Download as doc, pdf, or txt
Download as doc, pdf, or txt
You are on page 1of 20

K.O. Sandnes, Paul One of the Prophets?, WUNT 2.

43, 1991

Internet-informatie over K.O. Sandnes Uten bilder Karl Olav Sandnes Dr. theol. Stilling: Professor i Det nye testamente Fdt: 22.01.54 Telefon: 22 59 05 37 E-post: Karl.O.Sandnes@mf.no Privatadresse: Raschs vei 1c 1178 Oslo Privat tlf.: 22 28 46 68 Ressursperson p flgende temaer: Det nye testamente, Etikk - Det nye testamente og antikken, Paulus, Urkirken, menighetsfellesskapet Eksamener/praksis Cand. theol. MF 1978. Kandidatstipendiat MF 1979. Praktisk teol. eksamen MF 1980. Ordinert Oslo Domkirke 1980. Feltpresttjeneste Lahaugmoen. Vitenskapelig ass. MF 1981-1984. Studieopphold i Tbingen. Dr. theol. Oslo Universitet 1988. Forskningsstipendiat og frsteamanuensis Misjonshyskolen 1984-1991. Gjesteprof.ved LTS, Hong Kong 1991-1993. Professor MF, tilknyttet avdeling for kristendomsskunnskap 1994Forfatterskap Paul - One of the Prophets? A Contribution to the Apostle's SelfUnderstanding, WUNT II/43. (Mohr, Liebeck 1991) A new Family. (Peter Lang AG 1994) I tidens fylde, En innfring i Paulus' teologi. (Luther Forlag, Oslo 1996) Skrivervennlig versjon webmaster@mf.no Sist oppdatert: 2001-05-21 [vervolg 6.6.2 HET KORINTHISCHE
CONCEPT VAN PROFETIE]

[91]

Filo, Quis rerum divinarum heres, 265-6: De nouj van de profeet wordt bij de komst van de goddelijke Geest evicted. Extase (evksta,sij) en inspired frenzy (mani,a). Abraham vertrekt uit zijn geboorteland ( Gn 12:1) = tijdens profeteren vlucht de ziel uit het lichaam (id., 69). [92] De profeet kan zijn eigen extatische taal niet verstaan. Dit alles gaat terug op Platos theorie met betrekking tot goddelijke inspiratie (Theissen 83, 282-8).

Nu volgen twee teksten over de K-ische opvatting van profetie. 1KOR 13:2 Profetie als kennis van mysterin is quite unprepared for in the text; dat ze samen met glossolalie wordt genoemd, suggereert dat het hier gaat over de K-ische opvatting van profetie. Musthrion is niet per se religieus geconnoteerd. Wel is het gebruik ervan in Danil interessant. Daar is het een vertaling van het Aramese zr Het gaat over de droom van Nebukadnessar. De betekenis ervan wordt D in een droom onthuld (evxefa,nth; 2:19). Deze openbaring geeft aan Danil kennis en inzicht (2:20-3). Deze kennis gaat over Gods bedoelingen in de Laatste Dagen (2:28-9). D erkent dat deze kennis alleen door God kan worden geopenbaard (30). De adressanten van deze openbaringen zijn Gods uitverkorenen (cf. 2ApBar 48:3). D is daar n van, 4:9 (Theodotion) o`j pneu/ma qeou/ a`gion evn e`autw/| evcei); daarom kan hij pa/n musth,rion weten. Volgens 1Henoch 103:2, 106:19 staan Gods mysteries op tabletten, die zich in de hemel bevinden. Door dromen, visioenen en hemelreizen komt de ziener ze te weten. Zie ook Ezras quasi-profetische apokalyps: 4Ezra (12:36-8, 14:41-9). De combinatie wijsheid-mysterie is traditioneel; zie Sirach 4:18, Wijsheid 7:21 etc. Zie ook Jesaja in Sirach 48:24-5, die in de toekomst keek door een geest van macht en daar verborgen dingen (avpokru,fa) zag (zie ook Dn 2:22: avpokru,fa n musth,rion). De achtergrond hiervoor is dat de profeet werd toegelaten in de hemelse vergaderingen en een soort inzage kreeg in Gods besluiten (cf. Am 3:7, 1Kon 22:19, Jr 23:18.22). [93] Volgens de Qumran-secte waren in de oude Geschriften mysteries verborgen. Het was noodzakelijk dat God die zou openbaren (zie b.v.: 1QpHab 2:1-10, 7:4-7). [94] In 1Kor 13:8-9 wordt kennis ook verbonden met genspireerd spreken. Zie ook 14:24-5: evle,gcetai u`po. pa,ntwn & a,nakri,netai u`po pa,ntwn & ta. kru,pta th/j ka,rdiaj auvtou/ fanera. gi,netai.1 [95] Dit betekent niet dat profetie (ongeveer) hetzelfde is als prediking (profetie para,klhsij). 1Kor 14:24b: effect op de ongelovige (juridische terminologie); 25a: wat de profeet zelf doet. Het ta. kru,pta th/j kardi,aj auvtou/ fanera. gi,netai duidt er waarschijnlijk op dat een profeet de persoon in kwestie aanspreekt en voor de gemeente diens leven bloot legt. Cf. 1Kor 4:5: ta. krupta tou/ sko,touj & ta.j boula.j tw/n kardiw/n. [T]he prophet, through revelations, shares Gods knowledge of hidden things, both in space and time. [96] tekstmateriaal over Gods kennis (LXX):

Cf. vs 22: eivj shmei,on eivnai/ : sie dienen als Zeichen (Theissen 83, 85; cf.83-6.294-6). Het feit dat iemand profeteert, is een teken (Erkennungszeichen) dat hij echt christen is geworden.
1

su. e;gnwj pa,nta ta. e;scata kai. ta. avrcai/a Ps 138:3-5 de engel van God gnw/nai pa,nta ta. evn th/| gh/| 2Kn 14:20 God eivdw.j ta. pa,nta & o` tw/n kru,ptwn gnw,sthj Sus 42 (Theod.) su. ku,rie kardiognw/sta pa,ntwn Hnd 1:24 (cf. 15:8) o` eivdw.j ta. pa,nta Bar 3:32 o` de. panepo,pthj ku,rioj 2Makk 9:5 pa,nta ga.r ((( gnw,rima qew/| Filo, De Somniis 1:87 Zie verder 2ApBar 82:2-3 en Theissen, 92-9. Zie ook Evangelie naar Johannes over Jezus: nu/n oi;damen o`ti oi=daj pa,nta 16:30 VIhsou/j ou=n eidw.j pa,nta ta. evrco,mena evp , auvto.n18:4 ku,rie pa,nta su. oi=daj 21:17 I.h.b. opmerkelijk is de uitspraak van de Samaritaanse vrouw (4:39; cf. 29): ei-pe,n moi pa,nta a] evpoi,hsa. Ze interpreteert verder: Meneer, ik merk dat u een profeet bent ? (4:19) [97] Zie ook Josefus Ant 15:373-9, 18:195-202. Zie ook Filo, De opificio mundi 69:
want de menselijke geest (nou/j) neemt in de mens duidelijk een positie in die beantwoordt aan die, welke de grote Heerser in heel de wereld inneemt. Hij is onzichtbaar, terwijl hij zelf alle dingen ziet (ta. pa,nta o;rwn)

In de paragrafen daarna wordt de menselijke geest die alle dingen weet, gepresenteerd als profetisch genspireerd (70-1). Verder hebben we de Christelijke Pseudo-Klementijnse Homilien, waarin ook een definitie van de ware profeet wordt gegeven (II:6,1): Profh,thj de. avlh,qeiaj evstin o` panto,te pa,nta eivdw.j. De kennis van panta wordt dan gedefinieerd als volgt: ta. me.n gegono,ta w`j evge,neto, ta. de. gino,mena w`j gi,netai, ta. de. eso,mena w`j evstai. (Zie AnteNicene Fathers, 1951.) Zie verder Wijsheid 7:7.16.18.22.27 en 9:11. [98] Vgl. pp.26-7 / 4.2.2.1: Sirach: Gods kracht om alle dingen te zien (15:18) is zijn kennis van de toekomstige dingen en van het mensenhart. In LP (Sir) wordt Gods kennis van alle dingen het frame voor de presentatie van Oud-Isralitische profeten. PAGAAN: In Dio Orat. 33:4 (oi` pa,nta eivde,nai) en 35:2 (ei/nai me. tw/n so,fwn a;nqrw,pwn kai. pa,nta eivdo,twn) worden de goddelijke mannen, die erop roemen dat ze alles weten, bekritiseerd. Filostratus schildert deze mannen af als personen die een bovennatuurlijke kennis hebben: e;gw de. gignw,skwn me.n plei/sta a;nqrw,pwn, a]te eivdw.j pa,nta (Vita Apollonii Tyana 7:18). Zie verder n.79.

