Professional Documents
Culture Documents
Handvattingen Onderste Extremiteit4
Handvattingen Onderste Extremiteit4
!)<1:j(
rotatie. Afwijking rand de
ventradorsale as in het
frontale vlak. De angulus
m,trapezius en de
m.serratus anterior. Soms
is sprake van een
)
inferior staat dichter bij de verkorting van de m.
TWK dan de mediale levator scapulae; soms
rand van de spina van een verkorting van de
scapula. Er is sprake van mm. rhombo·ide'i.
een lAG (instabiliteit art
glenohumeraal). Te
weinig opwaartse ratatie
bij het eleveren.
: ~ schouderregio 40 9
Afbeelding 9-42
Tedmiek 9.1: cri~erillm I Bij eindstandige anteflexie
okselhaargrel'ls/anguilEs inferior elevatie verloopt de achterste
okselhaargrens in het
Osteokinematische beweging Anteflexie-ele verlengde van de margo
.atie. lateralis. Hier is de pink van
Sewegingsvorm Geleid actief, op het eind pas- de therapeut op de angulus
sief angulair. .~ inferior geplaatst en de duim
op de dorsale okselhaar
grens.
_ -:;angshouding patient
Stand (volgens Stenvers).
.: In de peaktijk biedt een gestandaarcliseerde zit
houding (rechtop, lumbale wervelkolom in ex
reosie, voeten plat op de grond, heupen en knieen
in 90° flexie) praktische voorde1en.
_.~.'·?ering
De therapeut staat naast de patient en omvat de
gee1eveerde onderarm met de niet-ge1ijknamige
hand.
De therapeut beoordeelt de positie van de ach
terste okselhaargreos met de duim van de andere
band en palpeerr met de pink van de andere hand
de positie van de angulus inferior (afb. 9.42).
- ·-..,.,erkingen
Door de okselhaargrens met de duim en de an
gulus inferior met de pink te lokaliseren, wordt angulus te snel meebeweegt (vooral van de art.
bij een maximaal geeleveerde arm beoordeeld of humeri) of van een hypermobiliteit als de angu
de achte£ste okselhaargrens in het verlengde lus inferior achterblijft. Blijft de angulus inferior
loopt van de margo lateralis van de scapula en of achter, dan kan er zowel sprake zijn van een hy
deze lijn verticaal verloopt (afb. 9-42.). pomobiliteit in de junctura scapulothoracalis als
- Een afwijking van de rechte lijn betekent dat er van een hypermobiliteit van de art. humeri.
speake kan zijn van een hypomobiliteit als de
=ievatie.
~?angshouding patient
Stand (volgens Stenvers).
- In de praktijk biedt een gestandaarcliseerde zit
houding (rechtop, lumbale wervelkolom in ex
tensie, voeten plat op de grond, heupen en knieen
in 90° f1exie) praktische voordelen.
·-:o.'oering
De therapeut staat achter!na.ast de patient aan de
homolaterale zijde en omvat de elleboog en on
derarm met de gelijknamige hand. Afbeelding 9.43
- De niet-gelijknamige wijsvinger of middeIvinger De 'c1avicula-ral' tijdens anteflexie-elevatie.
palpeerr de clavicula mediaal in de supraclavicu
laire ruicnte (afb. 9-43).
_ Met de andere hand wordt de arm van de patient Opmerkingen
passief (volgens Stenve£s) of geleid aerief vanuit 1 De fysiologische (half-ellipsvormige) perifere be
de anatomische stand in maximale anteflexie wegingsbaan van de extremiras acromialis van de
elevatie gebracht. clavicula wordt beoordeelcL
10 Extremiteiten www.extremiteiten.bsl.nl
2 Van 0-:30° vindt nauwelijks bewegiDg plaats. Van reotiepe verandering ten opzichre van de fysiolo
30-60°: ventraalwaarrse verplaarsing. De ruimte gische bewegingsbaan). De ruimre in de fossa su
in de fossa supraclavicularis neemt toe. Van 60 praclavicularis neemthierbij a/van 0 tot 45° ante
120°: naar craniaal. Van 120-150°: naar craniaal, flexie-elevatie.
iets dorsaal. Van 150-170°: naar dorsaal iets crani 4 Praktische tip: voor het vaststellen van een onge
aal. Van 170-180°: naar caudaal, iets dorsaal. stcord gewrichtsspel (joint-play) moet de clavicula
3 De clavicula beweegr zich zo ruim mogelijk om onveranderd in positie blijven bij de eerste ZQ-30'
de eerste rib (en plexus brachialis) en roteert passieve anteflexie-cievatie en derhalve meebe
daarbij 30° om zijn lengteas (posteriorroratie). In wegen naar ventraal.
geval van pathologie (bijv. hypomobiliteit AC-ge 5 Na manipulatie van het (geblokkeerde) AC-ge
weicht) zal de clavicula direct meebewegen naar weicht kan deze test worden gebruikt om te con
craniaal en dorsaal. Hierbij wordr de palperende troleren of het 'gewrichrsspel' is hersteld.
yinger direct uit de fossa gedrukt (dit is een ste
Uitgangshouding patient
Technie1, 9.3: criterium m- caydaal 1 Stand (volgens Stenvers).
glijdl2n v;:n de 5capul~ 2 In de praktijk biedt een gestandaardiseerde zit
houding (rechtop, lumbale wervelkolom in ex
Osteokinematische beweging Anteflexie-ele tensie, voeten plat op de grond, heupen en knieen
vatie. in 90° flexie) praktische voordelen.
