Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 13

Charlie van der Zwaard en Parel van Hoboken

Verslaglegging van de Luxemburg excursie van mei 2014


B a r l a e u s G y m n a s i u m
K l a s 5 D e n 5 E
3 0 / 0 5 / 1 4






























2





Inhoudsopgave
1. Inleiding .......................................................................................................................................................... 3

2. Geologie van Luxemburg .......................................................................................................................... 4
2.1 Algemeen .................................................................................................................................................................. 4
2.2 Basement .................................................................................................................................................................. 4
2.3 Buntsandstein ......................................................................................................................................................... 4
2.4 Muschelkalk ............................................................................................................................................................. 5
2.5 Keuper ........................................................................................................................................................................ 5
2.6 Luxemburgerzandsteen ...................................................................................................................................... 5

3. Materiaal en methode ................................................................................................................................ 6
3.1 Veldwerk ................................................................................................................................................................... 6
3.2 Camping laboratorium ........................................................................................................................................ 2
3.2.1 Vochtgehalte ............................................................................................................................................................6
3.2.2 Porinvolume ...........................................................................................................................................................6
3.2.3 Kalkgehalte ...............................................................................................................................................................6
3.2.4 Textuur ........................................................................................................................................................................6
3.2.5 Zuurgraad..................................................................................................................................................................6

4. Resultaten ...................................................................................................................................................... 4
4.1 Veldwerk ................................................................................................................................................................... 5
4.1.1 Grondmonster 1 ......................................................................................................................................................6
4.1.2 Grondmonster 2 ......................................................................................................................................................6
4.2 Laboratorium ..................................................................................................................................................... 5
4.2.1 Vochtgehalte ............................................................................................................................................................6
4.2.2 Porinvolume ...........................................................................................................................................................6
4.2.3 Kalkgehalte ...............................................................................................................................................................6
4.2.4 Textuur ........................................................................................................................................................................6
4.2.5 Zuurgraad..................................................................................................................................................................6

5. Conclusie en discussie ............................................................................................................................... 3

6. Bijlage .............................................................................................................................................................. 3








3















1. Inleiding

Leerlingen met Aardrijkskunde of Biologie uit de vijfde klas van het Barlaeus
Gymnasium zijn eind mei op excursie naar Luxemburg gegaan. Geologisch gezien is het
midden en zuiden van Luxemburg erg interessant vandaar dat de reis ons bracht naar
Diekirch
1
en omstreken. Ons werd een theoretische achtergrond informatie verschaft en
als groep hebben we de vijf belangrijkste aanwezige gesteentelagen bezocht. Vervolgens
was het aan ons in duos te onderzoeken of deze theoretische kennis overeenkomt met
resultaten die het veldwerk ons zou leveren. Zo hebben wij proberen uit te vinden aan
welk gesteente een grondmonster toebehoort en wat voor invloed dit heeft gehad op de
bodemvorming.
Vooraf gezien verwachten wij dat beide monsters van de Luxemburgerzandsteen
komen. De kleur is namelijk enigszins gelijkend




















1
Zie bijlage 1 voor het veldwerkgebied in kaart gebracht
4
























2. Geologie van Luxemburg

2.1 Algemeen
Tegen het einde van het Onder-Carboon convergeerde de continentale plaat van
Laurazi met Gondwana. Als gevolg van deze convergentie vond in Noord-Amerika en
Noord-Europa gebergtevorming plaats. Gedurende deze Variscische plooiingsfase werd
in het gebied rondom Luxemburg het Rhenohercynische bekken noordwaarts tegen het
Londen-Brabantmassief gedrukt. De gesteentelagen die gedurende het vroege Carboon
en Devoon onder mariene omstandigheden waren afgezet, werden in deze periode
omhoog geduwd. De humide klimaatomstandigheden van het Carboon en de semi-aride
periode van het Perm zorgde echter voor erosie waardoor het landschap weer
gedeeltelijk werd afgevlakt. De overblijfselen en dus basis van dat gebergte bestaan uit
phylliet en geplooid leisteen. Deze gesteentelaag wordt in de sling, het noorden van
Luxemburg, ook wel het basement genoemd.
Het gesteentepakket in het midden en zuiden van Luxemburg, Gutland, is geologisch
gezien jonger dan het noorden. Aanvankelijk stond Luxemburg alleen in contact met het
Duits-sedimentatiebekken, maar tegen het eind van het Trias werd het bekken van
Parijs gevormd. Dit grote epicontinentale bekken raakte bedekt met Mesozosche
afzettingen. Door het constant dalen en stijgen van verschillende gebieden heeft
afzetting van veel verschillende sedimenten kunnen plaatsvinden. In het Paleogeen
werd het bekken van Parijs licht geplooid waardoor de randen omhoog staken. De harde
gesteentelagen zijn des te meer gaan uitsteken doordat de zachtere lagen door
verwering werden aangepast. Zo hebben zich steile randen gevormd, genaamd cuestas.
Er is in dit gebied sprake van een cuestalandschap waar steile hellingen en licht hellende
plateaus zich afwisselen.
5

