Samenvatting SE 3

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 10

Samenvatting Nederlands voor SE 3

Hoofdstuk 1.
1.2.2 Vaste vragen stel je met behulp van vraagwoorden. De vaste vragen die bij de centrale vraag horen zijn je deelvragen. 1.3.2 Als je informatie zoekt over een bepaald onderwerp, moet je goed op de betrouwbaarheid van de gebruikte bronnen letten. De punten, die hierbij belangrijk zijn, zijn: - deskundigheid van de afzender (deskundig = betrouwbaar) - partijdigheid van de afzender (onpartijdig = betrouwbaar) - doel van de afzender (objectieve info verstrekken of uitleg geven = betrouwbaar) 1.3.3 Een bronnenlijst moet gemaakt worden met het auteur-jaarsysteem. In de eerste kolom staat: de achternaam van de schrijver, dan de voornaam en vervolgens het jaartal tussen haakjes. In de tweede kolom staat bovenaan de titel van de bron die je hebt gebruikt en (bij een boek) eronder de stad en uitgeverij. 1.5.2 De stappen van een schrijf- of spreekplan zijn: - noteer van de opdracht het onderwerp en de (vraag)stelling, het schrijf- of spreekdoel en de tekstsoort - bepaal het structuurmodel - formuleer de (voorlopige) titel - maak een schema en noteer van elke alinea de functie en de korte inhoud

Hoofdstuk 3.
3.1 De zes tekstdoelen zijn: informeren, uiteenzetten, overtuigen, beschouwen, activeren en amuseren. Informatieve teksten hebben als tekstdoel informeren of uiteenzetten. Persuasieve teksten hebben als tekstdoel overtuigen, beschouwen of activeren. Amuseren is het doel van diverterende teksten. 3.2 Objectieve teksten zijn informatief en bevatten vooral controleerbare feiten, de mening van de schrijver komt niet echt naar voren. Subjectieve teksten bevatten feiten, maar ook de mening van de schrijver komt duidelijk naar voren. 3.3 Overzicht tekstdoelen en tekstsoorten: - informeren -> informerende tekst - uiteenzetten > uiteenzetting of uiteenzettende tekst - overtuigen > betoog of betogende tekst

- beschouwen > beschouwing of beschouwende tekst - activeren > activerende tekst 3.4 In een nieuwsbericht worden mededelingen gedaan dat er pas iets is gebeurd. Het doel van een nieuwsbericht is informatie geven, de tekst is objectief. Veel nieuwsberichten staan in een rubriek (afdeling op een vaste plaats in een tijdschrift) en beginnen met een lead (vetgedrukte eerste alinea). In een verslag beschrijf je een gebeurtenis of een activiteit. De gebeurtenissen geef je weer in chronologische volgorde. Een verslag is gebaseerd op feiten en is dus objectief. 3.5 In een uiteenzetting geef je niet alleen informatie, maar leg je ook iets uit. Een uiteenzetting is objectief en heeft als doel dat anderen er iets van leren. 3.7 Een betogende tekst (of betoog) brengt de mening van de schrijver nadrukkelijk naar voren met argumenten en een conclusie. Een betoog is erg subjectief, omdat je anderen wilt overtuigen van je gelijk. 3.8 Een beschouwing bevat naast de eigen mening, ook meningen van anderen. Het doel van een beschouwing is om het onderwerp van verschillende kanten te belichten, zodat de lezer aan het denken wordt gezet/zich een goed beeld kan vormen. Een beschouwing is deels objectief en deels subjectief. 3.10 Activerende teksten hebben als doel om mensen tot een bepaalde handeling (of bepaald gedrag) aan te zetten. De opbouw van een activerende tekst is: - aandacht trekken voor het product, de dienst of het probleem - informatie geven over het product, de dienst of het probleem - meningen en argumenten geven om te overtuigen - een oproep tot actie doen

