ne heelkunde. U wordt geroepen bij een 65-jarige mannelijke patint die drie dagen tevoren werd geopereerd in verband met een maagcarcinoom waarvoor hij een in opzet curatieve totale maagresectie onderging. U werd gewaarschuwd omdat de patint in toenemende mate benauwd is geworden. Wat zou u nog meer willen weten? Specifieke anamnese Er is een uitgebreide medische voorgeschiedenis, onder andere chronisch obstructief longlijden (COPD), fors roken (meer dan veertig pakjaren), status na coronaire bypasschirurgie (CABG) drie jaar geleden. Als medicatie krijgt de patint momenteel theofylline, prednison, ipratropium- bromide en salbutamol-inhalaties, acetosal, na- droparine, captopril en nitroglycerinepleister. Als pijnstilling ontvangt de patint opiaten intramus- culair en paracetamol rectaal. Hij hoest matig gelig sputum op. Er zijn geen klachten van druk- kende pijn op de borst. Welk specifiek lichamelijk onderzoek zou u als eerste willen verrichten? Specifiek lichamelijk onderzoek Bij het lichamelijk onderzoek ziet u een cachec- tische, dyspnosche man, met een duidelijk ver- hoogde ademhalingsfrequentie van 30-35 per mi- nuut. Er is enige perifere cyanose. De bloeddruk bedraagt 185/100 mmHg, de polsfrequentie is 115 per minuut. De temperatuur van de patint is opgelopen tot 38,5C rectaal. De ademhalingsexcursies zijn links en rechts ge- lijk; er worden hulpademhalingsspieren gebruikt. Percussie van de thorax is beiderzijds sonoor, links basaal iets gedempt. Auscultatie van de lon- gen laat beiderzijds vesiculair ademgeruis horen, links onder iets gedempt. U hoort verspreide rhonchi, links meer dan rechts. Er zijn geen ba- sale crepitaties. Bij onderzoek van de buik ziet de wond er rustig uit, u hoort geen peristaltiek, de buik is soepel en diffuus wat gevoelig bij palpatie. Verder ziet u dat er een neussonde in situ is die nog pro- ductief is; de patint heeft vandaag een nieuwe v. subclavia-katheter gekregen waarover paren- terale voeding wordt gegeven. Via de blaas- katheter produceert de patint ongeveer 30 cc urine per uur. De vochtbalans van de patint is sedert de operatie in totaal ruim 5 liter posi- tief. Wat is uw differentile diagnose? Differentile diagnose Acute benauwdheid Differentile diagnose decompensatio cordis longembolie pneumothorax aspiratie pneumonie sepsis 2.1 Acute benauwdheid bij volwassenen M.L.M.J. Goessens en G. Ramsay 03-Chirurgie 2.1 01-06-2005 09:58 Pagina 15 16 2.1 ACUTE BENAUWDHEID BIJ VOLWASSENEN Beschouwing differentile diagnose Een aanzienlijk deel van de patinten die oncolo- gische operaties ondergaan, hebben cardiale of pulmonale ziekten in de voorgeschiedenis. Dit gegeven speelt een belangrijke rol bij de be- schouwing van deze patinten wanneer er sprake is van benauwdheid in de postoperatieve fase. Decompensatio cordis. Coronairlijden kan aan- leiding geven tot ischemie van het myocard, vooral wanneer de belasting van het hart is toe- genomen, bijvoorbeeld ten gevolge van tachycar- die bij koorts. Postoperatieve hypoxie en anemie kunnen hieraan bijdragen. Myocardischemie kan een verminderde linkerventrikelfunctie veroorza- ken, hetgeen tot pompfunctiestoornissen leidt. Aldus ontstaat het beeld van decompensatio cor- dis met acute benauwdheid tot gevolg. In deze casus is verder van belang dat de opera- tie drie dagen geleden plaatsvond. Tijdens de eer- ste postoperatieve dagen vindt sekwestratie van vocht plaats naar intra-abdominaal ten gevolge van het operatietrauma. Er is een volumever- schuiving naar zowel de wand van het maag- darmstelsel als naar intraluminaal. Dit volume, ook wel derde ruimte genoemd (naast de intra- en extravasculaire ruimten), kan enkele liters