Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 11

Hoofdstuk 1 Voor niks gaat de zon op

Verkenning 1 Hij is snel en kan per uur goed verdienen (of: hij vindt het minder vervelend werk dan alternatieven). Geld. Een gewerkt uur kan hij niet aan zijn studie besteden. Kortom: het keuzeprobleem. Tijd is schaars. Geld en tijd zijn schaars. Je moet kiezen wat je met tijd en geld doet. a De middelen zijn nooit onbegrensd, maar de behoeften wel. Dus is er schaarste. Mensen willen dus vaak meer dan mogelijk is. b Bij schaarste zijn de middelen beperkt, de behoeften niet. Je moet dus kiezen waar je de middelen voor inzet. a Ze vieren vakantie en ze zien veel verschillende dieren. b Hun behoefte aan een eitje is groter dan de beschikbaarheid van eieren. c Ook in Nederland zijn bij eieren de middelen beperkt in vergelijking tot de behoeften. d Er is zo veel zand dat de beschikbaarheid groot genoeg is om in alle behoeften te kunnen voorzien. Er is geen keuzeprobleem: wat meer zand gaat niet ten koste van de beschikbaarheid van andere goederen. Ja, hij moet kiezen tussen een baan die voldoening oplevert en een baan die meer geld oplevert. Of nee: als hij geen behoefte heeft aan een baan met een hoger loon, speelt het keuzeprobleem op dit punt niet. a De vraag is groter dan de capaciteit. De aanbieders kunnen de vraag niet aan, waardoor er wachtlijsten ontstaan. b Nee, bij economie zijn alle goederen en diensten waaraan de behoefte groter is dan de beschikbaarheid schaars. Dus ook de goederen en diensten waarbij de aanbieders de vraag wel aankunnen. Geld en goederen.

2 3

4 5

10 Bijvoorbeeld: om je af te drogen na het douchen, om op te liggen aan het strand, om tocht onder een deur tegen te gaan. 11 Water kan gebruikt worden om de dorst te lessen, en ook als koelwater voor de auto. 12 a Tijd. b 12 zijn haar kosten van ongerief. Als ze bij de supermarkt moet werken zonder ervoor betaald te worden, zou ze bereid zijn 12 te betalen om maar niet te hoeven werken. c De baten van het werken bij de supermarkt zijn haar inkomen. De baten bij uitslapen zijn haar inschatting hoeveel geld uitslapen haar waard is, maar dat is geen echt inkomen. 13

Activiteit Meehelpen in de keuken Werken bij C1000 Uitgaan

Kosten 3 8 0

Baten 10 12 5

Baten kosten 7 4 5

14 Werken bij C1000 had boven de 7 aan netto baten moeten uitkomen. De baten hadden meer dan 8 + 7 = 15 moeten zijn. Dus 15 / 4 = 3,75 per uur. 15 a De behoefte aan spareribs is in het geval van de slager oneindig. Mensen gaan honderden spareribs halen voor 12. Bij het restaurant is er wel een grens: je kunt niet heel veel spareribs eten. b De vraag gaat over het dilemma van oneindige behoeften versus beperkte middelen. 16 A, B, D en E 17 a

b 36 = 12 aantal cds + 2 aantal broodjes kroket. 18 A: cds worden duurder, B: dvds worden duurder, C: beide goederen worden duurder, of het budget daalt. 19 a Goed 2. b

c 120 = 4q1 + (12 5) q1 = 15 d Zie de grafiek bij b. e Zie de grafiek bij b.

