Download as doc, pdf, or txt
Download as doc, pdf, or txt
You are on page 1of 7

Is de Neo-Darwinistische visie op evolutie aan een herziening toe?

Charles Darwin wist niets van genetica. Hij kon


rustig een theorie bedenken, waarbij hij geen
rekening hoefde te houden met de complexe
realiteit van DNA, genen en eiwitten. Hij heeft
wel ontdekt dat er biologische verandering is en
zoiets als natuurlijke selectie. Maar zijn fout was
dat hij er een richting aan gaf, alsof alle 'hogere'
dieren uit 'lagere' dieren ontstaan zouden zijn.
Áls er al een richting aan biologische verandering
gegeven moet worden, dan is die naar beneden
gericht: er is degeneratie in plaats van 'evolutie'.

Evolutie is controversieel i.p.v. universeel


aanvaard.
In tegenstelling tot wat veel mensen denken, is
het idee van een ontwikkeling van eencelligen
naar zoogdieren en de mens geen onomstreden
zaak. Al vanaf het verschijnen van Charles
Darwin's boek On the origin of species zijn er
hevige protesten tegen geweest. De erfelijkheidswetten van Mendel werden als
regelrecht tegenstrijdig aan een evolutiegedachte gezien, vanwege haar starre
wetmatigheid. De zogeheten Neo-Darwinistische synthese in de jaren dertig/veertig
gaf daar een antwoord op: evolutie komt tot stand door willekeurige mutaties (dat zijn
veranderingen in het DNA) in combinatie met niet-willekeurige selectie. Richard
Dawkins, met boeken als The selfish gene en The blind watchmaker is daar de
belangrijkste woordvoerder van. In de jaren zeventig kwamen Niles Eldredge en
Stephen J. Gould in 'opstand' door te beweren dat het fossiele archief niet al die
tussenvormen liet zien die het darwinisme hoopte te zullen tegenkomen. In hun
alternatieve en nu vrij breed aanvaardde model van het punctuated equilibrium
(onderbroken evenwicht) proberen ze daar een verklaring voor te geven. De
biochemicus Michael Denton verwerpt echter totaal de evolutionistische visie in zijn
boek Evolution: a theory in crisis en recentelijk schreef biochemicus Michael Behe
een boek, Darwin's black box dat veel stof op doet waaien. Met sterke argumenten
over 'onreduceerbare complexiteit' toont hij aan dat het duo mutatie + selectie tekort
schiet. Behalve dat, is er vanuit de hoek van het creationisme altijd al een niet
aflatende stroom van publicaties geweest. Maarten 't Hart noemde zelfs het boek
Darwin on trial van Philip Johnson "de helderst geformuleerde, scherpzinnigste
aanval op de zwakke plekken van de evolutietheorie". Kortom er valt nogal wat af te
dingen op de gedachte van een universele evolutie, ook al wordt het verplicht in het
eindexamen afgenomen.

Wat is er sinds Darwin veranderd?


Darwin's terechte genialiteit lag hierin dat hij ontdekte dat soorten veranderen en dat
hij het mechanisme wist te benoemen waardoor dat gebeurt: natuurlijke selectie.
Natuurlijke selectie is de tegenhanger van menselijke selectie bij het fokken. Darwin
wist echter niets van erfelijkheid - hij schreef een boek over 'blending inheritence' dat
er totaal naast zat - laat staan over genetica. Het huidige onderzoek op het gebied
van de biochemie en genetica hebben echter een miniatuurwereld blootgelegd met
een orde van complexiteit die ons voorstellingsvermogen te boven gaat. Nu vele
biochemische geheimen ontsluierd zijn bijvoorbeeld betreffende het functioneren van
het oog, moet 'evolutie' verklaard worden op dat laagste nivo, en niet langer op het
nivo van de grove uiterlijke samenstelling. Het nivo waar Darwin in zijn tijd al moeite
mee had en dat hem soms "koude rillingen over zijn rug" bezorgden als hij erover
nadacht.

