Professional Documents
Culture Documents
Afstand Sterren Van de Aarde
Afstand Sterren Van de Aarde
De
belangrijkste hiervan is waarschijnlijk dat de lichtsnelheid altijd hetzelfde is gebleven.
Is dat wel zo? Is de lichtsnelheid altijd 299.792,458 kilometer per seconde geweest?
We kunnen het antwoord nagaan door de metingen van de lichtsnelheid die in de
loop der tijd hebben plaatsgevonden met elkaar te vergelijken.
Historische Metingen.
Gedurende de afgelopen 300 jaar zijn er tenminste 164 afzonderlijke metingen van
de lichtsnelheid gepubliceerd, waarbij er gebruik is gemaakt van zestien
verschillende methoden. De Australische astronoom Barry Setterfield heeft deze
metingen bestudeerd, betreft hun nauwkeurigheid en de experimentele afwijkingen.
Hij komt tot de conclusie dat de lichtsnelheid zo duidelijk is afgenomen, dat het
uitgesloten is dat er sprake is van experimentele afwijkingen! In zeven situaties,
waarin dezelfde geleerden, dezelfde metingen van de lichtsnelheid uitvoerden met
dezelfde apparatuur vond men altijd een afname van de lichtsnelheid! De afname
was meestal aanzienlijk groter dan de mogelijke experimentele fout. Een analyse
waarbij iedere meetresultaat gewogen werd in overeenstemming met de
veronderstelde nauwkeurigheid leidde eveneens tot de conclusie dat de lichtsnelheid
is afgenomen. Zelfs als we rekening houden met de verschillen in de
betrouwbaarheid van de metingen, kan men moeilijk vasthouden aan de stelling dat
de lichtsnelheid altijd constant is geweest.
Hoewel de lichtsnelheid in de laatste drie eeuwen slechts met ongeveer een procent
is afgenomen, is de afname statistisch gezien van belang, omdat de meetmethoden
veranderingen kunnen aantonen die vele malen kleiner zijn. Natuurlijk zijn de
vroegere metingen minder nauwkeurig dan de recente. Desondanks is de trend
verbazingwekkend: de lichtsnelheid neemt meer toe, naarmate men verder teruggaat
in de tijd. Er is een grote mate van verandering. Het is mogelijk om een vloeiende
kromme te tekenen door de metingen van de afgelopen drie eeuwen. Als we deze
verder doortrekken naar het verleden, dan wordt de lichtsnelheid zo groot, dat het
licht van ver verwijderde sterrenstelsels ons in een paar duizend jaar tijd zou kunnen
bereiken.
Ook andere kosmologen stellen een enorme afname in de lichtsnelheid voor. Veel
theoretische problemen worden opgelost als men er vanuit gaat dat het licht zich ooit
vele malen sneller voortplantte.
Er zijn vier redenen om aan te nemen dat astronomische klokken correct zijn en
atomaire frequenties heel langzaam afnemen:
Veel geleerden waren sceptisch ten aanzien van Setterfield's beweringen, omdat de
afname van de lichtsnelheid blijkbaar ophield in 1960. Het komt in de natuur zelden
voor dat verschijnselen eenmalig optreden. De meetmethoden waren in die tijd al
nauwkeurig genoeg om de kleine veranderingen in de lichtsnelheid te detecteren, die
op grond van de eerdere metingen verwacht werd. Pas later realiseerde Setterfield
zich, dat vanaf 1960 atomaire klokken werden gebruikt om de lichtsnelheid te
bepalen. Als atomaire frequenties afnemen, dan veranderen de gemeten grootheid
de referentie op evenredige wijze. Het logische gevolg daarvan is dat er geen
verandering in de lichtsnelheid gemeten wordt, d.w.z. niet in de atomaire tijd.
Gerekend naar de astronomische tijd neemt de lichtsnelheid natuurlijk wel af.
Misverstanden.
Is de afname van de lichtsnelheid in tegenspraak met de aan Albert Einstein
toegeschreven bewering dat de lichtsnelheid constant is? Niet echt. Einstein's
speciale relativiteit theorie gaat er van uit dat de lichtsnelheid onafhankelijk is van de
snelheid van de lichtbron. Dit wordt Einstein's tweede postulaat genoemd. Vaak
wordt dit ten onrechte uitgelegd als "Einstein heeft aangetoond dat de lichtsnelheid
constant is". Stel je voor dat twee ruimteschepen A en B in tegengestelde richting
reizen. Op een bepaald moment begint een astronaut in ruimteschip A met een
knipperlicht naar ruimteschip B te schijnen. Einstein beweerde dat de lichtstraal op
ruimteschip B met dezelfde snelheid aankomt als wanneer beide ruimteschepen in
dezelfde richting zouden reizen. Er is voldoende experimenteel bewijs voor deze
schijnbare paradox. Setterfield daarentegen, beweert dat, hoewel de lichtsnelheid in
de tijd gezien afneemt, de lichtsnelheid op een bepaald moment niet afhankelijk is
van de snelheid en de positie van de lichtbron
Er zijn mensen die een andere verklaring hebben voor het feit dat we veraf gelegen
sterren kunnen zien in een jong heelal. Ze geloven dat God tezamen met iedere ster
een lichtbundel naar de aarde schiep. Natuurlijk zou een instantane schepping
complete systemen tot stand brengen. En natuurlijk zouden deze dingen enkele
seconden later eruit zien alsof ze veel ouder waren. Dit wordt ook wel "schijnbare
ouderdom" genoemd. Het concept is eenvoudig en duidelijk, maar met betrekking tot
het sterrenlicht zijn er toch twee wezenlijke bezwaren:
Daarom is het aannemelijk dat het sterrenlicht van de sterren zelf afkomstig is en niet
van ergens in de ruimte.
