Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 10

tentamen TB112a Systeemmodellering 1 januari 2014 deel 1: MC-vragen

Dit tentamen bestaat uit 60 MC-vragen (deze bladen) en 10 open vragen (deel 2). De MC-vragen vormen driekwart van het tentamencijfer. De antwoorden op de MC-vragen dienen op het antwoordformulier te worden beantwoord. Let erop dat de letters A, B, C en D per vraag door elkaar staan op het antwoordformulier. invullen: Succes! corrigeren:

1. In welke modelleerstap moet je een dimensieanalyse uitvoeren? [A] Conceptualisatie. [B] Operationalisatie. [C] Implementatie. [D] Toepassing. 2. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) In een computationeel model zijn parameters altijd variabelen. (ii) In een modelschema is elke parameter van het weergegeven model een invoervariabele. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 3. Welke van onderstaande beweringen m.b.t. een correct ingevuld modelschema is waar? (i) Elke endogene variabele is een afhankelijke variabele. (ii) Elke verklarende variabele is een onafhankelijke variabele. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 4. Welke van de volgende twee uitspraken over stroomdiagrammen zijn waar? (i) Een ruitsymbool (beslissing) moet twee uitgaande pijlen hebben. (ii) Een stroomdiagram zonder STOP-symbolen kan zinvol zijn. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 5. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Dezelfde vraag kan betrekking hebben op verschillende systemen. (ii) Over een systeem kun je verschillende vragen stellen. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. 6. Wat is de mediaan van de waarnemingsreeks ( 6, 10, 10, 5, 6, 12, 10, 9 )? [A] 5,5 [B] 8,5 [C] 9,5 [D] 10 7. Welke van onderstaande beweringen m.b.t. een modelschema is waar? (i) De pijlen in het schema geven een relatie weer tussen het model en de variabelen in dat model. (ii) Alle relaties in het schema worden door pijlen weergegeven. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 8. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Geschillen over uitspraken van de bestuursrechter komen uiteindelijk voor de Hoge Raad. (ii) Wie het niet eens is met een beslissing van de strafrechter, kan terecht bij het Gerechtshof. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 9. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Een diagnostische beslisboom bevat geen kansknopen. (ii) Een gebeurtenis-beslisboom bevat maximaal n beslisknoop. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar.

[D] Noch (i) noch (ii) is waar.

[D] Noch (i) noch (ii) is waar.

10. Hoe kan de donker aangegeven deelverzameling S in het onderstaande Venndiagram worden aangeduid? [A] S = { x ! R | x " P ! Q } [B] S = { x ! R | x " P " Q } [C] S = { x ! P ! Q | x ! R } [D] S = { x ! R | x " P # x " Q } 11. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Bij aggregatie tot een hoger systeemniveau moeten de samen te voegen elementen van dezelfde soort zijn. (ii) Het berekenen van het gemiddelde tentamencijfer van een vak is een vorm van aggregatie. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 12. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) De grondbalans is een stationaire balansvergelijking. (ii) De variabelen in een dynamische balansvergelijking moeten allemaal dezelfde eenheid hebben. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 13. Welk doel (in een doelenboom van een transportbedrijf) heeft subdoel(en) nodig? [A] snelle levering [B] goede service [C] laag brandstofverbruik [D] weinig voorraad in magazijn 14. Keuzegedrag van mensen wordt vaak stochastisch gemodelleerd. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) In een gebeurtenis-beslisboom kun je beslissingen van actoren als kansknopen weergeven. (ii) Met een Multinomiaal logitmodel kun je de kans berekenen dat een actor voor een bepaald alternatief kiest. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 15. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Emergent gedrag is het gevolg van gedrag op een lager systeemniveau. (ii) Emergent gedrag is niet te voorspellen. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 16. Welke van de volgende uitspraken is waar, als A en B de uitkomst zijn van een worp met respectievelijk een dobbelsteen en een munt? [A] P (A=1 ! B=kop) = 1/6 + 1/2 = 4/6 [B] P (A=1 ! B=kop) = 1/6 * 1/2 = 1/12 [C] P (A=1 " B=kop) = 1/6 + 1/2 = 4/6 [D] P (A=1 " B=kop) = 1/6 * 1/2 = 1/12 17. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Een grootheid moet in een getal zijn uit te drukken. (ii) Een grootheid mag een constante waarde hebben. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar.

[D] Noch (i) noch (ii) is waar.

