07 LEGIO LP Flexibel SV

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 43

FLEXIBEL ZIJN

Lessenpakket

Competentie

Competentie

FLEXIBEL ZIJN
Lessenpakket

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Inhoudsopgave

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

Flexibel zijn ........................................................................................................................... 3 Flexibel zijn: gedragsindicatoren .......................................................................................... 6 Activiteit: opwarmer Hoe flexibel ben ik? ........................................................................... 7 Activiteit: Flexibel zijn volgens de arbeidsmarkt................................................................. 8 Activiteit: De omstandigheden die mijn flexibel gedrag benvloeden. ................................ 10 Activiteit: Het sociogram van de klas.................................................................................. 13 Activiteit: de grenzen van de eigen flexibiliteit.................................................................... 15 Juiste inschatting en juiste verwachtingen ......................................................................... 17 Activiteit: assertief reageren ............................................................................................... 18 Onderhandelen ................................................................................................................... 29 Activiteit: onderhandelen in de schoolcontext (1)............................................................... 32 Activiteit: onderhandelen in de schoolcontext (2)............................................................... 37

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Rode draad
1 De inleiding bestaat uit een korte tekst met daarin een omschrijving van de competenties, aanverwante competenties en de grenzen van flexibiliteit. De competentie flexibel zijn wordt omschreven in een aantal gedragsindicatoren. Als opwarmer een ludieke oefening over de eigen flexibiliteit, visueel voorgesteld. Flexibiliteit volgens de arbeidsmarkt. De verwachtingen op gebied van flexibiliteit worden gepeild in actuele vacatures en besproken met een gastspreker, werkgever. De omstandigheden die het flexibel gedrag van de leerlingen benvloeden. Leerlingen omschrijven bij wie, in welke relatie en in welke situaties zij zich al dan niet flexibel opstellen. Het betreft hier de voorwaarden die buiten de persoon liggen. Levend sociogram. Elke leerling situeert zichzelf ten opzichte van de anderen wat betreft de competentie flexibiliteit. Ze geven elkaar feedback over deze competentie. Een confronterende oefening. Persoonlijke grenzen van flexibiliteit. Leerlingen maken een onderscheid tussen willen (motivatie) en kunnen (capaciteit), twee factoren die iemands persoonlijke flexibiliteit bepalen. Juiste inschatting en juiste verwachtingen. De verwachtingen van de buitenwereld (school en arbeid) hebben een invloed op de flexibele houding van de leerlingen. Hoe omgaan met eigen onder- en overschatting in combinatie met de onder- en overschatting van de omgeving? Assertief reageren, hoe doen leerlingen dat? Aan de hand van praktijksituaties oefenen leerlingen deze communicatieve vaardigheden.

2 3 4

10 Onderhandelen. Wat is dat? Hoe bereik je een win-winresultaat? Leerlingen oefenen aan de hand van praktijksituaties.

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Flexibel zijn

Wie bereid is soms iets meer of iets anders te doen dan in zijn functieomschrijving vermeld staat, zal bij de werkgever snel een streepje voor krijgen. Flexibel zijn betekent dat je je gemakkelijk kunt aanpassen en dat je snel kunt overschakelen. Je past je eigen houding en opvattingen vrijwillig aan, aan veranderende omstandigheden in je werkomgeving.

Wat betekent dat concreet?


In een flexibele organisatie heeft niet alleen de werknemer, maar ook de werkgever een flexibele insteek. Een werkgever dient rekening te houden met de capaciteiten van zijn personeel. Een leidinggevende mag dus geen dingen eisen die boven de vermogens van de werknemer uitgaan. Ook moet hij bijvoorbeeld nieuwe richtlijnen op zon wijze doorvoeren, dat het personeel daarvan zo min mogelijk hinder ondervindt. Stel: je krijgt een extra taak toegewezen omdat een medewerker van de administratie door ziekte is uitgevallen. Je leidinggevende meldt dat jij nu tijdelijk moet zorgen voor het verzendklaar maken van de facturen. Als je een starre houding hebt, zul je nu naar alle waarschijnlijkheid gaan morren en verongelijkt protesteren. Ben je echter flexibel, dan accepteer je de nieuwe taak en toon je begrip voor de situatie. Let wel: dit besluit moet in alle redelijkheid zijn genomen. Zit je ongeveer tot over je oren in het werk en ben je qua werkdruk eerder toe aan drie weken Ibiza, dan is het logisch dat je over deze mededeling in discussie gaat. Is dat echter niet het geval, dan mag er van jou worden verwacht dat je meedenkt en -werkt met het management. Je ziet dan ook zelf in dat deze maatregel juist is. Flexibele medewerkers worden overigens zeer gewaardeerd in het bedrijfsleven. Dit is dan ook een belangrijke eigenschap om carrire te maken. Flexibiliteit is onontbeerlijk voor het succesvol opereren in teams. Met een flexibele houding zullen conflicten minder hoog oplopen en zal de samenwerking tussen teamleden vloeiender verlopen (zie competentie samenwerken).

Welke aanverwante competenties komen daar bij kijken?


Aanpassingsvermogen. Onder wisselende omstandigheden blijf je efficint werken. Creativiteit. Met je creatieve vermogens bedenk je snel oplossingen voor nieuwe situaties. Inlevingsvermogen. Je luistert goed naar anderen en probeert hun beweegredenen of positie te begrijpen. Voor je werkomgeving ben je om deze reden een gewaardeerde gesprekspartner, waarmee men goed kan samenwerken. Snel kunnen schakelen. Als je onverwacht geconfronteerd wordt met een verandering, dan schakel je probleemloos over op de nieuwe taken die deze verandering met zich meebrengt. Loyaal aan organisatie. De regels van het bedrijf respecteer je, ook als ze aan verandering onderhevig zijn en niet direct overeenkomen met je eigen belangen.

Wat zijn de grenzen van flexibiliteit?


Flexibiliteit betekent niet dat je tot uit den treure al het werk op je neemt dat er te doen valt en overal altijd 'ja' op zegt. Als blijkt dat alles op jou wordt afgeschoven en je totaal overladen raakt en niets te kiezen hebt, dan ben je waarschijnlijk niet zozeer flexibel, maar onassertief.

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Werk in dat geval aan je assertiviteit. Je zult zien dat je dan veel meer te kiezen hebt en werkelijk flexibel kunt zijn. Bij flexibiliteit moet daarom altijd worden gezocht naar de juiste balans. Je gaat bij iedere afzonderlijke situatie na welke reactie de juiste is: aanpassing, een compromis of weerstand. Kies in ieder geval nooit voor een onverzoenlijke, rigide opstelling. Dat is weinig opbouwend. Een persoon die bij elk overleg van iedere mug een olifant maakt, nooit van plannen of werkwijze wil veranderen en zich arrogant en tegendraads opstelt, is voor zijn werkomgeving onverteerbaar.

Welke eigenschappen horen bij een flexibele houding?


Objectiviteit. Je streeft naar objectiviteit; je laat bijvoorbeeld je emoties niet de boventoon voeren bij beslissingen. Incasseringsvermogen. Als een nieuwe regel of situatie voor jou niet voordelig uitpakt, accepteer je deze voor zover ze het algemeen belang dient. Vriendelijkheid. Kies voor een verdraagzame en collegiale houding. Door een sociale opstelling ondersteun je ook de sfeer op het bedrijf. Inzet. Je spant je in om een helpende hand te zijn voor je collegas en het bedrijf.

Tips over het ontwikkelen van een flexibele houding


Sluit je niet af voor mogelijke toekomstige veranderingen in je bedrijf. Streef naar vernieuwing en kijk naar de positieve kanten van een verandering of ontwikkeling, al zijn deze voor jou niet direct merkbaar. Je zult zien dat je dan veel meer open kunt staan en wijzigingen gemakkelijker accepteert. Probeer je los te weken van je eigen vertrouwde denkpatronen en werkwijzen. Wees niet te snel overtuigd van je eigen gelijk. Soms houdt een beslissing meer in dan jij op dat moment kunt inschatten. Wees subtiel in het beoordelen van andermans inzichten. Laat je angst voor afwijkende standpunten varen. Ga ook niet meteen protesteren. Laat het eerst een nachtje bezinken. Zoek niet alleen naar de voor- of nadelen die een verandering voor jou persoonlijk opleveren, maar kijk of de belangen van je bedrijf hiermee worden gediend. Ga na hoe je in het verleden bent omgegaan met veranderingen of situaties. Was je bereid snel over te stappen op een andere aanpak of was je niet te overreden? Liet je anderen in hun waarde? Hielp je mee met het zoeken naar alternatieve oplossingen? Bedenk hoe je deze situaties nu zou kunnen aanpakken en welke houding je zou kunnen aannemen.

