 461 JPEG-formaat 470 oorspronkelijke versie herstellen 466 PNG-24-formaat 471 PNG-8-formaat 466 variabele optimalisatie 475 voorkeuren voor 474 afbeeldingen optimaliseren in WBMP-formaat 472 Afbeeldingen retoucheren 215 Afbeeldingen uitsnijden informatie 200 perspectief wijzigen 202 afbeeldingen verscherpen 175 Afbeeldingen, gegevensgestuurd 556 Afbeeldingsgrootte, opdracht documentgrootte wijzigen 74 informatie 190 opnemen in handelingen 543 optie Automatisch gebruiken 75 pixelafmetingen wijzigen 73 Afbeeldingspiramide opslaan, optie 502 Afbeeldingsresolutie. Zie Resolutie Afbreken van tekst 400 Afdrukafmetingen wijzigen 74 wijzigen tijdens afdrukken 525
Terug
575
Index
Terug
576
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Afdrukbare kleuren 293 Afdrukken CMYK-versies van afbeeldingen 532 coderingsmethoden 530 duotonen 536 gedeelte van afbeelding 530 grootte en positie van afbeeldingen wijzigen 525 halftoonrasterattributen voor 528 informatie 523 informatie over dpi 69 kleurbeheer en 531 lagen en kanalen 524 overdrukkleuren 535 paginamarkeringen 526 PostScript Level 2 99 PostScript Level 3 99 voorvertoning van afbeeldingsgrootte 75 Afdrukken met afdrukvoorbeeld, opdracht 524 Afdrukken, opdracht 523, 524 Afdrukmarkeringen 526 Afdrukopties, opdracht 523 Afgeronde rechthoek, gereedschap 224 Aflopen 526 Afmetingen afbeelding, optie 52, 71 Aftrekken, optie 308 Airbrush 265 Airbrush, gereedschap 249 Alfa video gebruiken, optie 320 Alfa video, optie Alfa video gebruiken 320 Alfakanalen als selectiebibliotheek 299 berekenen 306 bestandsformaten voor opslaan 296 bestandsgrootte van 296 converteren naar steunkleurkanaal 304 informatie 296 kopiren 299 maken 312 maskers opslaan 311 naam geven 313 opslaan 496 opties 312, 313 selectie opslaan in 313 selecties opslaan en laden als maskers 309 structuren toevoegen 379 verwijderen 301 weergave 297 Alinea's inspringen 399 Alinea, palet 397 Alineatekst. Zie Tekst Alle gereedschappen herstellen, opdracht 27 Alle hoofdletters, opdracht 394 Alle kleuren deselecteren, opdracht 483 Alle kleuren selecteren, opdracht 482 Alle laagstijlen tonen, opdracht 337 Alle laagstijlen verbergen, opdracht 337 Alle lagen gebruiken, optie 181, 324 Alleen verenigde lagen, optie 45 Alles ontkoppelen, opdracht 425 Alles van selectie selecteren, opdracht 482 Alt, HTML-element 423, 433 Andere filters 362, 374 Andere wolken, filter 365 Animaties informatie 440, 449 kaders kopiren en plakken 452 kaders opnieuw ordenen 451 kaders samenvoegen in lagen 456 kaders selecteren 450 kaders tussenvoegen 453 lusopties 454 maken 450, 459, 460 optimaliseren 457 vertragingstijd 454 verwijderen 451 verwijderingsmethode voor kaders 455 voorvertoning 456 Ankerpunt converteren, gereedschap 209 Ankerpunt omzetten, gereedschap 224 Ankerpunt toevoegen, gereedschap 209, 224 Ankerpunt verwijderen, gereedschap 209, 224, 241 Ankerpunten maken 241, 242
Terug
576
Index
Terug
577
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z toevoegen en verwijderen 241 ANPA-kleuren 294 Anti-aliasing 3D rendering 211 Adobe Illustrator-bestanden 83 EPS-bestanden 83 geplaatste illustratie 90 in pixels omgezette vormen 226 optie voor laagstijl 339 PDF-bestanden 82 selecties 187, 310 tekst 385 Apparaatonafhankelijke kleur 99 Apple-kleurkiezer 295 AppleScript 556 Arcering, filter 364 Artistieke filters 362 Zie ook namen van afzonderlijke filters ASCII-codering, voor EPS- en DCS-bestanden 498 Auteurschapinformatie 51 Autocontrast, opdracht 170 Automatisch eerste opname, optie 42 Automatisch hergenereren, optie 474 Automatische kleuren, opdracht 170 Automatische rasters, dialoogvenster 529 Automatische segmenten. Zie Segmenten Automatische verwijderingsmethode kader 456 Automatiseren layouts met meerdere afbeeldingen 516 optimalisatie 489, 555 Automatisering handelingen gebruiken 538 met druppels 552 met opdracht Batch 550 opdrachten voor 555 Zie ook Handelingen AVI-formaat 505 Aziatische tekst. Zie CJK-tekst Basislaag 354 Basislijn 391 Basislijnverschuiving 393 Basrelif, filter 367 Batch, opdracht 550 Batchnaam wijzigen, opdracht 88 b-component 99 Bedekken, modus 269 Beeld omslaan, opdracht 358 Beheerde bestanden in- en uitchecken 93 maken 94 openen 93 wijzigingen opslaan in 94 Beleid definitie 119 opgeven 121 opties en gedrag 122 waarschuwingsberichten 119 Belichting, instelling 270 Belichtingseffecten 342 stijlen maken 379 stijlen opslaan 379 stijlen verwijderen 379 Belichtingseffecten, dialoogvenster 379 Belichtingseffecten, filter dialoogvenster 379 Gericht licht 377 informatie 365, 376 spoteffect 377 toevoegen 378 Universeel licht 377 verwijderen 378 Belichtingseffecten, filterstijlen gekruist 378 gekruist omlaag 378 knipperlicht 378 parallel gericht 378 schijnwerper 378 standaard 378 Vijf lichten omhoog 378 Vijf lichten omlaag 378
B
Basiskleur 268
Terug
577
Index
Terug
578
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Belichtingsgereedschappen informatie 216 opnemen in handelingen 543 Benoemde optimalisatie-instellingen 472, 473 Bereik, lassogereedschap 181 Berekenen, opdracht 307 Bestanden batchverwerking 550 extensies voor 497 opties voor opslaan 494 profielen insluiten in 130 sluiten 61 Bestandenbrowser 86 Bestandscompressie. Zie Compressie Bestandsextensies, voorkeuren voor opslaan 515 Bestandsformaten animatie en film 506 informatie 504 ondersteuning voor paden 243 Photo CD 99 Scitex CT 101, 105 voor niet-ondersteunde voorvertoningen 506 Zie ook Compressie, Opslaan voor web, dialoogvenster en namen van afzonderlijke formaten Bestandsgrootte benodigd voor alfakanalen 296 informatie 70 scannen en 78 weergeven 51 Bestandsgrootten origineel/optimaal, optie 52 Bewegende GIF's in rolloverstaten 447 informatie 458 openen 459 Zie ook Animaties Bewegingsonscherpte, filter 371 Bewerkingen annuleren 61 controleren 61 Bibliotheken 58 Bicubische interpolatie 73 Bijstelfuncties 142, 527 Bijwerken, opdracht 9 Bilineaire interpolatie 73 Binaire codering, voor EPS- en DCS-bestanden 498 Binneneffecten overvloeien als groep, optie 332 Bitdiepte afbeeldingen omzetten in andere bitdiepte 105 informatie 104 Bitmapafbeeldingen informatie 66, 100 kanalen en 104 omzetten in grijswaardenafbeeldingen 106 Zie ook Afbeeldingen Bitmapmodus Emmertje, gereedschap 276 informatie 100, 104, 106 kanalen dupliceren in 299 tekst in 380 transparantie opslaan in 498 Bladeren, opdracht 86 Blokmaker, filter 374 BMP-formaat 505 Bol, filter 372 Booleaanse selecties 178, 180, 181 Bronkanaal 306 Bronselectie 191 Browsers toevoegen aan menu Voorvertoning in 57 voorvertoning in 57 Bufferpatroon 39 Burasagari, optie 407
C
Cache exporteren, opdracht 88 Cache leegmaken, opdracht 88 Canvas grootte wijzigen 199 vullen 278
Terug
578
Index
Terug
579
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Canvas roteren, opdracht 199 Canvasgrootte, opdracht 199 CCITT-compressie 504 Chroma 96 Chroom, filter 367 CIE-standaard voor weergave 137 Cijfers, optie 392 CJK-tekst 404 opmaakuitzonderingen 396, 400 opties voor compositie 404, 405, 407 regelafstand 403 Tsume 403 Classroom in a Book 9 Client-kant, afbeeldingen met hyperlinks 433 CMKY-modus toon- en kleuraanpassingen in 151 CMM. Zie Kleurbeheer-engine CMYK-afbeeldingen afdrukken 532 afdrukken van proefdrukken 143 doelwaarden voor hoge lichten en schaduwen instellen 157 kanaalweergave 297 kleuren buiten kleuromvang 152 omgezet uit RGB 105 CMYK-inkten. Zie Drukinkten CMYK-kleurmodel 98 CMYK-kleurruimten 99 aanpassen 136 inktkleuren 136 puntverbreding 138 scheidingstype 139 voorvertoning 152 zwarte plaat 139 CMYK-modus kleur selecteren in 291 Color Management System (CMS) 114 Compensatie zwarte punten 125 Complementaire kleuren 98 Composer alle regels 402 Composer enkele regels 402 Compositie, van tekst 401 Compressie informatie 504 Zie ook Afbeeldingen optimaliseren Compressie met verlies JPEG-formaat 504 variabele optimalisatie en 477 Compressie zonder verlies CCITT 504 LZW 504 RLE 504 ZIP 504 CompuServe GIF-formaat. Zie GIF-formaat Constant, optie 302 Cont crayon, filter 358, 367 Contextmenu's 35 Continutoon-afbeeldingen afdrukken 523 informatie 66 Contouren 341 bibliotheken 342 Glanscontour, optie 339 optie voor laagstijl 339 Contrast aanpassen 169 automatisch aanpassen 170 Contrastlijn, filter 368 Copyrightgegevens toevoegen aan bestanden 511 Copyright-informatie weergeven 51 Craquelure, filter 370 Cursors. Zie Gereedschapaanwijzers Cursusmateriaal 9 Curven Duotoon 534 tekenen 230 vloeiende en scherpe maken 235 Curven, opdracht doelwaarden instellen met 158 informatie 155 kleurbalans aanpassen 156 sneltoetsen 157
