Professional Documents
Culture Documents
Werkstuk Schoolontwikkelthema Digibord
Werkstuk Schoolontwikkelthema Digibord
bord een opdracht kunnen doen, zijn ze genoodzaakt om samen te werken. Als twee kinderen achter een computer zitten, is degene met de muis de persoon die bepaalt wat er gebeurd. Kinderen moeten naar elkaar luisteren en hun gedachtegang bewust maken door deze aan anderen uit te leggen. Kinderen worden geconfronteerd met onbekende of tegengestelde informatie en leren daardoor zaken vanuit verschillende perspectieven zien. 6. Gemotiveerde leerlingen. Doordat de lesstof gevarieerd aangeboden kan worden, het verband tussen onderwerpen duidelijk wordt aangetoond en omdat leerlingen moeten luisteren naar elkaar en met elkaar moeten discussiren, stijgt de motivatie enorm bij kinderen. Dus het digibord heeft vele voordelen mits de leerkracht open staat voor veranderingen en op het juiste niveau zit. Door juist gebruik en inzet van het digibord wordt allereerst de motivatie van kinderen al verhoogd. In de toekomst zal steeds vaker geconstateerd kunnen worden dat de leerresultaten van de leerlingen verbeterd zijn (JBS Multimedia, 2012). 1.2 Nadelen van het digibord Nadelige punten uit de praktijk blijken te zijn dat de leerkracht veel last heeft van schaduw op het bord en fel licht. Ook zijn digiborden veel duurder dan krijtborden. Het is een grote investering, zeker om elke klas van een digibord te voorzien. Ook krijgen de docenten nieuwe werkzaamheden waar zij misschien nog helemaal niet in geschoold zijn. Dit kan een extra moeilijkheid zijn voor vooral de wat oudere leerkrachten, die van vroeger uit helemaal geen digitale middelen kende. Vaardigheden die je als leerkracht moet beheersen om het digibord te kunnen gebruiken en inzetten zijn namelijk: - De werking van het digibord kennen en het te kunnen bedienen met de benodigdheden. - De leerkracht moet beschikken over een leermiddelenreservoir. - De software moet onderzocht worden en de leerkracht heeft kennis nodig om het te kunnen gebruiken. - Presentatietechnieken zijn handig om te hebben bij het gebruik van het digibord. De leerkracht moet hier in willen investeren. - Om een meerwaarde te kunnen creren moet de leerkracht het bord zo vaak mogelijk inzetten bij zoveel mogelijk lessen (Kennisnet, 2009).
2. Interactieve vaardigheden
2.1 model gebaseerd op Beachamp Fisser en Gervedink Nijhuis (2007) hebben het model ontwikkeld dat hiernaast te zien is. Leerkrachten kunnen aan de hand van dit model bepalen hoe het staat met hun kennis en vaardigheden. Dat is vooral op digitaal gebied en met betrekking tot het digibord. Het model is gebaseerd op vijf fases (gebaseerd op Beachamp, 2004). Namelijk: 1. Substitutiefase 2. Lerende gebruiker 3. Beginnende gebruiker 4. Gevorderde gebruiker 5. Samenwerkende gebruiker Hoe verder de leerkracht is in de fasering, hoe interactiever en diverse het bordgebruik is (kennisnet, 2010). 2.2 technische en pedagogische interactie Het interactieve aspect van het digitale schoolbord is een belangrijk aspect binnen de literatuur. Er wordt in de literatuur over het gebruik van het digitale schoolbord onderscheid gemaakt tussen technische interactie en pedagogische interactie (Smith e.a., 2005; Higgins, Beauchamp & Miller, 2007). Voor technische interactie heeft de leerkracht of de leerling de vaardigheid nodig om een digibord te kunnen bedienen. Daaronder wordt bijvoorbeeld verstaan: internetpaginas vertonen, tonen en bewerken van beeld en tekst (schrijven, slepen, tekenen, wegklikken invullen). Onder pedagogische interactie houdt in: interactie in het kader van onderwijsleerproces (tussen leerkracht en leerlingen of tussen leerlingen onderling, zie Evans & Gibbons, 2007), naar aanleiding van wat er op het bord te zien is. Een voorbeeld daarvan is een onderwijsleergesprek tussen een leerkracht en leerling of zelfs leerlingen onderling via het digibord. Deze twee opvallende aspecten zijn niet te onderscheiden. Door technische interactie ontstaat er pedagogische interactie met en rondom het bord. In de literatuur zijn verschillende meningen over wat pedagogische interactie nu precies is. Hierboven genoemd is n van de meningen (Koster, de, Kuiper, Volman, 2011).
