Leerlingen met Aardrijkskunde of Biologie uit de vijfde klas van het Barlaeus Gymnasium zijn eind mei op excursie naar Luxemburg gegaan. Geologisch gezien is het midden en zuiden van Luxemburg erg interessant vandaar dat de reis ons bracht naar Diekirch 1 en omstreken. Ons werd een theoretische achtergrond informatie verschaft en als groep hebben we de vijf belangrijkste aanwezige gesteentelagen bezocht. Vervolgens was het aan ons in duos te onderzoeken of deze theoretische kennis overeenkomt met resultaten die het veldwerk ons zou leveren. Zo hebben wij proberen uit te vinden aan welk gesteente een grondmonster toebehoort en wat voor invloed dit heeft gehad op de bodemvorming. Vooraf gezien verwachten wij dat beide monsters van de Luxemburgerzandsteen komen. De kleur is namelijk enigszins gelijkend
1 Zie bijlage 1 voor het veldwerkgebied in kaart gebracht 4
2. Geologie van Luxemburg
2.1 Algemeen Tegen het einde van het Onder-Carboon convergeerde de continentale plaat van Laurazi met Gondwana. Als gevolg van deze convergentie vond in Noord-Amerika en Noord-Europa gebergtevorming plaats. Gedurende deze Variscische plooiingsfase werd in het gebied rondom Luxemburg het Rhenohercynische bekken noordwaarts tegen het Londen-Brabantmassief gedrukt. De gesteentelagen die gedurende het vroege Carboon en Devoon onder mariene omstandigheden waren afgezet, werden in deze periode omhoog geduwd. De humide klimaatomstandigheden van het Carboon en de semi-aride periode van het Perm zorgde echter voor erosie waardoor het landschap weer gedeeltelijk werd afgevlakt. De overblijfselen en dus basis van dat gebergte bestaan uit phylliet en geplooid leisteen. Deze gesteentelaag wordt in de sling, het noorden van Luxemburg, ook wel het basement genoemd. Het gesteentepakket in het midden en zuiden van Luxemburg, Gutland, is geologisch gezien jonger dan het noorden. Aanvankelijk stond Luxemburg alleen in contact met het Duits-sedimentatiebekken, maar tegen het eind van het Trias werd het bekken van Parijs gevormd. Dit grote epicontinentale bekken raakte bedekt met Mesozosche afzettingen. Door het constant dalen en stijgen van verschillende gebieden heeft afzetting van veel verschillende sedimenten kunnen plaatsvinden. In het Paleogeen werd het bekken van Parijs licht geplooid waardoor de randen omhoog staken. De harde gesteentelagen zijn des te meer gaan uitsteken doordat de zachtere lagen door verwering werden aangepast. Zo hebben zich steile randen gevormd, genaamd cuestas. Er is in dit gebied sprake van een cuestalandschap waar steile hellingen en licht hellende plateaus zich afwisselen. 5
2.2 Basement In het Devoon, ongeveer 400 miljoen jaar geleden lag Luxemburg rondom de evenaar. Het vormde hier een binnenzee wat heeft geleid tot de afzetting van klei. Onder hoge druk is deze klei fijn geperst tot een metamorfe gesteente genaamd phylliet. Het gesteente is grijs maar dankt zijn rode kleur aan de buitenkant aan inspoeling vanuit bovengelegen lagen met name het poreuze Bundsandstein. Door de compacte samenstelling van phylliet kan het water, inmiddels rijk aan mineralen, ook niet worden afgevoerd en treed oxidatie op. De basement bestaat uit de restanten van een Hercynisch gebergte dat zich ongeveer 350 miljoen jaar geleden heeft gevormd en ligt meestal diep onder afzettingen verborgen.
2.3 Buntsandstein Buntsandstein is ongeveer 250 miljoen jaar geleden gevormd in het Onder-Trias in het Germaanse bekken en komt voor in midden en west Europa. De zichtbare lensvormige grindlagen duiden op continentale sedimentatie door rivieren. Buntsandstein is een grof, korrelig doch zacht gesteente met een rode kleur, ook hier is dat toe te wijden aan oxidatie. Ten tijde van Pangea lag het gebied waar Buntsandstein zich vormde rondom de evenaar, op ongeveer 30* NB. Het was ingesloten door landmassa en dankzij het ontbreken van zeestromen ontstonden woestijnen. Het regenwater trekt in een woestijn direct de grond in en lost hierbij het ijzer in de bodem op. Bij de verdamping slaat het ijzer neer op de zandkorrels. Er heerste destijds dus een aride klimaat opdat er weinig tot geen verwering mogelijk was. Als gevolg hiervan zijn de afzettingen van Buntsandstein klei loze lagen zandsteen en grind ofwel redbeds. Tegenwoordig is dit poreuze gesteente overigens erg gevoelig voor verwering. Tezamen met het Muschelkalk en de Keuper maakt het deel uit van het Germaanse Trias, een groep ingedeeld op lithostratigrafische gronden.
