Professional Documents
Culture Documents
Reis Door de Tijd - Info Bundel
Reis Door de Tijd - Info Bundel
Reis Door de Tijd - Info Bundel
IJstijden en warmere periodes wisselen elkaar af. We gaan ervan uit dat
dat komt doordat de aarde om zijn as draait en tegelijk óók om de zon. De
draai die de aarde rond de zon maakt, en waar die een jaar over doet,
noemen we de omwenteling van de aarde. Die baan van de aarde rond de
zon wordt steeds langer of steeds korter, en dat wisselt ieder 100.000
jaar.
Als de baan om de aarde langer wordt, zitten we in een ijstijd. Want als de
baan rond de zon langer wordt, staat de aarde verder van de zon en krijgt
dus minder warmte.
De laatste ijstijd begon ca. 120.000 jaar geleden en eindigde ca. 11.000
jaar terug.
1
1.1.2 Woningen
Door het zwervende bestaan van de mens in deze periode werden er geen
permanente nederzettingen ( een bewoonde plaats ) gebouwd. De mens
zocht bescherming tegen de weerselementen …
2
door gebrek aan plantaardig voedsel. Naar het schijnt trokken ze ’s zomers
naar het noorden en ’s winters naar het zuiden. Ze volgden de tochten van
rendieren en mammoetkudden en legden op hun trektocht duizenden
kilometers af.
1.1.3 Kledij
Alle materiaal voor de kledij was uiteraard afkomstig uit de natuur. Zowel
uit de planten – als dierenwereld. Van dierenhuiden werden kleren, dekens
en tenten genaaid. Daarvoor gebruikte de vrouwen dierenpezen en
naalden van been.
3
huiden als kledij gebruikt worden. Hiernaast zie je hoe grotbewoners een
opgespannen berenhuid schoonschrapen.
4
1.2 Eerste boer
1.2.2 Woning
1) paalwoningen en paaldorpen.
5
2) primitieve hutten met verschillende vormen
6
en sliep op gevlochten stromatten. Soms was er een verdieping. Daar kon
je alleen komen met een ladder.
1.2.3 Kledij
1) Het kaarden.
2) het spinnen.
Tijdens het spinnen wordt de wol in elkaar gedraaid. Met een spinrokken
dat men in de hand hield, werden de vezels gestrekt en ineengedraaid tot
een sterke draad. Hierdoor worden de vezels met elkaar verbonden en
wordt de draad sterker. Pas veel later ontstond het spinnenwiel.
3) het weven.
Bij het weven worden de draden door elkaar gevlochten tot een stuk stof.
De draden werden vertikaal aan een lat opgehangen. De wever lichtte met
de hand geduldig draad per draad op om de draden te laten kruisen door
de ‘inslagdraad’.
1.3 Egypte
7
1.3 Egypte ( ca. 3500 – ca. 800 V.C. )
Egypte is gelegen in het Oostelijke deel van de Sahara. Het regent er bijna
nooit en daarom is Egypte een woestijn behalve in het Nijldal.
OPGELET !!
De hedendaagse situatie is
anders dan in het Oude
Egypte. Door het aanleggen
van de Aswandam die in
1971 voltooid was, zijn de
jaarlijkse overstromingen
verdwenen. Het water wordt
nu verzameld in een
reusachtig stuwmeer van
6000 km². Daardoor is nu het
ganse jaar water beschikbaar
voor bevloeiing en kan de
landbouwgrond uitgebreid
worden. Nadelen zijn er
echter ook: door het
ontbreken van slibafzettingen
moet men nu overgaan tot
kunstmatige bemesting en
dat is zeer duur.