Macro-evolutie is genetisch onmogelijk.


In de biologie wordt wel een onderscheidt gemaakt tussen macro-evolutie en micro-
evolutie. Micro-evolutie is het verschijnsel dat een kind eigenschappen van vader én
van moeder heeft. Dat komt doordat het een willekeurige helft van de eigenschappen
van beiden meekrijgt. Op DNA-niveau wordt dit veroorzaakt door wat men de
'recombinatie' noemt, het uitwisselen van stukjes chromosoom (=DNA) tussen gelijke
chromosomen. Daardoor ziet elke andere nakomeling er weer anders uit. Het
erfelijke materiaal zelf verandert daardoor echter niet. Er ontstaan alleen maar
nieuwe combinaties genen. Door mutaties, dat zijn kopieerfoutjes in het proces van
de verdubbeling van het DNA, treden wel veranderingen op. De mutatietheorie zegt
nu dat alle erfelijke informatie is ontstaan door dergelijke kopieerfoutjes, omdat de
gunstige er uitgeselecteerd worden (natuurlijke selectie).

Een aantal ernstige bezwaren die hiertegen ingebracht kunnen worden, zijn de
volgende:

• Net zomin als de informatie in computerprogramma's ontstaat door een


combinatie van kopieerfoutjes en selectie, zo ontstaat ook de complexe
informatie in het DNA niet door kopieerfoutjes en selectie. Op dezelfde manier
is het ook onzin te zeggen dat de typmachine is ontstaan door kopieerfoutjes
in het overtypen van de technische handleiding van de typmachine.
• Michael Behe praat over onreduceerbare complexiteit. Een muizenval is
onreduceerbaar complex. Als je er maar één onderdeel van afhaalt, werkt het
geheel niet meer. Veel biochemische systemen, zoals de bloedstolling,
'lichtgevoeligheid' in het oog of het 'motortje' (flagellum) van een bacterie, zijn
compleet onbruikbaar, als er maar één onderdeel (of gen) uitgehaald wordt.
Alleen als alle onderdelen functioneren op de plek waar ze nodig zijn, dan
werkt het geheel. Mutaties kunnen dergelijke complete systemen noch stapje
voor stapje (dan werkt het systeem niet voordat het af is), noch ineens (een te
grote stap voor mutaties) tot stand brengen.
• Veel genen zullen van essentieel belang zijn om überhaupt levensvatbare
nakomelingen te kunnen geven, dat deze nooit van functie mogen
veranderen. Als ze een andere functionaliteit zouden krijgen, dan zou dat
betekenen dat leven niet meer mogelijk is, omdat de oorspronkelijke
essentiële functie daarmee verloren is gegaan.
• Een totaal veronachtzaamd aspect van de levende natuur om ons heen is dat
de informatie in het DNA aan degeneratie onderhevig is, waardoor soorten en
ook mensen degenereren en er genen verdwijnen in plaats van dat er geheel
nieuwe bijkomen.

Genenverlies levert nieuwe variatie op


Een aspect van biologische verandering en het effect van mutaties dat onvoldoende
beseft wordt, is dat het verlies van een functioneel gen nieuwe variatie op kan
leveren. Een enkele mutatie kan een gen compleet uitschakelen. Het verliest
daarmee zijn functie en veroorzaakt een bepaald uiterlijk 'effect'. Een duidelijk
voorbeeld is albinisme. Het gen dat pigment aanmaakt is daarbij disfunctioneel
geraakt. Maar het kan ook subtieler. Bij veel pooldieren is het gen dat pigment in de
vacht aanmaakt buiten werking geraakt. Dat is geen albinisme, omdat daarbij rode
ogen optreden. De foto van de pinguïns laat zien hoe zo'n mutatie zomaar op kan
treden in een willekeurige populatie.

