Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 20

1

Elektriciteitsleer
deel 1

Hoofdstuk 1 Elektronen theorie
1.1
Molecuul is het kleinste deel in de stof met nog de eigenschappen ervan.
Een atoom is opgebouwd uit een kern (+) met daarom heen draaiende elektronen (-).
De kern bestaat uit protonen (+) en neutronen (.).

Enkelvoudige stoffen of elementen zijn stoffen opgebouwd uit dezelfde atomen.
Verbindingen bestaan uit verschillende soorten atomen.

1.2
Een atoom is elektrisch neutraal. Als het atoom positief of negatief geladen is noemen we het een ion.
Vrije elektronen hebben een zwakke binding met de kern. Deze zorgen voor de geleiding in metalen.
Geleiding in vloeistof en gassen gebeurt door ionen.

Elektrische lading Q die verplaatst drukken we uit in C (Coulomb).

1.3
Verschil in potentiaal/spanning geven we aan met U in volt. Dit is nodig voor het verplaatsen van een
elektrische lading Q.
U
ab
= V
a
- V
b

U
ba
= V
b
- V
a


1.4
Elektronen stroom loopt van naar + en de elektrische stroom loopt van + naar

Stroom I in ampere (1 amp = 1 Coulomb):
Q = I . t
Q in Coulomb
I in ampere
t in sec

1.5
- Geleiders : metalen weinig energie nodig om de elektronen uit de valentie band vrij te laten
komen voor geleiding.
- Half geleiders : Vooral gebruikt voor diodes en transistors d.m.v. slicium of germanium.
Het kost hier meer moeite om de valentie elektronen los te krijgen.
In de valentie band van SI zitten 4 elektronen (4 waardig materiaal).
Overschot aan positieve ladingen = P-materiaal, negatief materiaal = N-materiaal.
- Isolatoren kunnen de elektronen moeilijk/niet uit de valentie band laten springen.
Eigenschappen: doorslagvastheid en oppervlakte weerstand.
Ze worden synthetisch gemaakt van thermoplastische en thermohardende stoffen.

De doorslagspanning hoge spanningen waarbij de elektronen uit de valentie band springen.
De oppervlakte weerstand weerstand van de isolatie aan het oppervlakte.

2

Hoofdstuk 2 Statische elektriciteit en geleiding
2.2
Elektriciteit die optreedt bij laden noemen we statische elektriciteit. Het vrijkomen hiervan heet
ontladen.

2.3
P-static = statische lading opgenomen tijdens de vlucht
Lightning strike = bliksem
ESD-Damage = schade door lichamelijke ontlading
(maatregelen: bonding strips, static dischargers, weather radar, ESD protection.

2.4
Elektrisch veld om een lading wordt aangegeven door middel van richtlijnen van + naar -.
De sterkte hiervan is de kracht die het veld uitoefent op een lading van 1 Coulomb. Hoe groter de
spanning, hoe groter de veldsterkte.

2.5
Q is de hoeveelheid lading of het aantal elektronen overschot/tekort in Coulomb.
De wet van Coulomb:
F = c . (Q1.Q2 / s
2
)
F = krachtwerking in Newton
c = constante opp, medium etc.
s = afstand
Q1 = voorwerp 2 lading
Q2 = voorwerp 2 lading

Elektrische stroom = stroom van elektronen
Spanning = om elektronen in beweging te krijgen.

De stroomsterkte is de hoeveelheid lading per seconde die zich door de doorsnede van de geleider
verplaatst:
I = Q/t
I = stroom in ampere (1 amp = 1C/s)
Q = elektrische lading in Coulomb
t = tijd in sec

2.8
De elektrische geleiding in een vloeistof gaat d.m.v. een elektrolyt.

2.9
Emissie = het uittreden van elektronen uit een vaste stof in vacum en kan worden verkregen door:
-Verhitten (thermische emissie),
-Grote elektrische spanningen (koude emissie),
-Diverse metalen met snelle elektronen of ionen ,
-Lichtbestraling.

