Handboek Peugeot 207 - Nederlands

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 175

IN EEN OOGOPSLAG

COCKPIT
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Schakelaar snelheidsregelaar/begrenzer. Hendel stuurwielverstelling. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. Instrumentenpaneel. Airbag bestuurder. Claxon. Versnellingshendel. Handrem. Hendel motorkapontgrendeling. Schakelaars buitenspiegels. Schakelaars ruitbediening. Blokkeerschakelaar ruitbediening achter.

10. Zekeringkast. 11. Koplampverstelling. 12. Verstelbaar en afsluitbaar zijventilatierooster. 13. Zijruitontwaseming. 14. Luidspreker (tweeter). 15. Voorruitontwaseming.

IN EEN OOGOPSLAG
COCKPIT
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. Contact-/stuurslot. Stuurkolomschakelaar autoradio. Schakelaar ruitenwissers/ ruitensproeiers/boordcomputer. Schakelaar alarmknipperlichten. Parfumeur. Multifunctioneel display. Verklikkerlampjes veiligheidsgordels. Zonnesensor. Airbag passagier. Dashboardkastje/Uitschakeling airbag aan passagierszijde/ Aansluitingen audio/video. Schakelaar stoelverwarming. Asbak vr/Aansteker. Schakelaar parkeerhulp achter. Schakelaar elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP/ASR). Schakelaar centrale vergrendeling. Schakelaar alarm. Schakelaar elektrisch kinderslot. Bedieningspaneel verwarming/ airconditioning. CD-wisselaar. Radio RD4 of radio/telefoon/GPS RT3. Middelste verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters.

13. 14. 15. 16.

IN EEN OOGOPSLAG
OPENEN Sleutel met afstandsbediening Brandstoftank Motorkap

A. B.

Uitklappen/inklappen van de sleutel. Ontgrendelen van de auto.

1. 2.

Openen van de brandstofvulklep. Openen en bevestigen van de brandstofvuldop.

64

Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter.

77

En verder... C. Normale vergrendeling of Supervergrendeling van de auto.

A. B. C.

115

Hendel motorkapontgrendeling interieur. Veiligheidshaak. Motorkapsteun.

IN EEN OOGOPSLAG
COMFORT Voorstoel verstellen Stuurwiel verstellen

1. 2. 3.

Ontgrendelen van het stuurwiel met de hendel. Verstellen in hoogte en diepte. Vergrendelen van het stuurwiel met de hendel.

1. 2. 3. 4.

Verstelling in lengterichting. Hoogteverstelling. Rugleuningverstelling. Hoogte- en hoekverstelling van de hoofdsteun.

58

52

En verder... 5. Toegang tot de achterzitplaatsen (3-deurs). 6. Armsteun. 7. Stoelverwarming.

IN EEN OOGOPSLAG
COMFORT Buitenspiegels verstellen Binnenspiegel instellen Veiligheidsgordel vr

A. B. C.

Selecteren van de buitenspiegel. Verstellen van de buitenspiegel. In de middenstand zetten van de selectieschakelaar.

56

En verder... D. Inklappen/uitklappen.

1. 2.

57

Selecteren van de dagstand van de spiegel. Verstellen van de binnenspiegel.

1. 2.

98

Vastmaken. In hoogte verstellen.

IN EEN OOGOPSLAG
ZICHT Verlichting Ruitenwissers

Ring A

Uit. Automatisch inschakelen verlichting. Parkeerlicht. Dimlicht/grootlicht.

Hendel A : ruitenwissers vr 2. Hoge snelheid. 1. Normale snelheid. I. Interval. 0. Uit. AUTO Automatische ruitenwissers of n keer wissen. Ruitensproeiers: trek de hendel naar u toe.

Inschakelen van de stand "AUTO" Beweeg de hendel omlaag en laat deze los. Uitschakelen van de stand "AUTO" Beweeg de hendel omhoog en zet deze vervolgens in de stand "0".

Ring B Mistachterlicht. of Mistlampen vr en mistachterlicht.

84
Ring B : ruitenwisser achter Uit. Interval. Ruitensproeier.

82

78

83

IN EEN OOGOPSLAG
VENTILATIE Aanbevolen instellingen
Verwarming of handbediende airconditioning Gewenste werking Luchtverdeling Luchtopbrengst Luchtrecirculatie/ Toevoer van buitenlucht Temperatuur Handbediende Airconditioning

WARM

KOUD

ONTWASEMEN ONTDOOIEN

Automatische airconditioning: het is raadzaam de volautomatische werking te selecteren met de toets "AUTO".

10

IN EEN OOGOPSLAG
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Instrumentenpaneel Verklikkerlampjes Rij drukschakelaars

A. B. C.

Als het contact wordt aangezet, moet de wijzer van de brandstofmeter omhoog gaan. Bij draaiende motor moet het verklikkerlampje laag brandstofniveau uitgaan. Als het contact wordt aangezet, moet de motorolieniveaumeter enkele seconden de melding "OIL OK" weergeven.

1. 2.

Als het contact wordt aangezet, gaan de oranje en rode verklikkerlampjes branden. Bij draaiende motor moeten deze lampjes weer uitgaan.

Het branden van een verklikkerlampje geeft de staat van de desbetreffende functie aan. A. Uitschakeling parkeerhulp achter.

112
B. C. D. E.

Raadpleeg de desbetreffende bladzijde als er lampjes blijven branden.

97 73 68 93

Uitschakeling ESP/ASR. Centrale vergrendeling. Uitschakeling interieurbeveiliging.

21

Ga indien nodig tanken of vul olie bij.

20

Inschakeling elektrisch kinderslot.

11

IN EEN OOGOPSLAG
VEILIGHEID VOOR DE INZITTENDEN Airbag voorpassagier Veiligheidsgordels voor en achter STARTEN Contactslot

1. 2. 3.

4.

Open het dashboardkastje. Steek de sleutel in de schakelaar. Selecteer de stand: "ON" (inschakelen) wanneer een passagier op de voorstoel zit of een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" is bevestigd, "OFF" (uitschakelen) wanneer een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" is bevestigd. Verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.

A. B. C. D. E.

Verklikkerlampje veiligheidsgordel links voor niet vastgemaakt of weer losgemaakt (rood). Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts voor vastgemaakt (groen). Verklikkerlampje veiligheidsgordel links achter vastgemaakt (groen). Verklikkerlampje veiligheidsgordel midden achter weer losgemaakt (rood). Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts achter vastgemaakt (groen).

1. 2. 3.

Stand Stop. Stand Contact. Stand Starten.

66

101

99

12

IN EEN OOGOPSLAG
RIJDEN Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar Weergave op het instrumentenpaneel

1. 2. 3. 4.

Selecteren/deactiveren van de snelheidsbegrenzer. Verlagen van de ingestelde snelheid. Verhogen van de ingestelde snelheid. Snelheidsbegrenzer aan/uit.

1. 2. 3. 4.

Selecteren/deactiveren van de snelheidsregelaar. Verlagen van de ingestelde snelheid. Verhogen van de ingestelde snelheid. Snelheidsregelaar aan/uit.

Als de snelheidsregelaar of -begrenzer is ingeschakeld, verschijnen de instellingen van het systeem op het instrumentenpaneel. Snelheidsregelaar

Het instellen van de snelheid is alleen mogelijk bij draaiende motor.

108

Het instellen van een snelheid en het activeren van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij een wagensnelheid hoger dan 40 km/h, vanaf de vierde versnelling (handgeschakelde versnellingsbak).

Snelheidsbegrenzer

110

13

IN EEN OOGOPSLAG
EXTERIEUR Parkeerhulp achter
Deze functie waarschuwt u tijdens het achteruitrijden voor obstakels achter de auto.

Panoramadak
Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend.

76

112

Bochtverlichting
Deze extra verlichting zorgt automatisch voor een optimaal zicht in bochten.

Controlesysteem bandenspanning
Deze functie bewaakt de bandenspanning van alle banden en waarschuwt u in het geval van een lekke band of een te lage bandenspanning.

81

95

14

IN EEN OOGOPSLAG
INTERIEUR Airconditioning met gescheiden regeling
Deze functie maakt het mogelijk de airconditioning voor de bestuurders- en passagierszijde afzonderlijk in te stellen. Aan de hand van deze instellingen en de weersomstandigheden wordt de airconditioning vervolgens automatisch geregeld.

Parfumeur
De in het ventilatiesysteem opgenomen parfumeur zorgt voor de verspreiding van een aangename geur (naar keuze) in het gehele interieur.

51

49

Audio- en communicatiesystemen "2 Tronic" versnellingsbak


Deze uitvoering combinert de voordelen van zowel een volautomatische functie, een handgeschakelde functie als een auto-sequentile functie. Deze uitvoeringen kunnen zijn voorzien van de nieuwste technologie: de MP3compatible autoradio RD4, de Bluetooth handsfree set, de autoradio/telefoon RT3 met navigatiesysteem, JBL audiosysteem.

105

RT3 151 RD4 174

15

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE OF "2 TRONIC" VERSNELLINGSBAK
Display

A.

De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven informatie over de werking van de auto.

5. 6. 7.

Klokken
1. 2. 3. 4. Toerenteller. Geeft het motortoerental aan (x 1 000/min). Brandstofniveaumeter. Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan. Koelvloeistoftemperatuurmeter. Geeft de koelvloeistoftemperatuur aan (Celsius). Snelheidsmeter. Geeft de wagensnelheid aan (km/h of mph).

8.

9.

Olietemperatuurmeter. Geeft de motorolietemperatuur aan (Celsius). Display. Knop nulstelling. Knop voor de nulstelling van de geselecteerde functie (dagteller of onderhoudsintervalindicator). Dimmer dashboardverlichting. Knop voor de instelling van de lichtsterkte van de dashboardverlichting. "2 Tronic" versnellingsbak. Geeft het geselecteerde programma en de ingeschakelde versnelling aan.

B. C.

Snelheidsbegrenzer of Snelheidsregelaar. (km/h of mph) Dagteller. (km of miles) Onderhoudsintervalindicator. (km of miles), vervolgens: Motorolieniveaumeter. vervolgens: Kilometerteller. (km of miles) Deze drie functies worden achtereenvolgens weergegeven als het contact wordt aangezet.

Raadpleeg voor meer informatie over de werking en de weergave van een bepaalde functie het desbetreffende hoofdstuk.

20

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


Verklikkerlampjes
Verklikkerlampjes tijdens het rijden De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.

Richtingaanwijzer links.

Dimlicht.

Grootlicht.

Handrem aangetrokken. De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje). Bij het aanzetten van het contact Als het contact wordt aangezet, gaan de waarschuwingslampjes enkele seconden branden. Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft. Bijbehorende waarschuwingen Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.

Richtingaanwijzer rechts.

Mistlampen vr.

Verklikkerlampjes kunnen constant branden of knipperen. Een aantal verklikkerlampjes heeft beide mogelijkheden. Of het constant branden of knipperen van een verklikkerlampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto.

Mistachterlicht. Voorgloeien dieselmotor. Wacht met starten van de motor tot dit verklikkerlampje uit is.

21

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN

Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Uitschakeling airbag aan passagierszijde. De airbag aan passagierszijde is na het starten van de auto automatisch ingeschakeld. De airbag kan met een speciale schakelaar in het dashboardkastje worden uitgeschakeld. Het verklikkerlampje blijft branden om dit te bevestigen.

Uitschakeling elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP). Het ESP is na het starten van de auto automatisch ingeschakeld. Het systeem kan met de desbetreffende toets in het midden van het dashboard worden uitgeschakeld. Het verklikkerlampje en het lampje in de schakelaar blijven branden om dit te bevestigen.

22

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


Waarschuwingslampjes Service. Het verklikkerlampje service gaat branden in het geval van een storing in een systeem zonder speciek verklikkerlampje. De melding op het multifunctionele display geeft aan welke functie het betreft. Controleer: - de batterij van de afstandsbediening, - de bandenspanning, - het motorolieniveau, - het niveau van de ruitensproeiervloeistof, - de staat van de lampen. Raadpleeg in andere gevallen een PEUGEOT-servicepunt. Lekke band. Dit lampje gaat branden als n of meer banden lek zijn. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Verwissel de lekke band en laat deze repareren door een PEUGEOT-servicepunt.

Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen.

In het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden, moet de aanvullende informatie via een melding op het multifunctionele display worden gelezen. Raadpleeg indien nodig een PEUGEOTservicepunt.

Waarschuwingslampje STOP. Dit waarschuwingslampje brandt in combinatie met een ander waarschuwingslampje: - lekke band, - remsysteem, - oliedruk, - koelvloeistoftemperatuur. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil.

Antiblokkeersysteem (ABS). Dit lampje gaat branden in het geval van een storing in het antiblokkeersysteem. De normale remwerking met rembekrachtiging blijft echter behouden.

23

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


Airbags. Dit lampje gaat branden in het geval van een storing in n van de airbags (airbags vr, zij-airbags of window-airbags) of de pyrotechnische gordelspanners. Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP). Het ESP wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt Laden van de accu. Dit lampje gaat branden in het geval van een storing in het laadcircuit van de accu (gecorrodeerde of losgeraakte accupolen, dynamoriem slap of gebroken, ...). Remsysteem. Dit lampje gaat branden in het geval van een storing in het remsysteem: - te laag remvloeistofniveau, - storing elektronische remdrukregelaar (REF) (het verklikkerlampje ABS brandt in dat geval ook), Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Controleer tijdens het rijden of de handrem niet is aangetrokken. Geopend portier. Een portier, de achterklep of de motorkap is nog geopend: - bij een snelheid lager dan 10 km/h brandt dit lampje constant, - bij een snelheid hoger dan 10 km/h brandt dit lampje constant, in combinatie met een geluidssignaal. Veiligheidsgordel niet vastgemaakt. Dit lampje gaat branden als de bestuurder* en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt of weer heeft losgemaakt. Dit lampje gaat ook branden als de veiligheidsgordels van n of meer achterpassagiers zijn losgemaakt. Stuurbekrachtiging. Dit lampje gaat branden in het geval van een storing in de elektrische stuurbekrachtiging. Water in brandstoflter. Dit lampje gaat branden in het geval van de aanwezigheid van water in het brandstoflter (diesel). Er bestaat kans op schade aan het inspuitsysteem bij dieselmotoren.

gestart. Als het systeem niet is uitgeschakeld en dit verklikkerlampje constant brandt en het lampje in de schakelaar knippert, wijst dit op een storing in het systeem.

Zelfdiagnosesysteem motor. Dit lampje gaat branden in het geval van een storing in het motor management systeem. Als het lampje knippert, wijst dit op een storing in de emissieregeling.

Motoroliedruk. Dit lampje gaat branden in het geval van een storing in het smeersysteem van de motor. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Bochtverlichting. Dit lampje gaat knipperen in het geval van een storing in het systeem van de bochtverlichting.

Laag brandstofniveau. Dit lampje gaat branden op het moment dat u met de resterende hoeveelheid brandstof nog ongeveer 50 km kunt rijden. De inhoud van de brandstoftank bedraagt ongeveer 50 liter. Te laag koelvloeistofniveau. Dit lampje gaat knipperen in het geval van een te laag koelvloeistofniveau. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil.

24

* Volgens land van bestemming.

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


Koelvloeistoftemperatuurmeter
De koelvloeistoftemperatuurmeter geeft de bestuurder tijdens het rijden informatie over de koelvloeistoftemperatuur. De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Alvorens koelvloeistof bij te vullen: wacht tot de motor is afgekoeld, draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen, verwijder vervolgens de dop, vul bij tot aan het merkteken "MAXI".

Motorolietemperatuurmeter
De motorolietemperatuurmeter geeft de bestuurder tijdens het rijden informatie over de motorolietemperatuur.

Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in: - zone A, is de temperatuur in orde, - zone B, is de temperatuur te hoog. Het verklikkerlampje te hoge koelvloeistoftemperatuur 1 gaat branden in combinatie met het verklikkerlampje STOP, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.

Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in: - zone C, is de temperatuur in orde, - zone D, is de temperatuur te hoog. Het verklikkerlampje motoroliedruk gaat branden in combinatie met het verklikkerlampje STOP, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.

25

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


Onderhoudsintervalindicator
De onderhoudsintervalindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsintervalindicator op basis van twee parameters: - het aantal afgelegde kilometers, - de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole. De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 1.000 km Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan. Voorbeeld: De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 4.800 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1.000 km Voorbeeld: De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:

5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de onderhoudssleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. 5 seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de onderhoudssleutel; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan.

26

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: Op 0 zetten van de onderhoudsintervalindicator

5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de onderhoudssleutel branden.

De onderhoudsintervalindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. Voer dit als volgt uit: zet het contact af, druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen,

laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de onderhoudssleutel verdwijnt. De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder. De onderhoudssleutel kan ook gaan branden als het interval van twee jaar is overschreden.

Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsintervalindicator zal anders niet worden opgeslagen.

27

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


Motorolieniveaumeter
De motorolieniveaumeter geeft aan of het motoroliepeil in orde is. Olieniveau correct Storing motorolieniveaumeter

Te weinig olie

Als de aanduiding "OIL --" knippert, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter. Raadpleeg een PEUGEOTservicepunt. Oliepeilstok Raadpleeg het hoofdstuk "Controles" voor de plaats van de peilstok en het bijvullen van motorolie voor het motortype van uw auto. 2 merktekens op de peilstok: - A = maxi; het oliepeil mag nooit boven het niveau A uitkomen, - B = mini; als het oliepeil niet boven het niveau B uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop.

Bij het aanzetten van het contact wordt eerst de onderhoudsintervalindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.

Als de aanduiding "OIL" knippert in combinatie met het verklikkerlampje service, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, is het motorolieniveau te laag. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat.

Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 15 minuten niet heeft gedraaid.

28

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


Kilometerteller
De kilometerteller geeft de totale kilometerstand van de auto aan.

Dimmer dashboardverlichting
U kunt de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving.

KLOKJE
Bij het gentegreerde klokje kunnen de uren en de minuten afzonderlijk worden ingesteld.

De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto.

Dagteller
De dagteller geeft het aantal gereden kilometers weer nadat de bestuurder de teller op 0 heeft gezet.

Druk bij aangezet contact op de knop tot de dagteller op 0 staat.

Actief Als de verlichting van de auto is ingeschakeld: druk op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te variren, als de verlichting de zwakste stand heeft bereikt, laat de knop dan los en druk hem opnieuw in om de verlichting weer feller te maken, of als de verlichting de sterkste stand heeft bereikt, laat de knop dan los en druk hem opnieuw in om de verlichting weer zwakker te maken, laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt. Inactief De dashboardverlichting kan niet worden ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld of, bij autos met verlichting overdag, in de dagstand staat.

Knop 1: instellen van de uren. Knop 2: instellen van de minuten.

Instellen
Druk kort op de desbetreffende knop om de tijd in een laag tempo in te stellen. of Houd de knop ingedrukt om de tijd in een hoger tempo in te stellen.

29

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


MONOCHROOM DISPLAY A (zonder autoradio RD4) Toetsen Algemeen menu

Weergave op het display


Dit display kan de volgende informatie weergeven: - de tijd, - de datum, - de buitentemperatuur* (de temperatuur knippert bij kans op gladheid), - controle van te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep, ...), - informatie van de boordcomputer (zie het einde van dit hoofdstuk). Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie (bijv.: "Achterklep open") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "ESC" te drukken.

Het display kan met behulp van drie toetsen worden bediend: - "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken, - "MENU" om een overzicht van de menus of hulpmenus weer te geven, - "OK" om het gewenste menu of hulpmenu te selecteren.

Druk op de toets "MENU" om een overzicht van de diverse menus in het algemene menu weer te geven: - conguratie van de auto, - opties, - instellingen display, - talen, - eenheden. Druk op de toets "OK" om het gewenste menu te selecteren.

30

* Uitsluitend bij autos met airconditioning.

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


Instellingen display Als het menu "Instellingen disp." is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden ingesteld: - jaar, - maand, - dag, - uren, - minuten, - tijdsaanduiding in 12 of 24 uur. Talen Als het menu "Talen" is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd (Franais, Italiano, Nederlands, Portugues, Portugues-Brasil, Deutsch, English, Espaol).

Conguratie van de auto Selecteer een parameter en druk op de toets "OK" om de waarde te wijzigen. Als het menu "Cong. auto" is geselecteerd, kunnen de volgende functies geactiveerd of gedeactiveerd worden: - het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"), - de bochtverlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), - de follow me home verlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"). Opties Als het menu "Opties" is geselecteerd, kan de status van de verschillende functies worden weergegeven (geactiveerd, gedeactiveerd, storing).

Eenheden Als het menu "Eenheden" is geselecteerd, kunnen de eenheden van de volgende parameters worden gewijzigd: - temperatuur (C of F), - brandstofverbruik (l/100 km, mpg of km/l).

Wacht ongeveer 10 seconden tot de gewijzigde waarde is opgeslagen of druk op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken. Vervolgens keert het display terug naar het vorige scherm.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele display alleen bedienen als de auto stilstaat.

31

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


MONOCHROOM DISPLAY A Toetsen Algemeen menu

Weergave op het display


Dit display kan de volgende informatie weergeven: - de tijd, - de datum, - de buitentemperatuur* (er verschijnt een melding bij kans op gladheid), - controle van te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep, ...), - informatie van de autoradio (radio, CD, ...), - de boordcomputerfuncties (zie het einde van dit hoofdstuk). Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie (bijv.: "Achterklep open") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "ESC" te drukken. * Uitsluitend bij autos met airconditioning.

Druk op het bedieningspaneel van de autoradio RD4: op de toets "MENU" voor toegang tot het algemene menu, op de toets "" of "" om door de items op het display te scrollen, op de toets "MODE" om de permanent weergegeven toepassing te wijzigen (boordcomputer, audio, ...), op de toets "" of "" om de waarde van een instelling te wijzigen, op de toets "OK" om te bevestigen, of op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.

algemene menu weer te geven en op de toets "" of "" om door de items op het display te scrollen: - radio-CD, - conguratie van de auto, - opties, - instellingen display, - talen, - eenheden, Druk op de toets "OK" om het gewenste menu te selecteren.