2.4 Muschelkalk Muschelkalk is een marine sediment dat ongeveer 230 miljoen jaar geleden in het Midden-Trias is afgezet toen het Germaanse bekken was omgevormd tot binnenzee. Dit
Phylliet
Buntsandstein
Donkere vlekken op de Muschelkalk Fossiel van een Crinude Steile, rechte afzettingen van de Muschelkalk 6 is ook terug te zien aan de rechte lagen en de aanwezigheid van fossielen. Zo zijn er fragmenten van Crinuden te vinden wat duidt op een diepe zee omdat er geen volledige organismen zijn gevonden en zij niet kunnen leven in te diep water. Zoals de naam al voorspelt zijn er ook veel schelpfossielen te vinden. Muschelkalk is beige van kleur omdat het weinig. Kalk bestaat voor 95% uit calciumcarbonaat en kan onder natuurlijke omstandigheden, zoals de samenkomst van zoet en zout water, worden omgevormd tot magnesiumcarbonaat. Dit heet ook wel dolomiet. Muschelkalk bestaat uit een combinatie van dolomiet, samengeperst klei en kalk. Deze samenstelling is tamelijk hard, wat het goed resistent maakt tegen erosie.
2.5 Keuper De Keuper is onder te verdelen in de lage-, midden- en boven-Keuper. De lage-Keuper is ontstaan in het Boven-Trias zo ongeveer 220 miljoen jaar geleden onder mariene omstandigheden. Dit is wederom te zien aan de rechte, continue afzettingen. Toen de zee zich terugtrok hebben zich nieuwe continentale sedimenten afgezet die afkomstig waren uit spoelvlaktes van rivieren en binnenzeen. Over het algemeen heeft de Keuper een rode kleur. Wanneer dit aan de binnen- en buitenkant het geval is ligt de oorzaak bij ijzeroxidatie. Is het echter alleen aan de buitenkant rood en van binnen grijs dan komt dit door ijzerreductie. Dit komt voor wanneer er periodes zijn met veel zuurstof f juist zeer weinig zuurstof, wat onder andere te maken heeft met neerslaghoeveelheden. De Keuper bestaat voor grote delen uit mergel, een zacht gesteente dat snel erodeert. Maar in hoger gelegen delen van de Keuper is steeds meer kalk aan te treffen. De kalkgraslanden zijn hier een voorbeeld van. Hierbij wordt het arme kalkgrasland onderscheiden van het rijke grasland. De naam doet al vermoeden dat de bodem van een armkalkgrasland minder voedingsstoffen bevat waardoor slechts een groep planten hier goed kan groeien. Dit resulteert in een grote diversiteit in vegetatie, in tegenstelling tot het rijke kalkgrasland dat merendeels wordt overheerst door onkruid.
2.6 Luxemburgerzandsteen Luxemburgerzandsteen bestaat uit hard en poreus zandsteen en conglomeraat dat beige van kleur is. Het is gevormd in het Jura, ongeveer 190 miljoen jaar geleden onder ondiepe mariene omstandigheden. Veelal is de cross-beddingstructuur te vinden die ribbels in het zand vertoont waaruit de stroomrichting op te maken. Het leert ons dat rivieren uit het noorden verwering meebrachten en deze af hebben gezet bij de uitmonding van rivierdeltas in de zee. Op sommige plaatsen is er een verschil in de richting waarin sedimenten zijn afgezet te zien, een haringbonestructuur genaamd. Dit is veroorzaakt door eb en vloed en heeft dus als gevolg dat Luxemburg dicht bij de kust moet hebben gelegen.
