Henk Oosterling

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 7

Donderdag 8 augustus 2013: Henk Oosterling Wij zitten op een omslagpunt van onze cultuur, waarin iedereen beseft

dat er iets moet gebeuren om een aantal problemen anders in kaart te brengen en om oplossingen in gang te zetten. En die problemen liggen voor mij in eerste instantie op het niveau van het alledaagse leven en op keuzes over hoe je daarbinnen omgaat met technologie en met media. Voor mij is media een heel breed begrip: technologische media omvatten communicatiemiddelen maar ook transportmiddelen en zelfs voedingsmiddelen en geneesmiddelen. En dat omslagpunt zit dus in het hart van onze manier van leven, van onze levensstijl. We gaan proberen iets duidelijk te maken wat wringt. Dit probleem noem ik het probleem van onze 'radicale middelmatigheid'. Ik zal proberen dat een klein beetje toe te lichten. Wij hebben een toegang tot de wereld - door bepaalde media, door bepaalde zaken die wij gebruiken om met elkaar te communiceren, dingen te transporteren of ons lichaam te onderhouden - en dat roept een aantal problemen op. Wij leven in een samenleving die drijft op informatie - de informatiesamenleving - en een samenleving die mensen onderling verbindt via media - de mediasamenleving. Neem een willekeurige dag in ogenschouw: we staan op, kijken de hele dag op interfaces of displays en gaan weer naar bed van waaruit of waarin we ook op screens kijken. Alles wat we daartussen doen, informeren en communiceren via interfaces, computers, tomtoms, smartphones, het maakt niet uit. We twitteren en als we in een auto zitten, kijken we ook weer op een display - dus media zijn alom vertegenwoordigd. Die media maken dat wij op een bepaalde manier een knooppunt zijn, een knooppunt in netwerken. Wat ik nu wil laten zien, is dat dit absoluut niet strookt met de manier waarop we naar onszelf kijken. De manier waarop wij in de informatiesamenleving en in de mediasamenleving, die ook nog een keer een netwerksamenleving is, naar onszelf kijken is eigenlijk nog 19e eeuws. Wij denken nog steeds als een individu, een zelf handelend, zichzelf bepalend, autonoom wezen dat zelf wel beslist wat -ie wil. Dat zelf wel zijn beslissingen kan invullen. En dat zelf wel bepaalt hoe die zijn leven inricht. Dat noemen wij autonomie in de filosofie: autonome individuen. Iets simpeler gezegd, ik bepaal zelf wel wat er gebeurt. Wij denken dat wij over de dingen die we doen volledige controle hebben. Wij hebben in de loop van de tijd allerlei media, communicatiemedia ontwikkeld: computers, smartphones, tv maar ook transportmiddelen, auto, scooters, en daar bewegen wij ons mee door de wereld. Maar op de een of andere manier zijn wij, al doende, met die dingen vergroeid: de mens en zijn medium zijn een psycho-technologisch knooppunt geworden. We zijn via die media in de wereld geworteld: van het scherm waarop we ons DNA zien tot aan de zwarte gaten in ons universum. Onze mediale verbondenheid met de wereld is radicaal, als je snapt dat 'radix' wortel betekent. We kunnen anderen en de wereld, maar ook onszelf niet meer los denken van al die media. We leven op de maat van deze middelen, op deze middelmatigheid. Dus wat gebeurt er als je je smartphone of iPhone kwijt bent, je beltegoed op is, je auto stuk is, je server platligt, de elektriciteit of benzine op is? Dan kun je het schudden. Zo simpel is het gewoon. Dan kun je het echt schudden. Dat geldt zeker voor de huidige jonge generaties, voor de huidige 'screenagers'. Voor hen is een Iphone onmisbaar, zoals voor volwassenen een auto onontbeerlijk is. De chip reguleert alles. De huidige taal van de wereld is digitaal. De computer bepaalt de manier waarop wij in de wereld staan en zonder die media kunnen wij ons haast niet meer in de wereld bewegen.