18. Van deze vier uitspraken (afkomstig uit het modelcontract van een energieleverancier) is er n die niet consistent is met het ADICO-model. Welke? [A] De tarieven voor de levering van elektriciteit en gas behorende bij het Modelcontract kunnen door marktontwikkelingen worden benvloed. [B] Exa Energie kan de tarieven aanpassen op 1 januari en 1 juli van elk jaar. [C] Bij onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden kan Exa Energie de leveringstarieven ook op andere momenten aanpassen. [D] Klanten van Exa Energie betalen per maand een voorschotbedrag gebaseerd op hun verwachte verbruik op jaarbasis. 19. Hoe zijn op het onderstaande kaartje van de TU-campus de volgende onderdelen weergegeven? (i) de bushalte, (ii) de gebouwnummers, (iii) de grijswaarden van de gebouwen [A] (i) analoog, (ii) iconisch, (iii) symbolisch. [B] (i) iconisch, (ii) symbolisch, (iii) symbolisch. [C] (i) iconisch, (ii) symbolisch, (iii) analoog. [D] (i) analoog, (ii) iconisch, (iii) analoog.

20. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Intrapolatie is veiliger dan extrapolatie. (ii) Lineaire extrapolatie is altijd beter dan exponentile extrapolatie. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar.

[D] Noch (i) noch (ii) is waar.

21. Hoeveel zal de correlatiecofficint kunnen bedragen voor respectievelijk het linker en het rechter spreidingsdiagram? [A] 0,50 en 0,30 [B] 0,50 en 1,0 [C] 0,95 en 0,30 [D] 0,95 en 1,0

22. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Een onderzoeksvraag moet alle relevante factoren in het systeem benoemen. (ii) Een onderzoeksvraag moet volledig gespecificeerd zijn voordat je met modelleren kunt beginnen. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 23. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Een verzameling kan een verzameling als element hebben. (ii) Een verzameling kan zichzelf als element hebben. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. 24. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Een Markov-keten is een deterministische eindigetoestandsautomaat. (ii) In het diagram van een eindigetoestandsautomaat moeten pijlen altijd van een toestand naar een toestand wijzen. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar.

[D] Noch (i) noch (ii) is waar.

[D] Noch (i) noch (ii) is waar.

25. Wanneer met behulp van de formule voor bevolkingsgroei Bt+t = Bt + (Gt - St) + (It - Et) de nieuwe omvang van de bevolking berekend wordt, dan geldt: [A] Bt+t en Bt zijn onafhankelijke variabelen, de overige variabelen zijn afhankelijk. [B] Bt+t is een onafhankelijke variabele, de overige variabelen zijn afhankelijk. [C] Bt+t is een endogene variabele, Bt is een exogene variabelen. [D] Bt is een endogene variabele, Bt+t is een exogene variabelen. 26. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Om een systeem effectief te kunnen besturen heb je een conceptueel model van dat systeem nodig. (ii) Een computationeel model van het systeem vergroot de informatieverwerkende capaciteit van een bestuurder van dat systeem. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 27. Welke van onderstaande beweringen is waar? (i) In een economische context is het voortschrijdend gemiddeld op tijdstip t het gemiddelde van alle waarden tot en met t. (ii) In een natuurwetenschappelijke context is het voortschrijdend gemiddelde op tijdstip t het gemiddelde van de waarden op enkele tijdstippen gecentreerd rond t. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 28. Een koe zweeft op een constante hoogte aan een groot aantal heliumballonnen. Wat gebeurt er als de buitentemperatuur hoger wordt en we ervan uitgaan dat de ballonnen hun volume behouden? [A] De koe zal gaan stijgen. [B] De koe zal op dezelfde hoogte blijven zweven. [C] De koe zal gaan dalen. [D] De koe zal gaan stijgen en daarna gaan dalen. 29. Welke uitspraak over een processchema is onjuist? [A] Een blok kan meerdere inkomende en meerdere uitgaande pijlen hebben. [B] Een rechthoek in het schema kan als een black box worden opgevat. [C] Pijlen kunnen zich splitsen of zich samenvoegen. [D] Producten worden door rechthoeken voorgesteld, en processen door pijlen. 30. De onderstaande grafiek geeft het gedrag van een grootheid als functie van de tijd. Hoe kan het gedrag van de grootheid voor t#0 het best gekarakteriseerd worden? [A] Chaotisch [B] Instabiel [C] Periodiek [D] Stabiel

31. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) De efficintie van een systeem bereken je door de input te delen door de output. (ii) De efficintie van een systeem met 0 input is niet gedefinieerd. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 32. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) De theorien van Newton en Einstein gelden altijd. (ii) Einstein gaf zijn algemene relativiteitstheorie een sterke empirische onderbouwing. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar.