Druk op de toets "MENU" om het

Radio-CD Als de autoradio RD4 is ingeschakeld en het menu "Radio-CD" is geselecteerd, kunnen de functies van de radio (RDS, REG), de CD-speler of de CD-wisselaar (introscan, willekeurig afspelen, herhalen van CD) worden geactiveerd of gedeactiveerd. Raadpleeg voor meer informatie over de radio/CD-speler het gedeelte "RD4" van het hoofdstuk "Audio en telematica".

32

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


Instellingen display Als het menu "Instellingen disp" is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden ingesteld: - jaar, - maand, - dag, - uren, - minuten, - tijdsaanduiding in 12 of 24 uur. Conguratie van de auto Talen Als het menu "Talen" is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd (Franais, Italiano, Nederlands, Portugues, Portugues-Brasil, Deutsch, English, Espaol).

Eenheden Als het menu "Eenheden" is geselecteerd, kunnen de eenheden van de volgende parameters worden gewijzigd: - temperatuur (C of F), - brandstofverbruik (l/100, mpg of km/l).

Als het menu "Cong. auto" is geselecteerd, kunnen de volgende functies geactiveerd of gedeactiveerd worden: - het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"), - de bochtverlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), - de follow me home verlichting (zie het hoofdstuk "Zicht").

Selecteer een parameter en druk op de toets "" of "" om de waarde te wijzigen.

Druk op de toets "" of "" om de vorige of volgende parameter te selecteren. Druk op de toets "OK" om de gewijzigde waarde op te slaan en terug te keren naar het vorige scherm of druk op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.

Opties Als het menu "Opties" is geselecteerd, kan de status van de verschillende functies worden weergegeven (geactiveerd, gedeactiveerd, storing).

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele display alleen bedienen als de auto stilstaat.

33

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


MONOCHROOM DISPLAY C Toetsen Algemeen menu

Druk op de toets "MENU" om het algemene menu weer te geven: - audiofuncties, - boordcomputer (zie het einde van dit hoofdstuk), - persoonlijke instellingen-conguratie, - telefoon (handsfree set).

Weergave op het display


Dit display kan de volgende informatie weergeven: - de tijd, - de datum, - de buitentemperatuur* (de temperatuur knippert bij kans op gladheid), - controle van te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep, ...), - audiofuncties (radio, CD, ...), - informatie van de boordcomputer (zie het einde van dit hoofdstuk). Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie (bijv.: "Automatische verlichting actief") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "ESC" te drukken. * Uitsluitend bij autos met airconditioning.

Druk op het bedieningspaneel van de autoradio RD4: op de toets "MENU" voor toegang tot het algemene menu, op de toets "" of "" om door de items op het display te scrollen, op de toets "MODE" om de permanent weergegeven toepassing te wijzigen (boordcomputer, audio, ...), op de toets "" of "" om de waarde van een instelling te wijzigen, op de toets "OK" om te bevestigen, of op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.

Druk op de toets "" of "" om het

gewenste menu te selecteren en bevestig door op de toets "OK" te drukken.

Menu "Audiofuncties"
Als de autoradio RD4 is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunnen de functies van de radio (RDS, REG, RadioText), de CD-speler of de CD-wisselaar (introscan, willekeurig afspelen, herhalen van CD) worden geactiveerd of gedeactiveerd. Raadpleeg voor meer informatie over de audiofuncties het gedeelte "RD4" van het hoofdstuk "Audio en telematica".

Menu "Boordcomputer"
Via dit menu kunt u verschillende informaties met betrekking tot de auto raadplegen (logboek waarschuwingsmeldingen, status van functies, ...).

34

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


Voorbeeld: instellen van de tijdsduur van de follow me home-verlichting Druk op de toets "" of "" en vervolgens op "OK" om het gewenste menu te selecteren. Conguratie display Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden geselecteerd: - instellen lichtsterkte-video, - instellen datum en tijd, - kiezen van eenheden. Taalkeuze Als dit menu is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd (Deutsch, English, Espaol, Franais, Italiano, Nederlands, Portugues, Portugues-Brasil).

Menu "Persoonlijke instellingen-conguratie"

Druk op de toets "" of "" en vervolgens op "OK" om het item "Follow me home" te selecteren.

Menu "Telefoon"
Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende functies worden geselecteerd: - parameters van de auto, - conguratie van het display, - taalkeuze. Parameters van de auto instellen Via dit menu kunnen verschillende systemen van de auto geactiveerd of uitgeschakeld worden: - het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"), - de bochtverlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), - de follow me home verlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), Als de autoradio RD4 is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunt u uw Bluetooth handsfree set congureren (koppelen), de verschillende indexen van de telefoon raadplegen (lijst gesprekken, diensten, ...) en uw gesprekken beheren (opnemen, ophangen, wisselgesprek, discretiefunctie, ...). Raadpleeg voor meer informatie over de telefoonfunctie het gedeelte "RD4" in het hoofdstuk "Audio en telematica".

Druk op de toets "" of "" om de gewenste waarde in te stellen (15, 30 of 60 seconden) en druk op de toets "OK" om te bevestigen.

Druk op de toets "" of "" en vervolgens op "OK" om "OK" te selecteren en bevestigen of op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele display alleen bedienen als de auto stilstaat.

35

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


MONOCHROOM DISPLAY CT Weergave op het display
Als het contact is aangezet, geeft het display automatisch en direct de volgende informatie weer: - de tijd, - de datum, - de buitentemperatuur (bij kans op gladheid wordt u gewaarschuwd door een melding). Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Brandstofniveau laag") of de status van functies van de auto (bijv.: "Automatische verlichting actief") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "ESC" te drukken.

Toetsen

Druk op het bedieningspaneel van de autoradio/telefoon GPS RT3: op de toets "MENU" voor toegang tot het algemene menu, draai aan de knop om een item te selecteren, druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen, of druk op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken en terug te keren naar het vorige scherm. Raadpleeg voor meer informatie over deze functies het gedeelte "RT3" in het hoofdstuk "Audio en telematica".

KLEURENDISPLAY DT Algemeen menu


Als de autoradio/telefoon GPS RT3 is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, hebt u toegang tot de volgende functies: - navigatiesysteem en verkeersinformatie, - audiofuncties (radio, CD, ...), - boordcomputer (brandstofverbruik, ritinformatie, ...), - indexen, - telefoon, - instellingen van het display en conguratie van de uitrusting van de auto, - navigatie met kaart*, - video*.

36

* Uitsluitend bij kleurendisplay DT.

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


Vanuit dit menu hebt u toegang tot de volgende functies: Voorbeeld: instellen van de tijdsduur van de follow me home-verlichting Draai aan de knop om het menu "Conguratie" te selecteren en druk op de knop om te bevestigen.

Menu "Conguratie"
Druk op de toets "MENU" van de autoradio/telefoon GPS RT3 voor toegang tot het algemene menu. Draai aan de knop om het menu "Conguratie" te selecteren en druk op de knop om te bevestigen. Parameters van de auto instellen Via het menu "Parameters van de auto instellen" kunnen verschillende systemen van de auto geactiveerd of uitgeschakeld worden: - het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"), - de bochtverlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), - de follow me home verlichting en tijdsduur (zie het hoofdstuk "Zicht"),

Selecteer het item "Tijdsduur follow me home" en bevestig.

Selecteer de tijdsduur en druk op de knop. Draai aan de knop om de tijdsduur in te stellen (15, 30 of 60 seconden) en druk op de knop. Selecteer "OK" en bevestig.

37

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


Conguratie van het display

Voor het wijzigen van de stem van de spraaksynthese (mannelijk of vrouwelijk) of de taal van het systeem is de conguratie-CDROM nodig.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele display alleen bedienen als de auto stilstaat.

Menu "Video"*
In het dashboardkastje bevinden zich drie audio-/videoaansluitingen waarop u een videoapparaat (camcorder, digitale camera, DVD-speler, ...) kunt aansluiten. De videoweergave werkt uitsluitend bij stilstaande auto. Als dit menu is geselecteerd, hebt u toegang tot de volgende functies: - "Videofunctie activeren" om de videofunctie in of uit te schakelen, - "Parameters video" om het formaat van de weergave, de lichtsterkte, het contrast en de kleuren in te stellen. Druk op de toets "MODE" of "DARK" om de weergave van de videofunctie te onderbreken. Druk herhaaldelijk op de toets "SOURCE" om in plaats van de videofunctie een andere functie van het audiosysteem te selecteren.

Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden geselecteerd: - selecteren van het voor de weergave beschikbare kleurenpalet*, - instellen van de lichtsterkte en de helderheid van het display, - instellen van de gesproken commandos (volume, mannelijke of vrouwelijke stem); activeren van de AUX-ingang*, - internationale parameters, instellen van de datum en tijd (weergave in 12 of 24 uur, instellen minuten via GPS); instellen van eenheden (temperatuur in Celsius of Fahrenheit; brandstofverbruik in l/100 km, mpg of km/l), - kiezen van de taal van de informatie en de gesproken commandos (Franais, English, Italiano, Portugues, Espanol, Deutsch, Nederlands). * Uitsluitend bij kleurendisplay DT.

38

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


BOORDCOMPUTER
De boordcomputer geeft tijdens het rijden verschillende informatie (actieradius, brandstofverbruik, ...).

Monochroom display A

De boordcomputer kan de volgende informatie weergeven: - actieradius,

Op 0 stellen

Weergave van de informatie

- momenteel brandstofverbruik,

- afgelegde afstand,

Druk langer dan 2 seconden op de


- gemiddeld brandstofverbruik, toets om de afgelegde afstand, het gemiddelde brandstofverbruik en de gemiddelde snelheid op 0 te zetten.

Druk herhaaldelijk op de toets op het

uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende informaties van de boordcomputer weer te geven.

- gemiddelde snelheid.

39

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


BOORDCOMPUTER
De boordcomputer geeft tijdens het rijden verschillende informatie (actieradius, brandstofverbruik, ...). Weergave van de informatie - traject "2": afgelegde afstand, gemiddeld brandstofverbruik, gemiddelde snelheid, voor het tweede traject.

Monochroom display C

Traject op 0 zetten

Monochroom display CT

Druk herhaaldelijk op de toets op het

uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende standen van de boordcomputer weer te geven: - de momentele informatie: actieradius, momenteel brandstofverbruik, nog af te leggen afstand,

Kleurendisplay DT

Druk de toets langer dan 2 seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.

- traject "1": afgelegde afstand, gemiddeld brandstofverbruik, gemiddelde snelheid, voor het eerste traject.

40

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


Enkele begrippen...
Actieradius (km of miles) De actieradius geeft op basis van het gemiddelde verbruik over de laatst afgelegde kilometers aan hoeveel kilometer u nog met de resterende brandstof kunt rijden Momenteel brandstofverbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het verbruik dat geregistreerd is tijdens de laatste seconden. Nog af te leggen afstand (km of miles) Dit is de nog af te leggen afstand tot de eindbestemming. Deze afstand wordt op elk moment tijdens het gebruik van het navigatiesysteem berekend of wordt ingevoerd door de gebruiker. Bij het ontbreken van de afstand verschijnen streepjes in plaats van cijfers.

i
Dit getal kan verhoogd worden door een verandering in de rijstijl of van het landschap, die een aanzienlijke verlaging van het momentele verbruik tot gevolg heeft.

Deze informatie verschijnt alleen als er met een snelheid van meer dan 30 km/h wordt gereden.

Zodra de actieradius minder dan 30 km bedraagt, worden streepjes weergegeven. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven zodra deze meer dan 100 km bedraagt.

Gemiddeld brandstofverbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer. Afgelegde afstand (km of miles) In deze stand geeft de boordcomputer de afgelegde afstand sinds de laatste nulstelling aan.

Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).

Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt wanneer er tijdens het rijden streepjes in plaats van cijfers op het display verschijnen.

41

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


MENU "BOORDCOMPUTER"
Via dit menu kunt u verschillende informaties met betrekking tot de auto raadplegen (logboek waarschuwingsmeldingen, status van functies, ...).

Logboek waarschuwingsmeldingen Deze functie herhaalt de actieve waarschuwingsmeldingen door ze achtereenvolgens op het multifunctionele display te laten verschijnen.

Display C
Druk op de toets "MENU" voor toegang tot het algemene menu. Selecteer met de pijlen het menu "Boordcomputer" en druk op de toets "OK" om te bevestigen.

Toestand van de functies Deze functie geeft aan of de verschillende functies van de auto zijn in- of uitgeschakeld.

Afstand tot de eindbestemming invoeren Met behulp van deze functie kunt u een globale waarde invoeren voor de resterende afstand tot de eindbestemming.

Selecteer in het menu "Boordcomputer" n van de volgende functies:

42

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


Selecteer in het menu "Boordcomputer" n van de volgende functies:

Display CT of DT
Druk op de toets "MENU" voor toegang tot het algemene menu. Selecteer met de draaiknop het menu "Boordcomputer" en druk op de draaiknop om te bevestigen.

Conguratie boordcomputer Selecteer deze functie om de afstand tot de eindbestemming in te voeren (als het navigatiesysteem niet actief is; als dit wel actief is, zorgt het navigatiesysteem voor deze informatie) en de eenheden te wijzigen (C of F, km/l, mpg of l/100 km) Diagnose Met behulp van deze functie kan het logboek met waarschuwingsmeldingen, de laadtoestand van de noodbatterie of het aantal door het GPS waargenomen satellieten worden weergegeven. Toestand van de functies Deze functie geeft aan of de verschillende functies van de auto zijn in- of uitgeschakeld.

43

COMFORT
Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken. Stel de luchtverdeling in: de lucht wordt via de gewenste uitstroomopeningen over het interieur verdeeld. Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid wordt verhoogd of verlaagd.

Bedieningspaneel
Het systeem wordt bediend via het bedieningspaneel A van de middenconsole. Volgens uitvoering zijn de volgende functies aanwezig: - temperatuurregeling, - luchtopbrengstregeling, - regeling luchtverdeling, - ontdooien en ontwasemen, - handbediende of automatische airconditioning.

Luchtverdeling VENTILATIE
De ventilatie zorgt voor een optimaal comfort in het interieur.

Luchtgeleiding
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder via verschillende circuits worden toegevoerd: - rechtstreekse toevoer naar het interieur (toevoer van buitenlucht), - toevoer via het verwarmingscircuit, - toevoer via het circuit van de airconditioning.

1. 2. 3. 4. 5. 6.

Luchttoevoer
De lucht in het interieur wordt gelterd en wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur gerecirculeerd.

Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters. Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters. Uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers. Uitstroomopeningen beenruimte achterpassagiers.

44

COMFORT

GEBRUIKSADVIEZEN VOOR DE VERWARMING, VENTILATIE EN AIRCONDITIONING


Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: Als de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft gestaan, kunt u het passagierscompartiment kort ventileren. Zet de knop van de luchtopbrengst zodanig dat de interieurlucht goed ververst wordt. Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven. Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de airconditioning. Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. Controleer regelmatig de staat van het interieurlter. De lterelementen dienen periodiek te worden vervangen. Laat de lterelementen twee keer zo vaak vervangen als de omstandigheden dit vereisen (zie hoofdstuk "Controles", paragraaf "Motoren"). Laat de airconditioning regelmatig controleren om het systeem in perfecte staat te houden. Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor. Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.

Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.

45

COMFORT
VERWARMING/VENTILATIE Bedieningspaneel met knoppen HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING Bedieningspaneel met knoppen

Bedieningspaneel met toetsen

Bedieningspaneel met toetsen

46

COMFORT
VERWARMING/VENTILATIE EN HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING
De verwarming/ventilatie en airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor. 1. Temperatuurregeling Draai de knop van blauw (koel) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen. Beenruimte. (gesloten ventilatieroosters) Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters. De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een middenstand te zetten, aangegeven met "". 3. Luchtverdeling Voorruit en zijruiten. Bedieningspaneel met knoppen

Voorruit, zijruiten en beenruimte.

Schuif de knop naar rechts in de stand "Luchtrecirculatie in het interieur". Schuif de knop naar links in de stand "Toevoer van buitenlucht". Bedieningspaneel met toetsen Druk op de toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het verklikkerlampje brandt om aan te geven dat de luchtrecirculatie is ingeschakeld. Druk nogmaals op de toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen. Het verklikkerlampje gaat uit.

2.

Luchtopbrengst Draai de knop in n van de vier standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.

Ontdooien - Ontwasemen

Wanneer de knop van de luchtopbrengstregeling in de stand 0 wordt gezet (uitschakeling van het systeem), wordt het thermische comfort niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.

4.

Toevoer van buitenlucht/ Luchtrecirculatie De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en de zijruiten. De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te sluiten bij stank en stofoverlast. Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan.

Ga voor het snel ontdooien of ontwasemen van de voorruit en zijruiten als volgt te werk: schuif de knop van de luchttoevoerregeling 4 in de stand "Toevoer van buitenlucht", draai de knop van de luchtverdeling 3 in de stand "Voorruit", draai de knoppen van de temperatuurregeling 1 en de luchtopbrengst 2 in de maximale stand, sluit de middelste ventilatieroosters, schakel de airconditioning in met de toets "A/C".

47

2
5.

COMFORT
Airconditioning AAN/UIT (handbediende airconditioning) De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten: - 's zomers: om de temperatuur in het interieur te verlagen, - 's winters, bij vorst: om de ruiten snel te ontwasemen.

ACHTERRUITVERWARMING
De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de verwarming of aircondi Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruiten buitenspiegelverwarming uit omdat een gering stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik.

tioning.

AAN
De achterruitverwarming werkt tend bij draaiende motor. Druk op deze toets om de ruit en de buitenspiegels te semen. Het verklikkerlampje toets gaat branden. uitsluiachterontwavan de

AAN Druk op de toets "A/C", het verklikkerlampje gaat branden. De airconditioning werkt niet als de knop van de luchtopbrengst 2 in de stand "0" staat. UIT Druk nogmaals op de toets "A/C", het verklikkerlampje gaat uit.

UIT
De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig brandstofverbruik te voorkomen. U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het verklikkerlampje van de toets gaat uit.

Als de motor wordt afgezet voordat de achterruitverwarming automatisch wordt uitgeschakeld, wordt de achterruitverwarming weer ingeschakeld als de motor weer wordt gestart.

48

COMFORT
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING
Instelling op een waarde van ongeveer 21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen, die gebruikelijk tussen 18 en 24 ligt. Het is raadzaam het verschil tussen de instellingen links en rechts niet meer dan 3 te laten bedragen.

Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor een optimale temperatuur de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil. Automatisch programma "zicht"

De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.

Automatische werking
1.

i
2. 3.

Automatisch programma "comfort" Druk op de toets "AUTO". Het symbool "AUTO" wordt weergegeven.

Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de ventilatie geleidelijk op het optimale niveau gebracht. Temperatuurregeling bestuurderszijde Temperatuurregeling passagierszijde De bestuurder en voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.

4.

Het is raadzaam deze stand te gebruiken: het systeem regelt de temperatuur, de luchtopbrengst, de luchtverdeling en de luchtrecirculatie automatisch en optimaal aan de hand van de door u ingestelde waarde. Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.

De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. Draai de knop 2 of 3 naar links om de waarde te verkleinen en naar rechts om de waarde te vergroten.

In sommige gevallen kan het automatische programma "comfort" niet toereikend blijken om de voorruit en zijruiten snel condens- en ijsvrij te maken (vocht, veel inzittenden, vorst...). Kies dan het automatisch programma "zicht". Het systeem regelt automatisch de airconditioning en de luchtopbrengst en zorgt voor een optimale luchttoevoer naar de voorruit en zijruiten. Druk nogmaals op de toets "zicht" of op de toets "AUTO" om dit programma af te sluiten. Het verklikkerlampje in de toets gaat uit en het symbool "AUTO" wordt weergegeven.

49

COMFORT
Handmatig instellen
6. Regeling luchtverdeling Druk deze toets herhaaldelijk in om de luchtstroom te verdelen naar: - de voorruit, de zijruiten en de beenruimte, - de voorruit en zijruiten (ontwasemen of ontdooien), - de middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters, - de middelste ventilatieroosters, de zijventilatieroosters en de beenruimte, - de beenruimte. 7. Regeling luchtopbrengst Druk op de toets "kleine propeller" om de luchtopbrengst te verkleinen. Druk op de toets "grote propeller" om de luchtopbrengst te vergroten. Het symbool van de luchtopbrengst, de ventilateur, wordt afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk voller. 8. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie Druk deze toets in om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het symbool van de luchtrecirculatie wordt weergegeven. Het is mogelijk n of meer functies van de airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de overige functies automatisch worden geregeld. Druk op de toets "AUTO" om de automatische werking van de airconditioning te hervatten. Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. Druk zodra de omstandigheden het toelaten de toets nogmaals in om de toevoer van buitenlucht weer te activeren en het beslaan van de ruiten te voorkomen.

Voor een maximale afkoeling of opwarming van het interieur kan de temperatuurregeling op een waarde lager dan 14 of hoger dan 28 worden ingesteld. Draai de knop 2 of 3 naar links tot "LO" wordt weergegeven of naar rechts tot "HI" wordt weergegeven. Airconditioning AAN/UIT Druk op deze toets om de airconditioning uit te schakelen.

Gebruik de luchtrecirculatie alleen als dit echt nodig is (kans op beslaan van de ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit).

Uitschakelen van het systeem


Druk op de toets "kleine propeller" tot het symbool van de ventilateur is verdwenen. Hierdoor worden alle functies van het systeem uitgeschakeld. Het thermische comfort wordt niet meer geregeld. Door de rijwind blijft er nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd. Druk nogmaals op de toets "grote propeller" of "AUTO" om het systeem weer met de laatst ingestelde waarden in te schakelen.

