Professional Documents
Culture Documents
Geen Antwoordenboekjes-Uiteindelijke Versie
Geen Antwoordenboekjes-Uiteindelijke Versie
Voorwoord
Voor
u
ligt
mijn
afstudeeronderzoek
Kunstvakken
hebben
geen
antwoordenboekjes.
Dit
onderzoek
is
geschreven
in
het
kader
van
mijn
afstudeeropdracht
Onderwijstheorie
aan
Fontys
Hogeschool
voor
de
Kunsten,
opleiding
Docent
Beeldende
Kunst
en
Vorming.
Een
woord
van
dank
wil
ik
graag
richten
tot
iedereen
die
heeft
bijgedragen
aan
de
totstandkoming
van
dit
onderzoek.
In
het
bijzonder
bedank
ik
mijn
stagedocent
Veronique
Canoy
die
mij
de
mogelijkheid
heeft
gegeven
om
mijn
praktijkonderzoek
uit
te
voeren.
Uiteraard
wil
ik
mijn
scriptiebegeleiders
Geert
van
Coenen
en
Dorianne
Vervoort
ook
bedanken
voor
hun
ondersteuning
en
goede
adviezen.
Venlo,
Augustus
2013
Nolle
Kuntzelaers
Inhoudsopgave
1.1
1.2
2.1
Inleiding
Blz.
04
Blz.
05
Blz.
06
Blz.
07
Blz.
09
Blz.
10
Blz.
11
Blz.
12
Blz.16
Blz.
17
Blz.
18
Blz.
31
Blz.
32
Probleemstelling, hoofdvraag en onderzoeksvragen Wat houdt mijn stage in? Beoordelen van kunstvakken
3. Hoe wordt er nu beoordeeld op mijn stageschool? 3.1 Mijn voorkeur van beoordelen.
Blz. 33
Inleiding
Vanaf
de
brugklas
krijgen
leerlingen
te
maken
met
toetsen
en
beoordelingen.
De
toetsen
zijn
op
mijn
stageschool
vakgericht.
Leerlingen
volgen
een
aantal
lessen
volgens
een
bepaalde
methode
en
ter
afsluiting
van
een
aantal
hoofdstukken
krijgen
de
leerlingen
een
proefwerk
of
schriftelijke
overhoring.
Het
verschil
tussen
een
proefwerk
en
een
s.o
zit
hem
in
de
omvang
van
de
te
bestuderen
stof.
Dit
is
een
ideale
manier
om
de
verworven
kennis
van
de
theoretische
vakken
te
beoordelen,
maar
hoe
zit
het
dan
met
de
praktijkvakken
zoals
de
beeldende
vakken?
Tijdens
mijn
LIO
op
het
Valuascollege
in
Venlo
en
op
voorgaande
stages
ben
ik
er
achter
gekomen
dat
ik
het
beoordelen
van
werk
toch
lastig
blijf
vinden.
De
klassen
die
ik
heb
overgenomen
vinden
dat
ik
soms
te
lage
punten
geef
vergeleken
met
de
docente
waar
zij
eerst
les
van
hebben
gehad.
Ik
wil
zo
eerlijk
en
objectief
mogelijk
beoordelen
maar
loop
tegen
een
paar
punten
aan:
- - - - - De
waarde
van
het
punt
tegenover
het
beeldende
aspect;
De
soms
abstracte
beoordelingscriteria;
Persoonlijke
waardebepaling
van
de
aantrekkingskracht
van
een
werkstuk;
Inzet
en
motivatie
van
de
leerlingen;
En
vooral
ook
de
weinig
voldoening
gevende
punten
voor
de
leerling.
Daarbij merk ik dat leerlingen punt gericht werken en volgen wat ik ze opdraag. Zo krijgen ze weinig mee van het proces dat moet leiden naar het eindproduct en kunnen ze hun eigen creativiteit niet ontwikkelen. Marie-Threse van de Kamp: De criteria die bij de meer holistische beoordelingswijze gehanteerd worden zijn afkomstig uit tradities in de kunsteducatie en kunstgeschiedenis en zijn veelal gebaseerd op de ervaringen met betrekking tot beoordelen, zoals de docent deze zelf opgedaan heeft tijdens de eigen opleiding tot kunstvakdocent. De beoordelingen worden daarbij meestal op intutieve basis gedaan, en daarbij worden wel specifieke criteria gehanteerd, zij het impliciet deze worden niet of nauwelijks (van tevoren) gexpliciteerd.
Veel leerlingen hebben mij halverwege het proces/opdracht al gevraagd of hun werk tot nu toe ongeveer een zes waard is. Ik vind dit best een vervelende vraag omdat ik wil, dat ze zich bewust worden van de criteria die zijn gesteld aan de opdracht. Vandaar dat ik me in mijn onderzoek richt op het vinden van een manier om het werk zodanig te beoordelen zodat de leerling begrijpt waarop hij wordt beoordeeld en waarom. Zo creer ik voor de leerling en mijzelf een objectieve beoordeling. Ik vraag mij af of leerlingen meer verantwoordelijkheid nemen en bewust worden van de criteria als ze zichzelf gaan beoordelen en hoeveel vrijheid ik ze hierbij kan geven? Ik pas dit onderzoek toe op drie tweedejaars vmbo-klassen. Alle klassen krijgen dezelfde opdrachten zodat ik de punten en het reflecterende vermogen van de leerling op een eerlijke manier kan meten. Ik vind het altijd fijn om aan het eind van de opdracht een les er voor uit te trekken om het werk wat ze gemaakt hebben te bespreken. Hierbij heb ik gemerkt dat veel leerlingen het moeilijk vinden om goed te reflecteren en niet verder kijken dan mooi of lelijk . Met de vooropgestelde criteria houden ze bijna geen rekening. Voordat ik begin aan mijn onderzoek stel ik mijzelf de volgende vragen: - Wat houdt beoordelen in bij de kunstvakken? - Waar moet ik rekening mee houden bij het beoordelen? - Hoe wordt er nu beoordeeld, wat zijn de leerlingen gewend? - Nemen leerlingen meer verantwoordelijkheid zodra ze zich bewust zijn van de criteria? Hoofdvraag: Hoe kan ik het beste mijn vmbo-t klassen beoordelen op mijn stageschool?
Mijn rol tijdens deze stage is voornamelijk het leiden en begeleiden van leerlingen en de tijdsplanning bewaken. De leerlingen gaan zelfstandig aan de slag in het tweede jaar en zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen proces. Echter vertel ik hen iedere les wat ik van hen dit lesuur verwacht. Iedere les open ik gezamenlijk de les, daarna is er tijd voor persoonlijke begeleiding. Tijdens het maken van de opdracht begeleid ik de lln. persoonlijk zodanig dat ze zelf met een oplossing voor hun probleem komen. Ik stimuleer hun eigen ideen.
We
kunnen
deze
manier
van
beoordelen
toeschrijven
aan
de
overtuiging
die
bij
veel
kunstenaars
en
kunstvakdocenten
heerst,
namelijk
dat
de
kwaliteit
van
beeldend
werk
vooral
persoonlijk
en
intutief
ervaren
wordt.
We
kennen
allemaal
de
uitdrukking
een
foto/
beeld
zegt
meer
dan
duizend
woorden,
juist
omdat
een
beeld
niet
goed
in
woorden
te
vangen
is,
is
er
sprake
van
een
beoordeling
die
benvloed
wordt
door
je
persoonlijke
mening.
Van
de
Kamp
hanteert
vijf
beoordelingscriteria
voor
beeldende
producten:
De
beoordelingscriteria
zijn
gebaseerd
op
criteria
voor
goede
kunst
die
worden
gehanteerd
in
de
hedendaagse
kunstwereld
en
op
criteria
voor
beeldende
producten
en
processen
uit
wetenschappelijk
onderzoek
(o.a.
Lindstrm
en
Ea).
2
. Conceptuele
kwaliteiten
(inhoudelijk
onderzoek
en
ontwikkeling
van
betekenis)
. Visualisatie
van
het
concept
(relatie
tussen
vorm
en
inhoud)
. Formele
beeldende
kwaliteiten
van
het
werk
(beeldende
aspecten)
. Innovatieve
aspecten
(conceptueel/metaforisch/beeldend/materiaal-technisch)
-Referentiekader
(inhoud,
vorm
&
functie
hebben
een
relatie
met
professionele
referentiekaders:
professionele
kunst
&
vormgeving,
kunsttheorie,
actualiteit
of
kunst-
en
cultuurgeschiedenis).
Voor
de
beoordeling
van
de
processen
kunnen
onderstaande
criteria
gebruikt
worden:
. Vaardigheid
in
divergent
denken
(fluency,
originality,
flexibility,
synthesis,
elaboration)
en
problem
finding
. Vaardigheid
in
problem
solving
(evaluatie
en
selectie)
. Kritische
reflectie
(onafhankelijk
denken
en
onderzoek
vaardigheden,
zelfevaluatie,
monitoring/bijsturing
van
het
eigen
proces:
onderzoek
naar
concepten
en
functies
en
de
beschrijvingen
daarvan
en
beeldend
onderzoek
naar
vormgeving,
materialen,
technieken
en
nieuwe
combinaties)
. Doorzettingsvermogen
en
geconcentreerde
aandacht
in
het
proces
. Gerichtheid
innovatie
en
vernieuwing
(durven
experimenteren,
durven
nemen
van
risico's)
in
betekenis/functie
en/of
vorm.
Wil
ik
eerlijk
en
objectief
beoordelen,
zal
ik
eerst
mijn
beoordelingscriteria
duidelijk
moeten
hebben.
1
M.
Van
de
Kamp,
Beoordelen
van
creatieve
beeldende
producten
en
processen
van
leerlingen
in
het
voortgezet
onderwijs,
september
2010,
aanvulling
2012.
Blz.
03
2
http://www.cultuurplein.nl/voortgezet-onderwijs/cultuur-op- school/cultuurbeleid/beoordeling-van-creatieve-beeldende-processen-e
2.3
de
Eefjes
Vonkc
heeft
een
Leerplan
voor
Onderwijs
in
Beeldende
Kunst
en
Vormgeving
ontwikkeld.
In
het
leerplan
van
Vonkc
worden
de
kerndoelen
van
het
beeldend
vak
beschreven.
Voor
de
onderbouw
VO
geldt:
.
-
De
leerling
leert
door
het
gebruik
van
elementaire
vaardigheden
de
zeggingskracht
van
verschillende
kunstzinnige
disciplines
te
onderzoeken
en
toe
te
passen
om
de
eigen
gevoelens
uit
te
drukken,
ervaringen
vast
te
leggen,
verbeelding
vorm
te
geven
en
communicatie
te
bewerkstelligen.
.
-
De
leerling
leert
eigen
kunstzinnig
werk,
alleen
of
als
deelnemer
in
een
groep,
aan
derden
te
presenteren.
.
-
De
leerling
leert,
op
grond
van
enige
achtergrondkennis
te
kijken
naar
beeldende
kunst,
te
luisteren
naar
muziek
en
te
kijken
en
luisteren
naar
theater-,
dans-
en
filmvoorstellingen.