We zien aan het in noot 79 genoemde materiaal dat het onaannemelijk is dat Paulus in 1Korinthirs 13 vers 2 louter een hypothetisch geval van het kennen van alle mysteries noemt. [99] 6.6.3 PAULUS HOUDING TEN OPZICHTE VAN PNEUMATISCH SPREKEN IN ZIJN KORINTISCHE GEMEENTE Het contrast tussen profetie en glossolalie in 1Korinthirs 14 wordt in vv.18-9 gedefinieerd als een verschil met betrekking tot de nou/j. Profetie noemt Paulus: spreken tw/| no/i mou/. Daarbij geldt als criterium het effect evn evkklhsi,a| (v.19). Een continue onenigheid op dit vitale punt ziet Paulus als ongehoorzaamheid aan God (vv.37-8: het toekomstige oordeel: avgnoei/tai). 14:26-36 de eis van orde. [102] In c.13 / 12:31 the criterion of aga,ph is introduced as a prophetic revelation transcending that of the Corinthian prophets (). Paul meets the problem of inspired speech in Corinth with a claim to deliver a revelatory criterion. () [I]n this way, Paul turns the discussion () into a debate over whose revelation is to be considered the fundamental prophecy. 6.6.4 DE RELATIE TUSSEN 1KOR 2:6-16 EN CC. 12-4 2:6-16 is geen polemische aanhaling van K wijsheidsleer; het is een kritiek op de pneumatikoi, en hun wijsheid. Cc.12-4 is positief; het geeft aanwijzingen; de lo,goj sofi,aj uit c.2 wordt niet genoemd. Toch hebben deze genoemde hss wel met elkaar te maken [zie p.103]. [104] Let op de theologische gelijkendheid tussen 3:5-10 en c.12 (:4-6). Verder 14:16b17: ouvk oi;den ouvk oivkodomei/tai. In 2:6-16 / cc.12-4 is pneu/ma een belangrijk begrip. In c.14 wordt het verbonden met kennis: vers 2: avkou,ein, vers 7: pw/j gnwsqh,setai, vers 9: zelfde w.w., maar dan met betrekking tot spreken in tongen; vv.14.19: pneu/ma en nou/j; v.20: de K-ers moeten rijp in denken zijn: tai/j de. fresi.n te,leioi gi,nesqe. The way Paul here links pneumatic speech to mature thinking and knowledge, meant, of course, a threat to the Corinthians concept of ecstatic prophecy. [105] Er moeten echter nog wat differentirende opmerkingen worden gemaakt: - Enerzijds vindt Paulus dat profetische openbaringen moeten worden beproefd (12:10, 14:29). - Anderzijds zegt hij in 2:15 dat de pneumatiko.j door niemand wordt geoordeeld behalve door God. Het verschil is te vinden in de verscheiden aard van de openbaringen. In 2:6-16 gaat het over een eenmalige, beter: fundamentele; dit is te zien aan het gebruik van de aoristus: avpeka,luyen. DE
DISHARMONIE IN DE GEMEENTE VAN NAAR GEESTELIJKE WIJSHEID?

KORINTHE

VEROORZAAKT DOOR HUN STREVEN

Belangrijke verwijzing naar het spirituele klimaat in K is 14:20, een vers dat hetzelfde zegt als 3:1-4, namelijk dat de K-ers naar Paulus inschatting niet geestelijk rijp waren. [107] De onrijpheid blijkt uit de pneumatically-grounded hybris () which contributed to the division and competition within the community. 6.6.6 1KOR 2:6-16 HERBESCHOUWD IN HET LICHT VAN DE VOORGAANDE SECTIES Is 2:6-16 een voorbeeld van een profetisch orakel? 6.6.6.1 VORM 2:7 revelatie-schema; v.9: Schriftbewijs; commentaar: vv.10-5. We vergelijken onze tekst met Aan de Romeinen, c.11, vv.25-7: Broeders en zusters, ik wil voorkomen, dat u met uzelf ingenomen raakt. Daarom wil ik u dit goddelijke geheim vertellen: de ongevoeligheid van een deel van het volk Isral is maar voorlopig; ze duurt totdat de niet-Joden volledig zijn binnengegaan. En dan zal heel Isral gered worden, zoals er geschreven staat: Uit Sion zal de verlosser komen; hij zal al wat zondig is, wegnemen van Jakobs nakomelingen. [121 vervolg] V.18: het loon is dat Paulus het evangelie gratis preekt; immers, er is geen misqoj of kauchma in iets wat je doet uit dwang. Paulus wordt niet gedwongen om het evangelie gratis te preken, maar hij doet het wel. Cf. Hafemann 85, 248, n.a.v. 1Kor 9:15-8: Preaching per se: Preaching avda,panoj: Result of avna,gkh No avna,gkh to do so Done a;kwn Done e`kw.n Ouvai. expected if not done Misqo,j expected if done Classified as oivkonomi,a Classified as kau,chma, Maar let op: ouvai. wordt gepresenteerd als mogelijkheid (eva.n mh.) misqo,j is er al. [122] 7.3.1PAULUS TUSSEN ANAGKH EN OUAI Vv.16-7: negatieve definitie van kau,chma,. Paulus evangelieprediking is geen reden tot roemen. Basaal voor de structuur is het herhaalde ga.r: 16b: Paulus is gedwongen om het evangelie te preken; 16c: alternatief: ouvai.; 17: samenvatting: toegerust tot een oivkonomi,a. Twee verba in deze verzen zijn passiva divina: evpi,keitai en pepi,steumai (cf. 1Thess 2:4). Anagkh. Zie H. Schreckenberg, Ananke, 1964. Het woord heeft meerdere meanings: - concreet: ketting, juk - abstract: lot, verdrukking, dwang; cf. 1Kor 7:26; 2Kor 6:4, 12:10; 1Thess 3:7 (Schreckenberg, 46-9) In 9:16 gaat het om dwang; dit is ook te zien aan het woord onwillig.