8
1.3.2 Woning
Zeer rijke Egyptenaren woonden in een huis omgeven door hoge muren en
door mooi aangelegde tuinen. De verblijven van het personeel, de
keukens, de werkplaatsen, de voorraadkamers, de graansilo’s en de
stallen stonden los van de woning. In die woning waren talrijke vertrekken:
een hal, een tempelhuis, een woonruimte, ontvangstruimte,
gastenkamers, slaap – en badkamers en toiletten. De belangrijkste
meubels waren lage stoelen, banken en bedden. Kleding en huisraad
werden opgeborgen in kisten, voedsel en drank in grote kruiken. Met
olielampen werd voor verlichting gezorgd.
Bouwmateriaal
9
10
1.3.3 Kledij
Alle Egyptische kleren zijn gemaakt van linnen. Linnen zijn gemaakt van
de vlasplant. De Farao droeg fijn geweven linnen, maar gewone mensen
gebruikten grof geweven stof
Mannenkledij
Eeuwenlang bleef de kledij voor de mannen uit het gewone volk dezelfde,
namelijk een ruw geweven heupschort of lendedoek ( = een simpele,
normale lap om hun middel!)Dit kledingstuk werd ook door de rijken
gedragen maar er kwam nog een lang recht kleed boven. Zij droegen
lange, fijn geplooide linnen gewaden die versierd konden zijn met kralen.
Uit de rijkdom van hun kledij bleek hun maatschappelijke rang.
Vrouwen
Zij droegen een lange tunica zonder mouwen die strak om het lichaam
spande. Daarboven werd een doorschijnend kleed met een strakke gordel
gedragen. Rijke vrouwen droegen graag veel juwelen: halskettingen,
amuletten, arm – en beenbanden.
11
Pruiken
Zowel mannen als vrouwen droegen pruiken ( van mensenhaar ). Dit had
zo zijn ‘voordelen’:
- Bescherming tegen de hete zon
- Het is frisser en hygiënischer.
- Een teken van rijkdom.
Het gewone volk droeg geen pruik.
Cosmetica
Globaal gezien werd de kledij zeker een statussymbool. Door hun kledij en
make-up onderscheidden vorsten, priesters, ambtenaren zich van het
gewone volk.
12
2. De oudheid ( ca. 800 V.C tot 500 N.C. )
2.1 De Romeinse tijd (ca. 700 V.C tot ca. 500 N.C. )
13
( Groot – Griekenland ). Bovendien was de Tiber daar ook bevaarbaar. Zo
ontstond er al vlug een markt waar producten uit de verschillende streken
van Italië geruild werden. De ligging op heuvels zorgde dan weer voor de
veiligheid van de bewoners.
2.1.2 Woning.
Wonen in de stad
huurkazernes
Stromend water was er niet. Dit moesten ze gaan halen aan een
Romeinse openbare bron. Toiletten waren er evenmin. Men moest
dan maar gebruik maken van de openbare toiletten.
14
De huurblokken waren uit weinig stevig materiaal opgetrokken zodat
er meer dan eens instortingsgevaar was.
herenhuizen
15
heer zijn gasten en beschermelingen. De kamers rond het atrium
waren nog woon – of slaapruimten.
Naast de eetkamer bevond zich een kleine keuken. Daar stond een
verhoogde haard van steen of baksteen. Potten en pannen werden
er verwarmd boven een houtskoolvuur.
Eenvoudige woningen …
Villa’s
16
De woning werd verwarmd door middel van ‘centrale verwarming’.
Vanuit de ondergrondse stookplaats werd warme lucht via kanalen
onder de vloer doorgevoerd.
17
2.1.3 Kledij.
Mannenkledij
de tunica
De tunica is een wollen kleed dat uit twee aan elkaar genaaide
stukken stof bestond. Om het middel werd de tunica met een gordel
samengehouden.
de toga
18
Rijke jongens tot en met 16 jaar droegen een toga met een purperen
rand. Ook senatoren, de regering van het Romeinse rijk, droegen de
toga met purperen rand. Op hun 16e verjaardag leverden de jongens
hem in voor een onversierde, kale toga. Deze plechtigheid
betekende dat de jongen nu volwassen was. De enige die een geheel
purperen toga mocht dragen was de keizer van het Romeinse rijk.