Terug
579
Index
Terug
580
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
D
DCS-formaat bestanden opslaan in 497, 498 informatie 296, 300 voor afbeeldingen met steunkleurkanalen 537 Degroeperen uitknipgroepen 355 Degroeperen, opdracht 355 De-Interlace, filter 374 Dekking dekkingswaarde, in palet Info 34 laagmasker 352 lagen 328 pixeluitlijning en 322 Snelmasker 311 teken- en bewerkgereedschappen 270 verlopen 274 Zie ook Transparantie Deselecteren, opdracht 177 Deze laag, optie 333 Dialoogvensters informatie 31 popup-regelaars 31 positie instellen 31 Zie ook namen van afzonderlijke dialoogvensters Diameter, optie 256, 263 Diffusie-dithering 102, 111, 467, 469, 472 Diffusie-dithering, voorkeur 103 Digimarc Detect Watermark, insteekmodule 51 Digimarc-filters 362, 375, 512 Distribueren afbeeldingen met hyperlinks 431 segmenten 418 vormen 241 Dithering 467 in animaties 457 in gekoppelde segmenten 425 informatie 102, 107, 111 kleurbeheer en 125 transparantie 469
variabele optimalisatie en 477 verschuiven naar webveilige kleuren 483 Ditheringpatronen 102 Documentatie 6, 7 Documentgrootte aanpassen tijdens afdrukken 525 informatie 74 Documentvenster 35 Doelkanaal 297, 306 Doelselectie 191 Doelwaarden, instellen in de dialoogvensters Niveaus of Curven 157 Doezelen, selecties 187, 310 Dolly, optie 210 Donkerder, modus 268 Donkere lijnen, filter 364 Doordrukken, gereedschap 216 Doorheen halen, overvloeimodus 328 Doorsnede maken met kanaal, optie 313 Double-byte tekst. Zie CJK-tekst dpi (dots per inch) 69 Draadframe. Zie Transformaties Drempel, modus 160 Drempel, opdracht 158, 159, 160, 173 Drempel, schuifregelaar 366 3D transformatie, filter 365 driedimensionale transformatie, filter 208, 210 Droog penseel, filter 362 Druk, instelling 270 Drukinkten dichtheid 304 informatie 302 kleuren 98 volheid simuleren 304, 305 Druppel maken, opdracht in palet Handelingen 553 in palet Optimaliseren 489, 555 in submenu Automatisch 552 Druppels bewerken 554 in handelingen 544 informatie 552 maken in ImageReady 553
Terug
580
Index
Terug
581
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z maken in Photoshop 552 maken voor optimalisatie 489, 555 toepassen op segmenten 424 Duotonen afdrukken 536 afzonderlijke platen bekijken 536 curve 534 exporteren naar andere toepassingen 536 informatie 100, 533 instellingen opslaan en laden 535 maken 534 overdrukkleuren 535 Duotoonmodus 100, 104 Dupliceren afbeeldingen 44 afbeeldingen met hyperlinks 430 geoptimaliseerde afbeeldingen 45 kanalen 299 opdrachten in handelingen 547 segmenten 416 selecties in een afbeelding 190 Zie ook Kopiren Dupliceren, opdracht 44 Dynamisch bereik 79 Dynamische kleuren schuiven, optie 288 EPS PCIT-formaat voor voorvertoningen 506 EPS TIFF-formaat voor voorvertoningen 506 EPS-bestanden openen 83 opslaan 497, 498 plaatsen 89 EPS-formaat, informatie 506 EXIF-metadata behouden, optie 471 Exporteren duotonen 536 paden 520 transparantie 519 Externe automatisering 556 Extra's doelpad 237 in- en uitschakelen 50 kiezen uit verborgen Extra's 50 weergeven en verbergen 50 Zie ook namen van afzonderlijke Extra's Extraheren, objecten informatie 195 randen corrigeren 198 voorvertoning 197 Extraheren, opdracht 177, 195
F E
En afdrukken, opdracht 524 En laag maken, opdracht 327 n-bits-afbeeldingen Zie ook Bitmapafbeeldingen n-bits-afbeeldingen, omzetten in grijswaardenafbeeldingen 106 Effecten schalen, opdracht 345 Eigen 374 Eigen vormen, gereedschap 224 Eigen, filter 374 Eigen, kleurentabel 480 Eindkleur 268 Elektronische proefdruk 127, 152 Emmertje, gereedschap 276 Encapsulated PostScript (EPS)-formaat. Zie EPS-formaat Facet, filter 364 Fel licht, modus 269 Filigraan, filter 367 Filmkorrel, filter 362 Filmstrip-formaat 506 Filter Verplaats 373 Filters achtergrond maken 359 Andere 362 andere 374 Artistiek 360, 362 belichtingseffecten 376 Digimarc 362 effecten laten overvloeien 357 insteekmodules 356 maken 362
Terug
581
Index
Terug
582
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Penseelstreek 364 Pixel 360, 364 prestaties verbeteren 359 Rendering 361, 365 Ruis 361, 366 Schetsen 361, 367 speciale effecten 359 Stileren 361, 368 Structuur 361 toepassen 356 Verscherpen 361, 370 Vervagen 371 vervagen 362 Vervormen 362, 372 vervormen 358 Video 362, 374 voorvertoning 356 Zie ook namen van afzonderlijke filters filters Digimarc 375 Fixeerpunt 180 FOCOLTONE-kleuren 294 Focusgereedschappen 216 Fosforen 135 Fotokopie, filter 367 Fouten corrigeren 39 informatie 39 laatste handeling ongedaan maken 39 opgeslagen afbeelding herstellen 39 Fractionele tekenbreedten 395 Fragmentatie, filter 364 Fresco, filter 362 Functie voor eigen steunkleuren, dialoogvenster 529 GCR. Zie Grijscomponent vervangen Geaccentueerde randen, filter 364 Geavanceerd overvloeien, opties bereik voor overvloeien lagen 333 randpixels verwijderen 194 Gebrandschilderd glas, filter 370 Gebruikerssegmenten. Zie Segmenten Geef diepte, filter 368 Geen onderbreking, opdracht 401 Gegevenssets 559 Geheugen vrijmaken 39 Gendexeerde kleur, modus informatie 104, 109 omzettingsopties 109 RGB- en grijswaardenafbeeldingen omzetten in 109 Gendexeerde-kleurmodus tekst en 380 Gelijkend, opdracht 186 Gemaskerde gebieden, optie 311, 312 Geoptimaliseerd JPEG-formaat 471 Geoptimaliseerde afbeeldingen opslaan 489 Gereedschap herstellen, opdracht 27 Gereedschapaanwijzers hotspots 26 informatie 26 opties 26 uiterlijk 26 Gereedschappen belichting 216 dekking 270 focus 216 gereedschapaanwijzers 26 magnetisch gedrag 48 modaal 540 monsters uit lagen nemen 324 opnemen in handelingen 540, 543 optiebalk 27 retoucheren 215 selecteren 25 selectiekader 178 standaardinstellingen 27
G
Gamma aanpassen voor verschillen tussen platforms 162 informatie 135 Gamma, hulpprogramma 133 Gamma, opdracht 163 Gaussiaans vervagen, filter 371
Terug
582
Index
Terug
583
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z tekenen 248 tovergummetje 250 verbergen 25 vorm 224 Vullen 196 Gereedschapset 21 Gereedschapstips tonen, voorkeuren 7 Gericht lichteffect 377 Gescheurde randen, filter 368 Geselecteerd gebied afdrukken, optie 530 Geselecteerde gebieden, optie 311 Geselecteerde kleuren vergrendelen/ ontgrendelen, opdracht 485 Geselecteerde kleuren voor web verschuiven/ verschuiving ongedaan maken, opdracht 484 Gesloten paden 235 Gespiegeld verloop, gereedschap 271 Getagde documenten definitie 114 profielen insluiten in 130 GIF-formaat 506 afbeeldingen optimaliseren in 466 bestanden opslaan 499 gendexeerde kleuren 499 kleuren verminderen 478 variabele optimalisatie en 477 Gips, filter 368 Glas, filter 358, 372 Globale belichting 342 Gloed binnen, effect 337 Gloed buiten, effect 337 Gloed, onscherp, filter 372 Golf, filter 372 GoLive Photoshop-bestanden openen in 408 GoLive, HTML-bestanden opslaan voor 492 Grafische afbeeldingen. Zie Vectorafbeeldingen Grafische pen, filter 368 Grijscomponent vervangen (GCR) 139 Grijsstructuren 379 Grijswaarden, voorvertoning van kleurselectie in 183 Grijswaardenafbeeldingen als maskers 309 definitie 100 halftoonrasterattributen voor 529 informatie 104 maken door kanalen te mixen 302 maken van kleurenafbeeldingen 172 omzetten in afbeeldingen in Bitmapmodus 106 omzetten in afbeeldingen in gendexeerde kleur 109 omzetten in zwart-witafbeeldingen met veel contrast 173 selecties opslaan 296 vullen met kleur 167 Grijswaardenmodus 100, 104, 106 Grootte wijzigen afbeeldingen 71 afbeeldingen met hyperlinks 429 afbeeldingen, automatisch 556 afbeeldingen, in dialoogvenster Opslaan voor web 473 afbeeldingen, met handelingen 543 afbeeldingsgrootte wijzigen met 543 informatie 72 segmenten 415 tekstselectiekader 382 tijdens afdrukken 525 Grove pixelweergave 69 Gummen informatie 249 Zie ook Verwijderen Gummetje, gereedschap 39, 249