.
-
De
leerling
leert
met
behulp
van
visuele
of
auditieve
middelen
verslag
te
doen
van
deelname
aan
kunstzinnige
activiteiten,
als
toeschouwer
en
als
deelnemer.
.
-
De
leerling
leert
mondeling
en
schriftelijk
te
reflecteren
op
eigen
werk
en
werk
van
anderen,
waaronder
dat
van
kunstenaars.
Eefje
staat
voor
de
gemiddelde
veertienjarige
scholier,
na
elf
jaar
onderwijs
gehad
te
hebben
moet
Eefje
deze
kerndoelen
beheersen.
(
zie
bijlage
4)
Doordat
ik
deze
kerndoelen
nu
duidelijk
voor
mijzelf
heb,
is
het
gemakkelijker
om
hier
gebruik
van
te
maken
en
deze
doelen
ook
te
verwerken
in
mijn
lessen.
Al
deze
doelen
zijn
haalbaar
en
zinvol
en
zullen
het
beeldende
proces
in
de
goede
richting
sturen.
10
11
Nog een manier van beoordelen bij Veronique gebeurt geheel klassikaal, de leerlingen leggen hun werk op een tafel en gaan eromheen heen staan. Er wordt aan een leerling gevraagd om een werk uit te kiezen die hem het meeste aanspreekt en dit toe te lichten. Aan de hand van de ( kleine) bespreking wordt er een punt gegeven. Zo wordt dit bij alle werken gedaan. Bij deze bespreking wordt de criteria er weer bij gehaald als opfrisser.
12
Ik heb voor deze criteria gekozen omdat ze universeel toepasbaar en meetbaar zijn bij iedere opdracht binnen mijn klassen. Ik zal per criterium onderbouwen waarom ik juist deze heb gekozen. Conceptuele kwaliteiten: Inhoudelijk onderzoek en ontwikkeling betekenis. Visualisatie van het product, relatie tussen vorm, functie en inhoud. Vaardigheid in divergent denken. Inhoud, vorm en functie hebben een relatie met elkaar. De leerling leert door het gebruik van elementaire vaardigheden de zeggingskracht van verschillende kunstzinnige disciplines te onderzoeken en toe te passen om de eigen gevoelens uit te drukken, ervaringen vast te leggen, verbeelding vorm te geven en communicatie te bewerkstelligen. Een Kunstwerk -> 2 initiatieven op elkaar afgestemd: Ik wil iets maken Ik wil iets bekijken Iets is onderwerp of inhoud Maken, bekijken impliceren een vorm Wil is doel of functie Inhoud, vorm en functie kunnen elk een eigen benoeming krijgen, in de directe beleving door elkaar heen slaan en allereerst een geheel vormen. Het gebied binnen de driehoek staat voor het symbool kunstwerk. Met de hoeken als markering van inhoud, vorm en functie. De driehoek is een goede vorm omdat elke hoek afzonderlijk bekeken kan worden , de hoeken lopen in elkaar over en er is dan ook niet te zien waar elke hoek begint. Er mag niet worden vergeten dat deze aspecten in de directe beleving door elkaar heen staan en een geheel vormen. De inhoud, vorm en functie van een kunstwerk staan nooit los van de wereld daaromheen. Voorbeeld: De tekening hiernaast kan gezien worden als zowel een eend, als konijn. Als je als eerste in deze tekening de kop van een eend ziet waarbij je er van uit gaat dat deze is getekend door een kunstenaar, dan zou je de kop kunnen aanduiden als de inhoud, de wijze waarop hij is getekend als de vorm, en de tekening zelf als de functie. De onderscheiden inhoud, vorm en functie blijven verbonden met de wereld buiten de tekening, alleen al omdat daarin eenden, tekeningen en kunstwerken voorkomen. In de tekening vormen zij een specifiek geheel. Inhoud, vorm en functie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bronnen: 13
- H.Locher, Stilstaan bij wat zichtbaar is : vier teksten over inhoud, vorm en functie bij het bekijken van kunst, Zwolle, Waanders, 2006. - Hoorcollege Simone Rijs, 25 september 2009 Visualisatie van het concept: Vaardigheid in problem solving. Relatie tussen vorm en inhoud. (Iets maken. ) Na de concept fase is het tijd voor de uitvoerende fase. Hier is het de bedoeling dat het concept, daadwerkelijk ook uitgevoerd wordt. Nadruk ligt op de formele beeldende kwaliteiten. Hier ligt de focus op het beeldend proces. Iedere lessenreeks heeft een eigen thematiek. Hierin komen verschillende technieken aan de orde met daarbij verweven voorbeelden uit de kunstwereld/ design wereld om zo tot een eigen beeld te komen. Het beeld laat zien dat de leerling heel bewust een concept bedacht heeft en dit is overtuigend zichtbaar gemaakt in het beeld. Bron: Van de Kamp, zie bijlage 7. Moeilijkheidsgraad: aan de hand van dit doel kan ik zien in wat voor mate de leerling de opdracht beheerst. Lijn, vorm, compositie, kleur licht en ruimte komen in stijgende lijn qua moeilijkheidsgraad door de opleiding aan bod.
Voorbeeld: Bij de huisstijl opdracht (zie bijlage 1) is het bij opdracht 2 de bedoeling dat ze na aanleiding van een eerder gemaakte sfeercollage een logo gaan ontwerpen. Voordat ze daadwerkelijk aan de opdracht beginnen krijgen ze een PowerPoint te zien met daarin diverse logos plus de benaming van deze logos. Bij deze opdracht is het de bedoeling dat de leerlingen inzien dat een logo niet alleen zomaar een leuk plaatje met een naam is, maar dat ze goed nadenken over hoe hun winkel herkenbaar is en de sfeer uitstraalt die ze wensen. Dit betekent dat ze worden uitgedaagd om na te denken over: wil ik alleen een woordlogo of wil ik er ook een beeldmerk bij en wat voor beeldmerk moet dit dan zijn? Of kies ik toch voor een initiaallogo of monogram?. Ook speelt kleur een belangrijke rol en moet het ontwerp voor herkenbaarheid zorgen. In dit voorbeeld zou de moeilijkheidsgraad te meten zijn aan de herkenbaarheid van het logo, wat voor winkel is het? Past het logo bij de filosofie van het bedrijf? Is het toepasbaar binnen het product? Is er goed nagedacht over het soort logo? (Leer) proces: Je leert dat problemen meerdere oplossingen hebben. Nadenken, schetsen en experimenteren met materialen dragen bij aan het beeldend proces. De leerling stelt zich flexibel op in zijn zoektocht naar een beeldend antwoord. Hij/zij ontwikkeld de vaardigheid in divergent denken, toont doorzettingsvermogen en heeft aandacht voor het proces. Bron: Beoordelingsmodel Van De Kamp, zie bijlage 7.
14
Gerichtheid innovatie en vernieuwing: Durven experimenteren, het durven nemen van risico's in betekenis/functie en/of vorm. De leerling toont veel durf en experimenteerdrang. Durft te zoeken naar nieuwe mogelijkheden en nieuwe ideen. Hij/zij blijft daarbij steeds doorwerken om het idee nog beter te maken in beelden en besteedt ook veel eigen tijd aan werk/werkproces. De leerling durft risico te nemen dat wanneer iets niet meteen lukt toch de overtuiging heeft dat het zou moeten kunnen lukken. Kritische reflectie : Onafhankelijk denken en onderzoeksvaardigheden, zelfevaluatie, bijsturing van eigen proces: onderzoek naar concepten en functies plus beschrijvingen of toelichting daarvan (tijdens de presentatie) en beeldend onderzoek naar vormgeving, materialen, technieken en nieuwe combinaties. Presentatie: De leerling presenteert eigen kunstzinnig werk/ onderzoek, alleen of als deelnemer in een groep aan derden. Je presenteert je uiteindelijke huisstijl plus het proces hiervan aan de klas. Bron: Beoordelingsmodel Van De Kamp, zie bijlage 7.
15
Belangrijk is het voor de leerling dat hij doordachte keuzes maakt bij het vervaardigen van zijn werk. Ook blijkt dit uit het reflecterend vermogen van de leerling. De leerling is niet alleen lekker bezig met de handen maar ervaart, kijkt, beschouwt, denkt, reflecteert, ontwikkelt en handelt zoekend tijdens het gehele proces.
16
17
18
Presentatie: de leerling presenteert zijn gemaakte werk plus hoe het tot stand is gekomen ( proces) aan de klas. Hij zorgt ervoor dat de presentatie visueel aantrekkelijk is. Ik heb weer cijfers op de tafel gelegd en gevraagd aan de leerlingen om aan de hand van de criteria hun werk neer te leggen bij het cijfer die ze erbij vinden passen. Valse bescheidenheid stel ik niet op prijs en ik heb liever dat ze eerlijk zijn. De leerlingen weten dit. De beoordeling verliep veel voorspoediger dan voorheen. Dit heb ik vooral te danken aan het feit dat de criteria duidelijk zijn en ik een beoordelingsformulier heb gemaakt die mij houvast geeft bij het beoordelen: Beoordelingscriteria beeldende processen: Kritische reflectie. Hoe kom je tot dit product? Welke keuzes heb je gemaakt en waarom? Gerichtheid innovatie en vernieuwing in betekenis, functie en vorm Durven experimenteren. Geconcentreerde aandacht in het proces. Selecteren van werk en materialen. Proces De stappen die zijn doorlopen van a tot z. Toont inzet en een goede werkhouding. onvoldoende voldoende Ruim voldoende goed
19
Productbeoordeling
onvoldoende
voldoende
Ruim voldoende
goed
Conceptuele kwaliteiten inhoudelijk onderzoek en ontwikkeling van betekenis. Omgevingsgerichtheid Visualisatie van het concept Relatie tussen vorm en inhoud. Presentatie De leerling presenteert eigen kunstzinnig werk, alleen of als deelnemer in een groep. Moeilijkheidsgraad Naast de basiskennis experimenteert en ontwikkelt de leerling zich verder.
20
Beoordeling
matrix
(leer)
proces
I Onvoldoende De leerling toont geen vaardigheid in divergent denken, neemt n of een paar begin (clichmatige) ideen als uitgangspunt. Ontwikkelt geen nieuwe of eigen combinaties, idee niet goed uitgewerkt in details. Er vindt geen echt eigen onderzoek plaats, ideen blijven onsamenhang end en los.
IV Goed
De leerling toont enige vaardigheid in dd., neemt een paar ideen als uitgangspunt , maar dit blijven losse ideen. Er wordt geen eigen onderzoeksp roces ontwikkeld. Geen nieuwe of eigen combinaties, gedeeltelijk uitgewerkt nog niet in details. Proces is als totaal wat minder samenhange nd.