De radicale middelmatigheid waarin wij leven is echter onbegrepen, omdat we denken dat we nog steeds baas in eigen brein zijn. De vanzelfsprekende manier waarop wij met onze media omgaan, maakt dat we de wereld zo zien zoals deze ons wordt voorgespiegeld. Onze menselijke staat, onze human condition is die radicale middelmatigheid, die maakt dat we de wereld niet meer op een andere manier kunnen zien en dus ook niet meer in staat zijn nog op een andere manier te handelen dan alleen via die media. Zij bepalen uiteindelijk onze 'primaire' behoeftes. Probeer ze maar eens weg te denken. Wat zijn dan je fundamentele behoeftes? Alles verloopt via die digitale media. We kunnen er dingen mee doen die zelfs Ironman niet kan. Jij kan in een fractie van een seconde van hier naar Afghanistan communiceren, maar er ook een auto opblazen. Het front is overal. De snelheid waarmee we nu kunnen handelen - zowel in het brein als op de beurs - is immens. Jij hoeft zelf eigenlijk niet meer te bewegen. Jij kan in een auto gaan zitten om naar een stad te gaan die je helemaal niet kent, maar waar je via je TomTom linea recta naar toe wordt geleid. Je zet je auto op cruise control, je zet je headphone op en maakt een deal maken met iemand in Zuid-Afrika over iets in Alaska. Je rijdt met 130 kilometer per uur over een snelweg maar zelf zit je in die waanzinnige snelle wereld onberoerd vastgesnoerd. Dus volstrekte hypermobiliteit waarmee jij digitaal door de wereld raast, staat haaks op die volstrekt gemmobiliseerde materialiteit van je lichaam. Om die radicale middelmatigheid te doorbreken hoeven we natuurlijk niet alles weg te doen. Het betekent niet dat die auto weg moet, betekent niet dat die iPhone uit het raam kan, betekent niet dat die computer de deur uit gaat. Maar wel dat we ons opnieuw moeten leren verhouden tot die media en die technologie. Want het is ook dat onkritische gebruik van die middelen die ons in enorme problemen heeft gebracht. We moeten dus mediawijs worden. Die mediawijsheid vergt in de huidige wereld ook tegelijkertijd een ecowijsheid of eco-literacy. Allereerst zullen we beseffen dat het medium eigenlijk de boodschap zelf is geworden: the medium is the message. Iets simpeler gezegd: je leeft voor je hypotheek. We hebben geen boodschap meer, we worden alleen nog maar opgeroepen om boodschappen te doen. De media zijn ons milieu geworden. We zitten er midden in, als een knooppunt. Maar verstrikt en verwurgd, zolang we niet beseffen dat dat maar n manier is om je tot je die wereld te verhouden. Er zijn ook andere manieren. Vanuit andere behoeftes, met andere vooruitzichten. Dat besef is de eerste stap in het doorbreken van onze radicale middelmatigheid. En dan wordt de vraag opgeworpen: hoe kun je je anders verhouden? En dat betekent eigenlijk niet zozeer dat je je anders tot de wereld gaat verhouden, maar dat je je media een andere plek gaat geven en een andere rol laat spelen. Maar bovenal dat je jezelf af gaat vragen wat je 'primaire' behoeftes nu eigenlijk zijn. Moet u wel in een auto rijden? Moet u wel in zon auto rijden? Moet u wel zoveel in zo'n auto rijden? Kan ik niet anders sociale relaties aangaan dan met een smartphone? Dat soort vragen worden door het inzicht in de onbedoelde en onbegrepen effecten van onze radicale middelmatigheid opgeworpen. Zodra de vanzelfsprekendheid nietszeggend is geworden, is het tijd om anders te gaan praten, denken en handelen. Dan doorbreek je die radicale middelmatigheid. Je beseft dat je een open knooppunt bent, dat er meer feedback is dan alleen maar de voorgesorteerde 19e-eeuwse uitgangspunten. Zo staan we op een nieuwe manier midden in de wereld tussen de dingen en de mensen. Wat

