Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 456

1

Het grote Johannes evangelie


De Heer gaf dit door het innerlijke woord
aan
J akob Lorber
Deel VIII
UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd
door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda
NUGI 632
Nieuweopenbaringen.nl
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of
openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook,
hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print,
photoprint, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the
publisher
2
Het Grote Johannes Evangelie deel 8 - 220 hoofdstukken
1: Er komen verklede priesters bij Lazarus
2: Het verzoek van de Farizeen om een veilig geleide
3: De geloofsopvattingen van de Farizeen
4: Een schriftgeleerde verwijst naar Gods orde
5: De Farizeen spreken met elkaar over de vroegtijdige dood van kinderen en over
de Messias (10.10.1860)
6: Lazarus vertelt zijn ervaringen met de Heer
7: Lazarus kapittelt de laksheid van de Farizeen
8: De bedenkingen van de Farizeen over de Heer
9: Lazarus' getuigenis over de Heer
10: Rafal maakt zich bekend
11: De Heer prijst Lazarus
12: Over de materie en het gevaar ervan
13: De opvattingen van Agricola over de toekomst van de leer van de Heer.
14: De verhandeling van de Heer over de toekomst van Zijn leer
15: De toekomstige bevolkingsdichtheid van de aarde. De gebreken van de
ouderdom
16: Over het incameren van bewoners van de sterren (26.10.1860)
17: De behandeling van de mensen aan deze en aan gene zijde
18: De poort van de hemel en het rijk van God
19: De machteloosheid van de mens
20: Over de wetten van de Heer
21: Agricola vraagt om richtlijnen voor de opvoeding van de jeugd
22: Het verloop van de geestelijke ontwikkeling (31.10.1860)
23: Hoe men een einde kan maken aan het heidense priesterdom
24: De drie-eenheid in God en mens.
25: De activiteiten van de drie lichamen van de mens
26: Het wezen van God
27: De Heer als Zoon (10.11.1860)
28: Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid
29: De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie
30: Over het kennen van de toekomst
31: Agrippa vertelt zijn ervaring met een bezeten Illyrir
32: De Heer verklaart het wezen van bezetenheid
33: De plaats van de geestenwereld (19.11.1860)
34: Het wezen van satan
35: Over de persoonlijkheid van satan
36: Waar de persoonlijke duivels zich bevinden
37: Inzicht in de redenen voor de oerschepping
38: Over het bidden voor de overledenen
39: Over runes waar geesten spoken (30.11.1860)
40: De betekenis van brood en wijn; over de ceremonin
41: Veelwijverij
3
42: De juiste boetedoening
43: Vergeving van zonden
44: De natuurgeesten van de lucht
45: Agricola herinnert zich Maria van Magdala
46: Het gericht van het heidendom (8.12.1860)
47: De toekomst van Rome en van de antichrist
48: Over het duizendjarige rijk
49: De missie van Gods kinderen aan gene zijde De bestaansduur van de aarde
50: De dankbaarheid van de Romeinen tegenover Maria van Magdala
51: De komende gerichten
52: Maria van Magdala en de Heer
53: De reis naar Bethani
54: De hebzuchtige tollenaar en de Heer Over het geloof met de praktische werken
der liefde Over schadevergoeding
55: Op het landgoed van Lazarus (17.12.1860)
56: De bijzondere plaats van de aarde
57: Overeenkomst tussen de microkosmos en de macrokosmos De redenen voor de
menswording van de Heer op deze aarde
58: Wat de Romein begrepen heeft van de uitleg van de Heer
59: Hoe onze aarde zich verhoudt tot andere werelden
60: De betekenis van onze aarde
61: De belangrijkste taak van de mens (25.12.1860)
62: De zeventig leerlingen keren terug naar de Heer
63: Een schriftgeleerde stelt de Heer op de proef
64: Het beklag van de schriftgeleerden.
65: De huichelarij van de schriftgeleerden
66: Vergeving van zonden
67: De Heer wekt een knecht op uit de dood (7.1.1861 )
68: Het opvoeden van kinderen
69: Marcus vraagt naar de geschiedenis van de aarde
70: Over de natuurwetenschappelijke inhoud van het 6e en 7e boek van Mozes. De
ouderdom van de aarde
71: De eerste twee ontwikkelingsperioden van de aarde
72: De ontwikkeling van de aarde tot aan de pre-adamieten
73: De twee laatste ontwikkelingsperioden van de aarde
74: De zielsontwikkeling van de pre-adamieten (16.1.1861)
75: Het drinken van wijn De uiteenzetting over het vernietigde hemellichaam
76: Over de bewoners van het vernietigde hemellichaam
77: Gelijkenissen van het rijk Gods
78: Het belang van een voorbeeld
79: Spreken en handelen is beter dan schrijven Over de echte en valse evangelin
80: De zalving in Bethani (22.1.1861)
81: De dood van de mens
82: De oorzaken van de pijn die aan de dood voorafgaat
83: Waarom lijken langzaam ontbinden
4
84: Het verbranden en balsemen van lijken
85: De Heer en de pas bekeerde priesters (30.1.1861)
86: Het getuigenis van Marcus over de Heer
87: De redenen van de tempeldienaren voor hun houding tegenover de Heer
88: Cultus en priesterdom
89: Sabbat en priesterstand
90: De juiste heiliging van de sabbat
91: Een schriftgeleerde beroept zich op Mozes
92: Over het invoeren van de sabbat (8.2.1861)
93: De lievelingsspijs van de Heer (13.2.1861)
94: Een beschouwing van de sterrenhemel
95: Over de kracht van het kleine
96: Het ontstaan van de wind
97: Over het materialistische onderzoek van de natuur
98: De waakzaamheid van de ziel
99: Uitgekomen en niet uitgekomen voorspellingen
100: De wilsvrijheid van de mens en de alwetendheid van God Zeden en
gewoonten. (18.2.1861)
101: De vlucht kraanvogels
102: De geestelijke overeenstemmingen van de kraanvogeltrek
103: De Romeinen komen bij de Heer aan
104: De gelijkenis van de hongerige reiziger.
105: Wat 'het hemelrijk geweld aan doen' betekent
106: Over het leven aan gene zijde (24.2.1861)
107: Het doel van de bergen
108: De betekenis van de leer van de Heer
109: De Heer verlaat Bethani
110: De Heer bevrijdt gevangen kinderen uit de handen van Romeinse soldaten
111: De aankomst in de herberg (5.3.1861)
112: De genezingen van de zieken in de herberg
113: De waard doet verslag over de Farizeen
114: De klachten over Herodes
115: De goddelijke leiding van het j oodse volk
116: De hoofdman en de waard herkennen de Heer
117: De waard vertelt over het eerste bezoek van de Heer
118: De waard vertelt over zijn herberg (14.3.1861)
119: Over weldaden
120: Over de naastenliefde
121: De bezichtiging van het oude koningshuis
122: De Heer verklaart psalm 93
123: Historische opmerkingen over het Davidshuis (21.3.1861)
124: De opwinding van de leerlingen van J ohannes
125: Het verzoek van de leerlingen van J ohannes
126: De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe
127: De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen
5
128: De verhouding tussen God en de mensen
129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel
130: De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethani (28.3.1861)
131: De vraag naar de persoonlijkheid van Rafal
132: Over het bezweren van geesten
133: Het verslag van de hoofdman over wat hij helderziend waargenomen had
134: De droom van de hoofdman
135: Raphal spreekt over het wezen van de droom
136: De hogere graden van helder bewustzijn
137: Raphal maakt zich als geest bekend
138: Over het wezen van de Heer
139: De storm en het doel ervan
140: Over het doel van de schepping
141: Een onweersbui
142: Oorzaak en gevolg van de onweersbui
143: Het wezen van de elektriciteit
144: Weersverschijnselen en hun oorzaak
145: Elektrische verschijnselen
146: De vraag naar het wezen van Raphal.
147: Sneeuw en ijs
148: Aanmanende woorden van Agricola over het vertrek
149: De Heer maakt Zijn aardse toekomst bekend
150: De weg tot eenwording met de Geest en tot wedergeboorte (27.4.1861)
151: Hulp van de Heer op de weg naar de voleinding
152: Over de goddelijke orde op de geestelijke levensweg
153: De Heer onderwijst de Romeinen
154: Het gebruiken van de kracht om wonderen te doen
155: De Essenen klagen hun nood bij de Heer (3.5.1861)
156: Het advies van de Heer aan de Essenen
157: De handelskaravaan uit Damascus
158: Het afscheid van het huis van Lazarus
159: Onderweg naar de herberg
160: Over godsdienst en zinvol bidden (15.5.1861)
161: De gelijkenis van de rechter en de weduwe (Luc. 18: 1-8)
162: De ordening in Gods huishouding
163: Over de wederkomst van de Heer
164: Voor de herberg van een tollenaar De geschiedenis van de Farizeer en de
tollenaar (Luc. 18: 9-14)
165: Een genezing in het ziekenhuis van de tollenaar J ezus laat de kinderen tot
Zich komen (Luc. 18: 15-17)
166: De Heer en de rijke overste (Luc. 18: 18-27) (23.5.1861)
167: Petrus vraagt naar het loon van de leerlingen (Luc. 18: 28-30)
168: Aankondiging van het lijden. De leerlingen en de blinde langs de weg naar
J ericho (Luc. 18: 31-43)
169: De Heer in de herberg ter J ericho
6
170: De waard vraagt naar de Heer
171: De waard vraagt naar zijn spoorloos verdwenen zoon
172: De aankomst van Kado, de zoon van de waard (30.5.1861)
173: De wensen van koning Abgarus van Edessa
174: De maaltijd bij de waard
175: Doel en betekenis van de ceremonin
176: Het wezen van de waarheid
177: Het merkwaardige verschijnsel op het eiland Patmos (7.6.1861)
178: Het wolkje verschijnt een tweede keer
179: De droom van de dorpspriester
180: Het lichtwolkje verschijnt voor de derde keer
181: Natuurfilosofische opvattingen (12.6.1861)
182: Over komende dingen
183: De verlossing van de materie
184: Het verschil tussen epicuristen en cynici in geestelijk opzicht
185: De eerste twee soorten louteringsvuur
186: Het derde en vierde louteringsvuur
187: De voorwaarden voor de wederkomst van de Heer
188: De Heer met de Zijnen op de heuvel Araloth (26.6.1861)
189: Over de plaats van de oude stad J ericho
190: Het doel van de natuurlijke orde
191: De vliegproef van de Griek
192: In de herberg in Essea (3.7.1861)
193: Over de ernst van de Heer
194: De juiste vergeving van zonden
195: Het verlangen van de Arabier
196: Gods openbaringen bij de volkeren
197: Over het houden van feestdagen Vragen en bedenkingen van de leerlingen
met betrekking tot de Essenen. (12.7.1861)
198: De Heer en de Arabische rovers
199: Over het doel en het nut van reizen
200: Het onderwijzen van leraren
201: De genezing van de zieken van de overste der Essenen
202: De genezing van de armen
203: De poging van de rijken (21.7.1861)
204: Roclus verwijst de rijken naar de Heer
205: De ware verering van de Heer
206: Wat de Heer van de Zijnen verlangt
207: De twee hoogmoedige Farizeen uit J eruzalem in Essea
208: Roclus en de twee tempeldienaren (27. 7.1861 )
209: Roclus onthult de bedoelingen van de Farizeen
210: Roclus geneest de zieken
211: Roclus en de rovers
212: Het etenswonder van de Heer
213: De vrouw van de waard
7
214: Het grootste wonder van de Heer: Zijn woord (8.8.1861)
215: De Heer en de bijgelovige waard
216: De armenherberg van de Essenen
217: De wonderdaden in de herberg voor de poort
218: Hoe de helpers van de Essenen ingezet kunnen worden
219: Bij de pleegkinderen van de Essenen
220: De Heer neemt afscheid van de Essenen (16.8.1861)
Hoofdstuk 1: Er komen verklede priesters bij Lazarus
[1] Toen Ik de laatste woorden nog maar nauwelijks had uitgesproken, kwam er al
een dienaar van Lazarus de eetzaal binnen, waar wij nog welgemoed bij elkaar
zaten, en zei tegen hem dat er verscheidene vreemdelingen waren aangekomen, die
met de eigenaar van de herberg wensten te spreken.
[2] Lazarus vroeg Mij dadelijk wat hij nu moest doen.
[3] Ik zei: 'J ij blijft net als wij voorlopig hier! Alleen Rafal en de zeven
Egyptenaren zullen naar buiten gaan en met de geslepen Farizeen en
schriftgeleerden een kort onderhoud hebben. Wat ze moeten doen en zeggen, dat
weten ze!' [4] Rafal en de zeven Egyptenaren begaven zich direct naar buiten, en
Rafal vroeg hun streng wat ze hier zochten.
[5] Hierop antwoordde een zeer huichelachtige Farizeer: 'J ongeman, ben jij, die
van goede afkomst schijnt te zijn, door Lazarus die wij kennen en die wij
persoonlijk willen spreken naar ons toe gestuurd? Het is hier wel een zonderlinge
gewoonte geworden dat wanneer men de heer des huizes wil spreken, deze in zijn
plaats een baardeloze knaap stuurt! Ga dus maar naar Lazarus en zeg hem dat wij,
die hem willen spreken, zeker in J eruzalem en in alle landen der joden een veel
hogere rang bekleden dan hij.' [6] Rafal zei: 'Als jullie zulke grote heren zijn,
verbaast het mij werkelijk dat jullie je hier 's avonds, nu het reeds tamelijk donker
is, verkleed naar boven hebben begeven op deze berg, naar de plaats waar jullie
zelf een banvloek over hebben uitgesproken! Luidt jullie vervloeking dan niet zo:
'Wie van de joden deze berg betreedt bij dag of bij nacht, die zij vervloekt naar
lichaam en ziel! '? Wanneer dat echter zo is, hoezo konden jullie dan zelf hier naar
boven komen, om met de ketter Lazarus te spreken?'
[7] De Farizeer zei: 'Wat begrijp jij, baardeloze knaap, daarvan? Als wij de macht
van God hebben om op goede gronden een streek in de ban te doen, dan hebben
wij ook de macht om die tenminste voor onszelf op te heffen wanneer wij willen;
want wij staan niet onder de wet, maar erboven, als wij zijn wat jij denkt. Heb je
dat begrepen?' [8] Rafal zei: 'Luister! Wanneer jullie van mening zijn dat jullie
boven Gods wet staan, dan zijn jullie klaarblijkelijk meer dan God Zelf! Want God
Zelf voegt Zich altijd naar de eeuwige wetten van Zijn orde en handelt nooit in
strijd daarmee en heft daarom ook eeuwig nooit een wet op bijvoorbeeld om
tijdelijk Zelf, als Hij daar zin in zou hebben, tegen de wet in te handelen.
[9] Als jullie echter geloven dat jullie daarvoor machtig genoeg zijn, dan staan
jullie wel ver boven God; want God Zelf, als de Oerwet, bestaat en handelt steeds
binnen Zijn wet en staat derhalve binnen en onder Zijn wet. Wanneer God Zelf dat
8
echter eeuwig ten strengste in acht neemt, wie gaf dan aan jullie het recht om je
boven de wet te stellen, je te verkleden, opdat men jullie niet zou herkennen en niet
zou zien, hoe en wanneer jullie zelf je eigen wet overtreden? Als jullie heer over de
wet zijn, waarom dan die angst door het volk herkend te worden, als jullie in strijd
met jullie eigen wetten handelen?'
[10] Zeer wrevelig zei de Farizeer: 'Wat begrijp jij, baardeloze knaap, van deze
hogere dingen, waarover alleen de priesters van de tempel namens God het recht
hebben te oordelen?' [11] Rafal zei: 'Zo - waarom had Samul dan als knaap reeds
het recht met God te spreken en over goddelijke dingen te oordelen?'
[12] De Farizeer zei: 'Hoe wil jij je verstouten, jezelf met Samul te vergelijken?'
[13] Rafal zei: 'Hoe verstouten jullie jezelf dan, om je boven God en Zijn wetten
te plaatsen? Wie gaf jullie daartoe het recht? Waarlijk, ik heb een duizendmaal
groter recht om mij met Samul te vergelijken, dan jullie om je boven God en Zijn
wetten te plaatsen!
[14] Maar nu heb ik genoeg van jullie domheid! Geef mij antwoord op mijn eerste
vraag, waarom jullie hier naar boven zijn gekomen, en wat jullie hier willen,
anders zullen jullie mij gauw beter leren kennen en daaruit opmaken wat mij het
recht geeft om mij op zeer goede en ware gronden met Samul te vergelijken!'
[15] De Farizeer zei: 'Dat is een geheim dat wij aan niemand anders dan alleen
aan Lazarus kunnen toevertrouwen; haal dus Lazarus voor ons naar buiten, anders
zijn wij genoodzaakt met geweld het huis binnen te dringen! J ou gaat ons verzoek
aan Lazarus helemaal niets aan, al was je zelfs een tienvoudige Samul!' .
[16] Rafal zegt: 'Wat? J ullie hebben een geheim? Hoe kan dat een geheim zijn,
wat de mussen reeds van de daken aan iedereen verkondigen! Ik zal jullie je
geheim hier meedelen, opdat jullie daaraan kunnen zien, dat jullie vermeende
geheim allang geen geheim meer is.
[17] Omdat degenen die gisteren door jullie werden uitgezonden, jullie niet hebben
kunnen inlichten over de verblijfplaats van de door jullie zozeer gehate profeet uit
Galilea, en wel om de zeer eenvoudige reden dat ze niet meer teruggekeerd zijn,
hebben jullie in de Raad besloten om op sluwe wijze te informeren of Lazarus hier
wellicht aanwezig is en zou weten, waar de profeet zich ophoudt; als Lazarus niet
meer hier zou zijn, wilden jullie de waard of een andere dienaar omkopen om jullie
mogelijkerwijs de gewenste inlichting te geven! In dat geval zouden jullie
onmiddellijk alle trouw gebleven gerechtsdienaren uitsturen om de gehate profeet
gevangen te nemen en ook direct te laten doden. [18] Kijk, dat is jullie zeer
prijzenswaardige geheim, dat aan ons, en in het bijzonder aan mij, een grote vriend
van de zeer verheven profeet, allang maar al te goed bekend is! En zeg nu waar en
oprecht, of de kwestie ook maar enigszins anders ligt!'
[19] Hierop keek de Farizeer Rafal verbaasd aan en zei na een poosje: 'Wie geeft
jou, baardeloze jongen, het recht om ons zo verdacht te maken ? Ten eerste weet jij
niet, of wij werkelijk bij de tempel horen, en of wij joden zijn, en ten tweede
zeggen wij, dat wij van jouw grote profeet nauwelijks iets weten! Wij hebben er op
onze reis hierheen weliswaar hier en daar iets van gehoord, dat in het land van de
joden een grote magir van zich doet spreken door zijn kunsten en toverijen; of hij
echter een vriend of een vijand van de jodenpriesters is, of dat deze hem vervolgen,
9
dat laat ons werkelijk totaalonverschillig! Wij zijn handelaars en bekommeren ons
nooit om dergelijke kleinigheden! Wanneer dat echter zo is, hoe kun jij ons dan
dingen voorhouden die ons nog nooit iets hebben kunnen schelen?'
[20] Rafal zei: 'Zo, omdat het water jullie nu tot aan de lippen staat, willen jullie
zelfs jullie stand ontkennen; maar tegenover mij en mijn zeven metgezellen hier
lukt het jullie volstrekt niet te ontkennen wie en wat jullie zijn! Opdat jullie echter
inzien en nog beter begrijpen, dat jullie je tegenover ons onmogelijk kunnen
vermommen, zal ik mij nu enige vrijheid veroorloven en jullie van je Griekse
opperkleden beroven, zodat jullie dan in je tempelkleren voor ons staan; dan zullen
jullie stellig niet meer in staat zijn te ontkennen, dat jullie inderdaad de
hoedanigheid bezitten, waarmee ik jullie heb aangeduid!'
[21] Toen grepen de Farizeen naar hun opperkleden en hielden die vast - maar dat
hielp hun niets; want Rafal beval het in zijn wil, en de tempeldienaren stonden
onmiddellijk in hun maar al te bekende priesterkleren en maakten aanstalten, op de
vlucht te slaan. Maar de zeven Egyptenaren waren snel bij de hand, versperden hun
de weg en beduidden hun dat ze moesten blijven staan en geen stap mochten
verzetten om te proberen te vluchten; wanneer ze niet aan die wens zouden
gehoorzamen, zou het hun slecht vergaan.
[22] Om deze opdracht meer kracht bij te zetten, wezen ze de nu zeer bang
geworden Farizeen op drie grote leeuwen, die iets verder beneden aan de weg
lagen en zich grimmig gedroegen. Dit middel werkte, en de Farizeen -tien in getal
-begonnen Rafal om vergeving te smeken, en bekenden nu direct alles, waarom ze
op de Olijfberg gekomen waren, en zeiden ook dat hij de waarheid had gesproken.
[23] Toen ze daar nu in grote angst zo stonden, zei Rafal tegen hen: 'Zeg mij nu:
wie van alle mensen kan er wel slechter zijn dan jullie? J ullie willen dienaren van
God zijn, maar zijn dienaren van de hel! Welke duivel heeft jullie dan wel
verwekt? De grote Meester uit Nazareth heeft jullie door middel van woorden en
daden meer dan zonneklaar bewezen, dat Hij de beloofde Messias is en als zodanig
ook de enige Heer van hemel en aarde -zoals dat van Hem ook voorspeld is door
de mond van de profeten -en niet alleen geloven jullie daar niet in, maar jullie
vervolgen bovendien met woede en gretigheid de Heer van hemel en aarde! O
jullie machteloze dwazen! Wat willen jullie eigenlijk uitrichten tegen de macht van
de Almachtige, die jullie met de minste gedachte kan vernietigen of jullie slechte
zielen in de hel kan werpen, die jullie allang verdiend hebben? Wat willen jullie
ellendigen nu doen?'
[24] Een andere Farizeer zei: 'Luister, jonge wijze redenaar, wij vragen je nu
alleen nog maar, ons weer ongedeerd naar de stad te laten gaan, en wij geven je de
volledige verzekering, dat wij, die nu hier zijn, nooit meer aan de vervolging van
de wonderbare profeet uit Galilea ook maar in het minst deel zullen nemen! J a, wij
zullen dat de anderen zelfs zoveel mogelijk afraden! Of wij echter onze
ambtgenoten welwillender zullen kunnen stemmen ten opzichte van de
wonderdoener, daarvoor kunnen wij natuurlijk niet instaan; maar dat wij onze
uiterste best zullen doen, om de vervolgingswoede van onze collega 's te temperen,
daar staan we borg voor! Want wij hebben nu ondervonden en onszelf ervan
overtuigd, dat ons blinde vervolgen van de Galileer een van de grootste
10
dwaasheden is, die tot niets anders dan alleen maar onze ondergang leidt. En dus
willen en zullen we ook doen, wat wij hier beloofd hebben; maar laat ons nu, zoals
we je al gevraagd hebben, ongedeerd de stad weer bereiken!'
[25] Daarop zei Rafal 'Goed dan! J ullie kunnen weer vertrekken, en er zal jullie
geen kwaad overkomen; maar wee diegene van jullie, die zijn hier aan mij gegeven
woord zal breken! Want denk eraan, dat Gods macht, wijsheid, alwetendheid en
ernst oneindig zijn en de zwakke sterfelijke mens tegen God en Zijn wegen eeuwig
niets kan en zal uitrichten!
[26] J ullie zien en begrijpen ook wel dat de werken, die de Gezalfde van God voor
de mensen verricht, steeds van dien aard zijn dat alleen God die tot stand kan
brengen. En jullie zullen ook wel inzien, dat God Zelf zeer innig verenigd met de
door jullie zo gehate profeet uit Galilea te werk gaat, en dat het meer dan dwaas is
om zich te verzetten tegen de beschikkingen van God!
[27] Zeg dat ook tegen jullie slechte en blinde collega's! Zij kunnen hun woede
tegen Hem ook zo hoog laten oplopen, dat ze - doordat Hij het toelaat de hand aan
Hem slaan en Hem doden; ze zullen daarmee dan evenwel niets anders bereiken
dan de bespoediging van het gericht over henzelf en heel J eruzalem. Hij zal echter
niet gedood kunnen worden, omdat Hij het Leven Zelf is, maar Hij zal voortleven
en alle geslachten van de aarde richten. Heil degene die in Hem gelooft en alleen
Zijn welbehagen en Zijn vriendschap zoekt!
[28] Nu weten jullie watje te doen staat, en jullie kunnen nu vertrekken, als jullie
willen; willen jullie echter nu eerst nog een wijs woord met Lazarus spreken, dan
zal jullie dat nu ook toegestaan worden.'
[29] Een Farizeer zei: 'Als hij hier is, zou ik graag met hem spreken, maar over
heel iets anders, dan wat wij hem eigenlijk hadden willen vragen. Want waarvoor
wij hier naar toe gekomen zijn, heb jij ons maar al te duidelijk voorgehouden; daar
zal nu bij ons geen sprake meer van zijn, maar van iets heel anders! Wanneer wij
dan nu met Lazarus een woord zouden kunnen spreken, zou ons dat wel heel
aangenaam zijn!' [30] Hierop zei Ik tegen Lazarus in de zaal: 'Nu pas kun je naar
buiten gaan en enige goede woorden wisselen met de zeer bang geworden
Farizeen; maar zeg niets over Mijn verblijfplaats!'
Hoofdstuk 2: Het verzoek van de Farizeen om een veilig geleide
[1] Hierop ging Lazarus naar buiten, begroette volgens de gewoonte de
tempeldienaren en vroeg hun vervolgens, wat hun verzoek aan hem was.
[2] De ene Farizeer zei: 'Aanvankelijk had een boze geest ons hierheen gevoerd,
en was dus ook datgene wat wij jou eigenlijk hadden willen vragen, volstrekt niets
goeds. De woorden van deze meer dan verstandige en wijze jongeling en de
uitzonderlijke macht van deze zeven mannen, die nog om ons heen staan, hebben
ons van gedachte doen veranderen en wij hebben al gauw ingezien, hoe ijdel en
dwaas onze boosaardige opzet was, en omdat zij ongegrond was hebben we die
dan ook laten varen.
[3] Nu vragen wij je echter als vrienden ons toe te staan je weer in Bethani te
mogen bezoeken, waar we graag over heel veel dingen onder vier ogen met je
11
willen spreken. Vervolgens vragen wij je nu echter ook om ons een veilig geleide
te geven over de berg tot in de stad; want daar, iets verder beneden op de weg
liggen drie leeuwen, die zeker aan de zeven mannen toebehoren, omdat ze op hun
roep onmiddellijk zijn verschenen. Deze boosaardige dieren zullen -wat al vaker
het geval geweest schijnt te zijn waarschijnlijk goed getemd zijn en in plaats van
honden de zeven mannen dienen tot bescherming op hun reizen, maar ondanks hun
tamheid zijn ze niet te vertrouwen! Zelfs de kwaadaardigste hond kent ook 's
nachts zijn huisheer; maar een vreemde grijpt hij en verscheurt hem, en dat zou van
die drie leeuwen des te meer te verwachten zijn! Daarom vragen wij jou, of je de
zeven mannen ervoor wilt laten zorgen dat die drie beesten daar weer weggaan.
[4] Hierop zei Lazarus 'Wanneer jullie innerlijke bedoeling hetzelfde is als jullie
woorden, en wanneer jullie de schade die jullie aan heel veel armen, weduwen en
wezen toegebracht hebben, zoveel mogelijk weer goed willen maken, dan kunnen
jullie heel kalm langs deze leeuwen gaan, en er zal er niet n naar jullie omkijken;
maar als jullie inje hart een andere mening zijn toegedaan dan in jullie woorden
klonk, dan zou het niet erg veilig voor jullie zijn om de leeuwen te naderen!
Onderzoek daarom jullie hart, en zeg openlijk en eerlijk hoe het daarmee gesteld
is! [5] Ook tot Bethani, en mijn woonhuis, zullen jullie wel geen toegang krijgen,
zolang jullie in je hart andere gevoelens zijn toegedaan dan uit jullie woorden
blijkt; want dergelijke wachters, zoals die drie daar beneden, bewaken ook mijn
huis. Wie met oprechte bedoelingen bij mij komt, heeft niets te vrezen; wie echter
met onoprechte en kwade bedoelingen mijn huis nadert, die vergaat het slecht!'
[6] De woordvoerende Farizeer zei: 'J e kunt mij geloven, dat wij nu allemaal zo
denken, zoals ik spreek, en ook zullen wij, wanneer wij iemand op enigerlei wijze
schade hebben berokkend, ons uiterste best doen het kwaad zoveel als maar
enigszins mogelijk is goed te maken; maar wij durven niet alleen langs die drie
beesten te gaan! Geef ons daarom toch een veilig geleide!'
[7] Lazarus zei: 'De zeven mannen zullen jullie het veiligste geleide geven, als
jullie bedoelingen oprecht zijn. Maar nu nog een vraag aan jullie! Zeg mij, om
welke reden geloven jullie niet dat J ezus van Nazareth alleen ten volle de ware
Messias is? J ullie hebben toch de Schrift gelezen, en hebben ook Zijn leer gehoord
en de tekenen gezien, die Hij doet! Hoe is het mogelijk dat jullie over dat alles nog
steeds zo'n verstokte mening hebben? Duizenden joden en heidenen geloven in
Hem, en vele heidenen komen van alle uiteinden van de aarde, buigen voor Hem,
nemen Zijn Woord aan en geloven dat Hij de Heer is; alleen jullie, die voor het
hele volk een voorbeeld zouden moeten zijn, verzetten je daar nog erger tegen dan
harde bergen tegen de stormen.
[8] De Heer kwam in het vlees als mens op deze aarde, zoals Hij het Zelf door de
mond van de profeten geopenbaard heeft, en doet nu ook de werken, die de zieners
al eeuwen geleden bezongen hebben - wat jullie als schriftgeleerden als eersten
zouden moeten onderkennen -en toch geloven jullie, zoals gezegd, niet in Hem!
Wat is daar dan wel de reden van?'
[9] De Farizeer zei: 'Dat, beste vriend, willen wij binnenkort bij jou in Bethani
eens heel duidelijk bespreken; hier kan ik je nu echter al wel zeggen, dat het nu in
de tempel een zeer moeilijke zaak is om mens te zijn. Men is weliswaar priester,
12
maar daarom nog geen mens. Iedereen is een vijand van de ander en tracht hem
schade toe te brengen, om daaruit voor zichzelf voordeel te halen, en dus is men
daar waar men als mens liever zou huilen, gedwongen met de wolven mee te
huilen, opdat men niet door hen verscheurd zal worden. Maar laat dat nog maar
een korte tijd zijn zoals het is, dan zal dit doen en laten van de tempel een
drastische verandering ondergaan; want op den duur kan men daar niet meer
blijven. [10] Nu weet je ook hoe wij er eigenlijk over denken; heb daarom de
goedheid om die zeven mannen te zeggen, dat ze ons behouden en wel van deze
berg naar de stad begeleiden!'
[11] Pas hierop zei Rafal nu weer tegen de Farizeen: 'Waarom hebben jullie
eigenlijk zo'n haast om weer naar de stad te komen? Wanneer jullie waarachtig
goede en eerlijke bedoelingen hebben en ook al zeggen dat jullie in de Messias
willen geloven, dan zijn jullie hier bij ons veiliger dan in de stad! J ullie zijn toch
hier naartoe gekomen met de bedoeling, om als vijanden van de Messias, hier te
weten te komen waar Hij Zich ergens ophoudt? Als jullie echter ten opzichte van
Hem van mening zijn veranderd, waarom willen jullie dan nu als Zijn vrienden niet
naar Hem informeren waar Hij verblijft, opdat jullie Hem opzoeken en je aan Hem
tonen als mensen, die in Hem geloven?'
[12] De Farizeer zei: 'Beste wijze jongeman, als wij dat zouden doen, dan zou ons
dat ongunstig aangerekend kunnen worden en misschien zo worden uitgelegd, dat
wij ons mooier voordoen dan we zijn om nu toch van jullie te weten te komen,
waar de Messias verblijft. Er is ons nu waarlijk niets meer aan gelegen om te weten
waar hij zich ophoudt! Want zijn vijanden zijn wij waarlijk niet meer; maar om ons
nu als bekeerde vrienden aan hem voor te stellen, daarvoor voelen wij ons nog veel
te slecht en hem niet waardig, en dan is het toch wel begrijpelijk dat wij nu
helemaal niet nader kunnen en willen informeren naar zijn eventuele verblijfplaats
en daarom in onze huizen willen zijn, om ons nader te beraden, wat wij in het
vervolg moeten doen om ons volkomen bij hem aan te sluiten. Bovendien moeten
wij vr alles ook de mislukking van onze onderneming aan de tempel meedelen,
opdat men daar niet, voordat men een bericht van ons ontvangt, reeds andere
spionnen uitstuurt en zo onrust veroorzaakt in de hele stad en de hele omgeving.
Wij denken dat we jullie nu al onze beweegredenen voldoende uiteengezet hebben,
die ons verplichten om zo spoedig mogelijk weer naar de tempel en onze huizen
terug te keren, sta ons daarom een veilige aftocht toe!'
[13] Nu zegt Rafal: 'Ik kan jullie echter verzekeren, dat men in de tempel tot
morgen op jullie berichtgeving zal wachten, en daarom geen nieuwe spionnen zal
uitsturen. En Lazarus heeft hier ook genoeg vertrekken ter beschikking, waarin
jullie je kunnen beraden, en hij heeft voedsel en de beste wijn in overvloed, opdat
jullie je kunnen sterken. Omdat jullie nu eenmaal hier zijn, zou ik jullie willen
raden om minstens tot middernacht hier te blijven en je dan pas onder een veilig
geleide naar de stad te begeven. Maar als jullie nu al beslist weg willen, dan zullen
jullie door ons ook niet langer opgehouden worden! De leeuwen -zoals jullie goed
kunnen zien - zijn al weg, en daar in de dichtstbijzijnde tent liggen jullie Griekse
mantels! Doe nu, wat jullie willen!'
13
Hoofdstuk 3: De geloofsopvattingen van de Farizeen
[1] Na deze woorden van Rafal wisten de Farizeen niet zo goed, wat ze nu
moesten doen. [2] Maar n van hen zei na een poosje: 'Weet je wat we doen? De
jongen zal juist en waar gesproken hebben, en daarom ben ik van mening dat wij
tot middernacht hier moeten blijven, wanneer Lazarus ons een kamer kan
toewijzen waarin wij ongestoord alleen kunnen zijn, om onder elkaar de kwestie
van de Messias nauwkeurig en goed te bespreken en ook nog enkele andere dingen
met onze vriend Lazarus.'
[3] Daar waren allen het mee eens, en Lazarus leidde hen via een andere deur het
huis binnen, wees hun daar een ruime kamer aan en liet daar direct de tafel dekken
en brood, wijn en andere spijzen in grote hoeveelheid opdienen en ook goede
lampen neerzetten. Dat alles deed de Farizeen zozeer genoegen, dat n van hen
de opmerking maakte: 'J a, als dat zo gaat, dan kunnen wij het hier ook tot morgen
uithouden en laten we onze ambtgenoten in de tempel voor wat ze zijn! Die
moeten maar fijn tot de morgen op een bericht van ons wachten!'
[4] Daar waren allen het mee eens, en een oudste, die zoveel als een overste was en
zeer ervren in allerlei wereldse wijsheid, zei, toen de wijn zijn tong had
losgemaakt: 'Waar het de mens goed gaat, daar moet hij ook blijven, en zo blijven
wij ook tot de ochtend hier, en ik zou graag met jullie, mijn beste ambtgenoten, een
paar openhartige woorden spreken! Want in de tempel gaat dat niet; maar hier,
waar we helemaal ongestoord bij elkaar zitten en door niemand afgeluisterd
worden die ons zou kunnen schaden, kan men ook wel een openhartig woord
spreken!
[5] Het is toch eigenaardig gesteld met de mens! Wat is eigenlijk de mens, de
sterfelijke God van deze aarde, die de grond bebouwt en met zijn verstand en met
de kracht van zijn handen grote werken tot een harmonisch bestaan brengt? Ik zeg
jullie: de mens is niets anders dan een zeer erbarmelijk dier; want hij weet dat hij
moet en zal sterven, terwijl geen dier daar enig vermoeden van schijnt te hebben,
vandaar dat het tot aan het moment van zijn dood met een heel rustig gemoed
verder kan leven, zonder ooit n gedachte te hebben eenmaal te moeten sterven.
De mens doet er daarom goed aan, zijn erbarmelijke leven af en toe een beetje op
te vrolijken en de donkere gedachten aan de dood enkele ogenblikken te verjagen.
[6] De macht, die de mens in het leven riep, kan naar mijn mening nooit wijs en
goed geweest zijn, zoals ook nooit een mens wijs en goed genoemd kan worden,
die de meest kunstige werken schept, om ze vervolgens, wanneer ze door zijn zorg
en bemoeienis hun hoogste voltooiing bereikt hebben, weer te vernielen en de
verfoeilijke brokstukken en resten geheel en al hun bestaan te ontnemen en direct
daarop hetzelfde werkstuk weer opnieuw voor hetzelfde doel te maken.
[7] Welbeschouwd kan men zich onder God, als de alles scheppende macht,
onmogelijk iets wijs en goeds voorstellen. Want als die macht goed en wijs zou
zijn, dan zou ze toch ook voor het voortbestaan van haar meest kunstige werken,
zoals wij mensen dat zijn, gezorgd moeten hebben! Maar daar is geen sprake van!
Wanneer een mens pas op hoge leeftijd een grotere volmaaktheid in kennis, denken
en handelen bereikt heeft, dan begint hij ook al te sterven; hij wordt zwakker en
14
zwakker, zijn levenskrachten worden van dag tot dag minder, en dat gaat net zo
lang door, tot hij zijn laatste adem uitgeblazen heeft. Wat er daarna met hem
gebeurt weten jullie allemaal, en het is niet nodig dat nader te beschrijven.
[8] Weliswaar hebben wij in onze leer over God de verzekering, dat er in de
materile mens nog een geestelijke mens leeft, die na het afvallen van het lichaam
blijft bestaan - maar wat heeft de mens aan een leer en het daaruit voortvloeiend
geloof, als aan niemand een onomstotelijk bewijs daarvan gegeven is?
[9] Hoeveel verheven vaderen, wijzen en profeten hebben er niet vr ons geleefd
naar de beste en meest wijze wetten; ze geloofden ongetwijfeld in een God, baden
tot Hem en beminden en vereerden Hem bovenmate en geloofden ook vast aan een
eeuwig leven na de dood van het lichaam! Maar uiteindelijk moesten deze grote en
wijze geloofshelden toch sterven, en is er van hen niets anders overgebleven dan
hun naam en hun in de Schrift beschreven daden en leringen! Maar waar zijn hun
zielen heengegaan?
[10] Wie van ons allen heeft eigenlijk ooit werkelijk en naar volle waarheid een na
de dood ergens voortlevende ziel gezien en gesproken? Hoogstens in een droom of
in een kwaadaardige koortshitte! Er zijn wel mensen die beweren dat ze met de
zielen van gestorven mensen gesproken hebben; maar dat zijn meestal mensen bij
wie het totaal ontbreekt aan kennis en beoordelingsvermogen, en zij scheppen er
dikwijls behagen in om aan andere mensen bovennatuurlijke dingen te vertellen uit
hun levendige fantasie en verbeelding, om zichzelf daardoor een bepaald mystiek
aanzien te verschaffen, waaraan hun vaak meer gelegen is dan een magir aan zijn
pure winst. [11] Men moet ook erkennen, dat er van tijd tot tijd mensen zijn, die
om hun uitspraken en leringen kracht bij te zetten wonderbare daden verrichten en
daarmee op hun leringen een stempel van waarheid willen drukken, zoals wij dat
nu bij die werkelijk opmerkelijke profeet uit Nazareth meemaken. Hij onderwijst
daarbij het volk heel goed en belooft aan allen, die in Hem geloven, het eeuwige
leven van de ziel. [12] J a, dat is allemaal heel mooi en zelfs goed, omdat dat veel
mensen een bepaalde geruststelling geeft en hun de angst voor de dood ontneemt;
maar dat hebben ook de oude profeten gedaan, en duizenden mensen hebben vast
geloofd en hebben hun geloof zelfs met de marteldood bezegeld. De tijd heeft die
grote profeten echter samen met hun gelovigen weggerukt, en er is ons niets anders
van hen overgebleven dan hun namen en daden die in de Schriften beschreven zijn
en die wij ook zonder enig verder overtuigend bewijs enkel moeten geloven!
[13] Waarom komt er dan niet eens een ergens aan gene zijde voortlevende ziel
naar ons toe, die bijvoorbeeld tegen ons zegt: ik ben de aan gene zijde zeer
gelukkig voortlevende Elia, Danil, David of J esaja? Ik zeg jullie: zoals de oude
profeten en ook Mozes vergaan zijn, zullen ook wij vergaan samen met die nu zo
beroemde profeet, die zelfs doden op schijnt te wekken, en de latere nakomelingen
zullen van ons en van hem precies datgene erven wat wij van de oude profeten
gerfd hebben. Al zal het geloof ook misschien vele eeuwen blijven bestaan met
vele toevoegingen en vervalsingen, dan zal de levende ware overtuiging toch exact
dezelfde zijn als die wij nu hebben over het voortleven van de ziel na de dood van
het lichaam. [14] Een dergelijk voortleven van de ziel na de lichamelijke dood zou
weliswaar iets onschatbaar verhevens zijn, en een mens zou beslist alles doen om
15
zich volledig van een dergelijk leven te verzekeren, wanneer hij daarvoor op
enigerlei wijze steekhoudende bewijzen zou hebben; maar daaraan heeft het altijd
ontbroken, en daarom is het niet verwonderlijk, dat het ooit bij de Ouden zo
rotsvaste geloof bij ons verkoeld is,
[15] Wie van het meer ontwikkelde en ervaren deel van de mensen bezoekt
tegenwoordig eigenlijk nog ten volle gelovend de tempel? De hooggeplaatsten en
wijzen gaan alleen vanwege het gewone volk de tempel binnen en doen alsof hun
geloof rotsvast is, opdat het volk dan bij zichzelf denkt en zegt: 'Er moet toch wel
iets van waar zijn, omdat de hooggeplaatsten, geleerden en wijzen, die alles
kunnen weten, er zoveel waarde aan hechten!'
[16] Daarom ben ik werkelijk geen vijand van die beroemde Galileer, omdat hij
de arme mensen opnieuw geestdriftig maakt voor een leven van de ziel na de dood
van het lichaam en hun een goede troost geeft; maar ik vind het niet juist, dat hij
ons bij iedere gelegenheid als de grootste bedriegers van het volk aanwijst en als
een man die voor wijs wil doorgaan niet bedenkt, dat hij in de grond van de zaak
hetzelfde met het volk doet als waarvan hij ons beschuldigt. Als hij het volk alleen
maar, zoals ik nu, de waarheid zou zeggen, namelijk zoals de oude ervaring die
leert, dan zou hij waarschijnlijk niet zoveel aanhangers hebben als hij nu heeft.
[17] Dat is zo mijn ware geloof en mijn oprechte bekentenis voor jullie, mijn
ambtgenoten, die ik echter alleen onder ons heb uitgesproken, omdat ik wel weet
dat jullie bij jezelf allemaal precies zo denken als ik; in de tempel, in het bijzijn
van het volk en onze vele en zeer blinde ambtgenoten is het echter nodig anders te
spreken! Wat denken jullie van deze opvatting?'
Hoofdstuk 4: Een schriftgeleerde verwijst naar Gods orde
[1] Een andere schriftgeleerde zei: 'Ik kan je geen ongelijk geven en deel in veel
opzichten .jouw mening; maar als een volledig uitgemaakte waarheld kan Ik J e
mening toch eigenlijk niet aannemen! Want ik kan niet geloven, dat God als de
meest wijze Schepper van hemel en aarde, die toch de zon, de maan, de sterren en
deze aarde voortdurend in stand houdt, ons als volmaakte werken van Zijn wijsheid
en macht alleen geschapen heeft om te dienen als Zijn vergankelijke speelpoppen!
[2] Dat de mens maar een kort leven op deze aarde heeft, daarvan schijnt de reden
meer daarin gelegen te zijn, dat zijn ziel zich in het lichaam op een bepaalde
manier moet ontwikkelen en een bepaalde en duurzame degelijkheid moet
verkrijgen, opdat ze daarna kan voortbestaan in een andere, met haar wezen
overeenstemmende wereld, die onbegrensd moet zijn.
[3] Want wanne,er de mens met lichaam en ziel alleen bestemd zou zijn voor deze
materile wereld die, al is zij nog zo groot, toch haar grenzen heeft, dan zou als
gevolg van de dagelijkse toename van het aantal mensen als die ook dat hun
lichaam betreft onsterfelijk zouden zijn, deze aarde ai gauw te klem en te beperkt
worden voor de mensen, temeer daar ze uit veel meer water dan vaste, bewoonbare
grond bestaat; God zou na een bepaalde tijd de mensen onvruchtbaar moeten
maken en ze ook niet meer ouder moeten laten worden, zodat ze dan in een
16
bepaalde normale kracht en sterkte eeuwig konden voortleven en de aardbodem
bewerken voor hun levensonderhoud.
[4] Dat de mensen echter na verloop van tijd ook genoeg zouden krijgen van zo'n
noodzakelijkerwijs eentonig leven, kunnen we met zekerheid aannemen; want de
dagelijkse ervaring leert ons immers, dat iedereen in een en dezelfde steeds gelijke
levensomstandigheid zich erg begint te vervelen en snakt naar verandering, en
omdat zelfs de meest vindingrijke mens na vele duizenden jaren toch aan het eind
is gekomen met al zijn geliefde veranderingen, zou hij tenslotte in de grootste
verveling terecht komen, die hij. nergens meer mee zou kunnen verjagen.
[5] Uit deze diepgaande beschouwingen blijkt wel, dat Gods wijsheid de mensen
voor een ander, hoger en vrijer leven heeft geschapen en niet voor een in alles zeer
beperkte wereld, die weliswaar goed genoeg is om de mens tot een eerste
ontwikkelingstrap te dienen, maar nooit bestemd kan zijn om hem een zalig eeuwig
bestaan te geven. [6] Om deze en nog vele andere redenen geloof ik in de
onsterfelijkheid van onze zielen, want als die sterfelijk zouden zijn, zouden wij ons
God wiens macht,en hoogste wijsheid uit al Zijn werken duidelijk blijkt, evenals
Zijn goedheid en Zijn gerechtigheid -als machteloos moeten voorstellen of als
onwijs of zelfs als helemaal niet bestaand.
[7] Geen enkel enigszins helder denkend mens kan toch beweren, dat de een of
andere blinde en stomme kracht werkstukken, zoals wij mensen dat zijn, tot een
geordend bestaan zou kunnen roepen. Want wat men zelf niet heeft, daarvan kan
men ook onmogelijk iemand anders iets geven. Of geef eens iemand die zeer dom
is en nauwelijks zijn moedertaal kan brabbelen, een taak als leraar in een vreemde
taal aan een school! Wat zal die tot stand brengen? Niet meer dan een standbeeld!
Daarom moet er wel een zeer wijze en almachtige God bestaan, en iedereen die
helder denkt, zal dat als waar moeten erkennen.
[8] Als de almachtige God echter zeer wijs is, dan is Hij ook zeer goed en
rechtvaardig en heeft Hij met ons mensen zeker ware en goede bedoelingen en
heeft Hij door de mond van de profeten en andere wijze mensen ook aan alle
andere mensen meegedeeld, wat voor bedoelingen Hij met ons mensen heeft, en
wat de mensen moeten doen om reeds hier op aarde een goed en zalig voorleven te
genieten en zich door middel van dit voorleven zo bekwaam en ontvankelijk
mogelijk te maken voor het daaropvolgende eeuwige leven.
[9] Een God echter, die dat gedaan heeft en nog voortdurend doet, heeft niet eens
een mug, en zeker niet ons mensen als een beklagenswaardig speelgoed voor Zijn
grillen geschapen! Of kan men zich een wijs en derhalve ook goed mens
voorstellen, die er behagen in zou scheppen om te zien hoe zijn arme medemensen
voortdurend op de afschuwelijkste manier gekweld worden? Voorzover ik de
mensen in alle opzichten heb bekeken, heb ik ook steeds gemerkt, dat God de mens
volstrekt geen kwaad berokkent; dat doen de mensen elkaar en maar al te vaak en
het meest zichzelf aan. Want ten eerste drijft hun nooit te bevredigen .zelfzucht en
hebzucht de mensen ertoe, elkaar zoveel mogelijk te achtervolgen en elkaar
daardoor allerlei kwaad aan te doen; en omdat ze daarbij geen acht meer slaan op
de geopenbaarde wil van God, krijgen ze door de meest ongeregelde leefwijzen
ook allerlei lichamelijke ziekten, die hun dit voorleven ten zeerste vergallen.
17
[10] Vraag: zijn Gods wijsheid en goedheid daar ook maar enigszins schuldig aan?
Als dat het geval zou zijn, dan zouden de hoog te eren mensen die steeds naar de
wetten van God hebben geleefd, vr hun verscheiden van deze wereld ook door
zulke kwaadaardige ziekten gekweld worden als degenen die vanaf hun jeugd al
een goddeloos leven geleid hebben en daardoor de natuur van hun wezen in de
grootste wanorde gebracht hebben. O nee, ik heb mij er zelf al heel vaak van
overtuigd, dat de mens die volgens Gods orde leeft, meestal een hoge leeftijd
bereikt en aan het einde een opvallend zachte dood sterft. [11] Er bestaan hier en
daar ook wel voorbeelden van vrome en rechtvaardige mensen, die uiteindelijk ook
door een niet bepaald zachte dood van deze wereld scheiden; maar daarbij kunnen
wij altijd twee gevallen veronderstellen, namelijk dat God het geduld van zo
iemand zwaarder op de proef stelt, opdat zijn ziel voor het leven aan gene zijde een
des te grotere gedegenheid verkrijgt. Waarom? Dat zal God zeker heel goed weten!
[12] In het tweede geval echter kan de op bedaagde leeftijd vroom en rechtvaardig
geworden mens door vele jeugdzonden de natuurlijke orde van zijn lichaam
verstoord hebben, en dat kan dan aan het einde van zijn leven evenzo vele bittere
gevolgen hebben, die zijn laatste uren niet bepaald tot de aangenaamste voor hem
kunnen maken. Maar wij kunnen als volledig zeker en gewis aannemen, dat
mensen die van het begin af aan volgens Gods orde leven, steeds zeer zacht
overlijden.
[13] Dat is nu zo mijn ware getuigenis, waar ik voor mijzelf tot aan het einde van
mijn aardse leven trouw aan zal blijven; ieder van jullie gelove en doe wat hij wil!'
Hoofdstuk 5: De Farizeen spreken met elkaar over de vroegtijdige dood van
kinderen en over de Messias (10.10.1860)
[1] Hierop zei de eerste spreker: 'J a, daar kan ik waarlijk niets anders tegenin
brengen, dan dat jij ons bij al je buitengewoon goede opvattingen niet ook
opheldering hebt gegeven over hoe de vroegtijdige dood van kinderen te verenigen
valt met de wijsheid, goedheid en gerechtigheid van God.
[2] De mens is er volgens jouw opvatting door God toe geroepen, om zich door
middel van een goed. geordend voorleven op deze aarde een ware en met de
bedoeling van God overeenkomende soliditeit van zijn ziel te verschaffen - want
dat dat in de bedoeling van God ligt, blijkt immers duidelijk uit alle openbaringen
die door de mond van de aartsvaders en de profeten tot ons zijn gekomen. Maar
wat gebeurt er aan gene zijde met de kinderen, bij wie vanwege hun vroege dood
eigenlijk noch van een ongeordend en nog minder van een geordend voorafgaand
proefleven sprake is geweest? Wanneer de ziel van de mens alleen door een goed
geordend voorafgaand proefleven het gedegen, ware, eeuwige leven kan bereiken,
waardoor bereikt de ziel van een kind dat dan? Of sterft de kinderziel samen met
het lichaam?' [3] Daarop zei de tweede, goede spreker: 'Uit de oertijd van de
mensen is niet bekend of er toen ook kinderen gestorven zijn; de vroegtijdige dood
van kinderen is alleen door de zonden van de ouders veroorzaakt, en daarom zijn
zij bewust of onbewust de schuld van de vroegtijdige dood van hun kinderen. Maar
God zal in Zijn hoogste wijsheid ook voor de onschuldige zielen van kinderen
18
weten te zorgen; zij zullen zeker in de grote wereld aan gene zijde in kunnen halen
wat ze hier buiten hun schuld verzuimd hebben!
[4] Is deze aarde dan soms de enige wereld? Laten we kijken naar de sterrenhemel!
Grote wijzen uit de oudheid en zelfs Mozes in zijn bij-boe ken, die wij nog wel
hebben maar waaraan wij geen geloof schenken, hebben erop gewezen dat de zon,
de maan en alle sterren werelden zijn, en dikwijls heel veel grotere dan die van
ons; als dat echter zo is, dan zal het voor Gods wijsheid en macht ook wel niet zo
moeilijk zijn om voor de zielen van de kinderen een andere en wellicht ook in
veelopzichten betere leefwereld aan te wijzen, waarop zij dan hun levensvoltooiing
zullen bereiken. [5] Dat God in de eeuwig grote scheppingsruimte nog andere
scholingswerelden voor mensen zal hebben, daaraan valt werkelijk niet te twijfelen
-wij kleine en zwakke mensen hebben immers ook voor onze kinderen meer dan
n enkel schoolgebouw! Wat bij ons machteloze mensen mogelijk is, waarom zou
dat voor de almachtige en zeer wijze God iets onmogelijks zijn? .
[6] De aartsvaders, die zeker meer dan wij nu met Gods hemel in verbinding
stonden, wisten heel goed, dat het zo is; wij hebben echter door onze materile
wereldse instelling alles wat van de geest is verloren en weten daar nauwelijks nog
iets van. Ik ben weliswaar ook maar een materieel mens, maar ik heb veel geleerd
en ondervonden en spreek daarom nu zoals ik spreek. Natuurlijk kan ik in de
tempel in het bijzijn van allen niet zo spreken!' [7] De eerste spreker zei: 'Nu kan ik
er niets meer tegenin brengen en ben echt blij, dat jij mij van mening hebt doen
veranderen. Maar het is nu ook tijd om op ons hoofdthema, namelijk op de
wonderlijke profeet uit Galilea terug te komen. Ik heb daarover direct aan het
begin opgemerkt dat er op aarde altijd bepaalde bijzondere mensen bestaan, uit
wier woorden en daden gemakkelijk en onbetwistbaar een hogere, aan God gelijke
begaafdheid te herkennen valt, zoals dat nu bij onze Galileer het geval schijnt te
zijn. [8] Maar ook bij andere mensen ontbreekt het niet aan soortgelijke gaven.
Neem nu alleen vandaag al het plotselinge verdwijnen van onze mantels en het
tevoorschijn toveren van de drie leeuwen! Dat is een regelrecht wonder, dat een
gewoon mens niet kan begrijpen. Nu zouden deze mensen ook kunnen zeggen: 'Ik
of hij daar is jullie Messias, omdat hij in staat is wonderen te doen! ' - wat wij
natuurlijk niet kunnen aannemen! Want als we dat zouden doen, dan zou het al
gauw wemelen van louter messiassen! De Essenen doen ook wonderen, maar
daarom zijn ze nog lang geen messiassen. De Galileer echter presenteert zichzelf
aan ons als zodanig. Wat moeten we daarvan zeggen?'
[9] De tweede, goede spreker zei: 'Mijn mening, die ik echter om begrijpelijke
redenen niet heb kunnen uitspreken, IS als volgt: Zijn leringen en daden zijn mij
welbekend. Hij is wat zijn leven en handelwijze betreft de zuiverste jood, geheel in
de zin van Mozes. Hoe het er echter bij ons in de tempel met de beste Mozes
uitziet, dat weten wij allemaal maar al te goed, en ook hij schijnt het heel perfect te
weten, anders zou hij ons vanmorgen niet zulke harde woorden toegevoegd
hebben. Bovendien heeft hij bij de blindgeborene enkel door zijn wil een waar
godswonder gedaan, wat voorheen niemand mogelijk was, en dus ben ik van
mening dat wij als scherpe waarnemers de kwestie moeten laten rusten. Komt tijd,
komt raad. Is hij uiteindelijk toch degene voor wie hij zichzelf openlijk bij alle
19
mensen uitgeeft, dan zullen wij tegen hem eeuwig niets uitrichten; is hij dat
uiteindelijk toch niet, dan zal hij ook tegen ons niets uitrichten ondanks al zijn
wonderen! [10] Het is het beste om in het geheim al zijn leringen en daden te
onderzoeken. Als wij vaststellen dat die helemaal zuiver zijn en zijn daden
helemaal van goddelijke aard, dan zullen ook wij in hem geloven; als hij echter in
onze ogen niet aan deze voorwaarde voldoet, dan blijven wij wat wij zijn, en laten
al het andere aan God over!'
[11] Daarmee waren allen het eens en aten en dronken daarna weer.
[12] Na deze toespraak ging Lazarus op Mijn bevel weer naar hen toe. Hij wist wat
ze allemaal gezegd hadden, want Ik had dat aan iedereen verteld.
Hoofdstuk 6: Lazarus vertelt zijn ervaringen met de Heer
[1] Toen de nu goed verzadigde Farizeen Lazarus in het oog kregen, drukten ze
allemaal hun vreugde uit over het feit dat hij nu ongeroepen bij hen was gekomen.
[2] Hij begroette hen ook, zeggend (Lazarus): 'Het doet mij veel genoegen, dat
jullie je op deze plaats, die jullie vervloekt hebben, toch zo goed voelen! En
aangezien mij, tot grote vreugde van mijn hart, alles bekend is wat jullie hier in
besloten kring besproken hebben, denk ik dat jullie, die werkelijk wijze mannen
zijn, nu geen gebruik zullen maken van jullie banvloek over mijn bezitting?'
[3] De eerste spreker zei: 'Dat zeker niet; maar hoe -bij Mozes! -heb jij bij gesloten
deuren en ramen kunnen horen, wat wij zo zacht mogelijk onder elkaar gesproken
hebben? Vertel ons de inhoud van onze gesprekken, anders moeten wij geloven,
dat jij hier de draak met ons wilt steken!'
[4] Hier bezwoer Lazarus hun, dat hij zoiets nooit zou doen, en hij herhaalde
daarop woord voor woord alles wat ze tevoren met elkaar besproken hadden.
[5] Toen de Farizeen dat hoorden, zei de eerste weer: 'Maar hoe -bij alle sterren
van de hemel! -ben jij daar achter gekomen?'
[6] Lazarus zei: 'J e hebt toch zelf met je eigen woorden gezegd, dat er in de wereld
mensen bestaan, die zeldzame vermogens bezitten! Waarom zou God bijvoorbeeld
ook mij niet enkele zeldzame gaven geschonken hebben? Maar ik kan jullie nog
iets veel belangrijkers zeggen, en dat is dat J ullie als gevolg van jullie inzicht en
spreken heel dicht bij het rijk Gods zouden zijn, als de slechte lucht van de tempel
jullie daarin niet hinderde. In het bijzonder echter duid ik daarmee op jouw
tegenpleiter, met wie jij uiteindelijk zelf op alle punten instemde, evenals ook alle
anderen, vandaar dat jullie allemaal nu tot mijn werkelijk zeer grote vreugde met
deze wel heel achtenswaardige tegenpleiter op n en hetzelfde punt staan; want
mannen van jullie soort zullen er in de tempel nu niet veel meer zijn. Daarom zeg
ik jullie, als jullie oude en ware vriend, dat jullie nu dichter bij het rijk Gods staan
dan jullie vermoeden!' [7] Nu zei de tweede spreker: 'Beste vriend, verklaar je
nader! Wat wil je ons daarmee zeggen? Hoe zouden en kunnen wij nu dichter bij
het rijk Gods zijn dan wij kunnen vermoeden? Moeten wij hier soms sterven? Heb
jij soms vergif in onze wijn gedaan?'
[8] Lazarus zei: 'Hoe kunnen jullie als werkelijk verstandige mensen zoiets ook
maar denken! Ik wil direct uit jullie bekers drinken om te bewijzen hoe onjuist die
20
gedachte is; jullie zullen nog lang genoeg op deze aarde moeten leven! Alleen met
jullie kennis zijn jullie dicht bij het rijk Gods gekomen en met jullie geheim
gehouden geloof, maar niet met jullie aardse leven!'
[9] De eerste Farizeer zei: 'Wat versta jij dan onder het rijk Gods?'
[10] Lazarus zei: 'Niets anders dan dat jullie in je gemoed de juiste kennis van God
bezitten! Als jullie Hem, die jullie tot nu toe vervolgd hebben, bovendien ook nog
zouden aannemen als degene die Hij in waarheid is, dan zouden jullie al volledig in
het rijk Gods zijn, dat vollicht is! Begrijpen jullie nu wat ik heb willen zeggen met:
jullie zijn dichter bij het rijk Gods gekomen dan jullie kunnen vermoeden?'
[11] Daarop zegt de eerste spreker weer: 'Nu, het is goed dat je dit onderwerp
aansnijdt! Dat jij veel met de wonderbare Galileer op hebt, weten wij al een hele
tijd, en wij hebben je dat, juist of onjuist, ook wel te kennen gegeven. Dat is voor
ons niets nieuws. Maar aangezien jij die man zeker beter kent dan wij en wij nu
hopelijk weer goede vrienden zijn geworden, omdat jij doorjouw gave, die ons
voorheen onbekend was, je ervan overtuigd hebt hoe wij er eigenlijk over denken,
is het nu misschien het beste moment, dat jij ons die man nader laat leren kennen.
J e hoeft ons daarvoor helemaal niet te zeggen waar hij zich op dit moment
ophoudt, omdat wij van het belachelijke besluit van de tempel toch nooit meer
gebruik willen en zullen maken; en ook hoeven wij de Galileer niet nader te leren
kennen vanwege de geslepen tempelpriesters, maar alleen ter wille van onszelf;
daarom kun je nu wel heel openlijk met ons over Hem spreken!'
[12] Daarop zegt Lazarus: 'Hoe en waar Hij geboren is, en wat er bij Zijn geboorte
allemaal is voorgevallen toen de oude, boosaardige Herodes dertig jaar geleden in
Bethlehem zo veel onschuldige jongetjes van n tot twee jaar oud heeft laten
vennoorden, omdat de drie wijzen uit het verre morgenland, door een ster hierheen
geleid, hem gezegd hadden dat er in Bethlehem onder de joden een nieuwe koning
geboren was, dat weten jullie allemaal even goed als ik; maar jullie weten niet, dat
die nieuwgeboren koning der joden door goddelijke voorzienigheid en beschikking
niet in handen van de wrede Herodes is gevallen, maar door Gods hulp en door
bemiddeling van de toen nog jonge Romeinse hoofdman Cornelius veilig en wel
naar Egypte en -naar ik meen -de oude stad Ostracine is ontsnapt, en pas toen de
oude Herodes drie jaar later, opgevreten door de luizen, gestorven was, behouden
en wel in de omgeving van Nazareth is teruggekeerd en daar in stille afzondering
zonder enig noemenswaardig onderricht is opgegroeid en een volwassen man is
geworden. [13] Toen hij twaalf jaar oud was, kwam Hij met Zijn aardse ouders
voor het voorgeschreven knapenexamen naar J eruzalem, bleef drie volle dagen in
de tempel en bracht door Zijn antwoorden en vragen alle oudsten, schriftgeleerden
en Farizeen in opperste verbazing, wat mijn vader, die zelfs vanwege de armoede
van Zijn ouders het tamelijk hoge examengeld voor Hem betaald had, mij verteld
heeft. [14] Ook dat zullen de ouderen onder jullie zich nog zeker herinneren,
alhoewel niet het feit dat Hij aan de woede van Herodes ontsnapt is en na drie jaar
weer uit Egypte naar Nazareth is teruggekeerd.
[15] En kijk, de man die nu zulke grote werken doet, enkel door de zuiver
goddelijke macht van Zijn wil en Zijn woord, is precies dezelfde als de dertig jaar
geleden in Bethlehem geboren koning der joden en precies dezelfde als de wijze
21
jongeman, die twintig jaar geleden de hele tempel in opperste verbazing gebracht
heeft! [16] Nu weten jullie met Wie jullie in de persoon van de zo buitengewone
Galileer van doen hebben en dat is zeker ook nodig, om een gunstig oordeel over
Hem te kunnen vellen.
[17] Wat Hij echter nu doet, weten jullie voor een deel, maar jullie houden het
meeste van wat jullie over Hem, Zijn onderricht en daden verteld werd, voor meer
dan de helft voor fabels en overdrijvingen van het volk, dat aan Hem hangt en aan
Hem gelooft en daar vergissen jullie je heel erg in! [18] Ik ben er waarlijk, zoals
jullie mij ook wel kennen, de man niet naar om een kat in de zak te kopen! Ik heb
mijzelf er daarom ook heel nauwkeurig gedurende lange tijd en op verschillende
plaatsen van overtuigd, wat voor iemand deze man nu eigenlijk was. En zie,
hoewel ik toch ook goed thuis ben in de Schrift, vond ik nooit iets verdachts aan
Hem, terwijl dat met de schreeuwerige magirs zo vaak wel het geval was.
[19] Zijn leringen zijn geheel en al die van Mozes en de profeten, en Zijn
wonderen doet Hij alleen waar het nodig is, en Hij laat zich daar nooit iets voor
betalen. Kortom, Zijn krachtige woord is het zuiverste godswoord, Zijn wijsheid
Gods wijsheid, en Zijn daden zijn eveneens puur Gods daden, omdat geen mens in
staat is die te doen.
[20] Toen ik meer dan een halfjaar geleden met Hem en Zijn destijds vele
leerlingen naar Bethlehem trok, troffen wij daar voor de poorten van de oude stad
van David een groot aantal bedelaars aan, omdat er een feest werd gehouden. Deze
armen van beiderlei geslacht smeekten ons onder luid gejammer om een aalmoes.
Het allerhardst riepen geheel mismaakte mensen, zonder handen en sommigen ook
zonder voeten, en ik wilde hen dan ook naar mijn vermogen bedenken.
[21] Hij gaf mij echter te verstaan dat daar nog tijd genoeg voor was, en vroeg
vervolgens aan de armen of zij, als ze volledig gezond zouden zijn en hun
ledematen weer zouden hebben, niet liever met het werk van hun handen het
noodzakelijke brood zouden willen verdienen. Allen betuigden dat zij, als dat
mogelijk zou zijn, liever dag en nacht zouden werken dan ook maar n ogenblik
langer om aalmoezen te vragen. Daarop zei Hij: 'Sta op en wandel en zoek werk!'
Op dit woord waren allen ogenblikkelijk van hun uiteenlopende kwalen genezen.
De blinden konden zien, de doven en stommen hoorden en spraken, de verlamden
sprongen op als jonge herten, en de mismaakten zonder handen en voeten kregen -
nota bene - duidelijk nieuwe ledematen, en dat alles was het werk van n enkel
ogenblik! Ik nam vervolgens al die wonderbaarlijk genezen mensen bij mij in
dienst, gaf hun dadelijk wat geld en gaf hun aanwijzingen, waar ze heen moesten
gaan. [22] Wanneer men zelf getuige is geweest van zo'n daad en van nog honderd
andere, waarvan men niet eens meer kan zeggen: 'Kijk deze waren groter en
gedenkwaardiger dan de andere!', wanneer men gezien heeft, dat ook alle dieren,
alle elementen, de hele natuur, zelfs de zon, de maan en de sterren en de zeen van
de aarde evenals de bergen aan Zijn wil gehoorzamen, en Hijzelf zegt: 'Ik en de
Vader in de hemel zijn n! Wie Mij ziet, ziet ook de Vader .Wie in Mij gelooft,
zal het eeuwige leven hebben, want Ikzelf ben de waarheid, de weg en het leven!',
dan kan men er met zijn gezonde zintuigen en zijn gezonde verstand toch niet meer
22
aan twijfelen dat het is zoals Hij leert, en zoals sinds Adam alle vaderen,
patriarchen en profeten van Hem hebben voorspeld en onderwezen.
[23] Ik geloof nu volkomen en onwankelbaar in Hem en durf dat ook tegenover de
hele wereld hardop te bekennen, omdat ik daar mijn onomstotelijke redenen voor
heb; een ander kan echter doen wat hij wil! Nu weten jullie in het kort en in volle
waarheid het belangrijkste wat de grote Galileer betreft. Oordelen jullie nu zelf
wat jullie van Hem moeten denken en geloven!'
Hoofdstuk 7: Lazarus kapittelt de laksheid van de Farizeen
[1] De tweede, goede spreker zei: 'J a, vriend Lazarus, daar kan ik je beslist geen
ongelijk in geven; want in jouw plaats zou ik ook doen, wat jij doet! Maar die
dingen kan ik beter geheim houden, evenals iedere andere betere overtuiging,
omdat ik in mijn positie niet openlijk tegen de slechte stroom van de wereld in kan
zwemmen. J ij bent echter een zeer rijke en door je Romeinse burgerrecht geheel
vrije man en kunt net zoveel goeds doen als je maar wilt. Niemand kan jou
dwarsbomen! Hoe wij tempeldienaren er echter voorstaan, dat weet je wel!
Daarom kunnen wij alleen in stilte de waarheid toegedaan zijn: in het openbaar zijn
wij echter genoodzaakt leugens te vertellen. Dat het nu in deze leugenachtige tijd
zo is gesteld met ons, die nog uit de oudere en beter tijd stammen en de waarheid
voor ons zelf wel begrijpen, dat weet jij net zo goed als wij .
[2] Ik geloof nu wat jij gelooft en het is zo en zal nooit anders worden, aangezien
te sterke en onloochenbare bewijzen van allerlei aard er maar al te zeer voor
spreken en getuigen; wij kunnen openlijk evenwel nog niets voor deze zaak doen,
behalve dat wij in de raad noch voor, noch tegen zijn, ons categorisch van iedere
stemming onthouden en bij een goede gelegenheid duidelijk maken, dat in deze
situatie iedere poging tot vervolging helemaal tevergeefs is. En ik geloof dat wij
daardoor, alhoewel niet direct een bevorderlijke, toch geen belemmerende invloed
op de goede zaak hebben, en dat kan tenslotte ook niet als geheel en al slecht
worden beschouwd! Wat is jouw mening daarover, vriend Lazarus?'
[3] Lazarus zei: 'Vriend eerlijk gezegd, wanneer men in zichzelf volledig overtuigd
is van zo 'n grote en al het zonlicht overtreffende waarheid, maar het niet aandurft
om zich voor het oog van de wereld openlijk ten gunste van die waarheid uit te
spreken -ongeacht de positie die men in deze wereld inneemt -dan is men daarin te
vergelijken met een mens, die niet koud en ook niet warm is. Als ik nu bedenk en
volgens de sterkste en meest onweerlegbare bewijzen gelovig moet bekennen: 'Dat
is de Heer Zelf, door Wiens liefde, genade en wil ik leef]' -zoals alle profeten over
Hem hebben voorspeld -dan betekent Hij alleen alles voor mij en de hele wereld en
de hele tempel niets meer! Hij heeft nu vervuld wat Hij heeft beloofd; Hij, die op
Sina aan Mozes en aan onze vaderen de geboden heeft gegeven, is nu lijfelijk
onder ons en toont ons door woorden en daden, dat Hij het is, de eeuwig getrouwe,
waarachtige J ehova. Hoe is het voor een mens nog mogelijk om zich bij zo'n
belangrijke levenskwestie lauw te gedragen?