Bewegingsvorm Geleid actief, op het eind pas
sief angulair. ~ Uitvoering
1 De therapeut staat achter/naast de patient aan de
homolarerale zijde en omvat de elleboog en on
derarm met de gelijknamige hand. Hij palpeett
de angulus inferior en/of de spina van de scapula
met de duim en/of de wijsvinger van de andere
hand tijdens passieve (volgens Stenvers) en/of ge
leid actieve anteflexie-elevatie. Hierbij blijft de
elleboog gestrekt.
2 Beoordeel bij de laatste graden anteflexie-elevatie
(160-180°) of de scapula iets naar caudaal glijdt
over de thorax (alb. 9-44).
Opmerkingen
1 Tijdens dit caudaal glijden vindt een geringe,
maar functioneel belangrijke posteriorroratie Val:
de scapula plaats rond een ftontotransversale as.
Tevens vindt een laterorotatie om een sagitta
transversale as plaats.
2 Door het caudaal glijden 'landt' de schoudergor
del op de thorax. De cavitas glenoidalis 'kijkt'
vrijwel naar craniaal. In deze CPP van de schou
Afbee/ding 9.44 dergordel is het collageen rond de scapula ge
Het caudaal glijden van de scapula tijdens de laatste graden anteflexie-elevatie. spannen en is de cavitas glenoidalis srabiel.
9 De schouderregio
-------------------------------------
lateroflel(ie/eJ:((ensie vall de
passief angulair. ~
Uitgangshouding patient
1 Stand (volgens Stenvers).
2 In de praktijk biedt een gesrandaardiseerde zit
houding (rechtop, lumbale wervelkolom in ex
tensie, voeten plat op de grond, heupen en knieen
in 90 0 flexie) praktischevoordelen.
Uitvoering
1 De therapeut staat naast de patient. AjbeeJding 9.45
2 Met de gelijknamige hand omvat hij de elleboog Homolaterale rotatie/lateroflexielextensie van de cervicothoracale overgang tijdens de
en onderarm van de patient en houdt de elleboog laatste graden anteflexie-elevatie.
3 Met de duim van de andere hand worden de pro T4 De bewegingsuitslagen van Th4-Th9 zijn
cessus spinosi van C7 en Till aan de heterolaterale uiterst rninimaal.
zijde gepalpeerd (aft>. 9.45). 2 Deze fysiologische bewegiogsmogelijkheid kan
worden beschouwd als een belangrijke 'schok
Opmerkingen demper' van de maximale elevatie van de arm.
1 Beoordeel of tijdens de laatste graden van maxi 3 Hypomobiliteit van de cervicothoraca1e overgang
male anteflexie-elevatie van de arm een homola kan zowel mede eeo oorzaak zijn van schouder
terale rotatie/lateroflexie en exrensie van de cer klachten (bijv. subacrorniaal impingementsyn
vicothoracale wervelkolom plaatsvindr. De pro droom) als een lokale herstelbelemmerende fac
cessus spinosus wijkt uit naar heterolateraal en tor. Dit is een indicatie voor manuele therapie in
drukt tegen de gestrekte duim. De grootste be enge zio. Na de manipulatie zal de 'luchtfiguur'
wegingsuitslag vindt normaal gesproken plaats russeo de bovenarm en het hoofd van de patient
op C7/Th1. Zowel naar boven als naar beneden bij de maximale anteflexie-elevatie verdwenen
kunnen afnemende bewegingsuitslagen worden zijn.
waargenomen tot ongeveer C4-, respectievelijk
flexie.
Uitgangshouding patient
1 Stand (volgens Steovers).
2 In de praktijk biedt een gesrandaardiseerde zit
houding (rechtop, lumbale wervelkolom in ex
tensie, voeten plat op de grond, heupeo en knieeo
in 900 flexie) praktische voordeIen.
Uitvoering
1 De therapeut staat naast de patient aan de here
rolaterale zijde.
2 Met de niet-gelijknamige hand omvat hij de 9()0 AjbeeJding 9.46
in het frontale vlak geabduceerde arm ter hoogre Passief angulaire horizontale flexie.
van de elleboog.
412 Extremiteiten www.extremiteiten.bsl.nl
3 De onderarm van de patient ligr op de niet-ge gaan sraan, kan hij uiterst nauwkeurig beoorde
lijknamige onderarm van de therapeut. len hoeveel centimeter het olecranon voorbij het
4 Met de vingertoppen van de andere hand wordt mediane vlak beweegr (trek een denkbeeldige
de margo lateralis van de scapula gepalpeerd. verticale lijn door de neus van de patient).