be- dragen. Ongeveer vanaf de derde postoperatieve dag wordt dit vocht wederom gemobiliseerd richting intravasculair. Dit betekent een extra vo- lumebelasting voor onze patint, die mogelijk al een gecompromitteerde pompfunctie van het hart had (figuur 2.1.1). De volumeverschuiving van het abdominale compartiment naar intravasculair kan op zichzelf al een decompensatio cordis ver- oorzaken met acute benauwdheid als gevolg. Klinische verschijnselen die kunnen passen bij een linksdecompensatie zijn dyspneu, tachypneu en basale crepitaties bij auscultatie. De positieve vochtbalans (dit is het verschil tussen het aan de patint toegediende volume en het door de pa- tint uitgescheiden volume) draagt bij deze pa- tint niet bij aan het stellen van de diagnose de- compensatio cordis, omdat dit bij een postope- ratieve patint dus meestal het volume uit de derde ruimte betreft. Longembolie. Een longembolie blijft een van de belangrijkste veroorzakers van chirurgische sterfte en draagt voor 10 tot 15% bij aan de tota- le ziekenhuissterfte. De toepassing van laag ge- doseerde heparine in de perioperatieve fase heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de reductie van het risico op trombo-embolische complica- ties, maar sluit deze niet uit. De klinische ver- schijnselen van een longembolie zijn zeer varia- bel en vooral afhankelijk van de grootte en de lo- kalisatie van de embolus. Kleine perifere emboli hoeven nauwelijks klachten te veroorzaken, ter- wijl grote, centraal gelegen emboli aanleiding kunnen geven tot collaps en acute dood. Moge- lijke klinische verschijnselen zijn: tachypneu, pleurale pijn, haemoptoe, verhoogde centrale ve- neuze druk, tachycardie, hypotensie, een luide tweede harttoon of galopritme bij auscultatie van het hart en pleurawrijven bij auscultatie van de longen. Op het elektrocardiogram zijn in de helft van de gevallen afwijkingen te zien die passen bij rechtsoverbelasting. Soms is op de thoraxfoto een sluiering van het aangedane longdeel te zien. Figuur 2.1.1 X-thorax: beeld van decompensatio cordis met verbreding van de hartfiguur en met interstitieel oedeem. 03-Chirurgie 2.1 01-06-2005 09:58 Pagina 16 2.1 ACUTE BENAUWDHEID BIJ VOLWASSENEN 17 Wanneer er een klinische verdenking bestaat op een longembolie, zullen ook de benen van de pa- tint onderzocht moeten worden. De longembo- lie begint immers meestal met een diepe veneuze trombose (DVT). Wanneer een DVT wordt vast- gesteld met behulp van echo-doppleronderzoek, is de waarschijnlijkheid van longembolie groter geworden. Angiografie van de a. pulmonalis en een ventilatie-perfusiescan kunnen de diagnose longembolie bevestigen, waarbij angiografie de gouden standaard is. Pneumothorax. Bij het aanbrengen van een ka- theter in de v. subclavia via een punctie bestaat de kans dat de longtop wordt aangeprikt en dat aldus een pneumothorax ontstaat. De kans hierop be- draagt 3 tot 4%. Bij een significante pneumotho- rax is er sprake van dyspneu. Bij het lichamelijk onderzoek zijn er dan verminderde thoraxexcur- sies, hypersonore percussie en een verminderd ademgeruis aan de aangedane zijde. Op een tho- raxfoto is te zien dat de long niet aanligt. Door een drain in de pleuraholte aan te brengen, kan de long weer expanderen en aanliggen. Wanneer de lucht die via het longlek de pleuraholte inkomt niet meer via dezelfde weg kan ontsnappen, zal de luchtdruk in de pleuraholte bij elke ademteug toenemen: er ontstaat een spanningspneumotho- rax. Door de overdruk treedt een verschuiving op van de mediane structuren (hart, grote vaten, cen- trale luchtwegen) naar de niet-aangedane zijde (figuur 2.1.2). Hierbij kan met name de a. pulmo- nalis worden