Theorie Beeldende Vakken 1 4

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 17

1

THEORIE
beel dende vakken ( ver si e 1. 4)
DIt boekje is van: Docenten:

Naam: Hessel Canrinus
Klas: Auke Hehenkamp
Inhoud
1 inleiding 2
2 Proces 2
3 aspecten van de voorstelling 4
4 aspecten van de vormgeving 5
5 materiaal 13
6 afbeeldingen 14
7 Begrippenlijst 15
2
Bij tekenen en handvaardigheid is het belangrijk
dat je iets begrijpt van hoe een beeld of object in
elkaar steekt. Elk beeld of object kunnen we be-
spreken aan de hand van 3 onderdelen. Aspecten
van de voorstelling, Aspecten van de vormgeving
(ook wel beeldaspecten genoemd) en aan de
hand van materiaal (materiaalkeuze en materiaal-
hantering).
Het proces van een kunstenaar of vormgever
toont de stappen die hij doorloopt, van eerste
idee tot en met het eindwerk.
PROCES
De stappen die een kunstenaar of ontwerper
doorloopt bij het maken van een beeldend werk
noemen we het proces. Iedereen werkt natuurlijk
anders en ook kan de werkwijze per werk verschil-
len. Toch kun je een paar activiteiten iedere keer
weer herkennen.
Het begint bij het verzamelen van ideen. Ideen kunnen
overal vandaan komen.
Allerlei dingen kunnen een bron van inspiratie zijn.
Op een gegeven moment worden de ideen geschetst.
Schetsen gebeurt meestal met een potlood op papier, maar
het kan ook ruimtelijk gebeuren. Een schets word ook wel
een voorstudie genoemd.
Vaak leiden de eerste schetsen weer tot nieuwe ideen.
Waardoor het werk beter wordt.
(het woord aspect
betekent deel of
stukje)
3
Vaak maakt de kunstenaar nog een eindstudie. Hier wordt
goed over nagedacht, en geeft al een goede indruk van hoe
het eindwerk er uit komt te zien.
Voordat de kunstenaar aan het eindwerk begint, heeft hij
dus al bewust nagedacht over aspecten van de voorstelling,
vormgeving en materiaalgebruik.
Na dit voorwerk begint de kunstenaar aan het eindwerk.
Ook tijdens het werken aan het eindproduct kan er nog van
alles veranderen. Vaak zijn het maar kleine aanpassingen,
maar het zijn wel altijd verbeteringen.
Natuurlijk gaat er ook wel eens wat mis. Iets breekt af of er
valt een klodder verf op. De kunstenaar kan er dan voor kie-
zen om opnieuw te beginnen. Maar hij kan zoiets ook aan-
vaarden en verwerken in het beeld.
Deze werkwijze, waarbij de kunstenaar een proces doorloopt
totdat het kunstwerk af is noemen we procesmatig werken.
Bij Tekenen en Handvaardigheid werken jullie ook procesma-
tig. Het proces bepaald een groot deel van je cijfer.
Bij elke praktische opdracht (dus ook het examen) begin je
met zoeken van inspiratie en het maken van schetsen. ook
doe je onderzoek naar de mogelijkheden van het materi-
aal. De keuzes die je maakt in dit proces leg je vast in het
opdrachtenboekje. Hiermee laat je zien dat je bewust hebt
nagedacht over je ontwerp. Pas daarna begin je aan je eind-
werk.
4
Aspecten van de VOORSTELLING:
Als we naar de aspecten van de voorstelling kijken, kijken we
naar de inhoud van het werk. Waar gaat het over en waar-
aan kan je dat zien.
Bij aspecten van de voorstelling kan je denken aan o.a.
- zichtbare emoties (gezichtuitdrukkingen, gebaren, etc)
- attributen/voorwerpen
- gebouwen/voertuigen
- handelingen die worden uitgevoerd
- thema/onderwerp/genre
- verhaal
- personages
- symbolen (bijvoorbeeld: een ondergaande zon verwijst
naar een einde)
- etc.
In dit werk van Alphonse Mucha, worden vier edelstenen (robijn, smaragd, amethist
en topaas) verbeeld door een vrouw in combinatie met een plant.
5
Aspecten van de VORMGEVING:
Hierbij beschrijf je hoe de vormgever (een ander woord voor
kunstenaar) zijn idee duidelijk maakt door BEWUST te wer-
ken met de volgende BEELDASPECTEN:
- RUIMTE
- KLEUR (onder andere KLEURSOORT en KLEURCONTRAST)
- VORM (onder andere de MATE VAN ABSTRACTIE)
- COMPOSITIE
- LICHT

RUIMTE en RUIMTESUGGESTIE:
Kijk eerst of je met een 2 dimensionale of 3 dimensionale
ruimte te maken hebt
- Een 2 dimensionale ruimte is plat, dat noemen we ruimte-
suggestie (vb. een tekening of schilderij).
- Een 3 dimensionale ruimte heeft echte hoogte breedte en
diepte, dat noemen we ruimtelijkheid (vb. een standbeeld of
een stoel).