Hoofdstuk 4.
4.1 Een tekst is verdeeld in verschillende alinea's. In een goed opgebouwde alinea wordt maar n deelonderwerp aangesneden. Een goede alinea bestaat uit een hoofdmededeling of hoofdbewering en een uitwerking of verduidelijking daarvan. Die hoofdmededeling of hoofdbewering is een kernzin. Een kernzin is de belangrijkste zin van een alinea. Om de kernzin op te laten vallen, is deze vaak de eerste zin van een alinea. Soms wordt de kernzin door een inleidende zin voorafgegaan. Als de laatste zin van een alinea de kernzin is, is de kernzin meestal een afweging of conclusie. Bij een alinea die met een vraag begint, bestaat de kernzin uit de vraag en het antwoord op die vraag.

Citeren is het letterlijk overnemen van een tekstgedeelte. Citaten zet je altijd tussen aanhalingstekens. 4.2 Een tekst gaat over een bepaald onderwerp. Om het onderwerp van een tekst te bepalen, kijk je naar de titel, de inleiding en het slot. De hoofdgedachte is een mening van de schrijver over het onderwerp. Om deze hoofdgedachte te bepalen, kijk je naar de titel, de inleiding, het slot en de kernzinnen van de alinea's. 4.3 De functies van een inleiding zijn: - de belangstelling van het publiek wekken - het onderwerp introduceren - aankondigen hoe de tekst is opgebouwd - de aanleiding tot het schrijven van de tekst noemen - het publiek welwillend stemmen. Manieren om een inleiding pakkend te maken zijn: - begin met een of meer directe vragen - begin met een uitspraak in de vorm van een stelling, gevolgd door een vraag - begin met een retorische vraag - begin met een verrassende, uitdagende of sarcastische openingszin - vertel een korte anekdote - stel het probleem meteen aan de orde - noem de aanleiding tot het schrijven van de tekst In het middenstuk van een tekst wordt het onderwerp behandeld en wordt de hoofdgedachte uitgewerkt in een aantal deelonderwerpen. Het slot heeft als doel om een tekst af te ronden. Dit kan op verschillende manieren: - door een korte samenvatting van de tekst te geven - door een conclusie te trekken - door een aanbeveling te doen

Hoofdstuk 5.
5.1 De verbanden tussen alinea's kunnen op vier manieren worden aangegeven, namelijk door: - herhaling van woorden of woordgroepen - overgangszinnen - aankondigende zinnen - signaalwoorden 5.2 Een signaalwoord maakt duidelijk wat de functie van de alinea's ten opzichte van elkaar is. Verschillende soorten verbanden met signaalwoorden zijn: - tegenstellend verband -> maar, daarentegen, integendeel, hoewel