afgeknikt, waardoor enerzijds ve- neuze stuwing en anderzijds hypotensie kan ont- staan. Een spanningspneumothorax is een levens- bedreigende situatie waarbij onmiddellijk een interventie moet plaatsvinden. Door het aanbren- gen van een drain in de pleuraholte kan de over- druk gedraineerd worden en zal de verschuiving van de mediane structuren worden opgeheven. Aspiratie. In de postoperatieve fase kan maagin- houd in de luchtwegen terechtkomen door aspi- ratie. Risicofactoren hiervoor zijn: maagdilatatie bij postoperatieve ileus, overmatige sedatie door opiode analgetica of na acute chirurgie bij niet- nuchtere patinten. Hoewel de aanwezigheid van een neus-maagsonde maagdilatatie voorkomt, wordt het sluitingsmechanisme van de gastro-oe- sofageale overgang erdoor belemmerd, wat tot regurgitatie en dus ook tot aspiratie kan leiden. Aspiratie kan een directe luchtwegobstructie en een bronchospasme veroorzaken waardoor de patint acuut dyspnosch wordt. Bovendien kan enkele uren na aspiratie het beeld van een chemi- sche pneumonitis ontstaan met tachypneu, diffu- se rhonchi en koorts als eerste klinische ver- schijnselen. De thoraxfoto is direct na aspiratie nog normaal, maar enkele uren later zullen er dif- fuse of lokale infiltraten te zien zijn, meestal bilateraal en in de achterste en onderste longseg- menten, afhankelijk van de houding van de pa- tint tijdens aspiratie. Een chemische pneumoni- tis kan in de loop van enkele dagen herstellen, maar kan ook aanleiding geven tot het ontstaan van een bacterile pneumonie of ARDS (adult respiratory-distress syndrome). Tijdens de opera- tie zijn de luchtwegen beschermd door de opge- blazen cuff van de endotracheale tube, maar hier- langs kunnen toch nog kleine hoeveelheden ge- aspireerd worden die later aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van een pneumonie. Figuur 2.1.2 X-thorax: beeld van een spannings- pneumothorax links. 03-Chirurgie 2.1 01-06-2005 09:58 Pagina 17 18 2.1 ACUTE BENAUWDHEID BIJ VOLWASSENEN Pneumonie. Door pijnklachten enerzijds en een verminderde diafragmafunctie anderzijds zal een patint na abdominale operaties oppervlakkiger ademen waardoor de basale longvelden minder goed geventileerd worden. Hierdoor kan atelec- tase ontstaan: de alveoli van het aangedane long- segment collaberen, waardoor in dit segment geen gaswisseling meer mogelijk is. In het bijzonder na bovenbuikchirurgie is de kans op het ontstaan van atelectase groot: 20 tot 65%, tegenover 10% na onderbuikchirurgie. De aan- wezigheid van atelectase vormt een risicofactor voor het ontstaan van een pneumonie. Andere ri- sicofactoren zijn: onderdrukken van hoesten door pijn of overmatig opiaatgebruik en een ver- minderde werking van het mucociliaire systeem ter verwijdering van secreet en micro-organis- men in de kleinere luchtwegen, onder andere ten gevolge van anesthesie. Juist patinten met chro- nisch obstructief longlijden lopen derhalve een risico op het ontwikkelen van een postoperatieve pneumonie, omdat zij ten gevolge van hun ziek- te vaak al last hebben van een toegenomen bron- chussecretie en een verminderde mucociliaire klaring. De diagnose pneumonie kan gesteld worden aan de hand van klinische symptomen (koorts, dys- pneu, ophoesten van purulent sputum), fysisch- diagnostisch onderzoek (demping bij percussie, rhonchi, bronchiaal ademgeruis), rntgenonder- zoek (infiltratieve afwijkingen op de thoraxfoto) en microbiologisch onderzoek (Gram-preparaat van sputumuitstrijk, sputumkweek). Sepsis. De term adult respiratory-distress syn- drome (ARDS) wordt gebruikt om een acute le- vensbedreigende respiratoire insufficintie aan te duiden die veroorzaakt kan worden door een