Welgestelde Romeinse mannen werden vaak togati (togadragers)
genoemd.
19
Vrouwenkledij
de tunica
Ook de vrouwen droegen een ( lange ) tunica op het blote lichaam.
Onder of boven dit hemd werd een beha gedragen.
de stola
De stola werd boven de tunica gedragen en was een lang gewaad
dat met een ceintuur samengehouden werd.
Palla/mantel
De palla was een omslagmantel die lang genoeg was om over de
schouders en/of het hoof geslagen te worden en om de knieën te
bedekken.
20
21
22
2.2 De Grieken ( ca. 700V.C – tot ca. 500 N.C.)
Griekenland is een bergachtig land met tal van kleine, omsloten vlakten. In
die vlakten ontstonden steden, die zich ontwikkelden aan de voet van de
hooggelegen burcht. Zo’n burcht, die meestal op een rotspunt hoog boven
de vlakte lag, was vrij gemakkelijk te verdedigen. De mensen konden zich
erin terugtrekken als ze de vijand niet aan de grens van hun stad hadden
kunnen tegenhouden. Door de gunstige ligging kenden de steden een
grote bloei.
Deze kleine rijken kregen de naam stadstaten. Een stadstaat is een staat
bestaande uit een stad met een eigen onafhankelijke rechtspraak,
belastingen en verdediging. Gewoonlijk liggen er nog wat dorpjes of
gehuchten ( Een soort van dorp maar het is te klein om een dorp te
noemen. ) omheen. Vaak woonde de meerderheid van de bevolking in
deze dorpen, maar het bestuur was altijd in de stad geconcentreerd.
23
De Grieken waren dan ook in de eerste plaats zeehandelaars die overal op
de kusten van de Middellandse Zee en van de Zwarte Zee kolonies
( gebied dat aan een ander land toebehoort, en waar volksplantingen
plaatsvinden ) stichten. Vooral streken met goede landbouwgrond waren
voor hen heel aantrekkelijk.
Gewone huizen.
De hele familie sliep in één vertrek en daar waren ze al heel blij mee. Het
huis dienende enkel als beschutting tegen de brandende zon overdag en
de koelte ’s nachts.
24
Het huis bestond uit twee verdiepingen. Op de benedenverdieping waren
de ontvangstkamer, de keuken, de badkamer en het toilet.
Bij het binnenkomen van het huis, stond er in het binnenplein een
huisaltaar dat meestal was gewijd aan de God Apollon of god van de
straten. Er was ook een houten trap naar boven.
De ramen zijn vrij klein en slechts een paar ramen van de bovenverdieping
zie uit op de straat. Dit als beveiliging tegen inbrekers en om de koelte te
bewaren.
25
2.2.3 Kledij
Mannenkledij
26
De chiton kon zeer wijd zijn. Soms
wel breder dan de spanwijdte van de
armen. Dit zorgde ervoor dat de
chiton in duizenden prachtige
plooitjes rond het lichaam viel. De
chiton van de man was meestal
minder wijd.
De himation( de mantel )
Over de chiton heen, kon door mannen en vrouwen een mantel
worden gedragen. Ook dit was een rechte lap, die op zeer veel
verschillende manieren om het lichaam gedrapeerd kon worden, al
dan niet vastgespeld op de schouder. Soms kon ook het hoofd met
de himation worden bedekt.
Vrouwenkledij
De chiton ( tuniek )was gemaakt van één rechthoekig stuk stof Dit stuk
stof werd in tweeën gesneden en van de nek tot de ellebogen op
verschillende plaatsen samengeknoopt om een mooi effect met losse
mouwen te krijgen. In de taille werd hij met een gordel bijeen gehouden.
tuniek
De tuniek was een lang en mouwloos kledingstuk van linnen of
katoen dat rond het middel met gordel was vastgesnoerd
Sierraden
Ringen, armbanden en halssnoeren werden veel gedragen. De
meeste sieraden waren gemaakt van goedkoop brons en soms van
glas. Veel vrouwen lieten gaatjes in de oren maken voor oorringen.