5.

Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen ruiten). Druk de toets nogmaals in om de automatische werking van de airconditioning te hervatten. De aanduiding "A/C" wordt weergegeven.

Het is niet raadzaam om langdurig met uitgeschakelde airconditioning te rijden.

50

COMFORT
PARFUMEUR
De parfumeur zorgt voor een aangename geur in de auto en kan met een draaiknop naar wens worden ingesteld. Het geurelement is in verschillende geuren leverbaar.

Geurelement verwijderen

Draai het element een kwart omwenteling. Verwijder het element uit het dashboard. Sluit het element af met de dop.

Functies
A. Regelknop Met behulp van deze knop kunt u de ventilatie en de sterkte van de geur instellen. Er zijn drie hoofdstanden mogelijk: 0. Ventilatie uit. 1. Ventilatie maximaal/Geurverspreiding uit. 2. Ventilatie maximaal/Maximale geursterkte.

B. Geurelement. Het geurelement kan zeer eenvoudig worden vervangen. U kunt het geurelement op elk moment verwisselen en buiten de auto bewaren, dankzij de dop waarmee het element kan worden afgesloten als het reeds is gebruikt. Bij de PEUGEOT-servicepunten zijn verschillende geuren leverbaar.

Geurelement plaatsen

De geursterkte is mede afhankelijk van de instellingen van de ventilatie en de airconditioning.

Voer om veiligheidsredenen handelingen met het geurelement uitsluitend uit bij stilstaande auto. Haal geurelementen niet uit elkaar. Probeer de parfumeur of de geurelementen niet bij te vullen. Gebruik uitsluitend originele PEUGEOT-geurelementen. Vermijd elk contact met de huid en met de ogen. Houd de geurelementen buiten het bereik van kinderen en huisdieren.

Verwijder de dop van het element. Plaats het element in het dashboard. Druk het element in en draai het een kwart omwenteling.

Gooi het originele element niet weg, dit moet worden gebruikt om het systeem af te sluiten als de geurelementen niet worden gebruikt. Zet de knop voor een langere levensduur van het geurelement in de stand "0" of "1" zodra de sterkte van de geur in het interieur voldoende is.

51

COMFORT
VOORSTOELEN
U kunt de zitting, de rugleuning en de hoofdsteun verstellen voor een optimale zitpositie.

1. Verstelling in lengterichting Til de beugel op en schuif de stoel naar voren of naar achteren.

2.

Hoogteverstelling bestuurdersen passagiersstoel Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag totdat de gewenste stand bereikt is.

3.

Rugleuningverstelling

Duw de handgreep naar achteren.

52

COMFORT
4. Toegang tot de achterbank (3-deurs) Trek aan de handgreep om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel vooruit. Als de stoel wordt teruggeduwd, komt deze automatisch weer in de oorspronkelijke stand terug. 5. Hoogte- en hoekverstelling hoofdsteun

Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.

Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten. Druk op de nok A en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen. Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft. Druk op de nok A en duw de hoofdsteun gelijktijdig omlaag om hem lager te zetten.

Kantel het onderste gedeelte van de hoofdsteun naar voren of naar achteren om de hoek van de hoofdsteun af te stellen.

Zorg ervoor dat het terugschuiven in de oorspronkelijke stand niet wordt verhinderd; deze stand is noodzakelijk om de stoel te vergrendelen in de lengterichting.

53

2
6.

COMFORT
Armsteunen 7. Schakelaars stoelverwarming Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor elke voorstoel apart regelbaar. Met de draaiknop naast de voorstoel kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan de gewenste stand worden geselecteerd: 0: Uit. 1: Laag. 2: Gemiddeld. 3: Hoog.

ACHTERBANK
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten.

Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen hebben twee standen, een hoge stand (comfort) en een lage stand (zicht naar achteren).

Deze zijn neerklapbaar en uitneembaar. Druk, om de armsteun te verwijderen, op de knop tussen de armsteun en de rand van de zitting en trek de armsteun omhoog.

De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd: trek de hoofdsteunen omhoog tot aan de aanslag, druk vervolgens de pal in.

De geselecteerde stand van de stoelverwarming blijft nadat het contact is afgezet nog twee minuten in het geheugen.

Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.

54

COMFORT
Neerklappen van de achterbank
Kantel om beschadiging van de achterbank te voorkomen altijd eerst de zitting naar voren voordat u de rugleuning neerklapt: schuif de voorstoel indien nodig naar voren, til de zitting 1 aan de voorzijde op, kantel de zitting 1 tegen de rugleuning van de voorstoel, controleer of de veiligheidsgordel langs de rand van de rugleuning loopt, trek de hendel 2 omhoog om de rugleuning 3 te ontgrendelen, zet de hoofdsteunen in de laagste stand of verwijder ze indien nodig, klap de rugleuning 3 neer.

Terugplaatsen van de achterbank


Bij het terugplaatsen van de achterbank: zet de rugleuning 3 rechtop en vergrendel deze, klap de zitting 1 terug.

Let erop dat bij het terugplaatsen van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.

55

COMFORT
SPIEGELS
Verstellen Beweeg de hendel in de vier richtingen om de spiegel in de gewenste stand te verstellen. Inklappen Tijdens het parkeren kunt u de spiegels handmatig inklappen. Uitklappen Klap voordat u de motor start de spiegels uit. Inklappen van buitenaf: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. van binnenuit: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren.

Elektrisch verstelbare buitenspiegels Buitenspiegels


De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto.

Uitklappen van buitenaf: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. van binnenuit: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren.

Handmatig verstelbare buitenspiegels

Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden uitgeschakeld door een PEUGEOTservicepunt.

Verstellen Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. Zet de knop A weer in het midden.

De weergegeven objecten lijken in de spiegels verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.

56

COMFORT
Binnenspiegel
Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto.

Automatisch dimmende binnenspiegel


De binnenspiegel verstelt geleidelijk en automatisch van de dag- in de nachtstand.

AAN Zet het contact aan en druk op de schakelaar 1. Het verklikkerlampje 2 gaat branden en de binnenspiegel werkt automatisch. UIT Druk op de schakelaar 1. Het verklikkerlampje 2 gaat uit en de spiegel blijft in de dagstand staan.

Handmatige binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand (antiverblinding).

i
Om verblinding te voorkomen, wordt de spiegel automatisch donker, afhankelijk van de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt. Zodra de hoeveelheid licht (bijvoorbeeld verlichting van achteropkomend verkeer, zonneschijn...) vermindert, wordt het spiegelbeeld weer helder voor een optimaal zicht.

Zodra de achteruit wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.

Verstellen Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat. Dag-/nachtstand Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten. Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand.

Stel de spiegels om veiligheidsredenen zo af, dat de dode hoek minimaal is.

57

COMFORT
STUURWIELVERSTELLING
Het stuurwiel kan in hoogte en diepte worden versteld voor een optimale zithouding van de bestuurder.

ZONNEKLEP
De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij worden geklapt en is voorzien van een make-upspiegel met verlichting.

VENSTERS VOOR PARKEER-/TOLKAARTEN


Hierin kunt u parkeer- en/of tolkaarten plaatsen.

Verstellen
Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen. Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte. Druk de hendel goed vast om het stuurwiel te vergrendelen.

Open als het contact aan is het afdekkapje. De verlichting van de make-upspiegel gaat automatisch branden. De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid voor het opbergen van pasjes.

Deze vensters bevinden zich aan weerszijden van de voet van de binnenspiegel op de voorruit. Op deze plaatsen is de thermisch isolerende voorruit niet-reecterend.

Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.

De thermisch isolerende voorruit beperkt de opwarming van het interieur door zonnestralen (ultraviolette straling) te lteren. De voorruit bevat bovendien een reecterende laag die radiogolven tegenhoudt (bijvoorbeeld bij tolpoorten met elektronische betaling).

58

COMFORT
MATTEN
De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto tegen vuil van buitenaf.

Terugplaatsen
Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde: leg de mat goed op zijn plaats, druk de bevestigingen vast, controleer of de mat goed vastzit.

Bevestigen
Gebruik wanneer u een nieuwe mat bevestigt uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.

Verwijderen

Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: zet de stoel in de achterste stand, maak de bevestigingen los, verwijder de bevestigingen en vervolgens de mat.

Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd: - gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen, het gebruik van deze bevestigingen is verplicht. - gebruik nooit meer dan n mat per plaats.

59

COMFORT
INDELING VAN HET INTERIEUR
1. Dashboardkastje met verlichting (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) Opbergvak met antislipmat Kaartenhouder Portiervak Opbergvak met antislipmat Asbak met verlichting/ Aansteker (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) Opbergvakken Bekerhouder

2. 3. 4. 5. 6.

7. 8.

60

COMFORT
Dashboardkastje met verlichting
In het dashboardkastje bevinden zich de schakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde A en drie aansluitingen* B voor een audio-/videoapparaat (zie hoofdstuk "Audio en Telematica" voor meer informatie over het activeren van de extra aansluitingen). Als uw auto is uitgerust met airconditioning, bevat het dashboardkastje een afsluitbare ventilatiebuis C, via welke het dashboardkastje wordt voorzien van dezelfde airconditioning als het interieur. Het dashboardkastje bestaat uit een open bovenste opbergvak en speciale ruimtes voor het opbergen van een es mineraalwater, het instructieboekje van de auto, ... In het deksel zijn speciale ruimtes gecreerd voor een pen, een bril, munten, kaarten, een blikje, ... Het dashboardkastje kan zijn voorzien van een slot. Trek de handgreep omhoog om het te openen. De verlichting van het dashboardkastje treedt in werking zodra het wordt geopend. Druk op het deksel om de asbak te openen. Open om de asbak te legen het deksel en verwijder de asbak.

Asbak met verlichting/ Aansteker

* Uitsluitend in combinatie met kleurendisplay DT.

61

COMFORT
INDELING VAN DE BAGAGERUIMTE
1. Hoedenplank (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) Haken (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) Riem Sjorogen Bagagenet (zie de volgende bladzijde voor meer informatie)

2.

3. 4. 5.

62

COMFORT
Hoedenplank Haken Bagagenet

Verwijderen van de hoedenplank: maak de twee koorden los, til de hoedenplank iets op en verwijder hem. Er zijn meerdere mogelijkheden om de hoedenplank op te bergen: - achter de voorstoelen, - achter de achterbank.

Hieraan kunt u een boodschappentas ophangen.

Gebruik de sjorogen om uw bagage stevig vast te zetten met het bagagenet.

Bij het verwisselen van een wiel Bevestig bij het verwisselen van een wiel het koord van de vloermat van de bagageruimte aan de haken voor een optimale toegang tot het reservewiel.

63

TOEGANG TOT DE AUTO


SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING
U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging. Ontgrendelen met de sleutel in het portierslot Draai de sleutel linksom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te ontgrendelen. Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden de buitenspiegels automatisch uitgeklapt. Supervergrendeling met de afstandsbediening Druk op het gesloten hangslot om de auto te vergrendelen. Druk binnen 5 seconden nogmaals op het gesloten hangslot om de supervergrendeling van de auto in te schakelen. Supervergrendeling met de sleutel Draai de sleutel rechtsom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te vergrendelen. Draai de sleutel binnen 5 seconden nogmaals rechtsom om de supervergrendeling van de auto in te schakelen. De supervergrendeling wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden de buitenspiegels automatisch ingeklapt.

Vergrendelen van de auto


Normale vergrendeling met de afstandsbediening

Druk op het gesloten hang-

slot om de auto te vergrendelen.

Ontgrendelen van de auto


Uitklappen van de sleutel Druk op de knop A om de sleutel uit te klappen. Ontgrendelen met de afstandsbediening

Druk

op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen.

Normale vergrendeling met de sleutel Draai de sleutel rechtsom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te vergrendelen. Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden de buitenspiegels automatisch ingeklapt.

Als n van de portieren of de achterklep geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet.

De supervergrendeling blokkeert het van binnenuit en van buitenaf openen van de portieren. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de vergrendelingsschakelaar in het interieur buiten werking. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.

64

TOEGANG TOT DE AUTO


Lokaliseren van de auto
Druk op het gesloten hangslot om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats. De plafonniers gaan branden en de knipperlichten knipperen gedurende enkele seconden. Codekaart

Diefstalbeveiliging
Inklappen van de sleutel Druk op de knop A om de sleutel in te klappen. Elektronische startblokkering In de sleutel is een chip aangebracht die over een specieke code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering. Deze elektronische startblokkering blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt.

De codekaart wordt u bij aevering van de auto samen met de twee sleutels overhandigd. Op deze kaart staat de identicatiecode die uw PEUGEOT-servicepunt nodig heeft bij werkzaamheden aan de elektronische startblokkering. De code is afgedekt, verwijder de lm alleen als dit strikt noodzakelijk is.

Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen 30 seconden een portier wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld. Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden uitgeschakeld door een PEUGEOTservicepunt.

Bewaar de kaart op een veilige plaats buiten de auto. Bewaar de kaart bij uw persoonlijke documenten.

65

TOEGANG TOT DE AUTO


Starten van de motor
Steek de sleutel in het contactslot. Wacht enkele seconden tot de code van de startblokkering is herkend. Draai de sleutel rechtsom in de stand 3 (Starten). Laat zodra de motor draait de sleutel los.

Storing afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot. Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOTservicepunt als de storing niet is verholpen. Synchroniseren Zet het contact af. Zet de sleutel in de stand 2 (Contact). Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op de vergrendelingsknop (gesloten hangslot) van de afstandsbediening. Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot. De afstandsbediening werkt nu weer.

Batterij vervangen

Batterij ref.: CR1620/3 V. Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display Wip het huis met een muntstuk bij het oog los. Verwijder de lege batterij. Schuif de nieuwe batterij in de juiste richting op zijn plaats. Klik het huis vast. Synchroniseer de afstandsbediening.

Afzetten van de motor


Zet de auto stil. Draai de sleutel linksom in de stand 1 (Stop). Verwijder de sleutel uit het contactslot.

i
66

Waarschuwingssignaal sleutel Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl de sleutel nog in het contact zit, klinkt er een geluidssignaal.

TOEGANG TOT DE AUTO

Sleutels
Noteer de sleutelnummers zorgvuldig. De sleutelcode is als streepjescode aangegeven op het label bij de sleutel. Een PEUGEOT-servicepunt kan bij verlies snel voor nieuwe sleutels zorgen.

Afstandsbediening
De radiograsche afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.

Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg, ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.

Vergrendelen van de auto


Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.

Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering, dit kan tot storingen leiden.

Bij het aanschaffen van een gebruikte auto


Controleer of u in het bezit bent van de codekaart. Laat uw sleutels door een PEUGEOT-servicepunt in het elektronische geheugen opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.

67

TOEGANG TOT DE AUTO


ALARM
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit een omtrek- en een interieurbeveiliging en is voorzien van een anti-inbraakfunctie.

Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm

Vergrendelen van de auto met alleen de omtrekbeveiliging


Uitschakelen van de interieurbeveiliging Zet het contact af. Druk binnen 10 seconden op de knop A tot het verklikkerlampje blijft branden. Verlaat de auto. Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de vergrendelknop van de afstandsbediening. Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop A zal n keer per seconde knipperen.

Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand probeert in te breken door een portier, de achterklep of de motorkap te forceren.

Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen. Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen of als iets of iemand in de auto beweegt. Schakel de interieurbeveiliging uit als u tijdens uw afwezigheid een ruit een stukje open wilt laten of als er een huisdier in de auto achterblijft. Inschakelen Zet het contact af en verlaat de auto. Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de vergrendelknop van de afstandsbediening. Het alarm is geactiveerd; het verklikkerlampje van de knop A zal n keer per seconde knipperen. Uitschakelen Ontgrendel de auto met de ontgrendelknop van de afstandsbediening. Het alarm wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje van de knop A gaat uit.

De interieurbeveiliging wordt uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure wordt uitgevoerd na het afzetten van het contact.

Anti-inbraakfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te saboteren. Het alarm gaat af als iemand probeert de kabels van de sirene, de bedieningseenheid of de accu door te knippen.

Inschakelen van de interieurbeveiliging Ontgrendel de auto met de ontgrendelknop van de afstandsbediening. Het alarm wordt weer ingeschakeld met twee beveiligingsniveaus; het verklikkerlampje van de knop A gaat uit.

!
68

Breng geen wijzigingen aan het alarmsysteem aan, dit kan leiden tot storingen.

TOEGANG TOT DE AUTO


Activering
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers ongeveer dertig seconden. Nadat het alarm is gestopt, zijn de omtrek- en interieurbeveiliging weer actief.

Storing afstandsbediening
Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. Open het portier; het alarm gaat af. Zet het contact aan; het alarm stopt.

Automatisch inschakelen*
Afhankelijk van de wetgeving in uw land is het volgende van toepassing: - het alarm wordt 45 seconden nadat de auto met behulp van de afstandsbediening is vergrendeld geactiveerd, ongeacht de toestand van de portieren en de achterklep. - het alarm wordt 2 minuten nadat het laatste portier of de achterklep is gesloten, geactiveerd. Om het afgaan van het alarm bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet eerst op de ontgrendelknop van de afstandsbediening worden gedrukt.

Als het alarm 10 keer achter elkaar is afgegaan, wordt het bij de elfde keer uitgeschakeld. Als het lampje van de knop A snel knippert, betekent dit dat het alarm tijdens uw afwezigheid is afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet. Om te voorkomen dat tijdens het wassen van uw auto het alarm afgaat, is het raadzaam de auto in dat geval met de sleutel af te sluiten. Schakel voordat u de accukabels losneemt het alarm uit om te voorkomen dat de sirene afgaat.

Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen


Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier.

Storing
Als bij het aanzetten van het contact het verklikkerlampje van de knop A gedurende 10 seconden blijft branden, duidt dit op een storing in de verbinding met de sirene. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt.

* Volgens land van bestemming.

69

TOEGANG TOT DE AUTO


ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN
U kunt de ruiten handmatig of automatisch volledig openen en sluiten. De ruiten zijn voorzien van een beveiliging tegen beknellen en de elektrisch bedienbare ruiten achter kunnen worden geblokkeerd voor de veiligheid van kinderen op de achterbank.

Werking
Handmatig Duw of trek de schakelaar tot het zware punt. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten. Automatisch Duw of trek schakelaar voorbij het zware punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar om het openen of sluiten te stoppen.

Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet wil sluiten: druk dan op de schakelaar om de ruit helemaal te openen, trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten, houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld.

Blokkering van de ruitbediening achter

i
1. 2. 3. 4. 5. Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde. Schakelaar ruitbediening passagierszijde. Schakelaar ruitbediening rechts achter. Schakelaar ruitbediening links achter. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achter.

Nadat de sleutel uit het contact is genomen, kunnen de ruiten nog ongeveer 45 seconden, of tot een voorportier wordt geopend, worden bediend.

Beveiliging tegen beknellen Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze gedeeltelijk weer open.

Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren. Als de schakelaar omlaag staat, is de ruitbediening geblokkeerd. Als de schakelaar omhoog staat, is de ruitbediening niet geblokkeerd.

70

TOEGANG TOT DE AUTO


Resetten
Nadat de accukabels los zijn geweest of na een storing moet de ruitbediening worden gereset: laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten, houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast, druk op de schakelaar om de ruit automatisch te openen, druk als de ruit volledig is geopend nogmaals op de schakelaar en houd deze nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld.

Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.

ZIJRUITEN ACHTER
Bij de 3-deurs uitvoering zijn de achterste zijruiten uitstelbaar voor een optimale ventilatie van de achterste zitplaatsen.

Openen

Kantel de hendel naar voren. Duw de hendel zo ver mogelijk naar buiten om de ruit in de geopende stand te vergrendelen.

Sluiten

Trek de hendel naar binnen om de ruit te ontgrendelen. Kantel de hendel volledig naar achteren om de ruit in de gesloten stand te vergrendelen.

71

TOEGANG TOT DE AUTO


PORTIEREN Openen
Van buitenaf Van binnenuit

Sluiten
Als een portier niet goed is gesloten: verklikkerlampje branden in combinatie met een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden, - tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden.

- bij draaiende motor gaat het

Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel en trek aan de portiergreep.

Met de portiergreep van de voorportieren kunnen gelijktijdig ook de achterportieren en de achterklep worden ontgrendeld. Met de portiergreep van de achterportieren wordt daarentegen alleen het desbetreffende portier ontgrendeld.

De portieren kunnen niet met de portiergrepen worden geopend op het moment dat de supervergrendeling is ingeschakeld.

72

TOEGANG TOT DE AUTO


Handmatige centrale vergrendeling
Deze functie biedt de mogelijkheid de portieren en de achterklep van binnenuit handmatig en volledig te vergrendelen of te ontgrendelen.

Inschakelen Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de supervergrendeling is ingeschakeld, knippert het rode lampje en is de knop A inactief. Gebruik in dat geval de afstandsbediening of de sleutel om de auto te ontgrendelen.

Automatische centrale vergrendeling


Deze functie zorgt ervoor dat de portieren en de achterklep tijdens het rijden automatisch en volledig worden vergrendeld. U kunt de functie desgewenst inschakelen of uitschakelen. Vergrendelen Druk op de knop A om de auto te vergrendelen. Het rode lampje van de knop gaat branden. Vergrendelen Zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, worden de portieren en de achterklep automatisch vergrendeld.

Druk langer dan 2 seconden op de knop A. Op het multifunctionele display verschijnt een melding ter bevestiging. Uitschakelen Druk nogmaals langer dan 2 seconden op de knop A. Op het multifunctionele display verschijnt een melding ter bevestiging.

Als n van de portieren is geopend, werkt de centrale vergrendeling van binnenuit niet.

De automatische centrale vergrendeling werkt niet als een van de portieren is geopend. Als de achterklep is geopend, is de automatische centrale vergrendeling van de portieren actief.

Ontgrendelen Druk nogmaals op de knop A om de auto te ontgrendelen. Het rode lampje van de knop gaat uit.