H
Halftooncel 69 Halftoonraster, filter 368 Halftoonrasters attributen selecteren voor 528 definitie 69 informatie 528
Terug
583
Index
Terug
584
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z opslaan in EPS- en DCS-bestanden 498 voor conversies in Bitmapmodus 107 Handboek PostScript Language Reference 529 Handelingen afspelen 544 beheren 548 bewerken 545 hernoemen 548 informatie 538 knopmodus 539 niet-opneembare opdrachten invoegen 542 nieuwe maken 540 opdrachten uitsluiten 542 opnemen 539, 546 paden invoegen 541 segmenten optimaliseren met 544 sets 548 stops invoegen 541 toonbereik en kleur aanpassen met 151 verwijderen 547 Handelingen herstellen, opdracht 548 Handelingen laden, opdracht 548 Handelingen opslaan, opdracht 548 Handelingen tonen, opdracht 539 Handelingenmap opnieuw scannen, opdracht 549 Handje, gereedschap 36 Hangende interpunctie 399 Hardheid, optie 257 Helderheid aanpassen 169 definitie 96 egaliseren 173 Helderheid/contrast, opdracht 169 Help 6 Hergenereren, knop 474 Hernoemen lagen 324 Herstellen, afbeeldingen 39 Hexadecimale kleurwaarden 487 Histogram, opdracht 147 Histogrammen Cache voor histogrammen gebruiken, voorkeur 148 informatie 146, 161 weergave in dialoogvenster Niveaus 155 Historie, palet en batchverwerking 550 in combinatie met handelingen 539 informatie 40, 253 Historiepenseel, gereedschap 39, 44 Historiestaten bestaand document vervangen 42 opties 42 richtlijnen 40 tekenen met opname 44 teruggaan naar vorige 41 vervangen 249, 278 verwijderen 41 Hoek globale belichting 342 optie voor laagstijl 339 penseeloptie 257 Hoeklijn, filter 364 Hoekverloop, gereedschap 271 Hoge lichten aanpassen 171, 216 afdrukbaar 159 CMYK-modus 98 doelwaarden instellen 159 spiegelend 159 Hoofdpalet 486 Hoofdpalet maken, opdracht 487 Hoofdpalet opslaan, opdracht 487 Hoog bereik, afbeeldingen met 147, 159 Hooglichten, filter 375 Hoogte/breedte-verhouding, behouden bij plaatsen van bestanden 89 Horizontale schaal van tekst, aanpassen 393 Hotspots van gereedschapaanwijzers 26 Houtskool, filter 368 HSB-kleurmodel 96 HSB-kleurmodus 291 HSB-modus, kleur selecteren in 291
Terug
584
Index
Terug
585
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z HTML Alt, element 423, 433 celuitlijning voor tekst 424 doelframe 421, 432 melding, element 423, 433 tekst in segmenten 423 URL's in afbeeldingen met hyperlinks 432 URL's in segmenten 421 Huidig pad, opdracht 353 Huidige laag, optie 43 Hulplijnen segmenten maken van 410 Ingesloten kleurprofiel gebruiken, opdracht 104 Ingestelde optimalisatie-instellingen invoegen, opdracht 544 Inkjetprinters 69 Inkt omtrek, filter 364 Inktkleuren, opgeven 136 Insteekmodules 62 bestandsformaat 504 filters 356 map selecteren voor 63 scanner 76 Instellen proef, opdrachten 127, 152 Instellingen, menu 472 Intens licht, modus 269 Intensiteit 97 Interliniring, optie 470 voor GIF en PNG-8 470 International Color Consortium 115 Interpolatie van afbeeldingen, optie 498, 500 Interpolatiemethoden 72 interpolatiemethoden 203, 527 Interpunctie, hangende 399
I
ICC. Zie International Color Consortium ICC-profielen scannen en 79 ICC-profielen. Zie Profielen Importeren anti-aliased PICT-bestanden 85 bestanden als animatiekaders 459 illustraties door te slepen 192 PDF-afbeeldingen 82 Photoshop-afbeeldingen in andere toepassingen 519 PICT-resources 85 Zie ook Scannen Importeren, Map als kaders, opdracht 460 Importeren, opdracht 76, 82, 85 In pixels omgezette vormen anti-aliasing 226 tekenen 224 In venster, opdracht 38 Info tonen, opdracht 33 Info, palet hexadecimale kleurwaarden in 487 informatie 33 kleurcorrecties weergeven 34 kleuren buiten kleuromvang 33 voorvertoning van kleurwijzigingen in 149 Informatievak 71
J
Jitter aantal 260 dekking 264 grootte 258 hoek 259 informatie 258 kleur 263 ronding 259 stroom 265 structuurdiepte 262 JPEG-codering, voor EPS- en DCS-bestanden 498 JPEG-compressie 504 JPEG-formaat 507 afbeeldingen optimaliseren in 470 bestanden opslaan in 499 variabele optimalisatie en 476
Terug
585
Index
Terug
586
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
K
Kader verwijderen, opdracht 452 Kader, opdracht 186 Kaders kopiren, opdracht 452 Kaders omkeren, opdracht 451 Kaders omzetten in lagen, opdracht 456 Kadervertraging 454 Kalibreringsbalken 527 Kanaal dupliceren, opdracht 299 Kanaal vervangen, optie 313 Kanaalmixer, opdracht 100, 301 Kanalen afbeeldingen optimaliseren met 475 afdrukken 524 berekenen 306 bestandsgrootte van 296 bitdiepte 104 bron 302 dupliceren 299 dupliceren tussen afzonderlijke afbeeldingen 299 kleur 296 kleurinformatie en 104 laagmasker 351 maken 312 maximumaantal 312 miniaturen 296, 297 mixen 301 omdraaien 302 opties 312, 313 overvloeien 306 selecteren 297 selecties opslaan in 313 Snelmasker 310 splitsen in afzonderlijke afbeeldingen 300 verbergen en tonen 297 verenigen 300 verplaatsen 298 verwijderen 301, 313 volgorde van 313 weergeven 297 Zie ook Alfakanalen, Kleurkanalen, Steunkleurkanalen
Kanalen splitsen, opdracht 300 Kanalen tonen, opdracht 297 Kanalen verenigen, opdracht 300 Kanalen, palet informatie 296 weergave wijzigen 297 Kinsoku Shori, optie 404 Klantenondersteuning 10 Kleinkapitalen, opdracht 394 Klembord afbeeldingen omzetten in pixels 192 Klembord exporteren, optie 192 kopiren tussen programma's 192 leegmaken 39 voorkeuren 192 Klembord exporteren, optie 192 Kleur aanpassingslagen 346 opvullagen 347 Kleur doordrukken, modus 268 Kleur halftoon, filter 364 Kleur tegenhouden, modus 269 Kleur vervangen, opdracht 167 Kleur verwijderen, opdracht 486 Kleur, modus 270 Kleur, palet informatie 287 kleuren buiten kleuromvang, waarschuwingen 152 webveilige kleuren kiezen 292 Kleuraanpassingen afbeeldingen met hyperlinks 428 segmenten 412 Kleuraanpassingen. Zie Kleurcorrecties Kleurbalans aanpassen met Curven 156 aanpassen met Niveaus 155 automatisch aanpassen 169 Kleurtoon/verzadiging, opdracht 165, 167 scannen en 79 Selectieve kleur, opdracht 168 kleurbalans algemene aanpassingen 170
Terug
586
Index
Terug
587
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Kleurbalans, opdracht 164 Kleurbeheer beleid 119 elektronische proefdruk 127 instellen 117 instellingen aanpassen 120, 123 instellingen laden 125 instellingen opslaan 125 instellingen synchroniseren 126 kleurverschuivingen 114 kleurwaarden en 115 monitoren beschrijven 132 monitoren kalibreren 132 profielen 115 richtlijnen voor 115 vooraf gedefinieerde instellingen 117 weergaveomgeving 116 Zie ook Kleurinstellingen Kleurbeheer voor PostScript, optie 532 Kleurbeheer-engine 115, 123 Kleurbeheermodule. Zie Kleurbeheer-engine Kleurbereik, opdracht 182 Kleurcorrecties door mixen kanalen 301 palet Info weergeven 34 Zie ook Toon- en kleuraanpassingen Kleurdiepte. Zie Bitdiepte Kleurdynamiek, voor penselen 263 Kleuren achtergrond voor afdrukken instellen 526 additieve 97 CIE-standaard voor weergave 137 elektronische proefdruk 127 hexadecimale waarden kopiren voor 488 in kleurentabellen 478 omkeren in afbeeldingen 172 omzetten in andere kleurruimte 124, 128, 129 subtractieve 98 verminderen met variabele optimalisatie 478 verschuiven naar webpalet 484 voor tekst 390 weergeven in afbeelding 483 Zie ook Achtergrondkleur Kleuren buiten kleuromvang definitie 101 informatie 33 selecteren 183 weergeven in kleurkiezer 293 weergeven in palet Info 33 Kleuren overvullen 306 Kleuren proefdrukken, opdracht 128 Kleuren verminderen in GIF- en PNGbestanden 479 Kleurenpipetten 149 Kleurenschijf 96 definitie 164 informatie 294 kleuraanpassingen en 164 Kleurentabel tonen, opdracht 479 Kleurentabel, opdracht 112 Kleurentabel, palet 478 Kleurentabellen aanpassen 112 genereren 479 genereren met variabele optimalisatie 478 hoofdpalet voor 486 informatie 100, 478 kleuren bewerken in 483 kleuren selecteren in 482 kleuren toevoegen aan 481 kleuren vergrendelen in 485 kleuren verwijderen in 485 laden 486 opslaan 486 opslaan en laden 113 sorteren 480 verschuiven naar webveilige kleuren 484, 485 zwart en wit opnemen 482 Kleurinstellingen beschrijvingen 117 compensatie zwarte punten 125 Dithering, optie 125 instellingen aanpassen 120, 123