- opsommend verband -> en, ook, verder, bovendien - oorzakelijk verband (er zijn geen mensen bij betrokken) -> doordat, daardoor, zodat, ten gevolge van - redengevend verband (menselijk besluit) -> daarom, immers, omdat, want, namelijk - toelichtend verband -> zo, dat wil zeggen, bijvoorbeeld, met andere woorden - concluderend verband -> dus, derhalve, concluderend - samenvattend verband -> al met al, alles bij elkaar, kortom, samenvattend - voorwaardelijk verband -> als, wanneer, tenzij, indien, mits, op voorwaarde dat - vergelijkend verband -> net als, vergeleken met, zoals, hetzelfde, vergelijk - de doel-middelrelatie -> om, met het oog op, daartoe, opdat Het argumenterend verband is een overkoepelende term voor het oorzakelijk, het redengevend en het concluderend verband. Het wordt gebruikt bij redeneringen. De signaalwoorden hierbij zijn: want, dus, namelijk, hieruit volgt. Het verklarend verband is een overkoepelende term voor oorzakelijk en redengevend verband. 5.4 Door de structuur of opbouw van een tekst aan te geven, ontstaat er een samenhangend geheel van alineas. De structuur van een tekst wordt vaak al in de inleiding kenbaar gemaakt door een aankondigende zin. Er zijn een aantal structuurmodellen die vaak gebruikt worden, namelijk: - Voordelen-en-nadelenstructuur: * De inleiding geeft een beschrijving van een verschijnsel met duidelijke voor- en nadelen. * Het middenstuk behandelt eerst alle voordelen en daarna alle nadelen. * In het slot staat dan een conclusie of een samenvatting. > Als de schrijver in het slot zelf geen keuze of afweging maakt, is er sprake van een uiteenzetting of een beschouwing. Als de schrijver duidelijk een keuze maakt, de vooren nadelen tegen elkaar afweegt en een conclusie trekt, dan is er sprake van een betoog. Vroeger-en-nu-structuur: * In de inleiding wordt een ontwikkeling of verandering beschreven. * In het middenstuk zet de schrijver twee (of meer) perioden tegenover elkaar. * In het slot wordt een conclusie of aanbeveling (of soms een samenvatting) gegeven. > Als de schrijver de veranderingen van een verschijnsel alleen maar beschrijft, dan is er sprake van een uiteenzetting. Als de schrijver laat zien dat je op verschillende manieren tegen de veranderingen aan kunt kijken, dan heb je te maken met een beschouwing. Als de schrijver juist duidelijk zijn eigen standpunt kiest en laat zien dat de veranderingen nodig of juist verkeerd zijn, dan is er sprake van een betoog. Vroeger-nu-toekomststructuur: Bij een vroeger-nu-toekomststructuur gaat het in de tekst om ontwikkelen. Er wordt meer aandacht besteed aan de geleidelijkheid van de ontwikkelingen dan aan de scherpe tegenstellingen (zoals bij de vroeger-nu-structuur gebeurt).

* In de inleiding wordt beschreven om welk verschijnsel het gaat. * In het middenstuk wordt er beschreven welke ontwikkelingen er tot nu toe zijn geweest en welke ontwikkelingen nog worden verwacht. * In het slot wordt vaak een samenvatting en/of aanbeveling gegeven (toekomstverwachting). > Er is sprake van een uiteenzetting als de veranderingen van een verschijnsel alleen maar worden beschreven. Je hebt met een beschouwing te maken als de schrijver laat zien dat het verschijnsel van verschillende kanten bekeken kan worden. Er is sprake van een betoog als de schrijver duidelijk zijn eigen standpunt kiest en laat zien de veranderingen die zijn opgetreden nodig of juist verkeerd zijn. Probleem-en-oplossingstructuur: * In de inleiding wordt een beschrijving van het probleem gegeven. * In het middenstuk geeft de schrijver een of meer oplossingen voor het probleem. * In het slot geeft de schrijver aan op welke manier het probleem het beste kan worden opgelost (afweging en aanbeveling). > Een tekst met de probleem-en-oplossingstructuur is meestal een betoog. Verschijnsel-en-verklaringstructuur: * In de inleiding bespreekt de schrijver een verschijnsel. * In het middenstuk somt de schrijver mogelijke verklaringen op (als het om een negatief verschijnsel gaat, geeft de schrijver soms ook oplossingen). * Het slot bevat een samenvatting en/of een aanbeveling. > Als de schrijver alleen verklaringen opsomt, heb je te maken met een uiteenzetting of een beschouwing. Als de schrijver duidelijk voor een verklaring kiest, of als de schrijver ook oplossingen geeft, dan heb je te maken met een betoog. Bewering-en-argumentstructuur: * In de inleiding doet de schrijver een bewering. * In het middenstuk geeft de schrijver allerlei argumenten voor zijn bewering. * In het slot trekt de schrijver een conclusie die terugverwijst naar zijn bewering. > Een tekst met de bewering-en-argumentstructuur is altijd een betoog. Verschijnsel-en-besprekingstructuur: * In de inleiding wordt een verschijnsel genoemd. * In het middenstuk onderscheidt en beschrijft de schrijver allerlei aspecten van dit verschijnsel. * Het slot bevat een samenvatting. > Een tekst met een verschijnsel-en-besprekingstructuur is bijna altijd een uiteenzetting of een beschouwing.