Ontgrendelen Druk als sneller wordt gereden dan 10 km/h op de knop A om de portieren en de achterklep tijdelijk te ontgrendelen.

73

TOEGANG TOT DE AUTO


Noodbediening
Functie die het mogelijk maakt om de portieren mechanisch te vergrendelen en ontgrendelen in het geval van een storing in de centrale vergrendeling. Vergrendelen van het bestuurdersportier

ACHTERKLEP

Noodbediening
Hiermee kan bij een eventuele storing in de centrale vergrendeling, de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.

Steek de sleutel in het slot en draai

deze rechtsom. Ontgrendelen van het bestuurdersportier Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom. Vergrendelen van de overige portieren

Openen
Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel, trek aan de handgreep en trek de achterklep omhoog. Ontgrendelen Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen, Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen.

Sluiten
Als de achterklep niet goed is gesloten: - bij draaiende motor gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden, - tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden.

Steek de sleutel in het slotplaat in de zijkant van het portier en draai de sleutel een achtste omwenteling. Ontgrendelen van de overige portieren Trek aan de portiergreep aan de binnenzijde.

74

TOEGANG TOT DE AUTO


SCHUIFDAK
Het schuifdak zorgt voor extra ventilatie en licht in het interieur. Het is voorzien van een beveiliging tegen beknellen en een zonnescherm voor een optimaal thermisch comfort. Beveiliging tegen beknellen Als het dak bij het sluiten tegen een obstakel stuit, stopt het dak automatisch en gaat gedeeltelijk weer open.

Resetten
U moet bij een storing nadat de accukabels zijn losgenomen het schuifdak resetten: zet de knop terug in de stand "O", druk langer dan 2 seconden op het midden van de knop, wacht tot het dak volledig is gesloten, vervolgens zal het dak enkele millimeters worden geopend. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld.

Werking

Als het schuifdak bijvoorbeeld bij vorst niet wil sluiten, moet u zodra het dak gestopt is: de knop in de stand "O" zetten en meteen op de schakelaar drukken. de knop ingedrukt houden totdat het dak volledig is gesloten. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld.

!
Openen Draai de knop naar links (negen standen mogelijk). Er komt geleidelijk een windgeleider naar buiten die dreungeluiden door de rijwind voorkomt. Sluiten Draai de knop terug in de stand "O". Zonnescherm Het zonnescherm wordt handmatig bediend. Het zonnescherm wordt automatisch opengeschoven als het schuifdak wordt geopend.

Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact. Wanneer tijdens het bedienen van het dak iets tussen het dak en de sponning bekneld raakt, moet het dak weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder het dak bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van het dak verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de dakbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van het dak niet kunnen bezeren.

75

TOEGANG TOT DE AUTO


PANORAMADAK
U hebt de beschikking over een panoramadak met getint glas, waardoor de lichtinval en het zicht in het interieur worden vergroot. Het elektrisch bedienbare zonnescherm zorgt voor een beter thermisch comfort in het interieur.

Openen

Trek het zonnescherm met de handgreep naar achteren tot de gewenste stand is bereikt.

Sluiten
Trek het zonnescherm met de handgreep naar voren tot de gewenste stand is bereikt.

76

TOEGANG TOT DE AUTO


BRANDSTOFTANK
Als de brandstofmeter een laag niveau aangeeft, is het raadzaam bij de eerstvolgende gelegenheid te tanken. Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter. Veilig tanken: zet altijd de motor af, open de brandstofvulklep, steek de sleutel in de dop en draai de sleutel linksom,

Waarschuwing brandstofniveau
Als dit verklikkerlampje gaat branden, is het minimale niveau in de brandstoftank bereikt. U kunt nog ongeveer 50 km met de resterende hoeveelheid brandstof rijden. Raadpleeg indien u strandt met een lege tank het hoofdstuk "Praktische informatie".

Tanken
Op een label aan de binnenzijde van de vulklep staat de voorgeschreven soort brandstof voor uw auto aangegeven.

verwijder de dop en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de klep, tank de auto af, maar laat het vulpistool nooit meer dan 3 keer afslaan; indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden,

Zolang de brandstofvuldop niet is vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de dop worden verwijderd.

Na het tanken: breng de dop aan, draai de sleutel naar rechts en verwijder deze vervolgens uit de dop, sluit de brandstofvulklep.

77

ZICHT
LICHTSCHAKELAAR
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen. Uitvoering zonder AUTO

Handbediende functies
De lichtschakelaar bestaat uit de ring A en de hendel B. A. ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting:

Hoofdverlichting
De lichtschakelaar heeft verschillende standen om de zichtbaarheid van de auto en het zicht van de bestuurder aan te passen aan de omgeving: - parkeerlicht: om gezien te worden, - dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, - grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen waar het omgevingslicht onvoldoende is. uit,

alleen parkeerlicht,

Aanvullende verlichting

dimlicht of grootlicht,

Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specieke rijomstandigheden: - mistachterlicht: voor een optimale zichtbaarheid van achteren als het zicht minder dan 50 m is, - mistlampen vr: voor extra zicht bij slecht weer, - bochtverlichting voor een optimaal zicht in bochten.

Uitvoering met AUTO B.

automatische verlichting. trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. Als de verlichting is uitgeschakeld of alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.

Instellingen
Het verlichtingssysteem van uw auto heeft verschillende extra automatische functies die afzonderlijk kunnen worden ingesteld: - follow me home verlichting, - automatische verlichting, - bochtverlichting.

Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.

78

ZICHT
Uitvoering met mistachterlicht C. ring voor de selectie van de mistverlichting. De mistverlichting kan worden ingeschakeld in combinatie met dim- en grootlicht. mistachterlicht Draai de ring C naar voren om het mistachterlicht in te schakelen. Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (in de stand AUTO), blijven het mistachterlicht en de dimlichten branden. Draai de ring C naar achteren om alle lichten uit te schakelen. Uitvoering met mistlampen vr en mistachterlicht

Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra het niet meer nodig is. Bij helder weer zijn de mistlampen verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan.

mistlampen vr en mistachterlicht Draai de ring C naar voren om de mistverlichting in te schakelen. Draai de ring C twee keer naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen. Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (in de stand AUTO) of het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de parkeerlichten branden. Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. De parkeerlichten worden automatisch uitgeschakeld.

Vergeten verlichting Als het contact is afgezet en n van de voorportieren wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. Het geluidssignaal stopt zodra de verlichting wordt uitgeschakeld.

Motorvoertuigverlichting overdag*
Bij autos met motorvoertuigverlichting overdag wordt bij het starten van de auto automatisch het dimlicht ingeschakeld. Op het instrumentenpaneel gaat dit verklikkerlampje branden. De dashboardverlichting (inclusief de verlichting van het instrumentenpaneel, het multifunctionele display, het bedieningspaneel van de airconditioning, ...) gaat niet branden, tenzij de automatische verlichting wordt ingeschakeld of de verlichting handmatig wordt ingeschakeld. * Volgens land van bestemming.

79

ZICHT
Follow me home
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken. Inschakelen Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de hendel B. Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie te deactiveren. Uitschakelen Na het vergrendelen van de auto met de afstandsbediening of na de ingestelde tijd wordt de follow me home-verlichting automatisch uitgeschakeld.

Automatische verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is (gesignaleerd door de sensor achter de binnenspiegel) of zodra de ruitenwissers wissen. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of het wissen is gestopt.

Koppeling met follow me home-verlichting De koppeling van dit systeem aan de automatische verlichting biedt de volgende extra mogelijkheden: - instellen van de duur van de follow me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden) via het conguratiemenu van de auto op het multifunctionele display, - automatische inschakeling van de follow me home verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld.

Storing Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en wordt het pictogram service weergegeven in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Raadpleeg in dat geval een PEUGEOTservicepunt. Inschakelen

Draai de ring A in de stand "AUTO".


Bij het inschakelen van de functie verschijnt een melding op het multifunctionele display. Uitschakelen

Draai de ring A in een andere stand dan

de stand "AUTO". Bij het uitschakelen van de functie verschijnt een melding op het multifunctionele display.

Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Deze sensor regelt de automatische verlichting.

80

ZICHT
BOCHTVERLICHTING
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld, zorgt deze functie ervoor dat de lichtbundels de richting van de weg volgen met een extra hoek van ongeveer 30. Deze functie is vooral effectief bij lage en gemiddelde wagensnelheden (binnen de bebouwde kom, bochtige wegen, ...). met bochtverlichting

Configuratie
Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het conguratiemenu van het multifunctionele display. De functie is standaard geactiveerd.

KOPLAMPEN VERSTELLEN

Inschakelen
De functie wordt ingeschakeld als bij een bepaalde wagensnelheid het stuur met een bepaalde hoek wordt ingedraaid.

Uitschakelen
De functie is uitgeschakeld als het stuur wordt teruggedraaid naar de rechtuitstand. De functie wordt tevens uitgeschakeld als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.

Storing
zonder bochtverlichting In het geval van een storing knippert dit pictogram op het display van het instrumentenpaneel in combinatie met een melding op het multifunctionele display. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.

Verstel de koplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 0. 1 of 2 personen op de voorstoelen. -. 3 personen. 1. 5 personen. 2. 5 personen + maximaal toegestane belading. 3. Bestuurder + maximaal toegestane belading.

Stand "0": basisinstelling.

81

ZICHT
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Met behulp van de ruitenwisserschakelaar kunt u de ruitenwissers voor en achter inschakelen om regen en vuil van de ruit te wissen. De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden. Uitvoering met intervalstand

Handmatig inschakelen
Schakel de ruitenwissers handmatig in met behulp van de hendel A en de ring B. Ruitenwissers vr A. selecteer de wissnelheid met de hendel: hoge snelheid (hevige neerslag),

Instellen
Volgens uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk: - automatische werking ruitenwissers vr, - automatisch inschakelen ruitenwisser achter bij inschakelen achteruitversnelling.

normale snelheid (matige regenval), interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid), uit, Uitvoering met automatische ruitenwissers n keer wissen (duw de hendel omlaag),

automatisch (zie de volgende bladzijde).

82

ZICHT
Ruitenwisser achter B. selecteer de ruitenwisser achter met de ring:

Ruitensproeiers vr en koplampsproeiers

uit,

interval,

wissen en sproeien (gedurende enige tijd). Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden ingeschakeld om de ruit schoon te wissen. Als de dimlichten branden, worden tegelijk ook de koplampsproeiers geactiveerd.

Achteruitversnelling Als de ruitenwissers vr zijn ingeschakeld op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld. Instellen Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het conguratiemenu van het multifunctionele display. De functie is standaard geactiveerd.

Schakel bij sneeuw of strenge vorst of tijdens het gebruik van een op de achterklep bevestigde etsendrager de automatische werking van de ruitenwisser achter uit via het conguratiemenu van het multifunctionele display.

Bij autos met automatische airconditioning wordt tijdens het bedienen van de ruitensproeiers vr automatisch de luchttoevoer afgesloten om stank in het interieur te voorkomen.

83

ZICHT
Automatische ruitenwissers vr
De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.

Als het contact meer dan 1 minuut afgezet is geweest, moet de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw worden geactiveerd door de hendel A kort omlaag te duwen.

Speciale stand van de ruitenwissers voor

Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren. Als de ruitenwisserschakelaar binnen n minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, bewegen de ruitenwissers naar het midden van de voorruit. Deze stand kan worden gebruikt voor 's winters parkeren en het vervangen of het reinigen van de ruitenwisserbladen. Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.

!
Inschakelen Zet de hendel A in de stand "AUTO". Dit wordt bevestigd door een melding op het multifunctionele display.

Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Zet het contact af als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.

Uitschakelen Zet de hendel A in een andere stand en vervolgens in de stand "0" om de ruitenwissers handmatig te bedienen. Dit wordt bevestigd door een melding op het multifunctionele display.

84

ZICHT
PLAFONNIERS
Via de plafonniers kunt u de interieurverlichting instellen en inschakelen.

Plafonniers vr en achter

Als de interieurverlichting permanent is ingeschakeld, blijft deze gedurende een bepaalde tijd branden: - bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten, - in de eco-mode: ongeveer 30 seconden, - bij draaiende motor: onbeperkt.

Kaartleeslampjes
In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden: - als de auto wordt ontgrendeld, - als de sleutel uit het contact wordt verwijderd, - als op de ontgrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren. De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: - als de auto wordt vergrendeld, - als het contact wordt aangezet, - 30 seconden na het sluiten van het laatste portier. 1. 2. 3. Plafonnier vr Kaartleeslampjes Plafonnier achter Permanent uit. Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar.

Permanent aan.

85

VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN


ALGEMENE INFORMATIE MET BETREKKING TOT KINDERZITJES
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van u zelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: - sinds 1992, en conform Richtlijn 2000/3 dienen kinderen jonger dan 12 jaar in gehomologeerde*, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen** uitgeruste plaatsen te worden vervoerd, - de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, - kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.

BEVESTIGEN VAN EEN KINDERZITJE MET EEN DRIEPUNTS VEILIGHEIDSGORDEL


"Met de rug in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde** zijn uitgeschakeld. Anders kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. "Met het gezicht in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel van de auto in de middelste stand met de rugleuning rechtop worden gezet en mag de airbag aan passagierszijde** niet worden uitgeschakeld.

Middelste stand

PEUGEOT beveelt u aan kinderen op de achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: - met de rug in de rijrichting tot 2 jaar, - met het gezicht in de rijrichting vanaf 2 jaar.

86

* Volgens de wettelijke bepalingen. ** Volgens uitvoering.

VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN


DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN KINDERZITJES
PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met een artikelnummer van Automobiles PEUGEOT die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt: Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg L4 "KIDDY Life" (E1 03301135) Omwille van de veiligheid van jonge kinderen (van 9 tot 18 kg), raadt PEUGEOT u aan de gordelbeschermer te gebruiken. Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg

Airbag aan passagierszijde OFF**

L1 "BRITAX Babysure" (E11 0344117) Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.

L2 "RMER Baby-Safe" (E1 03301146) Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.

L5 "RECARO Start" (E1 03301108).

L3 "MAXI COSI Cabrio" (E4 03443301/ E4 04443517) Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst. ** Volgens uitvoering.

L6 "KLIPPAN Optima" (E17 030007) Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.

87

VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN


BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL
Overeenkomstig de Europese wetgeving (Richtlijn 2000/3) geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto. Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie Plaats Tot 13 kg (groep 0 (b) en 0+) Tot 1 jaar 9 tot 18 kg (groep 1) Van 1 tot 3 jaar 15 tot 25 kg (groep 2) Van 3 tot 6 jaar 22 tot 36 kg (groep 3) Van 6 tot 10 jaar

Passagiersstoel vr (c) - vaste stoel - In hoogte verstelbare stoel Zitplaats links of rechts achter Middelste zitplaats achter U U U U U U U U

L1, L2, L3

(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle autos met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd. (b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. (c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. U: plaats geschikt voor het bevestigen van een universeel goedgekeurd kinderzitje met de veiligheidsgordel. Kinderzitje geplaatst met de rug in de rijrichting of het gezicht in de rijrichting. X: plaats niet geschikt voor het bevestigen van een kinderzitje uit de aangegeven gewichtsgroep. L-: alleen de aangegeven kinderzitjes mogen op de desbetreffende plaats worden bevestigd (volgens land van bestemming).

88

VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN

ADVIEZEN VOOR KINDERZITJES


De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt. Als de hoofdsteun verwijderd moet worden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen. Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of verwijderd is. Schakel de airbag aan passagierszijde* uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Plaatsen van een stoelverhoger Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder. Laat uit veiligheidsoverwegingen: - geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, - nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, - de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto. Gebruik de kindersloten* om te voorkomen dat de portieren per ongeluk geopend worden. Zorg er voor dat de achterzijruiten* niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.

* Volgens uitvoering.

89

VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN


ISOFIX-BEVESTIGINGEN
Uw auto voldoet aan de nieuwe ISOFIX-normen. De hieronder aangegeven zitplaatsen* zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen: Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen: De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten die eenvoudig aan de onderste bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bovenste bevestigingsring B. Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog en steek de haak tussen de hoofdsteun en de rugleuning door. Bevestig de haak aan de bovenste bevestigingsring B en trek de riem aan.

- twee onderste bevestigingsringen A, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden,

Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen.

i
- n bovenste bevestigingsring B, de TOP TETHER-bevestiging.

Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin staat vermeld welke kinderzitjes voor uw auto zijn gehomologeerd.

* Volgens uitvoering.

90

VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN


ISOFIX KINDERZITJES AANBEVOLEN DOOR PEUGEOT EN GEHOMOLOGEERD VOOR UW AUTO
Het MAXI COSI CabrioFix kinderzitje (gewichtsgroep E) Groep 0+: tot 13 kg

Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst. Het ISOFIX-onderstel is voorzien van een in hoogte verstelbare steun. Deze steun dient tegen de vloer van de auto te steunen.

Het RMER Duo kinderzitje (gewichtsgroep B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg

Wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste ISOFIX-bevestiging, de TOP TETHER. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.

Deze kinderzitjes kunnen ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.

91

VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN


OVERZICHT BEVESTIGING ISOFIX-KINDERZITJES
Overeenkomstig de Europese wetgeving (ECE 16) geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G). Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie Tot 10 kg (groep 0) Tot ca. 6 maanden Type ISOFIXkinderzitje ISOFIX-maat ISOFIX-kinderzitjes universeel en semiuniverseel geschikt voor bevestiging op de achterbank Reiswieg* F G C Tot 10 kg (groep 0) Tot 13 kg (groep 0+) Tot ca. 1 jaar "rug in de rijrichting" D E Van 9 tot 18 kg (groep 1) Van ca. 1 tot ca. 3 jaar "rug in de rijrichting" C D "gezicht in de rijrichting" A B B1

IL-SU**

IL-SU**

IL-SU**

IUF** IL-SU**

IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem ("Top Tether" bevestiging). IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: - rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem ("Top Tether" bevestiging) of een steun, - gezicht in de rijrichting voorzien van een steun, - reiswieg voorzien van een bovenste riem ("Top Tether" bevestiging) of een steun. Raadpleeg het hoofdstuk "Isoxbevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem ("Top Tether" bevestigingen). X: plaats niet geschikt voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje uit de aangegeven gewichtsgroep. * De ISOFIX-reiswieg wordt bevestigd aan de onderste ISOFIX-bevestigingen van een zitplaats en neemt de drie achterzitplaatsen in beslag. Om bij de 3-deurs uitvoering een reiswieg op de achterbank de bevestigen, moet de hoogteverstelling van de veiligheidsgordel vr in de onderste stand staan. ** De hoofdsteun van de zitplaats waar het kinderzitje is bevestigd moet zijn verwijderd en opgeborgen.

92

VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN


MECHANISCH KINDERSLOT
Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen. De knop bevindt zich op de zijkant van beide achterportieren. Vergrendelen

ELEKTRISCH BEDIENBAAR KINDERSLOT


Het elektrisch bedienbare kinderslot voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend. De schakelaar bevindt zich in het midden van het dashboard. Inschakelen

Draai de rode knop een kwart omwenteling naar rechts met de contactsleutel. Ontgrendelen Draai de rode knop een kwart omwenteling naar links met de contactsleutel.

Druk op de knop A. Het verklikkerlampje van de knop A gaat branden en er verschijnt een melding op het multifunctionele display. Uitschakelen Druk nogmaals op de knop A. Het verklikkerlampje van de knop A gaat uit en er verschijnt een melding op het multifunctionele display.

Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan. Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van het kinderslot. Neem vr het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, zelfs voor korte periodes.

93

VEILIGHEID
RICHTINGAANWIJZERS
Gebruik de richtingaanwijzers om een verandering van rijrichting of rijstrook aan te geven.

ALARMKNIPPERLICHTEN
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van le, pech, slepen of een ongeval.

CLAXON
Gebruik de claxon om medeweggebruikers te waarschuwen bij gevaar.

Links: duw de hendel omlaag. Rechts: duw de hendel omhoog.

Druk de knop A in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.

Automatische ontsteking van de alarmknipperlichten*

Druk op een van de spaken van het stuurwiel.

Wanneer bij een snelheid van meer dan 60 km/h de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt automatisch het knippergeluid versterkt.

Bij een noodstop schakelen de alarmknipperlichten, afhankelijk van de remvertraging die optreedt, automatisch in. De alarmknipperlichten blijven knipperen totdat er opnieuw gas wordt gegeven. U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop A in te drukken.

Gebruik de claxon alleen wanneer het echt nodig is en in de volgende gevallen: - onmiddellijk gevaar, - naderen van een onoverzichtelijke bocht.

i
94

Schakel omwille van de veiligheid de alarmknipperlichten in als u de staart van een le nadert.

* Volgens land van bestemming.

VEILIGHEID
CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden. Lekke band Dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP gaan branden op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display die aangeeft welke band(en) het betreft. Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte manoeuvres met het stuur en de remmen. Vervang de beschadigde band (lekke band of veel te lage bandenspanning) en laat de bandenspanning zo snel mogelijk controleren. Sensor(en) niet gedetecteerd of defect Dit verklikkerlampje gaat branden op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display die aangeeft van welk(e) wiel(en) de bandenspanning niet meer gecontroleerd wordt of duidt op een storing in het systeem. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om de defecte sensor(en) te vervangen.

Alle reparaties aan een wiel dat met dit systeem is uitgerust en het vervangen van een band moeten worden uitgevoerd door een PEUGEOT-servicepunt. Wanneer bij het verwisselen een wiel is gemonteerd dat niet door uw auto wordt gedetecteerd (voorbeeld: montage van winterbanden), dient het systeem door een PEUGEOT-servicepunt opnieuw genitialiseerd te worden.

Elk ventiel is voorzien van een sensor, die een waarschuwingssignaal uitzendt als de bandenspanning te laag is (snelheid hoger dan 20 km/h).

Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder niet door het systeem kunnen worden vervangen.

Te lage bandenspanning
Dit verklikkerlampje gaat branden op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display die aangeeft welke band(en) het betreft. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. Dit dient te worden uitgevoerd bij koude banden.