[4] Ik zou in jullie plaats, aangezien jullie inzien dat de tempel, zoals het daar nu
mee gesteld is, het niet lang meer zal uithouden, mijn vermogen nemen en trachten
23
een ware levensleerling van de Heer te worden. Van nu af aan kunnen jullie in de
tempel niet veel meer winnen voor jullie aardse leven, omdat de offers om
begrijpelijke redenen die jullie bekend zijn, van jaar tot jaar kariger worden.
Bovendien zijn jullie langzamerhand aan het einde van jullie aardse levensjaren en
moeten jullie tegen jezelf zeggen: met ons zal het op deze wereld waarschijnlijk
niet al te lang meer duren! En wat dan?
[5] Over het leven aan gene zijde hebben jullie naar mijn beste weten wel
vermoedens, maar nog lang geen zekerheid. De Heer, die nu onbegrijpelijkerwijs
Zelf als mens onder ons verkeert, zou jullie het leven aan gene zijde kunnen tonen
en jullie verzekeren van het toekomstige leven, en dat zou voor jullie toch zeker de
grootste levenswinst zijn! Wat denken jullie daarvan?' [6] De eerste spreker zei:
'J a, ja vriend, je hebt heel goed gesproken, en met de Galileer zal het ook wel zo
gesteld zijn; maar men moet er ook over nadenken hoe men zich op een goede
manier van de tempel kan vrijmaken, zonder dat het de overige ambtgenoten
opvalt. Als we niet de oudsten van de tempel waren, konden we onder een of ander
voorwendsel de tempel verlaten, bijvoorbeeld om als jodenapostelen heidenen tot
het jodendom te bekeren; maar wij zijn daarvoor al te oud en bekleden de
voornaamste posities in de tempel, en daarom is dat een moeilijke kwestie.
[7] Wij zouden ons wel met pensioen kunnen laten sturen tegen betaling van een
tiende deel van ons vermogen, maar daardoor zouden wij de goede zaak van de
verheven Galileer meer schaden dan goeddoen; want als wij onze posten in de
tempel verlaten, worden die weldra bezet door anderen, die daar beslist al op
loeren. Die plaatsvervangers zouden als nieuwe bezems de goede zaak van de
Galileer zeker nog vele malen woedender tegemoet treden dan wij, die nu via jou
weten, wat wij tenminste voor onszelf van Hem moeten denken.
[8] Wij kunnen nu in de Hoge Raad matigend werken voor de Galileer en z
menige belemmering bij zijn verheven leraarschap voor hem uit de weg ruimen,
omdat wij als oudsten van de tempel toch wel een grote invloed hebben op de
hogepriester, die voor zijn omgeving een ware tiran is. Bij een goede gelegenheid
kunnen wij hem ook veel buitengewone dingen vertellen en hem laten zien, wie de
door hem zo gehate Galileer is, en dat het waanzin is om zich als zwak mens op te
stellen tegenover iemand, wiens wil in staat is een hele wereld en n ogenblik te
vernietigen. [9] Wanneer wij dat de hogepriester duidelijk voor ogen houden, zal
hij in zijn woeste ijver zeker bekoelen en niet dikwijls dag en nacht beraadslagen,
hoe de Galileer met zijn hele aanhang gegrepen en te gronde gericht kan worden.
Wij zullen dan voor ons zelf wel een gelegenheid vinden om voortaan als ware
vrienden en aanhangers van de Galileer op de een of andere manier persoonlijk
met hem samen te komen en ons door hem te laten onderwijzen. Ik denk, dat deze
opvatting van mij ook de moeite waard is!'
[10] Lazarus zei: 'O, beslist; maar voor jullie zelf is daarbij eerlijk gezegd nog
weinig heil te verwachten! Wat jullie ten gunste van Zijn taak van nu af aan in de
tempel willen doen, heeft een goede menselijke bedoeling; maar als jullie
bedenken dat Hij, die jullie nog steeds de beroemde Galileer noemen, waarlijk de
Heer zelf is, aan wie alle macht en wijsheid ten dienste staan, moet het jullie toch
duidelijk zijn hoe onnozel en zinloos de gedachte is en hoe dom de inbeelding van
24
de mens, om in zijn sterfelijke zwakheld en blindheid door middel van een advies
of daad God te willen helpen. Hij heeft onze hulp eeuwig niet nodig, maar wij
alleen die van Hem! [11] Wanneer Hij ons mensen in Zijn naam goede dingen laat
doen.,. dan gebeurt dat alleen vanwege ons eigen heil; want daardoor oefenen WIJ
ons in de ware en levende liefde tot God en van daaruit tot de naaste. Hoe meer
iemand echter in zijn hart in de liefde tot God en de naaste is gegroeid, des te meer
vermogens zal hij van God ontvangen om Hem en de naaste steeds meer en meer te
kunnen liefhebben! [12] Maar daar heeft God onze werkzaamheid niet voor nodig,
zoals wij mensen bijvoorbeeld de werkzaamheid van onze knechten en
dienstmaagden nodig hebben; maar als wij volgens Zijn raad en volgens Zijn leer
werkzaam zijn, zijn wij dat alleen maar tot ons eigen heil, echter eeuwig nooit tot
heil van de Heer, die Zelf het eeuwige heil van alle schepselen is.
[13] Dat het met deze kwestie zo en niet anders gesteld is, zullen jullie zelf nu wel
inzien, dat wil zeggen als jullie in je beroemde Galileer datgene zien en erkennen
wat ik allang gezien en erkend heb, namelijk dat Hij de Heer Zelf is.
[14] Houden jullie Hem echter nog steeds alleen maar voor een buitengewoon
mens, die bij al zijn wonderbaarlijke vermogens niettemin ook nog af en toe de
hulp van mensen nodig heeft, dan is datgene wat jullie voor Hem willen doen,
beslist prijzenswaardig; want de naastenliefde gebied ons, dat wij mensen elkaar
over en weer met raad en daad bijstaan.'
Hoofdstuk 8: De bedenkingen van de Farizeen over de Heer
[1] De eerste spreker zei nu weer: 'Beste vriend Lazarus, jij hebt heel juist
geoordeeld, als het er met de wonderbare Galileer in volle ernst zo voorstaat als jij
ons vanuit je goed gefundeerde overtuiging meegedeeld en getrouw beschreven
hebt; ook wij zijn overwegend de mening toegedaan, dat het met deze kwestie ook
werkelijk zo gesteld is. Maarbij zo'n oneindig belangrijke zaak is het van onze kant
als joden -het volk van God -zeer noodzakelijk om een nauwkeurig onderzoek in te
stellen en eerst over veel dingen goed na te denken en te overwegen of er heimelijk
op de achtergrond toch niet sprake is van iets, waardoor we uiteindelijk anders naar
deze dingen moeten kijken dan iemand die zo totaal onder de indruk is van die
wonderen, dat zijn gemoed en verstand er niet meer nuchter tegenover staan.
[2] Kijk, zo is het mij, evenals ons allemaal, buiten al opgevallen hoe eerst die
welbespraakte jongeman onze mantels enkel door zijn woord en wil zo bliksemsnel
van ons afnam, dat het gebeurd was voor we er erg in hadden en ook niet wisten
waar onze mantels gebleven waren. Verder kwamen toen die zeven mannen, naar
hun uiterlijk te oordelen Egyptenaren of Arabieren; ze hoefden maar te wenken, of
tot onze ontzetting stonden daar drie grimmige leeuwen! Kijk, dat zijn door
mensen voortgebrachte won deren, wat niet te ontkennen valt. Wanneer nu die
jongeman, die het ook niet aan wijsheid ontbreekt, van zichzelf zou beweren: 'Ik
ben Christus; mijn wonderdaad bewijst jullie dat!', zou jij hem dan direct
aannemen als wat hij beweert te zijn? Of als n van die zeven mannen hetzelfde
over zichzelf zou beweren, zou jij hem dan soms geloof schenken? Hebben Mozes
25
en de nadere profeten na hem, zoals wij in de Schrift lezen, niet ook grote
wonderen gedaan hoewel zij toch geen Christus waren?
[3] Nu doet de wonderbare Galileer ook grote en voor iedereen hoogst opvallende
wonderen, spreekt bovendien ook werkelijk zeer wijze woorden en zegt dat hij
Christus is! Welnu, dat hij van zichzelf beweert, wat geen enkele andere
wonderdoener van zichzelf beweerd heeft, bewijst nog niet voldoende dat hij ook
werkelijk is waarvoor hij zich tegenover de mensen uitgeeft. Wij nemen het nu op
grond van jouw getuigenis wel aan en geloven dat dat inderdaad het geval is; maar
dat neemt niet weg, dat wij de kwestie toch nog altijd in alle opzichten moeten
onderzoeken. Vinden wij daarbij nergens een ook maar een schijnbare
tegenstrijdigheid, dan zullen wij ook onmiddellijk doen wat jij ons werkelijk zeer
wijs en vriendelijk hebt aangeraden.
[4] Kijk, jij kunt nog heel andere en uitzonderlijke bewijzen hebben, die wij nu nog
niet kennen en die jou tot een diepere innerlijk overtuiging hebben gebracht.
Welnu, aan zoiets ontbreekt het ons om begrijpelijke redenen; want wijzelf hebben
hem, de beroemde Galileer, slechts enkele keren persoonlijk in de tempel gezien
en gehoord, en over zijn wonderdaden hebben wij alleen veel uit de mond van
andere mensen gehoord; zelf waren wij slechts van heel weinig ooggetuigen, alleen
maar van de genezing van een lamme en onlangs van die van een blindgeborene.
En dat, vriend, is nu werkelijk niet meer voldoende, temeer daar wij vanavond die
jongeman, die ook een Galileer schijnt te zijn, en die zeven andere mannen ook
wonderen hebben zien doen, waardoor het ons duidelijk is geworden, dat andere
mensen ook in staat zijn wonderen te verrichten. [5] Wat zijn wijze woorden
betreft, ook die jongeman sprak zeer wijs, als een heuse profeet, en onze mantels
konden ons niet beschermen tegen zijn scherpe blik; en zo kunnen wij tot nu toe
nog altijd zeggen: wonderdaden noch wijze woorden en leringen zijn voor ons
afdoende bewijzen, dat de Galileer naar volle ernst en waarheid de beloofde
Messias is, van wie geschreven staat dat hij J ehova, de Heer Zelf is.
[6] Ook jijzelf gaf ons daarnet het opmerkelijke bewijs dat iemand door sterk
gewekte scherpzinnigheid zelfs de meest innerlijke gedachten en geheime
gesprekken woord voor woord kan weten en misschien nog veel meer, wat hij
alleen onder vier ogen tegen een vriend zou zeggen, om iemand anders geen
aanstoot te geven. Aangezien echter jijzelf al, terwijl je toch een mens bent zoals
wij, een dergelijk wonderbaarlijk vermogen bezit, waarom zou de Galileer dan
niet ook zulke bijzondere vermogens bezitten, die ieder ander mens als een wonder
moeten voorkomen, omdat hem de wegen om tot zo'n vermogen te komen
totaalonbekend zijn en de mensen die zulke vermogens hebben, iemand anders
daarin zelfs helemaal geen onderricht willen geven. [7] Ooit bestonden er
profetenscholen, waar alleen mensen werden opgenomen, en wel als jongeling, die
reeds vanaf hun geboorte door bepaalde bijzondere eigenschappen van zich hadden
doen spreken; vooral zou daar een uiterst zedelijk en, wat de vleselijke natuur van
de mens betreft, ook een uiterst kuis karakter voor nodig geweest zijn.
[8] Welnu, wij zien wel in dat zich in een zedelijk geheelonbedorven mens heel
andere vermogens kunnen ontwikkelen dan in de zieke natuur van een heel
gewoon, zinnelijk onzedelijk mens; maar zo'n met buitengewone vermogens
26
begiftigd mens kan daarom toch nog lang niet en eigenlijk helemaal nooit zeggen
dat hij, vergeleken met andere, van nature zwakke mensen, een God is.
[9] Ikzelf heb in mijn jeugd eens een heel eenvoudige herder gezien, die door zijn
metgezellen hun koning genoemd werd. Deze man was zeer zedelijk en vroom. Hij
had geen herdersstaf en hoefde alleen maar te willen, en dan gehoorzaamde zijn
kudde zijn wenken, zijn woorden en zijn wil. Of hij ook nog in staat was om
andere dingen te doen, weet ik niet; maar waarom kon hij die bijzondere
eigenschap niet ook voor de andere herders tot gemeengoed maken?
[10] Daarom blijft het voor mij voorlopig een vaste stelling, dat er op de wereld
altijd enkele bijzonder begaafde mensen kunnen bestaan; maar men moet daarom
zeer op zijn hoede zijn, om een dergelijk mens als een uit de hemel gekomen God
te beschouwen en te erkennen.
[11] Onder de oude profeten waren er immers ook grote en kleine, maar noch
Mozes, noch Elia was God. Ik heb je nu mijn mening heel duidelijk gezegd en jij
kunt daarover oordelen naar eigen goeddunken, net als je maar wilt en kunt!'
[12] Lazarus zei nu op heel vriendelijke toon: 'Naar aards menselijk verstand heb
je heel waar en juist gesproken en kon je ook met recht en reden niet anders
oordelen en spreken omdat jou, zoals ook je ambtgenoten, nog heel veel ontbreekt,
om de zeer verheven Galileer ten volle te erkennen als wat Hij ondanks jouw
twijfels en zeer verstandig lijkende bedenkingen en tegenwerpingen niettemin is.
[13] Neem van mij aan, dat ik mij ook niet door een zeker enthousiasme over de
wonderen heb laten meeslepen om de verheven Galileer als de Messias te
erkennen! O, heel andere dingen hebben mij daartoe gebracht!
[14] J ullie bewonderen nu weliswaar de jongeman, de zeven Egyptenaren en mij
nu zelfs ook; maar ik zeg jullie, dat jullie noch de jongeman kennen, noch de zeven
Egyptenaren, die nog heel eenvoudige en onbedorven mensen zijn, zoals eens de
aartsvaders op aarde dat waren; en daarom weten jullie ook niet hoe het voor mij
mogelijk was om tot op een haar nauwkeurig te weten, wat jullie achter gesloten
deuren hebben gezegd!' [15] De eerste spreker zei: 'Welnu, verklaar ons dat dan
nader, dan zullen we zien of we jou volledig in je geloof kunnen volgen!'
Hoofdstuk 9: Lazarus' getuigenis over de Heer
[1] Lazarus zei: 'Heb je dan niet in de Schrift gelezen: wanneer de Heer als een
mensenzoon op deze aarde zal komen, zullen de weinige rechtvaardigen de
engelen uit de hemelen zien neerdalen en Hem dienen? Wat zullen jullie echter
zeggen, wanneer ik jullie vertel dat ik en velen die bij mij waren, dat hebben
gezien, en het was geen droom en nog minder een of andere illusie, maar een volle,
tastbare waarheid! En de jongeman hier is een engel, en nog een aartsengel
bovendien! [2] Aan de zeven mannen uit het verre Achter-Egypte heeft de
innerlijke geest getoond, dat bij ons joden de grote belofte volledig in vervulling is
gegaan, en zij begaven zich op weg en kwamen, door de geest geleid, bij ons, om
zelf de Heer van alle heerlijkheid als mens met de mensen te zien omgaan en Hem
te zien onderwijzen. En wij zijn zo blind dat wij nog niet willen inzien, wat die ver
hier vandaan wonende mensen al in het helderste licht zien.
27
[3] Wat echter mijn vermogen aangaat, waardoor ik kon weten wat jullie achter
gesloten deuren gezegd hebben, dat heb ik nooit eerder gehad, maar de grote,
zeerverheven Galileer, de Heer, heeft het mij gegeven als gevolg van mijn geloof
in Hem en de liefde die ik voor Hem had en vanwege Hem voor mijn vele arme
medemensen. [4] Wat ik jullie hier gezegd heb, is een heilige waarheid; maar ik
kan jullie die niet anders verzekeren dan door jullie voor eens en altijd te zeggen:
zo is het en niet anders, en daarom geloof ik dat de zeer verheven Galileer in alle
levende waarheid de beloofde Messias, J ehova Zebaoth is. Wie in Hem gelooft en
Hem boven alles liefheeft en zijn naasten als zichzelf, die zal het ware, eeuwige
leven in zich hebben! [5] Maar jullie kunnen daarom doen wat jullie willen. Want
dit is ook een heilige uitspraak van de Heer: zelfs de wil van de duivel moet vrij
gelaten worden; want anders zou de mens geen mens en evenbeeld van God zijn.
Hij zou een dier zijn, waarvan de ziel geen vrijheid heeft en daarom alleen zo kan
handelen als het door Gods almacht gedreven wordt. [6] Alles wat jullie op aarde
en aan het firmament zien, is gericht en staat onder de onveranderlijke wet van het
'moeten'. De mens moet zich deze starre en onwrikbare wet voor een korte tijd
alleen ten aanzien van zijn lichaam laten welgevallen; alleen het lichaam van de
mens wordt, wat betreft zijn vorm, groei en zeer kunstige organische inrichting,
alsook wat de normale duur van het lichamelijke leven betreft, door Gods almacht
geleid en daarom kan God ook ogenblikkelijk ieder ziek lichaam genezen door
middel van de kracht van Zijn goddelijke wil. Maar met de vrije ziel van de mens
heeft de almacht van God niets van doen! Daarom zijn ook de gedragsregels die
God voor de zielen van de mensen aan de mens heeft gegeven, niet onder 'moeten',
maar onder 'gij zult' gegeven. [7] Wij hebben de wetten derhalve zonder 'moeten'
van God gekregen en kunnen ze in acht nemen, als wij dat willen; daarom wordt
ook nu niemand door de Heer gedwongen om zich gelovig tot Hem te wenden,
maar ieder moet dat vrij uit zichzelf willen. Men zou moeten nadenken over de
gevolgen die dat voor de ziel heeft aan gene zijde, waar zij net zo vrij zal blijven
als ze nu is, alleen met het verschil dat ze daar alles wat ze voor haar eeuwige
levensonderhoud nodig zal hebben, uit zichzelf moet putten. Maar hoe zal het haar
daar vergaan, als ze de raadgevingen van God niet heeft opgevolgd en hier geen
geestelijke schatten en hulpmiddelen in zichzelf heeft verzameld?
[8] Zoals God Zich hier met Zijn almacht terughoudt vanwege de volste
levensvrijheid van de ziel, zo zal Hij Zich krachtens Zijn eeuwige orde ook eeuwig
terughouden. Hier op deze aarde heeft ieder mens echter voor zijn ziel het
voordeel, dat Gods almacht hem allerlei schatten heeft gegeven om te gebruiken;
en wanneer hij die volgens Gods raadgevingen juist gebruikt, kan hij daarmee voor
eeuwig zeer grote geestelijke schatten voor zijn ziel verwerven. Aan gene zijde
echter valt een door God geschapen wereld vol schatten en voedsel helemaal weg;
daar zal iedere ziel, als evenbeeld van God, voor zichzelf alles uit zichzelf moeten
scheppen, dat wil zeggen: uit haar eigen wijsheid en uit haar eigen geheel vrije wil.
Hoe zal het haar dan vergaan, wanneer zij nog nooit in verbinding heeft gestaan
met Gods wil of met Zijn wijsheid en liefde?
[9] Wat zal een blinde, duistere en derhalve totaal machteloze ziel, bij wie het
ontbreekt aan alle innerlijke, geestelijke schatten aan gene zijde dan beginnen en
28
doen? Wanneer jullie daar ook maar enigszins over nadenken, moeten jullie toch
inzien hoe ontzettend dom het is om nu geen deel te willen hebben aan deze grote
tijd van Gods genade, die zich hier en nu voordoet, terwijl men misschien nooit
meer in zo'n hoge mate zo'n schitterende gelegenheid daartoe zal hebben!
[10] Ik heb jullie nu alles gezegd, wat een waarheidlievende vriend jullie zeggen
kan, en ik zeg jullie nu nog n keer, wat ik jullie al verscheidene keren heb
gezegd: jullie zijn wat mij betreft totaal niet gebonden en kunnen doen wat jullie
willen; want jullie zielen zijn net zo volkomen vrij als de mijne.
[11] Toen de Farizeen Lazarus zo hoorden spreken, zei de tweede spreker die,
zoals bekend, een bekwaam schriftgeleerde was: 'Dat vriend Lazarus, die als priv-
persoon zeker bijna zo vermogend is als nauwelijks een tweede in het land, er
beslist geen belang bij kan hebben dat wij zijn raad opvolgen, is zo helder als glas!
Want wat zou hem gelegen zijn aan ons goud en zilver, onze parels en edelstenen?
Hij heeft daar zoveel van, dat hij er gemakkelijk een koninkrijk mee zou kunnen
kopen! Hij overreedt ons dus niet om in de Galileer te geloven, zodat wij uit de
tempel treden en vervolgens onze schatten tegen rente zouden inleggen op zijn
wisselbank; het zij verre van ons zoiets van hem te geloven, aangezien hij een paar
jaar geleden zijn wisselbank immers voor altijd gesloten heeft! Maar hij, die
bekend staat als een bekwaam beoordelaar van alle mogelijke gebeurtenissen in
deze wereld, heeft de kwestie van de grote Galileer geenszins eenzijdig
beschouwd en heeft met zijn bekende scherpzinnige geest de juiste kern in deze
uitzonderlijke zaak gevonden; daarom zou het werkelijk het beste zijn, als wij
zonder meer doen wat hij ons als vriend heeft aangeraden!
[12] In onze tempel valt nu werkelijk weinig meer te halen! De materile winst is
voor het grootste deel zo goed als verdwenen, voor onze zielen echter zijn er in de
tempel alleen maar steeds grotere verliezen, maar nooit meer winst; daarom
zouden wij er heel verstandig aan doen, als wij ons op onze hoge leeftijd eens
eindelijk ervan op de hoogte zouden stellen, hoe het er na onze lichamelijke dood,
die bij ons zeker niet al te lang op zich zal laten wachten, met onze zielen zal
uitzien. Ik zou me nu direct volledig vrij maken van de tempel, als jullie het ook
allemaal zouden doen!
[13] Maar n ding zou ik van tevoren nog als een gemakkelijk te vervullen
voorwaarde willen stellen, en dat is het volgende: ik zou nu graag nog een keer met
de jongeman willen spreken, die vriend Lazarus ons zojuist als een aartsengel heeft
aangeduid. Zeg mij, vriend Lazarus, zou dat misschien mogelijk zijn?'
[14] Lazarus zei: 'O, niets is gemakkelijker dan dat! Ik hoef hem maar te roepen,
dan zal hij zich op hetzelfde moment hier bevinden.'
[15] De tweede spreker zei: 'Alsjeblieft, vriend, doe dat; want ik brand van
verlangen om deze aartsengel mens te zien en te spreken.'
Hoofdstuk 10: Rafal maakt zich bekend
[1] Meteen daarna riep Lazarus, volgens de instructie die Ik hem al in de grote
eetzaal had gegeven, Rafal, en op hetzelfde ogenblik was deze reeds in de kleine
eetzaal, waar de Farizeen zich met Lazarus bevonden.
29
[2] Toen Rafal zo plotseling voor de Farizeen stond, verbaasden ze zich erover,
hoe hij er op de oproep van Lazarus zo snel had kunnen zijn.
[3] Toen Rafal tot grote verbazing van allen daar nu voor de Farizeen stond en
zij hem met zeer betekenisvolle blikken onderzoekend bekeken, zei de tweede
spreker, huiverend van een heimelijk diep ontzag: 'Zeg ons, geheimzinnige
jongeman: is het inderdaad zoals onze vriend Lazarus ons daarstraks gezegd heeft?'
[4] Rafal zei: 'Waarom twijfelen jullie daaraan? Hebben jullie zojuist dan niet zelf
ondervonden, dat een mens van mijn leeftijd onmogelijk mijn vermogens kan
bezitten? J a, ik zeg jullie: zoals Lazarus het jullie nu iets te vroeg heeft onthuld,
precies zo is het ook! Ik ben niet zoals jullie een aards mens, maar ik ben werkelijk
een bode van de Heer! Mijn naam is Henoch; nu heet ik echter Rafal omdat ik op
deze wereld, toen ik in de oertijd als aards mens het vlees droeg, niet de dood van
het lichaam heb ervaren, evenmin als de profeet Elia. Want God de Heer heeft mij
in n ogenblik veranderd. Maar die genade heeft de Heer niet alleen aan mij
bewezen, maar ook aan anderen, die Hem boven alles liefhadden.
[5] Maar jullie zijn steeds vol ongeloof geweest en zijn dat ook nu des te meer!
Maar een dergelijke twijfelzucht strekt jullie niet tot eer! Wanneer jullie niet vrij
geloven, zal ook geen uiterlijke of innerlijke macht jullie daartoe dwingen; want
jullie wil moet volledig vrij zijn, omdat zonder de vrije wil, zoals vriend Lazarus
dat al uitgelegd heeft, jullie geen mensen maar puur stompzinnige dieren zouden
zijn, lijkend op de apen in de wouden van Afrika [6] Ik zeg jullie nu: wie de
vergankelijkheid van deze wereld en haar nietszeggende slechte ambten met hun
beklagenswaardige aanzien nu nog meer kan waarderen en liefhebben dan de Heer,
die nu lichamelijk onder de mensen verblijft en wij, Zijn hemeldienaren, met Hem,
die is met al zijn wereldse verstand een grote dwaas en is de Heer niet waard, en
Zijn hulp zal hem niet ten deel vallen. Wie de Heer herkend heeft en Hem niet
zoekt, die zal ook door de Heer niet gezocht worden met Zijn genade!'
[7] De tweede spreker, die zich aan de mooie gestalte van Rafal niet genoeg kon
verlustigen, zei: 'J a, ja, jij bent werkelijk een aartsengel! Ik geloof nu alles en nu is
het grote verlangen in mij opgekomen om met de zeer verheven Galileer samen te
komen, voor Hem neer te knielen en Hem om vergeving te vragen voor alle grote
zonden, die ik op deze wereld al begaan heb!'
[8] Dat zeiden daarop ook de andere negen Farizeen en schriftgeleerden.
[9] En Rafal zei: 'Nu goed dan, dan kunnen jullie je in de ochtend weer naar de
tempel begeven! Als jullie ambtsgenoten, die nu bijna zonder uitzondering
boosaardige en duistere lieden zijn, vragen wat jullie te weten zijn gekomen, dan
antwoorden jullie: 'Wij hebben ijverig gezocht en hebben nuttige dingen
vernomen. Maar wij vinden het nodig om het onderzoek voor ons heil nog verder
voort te zetten om alles wat nodig is, te weten te komen en zo goed mogelijk mee
te delen. Daarom zullen wij ook vandaag het onderzoek voortzetten en pas weer in
de raad verschijnen, wanneer wij alles vernomen hebben!'
[10] Wanneer jullie dat zeggen zal men je graag laten gaan. Vervolgens komen
jullie naar Bethani en maken jullie je nergens meer zorgen om! Want voor al het
andere zal door mij volgens de almachtige wil van de Heer wel gezorgd worden.
Zeg echter niets over al het andere dat jullie hier gehoord hebben! Doe, zoals ik het
30
jullie nu gezegd heb!' [11] Daarop verdween Rafal, en ook Lazarus nam afscheid
van de tempeldienaren.
[12] De tempeldienaren spraken nu nog tot na middernacht met elkaar over wat ze
beleefd en gehoord hadden, en sliepen daarbij in op de goede ruststoelen.
Hoofdstuk 11: De Heer prijst Lazarus
[1] Ik zei echter tegen Lazarus, die nu weer bij ons teruggekeerd was: 'Mijn zoon,
Mijn vriend en Mijn broeder! J ij hebt je huidige taak tot Mijn volste tevredenheid
volbracht; want nu zijn de laatsten van de nog helder denkende tempeldienaren
gewonnen, en dat is goed voor Mijn zaak. Want de Hoge Raad berustte
hoofdzakelijk op dezen, die nu gewonnen zijn; zij hebben namelijk kennis en
ervaring en kunnen goed spreken. Wat er nu nog in de tempel huist en regeert, ook
al is het in een groot aantal, is volslagen blind, dom en slecht.
[2] Maar dezen, die nu gewonnen zijn moeten niettemin bij de tempel blijven,
evenals onze Nikodemus en J ozef van Arimatea. Want als zij de tempel helemaal
zouden verlaten, zouden de anderen vol bitter misnoegen zo beginnen te razen en
te tieren, dat de Romeinen nog voortijdig naar de wapens moeten grijpen en volk
en land te gronde zouden richten. Als deze oudsten echter blijven, dan kunnen ze
ten gunste van ons nog veel verhinderen en matigend inwerken op de grimmigheid
van de anderen. Maar toch is het goed dat ze morgen onder een slim voorwendsel
naar Bethani komen en dat ook hun aanzienlijke aardse schatten in de kluis van
Lazarus gaan; want daardoor zijn de tien mannen niet meer aan de tempel
gebonden en zijn vrij om te gaan wanneer ze willen en zo lang weg te blijven als ze
willen, terwijl zij toch leden van de tempel blijven en hun plaatsen niet door
slechte huichelaars bezet worden.
[3] De reden die ze zullen aangeven, waarom ze voor langere tijd van de Raad en
de tempel weg zullen blijven, is heel goed; want de tempeldienaren die al hun
kwade vertrouwen in deze tien stellen, denken dat ze erop uit gaan om Mij ergens
gevangen te nemen. Maar daarin zullen ze zich erg vergissen! De tien zullen er
weliswaar op uit gaan om een nader onderzoek naar Mij in te stellen, echter niet
ten gunste van de tempel, maar ten gunste van hun zielen. [4] Daarom is dit
vandaag een laatste en goede vangst uit de tempel; want de tien waren nog de
laatste groene twijgen aan de oude, reeds geheel verdorde en morsdode boom van
de tempel. Wanneer ze als nog bruikbare enten op een jonge en verse stam gezet
worden, kunnen ze binnenkort nog heel veel goede vruchten tevoorschijn brengen.
[5] En ding wil Ik vandaag nog voor hen doen, en dat bestaat daaruit dat alle tien
een voor hen zeer gedenkwaardige droom zullen hebben. Die zal hun morgen en
nog lang daarna veel gespreksstof geven en hen tot nadenken stemmen. Waaruit
die droom zal bestaan, zullen ze jullie morgen in Bethani met al hun
welsprekendheid wel vertellen.
[6] Nu zullen we echter aan ons avondmaal beginnen; want Ik.moest jullie immers
eerst alles woord voor woord meedelen, wat er buiten met de tempeldienaren
gebeurd en besproken is. En dus, Mijn vriend Lazarus, kun je nu de welbereide
vissen, goed brood en nog meer goede wijn op tafel laten zetten! Want gedurende
31
deze nacht, die voor jullie allemaal een zeer gedenkwaardige zal zijn, zullen wij
ons niet aan de slaap wijden, maar wakker blijven en daarbij nog heel veel
meemaken. Doe daarom nu, vriend, wat Ik je gezegd heb!'
[7] Daarop ging Lazarus direct met Rafal naar buiten, en in enkele ogenblikken
was er voor alles uitstekend gezorgd. Wij aten en dronken nu heel welgemoed en
bespraken daarbij veel, wat tot nut van de mensen dient, en ook wat de Farizeen
onder elkaar hadden besproken en wat zij overeengekomen waren.
[8] In het bijzonder beleefden de Romeinen, Nikodemus en J ozef van Arimatea er
grote vreugde aan, dat de tien ergste Farizeen, die in de Hoge Raad steeds
onbuigzaam tegen Mij ten strijde getrokken waren, zich nu toch tot andere
gedachten hadden laten brengen. [9] Ik zei: 'Daardoor is weliswaar een grote
overwinning voor de goede zaak van het leven bevochten, maar de hel is daarom
nog voortdurend uitermate werkzaam, en de vorst van leugen en duisternis is nu
actiever dan voorheen om het zaaisel van het nieuwe leven uit Mij te gronde te
richten, en voordat er van nu af een jaar verlopen zal zijn, zullen jullie de kwade
vruchten van zijn activiteiten al heel goed waarnemen!'
Hoofdstuk 12: Over de materie en het gevaar ervan
[1] Nu zei Agricola enigszins opgewonden: 'Maar, Heer en Meester, U bent toch
oneindig wijs en bent vervuld van een almachtige wil; en ook staan U talloze
legioenen van de machtigste engelen, zoals Rafal er een is, ter beschikking; ook
wij Romeinen willen in werelds opzicht voor het welslagen van de goede zaak ten
strijde trekken tegen de macht van alle duivels en wij willen in hart en mond de
leuze voeren: 'Eerder zal de hele aarde in loze brokstukken uiteenvallen, dan dat er
ook maar n haaltje vernietigd zou worden van de waarheid en gerechtigheid van
wat Uw leer ons verkondigd heeft!'
[2] U alleen bent echter meer dan almachtig genoeg en hebt de hulp van Uw talloos
vele engelen niet nodig en nog minder die van onze Romeinse legers; dan is het
voor U toch heel gemakkelijk om de heimelijk tegen U werkende vorst van leugen
en duisternis voor eeuwig zijn boosaardige praktijken af te leren! Wat doen wij
mensen namelijk met een totaal onverbeterlijke misdadiger? Als terechte straf
werpen wij hem in een zogenaamde eeuwig gevangenis, of wij brengen hem
volgens de wet ter dood! Want een mens, die eenmaal een volmaakte duivel is
geworden, kan veel beter van de aarde verdwijnen, dan dat hij voortleeft tot groot
onheil van andere, betere medemensen. Doet U, o Heer en Meester, ook zo met de
vorst van de leugen en de kwade levensduisternis, dan zal er rust en orde en
waarheid, liefde en gerechtigheid op aarde heersen onder de mensen!'
[3] Ik zei: 'Dat kun jij gemakkelijk zeggen, omdat je nu nog niet begrijpt en inziet,
wat eigenlijk onder de hel en de vorst van de leugen en de duisternis verstaan moet
worden. [4] J e hebt gelijk, als je zegt dat Ik zeker de macht heb om de hel en haar
vorst met al zijn duivels te vernietigen; maar als Ik dat doe, dan heb jij geen aarde
meer onder je voeten, geen zon, geen maan en ook geen sterren meer! Want de
hele materile schepping is immers een voortdurend gericht volgens de onwrikbare
orde van Mijn wil en Mijn wijsheid. Dit moet er zijn en bestaan, opdat de zielen
32
van de mensen op de harde bodem van het gericht de vrijheid en de volle
zelfstandigheid van het eeuwige, onverwoestbare leven kunnen verwerven.
[5] Als Ik jouw raad zou opvolgen en de hele materile schepping zou oplossen,
zou Ik immers tegelijkertijd ook de lichamen van alle mensen moeten verdelgen.
Het lichaam is evenwel een noodzakelijk instrument van de ziel, en alleen met
behulp van dit instrument kan de ziel, volgens Mijn hoogste wijsheid en diepste
inzicht, het eeuwige leven bevechten en verwerven. [6] Hoewel echter het lichaam
absoluut noodzakelijk is voor de ziel om het eeuwige leven te verkrijgen, kan het
echter ook gemakkelijk het grootste onheil voor de ziel zijn; want wanneer zij zich
door de noodzakelijke prikkels van haar vlees laat verblinden, daaraan toegeeft en
zich met al haar liefde en met haar hele denken en willen daar helemaal aan
overgeeft, dan is zij onder het gericht van haar eigen vorst van leugen en duisternis
gekomen, waaruit zij heel moeilijk te verlossen zal zijn.
[7] En kijk: wat jouw lichaam voor je ziel is, dat is de aarde voor het hele
menselijke geslacht! Wie zich al te zeer door de glans van haar schatten laat
verblinden en gevangennemen, die komt ook uit eigen vrije wil in het gericht en de
materile dood daarvan, waaruit hij zich nog veel moeilijker zal bevrijden.
[8] Omdat de mensen nu echter in staat zijn steeds meer en meer kostbare schatten
aan de aarde te ontlokken, om daarmee hun vlees de grootst mogelijke welvaart,
behaaglijkheid en wellust te verschaffen, ligt daarin nu juist de sterk verhoogde
activiteit van de vorst van de hel, welke op zichzelf het eeuwige gericht is en
zodoende de dood van de materie en de daarmee gepaard gaande dood van die
zielen, die zich om de eerder genoemde redenen door haar hebben laten vangen.
[9] Met wat voor almacht en wijsheid wil je daartegen strijden, wil het voor eeuwig
doeltreffend zijn? Ik zeg jou en jullie allemaal: met geen andere dan met de
waarheid, die Ik jullie geleerd heb, en met de macht van de uiterste
zelfverloochening en de ware en volle deemoed van het hart!
[10] Wil alleen maar datgene wat jij als waar erkent, en handel daar ook naar
overeenkomstig de waarheid en niet om de een of andere wereldse reden voor de
schijn, zoals de tempeldienaren doen en ook veel heidenen, dan heb je daardoor de
hele hel en haar vorst in jezelf overwonnen! Alle boze geesten, die in alle materie
aanwezig zijn, zullen je niet meer kunnen deren, en al zouden ze ook in een
eindeloos groot aantal uit de materie van de gehele grote scheppingsmens op je af
komen, dan zouden ze niettemin voor jou moeten vluchten als los kaf en als
woestijnzand voor de machtige stormwind.
[11] Maar wanneer de schatten van de aarde je gevangen houden, zodat je om ze in
bezit te krijgen, ook de onderkende waarheid zou verloochenen, dan ben je in je
ziel al overwonnen door de macht van de hel en haar vorst, die de naam draagt van
leugen en duisternis, gericht, vernietiging en dood.
[12] Kijk naar onze zeven Egyptenaren! Zij kennen alle grote schatten die in het
inwendige van de aarde verborgen zijn, en zouden zich die ook in grote
hoeveelheden ten nutte kunnen maken; maar dat verachten zij, en leven liever heel
eenvoudig en zoeken alleen de schatten van de geest. Daardoor hebben zij ook nog
de ware, oermenselijke eigenschappen behouden, waardoor zij ware heersers en
gebieders over de hele natuur zijn, wat zeker niet het geval zou zijn, wanneer zij
33
zich ooit op de een of andere manier door de verlokkingen van de natuur hadden
laten vangen. [13] Wanneer een huisvader en heer des huizes de juiste en goede
orde in zijn huis wil bewaren, moet hij niet gemeenzaam worden met zijn
personeel en steeds toegeven aan hun velerlei zwakheden. Want als hij dat doet,
wordt hij een gevangene van zijn onbetrouwbare huispersoneel, en wanneer hij dan
tegen de een of tegen de ander zegt: 'Doe dit! ' of 'Doe dat! ' -zullen dan zijn
dienaren, die macht over hem hebben gekregen, nog wel gehoorzamen? O nee, ze
zullen hem alleen maar bespotten en uitlachen!
[14] Datzelfde zou het geval zijn met een veldheer, die zich ondergeschikt zou
maken aan zijn soldaten, die hun kracht en hun moed alleen aan de veldheer te
danken hebben. Als de vijand zou komen en hij zou de soldaten bevelen om de
machtig dreigende vijand aan te vallen en te verslaan, zouden de soldaten de zwak
geworden veldheer dan wel gehoorzamen? O nee, ze zouden tegenstribbelen en
zeggen: 'Hoe wil jij, zwakkeling, ons bevelen? J e hebt immers nooit de moed en de
wil gehad om ons serieus in het gebruik van de wapens te laten oefenen, en je hebt
alleen maar met ons omgebeuzeld als een speelkameraad. Hoe kun jij ons nu tegen
de vijand aanvoeren? J ij bent nooit onze meester geweest, maar wij die van jou!
Hoe kun je nu ineens proberen om ons, die vanouds meester over jou zijn, de baas
te worden?' [15] Kijk, zo vergaat het ook ieder mens, die niet vanaf het allereerste
begin door zijn ouders en leraren streng aangemaand wordt om zichzelf te
verloochenen in alle mogelijke vleselijke verlangens, opdat deze niet heer en
meester over zijn ziel worden! Want als die eenmaal de ziel boven het hoofd
gegroeid zijn, dan heeft deze er vervolgens een zware dobber aan om over al die
begeerten en verleidingen van haar vlees te gebieden, omdat ze immers in haar
vlees zwak en toegeeflijk en onvast is geworden.
[16] Wordt een ziel echter reeds vanaf de jeugd volgens de waarheid van het
heldere verstand zodanig geleid en geoefend, dat zij haar vlees steeds meer onder
controle heeft en het dan ook niet mr toestaat dan wat het van nature volgens
Mijn ordening toekomt, dan wordt zo'n ziel vanzelfsprekend ook onverschillig
voor de hele wereld met al haar schatten en haar andere bekoringen. En daardoor is
de ziel die op die wijze zuiver in de geest sterk is geworden dan ook niet alleen
maar heer over de verlangens van haar lichaam, maar ook heer over de hele natuur
van de wereld en derhalve ook heer over de hele hel en haar vorst van leugen en
duisternis. [17] Nu weten jullie, wie en wat de hel en de vorst van de leugen en de
duisternis eigenlijk is, en hoe hij bestreden en zeker overwonnen kan worden.
Handel dan ook zo, dan zullen jullie, mensen op deze aarde, zijn rijk spoedig en
gemakkelijk volledig vernietigd hebben, en zullen jullie ware heren over de hele
aarde en haar natuur en ook over jullie eigen natuur zijn!'
Hoofdstuk 13: De opvattingen van Agricola over de toekomst van de leer van
de Heer.
[1] Hierop zei Agricola: 'Heer en Meester, U hebt mij weer een nieuwe en
buitengewoon belangrijke waarheid onthuld, en ik zie duidelijk in dat het zo moet
zijn. Maar hoe is het bijna overal gesteld met de opvoeding van de mens van
34
kindsbeen af? Men weet immers niet eens, hoe en waar men bij het opvoeden van
kinderen moet beginnen en eindigen!
[2] Zo krijgen bijvoorbeeld rijke ouders een kind. Ze hebben er een ware
apenliefde voor en staan het alles toe wat ze maar in, zijn ogen lezen en
vertroetelen het dikwijls op een onuitstaanbare mallier. Zelf durven zij zo'n kind
voor zijn vele ondeugden niet te bestraffen, al is het maar met een paar ernstige
woorden, en als later een leraar dat misschien doet, dan heeft hij het kind en de
ouders tot zijn vijanden en vervolgers gemaakt; reeds de oude Romeinen zeiden:
'Wie door de goden wordt gehaat, wordt door hen tot onderwijzer gemaakt!'
Welnu, de ouders zijn blinde dwazen, en de onderwijzer moet dwaas zijn, als hij
wil leven. Hoe moeten zulke kinderen dan een juiste opvoeding krijgen?
[3] Bij een opvoeding zoals die nu in de wereld van de grote heren algemeen in
zwang is, moet ieder mens en de hele mensheld wel zo krachteloos worden, dat
men op geen enkele wijze te weten kan komen hoe de eigenlijke, ware mens eruit
moet zien en hoe hij moet zijn! En ik moet hier openlijk verklaren, dat er op deze
aarde nog heel veel stormen over de velden en zeen zullen razen, voordat de
mensheid weer terug zal komen in de grootse en ware positie, vanwaar ze in het
oerbegin is uitgegaan. [4] Er zouden goede scholen opgericht moeten worden, niet
alleen voor kinderen maar ook voor de blinde ouders, waarin ze allemaal de grote
waarheden zouden moeten leren die iedereen moet weten om er naar te kunnen
handelen en zo een waar mens te kunnen worden.
[5] Maar waar moet men voor zo talloos vele mensen de juiste leraren vandaan
halen? U, Heer en Meester, hebt weliswaar al een grote groep leerlingen gevormd,
die weten wat er voor nodig is om een waar mens volgens Uw orde te worden;
maar wat is hun aantal, vergeleken bij het nagenoeg eindeloos grote aantal mensen
op de hele aarde? En daar komt nog bij de grote ruwheid en algehele verwildering
van mensen en volkeren op aarde en de starheid waarmee ze geworteld zijn in hun
zeden en gewoonten, en ook hun verschillende talen!
[6] Hoe kan een mens nu tegen al deze kolossale belemmeringen strijden en hoe
kan hij ze overwinnen? U bent toch de Heer Zelf en alles gehoorzaamt aan Uw wil,
en niettemin stoot U Zelf hier in deze landen met beschaving op onoverkomelijke
hindernissen. Op welke hindernissen zullen de weinige leerlingen dan wel niet
stoten? [7] J a, het zou goed zijn als men Uw goddelijke leer in n nacht in het hart
van alle mensen zou kunnen leggen, samen met de ijver om ernaar te handelen!
Maar dat is Uw bedoeling niet, omdat ieder mens zich dat allemaal alleen door
onderricht van buitenaf eigen moet maken en vervolgens de ernstige wil moet
opvatten om ernaar te handelen. Maar op die manier zal het met de mensheid zeker
maar heel langzaam voorwaarts gaan, en het is totaal niet te overzien hoe lang het
zal duren eer alle mensen op aarde Uw leer hebben leren kennen, en zo zal het
zuivere levenslicht van Uw leer altijd het eigendom van maar weinig mensen zijn,
en je kunt je zelfs afvragen hoe lang het helemaal zuiver zal blijven!
[8] Want zolang de mensen niet volledig doordrongen zijn van de waarheid van
Uw leer, zullen ze daarnaast toch steeds aan hun wereldse genoegens blijven
vasthouden, hetzij meer, hetzij minder, wat uiteindelijk hetzelfde is. Van Uw leer
zullen zij door middel van vele toevoegingen weldra een aardse bron van
35
inkomsten maken, en dan zal het er met Uw latere leerlingen in geen enkelopzicht
beter voorstaan dan nu met de vele joden en heidenen, en de ware zegen en de
levende vrucht van Uw leer zal ver van de mensen afstaan. Ik ben weliswaar geen
profeet; maar dit zegt mij mijn tamelijk heldere vermogen om te oordelen, dat ik
verkregen heb door mijn vele ervaringen, en ik geloof dat ik in deze
aangelegenheid een heel waar oordeel heb uitgesproken.'
Hoofdstuk 14: De verhandeling van de Heer over de toekomst van Zijn leer
[1] Daarop zei Ik: 'Dat heb je zeker wel, en Ik weet ook dat het grotendeels zo zal
gaan, maar het maakt niettemin in het geheel niets uit, want in Mijn schepping is er
voor de zielen nog een groot aantal schoolgebouwen. Wie het in J eruzalem niet
leert, zal elders onderwezen worden!
[2] J a, Ik weet en zie, hoe na Mij een groot aantal valse leraren zal opstaan en tot
de mensen zal zeggen: 'Zie, hier is Christus!' of 'Daar is Hij!' Maar Ik zeg jullie nu,
en zeggen jullie het tegen jullie naasten en kinderen, dat men zulke valse leraren
niet moet geloven, want ze zullen gemakkelijk te herkennen zijn aan hun werken!
[3] Hoedanig echter een echte leerling van Mij volgens Mijn woord moet zijn, heb
je gisteren in Emmas op de berg van Nikodemus gehoord, toen Ik de zeventig
leerlingen uitzond om Mijn leer te verbreiden.
[4] Wanneer je dus leraren zult aantreffen, die op die wijze volgens Mijn wil de
leer van de komst van het rijk Gods onder de mensen zullen verbreiden, kun jij en
iedereen hen als echte en volledig waarachtige leraren beschouwen; waar echter
leraren, weliswaar in Mijn naam, uit Mijn leer munt willen slaan, en het hun te
doen is om geld en andere schatten, houd hen dan voor valse en nooit door Mij
geroepen verbreiders van Mijn leer! Want Mijn ware leerlingen en verbreiders van
Mijn zuivere leer zullen in aards opzicht steeds arm zijn, net als Ik, maar daarom in
geestelijk opzicht meer dan rijk; want zij zullen het niet nodig hebben om zich
Mijn leer en Mijn woorden door tijdrovend leren van een voorganger eigen te
maken, maar Ik zal Mijn leer en Mijn wil in hun hart en in hun mond leggen.
[5] Maar de valse leerlingen zullen door het langdurig bestuderen van hun
eveneens valse leerstellingen, zich allerlei teksten, woorden en spreuken eigen
moeten maken en worden pas wanneer ze alles moeizaam geleerd hebben, door
hun opgeblazen en praalzieke leraren en leiders onder allerlei loze en blinde
ceremonin tot leerlingen gewijd, zoals dat nu ook in de tempel gebeurt bij de
Farizeen, schriftgeleerden en oudsten en ook bij jullie, heidenen, waar de
priesterstand een heuse kaste vormt die van vader op zoon overgaat, en waarin
iemand uit het volk alleen maar opgenomen wordt, wanneer de een of andere
priester geen kinderen heeft, en zelfs dan alleen maar als een kind, dat daarna pas
tot priester wordt opgevoed.
[6] Hoe derhalve een ware door Mij geroepen leraar en verbreider van Mijn
zuivere leer te onderscheiden zal zijn van een valse, dat heb Ik jullie allemaal nu
helder uiteengezet, en iedereen zal zich dus gemakkelijk voor de valse leraren en
profeten kunnen hoeden; wie hen echter zal aanhangen en hun geloof zal schenken,
36
hen zal eren en hun ook nog in alles behulpzaam zal zijn, die zal het alleen aan
zichzelf te wijten hebben als hij vervolgens door hen verslonden wordt.
[7] J a, het zal zelfs gebeuren dat de valse profeten zich op gouden tronen zullen
verheffen en de ware door Mij uitverkorenen en geroepenen in allerijl zullen
vervolgen. Wanneer dat echter zal plaatsvinden, dan zal ook hun gericht en hun
einde over hen komen, en Mijn leer zal desondanks voortbestaan onder de mensen
op aarde; maar zij zal steeds alleen als een vrij bezit onder de mensen in stilte
glanzen, stralen en troosten, nooit echter als een heerseres op een heerserstroon
met kroon, staf en scepter over hele volkeren gebieden.
[8] Waar dat in Mijn naam het geval zal zijn, ben Ikzelf ver te zoeken, en in plaats
van Mijn liefde zullen hebzucht, gierigheid, afgunst en vervolging van allerlei aard
onder de mensen huishouden, en het ene bedrog zal het andere de hand reiken.
Wanneer jullie zulke vruchten onder de mensen zullen zien, zullen jullie wel
gewaarworden wat voor mentaliteit die profeten hebben die op de tronen heersen
en van wie hun valse leren afkomstig zijn! [9] Als je echter altijd het juiste en ware
zult kunnen hebben, wanneer je er maar een verlangen naar hebt, zul je je hart toch
niet naar het valse toekeren? En zo weten jullie nu, dat ondanks alle valse profeten
en leraren die later opstaan, Mijn zuivere leer in stilte en zonder pralend vertoon tot
aan het einde der tijden onder de mensen zal voortbestaan.
[10] Dat deze leer van Mij echter pas langzaamaan onder alle volkeren van de
aarde verbreid wordt, daarvan heb Ik jullie de redenen al meer dan eens duidelijk
laten zien; want Ik weet immers het beste, wanneer een volk rijp is om Mijn leer
aan te nemen! [11] Wat er echter voor een snelle verbreiding van Mijn leer op alle
ook maar enigszins rijpe plaatsen op aarde kon gebeuren, dat is ook gebeurd en er
zal weldra nog veel meer gebeuren; en daarom kunnen wij dit onderwerp nu ook
zonder verdere opmerkingen laten rusten, aangezien wij nog veel belangrijkere
dingen te bespreken hebben.'
[12] Nu zei Agricola weer: 'Dat zal ongetwijfeld zo zijn, want U alleen weet het
beste wat er op deze ellendige aarde nog allemaal moet gebeuren; maar iemand als
wij, die geen blik in de toekomst kan werpen en niet kan zien hoe de dingen zich
zullen ontwikkelen, aan wie U alleen maar vergund heeft om zijn aardse leven ter
beproeving van de vrije wil volgens Uw leer zo goed mogelijk te doorstaan, en die
daarbij nog heel veel hindernissen op de weg van het licht geplaatst ziet, die wordt
ondanks alles zo zeer met zorg vervuld dat hij zich afvraagt: 'Wat zal er mettertijd
van dat alles worden?'
[13] Zal Uw nu zo heilig zuivere leer tot alle mensen komen, en wanneer? Of zal
ze steeds alleen maar een exclusief bezit van weinig uitverkorenen blijven?
Volgens de nu door U gesproken woorden schijnt het laatste het geval te zijn! Nu
ja, ook goed; want wat voor U, o Heer en Meester, juist is dat moet ook voor ons
mensen juist zijn, aangezien wij het zonder U met kunnen veranderen; maar omdat
het U behaagd heeft om ons mensen, Uw schepselen, behalve de vrije wil ook een
even vrij verstand te geven, hebt u ons daardoor ook een vrij oordeel verleend, en
zodoende heb ik dan ook gesproken, zoals ik gesproken heb!
[14] Maar ik heb uit Uw weerwoord begrepen dat U toch wel heel buitengewone
plannen en bedoelingen met de mensen hebt, anders zou U niet toelaten, dat er
37
behalve de zuivere leer die U nu heeft gegeven en behalve Uw goed onderwezen
leerlingen nog andere, valse opstaan en de mensen weer opnieuw misleid worden
en in goddeloze duisternis geraken; zo kan ik evenwel niet meer verder spreken en
zal ik mij nu weer helemaal op het luisteren toeleggen.'
[15] Ik zei: 'Vriend, daar zul je goed aan doen! Het is beter te luisteren dan te
prediken, zolang men de juiste reden daarvoor nog veel te weinig kent.
[16] Geloof Mij: werelden scheppen is gemakkelijk; maar vrije mensen tot leven te
roepen en hen zichzelf te laten vervolmaken, waarbij de goddelijke almacht
krachtens de orde van haar liefde en wijsheid moet zwijgen en toezien, dat blijft
uiteindelijk ook voor Mij een zaak, die niet gemakkelijk is! Daarbij helpt Mij
alleen Mijn onbegrensde geduld en overgrote zachtmoedigheid. [17] Daarom
moeten de mensen door hun hoogsteigen geloof en daden in allerlei goede en
slechte situaties geplaatst worden, zodat ze dan door de gevolgen van hun geloof
en hun handelen verstandig worden en tenslotte uit eigen wil het juiste licht gaan te
zoeken. [18] Zoals alle schepselen op deze aarde zich materieel ontwikkelen tussen
dag en nacht en tussen zomer en winter, zo doet de mens dat ook geestelijk.
[19] Toen de oermensen van deze aarde geestelijk in het heldere daglicht
wandelden, was het licht hun tenslotte gewoonweg tot een last geworden; toen
echter daarna de geestelijke nacht bij hen zijn intrede deed, begonnen ze pas de
waarde van de geestelijke dag te begrijpen en naar waarde te schatten, en de
beteren zochten angstvallig het verloren paradijs.
[20] Vervolgens werd het weer weinigen gegeven de geestelijke dag te vinden, en
velen renden naar de gelukkigen die de geestelijke dag hadden teruggevonden en
lieten zich naar het licht leiden. Maar ook velen, verblind door de wereld, begrepen
niet meer wat een geestelijke dag is en bleven in hun nacht, daartoe genoodzaakt
door hun eigen traagheid. Dezen genoten dan ook niets van het geluk van een
geestelijke dag en bevonden zich in grote nood; die nood was evenwel een goede
bewaker voor de gelukkigen, omdat ze wel zagen welke vruchten de mens plukt
van zijn geestelijke nacht. [21] Kijk, zo gebeurt het dan, dat zich naast de
verlichten ook steeds niet verlichten zullen bevinden en zullen voortplanten! Maar
daarom zal het aan waarlijk verlichte mensen op deze aarde nooit ontbreken, en
hun zal steeds de gelegenheid geboden worden om de niet verlichten te verlichten
met hun ware levenslicht; en het loon van de verlichten, die dat in Mijn naam
zullen doen, zal later groot zijn in Mijn rijk!
[22] Zelf verlicht zijn door Mijn genade is een groots en onschatbaar geluk voor de
mens; maar nog duizendmaal waardevoller is het om met zijn levenslicht ook
anderen te verlichten die in de duisternis wandelen, dat wil zeggen, wanneer ze het
licht willen aannemen. Maar dat zij jullie ook steeds weer opnieuw gezegd: dat
jullie de parels van Mijn leer niet voor zwijnen van mensen moeten werpen! Want
de mens die eenmaal een echt zwijn is geworden, die blijft ook een zwijn! Want
ook al luistert zo'n mens op een goed moment met welgevallen naar een waar en
goed woord en neemt hij het ook op, dan gaat hij toch bij de eerstvolgende
gelegenheid naar zijn oude poel terug en springt er met welbehagen in, en blijft
nog steeds een zwijn. Aan zulke mensen valt dus geen evangelie te verkondigen,
38
en voor dergelijke mensen heb Ik een ander evangelie, dat hun eigen natuur hun zal
verkondigen onder veel pijn, gehuil en tandengeknars!
[23] En nu hebben wij weer een belangrijk punt besproken en kunnen we getroost
op iets heel anders overgaan. Wie van jullie nog twijfelt over het een of ander, laat
die opstaan en spreken; want Ik wil dat jullie morgen goed verlicht deze Olijfberg
met Mij zullen verlaten! Daarom staat het nu ieder van jullie vrij om te spreken,
zoals zijn verstand hem ingeeft.' [24] Daarop zeiden de meesten: 'Heer, wij
twijfelen helemaal niet meer en zijn daar heel gelukkig mee!'
Hoofdstuk 15: De toekomstige bevolkingsdichtheid van de aarde. De gebreken
van de ouderdom
[1] Maar n van de Indische magirs, die ook nog bij ons waren, zei: 'Grote Heer
en Meester, ik heb nog veel dingen, waarbij een helderder licht mij niet zou
schaden! Wanneer ik U dus iets zou vragen, zou U mij dan wel een antwoord
waardig achten?' [2] Ik zei: 'J ij bent evenzeer een mens als ieder ander, en dat is
genoeg! Vraag maar, watje wilt, dan zal Ik je antwoord geven!'
[3] Hierop dacht de magir er even over na of de vraag wellicht niet te onnozel en
gewoon was; maar hij vermande zich spoedig en zei: 'Heer, er is iets wat ik
volgens de ervaringen die ik op deze aarde heb opgedaan eigenlijk niet goed vind
voor het voortbestaan van de mensen! Wanneer U dat niet verandert en op een of
andere manier verbetert, zal dat met het voortbestaan van de mensen in de loop van
de tijd beslist moeilijkheden geven. [4] Kijk, mensen en dieren vermenigvuldigen
zich van dag tot dag en hebben ook steeds meer voedsel nodig; maar de bodem van
de aarde wordt nergens uitgebreid of vergroot! Wanneer dat nog een paar duizend
jaar zo doorgaat, zal het met het voortbestaan van de mensen beslist problemen
opleveren. Wat zegt U, o Heer, over deze mening van mij?'
[5] Ik zei: 'Mijn dierbare vriend, deze zorg had je je om diverse redenen geheel en
al kunnen besparen; want hoeveel mensen het nu bewoonbare deel van de aarde
kan bevatten, is al sinds eeuwige tijden heel goed door Mij berekend. Wanneer de
aarde -wat daarvan tot op heden is drooggelegd om de mensen te herbergen -zo
nog tienduizend jaar voortbestaat en het menselijk geslacht zich ieder jaar zal
verdubbelen of verdrievoudigen, zullen op deze aarde nog tienmaal zoveel mensen
als nu, heel goed kunnen voortbestaan. En als er dan mettertijd inderdaad zoveel
mensen zouden komen, dat de huidige grote, drooggelegde bodem van de aarde ze
niet meer zou kunnen voeden, welnu, dan hebben we nog een heleboel middelen
achter de hand om in n ogenblik voor nog honderdduizend maal zoveel mensen
als er nu op aarde wonen, hele werelddelen uit de zee omhoog te laten komen!
Over dit voor jou zo zorgelijke punt, kun je dus helemaal gerust zijn!
[6] Er woont nu op aarde zo'n groot aantal mensen, datje geen getal kent, dat groot
genoeg is om dat aantal aan te duiden, en toch zijn er op aarde nog zulke grote
stukken volledig onbewoonde grond, dat duizend jaar nauwelijks voldoende zou
zijn om er doorheen te reizen en ze te bekijken. En toch bezitten bepaalde rijke
mensen grote stukken land voor zichzelf, die werkelijk meer dan honderdmaal
groter zijn dan wat zij voor hun voedsel nodig hebben. Als je aanneemt dat de
39
aardbodem mettertijd enigszins gelijker verdeeld zal zijn, dan zullen alle mensen -
al waren het er wel honderd keer zoveel als nu -nog genoeg voedsel en een
onderkomen voor hun lichaam vinden, en zeker wanneer ze volgens Mijn leer
zullen leven! Ben je met deze uitleg tevreden?' [7] De magir zei: 'Heer en
Meester, geheel en al, en het is me nu een stuk lichter om het hart! Maar ik heb nog
iets, waarover ik van U nog een klein beetje meer licht zou willen hebben dan ik
mij tot nu toe in Uw zeer verheven gezelschap eigen heb kunnen maken. Er is
weliswaar al over gesproken en uit Uw mond zijn ook verklaringen gekomen, die
mij veel licht gegeven hebben; maar iets is mij daarbij nog duister gebleven. Nu ik
eenmaal met mijn metgezellen bij de bron van het licht sta, zou ik ook in alles wat
mij nog duister is, een beetje meer verlicht willen worden.
[8] Kijk, Heer en Meester, het bestaan en leven van een mens is werkelijk groots
en overheerlijk! Hij wordt verwekt, geboren en van dat moment af door zijn ouders
opgevoed tot een mens, die kan denken, spreken en handelen volgens de
denkbeelden die hem door de opvoeding zijn bijgebracht en die hij als denkend
mens zelfheeft ontdekt door middel van zijn denkvermogen en door zijn langs de
weg van ervaring gevormde verstand. [9] Wanneer dan een mens van goede wil
zijn geestelijke krachten onder grote inspanningen en dikwijls bittere ervaringen op
een voor hem zo hoog mogelijk niveau gebracht heeft, dan beginnen zijn
lichamelijke en ook zijn geestelijke krachten af te nemen, het lichaam wordt
moeizaam, oud en gebrekkig, wordt ziek en sterft dan ook onder meestal grote
pijnen en in grote angst en vrees voor de dood.
[10] Nu weet ik wel uit Uw mond, dat de dood voor de mensen niets
afschrikwekkends zou hebben en ook volledig pijnloos zou zijn, wanneer ze in de
aan hen geopenbaarde orde gebleven waren en volgens deze geleefd en gehandeld
hadden; nu is het echter voor de mensen zeer betreurenswaardig dat er zo velen
buiten hun schuld onmogelijk iets kunnen weten van de in de oertijden
geopenbaarde orde voor het menselijke leven, en daarom genoodzaakt zijn in een
geheel daaraan tegengestelde orde te leven, die buiten hun schuld ontstaan is;
desondanks moeten ze de erge gevolgen ervan net zo goed dragen, alsof zij die
door hun schuld verdiend zouden hebben. Welnu, dat beschouw ik eerlijk gezegd
als een van Uw kant merkwaardige inrichting in het mechanisme van het
menselijke lichaam!
[11] Het is een heel goede wet dat hij die een mens doodt, ook met de dood bestraft
moet worden, als waarschuwend voorbeeld voor anderen die misschien ook in hun
kwade lusten door iemand gehinderd worden. Maar een wet, waardoor
bijvoorbeeld iemand die van het dak is gevallen en door zijn val een ander mens
van het leven heeft beroofd, eveneens met de dood bestraft moet worden, zou toch
wel het meest onrechtvaardige zijn wat er op de wereld bestaat! En kijk, precies zo
komt mij ook de zojuist aangehaalde goddelijke beschikking voor met betrekking
tot de ziekten en de zeer pijnlijke lichamelijke dood van de meeste mensen; ze
ondergaan daardoor een straf, die ze in feite nooit door schuld verdiend hebben!
Dat zou U in het vervolg toch wel iets anders kunnen inrichten!
[12] Weliswaar zijn het juist de Indirs, die dikwijls vele jaren lang de ergste
pijnen met grote standvastigheid verdragen, omdat onze geloofsleer hun vertelt, dat
40
God Zijn grootste behagen schept in hen, die langdurig de ergste pijnen met het
grootste geduld, standvastig verdragen. Maar bij de aanblik van zulk dikwijls zeer
gruwelijk lijden en zulke pijn verzet zich het gemoed van een mensenvriend die
innerlijk onbevangen en vrij van vooroordelen is, en vraagt aan de Schepper van
aarde en mensen: 'Almachtige en wijze God! Kunt U eigenlijk wel behagen
scheppen in de onnoembare kwellingen en pijnen van Uw schepselen? Als de
mensen verdwaasd zijn in hun denken en verstand, hebt U immers toch middelen
genoeg om hen steeds opnieuw te verlichten, zoals U de eerstgeschapen mensen
van deze aarde verlicht hebt! [13] Waarom laat U toe dat duizenden geslachten
eerst duizenden jaren onder de bitterste kwellingen moeten leven, voordat er maar
een vonkje van Uw licht onder hen wordt uitgestrooid? [14] Kijk, Heer, dat is een
heel belangrijke vraag van ons, zeer geplaagde mensen, aan U, de Heer en
Schepper van aarde en mensen! Geef ons daarover een waar licht!'
Hoofdstuk 16: Over het incameren van bewoners van de sterren (26.10.1860)
[1] Ik zei: 'Vriend, daarover heb Ik jullie een paar dagen geleden een helder licht
gegeven. Wanneer jij dat niet volledig begrepen hebt, kan Ik dat echt niet helpen!
Kijk omhoog naar de sterren! Ik zeg je, dat dat allemaal grote werelden zijn,
waarop ook mensen wonen zoals hier.
[2] Veel van de talloze mensen op die sterren weten door hun engelen dat een ziel
alleen hier op deze aarde het ware kindschap van God kan bereiken, maar alleen
door een zwaar en moeilijk leven in het vlees. Wanneer ze dat willen, wordt het
toegelaten dat hun zielen ook op deze aarde in het vlees verwekt worden. Zijn ze er
echter eenmaal, dan moeten ze ook accepteren dat ze het voor een korte tijd
moeten doormaken, omdat ze daardoor voor eeuwig de triomf van de volle
gelijkenis met God bereiken; en daarvoor kunnen ze zich ook wel iets laten
welgevallen, aangezien Ik uit liefde voor Mijn kinderen Mijzelf vrijwillig ook heel
veel laat welgevallen, en Mij nog iets heel groots en bitters zal moeten laten
welgevallen, tot heil van Mijn kinderen. [3] Gods rijk kan alleen maar met kracht
en grote offers verworven worden! Bedenk dat wel, en ook datgene wat Ik daar al
over gezegd heb! Heb je dat goed begrepen?'
[4] Daarop zei de magir: 'J a, Heer en Meester, ik heb dat nu goed begrepen en ik
herinner me ook weer wat U een paar dagen geleden over dat onderwerp hebt
gezegd. Ik dank U voor alles wat wij nu aan Uw heilige zijde gewonnen hebben tot
eeuwig heil van onze ziel. Wanneer lijden en pijn ons lichaam zullen teisteren,
zullen wij dat ook met alle geduld dragen, uit liefde tot U; want ook wij kunnen nu
niet weten, waartoe wij anders op deze aarde in het vlees zijn geplaatst, dan dat wij
God moeten, willen en ook zullen zoeken en erkennen en Hem vervolgens boven
alles liefhebben, al zijn de omstandigheden nog zo bitter' [5] Want het schijnt mij
toe dat U juist degenen die U het meest na aan het hart liggen, altijd meer op de
proef stelt dan degenen die door hun doen en laten verder van Uw hart verwijderd
zijn. Want op onze reizen door alle streken. van de aarde heb ik dikwijls mensen
ontmoet, die aan geen enkele god leken te geloven en hun medemensen vaak
slechter behandelden dan wilde dieren, terwijl ze zelf een onverwoestbare
41
lichamelijke gezondheid bezaten en zwolgen in een leven van genot. En bovendien
stierven ze tenslotte ook nog een pijnloze, bliksemsnelle dood!
[6] Daarentegen trof ik elders zeer vrome, aan God toegewijde en goede mensen
dikwijls in de grootste ellende aan, die zij geduldig verdroegen, wat mij de
liefderijke zorg van een goede en buitengewoon wijze God en zelfs Diens bestaan
in een zeer twijfelachtig daglicht plaatste.
[7] Nu zijn zulke twijfels bij ons wel geheel en al verdwenen, en wij weten en
beseffen nu waar we aan toe zijn, en in welke verschillende omstandigheden de
mensen op deze aarde hun leven ter beproeving van de vrije wil moeten
doormaken; maar gevoelsmatig moet ik daarbij toch bekennen, dat dit proefleven
van vrijheid een zware opgave is voor de mensen, ook al bereiken ze door het
volbrengen ervan de grootste en eeuwige levenswinst.
[8] Wij mensen konden vr ons bestaan nooit gewild hebben dat wij zouden
bestaan, maar alleen U kon dat willen, en wij zijn dus Uw werken; en U zorgt, dat
ze volledig datgene kunnen worden waartoe U ze geschapen en bestemd hebt.
[9] Omdat dat nu eenmaal zo, en niet anders, is en U ons nu Zelf duidelijk de
wegen getoond hebt die wij moeten bewandelen, willen wij dan ook getrouwen
dankbaar afgaan op het doel dat U ons gesteld hebt, en, standvastig en met het
grootst mogelijke geduld en met overgave aan Uw wil, over de doornen gaan die
ons hier en daar in de weg staan. Dat is nu het vaste en ernstige besluit van mij en
ook van mijn metgezellen. U echter , die wij nu erkennen als onze Heer van het
leven, vragen wij om niet te zware proeven en beproevingen over ons te laten
komen op het moment dat wij van deze wereld scheiden, en ook om genadig en
barmhartig te zijn voor alle andere mensen, al naargelang de verdienste van hun
leven!' [10] Ik zei: 'Waar jullie de Vader om zullen vragen in Mijn naam, zal jullie
ook gegeven worden. Want alleen de Vader is goed en schept geen behagen in het
lijden van de mensen; maar Hij verhindert ook niet dat zulke dingen over de
mensen komen, als ze uit louter liefde voor de wereld de Vader vergeten, geen
geloof hebben en zichzelf begeven in datgene wat hun alle mogelijke tegenspoed
moet bezorgen!
[11] Wandel voortdurend op de wegen die Ik jullie nu getrouw getoond heb, dan
zullen jullie weinig te lijden hebben en zal jullie vertrek van deze wereld
gemakkelijk zijn! [12] Alleen degenen die uit allerlei gehechtheden aan de wereld
hun ziel teveel in het vlees hebben begraven moeten uiteindelijk meestal bitter
lijden; want een dergelijke ziel moet, om niet volledig te gronde te gaan in haar
vlees, met groot geweld daarvan gescheiden worden, en dit moet in het lichaam
dan ook hevige pijnen teweegbrengen. En dat is ook nog goed voor de ziel, omdat
ze door de pijnen en het lijden gereinigd wordt van haar vleselijke lusten en
daardoor aan gene zijde gemakkelijker zal vorderen en zekerder voorwaarts zal
gaan op de weg van het geestelijke leven.
[13] Mensen echter die sterk aan de wereld gehecht zijn, die in geen God geloven,
daarbij toch tot op hoge ouderdom een gezond leven genieten en tenslotte ook een
snelle en pijnloze dood sterven, hebben het loon van hun leven al op deze wereld
ontvangen en zullen aan gene zijde nog amper enig loon te verwachten hebben.