5 De horizontale flexie wordt uitgevoerd (afb. 9-46). 4 De SC- en AC-gewrichren worden getest.
5 Dit criterium is ook een provocatietest (vooral op
Opmerkingen primaire hyperalgesie) voor de bursa subcoraeoi
1 Norm volgens Stenvers: bij 90° passieve horizon dea, de bursa subtendinea m. subscapulatis, het
tale flexie van de arm (de bovenarm in het sagit distale deel van de rendoperiostale overgang van
tale vlak) zal de scapula gaan meebewegen (afb. de m. subscapularis en de n. suprascapularis,
9·46). omdat al deze structuren tijdens deze beweging
2 De beweging wordt achtereenvolgens in de art. worden gecomprimeerd en/of gerekt.
humeri en de junctura scapulothoracalis beoor 6 Door een sensitisatie van de achterhoorn (bijv.
deeld. tijdens een segmentale dysregulatie in de neu
3 Praktische tip voor de eindstandige beoordeling: roanatomische segmenten CS-C6) neemt de vali
de therapeut staat achter de patient en v66r een diteit van deze test als provocatietest sterk af.
spiegel. Door recht achter de zittende patient te
f;"07~tii1 Art. humeri - passief angulaire stabiliteit te onderhouden (zie oak 'Functionele
bewegingen oefeningen voor de bovenste extremireit' op p. 709~·
Voor deze cluster gelden de volgende doelstellingen: In deze cluster worden de volgende rechnieken be
-onderzoeksdoelstellingen van het passief angulair schreven:
bewegen (zie p. 146); -rechniek 9.6: art. humeri - passief angulaire exo
- behandeldoelstellingen van passief angulaire be rotatie;
wegingen (zie p. 160). -techniek 9.T- art. humeri - passief angulaire ab
ductie;
Na een behandeling met manuele therapietechnie -techniek 9.8: art. humeri - passief angulaire
ken voor de schoudergordel geldt in het algemeen endororatie;
dat elke patient wordt geadviseerd met actieve -techniek 9.9: art. humeri - passief angulaire ho,,".
huiswerkoefeningen de herwonnen mobiliteit en zontale flexie met fixatie.
Uitgangshouding patient
Tedmiek g.6: Ali:. humeri - passief 1 Gestandaardiseerde zithouding (rechtop, lumbo':':,
angulaire exorotatie wervelkolom in extensie, voeten plat op de gro ~ ".
heupen en knieen in 90° flexie). Arm langs her
Osteokinematische beweging Exorotatie. lichaan1, elleboog in 90° flexie, onderarm en pc.5
Bewegingsvorm Passief angulair. in eenLPP.
Uitvoering
1 De therapeut staat achter de patient.
2 De niet-gelijknamige hand omvat de elleboog ,'~
de patient vanaf ventraal en mediaal. Dit is he:::
draaipunt waaromheen de humerus exoroteer_
3 De schoudergordel wordt russen deze niet-gei.:..':O:
namige arm en het bekken van de therapeu£ g=
controleerd.
4 De andere hand omvat de distale onderam.
5 Door het zijwaarts bewegen van de distale o=.
derarm ontstaat er een exorotatie in de schc~
(afb. 9-47).
6 Het eindgevoel wordt opgenomen en beoori.~
Opmerkingen
1 De bewegingsuitslag is normaal 0-60'.
2 zander gewrichtspathologie is er speake ' L .=.::..
elastisch eindgevoel.
3 De bovenarm moet bij deze techniek ,erL.::.o.:..:.
blijven.
4 Deze beweging wordt samen met de 1'''-.55:;::'':''::'
Ajbeelding 9-47 gulaire abductie en endorotatie gebrui£ ~=..::..c:.
Art. humeri - passief angulaire exorotatie. aanwezigheid van het capsulaire pa:;:.:.:::: .. ..:..::. .::..:.
MOBILITEITsrrESTEN VA1\J DE
SCHOUDER
INLEIDING
AdA.
Het metcn van bewegingslIitslagcn schept grote verwarring, omdat in vele gevallcn
wordt.
Bij het meten van hijvoorbeeld de anteflexie van de schOllder betekent dit clat bij
een norm van 1800 zowel162° als )<)8 0 nog normaal is.
AdB.
De kinesiologischc gedachtengang ol11trent de schollderhewegingen beeft de laat
ste jaren grote veranderingen ondergaan.
Aanvankelijk dacht men dat een aantal bewegingen in het scapu!ohumerale
gewricht l110gelijk waren zander meebewegen van de scapula.
0
Zo lOU de abductie van de schouder tot 90 plaatsvinden zander scapulabeweging.
Later bleek dat de scapula direct gaat bewegen zodra de arm een beweging gaat
uitvoeren.
De meest recente meningen omtrent de bewegingen van het scapulohumerale
gewricht, gaan in de richting van cen vaste relatie tussen de bewegingen van de
humerus en die van de scapula. Dit is ook door onderzoekers in graden uitgedrukt
(Kapandji). Klinisch is dit laatste ecbter van weinig belang ollldat de individuele
verschil!en erg groat kunl\en zijn wdat er geen conclusies uit getrokken kunnen
worden.
Bij een beperking in het scaplllohllmerale gewricht is het niet vanzelfsprekend dat
de oorzaak van die bepcrking ook in dit gewricht zclf ligt.
24
Deze beperking kan oak veroorzaakt worden in het scapulothoracaal glijvlak.
Nergens zijn de llitwendige parameters beschreven, die aangeven l10ever de
scapula moet meebewegen over de thorax, wanneer de arm totaal geanteflecteerd
wordt. Mogelijk is dit een van de oorzaken dat men moeili.ik kan vaststellen of de
schOllder normaal beweeglijk is of niet.