Deze melding wordt ook weergegeven als n van de wielen niet op de auto aanwezig is (bij reparatie) of als er n of meerdere wielen zonder sensor op de auto worden gemonteerd. Het reservewiel is niet voorzien van een sensor.

Ondanks dit systeem moet de bandenspanning (zie de paragraaf "Identicatie") nog regelmatig worden gecontroleerd. De bandenspanning heeft een belangrijke invloed op het weggedrag van de auto en de slijtage van de banden, vooral onder zware rijomstandigheden (zware lading, hoge rijsnelheden). De bandenspanning dient minimaal n keer per maand gecontroleerd te worden, bij koude banden. Denk eraan ook de bandenspanning van het reservewiel te controleren. Het bandenspanningscontrolesysteem kan tijdelijk worden verstoord door radiogolven in hetzelfde frequentiegebied.

95

VEILIGHEID
HULPSYSTEMEN BIJ HET REMMEN*
Uw auto is voorzien van drie systemen die u helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot stilstand te brengen: - het antiblokkeersysteem (ABS), - de elektronische remdrukregelaar (REF), - de noodremassistentie (AFU). Storing Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in het antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met het verklikkerlampje STOP en ABS, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. Stop op een veilige plaats. Raadpleeg in beide gevallen PEUGEOT-servicepunt. een

Noodremassistentie
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Inschakelen Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde. Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.

Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF)

Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in scherpe bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Inschakelen Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra n van de wielen dreigt te blokkeren. De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.

Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat er wielen worden gemonteerd die aan de voorschriften van de constructeur voldoen.

!
96

Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los. * Volgens land van bestemming.

VEILIGHEID
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN
Uw auto is voorzien van twee systemen die voor zover dit mogelijk is ingrijpen als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting: - antispinregeling (ASR), - elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP). Uitschakelen In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn de systemen ASR en ESP uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen. Storing Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in deze systemen. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om de systemen te laten controleren.

Antispinregeling en elektronisch stabiliteitsprogramma


De antispinregeling past de aandrijfkracht van de wielen aan om het doorspinnen te voorkomen door de aangedreven wielen en de motor af te remmen. Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt in via de remmen van n of meerdere wielen en het motorkoppel om de auto weer in de juiste koers te brengen. Inschakelen De systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. De systemen worden geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting. In dat geval gaat dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel knipperen.

!
Druk op de knop "ESP OFF, die zich in het midden van het dashboard bevindt. Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel en het verklikkerlampje van de knop branden, zijn de systemen ASR en ESP uitgeschakeld. Opnieuw inschakelen: De systemen ASR en ESP worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h. Druk nogmaals op de knop "ESP OFF" om de systemen handmatig weer in te schakelen.

De systemen ASR en ESP zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risicos of het te hard rijden. De goede werking van de systemen wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur op het gebied van wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door een PEUGEOT-servicepunt. Laat de systemen na een aanrijding controleren door een PEUGEOTservicepunt.

97

VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS Veiligheidsgordels vr
De veiligheidsgordels vr zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een gordelkrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier in het geval van een frontale aanrijding. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet. De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt. Bij de 5-deurs uitvoering zijn de veiligheidsgordels vr voorzien van een geleider die ervoor zorgt dat de veiligheidsriem optimaal aansluit. Omdoen Hoogteverstelling

Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. Losmaken Druk op de rode knop van de gordelsluiting.

Knijp de knop A in en schuif deze omlaag om het bevestigingspunt lager te plaatsen. Schuif de knop A omhoog om het bevestigingspunt hoger te plaatsen. Verklikkerlampje veiligheidsgordel Als het contact wordt aangezet, gaat dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden om aan te geven dat de bestuurder* en/of voorpassagier zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt. Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert gedurende 2 minuten het verklikkerlampje in combinatie met een steeds sterker worden geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het verklikkerlampje branden zolang de bestuurder* en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt. * Volgens land van bestemming.

98

VEILIGHEID
Rij verklikkerlampjes veiligheidsgordel

Veiligheidsgordels achter
De achterbank is voorzien van drie driepunts veiligheidsgordels met oprolautomaat en gordelkrachtbegrenzer. Omdoen Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.

Rij verklikkerlampjes veiligheidsgordel

1. 2. 3. 4. 5.

Verklikkerlampje links voor. Verklikkerlampje rechts voor. Verklikkerlampje links achter. Verklikkerlampje midden achter. Verklikkerlampje rechts achter.

veiligheidsgordel veiligheidsgordel veiligheidsgordel veiligheidsgordel veiligheidsgordel

Losmaken Druk op de rode knop van de gordelsluiting. Verklikkerlampje veiligheidsgordel Als een achterpassagier zijn gordel losmaakt, gaat op het instrumentenpaneel dit verklikkerlampje branden.

In de middelste rij gaat het verklikkerlampje 1 of 2 branden: - rood: als de desbetreffende gordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt, - groen: als de desbetreffende gordel is vastgemaakt.

Als het contact wordt aangezet, gaan de verklikkerlampjes 3, 4 en 5 ongeveer 30 seconden branden: - rood: als de desbetreffende gordel niet is vastgemaakt. - groen: als de desbetreffende gordel is vastgemaakt. Als het verklikkerlampje 3, 4 of 5 rood gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, is de gordel van de desbetreffende achterpassagier weer losgemaakt.

99

6
i

VEILIGHEID
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. Als de zitplaatsen zijn voorzien van armsteunen*, moet de heupgordel altijd onder de armsteun door worden geleid. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan uw lichaamsbouw. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding of een noodstop. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door kort aan de riem te trekken en deze weer los te laten. Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: - dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, - mag deze door niet meer dan n volwassen persoon worden gedragen, - mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, - moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, om te voorkomen dat de gordel gedraaid raakt, - mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door een PEUGEOTservicepunt, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig op beschadigingen controleren door een PEUGEOT-servicepunt. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij een PEUGEOT-servicepunt. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold. Voorschriften voor kinderen: - Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje, - Gebruik geen gordelgeleider* wanneer een kinderzitje is genstalleerd, - De veiligheidsgordel mag door niet meer dan n persoon gedragen worden, - Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vr en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het verklikkerlampje van de airbag gaat in ieder geval branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door een PEUGEOT-servicepunt.

* Volgens uitvoering.

100

VEILIGHEID
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen voor een betere veiligheid van de inzittenden bij ernstige aanrijdingen. Ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met gordelkrachtbegrenzers. De kracht van een aanrijding is afhankelijk van het soort obstakel en de snelheid van de auto op dat moment. De elektronische schoksensoren registreren in dat geval de plotselinge vertraging van de auto: - als de drempelwaarde voor het in werking treden wordt overschreden, worden de airbags onmiddellijk opgeblazen en beschermen ze de inzittenden van de auto. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas zodat de druk op de borstkas van de inzittende geleidelijk afneemt. - als de drempelwaarde niet wordt overschreden, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen dan voor een afdoende bescherming.

Airbags vr
De airbags vr beschermen bij een frontale aanrijding het hoofd en de borst van de bestuurder en voorpassagier. De bestuurdersairbag is gentegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.

Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel en in de rij drukschakelaars brandt bij aangezet contact zolang de airbag is uitgeschakeld.

Activering De airbags worden gelijktijdig opgeblazen, behalve als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. Uitschakelen Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld: zet het contact af, steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde 1, draai deze in de stand "OFF", verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.

De airbags werken alleen als het contact aan is. Het uit de airbags ontsnappende gas kan enigszins irriteren.

Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

Als u het kinderzitje heeft verwijderd, zet dan de schakelaar 1 weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.

101

VEILIGHEID
Storing Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, laat het systeem dan controleren door een PEUGEOT-servicepunt.

Zij-airbags*
De zij-airbags beschermen bij een zijdelingse aanrijding de borst, de buik en het bekken van de bestuurder en de voorpassagier. De zij-airbags zijn aan de zijde van de portieren in de rugleuningen van de voorstoelen aangebracht.

Window-airbags*
De window-airbags beschermen bij een zijdelingse aanrijding het hoofd van de inzittenden voor en achter. De window-airbags zijn aangebracht in de hemelbekleding boven de zijruiten. Activering De window-airbag wordt gelijktijdig met de zij-airbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen. Storing Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, raadpleeg dan een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren.

Plaats geen kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel als de twee verklikkerlampjes van de airbags permanent blijven branden. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.

Activering De zij-airbags worden aan de zijde waar de aanrijding plaatsvindt opgeblazen.

102

* Volgens land van bestemming.

VEILIGHEID

Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Het is beslist niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren aan airbagsystemen, alleen een PEUGEOT-servicepunt heeft hiervoor gekwaliceerd personeel.

Airbags vr Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten. Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op. Zij-airbags* Bedek de stoelen uitsluitend met de daarvoor bestemde stoelhoezen. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt. Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen, dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of middel. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten. Window-airbags* Bevestig nooit iets op de hemelbekleding, dit zou bij het afgaan van de window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Demonteer nooit de handgrepen van het dak; deze maken deel uit van de bevestiging van de window-airbags.

* Volgens land van bestemming.

103

RIJDEN
HANDREM
Mechanisch systeem om de auto veilig stil te zetten. Loszetten Trek aan de hefboom, druk de knop A in en duw de handrem geheel omlaag. Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, geeft dit aan dat de handrem nog (iets) is aangetrokken.

!
Aantrekken Trek, als de auto volledig stilstaat, de handrem aan.

Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen richting trottoir, trek de handrem aan en schakel een versnelling in.

104

RIJDEN
"2 TRONIC" VERSNELLINGSBAK
Bij de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met vijf versnellingen kunt u kiezen tussen automatische bediening en handmatig schakelen. Deze transmissie heeft drie gebruiksmogelijkheden: - een automatische stand om automatisch te schakelen, - een handmatige stand om zelf te schakelen, - een auto-sequentile stand, waarmee u in de automatische stand op ieder moment zelf kunt schakelen, bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre.

Selectiehendel

Stuurbediening

R. Achteruit Trap het rempedaal in en beweeg de selectiehendel naar voren om deze stand te selecteren. N. Neutraalstand. Trap het rempedaal in en selecteer deze stand om de motor te kunnen starten. A. Automatische stand. Beweeg de selectiehendel naar achteren om deze stand te selecteren. M. +/- Handmatig schakelen. Beweeg de selectiehendel naar achteren en vervolgens naar links om deze stand te selecteren en: - beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen, - of beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen.

+. Opschakelen. Druk op de achterzijde van de stuurbediening "+" om op te schakelen. -. Terugschakelen. Druk op de achterzijde van de stuurbediening "-" om terug te schakelen.

105

RIJDEN
Weergave op het instrumentenpaneel Starten van de auto
Selecteer de stand N. Houd het rempedaal ingetrapt. Start de motor. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding N.

Handbediende stand
Beweeg na het starten van de auto de selectiehendel in de stand M om de handbediende stand in te schakelen. De aanduiding AUTO verdwijnt en de ingeschakelde versnellingen verschijnen achtereenvolgend op het display. Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. Als de auto vrijwel geheel tot stilstand is gekomen, bijvoorbeeld voor een verkeerslicht, schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar de eerste versnelling.

i
Standen van de selectiehendel N. Neutral (neutraalstand) R. Reverse (achteruitversnelling) 1, 2, 3, 4, 5 Versnellingen in de handgeschakelde stand AUTO. Verschijnt bij de selectie van de automatische stand en verdwijnt weer als de handbediende stand wordt geselecteerd. Als in de automatische stand dit pictogram verschijnt, geeft dit aan dat de transmissie detecteert dat de wielen onvoldoende grip hebben. Trap het rempedaal in als dit pictogram verschijnt (bijv.: starten van de motor).

De aanduiding N op het display knippert als u de motor probeert te starten zonder dat de selectiehendel in de stand N staat.

Selecteer de eerste versnelling (stand M of A) of de achteruitversnelling (stand R). Zet de handrem los. Neem uw voet van het rempedaal en geef gas. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen AUTO en 1 of R.

Automatische stand
Selecteer vanuit de handbediende stand de stand A om terug te keren naar de automatische stand. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduiding AUTO en de ingeschakelde versnelling. De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: - de rijstijl, - het proel van de weg, - de belading van de auto.

Gebruik nooit het gaspedaal om de auto op een helling stil te laten staan, maar gebruik daarvoor de handrem. Geef bij het wegrijden op een helling geleidelijk gas terwijl u de handrem loszet.

106

RIJDEN
Auto-sequentile stand
In de automatische stand kunt u, bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre, op ieder moment de functies van de handbediende stand gebruiken. Druk op de stuurbediening "+" of "-". De transmissie wordt dan in de desbetreffende versnelling geschakeld, als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. De aanduiding AUTO blijft op het display staan. Als de stuurbediening enige tijd niet meer gebruikt wordt, gaat de transmissie weer over op de automatische stand.

Parkeren van de auto


Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand N bewegen om de neutraalstand te selecteren. Trek altijd de handrem aan om de auto volledig still te zetten.

Storing
Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden en de aanduiding AUTO gaat knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op

een storing in de versnellingsbak.

Resetten
Nadat de accukabels los zijn geweest, moet de versnellingsbak gereset worden. Zet het contact aan. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen AUTO, en -. Selecteer de stand N. Trap het rempedaal in. Wacht ongeveer 30 seconden tot op het display van het instrumentenpaneel de aanduiding N of de ingeschakelde versnelling verschijnt. Laat het rempedaal los. De versnellingsbak werkt dan weer normaal.

Raadpleeg zo snel mogelijk PEUGEOT-servicepunt.

een

Automatische stand "sneeuw"


Als de transmissie detecteert dat de wielen onvoldoende grip hebben, wordt automatisch overgeschakeld op de sneeuwstand. Op het display verschijnen de aanduidingen AUTO en .

Houd bij het starten van de motor altijd het rempedaal ingetrapt. Zet de selectiehendel tijdens het rijden nooit in de stand N (neutraalstand). Zet de selectiehendel alleen in de stand R (achteruit) als de auto volledig stilstaat en het rempedaal is ingetrapt. Trek altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten.

107

RIJDEN
SNELHEIDSBEGRENZER
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de wagensnelheid de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect.

Stuurkolomschakelaars

Weergave op het display

Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen. Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel. Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd. De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen. De bediening van de snelheidsbegrenzer is ondergebracht in de hendel A. 1. Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsbegrenzer AAN/UIT 6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd 7. Ingestelde snelheid

Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.

108

RIJDEN
Programmeren
Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (OFF). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).

Storing
In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren.

U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:


- +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4.

Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (OFF). Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4.

Overschrijden van de ingestelde snelheid


Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas wordt losgelaten.

Uitschakelen van de functie


Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.

Bij een steile afdaling kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - gebruik nooit meer dan n mat per plaats.

109

RIJDEN
SNELHEIDSREGELAAR
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 40 km/h te bedragen en bij autos met handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de vierde versnelling zijn ingeschakeld.

Stuurkolomschakelaars

Weergave op het display

Het uitschakelen van de snelheidsregelaar


geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of door activering van het ESP. De bediening van de snelheidsregelaar is ondergebracht in de hendel A. 1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsregelaar De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsregelaar AAN/UIT 6. Snelheidsregelaar geselecteerd 7. Ingestelde snelheid

Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten. Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.

Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.

110

RIJDEN
Programmeren
Draai de knop 1 in de stand "CRUISE": de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (OFF). Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).

Storing
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren.

U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:


- +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.

Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (OFF).

Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4.

Overschrijden van de ingestelde snelheid


Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.

Uitschakelen van de functie


Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.

Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - gebruik nooit meer dan n mat per plaats.

111

RIJDEN
PARKEERHULP ACHTER
Dit systeem bestaat uit vier afstandssensoren die zijn aangebracht in de achterbumper. Het systeem wordt ingeschakeld zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Dit wordt aangegeven door een geluidssignaal. De afstand tot het obstakel wordt aangegeven door: - geluidssignalen, die elkaar sneller opvolgen naarmate de auto dichter bij het obstakel komt, - een grasche weergave op het multifunctionele display*, met blokjes die steeds dichter bij de auto komen. Als de auto minder dan ongeveer 30 centimeter van het obstakel verwijderd is, is het geluidssignaal continu hoorbaar en verschijnt het symbool "Gevaar", afhankelijk van het type multifunctioneel display. De parkeerhulp wordt uitgeschakeld als de achteruit wordt uitgeschakeld.

Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, ) dat zich achter de auto bevindt. Het waarschuwt u echter niet voor objecten die zich direct onder de bumper bevinden.

De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is.

Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen bij aanvang van de aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer de auto te dicht genaderd is. * Volgens uitvoering.

112

RIJDEN
Deactiveren Storing In het geval van een storing zal bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit verklikkerlampje gaan branden in combinatie met een geluidssignaal (kort piepje) en een melding op het multifunctionele display. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.

i
Druk op de toets A. Het verklikkerlampje gaat branden en het systeem is volledig uitgeschakeld.

Het systeem zal automatisch worden uitgeschakeld bij het trekken van een aanhangwagen of de montage van een etsendrager (auto uitgerust met een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of etsendrager).

Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of bij slecht weer niet bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Als de sensoren vuil zijn, wordt dit bij het inschakelen van de achteruitversnelling aangegeven door een geluidssignaal (lange piep).

Activeren Druk nogmaals op de toets A. Het verklikkerlampje gaat uit en het systeem is weer ingeschakeld.

113

CONTROLES
MOTORKAP
De motorkap biedt toegang tot de motorruimte, zodat u de verschillende niveaus kunt controleren. Neem de motorkapsteun C uit de houder. Bevestig de motorkapsteun in n van de twee uitsparingen om de motorkap geopend te houden.

BRANDSTOFTANK LEEG (DIESEL)


Bij autos met HDI-motor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten (zie de desbetreffende afbeelding). Het ontluchtingssysteem bestaat uit een handopvoerpomp en een transparante slang.

Openen

Open het linker voorportier. Trek de hendel A aan de onderzijde van het portierkader naar u toe.

1,4 liter HDI turbodieselmotor


Open de motorkap. Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof door de transparante slang ziet stromen. Bedien de startmotor tot de motor aanslaat. Sluit de motorkap.

Sluiten
Haal de motorkapsteun uit de uitsparing. Bevestig de motorkapsteun in de houder. Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed is vergrendeld.

Duw de veiligheidshaak B naar links en til de motorkap op.

1,6 liter 16V HDI turbodieselmotor


Open de motorkap. Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. Verwijder de afdekkap van de motor voor toegang tot de opvoerpomp. Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof door de transparante slang met de groene aansluiting ziet stromen. Bedien de startmotor tot de motor aanslaat. Breng de afdekkap van de motor aan. Sluit de motorkap.

De plaats van de ontgrendelingshendel in het interieur zorgt ervoor dat de motorkap niet geopend kan worden als het linker voorportier is gesloten.

115

CONTROLES

BENZINEMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen. 1. Koelvloeistofreservoir. 4. Luchtlter. 7. Accu.

2.

Interieurlter.

5.

Remvloeistofreservoir.

8.

Oliepeilstok.

3.

116

Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.

6.

Zekeringkast.

9.

Motorolie (bij)vullen.

CONTROLES

DIESELMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit. 1. Koelvloeistofreservoir. 4. Handopvoerpomp. 7. 8. 5. Remvloeistofreservoir. 9. 3. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. 6. Zekeringkast. Motorolie (bij)vullen. Accu. Oliepeilstok.

2.

Interieurlter.

10. Luchtlter.

117

CONTROLES
NIVEAUS CONTROLEREN
Controleer de onderstaande niveaus regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door een PEUGEOT-servicepunt.

Remvloeistofniveau
Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten. Remvloeistof verversen Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval. Type remvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof die voldoet aan de DOT4-norm.

Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij. Koelvloeistof verversen De koelvloeistof behoeft niet te worden ververst. Type koelvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof.

Motorolieniveau
Een controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 15 minuten niet heeft gedraaid. Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel, of met de oliepeilstok. Het motorolieverbruik mag gedurende het verversingsinterval niet meer dan 0,5 liter per 1 000 km bedragen. Olie verversen Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto. Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, is het gebruik van additieven in de motorolie niet toegestaan. Type motorolie Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering.

Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilateur. Deze kan ook bij afgezet contact werken. Bij uitvoeringen voorzien van een roetlter kan de motor bij afgezet contact nog (gaan) werken, zelfs bij koude motor. Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat.

Niveau ruiten- en koplampsproeiervloeistof*


Een te laag vloeistofniveau van de ruiten- en koplampsproeiers wordt aangegeven door een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Vul bij de eerstvolgende gelegenheid het reservoir bij. Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof Gebruik voor een optimale reiniging de door de fabrikant aanbevolen vloeistof.

118

* Volgens land van bestemming.

CONTROLES
Niveau brandstofadditief (diesel met roetlter)
Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het verklikkerlampje service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Bijvullen Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door een PEUGEOT-servicepunt.

CONTROLES
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het onderhoudsboekje, die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto, voor het laten controleren van bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur. Laat de controles eventueel uitvoeren door een PEUGEOT-servicepunt.

Roetfilter (diesel)
Het onderhoud van het roetlter moet worden uitgevoerd door een PEUGEOTservicepunt.

Accu
De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter. Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt het hoofdstuk "Praktische informatie" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.

Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.

Afgewerkte producten

Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.

Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het olielter vervangen. Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het vervangingsinterval.

Luchtfilter en interieurfilter
Laat de lters periodiek vervangen volgens de in het onderhoudsboekje aangegeven intervallen. Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geeft, moeten de lters twee keer zo vaak worden vervangen.

Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij een PEUGEOT-servicepunt.

119

CONTROLES
Handgeschakelde versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.

Handrem
Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem zelfs tussen twee onderhoudscontroles door worden afgesteld. Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-servicepunt.

!
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt PEUGEOT specieke producten aan. Vanwege de kans op beschadiging van het elektrisch systeem is het reinigen van de motorruimte met een hogedrukreiniger niet toegestaan.

Remblokken
De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.