We kennen verschillende manieren waarop ruimte gesugge-
reerd wordt:
- Overlapping: vormen voor of over elkaar geplaatst
- Afsnijding: aan de randen van de afbeelding (het kader)
lopen de vormen door
- Verkleining: grote vormen op de voorgrond met kleine vor-
men op de achtergrond
- Vervaging: gedetailleerd voor en vaag achter
- perspectief: 1. Lijnperspectief: horizontale lijnen lopen
naar een verdwijnpunt op de horizon.
Verticale lijnen worden kleiner naar de
horizon toe.
6

2. Atmosferisch perspectief: Naar de horizon toe
worden kleuren koeler en blauwgrijziger (op
tisch). Dit wordt veroorzaakt door de kleur van
de atmosfeer en de zon. Naarmate de zon dich-
ter bij de horizon komt wordt het zonlicht roder
van kleur.
- Zichtbare horizon, suggereert een oneindige ruimte.
- Repoussoir: Op een foto is op de voorgrond een deel van
bijvoorbeeld een hek of een boom afgebeeld, zodat je daar-
door de afstand tussen jou (de kijker) en de stad of het land-
schap beter kan inschatten.
- Plans: Kijkdooseffect, (denk maar aan de decors in een the-
ater) in platte lagen achter elkaar (dit wordt ook wel coulis-
sewerking genoemd)
- Spiegeling: Bijvoorbeeld in een meer of raam.
- Gebruik van schaduw:
1. Eigen schaduw zorgt ervoor dat voorwerpen
ruimtelijk (plastisch) lijken.
2. Slagschaduw zorgt ervoor dat je de afstand
tussen voorwerpen kan inschatten.
7
KLEUR
Bij kleur maken we de volgende verdeling:
Primaire kleuren: Rood, geel en blauw. Deze kleuren kunnen
niet door menging worden verkregen. Deze kleuren worden
ook wel basiskleuren genoemd.
Secundaire kleuren: Dit zijn mengkleuren van twee primaire
kleuren. Groen, Oranje en Paars.
Tertiaire kleuren: Kleuren die gemengd worden uit alle drie
de primaire kleuren. Dit zijn bruin en grijs. Onder grijs reke-
nen we alle kleuren die niet duidelijk een andere kleur zijn.
Kleurfamilie: Een kleurfamilie bestaat uit alle verschillende
tinten van een bepaalde kleur. Lila, magenta en fuchsia be-
horen bijvoorbeeld allemaal tot de kleurfamilie paars.
Kleurritme: Het meerdere keren terug laten komen van een
kleurvlak of groepje kleuren.
Kleursoort:
1. Natuurlijke kleuren: Kleuren die een voorwerp in de na-
tuur ook zou kunnen hebben.
2. Expressieve kleuren: Felle onnatuurlijke kleuren, door de
kunstenaar gekozen om een gevoel of sfeer extra duidelijk te
maken.
3. Impressieve kleuren: De kleuren die de kunstenaar gezien
heeft tijdens het schilderen. (zon)Licht speelt een belangrij-
ke rol.
4. Warme kleuren: Met rood of geel als belangrijkste onder-
toon.
5. Koude kleuren: Met een blauwe ondertoon.