De leerling toont ruim voldoende vaardigheden in dd. Verschillende soorten ideen in enige samenhang ontwikkeld, er is enigszins een eigen onderzoekspr oces gestart. Nog niet heel veel verschillende originele ideen, wel pogingen tot nieuwe combinaties, en enige detaillering in uitwerking. Er heeft in een beperkte mate een eigen onderzoek plaatsgevond en. Het beeld laat zien dat de leerling vrij goed heeft nagedacht over het
De leerling toont uitstekende vaardigheden in dd. Veel verschillende soorten, originele ideen en ook combinaties en goed in details en samenhang in proces uitgewerkt. Er heeft echt eigen onderzoek plaatsgevonden, waarin in samenhang oorspronkelijke ideen voortgekomen zijn. Veel eigen inbreng aan ideen, uitwerkingsmogeli jkheden.
Het beeld laat zien dat de leerling geen bewust concept onderzocht
Het beeld laat zeer overtuigend zien dat de leerling zeer goed nagedacht heeft over het concept,
21
betekenis)
heeft en het eerste beste idee dat opkwam aangehouden heeft. Heeft geen of zeer oppervlakkig onderzoek verricht naar betekenis of inhoud.
over het concept, maar het onderzoek naar betekenis of inhoud was erg oppervlakkig , mede gestuurd door de docent.
en een geheel eigen onderzoek naar betekenis of inhoud heeft gedaan. Dit onderzoek is breed en met diepgang.
Het beeld laat zien dat de leerling geen bewuste concept heeft gehanteerd om in beelden uit te drukken. Het werk is clichmatig en willekeurig vormgegeven.
Het beeld laat zien dat de leerling wel heeft nagedacht over het concept, maar dit concept is niet duidelijk zichtbaar in beeld gebracht. De leerling heeft wel nagedacht over het concept en visualisatie hiervan. Dit is niet zichtbaar in beeld gebracht. Er is weinig variatie te zien in het beeldend
Het beeld laat zien dat de leerling wel een duidelijk concept bedacht heeft, maar het is niet heel duidelijk zichtbaar tenzij van een toelichting voorzien. De leerling heeft zich verdiept in de opdracht en nagedacht over diverse soorten mogelijkhede n. Is zowel gericht op het zo goed mogelijk uitvoeren maar ook naar nieuwe
Het beeld laat zien dat de leerling heel bewust een concept bedacht heeft en dit is overtuigend zichtbaar gemaakt in het beeld.
Moeilijkheid sgraad
De leerling heeft het eerste beste idee genomen en houdt zich hieraan vast. Er is geen variatie te zien in het product.
De leerling heeft zich verdiept in de opdracht en nagedacht over diverse soorten mogelijkheden om een beeldend goed product te maken en dit ook in de praktijk verwezenlijkt.
22
proces. Gerichtheid innovatie en vernieuwing De leerling neemt steeds het eerste beste idee. Blijft daaraan vasthouden, staat niet echt open voor nieuwe aspecten die tijdens het proces opkomen. Speelt op safe, zoekt niet naar diepere betekenissen of andere dan oppervlakkige ideen in het eigen werk. Is vooral gericht op het zo goed mogelijk uitvoeren, niet op eigen stijl ontwikkeling of vernieuwing. De leerling zoekt af en toe naar nieuwe mogelijkhed en, als iets niet lukt, dan wordt een alternatief bedacht en uitgevoerd. Speelt daarbij nog wel enigszins op safe, zoekt iets verder naar diepere betekenissen in het eigen werk. Is vooral gericht op het zo goed mogelijk uitvoeren, met af en toe nieuwe ideen toegevoegd. Heeft daarbij stimulans van docent nog erg nodig.
ideen.
De leerling durft te experimenter en, ook al levert het mogelijk niet bij voorbaat iets goeds op. Als iets niet lukt wordt opnieuw geprobeerd of het beter kan. De leerling speelt soms nog een beetje op safe en zoekt verder naar nieuwe mogelijkhede n in het eigen werk. Is zowel gericht op het zo goed mogelijk uitvoeren maar ook naar nieuwe ideen.
De leerling toont veel durf en experimenteerdra ng. Durft te zoeken naar nieuwe mogelijkheden en nieuwe ideen. Blijft daarbij steeds doorwerken om het idee nog beter te maken in beelden. Besteedt ook veel eigen tijd aan werk/werkproces. De leerling durft risico te nemen dat iets niet meteen lukt maar heeft de overtuiging dat het zou moeten kunnen.
23
Kritische
reflectie
(
onafhankelijk
denken,
onderzoeksvaa rdigheden,
zelfevaluatie.
Bijsturing
van
eigen
proces)
De leerling werkt het proces vooral uit in opdracht van de docent, volgens de stappen die de docent aanreikt. Nauwelijks tot geen kritische reflectie op eigen werkproces.
De leerling werkt de stappen in het eigen proces nog vrij willekeurig uit, weinig kritische reflectie op eigen werkproces. Denkt enigszins na over handelingen.
De leerling werkt de stappen vrij zelfstandig uit, neemt feedback goed over. Heeft enigszins kritische reflectie op eigen werkproces. Denkt ruim voldoende na over handelingen.
De leerling werkt op onderzoeksmatige manier heel zelfstandig en neemt feedback goed over. Zeer kritische reflectie op eigen werkproces Denkt goed na over eigen onafhankelijke handelswijze.
Presentatie
De leerling presenteert eigen kunstzinnig werk, alleen of als deelnemer in een groep of aan derden met behulp van een visueel aantrekkelijke presentatie.
24
Huisstijl
opdracht
2T
NaamKlas:..
1.
Is
de
opdracht
compleet?
sfeercollage
logo
visitekaartje
tas
winkelpand
Sfeercollage
2.
Straalt
de
sfeercollage
de
juiste
sfeer
uit
voor
de
door
jouw
gekozen
doelgroep?
Logo
3.Past
het
logo
bij
de
eerder
gemaakte
sfeercollage
4.
Zijn
er
meerdere
concepten
uitgeprobeerd.
5.
Zijn
er
nieuwe
materialen/
technieken
toegepast?
Visitekaartje
6.Er
is
gexperimenteerd
met
diverse
materialen
,
technieken
en
concepten.
7.Het
visitekaartje
is
een
verlengstuk
van
het
logo.
tas
8.De
tas
past
bij
de
uitstraling
een
huisstijl
van
de
winkel.
Product
algemeen
(
de
huisstijl)
9.Conceptuele
kwaliteiten.
(
inhoudelijk
onderzoek
en
ontwikkeling
van
betekenis)
10.De
producten
vormen
samen
een
huisstijl.
11.Formele
beeldende
kwaliteiten
van
het
werk.
(
beeldende
aspecten)
o
m
v
rv
g
o o
m m
v v
rv rv
g g
rv
rv
25
Innovatieve aspecten komen ruim aan bod. proces 12.Doorzettingsvermogen en geconcentreerde aandacht in het proces.
rv
13.Kritische reflectie. Uit de presentatie blijkt dat je goed doordacht te werk bent gegaan en de keuzes die je hebt gemaakt ook kunt verantwoorden. Puntentelling: Onvoldoende: Matig: 5 of lager 5,5 6-7 8 9-10
Voorbeeld: Fiona heeft van de 13 onderdelen zes voldoendes ( 4x6, 2x7), twee onvoldoendes ( 2x5) en vijf ruim voldoendes(5x8). Haar eindpunt is de optelsom gedeeld door 13= 6,8.
Ervaring Veronique: Tijdens de huisstijl opdracht heb ik mij laten leiden door de opgestelde criteria van Nolle. De punten die aan bod komen zijn ietsjes moeilijk verwoord voor een vmbo leerling, dit zou ik anders uitleggen. De leerlingen hebben mij minder vragen gesteld of hun logo al goed was, ik merk dat ze het fijn vinden om een formulier naast zich te hebben liggen als een soort van checklist en gaan nu zelfstandiger en sneller te werk. Het bedenken van een concept vinden ze nog lastig, maar dit komt meer omdat ze dit niet gewend zijn om te doen. Waar ik normaal vragen krijg over welk cijfer ze mogelijk zouden kunnen krijgen, kreeg ik nu vooral controle vragen: Als ik vier verschillende soorten materialen gebruik, heb ik dan een experiment laten zien? Ik mis alleen een criterium die rekening houdt met de persoon in kwestie. Niet iedereen is goed in ons vak en al doet diegene nog zo hard zijn best, beeldend kan het niet goed overkomen Ik heb ervoor gekozen om alle criteria voor iedere leerling even zwaar mee te tellen. Zo creer ik voor mijzelf meer rust en blijf ik objectief.
26
Vergelijkingen van de opgestelde criteria met zowel VONCK, V.d. Kamp en mijn vakvisie. Opgestelde criteria - Conceptuele kwaliteiten VONCK - De leerling leert door het gebruik van elementaire vaardigheden de zeggingskracht van verschillende kunstzinnige disciplines te onderzoeken en toe te passen om de eigen gevoelens uit te drukken, ervaringen vast te leggen, verbeelding vorm te geven en communicatie te bewerkstelligen - De leerling leert door het gebruik van elementaire vaardigheden de zeggingskracht van verschillende kunstzinnige disciplines te onderzoeken en toe te passen om de eigen gevoelens uit te drukken, ervaringen vast te leggen, verbeelding vorm te geven en communicatie te bewerkstelligen x x - De leerling leert met behulp van visuele of auditieve middelen verslag te doen van deelname aan kunstzinnige activiteiten, als toeschouwer en als deelnemer. - De leerling leert mondeling en schriftelijk te reflecteren op eigen werk en werk van anderen, waaronder dat van kunstenaars - De leerling leert eigen kunstzinnig werk, alleen of als deelnemer in een groep, aan derden te presenteren. - De leerling leert met behulp van visuele of auditieve middelen verslag te doen van deelname aan kunstzinnige activiteiten, als toeschouwer en als deelnemer.
- Kritische reflectie
- presentatie
27
M.T. v.d. Kamp - Conceptuele kwaliteiten; Inhoudelijk onderzoek en ontwikkeling van betekenis - Relatie tussen vorm en inhoud x - Vaardigheid in divergent denken - Vaardigheid in oplossen van problemen - Kritische reflectie - Doorzettingsvermogen en geconcentreerd aandacht in het proces - Durven experimenteren en durven nemen van risicos.
- Durven experimenteren en durven nemen van risicos - Onderdeel van het proces. x
28
Vakvisie
- Het concept achter het werk gaat hand in hand met de visualisatie van het werk. - Visualisatie van het concept - Het concept achter het werk gaat hand in hand met de visualisatie van het werk. - Het product zegt iets over de maker, zijn bedoeling en zijn vaardigheden in het verbeelden, in het hanteren van de materialen en de toegepaste technieken. Deze aspecten zijn in samenhang aanwezig in het beeld. - Moeilijkheidsgraad
basistechnieken en weet dit op een dusdanige manier uit te breiden, te variren en te experimenteren met nieuwe technieken en materialen. Zo daagt de leerling zichzelf uit om zich te verdiepen in de opdracht en zichzelf te ontwikkelen. - (leer) proces
29
- Iedere leerling beschikt over de basistechnieken en weet dit op een dusdanige manier uit te breiden, te variren en te experimenteren met nieuwe technieken en materialen.