dan ontstaat, die open houding, die noem ik letterlijk interesse: tussen (inter) zijn (esse). En vanuit die interesse, die open houding, dienen zich andere manieren aan waarmee je relaties met anderen aangaat. Want interesse is primair gericht op relaties, niet op het 'ik' maar op het relationele. Dus mediawijsheid impliceert tegelijkertijd dat je ook ecowijsheid ontwikkelt, omdat alles nu eenmaal met alles verbonden is en de effecten van de ene handeling uiteindelijk voelbaar in het hele systeem, van de huiselijke sfeer tot de atmosfeer. En ecowijsheid betekent dat je moet begrijpen dat jij in jouw gedrag anderen benvloedt en anderen in hun gedrag jou benvloeden en dat dus dat gehele systeem bij elkaar, waar mensen bij horen, maar ook wat we natuur noemen, maar in ieder geval ook onze technologie een onderdeel van uit maakt, dat dat hele systeem een ecosysteem is. We moeten af van de gedachte dat ecologie iets met natuur te maken heeft. Dat is maar n aspect. Ecologie heeft te maken met technologie, met cultuur, met sociale verhoudingen tussen mensen. En die drie aspecten, een fysiek aspect, een sociaal aspect en ten slotte een mentaal aspect - want het gaat ook over hoe jij je bewust bent van dingen en hoe jij je tot dingen verhoudt - die vormen wat ik ECO3 noem: fysiek, sociaal en mentaal. Dat is de basis van die programmas die we in Rotterdam uitzetten in educatieve en vormingsprogrammas op scholen en in de buurt. Ok, nou, mooi verhaal, leuk. En hoe gaan we dat doen? Nou dat is heel eenvoudig. Wij moeten natuurlijk niet beginnen bij jullie. Dan zijn we al te laat. Het klinkt vreemd, maar daar zijn jullie al te oud voor - niet te dom - maar gewoon te oud. Je hersenstructuur ligt grotendeels vast, ook al kun je je gedrag nog wel veranderen. Je moet beginnen bij kinderen die de basisschool binnenkomen. Bij vier jaar. En dan moet je in die onderwijskolom tot ze 19 zijn volhouden waar je het nu over hebt. Het is eigenlijk een emancipatieproject. Het grote project wat wij in de stad doen, Rotterdam Vakmanstad, is daarop gebaseerd. Het gaat erom kinderen de schaal te laten ontdekken waar ze er weer toe doen, waar ze weer greep op hun doen en denken kunnen krijgen, waar ze weer verantwoordelijkheid kunnen en willen nemen. Op scholen maken we kinderen en ouders bewust van de ecosociale cirkel waarin ze zich bewegen: bewegen/judo, eten/koken, tuinieren/milieu-educatie en filosoferen. En dat doen we door ze skills aan te leren waardoor ze leren samenwerken. Vandaar Rotterdam Vakmanstad. Dit is eigenlijk het hart van het hele project. Op de Bloemhofschool hebben we een centrale keuken gebouwd met tuinen in de wijk. Er is ook een judozaal. Deze ruimten zijn speciaal gebouwd voor de school, voor de 330 leerlingen die hier eten. En dat eten wordt hier bereid. Hier zit dat idee van de ECO3: fysiek, sociaal en mentaal bij elkaar want kinderen eten hier, dat zullen we zo meteen zien. Ze ruiken het eten ook, ze zien hoe het klaargemaakt wordt door een kok, hulpmoeders en stagiairs van het mbo, Albeda en Zadkine. Vanachter hun tafel zien ze een educatieve tuin waar een deel van de groente verbouwd wordt. Daar krijgen ze tuinlessen en milieu-educatie, waarin ze leren wat precies de groeiwijze is, leren hoe ze het moeten verzorgen, maar ook hoe het samenhangt met grotere ecosystemen. Er zijn daarvoor zonnepanelen geplaatst die staan aangesloten op het net, en in de keuken zie je een display waarop de opgevangen energie oplicht: hoeveel energie kost het om een lampje of een computer of een aantal computers te laten werken? Daarnaast zie je aan de zijkant een mechanisch apparaat - een draaiwiel - waarmee ze dezelfde energie moeten opwekken. Dat zie je dan op de onderste displays. Dus dan voelen ze fysiek daar gaat het steeds om - hoeveel energie het kost om zon ding te laten branden. Ok,