Op dezelfde wijze zijn er ook ooit witte leeuwen (met


zwarte ogen) in Afrika ontdekt. Omdat een dergelijk
verlies van genen meestal niet tot
overlevingsvoordeel leidt, zal het in de levende
natuur meestal snel weer verdwijnen. Wanneer zo'n
uitschakeling van een pigment-gen echter voorkomt
in een gebied waar sneeuw is, kán het wel een
voordeel zijn, omdat de soort dan minder opvalt. De
ijsbeer, het dall-schaap en de sneeuwuil zijn daar
onder andere praktijkvoorbeelden van. Bij
domesticatie zien we veel vaker allerlei 'nieuwe'
variaties voorkomen, omdat deze juist gewaardeerd

en dus in stand gehouden


worden.

Onze honden, katten en


konijnen zijn daarom in
allerlei bonte uitvoeringen
verkrijgbaar. Dat soort
'nieuwe' eigenschappen
betreft genen die meestal
compleet uitgeschakeld zijn
of soms hun oorspronkelijke
functie nog maar
gedeeltelijk uitvoeren. Zo
levert verlies van de genen
A, B, C, D en S (met die
letters worden ze
aangeduid) respectievelijk Witte leeuwen: radicale veranderingen treden
zwarte, kaneelkleurige, spontaan
albino, blauwgrijze en op door mutaties die genen uitschakelen.
gevlekte muizen op. Verlies
van bepaalde combinaties van deze genen geeft vervolgens chocoladebruine,
blauwe, zilverkaneelkleurige, zilverreekleurige, zwart gevlekte, kaneel gevlekte en
dergelijke muizen. Door fokken en selectie kan zodoende een heleboel nieuwe
variatie ontstaan (lees een heleboel genen raken permanent uitgeschakeld of
beschadigd en er ontstaan nieuwe combinaties van de genen die nog aanstaan).
Maar de mogelijkheid om continu verder te fokken houdt op een gegeven moment
op, omdat er dan teveel werkende genen verdwenen zijn. Er moet eerst weer 'nieuw
bloed' ingebracht worden, dat wil zeggen: originele functionele genen toegevoegd
worden. Soorten worden door selectie, of dat nu natuurlijke of menselijke selectie is,
in de loop van de tijd genetisch steeds 'armer'.

Genetische verarming
In de biologie zijn twee interessante verschijnselen bekend: een bottleneck en het
founder-effect, die laten zien hoe genetische verarming optreedt. Het eerste wil
zeggen dat de genetische rijkdom van een populatie enorm afneemt als ze
teruggebracht wordt tot slechts enkele individuen (en daarna weer terugkeert naar
haar oorspronkelijke grootte). Er kunnen dan veel genen verloren gaan, omdat die
paar individuen nooit alle genenvariatie in zich kunnen hebben, die er in de hele
populatie was.

Het founder- effect is iets dergelijks, en treedt op als een paar


individuen zich afsplitsen van een moederpopulatie en geïsoleerd
daarvan een nieuwe populatie stichten. Dit gebeurt
bijvoorbeeld telkens bij het bevolken van een afgelegen
eiland. Wanneer één mannetje en vrouwtje op het
eiland terecht komen, kan van daaruit een nieuwe
populatie ontstaan. Deze krijgt slechts maximaal de
beperkte variatie die er in de stichters al (potentieel)
aanwezig was. Daarbij komt dat er een hoge mate van
inteelt optreedt. Dat heeft als
voordeel dat verborgen (recessieve)
eigenschappen openbaar kunnen
worden, waardoor nieuwe variatie
ontstaat, waardoor selectie en
aanpassing mogelijk is. Aan de
andere kant geeft inteelt ook een verhoogde kans op erfelijke afwijkingen en dus op
degeneratie. In het founder-effect - welke het meest voorkomende mechanisme voor
soortvorming is - zien we het ontstaan van nieuwe variatie, genenverlies en
degeneratie hand in hand gaan.