-
Kritische
reflectie
- Presentatie
leerling zijn werk en dat van anderen te beschouwen en toe te lichten of vragen te stellen aan de maker. Zo kunnen zij een eigen mening erover geven. Zo leren ze van elkaars werk.
30
6.
CONCLUSIE
Toetsen
en
beoordelen
vormen
een
eenheid.
Bij
de
toetsing
gaat
het
in
dit
geval
om
het
product/
oplossing
voor
het
probleem
te
meten.
Bij
beoordelen
gaat
het
om
het
toekennen
van
een
waarde
aan
een
meting
op
basis
van
vooraf
opgestelde
duidelijke
criteria.
Het
inzetten
van
toetsen
om
tot
een
beoordeling
te
komen
is
belangrijk.
In
dit
geval
worden
de
leerlingen
getoetst
a.d.h.v.
eigen
gemaakt
beeldend
werk
en
het
proces
dat
ze
hebben
doorlopen
om
tot
het
eindwerk
te
komen.
Ik
heb
gemerkt
dat
leerlingen
hun
leer-
en
maakgedrag
aanpassen
aan
de
hand
van
de
beoordeling.
De
beoordeling
hoort
bij
het
niveau
dat
de
leerling
behoort
te
halen.
Afhankelijk
van
het
gewenste
doel
van
de
opdracht
worden
de
criteria
opgesteld
waarop
de
leerlingen
worden
beoordeeld.
Hier
is
het
belangrijk
dat
ik
de
gewenste
doelen
voor
zowel
mijzelf
als
voor
de
leerlingen
duidelijk
heb.
In
het
begin
van
mijn
stage
merkte
ik
dat
ik
vooral
op
een
subjectieve
wijze
beoordeel.
Nu
ik
mij
meer
heb
verdiept
in
het
beoordelen
van
kunstvakken
ben
ik
van
mening
dat
ik
beter
moet
nadenken
over
de
criteria
die
ik
aan
een
opdracht
stel,
in
plaats
van
ze
er
op
het
laatst
bij
te
voegen.
Zo
kan
er
een
objectieve
beoordeling
plaats
vinden.
Ik
vind
dit
nl.
duidelijker
voor
zowel
de
leerling
als
voor
mijzelf.
Als
de
indicatoren
waarop
beoordeeld
wordt
niet
duidelijk
zijn
ontbreekt
het
aan
focus
en
motivatie
bij
de
leerlingen.
Als
zowel
ik
en
de
leerling
een
concreet
beeld
hebben
van
wat
en
op
welke
indicatoren
er
beoordeelt
wordt,
heeft
de
leerling
een
beter
beeld
van
wat
hij/zij
moet
leren.
Dit
helpt
mij
om
me
te
focussen
op
wat
ze
moeten
leren
en
om
goede
feedback
te
geven
aan
de
hand
van
de
eisen
van
de
opdracht.
Tijdens
dit
onderzoek
ben
ik
tot
de
conclusie
gekomen
dat
duidelijke
criteria
zorgen
voor
een
objectievere
beoordeling.
Aan
de
hand
van
deze
criteria
heb
ik
een
beoordelingsformulier
samengesteld
dat
meer
duidelijkheid
verschaft
in
de
criteria
waarop
de
beoordeling
gebaseerd
is.
Door
het
gebruik
van
de
juiste
criteria
is
het
mij
als
docent
duidelijk
geworden
waar
de
focus
in
de
beoordeling
van
een
opdracht
op
moet
liggen.
Door
deze
criteria
ook
duidelijk
te
maken
aan
leerlingen,
creer
je
meer
begrip
voor
het
eindpunt.
31
BRONNENLIJST:
Artikelen:
M.
van
de
Kamp,
Beoordelen
van
creatieve
beeldende
producten
en
processen
van
leerlingen
in
het
voortgezet
onderwijs.
Een
literatuuronderzoek
naar
criteria
voor
beeldende
producten
en
processen
in
een
hedendaagse
context
van
kunst
en
kunsteducatie,
september
2010,
aanvulling
2012.
J.
Gullikers,
Authentiek
beoordelen:
kansen
voor
het
kunstonderwijs,
Utrecht
2011
Vonkc,
Leerplan
Beeldende
kunst
en
vormgeving,
Maart
2012
H.Locher,
Stilstaan
bij
wat
zichtbaar
is
:
vier
teksten
over
inhoud,
vorm
en
functie
bij
het
bekijken
van
kunst,
Zwolle,
Waanders,
2006
Hoorcollege
aantekeningen:
Hoorcollege
Simone
Rijs,
25
september
2009
Websites:
http://extra.wdka.nl/cultuurwerkplaats/dialoogsessie-2/
http://www.daad-onderwijsadvies.nl/blog-het-geheel-is-meer-dan-de-som-der-delen/
http://www.cultuurplein.nl/voortgezet-onderwijs/cultuur-op- school/cultuurbeleid/beoordeling-van-creatieve-beeldende-processen-e
http://www.umoja-nijmegen.nl/wp-content/uploads/2012/10/MvO-A- Samenvatting.docx.
32
BIJLAGE
1
Huisstijl
Maakt
deel
uit
van
de
identiteit
van
een
bedrijf.
Dus
waar
je
een
bedrijf
of
keten
aan
kunt
herkennen.
2013,
2T
Wat ga je maken voor deze opdracht: 1: Sfeercollage 2: Logo 3: Visitekaartje 4: Tas 5: Winkelpand
33
Opdracht 1: Sfeercollage Een sfeercollage, ook wel moodboard genoemd, is een verzameling beelden/plaatjes waarin je kunt zien wat precies jouw stijl is.
Tips voor het maken van een sfeercollage: - Maak de collage niet te druk of rommelig (qua kleur en vorm). - Knippen, scheuren of beide. Maak van te voren een keuze voor jezelf. Kies je knippen, knip dan recht, anders krijg je scheve lijnen met opplakken. Kies je scheuren, scheur dan niet teveel verschillende vormen, hierdoor wordt het snel onrustig. - Bepaal de compositie met behulp van je beeldmaterialen. De verhoudingen moeten kloppen en duidelijkheid van de beelden is erg belangrijk. Zorg voor compositie en vlakverdeling. Dus eerst beelden verzamelen voordat je begint met plakken. - Formaat A4
34
Opdracht 2: Logo Een logo is een afbeelding waaraan je een merk of bedrijf aan kunt herkennen. Er bestaan verschillende soorten logos:
- Een beeldmerk (tekening 'logo') - een grafische tekening. - Een combinatie van beide
(PowerPoint logos)
35
Voorbeelden verborgen boodschap: Dit is waarschijnlijk een van de bekendste logos met een verborgen betekenis. Als je goed kijkt, zie je een pijl. Deze pijl symboliseert snelheid en precisie, de twee belangrijke punten van dit bedrijf. Toblerone is een chocolade-bedrijf uit Bern, Zwitserland. Bern wordt ook wel De Stad van de beer genoemd. Ze hebben dit idee overgenomen in het Toblerone-logo, want als je goed kijkt, kun je het silhouet van een beer te zien. Wat gaan jullie maken: Een logo van je winkelnaam - Maak eerst drie schetsen - Werk je beste schets uit in het groot - zoek het materiaal uit dat bij het ontwerp past en 'kleur' je ontwerp in Waar moet je logo aan voldoen: - Sluit het aan op je eerder gemaakte sfeercollage? - Moeilijkheidsgraad - Conceptuele kwaliteit/ Juiste boodschap/ sfeer? - visualisatie van je concept, komt je concept goed uit de verf? - Gerichtheid innovatie en vernieuwing, durf je te zoeken naar nieuwe mogelijkheden, experiment staat centraal. - kritische reflectie, onderzoek geheel zelfstandig naar vorm en inhoud. Stuur je eigen proces. Wees kritisch op eigen handelen. 36
Opdracht 3: Visitekaartje Met een visitekaartje kun je jezelf presenteren, het is vaak een eerste indruk die men van je krijgt. Maar ook een herinnering voor later.
Opdracht: Maak een visitekaartje met je eigen logo er op. - Maak eerst drie schetsen - Werk je beste schets in het net uit. - formaat 85mm 55mm - Een visitekaartje heeft twee kanten - Maak het niet te ingewikkeld qua ontwerp. Een visitekaartje is niet heel groot en als er te veel op staat wordt het al snel chaotisch. Hou hier rekening mee: - sluit het aan bij je sfeer collage? - Staat je logo er duidelijk op? - Moeilijkheidsgraad - Conceptuele kwaliteit/ Juiste boodschap/ sfeer? - visualisatie van je concept, komt je concept goed uit de verf?
37
- Gerichtheid innovatie en vernieuwing, durf je te zoeken naar nieuwe mogelijkheden, experiment staat centraal. - kritische reflectie, onderzoek geheel zelfstandig naar vorm en inhoud. Stuur je eigen proces. Wees kritisch op eigen handelen. Opdracht 4: Tas
Opdracht: Ontwerp een tas die aansluit bij je huisstijl. - Maak eerst drie schetsen - Werk je beste schets in het groot uit. - zoek het materiaal uit dat bij het ontwerp past en 'kleur' je ontwerp in Hou hier rekening mee: - Passend bij de sfeer van je winkel? - Sluit het aan op je eerder gemaakte sfeercollage? - Moeilijkheidsgraad - Conceptuele kwaliteit/ Juiste boodschap/ sfeer? - visualisatie van je concept, komt je concept goed uit de verf?
38
- Gerichtheid innovatie en vernieuwing, durf je te zoeken naar nieuwe mogelijkheden, experiment staat centraal. - kritische reflectie, onderzoek geheel zelfstandig naar vorm en inhoud. Stuur je eigen proces. Wees kritisch op eigen handelen. Opdracht 5: Winkelpand Opdracht: Ontwerp een winkelpand die de stijl uitstraalt die bij je logo past.
- maak eerst drie schetsen van de voorgevel. - werk je beste schets uit in het groot ( A4) - Kies het materiaal dat het beste bij je ontwerp past en kleur je ontwerp in.
39
Presentatie: We zijn nu aan het einde van deze opdracht gekomen dat betekent juist, we gaan presenteren! Wat je laat zien: - Sfeercollage - De gemaakte ontwerpen ( + schetsen) - Uiteindelijke logo, visitekaartje, tas, winkelpand. Wat je gaat vertellen: - Voor welke winkel de huisstijl is - Waarom jouw gemaakte huisstijl bij deze winkel past - Welke stappen heb je genomen om tot dit resultaat te komen. ( Proces) - Wat ging goed, wat niet en hoe heb je dit opgelost? - Wat heb je geleerd?