De redcn dat wij aIleen de anteflexie van de arm - waaronder verstaan wordt hel
naar voren bewegen van de arm in het sagittale vIak over een traject van ± \80°
onderzochl hebben is de volgende.
De anteflexie is de grootsle en meesl gecompliceerde beweging die in een fase kan
worden llitgevoerd.
Oit in tegenstelling tot de abdllctie, zoals door rontgencinematografisch onderzoek
is aangctoond. Met name verschilt de eindstand bij abdllctie van die bii anteflexie
(zie figllur 18,19).
Om van de: eindsland bij abdllctie (± 160°) te komen tot de eindstand bij anteflexie
(18()O), dien t de sca put a eerst naar an terola tcraul te roteren. Pas dan kan de arm
verder bewogen worden tot WO° anteflexic. Dit is essentieel verschillend van de
ll1ening van Kapal1dji.
.':'i'~!3il;
fig. l~. Rlintgcnfolo abdllctic in CilHbt'llHI. Fig. 19. R6nlgenfolo ameOexie in cindsl<lnd.
25
parameters, die de beweeglijkheid van de scapula en clavicula aangeven, maatge
testen:
Bij de eerste vier testen is het van bel<lng dat de <lnteflexie steeds op de volgende
wijze wordt uitgevoerd:
passief
- bij de staande patient
- de patient heeft de palmaire zijde van de hand naar het laterale dee I van het been
gekeerd.
Bij toeval is door ons gevonden dat, indien de normale schouder volledig wordt,.
Bekijkt men echter de okselbeharing van opzij bij een geheven arm, dan projec
F
lndien de anteflexie beperkt is komt dit tot uiting in een verminderde beweeglijk
R[1\,
Bij een verminderd beweeglijke scapula zal de genoemde verticalc lijn, achter de
.~ ,1
/ vl/ G\\;' ;,\,,0\ achterrand van de okselhaargrens uitkomen. Zelfs een afstand van een vinger
'\ ) breedte achter de haargrens kan al als afwijkend worden beschouwd (zie figuur
~
,
'
21 ). v
\
De wijze waarop men deze test uitvoert is als voIgt. f\
De onderzoeker staat naast de patient en bekijkt deze en profit. Indien hij de n
rechtcrschouder onderzoekt, wordt met de rechterhand de rechterpols On1Vat. De ~
26
.C I/ f .1\1.1r'*
I~
JV·!
~I
ri
"-~~~·"k (
,i.~1
" )\'1
" l""""
// j~,
./ ''1
Ie / f!/
f)' .. /
(
'11 /
I
r/
lit
Ie \~
1' ~
t;~
\ { 1:1(1
, I I
\ \ ".' )
\~
lit ~.~
\: iKf
y
lis !
111
C
/
/
1
'.Ie.
/i
.,/'
.,/
4"
ii'
f ~::
/J
,.
Fig. 20. Test 1 Volledige alltel'lexie. Fig. 21. Test I. Licht bepcrkte antcnexie.
k
:Ie
:1'
Llr pols van de patient is met de palmaire zijde naar het bovenbeen gekeerd. Passief
wordt de arm in anteflexie richting bewogen, totdat de eindstand is bereikt.
Vervolgens neemt de onderzoeker de rechterhand van de patient in de linkerhand.
Met de vrijgekomen rechterhand vervolgt hij de scapula van de angulus inferior
de naar het meest latera Ie punt op de scapula.
)c Nu wordt er een verticale lijn getrokken tot aan de okselhaargrens.
27
De afstand tussen de okselhaargrens en het gevonden punt wordt aangegeven door
middel van het aantal vingers dat tussen beide punten geplaatst kan worden.
De wijze waarop deze beperking genoteerd wordt is een + en/of + + teken gevolgd
door het aanta! vingers (zic onderzoek protocol).
Bekijkt men de beweging van de clavicula tijdens anteflexie, dan blijkt dat deze
een half-ellipsvormige beweging maak£; zoals in figullr 22a is aangegeven eetst
naar ventraal, dan naar craniaal, dan naar dorsaal en tenslotte naar caudaal.
/
~ 1
;'r,o
~.
\
\"
, I,',
n' \, .....
..' II~f
,If/
Y
\
;~\)i \
"
/
(!.','
:\~~
..r --
J j/
:1
d
)
~.,\ \,
t ~) ....,
I
Fig. 22. ClavjculabcwcginglijJclls <lllleflcxic
'r\
n
(' (")'/ <I:1l0rlll<lle allldlcxic
) \ (j'tjY' ".~\.
b. licht bcpcrkrc <llllcflexie.
21\
Door de vorm van de clavicula en bovenbeschreven ellipsvormige beweging wordt
tijdens anteflexie de bovenste thoraxapertuur niet kleiner en worden halsmuscula
tuur en vaatzenllwstreng niet gecomprimeerd.
/~" ,,'"
"'".,.: ........ ~
~-- --...,
,,:~f
,l},~
(\~;'"
\
(
._"'-'"'~
.~
~ ~'~"\\~'"
~ ""'''-''
./ I) ~.
i)._.~-, .... __~ J"..\_.,,".,', \
'," "
., - . '" '2>--.,
/
.. - .-""
""1
db
~;;;;\,~".~.
"'''*'.\ =~
,:.:'
.