Versierde doekspelden hielden de kleding bijeen.
27
3. De middeleeuwen ( ca. 500 tot 1500 )
28
Hier en daar leefden in dat natuurlandschap groepjes van mensen. Ze
waren landbouwers en deden ook aan veeteelt. Wat ze produceerden, was
voor hun eigen gemeenschap.
In de 7de eeuw was West-Europa dus eigenlijk één groot woud. Het was een
natuurlijke voorraadschuur. Het Zoniënwoud in ons land is daar nog een
overblijfsel van.
Tot in de 12de eeuw was het grootste deel van Europa bedekt met bos. De
dorpen met hun akkers waren eilandjes in een zee van bos, heide en veen.
Van elke 100 ha werden er maar 1 a 2 bewerkt door boeren.
Het bos was zeer belangrijk voor de mensen. Het was hun natuurlijke
voorraadschuur. Hij haalde er hout voor zijn woningen, werktuigen,
gebruiksvoorwerpen of brandstof. Dieren, bijvoorbeeld varkens, zochten er
voedsel. Mensen plukten er kruiden en vruchten van wilde fruitbomen.
Via jacht kwam men aan vlees, bont en kruiden. Wanneer er nieuwe
landbouwgrond nodig was, ontgon men een stuk bos: met bijlen, zagen,
schoppen en houwelen maakte men in het bos een lapje grond vrij.
29
In vergelijking met nu woonden er in Europa maar weinig mensen. Volgens
een ruwe schatting was de bevolking sinds de 2de eeuw gedaald. Die
daling werd nog versneld door een epidemie van builenpest ca. 550.
Na 600 groeide de bevolking langzaam aan: van ca. 18 miljoen tot ca.
38,5miljoen in 1000.
3.1.2 Woning
1) hutten
Het gewone volk woonden in hutten. Die bestonden uit een houten
geraamte dat met leem of klak werd bestreken.
In het dak van stro of riet was een opening voor de afvoer van rook. De
haard lag dikwijls centraal. Het was een verhoogde ronde of vierkante
stenen plaat waarop houtblokken brandden.
2) De Frankische villa
30
De heren woonden in een versterkte woonplaats, namelijk een Frankische
Villa. Ook hier was het bouwmateriaal van hout. De daken konden bedekt
zijn met pannen, overblijfsels van de Romeinse villa’s.
Van de 10de – 11de eeuw werd de burcht uit steen opgetrokken, eerst alleen
de donjon, later ook de overige gebouwen.
31
Door werpgaten kon men de aanvallers verassen met stenen of met
kokende olie.
32
4) De abdij
Een abdij of klooster was een wereld op zichzelf. Een versterkte wereld,
want de tijden waren onveilig!
33
Het meest opvallende gebouw is uiteraard de kerk met twee ronde torens
en een vierkante toren op de kruisligging van middenbeuk en dwarsbeuk.
Aan de voorkant ( links ) van de kerk bevond zich het wereldlijk gedeelt
met het gastenkwartier en zijn keuken, de school en het verblijf van de
abt.
34
35
3.1.3 Kledij
Gewone volk
Het gewone volk droeg meestal een korte wollen tuniek en een linnen
broek, bevestigd om het been met wollen beenwindsel. In de winter
droegen ze een lange wollen kapmantel die vastgemaakt werd met een
speld. Vrouwen droegen korte of lange tunieken. De grove geweven
stoffen werden gemaakt door lokale wervers. De kledij van het gewone
volk onderging weinig of geen veranderingen en ging over van generatie
op generatie tot ze volledig versleten waren.