Toepassing 1 a Mensen hebben geen onbegrensde behoeften aan goederen en diensten. Het zijn troostaankopen, omdat niet de echte behoeften (bezinning, goede relaties met andere mensen) worden bevredigd. b Bijvoorbeeld de zin: Het betekent alleen dat er te weinig middelen zijn om alle behoeften van iedereen te bevredigen: er blijft voor iedereen altijd wel iets te wensen over. a In de zin Ook de zee behoort tot onze schaarse voedselbodems. Want de beschikbaarheid aan voedselbodems is kleiner dan de behoefte. b In de zin De oplossing is zoals meestal simpel: Kweek schaarste in goederen. Hij bedoelt met schaarste nu een beperkte hoeveelheid. c De mens went aan het hogere consumptieniveau, wil dan weer meer, waardoor er nooit genoeg energie voorhanden is. In beide artikelen betwijfelen de auteurs of de behoeften wel oneindig zijn, of we onszelf niet voor de gek houden en de eigenlijke behoeften andere zaken betreffen, zoals goede relaties met andere mensen. a Je kunt de ruimte op verschillende manieren gebruiken: voor een vliegveld, als stilteruimte, en voor vele andere doeleinden. b Er moet gekozen worden: stilte kost geld, want er kan ook geld verdiend worden met de luchthaven. De schaarste zie je ook aan het verschil in huizenprijzen. Huizen die in een gebied met veel geluidsoverlast staan, zijn goedkoper dan huizen die in een rustige, stille omgeving staan. c Bijvoorbeeld: meer files op de wegen, luchtverontreiniging, horizonvervuiling. d Bijvoorbeeld: meer wegen, ook voor automobilisten die niet met het vliegtuig reizen, meer werkgelegenheid in de omgeving, vliegtuigspotters kunnen hun hobby uitoefenen. Het budget is 20 25 = 500. De prijs van goed X = 500 / 40 = 12,50. B. Schoon water is nu ook al een schaars goed: de behoefte is groter dan de beschikbaarheid. D

5 6

Hoofdstuk 2 Van ruilen komt geen huilen


Verkenning 1 a Beide partijen moeten er voordeel bij hebben. Er moet contact mogelijk zijn tussen koper en verkoper. b Door het opstellen van een catalogus en het organiseren van beurzen. a Je kunt alleen beschikken over de goederen en diensten die in het land zelf geproduceerd worden. Er is geen mogelijkheid om te profiteren van goederen en diensten die niet in eigen land, maar wel in andere landen worden geproduceerd. b Er is altijd wel enige handel tussen landen. a Met Pauline en Bas.

b Minimaal 20 en maximaal 26 stripboeken voor de computer. Dus 21 t/m 25 stripboeken in ruil voor de computer levert beide personen voordeel op. 4 Bas woont veel verder weg, dat is onhandig. De transactiekosten kunnen zo hoog zijn, dat een ruil met Pauline beter uitkomt. Reiskosten, overlegkosten, kosten om een contract op te stellen, nalevingskosten, de tijd die nodig is om een koper of verkoper te vinden. a Reiskosten of verzendkosten, kosten om contact te krijgen, genvesteerde tijd. b De site maakt het veel gemakkelijker om een specifiek product en aanbieder te vinden zonder allerlei winkels af te lopen. c Bijvoorbeeld ruilen.nl. d Bij een directe ruil moet aan twee voorwaarden voldaan worden: de koper moet interesse hebben in het te verkopen product, en de koper moet iets kunnen aanbieden waarin de verkoper interesse heeft. Bij een indirecte ruil vervalt de tweede eis. Wat is de prijs van het brood? a Een stuk grond in ruil voor geld. Plus toezeggingen voor de bestemming van de grond. b De transactiekosten zijn de bijkomende kosten, niet de verkoopprijs van het goed of de dienst zelf. c
Transactiekosten Projectontwikkelaar 1 De onderhandelingstijd voor het opstellen van het contract 2 Het opstellen van het contract Gemeente 1 De onderhandelingstijd voor het opstellen van het contract 2 Het opstellen van het contract 3 De controle op het naleven van het contract (nalevingskosten)

7 8

d Hij schat in welke opbrengst hij kan behalen met de verkoop van de huizen. Als die voldoende hoog is in vergelijking met de kosten van de aankoop van de grond, zal hij de ruil willen doen. 9 a Beide partijen moeten de importbelemmeringen beperken. b Het is meer een onderhandeling waarbij beide partijen hun beleid veranderen. Het is geen echte ruil van goederen of diensten tegen geld of tegen elkaar. c De onderhandelingen duren eindeloos. Er zijn dus hoge kosten, bijvoorbeeld hoge vergaderkosten.