,
29
half-ellipsvormige beweging van de clavicula die normaliter tijdens de antetlexie
,I! (fV;
':)1
:\ .\
i \/'vVY\j
naar voren word! uitgevoerd, vedoopt nu tegengesteld.
Dit betekent dat de clavicula in de eerste fase van de anteflexie in geringe mate
nam dorsaal beweegt en eerst daarna naar craniaal. Dit veroorzaakt vernauwing
j\ \
li
Men staat naas! de patient en bekijkt deze en profil. Indien men de rechterschou
pakt.
De pols van de patient is met de palmaire zijde naar het bovenbeen gekeerd. De
clavicula, lOdat het topje van de pink of wijsvinger bij het sternoclaviculaire
Anteflccteert men nu de arm ± 45°, dan zal de clavicula zich in het begin als het
Daarna beweegt de clavicula scllUin omhoog, met als draaipunt het sternoclavicu
bcneden.
f\ t-:.\ 1/(\ ':,~\ Essentieel bij deze test is dat de clavicula zich om de pink rolt, of anders gezegd,
(~l{)i\' ~I
perkingen in de schoudergordel ziet men dit niet.
Dan beweegt de clavicula onder dc pink door, zodat de pink in de fossa supraclavi
SCAPULA
Zoals bij de beweging van de clavicula reeds besproken is - waarbij bleek dat deze
een half-ellipsvormige bcweging naar voren en daarna omlaag maakt - is dit omlaag
bewegen beter aan de scapula dan aan de clavicula waar te nemen. Opmerkclijk is,
dat voor een volledige anteflexie een caudaal- en ventraalwaarts glijden van de
Men gebruikt dezelfde uitgangshouding als bij de vorige test, doch pakt de patient
Met de wijsvinger van de andere hand voIgt men de angulus inferior van de
30
f.f:l,"~
~
.
'!1;
':'. "\.,
~\-' /;.~ {'.
V(
\ ,c> : Bi
\! ell
~~
m,
\ Zc
'J. \; .
A WE
;\\~" \
Dc
~\
..
17
'. - ,
- I
~\\ - I
li'
./_.1' -', Te
ell
~
,Y rei
( D(
;
DI
fig
de
eo
pa
ce
de
HI
po
we
01
Ai
& de
Iii
i~
ov
ti j
\ \
\
Il
, J
To 5.
V
\ H
0,
Fig. 25, TeSl4. Cervicolhoracale rotalic.
be
Z(
pa
tn
ve
32
4. DE ROTATIE VAN DE CERVICOTHORACALE WERVELKOLOM BlJ
VOLLEDIGE ANTEFLEXIE VAN DE ARM
Bij het bcwegen in de schollder zijn niet aileen het sternoclaviclllair, acromioclavi
17):
zeer dllidelijke extensie J
lateroflexie naar de heterolaterale zijde I
T,"", ,'"
rotatie naar de homolaterale zijde. '-\""
\
Ter verdllidelijking: indicn men de reehterarlll volledig anteflecteert zal aan hel
einde van de beweging een rotatie van de cervicothoracale wervelkolom nanr
rechts optreden (de proc. spinosi bewegen naar links).
Deze rotatie is het dllidelijkst waar te nemen aan C7, Th I, Th 2, Th 3 en Th 4.
De rotatie van de cervicothoracale overgang wordt op de volgende wijze getest (lie
figuur 25). De uitgangshollding is als bij de vorige test; de onderzoeker stcllnt weer
de elleboog van de patient. De wijsvinger van de andere hand legt hij aan de
contralaterale zijde van de proc. spinosus van C7. NlI wordt de te onderzoeken arm
passief geanteflecteerd tot 1600. Wordt de beweging verder doorgevoerd dan zal
een toenamc van de druk tegen de wijsvinger worden waargenomen als gevolg van
de rotatie van de cervicothoracale overgang.
Heeft men een rotatie van C7 kllnnen cOl1stateren, dan wordt de ann weer in een
0
positie van 160 anteflexie gebracht. De wijsvinger van de onderzoekende hand
wordt verplaatst van C7 naar Th I.
Op deze wijze worden de segmenten van C7 tot en met 1'h4 onderzocht.
Aangezien het compensatiemechanisme bij de gestoorde anteflexie van de SChOll
der zich afspeelt op thoracoillmbaal niveall, dicnl cle onderzoeker zich ervan te
overtlligen dat dit gedeelte van de wervelkolom geen compenserende 101 speelt
tijdens het onderzoek.
Deze lest is tocgevoegd omdat er mogelijk verband beslaat tussen deze bewegings
beperking en de aanwezigheid van de nachtelijke paresthesieen in ann en hand.
Zoals bekend klagen vele patienten dat zij 's ochtends wakker worden met
paresthesieen in arm en hand. Nadat 'zij enige tijd in 90 0 anteflexie aan de arm wat
tractie hebben gegeven of de arm wat rustig heen en weer hebben bewogen,
verdwijnen deze paresthesieen.
33
~
~" . ..
"'~""'''C',
. "",,">',.,.,
''''''''''''
""'~'"".
c, '"''"'-~~
/' ./~., .,.,"''\.~~
~' l&~v } "::';~,,;,!,
j
II,j
",c.
~~
/."~' \
\
,~~~~,,,. r
,.
(J;;.~" !\(k'
'~;~I, . .");~
,'i1~
,..~'IIl
It:' ,) ~ '~J \~I\'''--.
t""",~~~L)~<F
l\ 'i'(c~'';\~-~
~ ','
,. '._.