Mannen
Een korte wollen tuniek en een linnen broek, bevestigd om het been
met wollen beenwindsel. In de winter droegen ze een lange wollen
kapmantel die vastgemaakt werd met een speld
Vrouwen
korte of lange tunieken gemaakt met linnen en wol.
36
Rijke volk
Ridders
Monniken
De monniken trokken een dik wollen kleed, de pij, over een lange tuniek
en daarover een schoudermantel met kap. De kleur was meestal bruin of
grijs. Net zoals het gewone volksmens maakte de monniken zelf hun
kleren. Wol en linnen werd op de domeinen gesponnen en geweven door
de vrouwen.
37
3.2 De tweede middeleeuwen (ca. 1000 – ca. 1500 )
Hoe?
Tussen 1000 en 1300 nam de bevolking toe. Ook door de
vernieuwing op gebied van landbouw ( nieuwe werktuigen, vb
ploeg ) waren niet alle handen meer nodig in de landbouw. Veel
arbeidskrachten moesten nu werk zoeken buiten de landbouw en dit
38
werden dan de nieuwe handwerkers en handelaars in de opkomende
steden.
Waar?
Aan de hand van het kaartje hierboven leren we waar de
middeleeuwse steden ontstonden. De kooplui zochten plaatsen uit
die aan twee essentiële voorwaarden moest voldoen.
39
3.2.2 Woning
Wonen in de stad
40
beneden- en een bovenverdieping. De benedenverdieping had
vooraan een winkel of een werkplaats die open was naar de straat.
De vensterluiken konden half naar boven en half naar beneden
openklappen. Zo werd een luifel en een werk- of toonbank gemaakt.
41
3) De woning van de rijke patriciërs
De inricht was luxueus: een rijke woonkamer met stenen vloer waar
gevlochten rieten matten lagen, muren met hout beschotten en
wandtapijten, allerlei meubilair ( kasten; kisten, …) aardewerk maar
ook tin, glas en zilver, lusters, olielampen en kaarsen voor de
verlichting, …
42
3.2.3 Kledij
In die tijd had men geen kledingwinkels waar je kant en klaar je kleren kon
kopen zoals wij dat nu hebben. Als je kleren wilde kopen dan moest je naar
kleermakers gaan. Daar kon je de stof uitzoeken en dan werden je maten
opgenomen. Na een patroon te hebben ontworpen, werden de stukken stof
in elkaar gezet. De gewone mensen hadden geen geld om zich zo netjes te
kleden. Zij droegen eenvoudige kleren: hemden, wollen leggings, mantels,
strooien hoeden en petten.
Rijke patriciërs
43
Koopmansvrouwen
Mannen
Volksvrouwen
Gewone man
De gewone man droeg hozen en een kort bovenlijfje met een lederen
gordel om de lenden. Zowel mannen als vrouwen droegen schoenen tot
boven de enkels.
44
4. De nieuwe tijd ( ca. 1500 tot 1800 )
4.1.1 Woning
Kastelen
Herenhuizen.
45
Wonen in de steden
Het is dus logisch dat er tal van epidemieën waren die ontelbaar veel
slachtoffers maakten. Vooral in de arme buurten.
46
De dagloners woonden in hutten, zoals enkele eeuwen daarvoor ( de
oudheid ). Daarin leefden ze vaak nog samen met het weinige vee dat ze
bezaten.
Net zoals de huizen in de steden was het meubilair erg bescheiden: een
tafel, een bak, een paar stoelen, een bed en wat keukengerei
4.1.2 Kledij
De handelaars
47
Arbeiders en boeren.
Rijke handelaars.
48
5. De nieuwste tijd ( ca. 1800 tot 1945 )
In de nieuwste tijd speelde zich de industriële revolutie af. Het zoeken naar
een verklaring voor deze industriële revolutie hangt van een aantal
factoren af:
• de bevolkingsexplosie zorgde voor goedkope
arbeidskrachten.
• Door nieuwe werktuigen om gebied van landbouw werd het
mogelijk om meer mensen te voeden.