[123] Zie ook Flm 14. Genoemd woord werd vaak geassocieerd met de status van een slaaf die onderdanig was aan een patroon of overwinnaar. Het woord werd vaak verbonden met woorden als de,smoj, xu,goj of dou/loj. Zo is het niet toevallig dat Paulus in 9:19 het woord doulou/n gebruikt. En het woord oivkonomi,a (v.17) wordt vaak verbonden met knechtschap (Gl 4:1-2, Lk 12:42-3). Elders betitelt Paulus zich verschillend, maar wel met dezelfde connotaties: - dou/loj Cristou/ VIhsou/ (Rm 1:1 Flp 1:1 Gl 1:10) - de,smioj Cristou/ (Flm 1) - u`ph,rethj Cristou/ kai. oivkono,moj musthri,wn qeou/ (1Kor 4:1) - leitourgo,j Cristou/ VIhsou/ (Rm 15:16) Vgl. Filo, Quod omnis probus liber sit, 59-61: De goede man handelt verstandig en is daarom vrij. Het tegendeel is de slaaf, die handelt uit noodzaak. De goede mens echter kan niet worden gedwongen. [124] Paulus houding is paradoxaal: enerzijds slaaf, anderzijds vrije. Hij staat tussen de anagkh en het ouai. Het herinnert aan het OT, waar we yl ywa vinden (Hos 9:12, Js 24:16, Jr 13:27; cf. ZAW 78, 215-8). Kwestie: Paulus persoonlijk heil en zijn apostolische dienst: S. Kim, The Origin of Pauls Gospel, 81, 288-96. Paulus heeft door zijn dienst een serviele status, dus geen reden tot trots. Wel heeft hij een gewichtige opdracht, te vergelijken met die van de Isralitische profeet Ezechil; [125] zie Ez 3:17-9, 33:7-9 en Hnd 20:26; zie ook Plato, Apologie, 28E 29D 30E en 31CD. 7.4 PAULUS BESCHRIJVING VAN ZIJN GODSWEGE OT: zie Amos 3 vss. 7-8 vrees voor het woord van Jahwe als voor het gebrul van een leeuw. [126] Zie ook 1Kon 18:46, 2Kon 3:16; cf. Kairos 25, 167-70 en Ez 3:14, 33:22, 37:1 over de hwhy dy. Zie ook TgProf hawbn en pqt. Zie verder Js 8:11. These texts refer to strong and deep-going experiences of the prophets, but the sources hardly provide basis for a psychological description. Wel is gemeenschappelijk aan al deze teksten dat God de onderhavige profeet heeft overweldigd en hem heeft gedwongen om de bedoelde boodschap te brengen ( Jr 4:19, 6:11a : hal / lky, inhouden en kunnen, 20:7-9). [127] De reden: vanwege Jahwe en vanwege zijn heilige woorden (23:9; cf. v.16 en 1Kon 22:14). Jeremia moest een boodschap van hamer en vuur brengen (23:29), terwijl hij het liefst geluk en vrede preekte (8:21-2, 13:17). Zie ook 15:17-8. Ecl 8:8 niemand heeft kracht om de geest te weerhouden - Eccl Rab 8 1: verwijzing naar Jeremia (20:9). Zie ook Pesiq R 27/8:1: de mensen vragen Jeremia of hij wil stoppen met profeteren (cf. Jr 11:21); hij antwoordt echter:
ASPECTEN VAN APOSTOLISCHE ROEPING ALS DWANG VAN

TRADITIE-KRITISCHE

Maar wat kan ik doen? Het is in mijn hart als een brandend vuur, ik ben als een vrouw die op haar baarstoel zit.

Verder worden dan Jr 20:9, 4:19 en 1:5 aangehaald als bewijs. -> constant compulsion as a characteristic of the prophets vocation. M.b.t. Jona, zie Mek R Isjmal Pisja 1:74-104; daar wordt Ps 139:7-10 aangehaald als bewijs dat Jona in zijn ongehoorzaamheid God niet kon ontvluchten. Zie verder Exod. Rab. 4:3 Bileam, Jona en Jeremia; w.w.: xrk. [128] In het Grieks m.n. Sibyllijnse Orakels 3:295-9.570-2: ana,gkh en keleu,ein. In 3:490 verwijst keleu,ein ernaar dat God aan de Sibylle een profetische boodschap opdringt. Ookal is ze moe (3:1-5) ze moet profeteren. Josefus: Ant 9:208-14, 10:27-8.180 en BellJud 6:301-9 daimoniw,teron to. ki,nhma pa,ndroj. [131] HOOFDSTUK 8 DE DAMASKUS-GEBEURTENIS CHRISTOFANIE 2KOR 4:6

ALS EEN

8.1 INLEIDENDE OPMERKINGEN O.g.v. 2Kor 2:1 nemen we aan dat Paulus K heeft bezocht nadat hij 1 Korinthirs had geschreven. Dit was niet het bezoek dat volgens 1Kor 16:5-8 was gepland, maar een bezoek met pijnlijke omstandigheden (2:5-11, 7:11-2). Toen Paulus vertrok, beloofde hij spoedig terug te komen (1:12 2:11), maar deze plannen werden volgens de K-ers steeds veranderd. Dan schrijft Paulus een strenge brief, die wij niet meer hebben maar waarnaar wel wordt verwezen in 7:8-9 (cf. cc.1-9 en 10-13 en Schmithals 73). Deze brief treft doel, blijkens 7:6-16 de gemeente bekeert zich tot het Evangelie. Dit wil niet zeggen dat alles heel makkelijk is gegaan / gaat. Aan Paulus vijandige missionarissen worden genoemd in 2:17 en 3:1 (cf. 4:2-3). Zij doen een appl op zgn. aanbevelingsbrieven (sustatikw/n epistolw/n, 3:1-2) die Paulus niet heeft. [132] 2:17 / 4:2: traditioneel vocabulair uit Lukianus van Samosata en Dio Chrysostomus over de Sofisten; volgens genoemden vervalsten de Sofisten de wijsbegeerte door er koopwaar van te maken. Frequent voorkomende woorden zijn hier kaphleu,ein en dolou/n. Paulus opponenten zijn Christelijke Joden, waarschijnlijk afkomstig uit Jeruzalem. In cc.10-3 heeft Paulus een veel hardere kritiek op hen dan in 2:14 7:4. Tussen deze delen moet zo is onze hypothese een negatieve ontwikkeling in de relatie zijn ingezet. De invloed van c.3 uit deze brief op Paulus bewoordingen met betrekking tot zijn prediking zijn duidelijk te zien in 4:4, 4:6 en 5:19 circumstantial description[s] of the gospel. Onze vraag luidt: Is deze beschrijving op de n of andere wijze afhankelijk van Paulus ontmoeting met Christus op weg naar Damaskus?

8.2

STRUCTURE

AND LINE OF THOUGHT IN

2COR 2:14 4:6

Deze tekst is een deel van Paulus apologie voor zijn bediening (2:14 7:4). 2:14 4:6 kan onderverdeeld worden in:

a) b) c)

2:14 3:6 de aard van Paulus prediking / dienaars des NT; apologetiek / polemiek; 3:3.6: antithese: steen vlees; letter Geest 3:7-18 dienaars des NT 4:1-6 dienaars des NT; apologetiek / polemiek

Antithetische stijl gaat tot 4:6. 3:4-18: Sina tora evangelie; vv.7-11: doxa; vv.12-8: ka,lumma; redenering a minore ad maius. Een sleutelwoord bij de bespreking van de Sina-tora is katargei/n (3:7.11.13.14). Met Christus is er to. me,non (3:11). Paulus rol is dezelfde als die van Mozes: beiden brengen Gods openbaring naar de mensen: diakonei/n / diakoni,a (3:6-9; 4:1). Wij verwijst naar Paulus: 1Kor 4:15, 9:2, II 3:3. II 2:14: Gods evangelie een triomfantelijke processie di h`mw/n (2:14) correspondeert met u`f h`mw/n (3:3) 3:3b heeft als achtergrond LXX Ez 11:19, 36:26 en Jr 38:31-43. Paulus is the Spirit-giver to the Corinthians (p. 135). 3:7-18 is een midrasj op Exodus 34:28-35 (cf. Theissen, 132-6). Question of sufficiency: vv.5-6; cf. 2:16. Vv.12-8: kaqa,per ; Paulus contrasteert zijn parrhsi,a (v.12) en eleuqeri,a (v.17) met Mozes bediening. Moses hid the transient glory. He was therefore not open in his behaviour. (135) [Lieve FLAP!] Wat is het subject van 3:16? Mozes, Isral multi-dimensionaal. Het zien van de do,xa tou/ kuri,ou veroorzaakt een transformatie (I 3:17-8, Mt 17:18). 8.3.1 II 4:4.6 Wij en de K-ers (cf. 4:7-12) De hier gebruikte taal is typisch voor de beschrijving van een bekering. Achtergrond: de ervaring door de apostel zoals we die vinden in v. 6: pro.j fwtismo.n. Teksten: Rm 2:19, Hnd 26:18, 1Pt 2:9-10, TGad 5:7. Er is hier een scheppingsmotief (Gn 1:3); cf. Kim, Origin, p. 236. 8.4 traditie-kritische achtergrond bij II 4:6 Ex 34: epifanie: do,xa (cf. 24:9; LXX: topoj). Zie ook 33:11, Dt 34:10 (Mozes als profeet), Nm 12:8. Zie ook Meeks, The Prophet-King, pp. 156-9, 198-200, 205-9, 241-4. Filo, teksten p.139 onderaan + noot 37 voor de verbinding e`rmhneu,j profh,thj. It was () natural for Paul to interpret his Damascus-revelation in the light of Moses encounter with God (p. 140). Jhs: Brown, 486-7. Cf. 1Kon 22:19; Tg ywyd arqy. Ez 1:28, Sir 49:8, Jr 15:19, Ef 1:18, JosAs 13:11. Pauls enlightenment is associated with a throne-vision (p. 143). 2 Cor 4:6 has to be considered as concretizing Pauls statements in 1 Cor 9:1, 15:8 and Gal 1:16 a (p. 144). HOOFDSTUK 9 omstandigheden: (1) 15:30-2 (2) 14:1 15:6 PAULUS STAANDE ROMEINEN 1:1-5
OP DE SCHOUDERS VAN DE PROFETEN