Kathode negatief, anode positief (KNAP).

3

2.10
Geleiding in gassen ontstaat door botsingen tussen elektroden, positieve ionen en gas atomen.
Afhankelijk van de hoeveelheid energie die wordt overgedragen bij een botsing, worden ze verdeeld:
-Elastische botsingen
-Aanslag botsingen
-Ionisatiebotsingen










































4

Hoofdstuk 3 Begrippen uit de elektriciteitsleer
3.1
Elektromotorische kracht (EMK of EMF) is de spanning die een batterij levert zonder er iets op aan te
sluiten.

3.2
De stroomsterkte I in ampere is het aantal elektronen dat verplaatst wordt.
Stroom (I) loopt door en spanning (U) over een weerstand.

Voor een stroom is nodig:
-Spanning
-Gesloten stroomkring

3.3
Wet van ohm:
Spanning / stroom = constant en is gelijk aan de weerstand
R = U/I in ohm.

Hoe meer vrije elektronen, hoe lager de weerstand.





























5

Hoofdstuk 4 Opwekken van elektriciteit
4.2
Opwekken van energie:
-licht
Door middel van een fotocel. Als hier licht op valt ontstaat er tussen de aansluitingen een
gelijkspanning.
-warmte
Door middel van thermokoppels of thermoelementen: tweeverschillende metalen en warmte.
-Druk veranderingen
Door middel van het piezo element. Bij druk of trek spanningen verstoort het kristal rooster en wordt
er een spanning opgewekt.
-scheikundige/chemische werking
Door middel van twee verschillende metalen platen (elektroden) in een elektrolyt (anode en kathode).
Als het n keer bruikbaar is noemen we het een primaire cel.
Als het oplaadbaar is noemen we het een secundaire cel.

Twee accus:
Loodaccu cel en nikkelcadmium cel

Een natte cel bestaat uit een vloeibaar elektrolyt en een droge cel bestaat uit een zalfachtig elektrolyt.
AC generator = Alternator



























6

Hoofdstuk 5 Gelijkstroombronnen
5.2
Elektrochemische spanningsbronnen/galvanische spanningsbronnen bestaan uit een anode en een
kathode.
De kathode trekt + ionen aan en de anode ionen.
De verschillen in potentiaal sprongen zijn verschillend zodat tussen de anode en de kathode een
spanningsverschil ontstaat.

5.3
Primaire elementen zijn meestal droge elementen.

De klemspanning van een cel is afhankelijk van:
-conditie van de cel
-stroombelasting

5.4
Secundaire cellen: laden elektrische energie chemische energie

De capaciteit is de lading die een accu kan leveren. Afhankelijk van:
-Temperatuur
-Minimale ontlaadstroom

5.6
Thermal runaway = kettingreactie waarbij steeds weer warmte vrijkomt en de accu explodeert.
Voorbeeld risico: NiCad
De inwendige weerstand neemt af, de laadstroom neemt toe, de accu temperatuur neemt toe waardoor
de inwendige weerstand nog meer afneemt etc.

5.7
Serieschakeling in accus zorgen voor een hogere klemspanning.

Loodaccubron = roze rood
NiCad bak = zee-groen

Een spanningsbron bestaat uit:
-Opgewekte spanningsbron E in volt
-Inwendige weerstand Ri in ohm.
(Hoe kleiner Ri, hoe beter de prestaties van de spanningsbron)

Spanningsbronnen in serie:
Ut = U1+U2+U3+
Rit = Ri1+Ri2+Ri3+

De stroom is dan : I = Ut / Rit (tot. Inwendige weerstand) + Rb (belastingsweerstand)
De totale klemspanning is dan : Ukt = Ut Uvt = Ut I . Rit
Ukt = tot. Klemspanning in volt.
Ut = tot. Onbelaste spanning
Uvt = tot. Spanningsverlies in volt
7

Het kan ook d.m.v. de formule : Ukt = I . Rb

Als n van de spanningsbronnen in oppositie is geschakeld in een serie, wordt dit van de som van
spanningen afgetrokken.
De weerstanden mogen geschakeld zijn op iedere manier.

