Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 8

EISEN HAFABRA A-EXAMEN Aantal werken: 2 etudes 2 voordrachtstukken I samenspelstuk De omvang en muzikale verscheidenheid van het gespeelde repertoire

ire dient recht te doen aan het gevraagde niveau. Techniek: Het uit het hoofd spelen van de grote tertstoonladders tot en met 3 kruizen en 3 mollen over tenminste een octaaf. Het spelen van kort gebroken drieklanken op de grondtoon van de bovengenoemde toonladders. Prima Vista ritmisch: Het op instrumentale of vocale wijze uitvoeren van een eenvoudig ritmisch fragment gebaseerd op de bouwstenen voor fase A naar keuze in de maatsoorten 2/4 3/4 4/4 Prima Vista melodisch: Het op instrumentale of vocale wijze uitvoeren van een melodisch fragment. In dit fragment dient gebruik te worden gemaakt van de verschillende maatsoorten en ritmische bouwstenen voor fase A. Voor dit onderdeel komen ook bij deze fase passende melodische orkestpartijen in aanmerking. Speeldictee: Het op het gehoor herkennen en naspelen van eenvoudige melodische fragmenten in grote terts binnen de omvang van een octaaf, overwegend in secunden en tertsen voortschrijdend. De hoogte van de eerste toon wordt aangegeven. Uit het hoofd spelen: Het uit het hoofd spelen van een korte melodie in de vorm van een eenvoudig volksliedje, popsong of van een deel uit het speelrepertoire voor het examen. Improvisatie: Het afsluitend beantwoorden van een vraagzin in grote terts binnen de meest eenvoudige liedvorm van 2 x 2 of 2 x 4 maten (in 2/4 3/4 4/4). Muziekleer / gehoorscholing: 1. Notatie en toonstelsel Het kunnen lezen van het muziekschrift in de sleutel en omvang van het eigen instrument tot en met 3 kruizen en 3 mollen. Dit op grond van en inzicht in: .De functie van de notenbalken, noten, hulplijnen, octaafverplaatsingstekens (alleen voor die instrumenten die dit in de praktijk tegenkomen b.v. dwarsfluit) en sleutels. .De vorm en waarde van hele, halve, kwart, achtste, zestiende noten en rusten en de waardeveranderingen door toevoeging van stip of verlengingsboog. .De functie van kruis, mol en herstellingsteken en het gebruik hiervan als vast of toevallig voorteken. 2. Toonladders Kennis van en inzicht in de bouw van de grote tertstoonladder, blijkend uit: .Het kunnen bouwen van de grote terts toonladder tot en met 3 kruizen en 3 mollen zowel stijgend als dalend. .Het kunnen hanteren van de begrippen: stamtoon, stamtoonladder en laddereigen tonen. .Van voorgespeelde grote tertstoonladders (majeur), waarin bij enkele ladders wordt afgeweken van de majeurintervallen, kunnen bepalen welke ladders "goed" of "fout" werden gespeeld. 3. Intervallen