40
Beoordelingscriteria Huisstijl opdracht: Conceptuele kwaliteiten: Zowel logo en visitekaartje zijn goed doordacht en stralen de sfeer uit van je winkel. Inhoud, vorm en functie hebben een relatie met elkaar Je leert door het gebruik van elementaire vaardigheden de zeggingskracht van verschillende kunstzinnige disciplines te onderzoeken en toe te passen om de eigen gevoelens uit te drukken, ervaringen vast te leggen, verbeelding vorm te geven en communicatie te bewerkstelligen. Aan je logo en visitekaartje kun je zien wat voor soort winkel je hebt en wat de bijpassende doelgroep hiervan is. Visualisatie van concept: De uitwerking van je concept in het echt. Hier ligt de focus op je beeldend werk. Moeilijkheidsgraad: De moeilijkheidsgraad is te meten aan de herkenbaarheid van het logo, wat voor winkel is het? Past het logo bij de filosofie van het bedrijf? Is het toepasbaar binnen het product? Is er goed nagedacht over het soort logo? Is er gelet op kleur, vorm en afwerking? Leer proces: Je leert dat problemen meerdere oplossingen hebben. Nadenken, schetsen en experimenteren met materialen dragen bij aan het beeldend proces. De leerling stelt zich flexibel op in zijn zoektocht naar een beeldend antwoord. Vaardigheid in divergent denken. Gerichtheid innovatie en vernieuwing: De leerling toont veel durf en experimenteerdrang. Durft te zoeken naar nieuwe mogelijkheden en nieuwe ideen. Je probeert diverse soorten logos ( zie PowerPoint) uit en experimenteert met materialen. Je probeert diverse soorten methodes uit om je visitekaartje te maken. Ook je formaat van je visitekaartje kan hier een rol bij spelen. Stans geen stans, dubbelzijdig, zit er een trucje in? Durf risicos te nemen. Kritische reflectie: Je onderzoekt eerst wat voor sfeer bij de door jou gekozen winkel past. Op deze bevindingen baseer je je huisstijl. Let op kleur, typografie, beeldmerk , geen beeldmerk, soort logo. Je baseert je concept op dit onderzoek en legt dit onderzoek vast op papier (in woord en beeld). Kom je problemen tegen bij het maken van bijvoorbeeld je logo, probeer je deze zelf op te lossen, je stuurt je eigen proces. Materialen liggen vast in deze opdracht. Aan het einde van deze opdracht heb je een beeldend onderzoek naar vormgeving, sfeer, kleur en typografie verricht. Presentatie: de leerling presenteert zijn gemaakte werk plus hoe het tot stand is gekomen ( proces) aan de klas. Hij zorgt ervoor dat de presentatie visueel aantrekkelijk is. ( Met behulp van PowerPoint, fotos, digiboard, ontwerpen op presentatiebladen gepresenteerd)
41
BIJLAGE
2
Zelfstandig
beoordelen,
Huisstijl
opdracht
Naam:.Klas:
De
opdracht
huisstijl
eindigt
met
een
beoordeling
van
het
werk.
Lees
elke
vraag
goed
door
en
geef
aan
hoe
je
denkt
dat
je
daarop
gescoord
hebt.
Wees
kritisch
maar
niet
t.
Durf
jezelf
ook
goed
te
beoordelen.
O=onvoldoende
/
M=matig
/
V=voldoende
/
G=goed
/
ZG=zeer
goed.
Kruis
het
juiste
vakje
aan
Werkstuk
totaal
1) Past
je
logo
bij
je
eerder
gemaakte
sfeercollage?
2) Hoe
vind
je
het
eindwerkstuk
geworden?
(ziet
het
er
leuk
uit)
3) Hoe
vind
je
combinatie
van
kleur/
vorm/
typografie?
Sfeercollage
1) Geeft
je
collage
een
goede
sfeer
aan
van
je
winkel?
2) Hoe
vind
je
je
sfeercollage
geworden?
3) Is
je
sfeercollage
overzichtelijk?
4)
Logo
&
visitekaartje
1) vind
je
het
mooi
geworden?
(
kleurgebruik,
typografie,
uitstraling,
netheid)
2) Passen
je
logo
en
visitekaartje
bij
je
sfeercollage?
3) Kun
je
aan
je
logo
zien
wat
voor
soort
winkel
is?
___________________________________________ ___
4) Is
je
logo
duidelijk
op
je
visitekaartje
te
zien?
Werkhouding
1) Hoe
vind
je
dat
je
hebt
gewerkt
aan
de
opdracht,
heb
je
goed
je
best
gedaan?
O
M
V
G
ZG
O M V G ZG
O M V G ZG __ _ _ _ __ _ _ _ _ _
O M V G ZG
2) Hoe vond je de opdracht, had je moeite met sommige onderdelen of vond je dat het juist heel goed ging? Leg uit:
42
BIJLAGE
3:
O=
onvoldoende,
m=
matig,
v=
voldoende,
g=
goed,
zg=
zeer
goed
Werkstuk
totaal:
43
Sfeercollage:
3)
Is
je
sfeercollage
overzichtelijk?
4%
4%
0%
o
42%
50%
m
v
g
zg
44
45
Werkhouding:
1)
Hoe
vind
je
dat
je
hebt
gewerkt
aan
de
opdracht,
heb
je
goed
je
best
gedaan?
4%
0%
21%
63%
12%
o
m
v
g
46
BIJLAGE
4
Introductie
tot
de
Eefjes
De
beeldende
competenties
van
de
veertienjarige
Eefje
zijn
gevat
in
toetsbare
eindresultaten
van
onderwijs
in
beeldende
kunst
en
vormgeving.
Vijf
van
de
tien
Eefjes
zijn,
onder
verwijzing
naar
het
cirkelschema,
zwart.
De
drie
domeinen
visualiseren
(blauw),
beschouwen
(rood)
en
creatief
denken
(geel)
komen
in
samenhang
in
dat
zwarte
overlappende
gebied
bijeen:
de
kern
van
onderwijs
in
BK&V.
De
overlap
van
het
rode
en
gele
domein
levert
drie
oranje
Eefjes
op.
Alleen
rood
scoort
twee
maal.
Tijdens
een
consultatiesessie
is
de
vraag
gesteld
of
zich
geen
groene
en
paarse
Eefjes
hadden
aangediend.
Overlap
tussen
visualiseren
en
creatief
denken
(groen)
en
tussen
visualiseren
en
beschouwen
(paars)
zijn
toch
denkbaar?
Antwoord:
elk
zwart
Eefje
vertoont
groene
of
paarse
eigenschappen,
maar
gecombineerd
met
het
ontbrekende
primair
gekleurde
domein
kleurt
de
competentie
toch
uiteindelijk
zwart:
alle
domeinen
in
samenhang.
Louter
groen
of
paars
heeft
zich
inderdaad
als
zelfstandig
Eefje
niet
aangediend.
Onder
(bijna)
elke
competentie
staat
een
korte
toelichting,
voorzien
van
illustraties.
Vervolgens
specificeren
gedragsindicatoren
de
behaalde
minimum-competenties
aan
het
einde
van
de
leerroute
door
het
leerplichtige
deel
van
het
Nederlandse
onderwijs
in
BK&V.
De
14-jarige
Eefje
moet
dit
kennen
en
kunnen.
Op
lesniveau
zijn
anekdotes
toegevoegd
om
een
situatieschets
te
geven
van
de
wijze
waarop
het
betreffende
Eefje
zich
in
een
onderwijssituatie
kan
voordoen.
De
grenzen
van
toetsbaarheid
De
opdracht
aan
de
denktank
was
toetsbare
(in
gedrag
waarneembare)
leerdoelen
te
formuleren.
Dat
heeft
geresulteerd
in
de
Eefjes
(competenties
voor
een
veertienjarige).
Maar
ook
buiten
dat
direct
toetsbare
(de
buitenstaander
denkt
dan
al
gauw
aan
objectief
meetbare)
zijn
er
essentile
eigenheden
van
de
beeldende
vakken
die
zich
niet
zo
makkelijk
in
deze
zin
laten
toetsen.
Begrippen
als
verbeelding,
verwondering,
voldoening,
expressiviteit,
passie,
creativiteit
verwijzen
als
regel
niet
naar
direct
toetsbaar,
maar
wl
naar
waarneembaar
gedrag
dat
daardoor,
tot
op
zekere
hoogte
ook
beoordeelbaar
is.
Lessen
in
BK&V
schieten
hun
doel
voorbij
als
deze
zaken
niet
k
manifest
worden.
Het
zijn
ook
aspecten
die
door
leerlingen
herkend
moeten
worden
als
eigen
en
essentieel
voor
de
beeldende
vakken.
Onderwijs
in
beeldende
kunst
en
vormgeving
is
uit
zijn
aard
ook
veranderend
en
subjectief
georinteerd.
De
rol
van
professionele
beeldmakers
staat
in
toenemende
mate
ook
voor
een
houding.
Er
bestaan
weinig
vaststaande
eisen
aan
een
autonoom
beeldend
werk
of
de
maker
ervan.
Zon
grondhouding
zal
goed
onderwijs
in
BK&V
mede
inkleuren.
Het
leerplan
louter
op
toetsbaarheden
baseren,
stelde
de
denktank
daarom
ook
voor
een
dilemma.
In
de
aanhef
van
de
tekst
naar
een
leerplan
(blz.
10)
wordt
het
niet- toetsbare
tussengebied
in
n
volzin
geduid:
Het
(dit
leerplan)
is
vooral
een
zakelijke
onderbouwing,
in
de
wetenschap
dat
niet
de
toonzetting
van
theorie,
maar
de
passie
47
waarmee die in praktijk wordt gebracht de doorslag geeft. Maar is dat genoeg? Een van de eerste Eefjes in de conceptfase luidde: Eefje kan zich expressief uiten. Dit overleefde (na lange discussie) de ballotage niet, omdat het niet bevredigend toetsbaar was. Maar toch essentieel. Eefje zou haar gevoelens beeldend moeten kunnen uiten, haar persoonlijke ervaringen weergeven en daarop kunnen reflecteren. Leerplan voor Onderwijs in Beeldende Kunst en Vormgeving | VONKC 2012 | 14 Al werkend aan de toetsbare Eefjes stuitte de denktank dus, weinig verrassend, op een arsenaal van minder toetsbare maar wel degelijk essentile eigenheden. De beeldende vakken leren (ook) een houding aan om met (beeldende) ervaringen om te gaan. Een houding die functioneel is binnen het geheel van leerervaringen die de leerling opdoet op weg naar het maatschappelijk functioneren. (ter illustratie, uit een interne denktankdiscussie) .......Niet om zelf kunstenaar te worden, maar wel om genspireerd door- en afkijkend vanzelf tot eigen gekozen, probleemoplossende, zelfvertrouwen scheppende manieren te komen om (levens)wegen te bewandelen, gevat in passie voor de probleemstelling. We noemen dat een kunstenaarshouding. Die hoeft niet zozeer kunstwerken op te leveren, maar kan in vele andere functionaliteiten van het leven een belangrijke rol spelen. Zeker geldt dat in de hedendaagse dynamische samenleving. Creativiteit is niet voor niets vereiste nummer n bij menige personeelsadvertentie..... De Eefjes richten zich op de minimale eisen waaraan het kunnen, het weten en vinden van de veertienjarige Eefje na het verplichte traject van de beeldende vakken in het onderwijs moeten voldoen. Uitgedrukt in competenties, toetsbaar gedrag, voorzien van (toetsbare) gedragsindicatoren. Toetsen en beoordelen Toetsen en beoordelen, er zijn boekenkasten volgeschreven over de wijze waarop in onderwijs in BK&V beoordeeld zou kunnen en moeten worden. De opzet van dit leerplan heeft het onderwijs in BK&V beoordeelbaar gemaakt. Een volgende stap, hoe er dan beoordeeld zou moeten worden, is meer dan een brug te ver. Dat is een zaak van de docent (en zijn opleiding), want deze stap is te zeer afhankelijk van de doel- accenten die men in de eigen leerroute legt.