Terug
587
Index
Terug
588
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z instellingen laden 125 minder verzadiging voor monitorkleuren 125 opslaan 125 overvloeien RGB-kleuren 125 overzicht 117 rendering intents 124 synchroniseren 126 vooraf gedefinieerde instellingen 117 voorkeurenbestand 120 kanalen Zie ook Alfakanalen, Kleurkanalen, Steunkleurkanalen Kleurkanalen 104 Zie ook Alfakanalen, Kanalen, Steunkleurkanalen Kleurkanalen in kleur, optie 297 Kleurkiezer, dialoogvenster. Zie Kleurkiezers Kleurkiezer, optie 290, 294, 295 Kleurkiezers Adobe 290, 295 Apple 295 insteekmodules 294 kiezen 294 Windows 295 Kleurmodellen 96 vergelijking met kleurmodellen 96 Zie ook Kleuromvang, HSB, RGB, CMYK en LAB Kleurmodi aantal kanalen 104 afbeeldingen omzetten in 100, 101, 105, 106 afbeeldingen omzetten in andere kleurmodi 109 automatisch wijzigen 555 Bitmapmodus 100 CMYK-modus 98 duotoonmodus 100 Gendexeerde kleur, modus 100 gendexeerde kleur, modus 109 Grijswaardenmodus 100 instellen in nieuwe afbeeldingen 80 kleur selecteren in 291 RGB-modus 97 Kleurmonsters, optie 182 Kleuromvang 101 Kleuromvang. Zie Kleuromvang Kleuromvangwaarschuwing, opdracht 152 Kleurovergangen, kwaliteit van 69 Kleurpaletten aanpassen 112 adaptief 110 exact 109 Mac OS-systeem 109 perceptueel 110 selectief 110 uniform 110 voor gendexeerde kleurconversies 109 web 110 Windows-systeem 110 Kleurpotlood, filter 363 Kleurreductie, algoritme 479 Kleurreductie, algoritmen 467 Kleurregelaar 291 Kleurruimten alternatief 302 converteren tijdens het afdrukken van afbeeldingen 531 informatie 114, 127 omzetten in andere kleurruimte 124 Zie ook Profielen, Werkruimten Kleurruimten grijswaarden aanpassen 141 Kleurscheidingen definitie 99 informatie 523 opties opgeven voor 139 Kleurtabellen voor gendexeerde kleurconversies 109 Kleurtoon 96 Kleurtoon, modus 270 Kleurtoon/verzadiging, opdracht 165 Kleurtooon 165 Kleurwaarden CMYK meten 98 kleurbeheer en 115
Terug
588
Index
Terug
589
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z opgeven 291 uitknippen 171 voorvertoning 149 Kleurzweem. Zie Kleurbalans Klodder, filter 363 Kneep, filter 372 Knippen, opdracht 194 Knipsel, filter 363 Knockout 305 Knopinfo 7 Knopmodus, opdracht 539 Kolommen 46 Kopiren animatiekaders 452 en plakken 188 kanalen 299 lagen tussen afbeeldingen 320 optimalisatie-instellingen tussen segmenten 424 PostScript-illustraties via het Klembord 192 rolloverstaten 448 segmenten 417 selecties 188, 190 stijlen 344 structuren tussen gereedschappen 266 tussen programma's 191 Zie ook Dupliceren Koppelen, segmenten 425 Korrel, filter 370 Krans 194 Krijt en houtskool, filter 368 Kristal, filter 365 Kronkel, filter 372 Kronkeling 374 Kumimoji 404 Kwaliteitsinstelling wijzigen, dialoogvenster 477 Kwaliteitsoptie, voor JPEG 471, 503 Laagmasker verbergt effecten, optie 333 Laagmasker verwijderen, opdracht 354 Laagmaskerkanaal 351 Laagmaskers aanpassingslagen als 347 bewerken 191, 351 kanaal weergeven 351 kanalen opgeslagen als 313 laden als selecties 354 miniaturen 191 toepassen 354 verwijderen 354 weergeven 352 Laagpositie verenigen, knop 441 Laagset uit gekoppelde, opdracht 318 Laagsets 318 Laagstijl kopiren, opdracht 344 Laagstijl plakken, opdracht 344 Laagstijl schalen 345 Laagstijl verenigen, knop 441 Laagstijl wissen, opdracht 345 Laagstijl, opties dekking 340 glans 339 gloed 340 grenzen van schaduw of gloed 339 kleur 339 lijnpositie 340 patroon 340 schaduw 340 schuine kant 339 structuur 341 verlopen 340 zichtbaarheid van slagschaduw 340 Laagstijlen bewerken 345 contouren 341 effecten schalen 345 omzetten in lagen 346 rolloverstijlen 447 tekstlagen 384 verbergen en tonen 337, 338
L
Laag bereik, afbeeldingen met 147, 159 Laag via knippen, opdracht 318 Laaginhoud wijzigen, opdracht 349
Terug
589
Index
Terug
590
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z verwijderen 345 Lab-afbeeldingen 104 kanaalweergave 297 overvloeimodi 329 Labels, afdrukken 527 Lab-kleurmodel 99 Lab-kleurmodus 104, 291 Laden contouren 342 duotooncurven 535 handelingen 548 instellingen voor toon- en kleuraanpassingen 151 kleurentabellen 113, 486 patroonbibliotheken 279 segmentselecties 414 selecties 194 uitvoerinstellingen 491 Lagen aanpassing 346 achtergrond 317 afbeeldingen met hyperlinks maken van 426 afdrukken 524 afstemmen over rolloverstaten 441 bereik van overvloeiingsopties 332 dekking 328 grenzen laden als selectie 354 groeperen 326, 354 hernoemen 324 herschikken 321 in animaties 440, 456, 459 in kanaalberekeningen 307 in rolloverstaten 444 informatie 316 kleurcode 325 kopiren tussen afbeeldingen 320 miniaturen 317 monsters nemen 324 omdraaien of roteren 206 omlijnen 277 opslaan 496 overvloeibereik 333 roteren 205 samenvoegen tot n laag 327 schalen 205 segmenten maken van 411 selecteren 319 stijlen 334 transparantie tekenen 268 uitnemen 330 verenigen 326, 441 vergrendelen 323 verplaatsen 322 vullen 277, 346 Vullen met neutrale 329 weergeven 319 Zie ook Tekstlagen Lagen maken van kaders, opdracht 459 Lagen maken, opdracht 346 Lagen vergrendelen 323 Lagen weergeven 319 Lappendeken, filter 370 Laserprinters 69 Lassodikte, optie 181 Lassogereedschappen 177, 179 L-component 99 Leegmaken, opdracht 39 Lemple-Zif-Welch (LZW), compressietechniek 504 Letterspatiring 392, 401 Lettertypen, selecteren 389 Lichter, modus 269 Lichtsterkte 99 Lichtsterkte, modus 270 Ligaturen 394 Lijn, effect 337 Lijn, gereedschap 224 informatie 225 Lijnen tekenen 225, 248, 249 Lijngereedschap afstanden meten met 33 Lineair doordrukken, modus 269 Lineair licht, modus 270 Lineair tegenhouden, modus 269 Lineair verloop, gereedschap 271
Terug
590
Index
Terug
591
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Linialen informatie 46 instellingen wijzigen 46 nulpunt 46 Linialen tonen, opdracht 46 Locatie tonen, opdracht 88 lpi (lines per inch) 69 Luminantie 99 Lussen, in animaties 454 Met de hand ingekleurde afbeeldingen 302 Meten eenheden wijzigen 46 informatie 47 lijngereedschap 33 rotatiehoek 33 uitsnijdkader 33 Mezzotint, filter 365 Middenbereik, afbeeldingen met 147, 159, 171 Middentonen aanpassen 171, 216 aanpassen met Niveaus 155 Minder verzadiging, opdracht 172 Miniaturen bekijken in dialoogvenster Openen 81 grootte veranderen in palet Kanalen 297 grootte veranderen in palet Paden 234 laag 191, 317 opslaan 497 weergeven op het bureaublad van Windows 515 Minimaal en Maximaal, filter 375 Modale besturingselementen, in handelingen 542 Modellen. Zie Kleurmodellen Modi, opdrachten 105, 106, 108, 109 Modi. Zie Overvloeimodi of kleurmodi Modus Wissen en in historie opnemen, gummetje 249, 250 Moir-patronen 528, 529 Mojikumi, optie 405 Monitorbeschrijving 132, 133 Monitoren 8-bits-kleur 102 beschrijven 132 kalibreren 132 minder verzadiging voor kleuren 125 resolutie 69 standaardkleur 97 verschillen tussen Photoshop en ImageReady 103 verschillen tussen platforms 103
M
Mac OS, kleurentabel 480 Mac OS-systeem, palet 109 Macintosh Drag Manager 191 Magnetisch, opdracht 193 Magnetische lasso, gereedschap 179 Magnetische pen 233 Masker, onscherp 175 Masker, optie, berekenen 308 Maskers kleur die bewerking bepaalt 311 kleur kiezen van 311 laden 314 maken 309 opslaan als alfakanalen 309 opslaan in alfakanalen 311 permanent 311 selectiedoorsneden laden 314 selecties als 314 selecties opslaan in 309 standaardkleuren 309 tijdelijk 310 toevoegen aan selectie 314 verwijderen uit selectie 314 voor tekst 383 Matting, opdracht 194 Mediaan, filter 366 Meerdere kopien. Zie Dupliceren Meetlat 47 Melding, HTML-element 423, 433 Menubalk 21 Menu-opdracht invoegen, opdracht 542, 543
Terug
591
Index
Terug
592