Kennis van en inzicht in de samenstelling van de diatonische intervallen rein, groot en klein binnen de kwint, zoals deze voorkomen in de grote tertstoonladder (majeur) en het auditief kunnen toepassen van deze intervallen, blijkend uit: .het vanuit muzieknotatie kunnen herkennen en bouwen van de diatonische intervallen tot en met de kwint vanuit de grondtoon van de grote tertstoonladders (majeur) van C, F en G. .het op gehoor kunnen noteren (schrijfdictee) van de diatonische intervallen tot en met de kwint in stijgende richting vanuit de grondtoon van de grote tertstoonladder (majeur) van C of het vanuit voorgedrukte antwoordmogelijkheden kunnen aangeven (luisterdictee) welk interval gespeeld wordt. .Het op gehoor kunnen noteren (schrijfdictee) van een eenvoudig melodisch dictee in C grote terts (majeur) of vanuit voorgedrukte antwoordmogelijkheden kunnen aangeven (luisterdictee) welke melodie gespeeld wordt. 4. Akkoorden Kennis van en inzicht in de bouw van de grote drieklank in grondligging, onder andere blijkend uit eventueel kunnen noteren van de grote drieklank op de tonica van de grote tertstoonladders tot en met 3 kruizen en 3 mollen. 5. Maat en ritme Kennis van en inzicht in de maatsoorten 2/4 3/4 4/4 3/8 6/8 alsmede in de samenhang hiermee kennis van de vorm en waarde van de voor deze fase meest gebruikelijke noten en rusten, blijkend uit: .Het in relatie tot de bovengenoemde enkelvoudige en samengestelde maatsoorten kunnen toelichten van de begrippen: maat, maatstreep, maatteken, maataccent, opmaat en zwaar-licht. .Hanteer ook de begrippen 2- en 3-delig. .Het beheersen van de ritmische bouwstenen van fase A. 6. Uitvoeringsaanwijzingen Kennis van en inzicht in de navolgende begrippen en de bijbehorende termen en notatietekens: .Articulatie: legato, staccato, portato en marcato. .Dynamiek: stabiele dynamiek (pp, p, mp, mf, f, ft) en overgangsdynamiek (crescendo, decrescendo, diminuendo, morendo en smorzando). .Tempo: vijf hoofdgroepen met de daarbij behorende temponamen en termen voor versnelling en vertraging van het tempo. .Herhalings- en verwijzingstekens: o.a. da Capo, dal Segno, Coda. 7. Orkestscholing Kennis van en inzicht in het ontstaan van de toon, de omvang en de stemming van het eigen instrument. Beoordelingsrubrieken: Rubriek I : muziektheoretisch inzicht Rubriek 2 : prima vista ritmisch -prima vista melodisch -speeldictee -uit het hoofd spelen - improvisatie Rubriek 3 : toon / aanzet / klankkwaliteit -zuiverheid Rubriek 4: techniek -toonladders en akkoorden Rubriek 5 : ritmiek -samenspel

EISEN HAFABRA B-EXAMEN Aantal werken: 2 etudes 2 voordrachtstukken 1 samenspelstuk De omvang en muzikale verscheidenheid van het gespeelde repertoire dient recht te doen aan het gevraagde niveau. Techniek: Het uit het hoofd spelen van grote- en kleine tertstoonladders (oorspronkelijk, harmonisch en melodisch) tot en met 3 kruizen en 3 mollen over tenminste een octaaf. Het spelen van de bij de toonladders behorende drieklanken op de grondtoon over tenminste een octaaf. Kennis van de meest voorkomende hulpgrepen c.q. alternatieve grepen van het eigen instrument en de vaardigheid van het hanteren hiervan. Prima Vista ritmisch: Het op instrumentale of vocale wijze uitvoeren van een ritmisch fragment gebaseerd op de ritmische bouwstenen voor fase B, naar keuze in de maatsoorten 2/4 3/4 4/4 3/8 6/8 2/2. Prima Vista melodisch: Het op instrumentale of vocale wijze uitvoeren van een melodisch fragment. In dit fragment dient gebruik te worden gemaakt van de verschillende maatsoorten en ritmische bouwstenen voor fase B in een eenvoudige context. Voor dit onderdeel komen ook bij deze fase passende melodische orkestpartijen in aanmerking. Speeldictee: Het op gehoor herkennen en naspelen van eenvoudige melodische fragmenten binnen de omvang van een octaaf, overwegend in secunden, tertsen, kwarten en kwinten, voortschrijdend in de grote- en kleine tertstoonsoorten tot en met 2 kruizen en 2 mollen. De hoogte van de eerste toon wordt aangegeven. Uit het hoofd spelen: Het uit het hoofd spelen van een (gedeelte van de) voor het examen voorbereide speelstukken (etude of voordrachtstuk). Improvisatie: Het instrumentaal improviseren binnen het raam van een enkelvoudige eendelige liedvorm, zowel in grote- als kleine terts. In muzikale dialoog met de docent ontstaat in onderlinge aanvulling een volzin. De vormgevende vraag- en antwoorddelen dienen daarbij op herkenbare wijze toegepast binnen de muzikale structuur van voor- en nazin. Prima Vista auditief: Het van buiten spelen van een kort melodisch fragment van 2 tot 4 maten in C, F of G grote terts, nadat dit de kandidaat enkele ogenblikken ter inzage is voorgelegd. Muziekleer / gehoorscholing: 1. Notatie en toonstelsel Het vlot kunnen lezen van het muziekschrift in de sleutel en binnen de omvang van het eigen instrument tot en met 3 kruizen en 3 mollen op grond van inzicht in: .Notatie van de vaste voortekens, notatie van dubbelalteraties en bijbehorende benamingen. .Notatie enkelvoudige herstelling, dubbele herstelling, notatie van diatonische en chromatische halve afstanden en enharmonisch gelijke tonen. .Plaatsing van stokken en vlaggetjes, metrische notatie. 2. Toonladders Kennis van en inzicht in de bouw van de grote- en kleine tertstoonladders (oorspronkelijk, harmonisch en melodisch) tot en met 3 kruizen en 3 mollen, blijkend uit:

.Het kunnen bouwen van de kleine tertstoonladders vanuit parallelliteit met de grote tertstoonladder en vanuit de oorspronkelijke kleine tertstoonladder naar de harmonische en melodische tertsvarianten. .Het kunnen omgaan met de begrippen: kleine tertstoonladder, toevallige verhoging of verlaging, toonsoort en grondtoon. .Van een reeks toonladders welke op verschillende hoogten ten gehore worden gebracht, kunnen bepalen of deze grote terts (majeur), kleine (mineur) terts oorspronkelijk, harmonisch of melodisch zijn. 3. Intervallen Kennis van en inzicht in de samenstelling van de diatonische intervallen rein, groot en klein binnen het octaaf, zoals deze voorkomen in de grote-(majeur) en kleine (mineur) tertstoonladders (oorspronkelijke) en het auditief kunnen toepassen van deze intervallen, blijkend uit: .Het vanuit de muzieknotatie kunnen herkennen en bouwen van deze intervallen vanuit de grondtoon van de grote- en kleine tertstoonladders tot en met 3 kruizen en 3 mollen. .Het op het gehoor kunnen noteren van de diatonische intervallen in stijgende richting vanuit de grondtoon van de grote- (majeur) en kleine (mineur) tertstoonladders of vanuit voorgedrukte antwoord mogelijkheden kunnen aangeven (luisterdictee) welk interval gespeeld wordt. .Het op gehoor kunnen noteren (schrijfdictee) van een eenvoudig melodisch dictee in grote (majeur) of kleine (mineur) terts tot en met een kruis of mol of het vanuit voorgedrukte antwoordmogelijkheden kunnen aangeven (luisterdictee) welke melodie gespeeld wordt. 4 Akkoorden Kennis van en inzicht in de bouw van de grote en kleine drieklank in grondligging, blijkend uit: .Het kunnen noteren van de grote en kleine drieklank tot en met 3 kruizen en 3 mollen. .Het kunnen noteren van de grote en kleine drieklank in kort gebroken vorm voor het eigen instrument op de .grondtoon van de grote- en kleine tertstoonladders tot en met 3 kruizen en 3 mollen 5. Maat en ritme Aan de voor het A-examen genoemde maatsoorten worden de volgende toegevoegd: Regelmatig: 2/2 6/4 9/8 12/8 onregelmatig: 5/4 7/4 5/8 7/8 Kennis van en inzicht in de hoofd- en onderverdeling van deze maatsoorten, blijkend uit: .Bekendheid met de veel voorkomende verdelingen van de kwartnoot, groeperingen binnen de achtste maat, gepunteerde figuren, syncopen en de antimetrische figuren duool en triool op een tel. .Het beheersen van de ritmische bouwstenen voor fase B (zie bijlage 7.3 blz. 101 van het Raamleerplan deel 2) .Het kunnen omgaan met de begrippen arsis, thesis, opmaat en enkelvoudige-, samengestelde maatsoort, binair- en ternair ritme. 6. Melodiebouw, frasering, vormen Kennis van en inzicht in de muzikale zinsbouw (symmetrisch), blijkend uit: .Het analyseren van de structuur van een muzikale volzin door de structuurdelen (voor- en nazin, vraag en antwoord) te onderscheiden. .Het kunnen aangeven van de plaats van de muzikale cesuren door middel van fraseringsboog, komma enjof inkepingsteken. 7. Uitvoeringsaanwijzingen Aan de voor fase A genoemde begrippen en de bijbehorende termen en notatietekens worden de volgende toegevoegd: .Articulatie: staccatissimo, tenuto, non legato, leggiero, flatterzunge. .Dynamiek: sf of sfz, rfz of ringt, fp of sfp en accenten. .Toevoeging: piu, assai, molto, meno, poco, non troppo, pochettino. .Karakter aanduidingen: agitato, animato, con moto, dolce, espressivo, feroce, gracioso, maestoso, mosso, sostenuto. .Herhalingstekens en afkortingen. 8. Orkestscholing Kennis van en inzicht in de indeling van de instrumenten naar de groepen hout, koper, slag- en strijkinstrumenten (koper: schep en zacht); slagwerk: gestemd en ongestemd). Beoordelingsrubrieken: Rubriek I : muziektheoretisch inzicht Rubriek 2 : prima vista ritmisch -prima vista melodisch -speeldictee -uit het hoofd spelen - improvisatie -prima vista auditief