3. Interactieve werkvormen
Uit het vooronderzoek werd door een aantal voorbeelden duidelijk hoe je een les interactiever kunt maken. Bij interactief lesgeven gaat het om de het prikkelen van de leerlingen en de communicatie tussen leerkracht, leerling en het digibord. Juist de leerling laten aanwijzen of klikken en juist samen met de leerling in gesprek in plaats van de leerlingen alleen maar laten luisteren. Interactieve werkvormen spelen een grote rol bij het lesgeven op een interactieve manier. 5 redenen waarom interactieve werkvormen zo belangrijk zijn: 1. Je kunt meer interactie creren door te werken met kleine groepen. 2. Doordat er in kleine groepen gewerkt wordt geeft het kinderen een veilig gevoel, waarmee gelijk het zelfvertrouwen aangepakt wordt. 3. Kinderen hoeven door het kleine groepsverband niet lang op hun beurt te wachten. Daardoor blijft de les motiverend. 4. De zwakkere leerlingen krijgen ondersteuning van de sterkere. 5. Verantwoordelijkheid en autonomie zijn twee begrippen waarmee de leerling leert omgaan. De leeromgeving is een belangrijk gegeven om een werkvorm goed te laten lopen. De sfeer in de klas is bepalend en kinderen moeten goed samen kunnen werken. Het helpt vaak als er afspraken zijn gemaakt over hoe kinderen iets van elkaar interrumperen. Voor de leerkracht is het noodzakelijk dat de interactieve werkvorm goed voorbereid wordt. De instructie moet duidelijk zijn, eventueel met voorbeelden. Ook moet worden aangegeven hoelang de opdracht duurt en wanneer de leerlingen mogen beginnen. Er kunnen op basis van verschillende aspecten groepjes worden gemaakt. De begeleiding die aan elk groepje gegeven wordt moet ongeveer even lang zijn. Een goede klassikale terugkoppeling is minstens zo belangrijk. Een aantal voorbeelden van interactieve werkvormen zijn: - Spel, bij de werkvorm spel zit vaak een wedstrijdelement. De leerlingen kunnen tegen elkaar strijden. - Rollenspel, bij een sollicitatiegesprek, in een winkel of bij de dokter kan een rollenspel plaatsvinden. Elke leerling in een groepje krijgt een rol en vanuit die rol een opdracht. - Drama, drama lijkt op een rollenspel. Alleen bij drama krijgen de leerlingen een bepaald onderwerp aangereikt waar ze iets bij moeten spelen. Ze zeggen de tekst op en beelden tegelijkertijd uit. - Project, de leerlingen creren samen iets concreets of iets wat tastbaar is. - Interview, aan de hand van een bepaald onderwerp ondervragen leerlingen elkaar. - Het nemen van beslissing, een groepje leerlingen krijgen verschillende opties voor bijvoorbeeld een kerstproject. Samen moeten ze argumenten aandragen waarom ze voor iets zouden kiezen. - Het uitwisselen van een mening, een voorbeeld kan bijvoorbeeld een debat zijn. Er kan ook een item van het jeugdjournaal besproken worden. - Brainstormen, brainstormen staat voor het los laten van de gedachten. Brainstormen is een zeer geschikte werkvorm om ter voorbereiding op een opdracht te gebruiken. - Opdracht met een informatiekloof, om bij deze opdracht een bepaald doel te bereiken zijn de leerlingen genoodzaakt met elkaar te communiceren. Om de opdracht dus te kunnen voltooien heeft iedereen een bijdrage met aparte stukjes informatie bijvoorbeeld (Universiteit Amsterdam, 2012). Hieronder staat nog een laatste voorbeeld uitgewerkt, met name hoe het toe te passen is in een les rondom de zaakvakken. Bij de zaakvakken, natuur, aardrijkskunde en geschiedenis, kan het feitenspel goed ingezet worden. Het is ook mogelijk dit bij andere vakken te gebruiken maar het voorbeeld gaat van een zaakvak les uit. Neem bijvoorbeeld aardrijkskunde. Door middel van plaatjes, filmpjes of stellingen kunnen de kinderen het feitenspel gaan spelen. De inhoud van de feiten moeten te maken hebben met het desbetreffende onderwerp. De feiten moeten goed gekozen worden aangezien het prikkelend en