2.2 Basement
In het Devoon, ongeveer 400 miljoen jaar geleden lag
Luxemburg rondom de evenaar. Het vormde hier een
binnenzee wat heeft geleid tot de afzetting van klei.
Onder hoge druk is deze klei fijn geperst tot een
metamorfe gesteente genaamd phylliet. Het gesteente is
grijs maar dankt zijn rode kleur aan de buitenkant aan
inspoeling vanuit bovengelegen lagen met name het
poreuze Bundsandstein. Door de compacte
samenstelling van phylliet kan het water, inmiddels rijk
aan mineralen, ook niet worden afgevoerd en treed
oxidatie op. De basement bestaat uit de restanten van
een Hercynisch gebergte dat zich ongeveer 350 miljoen
jaar geleden heeft gevormd en ligt meestal diep onder afzettingen verborgen.

2.3 Buntsandstein
Buntsandstein is ongeveer 250 miljoen jaar geleden gevormd in
het Onder-Trias in het Germaanse bekken en komt voor in midden
en west Europa. De zichtbare lensvormige grindlagen duiden op
continentale sedimentatie door rivieren. Buntsandstein is een grof,
korrelig doch zacht gesteente met een rode kleur, ook hier is dat
toe te wijden aan oxidatie. Ten tijde van Pangea lag het gebied
waar Buntsandstein zich vormde rondom de evenaar, op ongeveer
30* NB. Het was ingesloten door landmassa en dankzij het
ontbreken van zeestromen ontstonden woestijnen. Het
regenwater trekt in een woestijn direct de grond in en lost hierbij
het ijzer in de bodem op. Bij de verdamping slaat het ijzer neer op
de zandkorrels. Er heerste destijds dus een aride klimaat opdat er
weinig tot geen verwering mogelijk was. Als gevolg hiervan zijn de afzettingen van
Buntsandstein klei loze lagen zandsteen en grind ofwel redbeds. Tegenwoordig is dit
poreuze gesteente overigens erg gevoelig voor verwering. Tezamen met het
Muschelkalk en de Keuper maakt het deel uit van het Germaanse Trias, een groep
ingedeeld op lithostratigrafische gronden.

2.4 Muschelkalk
Muschelkalk is een marine sediment dat ongeveer 230 miljoen jaar geleden in het
Midden-Trias is afgezet toen het Germaanse bekken was omgevormd tot binnenzee. Dit

Phylliet


Buntsandstein


Donkere vlekken op de Muschelkalk Fossiel van een Crinude Steile, rechte afzettingen van de
Muschelkalk
6
is ook terug te zien aan de rechte lagen en de aanwezigheid van fossielen. Zo zijn er
fragmenten van Crinuden te vinden wat duidt op een diepe zee omdat er geen volledige
organismen zijn gevonden en zij niet kunnen leven in te diep water. Zoals de naam al
voorspelt zijn er ook veel schelpfossielen te vinden. Muschelkalk is beige van kleur
omdat het weinig. Kalk bestaat voor 95% uit calciumcarbonaat en kan onder natuurlijke
omstandigheden, zoals de samenkomst van zoet en zout water, worden omgevormd tot
magnesiumcarbonaat. Dit heet ook wel dolomiet. Muschelkalk bestaat uit een
combinatie van dolomiet, samengeperst klei en kalk. Deze samenstelling is tamelijk
hard, wat het goed resistent maakt tegen erosie.