Onder zulke mensen zal de uiterste duisternis heersen en er zal onder hen veel
42
gejammer en tandengeknars zijn. [14] De magir zei: 'Heer en Meester, wanneer
zulke mensen, die meestal heidenen zijn, er niets aan kunnen doen dat ze nooit iets
van een ware God hebben gehoord en er daarom ook niet in konden geloven, dan is
een zeer afschrikwekkend voortbestaan van hun ziel aan gene zijde toch een te
zware straf! J a, mensen zoals wij nu, die God hebben leren kennen en in Hem
moeten geloven omdat Hij zichtbaar voor hen bestaat en hun Zelf de wegen van
het leven leert -wanneer zij desondanks afvallig zouden worden en het kwade
zouden doen, zouden ze wel zo'n afschuwelijk lot aan gene zijde, zoals dat nu door
U beschreven is, verdienen; maar mensen, die het niet kunnen helpen dat ze bijna
meer dier dan mens waren op de wereld, zou ik als ontoerekeningsvatbaar willen
beschouwen, en een straf aan gene zijde voor hun hier bedreven slechte daden lijkt
me niet in overeenstemming te zijn met de goddelijke orde en de aan de liefde van
God ontspringende gerechtigheid. Want wanneer iemand op deze aarde geen God
en derhalve ook Zijn wil niet kent en geen andere wet heeft dan alleen maar wat
zijn natuur en zijn hartstochten hem voorschrijven, kan hij ten opzichte van Gods
wil, die hij niet kent, ook geen zonde begaan en daarvoor gestraft worden. Heer en
Meester, kijk, ook dat is nog een duistere hoek in mijn ziel, die U misschien nog
allergenadigst een beetje meer zou willen verlichten!'
Hoofdstuk 17: De behandeling van de mensen aan deze en aan gene zijde
[1] Ik zei: 'Ook over dit punt is hier al het juiste en geheel passende gezegd, en
jullie hebben dat voor een deel ook van Mijn leerlingen wel gehoord; maar het
onthouden gaat jullie niet zo goed af en daarom is het in sommige hoeken van
jullie leven weer een beetje donker geworden. Maar als jullie volgens Mijn woord
leven, zullen jullie de doop met de Geest ontvangen, wat de ware, innerlijke
wedergeboorte van de Geest in jullie ziel is. Deze levende Geest van al het licht en
alle waarheid zal jullie vervolgens in alle waarheid binnenleiden, en dan zal in
jullie ook alles helder worden wat nu donker en duister is.
[2] Gods liefde en wijsheid ziet ook wel, en zeker nog veel duidelijker, wat jouw
meer verlichte verstand je al zegt, namelijk dat men niet iemand kan straffen, aan
wie men geen wet heeft gegeven die hij moet gehoorzamen; en het zou zeker
onrechtvaardig en onbillijk zijn, wanneer dat door God zo bepaald was.
[3] Maar er bestaat nu nergens op aarde een volk dat helemaal zonder enige wet is.
Want God heeft onder alle volkeren al naargelang hun behoeften wijze mannen
opgewekt en deze hebben hun wetten gegeven en hun ook gezegd en laten zien dat
er een God bestaat, die alles heeft geschapen en ook alles in stand houdt, leidt en
regeert. Zo leerden die wijze mannen de mensen ook dat God degenen die aan de
wetten gehoorzamen, hier en aan gene zijde zal belonen, maar de degenen die in
strijd met de wet leven zal tuchtigen en onverbiddelijk streng straffen, hier al en
zeker aan gene zijde, omdat de ziel van de mens na de dood van het lichaam in een
andere wereld van geesten verder leeft en overeenkomstig haar handelen gericht
wordt. [4] Kijk, zo'n leer heeft ieder volk ontvangen, en wanneer het die begint te
vergeten, wordt het er direct weer aan herinnerd, voor een deel door opnieuw
gewekte wijze mannen en voor een deel steeds door het eigen geweten, en zo kan
43
niemand die verstand en gezonde geestvermogens heeft, zich helemaal
verontschuldigen, als hij in strijd met de hem bekende wetten handelt. En wanneer
iemand aan gene zijde in de toestand van zijn liefde en zijn vrije wil komt, zal hij
tegenover God ook niet kunnen zeggen dat Hij deze of gene onrechtvaardig
behandeld heeft; want aan degene die zelf wil geschiedt geen onrecht.
[5] Aan iedere ziel zal daarginds ten deel vallen wat zij zelf wenst. Is het iets
slechts, dan wordt haar van tevoren duidelijk gemaakt welke gevolgen daaraan
verbonden zijn. Als ze daar gehoor aan geeft, kan haar gemakkelijk hulp worden
geboden; stoort ze zich er echter niet aan, dan zal ongehinderd toegelaten worden
dat ze alles zodanig heeft en geniet als ze het vanuit haar liefde wil.
[6] De liefde echter, hetzij van goede of van slechte aard, is het eigenlijke leven
van de ziel van iedere mens, engel en duivel; als we aan de ziel de liefde
ontnemen, dan ontnemen we haar tevens het leven en het bestaan. Dat kan in Gods
zuivere orde echter nooit voorkomen; want als ook maar het kleinste atoom in de
schepping vernietigd zou kunnen worden en het bestaan geheel en al voor eeuwig
verliezen, dan zou God Zelf daardoor een atoom van Zijn bestaan verliezen, wat
echter onmogelijk is. [7] En zo kan de menselijke ziel haar bestaan al helemaal
nooit volledig verliezen; maar ze kan door haar eigen wil erg ongelukkig en
onzalig worden en ze kan, als ze het maar serieus wil, ook weer door haar eigen
vrije wil gelukkig en volledig zalig worden.
[8] Hoe kunnen de levensomstandigheden en situaties voor de ziel nu anders en
beter en rechtvaardiger geordend zijn dan op die manier? Begrijp je dat nu, en is de
nog donkere hoek in je nu al een beetje lichter?'
[9] De magir zei: 'Heer en Meester van alle leven, het is in mij nu al een heel stuk
helderder geworden! J a, omdat het zo in elkaar zit en ook zo in elkaar moet zitten,
kan er door ons mensen tegenover U zelfs niet de allerkleinste tegenwerping meer
gemaakt worden; en ik ben klaar met vragen stellen.' [10] Ik zei: 'Daar zul je
voorlopig heel goed aan doen! Maar het zal wel weer gebeuren, datje nog heel veel
zult vragen. Maar nu is het tijd om op iets anders over te gaan. Wie van jullie nog
het een of ander wil weten, kan nu naar voren komen en spreken en vragen; want
vandaag staat de poort van de hemel voor jullie allemaal wijd open!'
Hoofdstuk 18: De poort van de hemel en het rijk van God
[1] Toen Ik dit gezegd had, kwam er snel n van de. gewonnen Farizeen naar
voren en zei: 'Heer en Meester, aangezien U nu gezegd hebt dat de poort van de
hemel voor ons allemaal wijd open staat - zou het dan niet kunnen, dat wij de
geopende poort van de hemel nu allemaal met onze ogen konden zien om ons
enigszins een voorstelling te kunnen maken hoe de hemel er vanbinnen uitziet?
Want door de geopende poort zal men er zeker een klein deel van kunnen
waarnemen.' [2] Ik zei: 'Hoe lang zal Ik nog bij jullie moeten zijn en jullie
materile instelling verdragen?! Want wie is de poort naar het ware hemelrijk? Ik
ben de poort, de weg en de hemel Zelf! Wie naar Mij luistert, in Mij gelooft en de
Vader in Mij boven alles lief heeft, wandelt door de juiste poort van alle leven de
44
lichte weg naar het rijk der hemelen, dat vanuit Mijn pure liefde geestelijk
geschapen is in de lichtste en - meest levende vorm vanuit Mijn wijsheid.
[3] Kijk niet omhoog of omlaag met jullie vleselijke ogen als jullie het ware
aanzicht en het wezen van de hemel, dat het rijk van God is, willen doorgronden,
maar richt de ogen van je gemoed op je innerlijke bewustzijn van liefde; daar
zullen jullie de hemel aanschouwen, en weloveral, op welke plaats in Mijn
scheppingen jullie je ook bevinden, hetzij op deze aarde of op een andere, dat is
om het even; want het aanzicht van de hemel zal zich vormen uit de grondslag van
jullie leven, zoals die volgens Mijn woord en door jullie goede werken gevormd is.
Pas via jullie eigen hemel zullen jullie in Mijn eeuwige en oneindig grote hemel
komen. [4] Onthoudt allemaal goed: Gods rijk spreidt geen enkele uiterlijke pracht
ten toon en komt ook niet in een uiterlijke afbeelding en vorm tot jullie, maar het is
in jullie diepste innerlijk en bestaat in de geest van zuivere liefde tot God en tot de
naaste en in de waarheid van het daaruit voortvloeiende leven van de ziel; want
wie geen liefde tot God of de naaste in zich heeft en gewaar wordt, heeft ook geen
leven in zich en geen opstanding, die de hemel in de mens is, en derhalve ook geen
leven daarin, maar alleen het gericht en de daaruit voortvloeiende eeuwige dood, in
plaats van het enig ware en volmaakte leven in de hemel.
[5] Op een bepaalde manier leven de zielen van de kwaden ook verder na de dood;
maar dat is slechts een schijnleven net als dat van alle materie en net als het leven
dat bepaalde dieren hebben, die de hele lange winter slapen in een onderaards hol
en volkomen passief zijn. [6] Als jullie dat nu een beetje diepgaander beschouwen,
zullen jullie toch hopelijk niet meer tegen Mij zeggen: 'Heer, toon ons de poort van
de hemel en daardoor ook een beetje van de hemel zelf, of toon ons ook de hel,
opdat wij, gewaarschuwd door de aanblik ervan, ons des te gemakkelijker
onthouden van alle zonden!' Wie dat zou vragen, zou Ik een dwaas moeten
noemen; ieder mens heeft ofwel de hemel ofwel in het ergste geval de hel
volkomen in zich en kan alles in zichzelf gadeslaan.
[7] Wie echter de hel in zich draagt, is doof en blind in zijn gemoed; alleen zo nu
en dan herinnert zijn geweten hem eraan, anders zou hij de hel in zichzelf niet
gewaar kunnen worden -want een hels geworden ziel is al zo goed als geheel in de
dood door het gericht van al haar materie.
[8] Maar een ziel, die door haar goede werken volgens Mijn wil de hemel in zich
draagt, kan in zichzelf de hemel ook op klaarlichte dag bespeuren en van tijd tot
tijd 's nachts in heldere droomgezichten. Want droomgezichten zijn aan de mens
gegeven, om zo gedurende zijn aardse leven zekere omgang te kunnen hebben met
de wereld van de geesten, zowel met lagere als met hogere, al naargelang de ziel
door haar goede werken volgens Gods wil meer of minder van de ware hemel in
zichzelf heeft opgebouwd en eigenlijk heeft geschapen.
[9] Wandel dus volgens Mijn geboden, dan zullen jullie gemakkelijk en spoedig
het aanzicht en het wezen van de hemel in jezelf gewaar worden. - Hebben jullie
dat nu ook goed begrepen?'
[10] De joden, Romeinen, Egyptenaren en Indirs zeiden: 'J a, Heer en Meester, en
wij danken U van ganser harte voor Uw onderricht aan ons, die nog altijd zeer
blind en doof zijn, ondanks al het vele en grote licht dat U ons heeft gegeven!
45
Daarom vragen wij U dan ook om geduld te hebben met onze nog altijd grote
zwakheden; maar wij zullen voortaan welons best doen, zodat Uw heilige aan ons
geschonken licht steeds helderder in ons gaat stralen.'
Hoofdstuk 19: De machteloosheid van de mens
[1] Ik zei: 'Wat jullie ook doen, doe dat steeds in Mijn naam; want zonder Mij zijn
jullie niet bij machte ook maar iets tot heil van jullie zielen te doen! En wanneer
jullie tenslotte alles gedaan hebben, wat jullie geboden en aangeraden is om het
ware, eeuwige leven te bereiken, zeg en beken dan in jezelf en ook tegenover de
wereld, dat jullie luie en onnutte knechten zijn geweest! Want alleen God is alles in
alles en volbrengt in de mens al het goede.
[2] Wanneer een mens Gods wil onderkent en opvolgt, handelt hij niet volgens zijn
eigen wil, maar volgens de wil van God; wat Gods wil in de mens of in een zuivere
engel doet, is beslist geen werk puur van de mens of van de engel, maar het werk
van degene volgens wiens wil een werk werd volbracht.
[3] Het werk van de mens is daarbij alleen maar, dat hij uit liefde tot en waar
ontzag voor God met zijn vrije wil de erkende wil van God volledig tot de zijne
heeft gemaakt en er vervolgens naar handelt voor zijn eigen heil. Maar vanaf dat
moment bewerkstelligt niet meer de wil van de mens, maar de wil van God al het
goede in de mens, en zo is het goede in de mens dan ook alleen Gods werk, wat de
echte en ware mens in zijn terechte deemoed dient te erkennen. Schrijft een mens
een goed werk echter aan zichzelf toe als zijn eigen verdienste, dan laat hij alleen
daardoor al zien, dat hij zichzelf niet en God al helemaal nooit naar waarheid heeft
gekend, en daarom is hij nog ver van het rijk van God verwijderd.
[4] Geef daarom altijd in alles aan God de eer, en handel steeds in Zijn naam, dan
zullen jullie Gods liefde in je hebben! En wie Gods liefde in zich heeft, heeft voor
eeuwig en altijd alles in zich. [5] Bedenk nu echter ook nog het volgende: wanneer
de mens tegen de wil van God kwaad doet, is die daad niet een werk van God,
maar geheel en al een daad van de mens zelf; want in dat geval heeft de mens zijn
eigen wil niet ondergeschikt gemaakt aan Gods wil, die hij kent, maar deze enkel
voortdurend tegengewerkt, en van hem kan met recht gezegd worden dat zijn
slechte daden volledig zijn eigen daden zijn. Maar juist daardoor heeft de mens,
door het grove misbruik van zijn vrije wil, zichzelf gericht en zichzelf daardoor in
zijn blindheid ongelukkig gemaakt.
[6] Kijk, het is met deze geestelijke dingen ongeveer zoals met een wijze veldheer
en diens ondergeschikte soldaten! De soldaten moeten weliswaar met vele
duizenden de hete en bloedige strijd in; maar geen van hen mag anders vechten dan
alleen volgens het plan en de wil van de veldheer. Wie dat doet, voert een
voorspoedige strijd; wie van de vele soldaten echter bij zichzelf denkt: 'Ha, ik heb
zelfmoed, kracht en ook het juiste inzicht; ik ga me op eigen houtje in de strijd
begeven en een kroon voor mijn eigen hoofd verwerven!', en uit de slagorde van
zijn in de oorlog bedreven veldheer zou treden, zou al zo goed als verloren zijn;
want hij wordt weldra door de vijand gevangen genomen en ernstig toegetakeld.
En wiens schuld is dat? Van niemand anders dan van hem zelf! Waarom heeft hij
46
de wil van zijn wijze veldheer niet voor altijd tot de zijne gemaakt? Dan zou hij
gemakkelijk met de anderen de vijand overwonnen hebben. Aangezien hij
tegelijkertijd veldheer en soldaat wilde zijn, werd hij gemakkelijk een prooi van de
vijanden. [7] Ik ben echter ook, en wel enig en alleen, een veldheer over het leven
tegen alles wat het leven vijandig gezind is. Wie onder Mijn geboden en volgens
Mijn plannen strijdt, zal ook gemakkelijk kunnen strijden tegen de vele vijanden
van het leven en ze ook gemakkelijk overwinnen; wie echter zonder Mij en
afgaande op zijn eigen verstand en wil aan de strijd tegen de vele vijanden van het
leven begint, zal gevangen genomen en vervolgens ernstig toegetakeld worden. Als
hij zich echter eenmaal in harde gevangenschap bevindt, wie zal hem daar dan uit
verlossen, aangezien hij zijn ergste vijanden van het leven alleen in zichzelf dient
te zoeken en te bestrijden?!
[8] Als iemand aan Mijn zijde echter gemakkelijk de overwinning over heel veel
vijanden behaalt, dan is de zege immers alleen Mijn werk; want hij kon die zege
niet anders behalen dan door Mijn wil, plan en raad precies op te volgen. Als de
behaalde overwinning echter Mijn werk is, dan is ook de roem en de verdienste
van Mij! [9] J ullie zullen nu hopelijk voldoende inzien, hoe en waarom jullie
zonder Mij niets verdienstelijks kunnen doen voor het eeuwige heil van jullie ziel,
en waarom jullie ook dan nog, als jullie alles, wat als het meest wijze werd
opgedragen, gedaan hebben, openlijk voor Mij dienen te erkennen dat jullie luie en
onnutte knechten aan Mijn zijde waren.
[10] Wanneer een boer zijn akker bebouwt, dan bemest hij die, ploegt vervolgens
de aarde om met de ploeg, strooit de tarwekorrels in de voren en egt ze daarna
onder, en dan hoeft hij tot de oogst niets meer te doen. Is de oogst nu puur de
verdienste en het werk van de boer, of is die niet veeleer in alle opzichten Mijn
werk en verdienste? Wie schiep voor hem de beide sterke ossen voor zijn ploeg?
Wie gaf hem hout en ijzer, en wie het zaaigraan met de levende kiem? Wie heeft
daar al ontelbaar veel nieuwe kiemen en korrels in gelegd? Van wie was het alles
verwarmende en alles tot leven wekkende licht van de zon? Wie zond de
vruchtbare dauwen regen? Wie gaf de opgroeiende en rijpende halmen de
voorspoedige groei en wie, tenslotte, gaf de boer zelf het leven, de kracht, de
zintuigen, het oordeelsvermogen en het verstand?
[11] Wanneer jullie nu een beetje dieper nadenken over dit beeld, zal jullie toch
duidelijk worden, hoe uiterst weinig er bij het bebouwen van de akker als
verdienste aan de boer valt toe te rekenen? Welbeschouwd eigenlijk helemaal niets
- en toch zou hij willen zeggen: 'Kijk, dat heb ik allemaal aan mijn inspanning te
danken! ' Maar hij denkt er nauwelijks aan, wie de enige voornaamste bewerker
van het tarweveld was! Zou hij niet veeleer in zijn hart moeten bekennen: 'Heer,
grote, goede en heilige Vader in de hemel, ik dank U voor Uw grote
zorgzaamheid! Want dat alles was en is alleen Uw werk en zal dat altijd zijn; ik
was daarbij een luie en totaal onnutte knecht!'?
[12] Wanneer dat bij materile arbeid al gezegd zou moeten worden hoeveel te
meer dient een mens dat wel niet te zeggen, die Ik hielp zijn geestelijke
levensakker met van alles en nog wat te bewerken, waarbij hij eigenlijk niets
anders hoeft te doen dan in Mij te geloven en vervolgens Mijn goddelijke wil, als
47
een puur geschenk van Mij, zich zo eigen te maken alsof die helemaal van hem is,
alhoewel die eigenlijk alleen van Mij is! Wanneer zo'n mens in het volledige bezit
van Mijn wil dan tot alles in staat is en grote dingen en werken kan doen, wiens
verdienste is dat dan voornamelijk?'
Hoofdstuk 20: Over de wetten van de Heer
[1] Nu zeiden allen weer: 'Heer en Meester! Alles, alles is sinds eeuwigheid alleen
Uw werk en Uw verdienste! Wij mensen zijn immers in alle opzichten niets
vergeleken bij U! Alleen Uw liefde en genade heeft ons het bestaan gegeven en U
wilt ons zelfs nog verheffen tot kinderen die aan U gelijk zijn; daarom zijn wij in
alles Uw werk, en onze voortreffelijkheid is alleen Uw verdienste! O Heer en
Meester, verlaat ons toch nooit; want zonder U zijn wij in het geheel niets! Wat
zouden wij uit onszelf weten van al de geestelijke dingen, van U en van Uw
almachtige wil? En zoals wij alles alleen aan U te danken hebben, zal ook ons
verre nageslacht alles aan U te danken hebben, als zij nog ons inzicht en ons
zuivere geloof zullen bezitten. Maar U, o Heer en Meester, zult er wel voor zorgen
dat ze niet te ver verwijderd zullen raken van het licht, dat voor ons nu zo helder
schijnt!' [2] Ik zei: 'Evenals tot nu toe, zal dat ook in de toekomst aan de arbeiders
op Mijn akkers en in Mijn wijngaarden worden overgelaten; het zal er dan erg op
aankomen, hoe zij Mijn wil, die zij goed kennen, hanteren, hetzij juist, hetzij
verkeerd. Zorg er daarom voor, dat er na Mijn lichamelijk scheiden van jullie geen
ruzies en onenigheden ontstaan; want die zouden werkelijk de moeder van de
antichrist op deze aarde worden! Ik zeg jullie dit nu van tevoren, opdat jullie dat
voorkomen. Weliswaar zullen jullie het wel voorkomen - of jullie leerlingen dat
echter ook zullen doen, is nog een andere vraag, want ook hun vrije wil moet
evenals als die van jullie gerespecteerd worden.
[3] Mijn leer geeft jullie de hoogste vrijheid en kan daarom niet worden
verkondigd met het zwaard en met de ketenen van de duistere slavernij; want wat
de mens de hoogste levensvrijheid kan en zal verschaffen, moet hij ook in alle
vrijheid leren kennen en aannemen. Zoals Ik dit allemaal om niet aan jullie heb
gegeven, moeten ook jullie het om niet geven aan degenen die het van jullie willen
hebben! [4] Ook heb Ik aan niemand van jullie enige dwang opgelegd, maar in
volle vrijheid heb Ik jullie toegeroepen: 'Wie wil, die kome, luister, zie en volg Mij
na!' En jullie deden dat vanuit jullie vrije wil. Handel dan voortaan ook zo in Mijn
naam, dan zullen jullie de goede weg bewandelen!
[5] Wie daar echter een 'moeten' van zal maken, zal Mijn leerling niet zijn, en op
zijn weg zal hij rotsen, klippen en doornen tegenkomen. Nemen jullie allemaal aan
Mij een goed en waar voorbeeld! Wat zou het Mij kosten om nu in n ogenblik
alle mensen op de hele aarde door Mijn almacht te dwingen Mijn leer aan te nemen
en Mijn wil volledig op te volgen, zoals het Mij ook mogelijk is om in n
ogenblik voor alle andere schepselen met 'moeten' de weg uit te stippelen, die ze
strikt volgens Mijn wil hebben te gaan? Maar geeft hen dat een onafhankelijke
zedelijke levensvrijheid die hen gelukkig maakt? Ik zeg jullie: nee, geen enkele!
48
[6] Want een doffe, zeer beperkte intelligentie met een vonkje van Mijn
nadrukkelijke wil, volgens welke ze actief moet zijn, is immers iets heel anders dan
een in alle opzichten geheelonbegrensd innerlijk bewust worden, verbonden met
een lichtend denkvermogen, een helder verstand en bovendien met de volkomen
onbegrensde vrije wil, waaraan Ik nooit Mijn geboden en Mijn vaderlijke raad heb
gegeven met een 'gij moet', maar altijd met het vrije 'gij zult'! Want alle geboden
die Ik de mensen heb gegeven, waren in feite nooit wetten, maar slechts adviezen,
die Mijn eeuwige liefde en wijsheid aan de vrije mensen gaf Van deze adviezen
hebben dan de mensen, in de overtuiging Mij daardoor een des te grotere eer te
bewijzen, strikt op te volgen wetten gemaakt en het niet houden daarvan
gesanctioneerd met tijdelijke en eeuwige straffen. [7] Mozes zelfheeft er vele aan
toegevoegd om de joden een des te dieper ontzag voor Gods geopenbaarde wil in
te boezemen, en anderen deden hetzelfde. En de huidige Farizeen hebben nu het
hoogste punt bereikt, niet alleen van de domheid, maar ook van de
noodzakelijkerwijs daaruit voortvloeiende slechtheid. Dat het er met het jodendom
nu zo onbeschrijfelijk slecht voorstaat, is een onvermijdelijk gevolg van het feit dat
de mensen van Mijn in alle vrijheid gegeven adviezen dwingende wetten hebben
gemaakt. Hoe is echter een dwingende wet te verenigen met de vrije wil en met het
even vrije en door niets begrensde verstand van de mensen?
[8] De vrije wil van de mens zal het helder verlichten van zijn verstand graag en
steeds met de grootste dank aannemen als een genade van boven; maar een strenge
dwingende wet zal hij in zijn wil en gemoed vervloeken Daarom is ieder mens, die
onder een wet van het 'moeten' staat, zo goed als voortdurend gericht en derhalve
als het ware vervloekt. [9] Wie dus de mensen in Mijn naam dwingende wetten
geeft, zal hun in plaats van Mijn zegen enkel het harde juk en de zware last van de
vloek geven en hen tot nieuwe slaven van de zonde en het gericht maken.
[10] Daarom moet jullie zorg bij het verder verbreiden van Mijn geboden er vooral
op gericht zijn, dat jullie daarmee geen nieuw en zwaar te dragen juk op de
schouders van de mensen leggen, maar dat jullie hen van het oude juk bevrijden!
[11] Wanneer de mens met een vrij gemoed de lichte waarheid van Mijn leer en
Mijn beste vaderlijke wil zal erkennen en inzien, zal hij er met zijn vrije wil zelf
wel een vrij 'moeten' van maken en er vrij naar handelen, en dat alleen zal hem tot
het ware welzijn van zijn ziel strekken. Maar een aan hem opgelegde dwingende
wet zal dat vrijwel nooit of helemaal nooit doen, omdat ten eerste een dwingende
wet voor de vrije wil van een mens helemaal in strijd is met Mijn goddelijke orde
en zo'n wet de mens alleen maar verduistert en nooit verlicht, en in de tweede
plaats omdat zij die de dwingende wetten opleggen zich dadelijk een hogere, alleen
aan hen toekomende macht aanmatigen, en weldra trots, hoogmoedig en
heerszuchtig worden; aan de als zuiver goddelijk verklaarde bepalingen voegen zij
vanuit hun aangematigde goddelijke machtspositie, waarvoor de gelovigen vaak
meer moeten sidderen en beven dan voor God Zelf, eigen bepalingen toe als zijnde
een goddelijke en aan hen nieuw geopenbaarde wil, en hechten aan het in acht
nemen daarvan steeds veel meer belang dan aan het in acht nemen van de zuiver
goddelijke geboden. [12] Daar komen dan duister bijgeloof, afgoderij, haat tegen
anders gelovenden, vervolging, moord en de meest rampzalige oorlogen uit voort.
49
De mensen baseren zich daarbij op allerlei duistere onzin, zodat ze tenslotte
denken en geloven God een aangename dienst te bewijzen, wanneer ze ten
opzichte van hun anders gelovende medemensen de grootste vergrijpen en
misdaden begaan. En dat is alleen de schuld van degenen die dwingende wetten
opleggen! [13] Daarom zullen zij dan ook aan gene zijde in de hel, waarvan ze hier
ijverige dienaren waren, zeker de voornaamste plaatsen innemen onder de meest
onverbiddelijke dwingende wetten; want in Mijn hemelen heerst alleen de hoogste
vrijheid, maar daardoor ook de hoogste eendracht, bewerkstelligd door de zuivere
liefde en de grootste wijsheid.
[14] Ik heb jullie dat nu getrouwen openlijk uiteengezet en duidelijk verklaard, en
jullie weten nu dan ook in vrijheid en zonder ook maar enige innerlijke dwang,
waar jullie als verbreiders van Mijn evangelie rekening mee moeten houden. Maar
als er iemand van jullie of van jullie leerlingen anders zal willen handelen, dan
wordt hij weliswaar gewaarschuwd, maar er zal hem door Mij daarom geen
innerlijke dwang worden opgelegd. Maar aan de rotte en slechte vruchten zullen de
betere mensen al spoedig merken, wat voor mentaliteit zo'n latere leerling heeft.
[15] Maar omdat Ik jullie dit nu meedeel, moeten jullie niet denken dat ik daarmee
de door Mozes gegeven wet ophef; want het is immers geheel en al dezelfde, die Ik
jullie in zijn oorspronkelijke zuiverheid teruggeef. Alleen het oude, verroeste
'moeten' hef Ik op en Ik geef jullie de oude volledige vrijheid terug; en het werk o
m jullie zielen te verlossen van het harde juk van het gericht en van de eigenlijke
satan, de jullie reeds bekende vorst van de nacht en de duisternis, houdt
hoofdzakelijk in, dat jullie van nu af aan niet meer onder enige dwingende wet uit
Mijn naam zullen staan. [16] Zoals Ik nu aan jullie allen de volle vrijheid vanuit
Mijzelf terug geef, moeten jullie datzelfde in Mijn naam ook aan jullie broeders
doen! Doop hen in naam van Mijn eeuwige liefde, die de Vader is; in naam van het
woord, dat de vleesgeworden Zoon van de Vader is, en in naam van Zijn Geest van
waarheid, en wis daardoor in hen het oude erfelijke kwaad uit, dat bestaat uit het
jullie nu welbekende en verwenste 'moeten' van de wet! -En nu vraag Ik jullie, of
jullie allen dat begrepen hebben.'
Hoofdstuk 21: Agricola vraagt om richtlijnen voor de opvoeding van de jeugd
[1] Nagenoeg allen bevestigen dat; maar Agricola kwam naar Mij toe en zegt: 'O
Heer en Meester, ikzelf begrijp en erken nu volkomen de zuivere goddelijke
waarheid van deze duidelijke uitspraak van U en zie ook in, dat het verwerpelijke
'moeten' van de wet, een werk is van menselijke blind}{eid en de mens
onvermijdelijk berooft van al het hogere licht, omdat het alle bronnen verstopt
waardoor het zuiver geestelijke licht uit de hemelen in hem zou kunnen
binnenstromen, en daardoor ook zijn ziel met ijzeren geweld in de duistere materie
trekt en dooddrukt. Maar dit grote kwaad is in onze tijd tot een zodanige macht en
omvang uitgegroeid, dat het waarschijnlijk nooit volledig van de materile
aardbodem te verbannen zal zijn.
[2] Als we alleen al uitgaan van de overmaat aan Romeinse wetten, voor de strikte
handhaving waarvan er tenminste 800.000 blinde en ruwe soldaten en een niet
50
kleiner aantal allerduisterste heidense priesters met hun onbeperkte volmachten als
trouwe wachters optreden. Deze afschuwwekkende dam te doorbreken en te
vernietigen is voor menselijke krachten, ook met de beste wil en de grootste en
meest wilskrachtige wijsheid, zo goed als onmogelijk.
[3] Ik spreek hier alleen over onze staat, waarin zoals bekend tot nu toe nog de
meeste beschaving te vinden is, en wil niet spreken over andere rijken op aarde,
waar de mensheid zich nauwelijks onderscheidt van de wilde dieren. Maar
wanneer ik bij ons Romeinen al op moeilijkheden stuit, die voorlopig niet te
overwinnen zijn -hoe zal dit dan bij de geheel wilde volkeren van deze aarde
mogelijk zijn? [4] J a, enkelen zoals ik en zeker nog wel verscheidene anderen,
zullen dat allemaal met de grootste vreugde aannemen; maar zodra zich in het
zuivere licht van de Geest groepen en gemeenschappen gaan vormen, zullen de
priesters bij de keizer aankloppen en net zolang druk op hem uitoefenen, tot hij
zelfs het zwaard zal moeten trekken tegen zulke gemeenschappen. Dan zal de oude
dwingende wet pas echt met ijzeren klemmen en ketenen om de arme volkeren
geslagen worden. Wee degene die het dan nog zal wagen om deze leer van U onder
de mensen te verbreiden!
[5] En nu moet ik nog een punt vermelden, dat mij eveneens van groot belang
schijnt te zijn, en dat is de opvoeding van de jeugd van jongs af aan. Vele
duizenden kinderen zijn ofwel door de apenliefde van hun ouders of door hun
tirannieke strengheid en andere blindheid dikwijls totaal verkeerd opgevoed.
Daarbij komen voor het zogenaamde betere deel van de mensen in de steden nog
de scholen, die allemaal onder de heerschappij van de priesters staan, waar de
kinderen weliswaar leren lezen, schrijven en rekenen, maar over iets zuiver
geestelijks nooit iets anders horen dan allerlei duister bijgeloof
[6] Vraag: hoe zal men dan te werk moeten gaan, om ten eerste de ouders te laten
zien en duidelijk te maken, hoe zij hun kinderen van huis uit op moeten voeden?
En als het mogelijk zou zijn dat men wat dit betreft een gunstig resultaat bereikt
heeft -hoe moet men daarna te werk gaan om de openbare volksscholen zodanig in
te richten, dat er voor de mensen een waar zieleheil volgens Uw leer uit zal
groeien? Heer en Meester, hoe onbeschrijfelijk goed en waar Uw raadgevingen op
zichzelf ook zijn en door de levende en wellicht algemene toepassing nog meer
zouden zijn, zo onmogelijk lijkt het bijna dat de mensen langs geheel natuurlijke
weg zich overal daartoe zouden bekeren. Daar zal Uw almacht toch wel voor een
groot deel heel duidelijk aan mee moeten werken, anders zal er met de mensheid,
zoals het daar nu mee gesteld is, tot aan het einde der tijden niet veel te beginnen
zijn. [7] Ik ben wel geen profeet, maar als tamelijk oude staatsman heb ik veel
ervaring opgedaan, ken ik het staatsapparaat en de volkeren, en kan derhalve ook
min of meer voorspellen, hoe deze zaak langs de natuurlijk menselijke weg van
mondelinge uitwisseling opgenomen zal worden en welk uitwerking dat zal
hebben.
[8] Toont U ons daarom ook, behalve de zuivere, goddelijk ware leer, waar ik nu
wat mijzelf betreft vol van ben en voortaan zeker ook mijn hele huis, de
betrouwbare wegen en geef ons aan hoe wij, zwakke mensen, die aan onze vele
medemensen doeltreffend kunnen meedelen! Want anders zullen de mensen,
51
enkele uitzonderingen daargelaten, tot aan het einde der tijden van deze aarde
blijven wat ze nu zijn: niets anders dan dieren, begiftigd met enig denkvermogen
en een beetje materieel verstand, gepaard aan een zinnelijk vrije en kwade wil.'
Hoofdstuk 22: Het verloop van de geestelijke ontwikkeling (31.10.1860)
[1] Ik zei: 'J e hebt nu als eerlijk staatsman echt wijs gesproken, en het is met de
dingen inderdaad zo gesteld als jij Mij helder en zonder enig voorbehoud hebt
beschreven; en Ik zeg je, dat wij die nu op dit moment ook niet willen veranderen,
hoewel wij daar zeker wel toe in staat zouden zijn. [2] Want zoals zelfs de aardse
dag niet in n keer aanbreekt, maar langzamerhand, van het eerste, nauwelijks
merkbare ochtendgloren tot aan de volle zonsopgang, via talrijke fasen van
toenemend licht, zo gaat het ook met het aanbreken van de geestelijke dag bij de
mensen op deze aarde. Want als Ik het voor alle mensen in n keer plotseling
volledig geestelijk dag liet worden, dan zouden zij, zolang ze hun zware lichaam
nog moeten dragen, traag worden en zich niet veel meer bezighouden met zoeken
en onderzoeken. Zij zouden zich wel aan de geboden houden en volgens de helder
in hen stralende waarheid handelen, maar meer op een mechanische dan op een
volledig levende manier; wanneer de mensen van niveau naar niveau, door hun
eigen zoeken, onderzoeken en handelen de geestelijke dag in zichzelf zien ontstaan
en, omdat zij daar grote vreugde aan hebben, ook hun broeders die nog in hun
eigen nacht leven, onderrichten en hen aansporen en aanmoedigen om de eigen
innerlijke geestelijke dag te zoeken -dan is dat zeker beter, dan wanneer ieder mens
zonder eigen toedoen en handt en door Mijn almacht direct in de volheid van de
innerlijke geestelijke dag geplaatst zou worden.
[3] Met name in deze zeer duistere tijd zullen de leerlingen, die deze leer van Mij
verbreiden, ook toegerust zijn met alles wat nu alleen in Mijn macht ligt en zij
zullen in staat zijn om in Mijn naam grote tekenen te doen, waar en wanneer dat
nodig zal zijn voor het ware welzijn van de mensen; maar desondanks zal het
steeds van veel grotere waarde zijn, wanneer de mensen tot geloof in Mij bekeerd
worden en volgens Mijn leer zullen gaan handelen. [4] Want door het zuivere
woord ondergaat de ziel geen dwang, maar blijft volledig vrij in haar erkennen en
handelen, terwijl tekenen die voorafgaan aan de leer, de zielonmiskenbaar een
geloofsdwang opleggen en derhalve niets beter zijn dan het 'moeten' van de wet.
[5] Wat jullie uiterlijke staatswetten echter betreft: die moeten bestaan voor het
vlees van de mensen; want zolang de mens niet volledig in de Geest is
wedergeboren, zijn uiterlijke staatswetten voor hem noodzakelijk omdat ze hem
oefenen in deemoed en geduld, die voor het bereiken van de volledige
wedergeboorte uiterst noodzakelijk zijn; anderzijds houden zij de duistere en
slechte mens ervan af om zijn medemens in sterke mate kwaad te berokkenen,
omdat deze wetten door scherp getrokken grenzen ieder het zijne toewijzen en
degene die moedwillig in strijd daarmee handelt, tuchtigen.
[6] Ik zeg jullie daarom ook, dat jullie moeten blijven gehoorzamen aan de
wereldlijke macht, of jullie die nu minder goed of zelfs heel slecht vinden; want
haar macht is haar van boven verleend. Wie echter eenmaal in de Geest is
52
wedergeboren, zal zich evenmin als Ikzelf door een wereldse wet nog van de wijs
laten brengen. [7] Kinderen moeten echter met ware en ernstige liefde behandeld
en opgevoed worden. Elke verwennerij en toegeeflijkheid van de kant van de
ouders is een grote schade voor de ziel van de kinderen, die de ouders als schuld
zal worden aangerekend.
[8] Wijze ouders zullen ook met wijze kinderen gezegend worden.
[9] Bij het opvoeden van kinderen is een 'moeten' zolang noodzakelijk, tot het
goede van de wetten tot een vrijwillige en blijmoedige gehoorzaamheid is
geworden. Als dat eenmaal het geval is, dan heeft het kind het 'moeten' van de wet
in zichzelf opgeheven en is een vrij mens geworden.
[10] Doe dus, wat jullie nu gehoord hebben, dan zal alles goed en juist worden! -
Wie nog iets te vragen heeft, moet dat doen, dan zal Ik hem licht geven, opdat hij
in helder daglicht zal wandelen en handelen!'
Hoofdstuk 23: Hoe men een einde kan maken aan het heidense priesterdom
[1] Nu kwam de in Emmas wonende Romein Agrippa met zijn metgezel Laius
naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester! U hebt ons nu werkelijk grote en heerlijke
dingen meegedeeld, en het is alsof ons daarmee een zware steen van het hart is
gevallen; maar n ding, dat onze vriend Agricola ook vermeld heeft als een grote
hindernis bij het verbreiden van Uw leer, heeft U nog niet speciaal aangeroerd, en
dat is het overwinnen van het uitermate hardnekkige heidense priesterdom, dat erg
moeilijk zal zijn. [2] Met de joodse priesters hier, die toch een idee hebben van de
ene, ware God, gaat het al moeilijk; hoeveel moeilijker zal dat dan wel gaan met de
heidense priesters met hun verstarde materile denkbeelden, die geen enkel notie
hebben van n ware God en die hun afgoden, die ze ten aanschouwe van het volk
aanbidden en waaraan het volk moet offeren, dikwijls uit de grofste materie, zoals
steen, brons en hout door beeldhouwers laten vervaardigen. Het zou dus wel goed
zijn, als U ons ook daarover iets zou zeggen.'
[3] Ik zei: 'Ook daarover moeten jullie je geen nodeloze zorgen maken! Want ten
eerste zeg Ik jullie dat jullie eerder honderd heidense priesters voor Mijn leer
zullen winnen dan n Farizeer, want de heidense priesters hebben door de
Griekse en ook de naar hun voorbeeld gevormde Romeinse wijsgeren ongelooflijk
veel van hun oude aanzien verloren; en ten tweede is door de vele rondtrekkende
magirs, die uit alle windstreken naar Rome kwamen, ook het doen van wonderen
sterk in diskrediet geraakt bij het volk. Vanwege een bepaald fatsoen en aanzien
doet het volk nog aan veel dingen mee en kijkt bij wijze van tijdverdrijf naar hun
vertoningen; maar het hecht er geen speciaal geloof meer aan. En het zal dan ook
gebeuren, dat er bij het volk weldra helemaal geen heidense priesters meer bestaan,
terwijl het Farizeerdom van de joden zich nog gedurende lange tijd zal
handhaven. Wat echter nog erger zal zijn dan het oude Farizeerdom, is dat zich
onder Mijn naam helaas een nieuw Farizeerdom zal ontwikkelen, dat veel slechter
zal zijn dan het huidige! [4] Toen Ik jullie de twee hoofdstukken van de profeet
J esaja uitlegde, heb Ik jullie ook het nieuwe Farizeerdom laten zien, Ik hoef het
jullie nu dus niet nog eens te laten zien en te onthullen.
53
[5] Wat echter de heidense priesters betreft: hun eigen duisternis begint reeds erg
op hen te drukken, en velen verlangen naar een mogelijk beter en waarachtiger
licht. Velen trekken daarom van tijd tot tijd naar Egypte, om daar van de een of
andere wijze meer licht te krijgen over de bestemming van de mens. Daarom staat
het er eigenlijk niet zo slecht voor met het heidense priesterdom als jullie je
voorstellen, en vanwege deze omstandigheid heb Ik hen niet speciaal vermeld;
omdat jullie je daar echter onoverkomelijke moeilijkheden bij hebben voorgesteld,
was het dan ook nodig om jullie gedachten daarover te corrigeren.
[6] Wel zeg Ik tegen jullie allen met nadruk en leg jullie op het hart om onder geen
enkele voorwaarde voor de mensen een dwingende wet te maken van Mijn leer,
opdat deze tenminste onder enkelen in haar vrije zuiverheid blijft bestaan tot aan
het einde der tijden van deze aarde, en Ik daardoor in de geest ook steeds zo onder
jullie werkzaam zal blijven. [7] Mettertijd zal er vast en zeker een groot aantal
gedeeltelijk of helemaal valse profeten opstaan, zogenaamd in Mijn naam, en de
n zal dit en de ander dat beweren; de zienden in de zuivere leer zullen hen echter
zeker met alle zachtmoedigheid en geduld tegenwerken en uiteindelijk de
overwinning aan hun kant hebben.
[8] Maar het aantal geheel zuiveren zal ten opzichte van het aantal onzuiveren
steeds maar klein zijn; en zie, dat kan Ik niet voorkomen tenzij Ik door Mijn
machtswoord alle vrije mensen tot dierlijke machines maak -en jullie zullen dat
over het algemeen nog veel minder kunnen! [9] Als Ik dat bij de mensen door Mijn
almachtige wil had willen voorkomen, was het voor Mij niet nodig geweest om
Mij ooit in het vlees van deze aarde te begeven; want alle andere schepselen had Ik
ook eeuwig vanuit Mijn hemelen door Mijn almachtige wil kunnen leiden en
regeren, zoals Ik dat ook nu doe en jullie om die reden bij alle schepselen beslist
geen verandering, hoe gering ook, kunnen bespeuren. Want het is waarlijk niet
omwille van de stenen, de planten en de dieren dat Ik nu Zelf als lichamelijk mens
op deze aarde ben gekomen, maar alleen omwille van de mens, die in zijn wil en
inzicht volledig vrij is! En dan kan Ikzelf hem geen goddelijk 'moeten', maar alleen
de volledige goddelijke vrijheid geven als een waar evangelie uit de hemelen, en
de mens daar vrij naar laten kiezen en handelen.
[10] Dat er echter ook voor gezorgd is dat volgens Mijn orde het niet in acht
nemen van Mijn leer ook steeds de oude kwalijke gevolgen met zich mee zal
brengen, daar kunnen jullie volledig van verzekerd zijn, en dat is voldoende om die
mensen aan banden te leggen, aan wie Mijn zuivere leer duidelijk verkondigd
werd, maar die zich vervolgens toch weer naar de wereld keerden.
[11] Op een zeker moment zal Ik echter, wanneer de ellende te groot wordt, de
aarde weten te reinigen van het oude vuil! Ik heb jullie al laten zIen wat voor de
ziel lichamelijk en moreel de kwade gevolgen van de zonde zijn: het lichaam zal
vervallen in allerlei vreselijke ziekten en de ziel in allerlei twijfels, door ongeloof
of verkeerd geloof en de daaruit voortvloeiende domme en slechte handelingen.
[12] Aan dat alles zal iemand die in het zuivere licht van het leven staat
gemakkelijk onderkennen in wat voor geestelijk licht de fysiek en moreel
gekwelde mensen zich bevinden. Wanneer jullie zulke mensen zien, ga er dan heen
en zeg: 'De vrede zij met jullie! J ullie bevinden je op dwaalwegen, en wij zijn tot
54
jullie gekomen, geleid door de Geest van de Heer, om jullie het ware evangelie te
verkondigen, de wegen naar het licht des levens, dat het ware heil van de ziel in
God is!, [13] Als men jullie zal opnemen, blijf daar dan, leer hun de waarheid
inzien en handelen volgens de gemakkelijk te begrijpen principes ervan! Als ze die
blijmoedig hebben aangenomen en weldra ook bereidwillig begonnen zijn er naar
te handelen, spreek dan een gebed over hen uit en leg de zieken jullie handen op,
opdat ze genezen worden van hun kwalen, en doop hen dan op de waarachtige
wijze, die Ik jullie al eerder heb aangegeven; dan zullen jullie daardoor volgens
Mijn wil een Mij welgevallig werk hebben verricht, en jullie loon in de hemel zal
daardoor sterk vermeerderd worden.
[14] Waar en wanneer jullie zo'n gemeente hebben bekeerd en gedoopt en in Mijn
naam hebben bevestigd, stel daar dan de best onderrichte en meest trouwe
medeburger uit haar midden aan als een welwillende hoeder en opzichter over de
gemeente. Schenk hem in het bijzonder de gaven van de Heilige Geest, opdat hij
een ware weldoener voor de hem toevertrouwde gemeente kan zijn. Maar leg ook
hem geen dwingende wet op -iets waar ook hij tegenover de leden van de
gemeente voor moet waken, met uitzondering van de kinderen, waarvoor Ik jullie
al een aanwijzing heb gegeven.
[15] Maar hoewel een dergelijke hoeder door jullie in Mijn naam aangesteld wordt,
moet hij daarom toch geen aards aanzien genieten, maar hij moet net als jullie een
deemoedige en zeer eenvoudige dienaar zijn van de aan hem toevertrouwde
broeders en zusters, en moet zich door hen niet laten eren of zich zelfs voor zijn
diensten laten belonen; want wat hij om niet ontvangen heeft, moet hij in alle liefde
om niet terug geven aan zijn broeders en zusters, die in een of ander opzicht
minder begaafd zijn. [16] Wat de liefde van zijn gemeente hem echter in vrijheid
zal bieden, kan hij ook aannemen op dezelfde manier als Ik dat ook aan jullie heb
toegestaan; want wie aan iemand die door Mij gezonden is iets goeds doet, zal ook
het loon van een gezondene ontvangen. En daarmee weten jullie nu alles wat
vooral nodig was om te weten; veel andere dingen zullen jullie op de daarvoor
juiste tijd te weten komen.'
Hoofdstuk 24: De drie-eenheid in God en mens.
[1] Er kwam nu een Farizeer naar Mij toe en die zei: 'Heer en Meester! In Uw
betoog hebt U tegen ons gezegd dat Uw leerlingen die Uw ware levensleer zullen
verbreiden, door het opleggen van hun handen degenen zullen dopen die Uw leer
daadwerkelijk hebben aangenomen, dat wil zeggen hen sterken in de naam van de
Vader, die de Liefde is, in de naam van het Woord, dat de Zoon ofwel de wijsheid
van de Vader is, en in de naam van de Heilige Geest, die de alles vermogende wil
van de Vader en van de Zoon is. [2] Ik denk echter dat hierdoor gemakkelijk veel
geschilpunten ontstaan, die voorkomen kunnen worden als Uw leerlingen allen die
gelovig zijn geworden alleen in Uw naam of alleen in de naam van de Vader
zouden dopen; want met die drie, ofschoon hoogste en heiligste benamingen
kunnen in de toekomst mensen die minder goed van begrip zijn allicht in drie
afzonderlijke goden gaan geloven, als drie goddelijke persoonlijkheden. Zo zijn in
55
de loop der tijd ook bij de oude Egyptenaren uit het oeroude, zuivere geloof in
slechts n ware God een groot aantal goden gemaakt uit de vele eigenschappen
van J ehova. Vervolgens heeft de blinde fantasie van de mensen die veranderd in
allerlei op zichzelf bestaande en specifiek werkzame goddelijke wezens, men heeft
tempels voor hen gebouwd en ze vervolgens ook speciaal vereerd, maar is daarbij
dermate diep weggezakt in zo'n ongehoord materialisme, dat men aan de
goddelijke persoonlijkheden, die men zich op deze manier voorstelde, dikwijls de
meest triviale menselijke zwakheden en verdorven hartstochten toeschreef
[3] Dat zou mettertijd, misschien na enkele eeuwen, ook weer het geval kunnen
zijn, wanneer dommere en meer verblinde mensen zich drie goden zouden gaan
voorstellen enkel op grond van de bij de doop gehoorde benamingen voor de
allerhoogste begrippen. Het zou dan ook zeker niet lang meer duren, voordat men
die drie aldus voorgestelde goden bijzonder zou gaan vereren in speciaal voor hen
gebouwde tempels. Als dat echter gebeurt, zal het niet lang meer duren voordat de
mensen ook Uw leerlingen, die zij van naam hebben leren kennen, en ook hun
opvolgers op dezelfde wijze zullen gaan vereren en in voor hen gebouwde tempels
gaan aanbidden. Naar mijn mening zou dat het gemakkelijkst en blijvend
voorkomen kunnen worden, wanneer men God slechts onder n naam aan de
mensen bekend zou maken. Wat zegt U daarvan?'
[4] Ik zei: 'Dat heb je heel goed en juist gezegd; maar toch kan Ik niet nalaten jullie
op het hart te drukken het wl te doen; want met die drie benamingen is het wezen
van God als geheel verklaard en de mensen duidelijk voor ogen gesteld.
[5] Het is waar dat daarbij in zekere zin voor iemand die minder goed van begrip is
een soort drieledige goddelijke persoonlijkheid naar voren komt; maar om de
diepste en meest innerlijke waarheid in alle opzichten volledig getrouw weer te
geven, kan men het niet anders vertellen dan het nu eenmaal is.
[6] Kijk, de mens is helemaal naar Gods evenbeeld geschapen, en wie zichzelf
volkomen wil kennen moet zich realiseren dat hij als een en dezelfde mens in feite
ook uit drie persoonlijkheden bestaat! J e hebt ten eerste een lichaam, voorzien van
alle noodzakelijke zintuigen en andere lichaamsdelen, van zeer groot tot
nauwelijks voorstelbaar klein, die voor een vrij en zelfstandig leven nodig zijn. Dit
lichaam heeft ten behoeve van de ontwikkeling van de geestelijke ziel een heel
eigen natuurlijk leven in zich, dat zich van het geestelijke zieleleven in alle
opzichten onderscheidt. Het lichaam leeft van materile voeding, waaruit het bloed
en de andere voedingssappen voor de verschillende onderdelen van het lichaam
gevormd worden. [7] Het hart heeft een speciaal voor zichzelf levend mechanisme
in zich, waardoor het voortdurend moet uitzetten en dan weer samentrekken,
daardoor wordt het bloed, dat het lichaam doet leven, met de andere daaruit
ontstane sappen naar alle lichaamsdelen gepompt. En door de samentrekkende
beweging neemt het hart het bloed ook weer in zich op, om het met nieuwe
voedingsstoffen te verzadigen en het vervolgens opnieuw naar buiten te pompen,
om er de meest uiteenlopende lichaamsdelen mee te voeden. In deze ontelbaar vele
en meest uiteenlopende onderdelen van het lichaam wonen even zovele
verschillende natuurgeesten die de stoffen, die aan hen beantwoorden en die nodig
zijn voor de voeding en instandhouding van het door een dergelijke geest beheerste
56
lichaamsdeel, uit het bloed halen en ze vervolgens opnemen in de lichaamsdelen
die door hen, dat wil zeggen door de geesten zelfbeheerst worden; zo maken ze het
hele lichaam krachtiger en sterker, en zonder deze voortdurende eigen activiteit
van het hart zou de mens wat zijn lichaam aangaat geen uur lang leven.
[8] Kijk, met deze levensactiviteit heeft de ziel helemaal niets te maken; want die
werkzaamheid houdt geen verband met de vrije wil van de ziel, evenmin als met de
eigen werkzaamheid van de longen, de lever, de milt, de maag, de darmen, de
nieren en zo nog ontelbaar veel andere delen van haar lichaam; de ziel kent deze
helemaal niet en ze kan daar dan ook geen zorg voor dragen. Desondanks is het
lichaam als geheel aparte persoonlijkheid een en dezelfde mens, en doet en handelt
alsof beide geheel dezelfde persoonlijkheid zijn! Maar wie van jullie kan dan
zeggen dat lichaam en ziel n enkel ding zijn! [9] Beschouwen we nu echter de
ziel zelf, dan zullen we zien dat ook zij op zichzelf een geheel volkomen mens is,
die substantieel geestelijk eveneens in zichzelf en ten behoeve van zichzelf precies
dezelfde onderdelen heeft als het lichaam en deze in hoger, geestelijk opzicht ook
net zo gebruikt als het lichaam zijn materile onderdelen.
[10] Alhoewel nu het lichaam enerzijds en de ziel anderzijds twee heel
verschillende mensen of personen voorstellen, van wie elk van beide op zichzelf
zijn volkomen individuele werkzaamheid bezit, kunnen ze zich uiteindelijk over
het hoe en waarom van die werkzaamheid niet eens rekenschap geven en zijn ze in
het licht van het eigenlijke doel van het leven niettemin slechts n mens;
zodoende kan niemand van zichzelf noch van iemand anders beweren, dat hij niet
een individu, maar een tweeledig mens is. Want het lichaam moet de ziel dienen,
en deze met haar verstand en wil weer het lichaam, en zodoende is de ziel even
verantwoordelijk voor de handelingen, waarvoor ze het lichaam gebruikt heeft, als
voor haar hoogs,t eigen handelingen, die bestaan uit allerlei gedachten, wensen,
verlangens en begeerten [11] Wanneer wij echter het leven van de ziel als zodanig
nog nader beschouwen, zullen we al gauw ontdekken dat zij ook een substantieel
lichamelijk wezen is, dat op zichzelf niet veel hoger staat dan in het gunstigste
geval de ziel van bijvoorbeeld een aap. Ze bezit weliswaar een instinctmatig
denkvermogen van een wat hoger niveau dan een gewoon dier, maar van een
verstand en een hogere vrije beoordeling van de dingen en hun onderlinge verband
zou echter nooit sprake kunnen zijn.
[12] Dit hogere vermogen in de ziel, dat eigenlijk het hoogste is, en aan God gelijk,
komt voort uit een zuiver essentile, geestelijke, derde mens, die in de ziel woont.
Door hem kan zij het ware van het valse en goed van kwaad onderscheiden, en kan
ze vrijuit in alle voorstelbare richtingen denken en volkomen vrij willen; al naar
gelang ze zich met haar vrije wil, ondersteund door de geest, op het zuiver ware en
goede richt, maakt ze zichzelf langzamerhand volkomen gelijk aan de geest die in
haar Woont, dus sterk, machtig en wijs, en is dan als in de geest wedergeboren
identiek daarmee.
[13] Als dat het geval is, is de ziel zo goed als n wezen met haar geest, zoals ook
de edeler lichaamsdelen van een volmaakte ziel -die eigenlijk bestaan uit de zeer
verschillende natuurgeesten in het lichaam -helemaal overgaan in het geestelijk
substantile lichaam, watje het vlees van de ziel kunt noemen, en gaat uiteindelijk
57
ook over in het essentile lichaam van de geest; waaronder de ware opstanding van
het vlees verstaan moet worden op de jongste, meest ware levensdag van de ziel,
die aanbreekt wanneer een mens volkomen in de geest wordt wedergeboren, hetzij
reeds hier in dit leven of, wat iets meer moeite en tijd kost, aan gene zijde.
[14] Hoewel echter een volledig in de geest wedergeboren mens maar n
volmaakt mens is, bestaat zijn wezen niettemin eeuwig uit een in zichzelf goed te
onderscheiden drie-eenheid.
[15] Hoe dat kan, zal Ik jullie heel helder uiteenzetten, luister dus goed!'
Hoofdstuk 25: De activiteiten van de drie lichamen van de mens
[1] (De Heer:) "Als jullie maar een beetje opletten, merken jullie aan ieder tastbaar
en bestaand ding een te onderscheiden drievuldigheid op, Het eerste wat in het oog
springt is natuurlijk de uiterlijke vorm; want zonder deze zou geen tastbaar ding
denkbaar zijn. En als het eerste eenmaal bestaat, is het tweede natuurlijk de inhoud
van de bestaande dingen; want zonder inhoud zouden ze ook helemaal niet bestaan
en zouden ze ook geen vorm of uiterlijke gestalte hebben. Wat is nu het derde, dat
bij een tastbaar en bestaand ding net zo noodzakelijk is als het eerste en het
tweede? Kijk, dat is een inwendige kracht in ieder ding, die de inhoud van de
tastbare en bestaande dingen op een bepaalde manier bijeenhoudt en het eigenlijke
wezen ervan uitmaakt. En omdat deze kracht de inhoud en derhalve ook de
uiterlijke vorm van de tastbare en bestaande dingen uitmaakt, is zij ook het
oorspronkelijke wezen van alle bestaan, van welke aard dat ook is, en zonder die
kracht zou er evenmin een wezen of een tastbaar ding denkbaar zijn als zonder een
inhoud of zonder een uiterlijke vorm.
[2] J ullie zien nu dat de genoemde drie delen op zichzelf goed te onderscheiden
zijn, omdat de uiterlijke vorm niet zijn inhoud en de inhoud niet de hem bepalende
kracht zelf is. En toch zijn de drie genoemde delen volledig n; want als er geen
kracht zou zijn, was er ook geen inhoud en zeker ook geen vorm. [3] Laten we nu
weer teruggaan naar onze ziel! De ziel moet nu eenmaal, vanwege een zeker en
bepaald bestaan, een uiterlijke vorm hebben, namelijk die van een mens. De
uiterlijke vorm is zodoende datgene wat wij het lichaam of ook het vlees noemen,
hetzij nog materieel of vergeestelijkt substantieel, dat is hierbij om het even.
[4] Wanneer de ziel nu wat haar vorm betreft als mens bestaat, zal ze ook een met
de vorm overeenkomende inhoud hebben. Deze inhoud ofwel het inwendige
lichaam is het wezen dat haar leven geeft, dus de ziel zelf.
[5] En als dat er allemaal is, dan is ook de kracht er, die de hele ziel bepaalt, en dat
is de geest die uiteindelijk alles in alles is, aangezien er zonder deze geest
onmogelijk een solide substantie en zonder deze ook geen lichaam en derhalve ook
geen uiterlijke vorm zou zijn.
[6] Hoewel de drie te onderscheiden persoonlijkheden als geheel slechts n wezen
zijn, moeten ze toch ieder apart benoemd en onderscheiden worden.
[7] In de geest ofwel de eeuwige essentie woont de liefde, als de alles tot stand
brengende kracht, de hoogste intelligentie en levende vaste wil; dat alles bij elkaar
brengt de substantie van de ziel voort en geeft haar de vorm ofwel het wezen van
58
het lichaam. [8] Als de ziel of de mens er dus eenmaal is, overeenkomstig de wil
en de intelligentie van de geest, trekt de geest zich diep in het centrum terug en
geeft de nu bestaande ziel volgens zijn diepste innerlijke wil en intelligentie aan
een als van hem gescheiden vrije wil en een vrije als het ware zelfstandige
intelligentie; en de ziel kan dan deels door uiterlijke waarnemingszintuigen en
deels door een innerlijk opnemingsvermogen zich deze zo toeigenen en
vervolmaken als zou deze volkomen vrije intelligentie haar eigen werk zijn.
[9] Ten gevolge van deze noodzakelijkerwijs zo gevormde toestand, waarin ze zich
als het ware gescheiden voelt van haar geest, is de ziel in staat om zowel een
uiterlijke als een innerlijke openbaring te ontvangen. Als ze die ontvan~, aanneemt
en ernaar handelt, begint ze daardoor ook n te worden met haar geest en gaat
daardoor dan ook steeds meer in de onbeperkte vrijheid van de geest over, zowel
ten aanzien van de intelligentie en de wilsvrijheid overeenkomstig die lichtende
intelligentie, alsook in de kracht en de macht om alles te kunnen bewerkstelligen
wat ze erkent en wil. [10] Daaraan kunnen jullie weer zien, dat de ziel als de in
levende substantie veranderde gedachte van de geest, die eigenlijk de geest zelf is,
toch in zekere zin kan worden beschouwd als iets dat als tweede uit de geest is
voortgekomen, zonder daarom iets anders te zijn dan de geest zelf
[11] Dat de ziel tenslotte als een individu zichtbaar wordt, bekleed met een uiterlijk
lichaam dat in zekere zin als de derde persoonlijkheid verschijnt, laat de dagelijkse
ervaring jullie zien. Het lichaam is voor de ziel een uiterlijke openbaring van haar
diep innerlijke geest en heeft tot doel de intelligentie en de vrije wil van de ziel
naar buiten te keren, te beperken, om dan pas de innerlijke onbeperktheid van de
intelligentie, van de wil en de ware kracht daarvan te zoeken en deze te vinden, en
daardoor als een oneindig verheerlijkt en volkomen zelfstandig individu n te
worden met de innerlijke geest, die het enige is wat echt bestaat en werkzaam is in
de mens. [12] Omdat jullie nu door deze verklaring van Mij hopelijk duidelijk
inzien hoe een mens op zichzelf beschouwd, evenals op een lager niveau ook ieder
ander ding, uit een zekere te onderscheiden drie geleding bestaat, zullen we tot
besluit van deze hoogst belangrijke toelichting overgaan naar het drienige wezen
van God zelf, opdat jullie helder en duidelijk inzien, waarom Ik jullie vanwege de
hogere en innerlijke levende waarheid met klem heb moeten aanraden om de
mensen, die in Mij geloven en Mijn leer metterdaad hebben aangenomen, in de
naam van de Vader , de Zoon en de Heilige Geest te dopen, dat wil zeggen: te
sterken. [13] Luister dus weer goed naar wat jullie nu uit Mijn mond zullen
vernemen, om het geheel volkomen waarheidsgetrouw volledig te maken!
[14] Kijk, zoals jullie allemaal heel goed weten, zegt en verklaart het boek der
profeten dat Ik, J ezus, Christus - ook Mensenzoon genoemd -de ware God ben,
hoewel Hij met verschillende namen, namelijk als Vader , Zoon en Heilige Geest,
wordt aangeduid en benoemd! En toch is God maar n persoonlijke majesteit in
de hoogst volmaakte vorm van een mens.
[15] Zoals jullie nu goed weten, zijn de ziel, haar uiterlijke lichaam en haar diep
innerlijke geest zodanig verenigd dat ze slechts n wezen of uiteindelijk n
individuele substantie uitmaken, maar ze vormen toch ten opzichte van elkaar een
goed te onderscheiden drieledigheid; zo zijn ook Vader , Zoon en Geest zo
59
verenigd, als de geschriften van de oude vaderen en profeten, die Ik zojuist
genoemd heb, dat leren. [16] David heeft eens de wens uitgesproken dat zijn ziel,
zijn lichaam en zijn geest in de ogen van God onberispelijk bevonden mochten
worden. Wanneer de woorden van de oude, wijze koning echter zo luidden, zou
men dan ook niet kunnen vragen: wat? Bestaat de mens dan uit drie personen of uit
drie mensen? Als dat echter bij de mens al niet kan opgaan, bij wie de splitsing van
de drie vanwege zijn ontwikkeling en ware levensvoleinding noodzakelijkerwijs
toch duidelijk voelbaar bestaat - hoe zou dan God, die in Zichzelf eeuwig geheel en
al volmaakt slechts En is, in drie verschillende personen of zelfs in drie goden
verdeeld kunnen worden?'
Hoofdstuk 26: Het wezen van God
[1] (De Heer:)'Luister! Wanneer God als Schepper van alle wezens, maar niettemin
onderscheiden van alle andere door Hem geschapen wezens, zeker eeuwig was, is
en zal zijn, is het dan voor Hem een onwrikbare noodzakelijkheid om in dat
bepaalde oercentrum te blijven? Wanneer het aan de mens al gegeven is om zich
zelfs met zijn lichaam vrij naar alle richtingen te bewegen en nog veel meer met
zijn geest, hoezo zou God in Zijn onbeperkte vrijheid Zich dan moeten beperken in
datgene waarin Hij zelfs Zijn schepselen de volste vrijheid gaf? Ik zeg jullie: de
goddelijke Oneindigheid heeft in alles de macht om Zich eveneens eindeloos vrij te
bewegen! Haar komt dus zeker ook het recht toe om Haar heerlijkheid met een
stoffelijk lichaam te omhullen om voor de door Haar geschapen mensen Zelf ook
als een eeuwig geheel en al volmaakt mens zichtbaar en begrijpelijk aanwezig te
zijn. [2] Maar de eindeloze Heerlijkheid van God heeft niet de macht, en kan die
ook onmogelijk hebben, om buiten Zichzelf andere, volledig aan Haar gelijke
godheden te scheppen; want als Zij dat zou kunnen, zou Zij buiten de ene
oneindige ruimte ook nog andere even oneindige ruimten kunnen scheppen,
waarvan ieder ook maar enigszins helder denkend mens reeds van een afstand ziet,
dat het je reinste onzin is. Want wanneer de ene ruimte in alle denkbare richtingen
oneindig is, waar zou dan een tweede even oneindige ruimte moeten beginnen?
[3] Een tweede volmaakte God met de volste oneindige Heerlijkheid is zodoende
evenmin denkbaar als een tweede oneindige ruimte, en zo kunnen jullie nu dus
duidelijk zien dat Ik, die nu net als jullie ook als een mensenzoon in het vlees leef,
geen tweede, maar slechts n en dezelfde God ben, die Ik vr alle schepselen
van eeuwigheid was en ook in alle eeuwigheid zal blijven. Ik kan dus niets in strijd
met Mijn eeuwige Heerlijkheid doen, maar ten behoeve daarvan alles.
[4] Als Ik buiten Mij nog twee Goden zou scheppen, zoals bijvoorbeeld de Zoon en
de Heilige Geest, zodat beide individueel van Mij onderscheiden zouden zijn, dan
zouden die onvermijdelijk aanspraak moeten maken op al Mijn onbeperkte macht,
zonder welke geen God denkbaar is, evenmin als men zich een tweede of zelfs
derde oneindige ruimte kan voorstellen die op een bepaalde manier is opgedeeld en
waarvan de delen onderling beperkt zijn. Als dat echter wel denkbaar zou zijn, hoe
zou het dan gesteld zijn met Gods soevereiniteit, waarvan er toch maar n kan
zijn? [5] Er kan echter maar n zo'n eindeloos goddelijk hoogste gezag bestaan!
60
Want zouden er drie van bestaan, dan zou Gods eindeloze eenheidsrijk versplinterd
zijn, en het bestaan ervan zou even ondenkbaar en onmogelijk zijn als het bestaan
van drie oneindige ruimten naast elkaar.
[6] Het eenheidsrijk van de ne God kan eeuwig bestaan, omdat slechts Hij alleen
daar de enige Koning en Heer van is, zoals dat wel geschreven staat in de boeken
der profeten, die uit de mond van God geprofeteerd hebben: 'God zal Zijn
heerlijkheid aan niemand anders geven' (J es. 42:8). Want alleen Ik, Christus, ben
de enige God! Mensen, engelen, heerschappijen en machten, ja alle dingen in de
hemel en op alle aarden hebben altijd voor Mij gebogen en zullen ook in
eeuwigheid alleen voor Mij buigen en nooit voor iemand anders, zoals ook alle in
jullie ogen zo eindeloos lijkende kosmische scheppingsruimten door de ne
oneindige scheppingsruimte verslonden worden en daarmee vergeleken totaal te
verwaarlozen zijn.
[7] Wanneer onder de naam Vader , Zoon en Heilige Geest niet n op Zichzelf
staande God, het ne oerwezen, verstaan zou moeten worden, en men in plaats
daarvan een van de Vader onderscheiden Zoon en evenzo een onderscheiden
Heilige Geest zou moeten aannemen -wat voor God zou de Vader dan moeten zijn?
[8] Wanneer volgens de boeken van de profeten, die de mensen door hun grove,
door henzelf veroorzaakte onverstand niet begrijpen, de Vader de Zoon met alle
macht en heerschappij in de hemel en op alle aarden en werelden bekleedt en Hem
de Heilige Geest als medewerker heeft gegeven om de nieuwe leer uit de hemelen,
die jullie nu gegeven is, te heiligen en te bewaken, waarover alleen de Zoon, die Ik
ben, de leiding heeft, zoals over alle andere dingen, dan vraag Ik jullie: wat voor
God denken jullie dan dat de Vader is? Kunnen jullie eigenlijk nog wel een God in
Hem zien?
[9] En zouden jullie er in je materieel menselijke blindheid nog een kunnen
voorstellen, dan zouden jullie je Hem ontegenzeglijk als overbodig en passief
moeten voorstellen, aangezien jullie toch duidelijk moeten inzien dat Hij onder
dergelijke omstandigheden niets meer tot stand zal kunnen brengen en ook over
niets meer zou kunnen regeren. J ullie zouden je op de duistere menselijke manier
wel moeten voorstellen, dat God de Vader wellicht vanwege Zijn hoge leeftijd, net
als de oude koning Farao in Egypte, die de regering aan J ozef overdroeg, nu
evenzo vanwege Zijn zwakheid en vermoeidheid Zijn regering voor eeuwig aan de
Zoon had overgedragen, om zo geheel werkeloos van Zijn rust te kunnen genieten!
[10] Kunnen jullie je wel voorstellen, dat de Vader oud geworden is, en dat Hij
Zijn werk nu wil neerleggen, omdat Hij nu behalve Zichzelf een Zoon, in alle
opzichten even almachtig als Hij, en verder nog een even almachtige Heilige Geest
heeft die Hij uit Zichzelf en Zijn Zoon heeft laten ontstaan, en dat Hij nu aan
beiden de hele regering wil overdragen, terwijl Hijzelf aftreedt?
[11] O, hoe buitengewoon heidens dom, onnozel en blind zou het menselijke
verstand moeten zijn, om tot een dergelijke waanzin te vervallen!
[12] Als er een Zoon en een Heilige Geest bestaan die onderscheiden zijn van de
Vader en buiten Hem bestaan, zoals dat bij engelen en mensen het geval is, dan
kunnen ze niets anders zijn dan Zijn schepselen, omdat ze hun wezen, al is het nog
61
zo volmaakt, niet uit zichzelf ten gevolge van hun hoogst eigen en eeuwige
machtsvolkomenheid gekregen hebben, maar alleen van de ene Schepper .
[13] Hoe kan er echter een volledige, goddelijke verwantschap of een wezenlijke
eenheid bestaan tussen een geest znder lichaam en vorm, en een geest mt
lichaam en vorm? Kan van de Zoon, die een lijfelijk persoon is en, zoals jullie
zien, een lichaam heeft gezegd worden dat Hij in de Vader is, wanneer de Vader
geen lichaam, geen gestalte en geen vorm heeft? Of kan de lichaams -, gestalte en
vormloze oneindige Vader in de Zoon zijn?