Arm kalkgrasland op de Keuper
Wolter bij de Keuper groeve 7 2.7 Bodemvorming en vegetatie In West-Europa komt het Podzol bodemprofiel veel voor. In dit profiel spreken we van een A-horizont bestaande uit een strooisellaag, humuslaag en uitspoelingslaag. Deze wordt gevolgd door de B-horizont die fungeert als de inspoelingslaag. Als laatste komt de C-Horizont die bestaat uit het moedermateriaal. Bodemvorming is noodzakelijk voor plantengroei. In heel algemene zin is in het bezochte veldwerkgebied twee soorten bos te vinden: Hellingbos en plateaubos. Beide komen op zowel de Keuper als het Luxemburgerzandsteen voor. De samenstelling van deze Beukenbossen kan ingedeeld worden in de volgende lagen: moslaag, kruidlaag, struiklaag en boomlaag.
Wij werden net voorbij Beforterheed afgezet op de top van een heuvel. Vanaf hier zijn we een tocht gaan maken waarbij we verschillende metingen hebben gedaan op plaatsen waar het landschap opvallend veranderde. Bij elke gekozen locatie hebben we om te beginnen de omgeving in kaart gebracht. Hierbij beschreven wij kort de vegetatie en legden wij het landschap vast op de camera. Daaropvolgend stelden wij de hellingshoek vast met gebruikmaking van het schrijfplankje en de geodriehoek. Het plankje legden wij plat op de ondergrond neer en de geodriehoek plaatsten wij hier loodrecht op. Zo was via de gradenboog af te lezen wat de hellingshoek van het gebied was. Om te voorkomen dat de uitkomst werd benvloed door oneffenheden aan het oppervlak deden wij dit twee keer binnen het zelfde gebied. Tenslotte hebben we de grondboor gebruikt om enkele boringen te maken, om zo een geschikt bodemprofiel te kunnen presenteren.
Als eerst hebben we twee koffiefilters met grondmonsters gevuld die we net uit de grond hadden geboord. We moesten ongeveer 100 gram in de koffiefilters stoppen, en hierbij hebben wij zoveel mogelijk takjes, steen of harde grond weggehaald. Vervolgens hebben we de koffiefilters gewogen met de weegschaal en de precieze gewichten genoteerd (op een tiende nauwkeurig). Daarna hebben we de koffiefilters in de droogstoof gelegd (circa 150 graden) en deze er na anderhalf uur weer uitgehaald. Toen hebben we de koffiefilters nog een keer gewogen en de nieuwe gewichten genoteerd.
3.2.2 Bepalen porinvolume
Materiaal Vijzel en mortier Gedroogde grond 2 maatcilinders van minimaal 80 ml Water
Methode
Eerst hebben we met vijzel en mortier ons grondmonster fijngemalen (de grond die we eerder hadden gedroogd met de droogstoof) en doorgaans de takjes en steentjes eruit gehaald totdat onze grond helemaal fijn was. Vervolgens hebben we een van de maatcilinders gevuld met 40 ml fijngemalen grond. Daarna hebben we de andere maatcilinder gevuld met 40 ml water, en dit water overgegoten in de maatcilinder met de gedroogde grond. Om een goed mengsel te krijgen van het water en de grond hebben we, met een hand op de opening, de cilinder flink geschud. Na een minuut konden we het waterniveau aflezen en hiermee konden we het porinvolume berekenen. Deze processen hebben we hierna herhaald met een ander grondmonster.
Eerst hebben we van twee verschillende grondmonsters een klein beetje grond in twee verschillende petrischalen geplaatst. Vervolgens heeft Mark voor ons met het druppelpipet een beetje zoutzuur op de grondmonsters gedruppeld. Hierdoor was er te zien of de grondmonsters gingen bruisen, en zo konden wij met behulp van de tabel het kalkgehalte van de grond vaststellen. 9
3.3.4 Textuur bepalen
Materiaal Grondmonsters Petrischaal Water Methode We hebben van twee verschillende grondmonsters een klein beetje grond in twee verschillende petrischalen geplaatst. Vervolgens hebben we een paar druppels water toegevoegd bij de grond. In figuur 2 2 uit de Veldwerkgids stonden verschillende vormen die gekneed moesten worden. Zo begonnen we bij de eerste vorm en werkten we door tot het monster een vorm niet meer aan kon nemen. Aan elke te maken vorm was een textuur verbonden. Wij hebben deze vastgesteld door simpelweg af te lezen wat de bijbehorende textuur van de laatst mogelijk te maken vorm was.