Voorbeelden van flexibel gedrag


Denk niet dat je alleen door extra uren te werken je flexibiliteit toont. Wees bijvoorbeeld bereid om: eens buiten gewone werktijden een klus te klaren, bijvoorbeeld als er mensen worden gezocht voor de opendeur dag van je organisatie, die op zaterdag plaatsvindt. een collega een handje helpen om zijn of haar werk af te krijgen, als je zelf even een dood moment hebt. iets heel anders te doen dan je gewoonlijk doet: het secretariaat een middagje helpen bij het verzendklaar maken van de grootste mailing van het jaar. je in te zetten voor iets speciaals: een bedrijfsuitje, een benefietactiviteit van het bedrijf, enzovoort nieuwe dingen te leren. Wie nieuwe dingen leert, is en blijft per definitie flexibel!

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Behalve flexibel gedrag is ook een flexibele geest, ook wel cognitieve wendbaarheid genoemd, een kostbaar goed. Wie flexibel is van geest, genereert gemakkelijk nieuwe ideen en heeft een grote verbeeldingskracht. Dat kan heel bruikbaar zijn voor organisaties, vooral wanneer ze een nieuwe koers moeten gaan varen of als ze in een snelle markt opereren. Lynda Gratton1 heeft onderzoek gedaan naar het welbevinden van werknemers in organisaties enerzijds en de prestaties van organisaties anderzijds. Uit haar onderzoek blijkt dat hoe flexibeler werknemers in een organisatie mogen en kunnen zijn, hoe prettiger ze dat vinden en hoe beter de bedrijfsresultaten zijn.

Bronnen
Lynda Gratton (2004). De democratische onderneming. Klassieke principes voor de organisatie van nu. Amsterdam: FT Prentice Hall (Pearson Education Benelux) Bolte, Gerard (2003). Functie: sollicitant. Solliciteren nieuwe stijl. Utrecht: Spectrum Jay, Ros (2004). De perfecte kandidaat. Weet wat ze zoeken - en zorg dat ze u aannemen. Amsterdam: FT Prentice Hall (Pearson Education Benelux)

Lynda Gratton is een professor aan de Londense Business School. Ze is een autoriteit op het vlak van het functioneren van mensen binnen organisaties en haar boek Living Strategy is in meer dan 15 talen verschenen. Ze wordt o.a. geconsulteerd door multinationals, zoals Unilerver, Kraft en Hewlett Packard.

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Flexibel zijn: gedragsindicatoren

2.1 Stellingen
1 2 3 4 5 6 7 8 9 Ik ben bereid iets anders te doen dan wat in mijn functieomschrijving vermeld staat. Ik ben bereid iets langer te werken dan normaal. Ik pas me gemakkelijk aan veranderende omstandigheden aan. Ik leer nieuwe dingen aan. Ik pas me aan zonder mijn takenpakket uit het oog te verliezen. Ik pas me aan de bedrijfscultuur aan. Ik denk actief mee met het bedrijfsbeleid. Ik verander van aanpak zodra het beoogde resultaat in gevaar komt. Ik gebruik toevallige omstandigheden om sneller of beter resultaat te verkrijgen.

10 Ik stel me soepel op ten opzichte van de arbeidsvoorwaarden.

2.2 Aandachtspunten
Deze gedragsindicatoren kunnen gebruikt worden bij stages en de evaluaties ervan.

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Activiteit: opwarmer Hoe flexibel ben ik?

Doelstelling : Op een speelse manier kennismaken met het lessenpakket

Opbouw: 1 2 3 Elke leerling krijgt een ballon. De leerkracht leest de situaties voor en telkens als een leerling akkoord gaat met die situatie mag hij/zij nmaal blazen in de ballon. Het resultaat: ballonen van verschillende groottes. Hoe groter de ballon, hoe flexibeler de leerling zich opstelt.

Situaties: 1 2 3 4 Je staat s ochtends op en je moeder vraagt je koffie te maken. Je vriend belt je op en vraagt om samen naar de school te gaan, je moet dan wel 10 minuten wachten. Ja dat is goed, je wacht wel. Op school vraagt je leerkracht je om haar te helpen met het dragen van de vele boeken die ze bij zich heeft. Je bent galant en draagt haar boeken naar boven. Tijdens de praktische les vraagt een medeleerling om je te helpen met een oefening. Jouw oefening is al af en eigenlijk kan je rustig wachten op de bel. Toch help jij je medeleerling. Je stageplaats vraagt je om een halfuur langer te blijven op vrijdagavond. Dit is geen probleem voor jou. Je hebt een stageplaats gevonden op 2 km van je huis. Je leerkracht zegt dat je meer kan bijleren op een andere stageplaats. Je moet hiervoor wel 5 km verder rijden. Je kiest voor de stageplaats die iets verder ligt. De leerkracht praktijk vraagt je om te helpen tijdens de demonstratiedag voor bedrijven. Je doet mee. Een medeleerling is drie weken afwezig geweest. Zij vraagt aan je of zij jouw notas en oefeningen mag gebruiken als voorbeeld om te kunnen bijwerken. Ze vraagt ook of je haar wat uitleg wil geven bij enkele vakken. Je bent bereid om dit voor haar te doen. De klas gaat op uitstap tot 18.00 u. De leerkracht vraagt aan de leerlingen om hun werkgevers te verwittigen dat ze die avond pas later op hun werkplek zullen toekomen. Je kent het strikte standpunt van je werkgever, maar je doet wat de leerkracht vraagt.

5 6

7 8

Nabespreking: Komt de grootte van de ballon overeen met de realiteit? Bij welke van de 9 situaties heb je zeker niet geblazen en waarom? Bij welke van de 9 situaties het je zeker wel geblazen en waarom?

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Activiteit: Flexibel zijn volgens de arbeidsmarkt

Doelstellingen : Leerlingen krijgen zicht op de verwachtingen van de arbeidsmarkt. Leerlingen krijgen een beeld van wat flexibel zijn inhoudt.

Opbouw: 1 2 3 4 5 6 De leerlingen krijgen als taak om enkele vacatures te zoeken die hen interesseren. In subgroep bespreken ze de eisen van de arbeidsmarkt op gebied van flexibiliteit. Een lijst wordt opgesteld. In plenum wordt er een gezamenlijke lijst opgesteld. Daarna volgt er een gesprek met een gastspreker (werkgever) over flexibel zijn. Op basis van de lijst en het gesprek met de werkgever maken leerlingen een definitie van de flexibele werknemer. Dit gebeurt in subgroepen. In plenum worden de verschillende definities samengevoegd en vergeleken met de gedragsindicatoren van de competentie flexibel zijn, vermeld in het lessenpakket. Zie hoger. De leerlingen die reeds praktijkervaringen opdoen via stages, avond- of weekendwerk kunnen de zelfgemaakte definities en lijst met indicatoren toepassen op henzelf. Ze beantwoorden de volgende vragen: Welke gedragsindicatoren vertoon ik op mijn stage? Zie invulblad op pagina 9. Wat heb ik nog te leren op gebied van flexibiliteit? In welke mate voldoe ik aan de eisen van de arbeidsmarkt?

Aandachtspunten: De gastspreker kan bijvoorbeeld een jurylid van de GIP zijn.

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Zelfevaluatie

Competentie Flexibel zijn Gedragsindicatoren / schaal Ik ben bereid iets anders te doen dan wat in mijn functieomschrijving vermeld staat. Ik ben bereid iets langer te werken dan normaal. Ik pas me gemakkelijk aan veranderende omstandigheden aan. Ik leer nieuwe dingen aan. Ik pas me aan zonder mijn takenpakket uit het oog te verliezen. Ik pas me aan de bedrijfscultuur aan. Ik denk actief mee met het bedrijfsbeleid. Ik verander van aanpak zodra het beoogde resultaat in gevaar komt. Ik gebruik toevallige omstandigheden om sneller of beter resultaat te verkrijgen. Ik stel me soepel op ten opzichte van de arbeidsvoorwaarden. uitstekend goed goed genoeg onvoldoende slecht

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Activiteit: De omstandigheden die mijn flexibel gedrag benvloeden. In welke situaties en bij wie stel ik me flexibel op?