Onze kleurentheorie is gebaseerd op de
Theorie van Johannes Itten, een beroemde
kunstdocent van het Bauhaus.
8
Kleurcontrasten:
(een kleurcontrast is altijd een verschil tusen 2 of meer kleu-
ren).
1. Licht- donkercontrast.
2. Warm- koudcontrast. (waarbij de warme tinten meer op-
vallen, ze lijken naar voren te komen)
3. Kleur- tegen- kleurcontrast: meer dan 3 felle (vaak onge-
mengde) kleuren zorgen met wit en zwart erbij voor een
vrolijke sfeer.
4. Complementair contrast: kleuren die tegenover elkaar lig-
gen in de kleurencirkel / ster versterken elkaar.
5. Kwaliteitscontrast: kleuren met een verschillende helder-
heidsgraad zorgen voor contrast
6. Kwantiteitscontrast: een verschil in de hoeveelheid waarin
kleur aanwezig is.
VORM:
Geometrische vormen: Deze kan je altijd (na)tekenen met
een passer of liniaal.
Organische vormen: Deze zijn genspireerd door de vormen
uit de natuur en nooit te tekenen met passer of liniaal.
Vormritme: Het meerdere malen terug laten komen van (bij-
na) dezelfde vorm.
Alleen bij ruimtelijke vormen (3 dimensionaal, dus voorwer-
pen of objecten) spreken we van:
1. Ruimte omschrijvende vormen: Dit zijn vaak open vormen
met veel restruimte.
2. Ruimte innemende vormen: Vaak gesloten vormen met
weinig restruimte.
9
De MATE VAN ABSTRACTIE
Van een 2 of 3 dimensionale vorm.
Figuratief betekent herkenbaar. Dit is het tegenovergestel-
de van abstract.
Tussen volledig guratief en volledig abstract kennen we een
aantal stappen:
Realistisch: Echt, zoals op een foto.
Gestileerd van vorm: Nog steeds herkenbaar,maar alleen de
hoofdlijnen zijn weergegeven zonder overbodige details,
vaak ook zonder schaduw.
Gedeformeerd: Vervormd, denk aan ontploft, verschoven,
gesmolten, uitgerekt, enz.
Abstract: Het is niet meer herkenbaar.