dus dit is wat je moet doen om te laten snappen wat energie kost. We doen dit nu al vijf jaar en het blijkt dat de resultaten goed zijn. Wij monitoren de leerlingen op fysieke ontwikkeling, op een sociaal-emotionele ontwikkeling en op een cognitieve ontwikkeling. Cognitief via de leervolgsystemen en de Cito toetsen. We zien dat ze nu al drie jaar op rij twee punten boven het landelijk gemiddelde scoren. Dat is voor een wijk die een van de slechtste wijken is in Nederland vrij uitzonderlijk. Wij willen dus op een of andere manier die kinderen die daar binnenkomen zon zelfbesef geven dat zij snappen dat ze de verantwoording kunnen nemen voor dat wat zij doen. Dat ze weer keuzes kunnen maken. Maar daarvoor moet je de schaal waarop die kinderen dingen doen zo klein maken, dat ze het kunnen overzien en dat ze bereid zijn om effectief die verantwoording te nemen. Ok, dit is een van de vier tuinen die we aangelegd hebben. Dit was eerst gewoon een opslagplaats van restpuin. Nu wordt deze ruimte vooral gebruikt als educatieve tuin. Er wordt les in gegeven. Er worden allerlei dingen aan kinderen uitgelegd, maar in andere tuinen verzorgen ze ook gewassen. Bij een plant - groente , kruid of fruit - staat dan de naam van een kind en dat kind moet daar voor zorgen. Achterliggende idee is natuurlijk dat als je er niet voor zorgt, dat het verwelkt en dat je het niet kan eten. En als je niet eet, kun je niet bewegen. Dat is die ecosociale cirkel waarvan je ze voortdurend probeert van elke stap bewust te maken. Ze worden zich bij het koken bewust van dit medium: hun voedsel en leren skills, snijden en koken. Door die skills worden ze zich bewust van het medium, in dat geval het eten. Dit is bijvoorbeeld mierikswortel, een beetje scherpe smaak. Wat wij ook veel met kinderen doen is ze aan allerlei smaakjes laten wennen die ze normaal nooit krijgen. En een gevleugelde uitdrukking in de keuken is in de loop der jaren is geworden: hoe maakt u het? Dat betekent niet dat die kinderen beleefder zijn geworden, maar dat ze de kok vragen: hoe maakt u het? Ze zijn bewuster en misschien daardoor beleefder, niet andersom. Ik leg steeds de nadruk op fysieke skills, maar die fysieke skills die moet je eigenlijk zien als een soort fysieke reflectie. Doordat je met je handen iets kunt doen en je een medium leert hanteren, reflecteer je eigenlijk op jouw relatie tot anderen en tot de wereld. Als jij een zaag of een camera goed kan hanteren dan heb je een gevoel van proportionele kwaliteit ontwikkeld: dit kan wel, dit kan niet. En dan reflecteer je eigenlijk met dat medium op de wereld, dus niet met je hersens maar met je handen via die skill. Vergelijkhet met een parkeersteek: die voel je met je lichaam en bereken je niet met wiskundige formules. Dat noem ik doen-denken: dat is een denken dat zich bewust is van zn tools, van zijn media waarmee wordt gedacht. Dus voor mij bestaat er geen denken los van het doen, los van het medium. Ieder denken is mediaal. Taal is bijvoorbeeld het medium van de filosofie. De skills van de filosofie zijn eigenlijk luisteren, spreken en argumenteren. Dialogiseren. Dus de omgang met de taal en de wijze waarop je die taal hanteert, is eigenlijk het bewustzijn in fysieke termen van wat wij dan het denken noemen. Voor mij bestaat er geen denken los van het doen. In dat doen-denken zit nog een ander aspect, namelijk dat je er toe doet. Dat betekent niet dat je alleen zelf iets doet, maar dat je ook anderen het gevoel geeft dat ze er bij horen, er toe doen. Dat betekent dus dat je van iemand pas iets kan vragen, als die ook daadwerkelijk het idee heeft dat die participeert in het proces. Als je hem alleen een keer in de zoveel tijd oproept om te vertellen wat je al besloten hebt en daarna zegt dat die dan geparticipeerd heeft, dan werkt dat niet echt. Dan komt zo iemand niet meer opdagen. Dus het gaat er om dat je processen inricht waarin mensen volwaardig kunnen functioneren. Dus echt participeren en dat kan alleen maar als je transparant