Doelstellingen: Leerlingen achterhalen in welke mate ze in deze leeftijdsfase flexibel zijn. Leerlingen zoeken de voorwaarden die nodig zijn om zich flexibel te kunnen opstellen. Leerlingen onderzoeken wat ze nodig hebben om zich flexibel te kunnen opstellen. Leerlingen omschrijven die relatie waarin flexibel zijn mogelijk is.

Opbouw: 1 Elke leerling noteert op het invulblad Spinnenweb 1, zie pagina 11, de namen van die mensen tegenover wie hij / zij zich flexibel opstelt. In het midden van het spinnenweb noteert elke leerling zijn eigen naam. De andere namen worden op het spinnenweb genoteerd. Die mensen tegenover wie de leerling zich zeer flexibel opstelt, worden kortbij het middenpunt, de eigen naam, genoteerd. Hoe minder flexibel, hoe verder weg van de eigen naam. Voorbeeldnamen: leerkrachten, vrienden, kameraden, broers of zussen, ouders, familie, mensen uit de vrijheidssfeer of uit sportsclubs. Op het invulbad van Spinnenweb 2, zie pagina 12, noteert de leerling situaties waarin hij / zij zich flexibel opstelt. Welke situaties roepen grote flexibiliteit op? Welke situaties roepen eerder het omgekeerde (weerstand) op? Voorbeeldsituaties: thuis, school, sporthal, caf, hobby Plenum: Alle leerlingen komen n voor n aan bod. De volgende vragen kunnen besproken worden: a Vind je van jezelf dat je een flexibel persoon bent of eerder niet? Geef enkele voorbeelden die je antwoord kan verduidelijken. b In welke relaties stel jij je flexibel op? c Welke relaties roepen bij jou weerstand op? d Welke eigenschappen van anderen roepen bij jou flexibiliteit op? e Welke eigenschappen van anderen roept bij jou weerstand op? f Welke omstandigheden zijn nodig om je flexibel op te stellen? g Welke omstandigheden blokkeren je flexibel gedrag?

Opmerking: Flexibel zijn kan in je persoon liggen, het kan ook uitgelokt worden door de omgeving of het kan zelfs in de aard van de relatie liggen.

10

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Spinnenweb 1

11

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Spinnenweb 2

12

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Activiteit: Het sociogram van de klas

Doel: De leerlingen worden er zich van bewust wat de grenzen van flexibiliteit zijn. De leerlingen zoeken naar hun flexibele houding met aanleg voor te grote meegaandheid of halsstarrigheid. Leerlingen ontvangen feedback van medeleerlingen over hun flexibiliteit.

Materiaal: Grote ruimte.

Opbouw: 1 opwarmer: De leerlingen begeven zich in de open ruimte. De oefening wordt in stilte uitgevoerd. De leerlingen worden gevraagd om n rij te maken zodat ze schouder aan schouder staan en de leerkracht aankijken. De rij wordt gemaakt op basis van een uiterlijk kenmerk. Bijvoorbeeld: Van klein naar groot Van licht blauwe ogen tot donker bruine ogen Daarna wordt er een rij gemaakt op basis van persoonskenmerken. Bijvoorbeeld: Van zwijgzaam tot luidruchtig Van lacherig tot ernstig De leerkracht vraagt hen op n rij te staan met als twee uitersten: angstvallige meegaandheid tot onwezenlijke rigide opstelling (halsstarrigheid). Dit wil zeggen dat de leerlingen die zichzelf in het midden van de rij plaatsen een gezonde flexibiliteit erop na houden. Mogelijke reacties tijdens de oefening: Leerlingen die anderen op een specifieke plaats in de rij willen zetten. Leerlingen die wachten totdat de meeste zichzelf geplaatst hebben en dan tot actie overgaan, maar daardoor het evenwicht verbroken hebben en iedereen zich terug gaat herpositioneren. Leerlingen die blijven veranderen van plaats omdat dat ze zichzelf anders inschatten dan de klas. Leerlingen die niet naast elkaar willen staan omdat ze zichzelf beter inschatten dan diegene die naast hem wil staan. Nabespreking: Hoe was het om de oefening te doen? Vind je dat je op de juiste plaats staat? Hoe heb je jouw plaats verworven? Zelf gekozen of geplaatst door anderen? Feedbackronde: Hoe zien anderen mijn flexibiliteit? (tip: geef concrete voorbeelden)

13

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Aandachtspunten: De leerlingen hebben een beperkt zicht op elkaars flexibiliteit. Ze kennen elkaar binnen de context van de klas. Als leerlingen feedback geven aan elkaar dienen ze zich bewust te zijn van die beperktheid. Indien de klas niet zo sterk is in gesprek en dialoog, kan de leerkracht een tijdslimiet geven. Een andere mogelijkheid is het gesprek openen met het vragen naar een mening voor of tegen. Leerlingen krijgen bijvoorbeeld een groene en rode kaart. Na het levende sociogram wordt gevraagd aan de leerlingen of ze al dan niet akkoord zijn met opstelling, groen ja en rood neen. Het is belangrijk dat de leerkracht al zijn observaties bespreekt met de klas. Dat wat er gebeurt (vooral op gebied van non-verbaal gedrag) tijdens de oefening is belangrijk materiaal voor de nabespreking.

14

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Activiteit: de grenzen van de eigen flexibiliteit

Doelstelling: Leerlingen ervaren hoe hun flexibiliteit kan benvloed worden door de factoren willen, kunnen, tijd en taakinhoud. Kader: Los van omgevingsfactoren (zie vorige activiteit) wordt je persoonlijke flexibiliteit bepaald door twee belangrijke factoren, nl. willen en kunnen. Hoe hoger je motivatie en hoe hoger je competentie, hoe meer flexibel je kan reageren op de verwachtingen van anderen (school en werkgever).

willen (motivatie) 4

hoge taakrijpheid

1 kunnen (competentie) Nuancering: iemand heeft niet zoiets als een globale flexibiliteit. Je flexibiliteit verschilt van taak tot taak en van tijd tot tijd. Dus de combinatie van vier factoren bepalen je flexibiliteit van het moment: willen, kunnen, tijd en taakinhoud. Materiaal: Per factor maakt de leerkracht een reeks kaarten die aangepast zijn aan de opleiding van de leerlingen. Zie enkele voorbeelden op pagina 16. Opbouw: Alle leerlingen krijgen n kaart per factor toebedeeld. De leerkracht vraagt de leerlingen zich in te leven in de kaarten die ze gekregen hebben. De combinatie van de vier kaarten bepalen hun flexibiliteit op dat moment ten opzichte van die specifieke taak. Om de beurt vertellen de leerlingen in welke situatie ze zitten en hoe flexibel ze zich voelen ten opzichte van de opgelegde taak. Ze situeren zichzelf op de bovenstaande curve van de taakrijpheid. In een tweede ronde geven leerlingen aan onder welke optimale omstandigheden zij zich in de schoolcontext flexibel kunnen opstellen. Vragen die besproken kunnen worden: Hoe flexibel kan je werken onder tijdsdruk? Hoe bepalend is je motivatie? Kan je jouw eigen motivatie opkrikken? Durf je aangeven, dat je iets niet goed onder de knie hebt? Klopt de stelling bij jou: iets wat je goed kan is ook iets wat je graag doet? Bij welke taken / vakken stel ik me wel en niet flexibel op?

15

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

WILLEN Je wordt niet betaald voor deze opdracht. Dit is je grote droom, je bent enthousiast. Door deze taak uit te voeren, heb je zicht op een contract. Je wil stoppen met je opleiding, maar je ouders willen dat je je school afmaakt. Dit doe je graag.

Er hangt een beloning aan vast.

Er worden geen punten toegekend aan deze taak.

Je mag samenwerken met iemand die zeer bekwaam is in het vak.

KUNNEN Je bent niet goed in zwaluwstaartverbindi ngen. Hellingshoek van een trap berekenen is voor jou een koud kunstje Ik ben creatief in het aanpassen van een kast aan een ruimte. Het opstellen van een borderel van een kast lukt moeizaam. Het afleiden van een borderel van een tekening lukt me als iemand mee helpt.

Ik werk graag met cijfers. De kostprijs berekenen van een trap is dan ook geen probleem.

Een trap hertekenen volgens de behoeften van de klant kan ik niet.

TAKEN Maak een Lodewijk 16-kast. Teken een bordestrap. Maak een rgencekast. Teken een raamconstructie van een draai-kip raam.

Maak een zadeldak.