10 a Zijn arbeid. b De ingeleverde tijd versus het verdiende inkomen. c De productiviteit van Kai versus de loonkosten. d Een dienst: vakken vullen. e De producten en diensten van de discotheek. f Zonder het baantje kan Kai niet naar de discotheek. Of: er moet eerst iets geproduceerd worden voordat iemand hetzelfde goed consumeert. g Geproduceerde goederen en diensten zijn alleen nuttig als ze door consumenten gekocht en gewaardeerd worden.

11 Yusuf, want hij plukt 6 kilo per uur, en Ria maar 4 kilo. 12 a Scholing en specialisatie. b Bijvoorbeeld: ervaring, harder werken. 13 a Met scholing (een computercursus). b Hij gebruikt nu ook software: een boekhoudprogramma. 14 a Hij maakt gebruik van gespecialiseerde werknemers met een hoge arbeidsproductiviteit. b Door de specialisatie blijft de prijs van een piano relatief laag, en kunnen meer consumenten een piano kopen. 15 a
Productie zonder arbeidsdeling Aantal Aantal fietsen scooters Aantal benodigde uren voor de fietsen 8 30 minuten = 4 uur 6 20 minuten = 2 uur 6 uur Aantal benodigde uren voor de scooters 2 120 minuten = 4 uur 9 40 minuten = 6 uur 10 uur Totaal aantal benodigde uren

Tom

Linda

Totaal

14

11

16

b Tom is wel langzamer met fietsen, maar naar verhouding nog langzamer bij scooters. c
Productie met arbeidsdeling Aantal Aantal fietsen scooters Aantal benodigde uren voor de fietsen 14 30 minuten = 7 uur 0 Aantal benodigde uren voor de scooters 0 11 40 minuten = 7 uur, 20 minuten 7 uur, 20 minuten Totaal aantal benodigde uren

Tom

14

7 uur

Linda

11

7 uur, 20 minuten

Totaal

14

11

7 uur

14 uur, 20 minuten

d Ja, want ze zijn voor dezelfde productie beiden minder tijd kwijt. Toepassing 1 a Met de kassabon. b De transactiekosten zijn te hoog (de reiskosten naar het restaurant). c Het staat niet vast dat de aanbieder van het product ook de wetmatige eigenaar is. a
Productie zonder arbeidsdeling Aantal Aantal kisten kisten Aantal benodigde Aantal benodigde Totaal aantal minuten

tomaten Jansen 48

paprikas 34

De Wit

50

10

minuten voor de tomaten 48 4 minuten = 192 minuten 50 6 min = 300 minuten 492 minuten

Totaal

98

44

minuten voor de paprikas 34 12 minuten = 408 minuten 10 30 minuten = 300 minuten 708 minuten

600 minuten

600 minuten

1200 minuten

b
Productie met arbeidsdeling Aantal Aantal kisten kisten tomaten paprikas Jansen 0 50 Aantal benodigde minuten voor de tomaten 0 100 6 minuten = 600 minuten 600 Aantal benodigde minuten voor de paprikas 50 12 minuten = 600 minuten 0 Totaal aantal benodigde minuten 600 minuten (10 uur) 600 minuten (10 uur) 1200 minuten (20 uur)