(3) 15:7-13 Edict van Claudius (48 A.D.). Na Claudius dood kwamen de Joden weer terug -> situatie Rm (cf. 11:17-24). 1:1-5 v.1: supersriptio (Pau/loj) + 3 apposities v.2: betrekkelijke bijzin: omschrijving v.h. evangelie van Paulus vv.3-4: inhoud evangelie [framework: promise (= prophecy) fulfillment]; cf. Wilckens, I, 56-61. v.5: her-opname thema: goddelijke keuze en commissie v.6: adscriptio v.7: salutatio 9.3 Exegese [Zie B. Fjaersted, 74, 74-6; NT und Kirche, 276-9] a gospel promised long ago by the Scriptures (cf. Rom 3:21; 1 Cor 15:3-4); He depicts the whole of the OT as being prophetic (cf. Rom 15:4, 16:26). () Paul and the OT prophets () are both related to the gospel, but in quite different ways. () [Pauls] authority and vocations were based on the fulfillment of [the prophets] predictions (149) A reference to Pauls becoming a Christian is scarcely apposite in a context dealing with his authority in respect to the Gentile world. (ca,rij en avpostolh,; cf. Rm 12:3, 15:15, 1Kor 3:10, Gl 2:9.) HOOFDSTUK 10 DE GEZAGHEBBENDE 10:14-8 RM

PREDIKING VAN HET EVANGELIE

10.1 inleidende opmerkingen The text clearly speaks about a missionary activity which cannot be limited to Paul s. (154) Rom 9-11 is strongly marked by Pauls concern and agony for his fellow-Jews (9:23; 10:1). Cf. Flp 3:4-9. 10.2 Rm 10:14-8 in de gedachtenlijn van cc. 9 11 Contradictie: 9:4-5 en 10:3. Vragen: 14abc, 15a, 18 cf.19-. Climax: v.21. Verba: vv.3.16.21. 10.3 vorm en structuur Basaal Deuteronomistisch patroon (O.H. Steck 67): Nh 9:26, Ezr 9:10-1, 2Kon 17:13-5, Bar 3:9 4:4, 4:5 5:9, Mt 5:11, 23:29-36, Lk 13:34, 1Kon 19:10.14, Rm 11:1-5. Onze tekst bestaat uit drie delen: 1) vv.14-5 2) vv.16-8. 10.4 exegese 10.4.1 vv.14-5 10:11-3: er is geen verschil tussen Joden en Grieken, want allen die God geeft zijn rijkdom aan allen die hem aanroepen; bewijs: Jol 3:5. 10.4.1.1: Christus spreekt in de evangelieprediking Hoewel genoemde vragen retorisch zijn, zijn de antwoorden verre van zelf-evident.

Paul has in mind not ordinary Christian witnessing, but the authorized preaching of the gospel. (158) Cf. Cranfield 79, 534. Grammaticaal is v. 14 te vergelijken met 2Kor 13:3 (lalou/ntoj Cristou/) en 2Kor 5:20 (u`per Cristou/). Dia.-voorbeelden (met parakalw/) van Mller (p. 160): zie BDR 223.5; deze prepositie must be considered a reinforcement of the exhortation () e.g. Rom 12:1 () 15:30, 2 Cor 10:1 (p. 160). [P]aul s concept of Christ speaking in the gospel-preaching, shows, with respect to matter and function, an awareness of being the intermediary resembling the purpose of the prophetic messenger-formula. This is not merely a loose analogy. For the concept of Christ speaking in His messenger is summed up in a scriptural quotation which, seen traditio-critically, has an affinity with prophets. (id.) De achtergrond van 10:15b is een citaat van Js 52:7 (Nh 2:1), dat de keten van vv.14-5 sluit (cf. de avoristo.j in 10:18). The entire argumentation of vv. 14 15a rests on the fact that all links are accomplished; and so the quotation asserts. The Sriptures itself show[..] that the gospel has been preached, and, therefore, the Jews are to be blamed for their unbelief. (pp.160-1) 10.4.2 vv.16-8 a;lla u`pakou,ein pisteu,ein. The disobedience of the Jews is prefigured in Isa 53:1, which also has pisteu,ein (cf. Rom 1:8 repeated in 16:19 with the difference that pi,stij is replaced by u`pakoh,). The quotation from Isa 53:1 has the character of a complaint: the messengers complain to their Lord that their efforts had not attained their goal. (p. 161) V. 16a is a paraphrase of the quotation from Isa 53:1. In the paraphrase eu,agge,lion corresponds to avkoh, in the quotation. They are equivalents. (id.) The heilsgeschichtliche difference he made in Rom 1:1-2 between the prophets and himself is not picked up here, and Isaiah and the apostles are thus placed side by side through the preaching of the gospel. (p. 162) 10.4.2.1 Rh/ma Cristou/ A Formula of Authorization Vers 17: [T]he phrase dia. tou/ rh/matoj Cristou/ () refers to the starting point of Christian belief. (id.) V.17 vv.8, 14b, 18. [I]n Rom 10:14 Christs role is as speaking in the message, while in 10:17 He is considered as the one who commissioned the messengers. (p. 163) 10:17 verwijst naar een decree of Christ which formed the starting-point of preaching (p. 164). V.18: auvtoi, verwijst naar alle predikers van het evangelie OT en NT. 10.5 preliminaire conclusie Rm 10:14-8 witnesses to Pauls concept of the preaching of the gospel rather than to his self-understanding as an apostle. His self-understanding is subordinated to the gospel. In describing the conditions for true gospel-preaching, he thereby comes to speak of the messengers as authorized by a commission, and as being the mouth-pieces of Christ (p. 165). 10.6 traditiekritische aspecten van Paulus citaat uit Js 52:7 in Rm 10:15b Euvaggelizo,menoj wordt meervoud. Genoemd vers kon worden genterpreteerd als ~yrvbm. Js 40:1-2: i`erei/j,2 p. 19, c. 4.3.1. Zie ook LXX Ps 68:12: m.v. (cf. Kraus, pp. 631-8). Zie ook Jol 3:5 (Wolff, p. 66).
2

` `Ierei/j lalh,sate eivj th.n kardi,an `Ierousalh.m, parakale,sate auvth.n (Js 40:2)

In texts of a strong eschatological colour LXX introduced heralds of good tidings. (p. 170) Uit LXX Js 40:1-2 blijkt dat the question of an identification of the heralds () is very old (id.). HOOFDSTUK 11 RM 11:25-36 PAULUS