groot aantal aandoeningen, waaronder hypovole- mische shock, sepsis en trauma. Het klinische beeld wordt gekenmerkt door een toegenomen zuurstofbehoefte en verminderde compliantie van de long. De pathofysiologische grondslag hiervan is de verstoorde verhouding tussen de hoeveelheid vocht in de intra- en extravasculaire ruimten van de long. Hierbij neemt het intersti- tile volume in de long toe, hetgeen leidt tot intra-alveolair longoedeem en afgenomen zuur- stofopname in veneus bloed. De ademarbeid van patinten met ARDS is fors toegenomen en dit kan uiteindelijk lijden tot een respiratoire insuffi- cintie. Dyspneu ten gevolge van ARDS kan een van de eerste verschijnselen zijn van sepsis. De bron van sepsis die ARDS tot gevolg heeft hoeft niet in- trapulmonaal gelegen te zijn. Na een abdominale ingreep is de focus van de sepsis vrijwel altijd intra-abominaal gelegen, en is bijvoorbeeld het gevolg van naadlekkage of van een abces. Naast diagnostiek naar de oorzaak van respiratoire in- sufficintie, is het bij een dyspnosche chirurgi- sche patint derhalve zeer belangrijk ook aan de mogelijkheid van een (beginnende) sepsis te den- ken. Het aanvullend onderzoek moet dan ook ge- richt zijn op het aantonen dan wel uitsluiten van intra-abdominale complicaties (rntgendoorlich- ting na intraluminale contrasttoediening, CT- onderzoek van het abdomen). Probleemlijst Actuele problemen: dyspneu en tachypneu drie dagen postopera- tief; opgeven van geel sputum; milde hypertensie, tachycardie; koorts; rhonchi en demping links onder; voorgeschiedenis: pulmonaal en cardiaal be- last; medicatie: pulmonale en cardiale medicatie. Welke aanvullende diagnostiek acht u in dit geval aangewezen? Aanvullende diagnostiek Er wordt een arterile bloedgasanalyse verricht. Deze laat een normale pH, een geringe hypoxe- mie (pO 2 7,9 kPa) en een hypercapnie (pCO 2 6,5 kPa) zien. Preoperatief waren deze waarden res- pectievelijk pO 2 9,3 kPa en pCO 2 6,7 kPa). Ver- der bloedonderzoek toont, behoudens een toege- nomen leukocytose van 20.000/ml, geen afwij- 03-Chirurgie 2.1 01-06-2005 09:58 Pagina 18 2.1 ACUTE BENAUWDHEID BIJ VOLWASSENEN 19 kingen aan. Het elektrocardiogram laat een sinustachycardie zien met een frequentie van 110 per minuut, en er zijn aanwijzingen voor een in het verleden doorgemaakt onderwandinfarct. Er zijn geen tekenen van actuele myocardischemie of rechtsoverbelasting. De thoraxfoto toont gn tekenen van decompensatio cordis, wel zijn er aanwijzingen voor een geringe hoeveelheid pleu- ravocht beiderzijds en zijn er infiltratieve afwij- kingen in de onderkwab van de linkerlong zicht- baar. Er is geen pneumothorax. Er wordt een spu- tummonster afgenomen voor microbiologisch onderzoek. Beschouwing aanvullende diagnostiek De tachypneu van de patint kan verklaard wor- den door de hypoxemie. De hypercapnie geeft geen aanleiding tot respiratoire acidose, de pH is immers normaal. Klaarblijkelijk is bij deze pa- tint met COPD sprake van chronische hypercap- nie, want de acidose wordt reeds gecompenseerd (door bicarbonaatretentie via de nier). Wanneer de pCO 2 duidelijk verhoogd zou zijn geweest ten opzichte van de preoperatieve pCO 2 , en wanneer dit gepaard zou gaan met een respiratoire acidose, dan zou dit genterpreteerd kunnen worden als een (dreigende) respiratoire insufficintie. Nu lijkt dit vooralsnog niet het geval. Er lijken geen nieuwe afwijkingen te zijn op het elektrocardiogram. Hoewel daardoor myocard- ischemie niet kan worden uitgesloten, is dit mede gezien de afwezigheid van klinische ver- schijnselen niet waarschijnlijk. Het feit dat er geen rechtsoverbelasting wordt gezien, sluit een longembolie niet uit; in 50% van de