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z weergave aanpassen 102 Monitorkalibratie 132, 133 Monitorprofielen 132, 133 Monochroom, optie 302 Monotonen. Zie Duotonen Monsters nemen afbeelding met reparatiegereedschap 214 afbeelding met retoucheerpenseel 212 afbeelding met Stempel klonen 211 van lagen 324 Mozaek, filter 365 Mozaektegels, filter 370 MTX-bestand 503 Multikanaal, modus tekst in 380 Multikanaalmodus aanpassingen in Duotoonmodus 536 informatie 101, 301 MultiPDFinPSD, opdracht 83 Nieuw gebied van afbeelding met hyperlinks op basis van laag, opdracht 427 Nieuw kader, knop 450 Nieuw kanaal, opdracht 312 Nieuw segment op basis van laag, opdracht 411 Nieuw, opdracht 80 Nieuwe beeldpixels berekenen, optie 73, 74 Nieuwe kleur, opdracht 481 Nieuwe laag, knop 318 Nieuwe opname, knop 43 Nieuwe staat, opdracht 445 Nieuwe weergave, opdracht 36, 152 Niveau verhogen tot gebruikerssegment, opdracht 411, 412 Niveaus bepalen, opdracht 169 Niveaus, opdracht Automatisch, optie 169 doelwaarden instellen met 157 Drempel, modus 160 informatie 153 kleurbalans aanpassen met 155 toonbereik aanpassen met 153 Normaal, modus 268 Normaal, staat voor rollovers 442 Notities 53 afspelen in handelingen 545 opslaan 496 NTSC-kleuren, filter 374 Nulpunt 46 Numerieke waarde, voor het instellen van kleuren 288, 291
N
Naar achteren, opdracht 321 Naar achteren, optie voor afbeeldingen met hyperlinks 431 voor segmenten 418 Naar voren, opdracht 321 Naar voren, optie voor afbeeldingen met hyperlinks 431 voor segmenten 418 Naast elkaar, opdracht 36 Naslagkaart 6 Natte randen 265 Natte vinger, gereedschap 215 Negatieven afdrukken 528 maken 172 Neon gloed, filter 363 Niet verwijderen, optie 456 Niet-afdrukbare kleuren 293 Niet-gecompenseerde kleur, opdracht 103 Niet-lineaire historie toestaan, optie 42, 43
O
Oceaanrimpel, filter 372 Oidashi, optie 405 Oikomi, optie 405 OLE afbeeldingen koppelen en insluiten 521 automatisering 556 Omdraaien afbeeldingen 200 lagen en selecties 206
Terug
592
Index
Terug
593
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Omkeren, opdracht 172, 528 Omkeren, optie 307 omlaag laag, opdracht 191, 326 Omlijnen paden 246 selectiekaders 186 selecties 277 Omlijnen, opdracht 279 Omtreklijn, filter 369 Omvang/downloadtijd, optie 52 Omzetten in alineatekst, opdracht 386 Omzetten in pixels Adobe Illustrator-illustraties 192 PDF-bestanden 82, 89 PostScript-illustraties 83, 89 tekstlagen 384 vectorillustraties 192 omzetten in pixels 192 Omzetten in punttekst, opdracht 386 Omzetten in vorm, opdracht 387 Omzetten naar pixels, opdracht 325, 384 Onderkleur toevoegen (UCA) 140 Onderkleur verwijderen (UCR) 139 Onderliggende laag, optie 333 Onderstrepen van tekst 394 Oneffen (naaste buur), interpolatiemethode 73 Ongedaan maken, opdracht 39 Ongedaan maken, selecties 177 Zie ook Selecteren Ongedaan maken, wijzigingen 39 Ongetagde documenten. Zie Getagde documenten Online afbeeldingen afmetingen wijzigen 73 hoofdpalet maken voor 486 resolutie 68 Zie ook Afbeeldingen optimaliseren voor het web 486 Online Help 6 Onscherp masker, filter 175, 371 na wijzigen van aantal pixels 72 Onscherp, filter 369 Ontgrendelen kleuren 485 segmenten 419 Op achtergrond, opdracht 321 Op achtergrond, optie voor afbeeldingen met hyperlinks 431 voor segmenten 418 Op laag gebaseerd gebied van afbeelding met hyperlinks naar voren plaatsen, opdracht 428 Op voorgrond, opdracht 321 Op voorgrond, optie voor afbeeldingen met hyperlinks 431 voor segmenten 418 Opdracht Contactblad II 516 Opdracht Figuurpakket 517 Opdracht Opslaan 495 Opdracht Opslaan als 495, 498, 499, 500, 501, 502 Opdracht Origineel exporteren 496, 502 Opdracht Paden naar Illustrator 520 Opdrachten, opnemen in handelingen 540 Opdrachtenpalet 39 Open paden 235 Openen afbeeldingen 80, 87 bewegende GIF-bestanden 459 EPS-bestanden 83 PDF-bestanden 82 Photo CD-bestanden 84 Raw-bestanden 85 Zie ook Plaatsen, Importeren Openen als, opdracht 81, 85 Openen, opdracht 81, 82, 84, 85, 460 OpenType-lettertypen 380, 389, 394 Oplichtende rand, filter 369 Opname, opdracht 43 Opnamen van staat 40 verwijderen 44 wissen 40 Opnames handelingen ongedaan maken 545
Terug
593
Index
Terug
594
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Opnieuw selecteren, opdracht 178 Opnieuw, opdracht 39 Opslaan afbeeldingen 495 bestanden in batchprocessen 551 bestandsextensies 515 duotooncurven 535 duotooninstellingen 535 geoptimaliseerde afbeeldingen 494 instellingen voor toon- en kleuraanpassingen 151 kleurbereik 184 kleurentabellen 113, 486 miniaturen 515 opgeslagen afbeelding herstellen 39 opties 496 segmentselecties 414 selectie-instellingen 184 selecties 313 Zie ook namen van afzonderlijke formaten Opslaan als, opdracht 461 Opslaan voor web, dialoogvenster Afbeeldingsgrootte, deelvenster 473 Kleurentabel, deelvenster 478 weergave kiezen 461 Opslaan voor web, opdracht 462 Optiebalk voor gereedschappen informatie 27 paletten opslaan 28 optiebalk voor gereedschappen popup-paletten 32 Opties tonen, knop 30 Opties tonen, opdracht 27 Opties voor geavanceerd overvloeien overvloei-effecten groeperen 331 Optimale informatie, optie 52 Optimale opslaan als, opdracht 490, 544 Optimale opslaan, opdracht 490, 544 Optimalisatie-info tonen, opdracht 465 Optimalisatie-info verbergen, opdracht 465 Optimaliseren animaties 457 benoemde instellingen voor 472 instellingen kopiren tussen segmenten 424 op basis van bestandsgrootte 465 Optimaliseren met Selectiekader, optie 457 Optimaliseren met Verwijdering overbodige pixels, optie 457 Optimaliseren voor bestandsgrootte, optie 465 Optimaliseren, palet 464 druppels maken in 555 Opvullagen 346 Opvullen met staat uit historie 40 Ordenen afbeeldingen met hyperlinks 431 segmenten 418 Ordenen, opdracht 321 Origineel, weergave animaties maken in 450 Oude stijl, tekst 394 Ovaal selectiekader, gereedschap 178 Ovaal, gereedschap 224 Overdrukkleuren 535 Overvloeien als, optie voor lagen 333 Overvloeien RGB-kleuren 125 Overvloeimodi beschrijving 268 laagstijl 339 voor kanaalberekeningen 307 voor laagsets 328 Overvullen, opdracht 533
P
Pad dupliceren, opdracht 240 Pad invoegen, opdracht 541 Pad omlijnen, opdracht 279 Pad opslaan, opdracht 243 Padcomponenten 235 Paden aanpassen 238, 239 definiren als selectiekader 244 definitie van 235 deselecteren 234
Terug
594
Index
Terug
595
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z distribueren 241 exporteren naar Adobe Illustrator 520 informatie 224 kopiren 240 omlijnen 246 op basis van selectiekaders 245 opnemen in handelingen 541 opslaan 243 ordenen in palet 235 Pad omlijnen, opdracht 246 selecteren 234 tekenen uit de vrije hand 232 tekst als tijdelijk pad 387 transparantie definiren 519 uitknippen 519 verplaatsen 239 verwijderen 243 vullen 245, 278 Paden, palet 234 Pagina-instelling, opdracht 523, 524 Paginamarkeringen 526 Palet Animatie 449 Palet Handelingen 538 Palet Kanalen kanalen selecteren 298 Palet Lagen 191, 316 palet Navigator 36 Palet Stalen 289 Paletmes, filter 363 Paletpositie opslaan, optie 31 Paletten informatie 29 koppelen 30 opslaan in optiebalk voor gereedschappen 28 Opties tonen, knop 30 Opties tonen, opdracht 30 Opties verbergen, opdracht 30 popup-regelaars 31 positie instellen 31 standaardposities herstellen 31 verplaatsen 30 weergave wijzigen 30 weergeven en verbergen 29 Zie ook namen van afzonderlijke paletten PANTONE-kleur 294 Patronen Laagstijl, optie 340 opvullagen 348 Patroonmaker 282 PostScript Patronen, map 280 selecties vullen met 278 tekenen met 212 voor dithering 108 Patroon definiren, opdracht 280 Patroon-dithering 111, 468, 469, 472 Patroonmaker 282 Patroonstempel, gereedschap 212 PCD-formaat 84 PCX-formaat 507 PDF-afbeelding, opdracht 82 PDF-bestanden bekijken in Acrobat Reader 6 openen 82 opslaan 500 plaatsen 89 PDF-formaat 507 Pen voor vrije vorm 224, 232 Pen, gereedschap 224 Pen, gereedschappen 33, 229 vormen tekenen 224 Pengereedschappen curven tekenen 230 opnemen in handelingen 541 rechte segmenten tekenen 230 Penseel definiren, opdracht 256 Penseel, gereedschap 248 Penseelstreekfilters 364 Penselen Airbrush, optie 265 andere dynamiek 264 dynamiek, informatie 258 grootte, opties 26 informatie 254 kleurdynamiek 263
Terug
595
Index
Terug
596