2.5 Keuper
De Keuper is onder te verdelen in de lage-, midden- en boven-Keuper. De lage-Keuper is
ontstaan in het Boven-Trias zo ongeveer 220 miljoen jaar geleden onder mariene
omstandigheden. Dit is wederom te zien aan de
rechte, continue afzettingen. Toen de zee zich
terugtrok hebben zich nieuwe continentale
sedimenten afgezet die afkomstig waren uit
spoelvlaktes van rivieren en binnenzeen. Over het
algemeen heeft de Keuper een rode kleur. Wanneer
dit aan de binnen- en buitenkant het geval is ligt de
oorzaak bij ijzeroxidatie. Is het echter alleen aan de
buitenkant rood en van binnen grijs dan komt dit
door ijzerreductie. Dit komt voor wanneer er
periodes zijn met veel zuurstof f juist zeer weinig
zuurstof, wat onder andere te maken heeft met
neerslaghoeveelheden. De Keuper bestaat voor grote
delen uit mergel, een zacht gesteente dat snel
erodeert. Maar in hoger gelegen delen van de Keuper
is steeds meer kalk aan te treffen. De kalkgraslanden
zijn hier een voorbeeld van. Hierbij wordt het arme
kalkgrasland onderscheiden van het rijke grasland.
De naam doet al vermoeden dat de bodem van een
armkalkgrasland minder voedingsstoffen bevat
waardoor slechts een groep planten hier goed kan
groeien. Dit resulteert in een grote diversiteit in
vegetatie, in tegenstelling tot het rijke kalkgrasland
dat merendeels wordt overheerst door onkruid.

2.6 Luxemburgerzandsteen
Luxemburgerzandsteen bestaat uit hard en poreus zandsteen en conglomeraat dat beige
van kleur is. Het is gevormd in het Jura, ongeveer 190 miljoen jaar geleden onder
ondiepe mariene omstandigheden. Veelal is de cross-beddingstructuur te vinden die
ribbels in het zand vertoont waaruit de stroomrichting op te maken. Het leert ons dat
rivieren uit het noorden verwering meebrachten en deze af hebben gezet bij de
uitmonding van rivierdeltas in de zee. Op sommige plaatsen is er een verschil in de
richting waarin sedimenten zijn afgezet te zien, een haringbonestructuur genaamd. Dit
is veroorzaakt door eb en vloed en heeft dus als gevolg dat Luxemburg dicht bij de kust
moet hebben gelegen.


Arm kalkgrasland op de Keuper



Wolter bij de Keuper groeve
7
2.7 Bodemvorming en vegetatie
In West-Europa komt het Podzol bodemprofiel veel voor. In dit profiel spreken we van
een A-horizont bestaande uit een strooisellaag, humuslaag en uitspoelingslaag. Deze
wordt gevolgd door de B-horizont die fungeert als de inspoelingslaag. Als laatste komt
de C-Horizont die bestaat uit het moedermateriaal. Bodemvorming is noodzakelijk voor
plantengroei. In heel algemene zin is in het bezochte veldwerkgebied twee soorten bos
te vinden: Hellingbos en plateaubos. Beide komen op zowel de Keuper als het
Luxemburgerzandsteen voor. De samenstelling van deze Beukenbossen kan ingedeeld
worden in de volgende lagen: moslaag, kruidlaag, struiklaag en boomlaag.


3. Materiaal en methode

3.1 Veldwerk

Materiaal

Fototoestel
Schrijfgerei
Veldwerkgids
Plastic zakken
Etiketten
Geodriehoek met loodlijn
Schrijfplank
Grondboor
Kaart

Methode

Wij werden net voorbij Beforterheed afgezet op de top van een heuvel. Vanaf hier zijn
we een tocht gaan maken waarbij we verschillende metingen hebben gedaan op
plaatsen waar het landschap opvallend veranderde. Bij elke gekozen locatie hebben we
om te beginnen de omgeving in kaart gebracht. Hierbij beschreven wij kort de vegetatie
en legden wij het landschap vast op de camera. Daaropvolgend stelden wij de
hellingshoek vast met gebruikmaking van het schrijfplankje en de geodriehoek. Het
plankje legden wij plat op de ondergrond neer en de geodriehoek plaatsten wij hier
loodrecht op. Zo was via de gradenboog af te lezen wat de hellingshoek van het gebied
was. Om te voorkomen dat de uitkomst werd benvloed door oneffenheden aan het
oppervlak deden wij dit twee keer binnen het zelfde gebied. Tenslotte hebben we de
grondboor gebruikt om enkele boringen te maken, om zo een geschikt bodemprofiel te
kunnen presenteren.