[14] Bovendien: wanneer de Heilige Geest een van de Vader en de Zoon
uitgaande, derde, op zichzelf staande persoon is, hoe kan die persoon dan dezelfde
eigenschappen als die beide hebben en even eeuwig zijn? Of kan datgene wat zijn
bestaan van een ander ontvangt, gelijk zijn aan datgene wat zijn bestaan eeuwig uit
zichzelf heeft? Kan de eeuwigheid ooit gelijk zijn aan de altijd vluchtige tijd, of
een beperkte ruimte aan de oneindigheid?
[15] Ook al kan men aannemen dat alle tijden der tijden in de eeuwigheid vervat
zijn, bewegen en veranderen, dan kan men echter onmogelijk denken en beweren
dat de tijd, hoe lang die ook duurt, de eeuwigheid omvat; zoals men ook wel kan
denken en beweren dat de eindeloze oerruimte alle ruimten, die, hoe groot ook,
tenslotte toch begrensd zijn, zeker wel kan bevatten, maar deze laatste onmogelijk
de oerruimte kunnen bevatten.
[16] Wanneer dus de Heilige Geest werkelijk zoals een ander schepsel als een op
zichzelf staand wezen uit zou gaan van de Vader en de Zoon, dan zou hij
klaarblijkelijk een God van de tijd en niet van de eeuwigheid zijn! Een dergelijke
God zou dan evenwel, zoals al het tijdelijke, mettertijd kunnen ophouden te
bestaan! Maar als dat zo zou zijn, wie zou dan aan alle mensen en engelen een
eeuwig bestaan kunnen geven en dat in stand houden?! [17] Opdat deze hoogst
belangrijke kwestie echter nog helderder en duidelijker voor jullie wordt, gaan wij
nog verder op dit onderwerp in en jullie luisteren naar Mij!'
Hoofdstuk 27: De Heer als Zoon (10.11.1860)
[1] (De Heer:) "Als de Zoon er sinds eeuwigheid was, hoe kon Hij dan verwekt
worden? En wanneer de Heilige Geest er ook sinds eeuwigheid was, hoe kon Hij
dan van de Vader en de Zoon uitgaan en daar Zijn oorsprong in hebben? Wanneer
de door jullie aangevochten drie goddelijke personen, waarvan de latere mensen
gemakkelijk drie goden zouden kunnen maken, volgens jullie alle drie eeuwig, dat
wil zeggen zonder begin zijn, dan kon de n dus niet aan de ander het begin van
zijn bestaan geven! [2] Ik ben, zoals Ik nu bij jullie ben als een mens in het vlees,
de Zoon en ben nooit door iemand anders dan alleen door Mijzelf verwekt en ben
derhalve Mijn hoogst eigen Vader van eeuwigheid. Waar zou de Vader anders
kunnen zijn dan in de Zoon, en waar de Zoon anders dan in de Vader, dus slechts
n God en Vader in n persoon?
[3] Dit lichaam van Mij is daarom de verheerlijkte gestalte van de Vader ten
behoeve van de mensen en engelen, opdat Ik een begrijpelijke en zichtbare God
voor hen ben, en jullie kunnen Mij nu zien, naar Mij luisteren en met Mij spreken
62
en daarbij toch in leven blijven! Want voorheen was het zo, dat niemand God kon
zien en in leven kon blijven. Ik ben nu in alle opzichten God. In Mij is de Vader ,
en de kracht die overeenkomstig Mijn liefde, wijsheid en almachtige wil van Mij
uitgaat en de eeuwig eindeloze ruimte allerwegen vervult en ook overal werkzaam
is, is de Heilige Geest. [4] Zoals jullie Mij nu als Godmens bij jullie zien, ben Ik
met Mijn hele oercentraal wezen beslist volkomen en ongedeeld in jullie midden,
hier in deze eetzaal op de Olijfberg, en bevind Mij dus als hoogst ware God en
Mens tegelijk nergens anders, niet op deze aarde en nog minder op een andere;
maar door de van Mij uitgaande kracht, die de Heilige Geest is, vervul Ik toch alle
hemelen en de aards materile en eindeloze ruimte met Mijn werkzaamheid. Ik zie
daarin alles, van het grootste tot het kleinste, ken alles, weet alles, bepaal alles en
schep, leid en regeer alles.
[5] Als jullie dat nu duidelijk uit Mijn mond weten, zullen jullie ook begrijpen om
welke reden jullie de mensen, die in Mij geloven en ook volgens Mijn leer zullen
handelen nadat die aan hen bekend is gemaakt, In de naam van de Vader , de Zoon
en de Heilige Geest moeten sterken door hun de handen op te leggen.
[6] Als jullie nu de reden begrijpen, zullen jullie ook inzien dat de mensen, als ze
waarachtig en juist door jullie onderricht worden, niet gemakkelijk op het idee
zullen komen om drie persoonlijk op zichzelf staande goden aan te nemen, omdat
jullie die drie eigenschappen hebben genoemd. Maar Ik druk jullie dan ook ten
zeerste op het hart dat jullie de mensen overal een echt en waarheidsgetrouw licht
geven; want waar het daaraan zal ontbreken, zullen de mensen gemakkelijk en snel
verkommeren en overgaan tot allerlei dwaalleren, en dan zal het moeilijk zijn hen
op de weg van de volle waarheid te brengen.
[7] Dat er echter ondanks al jullie trouw toch valse leraren en profeten zullen
opstaan die heel veel mensen zullen misleiden, zullen jullie wel niet kunnen
verhinderen en dat zal jullie ook niet als schuld aangerekend worden, evenmin als
het een boer, die zuivere tarwe op zijn akker zaaide, waartussen zijn vijand 's
nachts onkruid strooide, tot zonde gerekend kan worden als op zijn akker tussen de
tarwe het onkruid woekert en het goede graan verzwakt.
[8] Het is weliswaar de wens van Mijn liefde dat alle mensen van deze aarde de
lichte weg van de waarheid zullen betreden en zo het eeuwige leven tegemoet
zullen gaan; maar omdat Ik, om redenen die Ik jullie al genoemd heb, Mijn
almacht volledig moet terugtrekken, is ieder mens volkomen vrij en kan hij
uiteindelijk geloven en doen wat hij zelf wil. [9] Wanneer jullie Mijn leer verder
verspreiden, kunnen jullie het beste het verstand en daarmee het gemoed van de
mensen bewerken. Want waar eenmaal het verstand en het gemoed doordrongen
zijn, daar wordt door de goede wil het geloof levend en met succes werkzaam;
zonder de juiste verlichting van verstand en gemoed bestaat het geloof slechts uit
een stom en blind aannemen van hetgeen de mens van een of andere autoriteit
gehoord heeft. Een dergelijk geloof is echter zo goed als geen geloof; het wekt het
gemoed niet op tot vrijwillige en het hart gelukkig makende werkzaamheid en is
dan ook dood, omdat het zonder vrije, vreugde verwekkende werken is.
[10] Werken die de mens verricht onder van buitenaf opgelegde dwang hebben
voor de ziel geen waarde, aangezien die de ziel niet opwekken maar
63
terneerdrukken, omdat ze niet vrijwillig met vreugde uit innerlijke overtuiging
volbracht worden, maar alleen uit angst voor de straf waanneer gedreigd wordt,
terwijl men heimelijk ergernis, gramschap en woede voelt.
[11] Wanneer Ik al tegen jullie zeg, dat jullie even volmaakt in inzicht en zuivere
liefde moeten zijn als de Vader in de hemel, dan moeten J ullie leerlingen dat ook
zijn! Daarom zeg Ik jullie ook nog het volgende: 'Onderzoek alles goed van
tevoren, en behoud dan het goede en ware!'
[12] Wat Ik jullie nu aanraad om voor jezelf in acht te nemen, moeten jullie ook
jullie toekomstige leerlingen aanraden! Ik zou nu heel goed van jullie kunnen
verlangen dat je zonder verdere verklaringen. van Mij gelooft wat Ik jullie zeg en
aanraad te doen, want de tekenen die Ik voor jullie ogen heb gedaan hebben Mij
toch zeker het gezag verleend dat jullie dwingt Mij te geloven; maar zo'n
afgedwongen geloof is nog lang geen innerlijk licht van de ziel en wekt haar niet
blijmoedig op tot daden. [13] Dat het inderdaad zo is, bewijzen jullie door jullie
voortdurende vragen, en daardoor erkennen jullie openlijk dat geloof alleen op
grond van gezag de ziel veel te weinig licht biedt, en het gebrek daaraan wordt in
jullie pas door Mijn verklaringen opgeheven. Zoals jullie nu naast alle tekenen en
leringen die Ik gegeven heb nog steeds duidelijke verklaringen verlangen die ook
heilzaam voor jullie zijn, zo zullen jullie leerlingen dat ook van jullie verlangen, en
jullie moeten daar niet zuinig mee zijn als jullie het optreden van de valse profeten
optimaal willen tegengaan!
[14] J ullie zullen ook tekenen doen, en de valsen zullen met behulp van allerlei
bedrog hetzelfde doen, en daarom zullen de door jullie verrichte tekenen steeds een
mager bewijs vormen voor de echtheid van de door jullie aan het volk verkondigde
leer; maar wat jullie door middel van lichtende woorden in het verstand en het
gemoed van de mensen zullen inprenten, zal een eeuwig onuitwisbaar, levend
bewijs van de waarheid van de leer uit Mijn hemelen blijven. Zo'n helder begrepen
waarheid zal jullie en je leerlingen dan pas volkomen vrij maken. -En nu heb Ik
weer veel onthuld en jullie veellicht gegeven, en daarom vraag Ik je nogmaals of je
dat ook goed begrepen hebt.'
[15] Allen zeiden: 'J a, Heer en Meester, dat hebben wij nu heel goed begrepen;
want nu hebt U weer eens heel vrij en open gesproken!' [16] Hierop zei Ik: 'We
hebben nog tijd; als iemand verder nog iets wil weten, laat hij het dan vragen!'
Hoofdstuk 28: Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid
[1] Op deze uitnodiging van Mij stond n van de joodse Grieken, die we al
kennen, op en zei: 'Heer en Meester, uit Uw mond, en met Uw instemming ook uit
de mond van Rafal, hebben wij al zo veellichtende waarheden gehoord, dat ik nu
werkelijk niets meer kan bedenken wat mij onbekend is, en het zal dus voor ieder
van ons moeilijk worden om U nog Iets te vragen, waarover U ons nog geen
verklaring hebt gegeven. En wat U ons verklaard hebt, is ook zodanig uitgelegd dat
zelfs een zeer eenvoudig verstand het heel duidelijk moet begrijpen; daarom
blijven er nu vrijwel geen vragen meer over die wij U zouden kunnen stellen om er
een nog helderder licht over te krijgen.'
64
[2] Ik zei: 'Heil jouw ziel, als die nu al zoveel levenslicht opgezogen heeft!
Wanneer jij echter geen onverlichte hoeken meer in jezelf kunt vinden, dan zal er
vast iemand anders zijn die nog menige duistere plek in zichzelf bespeurt, en
mettertijd ook jijzelf misschien weer!' [3] Toen de joodse Griek dat van Mij
gehoord had, boog hij voor Mij en ging weer zitten.
[4] Daarop zei Lazarus: 'Heer en Meester, ik heb nog wel een paar van die donkere
hoeken in mij; als U zo genadig wilt zijn om die te verlichten, zou dat een grote
lafenis voor mijn ziel zijn!'
[5] Ik zei: 'Ik weet al waar jij naar dorst, en Ik zou daarover ook een lichtend
antwoord in je hart kunnen leggen; maar omdat het hier gaat om het verlichten van
allen die hier aanwezig zijn, zodat menigeen onder jullie ook ge waar zal worden
of het in hemzelf al wel volkomen licht is, moet jij je vraag maar openlijk stellen,
dan zal Ik je ook voor ieder hoorbaar en duidelijk antwoord geven!'
[6] Daarop zegt Lazarus verder: 'Heer en Meester! Na wat U ons uitgelegd hebt
over de grote sferen en hemellichamen, over de hulsgloben en over de Grote
Scheppingsmens, is het wat de huiveringwekkend eindeloze grootheid van de
eeuwig onbegrensde ruimte betreft heel licht in mij geworden; maar al gauw
daarna heb ik een heel grote duistere kloof ontdekt, waar zelfs mijn stoutmoedigste
gedachte niet overheen durft te vliegen! [7] Kijk, dat de scheppingsruimte
oneindig is en dus in geen enkele richting een einde kan hebben, is mij en zeker
ook ieder ander duidelijk! Maar hoe zit het met het eeuwige bestaan ervan? Wie
heeft die ruimte zo eindeloos ver uitgestrekt, en hoe en wanneer? Wat is nu
eigenlijk de eeuwigheid, en hoe is, in tijd en ruimte, God Zelf eeuwig en in alles
oneindig? Kijk, Heer en Meester, dat is voor een sterfelijk mens tegenover U vast
en zeker een zeer ongepaste vraag; maar wat kan een ziel, die ook in deze sfeer
behoefte heeft aan licht, eraan doen dat dergelijke gedachten in haar opkomen?'
[8] Ik zei: 'J ij noemde dat een zeer ongepaste vraag ten aanzien van Mij; Ik noem
dat echter een heel goede en zeer passende vraag, en wil jullie allen daar een zo
helder mogelijk antwoord op geven!' [9] Kijk! God, ruimte en eeuwigheid zijn
weer gelijk aan de begrippen Vader, Zoon en Geest. De Vader is geheel en al liefde
en zodoende een eeuwig streven naar het meest volmaakte 'zijn' door de kracht van
de eeuwige wil in die liefde. De ruimte ofwel de Zoon is het uit dat eeuwige
streven van de liefde eveneens eeuwig voortvloeiende 'zijn'. De eeuwigheid ofwel
de Geest, als de eindeloze oerkracht in de Vader en de Zoon, is het in het werk
stellen en het verwezenlijken van de strevingen van de liefde in de Zoon.
[10] Als de ruimte ooit zou zijn begonnen zich als het ware vanuit n punt in alle
richtingen uit te breiden tot in het oneindige, dan was hij in de eerste plaats tot op
dit moment evenmin oneindig als de Grote Scheppingsmens dat is. In de tweede
plaats rijst vanzelf de vraag, wat dan datgene was wat ongetwijfeld eindeloos ver
in alle denkbare richtingen dat punt omgeven heeft, van waaruit zich daarna de
oneindige scheppingsruimte heeft uitgebreid. Was dat de lichtloze ether, of was het
de heidense chaos, of was het een volkomen vaste massa, of was het lucht of water
of vuur? [11] Wanneer het n van deze genoemde dingen was, hoe heeft dat punt
in de ruimte in zichzelf de kracht kunnen hebben om zulke eindeloos grote massa's
vanuit zichzelf het oneindig maal oneindige in te drijven, en waar zijn die massa 's
65
dan terechtgekomen, als uit dat oorspronkelijke punt de eeuwig oneindige ruimte is
voortgekomen? Dan kan het niet anders dan dat dit zich buiten de oneindige ruimte
moeten bevinden, zoals ze zich oorspronkelijk ook buiten het punt bevonden
hebben waaruit de eindeloze ruimte voortgekomen zou zijn. Wanneer dat echter
ook maar enigszins voorstelbaar zou zijn, dan zou de scheppingsruimte toch weer
begrensd zijn en al zou hij zich eeuwigdurend steeds maar verder en verder
uitbreiden, dan zou hij toch nooit oneindig worden.
[12] Daaraan zien jullie, dat de scheppingsruimte noodzakelijkerwijs eeuwig in alle
richtingen oneindig was en nooit een begin gehad kan hebben; en omdat God,
ruimte en eeuwigheid identiek zijn, zoals Ik jullie al heb verteld, is God, die al
deze begrippen in Zich verenigt, ook zonder begin, omdat een begin van God even
onvoorstelbaar is als het begin in het ontstaan van de oneindige ruimte en met deze
van de eeuwige tijd. Ik geloof dat dat nu duidelijk genoeg uiteengezet is, zodat
iedereen dat volledig kan begrijpen.
[13] Maar Ik zie toch nog een bepaalde donkere klip in jullie, en jullie zijn nog niet
in staat daar overheen te komen. Kijk, deze klip bestaat uit het feit dat jullie je de
eindeloze en eeuwige ruimte voorstellen als op zichzelf dood en zonder enige
levensintelligentie, en daarom ook niet kunnen begrijpen hoe God als het enige
levensbeginsel Zichzelf in die eeuwige en eindeloze dood in zekere zin gevonden
heeft en Zichzelf als het meest volmaakte Leven heeft herkend en begrepen.
[14] J a, wanneer men zo'n voorstelling heeft van de eindeloze en eeuwige
scheppingsruimte, kan men inderdaad ook moeilijk of helemaal niet begrijpen hoe
de oneindige Geest - God -in de eeuwig oneindige dood als volmaakt Leven ook in
de. eeuwigheid Zijn weg heeft kunnen vinden!
[15] Maak je daarom een precies tegenovergestelde voorstelling van de eeuwig
oneindig grote ruimte; stel je voor dat daarin niet n enkel puntje levenloos en
zonder intelligentie is, en dat zelfs datgene wat in jullie ogen dood en volkomen
levenloos lijkt te zijn, niet dood en levenloos is, maar door Gods almachtige wil
gericht is, zoals jullie dat zelfheel goed kunnen waarnemen bij een hemellichaam
of de levenloos lijkende bestanddelen daarvan!
[16] Wanneer echter alle hemellichamen met hun meest veelsoortige bestanddelen
niets anders zijn en ook niet kunnen zijn dan de door Gods almachtige wil
gefixeerde ideen en gedachten van Hemzelf, hoe kunnen ze dan door de mensen
beschouwd worden als dood en zonder enige intelligentie ? [17] Wanneer God, die
identiek is met de eindeloze ruimte en diens eeuwige tijd, in Zichzelf geheel en al
het hoogste en meest volmaakte Leven is, hoe kan dan datgene wat alleen uit Hem
voortkomt, dood, levenloos en zonder intelligentie zijn?!
[18] Wat derhalve bestaat en in jullie ogen dood lijkt te zijn, is alleen maar zo door
God gericht en kan weer in het volledig vrije leven terugkeren zodra God bij een
dergelijk gericht ding de vaste banden van Zijn wil losmaakt.
[19] Iets dergelijks hebben jullie door Mij en met Mijn instemming ook door
Rafal zien doen, toen stenen plotseling in hun oorspronkelijke ether veranderd
werden, of deze ether tot een vaste steen werd, waarvan de zuil langs de weg naar
Emmas jullie een zeer tastbaar voorbeeld geeft. [20] Omdat het met dat alles zo is
en onmogelijk anders kan zijn, moeten jullie, om tot werkelijk ware voorstellingen
66
van God te komen, alles wat met dood te maken heeft volledig uit de eindeloze
ruimte verbannen en je niets dan leven en nog eens leven en niets anders dan
intelligentie en nog eens intelligentie voorstellen, omdat er in het oneindige Wezen
van Gods intelligentie en macht eeuwig geen dood kan bestaan.'
Hoofdstuk 29: De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie
[1] (De Heer:) 'De mens, die met een eigen levensbewustzijn is begiftigd, houdt
echter de eindeloze scheppingsruimte en het ongekend vele dat zich daarin bevindt
voor stom, dood en zonder intelligentie. Dat dat voor de mens zo lijkt te zijn, heeft
een wijze reden die ligt in het feit dat zijn levensbewustzijn de volle godgelijke
levenszelfstandigheid moet kunnen verwerven. Daartoe is de mens, door Mijn wil,
volledig afgezonderd van het algemene levensbewustzijn met zijn eindeloze en
hoogste intelligentie, opdat het levensbewustzijn van de mens zich in zichzelf zal
vinden en zich daardoor langs de als het ware van buitenaf geopenbaarde weg ook
zelf zal ontwikkelen en bevestigen voor het eeuwige zelfstandige voort levert.
[2] Zolang een mens echter met zichzelf bezig is om zijn levenszelfstandigheid te
verwerven, heeft hij er nauwelijks een vermoeden van dat hij door louter leven en
de hoogste levensintelligentie omgeven is en ook wat zijn lichaam betreft daarmee
doordrongen is; anders zou hij in feite helemaal niet bestaan. Wanneer hij echter
volgens Gods geopenbaarde wil klaar is met zichzelf, doordat zijn innerlijke geest
hem helemaal doordrongen heeft, dan treedt de hele mens ook in een vrije
verbinding met het hoogste leven en de lichtende intelligentie daarvan in de
algemene oneindigheid van God, zonder daarbij zijn individualiteit en
persoonlijkheid te verliezen. Dan ontwaart hij om zich heen ook geen dode en
stomme ruimte meer en geen dode stenen, maar dan wordt alles voor hem leven en
lichte, van zichzelf bewuste intelligentie .
[3] Dat dit zo is, wordt jullie in de eerste plaats bewezen door Mijn, door jullie
dikwijls beproefde alwetendheid. Hoe zou Ik immers eindeloos veel en alles
kunnen weten, wanneer de ruimte tussen Mij, dat wil zeggen Mijn individueel
persoonlijke wezen, en bijvoorbeeld de zon of een ander nog veel verder
verwijderd object zonder leven en intelligentie zou zijn? En ten tweede wordt dat
ook al bewezen door de wijsheid van heel veel mensen die zonder hun plaats te
verlaten veel afweten van wat zich ergens op grote afstand bevindt en hoe en wat
daarmee gebeurt of pas in de toekomst zal gebeuren.
[4] De zeven Egyptenaren zijn daar een sprekend voorbeeld van. Wie heeft hun
bericht dat Ik hier ben? Door die grote en algemene intelligentie werden ze zich
daar in zichzelf van bewust, evenals van de weg die hen hierheen bracht. Als de
ruimte tussen hier en Opper-Egypte levenloos en zonder intelligentie zou zijn, dan
zouden ze ook onmogelijk te weten zijn gekomen wat er hier is en gebeurt.
[5] De ziel van de mens is in haar lichaam slechts gescheiden door een heel dunne
wand, die in geen enkele verbinding staat met de algemene levensintelligentie, en
dat is voldoende om ervoor te zorgen dat ze in haar natuurlijke toestand meestal
geen enkel vermoeden heeft van wat er dikwijls heel dichtbij, als het ware achter
haar rug, is en gebeurt, en ze begrijpt zelfs niet een duizendmaal duizendste deel
67
van wat er voor haar ogen is en gebeurt. Dat komt allemaal door de uiterst dunne,
eerder genoemde scheidingswand tussen haar bijzondere en het algemene
eindeloze ruimteleven. Wanneer die scheidingswand heel ondoordringbaar en
uitgestrekt zou zijn, wat zou zo'n enorm gesoleerde ziel dan nog weten van wat
haar aan alle kanten omgeeft?!
[6] Dat een ziel echter af en toe om Mij alleen bekende redenen door een sterkere
en dichtere scheidingswand van het algemene allerintelligentste goddelijk leven
gescheiden is, kunnen jullie heel goed zien bij zwakzinnigen, stommen en
zogenaamde onnozelen; een dergelijke ziel is dus ook alleen maar tot een zeer
povere en soms ook helemaal geen ontwikkeling rn staat.
[7] Waarom ook dat toegelaten wordt, weet Ik heel goed, en sommige van Mijn
oude leerlingen weten het voor een deel ook; jullie anderen zullen alles daarover
echter nog wel te weten komen. [8] Zielen van dieren en planten zijn echter niet
streng gescheiden van het algemene goddelijke leven in de ruimte en zijn daarom
door hun innerlijke gewaarwording zonder enig onderricht in staat datgene te doen
waarvoor ze volgens hun hoedanigheid en inrichting bestemd zijn. Ieder dier kent
het voedsel dat goed voor hem is en weet dat te vinden; het heeft zijn wapens en
weet die zonder enige oefening te gebruiken.
[9] Zo kent ook de geest van de planten heel precies die stof in het water, in de
lucht en in de aarde, die bevorderlijk is voor zijn specifieke individualiteit. De
geest of de natuurziel van de eik zal nooit ofte nimmer de stof naar zich toetrekken,
die de ceder voor zijn bestaan en wezen nodig heeft. Wie brengt een plant immers
bij om steeds alleen de voor haar bestemde stof naar zich toe te trekken? Kijk, dat
is allemaal de werking van de hoogste en algemene levensintelligentie van de
ruimte; hieruit put iedere planten en dierenziel de voor haar speciaal noodzakelijke
intelligentie en is vervolgens volgens de aanwijzing daarvan werkzaam.
[10] Als dat echter zo is, wat ieder mens uit ervaring altijd goed kan inzien, dan is
het toch duidelijk, dat de eindeloze ruimte en alles wat daarin aanwezig is n
leven is en n allerhoogste intelligentie; de menselijke ziel ziet dat alleen maar
niet bewust, omdat ze door haar afgezonderde intelligentie, die uiterst omvangrijk
is, haar duurzame levenszelfstandigheid kan scheppen. Dat is iets waartoe geen
dieren of plantenziel in staat is en daarom heeft die op zich geen afzonderlijk
bestaan, maar alleen een mengbaar en bijgevolg tot aan de menselijke ziel een
ontelbare malen veranderend bestaan, waaraan zij ook geen herinnering overhoudt,
omdat zij na iedere menging en verandering van wezen ook overgaat naar een
andere intelligentiesfeer. [11] Zelfs de ziel van de mens, als de hoogst
gepotentieerde vermenging van mineralen-, planten en dierenzielen, heeft geen
herinnering aan haar vorige bestaansvormen, omdat de specifieke zielsdelen in de
eerder genoemde drie rijken geen eigen en strikt afgezonderde intelligentie
bezaten, maar ten behoeve van hun soort alleen een soort intelligentie, die aan het
algemene goddelijke leven in de ruimte ontleend was. Weliswaar zijn in een
mensenziel al die talloze specifieke voor-intelligenties met elkaar verenigd, en dat
leidt ertoe dat de menselijke ziel uit zichzelf alle dingen zeker kan herkennen en
verstandig kan beoordelen, maar een specifieke herinnering aan de vroegere
68
niveaus van bestaan is niet denkbaar of mogelijk, omdat in de menselijke ziel maar
n mens ontstaan is uit de eindeloos vele afzonderlijke zielen.
[12] Wanneer de mens echter volkomen doordrongen is van de geest van alle leven
en licht, zal hij een dergelijke orde in zichzelf waarnemen zoals Ik die eeuwig en
altijd in Mijzelf waarneem, namelijk dat alles uit Mij bestaat en Ik alles in alles
ben. -En zeg Mij nu, vriend Lazarus, of jij dat nu allemaal ook goed begrepen hebt!
En het staat ook een ieder van jullie vrij om zijn gedachten daarover te kennen te
geven.'
Hoofdstuk 30: Over het kennen van de toekomst
[1] Nu zei Lazarus: 'Heer en Meester! Deze uitleg van U overtreft alles wat wij tot
nu toe van U gehoord en gezien hebben, en het wordt mij nu pas volkomen
duidelijk waarom U, als Zelf een mens, bij ons bent gekomen om ons te
onderwijzen over God en over onszelf omdat wij door U bestemd zijn om eeuwig
voort te leven in de hoogst mogelijke zelfstandigheid, wat wij echter eerst door
onze zelfwerkzaamheid volgens Uw leer uit vrije wil moeten, willen en met Uw
hulp ook zullen verwerven. [2] Nu pas hebben wij een volledig juiste voorstelling
van U en ook van onszelf en weten ook waarom het noodzakelijk is dit of dat te
doen; want anders zou het voor geen mens mogelijk zijn het ware, eeuwige leven
te verwerven. Nu kennen wij Gods wezen echt en kennen daarbij ook onszelf Nu is
het dan ook gemakkelijk om langs de goed verlichte weg naar het Leven voort te
gaan. Maar hoeveel duizendmaal duizenden mensen hebben geen idee van dat alles
en zijn genoodzaakt op de weg van het verderf voort te gaan! Wanneer ze daar
mogelijkerwijs uit verlost kunnen worden, zoals wij nu, dat weet U alleen; ons rest
slechts de wens dat de zielen van die mensen zo spoedig mogelijk uit de te grote
kwelling bevrijd mogen worden. Want hoe lichter en vrijer wij nu door Uw genade
worden, des te meer en dieper voelen wij ook het ongeluk van al degenen aan wie
deze genade niet ten deel valt.
[3] Maar wat is daar aan doen? Wanneer U dat Zelf zo toelaat om redenen die aan
U bekend en zeker zeer wijs zijn, dan moet dat voor ons ook goed zijn. Maar hoe
lang zal het nog duren, voordat alle mensen op de hele aarde n in geloof en n
van licht worden en elkaar als ware broeders beschouwen?'
[4] Daarop zei ook Agricola: 'J a, dat is ook voortdurend mijn zorg! Ook mij begint
het steeds helderder wordende licht in mijn hart erg te benauwen, omdat ik daarbij
maar al te duidelijk zie hoever de anderen, ja bijna de hele mensheid, daarvan
afstaat. Heer en Meester, de toekomst is voor U even bekend als onze gedachten en
verlangens, daarom zou U ons wel een bepaalde tijd kunnen aangeven, waarin toch
zeker het grootste deel van de mensen zich kan verheugen in een hoger en waar
levenslicht!' [5] Ik zei: 'Zolang de mens op deze aarde verblijft en nog niet
volledig is wedergeboren in de geest, is het helemaal niet goed voor hem om te
veel van te voren te weten, en als de toekomst te duidelijk voor hem onthuld is, zou
dat zijn nog niet zo sterke gemoed temeer drukken en gemakkelijk tot vertwijfeling
brengen. [6] Denk je alleen maar eens in hoe het de mensen te moede zou zijn als
ze precies tijd en uur van hun sterven zouden weten. Ze vinden het al niet
69
aangenaam om te weten, dat ze zeker moeten sterven; hoeveel onplezieriger
zouden ze het vinden om ook het jaar, de dag en het uur te weten, waarop ze de
dood van hun lichaam konden verwachten!
[7] O ja, heel anders is het gesteld met de mens die hier reeds volledig in de geest
van alle leven is wedergeboren, en zijn toekomstige leven al in alle helderheid in
zich heeft en dat waarachtig en levendig voelt! Zo iemand kan het doel en het
einde van zijn lichaam wel heel precies van tevoren weten; want het tijdstip
waarop zijn zware last van hem afgenomen wordt zal hem niet met droefheid, maar
enkel met de grootste vreugde vervullen. Maar een gewoon mens zou door zo'n
vaststaand vooruitzicht zeker heel droevig gestemd worden.
[8] Daarom moeten jullie niet al te ijverig zoeken naar hoe de toekomst eruit ziet,
maar wees tevreden met wat jullie voor het heil van je ziel moeten weten, en neem
dan ook genoegen met het feit dat Ik in Mijn liefde en wijsheid dat weet, en beslist
alles zal laten geschieden op de manier zoals het te allen tijde voor de goede of
wellicht ontaarde mensheid zeker het beste zal zijn, dan zullen jullie ook iedere
slechte en goede toekomst kunnen verdragen! [9] Wanneer jullie echter zelf in de
geest van het leven wedergeboren zijn, zullen jullie ook in staat zijn om in de
toekomst te kijken en daar niet bedroefd en zwak door worden.
[10] Hoe het zich echter in de verre toekomst zal ontwikkelen, heb Ik ten eerste
met de nachtelijke verschijning al tamelijk helder laten zien en nog duidelijker in
de uitleg van de twee hoofdstukken van de profeet J esaja, en Ik zal jullie nog meer
laten zien over het einde van de in feite slechte mensenwereld, waarmee jullie ook
wel niet erg tevreden zullen zijn. Maar in dit middernachtelijk uur laten we dat
onderwerp nog met rust; want wij hebben nog veel noodzakelijker dingen met
elkaar te bespreken. Wie van jullie dus nog iets te vragen heeft, moet dat doen, dan
zal Ik hem licht geven'
Hoofdstuk 31: Agrippa vertelt zijn ervaring met een bezeten Illyrir
[1] Hierop zei Agrippa: 'Heer en Meester, nu U in deze nacht zo vrijgevig bent met
het geven van licht, zou ik bij deze gelegenheid graag een juiste opheldering van U
krijgen over een buitengewoon verschijnsel dat in het leven van de mensen
voorkomt! [2] Kijk, ik ben net als vriend Agricola iemand die heel veel weet en
ook in vele zeldzame dingen zeer ervaren is, en kan daarom ook over veel dingen
spreken, wat zeker niet ieder mens mogelijk is. Een aantal jaren geleden moest ik
in verband met hoge ambtsbezigheden naar Illyri* (* Klein staatje op het Balkan-
schiereiland aan de Adriatische Zee; later Istri genoemd.) in Europa. Dit Illyri is
een zeer bergachtig land en voor het grootste deel ook woest en hard, en de
bewoners ervan zijn daarom ook weinig ontwikkeld en hebben
veelovereenkomsten met het door hen bewoonde land. Ze zijn hard, weinig
vruchtbaar in de geest, maar daarentegen sterk in allerlei sagen en speciaal in
allerlei bijgeloof, en evenals hun land zeer vruchtbaar voor allerlei onkruid.
[3] Welnu, in een dorpje, waar wij Romeinen al geruime tijd een stevige burcht
hebben, trof ik een groep mensen aan, waaronder zich ook een paar priesters
bevonden. Dezen waren bezig met een man van ongeveer dertig jaar oud, van wie
70
ze mij vertelden dat hij al jarenlang door een boze geest bezeten was, en dat zij nu
pogingen deden om hem daarvan te bevrijden. Men vertelde mij dat de man de
zoon was van een in die streek vooraanstaande familie, en dat het hele huis, ja
soms het hele dorp door deze man een werkelijk helse kwelling onderging, en toch
kon de man er niets aan doen, aangezien hij zelf degene was die bij dat alles het
meest gekweld werd. [4] Aanvankelijk hield ik dat voor onnozelheid van deze
mensen en ook voor een slimme truc van de priesters; ik dacht dat ze een mens
hadden uitgezocht en bewerkt, om met behulp van zijn wellicht aangeleerde
razernij het naar wonderen verlangende volk aan hen te binden en meer in hen te
doen geloven. Maar toen ik mij er kort daarna met al mijn zintuigen van
overtuigde, dat de razernij van de man beslist niet natuurlijk kon zijn omdat zijn
krachtsuitingen zo enorm werden, dat de zogenaamde werken van Hercules daarbij
vergeleken zuiver kinderspel waren, begon ik zelf met volle overtuiging te geloven
in de aanwezigheid van een boze geest in die man.
[5] De twee priesters, die op grond van eerder opgetreden symptomen wel heel
goed wisten wat er bij de ongelukkige man gaande was, zeiden tegen de anderen,
louter sterke mannen: 'Het moment van razen en tieren zal weldra aanbreken; boei
en knevel hem daarom nu onmiddellijk met de sterkste touwen en kettingen! '
Want de boze geest zou de man alleen maar verlaten, als hij zijn misschien wel
gewijde touwen en kettingen niet zou kunnen verbreken. [6] Daarop werd de man
dermate stevig met touwen en kettingen vastgebonden, dat honderd Herculessen
zich niet meer hadden kunnen verroeren. Vervolgens gingen de priesters en ook de
andere mensen minstens honderd passen van de geknevelde af staan en vroegen
mij om hetzelfde te doen. Ik deed ook wat ze mij aanraadden.
[7] Wij bevonden ons nog geen twintig tellen op de genoemde afstand, of de man
stond onder afschuwelijk verward geschreeuw pijlsnel op, rukte in n ogenblik
touwen en kettingen aan flarden, sprong toen aan n stuk door afgrijselijk
schreeuwend vanaf de grond ongelooflijk hoog in de lucht, pakte daarbij ook nog
meer dan honderd pond zware stenen en die hij als lichte bonen in het rond
slingerde. Toen dit razen en tieren ongeveer een uur lang geduurd had, zeeg de
man totaal bewusteloos op de grond neer en konden wij weer bij hem komen.
[8] De beide priesters vroegen hem hun te zeggen hoe het hem vergaan was. Hij
wist echter niets van zijn razernij, maar vertelde alleen van een visioen, volgens
welk hij zich in een heel mooie omgeving had bevonden. Bij dit kortdurende
verhaal was de klank van zijn stem heel zacht, als van een geduldig lijdende
moeder; maar weldra veranderden de klank en de taal. Als door een magische
kracht werd zijn mond wijd opengesperd en een vreemde, donderende stem in het
Grieks trof uit de wijd opengesperde mond onze oren met ongeveer de volgende
uitdrukkingen: [9] 'O armzalige muggen van mensenlarven, willen jullie mij uit dit
gehuurde huis verdrijven?! Alle Romeinse legers zijn daartoe niet in staat! Eer er
nog maar een steen gereed lag voor de bouw van Rome, ja heel lang daarvoor was
ik de beroemde koning Cyaxares* (Koning van Medi (624 584 v.Chr.).) de eerste
met die naam, ik heb de Scythen verslagen, oorlog gevoerd met Lydi. Mijn
tweede dochter Mandane werd de vrouw van de koning der Perzen en moeder van
de beroemde Cyrus, wiens vader Cambyses heette. Meer hoeven jullie niet te
71
weten! [10] Dit huis van vlees echter, dat ik nu naar eigen goeddunken bewoon en
waar ik mij niet uit laat verdrijven, stamt af van mijn bloed, en ik bezit het daarom
met recht! Daarom is al jullie inspanning om mij daaruit te verdrijven tevergeefs;
ik kan mij in dit huis van mij gedragen zoals ik wil!'
[11] Na dit merkwaardige gesprek stootte hij nog een paar afschuwelijke
verwensingen en bedreigingen uit tegen de beide priesters, rukte de man een paar
maal heen en weer, waarop deze tot zichzelf kwam, zich uiterst zwak voelde en
iets te eten wilde hebben. Toen hij, na het voedsel tot zich genomen te hebben, wat
sterker werd, werd hem weer gevraagd of hij iets wist van wat hij daarvoor gezegd
had. Hij ontkende dat met zijn natuurlijke, zachte stem, maar hij herinnerde zich
wel dat hij geslapen had en zich in zijn droom temidden van in het wit geklede
jongemannen had bevonden. [12] Ik sprak vervolgens afzonderlijk met de priesters
en de nog levende ouders van de man en adviseerde hun dat men zo iemand op een
goede manier om het leven moest brengen, dan zou de boze geest zijn huis wel
moeten verlaten. Maar toen verzekerden allen mij, dat dit zo goed als onmogelijk
was en dat degene die zo iets zou ondernemen zichzelf in het grootste levensgevaar
zou begeven. Iemand had dat al geprobeerd, maar was er erg toegetakeld van
teruggekomen. Spoedig daarna ben ik uit het onzalige dorp vertrokken en heb deze
naar waarheid beleefde gebeurtenis goed onthouden; ik heb die ook al vaak aan
wijze mensen verteld, ook hier aan de joden wel, maar van een ook maar enigszins
afdoende verklaring daarvan is nog nooit sprake geweest.
[13] Men heeft mij ook veel verteld over mensen, die door duivels of boze geesten
bezeten zijn, en dat het heel moeilijk was om mensen die daaraan lijden te
genezen; maar niemand wist mij te zeggen, wie zulke duivels of boze geesten nu
eigenlijk zijn, en hoe ze zich in een arm en zwak mens nestelen en hem wat zijn
natuurlijke leven betreft totaal willen en kunnen beheersen. Dikwijls zou men al
kinderen aantreffen, die erbarmelijk gekweld worden door boze geesten.
[14] Heer en Meester, wat zit daar nu achter? Bedrog van de kant van zo'n
ongelukkig mens is vast niet mogelijk; want wat ik met de Illyrir heb
meegemaakt, was zeker even ver verwijderd van bedrog als het ene eind van de
wereld van het andere.'
Hoofdstuk 32: De Heer verklaart het wezen van bezetenheid
[1] Ik zei: J ouw ervaring is juist, en Ik heb Zelf hier in het land van de joden en
ook bij de Grieken verscheidene mensen van dergelijke kwalen bevrijd. Er bestaan
dus werkelijk zulke mensen, die een bepaalde tijd door boze geesten in bezit
genomen worden, echter alleen maar wat hun lichaam betreft, zonder dat de ziel
van zo'n bezetene daardoor ook maar in het minst geschaad kan worden.
[2] De slechte geesten die het vlees van een mens in bezit nemen zijn in
werkelijkheid zielen van gestorven mensen, die ooit op de wereld een verdorven
leven hebben geleid, en dat terwijl ze heel goed wisten dat het slecht was waar ze
mee bezig waren. [3] Bezetenheid komt echter alleen voor bij mensen wier geloof
in een God en in de onsterfelijkheid van de ziel verdwenen is.
72
[4] Deze voorvallen, die optreden in tijden dat het geloof steeds minder wordt en
die er op zichzelf erg verontrustend uitzien, worden toegelaten opdat de
ongelovigen daarmee een krachtige vermaning krijgen dat hun ongeloof
vruchteloos is, en dat er na het afvallen van het lichaam een zeker voortleven van
de ziel van de mens bestaat en zeker ook een God, die ook aan gene zijde heel
goed in staat is de slechtheid en domheid van de mensen te tuchtigen.
[5] De boosaardige geest die het vlees van een mens in bezit neemt ervaart
ondanks zijn boze verzet voor hem nauwelijks te verdragen verdeemoedigIngen en
wordt dan zachter en lichter in zichzelf; degenen die getuige zijn van zulke
toestanden worden als het ware met geweld uit hun al te materile en duistere
levenswandel gerukt, beginnen over het geestelijke na te denken, en worden beter
in hun doen en laten. [6] En zo heeft deze onder de mensen voorkomende en zeer
ernstig uitziende zaak in tijden van het grootste gebrek aan geloof ook absoluut
goede kanten, zoals jij dat bij jouw Illyrirs zelf zeker hebt waargenomen.
[7] De beide priesters, die het volk voorheen met allerlei magische bedriegerijen
aan zichzelf wisten te binden, voor zichzelf niets geloofden, maar toch belangrijke
schatten vergaarden, zijn door die bezetene op heel andere gedachten gekomen en
hebben in belangrijke mate van hun bedriegerijen afgezien; want de boze geest
heeft hun al meerdere keren toegebruld dat ze zeer armzalige bedriegers waren, en
dat hij veel beter was dan zij, die hem in hun machteloosheid wilden bestrijden.
[8] De beide priesters geloven nu zonder meer dat de ziel na de dood van het
lichaam voortleeft en geloven nu in n God, omdat de geest hun ook verscheidene
keren naar het hoofd geslingerd heeft dat hij zelf als boze geest veel belangrijker
was dan tienduizend legioenen van hun ingebeelde afgoden, met wier hulp zij hem
wilden uitdrijven; maar dat er slechts n ware God was, aan wie hij zou
gehoorzamen als die hem zou bevelen uit het vleselijke huis te vertrekken.
[9] Dat hebben echter ook de andere mensen gehoord, en daardoor is ook hun
geloof veranderd en beter geworden, en daarom is zo'n bezetenheid niet altijd z
heel slecht en als het ware ten onrechte door God toegelaten, zoals het menselijke
verstand zich dat voorstelt. [10] Bij mensen die een waar en levend licht geloof
hebben komt bezetenheid al helemaal nooit voor, omdat de ziel van de mens en
ook de geest daarin het lichaam zodanig doordringen, dat er geen vreemde en
wellicht ook nog boze geest in een zuiver en van geest doortrokken vlees kan
binnendringen. Maar wanneer de ziel van een mens duister, vleselijk en materieel
is geworden en daardoor ook angstig en vreesachtig, ziek en zwak, zodat ze geen
weerstand kan bieden aan een vreemde indringer, dan kan het ook gemakkelijk
gebeuren dat de slechte zielen, die zich na het uittreden uit hun lichaam meestal
ophouden en hun kwade praktijken uitoefenen in die lagere regionen van deze
aarde waar mensen van hun slag in het vlees leven, soms in het lichaam van een
zwak mens binnendringen; ze nestelen zich dan meestal in het meest zinnelijke
onderlichaam en beginnen zich als vreemde en steeds slechte geesten door middel
van het vlees van de bezetene naar buiten toe te uiten.
[11] Wat de ziel aangaat lijdt de bezetene evenwel nooit enige schade, zoals Ik
direct in het begin al opgemerkt heb, en zo is bezetenheid, zoals ook reeds gezegd,
niet zo erg als de mensen denken.
73
[12] Wanneer jullie echter in het vervolg zulke bezetenen zullen aantreffen,
moeten jullie hun in Mijn naam de handen opleggen, dan zullen de slechte geesten
de bezetene verlaten. Mochten jullie echter iemand tegenkomen die door een
hardnekkige geest bezeten is, bedreig dan die geest, dan zal hij onmiddellijk
gehoorzamen aan wie hem ernstig en in vol geloof in Mijn naam bedreigd heeft!
Want waar Mijn leer door jullie aan de mensen verkondigd wordt, is het niet meer
nodig dat ook de duivels vanuit het vlees van een bezetene het geheel vervallen
geloof bij de mensen moeten oprichten. Waar engelen onderwijzen, moeten de
duivels op de vlucht gejaagd worden! [13] Wat nu evenwel die Illyrische bezetene
en ook zijn omgeving betreft: hij leeft nog en is nu van zijn plaag bevrijd, en zijn
omgeving gelooft nu in n, hem weliswaar nog onbekende God, alsook in de
onsterfelijkheid van de ziel, en als iemand van jullie daar binnenkort zal komen in
Mijn naam, zal hij het bij die mensen en ook in de wijde omtrek van dat land
gemakkelijk hebben om de mensen tot het ware geloofslicht te bekeren en hun
bijgeloof te gronde te richten. Heb jij, Agrippa, dat nu goed begrepen?'
Hoofdstuk 33: De plaats van de geestenwereld (19.11.1860)
[1] Agrippa zei: 'Heer en Meester, dat is mij nu helder, zoals zeker ook de anderen,
en ik dank U voor dit licht. Maar ik heb er nog een kleinigheid bij op te merken, en
dat is, of U ons zou willen aangeven op welke plaats, in vergelijking met deze
aarde, de eigenlijke geestenwereld zich bevindt. U hebt in Uw woorden weliswaar
een klein vonkje laten vallen, maar ik kon daar toch niet volledig wijs uit worden.
Als U het goed vindt, zou ik U willen vragen om mij ook in dit opzicht het
passende te zeggen.'
[2] Ik zei: 'De hele geestenwereld heeft weliswaar, zoals Ik reeds enige keren
uiteengezet heb, met de ruimte en de tijd van deze materile, gerichte en bijgevolg
onvrije wereld absoluut niets meer te maken; maar de ruimte, als een buitenste
omhulsel, is uiteindelijk toch de drager van alle hemelen en alle geestenwerelden,
omdat die zich op geen enkele wijze ergens buiten de oneindige scheppingsruimte
kunnen bevinden. En zo moeten er, om helder en voor jullie begrijpelijk te
spreken, ook bepaalde ruimtelijkheden bestaan, waarin de geestenwerelden zich als
het ware op een plaats bevinden, alhoewel de plaats van de ruimte met name een
voleindigde geest net zo weinig interesseert als jou nu deze Olijfberg, wanneer jij
je Rome of Athene voor de geest wilt halen, want voor de geest bestaat er in die
vorm noch een bepaalde ruimte noch gemeten tijd. [3] Maar wat het zogenoemde
individuele wezen van een geest betreft: dat kan zich, net zo min als Ik, toch niet
volledig buiten ruimte en tijd bevinden; en zo bevinden zich dan ook de zielen van
degenen die in deze materile wereld gestorven zijn in een bepaalde plaatselijke
ruimte, alhoewel met name de zielen, wier leven niet voleindigd is, daar geen idee
van hebben -net zo min als jij in een droom, waarin jij wellicht nu eens in deze en
dan weer in een andere streek echt behaaglijk en zelfs actiefbezig bent, zonder
daarbij de materieel ruimtelijke plaats waar je als persoonlijk individu aanwezig
bent ook maar een haarbreed te veranderen. [4] J ij wilt echter van Mij de
eigenlijke, als het ware vaste plaats leren kennen, waar zich na de dood van hun
74
lichaam vooral de zielen bevinden die hun leven nog niet voleindigd hebben, en Ik
wil jou dat dan ook getrouw meedelen. Luister dus naar Mij en begrijp goed, wat
Ik je daarover zal zeggen!
[5] Wanneer een mens tijdens zijn leven in het lichaam een speciale liefde voor
deze of gene plaats op de materile wereld heeft gehad, dan blijft hij ook als
overleden ziel op die plaats, vaak vele honderden jaren lang, en wordt zich daar
langs de weg der geestelijke overeenstemmingen soms ook innerlijk van bewust, al
is het ook niet helder. [6] Waar je dus op deze aarde een plaats hebt, heb je ook een
plaats voor de wereld van de geesten, die in feite natuurlijk geen materile maar
een geestelijke plaats is, omdat die ontstaat uit een zekere fantasie van de geesten
door middel van hun wil. [7] J e kunt dus kriskras door een dergelijke door jouzelf
geschapen wereld heen reizen, je blijft als individu niettemin onveranderlijk op n
en dezelfde materile plaats.
[8] Laten we bijvoorbeeld een mens nemen, die een groot verlangen in zich draagt
om de maan, de zon en ook de sterren nader te leren kennen. Wanneer de ziel van
zo'n mens haar lichaam aflegt, is haar materile plaats al daar, waar haar liefde
haar heeft heengetrokken en geplaatst. Daar zal ze ook weldra met de geesten van
die werelden in contact komen en zich zeer actief gaan verdiepen in hun aldaar
geldende opvattingen en studies.
[9] Als een ziel echter reeds hier volledig doordrongen is van de liefde tot God,
dan wordt haar materieel individuele plaats van bestaan in de nabijheid van deze
aarde, als bakermat voor de opvoeding van de kinderen van God, weliswaar niet
veranderd, maar door Mijn toedoen zal ze desondanks, al naargelang de
voortdurend toenemende behoeften van haar intelligentie en de daaruit
voortvloeiende zaligheid, door de hele oneindigheid kunnen trekken, zonder
daarbij de materieel ruimtelijke plaats van haar individuele zijn ook maar een
haarbreed te hoeven wijzigen, evenals ook Ik die in de geest niet verander en toch
in de hele oneindigheid overal tegelijk aanwezig ben.
[10] Meer en dieper gaande dingen kan Ik je daarover nu niet zeggen; wanneer je
echter zelf in de geest wedergeboren zult zijn, zul je ook meer dingen glashelder
begrijpen. Heb je dat nu goed begrepen?'
[11] Hierop zeiden Agrippa en ook vele anderen: 'Heer en Meester, wij danken U
voor deze uitleg, die voor ons allemaal heel nodig was; want wij zijn allemaal
herhaalde malen in de gelegenheid geweest om bezetenen van allerlei soort en aard
te zien en te observeren, en wij wisten de zaak onmogelijk anders te verklaren dan
dat zulke ongelukkigen door zeer rele duivels bezeten zijn en derhalve ook hun
prooi zijn, wanneer zij zich daar niet van kunnen bevrijden.
[12] Door een dergelijke beoordeling van het optreden van bezetenheid waren wij
genoodzaakt om ofwel de bezetene zelf als een zeer ernstige zondaar te
beschouwen, door God reeds op deze wereld volkomen verdoemd, of wij haalden
heimelijk onze schouders op over Gods liefde en hoogste gerechtigheid, en wel in
het bijzonder wanneer wij ons dikwijls van het onbesproken gedrag van de
bezetene als ook van de vroomheid van zijn ouders in alle opzichten konden
overtuigen, wat ons werkelijk niet kwalijk te nemen was. Maar nu heeft deze zaak
75
absoluut een heel ander aanzien gekregen, en wij zijn buitengewoon blij dat wij
door Uw genade ook daarmee in het reine zijn gekomen.'
[13] IK zei:. 'Welnu, dan is het zo goed; als jullie nu ook op dit gebied
duidelijkheid hebben, dan hebben wij tot de ochtend nog ongeveer vier uur de tijd
om nog heel veel dingen met elkaar te bespreken en duidelijk te maken. Wanneer
Iemand van jullie iets nog niet helder is, laat hij dat dan hardop. vragen, dan zal hij
een goed en helder licht ontvangen; want aan jullie wil Ik geven, het mysterie van
Gods hele rijk goed te begrijpen!'
Hoofdstuk 34: Het wezen van satan
[1] Nu kwam weer n van de in Emmas bekeerde Farizeen die een
schriftgeleerde was, naar voren en zei: 'Heer en Meester! Wij weten nu wel hoe het
naar waarheid gesteld is met de bezetenen en wie in de grond van de zaak de boze
geesten zijn, waardoor hier en daar het lichaam van een mens in bezit wordt
genomen; maar in de Schrift wordt niettemin heel nadrukkelijk gesproken over de
werkelijke, aartsboze duivels en over hun vorst, satan, en tevens gezegd dat satan,
die ook Lucifer genoemd wordt, en een ontelbaar groot aantal engelen die zich
naar hem gericht hebben door God verstoten zijn en in het eeuwige hellevuur zijn
geworpen.
[2] Zo staat er ook geschreven dat satan in de gedaante van een slang de eerste
mensen ten val bracht, en hoe God de vrome J ob door hem liet verzoeken.
[3] Hoe zit. het nu. volgens. Uw nieuwe leer met satan en zijn aan hem
ondergeschikte duivels? Wie en waar is satan en wie en waar zijn de duivels?'
[4] Aangezien het ons door U vergund is om het gehele mysterie van Gods rijk te
begrijpen, moeten wij ook wat dat betreft duidelijkheid hebben; wilt U daarom zo
genadig zijn om ons daar een begrijpelijke uitleg over te geven!'
[5] Ik zei: 'Daar is door Mij al veel over gezegd en uitgelegd, en Mijn oudere
leerlingen weten waar ze aan toe zijn; maar omdat jij nog een nieuweling bij Mij
bent, mag jij wel vragen naar wat jou nog niet bekend gemaakt werd; luister dus!
[6] Kijk, wat de eindeloze ruimte als materie in zich bevat, is gericht en daardoor
gefixeerd door de macht van Gods wil! Wanneer dat niet zo zou zijn, zou er zich
geen zon, geen maan, geen aarde en al helemaal geen schepsel in de grote
eindeloze ruimte bevinden; dan zou alleen God bestaan, Zijn grote gedachten en
ideen aanschouwend. [7] God heeft echter al sinds eeuwigheid Zijn gedachten als
het ware buiten Zichzelf geplaatst en ze door Zijn almachtige wil van een lichaam
voorzien. Deze belichaamde gedachten en ideen van God zijn echter strikt
genomen geen lichamen, maar het zijn geestelijke dingen die zich in het gericht
bevinden en rijpingsvaten ten behoeve van een zelfstandig 'zijn'. Het zijn dus
schepselen, bestemd om als het ware uit zichzelf en uit eigen kracht eeuwig voort
te leven naast Mij, de voor hen zichtbare Schepper.
[8] Alle schepselen, als gerichte geestelijke wezens, zijn vergeleken bij het al
zuivere en vrije geestelijke nog onzuiver, onrijp en daarom nog niet goed, en
kunnen ten opzichte van het geestelijk zuivere goede op zichzelf nog als slecht en
kwaad beschouwd worden.
76
[9] Onder 'satan' moetje dus de hele materile schepping in het algemeen verstaan,
en onder' duivel' de afzonderlijke specifieke delen daarvan.
[10] Wanneer een mens op deze wereld Gods wil kent en ernaar leeft, verheft hij
zich daardoor uit de gevangenschap die eigen is aan al wat geschapen is en gaat
over naar Gods vrijheid, die eigen is aan wat niet geschapen is.
[11] Een mens die echter niet in een God wil geloven en derhalve ook niet wil
handelen volgens Zijn aan de mens geopenbaarde wil zinkt vervolgens steeds meer
en dieper weg in het geschapen materile en wordt geestelijk onzuiver, slecht en
gericht kwaadaardig, en bijgevolg een duivel. Want al het louter geschapene en
gerichte is, zoals reeds gezegd, ten opzichte van het ongeschapen zuivere en vrije
geestelijke onzuiver, slecht en kwaad; echter niet omdat God uit Zichzelf ooit iets
onzuivers, slechts en kwaads had kunnen scheppen, maar enkel en alleen omdat het
in de eerste plaats ten behoeve van het bestaan noodzakelijkerwijs iets moet zijn
dat geschapen is, begiftigd met intelligentie en daadkracht en in de mens tevens
met een vrije wil, en in de tweede plaats omdat het, om ooit zelfstandigheid te
verwerven, in zichzelf zelfstandig gebruik moet maken van wat als geschapen
gegeven is en dat als het ware tot zijn eigendom moet maken.
[12] Voor God bestaat er evenwel niets onzuivers, niets slechts en niets kwaads;
want voor de Reine is alles rein. Alles wat God geschapen heeft is goed, en voor
God bestaat er dan ook geen satan, geen duivel en bijgevolg ook geen hel. Alleen
het geschapene als zodanig is dat allemaal, zolang het iets geschapens en gerichts
moet blijven en zolang het uiteindelijk in het bezit van de vrije wil, hetzij goed of
slecht wil blijven.
[13] Wanneer er dan in de Schrift staat dat satan in de gedaante van een slang het
eerste mensenpaar verleid heeft, dan wil dat eigenlijk zeggen dat het eerste
mensenpaar, dat God en Zijn wil goed kende, zich door de bekoorlijkheid van de
materile wereld heeft laten betoveren en dat de begeerte en de stem van hun
gerichte vlees zeiden: 'Wij willen eens kijken wat er gebeurt als wij in strijd met de
welbekende wil van God handelen! Want God Zelf heeft ons vrijheid van handelen
gegeven; wij kunnen daardoor niets aan inzicht verliezen, maar alleen winnen.
Want God weet zeker, wat ons door vrij te handelen kan gebeuren, wij weten het
echter niet; laten we daarom slechts n keer naar onze zin handelen, dan zullen
wij door ondervinding ook datgene weten wat God nu alleen weet!'
[14] En kijk, toen aten die beiden van de verboden boom der kennis langs de weg
van het zelf willen ondervinden, en zonken daardoor een graad dieper weg in hun
gerichte materile, dat ten opzichte van het vrije leven van de geest ook 'de dood'
genoemd kan worden. [15] Ze zagen daarop heel goed in, dat in hun vlees de
onvrijheid van het gericht en de dood woont, die bij een toenemende liefde voor de
wereld ook de vrije ziel in zijn gericht en zijn onvrijheid kan begraven, en zo
verloren ze dan ook het zuivere paradijs, dat bestond uit de volledige vereniging
van de ziel met haar geest, en konden dat uit zichzelf niet helemaal meer
terugvinden; want hun ziel was door de angel van de materie verwond en het kostte
haar toen heel veel moeite, om zich nog zo vrij mogelijk boven het gericht van de
geschapen onvrijheid te handhaven, zoals dat nu bij alle mensen het geval is -en
77
daarom ben Ik in deze wereld gekomen, namelijk om de mensen weer de ware
levensweg te tonen en hen door Mijn leer het verloren paradijs terug te geven.
[16] Datzelfde is ook het geval bij J ob. J ob was in aards opzicht een uiterst
gelukkige man en had veel bezittingen. Hij was echter ook een wijs mens en zeer
toegewijd aan God, die strikt volgens de wet leefde. Zijn buitengewone welstand
maakte zijn vlees echter toch steeds begeriger en stelde hoge eisen aan de geest in
hem. [17] De gerichte geest van het vlees zei in zekere zin tegen de ziel: 'Ik wil
toch eens kijken of ik jou door al mijn aardse genoegens en leed niet van jouw God
kan wegtrekken en of ik jouw geduld niet zodanig kan uitputten dat ik je onder
mijn dwanggericht kan stellen!'
[18] Dat kostte J ob toen een machtige strijd; want enerzijds stonden hem alle
aardse vreugden ter beschikking, waarvan hij weliswaar genoot, maar ze heersten
niet over zijn ziel, die verbonden bleef met de geest.
[19] Aangezien de kwade geest van de materie op deze manier echter niets bereikte
met de ziel, werd zijn ziel verzocht door allerlei lichamelijke narigheden, die in het
boek symbolisch zijn aangeduid. Maar J ob doorstond die allemaal met geduld,
alhoewel hij af en toe mopperde en zijn nood klaagde, maar uiteindelijk toch altijd
openlijk bekende, dat God hem voorheen alles had gegeven, het nu had afgenomen
en het hem weer zou kunnen teruggeven, en zelfs nog meer dan Hij hem
afgenomen had, vanwege de volledige versterking van zijn ziel in de geest.
[20] Wanneer dat nu zo is, wie was dan satan, die de vrome J ob zozeer verzocht?
Het was de gerichte geest van zijn vlees, dat wil zeggen de verschillende begeerten
daarvan! [21] Maar een bepaalde persoonlijke oer satan en persoonlijke oerduivels
hebben in werkelijkheid nooit ergens anders bestaan dan alleen in de gerichte
wereldse materie van iedere aard en soort. Dat satan en de duivels door de oude
wijzen evenwel in allerlei schrikbeelden werden weergegeven, heeft als reden dat
de ziel zich door allerlei verschrikkelijke beelden moest kunnen voorstellen wat
voor nood een vrij leven moet ondergaan, wanneer het zich weer door het gericht
van de materie gevangen laat nemen.'
Hoofdstuk 35: Over de persoonlijkheid van satan
[1] (De Heer:) 'Ikzelf heb satan eens in een beeld voor Mijn eerste leerlingen laten
verschijnen, en zij schrokken daar geweldig van. Iets dergelijks gebeurde ook
herhaalde malen bij de aartsvaders van deze aarde; maar destijds werd daar geen
verklaring in woorden bij gegeven omdat de ouden, die wijs waren uit de geest, de
symbolische voorstelling langs de weg van innerlijke overeenkomsten goed
begrepen en daarom ook zeiden: het is verschrikkelijk om in de richtende handen
van God te vallen, dat wil zeggen: het is verschrikkelijk voor een ziel, die al eens
tot volledig zelfbewustzijn gekomen is, om zich weer gevangen te laten nemen
door de onveranderlijke wet van het dwingende gericht van de goddelijke wil in de
materie. [2] Dat dit als iets verschrikkelijks voor de ziel bestempeld wordt, leert
iedereen door de ervaring van een stervende, die tevoren niet de volledige
wedergeboorte in de geest heeft bereikt. [3] Want waarom vreest zo'n ziel de dood
van haar lichaam zozeer? Omdat zij, nog verstrikt in het dwanggericht van het
78
lichaam, meent samen met het lichaam mee te sterven! Dat dit het geval is, kunnen
jullie goed herkennen bij al degenen die helemaal niet of maar nauwelijks geloven
aan een voortleven van de ziel na de dood van het lichaam, omdat hun ziel zich
eveneens helemaal of voor het grootste deel in het gericht van haar vlees bevindt
en bijgevolg ook de dood daarvan mede moet doormaken, zolang ze daar door
Mijn wil niet volledig van gescheiden wordt.
[4] Aangezien jullie nu hopelijk goed beseffen, hoe het zit met satan en zijn
duivels, zullen jullie daardoor ook vanzelf inzien dat het met de hel niet anders
gesteld kan zijn. Dat is, net als satan, in zichzelf het eeuwige dwanggericht, dus
wereld en de materie daarvan. [5] En waarom wordt satan ook een vorst van
duisternis en leugen genoemd? Omdat alle materie niet datgene is wat ze schijnt te
zijn, en wie daar in zijn liefde schijnbaar naar grijpt en zich erdoor gevangen laat
nemen, bevindt zich dan ook duidelijk in het rijk van de leugen en, ten opzichte
van de waarheid, in het rijk van de duisternis.
[6] Wie bijvoorbeeld de zogenaamde schatten uit het rijk van de dode materie
teveel liefheeft en ze houdt voor wat ze schijnen te zijn en niet voor wat ze volgens
de waarheid zijn, bevindt zich daardoor reeds in het rijk van de leugen, omdat zijn
liefde, als grondslag van zijn leven, als het ware helemaal blind in de materie is
verzonken en zich uiterst moeilijk weer uit een dergelijke nacht kan verheffen naar
het licht van de volle waarheid."
[7] Wie goud echter alleen beschouwt als een overeenkomstige uitdrukkingsvorm,
waardoor het goede van de liefde in God wordt voorgesteld, zoals zuiver zilver de
waarheid van de wijsheid in God voorstelt, die kent dan ook de werkelijke waarde
van goud en zilver en bevindt zich dus in het rijk van de waarheid, en zijn ziel
wordt niet verstikt in de bedrieglijke schijn en het gericht daarvan.
[8] Zo hadden ook bij de ouden en alle profeten goud, zilver en de verschillende
soorten edelstenen alleen maar de ware betekenis; als materie hadden ze echter
geen waarde en konden daarom ook niet gevaarlijk worden voor een ziel. Door het
inzicht in de werkelijke waarde van de materie ontdekten ze ook gemakkelijk en
snel waar het van nature geschikt en bruikbaar voor was en ontleenden daaraan het
ware nut. [9] Toen de mensen evenwel in de loop der tijd waarde begonnen toe te
kennen aan de materie vanwege haar glans en schone schijn, gingen ze over in het
gericht ervan, werden geestelijk blind, hard, hebzuchtig, gierig, leugenachtig,
twistziek, bedrieglijk, hoogmoedig, boosaardig en oorlogs en veroveringszuchtig,
en vervielen daardoor tot afgoden en heidendom en bijgevolg ook tot de eigenlijke
hel; waaruit ze zonder Mij niet verlost konden worden.
[10] Daarom moest Ik Mijzelf in materie en daarmee in het gericht hullen en Ik
moet het doorbreken, opdat Ik daardoor tot toegangspoort naar het eeuwige leven
word voor alle gevallen mensen, wanneer ze door deze poort het leven willen
binnengaan. Daarom ben Ik ook de deur naar het leven en het Leven Zelf Wie niet
door Mij naar binnen gaat, komt niet tot het leven in het licht van de eeuwige
waarheid en van de vrijheid, maar blijft gevangen in het gericht van de materie.
[11] Nu komt er echter vanzelf nog een vraag op, en die luidt: bestaan er dan
werkelijk geen persoonlijke satan en geen persoonlijke duivels? [12] En Ik zeg: 'O
ja, die bestaan hier wel, nog in het vlees levend, en nog heel veel meer in de grote
79
wereld aan gene zijde, die er ook altijd op uit zijn om een slechte invloed op de
wereld aan deze zijde uit te oefenen, en dat enerzijds door de ruwe natuurgeesten,
die zich vanwege hun voorbestemde rijping nog in allerlei materie ophouden, en
vervolgens ook rechtstreeks door geheime influisteringen, prikkelingen en
verlokkingen. Ze merken bij de mensen heel goed de verschillende zwakheden en
geneigdheden op, maken zich daar meester van en wakkeren die aan tot gloeiende
hartstochten. [13] En als de zwakheid van een mens eenmaal tot een gloeiende
hartstocht is geworden, bevindt hij zich al helemaal in de toestand van het gericht
van de materie en de boze geesten daarvan, en dan is het moeilijk voor hem om
zich daarvan los te maken.
[14] Satan is de optelsom van het totale gericht van de materie, en wat zijn
persoonlijkheid betreft, deze bestaat als zodanig nergens; maar wel is die te
beschouwen als een vereniging van duivels van iedere aard en soort, niet alleen
van deze aarde maar van alle werelden in de eindeloze scheppingsruimte, zoals
volgens Mijn reeds aan jullie gegeven uitleg ook al de talloos vele hulsglobes
allemaal samen uiteindelijk een immens grote scheppingsmens voorstellen.
[15] In kleiner verband is een vereniging van alle duivels van een hemellichaam
natuurlijk ook een satan, en in de kleinste omvang is iedere afzonderlijke duivel
het op zichzelf. [16] Zolang er evenwel geen mensen op een hemellichaam
bestonden, waren er daar ook geen persoonlijke duivels, maar alleen gerichte en
ongegiste geesten in alle materie van een hemellichaam; tot de materie behoort
alles wat jullie met je zintuigen waarnemen.
[17] Maar jullie kunnen ook aannemen dat er nu op geen enkel hemellichaam
slechtere en boosaardiger duivels bestaan dan juist in en op deze aarde. Als het hun
toegestaan zou zijn, zouden ze de aarde en haar bewoners verschrikkelijk kwaad
doen - maar het wordt niet toegelaten -en opdat de duivels dat niet kunnen doen,
zijn ze dan ook met volkomen blindheid en bijgevolg ook met de grootste domheid
behept, en hun verenigingen lijken op de bewaakte inrichtingen van deze aarde,
waarin de dwazen en waanzinnigen worden vastgehouden, zodat ze de andere
mensen niet kunnen schaden.
[18] Uit wat er tot nu toe gezegd is kunnen jullie nu allemaal wel met jullie hele
denken en met verlicht verstand inzien hoe het zit met satan en zijn duivels, en het
is voor jullie niet meer nodig om daar verder nog iets over te vragen. - En zeg jij
nu, schriftgeleerde, of jij dat allemaal ook goed begrepen hebt!'
Hoofdstuk 36: Waar de persoonlijke duivels zich bevinden
[1] Daarop zei de schriftgeleerde: J a, Heer en Meester, want U hebt nu zo helder en
uitvoerig als maar mogelijk is over deze kwestie gesproken en ons daarbij
geordend en in detail laten zien hoe U met Uw schepping te werk bent gegaan, en
zo moest dit alles ons wel volledig duidelijk worden, dat wil zeggen, voorzover het
voor ons toch altijd beperkte menselijke verstand duidelijk kan worden, want
kennis alleen is nog lang niet hetzelfde als alles doorzien; maar het is voor ons
voldoende omdat WIJ datgene wat wij weten, door en door kennen.
80
[2] Maar aangezien U ons nu al zoveel gezegd hebt over deze moeilijk te vatten
dingen, vraag ik U om ons nu ook nog de verblijfplaats van de persoonlijke duivels
nog wat nader aan te geven, opdat wij die kunnen mijden; want als een mens of
ook een heel gezelschap zich onwetend op een dergelijke plaats bevindt, kan hun
dat tenslotte heel slecht bekomen. Wil daarom ook in dit opzicht zo genadig zijn
om dat nader voor ons toe te lichten!'
[3] Ik zei: 'J ij denkt nog zeer materieel! Wat is er nu gelegen aan een of andere
plaats, waar geestelijke duivelse persoonlijkheden zich vooral kunnen bevinden?
[4] Als jouw ziel uit Mij maar zuiver en sterk is, dan kan zij zich in de ergste
vereniging van duivels bevinden, zonder dat die haar ook maar enige schade
kunnen toebrengen. Want een zuivere en uit Mij sterke ziel bevindt zich temidden
van talloze legioenen persoonlijke duivels toch geheel en al in het rijk der hemelen,
die niet bestaan uit uiterlijk vertoon, maar inwendig in het hart van de volmaakte
ziel, want z wordt de ziel tot een op Mij gelijkende schepper van haar zaligste
woonplaats, waar eeuwig geen persoonlijke duivel zal kunnen binnendringen.