Staat van remschijven/ remtrommels


Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven en/of remtrommels.

120

PRAKTISCHE INFORMATIE
WIEL VERWISSELEN
In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure. Beschikbaar gereedschap Overige accessoires

Toegang tot het gereedschap


5. Afneembaar sleepoog. Zie de desbetreffende paragraaf.

1. Het gereedschap bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte: open de achterklep, til de vloerplaat op, bevestig het koord van de vloerplaat met de haak aan de steun van de hoedenplank, maak de houder met het gereedschap los en verwijder deze.

2. 3.

4.

Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. Krik met gentegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt. Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen. Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd. Dop voor het verwijderen van slotbouten. Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd.

Wiel met wieldop Demonteren: verwijder eerst de wieldop door deze met behulp van de wielsleutel 1 bij de ventielopening los te wippen en vervolgens los te trekken. Monteren: Plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en druk de wieldop rondom met de hand vast.

121

PRAKTISCHE INFORMATIE
Toegang tot het reservewiel
Verwijderen van het reservewiel Draai de gele centrale bout een kwart omwenteling los. Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het naar u toe. Verwijder het wiel uit de bagageruimte.

Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap" voor meer informatie.

Terugplaatsen van het reservewiel Leg het reservewiel in de reservewielbak. Draai de gele centrale bout een aantal omwentelingen los en plaats de bout in het hart van het reservewiel. Draai de centrale bout vast tot deze klikt en het reservewiel goed vastzit.

Bevestiging van het stalen reservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het stalen reservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel. Detectie te lage bandenspanning Het reservewiel is niet voorzien van een bandenspanningssensor. Laat het repareren van de lekke band uitvoeren door een PEUGEOT-servicepunt.

Plaats de houder met het gereedschap in het hart van het reservewiel en maak deze vast. Plaats de vloerplaat terug.

122

PRAKTISCHE INFORMATIE
Demonteren van het wiel
Procedure Verwijder de chromen sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3. Verwijder de plastic dop van de slotbout met het gereedschap 3. Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los. Draai de overige wielbouten een omwenteling los met alleen de wielsleutel 1. Plaats de krik 2 onder n van de twee steunpunten aan de voorzijde A of achterzijde B (bij het te verwisselen wiel). Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op de grond staat. Zorg ervoor dat het voetstuk zich loodrecht onder het gebruikte steunpunt A of B bevindt.

Stilzetten van de auto Zet de auto op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een vlakke en bij voorkeur horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de handrem aan, zet het contact af en schakel de eerste versnelling* in om de wielen te blokkeren. Plaats indien nodig een wielblok onder het wiel kruislings tegenover het te verwisselen wiel. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt. * stand R van de "2 Tronic" transmissie.

Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren. Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. Verwijder het wiel.

123

PRAKTISCHE INFORMATIE
Monteren van het wiel
Procedure Plaats het wiel op de naaf. Draai de wielbouten met de hand vast. Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de dop 4 enigszins vast. Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel 1.

Laat de krik zakken. Vouw de krik 2 op en verwijder hem.

Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door een PEUGEOTservicepunt. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel.

Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 4. Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. Bevestig de plastic dop op de slotbout en de verchroomde doppen op de overige wielbouten. Berg het reservewiel en het gereedschap op in de bagageruimte.

124

PRAKTISCHE INFORMATIE
LAMPEN VERVANGEN
Een defecte lamp kan volgens de onderstaande procedure zonder gereedschap worden vervangen. Uitvoeringen met bochtverlichting Richtingaanwijzers

Koplampen
Uitvoeringen met conventionele lampen

1. 2. 3. 4. 5.

6. Raak de lampen uitsluitend met een droge doek aan. De koplampunits zijn voorzien van een glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, gebruik een spons en zeepsop.

Richtingaanwijzers (PY 21 W amberkleurig). Parkeerlicht (W 5 W). Dimlicht (H7-55 W). Grootlicht (H1-55 W). Bochtverlichting (H7-55 W). Mistlampen (H11-55 W).

Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder hem. Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Monteer de lamp in de omgekeerde volgorde.

De amberkleurige lampen (richtingaanwijzers) moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en eigenschappen.

Bij bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtig weer), kan aan de binnenzijde van de lamp enige condensvorming optreden. Deze verdwijnt zodra de lampen enige tijd branden.

125

PRAKTISCHE INFORMATIE
Parkeerlicht Neem de stekker van de koplamp los. Trek aan de borglip en verwijder de kunststof beschermkap. Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder hem. Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Monteer de lamp in de omgekeerde volgorde. Dimlicht, grootlicht of bochtverlichting Neem de stekker van de koplamp los. Trek aan de borglip en verwijder de desbetreffende kunststof beschermkap. Mistlampen Raadpleeg voor het vervangen van deze lampen een PEUGEOT-servicepunt.

Gentegreerde zijknipperlichten

Neem de stekker van de desbetreffende lamp los. Duw de borgveer open en verwijder de lamp. Monteer de lamp in de omgekeerde volgorde.

Steek ter hoogte van het midden van het zijknipperlicht een schroevendraaier tussen het zijknipperlicht en de voet van de buitenspiegel. Wip het zijknipperlicht met de schroevendraaier los. Neem de stekker van het zijknipperlicht los. Monteer het zijknipperlicht in de omgekeerde volgorde. Een nieuw zijknipperlicht is verkrijgbaar bij een PEUGEOT-servicepunt.

126

PRAKTISCHE INFORMATIE
Achterlichten
Lampen vervangen Deze vijf lampen kunnen van buitenaf worden vervangen: verwijder de bevestigingsbout van de achterlichtunit, verwijder de achterlichtunit via de buitenzijde, neem de stekker van de achterlichtunit los, verwijder het afdichtrubber van de achterlichtunit, druk de vier borglippen in en verwijder de lamphouder, draai de lamp een kwart omwenteling en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

1. 2. 3. 4. 5.

Remlichten (P 21 W). Achterlichten (R 5 W). Mistachterlichten (P 21 W). Richtingaanwijzers (PY 21 W amberkleurig). Achteruitrijlichten (P 21 W).

De amberkleurige lampen (richtingaanwijzers) moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en eigenschappen.

Open bij auto's met JBL-audiosysteem aan de rechterzijde het deksel om bij de bevestigingsbout te komen.

127

PRAKTISCHE INFORMATIE
Lamp derde remlicht vervangen (4 lampen W 5 W) Lamp van de kentekenplaatverlichting vervangen (W 5 W)

Druk de borgpennen aan weerszijden van het derde remlicht in. Trek het derde remlicht naar buiten. Draai de lamphouder van de defecte lamp een kwart omwenteling en verwijder deze. Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

Steek een kleine schroevendraaier in n van de buitenste gaten van het lampglas. Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken. Verwijder het lampglas. Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.

128

PRAKTISCHE INFORMATIE
ZEKERINGEN VERVANGEN
In het geval van een storing in een bepaalde functie kunt u de desbetreffende defecte zekering vervangen volgens de onderstaande procedure.

Vervangen van een zekering


Voordat u een zekering vervangt, dient u de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen. U kunt aan de draad van een zekering zien of deze defect is.

Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.

!
Goed Defect Gebruik de speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen. Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte. Selecteer de zekering aan de hand van het nummer op de zekeringkast, de op de zekering aangegeven stroomsterkte en het onderstaande overzicht.

Toegang tot het gereedschap


De tang voor het verwijderen van zekeringen bevindt zich aan de binnenzijde van het deksel van de zekeringkast dashboard: trek het deksel aan de bovenzijde los, verwijder het deksel volledig, maak de tang los.

PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit het verhelpen van storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door PEUGEOT aanbevolen en geleverd worden of door voorzieningen die niet volgens de voorschriften van PEUGEOT zijn gemonteerd. Dit geldt met name voor apparatuur met een stroomverbruik van meer dan 10 milliampre.

129

PRAKTISCHE INFORMATIE
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (bestuurderszijde). Overzicht zekeringen Zekering G39 G40 Ampre 20 A 20 A Hiversterker. Stoelverwarming bestuurder en voorpassagier. Functies

Zekering F1 F2 Toegang tot de zekeringen zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap". F3

Ampre 15 A 5A Ruitenwisser achter. Niet gebruikt.

Functies

Elektronische eenheid airbags en pyrotechnische gordelspanners. Schakelaar koppelingspedaal, diagnoseaansluiting, automatisch dimmende binnenspiegel, airconditioning, sensor verdraaiing stuurwiel, pomp roetlter (diesel). Elektrisch bedienbare ruiten, elektrisch bedienbare ruiten achter, schuif-/kanteldak. Elektrisch bedienbare ruiten vr, voeding inklapbare buitenspiegels. Plafonniers voor en achter, kaartleeslampjes, verlichting zonneklep, verlichting dashboardkastje, klokje.

F4

10 A

F5 F6 F7

30 A 30 A 5A

130

PRAKTISCHE INFORMATIE
Zekering Ampre Functies Autoradio, autoradio/telefoon, CD-wisselaar, multifunctioneel display, klokje, stuurkolomschakelaars, detectie te lage bandenspanning, servicecentrale trekhaakaansluiting. 12 V-aansluiting vr. Sirene alarm, elektronische eenheid alarm, bochtverlichting. Diagnoseaansluiting, contactslot met circuit lage stroomsterkte. Regen- en lichtsensor, versterker, servicecentrale trekhaakaansluiting, eenheid lesauto. Servicecentrale motor, relais ABS, selectiehendel "2 Tronic" versnellingsbak, rempedaalschakelaar met twee functies. Instrumentenpaneel, controlepaneel veiligheidsgordels, koplampverstelling, airconditioning, handsfree set, elektronische eenheid parkeerhulp achter, airbags. Vergrendeling en supervergrendeling. Achterruit- en buitenspiegelverwarming. Shunt tijdens opslag.

F8

20 A

F9 F10 F11 F12 F13

30 A 15 A 15 A 15 A 5A

F14 F15 F17 SH

15 A 30 A 40 A -

131

PRAKTISCHE INFORMATIE
Zekeringen motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu (links). Overzicht zekeringen Zekering Ampre Functies Voeding elektronische eenheid motor en voedingsrelais motorventilateurgroep, luchthoeveelheidsmeter (diesel), inspuitpomp (diesel), sensor water in brandstoflter (diesel), UGR-elektrokleppen, voorverwarming inlaatlucht (diesel). Claxon. Ruitensproeiers voor en achter. Koplampsproeiers. Brandstofpomp (benzine). Wagensnelheidssensor. Elektrische stuurbekrachtiging, bochtverlichting, voedingsrelais bochtverlichting, niveaucontact koelvloeistof (diesel), eenheid veiligheidsschakeling (diesel). Voeding startmotor. Elektronische eenheid ABS/ESP, rempedaalschakelaar. Regelorganen elektronische eenheid motor (benzine: bobines, elektrokleppen, lambdasonden, verstuivers, verwarmingselementen, elektronische thermostaat) (diesel: elektrokleppen, verwarmingselementen). Aanjager airconditioning. Lage/hoge snelheid ruitenwissers vr.

F1

20 A

F2 F3 F4 F5 Toegang tot de zekeringen Maak het deksel los. Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf). Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast. F6

15 A 10 A 20 A 15 A 10 A

F7

10 A

F8 F9

20 A 10 A

F10

30 A

F11 F12

40 A 30 A

132

PRAKTISCHE INFORMATIE
Zekering F13 F14 F15 F16 F17 F18 Ampre 40 A 30 A 10 A 10 A 15 A 15 A Functies Voeding intelligente servicecentrale (BSI) (+ na contact). Brandstofvoorverwarming (diesel). Grootlicht links. Grootlicht rechts. Dimlicht links. Dimlicht rechts.

Overzicht hoofdzekeringen Zekering MF1* MF2* MF3* MF4* MF5* MF6* MF7* * De hoofdzekeringen zorgen voor een extra beveiliging van de elektrische installatie. Werkzaamheden aan de hoofdzekeringen dienen door een PEUGEOT-servicepunt uitgevoerd te worden. MF8* MF9* MF10* Ampre 70 A 20 A/30 A 20 A/30 A 60 A 60 A 80 A 30 A 80 A 80 A Functies Motorventilateurgroep. Pomp ABS/ESP. Elektrokleppen ABS/ESP. Voeding intelligente servicecentrale (BSI). Voeding intelligente servicecentrale (BSI). Niet gebruikt. Zekeringkast interieur. Elektronische eenheid "2 Tronic" versnellingsbak. Eenheid verwarming (diesel). Elektrische stuurbekrachtiging.

133

PRAKTISCHE INFORMATIE
ACCU
Procedure voor het opladen van de accu en het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels.

Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels


Sluit de rode kabel aan op de (+) pool van de ontladen accu A en vervolgens op de (+) pool van de hulpaccu B.

Toegang tot de accu

De accu bevindt zich links in de motorruimte. Toegang tot de accu: open de motorkap met de hendel in het interieur en vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde, bevestig de motorkapsteun, verwijder de kunststof afdekkap voor toegang tot de twee accupolen.

Sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) pool van de hulpaccu B. Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op een zo ver mogelijk van de accu verwijderd massapunt C van de auto.

Stel de startmotor in werking en laat de motor draaien. Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los.

134

PRAKTISCHE INFORMATIE
Laden met behulp van een acculader
Maak de accupoolklemmen los. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel. Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en klemmen.

SPAARFASE
Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen. Het aanduwen van een auto met de "2 Tronic" versnellingsbak om de motor te starten is niet toegestaan. Vr het loskoppelen van de accukabels Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact. Sluit de ruiten, het schuifdak en de voorportieren. Na het weer aansluiten van de accukabels Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen genitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg uw PEUGEOT-servicepunt als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.

Accus bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accus moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accus in bij een speciaal afvalstoffendepot.

De uitgeschakelde functies kunnen tevens handmatig weer worden ingeschakeld. Hierbij bestaat het risico dat de accu ontladen raakt.

Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.

135

PRAKTISCHE INFORMATIE
ECO-MODE
De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals radio, ruitenwissers, plafonniers, ... nog in totaal ongeveer 30 minuten gebruiken.

Uitschakelen van de eco-mode


De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze gedurende enige tijd draaien. De beschikbare tijd bedraagt het dubbele van de tijd dat de motor heeft gedraaid. Deze tijd zal echter altijd tussen de 5 en 30 minuten bedragen.

WISSERBLADEN VERVANGEN
De ruitenwisserbladen kunnen zonder gereedschap worden vervangen.

Demonteren van een wisserblad vr of achter


Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. Maak het wisserblad los en verwijder het.

Inschakelen van de eco-mode


Na deze 30 minuten geeft een melding op het multifunctionele display aan dat de eco-mode is ingeschakeld en de actieve functies worden in de ruststand gezet.

Monteren van een wisserblad vr of achter

Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de desbetreffende paragraaf).

Als u op het moment dat de ecomode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, kunt u het telefoongesprek gewoon voortzetten.

Controleer bij de ruitenwissers vr de lengte van het wisserblad, omdat het kortste blad aan de passagierszijde van de auto gemonteerd moet worden. Breng het nieuwe wisserblad aan en klik het vast. Zet de ruitenwisserarm terug.

136

PRAKTISCHE INFORMATIE
SLEPEN VAN UW AUTO
U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.

Slepen van uw auto

Slepen van een andere auto

Toegang tot het gereedschap

Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte: open de achterklep, til de vloerplaat op, bevestig het koord van de vloerplaat met de haak aan de steun van de hoedenplank, neem het sleepoog uit de houder.

Maak het klepje in de voorbumper los door op de onderkant ervan te drukken. Draai het sleepoog vast tot de aanslag. Bevestig de sleepstang. Schakel de alarmknipperlichten van uw auto in.

Maak het klepje in de achterbumper los door op de onderkant ervan te drukken. Draai het sleepoog vast tot de aanslag. Bevestig de sleepstang. Schakel de alarmknipperlichten van de te slepen auto in.

Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de "2 Tronic" versnellingsbak).

Gebruik voor het slepen van een auto met de vier wielen op de grond altijd een sleepstang. Laat het takelen van de auto (met twee wielen op de grond) uitsluitend uitvoeren door een professioneel takelbedrijf. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld.

137

PRAKTISCHE INFORMATIE
TREKKEN VAN EEN AANHANGER, EEN CARAVAN...
De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen van een aanhanger of caravan en een elektrische aansluiting voor de verlichting en signalering.

Adviezen
Gewichtsverdeling Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1 000 m 10 % van het maximum aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1 000 m. Raadpleeg het hoofdstuk "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn.

Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter. Als het verklikkerlampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het verklikkerlampje STOP, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af. Remmen Het trekken van een aanhanger vergroot de remweg. Banden Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde. Verlichting Controleer de verlichting van de aanhanger.

Zijwind Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is. Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger. Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door PEUGEOT geteste en goedgekeurde trekhaak en deze door een PEUGEOT-servicepunt te laten monteren. Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder. Koeling Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken. Het maximum aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de temperatuur van de buitenlucht.

De parkeerhulp wordt bij het aankoppelen van een aanhanger automatisch uitgeschakeld.

138

PRAKTISCHE INFORMATIE

ALLESDRAGERS MONTEREN
Gebruik bij het monteren van dwarsdragers de vier hiervoor bestemde bevestigingspunten: open de afdekplaatjes, plaats de allesdragers en stel de bevestigingspunten af.

Max. toegestane daklast op imperiaal, bij een maximale laadhoogte van 40 cm (m.u.v. etsendrager): 65 kg. Pas bij een belading hoger dan 40 cm de rijsnelheid aan aan de rijomstandigheden om schade aan de allesdragers en de bevestigingsplaatsen op het dak te voorkomen. Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto.

139

PRAKTISCHE INFORMATIE
ACCESSOIRES VOOR UW 307
Het PEUGEOT-netwerk biedt u een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen. Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid. Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT en worden geleverd met PEUGEOT garantie. Het aanbod van PEUGEOT Boutique is onderverdeeld in 5 groepen: PROTECT CONFORT - AUDIO - DESIGN TECNIC: "Protect": inbraakalarm, graveren van ruiten, wielbouten met slot, verbandtrommel, gevarendriehoek, veiligheidsvest, lokalisatiesysteem gestolen auto, sneeuwkettingen. "Comfort": matten*, kunststof bak bagageruimte, bagagenet, kledinghanger voor bevestiging aan de hoofdsteun, aluminium of PVC dorpellijsten. Voor de vrijetijdsbesteding: allesdragers, etsendrager voor bevestiging op de trekhaak, etsendrager voor bevestiging op de allesdragers, skidragers, dakkoffers, zitverhogingen en kinderzitjes, console voor autoradio-/telefoonsysteem, zonneschermen opzij en zonnescherm achter, middenarmsteun vr, opbergbox voor CDs, opbergruimte onder hoedenplank. Trekhaak. Deze moet bij een PEUGEOTservicepunt worden gemonteerd. "Audio": autoradios, audio-/telefoonsysteem, versterkers, navigatiesystemen, handsfree set, CD-wisselaar, luidsprekers, DVD-speler, kit voor de aansluiting van een MP3- of draagbare CD-speler, parkeerhulp. Met behulp van de ombouwpakketten "Entreprise" kan de auto worden omgebouwd naar een bedrijfsuitvoering. "Design": stoelhoezen geschikt voor stoelen met zij-airbags, aluminium pookknop, aluminium pedalen, mistlampen voor, achterklepspoiler, gestyleerde spatlappen, lichtmetalen velgen, wieldoppen, sportuitlaat.

"Tecnic": ruitensproeiervloeistof, reinigings-/onderhoudsmiddelen voor interieur en exterieur.

* Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd, - leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Houdt u rekening met deze bijzonderheid en wij raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT.

140

TECHNISCHE GEGEVENS
UITVOERINGEN: Type variant uitvoering: WC... WA... WG... BENZINEMOTOREN Cilinderinhoud (cm3) Boring x slag (mm) Maximum vermogen: EEG norm (kW) Toerental bij maximum vermogen (t/min) Maximum koppel: EEG-norm (Nm) Toerental bij maximum koppel (t/min) Brandstof Katalysator VERSNELLINGSBAKKEN INHOUD CARTER (liter) Motor (met vervangen lter) Versnellingsbak - Differentieel 3,0 1,9 3,0 1,9 MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN KFV-C KFU-C KFU-C/P

10

1,4 liter 75 pk 1 360 75 x 77 54 5 400 120 3 400 Loodvrij Ja Handgeschakeld (5 versn.)

1,4 liter 16V 90 pk 1 360 75 x 77 65 5 250 133 3 250 Loodvrij Ja Handgeschakeld (5 versn.) "2 Tronic" (5 versn.)

141

10

TECHNISCHE GEGEVENS
UITVOERINGEN: Type variant uitvoering: WC... WA... BENZINEMOTOREN Cilinderinhoud (cm3) Boring x slag (mm) Maximum vermogen: EEG norm (kW) Toerental bij maximum vermogen (t/min) Maximum koppel: EEG-norm (Nm) Toerental bij maximum koppel (t/min) Brandstof Katalysator VERSNELLINGSBAKKEN INHOUD CARTER (liter) Motor (met vervangen lter) Versnellingsbak - Differentieel 3,25 1,9 4,25 1,9 MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN NFU-C 5FX-C

1,6 liter 16V 110 pk 1 587 78,5 x 82 80 5 800 147 4 000 Loodvrij Ja Handgeschakeld (5 versn.)

1,6 liter Turbo 16V 150 pk 1 598 77 x 85,8 110 5 800 240 1 400 Loodvrij Ja Handgeschakeld (5 versn.)