33. In welke van de onderstaande situaties is er geen sprake van een model? [A] Aan de schaduw op een zonnewijzer kun je zien hoe laat het is. [B] Aan de uitslag van een tentamen kun je zien of studenten de stof hebben begrepen. [C] Aan de stand van een windvaan kun je zien uit welke richting de wind waait. [D] Aan het branden van een lamp kun je zien dat die lamp niet stuk is. 34. Welke van de volgende hirarchische lijnen vinden we terug in de hirarchie van wetgeving? [A] Algemene Maatregel van Bestuur Ministerile regelingen Waterschapsverordeningen [B] Wetten in formele zin Algemene Maatregel van Bestuur Ministerile regelingen [C] Wetten in formele zin Algemene Maatregel van Bestuur Waterschapsverordeningen [D] Wetten in formele zin Ministerile regelingen Algemene Maatregel van Bestuur 35. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Een geoperationaliseerd model bestaat uit operaties in een computer. (ii) Een geoperationaliseerd model kan uit een wiskundige formule bestaan. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 36. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Als t = 1 is de tijdstap dimensieloos. (ii) In een discretetijdmodel moet de tijdstap heeltallig zijn (dus t ! $). [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar.

[D] Noch (i) noch (ii) is waar.

37. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Als bij dezelfde dichtheid de snelheid op een wegvak toeneemt, neemt de intensiteit toe. (ii) Als de dichtheid hoger wordt dan de kritische dichtheid, neemt de intensiteit af. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 38. Voor de snelheid van een auto geldt: v = 100 km/u. Welke uitspraak is waar? [A] snelheid en v zijn variabelen, 100 is een grootheid. [B] snelheid is een grootheid, v en 100 zijn variabelen. [C] snelheid is een grootheid, v is een variabele. [D] snelheid is een variabele, v is een grootheid. 39. Wat is de dimensie van versnelling? [A] m/s [B] L/T [C] m/s [D] L/T 40. Voor welke modelleerstap maak je een experimenteel ontwerp? [A] Conceptualisatie. [B] Operationalisatie. [C] Implementatie. [D] Toepassing. 41. In de vergelijking voor een vallend voorwerp, s(t) = s0 + v0t gt2, geldt: [A] s en t zijn variabelen; s0, v0 en g zijn parameters [B] s, t en g zijn variabelen; s0 en v0 zijn parameters [C] s0 en v0 zijn variabelen; s, t en g zijn parameters [D] s0, v0 en g zijn variabelen; s en t zijn parameters 42. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Na berekening van een computationeel model hebben de uitvoervariabelen van dat model altijd dezelfde waarde. (ii) Om de waarde van een exogene variabele te bepalen heb je altijd een computationeel model nodig. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar.

43. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Met behulp van de definitie van risico kunnen de effecten "doden/crash" en "kosten/crash" met elkaar vergeleken worden. (ii) Hoe groter de kans, des te groter het effect. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 44. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Darwin kwam op het idee van natuurlijke selectie door generalisatie van waarnemingen. (ii) In Darwins model is het aantal verschillende diersoorten een afhankelijke variabele. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 45. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Een causalerelatiediagram is een grafisch conceptueel model. (ii) De legenda bij een schematische kaart is een conceptueel model. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar.

[D] Noch (i) noch (ii) is waar.

46. Op welk systeem hebben de gegeven voorbeeld-onderzoeksvragen respectievelijk betrekking? (i) Hoeveel autos passeren dagelijks de Jaffalaan? (ii) Wat heb je vannacht gedroomd? [A] (i) autos, (ii) jijzelf. [B] (i) de Jaffalaan, (ii) jijzelf. [C] (i) autos, (ii) je droom. [D] (i) de Jaffalaan, (ii) je droom. 47. Kon Columbus, toen hij in 1492 Amerika ontdekte, weten dat de aarde om de zon draait? [A] Ja, want Copernicus' werk over het heliocentrisme was in 1443 verschenen. [B] Ja, want door zijn reis bewees hij dat de aarde bolvormig is. [C] Nee, want Copernicus' werk over het heliocentrisme zou pas in 1543 verschijnen. [D] Nee, want hoewel Copernicus' werk over het heliocentrisme in 1443 was verschenen, was het model zwaar omstreden. 48. Welke van onderstaande concepten is gn factor als we een lift als systeem beschouwen? [A] De aanleg van mensen voor claustrofobie. [B] De liftschacht. [C] De valversnelling. [D] Wrijving. 49. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) De binnen de beleidscyclus onderscheiden actoren zijn aparte groepen mensen, dus bijvoorbeeld Burger Bestuur = %. (ii) Agendavorming is aan strikte regels gebonden. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 50. Welke kansverdeling (A, B, C, D) past het best bij de kansdichtheidsfunctie K?

51. Hoe kan c in onderstaande waarheidstabel worden aangeduid? a b c 0 0 0 0 1 1 1 0 1 1 1 0 [A] c = (a & b) # (a # b) [B] c = (a # b) # (a # b) [C] c = (a # b) & (a & b) [D] c = (a & b) & (a # b) 52. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) De grootheden binnen een systeem zijn een deelverzameling van de factoren binnen dat systeem. (ii) De uitvoervariabelen van een model zijn een deelverzameling van de exogene variabelen van dat model. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 53. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Een geografische kaart mag geen iconische elementen bevatten. (ii) Een geografische kaart mag geen symbolische elementen bevatten. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar.