Hoofdstuk 6.
6.1 Een mening kan worden aangeduid met de termen standpunt, stelling, bewering en opvatting. Een standpunt is een mening, maar dan iets nadrukkelijker. Argumenten worden gebruikt om een mening te onderbouwen. Een keten van meningen met argumenten wordt een redenering genoemd. 6.2 Argumenten kun je indelen in twee hoofdgroepen: objectieve argumenten (feiten) en subjectieve argumenten (meestal meningen). * Om je mening te bewijzen, kun je gebruikmaken van feiten. Feiten zijn controleerbaar, ze zijn objectief. Objectieve argumenten zijn dus argumenten op basis van feiten. * Subjectieve argumenten zijn argumenten op basis van geloof of argumenten op basis van intutie. Subjectieve argumenten zijn vaak niet te bewijzen. 6.3 Argumenten worden in een aantal soorten onderscheiden, namelijk: - Voorbeeld: Als argument kan een voorbeeld gebruikt worden. Je stelling kan zijn: Wie bij een groep wil horen, moet aan uiterlijke normen voldoen. Een argument hierbij is: Jongens moeten bijvoorbeeld een lange broek dragen en meisjes moeten hun haren in een staart doen. Met je argument verduidelijk je je stelling. - Feit: Als argument kun je feiten gebruiken, zolang ze maar controleerbaar zijn. -> bijna altijd objectief - Empirisch argument: Een empirisch argument is een ervaringsfeit, een argument dat gebaseerd is op iets wat je zelf hebt meegemaakt. -> bijna altijd objectief - Beroep op autoriteit (gezagsargument): Als argument kun je een autoriteit gebruiken. Een autoriteit is iemand van wie iedereen aanneemt dat hij/zij veel verstand heeft van de desbetreffende zaak. Een autoriteit spreekt met gezag (als hij/zij het zegt, dan zal het wel zo zijn). -> bijna altijd objectief - Vergelijking: Als argument kan een vergelijking worden gebruikt. Je stelling kan zijn Het is zinloos om de verkoop van verdovende middelen te verbieden. Je argument daarbij is dan: Kijk maar naar Amerika, daar hebben ze het ook geprobeerd en daar leidde het verbieden van de verkoop van alcohol tot geen resultaat. - Moreel argument: Een moreel argument houdt in dat het argument ontleend wordt aan een persoonlijke overtuiging, aan idealen, aan een religie of aan een andere levensbeschouwing. -> subjectief - Emotioneel argument: Emotionele argumenten zijn argumenten op basis van intutie, je voelt iets nu eenmaal zo. -> subjectief

6.5.1 Een redenering kan op twee manieren worden opgebouwd. De twee hoofdtypen zijn: 1. Het want-type Tussen de delen van de redenering kun je het signaalwoord want plaatsen 2. Het dus-type Tussen de delen van de redenering kun je het signaalwoord dus plaatsen Het eerste hoofdtype (het want-type) Je begint met een stelling een laat daar de argumenten op volgen. Tussen de stelling en de argumenten past een signaalwoord dat een redengevend of oorzakelijk verband aangeeft. 1. Stelling WANT 2. Argumenten Het tweede hoofdtype (het dus-type) Je begint met de argumenten en trekt in het slot je conclusie. Die conclusie heeft dan de functie van een standpunt. Tussen de argumenten en de conclusie bestaat een concluderend verband, dat kan worden aangegeven met het signaalwoord dus. 1. Argumenten DUS 2. Conclusie (= stelling) Mengvorm In lange en uitgebreide redeneringen worden de twee hoofdtypes vaak aan elkaar gekoppeld. Eerst staat er een stelling, die wordt onderbouwd met argumenten. Hierna wordt er een conclusie getrokken. Die conclusie is dan (soms in wat andere woorden) een herhaling van de stelling. 1. Stelling/bewering WANT 2. Argumenten DUS 3. Conclusie (= stelling in andere woorden) 6.5.2 * Enkelvoudige argumentatie houdt in dat er sprake is van n argument bij een stelling. Bijvoorbeeld: Stelling -> argument (1e type): Ik blijf vandaag thuis, omdat ik me niet lekker voel. Argument -> stelling (2e type): Omdat ik me niet lekker voel, blijf ik vandaag thuis. * Meervoudige argumentatie houdt in dat er sprake is van meerdere argumenten bij een stelling. Bijvoorbeeld: Stelling -> meerdere argumenten: Het is beter dat ik vandaag thuis blijf, WANT (= 1e hoofdtype) - ik voel me echt niet lekker - het regent - ik heb mijn huiswerk niet af