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z natte randen 265 opties wissen 266 punten, aanpassen 256 ruis 265 secundair 262 spreiding 260 structuur 261, 266 voorinstelling 254 vormdynamiek 258 Penselen, palet 254 Perceptueel, kleurentabel 480 Perspectief toepassen 208 Perspectief transformeren 202 Perspectivische vervorming, corrigeren 202 Photo CD-bestanden 84 Photo CD-formaat 99 Photoshop EPS-formaat. Zie EPS-formaat Photoshop-formaat 497, 498 Pica's 390 PICT-bestanden 85 PICT-formaat 296, 508 PICT-resourcebestanden 508 PICT-resources 85 Pijlpunten, opties 228 Pipet, gereedschap hexadecimale kleurwaarden kopiren met 488 informatie 150, 158 kleuren selecteren 287 Piramidestructuur van gegevens 502 PIXAR-formaat 508 Pixelafmetingen aantal pixels wijzigen en 72 maximum 70 nieuwe afbeeldingen en 80 nieuwe kanalen 312 weergeven 67, 71 wijzigen 73 wijzigen tijdens optimalisatie 473 Pixeldiepte. Zie Bitdiepte Pixelfilters 360, 364 Pixels informatie 66 kleurwaarden weergeven 33 overvloeien 333 selecteren 177 weergave in histogram van 148 Pixelverdubbeling gebruiken, voorkeur 103 Pixelvervanging, variabelen 558 Plaatsen afbeeldingen in andere toepassingen 519 bestanden 89 Plaatsen, opdracht 89 Plakken kaders 452 krans verwijderen 194 PostScript-illustraties 192 rand verkleinen 194 rolloverstaten 448 segmenten 417 selecties 190 stijlen 344 Plakken in, opdracht 190, 191 Plastic, filter 363 PNG-24-formaat afbeeldingen optimaliseren in 471 PNG-8-formaat afbeeldingen optimaliseren in 466 kleuren verminderen 478 variabele optimalisatie en 477 PNG-formaat 508 bestanden opslaan in 501 Pointilleren, filter 365 Poolcordinaten, filter 372 Popup-paletten elementen selecteren 32 elementen verwijderen 32 elementenlijst aanpassen 33, 59, 255, 276, 281, 290, 336 Info 32 weergave van elementen wijzigen 33 Popup-regelaars 31 Positieven, maken 172 Posterranden, filter 363 Postpapier, filter 368
Terug
596
Index
Terug
597
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z PostScript lettertypen 380 Level 2 99 Level 3 99 puntgrootte 46 Potlood, gereedschap 248, 252 ppi (pixels per inch) 68 Zie ook Resolutie Primaire kleuren. Zie Fosforen Printerpunten 46 Printerresolutie 69 Problemen oplossen 10 Proefdruk 127 Proefdrukken 143 Proefdrukprofielen 128, 152 Profielen aanbevolen locaties 131 aanpassen 135, 136, 141 bijwerken 131 documenten taggen met 129 informatie 127 insluiten in documenten 130 kleuren converteren naar 129 komen niet overeen 119 laden 134 monitorprofielen 132, 133 opslaan 134 proefdrukprofielen 128, 152 toevoegen 131 toewijzen aan document 129 verkrijgen 130 voor JPEG-optimalisatie 471 werkruimten 118 profielen definitie 115 Profielen insluiten 130 Progressief, optie voor JPEG 471 PSD-formaat. Zie Photoshop-formaat Punten 390 Punttekst. Zie Tekst Puntverbreding informatie 138 opgeven voor CMYK-kleurruimten 138 opvangen met bijstelfuncties 142 Puntversmalling 527
Q
Quadtonen 100 Zie ook Duotonen Quicktime Movie-formaat 508 QuickTime-movies animaties opslaan als 458 openen als animaties 460
R
Radiaal vaag, filter 371 Radiaal verloop, gereedschap 271 Rand 194 Rand verwijderen 194 Rand verwijderen, opdracht 194 Randeffecten 359 Randen 526 vloeiend maken 246 Randen, vloeiend maken 244 Randgevoeligheid, lassogereedschap 181 Randkleur, optie 468 Randpixels herhalen, optie 358 Raster en hulplijnen informatie 48 Raster, modus 269 Rasterafbeeldingen. Zie Bitmapafbeeldingen Rasteren 523 Rasterfrequentie 527, 528 informatie 69 instelling 528 instellingen opslaan 530 resolutie bepalen 75 scannen en 78 Rasters, dialoogvenster 529, 530 Raw-bestanden 85, 509 Raw-formaat 296 Recent geopende bestanden, opdracht 81 Rechte-lijn, selectiekader 179 Rechthoek, gereedschap 224
Terug
597
Index
Terug
598
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Rechthoekafbeelding met hyperlinks, gereedschap 427 Rechthoekig selectiekader, gereedschap 178 Referentiepunt 204 Regelafstand 391 Regelafstand, voor CJK-tekst 403 Registratiemarkeringen 527 Relif, filter 370 Rendering intents 124 opties 211 Zie ook Omzetten in pixels Renderingsfilters 361, 365 belichtingseffecten 365 Renmoji 404 Reparatie, gereedschap 214 Resolutie bestandsgrootte en 70 documentgrootte 74 dpi 69 informatie 68 monitor 69 optimale bepalen 75 printer 69 Rasterfrequentie en 70 weergeven 71 wijzigen 73 Resolutie, optie 211 Retourcheerpenseel 213 RGB-afbeeldingen informatie 104 kanaalweergave 297 kleuren instellen aan de hand van numerieke waarden 288, 291 omzetten in afbeeldingen in gendexeerde kleur 109 RGB-kleurmodel 97, 291 RGB-kleurruimten informatie 98 RGB-kleurwaarden in palet Info 34 RGB-kleurweergave verschillen tussen Photoshop en ImageReady 103 verschillen tussen platforms 103 RGB-modus 97, 104 toon- en kleuraanpassingen in 151 Richtingspunt omzetten, gereedschap 241 Rimpel, filter 373 Rollovers bewegende GIF in 447 informatie 440, 444 lagen afstemmen over staten 441 nieuwe staten maken 445 rolloverstijlen 447 staten kopiren en plakken 448 staten verwijderen 449 voorvertoning 446 Rollovers, palet 442 Rolloverstaat kopiren, opdracht 448 Rolloverstaat plakken, opdracht 448 Ronde afbeelding met hyperlinks, gereedschap 427 Ronding, optie 257 Roteren afbeeldingen 88, 200, 207 geplaatste illustratie 90 lagen 205 lagen en selecties 206, 207 tekens 396 tekstselectiekader 382 Ruis toevoegen, filter 366 Ruis, dithering 468, 470, 472 Ruis, in penselen 265 Ruisfilters 361, 366 Ruitverloop, gereedschap 272 Run Length Encoding (RLE), compressietechniek 504 Ruw pastel, filter 358, 363
S
Samengesteld kanaal 297 Samenstellen kleurbereik opgeven 333
Terug
598
Index
Terug
599
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Samenvoegen tot n laag 327 Scannen 77 afbeeldingen 76 apparaten selecteren 76 bestandsgrootte 78 dynamisch bereik 79 informatie 75 kleurbalans 79 kwaliteit van afbeeldingen controleren 146 wijzigen van het aantal pixels voorkomen 72 Schaduw binnen, effect 337 Schaduwen aanpassen 171, 216 aanpassen met Niveaus 154 CMYK-modus 98 Schakelen tussen toepassingen 55 Schalen afbeeldingen tijdens afdrukken 525 informatie 203 lagen 205 tekstselectiekader 382 Scheidingen. Zie Kleurscheidingen Scheidingstype 139 Scherpe randen, filter 371 Scherper, filter 371 Schetsfilters 361, 367 Schuin, filter 373 Schuine kant en relif, effect 337 Schuintrekken geplaatste illustratie 90 informatie 208 tekstselectiekader 382 Scitex CT-formaat 105, 509 Secundaire penselen 262 Segment kopiren, opdracht 417 Segment maken van selectie, opdracht 410 Segment plakken, opdracht 417 Segment, gereedschap 410 Segment, palet 419 Segmenten gebruikerssegmenten maken 410 HTML-tekst toevoegen 423 in handelingen 544 informatie 408 koppelingen toevoegen aan 421 maken op basis van lagen 411 omzetten in ander type 411 omzetten in selecties 184 opties voor 419 selecteren 414 tonen en verbergen 412 vergelijking met afbeeldingen met hyperlinks 425 verwijderen 419 weergeven 412 wijzigen 418 Segmenten combineren, opdracht 417 Segmenten koppelen, opdracht 425 Segmenten op basis van lagen maken 411 Segmenten verdelen, opdracht 416 Segmentselectie laden, opdracht 415 Segmentselectie opslaan, opdracht 415 Segmentselectie verwijderen, opdracht 415 Segmentselectie, gereedschap 414 Selecteren aangrenzende pixels 181 afbeeldingen met hyperlinks 429 kanalen 306 kleurbereik 182 lagen 319 niet-geselecteerde delen 185 opnamen 43 overeenkomende pixels 186 pixels 177 segmenten 414 tekst 388 Selectie laden, knop 314 Selectie laden, opdracht 194 Selectie maken van segment, opdracht 184 Selectie maken, opdracht 244 Selectie omkeren, opdracht 185 Selectie opslaan, opdracht 194, 313 Selectief, kleurentabel 480 Selectiekader n kolom, gereedschap 178
Terug
599
Index
Terug
600