3.2 Camping laboratorium

3.2.1 Vochtgehalte bepalen

Materiaal
Weegschaal
8
Koffiefilters
Grondmonsters
Stift
Droogstof

Methode

Als eerst hebben we twee koffiefilters met grondmonsters gevuld die we net uit de
grond hadden geboord. We moesten ongeveer 100 gram in de koffiefilters stoppen, en
hierbij hebben wij zoveel mogelijk takjes, steen of harde grond weggehaald. Vervolgens
hebben we de koffiefilters gewogen met de weegschaal en de precieze gewichten
genoteerd (op een tiende nauwkeurig).
Daarna hebben we de koffiefilters in de droogstoof gelegd (circa 150 graden) en deze er
na anderhalf uur weer uitgehaald. Toen hebben we de koffiefilters nog een keer
gewogen en de nieuwe gewichten genoteerd.

3.2.2 Bepalen porinvolume

Materiaal
Vijzel en mortier
Gedroogde grond
2 maatcilinders van minimaal 80 ml
Water

Methode

Eerst hebben we met vijzel en mortier ons grondmonster fijngemalen (de grond die we
eerder hadden gedroogd met de droogstoof) en doorgaans de takjes en steentjes eruit
gehaald totdat onze grond helemaal fijn was. Vervolgens hebben we een van de
maatcilinders gevuld met 40 ml fijngemalen grond. Daarna hebben we de andere
maatcilinder gevuld met 40 ml water, en dit water overgegoten in de maatcilinder met
de gedroogde grond. Om een goed mengsel te krijgen van het water en de grond hebben
we, met een hand op de opening, de cilinder flink geschud. Na een minuut konden we
het waterniveau aflezen en hiermee konden we het porinvolume berekenen. Deze
processen hebben we hierna herhaald met een ander grondmonster.

3.3.3 Bepalen kalkgehalte

Materiaal
Druppelpipet
Petrischaal
Grondmonsters
10 procent zoutzuur (HC1)

Methode

Eerst hebben we van twee verschillende grondmonsters een klein beetje grond in twee
verschillende petrischalen geplaatst. Vervolgens heeft Mark voor ons met het
druppelpipet een beetje zoutzuur op de grondmonsters gedruppeld. Hierdoor was er te
zien of de grondmonsters gingen bruisen, en zo konden wij met behulp van de tabel het
kalkgehalte van de grond vaststellen.
9

3.3.4 Textuur bepalen

Materiaal
Grondmonsters
Petrischaal
Water
Methode
We hebben van twee verschillende grondmonsters een klein beetje grond in twee
verschillende petrischalen geplaatst. Vervolgens hebben we een paar druppels water
toegevoegd bij de grond. In figuur 2
2
uit de Veldwerkgids stonden verschillende vormen
die gekneed moesten worden. Zo begonnen we bij de eerste vorm en werkten we door
tot het monster een vorm niet meer aan kon nemen. Aan elke te maken vorm was een
textuur verbonden. Wij hebben deze vastgesteld door simpelweg af te lezen wat de
bijbehorende textuur van de laatst mogelijk te maken vorm was.

3.3.5 Zuurgraad bepalen

Materiaal
Bekerglas
Grondmonsters (niet gedroogd)
pH meter
Water

Methode

Eerst hebben we een bekerglas gevuld met ons grondmonster. Vervolgens hebben we
hier het dubbele aantal ml water aan toegevoegd. Het mengsel van grond en water
hebben we stevig geroerd, en toen ongeveer vijf minuten laten bezinken. Na vijf minuten
hebben we de pH meter in het water (een stuk boven de grond) gehouden en deze
langzaam heen en weer bewogen. Uiteindelijk hebben we de pH meter weer uit het
water gehaald en konden we waarde aflezen.