De Wit

100

Totaal

100

50

600

c 10 kisten paprikas. d
Verdeling na ruil Aantal kisten tomaten Jansen 48 De Wit 52 Totaal 100 Aantal kisten paprikas 40 10 50

a De consumenten kunnen dan goedkoper buitenlandse producten kopen. b Bijvoorbeeld: arme landen beschikken over minder en minder goede kapitaalgoederen. c De kosten zijn veel lager, het levenspeil ligt lager. d Bij vrijhandel zullen landen via hun export meer kunnen profiteren van hun specifieke kwaliteiten, waardoor de specialisatie en arbeidsdeling toenemen. a Een vervoersdienst tegen geld. b De kosten per verkocht kaartje zijn bij een automaat lager dan de loonkosten per verkocht kaartje. c Het stimuleert de reizigers om de automaat te gebruiken, het verhoogt de winst van de NS. a Dan betaalt de klant een lagere prijs. b De kosten die banken rekenen voor het verwerken van de betalingen. a Een klant kan bijvoorbeeld de maaltijd betalen in ruil voor een dvd-speler, een broek of een paar uur afwassen in het restaurant. b De restauranthouder moet klanten zien te vinden die iets kunnen aanbieden waar de restauranthouder behoefte aan heeft. Het zoeken kost geld en/of tijd. Of: het onderhandelen over de juiste ruilverhouding kost tijd (en dus ook geld).

c Een deel van de mensen verdient weinig geld, en heeft weinig mogelijkheden om aan geld te komen. Met goederenruil kan dan toch enigszins in de behoeften worden voorzien. d Beter een ruil met hoge transactiekosten dan geen ruil. e Bij specialisatie worden allerlei goederen en diensten geproduceerd die moeilijk ruilbaar zijn in een economie met ruilhandel. In dat geval zijn alleen basisgoederen goed ruilbaar. 7 Mensen die hun inboedel laten opslaan, moeten vervoer regelen en een container voor de opslag. Nu is dat in n keer bij hetzelfde bedrijf geregeld. Dat scheelt regeltijd voor de consument en voor het bedrijf.

Hoofdstuk 3 Geld, de smeerolie van ruil


Verkenning 1 De muntenverzamelaar weet wat de munt waard is, uitgedrukt in euros, en een ruil komt gemakkelijker tot stand. a Het is moeilijk om alle ruilverhoudingen vast te stellen. b Er moet een wederzijds verlangen zijn, en sparen is niet of nauwelijks mogelijk. a 1 computer = 60 broeken = 3600 flessen bronwater = 1800 broden. b De ruilverhouding is ingewikkeld, hij moet een verkoper van een computer zien te vinden die 1800 broden wil, hij kan de broden niet sparen, omdat ze bederven. c De prijs is duidelijk: hij hoeft niets om te rekenen. d Het is niet nodig om een verkoper te vinden die 1800 broden wil. Bij veel goederen is het moeilijk of onmogelijk om een koper te vinden die omgekeerd iets aan te bieden heeft waar de verkoper behoefte aan heeft. A = oppotmiddel, B = ruilmiddel, C = rekenmiddel, D = rekenmiddel. 1 = algemeen, 2 = rekenmiddel, 3 = giraal geld. Geld als ruilmiddel. De zonnetjes functioneren als geld. Ruilhandel, ze ruilden onderling boeken. a Er kunnen munten van gemaakt worden, of klompjes. b Dan zou het niet meer als waardevol gezien worden, en niet meer geaccepteerd worden. Of een verkoper zou een grote hoeveelheid willen ontvangen in ruil voor het product (inflatie!).

5 6 7 8 9

10 1 = zeldzaam, 2 = geld, 3 = salaris. 11 Het is deelbaar (in porties te verdelen), handzaam, duurzaam (bederft niet) en tamelijk schaars. 12 2 3 4 1