142

TECHNISCHE GEGEVENS
VERBRUIKSCIJFERS Volgens richtlijn 80/1268/ECE Type variant Binnen uitvoering WC WA bebouwde kom (liter/100 km) WG... KFV-C KFU-C KFU-C/P NFU-C 5FX-C 8,4 8,5 7,9 9,3 9,3 Buiten bebouwde kom (liter/100 km) 5,0 5,2 5,2 5,6 5,6

10

Benzinemotoren

Versnellingsbak

Gecombineerd (liter/100 km)

CO2-uitstoot (g/km)

1,4 liter 75 pk

Handgeschakeld Handgeschakeld

6,3 6,4 6,2 7,0 7,0

150 152 146 166 166

1,4 liter 16V 90 pk "2 Tronic" 1,6 liter 16V 110 pk 1,6 liter Turbo 16V 150 pk Handgeschakeld Handgeschakeld

De aangegeven verbruikscijfers zijn de laatstbekende waarden ten tijde van het drukken van dit boekje. Deze verbruikscijfers zijn gebaseerd op metingen die zijn uitgevoerd onder wettelijk voorgeschreven gebruiksomstandigheden (richtlijn 80/1268/EEG) en kunnen variren afhankelijk van de rijstijl van de bestuurder, de verkeersomstandigheden, de weersomstandigheden, de belading van de auto, de staat van onderhoud van de auto en het gebruik van accessoires.

143

10

TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Benzinemotoren Versnellingsbak Type variant uitvoering: WC WA WG... - Ledig gewicht rijklaar - Nuttig laadvermogen - Maximum technisch toegestane massa totaal - Maximum toegestaan treingewicht max. hellingspercentage 12 % - Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) max. hellingspercentage 10 % of 12 % max. hellingspercentage 8 % - Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) - Aanhanger ongeremd - Aanbevolen kogeldruk 780 - 820 - 830 830 - 870 950 600 - 600 - 590 38 - 38 - 46 940 - 960 980 - 1 000 1 150 600 46 930 - 950 950 - 970 1 150 600 46 2 400 2 580 2 580 1,4 liter 75 pk Handgeschakeld KFV-C 1 296 - 1 258 - 1 232 324 - 322 - 338 1 620 - 1 580 - 1 570 1,4 liter 16V 90 pk Handgeschakeld KFU-C 1 313 - 1 294 327 - 326 1 640 - 1 620 "2 Tronic" KFU-C/P 1 322 - 1 300 328 - 330 1 650 - 1 630

* Het totale gewicht van de geremde aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1 000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1 000 meter met 10 % te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger wordt aangeraden niet harder te rijden dan 100 km/h of de geldende snelheidslimiet in bepaalde landen in acht te nemen (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

144

TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Benzinemotoren Versnellingsbak Type variant uitvoering: WC WA - Ledig gewicht rijklaar - Nuttig laadvermogen - Maximum technisch toegestane massa totaal - Maximum toegestaan treingewicht max. hellingspercentage 12 % - Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) max. hellingspercentage 10% of 12% max. hellingspercentage 8 % - Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) - Aanhanger ongeremd - Aanbevolen kogeldruk 950 - 960 1 000 - 1 010 1 150 600 46 940 1 000 1 150 600 46 2 630 2 640 1,6 liter 16V 110 pk Handgeschakeld NFU-C 1 358 - 1 342 322 - 328 1 680 - 1 670 1,6 liter Turbo 16V 150 pk Handgeschakeld 5FX-C 1 376 324 1 700

10

* Het totale gewicht van de geremde aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1 000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1 000 meter met 10 % te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger wordt aangeraden niet harder te rijden dan 100 km/h of de geldende snelheidslimiet in bepaalde landen in acht te nemen (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

145

10

TECHNISCHE GEGEVENS
UITVOERINGEN: Type variant uitvoering: WC WA WG... DIESELMOTOREN Cilinderinhoud (cm3) Boring x slag (mm) Maximum vermogen: EEG norm (kW) Toerental bij maximum vermogen (t/min) Maximum koppel: EEG-norm (Nm) Toerental bij maximum koppel (t/min) Brandstof Katalysator Roetlter VERSNELLINGSBAKKEN INHOUD CARTER (liter) Motor (met vervangen lter) Versnellingsbak - Differentieel 3,75 1,9 3,75 1,9 3,75 1,9 8HZ-C 1,4 liter Turbo HDI 70 pk 1 398 73,7 x 82 50 4 000 160 2 000 Diesel Ja Nee Handgeschakeld (5 versn.) MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN 9HX-C 1,6 liter Turbo HDI 16V 90 pk 1 560 75 x 88,3 66 4 000 215 1 750 Diesel Ja Nee Handgeschakeld (5 versn.) Nee 9HY-C 9HZ-C

1,6 liter Turbo HDI 16V 110 pk 1 560 75 x 88,3 80 4 000 240 1 750 Gazole Ja Nee

Handgeschakeld (5 versn.)

146

TECHNISCHE GEGEVENS
VERBRUIKSCIJFERS Volgens richtlijn 80/1268/ECE Type variant Binnen uitvoering WC WA bebouwde kom (liter/100 km) WG... 8HZ-C 9HX-C 9HY-C Handgeschakeld 9HZ-C 6,0 4,1 4,8 126 5,8 5,8 6,2 Buiten bebouwde kom (liter/100 km)

10

Dieselmotoren

Versnellingsbak

Gecombineerd (liter/100 km)

CO2-uitstoot (g/km)

1,4 liter Turbo HDI 70 pk 1,6 liter Turbo HDI 16V 90 pk

Handgeschakeld Handgeschakeld

3,8 3,8 4,1

4,5 4,5 4,9

120 120 129

1,6 liter Turbo HDI 16V 110 pk

De aangegeven verbruikscijfers zijn de laatstbekende waarden ten tijde van het drukken van dit boekje. Deze verbruikscijfers zijn gebaseerd op metingen die zijn uitgevoerd onder wettelijk voorgeschreven gebruiksomstandigheden (richtlijn 80/1268/EEG) en kunnen variren afhankelijk van de rijstijl van de bestuurder, de verkeersomstandigheden, de weersomstandigheden, de belading van de auto, de staat van onderhoud van de auto en het gebruik van accessoires.

147

10

TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Dieselmotoren Versnellingsbak Type variant uitvoering: WC WA WG... - Ledig gewicht rijklaar - Nuttig laadvermogen - Maximum technisch toegestane massa totaal - Maximum toegestaan treingewicht max. hellingspercentage 12 % - Aanhanger geremd max. hellingspercentage 10% of 12% max. hellingspercentage 8 % - Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) - Aanhanger ongeremd - Aanbevolen kogeldruk 940 - 980 - 990 940 - 980 1 150 600 46 950 - 970 - 1 020 980 - 1 000 1 150 600 46 980 1 030 1 150 600 46 2 600 2 650 2 690 1,4 liter Turbo HDI 70 pk Handgeschakeld 8HZ-C 1 336 - 1 294 - 1 269 324 - 326 - 331 1 660 - 1 620 - 1 610 1,6 liter Turbo HDI 16V 90 pk Handgeschakeld 9HX-C 1 373 - 1 357 - 1 290 327 - 323 - 340 1 700 - 1 680 - 1 630 1,6 litre Turbo HDI 16V 110 pk Handgeschakeld 9HY-C 9HZ-C 1 395 - 1 390 315 - 320 1 710

148

* Het totale gewicht van de geremde aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1 000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1 000 meter met 10 % te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger wordt aangeraden niet harder te rijden dan 100 km/h of de geldende snelheidslimiet in bepaalde landen in acht te nemen (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

TECHNISCHE GEGEVENS
AFMETINGEN (in mm)

10

149

10

TECHNISCHE GEGEVENS
IDENTIFICATIE
De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identicatie en registratie van de auto. C. Serienummer op het chassis. Dit nummer staat op een eenmalige sticker op de middenstijl, bij de slotplaat van het bestuurdersportier. D. Constructeursplaatje Deze sticker is op de zijkant van het bestuurdersportier bevestigd. Het bevat de volgende informatie: - velgmaat en bandenmaat, - door de constructeur aanbevolen bandenmerken, - bandenspanning, - kleurcode van de lak.

Wielen met 205/45 R17-banden kunnen niet worden voorzien van sneeuwkettingen. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt voor meer informatie.

i
A. Serienummer onder de motorkap. Dit nummer is ingeslagen in carrosserie, bij het interieurlter. B. Serienummer op het dashboard. Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit.

Controleer de bandenspanning minimaal n keer per maand, bij koude banden.

de

Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik.

150

AUTORADIO/TELEFOON/GPS

RT3
blz. 152 blz. 153 blz. 154 blz. 161 blz. 163 blz. 166 blz. 168 blz. 170

De internetsite INFOTEC geeft aanvullende informatie over de RT3. Deze site is te raadplegen op het volgende adres: http://public.infotec.peugeot.com Toegang kan worden verkregen door middel van een eenvoudige registratie waarna de boorddocumentatie gratis is te raadplegen.

INHOUD
01 Basisfuncties 02 Algemeen menu 03 GPS 04 Audio 05 Telefoon 06 Snelkeuze 07 Conguratie 08 Schermmenus

De autoradio/telefoon/GPS RT3 is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg uw PEUGEOT-servicepunt als u het systeem voor gebruik in een andere auto wilt laten congureren.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.

01 BASISFUNCTIES

Alfanumeriek toetsenbord voor invoeren van omschrijvingen. Selecteren van de geluidsbron: radio, CD, CD-wisselaar en externe apparatuur (AUX).

Selecteren van schermweergave.

- Selecteren van zenders met een lagere/ hogere frequentie. - Selecteren van de vorige/volgende CD. - Selecteren van de vorige/volgende MP3-speellijst.

Annuleren van de bewerking. Lang indrukken van de toets SOS: noodoproep.

Opening voor SIM-kaart.

Aan/Uit. Volumeregeling.

- Automatisch zoeken naar zenders in aopende/oplopende volgorde. - Selecteren van het vorige/ volgende nummer van de CD of MP3. Selecteren en bevestigen. Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMast, AM. Toegang tot het dienstenmenu "PEUGEOT". Weergave van het algemene menu.

152

02 ALGEMEEN MENU
> KLEURENDISPLAY DT
AUDIOFUNCTIES: radio, opties. BOORDCOMPUTER: snelheid, brandstofverbruik, afstand.

NAVIGATIE: GPS, verkeersinformatie, opties.

INDEX: telefoon en GPS.

TELEFOONFUNCTIES: diensten, telefoonfuncties, SMS.

VIDEO: activeren, parameters.

CONFIGURATIE: parameters auto, weergave, tijd, talen.

KAART: GPS, gegevens, orintering.

> MONOCHROOM DISPLAY CT

153

03 GPS
INVOEREN VAN EEN ADRES EN OPSTARTEN VAN DE NAVIGATIE
1 Druk op de toets MENU. Navigatie-CD-ROM: Zorg ervoor dat bij gebruik van het navigatiesysteem de navigatie-CD-ROM in de speler is geplaatst.

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Draai aan de knop om de functie NAVIGATIE te selecteren.

6 Draai aan de knop om de functie EEN ADRES INVOEREN te selecteren.

EEN ADRES INVOEREN

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

4 Draai aan de knop om de functie EEN BESTEMMING KIEZEN te selecteren.

8 Draai aan de knop om de functie PLAATS te selecteren.

EEN BESTEMMING KIEZEN

PLAATS

154

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

13

Herhaal de stappen 8 t/m 12 voor het de functies STRAAT en Nr.

10

Draai aan de knop om de letters van de plaatsnaam n voor n te selecteren en te bevestigen door op de knop te drukken.

14 Selecteer de functie OK van het scherm ADRES INVOEREN.

PARIS

OK

Voer de letters en cijfers in met het alfanumerieke toetsenbord en gebruik de toets * voor eventuele correcties. 11 Draai aan de knop om de functie OK te selecteren.
OK

15

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Selecteer de functie OPSLAAN om het ingevoerde adres in een kaart van het geheugen op te slaan en druk op de knop om de selectie te bevestigen.

12

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

OPSLAAN

155

03 GPS
NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN
1 5

Druk op de toets MENU.

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Draai aan de knop om de functie NAVIGATIE te selecteren.

Draai aan de knop om de functie DEFINIREN BEREKENINGSCRITERIA te selecteren.


DEFINIREN BEREKENINGSCRITERIA

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

4 Draai aan de knop om de functie NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN te selecteren.

8 Draai aan de knop om bijvoorbeeld de functie SNELSTE ROUTE te selecteren.

NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN

SNELSTE ROUTE

156

GESPROKEN BERICHTEN
9 1

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Druk op de toets MENU.

10

Draai aan de knop om bijvoorbeeld de functie TOLAUTOWEG te selecteren als deze nog niet is geselecteerd.
TOLAUTOWEG

Draai aan de knop om de functie NAVIGATIE te selecteren.

11

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Druk op de knop om de selectie te bevestigen. Draai aan de knop om de functie NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN te selecteren.
NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN

12

Draai aan de knop om de functie OK te selecteren.


OK

13

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

157

03 GPS
GESPROKEN BERICHTEN
6 Draai aan de knop om de functie INSTELLEN GESPROKEN BERICHTEN te selecteren. 2
INSTELLEN GESPROKEN BERICHTEN

INSTELLEN VAN DE KAART


(alleen voor kleurendisplay DT)
1

Druk op de toets MENU.

Draai aan de knop om de functie KAART te selecteren.

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

8 Draai aan de knop om de functie INSCHAKELEN te selecteren.

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

4
INSCHAKELEN

Druk op de knop om de functie te bevestigen.

Draai aan de knop om de functie GEGEVENS VAN DE KAART te selecteren. Met behulp van deze functie kunt u de op de kaart weergegeven diensten selecteren (hotels, restaurants...).
GEGEVENS VAN DE KAART

158

ROUTEFILTER ACTIVEREN
1 5

Druk op de toets MENU.

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Draai aan de knop om de functie NAVIGATIE te selecteren.

Draai aan de knop om de functie VERKEERSINFORMATIE (TMC) FILTEREN te selecteren.

VERKEERSINFORMATIE (TMC) FILTEREN

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Draai aan de knop om de functie VERKEERSINFORMATIE (TMC) te selecteren.

Draai aan de knop om de functie ROUTEFILTER ACTIVEREN te selecteren.

VERKEERSINFORMATIE (TMC)

ROUTEFILTER ACTIVEREN

159

EEN TRAJECT TOEVOEGEN


1 6 Draai aan de knop om de functie EEN TRAJECT TOEVOEGEN te selecteren. Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
EEN TRAJECT TOEVOEGEN

Druk op de toets MENU.

Draai aan de knop om de functie NAVIGATIE te selecteren. 7

Voer een adres in (zie hoofdstuk GPS) of selecteer een DIENST (restaurant, hotel...).
DIENST

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Draai aan de knop om de functie TRAJECTEN EN ROUTE te selecteren.


TRAJECTEN EN ROUTE

Druk op de knop om de volgorde van de trajecten te bevestigen.

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Het traject moet worden afgelegd of verwijderd voordat de navigatie naar de volgende bestemming kan worden voortgezet.

160

04 AUDIO
RADIO
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
1
Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om de RADIO te selecteren.

4
Druk op een van de toetsen om handmatig naar zenders te zoeken.

2
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik te selecteren: FM1, FM2, FMast of AM.

Druk op de toets LIST voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt. Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken.

RADIO
1

OPSLAAN VAN EEN ZENDER


3
Druk kort op een van de toetsen om automatisch naar zenders te zoeken.

Druk langer dan 2 seconden op een van de toetsen van het alfanumerieke toetsenbord om de weergegeven radiozender onder de desbetreffende toets op te slaan.

161

CD EEN CD OF MP3-CD AFSPELEN


Bij gebruik van het GPS-navigatiesysteem moet de navigatie-CD-ROM in de speler van de autoradio/ telefoon RT3 zijn geplaatst. Audio-CDs kunnen dan worden afgespeeld met de CD-wisselaar. Plaats, indien het bovenstaande niet het geval is, de audio- of MP3-CD in de speler. De CD-speler zal de CD automatisch afspelen. 1 Als er al een CD in het apparaat zit, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de CD-speler als geluidsbron te selecteren.

CD-WISSELAAR

EEN CD AFSPELEN (GEEN MP3-FORMAAT)


1
Plaats n of meer CDs in de CD-wisselaar. Druk herhaalde malen op de toets SOURCE en selecteer de CD-WISSELAAR.

2
Druk op een van de toetsen van het alfanumerieke toetsenbord om de desbetreffende CD te selecteren.

2
Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren. Druk op de toets LIST om de lijst met nummers van de CD of de speellijsten van de MP3-CD weer te geven.

3
Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.

Het afspelen of weergeven van een MP3-speellijst kan worden benvloed door het gebruikte programma voor de CD en/of de instellingen. Wij raden u aan een CD te gebruiken die aan de ISOnorm 9660 voldoet.

162

05 TELEFOON
INSTALLEREN VAN DE SIM-KAART
(NIET BIJ DE AUTO GELEVERD)
1
Open de lade door de knop in te drukken met de punt van een pen.

INVOEREN VAN DE PINCODE


1
Voer de PIN-code in met behulp van het toetsenbord.

PIN-CODE

2
Plaats de SIM-kaart in de houder en steek deze in de lade.

2
Druk op de toets # om de PIN-code te bevestigen.

Voer stap 1 nogmaals uit om de SIM-kaart weer te verwijderen.

Selecteer bij het invoeren van de PIN-code de optie PIN-CODE OPSLAAN om de telefoon te kunnen gebruiken zonder telkens de
PIN-code te hoeven invoeren.

Verwijder of plaats de SIM-kaart pas nadat de autoradio/telefoon/ GPS RT3 is uitgeschakeld en het contact is afgezet.

163

05 TELEFOON
BELLEN VAN EEN CONTACTPERSOON
1 5

Druk op de toets OPNEMEN om het menu van de telefoon weer te geven.

Druk op de toets OPNEMEN om naar het gekozen nummer te bellen.

2 Draai aan de knop om de functie NUMMER KIEZEN te selecteren.

Druk op de toets OPHANGEN om het gesprek te beindigen.

NUMMER KIEZEN

EEN GESPREK ACCEPTEREN OF WEIGEREN


1 Druk op de toets OPNEMEN.

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

4 Toets het nummer van uw contactpersoon in op het alfanumerieke toetsenbord.

1 Druk op de toets OPHANGEN. Het gesprek wordt dan doorgeschakeld naar de voicemail.

164

AFLUISTEREN VAN VOICEMAILBERICHTEN


1 Druk op de toets OPNEMEN.

OPROEPEN VAN DIENSTEN


Houd in een noodgeval de toets SOS ingedrukt tot een geluidssignaal wordt weergegeven en op het scherm de functie BEVESTIGEN/ANNULEREN verschijnt. De diensten en opties zijn gebonden aan voorwaarden en beschikbaarheid.

2 Draai aan de knop om de functie VOICEMAIL te selecteren.

VOICEMAIL

Druk op de toets LEEUW om toegang te krijgen tot de diensten van PEUGEOT. De diensten en opties zijn gebonden aan voorwaarden en beschikbaarheid.
CUSTOMER CONTACT CENTER PEUGEOT ASSISTANCE DIENSTEN OPERATOR

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Druk langer dan 2 seconden op het uiteinde van de stuurkolomschakelaar om het telefoonmenu weer te geven: logboek van oproepen, index, voicemail.

ONTVANGEN BERICHTEN

165

06 SNELKEUZE
STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde CD/CD-wisselaar/MP3: selecteren van het volgende nummer Lang indrukken: versneld vooruitspoelen

RADIO: selecteren van de vorige voorkeuzezender. CD-WISSELAAR: selecteren van de vorige CD. Selecteren van het vorige item van een menu. MP3: selecteren van de vorige speellijst.

Volume verhogen.

Wijzigen van de geluidsbron. Bevestigen van een selectie. Telefoon opnemen/ophangen. Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het telefoonmenu.

Geluid onderbreken: gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen. Druk op een van de twee volumetoetsen om terug te keren naar het oorspronkelijke volume.

RADIO: selecteren van de volgende voorkeuzezender. CD-WISSELAAR: selecteren van de volgende CD. Selecteren van het volgende item van een menu. MP3: selecteren van de volgende speellijst.

Volume verlagen.

RADIO: automatisch zoeken naar zenders in aopende volgorde. CD/CD-wisselaar/MP3: selecteren van het vorige nummer. Lang indrukken: versneld terugspoelen.

166

GESPROKEN COMMANDOS
1 Druk om de lijst met beschikbare gesproken commandos weer te geven op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenning te activeren en zeg HELP of WAT KAN IK ZEGGEN. AUDIO - RADIO en VOLGENDE - CD-SPELER en VOLGEND NUMMER - CD-WISSELAAR en VOLGENDE CD

Dezelfde handeling kan ook worden uitgevoerd door lang op de toets MENU te drukken en vervolgens de functie LIJST GESPROKEN COMMANDOS te selecteren.
GESPROKEN COMMANDOS

TELEFOON - TELEFOON en LAATSTE NUMMER - TELEFOON en INDEX en OMSCHRIJVING - TELEFOON en VOICEMAIL

Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenning te activeren. Spreek de woorden duidelijk uit en wacht na elk uitgesproken woord tot de bevestiging door het geluidssignaal klinkt. Het aantal in de weergegeven lijst opgenomen commandos is niet compleet.

GPS - NAVIGATIE en WEERGEVEN en BESTEMMING - NAVIGATIE en STOPPEN - NAVIGATIE en INZOOMEN

167

07 CONFIGURATIE
DATUM EN TIJD INSTELLEN
1 6
Draai aan de knop om de functie INTERNATIONALE PARAMETERS te selecteren en bevestig.
INTERNATIONALE PARAMETERS

Druk op de toets MENU.

Draai aan de knop om de functie CONFIGURATIE te selecteren. 7

Draai aan de knop om de functie DATUM EN TIJD INSTELLEN te selecteren.


DATUM EN TIJD INSTELLEN

Druk op de knop om de selectie te bevestigen. 8

Draai aan de knop om de functie CONFIGURATIE BEELDSCHERM te selecteren.


CONFIGURATIE BEELDSCHERM

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Stel de parameters n voor n in door deze te bevestigen met de toets OK. Selecteer vervolgens de tab OK op het scherm om de instellingen te bevestigen.
OK

168

AUX-INGANG ACTIVEREN
KLEURENDISPLAY DT
1

Op de AUX-ingang kan een extern apparaat worden aangesloten (MP3-speler...).