Bij het opladen loopt er een laadstroom:
Ilaad = Elader Eaccu / Ri lader + Ri accu + R regel

Een spanningsbron parallel geschakeld levert een grotere stroom op. Ut = U

Vervangingsweerstand van de inwendige weerstanden bereken we met:
Riv = Ri / n (aantal spanningsbronnen E)

5.8
Potentiaal verschil tussen thermokoppels hangt af van de materialen en de temperatuur.

5.9
Een fotocel bestaat uit twee halfgeleiders: N en P materiaal.





























8

Hoofdstuk 6 Gelijkspanningscircuits
6.2
Het spanningsniveau op n punt noemen we potentiaal of Vindex. Index kan een letter, cijfer, + of
zijn.

Uab = 12V klopt
Uab = -12V klopt niet Uba = 12V

Waar de stroom binnenkomt is de plek met de hoogste polariteit (+).

De stroom door een component = deelstroom
De spanning over een component = deelstroom

6.4
De eerste wet van Kirchoff:
De som van Itoe + de som van Iaf = 0

6.5
De tweede wet van Kirchoff:
De som van de spanningen in een stroomkring = 0V.

Onbelaste spanning noemen we bronspanning U of E.

De inwendige weerstand Ri staat in serie met de spanningsbron.

Inwendig spanningsverlies Uri = I . R
Klemspanning Uk = I . Rb
BelastingsstroomL Ib = U / Ri + Rb

De maximale stroom van een spanningsbron de kortsluit stroom, want de belastingsweerstand Rb is
dan 0 ohm:
I kort = U / Ri + Rb = U / Ri

De maximale klemspanning is wanneer de spanningsbron onbelast is. Er loopt dan geen stroom.
Uk = E Ib . Ri
Ri = E Uk / Ib

De voltmeter geeft de bronspanning aan over de klemmen geschakeld.
(Uk = E)

6.7
De inwendige weerstand staat parallel geschakeld met de stroombron.
Een ideale stroombron heeft een oneindig hoge weerstand. Dit betekent een constante stroom.

6.8
Bij een gesloten elektrisch netwerk (circuit) is de weerstand 0 ohm, bij een gebroken is deze oneindig
hoog.

9

Hoofdstuk 7 Weerstand en weerstanden
7.2
De weerstand R is afhankelijk van:
- Materiaal
- Doorsnede A
- Lengte l

Hoe groter A, hoe lager R.
Hoe langer l, hoe hoger R.

De soortelijke weerstand rho in ohm meter : Rho = R . A / l

De weerstand R van een geleider : R = l . rho / A

7.3
SMD (Surface Mounting Devices) zijn soldeervlakjes in plaats van soldeerdraden.
Voordelen:
- Lagere kosten
- Kleiner, lichter
- Betere kwaliteit (vooral bij hoge frequenties)

7.4
Weerstandscodering:
Zij Bracht Rozen Op Gerrits Graf Bij Vies Grijs Weer.

4 ringen:
1
e
en 2
de
ringen geven de waarde.
3
e
ring is de vermenigvuldiging: . 10
x

4
e
ring en 5
de
ringen zijn de tolerantie ringen (2% of hoger 4
e
en 1% of lager 5
e
)

- Gestempelde codering:
7,3 K ohm = 7K3

- SMD codering:
122 = 12.10
2


Mil specs componenten:
- Specificatie code waaronder gefrabriceert
- Getalswaarde van de grootheid
- Code nr van de fabrikant
B = 0,1% C = 0,25% D = 0,5% E = 1%

De stabiliteit is de mate van veroudering van een weerstand en is afhankelijk van:
- Load
- Climatic tests
- Soldering
- Overload

10

7.5
Weerstansvermogen/dissipatie:
P = I
2
. R of U
2
/ R opgenomen vermogen in Watt
Imax = wortel P/R maximale stroom door de weerstanden in Ampere
Umax = wortel P . R maximale spanning over de weerstanden in Volt

7.6 Serie
De stroom in een serie schakeling is gelijk op ieder punt: de som van I = 0

Voor de spanningen geldt: U1+U2+U3 Ut = 0
De som van de spanningen zijn gelijk aan Ut.
Voor de weerstanden geldt : Rt = R1+R2+R3

U1/U2/U3 = R1/R2/R3 U1 = I . R1 Ut = I . Rt

Een spanningsdeler met een regelebare weerstand noemen we pot(entio) meter : potentiometer
schakeling.