gevallen zijn er bij longembolie geen ECG-afwijkingen. De thoraxfoto geeft belangrijke informatie. Op Acute benauwdheid Aanvullende diagnostiek bloedgasanalyse bloedbeeld: ontstekingsparameters ECG X-thorax sputumkweek de foto worden geen tekenen van linksdecom- pensatie gezien (vergrote hartfiguur, toegenomen vaattekening in de bovenste longvelden, onscher- pe vergrote hili en zichtbare interlobaire lijntjes). Wel wordt beiderzijds pleuravocht gezien, maar dat doet zich na bovenbuikchirurgie in 60% van de gevallen voor. De infiltratieve afwijkingen die in de linker onderkwab worden gezien zijn een belangrijk diagnostisch gegeven. Wat wordt nu de waarschijnlijkheidsdiagnose bij onze patint? Decompensatio cordis is minder waarschijnlijk geworden. De patint heeft geen pijn op de borst, er zijn geen ischemische afwijkingen op het elektrocardiogram te zien en er is een sinusta- chycardie. Pompfunctiestoornissen van het hart ten gevolge van myocardischemie of een hartrit- mestoornis liggen derhalve niet voor de hand. Ook laat de thoraxfoto geen beeld van overvul- ling zien zoals dit bij een linksdecompensatie te verwachten zou zijn. De vochtbalans van onze patint is weliswaar positief, maar dit lijkt niet het gevolg van een gestoorde pompfunctie van het hart. Zoals eerder besproken wordt na grote buikchirurgie vocht gesekwestreerd naar de zo- genoemde derde ruimte, hetgeen een goede ver- klaring kan zijn voor de positieve vochtbalans. De aanwezige sinustachycardie bij onze patint wordt enerzijds verklaard door de koorts, ander- zijds mogelijk door de gebruikte medicatie (met name theofylline). Het diagnosticeren van een longembolie is moei- lijk, omdat de bevindingen bij anamnese, licha- melijk onderzoek en niet-invasief aanvullend onderzoek weinig specifiek zijn. Wanneer er geen risicofactoren zijn voor het ontwikkelen van postoperatieve trombo-embolische complicaties (orthopedische ingrepen van de onderste extre- miteiten, trombo-embolische complicaties in de voorgeschiedenis) en er geen duidelijke klinische verdenking is op longembolie, zal de waarschijn- lijkheidsdiagnose longembolie per exclusionem gesteld moeten worden, dat wil zeggen door het uitsluiten van andere oorzaken van dyspneu. In- dien dan geen andere verklaring voor de respira- toire verslechtering wordt gevonden, kan een ventilatie-perfusiescan de waarschijnlijkheids- diagnose longembolie bevestigen. Bij onze pa- 03-Chirurgie 2.1 01-06-2005 09:58 Pagina 19 20 2.1 ACUTE BENAUWDHEID BIJ VOLWASSENEN tint zijn geen duidelijke risicofactoren voor longembolie aanwezig, er is geen duidelijke kli- nische verdenking op een longembolie en de pa- tint krijgt adequate tromboseprofylaxe. Mede gezien het feit dat er op de thoraxfoto infiltratie- ve afwijkingen zichtbaar zijn die de respiratoire verslechtering van onze patint kunnen verkla- ren, wordt de diagnose longembolie niet waar- schijnlijk geacht. Op de thoraxfoto wordt geen pneumothorax ge- zien, maar dit sluit een ventrale pneumothorax niet uit. De kans op het ontstaan van een pneu- mothorax bij het inbrengen van een v. subclavia- katheter is het grootst bij cachectische patinten en wanneer er drie of meer puncties worden uit- gevoerd om de v. subclavia aan te prikken. Vaak is tijdens de procedure al duidelijk dat er een pneumothorax is ontstaan, door het aspireren van lucht. De kans dat er bij onze patint sprake is van een sepsis die wordt veroorzaakt door een focus in de buik (met name naadlekkage), is klein. De pa- tint vertoont bij lichamelijk onderzoek geen te- kenen van peritonitis, zoals te verwachten zou zijn bij een lekkage van de naad tussen slokdarm en dunne darm. Naadlekkages zijn meestal