~
'.;
~.:.'.
~!
..
--/~'~-------
d'" --
Fig. 2C1, Claviculabcwcging Ii jdcns bcwcgcn van dc arlll vanui t 'JO" abdllcticpositi~ n<lar 'loo <lntdlexic,
Vanllit deze stanu "an in hetllllrizonlale via" nog :illo verdeI' bClVogcnll'ordcn
FI
'I{
Oit mechanisme lOU als voIgt verklaard kunnen worden. Indien men in s«lI1d de
arm ondersteund en 90° geabdueeerd houdt en vanuit deze stand in het horizontale
vlak naar voren gaat bewegen, bereikt men een stand die overeenkoml met 900
anteflexie (zie figuur 26).
Volgens K{/[!{/Ildji kan vanuit deze stand in hetzelfde vlak nog 50° verdeI' bewogen
worden.
Bekijkt men tijdens dit aaject het gedrag van de scapula' dan blijkt tijdens de
eerste 90° van dit traject de scapula nauwelijks van stand te veranderen. Het laatste
gedeelte van de beweging komt tot stand doordat de scapula over een grote afstand
over de thorax naar voren beweegt.
Bekijkt men de clavicula tijdens het eerste gedeelte van de bcwcging dan blijkt Qok
~
deze nauwelijks van stand te veranderen, Pas als de stand van 90° anteflexie wordt
overschreden, beweegt de clavicula in het horizontale vlak naar achteren.
Bekijkt men nu een schouder waarbij een beperking aan de achterkant van het
scapulohumerale gcwricht bestaat, en voert Illen dezelfde beweging uit als boven
omschreven. dan ziet men dat de scapula reeds over de thorax n(lar vorcn beweegt
voordat de stand van 90° anteflexie bereikt is.
Zodra de scapula over de thorax naar voren heweegt, bewecgt de clavicula weer in
het horizontale vlak naar achteren. Oit is dus dezelfcle beweging als bij de normalc F
7.1
schouder, maar in een vroeger stadium (zie figuur 27).
~4
.'-';0 .·~t_7
r
I
l
t
p"",
n
./ ./.. i{;
:J.'
,yY
/
/'
I' !~..
:Il:.
Fig.n. Claviclilabe\Veging lijdens bc\Vegcn van de arm "anuit 'J()O abductiepositie naar 'JOO al1leflexie bi.i
"chtcr""nl kapselverkortillg.
Dc c1aviclilabcwegillg tn::cdt hier op ill cen vroegcr fase V,IIl dc bcweging.
/
/ ~'~
Id de / '\
)
....,
nlale
I 90° /
ogen ;;'(
~
'-" o_~., ..... .....d.,j
: ~
1S de ~
'y
,aISle r,qy
".\
,land ,.~ ). ~; \
~""'\
. I ".
\~\ ~\~·\~··:.~l·
"
wen
vecgl
§1"?ii~~'$i.\;!t\\~~"J.;·*,~~d.·E.fi1s'.;;~t~';!i~~.$Q'~"'_._ _ .
~erin .ell.
'male Fig. 28. Claviculabewegillg bij cen patient mCI cen achtcrkillllkapseiverkuning waarbi.i dc patient op dc
zij Jigt en de romp naar \"l)rell bel\'eegt.
35
"l,.(
'0',(\,
, I t~ ~
.I
Y
.'. \.,"
":1 ,., }ii' J
";.. \~-:"~
"'1,,·
. r.._~/~ .
( '" {
{
f
- [7""
;'/ v............
. ,......_.....-.-~""~.\")"/}
.. ......,.:~
}' .
r
! ;--(. &"',
~
\ ~~'<'--"",
...
\ I \r~
" ............
r ~
~'.
".1-:
I
J.
'. - "
',{,W(~,*,(,".
'.
/ • I
{ [{~.' ..•;t'''/ ' .~~~~
(
I
.;~Y
·t~;'
. {'dJ
\
·~lJ.
(' ';'7,1
'~\;<i
~
(\~"\
~' '.
"'~
'\ '''-, ~ ..
.'/1
Fig. JIl. Tcst 5. Ter\\'ijl dc ann naar vorcll hCWll!2CIl worut hcpaalt de onderzockcr or wclk momcnt dc
~capllla gaa( mcchcwcgco.
36
·.. ·.~~.,::1i.(i·:·
"r:-::--::;.
---_ ... _.. ~ ~.~ ... -,..,,__ ~' .~~ "';;',":';;:.":'':-;.~,.~ ... ' $".»..!.*",,~>. NY.i .•..'..,:1...1':'1..:.""'''' 'i\,~":2i.4!'!'E!'JYSJ *.,;~ ..!"P'-'ffl?'('QW??9?¥'iri¥?S?A4dS
I I ~
'r .'
.1
,
)
\
"; -/
;~
;;;
,
) -~
. ,~jl:,
Fig.31 Tcst 5. Vanaf l)lI° anlclkxie lot aan de cindstand hcwccgt e1e scapula over cen groot [r"jcel ovcr
de thorax.
37
-.
.DE'BETEKENIS VAN DE MOB1UTEITSTESTEN
De vijf testen worden aileen uitgevoerd als een schouder onderzocht moet worden
I. De scapula-okselhaargrens test
Normaal is nul, licht beperkt is +, sterk beperkt is ++.