Rubriek 3 : toon / aanzet / kwaliteit -zuiverheid Rubriek 4 : techniek -toonladders en akkoorden Rubriek 5 : ritmiek -samenspel Rubriek 6 vorm / frasering / agogiek -dynamiek / articulatie

EISEN HAFABRA C-EXAMEN Aantal werken: 2 etudes 2 voordrachtstukken I samenspel stuk De omvang van het examenrepertoire kan worden aangepast in verband met de lengte van de gekozen stukken. Er kan in plaats van een etude of een voordrachtstuk ook een representatief solowerk worden uitgevoerd, bij voorkeur met begeleiding van een toetsinstrument of een ensemble. De omvang en verscheidenheid van het gespeelde repertoire dient recht te doen aan het gevraagde niveau. Techniek: Het uit het hoofd spelen van de grote- en kleine tertstoonladders (oorspronkelijk, harmonisch en melodisch) tot en met 4 kruizen en 4 mollen over tenminste twee octaven, voor zover dit op het instrument te realiseren is. Het spelen van de bij de toonladders behorende drieklanken op de grondtoon. kort en lang gebroken over twee octaven. Het op het eigen instrument kunnen uitvoeren van hulp- en trillergrepen. Het kunnen toepassen van versieringsvormen zoals: korte voorslag, pralltriller, mordent, dubbelslag boven de noot en na de gepunteerde noot, naslag en triller. Prima Vista ritmisch: Het op instrumentale of vocale wijze uitvoeren van een ritmisch fragment gebaseerd op de ritmische bouwstenen voor fase c (in niet gecompliceerde context), naar keuze in de maatsoorten 2/4 3/4 4/4 3/8 6/8 2/2. In de examenopdracht dienen ook een of meer antimetrische figuren voor te komen. Prima Vista melodisch: Het op instrumentale of vocale wijze uitvoeren van een melodisch fragment. In dit fragment wordt gebruik gemaakt van de verschillende maatsoorten en ritmische bouwstenen voor fase c. Speeldictee: Het op het gehoor herkennen en naspelen van melodische fragmenten in grote- en kleine terts, ook binnen een omvang groter dan een octaaf. Daarbij dient, naast het voortschrijden in secunden, ook gebruik te worden gemaakt van terts-, kwartsprongen (dominant-tonica) en kwintsprongen (tonicadominant) in toonsoorten tot en met 2 kruizen en 2 mollen. De hoogte van de eerste toon wordt aangegeven. Uit het hoofd spelen: Het uit het hoofd spelen van een van de voor het examen voorbereide speelstukken (etude of voordrachtstuk) of een gedeelte hiervan. Improvisatie: Het instrumentaal improviseren in grote- en kleine terts in een muzikale dialoog met docent of medeleerling, resulterend in een tweedelige liedvorm; en/of het improviseren op een bourdon of een eenvoudig akkoordschema. Prima Vista Auditief:

Het uit het hoofd spelen van een kort melodisch fragment van 2 tot 4 maten in de grote- en/of kleine terts, nadat de kandidaat dit enkele ogenblikken ter inzage is voorgelegd. De melodische en ritmische structuur komt overeen met het prima-vista spel fase B. Transponeren: * Het spelend op het eigen instrument een grote secunde hoger, octaaf lager en hoger transponeren van een eenvoudige melodie van 6 maten. Beoordelingsrubrieken: Rubriek I : muziektheoretisch inzicht -receptief inzicht Rubriek 2 : prima vista ritmisch -prima vista melodisch -speeldictee -uit het hoofd spelen improvisatie -prima vista auditief -transponeren * Rubriek 3 : toon / aanzet / klankkwaliteit -zuiverheid Rubriek 4 : techniek -toonladders en akkoorden Rubriek 5 : ritmiek -samenspel Rubriek 6 : vorm / frasering / agogiek -dynamiek / articulatie * = facultatief