g
u
r
a
t
i
e

(
h
e
r
k
e
n
b
a
a
r
h
e
i
d
)
realistisch gestileerd gedeformeerd abstract
De kunstenaar Piet Mondriaan staat bekend om zijn abstracte kunstwerken van gekleurde vlakken en strakke lijnen. Maar wist je dat hij ooit heel realis-
tisch werkte? Hierboven zie je hoe zijn stijl is ontwikkeld. Hij schilderde steeds dezelfde boom, maar deze werd steeds een stukje minder herkenbaar.
10
COMPOSITIE
Bij compositie gaat het over de plaatsing van de verschillen-
de elementen waaruit een beeld bestaat.
We spreken pas van een compositie als er meerdere vormen
of voorwerpen zijn.
Door verschillende elementen van een beeld denkbeeldig
met elkaar te verbinden kan je ontdekken welke manier van
ordenen er is gebruikt. Staan de elementen bijvoorbeeld
allemaal op een rechte (denkbeeldige) lijn naast elkaar ge-
plaatst, dan spreek je van een horizontale compositie.
Op deze manier kunnen we een aantal verschillende compo-
sities onderscheiden. Hieronder zie je een aantal voorbeel-
den.
De verschillende composities kan je grofweg in twee groepen
indelen. Dynamische composities en statische composities.
Een dynamische compositie ziet er speels uit, geeft bewe-
ging.
Een statische compositie geeft juist rust, is overzichtelijk.
Driehoekscompositie Overall compositie
Symetrische compositie Verticale compositie
11
Kijkrichting
Door bewust met compositie om te gaan kan je de kijkrich-
ting van de toeschouwer sturen. Dit kan op allerlei verschil-
lende manieren.
Bij een centrale compositie zal de blik van de toeschouwer
bijvoorbeeld naar het midden van het beeld getrokken wor-
den.
Door slim gebruik te maken van kleur kan de kijkrichting ook
gestuurd worden. door een aantal kleine deeltjes van het
beeld een opvallende kleur te geven wordt de toeschouwer
bijna gedwongen om langs deze gekleurde deeltjes te kijken.
Het is belangrijk dat je je bewust bent van hoe je naar een
schilderij kijkt, zodat je de kijkrichting kan bepalen.
Gulden snede
De gulden snede is een vlakverdeling op basis van een wis-
kundige formule. Kunstwerken die volgens deze vlakverde-
ling zijn geordend zijn prettig om naar te kijken. Veel kun-
stenaars hebben dankbaar gebruik gemaakt van die kennis.
In dit voorbeeld gebruikt Delacroix de kleur rood (en blauw) om de kijker door het schilderij te leiden.
12
LICHT:
Lichtrichting: Wordt altijd door de kijker (door jou dus) be-
paald.
We kennen de volgende lichtrichtingen:
Tegenlicht: als jij op het schilderij naar een lichtbron kijkt.
meelicht: Is alles op de foto goed verlicht en lijkt de zon van
achter jou / de fotograaf te komen dan spreek je van mee-
licht.
Zijlicht: (voor jou) van rechts.
Zijlicht: (voor jou) van links.
Strijklicht: de zon staat heel laag, je ziet heel lange slagscha-
duwen
Direct licht.
Indirect licht (geeft zachtere schaduwen).
Zichtbare lichtbron: Je ziet de brandende lamp, zon, kaars.
Verborgen lichtbron: je ziet wel licht maar niet de lamp.
Meerdere lichtbronnen: geven ook meerdere slagschaduwen.
Clair- obscur: Een opvallende manier van lichtgebruik is
clair-obscur. Hierbij is er een groot licht-donker contrast. Als-
of er een klein spotje is gebruikt n een donkere ruimte. Dit
zie je vaak bij schilderijen met kaarslicht.
13
MATERIAALKEUZE en
MATERIAALHANTERING
Hoe gaat de kunstenaar/vormgever aan de slag met zijn ge-
kozen materiaal, en welke TECHNIEKEN gebruikt hij.
Een goede materiaalkeuze is zeer belangrijk voor de kwali-
teit van een werk
Voorbeeld:
Als de kunstenaar kiest voor verf dan is de techniek: Schilde-
ren. Maar dat kan op een heleboel manieren, zoals:
- Met toetsen en vegen.
- Dekkend of transparant.
- Grof of jn geschilderd.
- Plastisch (met schaduwen) of decoratief (alleen
platte vlakken kleur).
- Pointillistisch: Met stippeltjes kleur die je ogen van
een afstand tot kleurvlakken mengen (optisch mengen).
- Pasteus: Met heel dikke klodders verf, zodat de verfstreken
en klodders zelfs voor relif zorgen
Voorbeeld 2:
Als hij kiest voor het maken van een assemblage (een soort
ruimtelijke collage) dan is de techniek: Assembleren.
Omdat de assemblage uit allerlei materialen kan bestaan kan
de kunstenaar allerlie technieken gebruiken, zoals:
- lijmen - knippen - zagen
- schuren - gutsen - lassen
- polijsten - glazuren - smeden
14
AFBEELDINGEN
15
Begrippenlijst
Deze lijst toont een totaal overzicht van de begrippen en vaardigheden die elke kandidaat
moet (her)kennen en benoemen. Voor het CPE zijn per beeldend vak afzonderlijk de vakspe-
cieke begrippen en vaardigheden opgenomen die in de verschillende CPEs een rol kunnen
spelen.
I Verschijningsvormen/
beelddragers
Autonome kunst
Toegepaste kunst
Tweedimensionaal
Driedimensionaal
Stilstaand