De spanningsdeler takt de spanning af voor een lagere spanning.
Het vergroten van het spanningsbereik kan door middel van het plaatsen van een
voorschakelweerstand in serie.

7.7 Parallel
Hier is de spanning over iedere weerstand gelijk.
De totale stroom is de som van de deelstromen: It =- I1+I2+I3
It = U/Rv (vervangingsweerstand)

U/Rv =U/R1+U/R2+U/3
1/Rv = 1/R1+1/R2+1/R3

7.8
Regelbareweerstanden bestaan uit:
- Instelweerstanden: potmeter Uuit is afhankellijk van de asverdraaiing n Uuit = f(n)
- Continu regelbare weerstanden
7.9
Variabele weerstanden: de waarde veranderd onder invloed van een natuurkundige grootheid:
- Lineaire en niet-lineaire weerstanden

Lineaire: delta R = R0 . alfa . delta t
R0 en alfa = constant (R0 is de oorspronkelijke weerstandswaarde, alfa is de temp coefficient in
graden C)

Rt = R0 + delta T Rt = R0 (1+alfa . delta t
Delta t = t2-t1
Pt100 = 100 ohm bij 0 graden C



11

7.10
Niet lineaire temperatuur weerstanden noemen we thermistors.
Half geleiders hebben geen constante temperatuur coefficient alfa.
NTC thermistor = negatief temp coefficient
PTC thermistor = positief temp coefficient

VDRs zijn spannings afhankelijke weerstanden. Deze worden gebruikt voor het schakelen over
contacten om vonken van schakelende contacten te onderdrukken.

(Blz. 206)

7.11
De brug van weerstanden:
Rx = R3/R4 . Rv


































12



Hoofdstuk 8 Vermogen
8.1
Potentielebronnen: bronnen waarin de energie aanwezig is, maar niet in bruikbare vorm.

Energie: is de eigenschap van een systeem om arbeid te kunnen leveren.
Arbeid: om een voorwerp te verplaatsen moet je arbeid verrichten.
Vermogen: de verrichte arbeid per tijdseenheid.

8.3
Arbeid in J of W/s (1 J = 1W/s = 1Nm):
Welek = U.Q of U.I.t

8.5
Een generator krijgt mechanische energie en maakt er elektrische energie van.

Alternator = wisselspanning generator met ingebouwde gelijkrichter.

Accu zet chemische energie om in elektrische energie (DC).

Een transformator zet AC om in een andere AC bij gelijk blijvende frequentie.
Verhogen = step up transformator
Verlagen = step down transformator

Een gelijk richter (rectifier) zet AC om in DC.

Een omvormer (inverter) zet energie met een spanning en een frequentie om in een andere spanning
met een andere frequentie.

Motor zet elektrische energie om in mechanische energie.
Spoel zet elektrische energie om in magnetische energie.
Heater zet elektrische energie om in thermische energie.
Lamp zet elektrische energie om in licht.