Er is Degeneratie
Veel voorbeelden van biologische verandering die uit de levende natuur aangehaald
worden om te laten zien dat er evolutie is, zijn in werkelijkheid voorbeelden van
degeneratie:

• Het verschijnsel van de rudimentaire, of eigenlijk gereduceerde, organen,


wordt nog altijd gezien als een sterk bewijs voor evolutie. Het is echter een
verlies, het kwijtraken van iets, niet het ontstaan van iets nieuws dat er eerst
niet was. Het is een vorm van degeneratie.
• Elke erfelijke ziekte bij mensen wordt veroorzaakt door een mutatie in een gen
dat oorspronkelijk goed was. Vanaf dat moment wordt het volgens de normale
erfelijke wetten doorgegeven in een familie. Het was echter eerst goed. Alle
andere mensen hebben ook het goede gen. Allerlei afgezonderde groepjes
mensen blijken ieder hun eigen merkwaardige erfelijke ziekten te hebben. Het
zijn echter afwijkingen van wat eerst in orde was en geen 'doepunten' op de
evolutionaire agenda. Dat betekent dat als je maar ver genoeg terug gaat in
de tijd (en dan praten we over duizenden jaren), dat je bij menselijke
voorouders uitkomt, bij wie al deze erfelijke informatie nog intact was!
• In van de buitenwereld afgezonderde grotten leven allerlei diersoorten die het
gezichtsvermogen verloren hebben, zoals de blinde waterschorpioen in de
grotten van Moville Roemenië, of blinde visjes en kreeftjes in het langste
grottenstelsel op aarde, Mammoth Cave in Kentucky USA. Bovendien hebben
deze laatste ook al het pigment in hun lichaam verloren en zijn ze geheel
bleek. Dit kan gezien worden als een 'aanpassing aan de omstandigheden',
maar het is wel gepaard gegaan met verlies aan genetische informatie (voor
pigment en oogjes).

Een vis uit de (donkere!) grotten van Mammoth Cave, zonder ogen of pigment.

Normaal gesproken zullen individuen met dergelijke mutaties niet overleven. In


donkere grotten is het echter geen nadeel meer en kunnen ze zich toch voortplanten.
Daardoor verspreiden die beschadigde genen zich en als eenmaal de hele populatie
de originele genen kwijtgeraakt is, zullen deze ook niet meer terugkomen,. Daarvoor
is de informatie van genen te complex. Het is alsof er een genetische subroutine
verloren is gegaan.

De niet-vliegende aalscholver heeft het vermogen te vliegen


verloren. De soort komt op een afgelegen eiland voor, waar voldoende
vis rondom is, zodat het al springend van de rotsen toch in leven kan
blijven.

Parthenogene hagedissen hebben het vermogen verloren zich


op de normale manier voort te planten, doordat de vrouwelijke
eicellen de dubbele set chromosomen hebben in plaats van de
enkele. De hagedissen zijn exacte kopieën van elkaar (klonen) en
wekken de ovulatie op door paringsgedrag bij elkaar te
simuleren. De mannelijke genetische informatie zal door mutaties verloren gegaan
zijn, omdat deze niet langer gebruikt wordt.

Een van de redenen waarom de cheeta`s dreigt uit te sterven is door genetische
verarming en degeneratie, zoals verschillende studies uitgewezen hebben. Door een
bottleneck is alle genetische variatie verdwenen en lijken cheeta’s als
tweelingbroertjes op elkaar. In de veronderstelde tienduizend jaar dat dit al zo is, is
ook niet door mutaties die broodnodige variatie weer ontstaan: wat eenmaal
verdwenen is komt niet meer terug
Deze en meer van dergelijke voorbeelden leiden tot de volgende 'degeneratie'-wet:

Een soort of populatie neigt ertoe op de lange duur die eigenschappen te verliezen
die het niet perse nodig heeft om te overleven.