Bewegend
afche
afgietsel
animatie
architectuur
assemblage
beeldhouwwerk, sculptuur
buste
cd-rom
clip
collage
commercial
computer(animatie)
decor
decoratie
design
dramaserie
documentaire
druk
dvd
ets
exterieur
foto
lm
fotoserie
fotomontage
gravure
graek
grafti
illustratie
industrile vormgeving
installatie
instructielm
interieur
karikatuur
keramiek
kinetisch object
kostumering
miniatuur
mixed-media
mobile
mode(-accessoires)
monument
object-trouv
paneel
performance
plattegrond
ready-made
relif
reportage
scherm
schilderij
sculptuur
sokkel
speellm
still
tekening
video(clip)
(wand)tapijt
II Aspecten van de voorstel-
ling
Inhoud
attribuut
blikrichting
en face
en prol
gebaar
houding
gensceneerd, in scne gezet
genre
idealiseren
kleding
landschap
naar de fantasie
naar de waarneming
onderwerp
personage
portret
stilleven
symbool
thema
vereenvoudigd
vertellend
uitdrukking
verhaal
III Zeggingskracht/ karakte-
ristieken
zoals
agressief
angstig
beweeglijk
chaotisch
chique
eentonig
eenzaam
eerbetoon
expressief
dramatisch
dynamisch
Feestelijk
futuristisch
gemotioneerd
harmonieus
klassiek
lieijk
naturalistisch
nt echt/ realistisch
ordelijk
romantisch
somber
sober
statisch
surrealistisch
verdrietig
verstild
vervreemdend
vrolijk
zakelijk
IV Proces
atelier
ambachtelijk
16
beeldmateriaal
compositieschets
draaiboek
experiment
experimenteren
inlijsten
lijst
materiaalproef
maquette
mindmap
oeuvre
onderzoek
opdracht
portfolio
scenario
schetsen
sfeerblad
stijl
storyboard
studio
voorstudie
vormonderzoek
werkwijze
V Functionaliteit
decoratief
educatief
esthetisch
gebruiksfunctie
mythologisch
praktisch
religieus
status
symbolisch
toegepast
verhalend
verwijzend
waarschuwend
wervend
VI Culturele en kunsthistori-
sche context
Avant-garde
archeologie
archief
beeldtaal
behoudend
conserveren
depot
elite
erfgoed
idealistisch
klassiek
maatschappelijk
origineel
progressief
religieus
renovatie/restauratie
revolutionair
sociaal/socialistisch
stijl/ kunststroming
tegendraads
traditie
tijdgeest
VI Aspecten van de vormge-
ving/Beeldende aspecten
compositie/ ordening
aandachtspunt
aanzicht (voor/zij/achter)
(a)symmetrie
compositievormen
evenwicht/ harmonie
herhaling
opstelling
plaatsing
richting
ritme
vlakverdeling
kleur
kleurencirkel
kleurcontrasten
kleurfamilie
kleurgebruik
kleurhelderheid
kleurmenging
kleurverloop
optische kleurmenging
primaire kleuren
secundaire kleuren
tertiaire kleuren
verzadigde kleuren
zuivere kleuren
lijn
contour
lijndikte
lijnrichting
lijnsoort
lijnwerking
lineair
licht
clair-obscur
eigen schaduw
kunstlicht
licht- donker contrast
lichteffecten
lichtval
lichtrichting
meelicht
strijklicht
natuurlijk licht
schaduwwerking
slagschaduw
tegenlicht
zijlicht
vorm
abstract
guratief
gedetailleerd
geometrisch
gesloten vorm
gestileerd
gestroomlijnd
maatverhouding
massief
open vorm
organisch
restvorm
schematisch
silhouet
vereenvoudigd
vlak
volume
vormsoort
vormcontrast
ruimte
afsnijding
atmosferisch perspectief
close-up
coulissewerking
diepte
groot voor- klein achter
kader
kikvorsperspectief
kleurperspectief
lijnperspectief
overlapping
plasticiteit
plat
ruimteomvattend
ruimte suggestie
ruimtewerking
scherptediepte
standpunt
verdwijnpunt
verkorting
vervaging
17
vogelvluchtperspectief
structuur
textuur
zoals: jn, glad, grof, ruw
stofuitdrukking
geluid
vocaal
instrumentaal
digitaal
Hanteringswijze
Materialen
CSE
beton
computer
doek / stof
garens
geluid
hout (massief, plaat)
houtskool
inkt
karton
klei
krijt
licht
metaal
papier
potlood
software
stof
textiel
verf
vezels
CPE TE
acrylverf
aquarelverf
ecoline
gouache
houtskool
olieverf
oost-indische inkt
papier
pastel
plakkaatverf
potlood
siberisch krijt
software
verf
vetkrijt
CPE HA
Beton
engobepoeders
gips
glazuurpoeders
hout (massief, plaat)
leer
marmer
metaal (draad, plaat)
metaalverven
niet-plastische kunststoffen
plastische (kunst)stoffen
software
steen
verf
was
B Technieken
CSE
assembleren
(be)drukken
beeldhouwen
boetseren
bouwen
digitaliseren
digitaal presenteren
collage
construeren
lmen
fotograferen
gieten
grasche technieken
modelleren
monteren
schetsen
schilderen
sjabloneren
tekenen
textiele technieken
zeefdrukken
CPE TE
arceren
aquarelleren
collage
constructief tekenen
dekkend schilderen
(diep)drukken
egaal schilderen
hoogdrukken
knippen
mengen
monotype
nat-in-nat schilderen
plakken
pointilleren
scheuren
schilderen (in toon,
kleur en toets)
sjabloneren
snijden
spatten
tamponeren
transparant
schilderen
CPE HA
buigen
ciseleren
draaien
drijven
glazuren
gutsen
hakken
(hout)verbindingen maken
insnoeren
klinken
knippen
lassen
omklappen
oprollen
ponsen
raspen
scheuren
schuren
plooien
polijsten
ritsen
smeden
solderen
snijden
vijlen
vouwen
zagen

You might also like