Samenvattin H8

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 4

Economie Hoofdstuk 8: Een model van een economie Alles op een rijtje Begrippen op een rijtje klassieke modellen:

Bij deze modellen ligt er veel nadruk op evenwicht en de rol die prijzen daarbij spelen. keynesiaanse modellen: In deze modellen komen geen prijzen voor en evenwicht is er vaak ver te zoeken. gedragsvergelijking: C=cY+Co, deze vergelijking beschrijft het gedrag van de gezamenlijke consumptiehuishoudingen. definitievergelijking: EV=C+I, de effectieve vraag wordt in deze vergelijking gedefinieerd als de som van consumptie en in vesteringen. evenwichtsvoorwaarde: W=EV, in het keynesiaanse model is er evenwicht in een economie als de productie gelijk is aan de vraag. identiteit of noodzakelijke vergelijking: Y=W, deze vergelijking is noodzakelijk. ceteris-paribusvoorwaarde: de veronderstelling dat de invloed van niet-bestudeerde verschijnselen onveranderd blijft. autonome consumptie: behoeften, bijvoorbeeld voedsel en een woning, die altijd bevredigd moeten worden, bij elke hoogte van Y. Voorbeeld: C=Y+30 hier is 30 de autonome consumptie. autonome investeringen: de investeringen hangen niet af van het nationaal inkomen, ze zijn dus onafhankelijk. genduceerde consumptie: deze consumptie hangt af van het nationaal inkomen. Voorbeeld: C=Y+30 hier is de genduceerde consumptie. Bij elke stijging van f1,= van Y is er een toename van de consumptie van 0,75. marginale consumptiequote: de verandering van de consumptieve vraag ( C) de verandering van het nationaal inkomen (Y) gemiddelde consumptiequote: C : Y. Deze daalt bij een stijgend inkomen. sparen: niet-consumeren. Voorbeeld: C=Y+30, dan is S=Y-30. marginale spaarquote: de verandering van de totale besparingen ( S) de verandering van het nationaal inkomen (Y) Voorbeeld: in S=Y-30 is de marginale spaarquote. exogene variabelen: variabelen die van buiten het model zijn gegeven en niet vanuit het model worden verklaard. Deze variabelen zijn vastgesteld. (ook wel de input van het model) endogene variabelen: variabelen die door het model worden verklaard. (ook wel de output van het model) bestedingsevenwicht: de situatie waarin de effectieve vraag gelijk is aan de productiecapaciteit. conjuncturele werkloosheid: de werkloosheid ten gevolge van een gebrek aan effectieve vraag (heeft met arbeid temaken) structurele werkloosheid: de werkloosheid die ontstaat door een gebrek aan kapitaalgoederen. gespannen arbeidsmarkt: als de factor arbeid maximaal gebruikt wordt. multiplier: (vermenigvuldiger), het getal waarmee we de veranderingen in de autonome bestedingen moeten vermenigvuldigen om de verandering van het evenwichtsinkomen te krijgen. inverdieneffect: als extra uitgaven (gedeeltelijk) worden terugverdiend door hogere belastingopbrengsten.

De betekenissen van de afkortingen op een rijtje EV = effectieve vraag C = particuliere consumptie

C = marginale consumptiequote (is groter dan nul en kleiner dan n!) Co = autonome consumptie (is groter dan nul!) CL = consumptie van het looninkomen Cov = consumptie van het overig inkomen I = investeringen Io = autonome investeringen (is groter dan nul!) W = netto nationaal product Y = nationaal inkomen YL = looninkomen Yov = overig inkomen Yb = besteedbaar inkomen Y* = de productie die f van arbeid f van kapitaal afhangt. S = besparingen s = marginale spaarquote (is groter dan nul en kleiner dan n!) Sp = sociale premies Su = sociale uitkeringen R = rentestand K = kapitaalgoederenvoorraad k = kapitaalproductiviteit Aa = beroepsbevolking a = arbeidsproductiviteit Av = vraag naar arbeid Av* = de arbeidsvraag bij de productiecapaciteit. U = totale werkloosheid Uc = conjuncturele werkloosheid Us = structurele werkloosheid O = overheidsbestedingen Oo = autonome overheidsbestedingen B = belastinginkomsten b = marginale belastingquote E = export Eo = autonome export M = import m = marginale importquote Mo = autonome import 1 Volgens klassieke economen ontstaat er altijd een evenwicht in de economie. Via de wending v/h prijsmechanisme worden alle productiefactoren altijd benut. Daarnaast wordt de volledige productie altijd verkocht, want met produceren wordt immers verdiend. Kenmerken klassieke theorie: 1. er wordt vanuit de structuur/aanbodkant v/d economie gedacht 2. de conjunctuur/vraagkant v/d economie wordt buiten beschouwing gelaten 3. ze denken op lange termijn. Volgens de Keynesiaanse economen werkt het marktmechanisme niet perfect vanwege ec. machtsposities van bijv. monopoliebedrijven/vakbonden. Bovendien gaan bedrijven een terugval in de consumptie niet compenseren met extra investeringen, als de effectieve vraag onvoldoende blijft. Kenmerken Keynesiaanse theorie: 1. effectieve vraag bepaald feitelijke productie, dus wordt er vanuit de conjunctuur/vraagkant gedacht 2. de structuur/aanbodkant blijft buiten beschouwing 3. theorie geldt vooral voor de korte termijn EV= C+I definitievergelijking (definieert de samenstelling van EV)