EEN PROFETISCH MYSTERIE GEOPENBAARD AAN

Deze tekst werpt licht op I 2:6-16. Isral (11:25) slaat op het Joodse volk (kata. sa,rka). 11.2 structuur van 11:25-7 Twee eenheden: 1. oproep om aandacht (v.25a); 2. inhoud van het mysterie (vv.25b-26a); 3. Schriftcitaat (vv.26b-27); 4. reflectie op het mysterie (vv.28-32); 5. hymnisch besluit (vv. 33-6). Ou`twj (v. 26a). Vergelijk 1Thess 4:17, 1Kor 11:28, 14:25 temporeel, en verbonden met een voorafgaande bewering. Kai outwj introduceert een temporele sequentie die afhankelijk is van de realisering van het in vers 25 genoemde. Vv. 25-26a op hun beurt zijn weer een voortzetting van de parabel over de olijfboom (vv. 17-24). De drie verba in vv. 25-26a: ge,gonen / eivse,lqh| / swqh,setai, verwijzen naar drie tijdsdimensies: de verharding van Isral (cf. 10:16.21), de voortgaande heidenmissie, de toekomstige verlossing van Isral. Het is de structuur van verleden-heden-toekomst (teksten: p. 175). 11.3 het profetische orakel in de contekst van cc. 9 11 Orakel Josefus (Joodse Oorlog III: 350-4; verder p. 179, n. 31): Aune, pp. 140-4. Karakteristiek voor deze hoofdstukken zijn de vele vragen, in 9:14.19-21, 10:18-9, 11:1.7.11 (S.K. Stowers 81, pp. 98-100). Verder vinden we de gebeden (teksten: p. 177 n. 26). Zie ook Js 6:11, Ps 74:10, 79:5; Rm 11:25: acri ou;. 11:25-6 lijkt een antwoord te zijn op 9:1-3, 10:1. Zo correspondeert het belangrijkste woord in het mysterie: swqh,setai, met Paulus gebed eivj swthri,an (10:1). Cf. Jr 9:10-4, 12:1-5, IIKron 20:5-12.14-9. Vergelijk verder Rm 9:2-3.10:1 met 11:25-26a en de teksten die daartussenin zitten. To Paul and his Christian and Jewish contemporaries, the question of Israels future was hardly sufficiently handled by a reference to a prophetic revelation, because that future was so dominant a theme in the ancient holy traditions. A sufficient handling of the problem of Israels situation vis--vis the gospel had to confront scriptural material at some length. That is actually what lies between the intercessory prayer and the divine response. (p. 180) 11.4 Hoe ontving Paulus de openbaring? Door een openbaring, cf. ZTK 81, 177. The text is () deeply influenced by scriptural traditions, which have to be seriously considered as the source of the mystery (p. 180). Het is, om zo te zeggen, een uitvloeisel van Paulus charismatic reflection upon the OT (id.). Het gaat dan om allusies; cf. H. Hbner, Gottes Ich, 119-22.-49-60; ZTK 83, 322-4; TLZ 91, 321-30. Js 59:20-1, 27:9, Jr 31:31-4, 1QpHab 2:1-8, 7:1-5. Motieven: heel Isral en het volle getal van Joden en heidenen; cf. Js 45:17.25, 60:21.

C.E.B. Cranfield 79: [T]he contents of this mystery are to be discerned in the OT seen in the light of the gospel events (p. 574). De volgorde is dus: 1) revelatory response, 2) re-read[ing] the Scriptures with respect to the problem raised in Rom 911 (p. 182). 11.6 excurs: VC-profetie en charismatische exegese Pp. 102-14; Aune, pp. 339-46. Josefus, JO 2:112-3, 159, 6:301-9; Ant 15:373-9. The adapting of traditional vocabulary and motifs meant that an oracle came to be recognized more easily as valid and true. (p. 183) [P]rophetic oracles preserved in Pauls letters are, as we now read them, in some way revised and adapted to a new setting, that of a Pauline letter ( id.); v.b.: 1Thess 4:15-7, 1Kor 15:51-7. [S]ome oracles were in the process of reworking, associated with the ancient traditions. For the recognition of an oracle as true, such an association was decisive. (id.) HOOFDSTUK 12 PAUL REBUTTING CHARGES OF FALSE PROPHECY BEFORE GALATIAN CRISIS? 1 THESS 2:38

THE

12.2 situatie en doel van 1Thess Handelingen 17. We are inclined to stress the brevity of Pauls visit to the city. Cf. 1Thess 2:9, Flp 4:16; cf. Ldemann 80, 202-4. Paulus verblijf duurde niet lang en eindigde abrupt: 2:17-8, 3:1-5.10. Paulus moet een onvervulde taak achterlaten. Zijn zorgen over de gemeente blijken doordat hij Timothes stuurt, omdat hij zelf twee keer verhinderd is. 1Thess is Paulus antwoord aan de gemeente nadat Timothes goed nieuws van de gemeente heeft gebracht. In 2:1-12 noemt Paulus lijden en oppositie bij zijn missionaire werk in Filippi (i.h.b. 1:6, 2:2, 3:4). Relatie met de Thessalonicenzen: 2:8.19. Paulus was blijkbaar snel vertrokken. De T-en voelden zich in de steek gelaten. Dit voedde kritiek op zijn persoon, ook van Joodse zijde. Voor details: zie pp. 186-7. 2:17 3:13 apostolic parousia (p. 187). 12.3 excurs: Joden in Thessalonica in Paulus tijd? Onze reconstructie gaat uit van de betrouwbaarheid van de gegevens uit Handelingen 17:1-5. Gegevens Lukas: - synagoges in Thessaloniki en Berea (17:10.13); - Filippi: een Joodse proseu,ch buiten de stad (16:13.16); cf. Hengel, Tradition und Glaube, 71, pp. 157-84: p. 175; teksten Sandnes: p. 187 n. 10 ; dit waren Joodse gemeenschappen aan de Via Egnatia, de handelshoofdroute in Macedoni - Hnd 8:1-3, 11:19: relatie tussen Christenen en Joden in Judea; cf. Kim, Origin, pp. 41-50 (persecutions rooted in Phinehas-tradition, Sandnes p. 192) 12.4 1Thess 2:1-12 binnen de structuur van de brief De dankzegging begint in 1:2 (euvcaristou/men) en eindigt op eschatologische toon in 1:10. 2:13 is een herhaalde dankzegging. De rhetorische vraag in 3:9 met euvcaristi,a beindigt 3:5-10 (contra Kster 79, p. 36). 2:1-12 we () consider an extension and a substantiation of 1:5 () while 2:13 repeats the thanksgiving on the basis of that substantiation (pp. 190-1). Het centrale deel in de brief is 2:1 3:13.