onverwacht moet zijn. Alle leerlingen zijn gezamenlijk bezig en dat zorgt voor een veilige sfeer. Het spel gaat als volgt: de leerkracht heeft aan de hand van filmpjes, fotos of informatie een aantal stellingen. Nadat de kinderen de informatie, filmpjes en/of fotos bekeken of gelezen hebben, wordt de kennis getest door middel van de stellingen. Denken de leerlingen dat de stelling waar is? Dan houden ze de groene kaart omhoog. Denken ze dat de stelling of het feit fout is, de rode kaart. Het antwoord wordt genoemd en degene die het fout hebben gaan zitten (Laaglandadvies, 2009).
Samenwerkingsvaardigheden. De leerkracht moet aandacht besteden aan de vaardigheid samenwerken. Niet voor elk kind is het duidelijk wat er in een groep van hem/haar verwacht wordt. Evaluatie van het groepsproces. De leerkracht moet zorgen dat er tijd en ruimte is om binnen de groep te kunnen evalueren. Kinderen moeten leren feedback op elkaar te geven en te praten over het verloop/proces van de opdracht (Johnson & Johnson, 1999).
4.3 interactie tussen leerling, leerkracht en digibord Een goed voorbeeld van interactie tussen de leerling, leerkracht en het digibord is: Er wordt een rekenles gegeven. Tijdens de rekenles wordt er gewerkt met verschillende niveaugroepen, waaronder een instructiegroep die voor verlengde instructie bij de meester/juf aan de instructietafel zitten. De leerkracht heeft zijn handen vol aan de instructiegroep, maar mag de betere en gemiddelde rekenaar niet vergeten. Om ervoor te zorgen dat leerlingen actief en zelf onderzoekend aan de slag gaan is het een oplossing om kinderen van de verlengde instructie een alternatieve verwerkingsmethode op het digibord ten opzichte van het leerboek aan te bieden. Deze manier van werken vervangt het geven van verlengde instructie aan de instructietafel. Doordat het digibord voor die kinderen ingezet kan worden, heeft de leerkracht de handen vrij om de andere leerlingen te begeleiden. De leerlingen aan het bord moeten in tegenstelling tot de normale verlengde instructie, zelf uitzoeken hoe en welke strategien er genomen moet worden om iets op te lossen. Daar zit de interactie tussen leerlingen en bord. De interactie met de leerkracht wordt zo beter verdeeld over de klas (Coetsier, Kok & Kral, 2009). 5. Betrokkenheid leerling Wanneer een leerkracht naast de technische vaardigheden, ook over de juiste inhoudelijke en didactische kennis beschikt, telt het digibord oneindig veel mogelijkheden. Verrassend lesmateriaal kan gebruikt worden om de motivatie van leerlingen positief te houden. Hierbij kan worden gedacht aan beeldmateriaal, taal- en rekenoefeningen of een computersoftware die aansluit bij methoden. Wat de betrokkenheid van de leerlingen bij een digibordles ontzettend vergroot is het zelf laten werken met het bord. Door kinderen zelf met het bord te leren omgaan, vergroot je de motivatie, waardoor dus ook de prestatie (Timpaan groep, n.d.). Het zijn de technische capaciteiten van het digibord die directe invloed uitoefent op de motivatie en betrokkenheid. Er wordt een actieve deelname gecreerd door leerlingen met het digibord te laten werken. Het is een multi-zintuiglijk, vooral visuele vorm van informatie verwerken (Kennisnet, n.d.).