Tevens kan achter de gevonden beperking de afstand \\~5sen de 'aterale rand van de
scapula en de okselhaargrens aangegeven worden. Dit kan zeer goed aangegeven
worden met het aantal vingers.
2. De claviculabeweging
Normaal nam voren bewegen van de clavicula is O.
Het niet naar voren maar ook niet direct nam achteren bewegen van de clavicula is
±.
4. Cervicothoracale rotatietest
Vervroegd meebewegen is +.
Indien een schouder beperkt is zal dit blijken uit de positief aangegeven testen.
Als regel zullen meer testen positief moeten zijn wil men de schouder afwijkend
noemen.
De enige. concll.\sie
.
die men kan trekken
. na het uityoerep van de vijf mobiliteitstes~
De testen geven niet aan waar in de kinesiologische keten zich een storing bevindt.
3g
ONDERZOEK VAN HET BEWEGINGSAPPARAAT 1.7
Schema 1-14
GEWRICHT BEWEGINGSRICHTINGEN
PIP/OIP-tenen flexie-extensie
MTPI extensie-flexie
MTPlltlmV variabel, in eindstadium: flexiebeperking
.~
~... Art. tarsi transversa (Chopart) plantairflexie I dorsaalflexiel adductie I supinatie
.. t'( Art. subtalaris inversie
Art. talocruralis planta irflexie-dorsaa Iflexie
Art. genu flexie-extensie, in eindstadium: rotaties beperkt
Art. coxae endorotatie-flexie-abductie-hyperextensie
PI P I 01 P-vingers flexie-extensie
MCP flexie-extensie
Art. carpometacarpea I repositie
Art. radiocarpea I mediocarpea palmairflexieI dorsaalflexie
Art. radio-ulnaris distalis max. excursies + pijn
Art. radio-ulnaris proximalis supinatie, eindstandig pijnlijk
Art. cubiti flexie-extensie, in eindstadium: rota ties pijnlijk
~ Art. humeri exorotatie-abductie-endorotatie
Art. sternoclavicularis }
max. excursies + pijn
Art. acromioclavicularis
~. - = beperkingen aangeduid in volgorde van
grootte
I = duidt op een gelijkmatige beperking
II Niet-capsulair patroon
Hierbij gaat het om een of meer bewegingsbeperking(en) met of zander pijn,
I Intra-articulair
- derangement interne
artrogene dysplasie
- osteofywse
- ankylose I artrodese
2 Capsulair
- partieel capsulaire- en I of ligamentaire adhaesie
3 Extracapsulair
- osteogene deformiteit
- cyste
- bursitis, vnL acute vormen
- hematoom
- neuromusculaire reflexcontractuur (b. v. Lasegue)
- musculotendinogene verkorting I con tractuur I adhaesies I calcificatie I
stenosIs
- dermawgene, desmogene contractuur.
I II Combinatievormen van I en II
Interpretatie B Actief en passief niet beperkt, wei pijnlijk, in dezelfde richting. De weerstands
test is niet primair positief
Conc!usie
Een klinisch niet-contractiele strucruur is gelaedeerd.
[ Capsulair patroon
Bij deze interpretatie gaat het om een patroon zander beperkingen met
eindstandige pijn duidend op een arthritis en/of arthrosis, kenmerkend voor:
art. acromioclavicularis
art. sternoclavicu laris
SCHOUDERREGIO I)
2.-5 Technieken
Onderzoek schouder
.complex:
aC'tieve abductie-elevatie
'wne Geen.
ltvoenng De patient wordt gevraagd de armen zijwaarrs zo hoog mogelijk te heffen (ab
duetie-e1evatie) .
Beoordeeld worden:
- de aetieve bewegingsuitslag
~r4oek schouder
p'~x:
ieVe al1ductie-elevatie
I
/ 1)4 SCHOUDERREGIO: TECHNIEKEN
Uitvoering De andere hand omvar de elleboog vanaf mediaal en voerr een abductiehewc:
ging uir. Tevens wordt her eindgevoel geresr. De onderarm van de patie-ri~ ~$C
Opmerkingen Fysiologische functie 0-9°0, echrer in combinatie mer exorotatie is dit verdet::
mogelijk tot no O
•
Onderzoek schouder
complex:
passieve exorotatie
Uitvoering De andere hand omvat her disraJe deel van de onderarm en voerr een exororari:e-e
beweging uir. Tevens wordr her eindgevoel geresr. De niet gelijknamige han4,·
parient.
Opmerkingen Fysiologische functie 0-900. Op analoge wijze kan - met fixatie van de sch()U~
0
SCHOUDERREGIO: TECHNIEKEN 13)
"derzoek schouder
pl,ex:
~i-eve ~ndorotatie
"
~uding patient Zithouding, ellebooggewricht 9°0 flexiestand, onderirm achter de rug, boven
De andere hand omvat het distale deel van de onderarm en voerr een endofOta
van de patient.
Fysiologische functie: O-IIO Bij een volledige endorotatie kan - in deze eind
0 •
._rzo.ek schouder
ex:
:and$t~st abductie
."'.}
stand.
Basisfunerie-onderzoek: weerstandstest.