communiceert. Als iedereen dus weet wat er aan de hand is en wat er allemaal mogelijk is. Dus als je die participatie en die communicatie zo in die educatie inbouwt dat in dit geval kinderen het idee hebben dat ze echt serieus genomen worden. Dan kan je ze ook op hun verantwoordelijkheid aanspreken. Dit ecosociale programma is verplicht voor alle kinderen. Dus ze eten allemaal op school, alle kinderen judon, alle kinderen krijgen tuinlessen en milieu-educatie. Alleen de bovenste drie groepen zes, zeven en acht krijgen filosofie. Dat wordt wel verder teruggebracht, maar voorlopig zijn het nog de laatste drie groepen. Judo is dus vanaf de eerste groep: van vier jaar tot twaalf jaar krijgen ze wekelijks judo. Dan zie je dat ook voor dat meisje dat daar zit lichamelijkheid zo direct is, de vanzelfsprekendheid dat je zo direct bij anderen betrokken bent zo normaal is. Dat valt op geen enkele andere manier te ensceneren. En hier gebeurt dat in een spelvorm. Impliciet en onbewust leren die kinderen toegankelijker naar elkaar te zijn. Dat werkt uiteindelijk door in die discipline en in die concentratie op andere gebieden. Als ze klaar zijn met judo komen ze in de klas terug en dan zijn ze een stuk rustiger en is het leren een stuk makkelijker geworden. Dat is wat je terughoort van docenten. Maar het allerbelangrijkste is uiteindelijk dat ze de grenzen van hun lichaam - en dat lichaam zien we dan als een medium - leren herkennen. En dat ze de grenzen van de ander leren respecteren. Kinderen een podium geven waarin ze zich competitief kunnen opstellen, is belangrijk. Ik vind dus competitie belangrijk. Het is niet zo dat ik een of andere softe theorie ontwikkel, waarin iedereen maar een beetje zit te frbelen. Ik wil ook dat ze zichzelf waarmaken en dat ze een ambitie ontwikkelen. Op het moment dat je een ambitie ontwikkelt, kun je ondernemend zijn. Als je een ambitie ontwikkelt, ga je ook streven naar iets meer dan dat wat je kunt. En dat net iets verder komen dat noemen wij: nooit op de knien brengen, altijd op de tenen tillen. Dus de kinderen trekken wij op hun tenen en op dat moment kunnen ze n stap verder maken. Zo krijgen kinderen het besef dat ze een knooppunt zijn in een netwerk en dat wat zij doen altijd van invloed is op andere mensen. En dat wat andere mensen doen altijd van invloed is op hun doen en denken. Zij gaan dus rekening houden met de relaties die ze met andere mensen hebben als ze keuzes maken. Dus niet vanuit hun ego zoals: hoe comfortabel kan ik leven? Hoeveel geld kan ik er aan verdienen? Whats in it for me? Die mentaliteit proberen wij te transformeren naar: hoe kunnen wij daar beter van worden? Wat kunnen wij daarmee doen? En dat wij dat zijn technisch gezien netwerken. We koppelen voortdurend netwerken. Wij laten de kinderen bijvoorbeeld stages lopen en allerlei cursussen doen waardoor zij in andere netwerken komen en andere mensen ontmoeten. Hun wereld wordt groter. Ze worden fysiek mobieler en geestelijk meer open en dus niet uitsluitend digitaal mobieler. Doordat wij dat doen krijgen de kinderen een veel opener houding. Ze raken genteresseerd en mediaal bewust. De grondgedachte is simpel. Een medium ontslaat ons van de plicht om actief te zijn. Want met een medium kunnen wij stil blijven zitten en toch in Groningen komen. Met een medium kunnen wij stil blijven zitten en met iemand midden in Afrika een deal sluiten. En met een medium hoeven wij niet meer te rekenen, want daar wij hebben een rekenmachientje en een computer voor. En met een medium hoeven wij ook niet meer op onze taal te letten, want er zit een programmaatje in dat onze taalfouten

corrigeert. Met het medium externaliseren wij als het ware onze capaciteiten en onze skills. We geven die weg aan een of ander apparaat. Wat wij doen met skillen in onze projecten en trajecten is het hernemen van de skill en het besef van het lichaam terugbrengen naar kinderen en die dus weer verantwoordelijk maken voor wat ze doen. Het gaat in al die projecten niet om individuen, maar wat er om tussen mensen gebeurt: interesse. Dat is eigenlijk het hele idee achter dit project. Wat wij dus doen is leerlingen en jongeren voortdurend samen dingen laten beleven en hen laten communiceren over die beleving. En dat is een van de redenen waarom we besloten hebben om ze samen te laten eten en om daar ook een bepaalde vorm van communicatie over te ontwikkelen door de kooklessen. En