[5] En zo is het ook reeds op deze aarde voor een zuivere en uit Mij sterke ziel
totaalonbelangrijk waar zich een kleine of grote woning van persoonlijke duivels
bevindt; want de zuivere en uit Mij sterke ziel draagt haar hemeloveral in en met
zich mee, zoals de persoonlijke duivel zijn hel ofwel zijn gericht
[6] Maar omdat we daar nu toch over spreken, wil Ik jullie de plaatsen die in het
bijzonder door persoonlijke duivels bewoond worden ook wel wat nader
aanduiden; luister dus. [7] Kijk bij de mensen naar die openbare huizen en
gebouwen, waar veel bedrieglijke handel gedreven wordt, zoals bijvoorbeeld nu in
de tempel en in veel andere handelshuizen! Dat zijn dan ook speciale woonplaatsen
voor de vele persoonlijke duivels. Zo zijn ook die huizen waarin allerlei ontucht,
hoererij en echtbreuk bedreven wordt, eveneens speciale woonplaatsen voor
persoonlijke duivels. Evenzo zijn ook die bergen en holen, waar mensenjachtig en
begerig graven naar goud, zilver en andere schatten van de aarde, plaatsen waar
persoonlijke duivels in groten getale wonen; evenzo bossen en holen waar zich
dieven, rovers en moordenaars ophouden; zo ook de legerplaatsen en slagvelden,
de wegen van de koopmanskaravanen en de rivieren, meren en zeen waar een
sterk winstgevende handel gedreven wordt.
[8] En verder zijn de landerijen en stukken grond, weiden, akkers, wijngaarden en
bossen van hardvochtige heidenen als ook die van rijke gierige en hardvochtige
joden bijzonder geliefde woonplaatsen van persoonlijke duivels, en ook de lucht
boven en in de aangegeven woonplaatsen en het vuur, de wolken en de regen, en
ook alle afgodstempels en valse orakels.
[9] Verder zijn de persoonlijke duivels in zeer grote aantallen daar te vinden, waar
jullie groot aards prachtvertoon en de daarmee nog verbonden hoogmoed zien.
[10] Op plaatsen evenwel die niet door mensen bewoond worden en ook niet door
hun zonden verontreinigd zijn houden de persoonlijke duivels zich niet op, behalve
in het geval dat een karavaan van mensen, belust op werelds gewin, daar doorheen
zou reizen; vanwege die mensen zouden dan ook de persoonlijke duivels zich daar
weldra goed thuis voelen. [11] Nu heb jij, vriend, ook datgene te horen gekregen
watje nog van Mij had willen horen en voor jezelf wilde weten.
81
[12] En om welke reden de persoonlijke duivels juist van de genoemde plaatsen
houden, ligt voor degene die het voorgaande ook maar enigszins begrepen heeft
duidelijk voor de hand, en behoeft daarom geen verdere verklaring.'
Hoofdstuk 37: Inzicht in de redenen voor de oerschepping
[1] De schriftgeleerde zei: 'Maar hoe worden die duivels dat dan gewaar? Kunnen
ze deze aarde en ook ons mensen zien, en ook wat we doen?' [2] Ik zei: 'O ja, maar
alleen datgene wat aan hun gelijk is. Ik zegje: ook de boosaardige gieren
verzamelen zich snel, waar zich een voor hen goed smakend aas bevindt.
[3] Ik alleen weet van eeuwigheid wat er voor nodig is om een gedachte uit Mij tot
een vrij wezen, en wel met de volste goddelijke zelfstandigheid, te vormen;
daarom weet Ik ook als enige wat er voor nodig is om dit allerhoogste werk geheel
en al te realiseren. Of het nu gaat om dood, gericht, mens of engel: in Mijn ogen is
dat voor het realiseren van het hoofddoel van Mijn liefde en wijsheid allemaal een
en hetzelfde. Want, weetje, de Eeuwige heeft daar altijd tijd genoeg voor. David
zei wel, dat duizend jaar voor God nauwelijks een dag is, maar Ik zeg tegen jou, nu
Mijn schriftgeleerde en vriend: duizendmaal duizend jaar is voor Mij nauwelijks
n enkel ogenblik! [4] Kijk, jij bestaat nu, en talloze myriadenmaal myriaden
scheppingen, zoals deze, liggen reeds voltooid achter ons, volgens de natuurlijke
tijdrekening! Hoe zou je Mij kunnen verwijten, dat Ik jou nu pas in deze jongste
tijd geboren heb laten worden? En welk verwijt zullen vervolgens diegenen tegen
Mij kunnen inbrengen, die Ik pas na verloop van aeonenmaal aeonen lange tijden
en eeuwigheden geboren zal laten worden?
[5] Ik ben immers Heer over Mijn eeuwige gedachten en ideen, en kan ze in een
zelfbewust vrij leven roepen wanneer Ik wil! Want Ik sta eeuwig onder geen
enkele wet, omdat Ikzelf sinds oereeuwigheid de wet ben, en Ik kan dus in
goddelijk morele aangelegenheden een wet, die alleen maar van Mij kan uitgaan en
in Mijn willigt, ook uitvaardigen hoe en wanneer Ik dat vanuit Mijn liefde en Mijn
wijsheid wil! [6] Wie buiten Mij kan dat voorzien, en wie kan Mij daartoe dwingen
en weten te bewegen, dan alleen Ikzelf vanuit Mijn eeuwige orde?
[7] Mijn eeuwig geheel vrije wil is de wet over Mijn gedachten en ideen, die
weliswaar van eeuwigheid in Mij hun alleen voor Mij zichtbaar bestaan hebben;
wanneer het Mij volgens Mijn liefde echter behaagt om ze in een vast en
zelfstandig bestaan te laten komen, dan stelt Mijn wijsheid Mijn wil tot wet over
Mijn gedachten en ideen, en dan worden die tot realiteiten als het ware buiten
Mijn Zijn, en vervolgens moeten ze zo voortbestaan als uiterlijke zelfstandige
realiteiten, zolang Mijn liefde en wijsheid Mijn wil als wet aller wetten deskundig
en doelmatig over hen laat heersen.
[8] En kijk, zo is het voortbestaan van de persoonlijke duivels ook een wet, die in
hen gelegd is naast de nog altijd eigen vrije wil! Zolang zijzelf Mij niet willen
erkennen als degene die Ik sinds eeuwigheid was, nog ben en eeuwig zal zijn, zo
lang zal Mijn dwingende wet ook niet van hen wijken; want als Ik Mijn dwingende
wet in zou trekken, dan zou er aan de zelfstandigheid van hun bestaan een einde
komen. [9] Of een reeds zelfstandig bestaand wezen zijn leven nu vanuit zijn vrije
82
wil betert, of pas na een voor jullie onvoorstelbaar lange tijd, en overgaat in het rijk
van de waarheid, is voor Mij om het even, en Ik zal Mijn eeuwige orde daarom
geen haarbreed wijzigen; wie het echter anders wil hebben, die kan dat ook, want
alle middelen zijn hem daartoe gegeven.
[10] Aangezien Ik jullie nu echter ook de woonplaatsen van de slechte en
kwaadaardige zielen, die eigenlijk de persoonlijke duivels zijn, heb aangegeven,
moeten jullie die mijden, wanneer jullie je nog ook maar enigszins zwak voelen;
want op zulke plaatsen dreigt voor iemand die zwak is nog altijd gevaar! Wie zich,
terwijl hij nog zwak is, in een gevaar begeeft, komt ook gemakkelijk om in het
gevaar, of hij komt er althans niet gemakkelijk zonder schade vanaf
[11] Zorg dan ook dat jullie niet begeren naar al het onzuivere en onrijpe van deze
wereld, aangezien jullie nu reeds op de laatste trede van de innerlijke
levensvoleinding staan en dat allemaal al achter de rug hebben! Streef steeds
voorwaarts en niet meer naar het onrijpe dat achter je ligt, dan zullen jullie
gemakkelijk en snel bij het ware levensdoel zijn en zullen jullie geen zin meer
hebben om ook maar een enkele blik te werpen naar het onrijpe dat achter je ligt! -
Hebben jullie dat nu ook begrepen?' [12] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester,
ook dat is ons nu duidelijk geworden, en wij weten nu ook in dit opzicht waar we
aan toe zijn; maar er zijn onder de mensen toch nog zoveel verschijnselen,
waarover men nog niet echt veel duidelijkheid heeft. Zo ken ik bijvoorbeeld zelf in
het land van de joden verscheidene oude burchten en oude huizen die misschien al
sinds enkele eeuwen niet meer door mensen bewoond worden. Daar spookt het
dikwijls zo verschrikkelijk, dat geen mens, ook al is hij nog zo dapper, die ook
maar op grote afstand durft te naderen, en wee degene die misschien toevallig of
onbekend met de akelige situatie in de buurt van zulke plaatsen komt! Want zo
iemand wordt heel lelijk te pakken genomen, en degene die zich zelfs opzettelijk
naar zo'n plaats mocht hebben begeven nog veel erger. Welnu, zulke niet eens zo
zelden voorkomende plaatsen zijn al vele jaren door geen enkele grote zondaar
betreden, noch door de n noch door een andere, en toch men mag ze niet
betreden. Wat heeft dt dan wel te betekenen?'
[13] Ik zei: 'O Mijn vriend, daar zit niet altijd datgene achter wat jij denkt, maar
meestal iets heel anders. Laat dergelijke beruchte burchten en oude boerderijen
maar eens omsingelen door een groep dappere soldaten, dan sta Ik ervoor in dat bij
zo'n gelegenheid jouw anders zo gevaarlijke verschijnselen zich zodanig zullen
terugtrekken, dat geen soldaat ook maar het geringste zal merken van hun
eventuele bestaan! [14] Er bestaan hier en daar weliswaar ook wel plaatsen waar
zielen van reeds lang gestorven mensen zich ophouden en af en toe op de een of
andere manier de aandacht trekken van voorbijtrekkende mensen. Dat zijn zielen
die tijdens hun lichamelijke leven te hevig verliefd waren op hun aardse bezit en,
om dat te vergroten, ook menige grote onrechtvaardigheid hebben begaan. Zulke
tevens uiterst materieel geworden zielen blijven dan na het afvallen van hun
lichaam op die plaatsen, die hun tijdens hun lichamelijke leven boven alles lief en
dierbaar waren, en dat dikwijls net zo lang, tot ieder spoor van hun meestal zo
kostbare bezit verloren is gegaan. Dan pas beginnen ze aan gene zijde meer en
83
meer in zichzelf te keren, omdat ze in zichzelf gewaar beginnen te worden dat al
het aardse en tijdelijke bezit en ijdele een lege illusie is en was.
[15] Maar zulke zielen kunnen nooit ontaarden tot een te voelbare boosaardigheid,
en hun uiterst beperkte en machteloze bestaan kan aan niemand ook maar enige
morele schade toebrengen; integendeel, dat ze zich af en toe manifesteren werkt
dikwijls heel goed op het ongeloof van menig wereldse mens, die daardoor gelovig
wordt en zijn wereldse leven verandert, omdat hij een voortbestaan van
mensenzielen na de dood van het lichaam gewaarwordt, dat hem niet bepaald zo
goed en zalig schijnt te zijn.
Hoofdstuk 38: Over het bidden voor de overledenen
[1] (De Heer:) 'Dergelijke geesten, al zijn ze ook niet van het goede en zuivere
soort, kunnen dus voor een mens niet gevaarlijk worden, en het is goed om voor
zulke zielen te bidden. Want het gebed van een van ware liefde en erbarmen
vervulde ziel in vol liefdesvertrouwen op Mij heeft een goede invloed op zulke
werkelijk arme zielen aan gene zijde, want het vormt een bepaalde stof van
levensether om hen heen, waarin zij als in een spiegel hun gebreken en
tekortkomingen zien, zich beteren en daardoor gemakkelijker tot het levenslicht
komen. [2] En Ik reik jullie Zelf deze mogelijkheid, opdat jullie ook voor je
overleden broeders en zusters werkelijk van nut kunnen worden.
[3] Maar hoe moeten jullie dan voor hen bidden?
[4] Dat gaat heel gemakkelijk! J ullie moeten bij jullie gebeden niet van mening
zijn, dat jullie Mij daardoor tot grotere erbarming kunnen bewegen, aangezien Ik
waarlijk Zelf eindeloos veel barmhartiger ben dan alle beste en meest liefdevolle
mensen van de hele wereld bij elkaar, maar draag hun gelovig en vanuit de ware
liefdesgrond van jullie hart, dus in je hart, het evangelie voor, dan zullen ze het
horen en zich daar ook naar richten! En op deze manier zullen jullie ook de
werkelijk armen van geest het evangelie verkondigen, dat hun van groot nut zal
zijn. [5] Al het andere bidden en opdreunen van gebeden helpt een overleden ziel
niet in het minst, maar schaadt haar veeleer, omdat ze zich alleen maar ergert als ze
het hoort, aangezien dergelijke gebeden voor de zielen van overledenen, zoals dat
vooral bij de Farizeen zelfs volgens de wet gebruikelijk is, met grote offers
betaald moeten worden.
[6] De manier van bidden voor de overledenen en het zorgen voor hun geestelijke
armoede, zoals Ik die jullie nu heb getoond, is zeker een vruchtbare zegen voor
hen; daarentegen is een duur betaald gebed van de Farizeen voor hen een vloek,
waar ze snel voor op de vlucht slaan en die ze diep verachten.
[7] Mogen jullie ook dit als een goede raad, door Mij aan jullie gegeven,
onthouden en ook goed in acht nemen; want daardoor zullen jullie ware, grote,
machtige en zeer dankbare vrienden in de grote wereld aan gene zijde verwerven,
die jullie noch aan deze noch aan gene zijde ooit zullen verlaten als jullie in nood
zouden raken! Zulke vrienden zullen dan jullie ware beschermgeesten zijn en zich
altijd om het welzijn van hun weldoeners bekommeren. [8] Maar jullie kunnen die
alleen maar verwerven, wanneer jullie op de door Mij aangegeven manier
84
bekommerd en bezorgd om hen zijn. Daarvoor hoeven jullie niet te wachten op
oude burchten en boerderijen, maar jullie kunnen dat altijd doen voor zoveel
overleden zielen als jullie je maar kunnen voorstellen; want jullie geloof, jullie
ware liefde en erbarming en de waarheid vanuit Mij reiken nog eindeloos veel
verder dan de grote sferen van de aan jullie beschreven grote kosmische mens.
Want jullie zijn niet alleen Mijn schepselen, maar jullie zijn voor Mij, jullie Vader
, eindeloos veel meer, en de Grote Scheppingsmens is niet eens een voelbaar
levenspuntje van bestaan in de kleinste levenszenuw van jullie kleine teen, - dat
allemaal natuurlijk alleen geestelijk ofwel vanuit het standpunt van de diepste
waarheid beschouwd.
[9] Waarlijk Ik zeg jullie: jullie is een eindeloos grote invloedssfeer toegedacht,
waarvan jullie zelf de omvang echter pas volmaakter zullen aanschouwen, wanneer
jullie eenmaal in Mijn eeuwige rijk met Mij in n Vaderhuis zullen wonen en
werken! Want nu is dat allemaal alleen nog maar een wonderlijke droom voor
jullie, zoals dat ook dikwijls bij goede kinderen van vrome ouders het geval is;
maar wat Ik jullie hier zeg, is diepe en goddelijke waarheid.
[10] Zoals Ikzelf alle macht en soevereiniteit in de hemel en op deze nietige aarde
bezit, zo moeten jullie allemaal, die in Mij geloven en Mij boven alles liefhebben,
die ook volkomen bezitten; want de kinderen van een Vader mogen niet minder
dan eindeloos volmaakt zijn, zoals hun Vader dat is. [11] Bij de mensen op deze
aarde ziet dat er meestal wel anders uit, in het bijzonder wanneer de vader zijn
aardse kinderen teveel verwent; maar dat is bij Mij werkelijk nooit en te nimmer
het geval, want Ik weet sinds eeuwigheid wat Mijn kinderen nodig hebben.
[12] Welnu, Ik heb jullie nu een klein voorproefje gegeven, opdat jullie daardoor
weten wie Ik ben, en wie jullie zijn en eigenlijk nog veel meer moeten worden.
Handel daarom overal en altijd naar Mijn woord, dan zullen jullie met gemak
bereiken wat jullie volgens Mijn Vaderlijke woorden dienen te bereiken; want een
zekerder en machtiger borg dan Ik Zelf ben heeft de hele eeuwigheid en
oneindigheid niet. Maar, zoals gezegd, onthoudt het heel goed in de diepste grond
van jullie leven, anders zou Ik dit vergeefs tegen jullie gezegd hebben!
[13] Zoek voor de kleine offers die jullie Mij brengen geen beloningen in deze
wereld - want waarlijk, dan zouden jullie niet Mijn kinderen zijn, maar kinderen
van deze wereld en aarde, die een slechte voetenbank is voor Mijn liefde en Mijn
ernst -, maar doe alles wat jullie doen uit ware, innige liefde tot Mij, jullie Vader ,
dan zal Ik wel weten waarmee Ik Mijn geliefde kinderen een ware wedervreugde
moet bereiden! [14] Voorwaar, voorwaar, Ik zeg jullie: geen menselijk oog heeft
ooit aanschouwd, geen menselijk oor gehoord en geen menselijk zintuig gevoeld,
wat Ik gereed houd voor Mijn kinderen, die Mij als hun vader waarachtig, met een
eenvoudig hart liefhebben!
[15] Maar dit zeg Ik jullie allemaal ook: Ik laat Mij absoluut niet naast de wereld
mee voortslepen! Want of helemaal het n, of helemaal het ander; maar een
dergelijke halfslachtigheid is iets van de duistere heidenen en levert hun dan ook
slechte vruchten op. [16] Want wat voor nut kan een mens ervan hebben, als hij
alle schatten van de wereld zou bezitten, maar daarbij grote schade zou lijden aan
zijn ziel? Bekommer je daarom altijd om schatten, die niet door motten opgegeten
85
kunnen worden en niet door roest aangevreten kunnen worden, dan zullen jullie er
altijd het beste aan toe zijn!
[17] Onthoud dus ook deze raad weer en volg hem op, dan zullen jullie ook reeds
op deze aarde een goed bestaan hebben en de andere mensen, die jullie woorden
zullen geloven, met jullie; al het andere moet echter wegkwijnen, opdat het vlees
niet te hoogmoedig wordt! Want alleen Ik ben als enige de Heer en doe volgens
Mijn eeuwige wijsheid altijd wat Ik wil! De wereld mag dan moord en brand
schreeuwen, zo krachtig en luid als ze maar wil, en nu eens hier en dan weer
daarover, en Ik zal nooit luisteren naar haar loze geblr!
[18] Maar wat Mijn ware kinderen en vrienden Mij zullen voorleggen, daar zal Ik
ook naar luisteren en de kwaal gemakkelijk en spoedig verhelpen; maar alles wat
'wereld' heet en is, moet van nu af aan honderd keer meer getuchtigd worden dan
sinds het begin van de wereld ooit het geval is geweest! Dat is ook Mijn woord, en
de tijd zal de mensen leren dat Ik deze woorden niet vergeefs heb gesproken.
[19] Wee allen die wereldbelust zijn en Mijn wil weerstreven! Want deze aarde is
een wieg voor Mijn kinderen, en die worden niet bekwaam zonder de tuchtroede;
en als zachtere waarschuwingen niets helpen, dan zullen er scherpere en zeer
ernstige gehanteerd worden, wat dan Mijn zorg zal zijn. Maar nu moeten we nog
een deel van jouw vraag afhandelen!'
Hoofdstuk 39: Over runes waar geesten spoken (30.11.1860)
[1] (De Heer:) 'Mijn schriftgeleerde vriend, je hebt in je vraag aan Mij gewag
gemaakt van geesten die verschrikkelijk tekeer gaan in oude burchten en
boerderijen, en Ik zeg je, dat het daar -in het bijzonder in deze tijden -inderdaad zo
mee gesteld is; maar Ik kan je daarbij ook de volste verzekering geven dat dit
absoluut geen gevaarlijke geesten, maar dikwijls wel heel gevaarlijke en door en
door slechte mensen zijn, die in samenwerking met heidense magirs, ook joodse
ex-priesters en ontslagen of uit zichzelf vertrokken Essenen hun boosaardige spel
spelen. Deze mensen hebben allerlei slecht gespuis in goed betaalde dienst en
verzamelen door roof, moord en allerlei andere, echt duivelse bedrieglijke kunsten
grote schatten, en de oude burchten met hun onderaardse gangen zijn voor hen
uiterst geschikte werkplaatsen voor hun bezigheid.
[2] Als een argeloos mens dicht bij deze ware helse nesten komt dan wordt hij,
opdat het bedrog niet aan het licht komt, in geen geval in de omgeving geduld,
maar wordt hem door hun boze kunsten zoveel angst aangejaagd, dat hij
vervolgens zelf de beste beschermer en verdediger van een dergelijk hels nest is;
want hij vertelt dat aan duizend andere mensen van mond tot mond en allemaal
houden ze dat voor iets verschrikkelijk bovennatuurlijks, en geen van die duizend
waagt zich daarna ooit meer in de buurt van zo'n werkelijk hels nest. Maar, zoals
Ik op deze vraag van jou direct aan het begin al opgemerkt heb, laat maar eens een
goed bewapend Romeins leger dicht bij zo'n beruchte burcht met spookgeesten
komen, dan zullen de geesten zich niet verroeren, maar zo snel ze kunnen op de
vlucht slaan door hun geheime onderaardse gangen.
86
[3] Ik zeg je: in dergelijke door jou genoemde burchten en boerderijen verblijven
maar weinig werkelijk duivels geworden mensenzielen, die hun lichamen allang
afgelegd hebben, maar wel vaak een des te groter aantal zielen van mensen die nog
in het vlees hun meer dan duivels slechte leven leiden en gewoonlijk veel erger
zijn dan de absolute duivels aan gene zijde! Ik denk dat door deze uiteenzetting
deze kwestie jou nu wel helder is! Of als je nog een of andere twijfel hebt, laat die
ons dan horen!' [4] Hierop kwam de Romein Agricola weer naar voren en zei:
'Aha, gaat het er in dergelijke nesten zo aan toe? Goed, dat ik ook dit nu uit de
mond van de meest waarachtige getuige gehoord heb! Dit soort spookgeesten zal
ik wel weten uit te drijven! Ook bij ons in Europa ken ik een groot aantal van zulke
beruchte nesten, en aan de praktijken van zulke geesten van vlees en bloed zal
spoedig een einde gemaakt worden!'
[5] Ik zei: 'Dat zal je echter beduidend moeilijker afgaan dan hier in het land van
de joden het geval zou zijn; want jullie invloedrijke heidense priesters zijn
bijzonder genteresseerd betrokken bij dat kwade spel. Zolang Mijn nu aan jullie
gegeven leer daar geen duidelijke vorderingen heeft gemaakt, valt er tegen de
Europese spooknesten met geweld niet veel te beginnen. Maar het beste middel
tegen zulke uiterst bedrieglijke onzin is het voorlichten van het betere deel van het
volk; want als dat eenmaal goed weet, hoe het in werkelijkheid met deze dingen
gesteld is, dan hoort het gepeupel het weldra ook, en dat is dan de snelste en
voornaamste uitdrijver van zulke boze geesten van vlees en bloed.
[6] Wie de vogels wil vangen, moet niet direct met knuppels in de struiken
beginnen te slaan, maar hij moet eerst de netten spannen en dan pas de knuppels in
de struiken gaan gooien, dan zullen de vogels zichzelf met velen tegelijk in de
netten vangen. [7] Waar bepaalde hoofdbeginselen van een wereldse regering te
nauw verbonden zijn met het bedrieglijke priesterdom, daar valt met openlijk
geweld in eerste instantie niet zo veel te beginnen; maar in een latere fase zal het
wel heel goed te gebruiken zijn.
[8] Maar hier in het land van de joden, en met name in Galilea, heb Ikzelf al een
paar van zulke plaatsen van bedrog vernietigd, waarover Cyrenius je iets zal
kunnen vertellen. Er bestaan er evenwel nog enkele, en daar zal Ik weldra nog mee
afrekenen, zoals Ik dat ook met de slechte afgodstempel in Samosata aan de
Eufraat heb gedaan. [9] Maar bij jullie in het nog diep heidense Europa valt er nu
niets anders tegen zulk spookwerk te ondernemen dan alleen datgene wat Ik je
eerder aangegeven heb. [10] Ooit zal Europa Azi in geloof verreweg overtreffen;
maar nu is het over het algemeen nog erg ruw en onrijp, omdat het nog te diep in
het allerduisterste heidendom zit en dat ook na vele honderden jaren niet volledig
zal kunnen laten varen. Er zullen daar evenwel ook velen in Mijn naam in de volste
waarheid staan, maar ook voortdurend meer of minder door de heidenen vervolgd
worden. Maar eens zal Ik een groot gericht doen uitgaan over alle heidenen, welke
dan ook, en dat zal dan voor alle heidenen de genadeslag zijn. - Maar we zullen nu
de schriftgeleerde nog laten spreken.
[11] Zeg jij nu, Mijn schriftgeleerde vriend, wat je nog niet begrijpt! Want als een
waar schriftgeleerde moet jij de Schrift ook volledig begrijpen, en dus geef Ik nu
87
aanjou en de anderen de gelegenheid om in alles, wat jullie nog onduidelijk is, bij
Mij het juiste licht te krijgen.'
[12] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, door Uw goedheid en genade is nu
alles, wat mij het belangrijkste leek, al volledig opgehelderd; maar aangezien Uzelf
zojuist gewag gemaakt hebt van een allergrootst gericht over alle heidenen, zou U
ons toch ook de tijd nader kunnen aanduiden, wanneer dat allemaal zal gebeuren.
[13] Weliswaar hebben ook Danil en J esaja daar in duistere beelden over
gesproken, en Uzelf hebt twee volledige hoofdstukken van J esaja verklaard, die
daarnaar verwijzen, evenals de zekere ondergang van J eruzalem; maar over een
bepaalde tijd hebt U daarbij niets speciaals te kennen gegeven. Aangezien wij
echter nu al zo veel van U hebben gehoord, zou U daarover, en met name over het
laatste gericht over de heidenen over de hele wereld, ook iets naders kunnen
meedelen, evenals over van welke aard het gericht zal zijn en welke tekenen
daaraan vooraf zullen gaan. Want zonder bepaalde waarschuwingen laat U nooit
een gericht over de mensen komen.'
[14] Ik zei: 'Mijn beste schriftgeleerde vriend! J e hebt werkelijk een zeer goede
vraag gesteld, en Ik zal die voor jullie allemaal ook beantwoorden; maar jullie
moeten je het heidendom in die tijd, waarover Ik sprak, niet zo voorstellen als het
heidendom nu in deze tijd. De afgodstempels van de huidige tijd zullen weliswaar
allang vernietigd zijn; maar in plaats daarvan zullen er door de antichrist ontelbare
andere gebouwd worden, en dat zelfs in Mijn naam, en hun priesters zullen zich
bovenmate laten eren als Mijn plaatsvervangers op aarde en zullen zich inspannen
om alle wereldse schatten naar zich toe trekken. Zij zullen zich vetmesten; maar
het volk zal geestelijk en lichamelijk in grote nood verkeren. [15] Kijk, wanneer
dat heidendom de overhand zal hebben gekregen, zal ook weldra het grote gericht
over de nieuwe hoer van Babylon uitgestort worden! Nadere bijzonderheden zal Ik
jullie later vertellen, maar laten we nu eerst wat wijn tot ons nemen!'
Hoofdstuk 40: De betekenis van brood en wijn; over de ceremonin
[1] Lazarus liet direct nieuwe wijn brengen en zei: 'Het grote en zeer verhevene,
dat wij nu uit Uw goddelijke mond gehoord hebben, moet ook met een nieuwe
wijn bekrachtigd en in ons hart bezegeld worden!'
[2] Ik zei: 'Daar heb je gelijk in, vriend en broeder Lazarus! Al het goede en ware
heeft in brood en wijn zijn volledige overeenkomst. Daarom kunnen jullie er na
Mij bij het matig gebruiken van brood en wijn tot Mijn gedachtenis ook steeds
verzekerd van zijn, dat Ik Mij tot aan het einde van alle tijden van deze aarde in de
geest, zoals nu in het lichaam, persoonlijk onder jullie, Mijn kinderen, broeders en
vrienden, zal bevinden. Al zullen jullie Mij met de ogen van jullie lichaam zeker
niet altijd zien, dan zal toch jullie hartje zeggen: 'Verheug je; want jullie Heer, God
en Vader is onder jullie en zegent voor jullie het brood en de wijn! Wees dan
vrolijk en opgewekt in Zijn naam, en denk daarbij aan de arme broeders en zusters
en in het bijzonder de armen van geest!'
[3] Wanneer jullie hart je zo'n aansporing zal geven, bedenk en geloof dan altijd
dat Ik Mij persoonlijk onder jullie bevind, en wat jullie Mij dan aan goeds en waars
88
voor jullie zieleleven zullen vragen, dat zal Ik dan ook altijd heel bereidwillig en
op een goed te begrijpen manier geven. [4] Wie Mij dan met grote liefde in hun
hart zullen begroeten, zullen zich er weldra ook met hun ogen van overtuigen, dat
Ik Mij werkelijk persoonlijk onder jullie bevind. En wat Ik hier tegen jullie zeg en
verklaar' geldt ook ten volle voor jullie ware en getrouwe navolgers. - Maar geef
nu de nieuwe wijn maar; want Ik heb dorst gekregen!'
[5] Hierop werd een hele frisse en zeer goede wijn geserveerd. Ik dronk, en ook
alle anderen dronken en prezen de wijn, die door Mijn wil zeer gekruid en gezoet
was. [6] Toen wij ons zo gesterkt hadden, vroeg de schriftgeleerde nogmaals of Ik
nu al genegen was om hem antwoord te geven op wat hij Mij gevraagd had.
[7] Ik zei echter: 'Vriend, er zijn nog wel andere dingen, die noodzakelijker zijn om
nu te bespreken dan het einde van het heidendom. Laat eerst de morgen maar
aanbreken en de Farizeen die in het andere vertrek rusten eerst van hier
vertrekken, dan zal Ik jullie daarna in de open lucht het hoe en wanneer van het
einde van alles wat 'wereld' en heidendom heet in beelden uiteenzetten.
[8] Maar nu zullen wij, zoals reeds opgemerkt, over iets anders spreken, wat
voorshands belangrijker zal zijn dan het treurige en uiterst benarde einde van al het
wereldse en het heidendom. Waarover zouden wij volgens jullie nu het eerst
moeten spreken, en waar hebben jullie allemaal echt behoefte aan om te weten en
te geloven?'
[9] Nu sprak Petrus weer een keer: 'Heer, ik heb nog iets; als ik nu ook zou mogen
spreken - en daar vraag ik U om - dan heb ik wel een vraag aan U te stellen!'
[10] Ik zei: 'Spreek dan! Want nu heeft ieder van jullie het recht om te spreken en
te vragen.' [11] Nu zei Petrus: 'Heer, Mozes heeft voor de reiniging van zondaren
bepaalde uiterlijke middelen voorgeschreven, die iedere jood welbekend zijn.
Moeten wij ons daar ook van bedienen? Hebben die voor de mens een kracht die
hem heiligt, en zijn ze absoluut noodzakelijk voor het bereiken van het eeuwige
leven van de ziel?
[12] Moeten ook de heidenen zich laten besnijden als zij Uw leer aannemen, of is
bij hen de doop alleen al voldoende? En moeten behalve de besnijdenis ook de
andere middelen ter reiniging toegepast worden bij de tot ons bekeerde heidenen?'
[13] Ik zei: 'Wie een jood is en besneden, zal ook altijd besneden blijven; maar de
besnijdenis zelf is op zichzelf niets en heeft voor niemand een of andere geheime
en bepaalde magisch heilig makende waarde voor de ziel.
[14] De mens wordt door niets anders geheiligd dan door het levende geloof en
zijn daadwerkelijke liefde tot God en de naaste. [15] Wie echter gezondigd heeft
tegenover God en tegenover zijn naaste, moet zijn zonden met waar berouw
erkennen, God ernstig om vergeving vragen, het onrecht dat hij zijn naaste heeft
aangedaan goedmaken en verder niet meer zondigen, dan is hij vervolgens
helemaal gereinigd; want doordat hij het kwaad heeft goedgemaakt en geen zonde
meer begaat, worden hem vanzelfsprekend ook de zonden kwijtgescholden.
[16] Wie dat echter niet doet, blijft voortdurend geheel en al in zijn zonden en de
kwade gevolgen daarvan, ook al zouden er tienduizend bokken voor hem geslacht
en in de J ordaan geworpen zijn. Dit en ook alle andere uiterlijk reinigende
middelen verbeteren en heiligen de mens niet in het minst, maar alleen zijn
89
waarachtig en oprecht handelen volgens Mijn leer , en dat hij in zijn hart gelooft in
de ene, ware God, en dus ook in Mij .
[17] Ik heb jullie immers al gezegd, dat jullie iedereen die Mijn leer en dus ook
Mijzelf innig en waarachtig heeft aangenomen en opgenomen, moeten dopen in de
naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest; daarvoor is het opleggen van de
handen voldoende en als een uiterlijk teken van ware, innerlijke reiniging door
Gods geest het wassen met zuiver water. En dat is werkelijk voldoende voorjoden
en heidenen. [18] Al het andere heeft voortaan geen waarde in Mijn ogen, zoals
ook een uiterlijk gebed met de lippen, al is het nog zo lang, voor Mij geen waarde
heeft. Wie wil en verlangt dat zijn gebed door Mij verhoord wordt, moet in het
stille kamertje van zijn hart in vol geloof tot Mij bidden, dan zal Ik hem geven
waar hij om gevraagd heeft.
[19] Ik zeg jullie nogmaals, zoals Ik al zo vaak gezegd heb: zoek in alles alleen de
waarheid; deze zal jullie volkomen vrij maken!
[20] Het is heel goed dat de mens volgens de leer van Mozes tevens zijn lichaam
rein houdt. Door onreinheid komen er allerlei boosaardige ziekten in het vlees en
het bloed en deze veroorzaken onvrede en droefheid in de nog zwakke ziel; maar
wat het vlees van vuil reinigt, dat reinigt de ziel niet van haar zonden. De joden
wassen immers voor en na een maaltijd hun handen en dikwijls ook hun voeten, en
wij doen dat vaak niet, en toch zijn wij met ongewassen handen reiner dan de
strenge joden met altijd gewassen handen en voeten.
[21] En nu kort en goed: geen enkel uiterlijk reinigend middel heeft een heiligende
werking op de innerlijke mens, maar alleen het levende geloof in de waarheid, en
de liefde en goede werken daarvan. - Hebben jullie dat nu begrepen?'
[22] Petrus zei: 'Dan is het dus in het vervolg ook niet nodig dat wij net als de
tempelpriesters de huwelijken inzegenen?'
[23] Ik zei: 'Op zichzelf genomen helemaal niet; want de huwelijksband wordt
voldoende gesloten door de wederzijdse gelofte ten overstaan van de ouders of
andere waarachtige getuigen. Maar als jullie in een gemeente die jullie in Mijn
naam gesticht hebben huwelijken als goed erkennen en ze in Mijn naam zegenen,
zal hun dat tot nut en bekrachtiging van hun verbintenis strekken. Dat dient echter
alleen te gebeuren als een liefdesdienst, uitgaande van jullie goede wil.
[24] Ik geef jullie dit echter slechts als een goede raad en niet als een wet. En
daarom moet er door jullie ook vooral geen wet van gemaakt worden; want wat
voor negatieve invloed dwingende wetten hebben op zielen met een vrije wil, heb
Ik jullie vannacht meer dan voldoende laten zien, evenals de onontkoombare
gevolgen daarvan, en daarom moeten jullie altijd alleen maar vrij handelen vanuit
ware en zuivere liefde en nooit vanuit een dwingend gebod. Alleen daaraan zal
men Mijn ware leerlingen herkennen, namelijk aan het feit dat ze onder elkaar
alleen de vrije wet van de liefde toepassen en elkaar over en weer liefhebben, zoals
Ik jullie nu liefheb. [25] Maar zo'n betaalde inzegening van het huwelijk door een
autoritaire en hoogmoedige priester in of buiten de tempel heeft voor Mij niet de
minste waarde, maar alleen Mijn grootste misnoegen. En wat Mijn afkeuring
verdient, is zeker ook in strijd met Mijn orde en is een kwaad en een zonde, die
90
werkelijk geen enkel mens zegen brengt. Als jullie dat goed begrepen hebben,
handel dan ook zo, dan zullen jullie daar goed aan doen!'
[26] Hierop zegt Agricola: 'Heer en Meester, dan zullen ook wij Romeinen er goed
aan doen als wij bij ons met het huwelijk zo te werk gaan! En wat is Uw mening
ten aanzien van veelwijverij, bent U ervoor of ertegen?'
Hoofdstuk 41: Veelwijverij
[1] Ik zei: 'Wie van jullie heidenen in Mijn leer zal wandelen, zal ook altijd graag
een dergelijke raad van Mij horen. Maar wat de veelwijverij betreft, moet het bij
Mijn volgelingen net zo zijn, als in het begin van de mensen op deze aarde,
aangezien God slechts n eerste man schiep en hem ook maar n vrouw gaf;
want wie al eens een vrouw gehuwd heeft, aan wie hij zijn volle liefde en
onwankelbare trouw beloofd heeft, en hij trouwt dan ook nog met een tweede en
een derde vrouw, en sommigen met nog meer, dan pleegt hij daarbij ontegenzeglijk
echtbreuk tegenover de eerste vrouw, en er staat nu eenmaal in de wet: 'Gij zult
niet echtbreken!' [2] Ik zeg jullie, dat veelwijverij uit den boze is; want ze maakt de
ziel heel zinnelijk door de grote wellust van het vlees; het is en blijft kwade
geilheid en hoererij en openlijke echtbrekerij .
[3] Allen die behept zijn met deze kwalen zullen het rijk Gods niet binnen gaan, -
hoe zouden ze dat ook kunnen? Hun ziel is immers te diep begraven in het
zinnelijk vlees van hun lichaam en kan niets geestelijks meer vatten en voelen!
Daarom komen zulke wellustelingen moeilijk of nauwelijks in Gods rijk. Want
waaruit het eigenlijke rijk van God bestaat heb Ik jullie allemaal al meer dan
voldoende uitgelegd. [4] Maar hoe schadelijk meer wijverij ook is voor de ziel van
de mens, toch geef Ik jullie daar geen wet tegen, maar Ik laat alles over aan de vrije
wil van ieder mens, toon jullie de waarheid en geef jullie een goed advies.
[5] Hetzelfde geldt, als een man slavinnen als bijslaapster of concubine houdt,
want ook met hen breekt hij de echt ten opzichte van zijn officile vrouw.
[6] Een man echter die niet getrouwd is met een vrouw, maar alleen met
bijslaapsters zijn geile leven leidt, is net zo slecht en dikwijls nog slechter dan
menig zwakke echtbreker, want hij schaadt niet alleen zijn eigen ziel, maar ook de
zielen van zijn wellustige bijslaapsters. Zulke mensen bereiden zichzelf reeds in
deze wereld een boos en bitter lot en een nog slechter en bitterder lot aan gene
zijde, want ze hebben door hun leefwijze bijna alle etherische levensstof van de
ziel verspild! [7] Wie volgens Mijn leer een spoedige en volledige wedergeboorte
in de geest van zijn ziel verlangt, dient een zo kuis mogelijk leven te leiden en zich
niet te laten bekoren en verleiden door het vlees van jonge en volwassen vrouwen;
want dit trekt het leven van de ziel naar buiten en verhindert daardoor ten zeerste
het ontwaken van de geest in de ziel, zonder welke echter geen volledige
wedergeboorte van de ziel in haar geest voorstelbaar of mogelijk is!
[8] Een goed, met verstand, wijsheid en zelfverloochening gepaard gaand huwelijk
belemmert de geestelijke wedergeboorte niet, maar geilheid en wellust maken die
onmogelijk. Mijd die dan ook meer dan de pest! [9] Ook al keren wellustelingen
van beiderlei geslacht na een tijdvolkomen in zichzelf en beginnen ze door grote
91
zelfverloochening een volkomen kuis leven te leiden en verkrijgen ze door zo'n
echte boetedoening ook de volledige vergeving van hun zonden, dan zullen ze toch
op deze wereld de volle geestelijke wedergeboorte moeilijk of helemaal niet
bereiken, maar slechts voor een deel; want de ziel van zulke mensen heeft het druk
genoeg om zich alleen al in zoverre van haar vlees vrij te maken, dat ze de
waarschuwingen van de geest kan vernemen die noodzakelijk zijn voor haar heil.
Zo iemand kan weliswaar nog heel goed en wijs worden en veel goeds tot stand
brengen, maar tot de volle omvang van de daadkracht die wonderen bewerkt zal hij
nauwelijks komen. Dat kan een dergelijke ziel pas aan gene zijde bereiken.
[10] Een dergelijke ziel lijkt op een mens, die vele jaren lang zwak en ziek geweest
is en eindelijk door een waar en juist geneesmiddel beter is geworden. J a, gezond
is zo'n mens nu wel en hij kan, wanneer hij van dan af aan heel ordelijk leeft, ook
nog gezond blijven en een hoge leeftijd bereiken; maar de kracht van een mens, die
vanaf zijn kindertijd volkomen gezond was, zal hij nauwelijks meer bereiken,
omdat zijn inwendige spieren, zenuwen en vezels zich ten eerste door de lange
ziekte niet goed hebben kunnen ontwikkelen, en ten tweede, wat het belangrijkste
is, hebben ze ook niet in verschillende bewegingen en inspanningen geoefend
kunnen worden. [11] Zoals nu zo'n mens door de langdurige ziekte, vanwege
gebrek aan inwendige ontwikkeling van spieren, zenuwen en vezels en vanwege
gebrek aan oefening daarvan, niet gemakkelijk de volle lichaamskracht van een
oergezond mens kan bereiken, zo vergaat het ook een ziel die lange tijd ziek
geweest is; want het ontbreekt haar aan de oorspronkelijke ontwikkeling van de
ware en zuivere liefde tot God, en bijgevolg ook van haar geloof en haar wil. Als
het haar aan dat eerste evenwel ontbreekt, dan ontbreekt het haar zeker nog meer
aan oefening van de genoemde drie onderdelen, en de innerlijke kracht van deze
drie levensdelen van de ziel van een volkomen beter geworden wellusteling blijft
steeds ten achter , alhoewel er in de hemel over de volledige bekering van n
zondaar meer vreugde heerst dan over negenennegentig rechtvaardigen, die nooit
boete hebben hoeven doen. Want als liefde, geloof en wil van een mens werkelijk
daadkrachtig willen worden, moeten ze reeds vanaf de jeugd behoorlijk ontwikkeld
en vervolgens goed geoefend worden.
[12] Maar zoals Ik de macht heb om zelfs de meest zware en langdurige ziekte zo
volkomen te genezen, dat de door Mij genezen mens ook zo krachtig wordt alsof
hij sinds zijn geboorte nooit ziek was geweest, zo kan van nu af aan ook de ziel
van een volkomen bekeerde zondaar nog eenzelfde innerlijke kracht bereiken als
de ziel van een rechtvaardige, die nooit boete heeft hoeven doen. Maar het kost
haar veel inspanning om zichzelf te verloochenen.
[13] Wie kinderen heeft, moet ze al vanaf hun vroege jeugd oefenen in die drie
onderdelen, dan zullen ze later gemakkelijk de wereld in zichzelf overwinnen!
[14] Kijk, dat alles geef Ik jullie enkel als goede raad en niet als een of andere wet;
want onder een dwingende wet kun jij, mens, niet de vrije grondlegger van jouw
heil worden! Wie zichzelf echter een dergelijk advies van Mij in zijn wil als een
dwingende wet oplegt en ernaar handelt en leeft, die doet daar goed aan. Hebben
jullie dat nu allemaal ook goed begrepen?'
92
Hoofdstuk 42: De juiste boetedoening
[1] Allen zeiden: 'J a, waarlijk meest wijze Heer en Meester, de ware en volmaakte
boetedoening is en blijft dus het enige echte geneesmiddel voor de ziel
(sacramentum), en al het andere is niets en heeft geen levenswaarde. Dat zien wij
nu allemaal goed en heel zuiver in. Maar wat vindt U, o Heer en Meester, van de
strenge boetedoeningen in zak en as? Zijn de zak en de as bij strenge boetedoening
noodzakelijk?'
[2] Ik zei: 'Die zijn net zo min nodig als het nu van jullie kant ook niet nodig was
Mij daarnaar te vragen, aangezien Ik jullie toch al voldoende duidelijk gezegd heb,
waaruit de ware en bij Mij enige waardevolle boetedoening van een zondaar
bestaat. Wat voor heiliging moeten zak en as de mens dan bieden voor zijn ziel?
Zak en as werden bij de ouden ingesteld als symbolische beelden, waaronder de
juiste boetedoening verstaan moest worden; want de zak staat voor de uiterlijke
deemoed en de as voor de ware innerlijke deemoed van de ziel. Maar enkel het
dragen van een zak en het bestrooien van het hoofd met as heeft een mens evenmin
heiliging gebracht als vasten en kastijden, -evenals een soldaat, die uit angst en
vrees voor de vijand in een veilig hol wegkruipt in plaats van moedig een gevecht
met hem aan te gaan, zeer waarschijnlijk niet met een zegekrans gekroond wordt.
[3] Daarom: weg met zak en as, weg met het kastijden en vasten, en weg met het
offeren van bokken en weg met alle andere tempeloffers ter wille van de vergeving
van zonden; want die hebben voor Mij niet de minste levenswaarde! Maar in plaats
daarvan moet men een vaste en onbuigzame wil tot waarachtige innerlijke
verbetering van het leven aan de dag leggen alsook een levende liefde tot God en
de naaste, en het volle geloof in God en Zijn menswording in Mij; want alleen dat
heiligt de mens en maakt de ziel sterk en geheel en al levend in Mijn geest, die in
haar heerst! [4] Blijf daarbij, en onderwijs het ook aan alle andere volkeren, dan
zullen jullie Mij het dreigende gericht over alle heidenen in latere tijden besparen;
maar jullie moeten niet sidderen en beven voor de mensen, maar met goede en
moedige wil hun openlijk de volle goddelijke ernst van de waarheld verkondigen!
En ook al zullen jullie niet helemaal in staat zijn om in korte tijd het hele
heidendom afdoende en succesvol te bestrijden, de zuivere waarheid zal daar in
latere tijden heel goed toe in staat zijn. Want het grote door Mij aangekondigde
gericht over het rijk van de leugen zal.bes~.aan in de overwinning van de
waarheid, en dat zal geen andere waarheld zijn dan die Ik jullie hier nu verkondig.
[5] In die tijd zal ik weer mannen en zelfs maagden opwekken, die de mensen deze
waarheid even zuiver en helder uit Mijn mond in hun hart zullen doorgeven als Ik
die nu Zelf met Mijn lichamelijke mond aan jullie verkondig, en die waarheid zal
voor alle blinde heidenen de machtige en onverbiddelijke rechter zijn.
[6] Dus geen zak en geen as meer, maar in alles de volle waarheid en een vaste
wil! [7] En zo, Mijn leerlingen en vrienden, heb Ik nu volkomen duidelijk en niet
in beelden tot jullie gesproken, en evenzo dienen jullie dat ook duidelijk te
verstaan en te begrijpen, en wel door de daad; want het weten alleen heeft voor de
93
ziel weinig of helemaal geen nut! Wie echter door de daad van de waarheid een
echt offer brengt, die zal het eeuwige leven ontvangen.
[8] En zeg Mij nu nogmaals, of er nog een of andere duistere domheid op jullie
drukt, en of jullie deze heldere woorden van Mij ook naar volle waarheid begrepen
hebben! Ik vraag jullie dat echter niet omdat Ik niet zou weten hoe en of jullie dat
allemaal begrepen hebben, maar Ik vraag het alleen opdat jullie je in je hart ook
zelf zullen afvragen, hoe de waarheid er in jezelf uitziet; want alleen dat behoort
tot jullie eigen leven. En nu kunnen jullie nogmaals spreken!,
[9] Allen zeiden als uit n mond: 'O Heer en Meester, wij hebben nu alles wat U
ons heeft uitgelegd goed begrepen, en zien ook de volle waarheid in van wat er
gezegd en uitgelegd is! Wij zullen dat daarom ook metterdaad uitvoeren, in de
eerste plaats voor onszelf, en zullen het zo ook getrouw meedelen aan de andere
mensen die van goede wil zijn. Maar wij betwijfelen niettemin sterk of deze
gouden lichte waarheid door de vele zeer blinde mensen wel vreugdevol
aangenomen wordt als datgene wat ze in feite is. Want wie ziende is, beleeft ook
zeker steeds vreugde aan het aanbreken van de dag; maar voor volkomen blinden
zijn nacht en dag nagenoeg gelijk. [10] Er is nu evenwel een zeer groot aantal
mensen die naar de geest volkomen blind zijn en zich alleen gelukkig voelen in de
oude geheimzinnige ceremonie en tegenover God, die ze nog nooit hebben leren
kennen, die menen te zondigen wanneer ze van de oude gebruiken het een of ander
zouden moeten opgeven en zodoende de oude mens als een oud, half vergaan kleed
zouden uittrekken en een geheel nieuw kleed zouden aantrekken.
[11] Met zulke mensen zal moeilijk te praten en te handelen zijn, wat gemakkelijk
te voorzien is; want wie niet reeds langs de weg van veel ervaringen tot een
helderder denken is gekomen, zal deze lichtende waarheid dan ook niet als zodanig
geheel in zijn hart opnemen, maar uit oude vastgeroeste gewoonte blijven hangen
aan het aloude mysterieuze, de oude zeden en gewoonten beschouwen als een hoog
boven alles in ere te houden godsdienst en deze nieuwe, lichtende waarheden
uiteindelijk voor ketterijen houden en ze verachten en vervolgen. En zo zal het
moeilijk worden om deze lichtende waarheden aan de zeer vele blinden te
verkondigen en hen bij te brengen dat die ook voor hen gelden.
[12] Zo bestaat er bij de joden een oude gewoonte, volgens welke zij tegenover een
priester een belijdenis moeten afleggen, zodat hij zowel hun zonden als hun goede
werken kent, ze tegen elkaar afweegt en vergelijkt, om aan de hand daarvan ter
verzoening van de zonden de boetedoeningen en de reinigingsoffers vast te stellen.
Degene nu die zich zo aan een priester heeft getoond en vervolgens ook datgene
gedaan en volbracht heeft wat hem door de priester was opgelegd, beschouwt
zichzelf daarna als volkomen gereinigd en voor God gerechtvaardigd; maar als
men hem nader beschouwt, dan is en blijft hij na een dergelijke reiniging nog altijd
helemaal dezelfde onverbeterlijke mens en begaat hij tot zijn volgende biecht niet
alleen weer de oude zonden, maar dikwijls ook nog een paar nieuwe, en daaruit
blijkt duidelijk dat dit oude reinigingsgebruik de mens niet alleen niet beter, maar
vaak alleen nog maar slechter maakt dan hij voorheen was. [13] Maar als je zou
proberen tegen die oude onzin op te treden en te onderrichten, zul je moeten
94
vluchten als je niet gestenigd wilt worden! Wat heeft U, o Heer en Meester,
daarover te zeggen?'
Hoofdstuk 43: Vergeving van zonden
[1] Ik zei: 'Daarom moeten jullie de mensen juist alleen de waarheid verkondigen!
Wie die aan zullen nemen, zullen vrij en zalig worden; wie die echter niet aan
zullen nemen, zullen dan ook voortdurend in hun zonden blijven en in het gericht
en de geestelijke dood daarvan.
[2] Ik verplicht jullie immers niet om deze levenswaarheden alle mensen in zeer
korte tijd zodanig bij te brengen, dat ze er ook al volkomen naar moeten leven.
Voorlopig heb Ik het immers alleen aan jullie gegeven om het geheim van Gods
rijk te begrijpen, en niet ook aan alle in deze tijd ontstellend blinde mensen. Later
zullen jullie echter wel een groot aantal mensen tegenkomen, die zich met alle ijver
bij jullie zullen aansluiten en met jullie zullen samenwerken ter wille van de door
Mij aan jullie verkondigde waarheden. [3] Wat echter de door jullie aangeroerde
schuldbelijdenissen voor de priesters als zodanig betreft, die zijn op de manier
waarop ze nu bestaan slecht en dus volkomen verwerpelijk, omdat ze de mensen
niet verbeteren, maar hen enkel tot aan hun einde in hun zonden doen volharden;
maar Ik ben er ook weer niet tegen, als een zwak iemand, wiens ziel ziek is, uit
goede wil aan iemand die sterker is en een gezonde ziel heeft zijn zwakheden en
gebreken eerlijk bekent, omdat de gezonde en lichtsterke mens hem dan uit
waarachtige naastenliefde gemakkelijk de ware middelen aan de hand kan doen,
waardoor de ziel van de zwakke naaste sterker en gezond kan worden. Want op die
manier wordt een mens dan voor de ander een echte zieleheiland. Ik maak daar
echter ook geen wet van, maar geef jullie daarmee alleen maar een goede raad; en
wat Ik doe, doen jullie dat ook, en breng iedereen de waarheid bij!
[4] Het belijden alleen reinigt een mens evenmin van zijn zonden als dat het een
lichamelijk zieke reeds gezond maakt, als hij zijn kwaal en hoe hij er aan gekomen
is aan een arts vertelt, al doet hij dat nog zo oprecht; maar hij moet luisteren naar
de raad van de arts, die wijs is en veel kennis heeft, en die raad dan ook getrouw
opvolgen en in de toekomst alles vermijden, wat hem die kwaal bezorgd heeft.
[5] Zo is het ook goed, dat in een gemeente iedere broeder de andere kent, zowel
wat zijn sterke als wat zijn zwakke kanten betreft, opdat de een de ander volgens
de volle waarheid wat de ziel betreft en ook lichamelijk kan en wil ondersteunen.
Degene echter die niets wil zeggen, omdat hij meent dat hij met zijn belijdenis
iemand zou kunnen ergeren, moet door niemand uitgedaagd worden om zijn
zwakheden te bekennen! [6] Wanneer echter iemand van jullie wijs is, en zijn geest
openbaart hem de zwakheden van de zwakke en angstige broeder, dan moet de
wijze hem onder vier ogen een goed advies geven en hem met raad en daad uit zijn
verborgen nood helpen, dan zal zijn loon hem niet onthouden worden!
[7] Maar laat iedereen zijn vrije wil en leg niemand enige dwang op; want jullie
weten nu dat iedere morele dwang volkomen in strijd is met Mijn eeuwige orde!
Wat Ik niet doe, doen jullie dat ook niet! [8] En zo hebben we nu ook de juiste
95
woorden gesproken over het openlijk belijden van zwakheden en geheime zonden;
alles wat daar bovenuit gaat of daaronder blijft, is tegen Mijn orde en uit den boze.
[9] J ullie moeten echter de zwakke broeder, die in vertrouwen openhartig is
geweest tegenover een sterkere van jullie, niet bejegenen met een dreigend gezicht
als van een rechter, maar hem steeds met alle liefde en vriendelijkheid de waarheid
openlijk te kennen geven en hem ook de middelen aan de hand doen waardoor hij
gemakkelijk en veilig genezen kan worden, dan zal hij ook de moed niet laten
zakken en zal hij een dankbare leerling van de vrije waarheid worden; maar
wanneer jullie hem met allerlei boetepreken gaan benaderen, zullen jullie niet
alleen niets of weinig bij hem bereiken, maar hem nog veel ellendiger maken dan
hij ooit tevoren was. [10] In latere tijden zal het echter helaas gebeuren dat
schuldbelijdenissen ten overstaan van valse profeten in Mijn naam nog meer in
zwang zullen raken dan ze ooit onder de Farizeen en aartsjoden zijn geweest, en
dat zal leiden tot de val en het gericht van de valse profeten die in Mijn naam
werken. Want evenals de heidenen zullen dezen de mensen zeggen dat God alleen
aan hen het recht verleend heeft om alle zondaren de zonden te vergeven of ook toe
te rekenen; zo zullen zij hun blinde gunstelingen tegen grote offers voor alle
hemelen zalig en heilig verklaren.
[11] Wanneer dat zal gebeuren, zal weldra de tijd naderbij komen waarin het grote
gericht over het nieuwe heidendom zal plaats vinden. Wees daarom voorzichtig
met de openlijke belijdenissen, opdat zij * ('Zij' slaat hier op 'de valse profeten'. )
jullie niet te gauw nadoen, met een nog slechtere mentaliteit dan nu bij de
Farizeen en aartsjoden het geval is!
[12] Ik heb jullie, en in het bijzonder Mijn oude leerlingen, ook eens gezegd datje
degenen die tegen jullie gezondigd hebben hun zonden kunt vergeven, en dat die
aan degenen aan wie jullie ze hier op aarde zullen vergeven ook in de hemel
vergeven moeten en zullen zijn; als jullie echter vanwege een onmiskenbare
onverbeterlijkheid goede redenen hebben om hun de zonden die ze tegen jullie
begaan hebben toe te rekenen, dan zullen ze hun ook in de hemel toegerekend zijn.
[13] We hebben destijds al vastgesteld dat jullie pas het recht hebben om zondaren
hun zonden tegen jullie toe te rekenen, als jullie hun tevoren al zevenmaal
zevenenzeventig maal hebben vergeven.
[14] Als jullie, als Mijn naaste leerlingen, echter pas op de genoemde wijze van
Mij het recht hebben om alleen maar degenen die tegenover jullie zondigen hun
zonden toe te rekenen of ook te vergeven, dan is het toch duidelijk, dat geen enkele
priester ooit van God het recht zou kunnen hebben om ook zonden te vergeven of
toe te rekenen die niet tegenover henzelf bedreven zijn..
[15] Aan degene die bijvoorbeeld tegen Kajafas gezondigd heeft, kan Kajafas ook
de zonden vergeven of, al naargelang de zaak eruit ziet, ook toerekenen; wie echter
tegen Herodes gezondigd heeft, die heeft met Kajafas, en hij met hem, niets te
maken, maar alleen met Herodes. Wie echter tegen de tempel gezondigd heeft, die
moet maar zien hoe hij met de tempel in het reine komt!
[16] Maar daarmee bedoel Ik natuurlijk niet de tempel zoals hij nu is, maar zoals
hij vroeger was -want nu zou ook Ik een zondaar tegen de tempel zijn, net zoals
jullie dat allemaal zijn -en wij zullen tegenover de tempel dan ook geen
96
schuldbelijdenis hoeven af te leggen; want nu zijn wij de hoogst ware tempel van
God, en die daar beneden is een moordkuil geworden. Daarom zal dan ook weldra
de oogst beginnen van zijn boze vruchten, die hij op zijn akkers heeft uitgezaaid.
Dan zal men van zijn doornen en distels geen druiven en vijgen oogsten.
[17] Zoals het nu echter met de tempel gesteld is, nota bene in de naam van
J ehova, zo en nog veel erger zal het eenmaal met het nieuwe heidendom in Mijn
naam gesteld zijn; maar de oogst van de vruchten daarvan zal nog veel slechter
uitvallen dan de oogst van deze tempel daar beneden.
[18] J ullie zullen aan het nieuwe heidendom zeker geen schuld hebben, zoals ook
de profeten er geen schuld aan hebben, dat de tempel daar beneden nu geworden is
zoals hij nooit had moeten worden, maar alle schuld zal bij de mensen liggen, wier
behaaglijke traagheid het niet toeliet zelfhandelend de wegen van de waarheid te
gaan, maar in hun plaats liever anderen en met name de zogenaamde priesters om
de door hen aangereikte smerige offers heen te laten schrijden, - die echter ook niet
de wegen van de waarheid bewandelen, maar alleen de wegen van bedrog en
leugen. Daar leidt dan de ene volkomen blinde de andere net zo lang, tot beiden bij
een kuil komen en ze er allebei vervolgens ook invallen. [19] Nu jullie dit uit Mijn
mond hebben gehoord, moeten jullie het ook naar volle waarheid begrijpen, en laat
je nooit verleiden door de traagheid van de hooggeplaatsten! Want wie niet zelf wil
werken, zal ook niet eten van het gerecht des levens!'
[20] De schriftgeleerde zei: 'Welnu, dat was buitengewoon helder door U
gesproken, en de waarheid van wat U gezegd hebt is overduidelijk! Als Mozes en
de profeten ook zo duidelijk tot het volk hadden gesproken als U, o Heer en
Meester, nu tot ons gesproken hebt, dan was het hele jodendom er heel anders aan
toe dan nu in deze slechte tijd! Wanneer Uw leer onder het volk bekend zal raken,
zal die zeker voor altijd heel andere vruchten dragen; want van ons zal deze leer
werkelijk even weinig veranderd op de andere mensen overgaan als de sterren aan
de hemel onveranderlijk op en onder gaan. Wij vragen U alleen, o Heer en
Meester, om ons met Uw genade en hulp nooit meer te verlaten, evenals ook
diegenen niet die na ons Uw volkeren zullen leiden en sturen!'
Hoofdstuk 44: De natuurgeesten van de lucht
[1] Ik zei: 'J ij hebt nu weliswaar heel goed gesproken, en deze leer, die jullie nu
gegeven is, zal tot aan het einde der tijden bij de rein en zuiver bewaard blijven;
maar wanneer jij denkt dat het er nu met het jodendom anders voor zou staan als
Mozes en de profeten even duidelijk tot het volk gesproken hadden als Ik nu tot
jullie gesproken heb, dan zeg Ik je dat jij je daar erg in vergist. Want als Mozes en
de profeten tot het volk gesproken hadden op de manier zoals Ik dat nu tot jullie
doe, dan zou het volk Mozes noch de profeten begrepen hebben, omdat het zich
destijds slechts in beeldende taal het gemakkelijkst kon uitdrukken.
[2] Destijds bezat zelfs het zeer eenvoudige en gewone volk de wetenschap der
overeenstemmingen, hun schrift bestond uit beelden, en hun taal richtte zich naar
de bij het volk welbekende beelden. Toen echter het volk later tot meer aardse
welstand en aanzien was gekmen, kreeg het weldra ook een groot aantal aardse
97
behoeften, en om die te bevredigen moest het zich een grote hoeveelheid
natuurlijke middelen daartoe verschaffen. Welnu, de vele behoeften en de vele
middelen kregen ook hun heel eenvoudige benamingen, waarachter zich geen
overeenkomstige beelden bevonden. Deze eerst later door de mensen gevormde
eenvoudige namen van veel behoeften en de middelen om daaraan te voldoen
verdrongen vervolgens maar al te gauw het beeldschrift en de innerlijke betekenis
daarvan; en zo hadden noch Mozes noch de profeten er schuld aan, dat ze door de
tegenwoordige joden niet meer begrepen worden. Maar het was alleen de schuld
van de mensen zelf, die door hun zelf veroorzaakte en steeds toenemende wereldse
instelling de wetenschap van het oude schrift en de oude taal, die steeds diep
geestelijke dingen in zich bevatte, helemaal kwijtgeraakt zijn.
[3] Als jij in de tijd van Mozes zo gesproken had als je nu spreekt, dan zouden
destijds noch Mozes noch een van de andere profeten jou begrepen hebben;
aangezien echter nu bij jullie de oude taal om de jullie bekend gemaakte redenen in
deze tijd geheel en al verloren is geraakt, moet je daarin ook de reden zoeken,
waarom jullie nu Mozes en de profeten niet kunnen begrijpen.
[4] Maar nu begint het eerste ochtendlicht aan te breken, en onze tempeldienaren in
de andere zaal beginnen daar in beweging te komen om weldra op weg te gaan
naar hun huizen en daar volgens hun vaste voornemen de regelingen voor hun
vertrek te treffen. Zodra zij vertrokken zijn, zullen wij ons naar buiten in de open
lucht begeven en daar onze overdenkingen houden.
[5] En jij, vriend Lazarus, zult er goed aan doen wanneer je een paar van jouw
knechten als geleide met de tempeldienaren mee laat gaan tot aan de poort van de
tuin; want in hun gedachten zien zij de drie leeuwen beneden langs de weg op de
loer liggen, waardoor zij bang zijn om verder te gaan. Laat daarom enige knechten
naar hun kamer gaan om hun te zeggen, dat er van de leeuwen geen spoor meer te
vinden is! Mochten ze dan nog bedenkingen hebben, dan moeten de knechten hun
ook aanbieden hen te begeleiden, wat de tempeldienaren met vreugde zullen
aannemen en waarop ze direct zullen vertrekken, en dan kunnen wij dadelijk naar
buiten gaan.' [6] Lazarus deed dat onmiddellijk, en binnen enkele ogenblikken
stonden de knechten al gereed en binnen een klein kwartier vond ook al het vertrek
van de tempeldienaren plaats. [7] Daarop riep Ik Mijn Rafal bij Me en zei
vanwege de aanwezigen hardop tegen hem: 'Zorg jij nu voor onze jonge mensen,
en breng hen voor ons uit langs een niet algemeen gebruikelijke weg naar
Bethani! Wacht daar op ons; want drie uur later zullen wij daar ook komen!'
[8] Toen begaf Rafal zich heel vlug naar de jeugd en bracht alles snel in orde.
[9] Ondertussen was het lichter geworden en wij verlieten de herberg en begaven
ons naar de heuvel, die reeds beschreven is. Aan de hemel glansden nog de grotere
sterren, de maan met een reeds smalle sikkel en de planeet Venus, wat alles bij
elkaar een wondermooi uitzicht gaf.
[10] De ochtend was echter tamelijk koel en de Romeinen zeiden: 'Dit bijzondere
uitzicht zou echt prachtig zijn, als de ochtend maar niet zo vreselijk koud was!'
[11] Ik zei: 'Dat het zo koel is, is voor de huid wel een beetje onaangenaam, maar
het is wel versterkend voor lichaam en ziel; want nu trekken de zuiverder geesten
in de lucht aan ons voorbij. Maar als het voor jullie te kil is, wil Ik wel zorgen dat
98
het bij jullie van binnenuit wanner wordt. Wij anderen blijven echter in deze
zuivere temperatuur!'
[12] Toen zeiden de Romeinen: 'O, dan blijven wij ook; want een grotere
versterking voor lichaam en ziel kan ook voor ons Romeinen niet schadelijk zijn!'
[13] En zo bleef daarop alles opgewekt en tevreden, en niemand lette meer op de
koelte. [14] Toen zei Agricola tegen Mij: 'Heer en Meester, hebben de geesten die
nu aan ons voorbijtrekken eigenlijk ook een op zichzelf staande gestalte, of vloeien
ze zo vormloos in elkaar over, zoals in de zee de ene druppel water in de andere?'
[15] Ik zei: 'Mijn vriend, het zal wel een beetje moeilijk worden omjou in dit
opzicht een volkomen begrijpelijk antwoord te geven; maar we zullen het op een
andere manier proberen! Ik zal jullie Romeinen voor enkele ogenblikken weer het
innerlijke gezicht openen, dan kunnen jullie jezelf een juist antwoord geven door
watje ziet!' [16] Dat vonden de Romeinen goed en Ik opende direct hun innerlijke
gezicht, ook bij Agrippa en Laius, die ons vanuit Emmas hierheen gevolgd en nog
steeds bij ons waren.
[17] Nu zagen ze allerlei ontelbare gestalten dicht op elkaar voor zich langs
zweven, en Agrippa zei: 'O, dat is toch wel eigenaardig! Wat een groot aantal niet
te beschrijven vormen en gestalten! Er zijn allerlei kruiden en planten te zien, en
ook zaadgoed ertussen! op de planten zie je ook een grote hoeveelheid eieren van
allerlei insecten, hun larven en ook reeds volgroeide insecten. Binnen in die
vormen, zowel in de planten en het zaad daarvan, als ook in de insecteneieren en in
de larven, maar ook in de al volledig uitgegroeide insecten vormen zie je als het
ware helder oplichtende puntjes, en tussen de genoemde vormen zie je onmetelijk
veel heel kleine lichtpuntjes mee zweven. En dat krioelt allemaal in een bonte
drukte door elkaar, en niets mengt zich met iets anders. Zijn dat dus de zuiverder
natuurgeesten?' [18] Hierop sloot Ik het innerlijke gezicht van de Romeinen weer,
en ze zagen weer niets anders dan de zuivere lucht.
[19] T oen zei Agricola: 'Heer en Meester, wat voor speciale bestemming hebben
deze geesten eigenlijk? Ontstaat in de materile wereld uit hen pas al datgene
waarvoor zij kennelijk de aanleg in hun vormen in zich dragen, of zijn het in
zekere zin de zielen van gestorven planten en kruiden en bomen en insecten?'
[20] Ik zei: 'Het tweede niet, maar het eerste wel, op de manier zoals jullie hen nu
door middel van het innerlijke gezicht gezien hebben!
[21] Hun intelligentie, die zich ook in de vorm openbaarde, stimuleert hen om zich
te verenigen met al datgene wat, reeds op deze aarde bestaand, heel nauw verwant
is met hun eigen vorm. In de planten worden ze vervolgens actief en van hun
aantal en de intensiteit van hun werkzaamheid hangt dan ook de rijkdom van de
ene of de andere oogst af, zoals ook van het aantal van de meest uiteenlopende
kleine dieren, die jullie mugjes, insecten en wormpjes noemen. Dat zijn evenwel
ook steeds de eerste dieren van een aarde in ontwikkeling, en de vereniging van
hun zielen roept dan pas de grotere dieren van een aarde tot leven.'
[22] Agricola zei: 'Heer en Meester, maar waarom konden wij nu eigenlijk geen
zielen van reeds gestorven mensen van deze aarde zien?'
[23] Ik zei: 'Om twee redenen. Ten eerste heb Ik jullie innerlijke gezicht alleen
maar zo ver geopend, dat jullie de al meer in de materie overgaande natuurgeesten
99
hebben kunnen zien, wat tot de laagste graad van het innerlijk schouwen behoort,
wat vele eenvoudige mensen van nature bezitten. Met deze graad van innerlijk
schouwen zijn de zielen, in het bijzonder de al meer voleindigde, niet te zien,
omdat dit schouwen nog meer tot het materile dan tot het zuivere, geestelijke
schouwen behoort. [24] Wat echter, in de tweede plaats, de onzuivere zielen
betreft, die jullie hadden kunnen zien met dit innerlijke schouwen dat jullie nu voor
een moment door Mij is gegeven: daarvan bevond zich er geen op deze plaats en
dus hebben jullie er ook geen kunnen zien en waarnemen; want dergelijke zielen
voelen de plaats van Mijn persoonlijke en volle aanwezigheid en vermijden die
uiterst zorgvuldig. - En nu ken je de beide oorzaken, waarom jullie bij deze
gelegenheid geen overleden zielen hebben kunnen zien en waarnemen!'
[25] Met deze verklaring waren alle Romeinen volkomen tevreden en vroegen Mij
verder niet meer naar dergelijke dingen.
Hoofdstuk 45: Agricola herinnert zich Maria van Magdala
[1] Maar Agricola, die een buitengewoon gevoelsmens was, vroeg Mij iets te
mogen zeggen en zei: 'O, wat een onmetelijke schatten hebben wij nu in
nauwelijks acht volle dagen ontvangen! Wij hebben hier het allerhoogste, het
allereerste en allergrootste gevonden! En aan wie hebben wij, volgens Uw
verborgen genade, dit onbeschrijfelijke geluk te danken? Kijk en luister! Aan die
nog jonge vrouw, die ons de eerste avond van onze aankomst hier de weg hier naar
boven wees! [2] Die vrouw, die naar mijn bescheiden oordeel schijnt te behoren tot
die vrouwelijke personen die het met de kuisheid en andere zedelijke reinheid nu
niet bepaald nauw nemen, was ongetwijfeld in het verborgene door Uw wil
genspireerd en moest een wegwijzer naar het licht des levens worden.