48
49
Bijlage
5
Onderwijsvisie:
Bauhaus
men
hechte
grote
betekenis
aan
de
ontwikkeling
van
de
tastzin
(
het
voelend
waarnemen)
De
ontwikkeling
van
de
gevoeligheid
voor
verschillende
materialen
was
belangrijk
Vormgeving:
de
voornamelijk
praktische
bestudering
van
de
beeld-
en
vormelementen
zoals
het
materiaal,
de
kleur,
de
vorm,
de
textuur,
de
ruimte,
het
ritme,
etc.
Didactisch:
docent
gestuurd:
de
leraar
bepaalt
de
keuze
van
de
beeldelementen
en
de
te
hanteren
spelregels.
De
leerling
kan
daarmee
naar
eigen
inzicht
variren.
De
variatiemogelijkheden
zijn
beperkt.
Aandacht
voor:
fotografie,
film,
grafiek,
weven,
dans,
theater,
toegepaste
vormgeving,
schilderen,
tekenen,
Oosterse
filosofie,
ademhalingsoefeningen,
constructies
als
plastieken
(ruimtelijke
beelden)kortom
het
Bauhaus
had
een
zeer
veelzijdige
visie.
Bijlage 6:
http://www.umoja-nijmegen.nl/wp-content/uploads/2012/10/MvO-A- Samenvatting.docx. Methoden van onderzoek A Samenvatting Onderzoeksmethoden; Harm t Hart, Hennie Boeije, Joop Hox Redactie. 8e druk. Boom-Lemma Hoofdstuk 1 Introductie: Wetenschap als communicatie proces. We onderscheiden twee typen wetenschappelijk onderzoek: Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek: Heeft als doel een bijdrage te leveren aan de wetenschappelijke kennis. Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek: Het eerste doel bij veel wetenschappelijk onderzoek. De ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van oplossingen voor praktijkproblemen die bestaan bij aanwijsbare personen, groepen of organisaties buiten de wetenschap. Methodologie: Gaat om de wetenschap van de sociaalwetenschappelijke methode. Het is mogelijk om een wetenschappelijke uitspraak te doen over de methoden. Zij vormen het voorwerp van systematische studie en onderzoek. Methoden zijn de manieren van onderzoek doen. Methoden worden gebruikt om verschijnselen in de sociale werkelijkheid op een systematische manier te vertalen in wetenschappelijke gegevens 50
welke kunnen worden geanalyseerd. Deze analyse leidt weer tot wetenschappelijke uitspraken. 1.2 Wetenschap is communicatie over onderzoek Zender-boodschap-ontvanger model: Een klassiek model in de communicatie wetenschap. Laswell (1948) formuleerde dit ook als: Wie zegt Wat tegen Wie, Hoe en met Welk effect?. Dit model heeft richting gegeven aan de studie van massacommunicatie waarin zender en ontvanger van de boodschap in eerste instantie goed te onderscheiden zijn. Een bezwaar tegen zijn model is echter dat het ordent vanuit de perspectief van de zender: Hoe breng ik mijn boodschap over? Er was in zijn model weinig aandacht voor de positie van de ontvanger. Veel wetenschappers staan achter het idee dat communicatie wetenschap bestaat uit tweerichting verkeer. Ook kan de boodschap centraal staan. Dit is kenmerkend voor de communicatie tussen wetenschappers onderling. Dit neemt meestal de vorm aan van een wetenschappelijk artikel. Sociaal wetenschappelijk onderzoek kan systematisch kennis en inzicht verschaffen. Onderzoek kan een fundament geven aan wat iedereen al dacht, maar kan ook vooroordelen weghalen. Onderzoeksmethode kan ook leiden tot politieke besluitvorming en in de media een belangrijke rol spelen. Berichtgeving in bijvoorbeeld krantenartikelen van deze onderzoeken kan naast een informerende functie ook een maatschappelijke functie hebben, omdat ze aanleiding kunnen geven tot sociale interactie en meningsvorming. Hoofdstuk 2: Het Onderzoeksplan 2.2 Onderdelen van een onderzoeksplan Het onderzoeksplan: Is een systematisch geheel van methodische beslissingen. Over de volgende onderdelen dient een onderzoeksplan te bestaan: - Waartoe dient het onderzoek? Met andere woorden: Welk doel staat de onderzoeker voor ogen? De in het onderzoek verworven kennis kan ondersteunend zijn om een bepaalde doelstelling te behalen. Bij de doelstelling van het onderzoek gaat het er ook om ten behoeve van wie het onderzoek wordt gedaan. - Voor wie is het onderzoek van belang? - Wat wil men precies weten?: Kunnen meerdere zaken zijn - Hoe moet het onderzoek worden uitgevoerd? - Wie moeten worden onderzocht en wie moeten deelnemen aan het onderzoek? - Waar wordt het onderzoek verricht? (Kan er gebruik gemaakt worden van oude gegevens of moeten zij het veld in om nieuwe gegevens te vergaren?) - Wanneer of in welke periode vinden de verschijnselen plaats die het onderwerp van onderzoek vormen? ( hoeft niet altijd tijdsgebonden te zijn, kan ook besloten worden op basis van praktische overwegingen). De vraag naar wetenschappelijk onderzoek komt niet zomaar uit de lucht vallen. Vaak is er een maatschappelijk probleem wat om een oplossing vraagt.
51
2.3 Literatuuronderzoek: voorbereiding op het onderzoeksplan Het opstellen van het onderzoeksplan is de eerste fase van het onderzoek. Deze fase is beslissend voor het verdere verloop van het onderzoek. Een vuistregel is: Trek een derde van de beschikbare tijd uit voor deze eerste onderzoeksfase. Voor een goed onderzoeksplan moet een onderzoeker literatuur onderzoek doen. Je moet je eerst orinteren op het vakgebied. Je moet je als zo goed mogelijk op de hoogte stellen van wat er al bekend is over het onderwerp. Een verkenning van de literatuur kan zowel betrekking hebben op de inhoudelijke kant van het onderzoek als op de methodische kant. Naast een literatuur studie kan ook een vooronderzoek worden gedaan. Een voorlopige orintatie op het vraagstuk dat je wilt gaan onderzoeken, kun je opschrijven in een probleemschets.. Dit kan de onderzoeker helpen om duidelijk te krijgen wat hun vraagstuk inhoudt. Ook kun je zo andere genodigden laten meedenken of je op de goede weg zit. In wetenschappelijk onderzoek staat een probleem voor een vraagstuk. De ontwikkeling van een probleemschets en de aanloop naar een probleem worden in een achtergrond verhaal verwerkt. Hierin kan de context van het te onderzoeken verschijnsel kort worden aangegeven. Ook kun je hier al in aangeven of het om een kennisprobleem of praktijkprobleem gaat (zie hoofdstuk 3). In dit stadium is het nog een probleem Schets omdat het probleem in grove lijnen wordt weergegeven. 2.4 De probleemstelling Het onderzoeksplan weergegeven in methodische overwegingen (zie blz 46.): Onderzoeksplan: -Probleemstelling +Doelstelling: Waartoe? + Vraagstelling: Wat? - Onderzoeksopzet (methoden en technieken) + Methoden: Hoe? +Eenheden: Wie? +Plaats: Waar? + Tijd: Wanneer? De probleemstelling: Is cruciaal in het onderzoeksplan. Deze is opgebouwd uit twee onderdelen: 1. De doelstelling van het onderzoek: Waartoe wordt het onderzoek uitgevoerd en voor wie wordt het onderzoek gedaan? 2. De vraagstelling: Wat wil de onderzoeker weten? Geformuleerd in een overkoepelende vraag, meestal met enkele deelvragen.