12.4.1 authenticiteit van 2:13-6 Historisch: 12.3 en Hengel, Die Zeloten, pp. 154-81. To a minority, some single incidents of intense opposition might well provide the basis for a statement like 1 Thess 2:14. And this is particularly to be expected in a minority group which had an apocalyptic view of history. (p. 192) Het in 2:14 genoemde voorbeeld van de gemeenten in Judea correspondeert met 1:7, waar de T-en worden voorgesteld als model voor alle Christenen in Macedoni en Achaje. Deze woorden sluiten aan bij 1:6: en jullie werden navolgers van ons en van de Heer . Over de vermeende contradictie met Rm 11:26, zie Ldemann, Paulus und das Judentum, p. 51 n. 95. 2:16c: eivj te,loj moet worden genterpreteerd als finally of at last. Verdere vergelijking met Rm: 9:22-4, 10:21. [Pauls] understanding of the time of the parousia in Rom 911 seems more open than in First Thessalonians. Cf. NTS 27, pp. 130-6. [T]he statement on the final salvation of Israel in Rom 11:25-27 is not mere additional information given by Paul, but is totally new information, received in a mystery. This makes it inappropriate to quote Rom 11:25-27 as an indication of the secondary character of 1 Thess 2:13-16. For at the moment of writing that text, Paul was unaware of Gods hidden plan for the Jews. He later received that information in a revelation (see chap. 11.0). (pp. 193-4) 12.4.2 structuur van 1Thess 2:3-8 Pp. 194-5. 12.5 traditie-historische achtergrond 12.5.1 1Thess 2:3-8 in het licht van de kritiek op de Sofisten Von Dobschtz 09, Dibelius 25, Malherbe 70. Teksten: Nm 11:12 (Mozes als !ma), 1QH 7:20-2, 9:34-6 en Filo, De Sacrificiis Abelis et Caini 25, Quod Deterius Insidiari Soleat 115-6 (trofoj) Sofisten: spermolo,gia (o.a. Hnd 17:18, blijkbaar ironisch). Verdere woorden (pp. 196-73): plana/n, evxapata/n; de zogenaamde wijsgeren zijn volgens Dio Chrysostomus enkel gericht op ke,rdoj en do,xa en niet op de verbetering van hun hoorders. Deze tekst in 1Thess heeft als achtergrond: 1) Paulus ondervond tegenstand tegen hem door Joden in Thessaloniki. 2) Paulus gebruik van argumentatieve interpolaties gaat verder dan de door bovengenoemde auteurs aangehaalde literaire parallellen. 3) Het thema van een voorbeeld (cf. 1:6) is in 2:1-12 afwezig. 4) Het vocabulair dat in vv. 3-8 is gebruikt, wordt niet toereikend verklaard indien alleen gebruik wordt gemaakt van anti-Sofistische tradities en niet van tradities over valse profeten. 12.5.2 profetie en profetische tradities in 1 Thessalonicenzen 2:15 die de Heer Jezus en de profeten doodden en ons wegjaagden Mk 12:1b-5. Hier gaat het over OT-profeten. Cf. 1Thess 3:4
Want toen wij bij jullie waren, vertelden we jullie vantevoren (proele,gomen) dat we verdrukking zouden lijden (me,llomen qli,besqai), precies zoals is gebeurd en zoals jullie weten.

Prole,gei/n : Rm 9:29, Mk 13:23, Jd 17, cf. v. 14: profhteu,ein; cf. 2Pt 3:2-4
Belangrijke teksten, o.a. met

a;ggeloj!

Me,llein : Opb 1:19, 3:10 Voorspellingen van verdrukkingen worden in Handelingen vaak gedaan door profeten: 20:23, 21:4.10-1. 1Thess 5:3 eivrh,nh kai. avfa,leia; cf. Jr 6:14, 8:11, 14:13; Ez 13:10.16 id. 5:19-21: Blust de Geest niet uit, veracht profeteren niet, maar beproeft alles. Cf. Aune, pp. 291-3.

12.6 exegese van 1Thess 2:3-8 [C]an the traditions which form the accusations be reversed and used as indirect sources for Pauls self-understanding? (p. 201) 12.6.1 exegese van 1Thess 2:3B Teksten: ek / en: 2Kor 9:7, Ef 6:6, Kol 3:22-3, 2Tim 2:22, Jk 3:13, 1Pt 1:22, Mt 15:1920. Over de strijd voor een zuivere geest, directed inwards, zie teksten p. 202. 12.6.1.1 OT-profetien over valse profetie Termen: planh/ en avkaqarsi,a. Teksten: Mi 3:5, Jr 23:13.32, Ez 14:11 (h[t). Dt 13:6 (hrs rbd). Ez 13:10 (h[j). 1Kon (LXX: 3Kon) 22:22-3; Jr 14:14, 23:26; Zch 13:3 (rqv). Plana/n (evt. passief), plano.j, yeudo.j vrijwel synoniem. Verdere teksten, over onreinheid en afgodendienst: Js 28:7; Ez 14:9; 1Makk 13:48, 14:7. Cf. Lv 19:8.31, 20:6-7, 22:3; Joz 7:12-3. Er is een gemeenschappelijk punt van beschuldiging tegen de valse profeten: ze voeren de mensen richting afgoderij (Dt 13:2.5-6, Jr 23:27; cf. Nm 23-5.31(:16)). Deze beschuldiging komt voort uit de gedachte dat deze profeten spreken uit naam van vreemde goden (Dt 18:20; Jr 2:8, 23:13; Wsh 14:22-8). Een heel expliciete tekst is Zacharja 13 vv. 2-3:
En op die dag, zegt Adonai Zevat, zal ik de namen van de afgoden uit het land afhouwen zodat ze niet meer herdacht zullen worden. Ook zal ik uit het land verwijderen de profeten en de onreine geest. Cf. Ez 14:9, Dt 13:6.

Valse profetie is dus verbonden met onreinheid en afgoderij. Zie verder pp. 204-9. Conclusie: achter 1Thess zit een traditie die met het volgende kwartet kan worden beschreven: valse profetie verleiding onreinheid afgoderij. According to 2:3b, it seems that Pauls missionary activity in Thessalonica was accused of being a pseudoprophetic seduction into a false worship of God: Paul therefore brought his converts into a situation not much better than their previous status as worshippers of strange gods (1 Thess 1:9). (p. 210) doloj, cf. 2Kor 12:16, Hnd 13:10, teksten Josefus: p. 211. 12.6.2 exegese van 1Thess 2:5-6 Kolakei,a: in NT een h.l.; in LXX: 1Ezr 4:31, Wsh 14:17, Jb 19:17. Cf. G. Mussies, Dio, pp. 200-1. Pro,fasij; zie commentaar Marshall (83), p. 67. Pleonexi,a: Js 28:8, Ez 22:27-8. Do,loj: Rm 1:29, Kol 3:5, Ef 5:3, 2Pt 2:3.14. Cf. Lukianus, Voorbijgaan van Peregrinus: P. had een speciale e;rw.j th/j do,xhj (1), doxokopi,a (2), keno,doxoj (4) en evpaino,j (42). Cf. Filo, De Abrahamo 126, spreekt over mannen die komen met een verklaring van vriendschap (pro,fasij e`tairei,aj) maar die er iets mee willen verdienen (pleonexi,a); om dit te bereiken, vleien ze (kolakei,a). Cf. Diogenes Larthius, Pythagoras 8:8. Zie ook Josefus versie van 1 Koningen 13 in Antiquitates 8:236 (p. 213). Een andere interessante tekst is Johannes 7:18. Daar zegt Jezus tegen de Joden:

Wie op eigen gezag spreekt, zoekt eigen eer. Maar wie de eer zoekt van hem die gezonden heeft, is betrouwbaar, hij bedriegt u niet.

Deze tekst is ingebed in een gedeelte dat sterk is benvloed door tradities over valse profeten (7:15-24). Cf. Meeks 67, pp. 55-7. Zie ook Hermas, Mandatum XI:2.12. 12.6.3 opsomming van de beschuldigingen in 1Thess 2:3b.5-6 - v. 3b: Bijbelse en Joodse tradities over valse profetie; - vv. 5-6: traditionele kritiek op Sofisten De beschuldigingen tegen Paulus boodschap waren: 1) Zijn evangelie zou tot onreinheid / verontreiniging met afgoden, leiden. 2) Paulus werkelijke bedoeling zou winstbejag zijn. Op basis van de rol die de synagoge in dit alles speelde, zijn we geneigd om te denken dat de belangrijkste beschuldiging die van valse profetie was. Andere te noemen teksten zijn o.a. Justinus Dialoog met de Jood Trypho 7:7-8:
valse profeten die vervuld zijn met de liegende onreine geest (avpo. tou/ planou/ kai. akaqa,rtou/ pneu/matoj) hebben niet gedaan en doen geen maar proberen dat wel wonderlijke daden, met de bedoeling om mensen te verbazen en de geesten en demonen van leugen te verheerlijken (ta. th/j planh/j pneu,mata kai. daimo,nia)