Meerdere argumenten -> stelling/conclusie: - Ik voel me niet echt lekker, (= 2e hoofdtype) - Het regent, - Ik heb mijn huiswerk niet af, DUS is het beter dat ik vandaag thuis blijf. 6.5.3 Bij meervoudige argumentatie (als er voor n mening/standpunt meerdere argumenten worden gegeven) kunnen redeneringen erg ingewikkeld worden. * Nevengeschikte argumenten: Als de gebruikte argumenten gelijkwaardig zijn, dan heb je het over nevengeschikte argumenten. Je kunt deze argumenten onderling van plaats verwisselen. Tussen nevengeschikte argumenten bestaat meestal een opsommend verband. * Ondergeschikte argumenten: Als een argument een ondersteuning is bij een eerder genoemd argument, dan spreken we van een ondergeschikt argument (of subargument). Subargumenten zijn ondergeschikt aan het hoofdargument in een redenering. Er zijn verschillende soorten redeneringen: - De oorzaak-gevolg-redenering Het regende hard, daardoor verzakte het tuinpad. - De verschijnsel-reden-redenering Het plan mislukte, omdat mijn broertje ineens niet meer mee wilde doen. - De voordeel-nadeel-redenering Tegenover de geweldige kansen staan de enorme investeringen, dus is het verstandiger om niet mee te doen. - De redenering op basis van overeenkomst of vergelijking Zoals mensen vroeger van stad naar stad of van dorp naar dorp verhuisden, zo trekt men nu van land naar land. We spreken van een reden als de mens zelf een keuze heeft gemaakt, misschien wel zonder dat hij/zij het zelf in de gaten had. We spreken van een oorzaak als de mens zelf geen invloed heeft op een bepaalde situatie en er dus niets aan kan doen. 6.5.4 In een betoog probeert de schrijver alvast op eventuele tegenargumenten in te gaan. Je weerlegt dan een mogelijk tegenargument. Bijvoorbeeld: Veel mensen zouden zeggen dat , maar dit is niet het geval omdat

Hoofdstuk 7
7.1 Bij het beoordelen van informatie moet je altijd rekening houden met de betrouwbaarheid van de informatie en het belang van de informatie. Om erachter te komen of informatie voor jou van belang is, kun je letten op de volgende punten: - het onderwerp - het beoogde publiek - de vraag- of probleemstelling - de samenvatting en/of de conclusie - de inleiding