Mutaties treden willekeurig op en een


enkele mutatie is voldoende is om een
gen geheel uit te kunnen schakelen. Elk
gen van een soort loopt daarmee het
risico vroeg of laat 'uitgezet' te worden.
Alleen als dat beslist niet mag, omdat de
levensvatbaarheid of de
overlevingskansen daarmee afnemen, zal
dat niet-functionele gen verdwijnen. Over
een lange periode betekent dat, dat alleen
die genen in een soort standhouden, die
het perse nodig heeft om te overleven in
het milieu waar het zich in bevindt.
Daardoor ontstaat grote afhankelijkheid
van dat milieu, bijvoorbeeld bij de
koalabeer, die nog maar zeer speciale
eucalyptusbladeren eet. Op een bepaald
moment is de genetische 'rek' eruit en als
het milieu dan nog verder zou veranderen,
dreigt de soort uit te sterven. Het heeft de
Is de koalabeer de genen kwijtgeraakt genetische rijkdom niet meer om ook die
die aanpassingen nog te volgen.
hem vroeger hielpen er een gevarieerder
dieet op na te houden?

De natuurlijke ondergrens van degeneratie


Een belangrijke vraag die nu rijst is: waar eindigt dit? Zal al het leven op die manier
niet uitsterven? Er is echter een natuurlijke ondergrens aan degeneratie, die door
natuurlijke selectie in stand gehouden wordt. En dat is de reproductieve leeftijd, de
leeftijd waarop een soort nakomelingen krijgt. Als degeneratie zo ver gaat dat
voortplanting niet meer mogelijk is, dan plant die vorm van degeneratie zich ook niet
voort. Op die manier is natuurlijke selectie de 'bewaarder' tegen al te ernstige
degeneratie, zoals zwakke individuen ook eerder het 'loodje' leggen dan sterke. De
ergste vorm van degeneratie is dan als een soort op het randje van de dood
balancerend zich nog kan voortplanten. De eendagsvlieg is daar een voorbeeld van.

De eendagsvlieg brengt het grootste deel van zijn leven door als larve onder water.
Op een bepaald moment kruipt het langs een stengel omhoog en vervelt zich. Het
vliegt wat rond, kruipt op een stengel en vervelt zich voor een tweede keer. Dan gaat
het op zoek naar een partner. Als het vrouwtje bevrucht is, en de dag zo'n beetje
voorbij is, valt ze van uitputting in het water. Daar laat ze, terwijl ze verdrinkt, de
eitjes in het water vallen voor de volgende generatie. Het opmerkelijke aan de
eendagsvliegen is dat ze geen monddelen hebben! Ook hier zie je weer de
degeneratie in praktijk: monddelen waren niet per se meer nodig om te overleven en
de soort verliest ze op termijn dan ook.
Wat betekent
dit
Wanneer de
dagelijkse
praktijk van
biologische
verandering laat
zien dat soorten De eendagsvlieg heeft geen monddelen. Het vrouwtje
over langere legt eitjes in het water terwijl ze verdrinkt.
periodes van tijd
genetisch gezien meer of minder snel naar beneden kabbelen, dan wordt het erg
moeilijk om vol te houden, dat over nog langere periodes er een gestage toename of
generatie zou zijn van nieuwe genen. Micro-evolutie blijkt 'down-hill' evolutie te zijn.
Macro-evolutie is dan een fabel.

De meest logische verklaring voor het ontstaan van het leven, en van de informatie in
het DNA, is dat een Intelligente Ontwerper het DNA geprogrammeerd heeft. Het
leven zal een start gekregen moeten hebben door de creatie van een aantal
oersoorten, zoals een oerwolf, oerkat, oerrund en oermens. Van daaruit zijn alle
miljoenen ondersoorten en rassen per type ontstaan, ieder voor zich zijn weg naar
beneden zoekend in zijn eigen milieu (en zo langzaam als maar mogelijk is!).

En wat Darwin betreft? Hij was een groot man die de belangrijkste ontdekking heeft
gedaan in de biologie. Alleen de richting die hij gaf een de biologische verandering
was 180° de andere kant op dan hij dacht: geen evolutie, maar devolutie.

You might also like