Y=W identiteit W=EV evenwichtsvoorwaarde C=cY +Co gedragsvergelijking (hoe gedragen gezinnen/bedrijven zich?) 2 Ceteris- paribus voorwaarde: bij een bepaald verschijnsel bestudeer je n mogelijke oorzaak, alle andere mogelijke oorzaken veronderstel je constant. C=cY + Co Co= autonome consumptie: gedeelte van consumptie dat onafhankelijk is van inkomen cY= genduceerde consumptie: gedeelte van consumptie dat afhankelijk is van Y C=0,75Y + 20 Y= 10 C= 27,5 Y=100 C= 95 gemiddelde consumptiequote= C/Y De marginale consumptiequote geeft weer hoeveel de consumptie veranderd als het nat. inkomen veranderd en valt samen met de richtingscofficint en eerste afgeleide van de consumptiefunctie. Marginale consumptiequote = C/Y Y = 90 C= 67,5 67,5/90 = 0,75 S=Y-C S= Y-(cY + Co) S= Y-cY - Co S= (1-c)Y-Co= s-Y-Co S=Y-(0,25Y+20) S=Y-0,75Y-20 S=(1-0,75)Y-20=0,25Y-20 Gemiddelde spaarquote S/Y Marginale spaarquote = S/Y Als de consumptiefunctie en de spaarfunctie geen autonoom deel kennen vallen de gemiddelde en marginale quote samen. Gemiddelde consumptiequote C cY+Co cY Co Co = =c + YYYYY Conclusies: de gemiddelde consumptiequote is groter dan de marginale consumptiequote. Naarmate Y stijgt daalt de gemiddelde consumptiequote. Gemiddelde spaarquote S sY-Co Co = =s - YYY Conclusies: de gemiddelde spaarquote is altijd kleiner dan de marginale spaarquote. Als Y stijgt neemt de gemiddelde spaarquote toe I=investeringen, die zijn autonoom De investeringen zijn onafhankelijk van andere economische factoren. We gaan er vanuit dat de investeringen worden bepaald door winstverwachtingen van de ondernemers. 3 EV wordt hier gevormd door de gewenste of voorgenomen bestedingen. We noemen dat exante.

Expost= wat er feitelijk gerealiseerd wordt, achteraf. Inkomensevenwicht= de situatie waarbij de exante bestedingen gelijk zijn aan het nat. inkomen/nat. product. Expost geldt namelijk altijd Y=EV. Omdat bij te weinig consumptie, de voorraadinvesteringen toenemen en bij teveel consumptie de voorraden afnemen. In de grafiek geeft de 45 lijn Y=EV weer. Deze lijn geeft al de inkomensevenwichten weer die mogelijk tot stand kunnen komen. Het snijpunt van EV en de 45lijn is het inkomensevenwicht dat daadwerkelijk tot stand komt. Dat inkomensevenwicht op 2 manieren: 1. Y= EV 2. S=I Y=C+S W=C+I Y=W C+S=C+I S=I Y bestaat uit looninkomen en overige inkomens. Over het algemeen wordt v/d looninkomens een groter gedeelte geconsumeerd dan v/d overige inkomens. Investeringen kunnen gedeeltelijk van de rentestand afhankelijk zijn. Dat verband is negatief, want bij een hogere rente dalen de investeringen, omdat financieringskosten stijgen. Investeringen zijn ook afhankelijk van de winst en die wordt vooral weer bepaald door de hoogte v/h nat. inkomen (dat is een positief verband). 4 Y*= prod. capaciteit Av= feitelijke werkgelegenheid AV*= aantal arbeidsplaatsen EV=Y* bestedingsevenwicht; geen Uc U= Aa

You might also like