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Selectiekader n rij, gereedschap 178 Selectiekadergereedschappen 33, 177, 178 Selectiekaders afbeeldingen met hyperlinks 428 anti-aliasing 187 doezelen 187 magnetisch gedrag 48 omkaderen met selectie 186 omlijnen 186 omzetten in paden 245 op basis van paden 244 paden definiren 245 sluiten 179 tekst 382 verbergen en tonen 185 verplaatsen 184 voor tekst 383 Selecties aanpassen 178, 180, 181, 184 anti-aliasing 178, 310 bewerken als maskers 310 bibliotheek 299 doezelen 187, 310 doorsnede maken met kanaal 313 doorsnede selecteren 185 effecten toepassen op 203 gereedschappen en opdrachten 177 inperken 185 kopiren 190 kopiren in Photoshop 188 kopiren tussen programma's 191 krans verwijderen 194 laden 314 laden uit andere afbeelding 315 magnetisch gedrag 48 omdraaien of roteren 206 omlijnen 277 omzetten in laag 318 omzetten op basis van segmenten 184 ongedaan maken, selecties 177 opslaan 313 opslaan als kanaal 313 plakken 190 randeffecten maken 359 randen verzachten 187 segment maken van 410 slepen tussen documenten 190 toevoegen aan kanaal 313 uitbreiden 185 uitlijnen 178 van tijdelijke maskers 310 verfijnen 182 verplaatsen 188 vervangen in kanaal 313 verwijderen 194 verwijderen uit kanaal 313 verzachten 182 vloeiend maken 186 voorvertoning 183 vullen 277 willekeurig gevormd 179 Zie ook Zwevende selecties Selecties vloeiend maken 186 Sepiatoon-afbeeldingen 302 Serienummers, verouderd 63 Server-kant, afbeeldingen met hyperlinks 433 Set ontkoppelen, opdracht 425 Shift-toets gebruiken voor wisselen van gereedschap 26 Sjablonen, voor gegevensgestuurde afbeeldingen 556 Slagschaduw, effect 337 Slim markeren, optie 196 Slim vervagen, filter 371 Sluiten, opdracht 36, 61 Snelmaskermodus informatie 309, 310, 311 voorvertoning van kleurselectie in 183 Snelmaskers, verwijderen 311 sneltoetsen 6 Snijtekens 527 Software installeren 4 Software registreren 4 Solariseren, filter 370 Sorteren op kleurtoon, opdracht 481
Terug
600
Index
Terug
601
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Sorteren op luminantie, opdracht 481 Sorteren op populariteit, opdracht 481 Speciale effecten met filters 359 toepassen op selecties 203 Spelling controleren, opdracht 396 Spellingcontrole 396 Spetters, filter 364 Spiegelende hoge lichten 159 Spons, filter 363 Spons, gereedschap 217 Spoteffect 377 Spreiding, voor penselen 260 Springen naar, opdracht 55, 56 Sproeilijn, filter 364 Stalen bibliotheken 289 verwijderen 290 Standaard Macintosh-kleur, opdracht 103 Standaard paletposities herstellen, optie 31 Standaard schermmodus 35 Standaard Windows-kleur, opdracht 103 Standaardinstellingen gereedschappen herstellen 27 maskerbewerkingskleuren 311 paletposities herstellen 31 Standaardmodus 310 Standaardscherm printer gebruiken, optie 529 Stapelvolgorde ordenen voor afbeeldingen met hyperlinks 431 ordenen voor segmenten 418 Status ongedaan maken/opnieuw, optie 52 Statusbalk 50 Stempel klonen, gereedschap 211 Stempel, filter 368 Steunkleuren informatie 302 knockout voorkomen 305 overvullen 306 werkruimte aanpassen voor 141 Steunkleurkanaal verenigen, optie 305 Steunkleurkanalen opslaan 497 opties 305 toevoegen 302 verenigen 305 Stileerfilters 361, 368 Stof & krassen, filter 366 Straal, optie 186 Structuren in filter Belichtingseffecten 379 voor speciale effecten 358 Structuur beschermen in penseelstreken 266 kopiren tussen gereedschappen 266 voor penselen 261 Structuurfilters 361, 370 Structuurkanaal 379 Structuurmaker, filter 358, 370 Structuurvulling, filter 366 Stuurprogramma's scanner 76 Subscript tekst 394 Subsegmenten 409 Subtractieve kleuren 98 Sumi-e, filter 364 Superscript tekst 394 Systeemlayout, opdracht 395
T
Tagged-Image File Format (TIFF). Zie TIFFformaat Targa-formaat 510 Tate-chuu-yoko 404 Tate-Chuu-Yoko, opdracht 404 Technische ondersteuning 10 Tegels, filter 370 Tegenhouden, gereedschap 216 Teken tonen, opdracht 389, 398 Teken, palet 389 Tekencursors, opties 26 Tekenen beperken, vormen 227, 229
Terug
601
Index
Terug
602
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z met patronen 212 met pengereedschappen 229 met vormgereedschappen 225 opties 268 verschillen tussen Photoshop en ImageReady 224 vormen 224 Tekengereedschappen informatie 248 opnemen in handelingen 543 Tekeninghistorie, gereedschap 252 Tekens. Zie Tekst Tekenspatiring 392 Tekentablet 181 Tekst aanmaken 380 alinea's opmaken 397 alineatekst 381 bewerken 384 informatie 380 omzetten in vormen 387 opslaan in EPS- of DCS-formaat 498 opslaan in PDF-formaat 501 punttekst 381 punttekst omzetten in alineatekst en omgekeerd 386 richting 385 selecteren 388 selectiekader 382, 383 spellingcontrole 396 tekens opmaken 388 tijdelijk pad voor 387 vastleggen 381 vullen 391 zoeken en vervangen 397 Zie ook CJK-tekst, Tekstlagen Tekst verdraaien, opdracht 386 Tekst, gereedschap 381 Tekst. Zie Tekst Tekstgrenzen, opdracht 383 Tekstlagen anti-aliasing 385 informatie 383 omzetten in pixels 384 richting wijzigen 385 transformeren 384 verdraaien 386 Tekstlagen verdraaien 386 Tekstselectie, opdracht 388, 393 Terug naar achtergrond, optie 456 Terugspeelopties, opdracht 545 TGA-formaat 510 TIFF-formaat 296, 510 bestanden opslaan in 502 Titels afdrukken 527 Toename, opdracht 186 Toepassingen, schakelen tussen 55 Toevoegen aan hoofdpalet, opdracht 487 Toevoegen aan kanaal, optie 313 Toevoegen, optie 308 Tolerantie, optie 182 Tolerantiewaarden 181, 277 Tonen. Zie Tonen en verbergen Toon- en kleuraanpassingen aanpassingslagen 148, 346 afbeeldingen verscherpen 175 algemene aanpassingen 170 annuleren 149 Autocontrast, opdracht 170 automatisch 169 automatisch aanpassen 170 gereedschappen en opdrachten voor 148 Helderheid/contrast, opdracht 169 kleurmodus voor 151 Kleurtoon/verzadiging, opdracht 165, 167 laden 151 opslaan 151 overzicht 144 Selectieve kleur, opdracht 168 snelle gereedschappen voor 169 speciale gereedschappen voor 172 toonbereik controleren 146 Variaties, opdracht 171 Toonbereik 146
Terug
602
Index
Terug
603
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z aanpassen met Curven 156 aanpassen met Niveaus 153 aanpassingslagen 149, 346 algemene aanpassingen 170 helderheid en contrast aanpassen 169 kwaliteit controleren in histogram 146 pixels opnieuw toewijzen in kanaal 174 scannen en 79 toewijzen aan verloop 174 Tovergummetje, gereedschap 250 Toverstaf, gereedschap 181 Toyo-kleuren 294 Trackball, gereedschap 210 Transformaties referentiepunt 204 tekstlagen 384 Zie ook afzonderlijke opdrachten voor transformatie Transformeren, opdracht in palet Info 34 informatie 34 Transparantie canvas 199 dithering 469 documentweergave 320 exporteren 519 in Bitmapmodus 498 kanaalweergave 297 maken in nieuwe afbeeldingen 80 opslaan in PDF-formaat 500 opslaan in TIFF-bestanden 502 opties voor geavanceerd overvloeien gebruiken 194 optimaliseren 468 van masker 310 verlopen 274 Zie ook Dekking Transparantie & Kleuromvang, optie 320 Transparantie behouden, optie 194, 250 Trapsgewijs, opdracht 36 Tritonen 100 Zie ook Duotonen TrueType-lettertypen 380, 389 TRUMATCH-kleuren 294 Tsume, optie 403 Tussenruimte glyphs 401 Tussenruimte, penseeloptie 257, 263 Tussenvoegen 453 TWAIN 76 tweedimensionale transformaties 205 Type 1-lettertypen 389
U
UCA. Zie Onderkleur toevoegen UCR. Zie Onderkleur verwijderen Uitknipgroepen informatie 354 uitnemen 331 verenigen 326 Uitkniplagen overvloeien als groep, optie 332 Uitknippaden 519 Uitknippaden van laag tekenen 224 Uitlijnen afbeeldingen met hyperlinks 431 gekoppelde lagen 189, 322 segmenten 418 selecties 178 tekst 398 vormen 241 Uitlijnen met selectie, opdracht 322 Uitlijning. Zie Magnetisch Uitsluiting, modus 270 Uitsnijden, gereedschap 33, 200 Uitsnijden, opdracht 201 Uitstippen, filter 367 Uitvloeien, opdracht afbeeldingen vervormen 219 gebieden bevriezen en ontdooien 220 vervormingen reconstrueren 221 Uitvoerinstellingen voor HTML 491, 492, 493 Uitvoerinstellingen, dialoogvenster bestanden opslaan, opties 494 HTML-opties 491, 492, 493 opties voor opslaan 491
Terug
603
Index
Terug
604