Maak een muurprieel.

Maak een trap met eindkwart.

TIJD Nog drie maanden voordat het schooljaar om is. De taak moet af zijn voor de paasvakantie. Het is nu eind februari. Het moet binnen een maand af zijn. Je hebt het zeer druk, je kan eigenlijk niets extra aan. Je hebt ruim de tijd om je taak af te handelen.

16

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Juiste inschatting en juiste verwachtingen


Werkgever Te hoge verwachtingen Realistische verwachtingen Te lage verwachtingen

Werknemer Overschatting van eigen capaciteiten: Beiden hebben een verkeerd beeld van de capaciteiten van de werknemer. Opdracht zal niet naar behoren uitgevoerd kunnen worden. Beide partijen zijn teleurgesteld. Werknemer dient zijn grenzen aan te geven (assertiviteit). Werknemer denkt dat hij meer aan kan dan wordt gevraagd. Werknemer dient gecoacht te worden, zodat hij zijn capaciteiten juist leert inschatten. Werkgever verwacht geen flexibiliteit. Werknemer ervaart geen uitdaging, zijn motivatie daalt. Afstand is te groot tussen werknemer en werkgever om te kunnen samenwerken. Werkgever verwacht geen flexibiliteit. Werknemer dient de werkgever te overtuigen van zijn capaciteiten. Werkgever stelt geen extra vragen (geen flexibiliteit) en werknemer is daar niet kwaad om. Geen groei bij de werknemer mogelijk.

Juiste inschatting van eigen capaciteiten:

Vlotte samenwerking. Wederzijdse flexibiliteit. Beiden onderhandelen over de inhoud van de taak. Werknemer voelt zich overbevraagd. Werknemer dient gecoacht te worden, zodat hij zijn capaciteiten juist leert inschatten.

Onderschatting van eigen capaciteiten:

Afstand tussen werkgever en werknemer is te groot om te kunnen samenwerken.

Het is aan de werknemer om zijn capaciteiten juist in te schatten zodat hij weet of: hij flexibel kan reageren op de vragen van de werkgever. hij assertief zijn grenzen dient aan te geven. hij moet onderhandelen over de inhoud van de vragen (of takenpakket) van de werkgever.

In dit schema wordt geen rekening gehouden met de persoonlijkheid van de werknemer en werkgever, de manier van communiceren en de omstandigheden van de werksituatie. Bijvoorbeeld: een werknemer kan van aard zeer meegaand zijn en een werkgever zeer dominant (of andersom). Assertiviteit is dan zeker aangewezen. Als er over de inhoud van de (extra) taken discussie is, is onderhandelen aangewezen. Zowel assertief reageren als onderhandelen worden behandeld.

17

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Activiteit: assertief reageren

Doelstelling: Leerlingen oefenen in assertief gedrag Materiaal: Informatie over assertiviteit: zie pagina 19 tot en met 24. Situatieschetsen: pagina 21. Opbouw: 1 De leerkracht geeft een korte uitleg over de ongezonde overdrijving van flexibel gedrag, nl. oeverloze meegaandheid of passief gedrag. Flexibiliteit heeft zijn grenzen. In subgroep maken de leerlingen een persoonsbeschrijving van een fictief iemand die oeverloos meegaand is of zich passief opstelt. Die persoon wordt het best geplaatst in de arbeidscontext en niet in de klascontext om herkenning met rele personen te mijden. De volgende elementen dienen beschreven te worden: de gedachten de gevoelens het woordgebruik het gedrag Die persoon dient ook een naam te krijgen. (symboolfunctie) In plenum worden de verschillende omschrijvingen met elkaar gedeeld. In dezelfde subgroep worden verschillende situatieschetsen besproken. Vragen die ze samen oplossen zijn: Hoe zou je hier meegaand/passief op reageren? Wat zou een betere reactie zijn? Indien mogelijk, worden de leerlingen uitgenodigd om de mogelijke gedragingen in een rollenspel tot uiting te laten komen. In plenum wordt het andere gedrag, de betere reactie (assertief gedrag) omschreven weer volgens de indeling: gedachten, gevoelens, woordgebruik en gedrag. De leerkracht geeft een aanvullende uitleg over assertief gedrag en de andere tegenpool van passief gedrag, nl. agressief gedrag. In plenum: om welke redenen durven we niet assertief reageren? Op bord noteren wat de voor- en nadelen zijn van assertief reageren. Hoe zit dat bij jou?

3 4

Aandachtspunten: Indien enkele leerlingen in de klas passief gedrag vertonen, is het aangewezen om te starten vanuit de situatieschetsen (zie punt vier) en niet vanuit een persoonbeschrijving zoals gevraagd in punt twee. Het gevaar zit erin dat als bovengenoemd stramien gevolgd wordt, anderen leerlingen de meer passieve leerlingen letterlijk gaan omschrijven. Leerlingen ervaren minder weerstand bij het rollenspel indien de leerkracht zich ook engageert.

18

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Alternatieve oefening: de situaties voorleggen met de volgende vragen. Hoe los je dit op? Hoe moet je zeker niet reageren? Na dit plenumgesprek, geeft de leerkracht uitleg over de termen assertiviteit, passiviteit en agressiviteit.

Situatieschetsen: 1 De leerkracht geeft de opdracht om in het kader van de GIP 3 tekeningen te maken van een auto-onderdeel, dit binnen een tijdsbestek dat voor de leerlingen niet haalbaar is. De leerlingen bereiden het gesprek met de leerkracht voor. De leerlingen dienen op twee dagen tijd verschillende toetsen af te leggen: wiskunde, Frans, Nederlands en praktijk. De leerlingen gaan hier niet mee akkoord en vragen op een assertieve manier een spreiding van de toetsen. En van de afspraken in de praktijkles houdt in dat ieder om beurt het lokaal en de machines schoonmaakt. Het is steeds weer dezelfde persoon die deze taak niet volgens de normen afhandelt. Jij moet na hem altijd zijn rommel opruimen en je hebt er genoeg van. Je spreekt hem aan. Er wordt een vertegenwoordiger voor de leerlingenraad gezocht. Iedereen kijkt naar dezelfde persoon, maar hij/zij wil niet. Die persoon gaat een gesprek aan met de klas. Er is een GSM verdwenen en n persoon wordt verdacht. De klas weet dat hij het niet gedaan heeft, de klas weet ook wie het wel heeft gedaan. De volledige klas wordt geconfronteerd door een woedende leerkracht die dreigt met sancties voor iedereen.

Wat is assertiviteit?
Assertiviteit betekent letterlijk jezelf kenbaar maken, voor jezelf opkomen. Naarmate het woord assertief meer en meer werd gebruikt, is de betekenis ervan ook ruimer geworden. Assertief zijn, is gepast reageren op een bepaalde situatie, met als basisgedrag respect voor je eigen belang en dit van de ander. Assertief gedrag uit zich in volgende gedragingen: opkomen voor je rechten duidelijk je eigen mening durven zeggen nee durven zeggen, zonder je schuldig te voelen zelfverzekerd optreden keuzes kunnen/durven maken laten merken hoe iets voor je is complimenten geven en ontvangen iets durven zeggen Niet iedereen reageert altijd, noch constant assertief. We willen vaak dat de andere ons aardig vindt of we willen de ander niet kwetsen of zijn/haar vriendschap verliezen. Daarom durven we vb. geen nee zeggen als er beroep op ons gedaan wordt. Eigenlijk zijn we dan bang om afgewezen te worden. We noemen dit passief gedrag. Het kan ook zijn, doordat we bang zijn of ons schuldig voelen, we juist bot en aanvallend reageren. Of we gaan te ver in het verdedigen van onze eigen belangen. We houden dan te weinig rekening met de gevoelens van de ander.

19

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Dit noemen we agressief gedrag. Assertief zijn is niet altijd zon gemakkelijke opgave. We roepen wel heel gemakkelijk dat de andere eens beter voor zichzelf moet opkomen, maar dit vraagt wel wat oefening. Bijvoorbeeld: Op een vrijdag vraagt je ploegbaas je om het komende weekend in te vallen voor een collega die ziek is geworden. Jij bent de vorige twee weken al tweemaal ingesprongen om iemand te vervangen en hebt plannen om met je vrienden een leuke uitstap te maken. Agressieve reactie: Ik moet altijd opdraaien als er problemen zijn. Ik heb plannen. Zoek het zelf maar uit. Passieve reactie: Ja, als het moet, zal ik wel komen. Wie moet het anders doen? Het werk moet toch gedaan worden? Assertieve reactie: Ik heb de vorige weken reeds collegas vervangen. Ik deed dat met alle plezier. Dit weekend heb ik echter plannen en ik kan je dus niet uit de nood helpen. Ik zou het appreciren als je iemand anders vraagt voor de vervanging.