Een andere term is go,hj / gohtei,a. Zie De Dialogen van de Doden 12(14):5, cf. 10(3):2, Orat. 12:15:
Ammon kwam aan het licht als een oplichter wiens voorspellingen fout waren, en zijn profeten [kwamen openbaar als] vleiers (goh/j kai. yeudo,mantij h;lceto kai. oi` profh/tai kolake,j)

Zie verder Lukianus, Voorbijgaan van Peregrinus 11-12: Peregrinus werd Christen. Hij kreeg een hoge functie: profh,thj, de nieuwe Sokrates. Voor verdere attestatie van de verbinding tussen go,hj en profh,thj zie T.M. Crone, 73, pp. 39-52. Zie verder Dibelius 23, pp. 539-40; Betz 72, pp. 36-9; Reiling 73, pp. 50-5. 12.7 beschuldigingen van valse profetie een indirecte bron voor Paulus zelfverstaan? Charges of f.p. do not necessarily involve a claim on the part of the accused. () In 2 Pet 2:20 and Did. 11:3 this term (yeudoprofh,thj, JB) is widened into a category for false teachers or false apostles. It therefore seems that yeudoprofh,thj has grown into a term which might also be commonly used of a false religious message, without necessarily involving a prophetic claim. (tekst en noot 124: p. 216) 1Thess 2:3a.4a + antithetische manier van presentatie in v.13 (cf. 1:5). 2:3a: h para,klhsij h`mw/n. [I]n the phrase ko,poj h`mw/n (1 Thess 2:9, 3:5) the co-workers seem to be associated. () [T]hen euvagge,lion h`mw/n (1:5) and para,klhsij h`mw/n (2:3a) can be understood likewise. (p. 217) Maar cf. Rm 2:16, 16:25, Gl 1:11, Ef 3:6. Paul, in the phrase para,klhsij h`mw/n is referring primarily to himself. This is confirmed by his usage of the first person plural in 1 Thess 2:4, which clearly refers to Paul (). (id.)

Paulus omschrijft zijn boodschap als to. euvagge,lion (1:5, 2:2.4.8-9); inhoudelijk, b.v., 2:2 (het evangelie van God) = 2:3 (ons appl). Het evangelie is dus de paraklese, en omgekeerd. In het licht van 4.3.1 en 10.6 wordt het belangrijk dat Paulus juist para,klhsij gebruikt als equivalent van euvagge,lion. We zien in b.v. Jesaja 40-41.61 LXX dat daar k het woord parakalei/n wordt gebruikt. In Js 40:11 wordt euvaggelizo,menoj gebruikt (Hb: rvbm). Conclusie: [T]he combination of gospel and appeal derives from the language of Deutero-Isaiah. (p. 218) Een verdere substantiatie van deze these is te vinden in de profetische uitdrukking ouv kenh. ge,gonen (1Thess 2:1, 3:5; zie ook 1Kor 15:10, Flp 2:16, Gl 2:2; zie verder pp.19.62). In antwoord op de in 2:3b geuite beschuldigingen, zegt Paulus dat hij geschikt is gevonden door God (v.4). [T]he act of testing involved a commission (pisqeuth/nai). () The approving and commissioning of the gospel has to be related to Paul himself. His use elsewhere of pisqeuth/nai confirms this. (id.) V.b.: Gl 2:7, 1Kor 9:17; cf. 1Tim 1:11, Tit 1:3. The phrase pisqeuth/nai to. euvagge,lion in Gal 2:7 was to the Galatians an obvious reference to the Damascus event mentioned in chap. 1. (id.) Een interessante tekst in dit verband is Jr 11:20 LXX over God die de harten beproeft: kri,nwn di,kaia, dokima,zwn nefrou.j kai. kardi,aj. De contekst is die van oppositie tegen de profeet (cf. 11:21, 12:3). Cf. Rm 2:16, 1Kor 4:5. STELLING: [T]he contrast not mens words, but Gods depicts Pauls preaching as revelatory. (p. 219) En van de OT-teksten die het contrast tussen God en mens onderstreept inzake openbaring, is Numeri 23 vers 19. (Deze tekst wordt vaak aangehaald door Filo; zie p. 220 n. 139.) Het commentaar van Targum Neofiti hierop is:
De mensenzonen zeggen en doen niet () God, echter, zegt n doet; () zijn profetisch woord (hawbn) staat vast voor altijd.

Zie verder Danil 2 vers 28 en 47 en 2 Petrus 1 vers 21 (cf. 2:3: plastoi, lo,goi). Bij Josefus (Ant 3:85-7) zegt Mozes tegen het verzamelde volk bij de Sina:
Hij (Adonai) is het die jullie begunstigt met deze geboden, mij daarbij gebruikend als uitlegger (e`rmhneu,j).

The word e`rmhneu,j here means profh,thj (p. 220); zie ook Ant 3:83.88 en p. 140 n. 37. 2:13 laat zien dat Paulus zijn boodschap opvat als revelatory (p. 221). Twee interne observaties steunen deze stelling: 1) De boodschap heet lo,goj th/j akoh/j. Deze terminologie heeft een verwijzing naar profetie in zich; cf. Gl 3:2.5 en Hb 4:2. 2) In Galaten 1 bereikt Paulus strijd voor zijn niet-menselijke evangelie een climax in zijn claim op openbaring: vv.12.16. Deze punten zijn ook van toepassing op 1 Thessalonicenzen 1 vers 5. 1 vers 5 en 2 vers 13 hebben dezelfde structuur: een drievoudige definitie: 1:5 2:13

to. euvagge,lion h`mw/n ouvk evgenh,qh eivj u`ma/j | lo,gon avkoh/j par h`mw/n evn lo,gw| mo,non

paralabo,ntej

| tou/ qeou/ evde,xasqe ouv lo,gon avnqrw,pwn kaqw,j evstin

avlla. kai. evn duna,mei kai. evn pneu,mati a`gi,w| | avlla. avlhqw/j lo,gon qeou/ kai. [evn] plhrofori,a| pollh/|

| o]j kai. energei/tai evn u`mi/n toi/j pisteu,ousin

The gospel in power and Spirit is then the word of God which shows itself powerful, not primarily in performing miracles 4, but in bringing the Thessalonians to believe in Christ. [Cf. 1:3.7-9. Zie ook Rm 1:16, 1Kor 1:18: du,namij. Zie ook 1Kor 1:26-9: over de sociale status v.d. K-ers: klh/sij, evkle,gesqai; deze woorden corresponderen met evklogh, in 1Thess 1:4-5.] Zie tenslotte 1Kor 2:5, waar Paulus tegen de K-ers zegt, dat
jullie geloof niet zou berusten in de wijsheid van mensen, maar in de kracht van God (evn duna,mei qeou/).

[I]f the findings of this exegesis of 1 Thess 2:3-8 are taken together with the results of the entire investigation, the suggestion then arises that the charges of false prophecy were rooted in Pauls self-presentation in Thessalonica. () We () consider 1 Thess 2:3-8 as evidence that Paul presented his apostolic commission to his converts in a way which recalled biblical traditions even before the Galatian situation. (p. 223) HOOFDSTUK 13 PAULUS
ONDER DE APOSTELEN EN PROFETEN DIE DE KERK STICHTTEN: EF 2:19 3:7

Nergens in Paulus brieven vinden we avpo,stoloj en profh,thj direct verbonden. In Efezirs echter, gebeurt dat wel. Het onderzoek naar deze verbinding in 2 vers 19 tot en met 3 vers 7, zal moeten stil staan bij: - de betekenis van qeme,lioj in 2:20, en bij - het mysterie in 3:3-5. De exegese zal gericht zijn op Efezirs zelf als het primaire raamwerk. 13.2 structuur en gedachtenlijn in Ef 2:11 3:19 - 2:11-22 is gericht tot de lezers. - In 3:1 begint de auteur met ik, Paulus (een avnakwlou,q). - 3:2-12/3 is een uitweiding on Paul the prisoner (p. 226). - De inleiding tot een gebed in 3:1 wordt in v.14 weer opgenomen (tou,to ca,rin: resumptive repetition of 3:1, p. 226); het gebed beslaat vv.14-9. De inhoud van uitweiding en gebed zijn gepre-figureerd in de eulogie van 1:3-10 (zie C.C. Caragounis 77, pp. 50-6.112-3.117-8.143-6).
4

Cf. J. Jervell, The Unknown Paul, pp. 90-3 en I.H. Marshall, 1 and 2 Thessalonians, pp. 53-4.