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z uitvoerinstellingen laden 491 Uitvoerkanaal, optie 302 Uitvoermap instellen invoegen, opdracht 543 Uitvullen van tekst 398, 400 Universeel lichteffect 377 URL's toewijzen aan afbeeldingen met hyperlinks 432 toewijzen aan segmenten 421 USM. Zie Onscherp masker met laagmaskers 350 raster en hulplijnen 48 segmenten 412 tekstgrenzen 383 tekstselecties 388, 393 Verenigd, optie voor Laag 307 Verenigde kleurentabel gebruiken, optie 470 Verenigde lagen, optie 43 Verenigen 191, 326 aanpassingslagen of opvullagen 349 in combinatie met stempelen 326 kanalen 300 lagen 326 Vergrendelen kleuren 485 segmenten 419 type lagen 323 Vergroten of verkleinen geplaatste illustratie 90 Vergroten, opdracht 186 Verkleinen, afbeeldingen 201 Verkleinen, opdracht 201 Verliesinstelling wijzigen, dialoogvenster 477 Verloop met ruis, maken 275 Verloop toewijzen, opdracht 174 Verloop, gereedschappen 271 Verloopbewerker, dialoogvenster 272 Verloopgereedschappen Zie ook de afzonderlijke verloopgereedschappen Verloopopvulling, afstand meten van 33 Verlopen bewerken 272 bibliotheken 275, 276 Laagstijl, optie 340 maken 272 opslaan en laden 275 opvullagen 347 toepassen 271 toonbereik toewijzen aan 174 transparantie 274 verwijderen 275 voorinstellingen maken 273
V
Vaag en Vager, filters 372 Vager, filter 109 Variabele optimalisatie GIF- en PNG-8-dithering 477 GIF- en PNG-8-kleurreductie 478 GIF-verlies 477 informatie 475 JPEG-kwaliteit 476 Variabelen 556 Variaties, opdracht 170 Vaste grootte, optie 178 Vectorafbeeldingen afdrukken 531 grootte wijzigen 71 informatie 66 opslaan in EPS- of DCS-formaat 498 opslaan in PDF-formaat 501 tekst 380, 387 Vectorillustraties 192 Vectormasker verbergt effecten, optie 333 Vectorvormen. Zie Vormen Veelhoek, gereedschap 224 Veelhoekafbeelding met hyperlinks, gereedschap 427 Veelhoeklasso, gereedschap 177, 179 Vensters passend maken, opdracht 38 Verbergen en tonen afbeeldingen met hyperlinks 428 kanalen 297 laagstijlen 338 linialen 46
Terug
604
Index
Terug
605
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Vermenigvuldigen, modus 268 Vernis 304, 305 Vernis. Zie ook Drukinkten Verouderd Photoshop-serienummer 63 Verplaatsen afbeeldingen met hyperlinks 429 paden 239 segmenten 415 selectiekaders 184 selecties 188 vormen 239 Verplaatsen, paden en vormen 239 Verplaatsgereedschap 188 Verplaatsingsafbeeldingen 373 Verscherpen 216 Verscherpen, filter 371 Verschil, modus 270 Verschuiven, filter 375 Verschuiving alle kleuren ongedaan maken, opdracht 484 Verspreiden, modus 268 Verticale schaal van tekst, aanpassen 393 Vervagen 216 Vervagen, opdracht 195, 357 Vervagingsfilters 362 Vervormingen reconstrueren 221 Uitvloeien, opdracht 219 Vervormingsfilters 362, 372 Verwijderen afbeeldingen met hyperlinks 432 alfakanalen 301 animaties 452 fixeerpunten 179 kaders 451 kanalen 301 kleuren in kleurentabel 485 kleuren uit stalensets 290 lassosegmenten 179 rolloverstaten 449 segmenten 419 segmentselecties 415 selecties 188, 194 vergrendelde selecties 194 Verwijderen uit kanaal, optie 313 Verwijderingsmethode voor animatiekaders 455 Verzadiging aanpassen 165, 171, 217 informatie 96 Verzadiging, modus 270 VGA-kleurenpalet 507 Videofilters De-Interlace 374 informatie 362 NTSC-kleuren 374 Viewpoint-mediaspeler 503 Vingerverf, optie 215 Virtueel geheugen 64 Vlek, filter 363 Vloeiend maken, randen van selecties 244, 246 Volheid, optie 303 Volledig document, optie 43 Voorbeelddocument, knop 560 Voorbeelddocument, opdracht 560 Voorbewerking, filter 358, 363 Voorgrondkleur bewerken met palet Kleur 288 kiezen 286, 289 selecteren met Pipet 287 selecties vullen met 278 Voorgrondkleur beschermen, optie 252 Voorinstelling, penselen 254, 266 Voorinstellingen contouren 342 stalen 289 verlopen 273 Voorkeuren 8-bits-kleur weergeven 102, 103 Adobe Online 8 anti-aliasing 84 Aziatische tekst 403 Bestandsbeheer 92 bestandsextensies 514 Cache voor histogrammen gebruiken 148
Terug
605
Index
Terug
606
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z insteekmodules 63 insteekmodules en werkschijven 64 instellen 60 instellingen voor kleurbeheer 120 interpolatie 73 Klembord 192 kleurkiezer 294, 295 knopinfo 7 lijst met recent geopende bestanden 81 optimalisatie 474 paletposities opslaan 31 standaardinstellingen herstellen 60 transparantieweergave 320 voorvertoningen 514 Voorkeuren Bestandsbeheer 92 Voorkeuren insteekmodules en werkschijven 63 voorkeuren voor cache en histogram 148 Voortgang van bewerkingen controleren 61 Voorvertoning afbeeldingen, gegevensgestuurd 560 animaties 456 browser toevoegen aan menu Voorvertoning in 57 gedrukte afbeelding 75 gextraheerde objecten 197 in browser 57 kanaalberekeningen 307 kleurselecties 183 kleurwaarden 149 lagen 319 rollovers 446 webpagina's 408 Voorvertoning in, menu, browser toevoegen 57 Voorvertoning rollover, knop 446 Voorvertoningen. Zie Miniaturen Voorwaardelijke moduswijziging, opdracht 555 Vorige versie, opdracht 39 Vormdynamiek, voor penselen 258 Vormen beperkt tekenen 227, 229 distribueren 241 opties 227 tekenen 224 tekst als 387 verplaatsen 239 vormen bewerken 239 tekenen 225 Vormgereedschappen 224 Vormlagen maken 225 Vrije transformatie, opdracht 34 informatie 207 Vuldekking 329 Vulgereedschap 196 Vullen lagen 277 met achtergrondkleur 278 met verlopen 271 met voorgrondkleur 278 paden 245, 278 selecties 277 tekst 391 Vullen met neutrale, optie 329 Vullen, opdracht 278, 279
W
Waarden beperken in afbeeldingen 174 Waarden beperken, opdracht informatie 174 scannen en 79 Waarschuwingsvensters beleid kleurbeheer 119 herstellen 61 Waarschuwingsvensters herstellen 61 Wacom, tekentablet 258 Waterkleur, filter 363 Watermerk insluiten, opdracht 513 Watermerk lezen, filter 514 Watermerken informatie 51 informatie weergeven in de statusbalk 52
Terug
606
Index
Terug
607
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z insluiten 512 Waterpapier, filter 368 WBMP-formaat 472 Web afbeeldingen optimaliseren voor 461 fotogalerien aanpassen 436 fotogalerien maken 434 GoLive-integratie 408 webpagina's ontwerpen 408 Zie ook Animaties, Afbeeldingen met hyperlinks, Afbeeldingen optimaliseren, Segmenten, Rollovers Webafbeeldingen GoLive-integratie 492 WebDAV-servers, informatie 91 Webdocumentatie 7 Webfotogalerien maken, opdracht 434 Webkleuren verschuiven, opdracht 292 Website voor Adobe 8 Webveilig, kleurentabel 480 Webveilige kleuren kiezen met palet Kleur 292 Weergave & Cursors, voorkeuren 297 Weergave bureaublad vernieuwen, opdracht 88 Weergave opnieuw vullen, opdracht 466 Weergavekader 36 Weergaveveld, optie 209 Weergeven afbeeldingen 37 afbeeldingen met hyperlinks 428 segmenten 412 Zie ook Verbergen en tonen, Voorvertoning Werkelijke grootte, opdracht 38 Werkgroepbeheer bestanden in- en uitchecken 93 bestanden openen 93 bestanden opslaan 94 bestanden toevoegen aan servers 94 informatie 91 servers instellen 91 uitloggen van servers 92 Werkkleur 268 Werkpad maken, opdracht 245 Werkpad maken, opdracht (voor tekst) 387 Werkpaden 224 maken 224, 226, 242 selectie omzetten in pad 245 Werkruimte opslaan, opdracht 31 Werkruimte verwijderen, opdracht 31 Werkruimten aanpassen 31 definitie 118 laden 134 opgeven 120 opslaan 134 Zie ook Kleurruimten, Profielen Werkschijven 64 WIA-ondersteuning 77 importeren met digitale camera 77 scannen 77 Willekeurig gevormde selectie 179 Willekeurig, optie 275 Wind, filter 370 Windows, kleurentabel 480 Windows-kleurkiezer 295 Wissen en in historie opnemen, optie 39 Wissen, modus 268 Wissen, opdracht 194 Wissen, optie 249, 252 Witpunt 135 Witte rand 183 Witte rand verwijderen, opdracht 194 Wizard Transparante afbeelding exporteren 519 Wizards/Assistenten Transparante afbeelding exporteren 519 Wizards/assistenten Afbeelding vergroten/verkleinen 71 Wolken, filter 366 Woordafbreking, opdracht 400 Woordafbrekingen, voorkomen 401 Woordspatiring 401
Terug
607
Index
Terug
608
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Z
zestien bits/kanaal, opdracht 105 Zetmachines 69 Zichtbaarheid afbeeldingen met hyperlinks, knop 428 Zichtbaarheid van laag verenigen, knop 441 Zichtbaarheid, variabelen 557 ZigZag, filter 374 ZIP-compressie 504 Zoeken en vervangen, opdracht 397
Zon, filter 366 Zoomen, gereedschap 33, 37 Zoomen, opdrachten 37 ZoomView-formaat 503 Zwak licht, modus 269, 270 Zwarte en witte punten, scannen en 79 Zwarte plaat 139 Zwarte rand 183 Zwarte rand verwijderen, opdracht 194 Zwart-witafbeeldingen, maken 173
Terug
608