Assertiviteit betekent:
1 2 Mezelf respecteren, dat betekent, wie ik ben en wat ik doe. Verantwoording afleggen voor mezelf, nl. voor wat ik voel, denk en doe. Bijvoorbeeld Ik ben kwaad als je me zo kleinerend aanspreekt is assertiever dan Je maakt me kwaad als je me kleineert. Mijn eigen behoefte en noden erkennen, nl. mezelf beschouwen als iemand met eigen rechten, naast het feit dat ik een echtgeno(o)t(e), zoon/dochter, moeder/vader, hulpverlener, ben. Ik-beweringen maken over hoe ik me voel en wat ik denk. Bijvoorbeeld Ik voel me slecht bij die beslissing, Ik denk dat het een goed plan is. Erkennen dat ik soms fouten zal maken en dat het ok is fouten te maken. Mezelf toelaten te genieten van mijn succes, d.w.z. mezelf een schouderklopje geven, me goed voelen over wat ik gedaan heb en het met anderen delen. Dat ik heb het recht om van gedachten te veranderen. Tijd vragen om over iets na te denken d.w.z. niet overhaast beslissingen nemen, zonder erover na te denken. Duidelijke grenzen trekken, d.w.z. weten wat ik kan en wil doen en de anderen dit laten weten.

5 6

7 8

10 Je alleen verantwoordelijk voelen voor je eigen gedrag en niet voor dat van een ander, wel bewust zijn van de invloed van je gedrag op anderen. 11 Anderen respecteren, d.w.z. accepteren dat anderen evenveel recht hebben assertief te zijn als ik. 12 Anderen aanvaarden, d.w.z. niet proberen hen mijn manier van denken op te leggen. 13 Je kwetsbaar durven opstellen.

20

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Verschillen tussen, passief, assertief en agressief gedrag Passief Je verwacht van anderen te raden wat je wil verbergt je gevoelens hoopt te bereiken wat je wil zonder er iets voor te moeten doen zucht, mokt, geeft hints en hoopt Assertief Je vraagt wat je wil gedraagt je op een open en vriendelijke manier gelooft in jezelf weet dat je rechten hebt vraagt iets met vertrouwen zonder al te veel bezorgdheid Agressief Je probeert te bereiken wat je wil op elke mogelijke manier wekt negatieve gevoelens op bij anderen dreigt, intimideert, vecht, kleineert en jaagt anderen schrik aan staat erop dat je je zin moet krijgen Je respecteert andermans rechten NIET probeert NIET te onderhandelen met anderen

Je vraagt NIET of te onduidelijk wat je wil zegt NIET hoe je je voelt bereikt gewoonlijk NIET wat je wil voelt je NIET goed over jezelf

Je bemoeit je NIET met andermans rechten verwacht NIET dat anderen raden wat je wil raakt NIET verlamd van spanning

Kenmerken van passief, assertief en agressief gedrag Passief GEDACHTEN Ik kan het niet doen. Assertief GEDACHTEN Dit is nieuw voor mij, maar ik kan het proberen. Het zal de ander niet bevallen, maar daar kan ik mee leven. Het zou goed voor me zijn het te doen. Ik ben niet fantastisch, maar ook niet waardeloos, ik ben een doodgewoon mens. Ik zal misschien niet bereiken wat ik wil, maar ik kan het toch proberen. Ik maak geen oordeel over wie de schuldige is. Ik ben OK, jij bent OK. Agressief GEDACHTEN Ik doe het niet!

Ik zou het niet moeten doen.

Ze zouden moeten doen wat ik wil. Ik moet mijn zin krijgen, ik weet het beter. Ik ben fantastisch, zij zijn verschrikkelijk.

Ik zou het moeten doen.

Ik ben waardeloos.

Ik kan niet bereiken wat ik wil.

Ik krijg mijn zin niet en dat is verschrikkelijk.

Zij hebben gelijk, ik niet.

Zij zijn verkeerd, ik heb gelijk. Ik ben OK, jij niet.

Jij bent OK, ik niet.

21

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

GEVOELENS Angst Spanning Schuld Neerslachtigheid Verontwaardiging Vijandigheid

GEVOELENS Kalmte Rust Bezorgdheid Spijt Verdriet Irritatie

GEVOELENS Woede Vijandigheid Spanning Neerslachtigheid Angst Schuld

GEDRAG Passiviteit Arme ik-gedrag Opoffering Excuseren Gejammer Hulpeloosheid

GEDRAG Doorzetten Vastberadenheid Vertrouwen Aanvaarding Uitdagen

GEDRAG Roepen Vloeken/Schelden Met de deur slaan Dreigen Misbruik/manipulatie Geweld

Kenmerken van een passief gesprek Lange, verwarde zinnen die geen enkele zin lijken te hebben en die niet aan een eind komen Zinnen met veel overbodige woorden zoals: Misschien. Je weet wat ik bedoel Alleen Wel zoiets Zinnen die met een uitvlucht beginnen: Normaal zou ik niets zeggen, maar Het zijn mijn zaken niet, maar Zinnen die met een verontschuldiging beginnen: Het spijt me vreselijk je te storen Ik hoop dat je het niet erg vindt Excuseer mij maar Het was niet echt mijn bedoeling om Zinnen vol onzekerheid: Het is mijn mening maar, en misschien ga je niet akkoord Ik kan verkeerd zijn, maar Zinnen waarin de spreker zichzelf kleineert: Ik ben hopeloos/nutteloos Let maar niet op mij

Zinnen met veel zou moeten of had moeten: Ik had moeten Ik zou moeten Ik moet Uitdrukkingen van zelfverwerping: Het is niet belangrijk Het doet er niet toe

22

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Kenmerken van verbale agressie Zinnen met nadruk op ik en mij: Luister naar mij Ik wil Ik weet wat te doen Het kleineren van andere mensen: Het is nutteloos om dat zo te doen Niemand zou zich zo mogen gedragen Dat je dat nog niet kan Dreigende verzoeken: Je zou dat beter doen of Ik wil dat je dat doet of anders Beschuldigingen: Je hebt er maar een zootje van gemaakt Dat zou nooit gebeurd zijn als Het is allemaal jouw fout Opscheppende opmerkingen: Ik heb geen problemen zoals de jouwe Als je het op mijn manier had gedaan Ik heb je toch gezegd dat ik wist hoe het moest Dreigende vragen: Ben je nu nog niet klaar? Waarom heb je dat in hemelsnaam toch zo gedaan? Tactloos advies: Je zou beter Waarom doe je dat niet? Verman je toch Sarcasme: Je bent een grapje aan het maken Ik veronderstel dat het je niet gelukt is Noem je dat klaar?

Kenmerken van een assertief gesprek De zinnen zijn klaar en duidelijk. Ze bevatten de woorden ik of mij, maar ze zijn niet dreigend: Ik zou graag Ik verkies Ik vind Het lijkt me Men maakt voorstellen zonder woorden moet of zou moeten: Wat denk je van? Zou je graag? Kunnen we dit ook? Ook ander mensen worden betrokken bij het gesprek en hun mening wordt gevraagd: Hoe past dat bij jouw ideen? Wat denk je over wat ik heb gedaan? Kan je daar iets aan toevoegen? Ben ik iets vergeten? Men schept niet op: beweringen kunnen op verschillende manieren genterpreteerd worden: Mijn ervaring is anders Jij denkt misschien dat Sommige mensen denken dat Nuttige opmerkingen kleineren niemand: Ik voel me gerriteerd als je me onderbreekt Ik zou dit graag zelf proberen Ik zou het nuttig vinden als je Heb je al gedacht aan Men toont bereidheid om ook een ander standpunt in acht te nemen: Hoe kunnen we dit probleem oplossen? Wat stel je voor? We kunnen dit samen doen.

23

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Dit zijn alleen de bewoordingen van assertief gedrag, maar het is belangrijk om je ook in je non-verbaal gedrag assertief op te stellen. Hoe is bijvoorbeeld: je lichaamshouding en je gezichtsuitdrukking. de intonatie van je stem. je oogcontact. je afstand van de persoon waarmee je spreekt.