13 a Anders was er geen vertrouwen in de bankbiljetten, en zonder vertrouwen worden ze niet geaccepteerd. b Op het vertrouwen van de gebruikers. De gebruikers vertrouwen erop dat het geld zijn (interne) waarde behoudt. 14 Alle drie de functies: A Ruilfunctie: je rekent niet in euros af, maar in Noabers, de zelfbedachte geldeenheid. B Rekenfunctie: voor iedere ruil wordt vooraf samen een prijs afgesproken. C Oppotfunctie: elk lid heeft een eigen Noaber-rekening. 15 a Mensen zijn bang dat de bank failliet gaat en ze daardoor hun spaargeld niet meer terugkrijgen. b Goud is al eeuwenlang een waardevol product. c Fiduciair geld. Geld heeft alleen waarde als het vertrouwd wordt als ruilmiddel. 16 De intrinsieke waarde is de materiaalwaarde; de extrinsieke waarde is het bedrag dat het vertegenwoordigt. 17 A en C. 18 a b c d 8,40 / 8 100 = 105 9,12 / 8 100 = 114 Van 105 naar 114 = (114 105) / 105 100 = 8,6% A = 9,76 / 8 100 = 122 B = (122 114) / 114 100 = 7,0%

19 a
Gemiddeld prijsniveau in een land 12 12,84 13,08 13,80 Indexcijfer gemiddeld prijsniveau 100 107 109 115 Procentuele verandering van het prijspeil ten opzichte van het voorgaande jaar (= inflatie) 7,0% 1,9% 5,5%

2008 (basisjaar) 2009 2010 2011

b De interne waarde daalt, want de prijzen stijgen. Voor n euro kun je steeds minder kopen. 20 C 21 a Mensen houden de munt achter en betalen alleen met de munt zonder zilver, die een lagere intrinsieke waarde heeft. b De Wet van Gresham. c Bij munten met dezelfde extrinsieke waarde blijft alleen de munt met de laagste intrinsieke waarde in omloop. 22 a Het is een onmiddellijk beschikbaar tegoed in handen van gezinnen en bedrijven. b Geld uit een automaat halen, pinnen in de winkel. c Ja, giraal geld hoort bij de maatschappelijke geldhoeveelheid. Over giraal geld kun je onmiddellijk beschikken en je kunt ermee betalen. d Nee, het is geen giraal geld, want je kunt er niet direct mee betalen. Er zijn beperkingen aan hoeveel je van de rekening mag halen binnen een bepaalde periode.

e Zo hebben de banken voldoende geld achter de hand als mensen spaargeld van de bank halen. Toepassing 1 a Van 100 naar 103,2 is 3,2%, het absolute verschil is gelijk aan de procentuele verandering. b (107,1 103,2) / 103,2 100 = 3,8% c (115,8 107,1) / 107,1 100 = 8,1% d 2010: 100 / 107,1 100 = 93,3 2011: 100 / 115,8 100 = 86,4 e Van 100 naar 86,4 = 13,6%. a Spaargeld is niet onmiddellijk beschikbaar. b 28% = 130 miljard 36% = 167,14 miljard c De samenstelling verschuift van minder chartaal geld naar meer giraal geld. a Mensen met zwart geld moeten dat op de een of andere manier omwisselen in nieuw geld. Die omwisseling maakt het risico groter opgemerkt te worden. b Vooral biljetten met een hoge waarde werden omgewisseld, waardoor de waarde procentueel meer daalt dan het aantal biljetten. c De chartale hoeveelheid daalde, terwijl de girale hoeveelheid steeg. a b c d Ja, want er wordt mee betaald. Ja, want de prijs wordt uitgedrukt in LETS. Ja, want je kunt LETS sparen op een rekening. Het wordt niet algemeen aanvaard op landelijk niveau.