8.6
Vermogen = energie / tijd

Pmech = Wmech/t in Nm/sec
Pelek = Welek/t in VA/s of VA of Watt
Ptherm = Wtherm/t in J/s

Elektrisch vermogen P in watt (1Nm/s = 1 watt = 1 J/s)
Blz. 229 deel 1 formules

8.7 Rendement
De wet van behoud van energie: Wtoe = Wafgegeven + Wverlies

13

Rendement = Waf/Wtoe .100% of Paf/Ptoe .100%
Ptoe = U.I
8.8
Als het vermogen over de weerstand te groot is, verbrandt de weerstand.
Het opgenomen vermogen/dissipatie kan uitgerekend worden d.m.v.:
P = I
2
. R of P U
2
. R

Het vermogen in een weerstand is:
P = U.I
Imax = wortel P/R
Umax = wortel P.R





































14



Hoofdstuk 9 Elektrische capaciteit en condensator
9.2
Opbouw condensator:
- Twee geleiders (elektroden) +
- Isolator

Spanningsbron staat met de + op de + van de geleider en hetzelfde geldt voor de -.
Elektriche veld loop van + naar .

E = U/s
E = veldsterkte in V/m
U = spanning in volt
s = afstand tussen de elektroden in m

Bij een geladen condensator is de batterij spanning gelijk aan de spanning tussen de platen: Ub=Uc

De tussenstof van een condensator waar het veld doorheen gaat noemen we een dielektricum.
Omdat het dielektricum een isolator is, kunnen de elektronen zich niet losmaken van het atoom. De
lading in het atoom verschuift (dipool).

Dielektrische constante epsilon is de verhouding tussen de ladingsdichtheid en de veldsterkte.
De ladingsdichtheid wordt bij een gelijke veldsterkte groter bij een dielektricum met meer polen.

9.3
De verhouding tussen de lading op de platen en de spanning is constant. Dit is de capaciteit:
C = Q/U
C = capaciteit in Farad
Q = lading in Coulomb
U = spanning in Volt

Een condensator is een isolator met een oneindig hoge weerstand.

9.4
Factoren die de capaciteit van de condensator benvloeden:
- Plaat oppervlak A
- Plaat afstand en aantal platen s
- Dielektricum of dielektrische constante epsilon (het materiaal van de isolator)

Hoe groter A, hoe groter C. Hoe groter S, hoe kleiner C.

Epsilon 0 = 8,85 . 10
-2
F/m
Epsolon 0 is de dielektrische constante van vacuum.
De relatieve dielektrische constante is: Epsilon = Epsilon 0 Epsilon r. *dimensieloos

De capiciteit kan berekend worden met : C = epsilon . A / s in Farad

15



9.5
De stroom waarmee een condensator zich laad is het hoogst (Imax) bij t = 0 als de schakelaar gesloten
wordt.

De tijdsconstante Tau is de tijd waarmee de laadstroom tot 37% is afgenomen.
Tau = R.C in sec.
De totale laadtijd is 5.Tau t = 5.Tau of 5. R.C

Bij het laden van de condensator is Ur + Uc gelijk aan Ut.
Ur = Umax . 0,37 bij 1 RC
Uc = Umax Ur

Bij het ontladen geldt:
Imax = Uc/R
I1RC = Imax . 0,37

U1RC = I1RC . R
Uc = U

Uc is gelijk aan Ur maar tegengesteld in de grafiek.

9.6 condensator in serie
Als de aansluitspanning te hoog is schakelen we de condensator in serie.
Ut = U1+U2+U3
Ut = Ur

U/Q = 1/C 1/Ct = 1/C1+1/C2+1/C3
Q1=Q2=Q3=Q

De totale capaciteit Ct is altijd kleiner dn de capaciteit van de kleinste condensator.

9.7 Condensator parallel
Door de condensator parallel te schakelen kunnen we de capaciteit van de condensator vergroten.
De spanning is hier altijd gelijk : Ut = U1= U2 = U3
De condensator met de grootste capaciteit krijgt de meeste lading (Q = C.U), want U is constant.
Qt = Q1+Q2+Q3
Qt/U = Q1/U+Q2/U+Q3/U
Ct = C1+C2+C3








16



Samenvatting condensators :
Condensator in serie:
- Overal evenveel elektronen verplaatsing
- Laadstroom is overal gelijk
- Alle condensators hebben evenveel lading ongeacht de grote
- Q1=Q2=Q3=Q
- 1/Ct = 1/C1 + 1/C2 + 1/C3
- Ct < C van de kleinste condensator

Condensator parallelL
- Spanning altijd gelijk
- Ut = U1 = U2 = U3
- Qt = Q1+Q2+Q3
- Ct = C1+C2+C3
- Parallel schakeling vergroot de Totale capaciteit Ct
- De condensator met de grootste capaciteit krijgt de meeste lading.