4. Resultaten

4.1 Veldwerk

4.1.1 Grondmonster 1
Dit monster komt uit het eerste bos dat wij tegenkwamen en lag waarschijnlijk op zon

2
Zie bijlage 2


Bodemprofiel monster 1 Omgeving monster 1
10
400 meter hoogte. Het lag dichtbij de heuveltop en de hellingshoek was hier ongeveer 6
graden. De bodem was bedekt met een dikke strooisellaag van 10 centimeter. De A-
horizont was ook omstreeks 7 centimeter en bestond uit een humuslaag van type
Moder. De B-Horizont liep zo ongeveer 60 centimeter door totdat we niet verder konden
boren omdat de ondergrond te hard was en had een donkergele kleur. Het
grondmonster komt uit de B-Horizont.




4.1.2 Grondmonster 2

Dit grondmonster komt uit een loofbos, waarschijnlijk Veldbies-Beukenbos, op ongeveer
200m hoogte. De hellingshoek betrof ongeveer 19 Graden. Er lag een strooisellaag van
ongeveer 5 centimeter. De A-Horizont was ongeveer 10 centimeter, wellicht was de
humuslaag van het type Mohr. Het monster komt uit de donkerbruine B-Horizont.
4.2 Camping Laboratorium

Monster Gewicht voor
droogstoof
Gewicht na droogstoof Vochtgehalte
1 100 gram 82,8 gram 17,2 %
2 100 gram 76 gram 24%

Monster Oud waterniveau Nieuw waterniveau Porinvolume
1 80 mL 71 m L 11,3%
2 80 mL 28 mL 35%

Monster Reactie Kalkgehalte
1 Niet bruisen Minder dan 1%
2 Sterk bruisen, maar niet lang 2 tot 4%

Monster Zuurgraad

Omgeving monster 2 Bodemprofiel monster 2
11
1 4,5 pH
2 6 pH

Monster Vorm Textuur
1 Dropje Lemig zand
2 Rolletje Leem






5. Conclusie en discussie

Grondmonster 1
Alle resultaten duiden hier op Luxemburgerzandsteen. Zowel de gele kleur, als de
textuur deden het al vermoeden en de proeven duiden er alleen maar meer op. Zo is de
textuur lemig zand en deze bijbehorende vorm uit de proef was al moeilijk te
bewerkstelligen. Het vochtgehalte was niet heel hoog, wat kan duiden op de poreusheid
van de zandsteen die zich eronder bevindt. Het porinvolume was ook erg laag wat in
theorie een minder vruchtbare bodem zou moeten opleveren. Maar in de vegetatie kan
dit wellicht worden verklaard door de grote aanwezigheid van bomen (met lange
wortels) en het nauwelijks voorkomen van planten uit de kruidlaag.

Grondmonster 2
Volledig vaststellen op welk gesteente deze bodem is gevormd is lastig. De resultaten
van het droogstof duiden op een vochtige bodem. Dit tezamen met de zuurgraad en het
kalkgehalte zou kunnen duiden op de grond van de Keuper. Toch hebben wij geen chte
kleilaag aangetroffen. De oorzaak zou kunnen zijn dat wij niet ver genoeg doorgeboord
hebben. Wel was duidelijk dat deze grond vruchtbaarder is dan bij het eerste
grondmonster: De humuslaag was dikker en ook de vegetatie was meer divers en stond
dichter opeen. Een vruchtbare bodem zou duidelijkere horizonten moeten laten zien.
Dat was hier dan niet het geval, we hadden moeilijkheden te bepalen waar de
uitspoelingslaag en waar de inspoelingslaag begon omdat de gele kleuren nogal
overeenkwamen.



6. Literatuurlijst

Alle documenten op Moodle
Veldwerkgids
http://nl.wikipedia.org/wiki/Germaanse_Trias
http://aardrijkskunde.dbz.be/graad3/streken/condroz_oplossing.htm
12
http://www.geologie.lu/index.php/geolux/apercugeol/60-overviewgeolux
http://nl.wikipedia.org/wiki/PH
http://nl.wikipedia.org/wiki/Hercynische_orogenese
http://users.skynet.be/jeanpierre.schreurs/aardrijkskunde/geologie16.html










Bijlage



Bijlage 2: Veldwerkgebied in kaart gebracht
13



Bijlage 1: Figuur 2 uit de Veldwerkgids

You might also like