dat heeft inderdaad te maken met dat idee van educatie, participatie en communicatie om dat ook op het niveau van eten te implementeren. Kijk, een voorbeeld van die zelfreflectie is misschien de manier waarop wij omgaan met het eten, met het koken. Kinderen in het begin van het proces schoven alles weg. Turken zeiden: het is niet Turks, Marokkanen: dat is niet Marokkaans. We moesten ze duidelijk maken dat een ui van huis uit niet Turks is en ook niet Marokkaans. Een ui is een ui is een ui. Net zoals een roos een roos een roos is. Dus je moet ze terugbrengen naar een nulpunt. Bovendien moet je ze laten zien dat er heel veel genvesteerd is in dat wat ze voor zich krijgen. Dat doen we door ze zelf te laten koken. Ze moeten plannen, ze moeten koken. Ze moeten afwegingen maken: dit eerst en dan dat pas. Daarna wordt het opgediend. En een van de glorieuze momenten die ik altijd ervaar, is op het moment dat ze het opgediend hebben aan mij, dan kijk ik naar het bord en ze zijn apentrots, ik schuif het van me af en dan zeg ik: Nee dat lust ik niet. Op dat moment breekt er bij ze iets door of breekt er misschien wel iets af waardoor ze plotseling door hebben waar het om gaat. Namelijk dat zij gewaardeerd moeten worden in de energie en het werk dat zij daar ingestopt hebben. En dan snappen ze dat je niet zo maar iets kan afwijzen wat door anderen gemaakt is. En dat geldt ook met judo op het moment dat je ze mee laat doen met de wedstrijd en ze winnen een medaille en je later op hun gedrag aanspreekt. Dan snappen ze dat het gaat om een skill waar je energie in stopt, moeite voor doet en waar je om gewaardeerd moet worden. En dan is natuurlijk de truc om hen ten aanzien van anderen ook die houding te laten krijgen. Mijn punt is niet dat ik wil dat al die media weg gaan. Daar gaat het niet om. Je mag van mij op een scooter rijden, je mag van mij al die dingen gebruiken. Mijn dochter heeft ook een iPhone of een smartphone. Dat is allemaal geen enkel probleem. Het punt is dat je je bewust moet zijn wat dat ding met jou doet en met andere doet. Iets simpeler gezegd, die technologie benvloedt doorslaggevend het leven van andere mensen en van jou. Dat kan in de vorm van vervuiling zijn, dat kan in de vorm van lawaai zijn. Nou de scooter is dan haast het exemplarische beeld van de manier waarop wij zo vanzelfsprekend ermee omgaan. De scooter geeft ons vrijheid niet in de file staan, snel ergens naar toe te gaan. Maar het is een van de meest vervuilende vervoersmiddelen in de stad. Ligt voor de hand dat je je opnieuw verhoudt tot het medium en in elektrische scooters gaat denken. Dus het is niet het medium als zodanig wat verwerpelijk is, het is onze verhouding en de vanzelfsprekendheid van dat medium waar ik probeer een kritische kanttekening bij te zetten. Eigenlijk is de achterliggende gedachte hier, dat het lichaam en de geest uit elkaar gegroeid zijn. En

dat die geest door die digitaliteit zo verzelfstandigd is in de media dat wij op de een of andere manier dat lichaam helemaal niet meer kunnen orinteren in de wereld. Daarom gaan we joggen. Ik vind het een van de meest rare dingen die je kan doen. Dan ga je dus lopen omdat je nooit beweegt. Dat je s ochtend uit je bed komt, je interface bekijkt, dan ga je in je auto zitten, dan ga je naar je kantoor en bekijk je je een interface en dan ga je weer naar huis. En dan ga je joggen of naar een fitnesscentrum. Waar ik denk: u moet gaan fietsen, trappen lopen, gewoon normale dingen doen, niet te veel nassen. Als je een integrale opvatting hebt van je lichaam en van je geest, dan blijft dat in evenwicht. Maar op een of andere manier, door het comfort dat wij hebben - en nu kom ik weer terug op die technologie en de media hebben wij geen zicht meer op die samenhang van dat lichaam en de geest. Dat is de mediale verlichting waar ik op inzet: die zou die twee dingen weer in evenwicht moeten brengen. Hoop ik. Dit is een transcriptie van het tv-programma - NTR - 2013

You might also like