Druk op de toets MENU.

Draai aan de knop om de functie AUX-INGANG ACTIVEREN te selecteren.


AUX-INGANG ACTIVEREN

Draai aan de knop om de functie CONFIGURATIE te selecteren.

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

AUX-INGANG GEBRUIKEN
KABEL NIET BIJGELEVERD
1
Sluit het externe apparaat (MP3-speler) aan op de audioaansluitingen (wit en rood, type RCA) in het dashboardkastje.

Draai aan de knop om de functie CONFIGURATIE DISPLAY te selecteren, en bevestig.


CONFIGURATIE DISPLAY

Draai aan de knop om de functie GELUID te selecteren, en bevestig.


GELUID

Druk meermaals op de toets SOURCE om AUX te selecteren.

169

08 SCHERMMENUS
DT CT
1 2 KEUZE A 3 Keuze A1 3 Keuze A2 2 KEUZE B...

BASISFUNCTIE

GEMEENSCHAPPELIJK SCHERMMENU DISPLAY DT EN CT

1 2 3

EEN BESTEMMING KIEZEN adres invoeren plaats 4 straat 4 nr. knooppunt 4 GPS 5 lengtegraad 5 breedtegraad 3 dienst 4 overheid en veiligheid 5 gemeentehuizen, stadscentrum 5 universiteiten, hogescholen 5 ziekenhuizen 4 hotels, restaurants, zaken & winkels 5 hotels 5 restaurants 5 wijnhuizen/-proeverijen 5 zakencentra 5 supermarkten, winkelen 5 specialisten 4 cultuur, toerisme & voorstellingen 5 toerisme, historische monumenten 5 cultuur, musea & theaters 5 toneel & tentoonstellingen 5 casinos & nachtleven 5 bioscopen 4 sportcentra & openlucht 5 sportcentra, sportcomplexen
4

NAVIGATIE/VERKEERSINFORMATIE

golfterreinen ijsbanen, bowling 5 wintersportcentra 5 parken & tuinen 5 attractieparken 4 transport & wagens 5 havens, luchthavens 5 stations, autobusstations 5 parkeerplaatsen 5 autoverhuur 5 parkeerplaatsen 5 servicestations, garages 3 index 4 index nav 5 plaats, straat, nr. 5 ok 3 laatste bestemmingen 4 lijst bestemmingen 5 plaats, straat, nr. 5 ok 2 TRAJECTEN EN ROUTE 3 traject toevoegen 4 adres invoeren 5 plaats 5 straat 5 nr. knooppunt 5 GPS 6 lengtegraad 6 breedtegraad 4 dienst 5 overheid en veiligheid 5 hotels, restaurants, zaken & winkels 5 cultuur, toerisme & voorstellingen

5 5

sportcentra & openlucht transport & wagens index index nav plaats, straat, nr. ok laatste bestemmingen lijst bestemmingen plaats, straat, nr. ok 3 trajecten ordenen/verwijderen 3 route omleiden 4 route omleiden over 2 km 5 de beste omleiding is 3 km doorgaan? 4 bereik 1-50 4 ok 3 gekozen bestemming 4 plaats, straat, nr. 4 wijzigen 2 NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN 3 rekencriteria deniren 4 snelste route 4 kortste route 4 afstand/tijd 4 met tolwegen 4 met veerpont/ferry 4 verkeersinfo 3 gesproken berichten instellen 4 volume 4 aanzetten/uitzetten 3 straatnamen aanzetten/uitzetten 3 beschrijving van de cd-rom 3 laatste bestemmingen wissen 4 wilt u de lijst van de laatste bestemmingen wissen? 5 ja/nee 2 VERKEERSINFORMATIE (TMC) 3 berichten raadplegen 3 verkeersinformatie (TMC) lteren 4 routelter activeren/deactiveren 4 lter per evenement 5 wegeninformatie 6 verkeersinformatie
5 4 5 6 6 4 5 6 6

170

afsluiting van wegen beperkte afmetingen 6 staat van de weg 6 weer & zicht 5 stadsinlichtingen 6 parkeren 6 openbaar vervoer 6 evenementen 4 geograsche lter 5 rondom de auto 5 rondom een plaats/kiezen 5 gebied van lter 50 km 4 keuze van het TMC-station 5 naam station 5 volgend station 3 gesproken berichten 4 volume 4 activeren/deactiveren 3 verkeersinformatie activeren/deactiveren 2 NAVIGATIE HERVATTEN/BEINDIGEN
6 6

1 INDEX 2 BEHEER KAARTEN VAN DE INDEX 3 kaart raadplegen of wijzigen 4 volledige index 5 naam 5 opslaan gesproken commando 5 aantekening 5 adres 6 plaats 6 6 5 6 7 6 6 6 5

4 via infrarood ontvangen 3 uitwisselen met SIM-kaart 4 alle kaarten versturen 4 n kaart versturen 4 alle kaarten ontvangen 4 n kaart ontvangen

1 2

1 2 2 2 2

RDS VOLGEN ACTIVEREN/DEACTIVEREN REG-FUNCTIE ACTIVEREN/DEACTIVEREN WEERGAVE RADIOTEKST ACTIVEREN/DEACTIVEREN WEERGAVE CD-GEGEVENS ACTIVEREN/DEACTIVEREN

AUDIOFUNCTIES

1 BOORDCOMPUTER 2 CONFIGURATIE BOORDCOMPUTER 3 afstand tot bestemming invoeren 4 0 km 3 eenheden kiezen 4 l/100 & km 4 mpg & miles 4 km/l & km 4 C/F 4 bar/psi 2 DIAGNOSE 3 logboek meldingen 3 noodenergie voorziening 3 dekking GPS 2 STATUS VAN DE FUNCTIES 3 lijst functies

straat nr. nummer tonen lijst nummers wijzigen toevoegen verwijderen e-mail 6 tonen 7 lijst nummers 6 wijzigen 6 toevoegen 6 verwijderen 3 een kaart toevoegen 4 omschrijving 3 een kaart verwijderen 4 volledige index 3 alle kaarten verwijderen 4 wilt u alle kaarten van de index verwijderen (behalve SIM-kaart)? 5 ja 5 nee 2 CONFIGURATIE INDEX 3 selecteer een index 4 gebruiker xxxx 3 index benoemen 3 startindex kiezen 4 gebruiker xxx 4 laatst gebruikte index 2 KAARTEN OVERDRAGEN 3 uitwisselen via infrarood 4 alle kaarten verzenden 4 n kaart verzenden

BELLEN 3 logboek gesprekken 3 nummer kiezen 3 index 3 voicemail 2 DIENST 3 customer contact center 3 PEUGEOT assistance 3 mobiele diensten PEUGEOT (indien beschikbaar en/of geactiveerd) 3 ontvangen berichten 4 lijst v-cards 2 TELEFOONFUNCTIES 3 netwerk 4 zoeken naar netwerk 5 automatisch 5 handmatig 6 lijst netwerken 4 beschikbare netwerken 5 lijst netwerken 3 duur gesprekken 4 afzonderlijke teller 4 totale duur 4 op nul zetten 3 PIN-code beheren 4 activeren 4 PIN-code opslaan 4 PIN-code wijzigen 5 PIN-code invoeren 5 oude code 5 > nieuwe code 5 bevestiging 5 >> correctie

TELEFOON EN TELEMATICADIENSTEN

171

telefoonopties lijst telefoonnummers en sms-berichten wissen wilt u de lijst gesprekken en sms-berichten wissen? 4 conguratie gesprekken 5 tonen van mijn nummer 5 automatisch opnemen na 3 keer overgaan 4 opties beltonen 5 voor mondelinge oproepen 6 volume 6 type beltoon 5 voor de sms-berichten 6 geluidssignaal sms-bericht 4 nummer voicemail 2 SMS-BERICHTEN 3 lezen ontvangen sms-berichten 4 lijst ontvangen sms-berichten 3 verzenden sms-bericht 4 lijst opgeslagen sms-berichten 3 opstellen sms-bericht 4 sms-bericht 5 verzonden sms-bericht 3 lijst sms-berichten wissen
4 5

BIJZONDERHEDEN DISPLAY CT

BIJZONDERHEDEN DISPLAY DT

2 CONFIGURATIE DISPLAY 3 lichtsterkte instellen 3 geluid 4 gesproken berichten instellen 5 volume van de instructies 6 volume 6 activeren/deactiveren 5 volume andere berichten 6 volume 6 activeren/deactiveren 5 stem kiezen 6 mannelijk 6 vrouwelijk 5 gesproken berichten 6 activeren/deactiveren 4 instellingen gesproken berichten 5 volume 5 activeren/deactiveren 3 internationale parameters 4 datum en tijd instellen 5 dag, maand, jaar 5 uren, 12 u, 24 u, am/pm 5 aanpassen minuten op GPS 4 eenheden kiezen 5 l/100 & km 5 mpg & miles 5 km/l & km 5 C/F 5 bar, psi 3 taal kiezen 4 lijst beschikbare talen 2 PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIREN*

CONFIGURATIE

1 2

volume activeren/deactiveren 4 AUX-ingang 5 activeren/deactiveren 3 internationale parameters 4 datum en tijd instellen 5 dag, maand, jaar 5 uren, 12 u, 24 u, am/pm 5 aanpassen minuten op GPS 4 eenheden kiezen 5 l/100 & km 5 mpg & miles 5 km/l & km 5 C/F 5 bar, psi 3 taal kiezen 4 lijst beschikbare talen 2 PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIREN*
5 5

3 kleur kiezen 4 6 kleuren 4 nacht 4 dag/nacht automatisch 3 lichtsterkte & contrast 4 lichtsterkte 4 contrast 3 geluid 4 instellingen gesproken berichten 5 volume van de instructies 6 volume 6 activeren/decativeren 5 volume andere berichten 6 volume 6 activeren/decativeren 5 stem kiezen 6 mannelijk/vrouwelijk 5 gesproken berichten 6 activeren/deactiveren 4 instellingen gesproken commandos

CONFIGURATION DISPLAY

CONFIGURATIE

* De parameters variren afhankelijk van de auto.

172

1 2 2

KAART KAART VERSCHUIVEN ORINTERING VAN DE KAART 3 kaart op noorden gericht 3 kaart op auto gericht 2 OM HET VOERTUIG CONCENTREREN 2 GEGEVENS VAN DE KAART 3 overheid en veiligheid 4 gemeentehuizen, stadscentrum 4 universiteiten, hogescholen 4 ziekenhuizen 3 hotels, restaurants, zaken & winkels 4 hotels 4 restaurants 4 wijnhuizen/-proeverijen 4 zakencentra 4 supermarkten, winkelen 4 specialisten 3 cultuur, toerisme & voorstellingen 4 toerisme, historische monumenten 4 cultuur, musea & theaters 4 toneel & tentoonstellingen 4 casinos & nachtleven 4 bioscopen 3 overdekte & openlucht sportcentra 4 sportcentra, sportcomplexen 4 golfterreinen 4 ijsbanen, bowling 4 wintersportcentra 4 parken & tuinen 4 attractieparken 3 transport en wagens 4 luchthavens, vliegclubs 4 stations, autobusstations 4 automatische controles 4 wagenverhuur 4 parkeerplaatsen 4 servicestations, garages 2 OPSLAAN VAN DE ACTUELE LOKATIE 3 omschrijving 4 verwijderd

2 VIDEO-FUNCTIE INSCHAKELEN 2 PARAMETERS VIDEO 3 afmetingen weergave 4 16/9 (volledig scherm) 4 4/3 (conventioneel) 3 lichtsterkte regelen 3 kleuren instellen 3 contrast instellen

VIDEO

Version arborescence 6.6

173

RD4
De internetsite INFOTEC geeft aanvullende informatie over de RD4. Deze site is te raadplegen op het volgende adres: http://public.infotec.peugeot.com Toegang kan worden verkregen door middel van een eenvoudige registratie waarna de boorddocumentatie gratis is te raadplegen.

AUTORADIO

INHOUD
01 Basisfuncties 02 Algemeen menu 03 Audio 04 Handsfree set 05 Snelkeuze 06 Conguratie 07 Menustructuren
blz. 175 blz. 176 blz. 177 blz. 179 blz. 180 blz. 181 blz. 182

De autoradio RD4 is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg uw PEUGEOT-servicepunt als u het systeem voor gebruik in een andere auto wilt laten congureren.

01 BASISFUNCTIES
Instellen van de geluidsweergave: Geluidsverdeling voor/achter, links/rechts, loudness, geluidssferen. Weergave van de radiozenders, de nummers van de CD of de MP3-speellijsten. Annuleren van de bewerking.

Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMast en AM. Selecteren van de geluidsbron: radio, CD-speler of CD-wisselaar. Selecteren van de weergave op het display.

Uitwerpen van de CD.

Bevestigen.

Aan/uit en volumeregeling. - Opslaan van een zender. - Selecteren van een voorkeuzezender. - Selecteren van een CD in de CD-wisselaar.

- Automatisch zoeken naar zenders in aopende/oplopende volgorde. - Selecteren van het vorige/ volgende nummer van de CD of MP3. Weergave van het algemene menu. - Selecteren van een lagere/hogere frequentie. - Selecteren van de vorige/volgende CD. - Selecteren van de vorige/volgende MP3-speellijst.

175

02 ALGEMEEN MENU
GELUIDSBRON: radio, CD, externe apparatuur. TELEFOON: handsfree set, koppelingen, communicatieinstellingen.

> MONOCHROOM DISPLAY C

BOORDCOMPUTER: invoeren afstand, waarschuwingsmeldingen, status van functies.

PERSOONLIJKE INSTELLINGCONFIGURATIE: parameters van de auto, weergave, talen.

> MONOCHROOM DISPLAY A

176

03 AUDIO
RADIO
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
1
Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om de radiofunctie te selecteren.

4
Druk op een van de toetsen om handmatig naar zenders te zoeken.

2
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik te selecteren: FM1, FM2, FMast of AM.

Druk op de toets LIST REFRESH voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt. Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken.

RADIO
1

OPSLAAN VAN EEN ZENDER


3
Druk kort op een van de toetsen om automatisch naar zenders te zoeken.

Druk langer dan 2 seconden op een van de toetsen van het numerieke toetsenbord om de weergegeven radiozender onder de desbetreffende toets op te slaan.

177

CD

EEN CD OF MP3*-CD AFSPELEN


Gebruik alleen CDs met een ronde vorm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CDs kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-brander. Zodra een CD of MP3-CD in de CD-speler wordt gestoken, zal deze de CD automatisch afspelen.

CD-WISSELAAR

EEN CD AFSPELEN (GEEN MP3-FORMAAT)


1

Plaats n of meer CDs in de CD-wisselaar. Druk herhaalde malen op de toets SOURCE en selecteer de CD-WISSELAAR.

Als er al een CD in het apparaat zit, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de CD-functie te selecteren.

2
Druk op een van de toetsen van het numerieke toetsenbord om de desbetreffende CD te selecteren.

Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren. Druk op de toets LIST REFRESH om de lijst met nummers van de CD of de speellijsten van de MP3-CD weer te geven.

Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren. Houd een van de toetsen ingedrukt om het nummer versneld vooruit of terug te spoelen.

Het afspelen of weergeven van een MP3-speellijst kan worden benvloed door het gebruikte programma voor de CD en/of de instellingen. Wij raden u aan een CD te gebruiken die aan de ISO-norm 9660 voldoet.

* volgens uitrustingsniveau.

178

04 HANDSFREE SET
KOPPELEN VAN EEN TELEFOON
DISPLAY C
Selecteer met behulp van de toetsen de knop JA op het scherm en bevestig met OK.
JA

Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set van de RD4 mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact.

GESPREK ONTVANGEN
1 Een inkomend gesprek wordt aangegeven door een beltoon en het verschijnen van een bovenliggend venster op het multifunctionele display. Selecteer met behulp van de toetsen de knop JA op het scherm.
JA

Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon.

Zoek met behulp van uw telefoon naar aanwezige Bluetooth-accessoires.

Selecteer het accessoire met de naam van uw auto. Op het multifunctionele display verschijnt een bovenliggend venster voor de conguratie.

Druk op de knop om de selectie te bevestigen.

Voer de toegangscode van uw auto (=1234) in met de telefoon.

Druk op het uiteinde van de stuurkolomschakelaar om het gesprek te accepteren. 179

05 SNELKEUZE
STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD/CD-wisselaar/MP3: selecteren van het volgende nummer. Lang indrukken: versneld vooruitspoelen Selecteren van het vorige item. Volume verhogen. Geluid onderbreken: gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen. Druk op een van de twee volumetoetsen om terug te keren naar het oorspronkelijke volume.

RADIO: selecteren van de vorige voorkeuzezender. CD-WISSELAAR: selecteren van de vorige CD. Selecteren van het vorige item van een menu. MP3: selecteren van de vorige speellijst.

Wijzigen van de geluidsbron. Bevestigen van een selectie. Telefoon opnemen/ophangen. Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het telefoonmenu.

RADIO: selecteren van de volgende voorkeuzezender. CD-WISSELAAR: selecteren van de volgende CD. Selecteren van het volgende item van een menu. MP3: selecteren van de volgende speellijst.

Volume verlagen. RADIO: automatisch zoeken naar zenders in aopende volgorde. CD/CD-wisselaar/MP3: selecteren van het vorige nummer. Lang indrukken: versneld terugspoelen. Selecteren van het volgende item.

180

06 CONFIGURATIE
DATUM EN TIJD INSTELLEN
DISPLAY C
1

Druk op de toets MENU.

Druk op de toets om de selectie te bevestigen.

Selecteer met de pijltoetsen de functie PERSOONLIJKE INSTELLING-CONFIGURATIE.

6
Selecteer met de pijltoetsen de functie DATUM EN TIJD INSTELLEN.

PERSOONLIJKE INSTELLING-CONFIGURATIE

DATUM EN TIJD INSTELLEN

Druk op de toets om de selectie te bevestigen.

Druk op de toets om de selectie te bevestigen.

Selecteer met de pijltoetsen de functie CONFIGURATIE BEELDSCHERM.

Stel de parameters n voor n in door deze te bevestigen met de toets OK. Selecteer vervolgens de knop OK op het scherm om de instellingen te bevestigen.
OK

CONFIGURATIE BEELDSCHERM

181

07 MENUSTRUCTUREN monochroom display C


C
1 2 KEUZE A 3 Keuze A1 3 Keuze A2 2 KEUZE B...

BASISFUNCTIE
1 TELEFOON 2 RAADPLEGEN VAN INDEXEN 3 index telefoon 4 lijst index 3 logboek gesprekken 4 lijst gesprekken 3 lijst van diensten 4 customer contact center 4 hulpdienst 4 noodoproep 2 CONFIGURATIE 3 verwijderen koppeling 4 lijst koppelingen 3 raadplegen koppelingen 4 lijst koppelingen 3 keuze aan te sluiten mobiele telefoon 4 lijst mobiele telefoons 2 BEHEER VAN EEN GESPREK 3 wisselen 3 huidige gesprek beindigen 3 mutefunctie 4 inschakelen/uitschakelen

1 AUDIOFUNCTIES 2 VOORKEUZE FM 3 RDS-functie 4 inschakelen/uitschakelen 3 REG-functie 4 inschakelen/uitschakelen 3 weergave radiotext (RDTXT) 4 inschakelen/uitschakelen 2 VOORKEUZE CD-AUDIO 3 RPT-functie (CD herhalen) 4 inschakelen/uitschakelen 3 RDM-functie (random) 4 inschakelen/uitschakelen

1 PERSOONLIJKE INSTELLING-CONFIGURATIE 2 PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIREN 2 CONFIGURATIE BEELDSCHERM 3 regeling weergave 4 normale weergave 4 omgekeerde weergave 4 regeling helderheid (- +) 3 datum en tijd instellen 4 dag/maand/jaar instellen 4 uren/minuten instellen 4 keuze cyclus 12 u/24 u 3 keuze van eenheden 4 l/100 km - mpg - km/l 4 Celsius/Fahrenheit 2 TAALKEUZE 3 deutsch 3 english 3 espaol 3 franais

1 BOORDCOMPUTER 2 VOER AFSTAND TOT BESTEMMING IN 3 afstand: ... km 2 LOGBOEK WAARSCHUWINGEN 3 diagnose 2 STATUS VAN FUNCTIES 3 functies ingeschakeld of uitgeschakeld

italiano nederlands 3 portugues 3 portugues-brasil


3 3

* De parameters variren afhankelijk van de auto.

182

07 MENUSTRUCTUREN monochroom display A


A
1 2 KEUZE A 3 Keuze A1 3 Keuze A2 2 KEUZE B....

BASISFUNCTIE

1 RADIO-CD 2 RDS VOLGEN 3 actief 3 niet actief 2 MODE REG 3 actief 3 niet actief 2 INTROSCAN

1 CONFIG AUTO 2 RW ACHTER AAN 3 actief 3 niet actief 2 FOLLOW-ME-HOME 3 actief 3 niet actief

1 2 2 2 2 2 2 2 2

FRANCAIS ITALIANO NEDERLANDS PORTUGUES PORTUGUES-BRASIL DEUTSCH ENGLISH ESPAOL

TALEN

1 EENHEDEN 2 TEMPERATUUR: CELSIUS/FAHRENHEIT 2 BRANDSTOFVERBRUIK: KM/L - L/100 - MPG

3 actief 3 niet actief 2 CD HERHALEN 3 actief 3 niet actief 2 RANDOM PLAY 3 actief 3 niet actief

1 OPTIES 2 VERLATEN/RAADPLEGEN LST STORINGEN 3 (niet) geactiv. functies 3 waarsch. meldingen

1 2 2 2 2 2 2

JAAR MAAND DAG UUR MINUTEN CYCLUS 12 U/24 U

INST. WEERG

183

You might also like