52
Een goede probleemstelling geeft voldoende aanwijzingen voor de onderzoeksopzet, dus over de wijze waarop het onderzoek kan worden uitgevoerd. Je hebt te maken met methodische, praktische en ethische overwegingen bij het formuleren van een onderzoeksplan. De gevolgen van het onderzoek moeten aanvaardbaar zijn en mogen geen schade berokkenen aan de participanten. Een onderzoeksplan eindigt met een tijdsplanning en er zit een begroting bij in gesloten. 2.4.1 De Doelstelling De doelstelling geeft aan waarom het onderzoek wordt gedaan. Kennisproblemen: Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Hier schiet de kennis over een bepaald verschijnsel tekort. De onderzoekers willen meer kennis en inzicht verkrijgen om daarmee het kennisprobleem op te lossen. Deze reden wordt ook wel wetenschappelijke relevantie genoemd. Praktische problemen: Praktijk gericht wetenschappelijk onderzoek. De praktische problemen van aanwijsbare groepen of mensen in de samenleving vormen het uitgangspunt. Er wordt getracht gegevens aan te dragen die gebruikt kunnen worden voor de oplossing. Deze kunnen dan ook weer worden toegepast op andere groepen. Je spreekt hier van maatschappelijke relevantie. Veel sociaal wetenschappelijk onderzoek is gedeeltelijk fundamenteel en praktijkgericht. De meeste resultaten van fundamenteel onderzoek blijken ook van belang te zijn voor de oplossing van praktijk gericht onderzoek. In de doelstelling van een onderzoek moet worden aangegeven wat de wetenschappelijk en/of maatschappelijke relevantie is van het onderzoek. Subsidie gevers stellen vaak de voorwaarde dat de maatschappelijke relevantie in de subsidie aanvraag wordt weergegeven. Bij de doelstelling is het onderscheid tussen explorerend onderzoek en toetsend onderzoek van belang. Explorerend onderzoek: Er is weinig kennis aanwezig ( Fundamenteel onderzoek) Of er zijn geen voldoende praktische oplossingen aanwezig voor een bestaand probleem (praktijk gericht onderzoek). Toetsend onderzoek: Er is voldoende kennis en/ of adequate oplossingen. Er moet wel worden nagegaan of deze kloppen. Er wordt vooraf aangegeven welke uitspraken en/of oplossingen getoetst gaan worden. Bij de formulering van een doelstelling van een onderzoek spelen diverse belanghebbenden een rol. Zoals een externe instantie als de opdrachtgever. Bij fundamenteel wetenschappelijk onderzoek hebben de onderzoekers een grotere vrijheid in de formulering van de doelstelling dan bij praktijkgericht onderzoek. 2.4.2 De vraagstelling De vraagstelling kan worden getypeerd als een overkoepelende vraag die beantwoord moet worden en die weergeeft wat er precies onderzocht moet worden. De
53
vraagstelling is verbonden met de doelstelling en kan er niet los van staan. Een vraagstelling is een globale karakterisering van enkele deelvragen. Deelvragen specificeren de onderdelen van de vraagstelling. De antwoorden hierop leiden naar het antwoord van de vraagstelling. Er worden drie typen vraagstellingen onderscheiden: Beschrijvende vraagstellingen: Overheerst in explorerend onderzoek. Je kan ze herkennen aan de formuleringen die beginnen met de woorden als wie, wat, welke wanneer en hoe. Cijfermatige beschrijvingsvragen zijn mogelijk, maar ook over personen etc. Verklarende vraagstellingen: Het startpunt is een verschijnsel waarvoor men een of meerdere verklaringen zoekt. Dit zoeken naar mogelijke oorzaken is exploreren. Deze vraagstellingen beginnen vaak met de woorden: Waarom, waardoor, hoe komt het dat en wat is de reden voor. Voorspellingsvraagstellingen: Concrete voorspellingen van gegevens die men tijdens het onderzoek verwacht aan te treffen. De vraagstellingen worden geformuleerd met termen als: Tot welke.....leidt....? en: wat gebeurt er als gevolg van? Behoren bij fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en zijn het uitgangspunt voor het toetsen van hypothesen. Ook kunnen we deze drie vraagstellingen tegen komen in praktijkgericht onderzoek. Zowel verklarende als voorspellingsvraagstellingen zijn causale vraagstellingen: Ze gaan in op de oorzaken van een verschijnsel. Verklaringsvragen beginnen bij het gevolg en de voorspellingsvragen bij de oorzaak. 2.5 De onderzoeksopzet De onderzoeksopzet is het tweede deel van het onderzoeksplan (zie schema) Onderzoekers kiezen de methode die het beste antwoord kan geven op de onderzoeksvragen en die het beste het doel realiseren. Er zijn vier omvattende wijzen om onderzoek uit te voeren: Het experiment, de enqute, kwalitatief onderzoek en het gebruiken van bestaande gegevens. Je kan ze ook met elkaar combineren. Wanneer er een keuze is gemaakt, kan worden uitgewerkt hoe het onderzoek precies dient te verlopen. In het onderzoeksopzet wordt dus een plan gemaakt voor de aanpak en de uitvoering van een onderzoek. De volgende punten komen daarin aan de orde: - Hoe wordt het onderzoek gedaan? Met welke methode voor het verzamelen en analyseren van de gegevens? - Wie of wat worden er onderzocht? Welke eenheden? ( Personen, groepen of gebeurtenissen). - Waar wordt het onderzoek gedaan? In welke situatie of op welke locatie? - Wanneer vindt het onderzoek plaats? Op welk tijdstip of in welke periode?
54
2.5.1 Methoden van dataverzameling en data-analyse De probleemstelling vormt een leidraad voor de keuze uit de manieren waarop het onderzoekt wordt opgezet en voor de methode van dataverzameling en analyse. Er zijn verschillende methoden van dataverzameling: De belangrijkste: Interviews, observaties en vragenlijsten. Een bekende indeling in onderzoek is dat tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek Kwantitatief onderzoek: Men maakt vooral gebruik van voor gestructureerde methoden van dataverzameling. Zo zijn op een vragenlijst de formulering van de vragen, de volgorde en de mogelijke antwoord categorien van tevoren vastgesteld. Kwalitatief onderzoek: Men gebruikt flexibele methoden. Er zijn van te voren al wel wat vragen vastgesteld etc. Maar de participant kan zelf ook onderwerpen aandragen. Ditzelfde geldt ook voor observaties. In kwantitatief onderzoek wordt strak aan het observatie schema gehouden, bij kwalitatief onderzoek niet. Bij kwalitatieve data analyse staat de beschrijving van personen of situaties centraal. Wel op een manier dat de lezer kan begrijpen wat de personen beweegt en men een scherpe voorstelling kan krijgen van de situaties. Bij kwantitatief onderzoek gaat het vaak om het opsporen van kenmerken waarin groepen van elkaar verschillen en om verbanden tussen kenmerken en/of verschijnselen. Hierbij wordt vaak gebruik gemaakt van numerieke of getalsmatige gegevens. Bij de verwerking van deze gegevens speelt statistiek een belangrijke rol. Statistiek is de wetenschappelijke discipline die onderzoekers methoden in handen geeft om cijfermatige gegevens samen te vatten, te analyseren en te begrijpen. (Zie voor meer uitleg blz 54 en 55) 2.5.2 De onderzochte eenheden De onderzoekseenheden in een sociaalwetenschappelijk onderzoek zijn vaak personen. Dit is niet altijd het geval. Het kan ook gaan om groepen, instituties of organisaties. Dit zijn ook wel de onderzoeksobjecten. Onderzoekers proberen de onderzoeksobjecten onderzoekbaar te maken, ook wel operationaliseerbaar genoemd. Als het goed is moet uit de vraagstelling al blijken wie de onderzoekseenheden zijn. Het is van belang dat je onderscheid maakt tussen de eenheden die je onderzoekt en degenen die de onderzoeker over die eenheden informeert. In experimenten spreekt men van proefpersonen. In enquetes van respondenten en in kwalitatief onderzoek van participanten. 2.5.3 De plaats waar gegevens worden verzameld In het onderzoeksplan moet worden aangegeven waar de gegevens zullen worden verzameld. Het hangt af van om wat voor soort gegevens het gaat. Primair onderzoek is wanneer de onderzoeker zelf gegevens gaat genereren om de vraagstelling te beantwoorden dmv observeren, vragen te stellen of mbv een
55
experiment. Dan is de vraag waar het onderzoek plaats vindt. In een laboratorium of ergens buiten? De plaats kan belangrijk zijn aangezien deze beperkingen kan opleggen aan bijvoorbeeld de manier waarop de steekproef getrokken kan worden. Onderzoekers kunnen ook secundair onderzoek doen. Ze maken dan gebruik van bestaande gegevens. Hier hangt de plaats af van waar de onderzoeker de bestaande gegevens haalt. Dit kan bijvoorbeeld een archief zijn. 2.5.4 Het tijdstip en de periode van het onderzoek Longitudinaal onderzoek: Een onderzoek wordt op een aantaal specifieke momenten herhaald. Het doel is om na te gaan of er sprake is van een ontwikkeling of van een verschuiving. Continu onderzoek: Met meer en minder intensieve perioden, bijvoorbeeld bij participerende observatie. Retrospectief onderzoek: Gegevens verzamelen over het verleden. (Wat herinneren personen zich uit het verleden? Problematisch want geheugen is niet altijd even betrouwbaar) Prospectief: Gegevens verzamelen over de toekomst. (Wat men van plan is in de toekomst te gaan doen) 2.6 Ethische en praktische voorwaarden Onderzoekers moeten nagaan of het onderzoek ongewenste gevolgen kan hebben. In het plan beargumenteert de onderzoeker wat voor kennis het oplevert enerzijds en wat voor schadelijke gevolgen het kan hebben anderzijds. Onderzoeksplannen waarbij mensen worden onderzocht worden steeds vaker verplicht eerst aan een medisch-ethische commissie te worden voorgelegd. Zij gaan na of de onderzoekers de deelnemers volledig informeren en duidelijk om toestemming vragen, het zogenoemde: Informed consent. Het onderzoeksopzet wordt ook opgesteld onder praktische voorwaarden zoals de beschikbare tijd en het beschikbare geld. Dit gebeurt aan de hand van een tijdsplan en een begroting.
56
Beoordelingsprocedure voor de beoordeling van beeldend werk: Naam leerling: klas: docent: FASE 1: GLOBALE EVALUATIE. In de eerste fase bekijkt elke beoordelaar het product en proces (logboek) van alle leerlingen globaal - een eerste evaluatie op basis van een schaal van 1 tot en met 5 wordt gegeven FASE 2: PROCESBEOORDELING In de tweede fase verdiept men zich aan de hand van de procesbeschrijving in het portfolio (concept/inhoudelijk onderzoek/betekenis en beeldend onderzoek) en geeft een beoordeling op een schaal van 1 tot en met 5 volgens de procescriteria Beoordelingscriteria beeldende processen: 1. Vaardigheid in divergent denken (fluency, originality, I II III IV
flexibility, synthesis, elaboration) en problem finding 2. 3. Vaardigheid in problem solving (evaluatie en selectie) Kritische reflectie (onafhankelijk denken en
onderzoeksvaardigheden, zelfevaluatie, monitoring/bijsturing van het eigen proces: onderzoek naar concepten en functies en de beschrijvingen daarvan en beeldend onderzoek naar vormgeving, materialen, technieken en nieuwe combinaties) 4. Doorzettingsvermogen en geconcentreerde aandacht in het
experimenteren, durven nemen van risico's) in betekenis/functie en/of vorm. FASE 3: PRODUCTBEOORDELINGIn de derde fase ligt het accent op de beoordeling van het concept en de visualisatie daarvan en op de beoordeling van beeldende aspecten, materialen en technieken in relatie en op de beoordeling van het beeldend onderzoek (proces) en geeft een beoordeling op een schaal van 1 tot en met 5 volgens de productcriteria
57
II
III
IV
ontwikkeling van betekenis) 7. 8. Visualisatie van het concept (relatie tussen vorm en inhoud) Formele beeldende kwaliteiten van het werk (beeldende
(conceptueel/metaforisch/beeldend/materiaal/technisch) 10. Referentiekader (inhoud, vorm & functie hebben een relatie
met professionele referentiekaders: professionele kunst & vormgeving, kunsttheorie, actualiteit of kunst- en cultuurgeschiedenis) FASE 4: EINDEVALUATIE In de vierde fase vindt de eindevaluatie plaats met verwerking en terugkoppeling van gegevens uit de vorige 3 fasen TOTAALBEOORDELING: Beoordelingsmatrix voor beeldende processen: Niveau beeldende processen: 1: Vaardigheid in divergent denken (veel ideen, originaliteit, verschillende soorten ideen, combinaties van ideen, uitgewerkte ideen) en problem finding I - Onvoldoende proces II - Basaal proces III - Gevorderd proces IV - Excellent proces
De leerling toont geen vaardigheid in divergent denken, neemt n of een paar begin (clichmatige) ideen als uitgangspunt. Ontwikkelt geen nieuwe of eigen combinaties, idee niet goed uitgewerkt in
De leerling toont enige vaardigheid in dd., neemt een paar ideen als uitgangspunt, maar dit blijven losse ideen. Er wordt geen eigen onderzoeksproces ontwikkeld. Geen nieuwe of eigen combinaties, gedeeltelijk
De leerling toont ruim voldoende vaardigheden in dd. Verschillende soorten ideen in enige samenhang ontwikkeld, er is enigszins een eigen onderzoeksproces gestart. Nog niet heel veel verschillende originele ideen, wel pogingen tot
De leerling toont uitstekende vaardighede n in dd. Veel verschillend e soorten, originele ideen en ook combinaties en goed in details en samenhang
58
details. Er vindt geen echt eigen onderzoek plaats, ideen blijven onsamenhangend en los.
uitgewerkt nog niet in details. Proces is als totaal wat minder samenhangend.
nieuwe combinaties, en enige detaillering in uitwerking. Er heeft in een beperkte mate een eigen onderzoek plaatsgevonden.
in proces uitgewerkt. Er heeft echt eigen onderzoek plaatsgevon den, waarin in samenhang oorspronkeli jke ideen voortgekom en zijn. Veel eigen inbreng aan ideen, uitwerkings- mogelijkhed en. De leerling toont een zeer doordachte keuze voor het eindwerk/ei ndidee. Kan het inhoudelijk uitstekend toelichten, in zeer goede samenhang met beeldend werk. Dat is heel goed zichtbaar in het logboek en proces. De leerling denkt heel
De leerling kiest vrij willekeurig, niet doordacht voor het eindwerk/eindidee . Kan dit niet goed toelichten in het concept/verslag in het logboek.