a Nee, de materiaalwaarde blijft gelijk. b Nee, een roebel blijft een roebel. c Ja, in ruil voor een roebel kreeg de Rus minder producten. d Arbeidsdeling is alleen mogelijk als iedere producent zijn goed of dienst kan ruilen tegen andere gewenste producten. Dat is bij ruilhandel niet of slecht mogelijk. a Duurzaam, niet gemakkelijk na te maken. b Deelbaar, handzaam. c Wel deelbaar en handzaam. a De munt moet een merkstempel hebben, een aanduiding van de waarde, en een vast gewicht en zuiverheid. b Elke keer moest de zuiverheid vastgesteld worden. c Mensen betaalden met de slechtste bladeren en hielden de goede bladeren zelf. d Hoe meer tabak en goud er in omloop was, hoe hoger de prijzen. a Nee, het vertrouwen in de munt hoeft niet te betekenen dat de munt alleen haar waarde ontleent aan het vertrouwen en bijna geen intrinsieke waarde meer heeft. b De intrinsieke waarde moet gelijk of lager zijn dan de extrinsieke waarde. a De wissel was een soort tegoedbon voor goud. Wie geen vertrouwen heeft in de omwisselbaarheid, wil ook niet betaald worden in wissels.

b Een deel van de wissels werd nooit ingewisseld voor goud, waardoor banken extra wissels konden uitgeven, zonder in de problemen te komen door gebrek aan goud. c De wissels werden niet meer (geheel) gedekt door goud. Het gebruik bleef in stand zolang er vertrouwen was. d Door krediet te verlenen door middel van bijschrijving op de betaalrekeningen. 10 Inflatie. Voor een bepaalde hoeveelheid geld kun je steeds minder goederen kopen. Herhaling 1 2 1 = rekenmiddel, 2 = rekenmiddel, 3 = ruilmiddel, 4 = oppotmiddel. Zij kiest voor de bijles.
Activiteit Op de bank naar de tv kijken Een film in de bioscoop bekijken Twee uur bijles geven Kosten 0 8 4 Baten 22 14 28 Netto baten 22 6

24

a 100 / 160 (1.150 + 2.300 + 63.780 + 137.000 + 19.300 + 6.450 + 230) = 143.881 b Ruilmiddel: winkeliers accepteren de biljetten niet meer. c Uitspraak 1 = extrinsieke waarde, uitspraak 2 = extrinsieke waarde, uitspraak 3 = interne waarde. d Toenemen. De groei van het aantal vervalsingen zal het gebruik van pinpassen, internetbankieren en chipknip stimuleren. Deze betaalvormen hebben betrekking op giraal geld. e Nee, er kwam meer voorlichting, de acceptatie van bankbiljetten nam af. a
Meubelmaker A Meubelmaker B Totaal Aantal tafels 26 20 46 Aantal stoelen 6 2 8

b
Meubelmaker A Meubelmaker B Totaal Aantal tafels 50 0 50 Aantal stoelen 0 10 10

c
Meubelmaker A Meubelmaker B Totaal Aantal tafels 28 22 50 Aantal stoelen 7 3 10

d Bijvoorbeeld: 22 tafels voor 7 stoelen. 5 a De arbeidstijd van het winkelpersoneel achter de kassa, de kosten van wisselgeld, pinpassen, chipknippen en het in stand houden van computernetwerken en geldautomaten. b 0,19 = 0,11 + 0,007X X = 0,08 / 0,007 = 11,43 c Boven de 11,43 is elektronisch betalen per pinpas goedkoper dan chartaal. En de chipknip is altijd goedkoper dan chartaal betalen. a 18.997 = 17,33% De totale geldhoeveelheid is 100% = 18.997 / 17,33 100 = 109.619. De girale geldhoeveelheid is 109.619 18.997 = 90.622. b De geldhoeveelheid stijgt van 2009 naar 2010 met 8,6%, van 2010 naar 2011 met 14,7%. De productie met respectievelijk 5,8% en 5,6%. De productie stijgt procentueel dus minder snel dan de geldhoeveelheid. a b c d 126 miljard Gezinnen en bedrijven moeten de girale tegoeden kunnen omruilen in chartaal geld. Niet alle girale tegoeden worden op hetzelfde moment omgezet in chartaal geld. 126 miljard = 90% 10% = 126 / 90 10 = 14 miljard

You might also like