[3] Welnu, ik als Romein ken die genoemde vrouw absoluut niet, ik weet ook niet
waar ze woont en ken haar naam niet, dus kan ik ook niet weten of ze arm of rijk is
en geldelijke ondersteuning nodig heeft. Maar als ze wellicht toch tot de klasse der
armen zou behoren, wat ik als het meest waarschijnlijke kan aannemen, dan zou ik
haar graag via vriend Lazarus uit oprechte menselijke dankbaarheid een geldelijke
ondersteuning willen geven, wat zeker rechtvaardig en billijk zou zijn; want vriend
Lazarus zal waarschijnlijk wel weten hoe het met deze vrouw is gesteld. Het
verbaast mij zeer dat ze ons niet nog een keer bezocht heeft hier op deze berg van
heil. Zoals ik mij herinner moet ze wellicht in Emmas U, o Heer en Meester,
hebben willen zoeken en heeft ze tevoren hier genformeerd naar Uw verblijf, maar
daar niets over gehoord, en zodoende is ze waarschijnlijk ook helemaal niet
hierheen gekomen. Maar wij zijn nu alweer enige dagen hier, en het verbaast me
opnieuw dat ze niet meer is komen opdagen!'
[4] Ik zei: 'Dat meisje wist niet dat Ik Mij hier nog ophoud; maar ze heeft het
gisteren in Bethani gehoord uit de mond van de zusters van onze vriend Lazarus
en is nu onderweg hierheen. Tegen de tijd dat de zon opgaat zal ze hier ook
aankomen, en dan kun jij met haar alles wat goed en juist is regelen.
[5] Wat evenwel haar levenswandel tot nu toe betreft, daarin heb je juist
geoordeeld; maar daarbij heeft ze steeds aandacht gehad voor de armen, omdat ze
100
als aardse schoonheid door haar manier van leven grote schatten verworven heeft
en reeds door haar ouders rijkelijk van alles voorzien was.
[6] Daar, ver naar het zuiden, zie je op een heuvel een slot; het draagt de naam
Magdala. Daar is het meisje geboren, en het slot, vele tuinen, akkers, weiden,
wijngaarden en bossen zijn nu haar eigendom, aangezien haar ouders al een paar
jaar geleden gestorven zijn. Ze had al verscheidene keren kunnen trouwen, maar de
tempeldienaren hielden haar daar vanaf, omdat ze bij haar steeds een goede
herberg vonden en zich ook anderszins goed met haar vermaakten. Maar sinds ze
Mij zag, leerde kennen en Mijn woorden hoorde, is het anders geworden in haar
huis, haar verstand en haar hart; en omdat ze de armen veel heeft liefgehad, werden
haar ook veel van haar zonden vergeven.
[7] Haar naam is Maria van Magdala. Vanwege haar armoede heeft ze dus geen
ondersteuning van jullie kant nodig; maar als ze iets van jullie zal willen aannemen
ten behoeve van haar vele armen, dan kunnen jullie haar dat zeker wel aanbieden.
En zo weten jullie nu ook, wie dat meisje is en waar ze vandaan komt, en hoe ze
heet; maar ook haar schuld zij in het zand geschreven!
[8] En nu genoeg over deze kwestie. Laten we nu liever de mooie morgen
bekijken; uit de aanblik daarvan kunnen jullie in alle opzichten heel veel opmaken,
in het bijzonder voor de laatste tijd van de nieuwe heidenen!'
Hoofdstuk 46: Het gericht van het heidendom (8.12.1860)
[1] Nu zeiden Mijn oude leerlingen: 'Heer en Meester, U hebt ons toch beloofd dat
U ons, terwijl we nog hier zijn, daar meer over zou vertellen; doe dat nu dus,
aangezien het nu wel de meest geschikte gelegenheid daarvoor is!'
[2] Ik zei: 'Wanneer het daar de meest geschikte gelegenheid voor is, weet Ik wel
het beste, en bovendien heb Ik jullie daar toch al heel veel over meegedeeld, wat
ook zeker zo zal gebeuren, omdat Ik aan de vrije wil van de mensen niets mag
veranderen -en jullie het niet kunnen veranderen!'
[3] Maar met Mijn geboorte is het gericht van de heidenen overal reeds begonnen;
het duurt nu in steeds toenemende mate voort en zal tot aan het volle licht onder de
mensen op deze aarde nog bijna 2000 jaar voortduren. [4] Zoals jullie nu echter
aan de ochtendhemel zien hoe zich daar allerlei wolken vormen en zich aan de
horizon opstapelen, alsof ze het opgaan van de zon zouden willen tegenhouden, zo
zullen zich ook grote aantallen allerhande belemmerende wolken torenhoog gaan
verheffen tegen de eens komende grote opgang van de eeuwige en geestelijke zon
der waarheid en veel schade aanrichten onder de mensen, maar de uiteindelijke
grote opgang van de zon der waarheid toch niet kunnen verhinderen.
[5] J ullie hebben zojuist nog heel veel mooie sterren aan de hemel zien stralen, en
ook in het westen zagen jullie sterren, die diep in de nacht hebben geschitterd.
Kijk, die gingen als goede boden vooraf aan de nog zichtbare boden van de
ochtend en werkten tijdens de nacht; en dat is nu jullie taak!
[6] Wanneer er evenwel nog helderder ochtendboden aan de geestelijke
ochtendhorizon zullen opgaan, dan zal dat een teken zijn dat de grote en algemene
zon van leven en waarheid weldra zal volgen. Haar zeer heldere licht zal een
101
onverbiddelijk gericht zijn voor alle leugen en bedrog, die samen met haar
volgelingen en vereerders en haar grote wereldse praal in de afgrond van de
verachting, de gerechte toorn en de vergetelheid geslingerd zullen worden. Want
dan zullen de verlichte mensen niet meer terugdenken aan het bedrog en aan het
gericht dat zolang geduurd heeft. [7] Maar zoals jullie nu al goed kunnen merken,
dat de tevoren zo dreigend Zwart uitziende wolkenmassa goud oplichtende randen
begint te krijgen, zo zullen jullie in die tijd ook merken dat de mensen die tot kort
tevoren nog helemaal duister en ware vijanden van het licht der waarheid waren,
van alle kanten door de lichtstralen van de waarheid steeds meer en helderder
verlicht worden, en vervolgens ook, zelf stralend, tot vijanden van de oude leugen
worden. En een dergelijke verlichting door de zon der waarheid uit de hemelen, die
zijn volle opgang nadert, zal Mijn teken van de Mensenzoon zijn voor alle
waarachtige mensen op aarde en het beginnende grote gericht over de hoer van het
nieuwe Babylon.
[8] Dan zullen de liefhebbers van de waarheid in blij gejubel uitbarsten en Mij
loven, omdat Ik hun reeds van tevoren het teken heb gezonden van Mijn opgang
aan de hemel van de innerlijke geestelijke dag. Maar de vijanden van de waarheid
zullen beginnen te jammeren en erg te knarsetanden en ze zullen zich, voorzover
dat nog enigszins mogelijk is, met hun steeds minder wordende aanhangers in
duistere hoeken trachten te verbergen, wat hen echter niets zal helpen; want als dan
de volle zon van de waarheid opgegaan zal zijn, zal haar licht alle duistere hoeken
en gaten en holen geheel verlichten, en de vijanden van het licht zullen op de hele
nieuwe aarde geen toevluchtsoord meer vinden.
[9] Ikzelf zal echter in die zon zijn als de eeuwige Waarheid en door middel van
haar licht zal Ik bij de mensen heerser en leider zijn van hun leven en van hun
tijdelijke, geestelijke en eeuwige lot.
[10] En daarmee heb Ik jullie nu de volle en gemakkelijk te begrijpen waarheid
over het grote gericht van het nieuwe en oude heidendom getoond. Maar ten
behoeve van de mensen zal Ik jullie later nog een beeld geven dat jullie dan ook
aan de mensen kunnen meedelen, evenwel niet zonder de juiste verklaring. - Laten
we nu dit ochtendtafereel rustig verder bekijken!'
Hoofdstuk 47: De toekomst van Rome en van de antichrist
[1] Na ongeveer een kwartier, waarin wij allen met grote aandacht naar de
ochtendtaferelen keken, zei Ik weer tegen alle aanwezigen: 'Let nu goed op wat er
zich nog vr de volledige opgang van de zon allemaal aan beelden zal voordoen;
want Ik wil, dat ook jullie met jullie ogen zullen zien hoe alles zich in de laatste
tijd van het nieuwe heidendom zal ontwikkelen!'
[2] Nu richtten allen hun ogen met verdubbelde aandacht naar het oosten. Het was
nog ruim een half uur voor de volledige zonsopgang, en dus konden zich voor de
ogen van de toekijkende leerlingen nog vele beelden ontwikkelen.
[3] Eerst zag men in de verte een dichte en geheel zwarte nevel van de horizon
opstijgen. T oen deze ongeveer zeven keer de hoogte van het verre gebergte aan de
horizon bereikt had, leek hij weldra te gloeien; er schoten namelijk ontelbare
102
bliksemflitsen doorheen, zodat alle aanwezigen dan ook dachten dat daar nu een
geweldig onweer woedde. [4] Ik zei echter: 'Maken jullie je maar druk om iets
anders, want buiten ons ziet niemand ook maar iets van dit verschijnsel!'
[5] Daarop werd er weer in alle rust verder gekeken, wat er nog allemaal zou
volgen. [6] En zie, op de bovenste zwarte en door de vele bliksems geheel
gloeiende rand van de nevelmassa verscheen een grote stad!
[7] En Ik zei: 'Kijk naar het beeld van het nieuwe Babylon!'
[8] Toen zei Agricola: 'Heer, dat vertoont een sterke overeenkomst met ons Rome!
Alleen zie ik een groot aantal runes om de stad heen, en in de stad zelf behalve de
mij maar al te goed bekende gebouwen toch ook een groot aantal nieuwe
gebouwen en tempels, waarvan de gevels op wonderlijke wijze met kruisen
versierd zijn. Wat heeft dat toch te betekenen?'
[9] Ik zei: 'Kijk, dat is de ondergang van het oude en tegelijk het begin van het
nieuwe heidendom! Reeds over zo'n 500 tot 600 jaar, van nu af gerekend, zal het er
daar letterlijk zo uitzien. Bekijk het beeld echter nu maar verder! ,
[10] Opnieuw richtten allen hun aandacht op het beeld, waarvan de taferelen zich
snel na elkaar ontwikkelden. En kijk, men zag grote volksverhuizingen en vele
hevige gevechten en oorlogen, en in het midden van de stad zag men iets zich zo
hoog als een berg verheffen! Op de berg stond een hoge en grote troon, die eruit
zag alsof hij van gloeiend goud was. Op de troon zat een heerser met een
drievoudige kroon op het hoofd en met een staf waarvan het boveneinde met een
drievoudig kruis versierd was. Uit zijn mond kwamen talloze pijlen, en uit zijn
ogen en uit zijn borst schoten eveneens talloze bliksems van toorn en zeer grote
hoogmoed. En er kwamen koningen naar hem toe, van wie velen diep voor hem
bogen. Degenen die zo voor hem bogen keek hij vriendelijk aan en hij bevestigde
hun macht; maar degenen die niet voor hem bogen, werden door zijn pijlen en
bliksems hevig vervolgd en toegetakeld.
[11] Nu zei Agricola: 'Heer, dat voorspelt niet veel goeds voor de latere heersers
over het nieuwe Babylon! Het lijkt wel alsof hun macht nog groter, maar ook veel
wreder zal zijn dan die nu is. Want nu worden alleen de ergste misdadigers met het
kruis gestraft, maar alleen met een enkelvoudig kruis; maar hij daar houdt alle
andere koningen zowaar een niet minder dan drievoudig kruis voor in zijn
heersershand! Heer en Meester, verklaar ons dat toch enigszins!'
[12] Ik zei: 'Dat stelt geen speciale heerser over veel landen en volkeren voor, maar
alleen de zichtbare persoonlijkheid van de antichrist. Dat drievoudige kruis staat
voor Mijn leer, die in die tijd drievoudig vervalst aan de koningen en hun volkeren
opgedrongen zal worden: vals in het woord, vals in de waarheid en vals in de
werkelijk toepassing. [13] De koningen evenwel, die niet voor hem buigen en die
hij vervloekt, zijn degenen die nog min of meer de waarheid van de oude leer
bezitten. Zijn pijlen en bliksems bereiken hen wel, maar die kunnen hun toch geen
schade van enig belang toebrengen. -Maar kijk nu weer verder naar het beeld; want
Ik kan jullie daarin alleen de hoofdmomenten laten zien!'
[14] Nu keken allen weer met grotere oplettendheid.
[15] (De Heer:) 'Kijk: vele koningen, die tevoren nog heel diep hadden gebogen
voor degene die op de troon zit, verzamelen hun legers en trekken tegen hem op!
103
Kijk, dat geeft een verbitterde strijd, en zijn verheven troon zakt al een heel stuk
naar beneden tot helemaal in de stad, en jullie zien nog maar enkele koningen, die
zogezegd alleen voor de vorm voor hem buigen, terwijl nu door de vele andere
koningen, die hem afvallig geworden zijn, heel veel pijlen en bliksems naar hem
teruggezonden worden. Maar nu is er van hem bijna niets meer te zien, en dat zal
gebeuren over 1000 tot 1500,1600, 1700 jaar.
[16] Maar kijk nu nog eens! Kijk, hij doet pogingen om zich nogmaals te
verheffen, omgeven door zwarte benden, en enkele koningen reiken hem de hand
om hem te helpen; maar kijk, degenen die dat doen worden dadelijk machteloos, en
hun volkeren rukken hun de kronen van hun hoofden en geven die aan de sterke
koningen! En kijk! Nu zakt zijn troon naar beneden, en de sterke koningen haasten
zich erheen en hakken die in meerdere stukken, en zo gaat nu al zijn macht,
hoogheid en grootheid ten onder! Weliswaar slingert hij nog pijlen en zwakke
bliksems om zich heen, maar die beschadigen niemand meer; want de meeste keren
naar hemzelf terug en verwonden hem en zijn zwakke en duistere horden.'
Hoofdstuk 48: Over het duizendjarige rijk
[1] (De Heer:) 'Maar zie nu hoe de zon reeds alles met haar licht begint te
doordringen, en jullie zien de duistere horden in alle richtingen vluchten, alleen
niet daarheen, waar de zon vandaan komt! Voor haar licht verdwijnt nu alles en
verzinkt in het rijk der vergetelheid. [2] Maar kijk nu nog eens, dan zien jullie hoe
zich uit de lichte wolkjes een nieuwe aarde ontwikkelt! Wat stellen die lichte
wolkjes dan wel voor? Dat zijn met elkaar verenigde mensen die helemaal verlicht
zijn door de goddelijke waarheid. En kijk, nu gaan deze verenigingen steeds
dichter en dichter naar elkaar toe en vormen zo n grote vereniging; dat is dan de
nieuwe aarde, waarboven zich vollicht en helderheid een nieuwe hemel uitspreidt!
[3] J ullie moeten daarbij echter niet denken dat deze natuurlijke aarde dan zou
vergaan en in een nieuwe veranderd worden, maar enkel de mensen zullen, doordat
ze de goddelijke waarheid volkomen in hun hart opnemen, als ware broeders en
zusters in Mijn naam met elkaar een nieuwe geestelijke aarde scheppen.
[4] Dan zal Ikzelf op deze nieuwe aarde zijn en heersen onder de Mijnen, en zij
zullen met Mij omgaan en Mij nooit meer uit het oog verliezen.
[5] Maar kijk nu intussen ook naar de oude aarde! Zie hoe er uit de nieuwe aarde in
steeds dichtere stromen lichten naar beneden zweven naar de oude aarde, en deze
zo doen ontbranden, dat die in vuur en vlam lijkt te staan! Daar zien jullie heel veel
doden als het ware uit hun graven komen en naar het licht toegaan; zie hoe ze ook
weldra bekleed worden met het kleed van de waarheid en vervolgens omhoog
zweven naar het rijk van de nieuwe aarde.
[6] Maar tegelijkertijd merken jullie ook dat een nog heel groot, duister deel zich
ook inspant om het kleed van het licht over hun zwarte kleed aan te trekken, en
daarvan en daarmee uit eigenbelang en heerszucht nogmaals een nieuw
antichristelijk heidendom te maken; maar Ikzelf laat Mijn toom, dat wil zeggen het
vuur van Mijn waarheid, over hen losbreken, en Mijn engelen van de nieuwe aarde
104
storten zich als het ware met vlammende zwaarden op hen en jagen elke verdere
duistere poging op de vlucht en de afgrond van de algehele vernietiging in.
[7] Dat is dan het allerlaatste en grootste gericht, zo'n duizend jaar later. Die tijd
zal Mijn duizendjarig rijk op aarde genoemd worden, dat door dit allerlaatste
gericht nog eenmaal voor een heel korte tijd door oorlog onderbroken zal worden;
maar de overwinning zal snel en voor alle toekomstige tijden volkomen zijn. Van
dan af zullen de hemelen en de aarde tot n herder en n kudde worden. De
herder zal, zoals altijd, Ik zijn, en de kudde zullen de mensen op aarde vormen,
volledig verenigd met de zaligen in Mijn hemelen.
[8] Deze laatstgenoemden zullen namelijk weer, net zoals het in de oertijden van
de mensen op deze aarde was, zichtbaar met de mensen op aarde omgaan. Maar
voordat dat zal gebeuren, zal ook de natuurlijke aarde zeer ingrijpende
veranderingen ondergaan. Grote landen en rijken, die nu nog door de grote en
diepe zee bedekt worden, zullen als zeer vruchtbare bodem opgeheven worden, en
heel veel nu nog hoge bergen zullen verlaagd worden; hun afgebrokkelde toppen
zullen zeer veel diepe kloven en dalen opvullen en vruchtbaar land vormen.
[9] Aangezien de mensen in die tijd geen aardse en vergankelijke schatten meer
zullen begeren en najagen, zullen er ook honderdduizend maal zoveel mensen als
nu heel welvoorzien en gelukkig op aarde kunnen leven. Tegelijk zullen in die tijd
ook alle nare ziekten, die het vlees geweldig kwelden, van de aarde verdwijnen. De
mensen zullen blijmoedig een hoge leeftijd bereiken en veel goeds kunnen doen,
en niemand zal bang zijn Voor de dood van het lichaam, omdat hij met heldere blik
het eeuwige leven van de ziel voor zich zal zien.
[10] Bij het verrichten van goede werken zal het er in die tijd hoofdzakelijk om
gaan, dat de kinderen op de juiste manier opgevoed worden en dat degene die sterk
is de fysiek zwakkere ouderen zoveel hij maar kan zal ondersteunen.
[11] Er zullen op de nieuwe, gelukkige aarde ook huwelijken gesloten worden,
maar zoals dat in de hemel gebeurt volgens Mijn orde, en er zullen ook grote
aantallen kinderen verwekt worden, maar niet langs de weg van pure wellust, maar
langs de weg van de ware liefdesernst, en dat tot aan het einde van alle tijden van
deze aarde. [12] Hier hebben jullie nu een getrouw beeld van het laatste gericht
over alle heidenen op de hele aarde, dat jullie ook heel gemakkelijk en goed
kunnen begrijpen!'
Hoofdstuk 49: De missie van Gods kinderen aan gene zijde De bestaansduur
van de aarde
[1] Nu vroegen de leerlingen Mij: 'Heer en Meester! Zullen wij dat vanuit het rijk
der geesten ook allemaal mede kunnen aanschouwen en mee kunnen maken? En
hoe lang zal de gelukkige aarde daarna nog voortbestaan tot aan het volledige
einde van haar tijden?
[2] Ik zei: 'Wat jullie eerste vraag betreft, spreekt het natuurlijk vanzelf dat jullie
dat alles vanuit de hemelen niet alleen heel helder zullen zien, horen en voelen,
maar jullie zullen dan en altijd de voornaamste leiders zijn, -en niet alleen op de
105
nieuwe aarde, maar ook over de gehele Grote Scheppingsmens en over alle
oneindig vele verenigingen van alle hemelen, die eeuwig nergens begrensd zijn.
[3] Daarom zeg Ik jullie nogmaals dat geen mens ooit heeft aanschouwd of
gehoord, en dat de geest van geen enkel mens ooit ervaren heeft wat God bereid
heeft voor degenen die Hem waarachtig liefhebben.
[4] Ik zou jullie nu nog wel veel kunnen zeggen en ook wel laten zien, maar jullie
zouden dat nu nog niet kunnen verdragen; wanneer echter de Geest van alle
waarheid en alle leven over jullie zal komen en jullie daarin wedergeboren zullen
zijn, zal hij jullie binnenleiden in alle diepten van Mijn licht en jullie verheffen.
Pas dan zullen jullie begrijpen en inzien wat voor grootse woorden Ik nu tot jullie
en zodoende, via jullie, ook tot alle mensen gesproken heb.
[5] Wat jullie tweede vraag betreft: die is werkelijk nog heel onnozel; want onze
rekenkunde heeft geen enkel getal waarmee men het meer dan grote aantal aardse
jaren zou kunnen uitdrukken dat tot het einde van de aarde zal verlopen; en zelfs
als dat mogelijk zou zijn, maakt dat voor degenen die eeuwig in de geest zullen
voortleven immers helemaal niets uit.
[6] Ik zeg jullie: van een dergelijke eventueel vastgestelde tijd en uur weet ook
geen engel in de hemel iets af; dat weet alleen de Vader in de hemel! Want de hele
schepping is Zijn grootse gedachte, die echter geen gedachte van tijd, maar een
eeuwige gedachte is, en tevens de almachtige drager en behouder ervan. Ik heb
jullie onlangs immers nog gezegd dat uiteindelijk al het materile eenmaal tot iets
zuiver geestelijks, maar als zelfstandig bestaand, veranderd wordt, en het is dus
niet meer nodig om jullie daar nog meer over te zeggen.
[7] Kijk nu liever naar de heerlijke natuur aan het begin van de dag, en zie hoe het
steeds krachtiger wordende licht van de zon alle nevels en somberheid van de
aarde verjaagt, en leer daarvan dat dat in de toekomst ook jullie werk zal zijn, en
daar zullen jullie beter aan doen dan al te naarstig te informeren naar dingen
waarmee jullie nu nog lang niets van doen hebben!
[8] Waar jullie bezorgd om moeten zijn heb Ik jullie al heel dikwijls laten zien;
over al het andere hoeven jullie je echter helemaal geen zorgen te maken! J a, Ik
zeg jullie, dat het zelfs onnodig en vruchteloos is -als jullie je in het geloof en de
liefde echt aan Mij houden - om je zorgen te maken voor de komende dag, over
wat jullie zullen eten en drinken en waarmee jullie je lichaam zullen kleden!
[9] Krijgt men op de markt niet honderd mussen voor een stuiver? Hoe gering is
dus hun waarde voor de mensen, en niettemin zorgt de Vader in de hemel voor ze
en kleedt ze goed! J ullie zijn als mensen immers meer waard dan die mussen?
[10] Kijk eens naar die veldbloemen en lelies! In al zijn luister was Salomo niet zo
prachtig gekleed als zij. En wie zorgt er voor hun kleed? Daarom zijn al dergelijke
zorgen van jullie vruchteloos, en nog vruchtelozer de zorgen om het toekomstige
volledige einde der tijden van deze aarde! Hebben jullie Mij nu allemaal goed
begrepen?' [11] Allen behalve J udas Iskariot beaamden dat. Deze meende dat het
hem niet helemaal duidelijk was geworden, wat Ik daar op de berg over het laatste
gericht van de heidenen voorspeld had. [12] Ik zei echter tegen hem: 'Ga maar naar
degenen aan wie het duidelijk geworden is! Wat de Romeinen als heidenen
bevatten, zou nu voor jou, als jood en als oude leerling, beslist ook begrijpelijk
106
moeten zijn!' [13] Hierop zei hij mets meer en trok zich weer terug, want hij had
wel gemerkt waarom Ik hem zo'n antwoord had gegeven.
Hoofdstuk 50: De dankbaarheid van de Romeinen tegenover Maria van
Magdala
[1] Terwijl wij ons daar op die heuvel nog een tijd lang vermaakten, zagen wij
allemaal Maria van Magdala naar de herberg van Lazarus komen, en ze begon ook
onmiddellijk bij zijn dienaren naar Mij te informeren. Deze zeiden haar evenwel
dat ze moest wachten tot Ik zou terugkeren; toen ze ons echter al gauw duidelijk
opmerkte op de heuvel, liet zij zich niet tegenhouden en liep haastig naar ons toe.
[2] Toen ze dichtbij de plaats was gekomen waar wij waren, ging Agricola haar
tegemoet, groette haar vriendelijk en nam haar vervolgens mee naar ons, waar ze
ook door de andere Romeinen zeer vriendelijk begroet werd.
[3] Zij (Maria van Magdala) zei echter: 'Ik weet werkelijk niet op grond waarvan
mij hier zo 'n eer te beurt valt! Ik ben maar een zondares en verdien het om door
alle mensen diep veracht te worden; maar dat ik ook enige eer waardig zou zijn, en
speciaal die van hoge heren als u, dat gaat mijn verstand te boven. Ik ben enkel
maar hierheen gekomen om alleen de Heer van mijn leven te danken, omdat Hij
mij van de kwade geesten van het vlees verlost heeft; maar ik ben hier niet heen
gekomen om mij zo te laten eren!' [4] Agricola zei: 'Luister, lieve Maria van
Magdala! Wij allen, die uit Rome hierheen gekomen zijn, hebben heel veel aan jou
te danken; want als jij ons die avond, ongeveer acht dagen geleden, niet de weg
hierheen gewezen had en ons hier ook naartoe had gebracht, hadden wij misschien
helemaal niet het eeuwig onschatbare geluk gehad om de Heer van al het leven en
al het zijn persoonlijk te leren kennen, Hem als de enig ware God te erkennen en
boven alles te leren liefhebben. Kijk, dat is dan ook de enige reden waarom wij je
zo dankbaar zijn en voortaan ook zullen blijven; verwonder je er nu dus niet al te
zeer over dat we jou zo vriendelijk tegemoet komen! Want wij achten dat onze
plicht, omdat jij ons een zo onschatbaar groot geluk hebt bezorgd.
[5] Wij hebben namelijk een goede staatswet, volgens welke degene die door een
ander mens een groot en waar geluk heeft verkregen, die mens zijn leven lang in
hoge mate dankbaar dient te blijven in houding, woorden en daden, ook wanneer
de mens door wiens toedoen een ander zo'n groot geluk te beurt viel niet wist dat
hij zijn medemens geluk zou bezorgen. Die dankbaarheid dient zich ook uit te
strekken tot het nageslacht van de mens die de oorzaak van het geluk was.
[6] Wat zijn evenwel alle materile aardse bezittingen die een mens door toedoen
van een ander kan verkrijgen, vergeleken bij de zuiver geestelijke bezittingen die
wij hier ontvangen hebben? Hierdoor hebben wij de enig ware God en door Hem
onszelf, die verloren waren, en het ware leven van onze zielen gevonden, en dat is
oneindig veel meer dan wanneer jij ons alle schatten van de wereld bezorgd had.
En daarom zijn wij jou, omdat jij de voornaamste veroorzaakster daarvan was, ook
voor altijd grote dank verschuldigd. [7] Als jij arm zou zijn aan aards bezit, zouden
we jou koninklijk belonen; maar aangezien je toch al zeer rijkelijk voorzien bent
van de goederen van deze aarde, kunnen wij tegenoverjou onze dankbaarheid op
107
geen andere wijze uitdrukken dan met onze vriendelijke, welgemeende en
ongeveinsde woorden, zoals die in ons hart opgekomen zijn, en jij zult een
dergelijke dankbaarheid, die wij aanjou verplicht zijn, toch niet van de hand
wijzen?' [8] Nu zei Maria van Magdala, eveneens op vriendelijke toon: 'Het is
weliswaar erg mooi en vriendelijk van u edele Romeinen, dat u mij dankbaar wilt
zijn en blijven voor het feit dat ik u toevallig - werkelijk onopzettelijk -een zo
oneindig groot geluk, wat gemakkelijk te begrijpen is, bezorgd heb, maar niettemin
komt mij om die reden geen dank en eer toe; want dat was allemaal de wil van de
Heer en zelf was ik slechts Zijn stomme en blinde instrument. En dus bent u ook
alleen de Heer alle dank en eer verschuldigd! ,
[9] Agricola zei nogmaals: 'O lieve, lieflijke Maria van Magdala! Wij weten ook
wel dat wij alles alleen aan Hem te danken hebben; maar wij denken nu zo: als
WIJ de Heer zo waarachtig en volledig mogelijk onze dankbaarheid willen
bewijzen v.oor de eindeloos grote genade, die Hij ons nu zo buitengewoon
overvloedig heeft bewezen, dan mogen wij toch niet minachtend neerkijken op het
instrument waar Hij Zich tot onze heiliging van bediend heeft, maar moeten het
vanwege de Heer eveneens eren. En alleen in dit opzicht eren wij jou dan ook,
afgezien van de vraag of jij voor dit zeer grote levensgeluk van ons een ziend dan
wel slechts een blind instrument in de almachtige hand van de Heer was, en ik ben
van mening dat daar ook in de toekomst rekening mee gehouden zal worden. Want
als men het instrument van de Heer niet met een dankbaar hart zou willen
begroeten, hoe zou het er dan voor staan met de ware naastenliefde die wij immers
volgens de leer van de Heer zelfs onze vijanden verschuldigd zijn en zeker nog
meer degenen door wie de Heer ons zulke grote genadegaven deed toekomen?
[10] Kijk, onze nu zeer lieflijke en onvergetelijke vriendin, daar heb ik gelijk in en
ik laat mij dat door niemand betwisten; en nu wel het minst door jou, die de Heer
uitverkoren heeft tot onze leidende geluksster en die wij daarom eer en ware liefde
verschuldigd zijn! Gun mij dus wat mijn goed recht is!' [11] Maria van Magdala
zei: 'J a, ja, in dat opzicht hebt u, hoge heer, helemaal gelijk, maar zelf zal ik de
Heer, mijn enige liefde, voor altijd loven, roemen en prijzen, omdat Hij mij, een
grote zondares, tot een blind en stom instrument heeft gemaakt! Want als ik
geweten had dat Hij hier boven was, had ik u niet hierheen gebracht; want ik, een
te grote zondares, zou zelf niet gewaagd hebben om dichtbij de Heer te komen,
aangezien Ik van de waarheid van Zijn leer en van Zijn heilige goddelijke Wezen
maar al te diep overtuigd ben en ook inzie dat een zondares, zoals ik was, het nooit
waard kan zijn of worden om Zijn zeer heilige persoon te naderen.
[12] Maar ten eerste wist ik niet dat de Heer zich hier ophield met zijn trouwe
leerlingen; ik wist echter wel dat deze herberg een van de beste van heel J eruzalem
is. En omdat deze gewoonlijk door vreemdelingen wordt bezocht heb ik u hierheen
gebracht, toen u mij in een straat van de stad aanhield en naar een goede herberg
vroeg; daarom dien ik menselijkerwijze alleen aanspraak te maken op uw dank, die
mij als gids naar een goede herberg toekomt. Maar voor het feit dat u hier de
hoogste genade van de, Heer hebt ontvangen komt mij werkelijk geen enkele dank
toe, aangezien het onmogelijk mijn bedoeling kon zijn om u die hier te bezorgen;
ik kon er immers zelf geen vermoeden van hebben, dat u hier een dergelijke
108
genade zou ontvangen. Geef daarom alle dank en alle eer alleen aan de Heer, en
denk dus niet aan mij, wat ik u zelfs dringend verzoek!'
[13] Hierop zei Ik: 'Luister, Mijn Maria! J e hebt nu heel goed en waar gesproken
en hebt volkomen gelijk waar het jou betreft; maar ook de Romeinen hebben gelijk
waar het hun betreft. Doordat je Mij alleen alle eer en alle dank geeft toon jij, datje
volkomen vervuld bent van de ware geest van deemoed, om welke reden jou ook
alle zonden vergeven zijn; maar ook de Romeinen laten zien dat ze doordrongen
zijn van de juiste geest van naastenliefde, en begaan derhalve geen zonde
tegenover Mij als ze jou in dankbare herinnering bewaren, ook al was jij slechts
een blind instrument van Mijn liefde en Mijn wil.
[14] Maar Ik zeg nu bij deze gelegenheid tegen jullie allen: jullie moeten
weliswaar geen dank en eer zoeken bij de mensen aan wie jullie in Mijn naam iets
goeds gedaan zullen hebben, zoals Ikzelf dat ook niet zoek bij de mensen, omdat
Hij, die in Mij woont, Mijn allerhoogste eer is; maar als de mensen jullie voor de
in Mijn naam bewezen hoogste levensweldaden te schande zullen maken en met
ondank zullen bejegenen, dan zal Ik hun dat zo aanrekenen alsof ze het Mijzelf
hadden aangedaan! Want wie de echte leerling, die Ik opgewekt heb, niet eert en
hem in Mijn naam niet dankbaar is, die eert ook Mij, de Heer en Meester niet en is
Mij ook niet dankbaar voor de aan hem bewezen genade.
[15] Want als Ik leerlingen en profeten opwek, dan gebeurt dat niet alleen ter wille
van die leerlingen en profeten, maar ter wille van alle mensen; en daarom moeten
de leerlingen en profeten ook gewaardeerd worden als datgene waartoe ze door Mij
geroepen zijn. Wie dus een leerling of een profeet in Mijn naam met liefde en
echte dankbaarheid zal opnemen, die zal Ik het ook aanrekenen alsof hij Mijzelf
had opgenomen, en hij zal dan ook eenmaal het loon van een leerling of profeet
ontvangen. En hun loon zal beslist niet gering zijn!
[16] Maar wee de valse leerlingen en profeten die zich net als de Farizeen en
hogepriesters door de mensen zullen laten eren en dat zelfs wettelijk van de
mensen zullen verlangen! Waarlijk, die zullen als dieven en rovers beschouwd
worden en eenmaal voor de ogen van alle engelen te schande gemaakt worden!
Hoe meer eer ze voor zichzelf in deze wereld zullen opeisen, des te meer van de
ergste schande zullen ze eenmaal te verwachten hebben.
[17] Dit moeten jullie allemaal ook goed onthouden, en dat kunnen jullie ook
gemakkelijk; want als je Mijn gebod van de ware en zuivere naastenliefde in het
juiste licht bekijkt, zul je heel gemakkelijk begrijpen dat ieder echt en waarachtig
mens het meeste gekwetst wordt door de stinkende hoogmoed van zijn medemens!'
Hoofdstuk 51: De komende gerichten
[1] (De Heer:) 'Laat iedereen dus vol zachtmoedigheid en deemoed zijn, dan zullen
jullie elkaar daardoor de grootste en meest ware menselijke eer bewijzen en in
vrede en rust met elkaar leven en omgaan! [2] Eerzucht en hoogmoed wekken
echter wrevel, ergernis, verachting, wrok, toom en tenslotte wraak, oorlog en de
kwade gevolgen daarvan. De hoogmoedige en eerzuchtige mens is ook steeds vol
zelfzucht en hebzucht; en omdat hij alles alleen voor zichzelf wil verwerven, ter
109
verhoging van zijn wereldse eer, is het treurige gevolg daarvan dat honderden en
duizenden mensen om hem heen dan niets hebben en in de grootste armoede en
behoeftigheid moeten leven, zoals dat ook ten tijde van Noach het geval was en in
de laatste tijd van het nieuwe heidendom nog meer het geval zal zijn.
[3] Maar deze boze en volkomen helse toestand onder de mensen zal het gericht
zijn, dat ze zelf zullen veroorzaken. Het enorme aantal armen en verdrukten zal
zich uiteindelijk boven hun uiterst hoogmoedige verdrukkers verheffen en korte
metten met hen maken, en dat zal een tweede zondvloed zijn door middel van het
vuur van de tenslotte te erg en zwaar verdrukte armen.
[4] Maar ook een natuurlijk vuur zal in die tijd vele plaatsen verwoesten; want in
die tijd zullen de mensen uit te hoog opgedreven aards winstbejag als
kwaadaardige wormen doordringen in de diepten van de aarde, daarin allerlei
schatten zoeken en die ook vinden. Wanneer ze echter de machtige lagen van
begraven oerbossen van de aarde zullen bereiken en die zullen gebruiken voor het
gloeien en smelten van metalen en voor nog veel meer andere dingen, dan zal ook
het laatste gericht, dat ze over zichzelf zullen afroepen, voor de deur staan.
[5] Het meeste zullen evenwel de mensen te lijden hebben die dan in de grote
steden van de koningen en machtigen der aarde van die tijd zullen wonen.
[6] Blijf daarom allemaal steeds in de zachtmoedigheid en deemoed en daardoor in
de ware naastenliefde, dan zal er geen gericht over jullie afgeroepen worden; want
waar in die tijd de mensen in Mijn orde zullen leven, zal zich ook geen laatste
gericht voordoen. Ik heb jullie dit nu van tevoren gezegd met de bedoeling dat
jullie het ook de andere mensen zullen zeggen en verkondigen, opdat uiteindelijk
niemand als verontschuldiging kan aanvoeren dat hij niet gewaarschuwd zou zijn
voor het gevaar.' [7] Allen zeiden: 'Heer en Meester, aan ijver voor de goede en
ware zaak zal het ons met Uw hulp werkelijk niet ontbreken; maar er zijn veel
mensen op de aarde, die groot en uitgestrekt is, en wij zullen niet op alle plaatsen
kunnen komen; en zo zal het kwade onder het goede en ware voortwoekeren, en
wij zullen waarschijnlijk niet in staat zijn om daar volledig paal en perk aan te
stellen!' [8] Ik zei: 'Daarvoor zullen jullie, zoals ieder waarachtig goed mens in
Mijn naam, ook zeker niet ter verantwoording worden geroepen. Want het is
voldoende dat de waarheid aan de mensen wordt verkondigd; of ze ernaar leven en
handelen, is helemaal hun eigen zaak. Wie ernaar zal leven en handelen, zal niet in
een gericht terechtkomen, maar het eeuwige leven ontvangen en zalig worden.'
Hoofdstuk 52: Maria van Magdala en de Heer
[1] Nu kwam Maria van Magdala naar Mij toe en zei: 'O Heer en Meester, kan ook
ik nog zalig worden en ooit het eeuwige leven ontvangen? Want ik ben een grote
zondares, en in Uw zeer heilige nabijheid komt het mij steeds meer voor dat ik ook
voor Uw allerminste genade te onwaardig ben!'
[2] Ik zei: 'Blijf jij maar steeds in de zuivere liefde, en zondig niet meer! Dat moet
jouw zorg zijn; voor al het andere zal Ik in jouw plaats wel zorgen. Ik heb je
bevrijd van je onreine geesten en heb ook tegen je gezegd: jouw zonden zijn je
vergeven, omdat je de armen veel liefde bewezen hebt en nu ook Mij boven alles
110
liefhebt. Tegen wie Ik echter zeg: 'J e zonden zijn je vergeven!', hem zijn ze ook
werkelijk vergeven. Maar hij moet in het vervolg geen zonden meer begaan; want
als hij weer opnieuw zondigt, begeeft hij zich in een nog ergere toestand dan de
eerste. Maar Ik zie bij jou de ernstige wil om niet meer te zondigen, en dan zul je
ook in Mijn liefde en genade blijven. Wie evenwel in Mijn liefde en genade blijft,
heeft reeds het eeuwige leven in zich en daarmee de eeuwige zaligheid.
[3] Wie uit liefde tot Mij alles doet wat de naastenliefde vereist, voor diegene zal
ook Ik alles doen wat in Mijn macht ligt. En in Mijn macht ligt niet alleen veel,
maar alles. Als jij, lieve Maria, dat nu weet, wees dan opgewekt en doe voortaan
het goede, dan zal Ik jou niet verlaten!'
[4] Hierop viel Maria van Magdala aan Mijn voeten, dankte Mij diep ontroerd en
maakte Mijn voeten nat met haar tranen en droogde ze met haar haren. Mijn oude
leerlingen vonden dit tafereel echter iets te lang duren en naar hun mening ook
enigszins ongepast en ze mopperden heimelijk onder elkaar.
[5] Ik merkte dat echter en zei tegen hen: 'Waarom ergeren jullie je daar eigenlijk
over? Ik ben al lange tijd bij jullie; jullie hebben Mij een dergelijke liefde nog
nooit betoond en Ik heb die ook niet van jullie verlangd. Maar Ik zeg jullie nu ook:
waar Mijn evangelie ook aan de mensen verkondigd wordt, moet deze Maria ook
duidelijk vermeld worden; want zij heeft Mij een grote liefdesdienst bewezen.
Onthouden jullie dat ook! J ij, Maria, sta nu weer op en wees verzekerd van Mijn
volle liefde en genade!' [6] Daarop stond Maria op en dankte Mij nogmaals, haar
hart geheel vervuld van liefde.
[7] De leerlingen vroegen Mij en haar nu om vergeving voor hun kleine ongeduld.
[8] Ik zei: 'Leer de zwakken verdragen, dan zullen jullie daardoor in Mijn ogen
meer kracht van jullie zielen aan de dag leggen, dan wanneer jullie alleen met
helden strijden en hen overwinnen!
[9] De zon is nu echter al tamelijk hoog boven de horizon gestegen, en het
ochtendmaal staat gereed; wij zullen het tot ons nemen en ons daarna van hier naar
Bethani begeven!' [10] Daarop gingen wij vlug het huis binnen en gebruikten het
ochtendmaal, waar ook onze Maria aan deelnam.
[11] Na het ochtendmaal maakte Lazarus met zijn waard de rekening op en nam de
winst, evenals de andere schatten en kostbaarheden, met zich mee. Er waren zeven
muildieren voor nodig om dat te dragen, aangezien ook de schatten van de diverse
bekeerde priesters erbij waren, die Lazarus in bewaring nam.
[12] Nikodemus, J ozef van Arimatea en de oude rabbi bevalen zich in Mijn genade
en liefde aan, bedankten voor alles en gingen samen met de magirs de stad in,
waar ze het een en ander te doen hadden. De magirs begaven zich echter naar hun
metgezellen, die reeds met groot verlangen op hen wachtten. De beide Romeinen,
die in Emmas woonden, trokken met de zeven Egyptenaren naar Emmas, van
waaruit vervolgens de laatstgenoemden na enkele dagen weer naar hun land
trokken. Alle andere aanwezigen trokken nu met ons mee naar Bethani.
[13] Hier hoeft niet verder in bijzonderheden aangegeven te worden welke mensen
er nog waren, aangezien die in de loop van de verhaalde gebeurtenissen op de
Olijfberg immers al verscheidene keren genoemd werden. [14] Maria van
111
Magdala vroeg Mij ook om ons naar Bethani te mogen volgen, en ze vroeg Mij
hoe lang Ik in Bethani zou blijven.
[15] Ik zei: 'Ik zal daar drie dagen uitrusten; want Ik heb nu veel gewerkt, en na
veel werk mag men zich wat rust gunnen. Wanneer jij thuis alles geregeld zult
hebben, kom dan naar ons toe in Bethani!' [16] Daarop begaf ook Maria zich
direct naar huis om daar snel alles in orde te brengen, en wel voor een paar dagen,
omdat ze zich voornam die tijd bij Mij door te brengen.
Hoofdstuk 53: De reis naar Bethani
[1] Tenslotte vroeg Agricola Mij nog of hij niet n van de gouden bekers, die op
wonderbaarlijke wijze waren geschapen voor de tafel van de Romeinen, als
herinnering mee zou mogen nemen tegen betaling van een flink geldbedrag.
[2] Ik zei tegen hem: 'Wat voor jullie geschapen werd behoort jullie ook toe en
jullie kunnen het dus ook zonder betaling van een geldbedrag meenemen.
Bovendien zul je toch al genoeg armen van hier met je meenemen naar Rome en ze
daar goed verzorgen, en dan zijn die bekers in materieelopzicht slechts een heel
kleine beloning voor wat jij ter wille van Mij doet. Neem daarom alles wat zich
aan aardse kostbaarheden op jullie tafel bevindt! Maar beschouw het niet als een
werkelijk loon voor alles wat je uit liefde voor Mij voor de vele armen en
verdrukten doet; want jouw loon daarvoor zal er reeds op aarde, en bovenal aan
gene zijde in Mijn rijk, heel anders uitzien.
[3] Zorg als je thuis bent echter serieus en goed voor degenen die Ik aan jouw zorg
heb toevertrouwd! Over een jaar zul je voor regeringsaangelegenheden een reis
naar het uiterste westen van Europa moeten maken, samen met een zoon van jou,
en je zult daar lang zijn en veel te doen hebben. Regel in de tussentijdje
huishouden echter goed, opdat al degenen die Ik jou heb toevertrouwd niets te kort
zullen komen, niet in lichamelijk opzicht en nog minder wat hun ziel betreft!'
[4] Agricola zei, uit liefde voor Mij helemaal tot tranen toe geroerd: 'O Heer en
Meester, dat zal zeker mijn voornaamste en grootste zorg zijn en ik hoop dat alles
mij met Uw hulp juist en goed zal lukken! Maar verlaat mij nooit en laat geen te
zware verzoekingen over mij en mijn huis komen! Ik ken nu weliswaar mijn door
U geschonken kracht heel goed; maar ik ken ook mijn oude, hoogst eigen
zwakheden. Als dan deze of gene zwakheid mij af en toe bijna zou doen vallen, - O
Heer, grijp mij dan en sterk mijn wil, opdat ik overeind blijf en niet val! ,
[5] Ik zei: 'Waarlijk, wat jij de Vader, die jij nu kent, in Mijn naam zult vragen, dat
zal je ook gegeven worden! Wees dus steeds vervuld van troost en een waar en
echt vertrouwen; want als jij in het levende geloof en in de liefde tot Mij volhardt,
zal Ik steeds bij je zijn en je leiden en sturen, zoals Ik dat ook zal doen bij iedereen
wiens geloof en liefde is zoals het jouwe!' [6] Hierop bedankten alle Romeinen
Mij, evenals allen die aan de zorg van de Romeinen waren toevertrouwd.
[7] We waren nu reisvaardig en gingen de weg op die naar Bethani leidde.
[8] Toen we langs de muur van de stad trokken, zei de herbergier uit het dal, die
ook met ons mee naar huis ging, evenals de waard van de herberg aan de grote
112
heerweg niet ver van Bethlehem: 'Heer, kijk eens naar deze verschrikkelijk sterke
muren van de stad! Hoe kunnen die met menselijke kracht verwoest worden?'
[9] Ik zei: 'Wat door handen van mensen gemaakt is, kan er ook door verwoest
worden. Want de mensen zijn over het algemeen bedrevener in het vernietigen dan
in het maken, en zo zullen ze te zijner tijd ook deze sterke muren de baas worden.
Ik zeg jullie: niet n steen zal op de andere gelaten worden! Over een paar eeuwen
zullen de mensen de plaats zoeken waar nu nog de tempel staat, en ze zullen die
niet vinden. [10] Want hoe was het in de tijd van Noach voor de grote vloed? Ik
heb jullie dat een paar dagen geleden laten zien! De mensen uit die tijd konden
zelfs bergen vernietigen, waardoor de wateren binnen in de aarde losbraken en de
boosdoeners verdronken; dus te zijner tijd zullen de mensen met veel minder
moeite met deze muur afrekenen!'
[11] Met dit antwoord waren beiden tevreden; wij trokken verder over de weg en
kwamen weldra bij een tolhuis.
Hoofdstuk 54: De hebzuchtige tollenaar en de Heer Over het geloof met de
praktische werken der liefde Over schadevergoeding
[1] De tollenaar herkende Mij al gauw, kwam naar Mij toe en zei: 'O Heer en
Meester, sinds ik Uw woorden en lessen op de olijfberg in mij heb laten
doordringen ben ik werkelijk een ander mens geworden, en ik dank U nu nog eens
uit de grond van mijn hart voor de meer dan grote genade, die U mij en mijn huis
bewezen hebt! Ik heb alles wat ik van U gehoord heb getrouw aan al mijn
verwanten meegedeeld, en zij geloven nu in U; laat daarom ook Uw zegen over
mijn hele huis neerdalen!
[2] Ik zei: 'Omdat je dat gedaan hebt, zal het heil ook niet ver van jou en je huis
blijven! Maar toch eis jij zelfs ook tol van de inwoners, wanneer er te weinig
vreemdelingen naar J eruzalem komen; en wanneer er vreemdelingen komen, dan
eis je naar willekeur veel meer dan volgens de wet vastgesteld is. Maar dat heb Ik
werkelijk niet onderwezen, en een dergelijke handelwijze heeft in de verste verte
niet te maken met naastenliefde, die Ik iedereen vooral op het hart gedrukt heb. Als
je echter de daadwerkelijke naastenliefde niet bezit, dan ben je ver verwijderd van
Mijn rijk; want het pure geloof zonder de werken der liefde is dood, en degene die
zo'n geloof heeft dus ook. Verander daarom je handelwijze, anders zal er weinig
heil voortkomen uitjouw geloof in Mij!
[3] Dat jij een tollenaar bent waarvan de tempeldienaren zeggen dat hij
voortdurend een grote zondaar is, dat wordt je door Mij niet als zonde
aangerekend; maar datje de reizigers benadeelt en van hen een hoger tarief eist dan
wettelijk is vastgesteld, is in strijd met de naastenliefde en is zodoende ook een
grove zonde, die geen enkel mens heil oplevert. Verander dus jouw handelwijze,
als jij een goede en vruchtbare volgeling van Mijn leer wilt zijn!'
[4] De tollenaar zei nu heel timide: 'O Heer en Meester, ik zie nu dat voor Uw ogen
niets verborgen blijft en ik zal mijn handelwijze daarom volkomen veranderen! U
dank ik nu echter nogmaals oprecht voor Uw vermaning.'
113
[5] Ik zei: 'Maar vergoed ook de aan de armen berokkende schade, anders bouw jij
je toekomstige naastenliefde op drijfzand!'
[6] Toen de tollenaar dat van Mij hoorde, boog hij en zei: 'Heer en Meester, aan
mijn wil daartoe zal het niet ontbreken, maar wel aan de mogelijkheid om dat uit te
voeren, aangezien ik de meesten van hen niet ken en hun niet kan terugbetalen wat
ik af en toe teveel heb geist!' [7] Ik zei: 'Heb dan de ernstige wil daartoe, en doe
wat je kunt, dan zal die wil jou als werk aangerekend worden! Er zijn echter in de
buurt van J eruzalem nog armen genoeg die zo nu en dan hulp nodig hebben; doe
goed aan hen en breng hun een offer, dan zul jij je onrecht goedmaken!'
[8] Na deze woorden van Mij boog de tollenaar nogmaals, beloofde zeer plechtig
Mijn advies op te volgen, en wij trokken daarna verder.
[9] Halverwege de weg naar Bethani zat een blinde langs de weg te bedelen. Hij
had een gids bij zich, die de blinde vertelde dat Ik voorbij kwam.
[10] Toen de blinde dat hoorde, begon hij direct luidkeels te schreeuwen: 'O J ezus
van Nazareth, ware Heiland der mensen, help mij, arme blinde!'
[11] Omdat hij zo hard schreeuwde, bedreigden Mijn leerlingen hem; ze verboden
hem zijn luide geschreeuw en zeiden, dat Ik hem ook wel zou kunnen helpen als
hij niet zo hard schreeuwde. [12] Ik wees de leerlingen echter terecht en zei:
'Waarom ergert het jullie eigenlijk dat deze blinde Mij om hulp vraagt? Als jullie
last hebben van zijn geschreeuw, houdt dan jullie oren dicht en laat hem Mij om
hulp roepen! Want als hij zou zien, zou hij niet zo schreeuwen; maar omdat hij
werkelijk volkomen blind is, schreeuwt hij, opdat Ik hem verhoor wanneer zijn
geschreeuw door Mij gehoord wordt. J ullie heeft hij niet om hulp geroepen, maar
alleen Mij, en dus gaat zijn schreeuwen jullie ook, niets aan, en jullie dienen je
daarover niet te ergeren en de blinde met te bedreigen! ' .
[13] Toen werden de leerlingen stil, en Ik liep naar de blinde toe en zei: 'Hier sta Ik
voor je. Wat wil je dat Ik voor je doe?'
[14] De blinde zei: 'O goede Heiland, Heer en Meester, geef mij het licht in mijn
ogen terug; want ik heb gehoord dat U alle blinden kunt genezen en ziende kunt
maken! En daarom vraag ik U, dat U zich nu ook over mij zou willen ontfermen!'
[15] Ik zei: 'Geloof je dan wel onwrikbaar vast dat Ik jou kan helpen?'
[16] De blinde zei: 'J a, Heer en Meester, alleen U kunt mij helpen als U dat wilt!'
[17] Ik zei: 'Welnu, dan wil Ik dat je weer zult zien! Maar Ik zeg je ook dat je
voortaan niet meer moet zondigen; want als je in je oude zonden zou vervallen, zou
je ook weer blind worden! Onthoud dus goed wat Ik je nu gezegd heb!'
[18] De blinde beloofde Mij dat plechtig, en daarop raakte Ik met Mijn vinger zijn
ogen aan; op hetzelfde ogenblik was hij ziende, en van louter vreugde daarover
wist hij zich geen raad en hij bedankte Mij met opgeheven handen, omdat Ik hem
geholpen had. [19] Toen zei Ik echter tegen hem: 'Omdat je ziende bent geworden
en verder nog een krachtig mens bent, moet je opstaan van deze plaats en een
betrekking zoeken in een of ander huis en voor jezelf je dagelijks brood verdienen;
want ledigheid is steeds de aanleiding tot en het begin van allerlei zonden en
ondeugden!' [20] Nu zei de ziende geworden blinde: O goede Heiland, Heer en
Meester! Ik zou nu heel graag willen dienen en werken, als er maar een werkgever
zou zijn! Ik en mijn gids hier zouden wel heel graag werken als iemand ons in
114
dienst zou nemen.' [21] Nu kwamen direct de beide herbergiers naar voren en
zeiden: 'Ga dan met ons mee, dan zullen jullie direct een betrekking en werk
hebben; want wij zijn bezitters van veel akkers, tuinen, weiden en wijngaarden!'
[22] Toen die twee dat hoorden werden ze erg blij, stonden op van hun oude
bedelplaatsen en trokken heel welgemoed met ons verder naar Bethani, waar ze
een hele dag goed verzorgd werden.
Hoofdstuk 55: Op het landgoed van Lazarus (17.12.1860)
[1] Toen wij Bethani bereikten, zagen de beide zusters van Lazarus Mij reeds van
verre en liepen Mij met open armen tegemoet.
[2] Toen ze bij Mij kwamen, konden ze niet lovend genoeg vertellen wat zich
intussen allemaal voor goeds in Bethani had afgespeeld terwijl ik Mij in
J eruzalem bevond, en wat voor vreugde hun 's morgens de aankomst van de vele
jonge mensen had bezorgd; maar tegelijk betreurden zij het ook dat die lieve
kinderen niet in Bethani zouden blijven, zoals Rafal hun duidelijk gemaakt had.
[3] Ik vertelde hun echter de reden, en daarmee waren zij tevreden.
[4] Ondertussen bereikten wij de hof en gingen dan ook direct het huis binnen,
waar de jongeren Mij in een grote zaal ontvingen en als Vader begroetten, en wel
met zulke hartelijke woorden, dat allen daardoor tot tranen toe bewogen werden.
[5] Vanuit deze zaal gingen wij een andere zaal binnen.
[6] Toen we ons in de reeds genoemde zaal bevonden en een plaats gezocht hadden
om enige rust te nemen, liet Lazarus brood en wijn op tafel zetten met het verzoek
om ons daar enigszins mee te sterken. Dat deden wij dan ook bepaald zonder
tegenzin, omdat we een beetje moe geworden waren van de kleine tocht. Die
moeheid echter was werkelijk nauwelijks het vermelden waard; maar omdat de
Romeinen de wens te kennen hadden gegeven om ook het erfgoed van Lazarus, dat
uitgestrekt was, nader te leren kennen, was een kleine lichamelijke versterking
vooraf helemaal op zijn plaats. Wij namen dan ook het brood en de wijn, nadat Ik
beide tevoren gezegend had, en aten en dronken heel welgemoed.
[7] Na deze kleine versterking van het lichaam begaven we ons opnieuw naar
buiten en liepen door het grootste deel van de bezittingen van Lazarus, en de
Romeinen verbaasden zich zeer over de grote rijkdom van Lazarus.
[8] Maar die zei (Lazarus): 'Beste vrienden, ik bezit nog wel dertig keer zoveel als
wat jullie hier slechts vluchtig hebben kunnen overzien! Maar al deze rijkdom
maakt mij niet gelukkig omdat ik die op deze aarde volkomen de mijne kan
noemen; want vandaag ben ik volgens de wereldse wetten weliswaar nog de
rechtmatige eigenaar, maar morgen eist de Heer mijn ziel op, en die zal tegenover
Hem rekenschap moeten afleggen over hoe en tot welk nut zij de aardse goederen
die haar toevertrouwd waren getrouw beheerd heeft. En kijk, dan zal het menige
ziel wel zwaar vallen om zichzelf tegenover de Heer te rechtvaardigen! Daarom
zijn wij wel, bezien vanuit het juiste standpunt ten aanzien van het leven op deze
wereld, slechts tijdelijke beheerders van dergelijke aardse goederen, tot nut van de
arme mensheid, maar nooit bezitters. Want de eeuwig rechtmatige bezitter is alleen
115
de Heer; wij bezitten alleen het recht om deze aardse goederen tot nut van de
behoeftige mensen te beheren en ze doelmatig te bewerken.
[9] En zo ben ik dan ook geen bezitter van dat alles, maar alleen een nog altijd
zwakke bewerker en beheerder. Degene die nu echter als allerhoogste
Levensvriend onder ons leeft en de ware Heer van al het leven is, is als enige ook
de ware bezitter van deze en alle goederen van de aarde; en het zal ons eenmaal tot
heil strekken als Hij tegen ons zal zeggen: 'J ullie hebben Mijn aan jullie
toevertrouwde goederen goed beheerd!"
[10] Agricola zei: 'Wat jij nu naar volle waarheid over jouw bezittingen denkt en
zegt, dat zal ook ik van de mijne denken en zeggen, en waar mogelijk ook
handelen zoals jij. U, o Heer, vragen wij echter nu reeds of U later niet een al te
strenge afrekening met ons wilt houden over ons omgaan met de aardse goederen,
die U ons slechts in beheer hebt gegeven! Want aan de wil om het juiste te doen zal
het ons niet ontbreken; maar of de uiterlijke, duistere wereldse omstandigheden
ons zo nu en dan niet menige onverwachte en onvoorziene streep door onze goede
rekening zullen halen, dat ligt buiten onze macht, en U, o Heer, zult ten aanzien
van dergelijke gevallen genadig en barmhartig voor ons zijn.'
[11] Ik zei: 'Van datgene wat er ooit tegen jullie wil zal gebeuren zullen diegenen
rekenschap moeten afleggen die jullie zo nu en dan belemmerend in de weg
hebben gestaan. Want de enige rekening die voor Mij geldt zal in jullie hart
geschreven staan. En omdat jullie nu Mijn vrienden zijn, zullen jullie dat ook in
eeuwigheid blijven! [12] Want voorwaar Ik zeg jullie: zalig zijn jullie, die nu horen
en zien wat alle aartsvaders en profeten zo vurig wensten te zien en te horen! Maar
destijds was het er de tijd nog niet voor. In de geest zien en horen zij dat nu ook en
verheugen zich daar buitengewoon over; maar voor hun vlees bleef dat verborgen
en voor de toekomstige generaties zal het ook meer of minder verborgen blijven.
Voor jullie is het nu echter gemakkelijk om te geloven en ernaar te handelen, want
jullie zijn nu met oren en ogen getuige van al datgene wat op deze aarde nog nooit
een menselijk oog gezien en geen menselijk oor gehoord heeft; maar in de
toekomst worden alleen zij zalig die niet zien en horen, zoals jullie nu, en
desondanks zullen geloven en naar dat geloof zullen handelen. Daarom zal het hun
ook als een hogere verdienste aangerekend worden.'
[13] Mijn leerlingen zeiden: 'Als U, o Heer, in het vervolg voor niemand meer
zichtbaar of hoorbaar zult zijn, hoe zult U dan tot aan het einde der tijden bij de
Uwen verblijven? [14] Ik zei: 'Dat was weer eens een buitengewoon onnozele
vraag van jullie! Hoeveel -en grootse! -dingen heb Ik jullie al niet verkondigd en
getoond, en toch begrijpen jullie nog weinig van de innerlijke wijsheid in God! Ik
kan toch niet eeuwig in dit vlees op deze materile wereld blijven, en Ik heb jullie
al verscheidene keren gezegd wat er nog met Mij zal gebeuren, opdat de maat der
zonde van de joden vol wordt en hun gericht over hen komt, en nog vragen jullie
als blindgeborenen naar de kleuren van het licht, hoe Ik in de toekomst dan wel tot
aan het einde der tijden bij de Mijnen zal blijven! Omdat jullie het echter nog niet
begrijpen, zal Ik het jullie nog een keer zeggen:
[15] Ik zal in de geest, in het woord en in de waarheidbij de Mijnen blijven, en
degenen die grote liefde voor Mij zullen hebben, zullen Mij af en toe ook enkele
116
ogenblikken persoonlijk te zien krijgen. Met degenen echter, die volgens Mijn
woord zullen leven en zorgvuldig naar de innerlijke waarheid ervan zullen zoeken,
zal Ik zo spreken dat ze het in hun hart begrijpen en zo zal Ik Mijn woorden in hun
gemoed leggen; en jonge mannen en vrouwen die in Mijn naam goed opgevoed
zijn, zullen visioenen krijgen waarin hun Mijn wezen, de hemelen en het eeuwige
leven verklaard worden evenals het lot van de afvalligen en kwaden, en ook op die
manier zal Ik bij de Mijnen blijven tot aan het einde der tijd van deze aarde.
Begrijp dat nu allemaal goed en vraag Me daar niet meer naar!'
[16] De leerlingen waren met dit antwoord van Mij geheel tevreden en vroegen Mij
daar toen verder niet meer naar.
Hoofdstuk 56: De bijzondere plaats van de aarde
[1] Toen wij nog tussen de akkers en tuinen dicht in de omgeving van Bethani
rondwandelden, bereikten wij weldra de geliefde rustplaats van Lazarus op een
kleine heuvel om daar in de open lucht wat uit te rusten, aangezien wij bij het
bezichtigen van de landerijen van Lazarus toch bijna drie uur lopend hadden
doorgebracht. Daar kwam n van de Romeinen naar Mij toe en vroeg: 'Heer en
Meester, tot nu toe heb ik alleen maar geluisterd en zelf geen woord gezegd, en ik
zeg nu dat alles wat door U, maar ook door die merkwaardige engel gezegd en
uitgelegd is en wat wij gezien hebben, mij een onweerlegbaar bewijs heeft gegeven
van Uw rechtstreeks aanwezige en persoonlijke goddelijkheid. Maar U hebt ons
ook de sterrenhemel verklaard en ons door Uw goedheid en door de almacht van
Uw heilige wil in een zodanige toestand gebracht, dat wij de andere
hemellichamen net zo helder konden bekijken als nu de velden van deze aarde met
onze lichamelijke ogen, en wij troffen overal mensen aan en een groot aantal
andere schepselen. J a, we troffen in de door ons waargenomen andere
hemellichamen zelfs nog veel prachtiger landen en gebieden en mensen en andere
schepselen aan in een eveneens veel hogere volmaaktheid, en het is niet te
beschrijven hoezeer de schoonheid en grote regelmaat in de vormen van hun
woningen die van deze aarde overtroffen. [2] Welnu, toen ik mijn gedachten
daarover liet gaan, kwam in mijn hart de vraag op, hoe en om welke reden U, o
Heer, zich juist op deze in alle opzichten schamele aarde hebt bekleed met een
menselijk lichaam zoals de mensen het op deze aarde hebben, aangezien U voor
dat doel toch talloze myriaden van de prachtigste en grootste zonnewerelden ter
beschikking gestaan zouden hebben. Zou U ons ook daarover niet nog enige voor
ons Romeinen begrijpelijke opheldering kunnen of willen geven?'
[3] Ik zei: 'O ja, -alhoewel Ik bij het ontsluieren van de materile schepping, met
name bij het beschrijven en duidelijk verklaren van de ordening van de zonnen in
een hulsglobe en daarna van de gehele grote scheppingsmens, jullie er allemaal op
gewezen heb hoe en waarom Ik juist op deze aarde en ook juist in deze tijd Mij met
een lichaam heb bekleed; maar ook als Ik het jullie opnieuw uitleg, zullen jullie dat
toch niet helemaal tot op de bodem vatten, zolang jullie niet zelf in de geest
wedergeboren worden. Maar desondanks kan Ik jullie er toch een kleine
aanwijzing over geven, omdat Ik voorzie dat juist dit punt onder de toekomstige
117
filosofen en godgeleerden een heel belangrijke strijdvraag kan en ook zal worden.
Luister dus nog een keer naar Mij! [4] De eigenlijke reden is natuurlijk gelegen in
Mijn wijsheid en Mijn wil. Dat ieder mens net als ieder warmbloedig dier een hart
heeft, waar zijn lichamelijke leven afhankelijk van is, zullen jullie allemaal wel
weten, maar hoe het hart is opgebouwd weten jullie niet; Ik weet dat echter heel
goed en weet daarom ook wat hetgeen is waardoor het hart leeft.
[5] In het hart bevinden zich twee uiterst kleine kamertjes, die overeenkomen met
de beide grote bloedkamers. Voor jullie ogen zouden deze beide kamertjes amper
als heel kleine puntjes zichtbaar zijn. Hoe klein deze puntjes echter ook zijn, toch
hangt alleen van de inrichting daarvan in de eerste plaats het leven van het hart af
en daardoor ook het leven van het hele lichaam en al de talloze delen en organen
daarvan. [6] Het ene, eerste, en bijgevolg allerbelangrijkste kamertje komt overeen
met wat van de geest en derhalve van het eigenlijke leven is, en wij zullen dat het
'beamende', het 'positieve' en dus het ware noemen. Het tweede, in zekere zin
minder belangrijk, hoewel voor het natuurlijke leven van het lichaam ook absoluut
noodzakelijk, zullen we het met de materie overeenkomende, dus ook het
'ontkennende' noemen. Dit heeft op zichzelf geen leven, maar is slechts een
opnamevat voor het leven, dat het met iedere nieuwe hartslag uit het beamende
kamertje als het ware opnieuw opneemt en dat vervolgens via het bloed aan het
hele lichaam meedeelt.
[7] Uit dit gemakkelijk te vatten beeld kunnen jullie nu wel afleiden van welke
aard het hart in zijn bestaansgrond is en moet zijn, om aan het hele lichaam leven
te kunnen verschaffen. Dat het hart bovendien nog een zeer uitgebreide,
buitengewoon kunstige en uiterst wijze organisch mechanische inrichting heeft en
moet hebben voor het verder overbrengen van het daarin ontwikkelde leven, dat
spreekt ook zonder verdere verklaring vanzelf; want wanneer iets verder gebracht
moet worden, moeten voor dat doel ook goed gebaande wegen bestaan en de
middelen om het over te brengen aanwezig zijn. Voor het belichten van ons
onderwerp hebben wij evenwel voornamelijk alleen de beide kamertjes nodig, en
daarvan eigenlijk alleen het beamende positieve kamertje.'
Hoofdstuk 57: Overeenkomst tussen de microkosmos en de macrokosmos De
redenen voor de menswording van de Heer op deze aarde
[1] (De Heer:) 'Kijk, zoals in het klein ieder mens ten behoeve van zijn korte
lichamelijke proefleven op een bepaalde manier ingericht is, zo is ook de hele
Grote Scheppingsmens in zijn gehele omvang op overeenkomstige wijze ingericht!
[2] Nu moeten jullie bedenken dat deze hulsglobe, waarin zich deze aarde, met de
maan, de zon en alle ontelbaar vele andere zonnen en hemellichamen bevinden, bij
de inrichting van het hart van de Grote Scheppingsmens hoort, en dat juist deze
zon met de planeten die om haar heen cirkelen het beamende, positieve kamertje
voorstelt, en dat binnen dit levenskamertje juist door deze aarde op
overeenkomstige wijze in de eigenlijke geestelijke basisstof van het leven wordt
voorzien -iets waarvan een wereldse geleerde wel nooit het hoe en waarom zal
118
kunnen inzien. Maar Ik, als Schepper van de oneindigheid uit Mijzelf, weet dat en
kan jullie dus ook zeggen hoe het hiermee gesteld is
[3] Ik echter ben van eeuwigheid de grondslag van al het leven en al het zijn, en
ben derhalve ook de oer beamende, positieve levenskamer in het eeuwige
levenshart van de oneindigheid. [4] Toen Ik dus volgens Mijn liefde, wijsheid en
orde in Mijzelf besloten had Mij in het lichaam van een mens te kleden, kon Ik dat
in overeenstemming met de eeuwige orde in de Grote Scheppingsmens immers ook
alleen maar realiseren op dat punt dat, ook al is het uit Mij geschapen, volkomen
met Mijn Oerwezen overeenkomt.
[5] Daarmee is weliswaar niet gezegd dat juist deze aarde, waarop wij nu zijn, het
eigenlijke centrale positieve punt zou moeten voorstellen. Dat zou ook een andere
aarde kunnen zijn die bij deze zon hoort, en daar was ook al een andere voor
bestemd; maar de bewoners daarvan hebben zich nog veelonwaardiger gedragen
dan de bewoners van deze aarde nu, en daarom werd die aarde verworpen en
samen met haar bewoners verwoest.
[6] Omdat nu deze aarde sinds de tijd van Adam daartoe uitverkoren was, en Ik op
haar bodem nu het lichamelijk menselijke heb aangenomen, zal zij dat ook blijven
tot aan het einde der tijden van de gerichte geesten in alle materie, en jullie zullen
in de geest ook degenen blijven die het oorspronkelijke leven uit Mij in alle
oneindigheid en eeuwigheid uitdragen, en om die reden Mijn ware kinderen zijn.
[7] Kijk, zo is nu heel in het kort en zo helder mogelijk voor jullie de reden
uiteengezet, waarom Ik alleen maar op deze aarde en op geen andere aarde, hoe
groot of volmaakt ook, uit pure liefde voor degenen die nu Mijn kinderen zijn het
lichamelijke menselijke bestaan heb kunnen aannemen!
[8] Er zijn evenwel naast deze voornaamste reden ook nog andere redenen, die
Mijn wil mede bepaald hebben in overeenstemming met de eeuwige orde. Maar
deze bijkomende redenen zijn toch slechts noodzakelijke gevolgen van de
eigenlijke hoofdreden en wij hoeven die dus niet afzonderlijk te belichten.
[9] Een dergelijke reden is bijvoorbeeld de algehele verdeemoediging en
vernedering, zonder welke ook een hogere geest zich niet met het vlees van de
levensproef kan bekleden en vervolgens weer in het meest vrije en zelfstandige
leven kan overgaan of terugkeren; en ook dat weerspiegelt deze aarde.
[10] Het beamende, positieve levenskamertje in het hart is onder de lichaamsdelen
zeker ook het meest onaanzienlijke deeltje van het hele lichaam; het is duister en
wordt nooit door de stralen van de zon verlicht en wordt zelfs door de mensen, aan
wie het toch leven verschaft, totaal niet gekend en gewaardeerd. J a, wanneer men
daarover zou spreken tegen de wereldse geleerden, dan zouden ze hun schouders
ophalen en zeggen: 'Hoe is het nou mogelijk dat het machtige, algemene leven van
een mens afhangt van een nauwelijks zichtbaar klein puntje?!' Daaruit blijkt toch
wel duidelijk dat zelfs de grootste geleerden, laat staan een ander, gewoon mens,
hun eigen bestaansgrond niet in het minst kennen.