3.3.5 Zuurgraad bepalen
Materiaal Bekerglas Grondmonsters (niet gedroogd) pH meter Water
Methode
Eerst hebben we een bekerglas gevuld met ons grondmonster. Vervolgens hebben we hier het dubbele aantal ml water aan toegevoegd. Het mengsel van grond en water hebben we stevig geroerd, en toen ongeveer vijf minuten laten bezinken. Na vijf minuten hebben we de pH meter in het water (een stuk boven de grond) gehouden en deze langzaam heen en weer bewogen. Uiteindelijk hebben we de pH meter weer uit het water gehaald en konden we waarde aflezen.
4. Resultaten
4.1 Veldwerk
4.1.1 Grondmonster 1 Dit monster komt uit het eerste bos dat wij tegenkwamen en lag waarschijnlijk op zon
2 Zie bijlage 2
Bodemprofiel monster 1 Omgeving monster 1 10 400 meter hoogte. Het lag dichtbij de heuveltop en de hellingshoek was hier ongeveer 6 graden. De bodem was bedekt met een dikke strooisellaag van 10 centimeter. De A- horizont was ook omstreeks 7 centimeter en bestond uit een humuslaag van type Moder. De B-Horizont liep zo ongeveer 60 centimeter door totdat we niet verder konden boren omdat de ondergrond te hard was en had een donkergele kleur. Het grondmonster komt uit de B-Horizont.
4.1.2 Grondmonster 2
Dit grondmonster komt uit een loofbos, waarschijnlijk Veldbies-Beukenbos, op ongeveer 200m hoogte. De hellingshoek betrof ongeveer 19 Graden. Er lag een strooisellaag van ongeveer 5 centimeter. De A-Horizont was ongeveer 10 centimeter, wellicht was de humuslaag van het type Mohr. Het monster komt uit de donkerbruine B-Horizont. 4.2 Camping Laboratorium
Monster Vorm Textuur 1 Dropje Lemig zand 2 Rolletje Leem
5. Conclusie en discussie
Grondmonster 1 Alle resultaten duiden hier op Luxemburgerzandsteen. Zowel de gele kleur, als de textuur deden het al vermoeden en de proeven duiden er alleen maar meer op. Zo is de textuur lemig zand en deze bijbehorende vorm uit de proef was al moeilijk te bewerkstelligen. Het vochtgehalte was niet heel hoog, wat kan duiden op de poreusheid van de zandsteen die zich eronder bevindt. Het porinvolume was ook erg laag wat in theorie een minder vruchtbare bodem zou moeten opleveren. Maar in de vegetatie kan dit wellicht worden verklaard door de grote aanwezigheid van bomen (met lange wortels) en het nauwelijks voorkomen van planten uit de kruidlaag.
Grondmonster 2 Volledig vaststellen op welk gesteente deze bodem is gevormd is lastig. De resultaten van het droogstof duiden op een vochtige bodem. Dit tezamen met de zuurgraad en het kalkgehalte zou kunnen duiden op de grond van de Keuper. Toch hebben wij geen chte kleilaag aangetroffen. De oorzaak zou kunnen zijn dat wij niet ver genoeg doorgeboord hebben. Wel was duidelijk dat deze grond vruchtbaarder is dan bij het eerste grondmonster: De humuslaag was dikker en ook de vegetatie was meer divers en stond dichter opeen. Een vruchtbare bodem zou duidelijkere horizonten moeten laten zien. Dat was hier dan niet het geval, we hadden moeilijkheden te bepalen waar de uitspoelingslaag en waar de inspoelingslaag begon omdat de gele kleuren nogal overeenkwamen.
6. Literatuurlijst
Alle documenten op Moodle Veldwerkgids http://nl.wikipedia.org/wiki/Germaanse_Trias http://aardrijkskunde.dbz.be/graad3/streken/condroz_oplossing.htm 12 http://www.geologie.lu/index.php/geolux/apercugeol/60-overviewgeolux http://nl.wikipedia.org/wiki/PH http://nl.wikipedia.org/wiki/Hercynische_orogenese http://users.skynet.be/jeanpierre.schreurs/aardrijkskunde/geologie16.html
Download pdf of De Vlaamse Gemeentenamen Verklarend Woordenboek Tweede Grondig Herziene En Vermeerderde Uitgave Nu Met Medewerking Van Luc De Grauwe Karel Volume 33 Werken Van De Vlaamse Afdeling 1St Edition W Van Os full chapter ebook
De Vlaamse gemeentenamen Verklarend woordenboek Tweede grondig herziene en vermeerderde uitgave nu met medewerking van Luc De Grauwe Karel Volume 33 Werken van de Vlaamse afdeling 1st Edition W Van Osta full chapter download pdf