Waarom durven we niet assertief te zijn? we willen de andere niet kwetsen. angst om vriendschap te verliezen. bang om afgewezen te worden. schuldgevoelens naar de ander. vervelende ervaringen met een bepaalde persoon.

Wat zijn de voordelen en nadelen van assertief reageren? Voordelen: de personen waar je mee omgaat weten duidelijk hoe jij erover denkt. de kans is groter dat ze rekening met je houden. de kans op conflicten is kleiner. je zelfvertrouwen groeit. je hebt een eerlijke relatie met anderen.

Nadelen: Reacties van anderen zijn soms niet in te schatten. Je bloot geven/kwetsbaar opstellen. Je moet duidelijk op de voorgrond treden. Mensen verwachten dat je altijd zo bent.

De mate van assertiviteit hangt af van je zelfbeeld/zelfvertrouwen. waar je eigen grenzen liggen. de situatie op dat moment. de ervaringen die je in het verleden gehad hebt. de omgeving waar je op dat moment bent. wat je als voorbeeldgedrag gehad hebt.

24

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Vragenlijst Assertiviteit
Sleutel 0 1 2 3 4 Nooit Soms De helft van de tijd ja, de helft van de tijd nee Vrij vaak Bijna altijd

1 2 3 4 5

Wanneer je denkt dat iemand je oneerlijk behandelt, zeg je hem dat dan? Vind je het moeilijk om over iets te beslissen? Bekritiseer je wat andere zeggen en doen? Protesteer je als iemand je voorbij steekt in de rij? Vermijd je bepaalde mensen of ga je ergens niet naartoe om te voorkomen dat je in verlegenheid gebracht wordt? Ben je zelfverzekerd over de beslissingen die je maakt? Sta je erop dat jouw huisgenoten meehelpen in het huishouden? Word je makkelijk kwaad? Als iemand je wat probeert te verkopen, vind je het moeilijk om nee te zeggen, ook al kan je er niets mee doen?

01234 01234 01234 01234 01234

6 7 8 9

01234 01234 01234 01234

10 Als iemand die na jou aankomt, eerst bediend wordt, zeg je dan iets? 11 Als je je in een groep mensen bevindt die tegen elkaar aan het praten zijn, ben je dan bang om iets te zeggen? 12 Als iemand iets van je geleend heeft, vraag je het dan terug? 13 Als je met iemand aan het discussiren bent, ga je verder, ook al heeft de ander er genoeg van? 14 Kan je zeggen hoe je je voelt ? 15 Hindert het je als iemand je op je vingers kijkt, terwijl je aan het werken bent? 16 Als in de bioscoop iemand steeds tegen je stoel schopt, vraag je hem dan om ermee op te houden? 17 Als je met iemand praat, vind je het moeilijk hem in de ogen te kijken? 18 Als er in een restaurant iets mis is met je eten, zeg je het dan? 19 Als er iets mis is met iets dat je gekocht hebt, breng je het dan terug? 20 Ben je verlegen en probeer je niet de aandacht te trekken op een feestje of een andere gelegenheid?

01234 01234

01234 01234

01234 01234

01234

01234 01234 01234 01234

25

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

21 Als je kwaad bent, vloek je dan of scheld je andere uit? 22 Sta je erop dat mensen van wie verwacht wordt dat ze dingen herstellen of vervangen, dat ook doen? 23 Beslis je iets voor een ander? 24 Kan je liefde en affectie tonen aan anderen? 25 Kan je vrienden vragen om een gunst of vragen je te helpen? 26 Denk je dat je het beter weet? 27 Als iemand die jij respecteert, niet akkoord gaat met jou, kan je voor jezelf opkomen? 28 Kan je nee zeggen als een vriend je vraagt iets te doen wat je niet wilt? 29 Vind je het moeilijk om iemand een compliment te geven? 30 Als iemand in jouw buurt aan het roken is en het stoort je, vraag je dan ermee op te houden? 31 Intimideer je mensen of roep je naar hen om van hen te bereiken wat jij wil? 32 Maak je andermans zin af in hun plaats? 33 Sla je anderen soms, of raak je makkelijk betrokken bij een gevecht? 34 Ben jij het die de hele tijd praat tijdens het eten? 35 Als je iemand voor het eerst ontmoet, ben jij het die het eerst spreekt en jezelf voorstelt? 36 Bedank je anderen als ze iets doen wat je graag hebt? 37 Zeg je vaak Het spijt me, ook als je het niet meent? 38 Kan je iemand in zijn gezicht zeggen, wanneer ze iets doen dat je niet graag hebt? 39 Probeer je bazige mensen te vermijden? 40 Hou je voor jezelf wat je denkt en voelt? 41 Als iemand je een compliment geeft, denk je dan dat ze het niet echt menen? 42 Als er iemand je bekritiseert, kan je jezelf verdedigen met woorden, zonder te slaan, boos te worden en weg te lopen? 43 Kan je anderen vertellen wat je leuk vindt aan jezelf?

01234 01234

01234 01234 01234 01234 01234

01234 01234 01234

01234

01234 01234 01234 01234

01234 01234 01234

01234 01234 01234

01234

01234

26

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

SCOREBLAD Als je meer dan 2 scoort op een vraag, omcirkel de X in de gepaste kolom. Tel, op het einde van het blad, alle cirkels in elke kolom samen. Ga na hoeveel cirkels je hebt in elke kolom. Dit zal je tonen hoe je reageert op anderen. Vraag 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X AGRESSIEF ASSERTIEF X X PASSIEF

27

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Vraag 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43

AGRESSIEF X X X

ASSERTIEF

PASSIEF

X X X X X X X X X

28

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

10 Onderhandelen
Wat is onderhandelen?
Het is een proces waarbij twee of meerdere partijen met zowel gemeenschappelijke als tegengestelde belangen bijeenkomen: op tijdelijke en vrijwillige basis om concrete voorstellen te doen en te bespreken om overeenstemming te bereiken over de verdeling van middelen en/of de oplossing van immaterile problemen Onderhandelen is zinloos zonder gemeenschappelijke n conflicterende belangen. Het slaagt ook alleen als beide partijen vrijwillig deelnemen, omdat ze geloven dat het bereiken van overeenstemming in hun voordeel is.

1 Win-lose en win-win Win-lose-onderhandelingen gaan over zaken die beperkt voorradig en voor beide partijen veel waard zijn. Hoe meer de n krijgt, des te minder krijgt de ander. Vaak gaat het om geld, tijd, mankracht of schaarse goederen. Men kan zich die onderhandelingen voorstellen alsof ze zich in een nauw steegje afspelen: iedere stap vooruit betekent een stap achteruit voor de ander. Win-lose-onderhandelingen vinden plaats als n partij meer kaarten in handen heeft en zich kan permitteren de ander te laten verliezen. Dat houdt in dat het van geen belang is dat de relatie met de ander verslechtert, waardoor deze niet meer wil samenwerken, en zelfs wraakgevoelens koestert. Als men die gevolgen wil voorkomen, is het verstandiger een win-winstrategie te hanteren: een stijl van onderhandelen waarin beide partijen er op vooruit gaan. Win-win-onderhandelingen bereikt men door over meer zaken tegelijk te onderhandelen. Beide partijen onderhandelen over de ruilmiddelen die ze te bieden hebben. Ruilmiddelen kunnen zijn: goederen, informatie, diensten, toezeggingen. Er bestaan de volgende ruilmiddelen: primaire valuta (meestal geld) en secundaire valuta (alle andere ruilmiddelen).

2 Behoeften, valuta en doelen Stel dat een werknemer Jan die zich volledig inzet, hard werkt en zijn werk goed doet, kan kiezen hoe hij beloond wil worden. Naast de gangbare financile bonus zou hij zich kunnen afvragen wat nu eigenlijk zijn behoeften zijn. Wat zou Jan nu werkelijk willen? Jans behoeften worden hieronder op een rijtje gezet, met daarachter de mogelijke ruilmiddelen die zijn werkgever Erik kan bieden.
Wat zijn de behoeften van Jan? Erkenning Wat kan Erik, de werkgever bieden aan ruilmiddelen? Af en toe een gemeend compliment geven. Regelmatig overleg, waarin Jan zijn specialiteit wordt benut. Een plaats in een werkgroep geven rond die specialiteit. (Meer) van een bepaald soort werk geven. Een vervolgopleiding daarover aanbieden. Omzetting van overuren in vakantiedagen. Extra legale voordelen. Tankkaart en groepsverzekering. Goed werkmateriaal aanbieden. Een lease-auto aanbieden.