Verrassende ontdekkingen.
Het licht van veraf gelegen sterren en sterrenstelsels is roder dan dat van nabij
gelegen sterren. De meeste astronomen gaan er vanuit dat deze zogenaamde
roodverschuiving een Doppler effect is. Als de zender van de trilling zich van de
waarnemer verwijdert, dan worden de trillingen uitgerekt waardoor de toonhoogte
lager of de kleur roder wordt. Hoe groter de roodverschuiving, hoe groter de snelheid
waarmee de sterrenstelsels zich van ons af zouden bewegen.
Sinds 1976 heeft William Tifft, een astronoom van de Universiteit van Arizona,
ontdekt dat de roodverschuivingen van veraf gelegen sterren en sterrenstelsels
onderling van elkaar alleen verschillen met constante waarden. Dit is merkwaardig
als het effect veroorzaakt wordt door een uitdijend heelal. Dat zou betekenen dat de
sterrenstelsels zich alleen met bepaalde snelheden van ons verwijderen en abrupt
overgaan van de ene snelheid op de andere. Als het heelal niet uitdijt, dan is de
oerknal theorie en alles wat daarmee samenhangt onjuist. Veel astronomen die de
resultaten van Tifft niet geloofden, hebben soortgelijke metingen gedaan en kwamen
desondanks tot dezelfde conclusie.
Atomen gedragen zich op een vergelijkbare manier. Dat wil zeggen, ze zenden
energiebundels uit met bepaalde niveaus en niets daartussenin. Setterfield denkt
daarom dat de "kwantisatie van de roodverschuivingen", zoals het effect genoemd
wordt, een atomair effect is en geen Doppler effect. Als de lege ruimte energie
absorbeert van al het uitgezonden licht, dan zou dat in bepaalde hoeveelheden
gebeuren. Dit zou worden waargenomen als een roodverschuiving van het
sterrenlicht, met de grootste roodverschuivingen voor de meest veraf gelegen
sterren. Momenteel werkt Setterfield aan een theorie deze verschijnselen aan elkaar
te koppelen. Als deze theorie juist is dan zullen de roodverschuivingen van sommige
veraf gelegen sterrenstelsels plotselinge afnames vertonen. Dit zou een verklaring
kunnen zijn waarom er twee verschillende roodverschuivingen waargenomen zijn in
meerdere goed onderzochte sterrenstelsels Deze voor het overige normale
sterrenstelsels verwijderen zich niet van elkaar!
Dit betekent ook dat het licht van een veraf gelegen sterrenstelsel de aarde niet veel
later bereikte dan het licht van nabij gelegen sterrenstelsels. De rotatie van de armen
zou dan ongeveer gelijk moeten zijn voor veraf en nabij gelegen sterrenstelsels. Dit
is in overeenstemming met de waarnemingen.
Stel je een moment voor in het verre verleden toen de lichtsnelheid nog een miljoen
maal zo groot was als nu. Op een virtuele planeet, biljoenen lichtjaren ver van de
aarde, werd er om de seconde een lichtflits afgevuurd naar de aarde. Iedere lichtflits
ondernam de lange reis naar de aarde. Omdat de lichtsnelheid aan het begin van de
reis een miljoen maal zo groot was dan aan het einde van de reis, zullen de
lichtflitsen bij aankomst een miljoen keer zo ver uit elkaar liggen.
Inmiddels zijn duizenden jaren voorbijgegaan. Stel je nu voor dat ondertussen de
lichtsnelheid is afgenomen tot de huidige snelheid en de eerste lichtflitsen de aarde
bereiken. Omdat iedere volgende lichtflits de reis met een lagere snelheid begon zal
de tijd tussen opeenvolgende flitsen bij aankomst toenemen. De eerste flitsen die de
aarde bereiken zullen dat om de een miljoen seconden doen. Met andere woorden,
we zien de gebeurtenissen uit het verleden op die planeet in slow-motion. Als de
lichtsnelheid sinds het begin van het heelal is afgenomen, dan zal de mate van slow-
motion toenemen als we verder weg kijken.
Ongeveer de helft van de sterren in de melkweg zijn binair, d.w.z. dat ze voorkomen
als paren die in een vaste baan om elkaar draaien. Als er sprake is van een "slow-
motion effect", dan zou de omloopperiode van binaire sterren evenredig moeten
toenemen met de afstand tot de aarde. Als de lichtsnelheid afgenomen is, dan zal de
Hubble Ruimte Telescoop laten zien dat binaire sterren op grote afstand een langere
omloopperiode hebben als gevolg van het "slow-motion effect".