Muziekleer / gehoorscholing:
1. Notatie en toonstelsel

Het vlot op noten namen kunnen lezen van het muziekschrift, in de sleutel en binnen de omvang van het eigen instrument, met alle voorkomende dubbele verhogingen en verlagingen. Tevens dient men de octaafgebieden te herkennen (zoals groot, klein, eengestreept etc.), ook buiten de omvang van het eigen instrument. Trombonisten dienen naast de F-sleutel ook de G-sleutel te beheersen. Fagottisten dienen de tenorsleutel te beheersen en hoornisten dienen de F-sleutel te beheersen.
2. Toonladders Kennis van en inzicht in de bouw van de grote-, de kleine terts toonladders (oorspronkelijk, harmonisch, melodisch en zigeuner), de chromatische toonladders tot en met 4 kruizen en 4 mollen. 3. Intervallen Kennis van en inzicht in alle diatonische en chromatische intervallen binnen het octaaf blijkend uit: .Het vanuit de muzieknotatie kunnen herkennen van deze intervallen in stijgende lijn vanuit een willekeurige toon. .Het kunnen hanteren van de begrippen: stamtooninterval, diatonische en chromatisch interval, enharmonisatie van intervallen. .Het op gehoor kunnen naspelen van de diatonische intervallen in stijgende richting vanuit de grondtoon van de grote- en kleine tertstoonladders 4. Akkoorden Kennis van en inzicht in de bouw van de grote, kleine-, verminderde- en overmatige drieklanken.

5. Maat en ritme
Aan de voor fase B genoemde maatsoorten worden de volgende toegevoegd: Regelmatig: 3/2 4/2 2/8 4/8 onregelmatig: 8/8 9/8 Kennis van en inzicht in de hoofd- en onderverdeling van deze maatsoorten (regelmatige en onregelmatige indelingen), blijkend uit: .bekendheid met ritmische structuren zoals aangegeven in de ritmische bouwstenen voor fase C. .inzicht in de meest voorkomende antimetrische figuren te weten: kwartool, sextool, dubbele triool, kwarten triool, achtste- en kwarten duool, ook in onderverdelingen.

6. Melodiebouw, frasering, vormen (receptieve vorming).


Kennis van en inzicht in de grondbeginselen van de vorm- en melodieleer, blijkend uit:

. Het kunnen hanteren van de begrippen muzikale volzin, 2- en 3 delige liedvorm, rondo, variatievorm. . Het kunnen indelen van een genoteerde melodie in de muzikale zinsdelen/zinnen/perioden. . Het globaal kunnen analyseren van een voor te leggen en/of te beluisteren muziekvoorbeeld, geschreven in een lied-, rondo- of variatievorm.

7. Uitvoeringsaanwijzingen
Aan de voor fase B genoemde begrippen en de bij behoorde termen en notatiereeksen worden de volgende toegevoegd: .Dynamiek: ppp, fff, poco a poco, sempre piu, sempre meno .Tempo/karakter: allargando, comodo, energico, grandioso, passionato, pastorale, scherzando, ad libitum, a piacere, I'istesso tempo. 8. Versieringen Kennis van en inzicht in de notatie en uitvoering van de korte voorslag, pralltriller, mordent, dubbelslag boven de noot en na de gepunteerde noot, naslag en triller. 9. Orkestscholing (receptieve vorming) Kennis van de instrumenten en hun stemmingen voor zover deze voorkomen in de blaasorkesten. 10. Receptief inzicht (receptieve vorming) Kennis van en inzicht in de algemene karakteristieken van muzikale stijlperioden zoals Renaissance, Barok, Classicisme, Romantiek en 20e eeuw. Dit dient te blijken uit het, aan de hand beluisterde muziek, aangegeven uit welke periode en cultuur de muziek afkomstig is, welk genre het betreft en welke functie de muziek heeft.

You might also like