- de hoofdgedachte Om erachter te komen of een tekst betrouwbare informatie geeft, dan moet je letten op de volgende punten: - Het tekstdoel Bij informatieve teksten let je er vooral op of er genoeg feiten worden gegeven en of deze feiten kloppen. Bij persuasieve teksten let je ook op de gebruikte argumenten. - De schrijver of spreker van de tekst Is deze objectief genoeg? - De bron van de tekst Je vraagt je af of de bron een deskundige is. - De presentatie Als een spreker een onderwerp helder en goed geordend presenteert, dan is dit betrouwbaarder dan wanneer een presentatie ongeordend is. Een aantrekkelijk geprinte tekst ziet er beter uit dan een haastig geschreven kladblaadje. - De argumentatie Als de schrijver of spreker zakelijke feiten gebruikt, is dit betrouwbaarder dan wanneer hij/zij emotionele argumenten gebruikt. Objectieve argumenten zijn namelijk betrouwbaarder dan subjectieve argumenten. 7.2.1 Er zijn verschillende soorten samenvattingen: - Uittreksel: een beknopt overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen in een boek of verhaal - Samenvatting: hierin zet je alleen de elementen die van belang zijn - Representatieve samenvatting: een nieuwe, korte tekst die de oorspronkelijke tekst kan vervangen - Geleide samenvatting: een korte samenvatting die ongeveer 10% van de woorden bevat van de oorspronkelijke tekst, waarbij enkele elementen duidelijk naar voren moeten komen 7.2.2 Een samenvatting moet aan de volgende eisen voldoen: - De samenvatting mag alleen de hoofdzaken uit een tekst bevatten (de belangrijkste gegevens en argumenten). Dit worden ook wel informatie elementen genoemd. - De strekking van de tekst (de bedoeling en de hoofdgedachte) moet op een goede manier zijn weergegeven. - De samenvatting moet geschreven zijn in goed Nederlands en moet prettig leesbaar zijn. - De omvang van de samenvatting mag maximaal 20% van de omvang van de originele tekst hebben. - De samenvatting moet representatief zijn (de samenvatting moet de originele tekst kunnen vervangen zonder dat de lezer iets belangrijks mist).

7.2.3 Om een goede samenvatting te kunnen maken, moet je aan enkele voorwaarden voldoen. Je moet de inhoud van de tekst helemaal begrijpen, je moet de tekstsoort herkennen, je moet de strekking van de tekst kennen n je moet goed weten hoe de tekst is opgebouwd. 7.2.4 Je moet een samenvatting in een directe, zakelijke stijl schrijven. In een samenvatting kun je het beste de ik-vorm of de hij-vorm gebruiken. De details, voorbeelden, anekdotes en herhalingen die in de originele tekst zijn gebruikt, worden in de samenvatting weggelaten. 7.2.5 Om een goede samenvatting te kunnen maken, is het van belang dat je de structuur van de tekst doorhebt. Daarvoor moet je de hoofdstructuur vaststellen (inleiding, middenstuk, slot), de structuur van het middenstuk herkennen (structuurmodellen), de verbanden herkennen (verbanden tussen alineas) en de functies van tekstgedeelten herkennen. 7.2.7 Het verschil tussen het maken van een samenvatting van een informatieve en een persuasieve tekst is dat je er bij een informatieve tekst vooral voor moet zorgen dat je alle belangrijke informatie in je samenvatting opneemt en dat je er bij een persuasieve tekst vooral voor moet zorgen dat je de argumenten in je samenvatting opneemt. In een samenvatting van een informatieve tekst gaat het alleen om de algemeen geldende informatie. In een samenvatting van een persuasieve tekst moeten vooral duidelijk de mening en de argumenten worden opgenomen.

Hoofdstuk 8.
8.1 Bij het maken van een presentatie gaat het vooral om een goede voorbereiding. Je moet op zoek gaan naar betrouwbare bronnen waaruit je controleerbare gegevens en goede voorbeelden kunt halen. Bij het houden van een presentatie moet je je informatie goed doseren, zodat de luisteraar je goed kan blijven volgen. Als je je informatie nog even in andere woorden herhaalt of samenvat, kan de luisteraar het verhaal beter begrijpen. Door gebruik te maken van een PowerPointpresentatie, kan je publiek de opbouw van je presentatie goed volgen. Je spreektechniek en taalgebruik zijn erg belangrijk bij het houden van een presentatie: spreek duidelijk, zorg voor een goede zinsbouw en een gevarieerde woordkeus, vermijd stopwoordjes, varieer je intonatie en praat vooral rustig. Tijdens je presentatie moet je een publiekgerichte en genteresseerde houding hebben, dit doe je door tegen de mensen in je publiek de praten en deze mensen dus ook aan te kijken.

You might also like