De sleutelwoorden ta. e;qnh en VIsrah.l (2:11-2) bereiden voor op het thema: eenheid van Joden en heidenen in Christus (2:11 3:19). 2:11-12: heiden outcasts (v.12); zowel Joden- als heiden-christenen leefden eens en sarki (twee keer in v.11). De climax van vv.11-2 is vers 13; deze wordt verder uitgewerkt in vv.14-8. Het vocabulair van vers 13 wordt herhaald in vers 17. De eenheid van Joden en heidenen is door Christus, evn pneu,mati (vv.18.22; 3:5). Het besluit van dit gedeelte is 2:19-22: ;ara ou=n . De nieuwe situatie is een contrast met de oude in vers 12.

Stilistische vergelijking tussen cc.2 en 3: Ta. e;qnh (2:11) vv.12.19 3:1.6.8 3:6 De drie su.nformuleringen definiren sumpoli/tai (2:19).5 3:5 avpo,stoloi auvtou/ kai. profh/tai 3:5 evn

2:20 oi` avpo,stoloi kai. profh/tai evn e`ni. pneu,mati (2:18.22) pneu,mati

di auvtou/ e;comen th.n prosagwgh.n pro.j to.n pate,ra (2:18) 3:12 e,n w`| e;comen prosagwgh.n evlqw.n euhggeli,sato u`mi/n (2:17) 3:8 evmoi. evdo,qh toi/j e;qnesin euvaggeli,sasqai

13.3 exegese van Ef 2:19 3:7 De verzen na 3:7 voegen geen wezenlijke informatie meer toe. Verder is het zo dat vv.2-7 een eenheid op zichzelf vormen. 13.3.1 structuur van Ef 2:19-22 Vv.19-22 vat de twee voorgaande secties samen: vv.11-3 en 14-8. De structuur van deze conclusie is als volgt: - v.19 :ara ou=n / ouvke,ti evste. / avlla. evste. - v.20 evpoikodomhqe,ntej evpi. tw/| qemeli,w| tw/n avposto,lwn kai. profhtw/n, o;ntoj avkrogwniai,ou auvtou/ Cristou/ Ihsou/ - vv.21-2 evn w-| / evn w-|
5

V.19 is een omkering van 2:12: de heidenen hebben nu een nieuwe status. Vv.20-2 verwijzen naar de grond van deze omkering en corresponderen zo met vv. 14-8. In vv.20-2 vindt een zekere ontwikkeling plaats van the motif of growth (p. 227).

Ta. e;qnh sugklhrono,ma kai. sussw,ma kai. summeto,ca th/j evpaggeli,aj evn Cristw/| VIhsou/. Zie ook p. 229.

Dit betekent dat v.20, dat het participium evpoikodomhqe,ntej bevat aan het begin, causaal functioneert ten opzichte van de in v.19 genoemde status. Vers 20 moet dus worden vergeleken met vv.14-8, die gaan over: hoe Christus genoemde status-omkering / -verandering mogelijk maakte. Met deze vergelijking in gedachten kan de melding van profeten en apostelen in vers 20 bevreemdend werken, omdat vv.14-8 alleen Christus noemen.

13.3.2 de apostelen en profeten als fundering Een belangrijke vraag is: hoe de genitivus evpi. tw/| qemeli,w| tw/n avposto,lwn kai. profhtw/n moet worden begrepen. Er zijn twee interpretatie-mogelijkheden: genitivus appositionis of epexegeticus: de fundering die bestaat uit ; vergelijk hiermee 1Kor 3 vers 11: Want niemand kan een ander qemelioj leggen dan er al is gelegd: dat is Jezus Christus. Making Jesus Christ the cornerstone (Eph 2:20), however, reduces this tension. (p. 228) Cf. E. Percy 64, pp. 330-2 en J. Pfammatter 60. Tegen-argumenten: - de relatie van vv.19-20 tot 3:6. Het thema van v.19 wordt in 3:6 herhaald. [T]he revelation of the mystery given to [the apostles and prophets], is the basis for the status described in 3:6. In other words, the activity of the apostles and prophets proclaiming the mystery of the Gentiles having become fellow-heirs and partakers in Christ forms the foundations. (id.) - Een voorbereiding op 2:20 vinden we al in v.17: kai. evlqw.n euvhggeli,sato eirh,nhn u`mi/n toi/j makra.n kai. eivrh,nhn toi/j evggu,j. Dit vers (2:17) is een combinatie van Js 52:7 en 57:19. (Cf. Strack-Billerbeck III, pp. 585-7.) Het is primair gericht tot de heidenen (cf. v.13), the Gentile Christians with whom this letter is especially concerned (see Eph 2:12; 3:2.6.8) (p. 229; cf. pp. 158-60). The traditio-critical link for Eph 2:20s mentioning prophets as gospelpreachers alongside apostles: Rm 10:14-5 // Js 52:7; cf. 10.6. The realization () of [the] mystery takes place dia. tou/ euvaggeli,ou, whose minister is Paul the apostle (3:6-7). Hence, in dia. tou/ euvaggeli,ou the author interprets, or defines, what he meant by qeme,lioj in 2:20 (cf. 3:8). (p. 229) Even though Rom 15:19-20 is hardly decisive for the interpretation of qeme,lioj in Ephesians, it deserves to be observed that qeme,lion oivkodomei/n there is defined as Pauls preaching of the gospel (cf. 1 Cor 3:10-15). It is worth noting that Paul in Rom 15:18 speaks of his gospel-preaching as what Christ is doing through him (di evmou/). (tekst + noot 15: p. 229) 13.3.3 de apostelen en profeten Wie zijn de profeten? We moeten hier speciaal letten op Ef 3:2-7. Vers 3a vormt de hoofdzin: [o`ti] kata. avpoka,luyin evgnwri,sqh moi to. musth,rion. Dan komt een parenthese: vv.3b-4. Dan een ondergeschikte zin: vers 5, dat een specificatie is van vers 3. In 3 vers 6 tenslotte wordt gezegd waar het mysterie over gaat. RECENSIE D.E. AUNE
IN JOURNAL OF

DOOR

THEOLOGICAL STUDIES

Definite OT-profeet: p. 15.

Ef 2:19 3:7: verbindt avpo,stoloj met profh,thj. OT: Js 6, Jr 1, Ez 1-2, Am 7:14 Profetische verhalen: Ex 3, Ri 6:11-8. Op grond van deze tekstevidentie stelt Aune dat de elementen van p. 15 optional elements zijn in defining an Israelite prophet. Opb en Herder bevatten roepingsverhalen. Toch zegt Sandnes dat Christelijke profeten geen eens-voor-altijd-roeping ervoeren. Ten aanzien van Gl 1:15-6 stelt Sandnes zonder argumenten dat het een reflectie is van de Damascus-ervaring (Hnd 9 e.a.); hij noemt het, mede o.g.v. 2Kor 4:6 een throne-vision (pp. 144.242). T.a.v. Joodse profeten-opvattingen hadden ook de Vitae Prophetarum uit de eerste eeuw moeten worden geraadpleegd. Sandnes vindt Paulus roeping kwalitatief anders dan die van andere Christelijke profeten; dit i.o.m. G. Friedrich en W.A. Grudem. Wat denkt Sandnes dat de oorsprong zou zijn van Paulus zelf-opvatting als profetisch apostel? Wat te denken van the legendary accounts in Matt. 28: 16-20 and Acts 1: 1-11? kopiren: pp. 102-14, 151, 167-8, 178, 204-9

You might also like