Bevredigend werk Meer vrije tijd Een hoger inkomen

29

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

De volgende stap is dat Jan uit het rijtje ruilmiddelen enkele pakketjes van onderhandeldoelen maakt, rekening houdend met de prioriteiten van zijn doelen en de haalbaarheid van zijn verlangens. Waarom meer dan n pakket? Omdat het verstandig is alternatieven achter de hand te hebben, als de onderhandeling minder goed gaat dan Jan hoopt. Jans kansen in de komende onderhandeling met zijn werkgever Erik stijgen, als hij kan bedenken wat Riks behoeften zijn, en in welke ruilmiddelen Erik die uitgedrukt wil zien. Als Jan anticipeert op Riks wensen, kan hij ook bedenken wat hij eventueel moet aanbieden om zijn eigen verlangens gerealiseerd te zien. Daarbij is het van belang te weten dat men alleen kan bieden waarover men zelf beschikt. Wat opvalt is dat veel werknemers, op dit punt aangekomen, menen dat ze hun werkgevers niets te bieden hebben. Laten we nu eens kijken naar Riks wensen en ruilmiddelen, zoals geschat door Jan.
Wat zijn de behoeften van Erik de werkgever? Loyale medewerkers Minder zware belasting Volledige inzet Wat kan Jan, de werknemer bieden als ruilmiddel? Ondersteuning van de plannen en het beleid van Erik. Erik vervangen in werkgroep X. Beschikbaar zijn voor overwerk, ook als het werk betreft dat meer tot Eriks takenpakket behoort. Soepel zijn als het gaat om vakantiedata. Veel werk leveren van hoge kwaliteit. Notas voorzien van Eriks naam, ook als hij daar weinig aan bijgedragen heeft. In werkgroepen Erik de eer gunnen van initiatieven.

Aanzien in het bedrijf

3 Opening, doelen en breekpunt Het is verstandig dat Jan zijn openingsbod hoger stelt dan zijn feitelijke doelen, maar ook niet zo hoog dat Erik dit bod absurd vindt. Bovendien moet Jan een breekpunt bepalen: het minimum waarbij hij de onderhandeling afbreekt of schorst, om na te denken over volgende stappen. Het vaststellen van het breekpunt is belangrijk. Dan zal men zich door de roes van het onderhandelen niet zo vlug laten verleiden om, in het zicht van het resultaat, door de prijs te zakken. De onderhandelingsruimte is het gebied tussen de breekpunten van de partijen.

4 Fasen in de onderhandeling Voorbereiding Deze omvat de al beschreven zaken: Onderzoek van eigen behoeften en valuta en die van de onderhandelingspartner. Combineren van valuta tot pakketten onderhandeldoelen. Bepaling van openingsbod en breekpunt. Men moet zeker zoveel tijd besteden aan de voorbereiding als aan de rest van de onderhandeling. Aanloop Een goede sfeer bepaalt in hoge mate het verloop van de onderhandeling. Men bouwt de relatie op of versterkt deze door het tonen van belangstelling. Het accent ligt op gemeenschappelijke belangen. Opening Nu worden de feitelijke onderhandelingseisen op tafel gelegd: vraag en aanbod. De partijen doen hun voorstellen en beargumenteren deze. Ze proberen zicht te krijgen op de punten van overeenstemming en de omvang van de tegengestelde belangen, waarbij de eisen doorgaans als (te) hoog ervaren worden. De eisen verontwaardigd afwijzen heeft geen zin: het zijn immers openingseisen. Beter is respect te tonen voor de eisen van de ander, uiteraard zonder ze te accepteren. Daarna worden de onderhandelingen vaak verdaagd.

30

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Verkenning In de diagnosefase wordt er gezocht naar de wensen van de andere partij en de behoeften erachter. Het ontdekken van de werkelijke behoeften van de ander is een vereiste om te komen tot creatieve voorstellen en alternatieve valuta. Zo is het ook nodig om open te zijn over de eigen behoeften, om de andere partij de gelegenheid te geven aan de eigen wensen tegemoet te komen. De onderhandelaars proberen wederzijds te ontdekken waar concessies mogelijk zijn, wat geruild kan worden en waar de breekpunten zitten. Hoe meer men van zijn onderhandelpartner te weten komt, des te meer kans op een goed resultaat. Van belang is dat valuta voor de ontvanger veel waarde heeft en geen of weinig voor de betaler. Afsluiting Nu proberen partijen een overeenkomst tot stand te brengen met gebruikmaking van verschillende voorstellen. De laatste concessies worden gedaan. Men toetst of aan de diverse behoeften van beide partijen is voldaan. Soms is het nodig voor een enkel punt naar een eerdere fase terug te keren. Het kan ook blijken dat de verschillen te groot zijn: het is beter geen overeenkomst af te sluiten dan een slechte. Als men wel tot afspraken komt, moet men daar zeer concreet over zijn, zie de 5 WH-formule: Wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe?

31

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

11 Activiteit: onderhandelen in de schoolcontext (1)


Een reel voorbeeld vanuit de schoolcontext toepassen op het onderhandelingsschema van behoeften en ruilmiddelen. Doelstellingen: Leerlingen leren onderhandelen. Leerlingen leren zich verdiepen in de drijfveren en behoeften van de onderhandelpartner.

Materiaal: Informatie over onderhandelen: zie vorige bladzijde. Omschrijving gsm-verhaal: zie volgende bladzijde. Invulblad voor standpunt leerlingen en standpunt directie: zie blz 35.

Opbouw: 1 2 De leerkracht geeft een korte uitleg over de principes van onderhandelen. In subgroep nemen de leerlingen het gsm-verhaal door. De subgroep tracht zo volledig mogelijk de twee onderstaande tabellen in te vullen op basis van het gsm-verhaal. In dezelfde subgroep bespreken ze ook de mogelijke achterliggende behoeften van de beide partijen, de leerlingen en de directieraad, die niet worden vernoemd in het verhaal. Deze worden genoteerd in een andere kleur in de eerste kolom van beide tabellen. Zelfbedachte ruilmiddelen voor beide partijen worden ook toegevoegd aan het lijstje in de tweede kolom van de tabellen in een andere kleur. De tabellen worden in plenum besproken. Inzichten worden gedeeld. Andere situatieschetsen: de leerlingen krijgen de opdracht om in een andere subgroep een van de volgende onderhandelingssituaties voor te bereiden aan de hand van twee tabellen, n tabel voor hen (eigen standpunt van de leerling) en n voor de tegenspeler (dit kan zowel een andere leerling zijn of de leerkracht). Zie invulblad op pagina 35. Er wordt een toets gepland in de klas. De datum mag bepaald worden door de leerlingen. In de klas circuleren er twee data, de leerlingen geraken er niet aan uit. De taakverdeling voor een groepswerk wordt onderhandeld. Een groepswerk kan zijn: interview maken rond een thema, DEMI vertaling van een bepaald product maken, . De leerkracht dient hier een concrete situatie aan te reiken. Een groep leerlingen die samen het groepswerk moeten maken, onderhandelen over de verschillende taken.

4 5

32

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

gsm-verhaal
Situatie: In een technische school mogen leerlingen hun gsm tijdens de schooldag niet gebruiken: het toestel moet helemaal uit staan. Leerlingen overtreden deze regel voortdurend, wat leidt tot straffen, o.a. tijdelijke inbeslagname van de telefoon. In de leerlingenraad wordt in de maanden januari- februari het leerlingenreglement voor het volgende schooljaar uitvoerig besproken.