[D] Noch (i) noch (ii) is waar.

54. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Een causalerelatiediagram mag geen factoren bevatten. (ii) De knopen (ovalen) in een causalerelatiediagram moeten grootheden weergeven. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 55. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Dimensieanalyse doe je om een computationeel model te valideren. (ii) Validatie van een computationeel model is alleen mogelijk wanneer je een door empirische waarneming verkregen dataset over het systeem hebt. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 56. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Elk model is een systeem. (ii) Elk systeem is een model. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar.

[D] Noch (i) noch (ii) is waar.

57. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Het periodiek systeem van de elementen laat zien hoe chemische reacties kunnen worden verklaard uit de fysische wetten. (ii) Mendelejev gebruikte zijn periodiek systeem als een voorspellend model. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 58. Welke kansverdeling is niet geschikt om de behandeltijd te modelleren? [A] Een driehoeksverdeling. [B] Een empirische verdeling. [C] Een normale verdeling. [D] Een uniforme verdeling.

59. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Een regressielijn wordt gebruikt bij lineaire interpolatie. (ii) Bij regressieanalyse worden de horizontale afstanden van de punten tot de regressielijn geminimaliseerd. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 60. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) In een cybernetisch model wordt een systeem geregeld door vergelijking van de uitvoer met de gewenste uitvoer. (ii) In een cybernetisch model wordt de invoer door terugkoppeling geregeld. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar.

Zie voor de vragen 61 t/m 70 het openvragenblad.

Naam:

Studienummer:

tentamen TB112a Systeemmodellering 1 januari 2014 deel 2: open vragen


Dit tentamen bestaat uit 60 MC-vragen (deel 1) en 10 open vragen (dit blad). De antwoorden op de open vragen dienen op dit blad te worden beantwoord. De open vragen vormen een kwart van het tentamencijfer.

61. Hoe wordt 19 geschreven in het binaire talstelsel? 62. Wat is de modus van de waarnemingenreeks ( 9, 4, 7, 3, 3, 4, 5, 6, 3, 8, 1 )? 63. Stel dat in de buurt van een woonwijk een gasopslagtank wordt aangelegd. Om het aantal slachtoffers te berekenen indien deze gasopslagtank zou exploderen wordt dit geoperationaliseerde model gebruikt: G=A! A = " (rX2 rB2) # / 360 Hierin is A het oppervlak van het bedreigde gebied [km2] ! de bevolkingsdichtheid in dat gebied [inwoner/km2] rX de maximale afstand tot de opslagtank waarbinnen een explosie nog schade aanricht [km] rB de afstand tussen de opslagtank en het eerste huis in het bewoonde gebied [km] # de hoek die de twee gestippelde lijnen L1 en L2 in figuur (1) maken [graden]

!"

!#
$%&'%() *+(,($-( *%'-.

Figuur (1). Ligging van de gasopslagtank t.o.v. de woonwijk. (de buitenste cirkel heeft straal rX, de binnenste cirkel straal rB) Maak het onderstaande modelschema volledig door er alle variabelen en parameters van het geoperationaliseerde model op de juiste plaats in te vullen.

!"#$%

64. Wat zijn de vijf voorwaarden voor effectieve besturing?

65. Artikel 2 van het Reglement van orde bij schriftelijke tentamens luidt:

De kandidaten zijn gehouden aanwijzingen van surveillanten op te volgen voor zover deze aanwijzingen zijn gepubliceerd voor aanvang van het tentamen dan wel worden gegeven gedurende het verblijf van de kandidaten in de tentamenruimte.

Omcirkel in dit artikel de delen die overeenkomen met ADICO-componenten en geef bij ieder deel met een letter (A, D, I, C of O) aan om wat voor component het gaat. 66. Hoe worden bij relatieve schaling van de getallen 725, 800 en 750 deze respectievelijk weergegeven? 67. Een zwembad wordt via een tuinslang gevuld met water. Met behulp van een model wil je antwoord geven op de onderzoeksvraag: Hoe snel stijgt het water in het zwembad? Wat is de afhankelijke variabele in dit model, en in welke eenheid zou je die uitdrukken? 68. Teken een voorbeeld van een graaf met minstens n interne knoop (weergegeven als !) en minstens n eindknoop (weergegeven als !).

69. In een gebeurtenis-beslisboom komt onderstaande kansknoop voor. Wat moet er bij X staan?

70. Vul de ontbrekende onderzoeksactiviteiten en -producten in de empirische cyclus in.

EINDE VAN HET TENTAMEN

You might also like