De leerling toont een enigszins doordachte keuze voor het eindwerk/eindidee. Kan het inhoudelijk wel toelichten in het logboek, maar verband met beeldend werk is niet heel duidelijk.
De leerling toont een doordachte keuze voor het eindwerk/eindidee . Kan het inhoudelijk ruim voldoende toelichten,in redelijke samenhang met beeldend werk. Dat is zichtbaar in het logboek en proces.
3: Kritische reflectie
59
(onafhankelijk denken en onderzoeks- vaardigheden, zelfevaluatie, monitoring/ bijsturing van het eigen proces)
handelingen en op een concreet uitvoeringsniveau. Werkt het proces vooral uit in opdracht van de docent, volgens stappen die de docent aanreikt. Nauwelijks tot geen kritische reflectie op eigen werkproces, eigen handelwijze.
handelingen, eigen handelwijze, zowel op concreet niveau als op de eigen bijsturing van het proces. Werkt de stappen in het eigen proces nog vrij willekeurig uit, weinig kritische reflectie op eigen werkproces, eigen handelwijze. Dat is goed te lezen in het procesverslag.
over handelingen, eigen handelwijze op concreet en af en toe abstracter niveau en t.a.v. bijsturing van het eigen proces en product. Werkt de stappen al vrij zelfstandig uit, neemt feedback goed over, enigszins kritische reflectie op eigen werkproces, eigen handelwijze. Dat is goed te lezen in procesverslag.
goed na over handelingen, eigen onafhankelijke handelwijze op concreet en abstract niveau en t.a.v. bijsturing van het eigen proces en product. Werkt op een onderzoeksmat ige manier, heel zelfstandig en neemt feedback goed over. Zeer kritische reflectie op eigen werkproces, eigen handelwijze. Dat is goed te lezen in procesverslag. De leerling toont een uitstekend doorzettings- vermogen, is intrinsiek gemotiveerd, heeft weinig motivering door de docent/cijfers nodig, pakt het zelfstandig op en kan zeer geconcentreerd aan het eigen
De leerling geeft snel op, zet eigen ideen niet door. Is steeds extern, door de docent of gericht op cijfers verder aangespoord om stappen te zetten in het proces. Is meestal niet geconcentreerd aan het werk geweest . Het logboek laat dit zien door de
De leerling toont af en toe geduld en doorzettings- vermogen, maar is vaak ook door de docent of door cijfers extern gemotiveerd om het proces op niveau door te zetten. Is af en toe wel, maar vaak ook niet geconcentreerd aan het werk. Het logboek laat dit zien door afwisselende
De leerling toont ruim voldoende doorzettings- vermogen, leunt daarbij nog wel op externe motivering door docent/cijfers, maar pakt het zelfstandig al ruim voldoende op, en is redelijk geconcentreerd aan het werk aan een specifieke uitwerking. Het
60
beperkte aandacht en kwaliteit van het proces en werk. Heel weinig werk, weinig verslaglegging van het proces
aandacht en kwaliteit van het proces. Vrij weinig werk/ weinig verslaglegging van het proces.
logboek laat dit zien, door een niet heel continu proces . Voor de beoordeling wordt het logboek steeds goed bijgewerkt.
werk en proces werken. Het logboek laat het hele proces en de gedachten en ideen heel uitvoerig in alle zijpaden zien, logboek is met aandacht gemaakt.
5: Gerichtheid innovatie en vernieuwing (durven experimenteren , durven nemen van risico's) in betekenis/functi e en/of vorm.
De leerling neemt steeds het eerste best idee. Blijft daaraan vasthouden, staat niet echt open voor nieuwe aspecten die tijdens het proces opkomen. Speelt op safe, zoekt niet naar diepere betekenissen of andere dan oppervlakkige ideen in het eigen werk. Is vooral gericht op het zo goed mogelijk uitvoeren, niet op eigen stijl ontwikkeling of vernieuwing.
De leerling zoekt af en toe naar nieuwe mogelijkheden, als iets niet lukt, dan wordt een alternatief bedacht en uitgevoerd. Speelt daarbij nog wel enigszins op safe, zoekt wel iets verder naar diepere betekenissen in het eigen werk. Is vooral gericht op het zo goed mogelijk uitvoeren, met af en toe nieuwe ideen toegevoegd. Heeft daarbij stimulans van docent nog erg nodig.
De leerling durft te experimenteren, ook al levert het mogelijk niet bij voorbaat iets goeds op. Als iets niet lukt wordt opnieuw geprobeerd of het beter kan. De leerling speelt soms nog een beetje op safe en zoekt verder naar nieuwe mogelijkheden in het eigen werk. Is zowel gericht op het zo goed mogelijk uitvoeren maar ook naar nieuwe ideen.
De leerling toont veel durf en experimenteerd rang. Durft te zoeken naar nieuwe mogelijkheden en nieuwe ideen. Blijft daarbij steeds doorwerken om het idee nog beter te maken in beelden. Besteedt ook veel eigen tijd aan werk/werkproc es. De leerling durft risico te nemen dat iets niet meteen lukt maar heeft de overtuiging dat het zou moeten kunnen.
61
Beoordelingsmatrix voor beeldende producten: Niveau beeldende producten: 6: Conceptuele kwaliteiten (inhoudelijk onderzoek en ontwikkeling van betekenis) I - Onvoldoende product II - Basaal product III - Gevorderd product IV - Excellent product
Het beeld laat zien dat de leerling geen bewust concept onderzocht heeft en het eerste beste idee dat opkwam aangehouden heeft. Heeft geen of zeer oppervlakkig onderzoek verricht naar betekenis of inhoud.
Het beeld laat zien dat de leerling enigszins heeft nagedacht over het concept, maar het onderzoek naar betekenis of inhoud was erg oppervlakkig, mede gestuurd door de docent.
Het beeld laat zien dat de leerling vrij goed heeft nagedacht over het concept, en een eigen onderzoek naar betekenis of inhoud heeft gedaan.
Het beeld laat zeer overtuigend zien dat de leerling zeer goed nagedacht heeft over het concept, en een geheel eigen onderzoek naar betekenis of inhoud heeft gedaan. Dit onderzoek is breed en met diepgang.
Het beeld laat zien dat de leerling geen bewuste concept heeft gehanteerd om in beelden uit te
Het beeld laat zien dat de leerling wel heeft nagedacht over het concept, maar dit concept is niet duidelijk
Het beeld laat zien dat de leerling wel een duidelijk concept bedacht heeft, maar het is niet heel duidelijk
Het beeld laat zien dat de leerling heel bewust een concept bedacht heeft
62
8: Formele beeldende kwaliteiten van het werk (beeldende aspecten en materialen en technieken)
Het beeld laat weinig of geen begrip zien met betrekking tot beeldende aspecten als kleur, licht, textuur, vorm of compositie; dit geldt eveneens voor materialen en technieken.
Het beeld laat enigszins inzicht zien in hoe verschillende beeldende aspecten gebruikt en gecombineerd kunnen worden in het totaalbeeld. Maar de uitvoering laat te wensen over. Dit geldt eveneens voor materialen en technieken.
Het beeld laat ruim voldoende begrip zien van de verschillende beeldende aspecten en hoe deze gebruikt en gecombineerd kunnen worden in het totaalbeeld, maar de toepassing is nog vrij stereotiep. Dit geldt eveneens voor materialen en technieken.
Het beeld laat zien dat de leerling een uitstekend begrip heeft van de basisprincipes van beeldende vormgeving zoals focus, variatie, balans, ritme, ambivalentie, abstractie, detaillering. De leerling kan deze beeldende aspecten tot een overtuigend totaalbeeld vormen. Dit geldt eveneens voor materialen en technieken.
Het beeld laat enigszins zien dat er een bewuste strategie naar eigen
Het beeld laat ruim voldoende zien dat er een bewuste strategie naar
63
d/materiaal/tech nisch)
naar experiment of vernieuwing. Het beeld is clichmatig, er worden uitsluitend vertrouwde, herkenbare concepten, beelden en materialen/techni eken.
onderzoek, experiment en vernieuwing is gezocht, nog vrij beperkt in hetzij concept, beeld, materiaal of techniek maar nog niet in alle facetten samen.
eigen onderzoek, naar experiment en vernieuwing is gezocht, maar daarbij zijn slecht 1 of 2 aspecten vernieuwd. Het totaalbeeld is daardoor hetzij in conceptueel/metaf oor/beeldend/ materiaal of technisch opzicht nog niet helemaal origineel en overtuigend.
bewuste strategie naar eigen onderzoek, naar experiment en vernieuwing is gehanteerd. Daarbij zijn allerlei aspecten afzonderlijk en in samenhang onderzocht op de vernieuwende mogelijkheden t.a.v. concept/metaf oor/beeldend/ materiaal/ techniek. Het totaalbeeld is n samenhangend totaalbeeld dat er origineel uitziet.
10: Referentiekader (inhoud, vorm & functie hebben een relatie met professionele referentiekaders: professionele kunst & vormgeving, kunsttheorie, actualiteit of kunst- en cultuurgeschiede
Het beeld laat geen of een zeer oppervlakkige aandacht zien voor beelden uit verschillende contexten als inspiratiebron. Zelfs niet als deze door de docent aan de leerling aangereikt zijn.
Het beeld laat enige interesse zien voor beelden uit verschillende contexten als inspiratiebron, of deze nu zelf gevonden zijn of door de docent zijn aangereikt. Er wordt vooral vrij letterlijk nagemaakt/herhaal d.
Het beeld laat ruim voldoende interesse zien voor beelden uit verschillende contexten als inspiratiebron. De leerling zoekt er zelf ook actief naar, om zo ideen voor eigen werk op te doen. Daarbij wordt de vaardigheid
Het beeld laat uitstekend zien, dat er actief gezocht is naar een veelheid van beelden uit zeer diverse contexten en laat zien hoe deze op een veelzijdige, onafhankelijke en
64
nis)
65