het gevolg van slechte doorbloeding van geanasto- moseerde weefsels. Over het algemeen treedt de daadwerkelijke lekkage, veroorzaakt door ische- mie, pas een week postoperatief op. Voor die tijd zijn er weinig klinische verschijnselen die een lekkage aankondigen. Dus ook het feit dat de pa- tint pas drie dagen geleden geopereerd werd maakt de diagnose naadlekkage met daardoor ontstane abdominale sepsis onwaarschijnlijk. De combinatie van COPD in de voorgeschiede- nis, recent verrichte bovenbuikchirurgie, de aan- wezigheid van de klinische verschijnselen koorts, dyspneu en het opgeven van purulent spu- tum, rhonchi en demping links basaal bij licha- melijk onderzoek, hypoxemie en leukocytose bij laboratoriumonderzoek en infiltratieve afwijkin- gen op de thoraxfoto maken een pneumonie van de linker onderkwab tot de meest waarschijnlijke diagnose bij onze patint. Welke behandeling stelt u voor? Behandeling De behandeling van een postoperatieve pneumo- nie bestaat vooral uit het geven van antibiotica. Verder wordt zuurstof toegediend via een neus- slangetje of zuurstofmasker ter behandeling van de hypoxemie. De keuze van antibiotica hangt af van het veroorzakende micro-organisme. Bij het starten van de antibiotische therapie is dat vaak nog niet bekend. Derhalve is de therapie gericht op de vermoedelijke verwekker. Bij het bekend worden van de kweekuitslag kan het antibioti- cum worden aangepast aan het resistentiepatroon van het veroorzakende agens. Ten slotte worden de ventilatie van alle longsegmenten en de eva- cuatie van secreet bevorderd door ademhalings- oefeningen onder leiding van een fysiotherapeut. Beloop Een dag later, na het starten met amoxicil- line/clavulaanzuur, het geven van 2 liter O 2 na- saal en fysiotherapeutische ademhalingsonder- steuning, is de temperatuur van de patint vrijwel genormaliseerd en is de ademfrequentie afgeno- men. Een nieuwe bloedgasanalyse laat zien dat de zuurstofspanning gestegen is tot 9,2 kPa. Vier dagen later zijn de infiltratieve afwijkingen op de thoraxfoto vrijwel verdwenen. Een routine slik- foto met contrastvloeistof, die een week post- operatief gemaakt wordt, laat geen aanwijzingen voor naadlekkage zien. Onze patint kan dan be- ginnen met voeding per os. De antibiotische the- rapie wordt na tien dagen gestaakt. Pneumonie Behandeling antibiotica (eventueel aanpassen na kweekuitslag) zuurstoftherapie ademhalingsoefeningen evacuatie secreet 03-Chirurgie 2.1 01-06-2005 09:58 Pagina 20 2.1 ACUTE BENAUWDHEID BIJ VOLWASSENEN 21 Kernpunten Postoperatieve benauwdheid bij chirurgische patinten is een acuut medisch probleem en kent een uitgebreide differentile diagnose. De medische voorgeschiedenis, de anamnese en het lichamelijk onderzoek geven de be- langrijkste aanwijzingen voor de waarschijn- lijkheidsdiagnose. In combinatie met eenvou- dig aanvullend onderzoek zoals een thoraxfo- to, elektrocardiogram en arterile bloedgas- analyse wordt de oorzaak van de acute be- nauwdheid meestal gevonden. Voor de postoperatieve chirurgische patint is het van belang ook te denken aan een buiten de thorax gelegen oorzaak van de dyspneu, zoals sepsis die kan optreden bij complicaties van abdominale chirurgie. Literatuur Bruining H, Lauwers P, Thijs L, editors. Intensieve geneeskunde, een klinische wegwijzer. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg; 2000. Hanson C, editor. Critical care of the surgical patient. London: Chapman & Hall Medical; 1997. Webb A, Shapiro M, Singer M, Suter P, editors. Oxford textbook of critical care. Oxford/New York/Tokyo; Oxford University Press; 1999. 03-Chirurgie 2.1 01-06-2005 09:58 Pagina 21 03-Chirurgie 2.1 01-06-2005 09:58 Pagina 22