Schooljaar 2004 2005: de leerlingenraad stelt voor om tijdens het volgende schooljaar de gsm op school toe te laten. Argumenten: o nu wordt hij toch al voortdurend gebruikt, ook al zijn er sancties die worden toegepast o wat zijn de nadelen van het gsm-gebruik? de directieraad gaat niet in op het voorstel van de leerlingenraad: o hij vreest dat nog meer leerlingen de gsm gaan gebruiken o hij vreest dat vele leerlingen te pas en te onpas worden opgebeld o hij vreest dat allerlei bestellingen zullen worden gedaan (levering van kebab, ) de leerlingenraad legt zich met tegenzin neer bij dit besluit

Schooljaar 2005 2006: in de bespreking van het leerlingenreglement komt de leerlingenraad opnieuw met het voorstel de gsm vanaf het volgende schooljaar toe te laten in diezelfde vergadering vraagt de directie aan de leerlingen hun voorstel grondig te onderbouwen in de volgende vergadering argumenteren zij hun vraag als volgt: o vele leerlingen gebruiken de gsm toch al. Een aantal leraren reageert er zelfs nog nauwelijks op. Is het dan niet beter deze regel die blijkbaar moeilijk te hanteren is, af te schaffen? Zo worden er leerlingen en leraren beter van! o leerlingen gebruiken de gsm, kunnen dus dingen bestellen, maar in de praktijk blijkt dat niet of nauwelijks te gebeuren. Is de vrees van de directieraad dan wel terecht? o leerlingen moeten in allerlei situaties snel kunnen bereikt worden. Dat kan met de gsm. In deze vergadering moet de directie, erkennen dat de twee eerste argumenten sterk zijn; het derde snijdt geen hout omdat leerlingen altijd al snel te bereiken geweest zijn, via een eenvoudig telefoontje naar het schoolsecretariaat. Een directielid neemt de argumentatie van de leerlingenraad mee naar de directieraad. Daar komt men niet tot een besluit voor de volgende vergadering van de leerlingenraad. in de volgende leerlingenraad meldt een directielid dat de directieraad wel over de argumenten van de leerlingenraad heeft gedebatteerd, maar dat er geen besluit genomen is. Hij zegt ook dat een aantal leden van de directieraad niet overtuigd is van het nut de gsm voortaan toe te laten.

33

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Twee leden van de leerlingenraad doen dan een voorstel tot compromis: zij stellen voor dat de leerlingen volgend schooljaar hun gsm alleen in de middagpauze zouden mogen gebruiken, dus niet in de kleine pauzes. Bovendien stellen zij voor dit op het einde van het schooljaar te evalueren; indien er niet te veel problemen zouden opduiken, zou dan in het volgende schooljaar de gsm in alle pauzes mogen gebruikt worden. Het directielid neemt dit voorstel mee naar de directieraad. op de directieraad wordt het voorstel van de leerlingen besproken. De leden van de DR zijn onder de indruk van de onderhandelingskunst van de leerlingen, maar blijven bij het standpunt dat de gsm in het schooljaar 2006 2007 niet mag gebruikt worden. Het directielid brengt dit besluit over naar de leerlingenraad grote ontgoocheling oproep tot acties

Schooljaar 2006 2007: Het directielid mag de leerlingenraad laten weten dat in het volgende schooljaar de gsm zal mogen gebruik worden. De argumentatie van de leerlingen heeft daartoe bijgedragen, maar ook het feit dat binnen de scholengemeenschap is overeengekomen 1 standpunt te hanteren: het gebruik van de gsm is toegelaten.

34

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

gsm-verhaal: leerlingen Wat zijn de behoeften van de leerlingen? Wat heeft de directie als ruilmiddel te bieden?

gsm-verhaal: directie Wat zijn de behoeften van de directie? Wat hebben de leerlingen als ruilmiddel te bieden?

35

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Eigen standpunt Wat zijn mijn behoeften? Wat heeft de tegenpartij als ruilmiddel te bieden?

Standpunt tegenpartij Wat zijn de behoeften van de tegenpartij? Wat heb ik als ruilmiddel te bieden?

36

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

12

Activiteit: onderhandelen in de schoolcontext (2)

Doelstellingen: Leerlingen leren onderhandelen. Leerlingen leren om zich te verdiepen in de drijfveren en behoeften van de onderhandelpartner. Leerlingen leren combinaties van ruilmiddelen gebruiken.

Opbouw: 1 Oefenen in subgroep van vier leerlingen a Situatieomschrijving: zie later. Rol A: zie later. Rol B: zie later. b A en B krijgen een helper/observator. Ze leven zich in hun rol en passen hem zonodig iets aan. De aanpassingen geven ze door aan de tegenspeler. A en B werken hun strategie uit (theorie onderhandelen) samen met hun helper/observator (10 min). Op de volgende vragen moeten A en B ten minste voor zichzelf, van te voren, een duidelijk antwoord hebben: Wat wil ik minimaal bereiken bij de ander? Wat ben ik bereid in te leveren om mijn doel te bereiken? Waar is de ander kennelijk het meest op uit? Op welke punten is de ander bereid in te leveren? Hoe maak ik degelijke afspraken bij de afronding van de onderhandeling?

2 3 4

Ze oefenen 5 minuten, vragen feedback en proberen opnieuw. De helpers observeren, geven feedback en bewaken de tijd. Nabespreking in plenum: Is voldoende aandacht besteed aan het verkennen van de behoeften van de tegenpartij? Heeft men net zo lang onderhandeld tot een voor beide partijen bevredigende overeenkomst werd gesloten?

37

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Situatieschetsen: onderhandelen op school


Situatie 1 Extra opdracht Je moet op korte tijd een CNC-programma uitschrijven zodat een machine computergestuurd kan werken. Het uittypen van deze opdracht zal ongeveer vijf uur kosten. Voor je andere vakken heb je ook nog veel werk. Onderhandel.

Situatie 2 Dat pik ik niet Je punten op gedrag zijn negatief, daardoor is je totaalpunt op je rapport ook zeer laag. Je behaalt het rekenkundige gemiddelde niet omdat de leerkracht je op gedrag gesanctioneerd heeft. Je vindt die negatieve score te laag. Onderhandel.

Situatie 3 Carpooling Met drie medeleerlingen heb je een carpooling afspraak. En van hen houdt zich slecht aan de afspraken. Hij verslaapt zich regelmatig waardoor jullie te laat op school komen met alle gevolgen van dien, verwittigingen en straf. Onderhandel.

Situatieschetsen: Onderhandelen op het werk


Rol speler A Situatie 1 Extra opdracht Deze vraag komt slecht uit (verzin waarom). Je wil wel eens waardering voor het feit dat je de enige bent die foutloos werkt en bereid is zich extra in te spannen. Als de leerkracht laat merken dat hij jouw werk echt waardeert, je extra inspanning met punten beloont en je vrijstelt voor de komende klasopdracht, ga je akkoord.

Situatie 2 Dat pik ik niet Mogelijke beloningen voor jouw leerkracht: jouw volledige inzet en werk van goede kwaliteit. Mogelijke strafmaatregelen: dat je in het vervolg wekelijks jouw gedrag wil bespreken met de leerkracht zodat je snel kan bijsturen. Dit vergt een extra investering van de leerkracht. Ga na waarom je leerkracht je een negatief punt gaf.

Situatie 3 Carpooling Mogelijke beloningen voor de laatkomer: hem af en toe als laatste oppikken s ochtends en als eerste s avonds thuis brengen. Mogelijke bestraffingen: maximaal vijf minuten wachten en dan wegrijden. Of: hem vervangen door een ander, die al gezegd heeft te willen meedoen. Vind uit waarom hij altijd te laat is.

38

LEGIO: Competentie Flexibel zijn

Situatieschetsen: Onderhandelen op het werk


Rol speler B Situatie 1 Extra opdracht Mogelijke beloningen van de leerkracht: je waardering, extra punten, de toezegging om tijdens de lessen met die machine te werken, een vrijstelling van een bepaalde opdracht, of wat hij wil, als je het maar redelijk vindt. Vind eerst precies uit of hij iets verlangt en zo ja, wat.

Situatie 2 Dat pik ik niet Het gedrag van je leerling laat de afgelopen tijd te wensen over. Hij is trouwens zo licht geraakt, dat je meermalen op je tanden hebt moeten bijten om hem niet alweer een standje te geven. Je wilt dat hij zich in de klas meer verdraagzaam opstelt door een voorbeeld te nemen van zijn klasgenoten. Ook wil je dat hij opbouwende kritiek leert accepteren.

Situatie 3 Carpooling Je woont het verste van de school en wordt altijd het eerst afgehaald s morgens en het laatst s middags thuis afgezet. Dus moet je vroeg opstaan. Bovendien, zijn jouw medeleerlingen altijd te laat als ze je aan het eind van de dag afhalen, en kun je nooit eens wat vroeger weg.

39

verantwoordelijke uitgever: Danil Samyn Dienst Beroepsopleiding departement Onderwijs en Vorming Koning Albert II-laan 15, 1210 BRUSSEL dbo@ond.vlaanderen.be www.ond.vlaanderen/dbo

Het Europees Sociaal Fonds draagt bij tot de ontwikkeling van de werkgelegenheid door inzetbaarheid, ondernemerschap, aanpasbaarheid en gelijke kansen te bevorderen, en door te investeren in menselijke hulpbronnen.

You might also like