Bij regelbare condensators wordt de afstand tussen de platen vergroot en verkleind om de capaciteit te
veranderen.

9.9
Codering condensator:
- Waarde
- Tolerantie
- Spanning

Het spanningsbereik (rated voltage) is de maximale condensator spanning (Umax).
De werkspanning is de spanning die wordt aangesloten op de condensator.

Een condensator kan gemeten worden door middel van een universeel meter, maar een RCL-meter is
beter hiervoor.















17



Hoofdstuk 10 Magnetisme
10.2
Permanente magneten (blijven magnetisme) en elektromagneten.

10.3
Ijzermolecuul = Magnecuul

10.4
Krachtlijnen lopen buiten de magneet van N Z en binnen de magneet van Z N.
Het aantal krachtlijnen (de dichtheid) is bij de polen het grootst en neemt in het kwadraat af met de
afstand.

Magnetische inductie is het magnetisch maken van een ander object.

10.5
Magnetisch veld:
- De magnetische flux (phi) = het aantal krachtlijnen in Vs of Wb (Weber).
- De fluxdichtheid B geeft de hoeveelheid krachtlijnen per m
2
aan.

Fluxdichtheid = flux/oppervlakte B = phi/A
B in Vs/m
2
of Wb/m
2


De veldsterkte H is de kracht op een magneet met een flux van 1 Vs
H in A/m (ampere per meter).

10.6
Aardrijkskundige noordpol = magnetische zuidpool.

10.8
Geleider op het moment dat er stroom doorheen loopt:
- Om de geleider is een magnetisch veld
- Cirkelvormige krachtlijnen
- Krachtlijnen hebben richting
- Beoaken van de richting d.m.v. een kompasnaald
- Aantal krachtlijnen bepaald door de grootte van de stroom I

Richting krachtlijnen bepalen d.m.v. kurkentrekker regel:
De voortgaande beweging in de richting van de stroom.
De richting van de draaiende beweging is de richting van het magnetisch veld.
Een puntje voor stroom die naar je toekomt en een kruisje in het midden als de stroom van je af is.

In een spoel kunnen we de rechterhand regel gebruiken: vingers in de richting van de stroom, de duim
wijst naar het noorden.



18



10.9
Sterkte magnetisch veld van een spoel is afhankelijk van:
- Stroomsterkte
- Aantal windingen
- Lengte van de spoel
- Aanwezigheid van een kern in de spoel

Aantal Ampere Windingen: AW = I.n

De veldsterkte binnen een spoel: H = n.I/l
H = veldsterkte in A/m
n = aantal wendingen
I = stroom in ampere
l = lengte van de spoel in meter

Spoel zonder kern is zwak, omdat de krachtlijnen nu door de lucht moeten en meer weerstand ervaren.

Zacht metaal is makkelijk te (de)magnetiseren.
Hard metaal is moeilijk te (de)magnetiseren.

Verzadigingspunt (saturation point): punt waarbij een bepaalde stroom ervoor zorgt dat alle
magneculen in dezelfde richting staan van de zacht metalen kern.

Magnetiseringskromme: B = f(H) (blz. 308)

Remanent magnetisme is het achtergebleven magnetisme bij terugname van de stroom (Br).

Coercitieve veldsterkte is de veldsterkte waarbij de permanent magnetisme verdwijnt door het ankeren
van de stroom. Hiermee kan het remanent magnetisme weggehaald worden (Hc).

Hysteresis-lus is het verloop van de kromme Hc en Hc.