[11] En toch moet ieder mens die zichzelf en God werkelijk wil leren kennen, dit
uiterst onaanzienlijke levenskamertje van zijn hart langs de weg van uiterste
deemoed en volgzaamheid binnengaan en het van daaruit ontvangen leven
geestelijk weer teruggeven! Wanneer een mens dat doet, maakt hij het
119
levenskamertje groter en verlicht hij het door en door. En als dat gebeurd is, wordt
het hele hart en, vanuit het hart, de hele mens verlicht en kent hij zichzelf en
daardoor ook God, omdat hij dan pas ge waar kan worden en kan zien hoe het
leven vanuit God dit kamertje binnenstroomt, zich daar verzamelt en zich tot een
vrij, zelfstandig leven ontwikkelt. [12] In dit kamertje woont derhalve de eigenlijke
geest uit God, en als de ziel van de mens dit kamertje door de juiste deemoed en
volgzaamheid binnengaat, zoals de liefde van de echte mens de eeuwige,
ongeschapen liefde van God binnengaat, dan verenigt de ziel zich daardoor met de
eeuwige geest uit God en verenigt deze geest zich met de geschapen ziel, en dat is
dan de wedergeboorte van de ziel in de geest uit God.
[13] Zoals een echt mens dat moet doen om in zichzelf de volle heerlijkheid van
het leven binnen te gaan, zo heb Ik dat Zelf nu ook gedaan om jullie een waar
voorbeeld en een zeer betrouwbare wegwijzer in de Grote Scheppingsmens te
geven, en ben Ik op dze aarde gekomen omdat die, zoals reeds gezegd, volgens
Mijn eeuwige orde met het beamende, positieve kamertje overeenstemt, om zo tot
Mijn eigen en daardoor ook jullie grootste heerlijkheid binnen te gaan in de
volledige macht in de hemel en op alle aarden.
[14] Weliswaar was Ik reeds van eeuwigheid in Mijzelf in het bezit van alle macht
en heerlijkheid, maar toch was Ik voor geen enkel geschapen wezen een zichtbare
en te bevatten God, ook niet voor de meest volmaakte engel. Als Ik Mij tot op
zekere hoogte zichtbaar wilde maken voor iemand als Abraham, Isaak en J acob,
dan gebeurde dat doordat Ik een engel speciaal zodanig vervulde met de geest van
Mijn wil, dat hij op bepaalde ogenblikken Mijn persoonlijkheid voorstelde. Maar
van nu af aan ben Ik voor alle mensen en engelen een zichtbare God geworden en
heb Ik voor hen de grondslag gelegd voor een totaal volmaakt, eeuwig en
zelfstandig vrij en bijgevolg waar leven; en daaruit bestaat dan ook Mijn eigen
grotere verheerlijking en daarmee ook die van jullie.
[15] Want hoe konden zelfs de meest volmaakte engelen en ook de vroomste
mensen van deze en alle andere aarden de God, die ze nooit gezien hadden en
daarom ook nooit begrepen, in waarheid verheerlijken door een ware en levende
liefde voor Hem? Want er werd altijd gezegd: 'Niemand kan God zien en daarbij
het leven behouden; want de zuivere Godheid is in Zichzelf een verterend, eeuwig
vuur!' Dat vuur is nu in Mij bedekt en getemperd door dit lichaam van Mij, en nu
geldt niet meer: 'Niemand kan God zien en leven!', maar: 'Van nu af aan zal iedere
engel en mens God kunnen zien en leven; en wie God niet zal zien, zal een heel
ellendig en gericht leven hebben! [16] Wat Ik jullie nu gezegd en getoond heb is
zodoende zeker ook een belangrijke bijkomende reden, waarom Ik alleen op deze
aarde het menselijke vlees heb aangenomen.
[17] Zoals jullie nu uit deze beschrijving zonder meer duidelijk hebben moeten
begrijpen waarom Ik op deze en geen andere aarde het menselijke vlees heb
kunnen aannemen, zullen jullie ook het volgende nog helder kunnen begrijpen en
inzien. [18] J ullie hebben gezien hoe dat bepaalde uiterst onaanzienlijke beamende,
positieve levenskamertje van het hart als het eigenlijke grondbeginsel van het leven
van de mens ook als enige in staat is tot de helderste en meest ware intelligentie, en
derhalve reeds in zichzelf het licht, de waarheid en het leven is. Zo is het ook
120
gesteld met de mensen van deze aarde. Oorspronkelijk zijn ze ten opzichte van de
mensen van andere aarden ook zeer onaanzienlijk, blind, duister, klein, zwak en
machteloos; de geesten van andere hemellichamen kennen hen eigenlijk niet, zoals
de mensen van deze aarde zichzelf uiteindelijk ook niet kennen. Maar in de
verborgen innerlijke kern van hun leven zijn zij vanuit Mij het fundamentele
levenspunt van de gehele Grote Scheppingsmens en kunnen vanuit zichzelf dan
ook zeer hoge levenscapaciteiten ontwikkelen, die bij de mensen van andere
aarden slechts in een zeer eenzijdige en ondergeschikte graad voorkomen.
[19] Krachtens zulke zeer hoge en godgelijke capaciteiten van de mensen van deze
aarde, waartoe ook met name een goed gearticuleerde uiterlijke en innerlijke taal,
de schrijfkunst en rekenkunde en nog heel veel andere dingen behoren, zijn zij dan
ook als enigen in staat om het geopenbaarde woord uit Gods mond bijvoorbeeld
eerst in de uiterlijke betekenis van letters of beelden en van daaruit vervolgens ook
in de ware geestelijke zin en tenslotte ook in de diepste zin van het hemelse leven
te vernemen. [20] Dit vermogen is iets onschatbaar groots en voortreffelijks, zoals
ook het levens en intelligentievermogen van het beamende, positieve
levenskamertje van het hart het onschatbaar volmaaktste en edelste deel van de
hele mens is. En ook daarom weer kon Ik alleen maar bij jullie op deze aarde
komen en bij niemand anders op een andere aarde.
[21] Kijk, dat is dan weer zo'n reden waarom Ik alleen op deze aarde het
menselijke vlees heb kunnen aannemen! En dat zijn dan zo de voornaamste
redenen voor Mijn menswording op deze aarde. [22] En denk daar nu even over
na, en geef dan je mening over hoe jullie dat nu begrepen hebben!'
Hoofdstuk 58: Wat de Romein begrepen heeft van de uitleg van de Heer
[1] De Romein zei: 'J a, ja, Heer en Meester, afgaande op de verklaring die U nu
hebt gegeven kan het onmogelijk anders zijn dan precies zoals U het ons nu
uiteengezet hebt. Begrijpen kunnen wij het weliswaar nog lang niet voldoende;
maar wij geloven het zonder enige twijfel, omdat U als de eeuwige Waarheid en
Wijsheid Zelf het aan ons hebt laten zien, zoals het is en moet zijn. Want U als de
Schepper van alle dingen moet toch wel het beste weten, hoe en in wat voor orde
Uw werken geschapen zijn, en welk doel het een en ander moet dienen. Hoe het
zodoende gesteld is met dergelijke dingen van Uw eeuwige orde, die aan ons
mensen tot nu toe in het geheel niet geopenbaard waren, kunnen wij alleen maar
vernemen doordat U dat aan ons openbaart, en wij geloven alles wat U ons zegt,
ook al zijn wij niet in staat om met ons verstand en nog minder met onze zintuigen
in de volle diepte van Uw wijsheid door te dringen. Wij danken U voor deze meer
dan grote openbaring. [2] Met datgene wat wij nu van U gehoord hebben, hebt U
ons evenwel ook een wapen in de hand gegeven, waarmee wij alle wijsgeren en
oude godgeleerden snel onderuit kunnen halen. Want dat is een bewijs zoals er
geen tweede is, geput uit de meest innerlijke levensbron van ieder mens, die
werkelijk geheel en al overeen moet komen met de hele eindeloos Grote Mens van
Uw schepping omdat de mens, als een wezen dat nu helemaal op Uzelf lijkt, de
121
volmaakte sluitsteen van al Uw werken voorstelt en daarom in een uiterst kleine
gedaante datgene is wat de gehele eindeloos grote schepping is.
[3] Dat echter de weg tot het ware, vrije en zelfstandige leven heel nauw en smal
is, volgt eveneens vanzelf duidelijk uit deze wonderbaarlijk grote onthulling van
U; maar men ziet ook in dat het zo moet zijn en onmogelijk anders kan zijn.
[4] Wie zichzelf en daardoor ook U werkelijk en echt wil vinden, moet via dat zeer
nauwe poortje in zichzelf doordringen, anders blijft hij buiten het levenskamertje
van zijn hart. Alleen de liefde tot U en de naaste maakt dat anders zo nauwe
poortje wijder, de ware deemoed maakt de ziel, die zich anders zo groot waant,
klein, en de echte zachtmoedigheid maakt haar buigzaam; en alleen een zodanig
toebereide ziel kan dan door het nauwe poortje in het levenskamertje van haar
goddelijke geest doordringen en daar n worden met de geest en daardoor ook in
de geest opnieuw ofwel wedergeboren worden. Uit Uw grote openbaring heb ik nu
afgeleid, dat deze dingen absoluut noodzakelijk zijn voor de praktijk van ons
proefleven op deze aarde, en ik heb dan ook de ware en echte reden ontdekt,
waarom U ons vooral de liefde tot God en de naaste, de deemoed en de
zachtmoedigheid zo dringend op het hart hebt gedrukt.
[5] Nu wij echter de reden kennen, en ook weten wat wij langs die weg heel zeker
kunnen bereiken, zal het voor ons ook gemakkelijk zijn om te handelen en zullen
wij dat ook met de grootst mogelijke vlijt en ijver doen!
[6] Want als wij in onze grote levensarmoede weten waar de grote en rijkste schat
verborgen is, en als wij ook de hulpmiddelen en het gereedschap hebben om die
voor onszelf op te graven, dan zouden wij toch wel de grootste dwazen zijn
wanneer wij, wetend dat wij hem zeker zullen ontdekken en opgraven, onze
handen als het ware lui in onze schoot zouden leggen en ons net als de geestelijk
blinde wereldse mensen zouden vergooien aan het zeer vergankelijke slijk van de
wereldse materie die zich in het gericht bevindt, en die vandaag nog iets lijkt te
zijn en morgen door winden en stormen als waardeloos kaf wordt weggeblazen.
[7] O, dank U, Heer en Meester, dat U de diepste oorzaak van de dingen van Uw
schepping nu zo duidelijk voor ons onthuld hebt!
[8] Maar nu, o Heer en Meester van eeuwigheid, houdt mij nog een kleine vraag
bezig! Ik weet wel dat U al een eeuwigheid van tevoren heel duidelijk hebt
geweten wat ik U nu zou willen vragen; maar ik vraag het toch openlijk, ten eerste
omdat U het zo wilt, en ten tweede vanwege de anderen die hier zijn, opdat ze
kunnen horen waar het nu verder over gaat.
[9] De vraag nu luidt: hebben de bewoners van andere aarden helemaal nooit iets
gehoord en bezitten zij geen kennis over U, of, als ze die wel hebben, hoe komen
ze daar aan? Zijn de mensen van andere aarden ook werkelijk mensen, of zijn ze
alleen maar naar de uiterlijke vorm mensen, maar wat hun innerlijk betreft nog in
zekere zin dieren die er qua vorm uitzien als wij mensen van deze aarde, waarbij ze
geleid worden door een bepaald wijs instinct dat U in hen heeft gelegd, zoals wij
dat hier bij bepaalde dieren hebben waargenomen, zodat wij hun bijna een zekere
mate van verstand, bewustzijn en beoordelingsvermogen toeschreven?
[10] Daarover, o Heer en Meester, nog graag een lichtje, dan zijn wij wat onze
zielen betreft wel helemaal voorzien!'
122
Hoofdstuk 59: Hoe onze aarde zich verhoudt tot andere werelden
[1] Ik zei: 'J ij hebt Mijn woorden bij het beantwoorden van je eerste vraag heel
goed begrepen en in de onthulling die Ik jullie gedaan heb een zo treffende en ware
toepassing op jullie leven gevonden, dat Ik Zelf die nooit duidelijker aan jullie had
kunnen geven; en wie aldus, zoals jij gezegd hebt, door het nauwe poortje in
zichzelf zal binnengaan, zal ook in volle werkelijkheid in zijn geest wedergeboren
worden tot het eeuwige leven. Maar omdat je de onthulling die Ik jullie gedaan heb
zo helder en goed begrepen hebt, is het bijna een wonder dat je het volledige
antwoord op je tweede vraag niet ook in jezelf waargenomen en ten volle
gevonden hebt. [2] Kijk, wanneer de mensen van deze aarde in verhouding tot de
eindeloos Grote Scheppingsmens datgene zijn wat het beamende, positieve
kamertje van hun hart is ten opzichte van de gehele omvang van hun lichaam, dat
toch ook leeft en actief is volgens de normen van het verstand, de wil en zo nu en
dan ook nog van die van het instinct, dan is jouw tweede vraag toch heel
gemakkelijk en duidelijk te beantwoorden!'
[3] De Romein zei: 'J a, ja, Heer en Meester, dat lijkt mij nu zelf ook al haast zo te
zijn! Ik heb het gevoel dat ik het al weet; maar toch weet ik het eigenlijk ook nog
niet! Heb voor mij en ons allemaal daarom toch nog de goedheid en genade om ons
op de juiste weg te leiden!,
[4] Ik zei: 'Welnu, goed dan, Ik zal het doen! Kijk en luister!
[5] De belangrijkste basis van het leven ligt zowel voor het lichaam als ook voor de
ziel in het bekende beamende, positieve kamertje van het hart. Wanneer dat actief
is, dan leven van daaruit tevens alle eindeloos vele delen van jouw hele wezen op
zo'n manier, alsof zij zelf kamertjes, tot standbrengers en dragers van het leven
waren. En kijk, jouw ledematen kunnen door de juiste oefening in werkelijk heel
veel dingen een verbazingwekkende kracht en zeer kunstige vaardigheid bereiken!
Waaraan hebben ze niettemin uiteindelijk al hun eigenschappen en grote kunstige
vaardigheden te danken? Kijk: alles alleen aan dat bepaalde kamertje van het hart;
want zonder dat zouden immers alle ledematen even dood en onbeweeglijk zijn als
die van een metalen afgodsbeeld! [6] ja, waar leerden de ledematen van een
kunstenaar zulke vaardigheden dan van, en wel alle ledematen volgens hun
specifieke bouwen doeltreffende vermogen? Kijk: alles alleen maar vanuit dat
kamertje van het hart en wel volgens een trapsgewijze volgorde!
[7] De eerste bewegingen van het leven brengen stap voor stap het hart in
beweging. Van daaruit gaat de activiteit via het bloed over naar de longen, de lever
en de milt en van daar naar de overige organen en naar het hoofd met al zijn
onderdelen. [8] Als het hoofd eenmaal in orde is en de hersenen ontwikkeld zijn,
nemen bij de mens vervolgens het denken, oordelen, concluderen, verstaan en
begrijpen een aanvang en vanaf dat moment pas de echte en wijze oefening van de
uitwendige lichaamsdelen, die dan alle arbeid, hoe kunstig ook, weldra zo goed en
wijs verrichten alsof ze het zelf tot een eigen, vrij en zelfstandig leven hadden
gebracht. Daarover zeg Ik je echter nog het volgende:
[9] Wanneer een mens in de geest wedergeboren is, kan hij ook in alle delen van
zijn ziel en lichaam denken en voor zichzelf heel goed waarneembaar spreken, en
123
is dan net als Ik in zijn hele wezen geest, leven, kracht, gedachte en een volkomen
levend woord. En waardoor is de mens dat dan wel geworden? Kijk, dat komt
allemaal weer alleen voort uit het beamende, positieve kamertje van zijn hart!
[10] Zoals de mens zijn hele onderricht en zijn hele ontwikkeling alleen ten deel
vallen vanuit dat kamertje in zijn hart, zo ontvangen -al naargelang hun eigen vorm
en vermogens -de mensen van andere werelden op dezelfde manier hun
ontwikkeling ook alleen maar vanuit het hartkamertje van de Grote Scheppings-
mens, dat natuurlijk wel enorm groot is.
[11] Hoe dat gaat kun jij nu natuurlijk nog niet vatten; maar wanneer je volledig in
de geest wedergeboren zult zijn, dan zul je het grote 'hoe' en 'waarom' duidelijk
vatten en goed begrijpen. Heb je nu al enigszins een idee, hoe de mensen van
andere werelden kennis van Mij krijgen en ook wijs en zalig worden?'
Hoofdstuk 60: De betekenis van onze aarde
[1] De Romein zei: 'O Heer en Meester, door deze tweede toelichting van U op
deze voor mij en zeker ook voor ieder ander zeer belangrijke kwestie ben ik ook in
een hele zon vol van het sterkste licht terechtgekomen! Wij op deze aarde, die met
U in een zeer hechte en innige verbinding van liefde en wijsheid leven, zijn voor
de gehele, eindeloos Grote Scheppingsmens precies en -gezien het feit dat U in
onze onmiddellijke nabijheid bent -noodzakelijkerwijs datgene wat in ons hart het
beamende levenskamertje is. De andere hemellichamen met hun mensen, de
hulsgloben met hun zonnen allen en centraal zonnen verhouden zich tot ons als de
overige delen van ons lichaam en onze ziel tot het levenskamertje van ons hart.
[2] U bent nu eenmaal hier bij ons in Uw meest volkomen en intense goddelijke
persoonlijkheid, en U beheerst de hele oneindigheid natuurlijk ook vanuit geen
andere plaats dan daar, waar U geheel en al aanwezig bent, -en wij mensen van
deze aarde en allermeest nu hier op deze plaats zijn in onze grote liefde voor U
beslist ook Uw naaste omgeving, en door het aannemen van Uw leer, Uw
goddelijke liefde en wijsheid zijn wij tevens Uw meest levende, en door Uw wil
Uw machtigste en meest werkzame omgeving.
[3] Wanneer dat nu z en onmogelijk en ondenkbaar anders is, hoe kan het dan
anders zijn dan dat door Uw wil ook alle ontwikkeling van ons uit naar alle
ontelbaar vele andere hemellichamen en de bewoners daarvan moet overvloeien op
een wijze die ons natuurlijk onbekend is, net zoals ook het fundamentele leven en
alle overige ontwikkeling in de hele mens overvloeit vanuit het zeer kleine
hartkamertje, op een wijze die het fundamentele leven in dat kamertje zeker ook
niet bekend is, voordat de volledige wedergeboorte heeft plaatsgevonden!
[4] Dat het hiermee beslist zo gesteld is, lijdt geen twijfel; aan het 'hoe' is ons
echter voorlopig, als geestelijk nog onmondige kinderen van Uw liefde en genade,
niet zoveel gelegen. Want U, die het grote 'hoe' zeker al sinds eeuwigheid maar al
te duidelijk kent, bent immers bij ons en zult ook met name in de geest bij ons
blijven, niet alleen tot aan het einde der tijden, maar naar mijn mening voor
eeuwig! Als U nu eeuwig bij en onder ons blijft, dan kunnen de onderlinge
verhoudingen met betrekking tot bestaan en ontwikkeling in de hele oneindigheid
124
immers ook nooit veranderen, omdat de verhouding die er nu bestaat, dat wil
zeggen die tussen U en ons, immers ook nooit kan veranderen.
[5] Want het levenskamertje van het hart zal nooit in bijvoorbeeld de ogen, oren,
neus of de maag, de nieren, de milt of de handen en voeten van het lichaam of
helemaal in de uiteinden daarvan terecht komen, alhoewel elk van die
lichaamsdelen, groot of klein, ook een eigen centraal levensorgaan zal hebben,
omdat het anders het leven vanuit het fundamentele leven van het hartskamertje
niet zou kunnen opnemen en aannemen en voor zijn specifieke doel effectief zou
kunnen gebruiken. [6] Want het oog gebruikt het leven, dat vanuit het hart in de
mens binnenstroomt, zeker heel anders dan het oor, en zo doet ieder deel van de
mens dat anders al naargelang zijn eigen doeleinden; maar uiteindelijk is al dat
eindeloos vele toch slechts n volkomen geheel en beantwoordt het volledig aan
het oorspronkelijke fundamentele leven in het hart en vindt het daarin zichzelf
terug als in zijn oorspronkelijke geboorteplaats. En als het zichzelf daar gevonden
heeft, dan is dat zichzelf vinden nu precies datgene wat U, o Heer, zo treffend de
wedergeboorte in de geest noemde.
[7] En nu schiet er een bijna eindeloos grootse gedachte door mij heen, zo helder
en licht als daar boven de zon schijnt! Behalve de wedergeboorte van een mens op
deze aarde, waarvan we nu glashelder weten waaruit die bestaat en waarvan we
weten dat wij die ook zeer zeker zullen bereiken, licht er nog een andere, eindeloos
grote wedergeboorte in de geest op, namelijk die van de gehele Grote
Scheppingsmens! [8] Uit mijzelf zou ik daar in dit leven zeker niet op gekomen
zijn wanneer U, o Heer, mij daar niet een aanwijzing voor gegeven zou hebben;
maar die hebt U mij slechts zo groot als een vonkje gegeven, en kijk, dat is in mij
nu in een stralende zon veranderd!
[9] Kijk, in Uw eindeloze helderheid zei U dat bij een volledig in de geest
wedergeboren mens zijn fundamentele leven al zijn eindeloos vele delen dermate
doorstroomt, dat er vervolgens in die hele mens n oorspronkelijk fundamenteel
leven ontstaat en die mens dan ook in al zijn delen kan denken, oordelen,
conclusies trekken en voor zichzelf goed verstaanbaar kan spreken, waardoor die
hele mens dan net als U tot een levend woord wordt!
[10] Zoals echter bij een mens, die volledig in de geest van zijn fundamentele
leven leeft en daarvan geheel doordrongen is, alles tot een heel helder en levend
woord wordt, zo zal uiteindelijk toch ook bij de gehele Grote Scheppingsmens
hetzelfde het geval moeten zijn. Door U zal hij in al zijn zo oneindig vele delen
van ons doordrongen worden en ons leven en licht zal in de hele eindeloze omvang
van die oer scheppingsmens werkzaam zijn en stralen, en zo zal de gehele Grote
Scheppingsmens met ons en U , o Heer, ook slechts n groots en levend woord
worden. [11] En zo heb ik nu de indruk dat ik nu ook al een beetje van het grote
'hoe' begrijp; want volgens Uw eeuwige orde kan het alleen maar zo en niet anders
gaan, dat uiteindelijk ook de gehele Grote Scheppingsmens in al zijn delen door
ons, mensen van deze aarde, met ons inzicht en onze ontwikkeling doordrongen
wordt en net als wij levend wordt.
[12] En nu voeg ik er nog iets aan toe, als een soort bewijs van de waarheid uit Uw
mond; want door Uw genade heb ik reeds vanaf mijn jeugd een buitengewoon
125
scherp en sterk en tot nu toe onverwoestbaar geheugen gehad en heb dus ook ieder
woordje dat U gesproken hebt heel goed onthouden.
[13] Kijk, op de berg hebt U ons eens een verhaal verteld over een zekere verloren
zoon die naar zijn vader terugkeerde, om ons de grootsheid van Uw goddelijke en
vaderlijke barmhartigheid heel goed duidelijk te maken; maar destijds beoordeelde
ik Uw woorden al heel anders dan misschien menig ander dat deed vanuit zijn
weliswaar goede, maar overigens wellicht toch nog wat beperktere gezichtsveld en
bevattingsvermogen; en dat deed ik des te gemakkelijker, omdat U ons daar Zelf
veelzeggende aanwijzingen voor gaf
[14] Op kleine schaal lijkt deze in zekere zin verloren en daarna weer tot zijn vader
teruggekeerde zoon mij in eerste instantie zeker de wedergeboorte van een mens
van deze aarde aan te duiden, waarvan ons nu al bekend is wat dat is, maar op de
grootste schaal tegelijk ook de toekomstige totale wedergeboorte van de gehele
Grote Scheppingsmens. Want, Heer , Uw woorden zijn geen menselijke woorden,
maar het zijn Gods woorden; en die hebben niet alleen betrekking op ons, maar via
ons ook op de gehele oneindigheid, zowel in natuurlijk als in geestelijk opzicht.
Want de hele schepping is immers sinds eeuwigheid ook Uw gedachte, Uw woord
en Uw wil. [15] Heer en Meester, heb ik in mijn sterke, menselijke en heidense
zwakheid het onderricht dat U mij gegeven hebt wel min of meer juist opgevat?'
Hoofdstuk 61: De belangrijkste taak van de mens (25.12.1860)
[1] Ik zei: 'Vriend en broeder Marcus, zoon van Aurelia, de meest deugdzame en
welopgevoede patriciersvrouw, jij hebt het onderricht dat Ik jou gegeven heb niet
alleen bij benaderingjuist en goed begrepen, maar je hebt de spijker precies op de
kop geslagen, en Ik zeg hier nogmaals: zo zal het licht van de joden worden
afgenomen en aan de veel wijzere heidenen gegeven worden. Want de lange nacht
van de heidenen is veranderd in de dag, en de dag van de joden gaat onder in de
donkerste nacht. [2] Breng ze allemaal hier naar Mij uit heel J eruzalem en uit het
hele joodse land, en er zal er niet n bij zijn die zich in de ware wijsheid kan
meten met deze Marcus van Mij!
[3] Ik zegje naar waarheid, dat jij met je goede verstand Mijn hart nu een grote
vreugde bereid hebt; want Mijn woorden zijn levend geworden in jouw hart! En
daarom zullen jij en ook je metgezellen binnen zeer korte tijd in jezelf de volledige
wedergeboorte in Mijn geest bereiken. [4] jij, Marcus, staat nu al bij de ingang van
het nauwe levenspoortje van jouw werkelijke levenskamertje; want als dat niet het
geval zou zijn, zou je de diepgang van Mijn woorden niet zo helder begrepen
hebben als je nu gedaan hebt. Want zoiets kan het vlees de mens niet schenken,
maar alleen Mijn geest, die reeds voor zijn ziel in hem ontwaakt is.
[5] Daaraan kunnen jullie nu allemaal duidelijk zien, hoe diepgaand de waarheid
en wijsheid van diegenen zal zijn die zich kunnen verheugen in de volledige
wedergeboorte van hun ziel in Mijn geest. Ik zeg jullie hier nog eens wat Ik jullie
al herhaalde malen gezegd heb, namelijk dat geen menselijk oog ooit gezien, geen
menselijk oor ooit gehoord en geen menselijk bewustzijn ooit ervaren heeft, wat
126
voor eindeloze en onuitsprekelijke zaligheid God bereid heeft voor degenen die
Hem werkelijk, dat wil zeggen metterdaad liefhebben!
[6] In Mijzelf ben Ik sinds eeuwigheid natuurlijk in het hoogste en volle genot van
de allerhoogste zaligheid; want Mijn liefde, Mijn wijsheid en Mijn oneindig grote
macht bieden Mij in Mijzelf eeuwig het onnoemelijk allerzaligste genot van Mijn
goddelijke, in alle opzichten volmaakte leven, en als jullie Vader zeg Ik jullie: wat
Ik heb, moeten jullie als Mijn liefste kinderen ook hebben! Want waar is er op deze
aarde een vader die niet graag al zijn vreugde zou delen met zijn kinderen, die hij
meer liefheeft dan zichzelf, en uiteindelijk zelf pas de grootste vreugde beleeft,
wanneer hij zijn geliefde kinderen vol vreugde om zich heen verzameld heeft?
[7] Denken jullie soms dat de Vader in de hemel Zich minder verheugt over Zijn
kinderen die Hem boven alles liefhebben? O integendeel, nog eindeloos veel meer!
Maar daarom zal Hij hun ook eindeloos veel grotere vreugden bereiden dan een
aardse vader van gans er harte voor zijn kinderen doet of kan doen; want jullie
Vader in de hemel heeft daar werkelijk de oneindigste en eeuwig wonderbaarlijkste
verscheidenheid aan middelen voor.
[8] Maar doe daarom dan ook graag en met grote ijver wat Ik jullie niet bevolen,
maar als Vader slechts aangeraden heb, dan zullen jullie in jezelf spoedig
gewaarworden wat voor loon jullie te wachten staat!
[9] Zeg nu zelf, en denk daar goed over na: zou een koopman, als hij wist dat hij
voor een aannemelijke prijs een van de allergrootste parels van beslist onschatbare
waarde zou kunnen kopen, niet een grote dwaas zijn, als hij niet, ook al zou hij niet
zoveel geld bezitten, direct al zijn goederen van mindere waarde zou verkopen en
daarvoor in de plaats de onschatbare parel zou kopen? Want de onschatbare parel
is in de ogen van de mensen toch onuitsprekelijk veel meer waard dan al zijn
voormalige goederen bij elkaar. [10] Kijk, zo is het nu ook gesteld met de waarde
van de wedergeboorte van de menselijke ziel in haar oerlevensgeest vanuit Mij! Is
die het niet waard, dat een goed mens afziet van alle wereldse schatten en met al
zijn kracht alleen maar streeft naar de grootste levensparel, namelijk de
wedergeboorte van de ziel in de oerlevensgeest? Of is het niet beter om zorg te
dragen voor het eeuwige leven van de ziel dan bezorgd te zijn om alle
vergankelijke schatten van de wereld, die vergaan en verrotten, en waarschijnlijk
nooit meer volledig terugkeren naar het eeuwige, heldere leven van hun zielen?
[11] Het is wel waar, dat de ziel zich tijdens haar leven op deze aarde toeigent wat
in haar vlees met haar verwant is en dat naar haar wezen transformeert. En
wanneer het lichaam geheel is afgevallen eigent ze zich ook nog uit de
ontbindingsether stukje bij beetje toe wat met haar overeenstemt, om zich daarmee
te bekleden; maar daarom is dat nog geen levensschat van een ziel, maar enkel een
in Mijn orde vastgelegde levenseigenschap van iedere ziel, die haar nooit als
verdienste kan worden aangerekend, omdat dat iets is waar alleen Ik voor gezorgd
heb. [12] Maar jullie kunnen ook als zeker en waar aannemen, dat bij een zuivere
ziel, die volgens Mijn wil geleefd heeft, meer van haar aardse lichaam in haar zal
overgaan dan bij een onzuivere en zondige ziel; want was een kuis lichaam reeds
hier een sieraad van de ziel, dan zal het dat in een verheerlijkte geestelijke toestand
zeker nog des te meer zijn.
127
[13] Maar ook dat behoort zelfs niet tot de eigenlijke levensverdienste van de ziel,
maar is eveneens een instelling van Mij die de ziel beloont, en het zou zelfs daar
een ijdele dwaasheid van de ziel zijn als ze zich ook maar n ogenblik zorgen zou
willen maken om deze aardse schat die ook aan gene zijde voor haar blijft bestaan,
daar die immers bij haar 'ik' hoort. J a, die bezorgdheid zou helemaal te vergelijken
zijn met die van wel zeer dwaze ouders, die zich er alleen maar om bekommeren of
hun kinderen wel een heel mooie en bekoorlijke gestalte zullen krijgen en hoe ze
ervoor moeten zorgen dat hun ijdele dwaze wens in vervulling gaat, maar daarbij
niet bedenken dat de groei en de uiterlijke gestalte enkel en alleen afhangen van
Gods wil en dat geen mens daar iets aan kan veranderen.
[14] Voor iedere ziel is daarom alleen maar dit ene noodzakelijk, dat ze in zichzelf
Mijn levensrijk zoekt in het kleine hartkamertje van het oorspronkelijke leven en
dat ook vindt; al het andere zal zij immers toch al als een vrije toegift van Mij
ontvangen. [15] Daarom heb Ik jullie ook al verscheidene keren gezegd, dat jullie
niet angstig bezorgd moeten zijn om wat en waar jullie iets te eten en te drinken
zullen krijgen en waarmee jullie je lichaam zullen kleden, maar vooral Mijn rijk en
zijn ware gerechtigheid in jullie zelf moeten zoeken! Al het andere zal jullie er
zomaar bij gegeven worden; want de Vader in de hemel weet wat jullie voor je
aardse levensonderhoud nodig hebben.
[16] Als jullie vandaag werken en eten en drinken, hebben jullie voldoende
gezorgd voor de moeiten van de dag. Het zou daarom nutteloos zijn om je op de
dag waarop je werkt ook al zorgen te maken voor de dag van morgen; wanneer
jullie die zullen beleven, zal die zijn eigen zorgen wel met zich meebrengen. Want
alleen de dag waarop jullie nog leven en werken, is door Mij op jullie rekening
geschreven; de komende rust nog in Mijn hand en daar dragen jullie nog niet de
verantwoordelijkheid voor. En daarom is het dwaas om je in aards opzicht vandaag
al zorgen te maken voor morgen; want het is immers helemaal alleen aan Mij, of Ik
een mens de komende dag mee laat maken of niet. [17] Zo was er ook eens een
heer des huizes, die grote landerijen en kudden bezat, die zich van tevoren zodanig
bezorgd maakte dat hij, om zijn aardse rijkdom te vergroten en veilig te stellen,
nieuwe schuren, stallen en grote, stevige graanschuren liet bouwen en bovendien
nog, ter grotere beveiliging, een sterke, hoge muur om de nieuwe gebouwen liet
optrekken. En toen alles klaar was, zei hij: 'He, nu wordt het lichter in mijn
zorgelijke hart; want van nu af aan zal ik met mijn grote bezittingen zonder zorgen
en onbekommerd rustig verder kunnen leven!' Maar terwijl hij nog zo, zichzelf
troostend, doorpraatte, weerklonk er een stem als een donder, die zei: 'O jij aardse
ijdele dwaas! J e prijst en troost jezelf alsof jij zelf heer bent over je ziel en je
leven! Kijk, nog in deze nacht zal je ziel gescheiden worden van je vlees, waar je
zo bezorgd om was. Wat voor nut zullen al jouw grote zorgen, inspanningen en
werk voor je ziel hebben?' Toen schrok die man en zag, dat hij nog heel weinig
voor zijn ziel gezorgd had, en spoedig na dat bericht stierf hij.
[18] Vraag jezelf nu af wat voor die mens eigenlijk het nut was van zijn grote
bezorgdheid in de wereld om de wereldse dingen! Zou het niet verstandiger
geweest zijn, als hij liever zijn ziel juist en goed verzorgd had en in zichzelf Gods
rijk gevonden zou hebben, zoals in vroege tijden mensen dat ook in zichzelf
128
hebben gevonden en zelfs ook de heidenen, zoals jullie dat bij de ze.'l~n
Egyptenaren duidelijk hebben kunnen merken?
[19] Daarmee wil Ik echter niet zeggen dat een goed mens volgens Mijn wil
helemaal geen aardse arbeid hoeft te verrichten! O, integendeel; want lichamelijk
nietsdoen verwekt en voedt alle zonden! Daarentegen moet leder mensjuist actief
en bezig zijn en in het zweet van zijn aangezicht zijn brood eten.
[20] Het komt hierbij alleen maar aan op de intentie waarmee een mens actief en
werkzaam is. Wie zorgzaam, actief en werkzaam is zoals Mijn vriend en broeder
Lazarus dat is, die zoekt ook krachtig en doeltreffend in zichzelf naar Mijn rijk en
de gerechtigheid daarvan en zal het ook vinden, net zoals hij, en ook jij, Mijn beste
Marcus, dat al voor het grootste deel hebben gevonden. Wees daarom nu vrolijk en
opgewekt; want jij heb je die grote parel al toegeigend en zult voor je broeders
een geduchte steun zijn. [21] Maar laten we nu een beetje uitrusten, want daar,
langs de weg die vanuit het westen hierheen leidt, zie Ik sommige van de
leerlingen terugkomen die Ik in Emmas uitgezonden heb; ze zullen weldra hier
zijn, en dan zullen wij horen hoe het hun vergaan is.'
Hoofdstuk 62: De zeventig leerlingen keren terug naar de Heer
[1] Wij wachtten nog een poosje, en weldra arriveerden de in Emmas uitgezonden
leerlingen bij ons; want hun geest had aangegeven dat Ik Mij in Bethani en nu op
de reeds bekende heuvel temidden van Mijn vrienden verbleef
[2] Aanvankelijk kwamen er slechts ruim veertig aan, maar binnen enkele
ogenblikken kwamen er ook anderen, door hun geest gedreven, naar Mij toe om
allemaal voor Mijn vrienden te getuigen hoe reeds in die paar dagen bij hen alles in
vervulling was gegaan, wat Ik hun bij hun uitzending voorspeld en toegezegd had.
[3] Er kwamen echter ook nog andere, in allerlei zaken ervaren en geleerde joden
en Grieken met hen mee; sommigen om van Mijzelf de woorden des levens te
horen, anderen om Mij te beproeven, of Ik wel echt degene was die de uitgezonden
leerlingen hun verkondigd hadden.
[4] Toen nu alle genoemde leerlingen en de overige joden en Grieken om Mij heen
verzameld waren, vroeg een jood aan Mij: 'Meester, deze leerlingen hebben ons
een goed bericht over u gebracht, ze hebben in uw naam onze zieken beter gemaakt
en de bezetenen van de boze geesten bevrijd! Daaraan hebben wij gezien, dat u
ofwel een echte profeet bent, of dat werkelijk de beloofde Messias in U verborgen
is. Aangezien wij echter uit de woorden van de boodschappers toch geen volledige
duidelijkheid hebben kunnen krijgen, zijn wij hierheen gekomen om uit uw mond
te vernemen hoe het gesteld is met wat uw boodschappers ons verkondigd hebben.
Wil daarom onze komst hierheen niet verkeerd opvatten!'
[5] Hierop wendde Ik Mij tot de aanwezige leerlingen en zei tegen hen: 'Wie naar
jullie luistert, luistert ook naar Mij; wie jullie echter veracht, veracht ook Mij. En
wie Mij veracht, veracht ook Degene die Mij gezonden heeft. Degene die Mij
gezonden heeft is n met Mij, en Hij is degene van wie jullie zeggen dat Hij jullie
God is; maar jullie hebben Hem nog nooit gekend, en daarom kunnen jullie ook
niet Degene kennen die Hij gezonden heeft. Ik zeg nu echter tegen jullie, Mijn
129
leerlingen, dat jullie Mijn woord allemaal getrouw, waar en juist aan de mensen
verkondigd hebben.' [6] Hierop kwamen de ruim zeventig leerlingen vol vreugde
dichter naar Mij toe en zeiden: 'O Heer, in Uw naam moesten ook de ergste duivels
aan ons gehoorzamen, en daar hebben we ons zeer over verheugd!'
[7] Daarop zei Ik in bedekte termen: 'J a,ja, Ik zag satan wel als een bliksem uit de
hemel vallen (het scheiden van het valse van het ware) , maar dat is nog niet
voldoende; maar het handelen volgens de waarheid, opdat de waarheid in de mens
tot een levend goed wordt! [8] Kijk, Ik heb jullie vanuit Mij de macht gegeven om
op slangen en schorpioenen te treden, en zo ook over alle macht van de vijanden!
Verheug je daar echter niet over, maar over het feit dat jullie namen nu in de hemel
geschreven staan; en dat is ook Mijn grote vreugde! Daarom prijs ook Ik in Mijn
menselijke natuur U, Vader en Heer van hemel en aarde, dat U deze dingen
verborgen hebt voor de verstandigen en wijzen van de wereld en ze geopenbaard
hebt aan de onmondigen. J a, Vader, z heeft het U al van eeuwigheid behaagd!
[9] Ik zeg jullie nu, wereldse wijzen en verstandigen: Mij is door de Vader alle
macht gegeven in hemel en op aarde! Maar niemand van jullie weet, wie en wat de
Zoon is; alleen Mijn eeuwige Vader weet het. En evenzo weet en ziet ook niemand
van jullie wie de Vader is, dan alleen de Zoon en vervolgens ook degene aan wie
de Zoon het wil openbaren. Aan wie de Zoon het heeft willen openbaren, aan hen
heeft Hij het ook al geopenbaard; maar de Zoon zal het niet openbaren aan
degenen die een hoge dunk hebben van hun wijsheid en schranderheid!'
[10] Hierop wendde Ik Mij tot Mijn leerlingen, die hier nu allemaal bij elkaar
waren, en zei speciaal tegen hen: 'Waarlijk Ik zeg jullie: zalig zijn de ogen die zien
wat jullie zien en gezien hebben, en zalig de oren die horen wat jullie horen en
gehoord hebben! Want Ik zeg jullie nogmaals: veel profeten en koningen wilden
zien wat jullie zien, en horen wat jullie horen, en hebben het niet gezien en ook
niet gehoord! [11] Maar er zijn er hier nu ook enkelen, die ook zien en horen wat
jullie zien en horen; maar ze worden toch niets ge waar en begrijpen en vatten ook
niets, want zij zijn en blijven verstokt en blind van hart. Wiens hart echter verstokt
en blind is, die is ook verstokt en blind wat zijn hersenen en zijn hele lichaam
betreft; want wanneer reeds datgene wat in de mens licht moet zijn, duister is, hoe
diep zal de duisternis van de gehele mens dan wel niet zijn?
[12] J ullie weten ook dat zout het belangrijkste en beste middel is om de smaak
van het voedsel te versterken; wanneer het zout zelf echter smakeloos is geworden,
waarmee moeten de spijzen dan gezouten worden? J ullie zijn nu een echt zout voor
het leven van de mensen; waak er echter voor dat jullie niet ook flauw worden,
zoals de Farizeen en schriftgeleerden flauw zijn geworden waardoor zij de
mensen met hun flauw geworden zout niet aanzetten tot het eeuwige leven, maar
enkel bederven tot de dood!'
Hoofdstuk 63: Een schriftgeleerde stelt de Heer op de proef
[1] Onder degenen die met de meer dan zeventig leerlingen mee naar Bethani
gekomen waren, bevond zich ook een schriftgeleerde. Mijn woorden ergerden
hem. [2] Hij kwam naar Mij toe met de bedoeling Mij op de proef te stellen, en zei
130
(de schriftgeleerde): 'Meester, ik heb uit uw woorden opgemaakt, dat u goed thuis
bent in de Schrift en een juist oordeel geeft; zeg dan nu ook tegen mij wat ik moet
doen, om evenals als uw leerlingen zalig te worden!'
[3] Ik zei: 'Wat staat daarover geschreven in de wet van God, en hoe lees jij, als
schriftgeleerde, wat er geschreven staat?'
[4] De schriftgeleerde zei: 'J e moet God, je Heer, liefhebben met heel je hart, heel
je ziel en al je kracht en met je hele gemoed, en je naaste als jezelf!'
[5] Daarop zei Ik tegen de schriftgeleerde: 'J e hebt volkomen juist geantwoord.
Doe dat, dan zul je leven! Want het juiste te weten geeft en brengt op zichzelf
niemand het eeuwige leven. Kennis is zeer zeker noodzakelijk, omdat men zonder
kennis als een blinde zonder geleide langs de weg zou staan; als de blinde echter
door de kennis ziende is geworden maar vervolgens niet verder wil gaan op de
weg, dan is zijn licht hem tot weinig of geen nut. Wie niet weet wat hij moet doen
en het dus ook niet kan doen, heeft ook geen zonde als hij het goede niet doet;
maar wie het goede kent en niet doet, hoewel hij weet dat het goed is, die heeft de
zonde!' [6] Hierop keek de schriftgeleerde Mij verbaasd aan en zei, alsof hij zich
tegenover Mij wilde rechtvaardigen: 'Meester, ik zie dat u heel goed thuis bent in
de waarheid, en ik weet ook dat het voor het ware, aan God welgevallige leven niet
voldoende is om de wetten alleen maar te kennen, maar men moet ernaar leven en
handelen! God boven alles liefhebben kan men beslist alleen maar door al Zijn
geboden precies op te volgen; maar als men zijn naaste moet liefhebben als
zichzelf, dan moet men toch eerst weten wie die naaste eigenlijk is, die men moet
liefhebben als zichzelf Wie moet ik als mijn naaste beschouwen?'
[7] Daarop zei Ik: 'Het is toch werkelijk niet te geloven dat jij als schriftgeleerde
niet weet wie jouw naaste is. Ik zal je een kort verhaal vertellen om je duidelijk te
maken wie jij als je naaste moet beschouwen. [8] Er was eens een man, die voor
zaken van J eruzalem naar J ericho reisde, maar onderweg door rovers werd
overvallen. Ze kleedden hem totaal uit, sloegen hem vervolgens bijna dood, gingen
er met hun buit vandoor en lieten de man halfdood liggen.
[9] Nu gebeurde het echter toevallig, dat ook een priester uit J eruzalem langs
diezelfde weg reisde. Hij zag de man, die de rovers lelijk toegetakeld hadden, langs
de weg liggen, maar liep er voorbij zonder zich om hem te bekommeren. Na de
priester kwam er weldra ook een Leviet en deed hetzelfde als de priester .
[10] Kort daarna kwam er ook een Samaritaan langs diezelfde plaats, en toen hij de
man daar zag liggen, kreeg hij medelijden met de half doodgeslagen man. Hij ging
naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op, tilde hem op zijn
lastdier en bracht hem zo naar een herberg waar hij hem de hele dag en nacht
zelfverzorgde. Toen hij de volgende dag zag dat het met de juiste verzorging wel
beter zou gaan met de gewonde, riep hij de waard, gaf hem twee zilverstukken en
zei tegen hem: 'Aangezien ik dringende zaken te doen heb, vertrek ik nu; verpleeg
hem, tot ik over enkele dagen terugkom! Watje meer nodig zult hebben, zal ik je
dan getrouw vergoeden! ' Daarna vertrok hij, en toen hij na enkele dagen
terugkeerde trof hij de man over wie hij zich ontfermd had, goed verzorgd en in
zoverre genezen aan, dat hij hem naar J eruzalem kon terugbrengen; hij betaalde de
waard nogmaals twee zilverstukken en gaf de genezen man bovendien nog kleren.
131
[11] Wat denk je nu? Wie van de drie was nu de naaste van degene die door de
rovers en moordenaars overvallen werd?' [12] De schriftgeleerde zei: 'Ongetwijfeld
degene die hem barmhartigheid heeft bewezen!'
[13] Ik zei: 'Goed, ga dan heen en doe hetzelfde! Ieder mens, die op wat voor
manier ook jouw hulp nodig heeft, is je naaste; en als je hem helpt, dan ben jij ook
zijn naaste. En als je hem geholpen hebt, heb je hem als je naaste ook liefgehad als
jezelf; want de ware naastenliefde is, dat jullie voor je medemensen al datgene
doen wat jullie redelijkerwijs kunnen verlangen dat zij in geval van nood ook voor
jullie zouden willen doen. -Weet je nu wie je naaste is?'
[14] Hierop durfde de schriftgeleerde Mij niets meer te vragen, trok zich terug en
zei tegen zijn metgezellen: 'Werkelijk, in deze Galileer leeft een machtige geest
van waarheid! Het is de moeite waard om naar hem te luisteren!'
[15] Daarop zei n van de leerlingen: 'Het is echter nog meer de moeite waard om
te leven en te handelen volgens hetgeen Hij leert; want Hij is de Heer en draagt alle
macht over leven en dood in Zich. Wie Zijn leer doet, zal van Hem het leven
ontvangen!' [16] De schriftgeleerde zei: 'Wanneer hij de Messias van de joden is,
dan heb je helemaal gelijk; maar als hij dat is en alle macht en gezag in de hemel
en op aarde bezit, dan kan hij dat toch tegen de hogepriesters zeggen; en als ze zich
ertegen verzetten om dat aan te nemen en te geloven, laat hij hen dan verwerpen en
hen met vuur uit de hemelen tuchtigen, zoals God eens Sodom en Gomorra
getuchtigd heeft!'
[17] De leerling zei: 'J ij spreekt naar de wijze van de mensen; wij echter spreken
naar de wijze van Zijn geest! Wij weten al van Hem wat Hij nog allemaal zal doen
en kennen Zijn macht, en wij zijn getuigen van alles wat Hij in J eruzalem gedaan
en onderwezen heeft; en zo kunnen wij ook spreken, en weten wij waar wij aan toe
zijn en wat er nog allemaal zal gebeuren. [18] Hebben niet alle hogepriesters de
tekenen aan de hemel gezien, die hun duidelijk aangaven wat zij door hun
verstoktheid kunnen verwachten? Maar dat heeft geen indruk op hen gemaakt,
afgezien van de haat tegen Hem, en zij overleggen steeds intensiever keer op keer
met elkaar hoe ze Hem te pakken zouden kunnen krijgen en doden! Maar toch
wandelt Hij nog vrij rond in het hele joodse land en heeft geen vrees voor Zijn vele
vijanden, die zich oppermachtig wanen. Als Hij niet de Heer van alle macht en
gezag in hemel en op aarde zou zijn, dan zou Hij allang het land uitgevlucht zijn.
Maar omdat Hij heel goed weet, welke macht en welk gezag Hij heeft, vlucht Hij
niet voor Zijn vijanden, maar gaat Hij zonder enige schroom of vrees de tempel
binnen en onderricht het volk over de komst van Gods rijk op aarde en bedreigt Hij
de Farizeen en joden met alle scherpte van Zijn woorden. Wie anders dan alleen
Hij, als Heer van alle macht en kracht, zou dat durven? Dat zal toch voor ieder
verstandig mens meer dan voldoende bewijs zijn, dat alleen Hij en niet iemand
anders de ware Messias en bijgevolg ook de Heer is!
[19] Wij hebben Zijn daden en Zijn wondertekenen gezien en hebben de eeuwige
waarheid van Zijn woorden gehoord, en geloven daarom ook werkelijk in Hem;
jullie hebben hetzelfde gezien en gehoord en geloven toch niet dat Hij de beloofde
Messias is, die nu tot ons in deze wereld is gekomen!
132
[20] Wat zou eigenlijk de reden kunnen zijn van jullie ongeloof? Kijk, de reden
daarvan is de grote blindheid en verstoktheid van jullie hart! J ullie zijn toch
schriftgeleerden en weten uit de Schrift onder welke tekenen en voorwaarden de
Messias in deze wereld zal komen. Welnu, dat is allemaal tot in het kleinste detail
op Hem van toepassing! Als dat nu ontegenzeglijk het geval is, hoe kunnen jullie
dan nog twijfelen en iemand anders verwachten?
[21] J a, jullie zullen in jullie blindheid wel een ander verwachten; die zal echter
niet komen tot aan het einde van de wereld en haar tijden! Een paar dagen geleden
hebben jullie ons in Bethlehem en ook in andere plaatsen zo horen spreken en wij
hebben jullie de Schrift uitgelegd, hoewel wij als eenvoudige mensen nooit lezen
en schrijven hebben geleerd, en we hebben voor jullie ogen tekenen gedaan tot heil
en nut van de mensen, waar jullie je zeer over verbaasden; maar ik vraag jullie nu:
van wie hebben wij zulke wonderbaarlijke vermogens dan wel, of op welke school
hebben wij al dergelijke dingen dan wel kunnen leren?
[22] O, als er ergens op de wereld zo'n school zou bestaan, dan zouden jullie daar
zeker van afweten en die ook al voor jullie voordeel hebben bezocht! Maar zo 'n
school bestaat niet op de wereld, behalve alleen nu onder deze Heer en Meester
van eeuwigheid, die weliswaar als een zichtbaar mens van vlees en bloed onder
ons verblijft, maar in Zijn geest Degene is door wiens liefde, wijsheid, woord en
wil alle hemelen, deze aarde en alles wat daarop is, geschapen zijn.
[23] Wie het nu niet van Hem leert, ontvangt het ook niet, al zou hij alle hoge
wereldse wijsheidsscholen bezoeken. En wie het niet van Hem geleerd heeft, komt
ook niet tot het eeuwige leven en niet tot Hem; want er staat geschreven: 'In die tijd
worden allen, die dat willen, door God onderwezen; de geest van de Vader zal hen
opvoeden! 'En wie niet door de Vader getrokken wordt, zal niet tot de Zoon
komen, in wie de Vader woont, die jullie niet kennen en nog nooit gekend hebben,
en dus ook de Zoon niet kennen en niet weten wie Hij is, zoals Hij dat Zelf tegen
jou gezegd heeft. [24] Wij kennen nu echter de Zoon en de Vader in Hem, omdat
Hij ons dat Zelf geopenbaard heeft; en Hij heeft ons dat geopenbaard, omdat wij
direct in Hem geloofd hebben. Hij heeft ook openlijk gezegd en laten zien, wie Hij
is. Maar jullie geloofden niet en geloven nog niet; daarom zullen jullie ook in jullie
nacht van zonden blijven en sterven in de dood daarvan. Onthoud dat goed! Want
wij, die nu Zijn waarachtige getuigen zijn, hebben dat in Bethlehem al tegen jullie
gezegd, toen jullie ons bedreigden, en wij hadden geen vrees voor jullie; en nu
zeggen wij het nog eens zonder enige vrees of schroom in Zijn aanwezigheid,
zodat Hij jullie Zelf kan uitleggen of wij juist of onjuist gesproken hebben.
[25] J ullie zijn ons weliswaar achterna gereisd, alsof jullie de waarheid uit Zijn
eigen mond wilden horen; maar eigenlijk zijn jullie alleen maar met ons mee hier
naartoe gekomen om de Heer van Gods heerlijkheid te beproeven. Maar Hij heeft
jullie laten zien hoe onzinnig het is om als zwak, sterfelijk mens de Heer van leven
en dood op de proef te stellen. En daarom zijn jullie dan ook stil en hadden jullie
verder niets meer om Hem nog eens te beproeven. Daarom is.het voor jullie wel
het verstandigste om deze geheiligde plaats weldra te verlaten en je in jullie oude
zondenesten terug te trekken, zodat jullie niet iets nog ergers overkomt dan jullie al
overkomen is!'
133
Hoofdstuk 64: Het beklag van de schriftgeleerden.
[1] Deze rake woorden van n van de leerlingen schoten de schriftgeleerde en zijn
metgezellen in het verkeerde keelgat en daarom kwamen ze naar Mij toe en
vroegen Mij: 'Meester, heeft u uw leerlingen het recht gegeven om z met ons te
spreken? Wanneer wij niet onmiddellijk willen geloven wat zij geloven, maar als
geleerden nog allerlei andere bewijzen zoeken, dan gaat hun dat toch zeker weinig
of niets aan! Als ze ons goed en zachtzinnig tegemoet tredn, zullen wij ook naar
hen luisteren en hun woorden welwillend onderzoeken; maar als ze ons tegemoet
treden zoals nu, dan zit er tenslotte toch niets anders op dan hun precies zo te
bejegenen als zij ons doen! Als ze evenwel van u het recht hebben om ons,
geleerden, zo te bejegenen, dan zullen zij ook weinig met ons kunnen beginnen!'
[2] Ik zei: 'leder woord dat die ene leerling tegen jullie gezegd heeft, heb Ik hem in
de mond gelegd, en zo heb Ik door zijn mond Zelf tegen jullie gesproken. En
daarmee is jullie vraag dan ook volkomen beantwoord, en het laat jullie zien van
wie Mijn leerlingen het recht hebben om zo met jullie te spreken. J ullie willen
alleen maar nooit de waarheid horen en houden ijdele vleierij en huichelarij in ere;
daarom komen Mijn woorden jullie hard en grof voor en ergeren ze jullie.
[3] Maar Ik zeg jullie: wie zoals jullie eenmaal in het valse geworteld is, tevens
onware dingen onderwijst en daarvoor ook nog grote eer verlangt van de blinde
mensen, omdat hij zichzelf in zijn blindheid als iets groots beschouwt, vindt de
lichte waarheid steeds hard en kwetsend voor zijn vermeende eer en dat maakt hem
gergerd. Ik zeg jullie echter dat zo iemand ook nooit toegang tot de waarheid zal
vinden, als hij zich in zijn valse overtuiging niet willaten verdeemoedigen door het
grote licht van de waarheid, maar hij zal zich in zijn duisternis voortdurend eer
laten bewijzen, en daarin vervolgens ook ten onder gaan.
[4] Er was een man die werkelijk veel gelezen had over alle straten en wegen; men
eerde die man vanwege zijn kennis, en de man hechtte veel waarde aan die eer.
Maar hoewel hij van de straten en wegen op de wereld veel afwist, had hij de
wegen, die hij uit de geschriften van de Romeinen en Grieken kende, nooit bereisd.
[5] Nu gebeurde het echter dat een man van koninklijken bloede, die van plan was
een verre reis te maken, deze wegendeskundige tegen ruime beloning als gids in
dienst nam, hoewel hij ook nog andere gidsen bij zich had, die weliswaar niet zo
geleerd waren als hij, maar al veel reizen gemaakt hadden en de straten en wegen
dan ook uit ervaring kenden. [6] Toen gebeurde het op een reis ver in Egypte, dat
de man van koninklijke afkomst binnen enkele dagen de oude stad Memphis wilde
bereiken, en hij overlegde met de reisdeskundige wat de kortste en veiligste weg
daarheen was. De oude reisdeskundigen gaven de raad om de weg langs de rivier
aan te houden, ook al was die iets langer. Maar de geleerde zei: J ullie weten niets,
en wat jullie geweten hebben, weten jullie nu allang niet meer; ik heb als enige de
straten en wegen van de Egyptenaren Grieken en Romeinen bestudeerd, en ik ken
ze allemaal heel goed. Ik stel voor dat we hier de weg recht door de woestijn
nemen, zodat wij Memphis zo drie dagen eerder kunnen bereiken dan wanneer we
langs de rivier verder trekken!'
134
[7] Dit voorstel beviel de koninklijke man, en hij stelde de wegendeskundige aan
als gids. [8] Met veel moeite trok de karavaan reeds dagenlang door het zand en
begon al gebrek te krijgen aan water en levensmiddelen.
[9] Toen riep de koninklijke man de gidsen nogmaals bij zich; hij riep de
wegendeskundige ter verantwoording en bedreigde hem, ingeval hij door zijn
halsstarrigheid de karavaan op dwaalwegen gebracht zou hebben.
[10] Toen zeiden ook de oude gidsen: 'Heer, als wij niet omkeren en naar het
oosten reizen, maar steeds verder naar het westen gaan, dan zullen wij allemaal ten
onder gaan!' [11] De geleerde gids wilde echter nog doen alsof hij gelijk had,
aangezien hem heel veel gelegen was aan zijn wereldse eer.
[12] Maar toen beval de koninklijke man dat ze de route zouden nemen die
oostwaarts leidde. Allen gehoorzaamden en bereikten binnen drie dagen gelukkig
weer de rivier, en binnen zeven dagen de oude stad.
[13] Wat voor nut heeft de ingebeelde en eerzuchtige wegendeskundige nu
eigenlijk gehad voor de karavaan? Als ze hem helemaal gevolgd zou zijn, zou ze
ontegenzeglijk verloren zijn gegaan; en doordat ze hem slechts een paar dagen
gevolgd is, heeft ze ook veellater en vermoeider het doel bereikt.
[14] Toen de koninklijke man in Memphis aankwam, zei hij tegen de ingebeelde
wegendeskundige: 'J ij hebt je taak slecht volbracht; daarom moet je voortaan de
laatste en minste onder mijn dienaren zijn! J ij moet in deemoed door ervaring
verstandig en bruikbaar worden, anders verdien je geen loon, maar wel een
terechte straft'
[15] En wat de koninklijke man tegen de ingebeelde wegendeskundige zei, zeg Ik
ook tegen jullie, schriftgeleerden en theologen. Ook jullie leiden in je eerzuchtige
eigendunk de mensen naar de trieste ondergang van het innerlijke leven in plaats
van naar de opgang ervan; en als iemand dat tegen jullie zegt raken jullie vervuld
van ergernis en boosheid, omdat jullie in je hoofd wel de dode letters van de
Schrift met je meedragen, maar de levend makende geest, die daarin aanwezig is,
nog nooit ontdekt hebben; want jullie hart was steeds vervuld van hoogmoed en
een wereldse instelling en de geest, die alleen in de ware deemoed van het hart
woont, heeft daar nog nooit kunnen ontwaken tot het heldere leven vollicht.
[16] Omdat jullie in het vervolg niet meer deugen voor het leiden van Mijn
karavanen, heb Ik op de oude en eerste manier weer niet-geleerde gidsen
aangesteld, die evenwel heel deskundig en ervaren zijn op de wegen van de
deemoed van het hart en de naastenliefde, en deze zullen Mijn karavanen, die door
jullie in de woestijn terecht zijn gekomen, weer naar de rivier van het leven
terugleiden; maar jullie zullen niet ontkomen aan het loon dat op de hoogmoed
volgt, als jullie nog langer volharden in jullie hoogmoed! Want Ik zeg jullie: de
pure letter van de Schrift doodt, alleen de geest maakt levend. Die geest ontvangen
echter alleen degenen die Mij in deemoed en liefde navolgen.
[17] Zolang een goed bedoeld woord van waarheid uit de mond van jullie
medemens jullie nog kan krenken en beledigen, zijn jullie nog ver verwijderd van
Gods rijk! Wie echter Mijn ware leerling en volgeling wil zijn, moet zelfs zijn
ware en daadwerkelijke vijanden vergeven, bidden voor degenen die hem
vervloeken en diegenen zegenen die hem haten en verwensen, en eveneens goed
135
doen aan degenen die hem schade berokkend hebben; zo zal hij eerder gloeiende
kolen van berouw op het hoofd van zijn vijanden stapelen, dan wanneer hij kwaad
met kwaad vergeldt. [18] Als jullie je halsstarrigheid en hoogmoedige verstoktheid
niet laten varen, zal het licht van jullie afgenomen en aan de heidenen gegeven
worden, wat allang voorzien is, en met die bedoeling bevinden jullie je nu onder
het juk van de heidenen en moeten jullie je harde wetten laten welgevallen, omdat
jullie de lichte wetten van God met voeten hebben getreden.
[19] Ik ben nu gekomen om jullie weer te verzamelen en op te richten, en Ik wil
jullie door de macht van de waarheid werkelijk vrij maken. Als jullie echter in
jullie zelfgeschapen slavernij willen blijven, blijf dan, dan zal Ik Mijn licht aan de
heidenen geven; maar jullie zullen in de nacht van jullie zonden gelaten worden, en
de heidenen zullen voortaan over jullie heersen. Dit aan jullie beloofde land wordt
door de vijanden vertrapt en zal voortaan woest en leeg blijven. Dat zij jullie als
waarschuwing gezegd! [20] Wanneer dat zich allemaal aan jullie zal voltrekken,
zullen jullie Mij wel kennen en uitroepen: 'Heer, Heer!'; dan zal Ik jullie echter niet
kennen, maar tegen jullie zeggen: 'Ik heb jullie nooit gekend; ga daarom weg van
Mij, vijanden van de waarheid!"
Hoofdstuk 65: De huichelarij van de schriftgeleerden
[1] Toen de schriftgeleerde en zijn metgezellen dat van Mij gehoord hadden,
konden ze niets meer vinden om tegen Mij in te brengen.
[2] Maar de schriftgeleerde dacht na en zei tegen Mij: 'Meester, ik zie wel, dat u
een waarachtige en wijze leraar bent; u leert Gods woord op de juiste wijze en let
niet op het aanzien van een persoon of dat van een volk. Wij weten ook wat er bij
de profeten geschreven staat over de komst van de Messias, en wij zijn ook bij ons
al half op weg om te geloven dat u de beloofde Messias kunt zijn; want wij hebben
veel over uw onderricht en daden gehoord en veel ook zelf meegemaakt, aangezien
wij u al meer dan tien jaar kennen als een opmerkelijke Nazarener en wij destijds
al veel onbegrijpelijke dingen van u hebben meegemaakt, zoals bijvoorbeeld
wonderbaarlijk snel gebouwde huizen, genezingen van zieken, rijke visvangsten en
zelfs een onmiskenbare opwekking van iemand die door een zware val om het
leven was gekomen. Zulke en nog andere dingen hebben wij van uw verborgen
werkzaamheid vernomen, hoewel u zelf en ook uw vader J ozef daar onder de
mensen geen ruchtbaarheid aan wilden geven.
[3] Maar destijds was nooit ook maar in de verste verte aan u te merken dat u een
profeet en nog minder de beloofde grote Messias van de joden en alle mensen op
aarde bent. Pas sinds ongeveer twee jaar en een paar maanden is overal ruchtbaar
en algemeen bekend geworden dat u onder het volk bent opgestaan en door middel
van woorden en daden van uzelf getuigt, dat u de beloofde Messias bent.
[4] Wij zijn hier dan ook niet heen gekomen om een of ander wonderteken van u te
verlangen, maar alleen om de woorden uit uw mond te horen; want thuis was u
allesbehalve een redenaar, zodat zelfs uw welbespraakte vader J ozef tegenover ons
zijn nood klaagde; hij was bang dat u mettertijd nog helemaal stom en onnozel zou
kunnen worden, omdat er dikwijls wekenlang geen woord uit u te krijgen was. En
136
nu bent u een leraar van het volk geworden voor wie men, zoals voor iedere grote
profeet, de allergrootste achting moet hebben. [5] Dat u, als de ons reeds lang
bekende zoon van jozef de timmerman, werkelijk de Messias zelfbent, ja, dat
konden wij toch eigenlijk niet zonder meer geloven, ondanks alles wat wij over u
gehoord hebben. En als wij nu uit Bethlehem en van nog verder hierheen zijn
gekomen, aangespoord door uw leerlingen die naar ons toe gekomen zijn, om ons
zelf nader te overtuigen van deze hoogst belangrijke zaak, kunt u ons dat toch niet
kwalijk nemen; want als u van de hoogste geest der wijsheid doordrongen en
vervuld bent, zoals uw leerlingen zeggen en nu ook u zelf, dan zult u toch wel
inzien, dat wij niet met kwade bedoelingen hier naar toe zijn gekomen.
[6] Er staat immers in de oude spreuken der wijsheid dat men alles goed moet
onderzoeken en vervolgens het goede moet aannemen en behouden! Wanneer wij
als mensen dat nu ook bij u doen, dan hoeft u ons om die reden toch nog niet als
vervloekte zondaars te beschouwen! U hebt de leerlingen, die tevoren helemaal
geen geleerde mensen waren, toch zo'n innerlijk licht gegeven, waardoor ze u
direct konden herkennen als de beloofde Messias; waarom geeft u ons dan niet zo'n
licht? Moeten wij dan, omdat wij wat bedachtzamer zijn bij het aannemen van het
geloof in u, door u veroordeeld worden tot de eeuwige duisternis? Kijk, kort
hiervoor hebt u ons een heel goed verhaaltje verteld over wie onze naaste is! Wij
zijn echter ook arm aan licht, en wij hebben dan ook veel harder een barmhartige
Samaritaan nodig dan de voor J ericho half doodgeslagen man; maar in u schijnt die
er voor ons nog niet te willen zijn. Wat is uw antwoord hierop, wijze meester?'
[7] Ik zei: 'Als de woorden uit je mond ook die van je hart zouden zijn, zouden
jullie voor de genezing van jullie neergeslagen zielen ook mr gevonden hebben
dan een barmhartige Samaritaan! Maar zolang jullie in je hart heel anders voelen
dan wat jullie gladde tongen uitspreken, zullen jullie ook bij Mij de vermeende
barmhartige Samaritaan niet vinden. Niettemin heb Ik jullie Mijn barmhartigheid
betoond door jullie te zeggen wat Ik zojuist heb gezegd! Als jullie het ter harte
willen nemen, waartoe Ik jullie nooit zal dwingen, zal het ook in jullie licht en
helder worden. [8] Dat jullie Mij in jullie blinde oordeel goed kennen als zoon van
de timmerman, dat weet Ik wel; maar jullie hebben zelf toegegeven dat jullie af en
toe over Mij gehoord hebben dat Ik daden verricht heb, waartoe geen enkel mens
in staat is. Dan hadden jullie toch in de Schrift kunnen kijken, dan zouden jullie
met een beetje moeite gevonden hebben, Wie er achter de timmermanszoon schuil
gaat, wat zelfs veel heidenen in die tijd ontdekt hebben. Maar dat hebben jullie
nooit gedaan, en als jullie er door iemand met een betere en helderder kijk op
gewezen werden, dachten jullie er niet alleen nooit verder over na, maar
bedreigden jullie iedereen die een dergelijke mening koesterde.jullie hielden Mij
deels voor een bezetene en, als het goed ging, deels ook voor een getalenteerde
magir, die zijn geheime kunst hier en daar bij een goede gelegenheid geleerd had,
om er in de toekomst bij de heidenen grote schatten mee te verdienen.
[9] Maar toen jullie weer berichten over Mij ontvingen, gingen jullie in jullie
boosaardige vergadering over Mij te keer: ' Aha, nu is ons alles over die man
duidelijk! Zijn vader J ozef zou in rechte lijn van David afstammen?! De oude heeft
in zijn zoon talenten ontdekt en heeft hem ergens in het geheim laten onderrichten
137
in allerlei tovenarij, die bij de heidenen als iets goddelijks wordt beschouwd.
Daardoor heeft hij al veel aanzienlijke heidenen tot zijn vrienden gemaakt; en
omdat dat onze vijanden zijn, heeft hij het idee opgevat om door hun
goedgunstigheidnaar zijn tovenaar van een zoon op de troon van David te gaan
zitten en ons, als vijanden van de heidenen, vervolgens met n klap ten val te
brengen en met hulp van de Essenen, die bij de Romeinen ook in hoog aanzien
staan, te gronde te richten. Maar dat moet tot iedere prijs voorkomen worden, door
hem bij een gunstige gelegenheid op te pakken en hem van het leven te beroven,
waarna het dan zeker voor altijd met hem gedaan zal zijn. Want als hij alleen maar
een slechte tovenaar is en ons te gronde wil richten, dan is het heel goed dat wij
hem te gronde richten voordat hij ons op een of andere wijze schade kan
berokkenen; en mocht hij echt de Christus zijn, dan zullen wij hem niets kunnen
maken en kunnen dan achteraf nog vroeg genoeg geloven dat hij de Christus is. Hij
zal het ons niet kwalijk kunnen nemen dat wij eerst alles bij hem moesten
onderzoeken, alvorens hem als de beloofde Christus aan te nemen, en vervolgens
zal hij ons als ijveraars voor de waarheid bovendien zelfs nog moeten prijzen en
een hoge beloning moeten geven.,
[10] Kijk, z denken jullie in je hart, terwijl ook de hele tempel in J eruzalem op
dezelfde manier denkt, en niet n van jullie heeft ook maar in de verste verte het
verlangen dat Ik wellicht toch de Christus zou kunnen zijn, maar alleen dat Ik,
eenmaal door jullie gewurgd, voor eeuwig dood zal blijven!
[11] Als dat en niets anders jullie liefste wens is, wat voor wens zou Ik dan voor
jullie overeenkomstig de waarheid in Mijn hart moeten dragen? Zijn jullie bij een
dergelijke wens, die tegen Mij gericht is, Mijn erbarming nog wel waard? Oordeel
daar zelf over! Ik ben eindeloos veel beter dan de beste van jullie en bewijs jullie
nu toch nog een grote barmhartigheid door jullie openlijk te zeggen hoe het er van
binnen bij jullie uitziet, zodat jullie jezelf kunnen kennen en op heel andere
gedachten zullen komen; want dat zou bij jullie nog mogelijk zijn! Maar wat voor
barmhartigheid ten aanzien van Mij stellen jullie daar tegenover? Zeg nu eens
eerlijk, of Ik jullie nu iets anders dan de zuivere waarheid recht in het gezicht
gezegd heb!' [12] Nu keken allen Mij stomverwonderd aan, en geen van hen had
de moed om Mij tegen te spreken.