Onderzoek schouder
complex:
weerstandstest f1exie
elleboog
(
l VI
.J I
Uitgangshouding patient Staande houding. De elleboog in 90° Bexiestand.
plaatst.
Uitvoering De andere hand wordt zo distaaJ mogelijk - vanaf mediaal - tegen de ond
(pag. 186).
90° flexiestand.
Uitvoering De andere hand omvat de elleboog en voert een horizonrale flexiebeweging uit.
Tevens wordt het eindgevoel getest. De onderarm van de patient rust op de on
van de n.suprascapularis. Bij een volledige horizontale flexie kan - in deze eind-'
9°0 flexiestand.
saal.
De andere hand omvat de elleboog en voert een horizon tale flexiebeweging uit.
Tevens wordt het ein'dgevoel getest. De onderarm van de patient rust op de on
0 •
caal systeem meer speciaal voor AC- en sc-gewricht. De provopties zoals ver
meld onder horizontale flexie van het art. humeri, opmerkingen blijven van
kracht (zie vorige pagina). Bij een volledige horizontale flexie kan - in deze
eindstand - de bewegingsmogelijkheid en het eindgevoel in exorotatie- of en
dorotatierichting worden onderzocht.
140 SCHOUDERREGIO: TECHNIEKEN
90· flexiestand.
van de therapeut.
De andere hand omvat het distale dee! van de onderarm en voert een exorotatie
erz6ek schouder
plex: ,.
eve elidorotatie
I . ,'1
61if,.}//
90· flexiestand.
van de therapeu t.
De andere hand omvat her disrale deel van de onderarm en voen een endorota
• ~. -= -~_ ..
-._." - J.'-'- -- _ .. ~:~:_-:.. _._- --
142 SCHOUDERREGIO: TECHNIEKEN
Uitvoering De andere hand omvat her distale dee! van de bovenarm vanaf venrraal en voen
Opmerkingen Fysiologische funnie: 0-60 Bij een volledige retroflexie kan de bewegingsmo
0
•
Onderzoek scapulocostale
glijvlak:
scapula afheffen
del vanaf venrrocraniaal, zo lateraal mogelijk. Beide handen voeren een bewe
In deze!fde richting is het eveneens mogelijk het onderzoek uit te voeren vanuit
·ELLEBOOGREGIO 187
3- s Technieken
Fixatie De niet-gelijknamige hand fixeerr vanaf mediodorsaal het distale dee! van de
Uitvoering De andere hand omvat het distale dee! van de onderarm en voert, vanuit supina
of adduetie .
Fixatie De nier-gelijknamige hand fixeert vanaf mediodorsaal het distale dee! van
Uitvoering De andere hand omvat het dis tale dee! van de onderarm en voert, vanilit'Sup'
of adductie.
Fixatie De bovenarm wordt gefixeerd russen her lichaam van de patient en de Thera"
Uitvoering Beide handen omvatten de onderarm zo distaal mogelijk en voeren een supina:
Fysiologische funerie:
De beide tests kunnen ook worden uitgevoerd in combinatie met flexie of exten- .
sie, abduerie of adductie.
'-';12. .tLLEBOOGREG10: TECHN1EKEN
Uitgangshouding patient
Zithouding.
Uitgangshouding therapeur
Fixarie Sraar aan de te onderzoeken zijde.
De gelijknamige hand fixeert het distale deel van de onderarm tegen het Ii.
chaam.
Uirvoering
De andere hand omvar de gesrrekre elleboog vanaf lareraal en voert een bewe.
ging uir in mediale richring (abduerie).
De onderarm geefr de bewegingsrichring aan. Tevens wordr her eindgevoel g~.
resr (ajb. a).
Indicarie
Opmerkingen Toegevoegd onderzoek: passieve resc.
Op analoge wijze wordr vanaf mediaal een beweging uitgevoerd in larerale rich.
ring (adduerie). Eveneens kan de toraJe ab- en addueriebeweging worden gettst
vanuir meerdere fJexiesranden (ajb. b).
De resrs kunnen eveneens worden uirgevoerd in combinarie mer ptonarie ofsu
plOatle.
Fysiologische funerie:
- passieve adduerie 0- 50
254 POLS-HANPREGIO
4=11 Technieken
passieve supinatie-pronatie
Uitvoering Beide handen omvatten de onderarm zo distaal mogelijk en voeren een supt
- supinatie 0-9°0
- pronarie 0-850
Onderzoek carpus:
passieve dorsaalflexie
palmairflexie
Uitvoering De andere hand omvar her distale dee! van de metacarpus en voen achrereen vo!7
- dorsaalflexie 0-9°0.
- palmairflexie 0-9°0.
Onderzoek carpus:
passieve radiaalabductie
ulnairabductie
Ulhroering De andere hand omvat hecdistale dee! van de metacarpus en voert achcereenvol
gens een radiaalabductie en een ulnairabduetie (zie aft.) uit. Tevens wordt het
eindgevoel getest.
- radiaalabductie 0-150
- ulnairabductie 0- 50 0
MCP-! worden omvat en maximaal geflecteerd is dit tevens een provocatie voor
I1derzoek polsregio:
'eerstandstest dorsaal
...
Xla
trale zijde.
De andere hand wordt dorsaal tegen de hand van de patient geplaatst en onder
zoekt de dorsaalflexieweerstand.
Basisfunctie-onderzoek: weerstandstest.