Wisselspanning op spoel:
Hysteresisverlies is het verlies in energie dat optreedt door het magnetiseren en demagnetiseren.
Dit komt vrij in de vorm van warmte in de kern.
Dit verlies hangt af van:
- Soort kernmateriaal
- Hoeveelheid kernmateriaal
- Frequentie van de wisselspanning

Magnetische afscherming zie blz.311-312

De permeabiliteit is de verhouding tussen B en H:
Permeabiliteit (microteken) in Henry per meter H/m = B/ H
B in VS/m
2
of T
H in A/m
19

De absolute permeabiliteit : microteken0 = 4pi . 10
-7
= 1,257.10
-6
H/m

De relatieve permeabiliteit van een stof (microteken r) geeft aan hoeveel maal groter deze is als de
absolute permeabiliteit. Deze is dimensieloos.

De magnetische weerstand van een spoel Rm:
Rm = l/A . permeabiliteit
Rm = magnetische weerstand in ohm
l = lengte van de kern in m
permeabiliteit in H/m

Een kern met een luchtspleet kan gezien worden als een serieschakeling van twee magnetische
weerstanden.
Hierdoor wordt Rm vergroot en de flux vermindert.

Rm totaal = l/permea x . A + l/permea 0 . A

Strooiveld/lekveld ontstaat als er krachtlijnen zijn die niet door de spoelkern gaan.

10.10
Magnetische materiaal eigenschappen:
- Diamagnetisch : B neemt af, Perm r < 1
- Paramagnetisch : B neemt iets toe, perm r > 1
- Ferromagnetisch : B neemt met factor 1000+ toe perm r > 1

10.11
Elektromagneet : de kern wordt via het anker tegen het juk aangeduwd en er is een gesloten circuit.

Een elektromagneet met een beweegbare kern, noemen we een solenoid.

Reedcontacten/naderingsschakelaars worden niet met de hand aangeraakt, maar verplaatst door middel
van een glazen buisje.
















20

Hoofdstuk 11Wisselstroomtheorie
11.1
Gelijkspanningen kunnen wel van grootte, maar nooit van richting veranderen.

11.2
Magnetisme wisselspanning (verandert steeds van richting en grootte).

Een spanning die zijn beweging herhaalt is een periodiek veranderde spanning (bijv. sinus).

De tijd van 1 trilling is de trillingstijd of periode tijd.
Frequentie is aantal trillingen in 1 seconde. f = 1/T

11.3
Bij een wisselspanning onderscheiden we:
- Momentele waarde : waarde op een willekeurig moment (tx) en geven we aan met u.
- Max. waarde/ top waarde : grootste uitwijking naar 1 kant en wordt aangegeven met Umax of
u met een dakje erop.
- Gemiddelde waarde Ugem/Uav : deze kan uitgerekend worden door middel van: Uav = A1 +
A2. Bij een sinus is Uav A1 (+U) + A2 (-U) = 0v
- Effectieve waarde Ueff : Dit is de waarde die hetzelfde effect heeft als een gelijkspanning.
(Grafiek blz.332)

Niet sinus-vormige spanningen geven een onjuiste effectieve waarde op de universeel meter (geijkt
op effectieve waarde van een sinus).
Voor het meten ervan kun je een True RMS-meter gebruiken.

11.4
3 fase generator:
- Lijn en fase spanningen
- 3 spanningen beschikbaar (120 graden verschil per fase)

T = terminal/ elektrisch aansluitpunt
T1-T4 = fase A
T2-T5 = fase B
T3-T6 = fase C

De drie spoelen kunnen in een ster en driehoekschakeling met elkaar verbonden zijn.

Bij een ster worden T4,5 en 6 aan elkaar gekoppeld (blz. 338).
De fase leidingen (L1,2 en 3) worden aan elkaar gesloten op T1,2 en 3.

De fase spanning Uf is de spanning tussen de fase en nul.
De lijnspanning Ul1, Ul2 en Ul3 zijn de spanningen tussen de fasen onderling.

Voor een lijnspanning bij een ster geldt:
Ul = wortel 3 . Uf

You might also like