• Er zijn tal van nieuwe uitvindingen op de markt gekomen.
Vooral veel nieuwe energiebronnen.
• Nieuwe politieke stromingen.
Door de industriële revolutie zou aan deze grote vraag voldaan worden;
Door de toename van de bevolking waren er ook meer werkkrachten
beschikbaar. Meer en meer mensen ging dus in fabrieken werken en
minder op het platte land. De mensen die vroeger in hun huiskamer
hadden zitten werken, kregen nu een nieuwe werkplaats: de fabriek.
49
5.1.2 Woning
50
De stal lag naast de woonruimte, een lage kamer met een vloer van
aangestampte aarde. In die woonkamer was ook een grote open haard.
Boven het vuur werd in een grote ketel het wintervoer voor het vee
gekookt. De koeketel werd met een draaiboom vanaf het vuur via een leuk
naar de stal gedraaid.
Er werd hout, maar vooral turf gestookt. Voor de verlichting gebruikte men
en oliepitje, een zeer eenvoudige olielamp. Voor 1900 was er op het
platteland nog geen elektriciteit.
Arme boeren bezaten maar weinig meubels: een bed met een zak gevuld
met lang stro, een koffer voor het huishoudlinnen, een kast, een tafel,
enkele banken en een voetbankje.
Met een kleine gietijzeren potkachel, gestookt met hout of met kolen,
verwarmde men zich.
Honderden gezinnen
moesten het stellen met
slechts een paar
waterpompen en enkele
gemeenschappelijke
toiletten. Het afvalwater
werd langs een open greppel, die gewoon door de straten liep, afgevoerd
naar een gemeenschappelijk riool waarop ook de toiletten waren
aangesloten.
51
Sommige bazen hadden het goed voor met
hun arbeiders. In de buurt van de mijn of
van de fabriek lieten ze eenvoudige, maar
handige arbeidershuizen bouwen in bak of
in natuursteen. Zo’n woning had beneden
meestal een woonkamer, een keuken en
een toilet. Beven waren er twee
slaapkamers. Één voor de ouders en één
voor de kinderen. Elk huis had bovendien
een kelder en een kleine tuin.
52
5.1.2 kledij
Mannen
De mannen droegen een korte of lange vest, een nauwe jas met brede
omslagen en hoge kraag en een broek tot onder de knie. De kin zat
verborgen achter een grote strik of das, terwijl de haren los tot op de
schouders hingen.
Een hoge hoed of een steek, een wandelstok en schoenen met een
scherpe punt voltooide de kledij.
Vrouwen
De vrouwen hielden het bij losse, lange en diep uitgesneden kleden. Deze
kleden waren zeer lucht. Het haar werd met een diadeem opgebonden. Op
hun hoofd droegen ze een capeline ( hoed ) met vooraan een grote boord.
53
6. De eigen tijd ( ca. 1945 tot … )
6.1.1 woning
Meer dan de helft van de Belgische gezinnen bezit thans een eigen
woning. Maar nog lang niet alle huizen in ons land beschikken over het
nodige comfort. Sommige huizen ontbreken centrale verwarming of
douches.
54
Sinds de tweede wereldoorlog steeg de Belgische bevolking met anderhalf
miljoen inwoners. De hoge bevolkingsdichtheid en het voortdurend
bijbouwen, leidde tot een bijna volledige bezetting van ons grondgebied.
België werd een land van de lintbebouwing en van de wanordelijke
verkavelingen.
Verbeterde bij ons het wooncomfort voortdurend, dan was dat niet overal
zo. In de Derdewereldlanden verlieten veel armen het platteland. Ze
trokken naar de grote steden. Daar hoopten ze werk te vinden. Voor veel
mensen bleef het bij een droom.
55
De grote steden in de Derde Wereld groeien nog steeds snel aan. Meer
dan de helft van hun bewoners blijven thans aan de stadsrand in
krottenwijken.
6.1.2 Kledij
56