Hoofdstuk 66: Vergeving van zonden
[1] Weldra kwam de Romein Agricola echter met een ernstig gezicht naar Mij toe
en zei: 'O Heer en Meester, is het mogelijk dat er onder de joden zelfs zulke
armzalige schepselen bestaan, dat ze in het geheim zoiets tegen U kunnen
beramen? U, grote God! Hebt U voor hen dan geen verterend vuur meer? Ieder van
zulke armzalige schepselen verdient het toch om duizendmaal gekruisigd te
worden! Werkelijk, ik heb al veel slechte dingen gehoord over de vijandige
gezindheid van de tempeldienaren ten aanzien van U, maar dat heb ik nog nooit
gehoord!' [2] Ik zei: 'Vriend, verwonder je daar niet al te zeer over; want er zal
spoedig een tijd komen datje nog heel andere dingen over Mij zult horen van dat
slechte soort! Want dat soort mensen zal niet eerder rust vinden in zijn heimelijke
138
woede tegen Mij voordat Ikzelf, zoals Ik jullie al eerder heb aangeduid, zal toelaten
dat ze de maat van hun gruwel aan Mijzelf vol zullen maken; dan zal echter ook
het grote gericht over hen komen, dat de profeet Danil voorspeld heeft toen hij op
de heilige plaats stond, en wat Ik jou ook al eerder voorzegd heb!'
[3] Agricola zei: 'O Heer en Meester, het is heel goed dat U mij dit geopenbaard
hebt; want daardoor zullen wij Romeinen dan het duidelijkste weten wat ons later
te doen staat!' [4] Ik zei: 'jullie zullen handelen, als jullie daartoe geroepen worden!
Maar nu laten we dat rusten; er zal weldra iets anders naar voren komen!'
[5] Toen de schriftgeleerde dat allemaal gehoord had, begon hij bij zichzelf na te
denken en zei na een poosje: 'Heer en Meester, nu zie ik in, dat U meer bent dan de
zoon van J ozef de timmerman, die drie jaar geleden het tijdelijke met het eeuwige
verwisseld heeft! Want als U weet wat er in het hart van een mens omgaat, moet U
een God zijn! En kijk, omdat U ons dat helder en volkomen volgens de waarheid in
het gezicht kon zeggen, wat geen sterfelijk mens ooit zou kunnen, begin ik nu te
geloven dat U vast en zeker de Messias bent! Heer en Meester, sterk mij in mijn
geloof!' [6] Ik zei: 'Het geloof alleen zal je niet zalig maken, maar de daad volgens
het licht van het geloof, zodat het geloof levend wordt. Maak echter ook het
onrecht datje dikwijls tegenover je medemensen begaan hebt, zoveel mogelijk
weer goed, dan zullen je zonden je vergeven worden; want zolang iemand niet de
laatste onrechtmatige stater aan zijn medemens vergoed heeft, zal hij Gods rijk niet
binnengaan!' [7] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, dan zullen er maar
weinigen Gods rijk binnengaan! Want hoe vaak is het niet het geval, dat men zelfs
met de beste wil het onrecht dat men iemand bewust heeft aangedaan, helemaal
niet meer kan goedmaken, en zulke gevallen waarin dat verhinderd wordt zijn er
heel veel. Wat moet men dan doen om vergeving van de zonden te verkrijgen?'
[8] Ik zei: 'Wanneer een mens, die zijn onrecht ingezien en betreurd heeft,
onmogelijk aan zijn medemens meer kan goedmaken wat hij hem heeft aangedaan,
dan moet hij zijn onrecht berouwvol en oprecht in zijn hart voor God bekennen en
Hem om vergeving vragen, en hij moet Hem vragen of Hij, voor wie alle dingen
mogelijk zijn, de berokkende schade aan de benadeelde wil goedmaken; dan zal
God zo'n oprecht gebed ook altijd zeker verhoren en degene die Hem daar serieus
en vol goede wil en berouw om vraagt, zijn zonde vergeven, in het bijzonder
wanneer iemand zich inspant om door werken van liefde aan anderen weer goed te
maken wat hij aan degenen die er voor hem niet meer zijn, had moeten
goedmaken. [9] Maar wie ook dat niet meer kan, wordt door God geholpen,
wanneer hij echt berouw heeft en zijn wil werkelijk goed is. Maar zolang er nog
gelegenheid is om het onrecht, dat je je medemensen hebt aangedaan, zelf nog
goed te maken, helpen pure goede wil, berouwen bidden weinig of niets, maar
alleen de daad. Pas na de daad moetje ook God om vergeving van je zonden
bidden, dan zullen ze je ook door God vergeven worden, als jij je echt waarachtig
en ernstig hebt voorgenomen om geen zonde meer te begaan, en jij ook aan dat
voornemen vasthoudt met al je levenskrachten, die onder de heerschappij van je
vrije wil staan. [10] Als je echter weer opnieuw in je oude zonden vervalt, dan
blijven ook alle reeds begane zonden voorjouw rekening. Want als je aan je naaste
eenmaal een begaan onrecht hebt goedgemaakt, zodat jullie dan vrienden zijn
139
geworden, maar je begaat spoedig daarna ofwel tegenover dezelfde vriend of
tegenover een ander een nieuw onrecht, dan komt ook het reeds goedgemaakte
onrecht voor het gericht als een bezwarend bewijs ten laste van jouw opnieuw
begane zonde, en je zult door het gericht ook dubbel zo zwaar gestraft worden als
je voor je eerste wandaad gestraft zou zijn. Maar als reeds de wereldse rechters zo
hun oordeel vellen, en terecht, dan zal God niet milder omgaan met een verstokte
zondaar, die zijn leven weliswaar soms betert en zijn onrecht goedmaakt, maar
weldra weer opnieuw begint te zondigen.
[11] De mens kan dus alleen maar echte en volledige vergeving van zijn zonden
verkrijgen, door ten eerste in te zien dat zijn zonden een onrecht zijn tegenover zijn
medemensen, er berouw over te hebben en ze voorzover mogelijk weer goed te
maken, en ten tweede daarna ook God om vergeving te vragen met het ernstige
voornemen, de zonden niet meer te begaan en ook trouw .te blijven aan het goede
voornemen dat hij zich gesteld heeft. Als J ullie J e dat getrouwen waarachtig in je
hart voornemen en vervolgens ook volgens dat voornemen handelen, dan zeg Ik
jullie nu hier al: jullie zonden zijn jullie door Mij vergeven!'
[12] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester! Uw leer is scherp, maar waar, en Ik
zal naar mogelijkheid proberen om die metterdaad na te volgen. Maar U zei dat U
ons de zonden bij voorbaat vergeeft, als wij Uw leer zullen navolgen. Heeft U dan
ook in de plaats van God het recht en de macht om de mensen hun zonden te
vergeven?' [13] Ik zei: 'Met jullie blinden is het moeilijk om over de pracht van
kleuren te spreken! Heb Ik dan niet al eerder gezegd dat Mij alle macht en gezag in
de hemel en op aarde toekomt?'
Hoofdstuk 67: De Heer wekt een knecht op uit de dood (7.1.1861 )
[1] Toen Ik dit hardop tegen de schriftgeleerde zei, kwam de ene zuster van
Lazarus, namelijk Martha, bijna buiten adem naar ons toe op de heuvel en bracht
ons het bericht dat er een knecht van een hoge steiger was gevallen, waarop hij iets
moest doen, en dat hij nu geen teken van leven meer gaf Ze vroeg Mij hem te
willen helpen. [2] En Ik zei: 'Welnu, laat hem door de andere knechten hierheen
brengen, dan zal Ik zien wat Ik zal doen!'
[3] Na deze woorden haastte Martha zich weer naar beneden, en de doodgevallen
knecht werd, liggend op een draagbaar, binnen enkele ogenblikken voor Mij
neergezet. [4] En Ik zei: 'Heb Ik jullie niet van tevoren gezegd dat wij weldra iets
anders te doen zouden krijgen?'
[5] Hierop zei Ik tegen de schriftgeleerde, die zijn blik strak op de dode richtte:
'Onderzoek hem, omdat jij op dit vakgebied ook kundig bent, en zie of deze knecht
wel geheel en al dood is!'
[6] Hierop bekeek en bevoelde hij de dode van top tot teen en stelde vast dat hij
volkomen dood was; want hij was vanaf de steiger op zijn hoofd gevallen; zijn
schedel was ingedrukt en zijn nek helemaal gebroken.
[7] Toen de schriftgeleerde bij de dode zulke beslist dodelijk beschadigingen
aantrof, zei hij: 'Heer en Meester, die kan alleen God weer levend maken; met
menselijke hulp is hij niet meer tot leven te wekken!'
140
[8] Ik zei: 'Wat denk je, dat gemakkelijker is om te zeggen: 'J e zonden zijn je
vergeven!', of tegen deze dode te zeggen: 'Sta op met een genezen lichaam en
wandel! ' en ervoor te zorgen dat dat ook gebeurt?'
[9] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, het eerste is duidelijk gemakkelijker
dan het tweede! Want het eerste kan ieder mens zeggen tegen degene die tegen
hem gezondigd heeft, en dat geldt volgens Uw leer dan ook zeker voor God; maar
het tweede te zeggen en te laten gebeuren is alleen voor God mogelijk en
misschien ook voor degene aan wie God daartoe de macht zou verlenen.'
[10] Daarop zei Ik: 'Opdat jij echter goed ziet en ervaart, dat Mij ook de macht
toekomt om een zondaar die zijn leven gebeterd heeft zijn zonden voor eeuwig
geldend te vergeven, zeg Ik nu vanuit Mijn hoogst eigen macht tot deze dode: wees
genezen, sta op en wandel!' [11] Op dat ogenblik richtte de dode zich op, zag Mij
voor zich en dankte Mij innig voor de genezing.
[12] De schriftgeleerde zei echter tegen de nu weer levende: 'Man, je was
volkomen dood, en de Heer heeft je niet alleen genezen, maar Hij heeft je ook weer
helemaal opnieuw tot leven gewekt; dank Hem daarom ook voor je nieuwe leven!'
[13] Ik zei: 'Wie voor de genezing dankt, dankt ook voor het leven, en dat is
genoeg!'
[14] Hierop wendde Ik Mij weer tot de opnieuw tot leven gewekte knecht en zei
tegen hem: 'Wees een volgende keer voorzichtig en klim niet op een hoge steiger
zonder speciale noodzaak! Wanneer er op zo'n hoog getimmerte geklommen moet
worden, laat dat dan over aan degenen die daarin geoefend zijn; want iedere
onnodige opschepperij straft zichzelf altijd, zoals nu ook bij jou het geval was.
[15] Maar bovendien moetje nog een ding onthouden en dat is: zorg dat je nooit
meer door allerlei waagstukken probeert op te. vallen bij J e medeknechten, om
door je werkgever als eerste knecht gezien te worden en dan over je medeknechten
te kunnen heersen, maar wees alleen maar trouwen vlijtig in wat je moet doen, dan
zul je nooit meer het ongeluk hebben van de hoogte naar beneden te vallen en je
nek te breken, waaraan de dood van het lichaam verbonden is! Want wie hoog
stijgt, valt ook diep naar beneden.'
[16] Na deze woorden van Mij bedankte de knecht nogmaals en ging met zijn
medeknechten, die hem op de draagbaar naar Mij toe gebracht hadden, weer naar
beneden met het voornemen, Mijn woorden zijn leven lang op te volgen.
[17] Hierop zei Ik echter nog tegen de schriftgeleerde: Dit teken, dat Ik alleen
gedaan heb om jullie geloof te versterken, moeten J ullie voor J e houden en vr de
juiste tijd aan niemand anders vertellen! Ik weet waarom Ik dat zo wil. Nu kunnen
jullie met de leerlingen weer daarheen gaan, waar Mijn geest jullie zal brengen! In
het dal zullen jullie bij de waard allemaal te eten en te drinken krijgen.'
[18] Hierop vertrokken ze weer, en wij begaven ons ook naar het middagmaal,
aangezien het al tamelijk laat was.
[19] Wij daalden nu de heuvel af en gingen het huis en daarin de grote eetzaal
binnen, waar reeds een goed maal voor ons bereid was. Wegingen aan tafel zitten
en Ik riep Rafal om ook enkele jongeren, die allemaal in een ander huis van
Lazarus ondergebracht waren, te zeggen dat ze naar ons toe zouden komen om aan
onze tafel deel te nemen. Rafal ging en bracht twaalfjongens en twaalfmeisjes
141
mee, die van een bijzondere schoonheid waren en door Mijn invloed ook al de
Hebreeuwse, Griekse en Romeinse taal machtig waren. Deze vierentwintig werden
aan een speciale tafel gezet met Rafal aan het hoofd. [20] Toen Agricola een tijd
met groot genoegen naar dit mooie jonge gezelschap had gekeken, zei hij heel
ontroerd: 'O Heer, met dit geschenk hebt U mij werkelijk een meer dan grote
vreugde bezorgd; want op die manier ben ik nu vader van vele kinderen geworden
en ik zal voor hen net zo goed en nog beter zorgen dan voor mijn eigen kinderen!
Alleen vraag ik U om een nog heel lang en gezond leven, opdat ik allen die U mij
hebt toevertrouwd geestelijk en ook lichamelijk goed kan verzorgen; aan de wil
daartoe zal het mij nooit ontbreken en ook niet aan het handelen!'
[21] Ik zei: 'Daar ben ook Ik blij om en Ik zal je ook geven waar je Mij om zult
vragen; maar je zult thuis weinig tijd hebben omdat jij -zoals Ik je al heb
aangekondigd -weldra naar Brittanni zult moeten gaan en daar veel te doen zult
krijgen. Wat zul je dan met de jongeren doen?'
[22] Agricola zei: 'Heer, dan zal ik als altijd mij in mijn hart tot U wenden, en U
zult mij niet zonder raad laten!' [23] Ik zei: J e hebt zo heel goed gedacht en mij
heel goed geantwoord! Maar wanneer je naar Brittanni gaat, kun je deze
vierentwintig jongelingen met je meenemen; ze zullen je goede diensten bewijzen.
Maar laten we nu eten en drinken!' [24] Daarop aten en dronken wij welgemoed en
bespraken allerlei goede en bijzondere dingen met elkaar.
[25] Maria, de jongste zuster van Lazarus, ging op een lage stoel naast Mij aan
Mijn voeten zitten en luisterde naar Mijn woorden, zoals ze dat anders ook deed.
[26] Maar omdat er deze keer veel gasten waren en Martha zich zorgen begon te
maken dat ze de vele hoge gasten alleen wellicht niet goed genoeg zou kunnen
bedienen, kwam ze naar Mij toe en zei: 'Heer, kijk, ik ben druk; zeg toch tegen
mijn zuster dat ze mij helpt!'
[27] Toen zei Ik: 'Martha, Martha, jij bent nog steeds dezelfde, alhoewel Ik je al
een paar keer om dezelfde reden Mijn mening gezegd heb! J ij maakt J e erg
bezorgd om datgene wat van de wereld is, maar Maria heeft de beste plaats
gekozen; daarom moet zij ook hier bij Mij blijven. We hebben immers toch eten en
drinken in overvloed. Wat maak je je nu bezorgd om nog meer?'
[28] Martha zag haar vergissing al snel in, liet Maria bij Mij en met gemak deed ze
alleen met de bedienden wat er nog gedaan moest worden.
Hoofdstuk 68: Het opvoeden van kinderen
[1] Toen we nu zo bij elkaar zaten en heel welgemoed aten, dronken en allerlei
dingen met elkaar bespraken, begonnen de grote honden in de tuin hard te blaffen.
[2] Lazarus, daarop geattendeerd, zei tegen Mij: 'Heer en Meester, er naderen
beslist weer ongenode gasten mijn Bethani! Maar het is goed dat U mij die
wachters hebt gegeven; daardoor zijn wij tegen lastige bezoekers beschermd. Maar
we moeten misschien toch gaan kijken wat er aan de hand is, omdat de dieren wel
erg veellawaai maken.' [3] Ik zei: 'Laat dat maar; want Ik weet wel wat er buiten
aan de hand is! Herinner je je de Farizeen niet meer, die gisternacht tot 's ochtends
bij jou gebleven zijn? Kijk, die hebben je toch beloofd om vandaag vanwege Mij
142
naar Bethani te komen! Kijk, zij en nog enkele anderen naderen nu deze plaats en
willen in deze hoofdwoning van jou binnenkomen; maar het is de tijd nog niet, en
vooral niet omdat ze vanmorgen weer in de raad geweest zijn en er alweer heel
anders over denken dan gisteren. Er zijn nog een paar echte Zeloten bij hen die een
grote mond hebben, daarom mogen ze nog wel even wachten eer ze binnen kunnen
komen. Maar stuur jij n van je dienaren naar buiten; die moet hen naar de
herberg voor de vreemdelingen brengen! Tegen de avond zullen wij dan wel zien
wat we zullen doen.'
[4] Lazarus stuurde onmiddellijk een dienaar en het gebeurde zoals Ik gezegd had.
[5] Maar daarop zei Lazarus: 'Het verwondert me erg van de Farizeen van
gisteren, dat ze weer op andere gedachten gekomen zouden zijn, omdat U Zelf toch
gezegd hebt dat zij waarschijnlijk wel de laatsten en enigen onder het grote aantal
tempeldienaren waren, die zich tot U bekeerd hebben! En wij hadden er allemaal
ook vertrouwen in en waren daar heel, blij om,'
[6] Ik zei: ' Twijfel daar maar niet aan en wees niet bang! Dezen zullen wij ook
behouden; maar juist nu zijn ze nog niet helemaal bekeerd. Maar wanneer het
avond wordt, zullen ze weer andere en betere gedachten koesteren en dan zullen
we naar hen toe gaan. Voorlopig blijven wij hier echter blijmoedig bij elkaar, en er
zal nog heel wat zijn, waarover we met elkaar van gedachten kunnen wisselen.'
[7] Daarmee waren Lazarus en alle anderen volkomen tevreden.
[8] Toen werd het een tijdlang volkomen stil aan onze tafel; alleen aan de tafel van
de jongeren werd af en toe een woord gezegd, aangezien de jonge mannen Rafal
allerlei dingen vroegen en hij hen daarover ook steeds zeer vriendelijk onderwees.
[9] Wij luisterden naar hen, en de bij ons aanwezige vier tempeldienaren die zich
in Emmas bij ons gevoegd hadden, evenals de zeven die zich al eerder op de
Olijfberg bij ons hadden aangesloten, zeiden: 'Een dergelijk onderricht levert wat
op! Want van zo'n leraar leert de jeugd in n uur meer dan bij een wereldse leraar
in tien jaar! Heer, onze vrouwen en kinderen bevinden zich ook hier in Bethani,
ondergebracht in een huis van Lazarus; wat zou het goed voor hen zijn wanneer ze
ook maar n uur lang zo'n leraar uit de hemelen zouden hebben!
[10] Ik zei: 'Dat zou inderdaad heel gunstig voor hen zijn; maar ze zouden niet in
staat zijn om het onderricht van zo'n leraar op te nemen, omdat hun hart en hun ziel
al met teveel wereldse dingen volgepropt zitten. Deze jongeren hebben echter een
zeer kuise geest en zijn zedelijk onbedorven; iedere zonde is hun nog vreemd en ze
hebben veel nood en ellende doorgemaakt en moesten gewend raken aan allerlei
ontberingen, waardoor ze ook vrij zijn geworden van alle begeertes, waar kinderen
van rijke ouders aan onderhevig zijn. Hun zielen zijn zodoende zuiver als van
engelen; daardoor kan de goddelijke geest in hen zich ongehinderd ontvouwen. En
zie! Dat is dan ook de reden dat ze reeds als kinderen door een zeer hoge engel
onderwezen kunnen worden; want alleen zulke zeer zuivere en geheel en al
onbedorven zielen kunnen direct door de engelen van de hemel onderwezen
worden. Maar bij kinderen als die van jullie is dat in het gunstigste geval slechts
indirect mogelijk. [11] Ik zeg jullie: als ouders in staat zouden zijn hun kinderen z
op te voeden, dat dezen slechts tot hun veertiende jaar hun onschuld en ziele
reinheid konden behouden, zouden hun ook direct leraren en leiders uit de hemelen
143
gegeven worden; maar aangezien dat nu in deze tijd onder de zeer voorname joden
al helemaal niet meer voorkomt, kunnen de ook leraren uit de hemelen jullie
kinderen geen direct onderwijs meer geven.
[12] Maar bij de aartsvaders was dat heel vaak het geval, en af en toe gebeurde dat
ook nog in deze en ook in de vorige eeuw. De moeder van Mijn lichaam en Mijn
pleegvader J ozef, en ook de oude Simeon, Anna, Zacharias, zijn vrouw Elisabeth
en zijn zoon J ohannes en nog enkele anderen zijn door de engelen uit de hemelen
opgevoed, en wel op directe wijze; maar degenen die Ik hier noem zijn door hun
ouders vanaf hun geboorte ook in de grootste zedelijke en zielereinheid opgevoed,
en dat is bij jullie wereldse kinderen eigenlijk nooit het geval geweest.
[13] Het zou wel uitermate goed zijn voor de mensen, hoewel het voor het bereiken
van de zaligheid en het eeuwige leven niet absoluut noodzakelijk is; want bij Mij
en zodoende ook in de hemel is er oneindig veel meer vreugde over een zondaar
die boete doet en zijn leven werkelijk betert, dan over negenennegentig
rechtvaardigen die nooit boetedoening nodig hebben gehad, zoals Ik jullie al eens
gezegd heb. Doe daarom wat Ik jullie leer, dan zullen jullie leven; want Ik, die dat
tegen jullie zeg, ben meer dan alle engelen van de hemelen, en derhalve zeker ook
Mijn leer!' [14] Nu zei een schriftgeleerde, wiens vrouwen kinderen ook in
Bethani waren: 'Heer, mijn vrouwen mijn zeven kinderen hebben naar mijn beste
weten altijd strikt volgens de wet moeten leven, en de zielen van de kinderen zijn
hoogstwaarschijnlijk nog helemaal zuiver! Die zou ik toch wel hierheen kunnen
laten brengen? Ze zouden hier zeker veel winnen voor hun toekomstige leven. Wat
vindt U daarvan, Heer?'
[15] Ik zei: 'Ik denk toch dat het voor jouw vrouw en jouw kinderen, die niet zo
zuiver zijn als jij denkt, beter is wanneer ze vandaag blijven waar ze zijn; want
morgen is er ook nog een dag en overmorgen ook nog n, en dan zal het zeker
nog wel gebeuren dat Ik ook met jullie vrouwen en kinderen samenkom. En dring
hier bij Mij nu niet meer op aan!' [16] Na deze woorden van Mij drongen ze ook
niet langer met dergelijke verzoeken bij Mij aan.
Hoofdstuk 69: Marcus vraagt naar de geschiedenis van de aarde
[1] Toen wij nu in alle rust welgemoed bij elkaar zaten, zei de Romein Marcus, die
we reeds als een diepe denker hebben leren kennen: 'Heer en Meester, staat U mij
toe om, nu we er gelegenheid voor hebben, U nog een vraag te stellen? Er zit me
nog iets dwars, en ik zou daar graag nog wat meer uitleg over krijgen dan U ons op
de Olijfberg hebt gegeven.'
[2] Ik zei: 'Spreek en vraag jij maar altijd rustig, want in jou woont een lichte ziel!
Ik weet weliswaar watje nog vragen wilt, maar omwille van de anderen heb Ik
graag dat jij spreekt en vraagt, zodat ook zij weten waar het om gaat; want het is
steeds een grote fout bij de mensen, dat slechts weinigen in zichzelf opmerken
waar het hun aan ontbreekt. Als de mensen dat zouden opmerken en voelen, dan
zouden ze daar ook met grote vlijt en ijver naar op zoek gaan en het trachten te
vinden, en ze zouden ook veel vinden. Maar omdat ze lui zijn en niet weten en
voelen waar het hun nog aan ontbreekt, zoeken ze het ontbrekende ook niet en
144
vinden het ook niet. Maar wie zoekt die vindt, aan wie vraagt zal gegeven worden,
en voor wie klopt zal worden opengedaan! Dus zeg maar waarover jij nog een
helderder licht wilt hebben dan jullie op de Olijfberg gegeven is!'
[3] Nu zei onze Romein Marcus: 'Kijk, Heer en Meester, U hebt Zelf uitdrukkelijk
gezegd dat de mens God niet volkomen boven alles liefkan hebben, als hij Hem
niet tracht te leren kennen, voorzover hem dat mogelijk is; en toen heb ik na lang
nadenken ontdekt dat het mij aan nog heel veel ontbreekt!
[4] Kijk, in Illyri en ook in onze verre landstreken heb ik verscheidene mijnen en
:win daaruit allerlei metalen, zoals goud, zilver, lood en een grote hoeveelheid
ijzer, dat wij heel goed kunnen gebruiken!
[5] Maar bij het graven van zo'n mijn in de bergen heb ik wel eens heel zeldzame
en opmerkelijke dingen gevonden, en dat heel diep onder de gewone aardbodem.
Dat waren botten en geraamten van reusachtig grote dieren, die ooit op aarde
geleefd hebben. Wanneer hebben die de aarde bewoond en hoe konden ze zo diep
onder -laten we zeggen -zulke hoge bergen terechtkomen? Zo heeft men ook in
Egypte en Spanje zelfs botten en geraamten gevonden, die grote overeenkomst
vertoonden met die van een mens; alleen waren ze ook wel minstens vier of
vijfkeer zo groot en sterk als die van een mens van nu. En zo vond ik nog heel veel
bijzondere dingen, waarvan ik het niet nodig vind om ze hier nader te noemen.
[6] Op de berg hebt U ons weliswaar in het kort verteld, dat er vr Adam heel
lang een soort mensen bestaan heeft, die nog maar weinig vrije wil hadden, maar
net als de dieren meer instinctmatig leefden en ook volgens dat instinct handelden.
Pas ongeveer vierduizend jaar geleden verschijnt volgens de Schrift van de joden
de eerste mens, Adam, met een volkomen vrije wil en met een even vrij verstand,
en geeft hij vanuit zichzelf wijze wetten en verordeningen aan zijn nageslacht.
[7] Ik wil nu een belangrijke vraag stellen en die luidt: was deze aarde ten tijde van
Adam hier en daar nog bewoond door die eerdere mensen, en is dat geslacht soms
ook ergens op bepaalde plaatsen op aarde tot in onze tijd blijven bestaan, en zal het
wellicht ook nog langer blijven bestaan? En hoe kwamen de botresten van de
prehistorische dieren zelfs onder de grondvesten van de bergen, evenals de
reusachtige overblijfselen van de pre-adamieten?
[8] Heer, geef mij daar nog een nadere toelichting over; want wat wij ,
onderzoekende Romeinen, tot nu toe al ontdekt hebben, dat -en zeker nog wel meer
dan dat - zullen onze nakomelingen ontdekken. [9] De ons bekende boeken van
Mozes geven ons helemaal geen uitsluitsel over de levensomstandigheden op aarde
vr Adam. Mozes begint direct met het uiterst mysterieuze scheppingsverhaal, dat
echter in geen enkel verband staat met wat wij nu op de aarde aantreffen -het werpt
zelfs alleen maar de grootste tegenstrijdigheden op. [10] Wanneer U ons daarover
nu geen hoger licht schenkt, zal dat met name bij het latere nageslacht grote
verwarring veroorzaken, en Uw leer zal door grote verdeeldheid getroffen worden.
Want Uw leer berust op die van Mozes; als die echter in enig opzicht duister is,
dan kan Uw licht op aarde niet tot volle helderheid komen. Geef ons daarom ook in
dat opzicht nog een heldere uitleg; wij vragen U daarom!'
145
Hoofdstuk 70: Over de natuurwetenschappelijke inhoud van het 6e en 7e boek
van Mozes. De ouderdom van de aarde
[1] Ik zei: 'Luister, Mijn Marcus, die Mij zeer lief geworden bent! Veel heb Ik
jullie al gezegd en getoond en Ik zal jullie dat ook nog zeggen en tonen; maar alles
wat Ik jullie nu gezegd en getoond heb zal niet verder reiken dan jullie eerste
nageslacht, omdat de wereldse mensen dat niet zullen vatten, niet zullen begrijpen
en derhalve ook niet zullen geloven. J e hebt wel een heel goede reden aangevoerd,
waarom de door jou verlangde verklaring over de dingen en levensomstandigheden
van deze aarde speciaal noodzakelijk schijnt te zijn om de mensen vaster in Mijn
leer te doen geloven. Maar Ik heb jullie ook gezegd, dat de geest alle dingen die er
in Mijn schepping voorkomen zal openbaren aan iedereen, die in de geest
wedergeboren wordt. Degene aan wie de Geest het zal openbaren, zal dan ook in
het ware licht werkelijk ten volle begrijpen hoe het gesteld is met alle dingen die
jou nu nog zo onbegrijpelijk toeschijnen. [2] Wat Ik jullie daar nu mondeling over
zal zeggen zullen jullie wel van Mij aannemen, omdat Ik het jullie zeg; maar de
volledige diepgang ervan zullen jullie ook niet begrijpen, en nog minder zullen
jullie in staat zijn om de andere, nu in de geest nog volkomen blinde mensen daar
een juist begrip van bij te brengen. En daarom zullen de mensen nog lang moeten
wachten tot alle zogenaamd belangrijke vragen op een zodanige wijze voor hen
beantwoord kunnen worden, dat zij het kunnen begrijpen.
[3] Kijk, de joden waren eenmaal het meest verlichte volk op aarde, afgezien van
het feit dat Mozes hun zelf door de mond van zijn broeder Aron in twee achteraf
toegevoegde boeken alles verklaard heeft; nu is het ook met hen zover gekomen,
dat zij van al dergelijke prehistorische dingen absoluut niets meer weten en
begrijpen. Alles wat ze maar aan dergelijke overblijfselen vinden, noemen ze een
gevolg van de door hen niet meer begrepen zondvloed van Noach. En als je hun
iets anders leert, zullen ze je als een ketter vervloeken!
[4] J ullie heidenen hebben in jullie godenleer een mythe van meteen twee grote
overstromingen van de aarde en schrijven daar in eerste instantie de oorzaak van de
verschijnselen aan toe, en het volk gelooft daar vast aan. Als je de mensen nu de
waarheid zegt, zullen ze jullie uitlachen en in het gunstigste geval zeggen: ' Ach,
wie kan dat weten? Dat weten alleen de goden! ' Wat kunnen jullie hun dan
antwoorden? Kijk, daarom zullen de mensen pas in staat zijn om dit soort
waarheden te bevatten, wanneer ze ten eerste bedreven zullen zijn in allerlei
wetenschappen en, ten tweede, als hun gewekte geest het hun zal openbaren!
[5] Maar aan jullie wil Ik nu wel enige aanwijzingen geven over hoe het met die
dingen gesteld is, hoewel Ik maar al te goed weet dat jullie dat met je huidige
begripsvermogen niet allemaal zullen vatten, in de eerste plaats omdat het jullie
ontbreekt aan het begrip van buitengewoon grote getallen, en in de tweede plaats
omdat jullie van de sterren en hun grootte, afstanden en bewegingen nu alleen
maar weten en geloven wat Ik jullie daarover verteld heb; maar dat blijft ook bij
jullie slechts uiterlijke kennis, totdat het in jullie geest als een zelfstandige en
zelfgeschapen lichtende waarheid vorm zal aannemen.
[6] Dat deze aarde een dermate hoge leeftijd heeft, dat jullie het aantaljaren dat ze
bestaat niet kunnen vatten, ook al zou Ik het jullie meedelen, heb Ik jullie op de
146
Olijfberg al laten zien. Maar om kort te gaan: als hemellichaam bestaat de aarde
voor jullie begrippen al bijna oneindig lang en heeft veel veranderingen op haar
oppervlak moeten ondergaan tot ze haar huidige gedaante heeft aangenomen.
Vuur, water, aardbevingen en andere grote stormen, vooral in haar oertijd, waren
de handlangers die volgens Mijn wil datgene van haar gemaakt hebben wat ze nu
is. En opdat ze voortbestaat en nog geschikter wordt voor het tijdelijk voeden van
nog veel meer mensen en andere schepselen, moeten vuur, overstromingen,
aardbevingen en kleine en grote stormen nog steeds in haar, op haar en boven haar
werkzaam zijn, al naar gelang het nodig is.'
Hoofdstuk 71: De eerste twee ontwikkelingsperioden van de aarde
[1] (De Heer:) 'Toen de aarde in haar oertijd nog maar zover uitgegroeid was, dat
zich boven haar wateren slechts enkele grotere en kleinere eilanden verhieven, die
met slik van de zee bedekt waren, legde Ik al snel vanuit Mijn wijsheid en Mijn wil
allerlei plantenzaden in het vruchtbare slik. En zie, toen raakten dergelijke eilanden
dan ook weldra begroeid, en wel eerst met allerlei zeldzame grassoorten, kruiden
en met kleine en later ook buitengewoon grote bomen!
[2] Toen die eilanden zo begroeid waren, legde Ik er vervolgens ook eieren of
zaden in voor de vorming van een voor die toestand van de aarde geschikte
dierenwereld, die eerst alleen uit allerlei kleine en daarna grotere wormen bestond,
vervolgens uit insecten en tenslotte, toen de droger geworden bodem reeds voedsel
in overvloed had, ook uit reusachtig grote dieren; hun taak was het om zich met de
nog zeer grove kruiden en boomtakken te voeden, en met hun mest de bodem meer
en meer te bemesten en tenslotte ook met hun gestorven reusachtig grote lichamen,
waarvan jullie van de botten ook nog overblijfselen kunnen vinden in de diepe
holen en schachten van de aarde. [3] Uit het vergaan van zulke dieren ontwikkelde
zich volgens Mijn wil ook weer een groot aantal nieuwe dieren, in de vonn van
kleinere en grotere wonnen en daaruit weer allerlei insecten.
[4] Laten we dat nu een afzonderlijke ontwikkelingsperiode van de aarde noemen.
Maar het spreekt natuurlijk vanzelf dat het aardelichaam tevoren al bijna talloze
malen allerlei eerdere veranderingen moest ondergaan, omdat deze toestand zonder
die processen nooit had kunnen plaatsvinden. Maar al dergelijke gebeurtenissen
gaan jullie even weinig aan als bijvoorbeeld die van een in de aarde gelegde
tarwekorrel tot het moment dat tenslotte uit de kiem een zeer bruikbare, geheel
rijpe en gezegende vrucht tevoorschijn komt. Kortom, Ik heb jullie nu de aarde
getoond in haar eerste bevruchtings en bloeiperiode, waarin in de bovenste laag
van haar bodem allerlei zaden voor kruiden en bomen gelegd werden en eieren
voor allerlei dieren, en voor dat alles was in het water reeds lang daarvoor de basis
gelegd; want bepaalde en heel uiteenlopende waterplanten en - dieren zijn duidelijk
in alle opzichten heel veel ouder dan de dieren van de vaste aarde en de dieren van
de lucht. [5] J ullie hebben nu in Mijn woorden de eerste vorming van een
vruchtbare bodem aanschouwd, en daarbij hebben jullie jezelf moeten voorstellen
dat er voor betere dieren, laat staan voor een mens, op deze vruchtbare oerbodem
geen bestaansmogelijkheid was. Maar deze zure toestand was niettemin
147
noodzakelijk, omdat er zonder deze toestand geen tweede en meer volmaakte had
kunnen volgen, evenmin als er zonder de voorafgaande schrale zure knop nooit een
rijpere en uiteindelijk geheel rijpe vrucht aan een boom tevoorschijn kan komen.
[6] Maar voor het rijpen van een boomvrucht zijn er na de vorming van de schrale
zure knop toch zeker nog een aantal ontwikkelingsstappen nodig, die natuurlijk
alleen Mijn oog precies kan waarnemen; en dat is zeker bij het rijpingsproces van
een hemellichaam eens te meer absoluut noodzakelijk het geval.
[7] We hebben nu de ontwikkeling van de aarde gezien tot het stadium van schrale
zure knop. Wat gebeurt er eigenlijk bij een boom in het vroege voorjaar, wanneer
de schrale zure knop helemaal opzwelt en groen en sappig wordt? Kijk, ze springt
open, van binnenuit daartoe aangezet, werpt haar eerste omhulling in zekere zin
overboord in de zee van vergankelijkheid en oplossing, en ontplooit zich tot een
grotere volmaaktheid, zodat zich vervolgens uit haar midden de bladeren kunnen
ontvouwen, als noodzakelijke begeleiders van de daarop volgende bloei, leidend
tot de ontwikkeling van de vrucht. Al is een boom, zoals reeds opgemerkt, maar
een uiterst schamele vergelijking voor de ontwikkeling van een hemellichaam, toch
kan hij jullie tot een goed beeld dienen, waaruit jullie in zeer vereenvoudigde vorm
kunnen afleiden hoeveel ervoor nodig is, voordat een hemellichaam geschikt wordt
om mensen van jullie soort te dragen en te voeden.
[8] Deze eerste periode of de eerste fase van het op een nog zeer grove en
ongecultiveerde manier vruchtbaar maken van de aarde loopt ten einde na vele
duizendmaal duizend jaren, zoals ze nu op aarde gerekend worden; want destijds
bestonden er voor deze aarde nog geen bepaalde jaargetijden, en die er al waren,
duurden iets langer dan die van nu.
[9] Wat we in die eerste periode gezien hebben ging ten onder ten gevolge van
toegelaten en, nog beter gezegd, nauwkeurig bepaalde stormen van vuur uit het
inwendige van de aarde, en na een groot aantal aardse jaren zoals wij die nu
kennen verhieven zich grotere stukken land uit de diepten van de zeen van de
aarde, reeds voorzien van bergen, en bedekt met een reeds veel vruchtbaarder slik.
[10] Op de juiste tijd werden vanuit Mijn wijsheid en Mijn wil meer volmaakte
zaden in dit slik gelegd, en weldra begon het el al weelderig uit te zien op de
grotere stukken land van de nog altijd jonge aarde.
[11] Toen er nu op die verschillende grotere stukken land nogmaals voedsel in
grote hoeveelheden was, werd er door Mij ook direct in de meest wijze ordening
voor een groter aantal reeds meer ontwikkelde, kleine en grote consumenten
gezorgd. Het water tussen de stukken land werd door grotere dieren bewoond, en
de grotere stukken land hadden hun grote dieren, die aten wat de bodem aan
nieuwe planten, kruiden en bomen bood.
[12] Grassen, planten, kruiden, struiken en reusachtig grote bomen brachten vaak
al zaad voort en konden zich voortplanten; maar het grootste deel groeide nog
altijd net als de paddestoelen uit de vruchtdragende grond van de stukken land. De
dieren ontstonden op nagenoeg dezelfde manier als de jullie bekende krokodillen
van de rivier de Nijl in Egypte, namelijk uit eieren; ze konden zowel in de lucht als
in het water leven en zich ook voeden met waterplanten en planten op de stukken
land, waar het er echter ook nog lang niet al te droog uitzag.
148
[13] In deze voortschrijdende ontwikkelingsperiode van de aarde, die op een
bepaalde manier van belang was voor het vruchtdragende planten en dierenleven,
kon het er namelijk evenmin aangenaam droog uitzien als bij de zich meer en meer
ontvouwende knoppen van de boom; want als die er droog uitzien, dan ziet het er
met de bloei en de daarop volgende vruchtzetting zeker niet al te best uit.'
Hoofdstuk 72: De ontwikkeling van de aarde tot aan de pre-adamieten
[1] (De Heer:) 'De tweede prehistorische ontwikkelingsperiode duurde in huidige
aardse jaren gerekend weer een voor jullie onuitsprekelijk lange tijd. Maar de aarde
was nog lang niet geschikt om warmbloedige dieren te dragen, laat staan mensen
van hoe lage soort ook; daarom ging ook deze ten onder, net als de eerste, en
daarna duurde het weer lang voor er een derde voorbereidende ontwikkelings-
periode aanbrak. [2] Natuurlijk waren er tussen de ene en de andere prehistorische
hoofdperiode een aantal eveneens zeer stormachtige tussenperioden, waarvan
aanvankelijk alleen Ik als Schepper de betekenis het beste ken en tenslotte ook de
geest aan wie Ik het wil openbaren.
[3] Uit de vele noodzakelijke ontwikkelingsprocessen ontstond weer een derde
periode. Nu komen er al zeer grote landen uit de zee naar boven, gedreven door het
inwendige vuur van de aarde, natuurlijk volgens Mijn wil; de vegetatie wordt nog
veel rijker gevarieerd en is nog steeds reusachtig van aard; en met de dieren is het
net zo. Maar ook deze periode, die eveneens buitengewoon lang geduurd heeft, en
die men in zekere zin met de bloesem van een boom zou kunnen vergelijken, was
net als de beide voorgaande perioden nog lang niet geschikt om de mens tot
woonplaats te dienen; daarom ging ook deze ten onder en begroef haar
voortbrengselen net als de eerste en tweede periode zowel in de plantaardige als in
de dierlijke sfeer, alleen niet zo diep als de eerste.
[4] Daarop waren er weer een groot aantal tussenperioden en na lange tijd brak er
een vierde voorbereidende ontwikkelingsperiode aan. De stukken land werden
weer veel groter, de vegetatie werd ook opnieuw veel weelderiger, en in het water,
op de reeds drogere landen en ook in de lucht begon het zeer levendig te worden
met allerlei kleine en daarnaast ook grotere dieren; er waren zelfs al warmbloedige
zoogdieren bij, die niet meer door middel van eieren op deze wereld kwamen, maar
langs de weg van de natuurlijk verwekking en bijgevolg ook levende jongen ter
wereld brachten, met uitzondering van de waterdieren, enige grote amfibien, de
vogels, wormen en insecten. [5] Deze vierde prehistorische hoofdperiode duurde
ongewoon lang; de bodem van de aarde werd toen reeds van tijd tot tijd door de
stralen van de zon beschenen, en aan enkele bomen werd er al een vrucht
zichtbaar, die jullie overigens nog niet zo goed gesmaakt zou hebben; maar voor de
toenmalige dierenwereld diende ze toch als goed voedsel.
[6] Ook in deze vierde prehistorische ontwikkelingsperiode bestond er nog niets op
deze aarde wat op mensen leek. [7] Weer kwamen er grote omwentelingen van de
aarde en die begroeven voor het grootste deel alles wat jullie in die tijd een
schepsel genoemd zouden hebben, en jullie vinden uit deze periode ook heel veel
149
begraven in de bodem van de aarde, maar veel daarvan verschilt op sommige
punten wezenlijk van de producten van de eerste drie perioden.
[8] Na heel lange tijd, in het verloop waarvan er op de aarde reeds een grotere rust
en orde intrad, en na vele nog altijd zeer grote stormen op de aarde zien we nu een
vijfde periode optreden waarin de aarde wordt voorbereid. Uit de diepte van de zee
verheffen zich opnieuw grote stukken land, die zich aansluiten bij de stukken land
die al uit de voorgaande perioden bestonden, en vormen zo al hele continenten.
[9] In deze vijfde periode ontstaan de meeste en hoogste bergen op aarde. Hun zeer
hoge toppen worden door bliksems stukgeslagen en vervolgens door geweldige
aardbevingen en waterstromen, ontstaan door machtige wolkbreuken, in de diepe
dalen en kloven van de aarde geschoven. Daardoor worden uitgestrekte vlakten en
minder brede dalen en vlakke stukken land gevormd, waarop alles dan beter kan
groeien. [10] Met het begin van deze periode wordt de aarde ook in een geregelde
baan om de zon gebracht. Dag en nacht en ook de jaargetijden wisselen al
regelmatig, hoewel nog met allerlei afwijkingen, omdat de schommelingen van de
aardpolen nog steeds aanzienlijk zijn en in deze periode ook nog moeten zijn.
[11] In deze periode, waarin zich reeds een bestendig continent gevormd heeft,
beginnen de regelmatige zeestromingen van 14.000 tot 14.000 aardse jaren. Door
deze stromingen wordt langzaamaan de zuidelijke helft van de aarde en daarna
weer de noordelijk helft door de zee overspoeld, voor de vorming van vruchtbare
aarde over de dikwijls zeer uitgestrekte woestijnen van rolstenen. Want na
ongeveer 14.000 jaar heeft de zee zoveel vruchtbaar slik op de woeste
rolsteenvlakten en dalen gelegd dat die daarna, als de zee zich weer terugtrekt en
de achtergelaten modder tot een steviger bodem wordt, buitengewoon vruchtbaar
zijn. [12] Bij deze vijfde periode waren er wel meer dan duizendmaal duizend jaar
nodig, voordat alle gunstig gelegen delen van de aardbodem volledig geschikt
waren voor een nieuwe schepping van een groot aantal van de meest uiteenlopende
planten, zoals grassen, kruiden, struiken en bomen, en vervolgens ook voor allerlei
dieren en pre-adamitische mensen.
[13] In deze periode zien we reeds een grote verscheidenheid aan vruchtbomen en
andere vruchtdragende gewassen van allerlei soort voor dieren en voor de
toenmalige prehistorische mensen. Maar van akkerbouw is dan nog geen sprake,
hoewel de prehistorische mensen reeds kudden van bepaalde dieren benutten en
een ruw nomadenbestaan leiden, geen kleding hebben en geen huizen of hutten
bouwen; maar op dikke boomtakken bouwen ze, net als de vogels, bepaalde
stevige woon en rustnesten en leggen voorraden aan van voedsel, waar ze telkens
iets van eten. Als de voorraad op is, gaan ze in groepen opnieuw op jacht naar
voedsel. Wanneer het erg koud wordt, omdat in deze periode ook de sneeuw in
aanzienlijke hoeveelheden verschijnt, trekken deze mensen naar warmere streken,
samen met hun huisdieren, die bestaan uit mammoeten, grote hertenkoeien, geiten
en schapen -en ook de olifant, de neushoorn en de eenhoorn, allerlei apen en ook
vogels horen daarbij. [14] Meer tegen het einde van deze periode verschijnt ook de
ezel, de kameel, het paard en het varken, en deze prehistorische mensen kunnen
deze dieren ook beheersen. Want ze bezitten zoveel instinctief verstand, dat ze
zeggenschap hebben over de genoemde dieren en ze ook kunnen gebruiken, deels
150
als lastdieren, deels voor de jacht en deels voor het verkrijgen van melk en wol,
waarmee ze hun nesten goed bekleden en zo voor zichzelf een zachte ligplaats
maken. [15] Taal, op de manier zoals die tegenwoordig onder mensen gebruikelijk
is, hebben ze eigenlijk niet; maar toch hebben ze, uiterst volmaakte dieren als ze
zijn, bepaalde gearticuleerde klanken, tekens en gebaren en kunnen elkaar over en
weer duidelijk maken wat ze nodig hebben, en ze komen elkaar dan ook te hulp.
Als iemand ziek wordt, gewoonlijk vanwege een hoge leeftijd, dan kent hij wel het
kruid, dat hem helpt; als hij het niet meer kan gaan zoeken, doen de anderen dat
voor hem. [16] Alleen vuur maken en het gebruiken, dat kunnen ze niet; als ze
echter hadden kunnen zien hoe de Adamieten het later* ('Later' is toegevoegd.
(Noot van de uitgever) ) deden, zouden ze het hun hebben nagedaan, omdat bij hen
de drang tot nabootsen een grote rol speelt en hun intelligentie met een bepaalde
mate van vrije wil al ver uitsteekt boven de intelligentie van een aap, hoe volmaakt
die ook is. Ze zouden dus ook op onze manier kunnen leren spreken, maar nooit uit
zichzelf wijze woorden kunnen bedenken.
[17] Als mensen waren ze echter reusachtig groot en buitengewoon sterk en ze
hadden ook zo'n sterk gebit, dat ze dit konden gebruiken in plaats van
snijwerktuigen. Zo hadden ze ook een zeer sterk ontwikkelde reukzin en gevoel en
werden ze al van verre gewaar als er iets vijandigs op hen af kwam; met hun ogen
en hun wil beteugelden ze de dieren en zo nu en dan ook de natuurgeesten.
[18] Hoewel deze vijfde prehistorische ontwikkelingsperiode vele duizendmaal
duizend jaren duurde, was er onder deze mensen toch in geen enkel opzicht
vooruitgang merkbaar in hun beschaving, maar ze leefden hun eentonige
nomadenleven verder en waren derhalve slechts een voorbemesting van de aarde
voor het huidige menselijke geslacht, dat in alle opzichten volkomen op Mij lijkt.
[19] De kleur van hun nog tamelijk dicht behaarde huid lag tussen donker en
lichtgrijs; alleen in het zuiden bestonden ook stammen zonder haar. Hun uiterlijke
vorm had een sterke overeenkomst met die van de Moren uit onze tijd. Tot aan
Adam plantten ze zich voort en verbreidden zich in de laagvlakten en dichte
bossen; maar op de bergen hebben ze zich nooit gevestigd.'
Hoofdstuk 73: De twee laatste ontwikkelingsperioden van de aarde
[1] (De Heer:) 'In de tijd van Adam, waarmee de zesde periode begint moest de
aarde weer voor een deel grote veranderingen door vuur en water doormaken, en
bij die gelegenheid ging het beschreven pre-adamitische geslacht samen met hun
huisdieren nagenoeg helemaal ten onder, evenals de vele bossen en andere dieren
daarin, die niet tot de huisdieren gerekend kunnen worden; slechts enkele
vogelsoorten bleven bestaan, evenals de dieren op de bergen en in de wateren van
de aarde.[2] Hier en daar bleven de beschreven prehistorische mensen nog wel
bestaan, maar slechts weinig in getal, en leefden met de Adamieten tot in de tijd
van Noach in Azi; ze gingen echter langzamerhand achteruit omdat ze niet
voldoende voedsel meer vonden dat geschikt voor hen was. Maar in enkele
gebieden diep in zuidelijk Afrika en op enkele grotere eilanden van de uitgestrekte
aarde kunnen nog enkele verkommerde nakomelingen van de vijfde periode
151
aangetroffen worden. Ze zijn echter nog helemaal wild; alleen hebben ze zich van
de nakomelingen van Kan toch hier en daar een wat hogere beschaving eigen
gemaakt. Ze kunnen getraind worden voor verschillende soorten werk, maar in de
grond van de zaak toch niets uit zichzelf bedenken. Met een deel van hen is het wat
beter gesteld, omdat zij uit een vermenging met de Kanieten en later ook de
Lamechieten voortkwamen; maar ook zij zijn niet geschikt voor een hogere en
diepere geestelijke ontwikkeling.
[3] Dit soort mensen zullen daar, waar ze nu zijn, nog lang voortbestaan en zich
voortplanten en geleidelijk aan ook nog meer beschaving opnemen van de
Adamieten, maar daarbij toch nooit een groot volk worden. -Dat zijn nu de pre-
adamieten uit de vijfde voorbereidende ontwikkelingsperiode van de aarde.
[4] Bij het begin van die periode had de aarde ook de maan gekregen als begeleider
en regulator van haar beweging om de zon en om haar eigen as; natuurlijk had de
maan ook niet direct de gedaante die hij nu heeft. Vo?r hij deze gedaante kreeg,
had hij ook voor hem grote stormachtige penodes moeten doormaken, die evenwel
niet zo lang duurden als die van de aarde.
[5] Maar vraag Mij nu niet waarom er voor het ontwikkelen van een hemellichaam
zo'n onvoorstelbaar lange tijd nodig is, want dat ligt in Mijn wijsheid en orde
besloten. Als de heer van een wijngaard al het werk in n ogenblik klaar zou
kunnen hebben, wat zou hij dan het hele jaar door doen? De verstandige bezitter
van een wijngaard maakt echter voor zichzelf een. indeling van het werk, heeft
ieder jaar iets te doen en deze dagelijkse bezigheid bezorgt hem ook steeds een
nieuwe zaligheid. Kijk, dat is bij Mij ook het geval; want Ik ben in de hele
oneindigheid eeuwig het meest actieve, en daarom ook het zaligste wezen.
[6] Als de kinderen van een huisvader in het voorjaar de kersen -, pruimen -, peren
en appelbomen in de tuin zien bloeien, dan verheugen ze zich daar weliswaar ook
over, maar ze zouden toch liever direct al de rijpe vruchten willen zien en proeven
dan zich enkel en alleen aan de mooie bloesem te verlustigen. Maar een wijze
vader zegt tegen zijn nog zeer ongeduldige kinderen: 'Geduld maar, mijn lieve
kinderen! Alles in deze wereld heeft zijn tijd volgens Gods orde, en daarin komt
alles tot rijpheid! Hebben ook jullie dus maar geduld; ook deze nu bloeiende
bomen zullen over een paar maanden vol hangen met rijpe en zoete vruchten, en
we zullen er dan met de Vader in de hemel van genieten!' Dat stelt de kinderen dan
gerust. [7] En zo kunnen ook jullie gerustgesteld zijn, ook al zien jullie niet reeds
overal op deze aarde de volkomen rijpe vruchten van Mijn leer; op de juiste tijd
zullen ze wel rijp worden. Want jullie kunnen je wel voorstellen dat Ik niet voor
niets en tevergeefs het levende zaad van Mijn woord onder jullie heb uitgestrooid.
Van vandaag op morgen kan er echter nog geen volledige rijping plaats vinden.
[8] Kijk, wat reeds bij een boom volgens Mijn orde een bepaalde tijd nodig heeft,
dat heeft volgens diezelfde orde bij een aarde zeker des te meer nodig! Want het is
niet voldoende dat een planeet zich als een hele grote klomp stenen, aarde en water
in de grote etherruimte bevindt, want een dergelijke klomp zou volkomen dood
zijn en er zou niets op kunnen groeien en leven. Maar een planeet die levende
dingen moet dragen en voeden, moet eerst zelf levend worden. En daar is weer
152
voor nodig dat ze eerst, net als een groot dier, door middel van allerlei invloeden
en processen inwendig organisch volledig ontwikkeld wordt.
[9] Weliswaar is in ieder hemellichaam in wording, net als in een embryo in het
moederlichaam, alles voor de hele volmaakte dierlijk organische levensvorm reeds
in aanleg aanwezig, maar in het begin van de ontwikkeling ligt alles als het ware
chaotisch door elkaar; pas geleidelijk aan komt er orde en ontstaat er vervolgens
een organisch levend geheel. Hoe dit ordenen gebeurt, dat weet Ik, omdat Ik als
enige in alles de fundamentele orde aanbreng. Wanneer jullie echter zelf in de
geest voleindigd zullen zijn, zullen ook jullie inzien hoe dit ordenen gebeurt.
[10] Uit die ontwikkelingsperioden, die Ik jullie nu zo eenvoudig en helder
mogelijk heb uiteengezet, kunnen jullie echter nog iets afleiden, en wel wat de
eigenlijke reden is, waarom de profeet Mozes de schepping in zes dagen heeft
ingedeeld. [11] Die zes dagen zijn dus de jullie getoonde zes perioden, die ieder
geschapen wezen ten eerste in natuurlijk opzicht en verder, zoals bij jullie mensen
het geval is, ook voor de rijping en vervolmaking van zijn ziel en zijn geest moet
doormaken. [12] Pas hierna komt de zevende periode van rust, en dat is het
zaligste, eeuwige leven. Die zevende periode heet echter 'rust' omdat er geen
dwang, geen gericht en geen angstige zorgen meer op de voleindigde geest
drukken, maar zijn bestaan voor eeuwig overgaat in de volle macht van kennis,
inzicht en de geheel vrije wil. [13] En zeg jij nu, Mijn beste Marcus, hoe je nu deze
uitleg van Mij begrepen hebt!'
Hoofdstuk 74: De zielsontwikkeling van de pre-adamieten (16.1.1861)
[1] Marcus zei, vol verbazing: 'Heer en Meester van eeuwigheid! Ik en hopelijk
ook alle anderen hebben Uw genaderijke uitleg wel begrepen maar van een
doordringend volledig begrip kan bij ons nog geen sprake zijn, omdat ons juist
datgene ontbreekt waar U ons Zelf op hebt gewezen. Maar we hebben in onszelf
toch in zoverre een helderheid verkregen, dat wij ten eerste nu weten wat wij
moeten denken van de overblijfselen, die in de diepten van de aarde gevonden zijn,
en hoe ze door de veelvuldige periodieke veranderingsprocessen van de aarde en
de daarop volgende heen en weer gaande beweging van de zee op zulke
diepgelegen plaatsen terechtgekomen zijn, en ten tweede heb althans ik begrepen,
wat de grote profeet Mozes met zijn zes scheppingsdagen op zo verborgen wijze
heeft aangeduid. En dat is voor ons voorlopig voldoende, en we kunnen nu rustig
wachten tot wij door onze eigen geestelijke vervolmaking meer zullen vernemen.
Maar ik begrijp ook dat het een leer voor slechts weinigen is en ook zal blijven.
[2] Slechts n vraag is er, tenminste bij mij, nog overgebleven, en, o Heer en
Meester, weest U zo genadig dat ik U daar nog n keer mee lastig mag vallen!'
[3] Ik zei: 'J e weet toch dat Ik graag naar je luister; je kunt het dus gerust zeggen!'
[4] De Romein Marcus zei: 'Heer en Meester! Hoewel de genoemde pre-adamieten
slechts met een instinctachtige intelligentie en maar weinig vrije wil begiftigd
waren, hadden ze toch ook zielen, die als zodanig niet sterfelijk maar misschien
wel veranderlijk kunnen zijn. Hoe is het nu met deze zielen gesteld? Waar en wat
zijn ze nu in deze zesde periode van de aarde, en wat zal er wellicht verder nog van
153
hen worden? Men zou natuurlijk kunnen zeggen dat deze vraag te ver gaat en
verwerpelijk is; maar omdat ik nog steeds een weetgierige Romein en geen
slaperige jood ben, vraag ik U mij deze vraag ook nog ten goede te houden en mij
er een kort antwoord op te geven!'
[5] Ik zei: 'O ja, waarom zou Ik dat niet doen? We hebben daar immers nog tijd
genoeg voor, je kunt dus rustig naar Mij luisteren! Kijk! Als zelfs de zielen van
stenen, planten en dieren voortleven en in de toestand, waarin ze vrij zijn van de
materie, laten we zeggen, al in menselijke zielen kunnen overgaan door zich met
elkaar te verenigen, en vervolgens in het lichaam van een mens tot ware mensen
kunnen worden, dan zullen de zielen van de pre-adamieten toch ook een verder
leven hebben, zoals ook de zielen van de mensen van alle andere werelden in de
eindeloze scheppingsruimte eeuwig voortleven.
[6] Als zielen, die in het geestenrijk verder leven, worden ze op een of ander groot
hemellichaam, dat wil zeggen op een plaats die daar geestelijk mee overeenstemt
tot diepere kennis gebracht over God en Zijn macht en wijsheid, en zo leven ze ook
heel zalig verder en kunnen ook steeds zaliger worden. Maar het zou zinloos zijn
om je ook nog te vertellen waar zich in deze hulsglobe een dergelijk groot
hemellichaam bevindt, omdat jij zo'n hemellichaam niet zou kunnen waarnemen
met je zintuigen, en er zou gedurende je lichamelijke leven ook geen sprake van
kunnen zijn dat je jezelf ervan overtuigt of het er inderdaad zo uitziet als Ik je zou
beschrijven, zolang je niet volledig in je geest wedergeboren bent; tot die tijd moet
je je dus tevreden stellen met wat Ik je zeg: in het huis van Mijn Vader zijn heel
veel woningen! Wanneer jullie eenmaal in Mijn rijk zijn, zal alles jullie duidelijk
worden. Heb je Mij begrepen?' [7] Marcus zei: 'O ja, Heer en Meester! Maar nu
heb ik nog iets, want van het n komt het ander!
[8] Was in de tijd van de pre-adamieten deze aarde ook al dat bepaalde
levenskamertje in het hart van de Grote Scheppingsmens?'
[9] Ik zei: 'Zij het niet volledig in de handelende werkelijkheid, dan toch in de
bestemming daartoe; handelend was in die prehistorische tijd een andere planeet.
De mensen daarvan vervielen echter te zeer tot de grootste hoogmoed en een totale
godvergetenheid, en degenen die nog in een God geloofden, sloegen geen acht op
Hem, trotseerden Hem en trachtten Hem in hun blindheid zogezegd van Zijn troon
van eeuwige macht te stoten. Ze zochten Hem, en slechte wijsgeren zeiden dat God
in het centrum van hun aarde woonde; men zou mijngangen daarheen moeten
graven en Hem daar gevangen nemen. Ze groeven dan ook ontzettend diepe gaten
in die aarde, waarbij er velen omkwamen. [10] Als Ik hun boden stuurde en hen
waarschuwde, dan werden die steeds gewurgd, en de mensen beterden hun leven
niet. En kijk, toen liet Ik toe dat die aarde van binnenuit in vele stukken
uiteengereten werd! Dat nu gebeurde aan het begin van de zesde periode van deze
aarde, en deze aarde werd het levenskamertje. Waar die aarde zich bevindt,
eveneens in een baan om deze zon, daar zullen we nog iets nader op ingaan. Maar
laat jij, Lazarus, nieuwe wijn brengen; daarna praten we verder!'
154
Hoofdstuk 75: Het drinken van wijn De uiteenzetting over het vernietigde
hemellichaam
[1] Lazarus ging nu met enkele dienaren nieuwe wijn halen, die bijzonder goed
smaakte. Hiermee werden de bekers opnieuw gevuld; wij dronken er allemaal van
en ons hele lichaam werd er door gesterkt; allen werden heel opgewekt en prezen
Mij, omdat Ik zulke goede en versterkende dingen op deze aarde geplaatst had.
[2] Maar Ik zei: J a, ja, een dergelijke wijn is een versterkende drank, maar alleen
wanneer hij met mate en op z'n tijd gedronken wordt! Maar voor degene die
onmatig is bij het drinken van wijn en zich bedrinkt, is het dan geen versterkende
drank, maar een drank die zijn hele wezen verzwakt. Drink deze drank daarom
altijd matig in Mijn naam, dan zal ze jullie ook sterken voor het eeuwige leven van
de ziel; in het overmatig gebruik van deze drank schuilt echter de boze geest van
geilheid en ontucht. Deze geest wekt de ziel niet tot leven, maar maakt haar dood
voor de ware levensgeest uit de hemelen en maakt de geestelijke wedergeboorte
van de ziel in de geest uit de hemelen nagenoeg onmogelijk op deze aarde.
Onthouden jullie dat ook!' [3] Ik zei dat op dat moment echter niet alleen ter wille
van de waarheid, aangezien Ik dat al vaker gezegd had, maar omdat J udas Iskariot
te grote slokken nam en op het punt stond dronken te worden. Hij merkte dat wel
en stond op van tafel, ging naar buiten en bezichtigde het stadje Bethani.
[4] Toen hij buiten was, zei de leerling Andreas: 'Ik ben echt blij dat die akelige
man weggegaan is; want hij komt me sinds enige tijd steeds verdachter voor, en
Uw leringen en grote tekenen maken op hem geen indruk. Hij wint er dus niets bij
en toch wil hij ons niet verlaten! Als ik, o Heer, Uw macht had, zou hij allang niet
meer in ons gezelschap zijn!' [5] Ik zei: 'Maar hij heeft ook een vrije wil, en
derhalve kan hij ook blijven of gaan, hoe en wanneer hij wil. En jullie hebben
gezien dat Ik zelfs de duivels overeenkomstig hun wil toestond in de zwijnen te
varen, en zo sta Ik ook deze mens, die onder jullie ook een duivel is, toe om te
blijven of te gaan; want wat Mij betreft is iedere mens en geest volkomen vrij.
Maar iedereen zorgt door zijn handelen ook voor zijn eigen loon. Of hij een engel
wil worden of een duivel, dat staat iedereen vrij. Maar laten we daar nu over
ophouden, want wij hebben nog veel te praten over andere dingen!
[6] Bij het begin van de zesde periode hebben we gezien dat er een planeet van
binnenuit vernietigd werd, en dat met Adam deze aarde tot het levenskamertje in
de Grote Scheppingsmens werd. Ik zal jullie nu de toestand van die vernietigde
wereld laten zien, en wel zoals die vroeger was, alsook hoe die er nu uitziet; en
daarna zal Ik jullie ook laten zien in welke verhouding deze aarde stond tot de
Grote Mens, dat wil zeggen alleen in' geestelijk opzicht, maar niet in de materile
werkelijkheid. Aangezien zoiets echter met woorden alleen, zonder een zintuiglijk
waarneembaar beeld niet aan jullie getoond kan worden, zal Ik jullie nu door Mijn
wil de zon met al haar planeten op kleine schaallaten zien, dan zullen jullie bij het
bekijken van dat beeld Mijn woorden weldra gemakkelijk begrijpen; let nu dus
allemaal goed op!' [7] Toen Ik dat had gezegd, ontstond er in de vrije luchtruimte
een bol met een doorsnede van een hand breed; deze stelde de zon voor. In zo goed
mogelijk weergegeven verhoudingen qua grootte en afstand -maar de zaalruimte
was natuurlijk te klein om ze geheel in hun juiste onderlinge verhoudingen weer te
155
geven -werden ook alle planeten met hun manen weergegeven, en wel zoals ze
waren, toen de aan het begin van de zesde periode vernietigde planeet met zijn vier
manen nog niet vernietigd was. Ik verklaarde allen de posities van de planeten,
noemde hun namen zowel in de joodse als in de Griekse taal, en ze zagen de
planeet waar het nu over gaat tussen Mars en J upiter zweven en zijn vier manen er
omheen cirkelen. Qua grootte leek hij veel op J upiter, alleen had hij meer vasteland
dan J upiter en ook een hogere dampkring boven zich en een grotere inclinatie* (*
Oorspronkelijk: 'Polneigung', ofwel de hoek die het baanvlak van een
hemellichaam maakt met de ecliptica.) en daarom ook een schuinere baan om de
zon. [8] Toen allen dat nu goed begrepen hadden, zei Ik verder: 'Kijk, zo was de
ordening ongeveer vierduizend jaar geleden, gerekend vanaf nu. Toen vond echter
de vernietiging van deze planeet plaats, waarover ik jullie vertelde. Hoe en waarom
die plaatsvond, heb Ik jullie al gezegd. Maar kijk nu, hoe de planeet er uitziet nadat
de vernietiging heeft plaatsgevonden!'
[9] Allemaal keken ze nu naar de planeet, die nu in vele grote stukken uiteenviel.
Alleen de vier manen bleven heel; maar omdat ze hun centrale hemellichaam kwijt
waren, raakte hun orde verstoord en verwijderden ze zich meer en meer van elkaar,
mede omdat ze door het barsten van de centrale planeet een flinke stoot gekregen
hadden. [10] De stukken van de planeet vielen verder uiteen in de zeer brede
ruimte tussen de banen van Mars en J upiter .Een groot aantal kleinere brokstukken
verdween ook via de beide banen, en sommige vielen op J upiter, sommige op
Mars, en enkele zelfs op deze aarde, op Venus, op Mercurius en ook op de zon.
[11] (De Heer: ) 'En zelfs de mensen, die wat hun lichaam betreft reusachtig groot
waren, werden bij het barsten van de planeet in grote aantallen de vrije ruimte in
geworpen, evenals ook de andere schepselen. Sommige verdroogde lijken zweven
nog rond in de wijde etherruimte, andere zitten en liggen dood en helemaal
verdroogd in hun huizen, die op de grotere brokstukken van de planeet nog
bestaan; enkele van die lijken vielen zelfs ook op deze aarde, waar ze echter reeds
na enkele honderden jaren ontbonden, en zo ging het ook op andere planeten.
[12] De grote zeen van deze planeet verdeelden zich bij het barsten samen met
hun bewoners van allerlei soort eveneens in grotere en kleinere druppels, waarvan
enkele een doorsnede van vele uren gaans hebben, ook vaste aardbodem in zich
dragen en ook nog door sommige dieren bewoond worden. Op de vier manen leven
nog de vroegere schepselen, alleen in een reeds meer verkommerde toestand, zoals
dat ook het geval is op de enkele heel grote stukken, maar in een nog meer
verkommerde toestand; op de kleinere brokstukken heerst echter geen organisch
leven, behalve dat van het verweren en langzaam ontbinden.'
Hoofdstuk 76: Over de bewoners van het vernietigde hemellichaam
[1] Toen dat de aanwezigen zo getoond en uitgelegd werd, zei Marcus, de Romein:
'O Heer en Meester, dat moet op die planeet voor de mensen toch iets
onbeschrijfelijk verschrikkelijks geweest zijn! Ze moeten allemaal wel van
vertwijfeling gestorven zijn! En wat is er van hun zielen geworden?' [2] Ik zei: 'Dat
een dergelijke catastrofe voor die mensen iets heel ontzettends was, dat is wel
156
zeker; maar het was hun eigen schuld. Ze zijn van tevoren reeds gedurende vele en
lange tijden onderwezen, vermaand en gewaarschuwd. Er is hun gezegd wat ze
konden verwachten. Maar met hun wereldse verstand hielden ze dat allemaal voor
hersenspinsels en onzinnige verhalen van de zieners, die in hun eenvoud en aardse
armoede het lichtgelovige volk wellicht alleen maar zulke dingen voorspelden om
aanzien te verwerven en in de hoop dat men in hun lichamelijk onderhoud zou
voorzien. De hooggeplaatste en voorname mensen geloofden hen niet alleen niet,
maar ze vervolgden hen ook aan alle kanten te vuur en te zwaard; ja, ze verzetten
zich tenslotte zo sterk tegen alles wat ook maar enigszins naar het geestelijke rook,
dat iedereen die het waagde om hardop te spreken of te schrijven over iets wat
alleen maar in de verte betrekking had op een geest, zonder enige genade gedood
werd, en het was dan ook niet meer mogelijk om het hoofd te bieden aan de te
grote hoogmoed en de te onbarmhartige harten van die mensen.
[3] Die mensen waren heel vindingrijk in aardse dingen en vonden reeds vele
duizenden aardse jaren geleden een soort springstof uit. Wanneer die aangestoken
werd, vernietigde die alles. Wanneer jullie ongeveer tienduizend pond van die
vreselijke explosieven ongeveer duizend manshoogten diep onder de berg Libanon
in een grot zouden opstapelen en dan aansteken, dan zou dat vervolgens allemaal
op een en hetzelfde moment ontbranden en de gehele grote, hoge berg in vele
stukken uiteen rijten, zoals ook de Hanochieten vr Noach met heel wat bergen
hebben gedaan, waardoor de inwendige watersluizen van de aarde geopend werden
en allen vervolgens in de hoge vloedgolven omkwamen. [4] Kijk, met zulke
verschrikkelijke, hun door duivels ingegeven uitvindingen voerden de mensen van
de nu vernietigde planeet hun steeds misdadiger praktijken uit en tenslotte ook op
zeer grote schaal. Ze voerden oorlogen, en de een ondermijnde het land van de
ander diep aan alle kanten, en ze vulden de mijnen met grote hoeveelheden van die
duivelse springstof Die werd dan op slinkse wijze aangestoken en vernietigde het
hele grote land. Met dergelijke pogingen om het land te vernietigen gingen ze
steeds verder en verder, en ze maakten ook steeds diepere en grotere gaten in hun
grote aarde, die bijna tweeduizend keer groter was dan deze aarde; maar tenslotte
kwamen ze toch te diep, waardoor de inwendige kamers van die aarde, die van
nature ook ver en diep naar alle kanten met oervuurstof gevuld zijn, snel en heftig
mee in brand vlogen. En kijk, dat inwendige vuurgeweld rukte de gehele grote
planeet uit zijn voegen en deed hem in alle richtingen exploderen, en de slechte
mensen hadden hun einde bereikt, samen met dat van hun aarde!
[5] Ik wist wel dat het zo zou gebeuren, en het was ook Mijn bedoeling dat deze
aarde nu is, wat ze is. Deze aarde kwam oorspronkelijk echter al overeen met het
deemoedigst kleinste deel in het lichaam van een mens, namelijk het onderste
knobbeltje van de huidzenuw van de kleine teen aan de linker voet -weliswaar niet
wat de plaats betreft maar, zoals gezegd, wat de geestelijke betekenis van deemoed
betreft -en nu is ze de draagster van Mijn eigenlijke kinderen, die zich uit eigen
vrije wil naar Mijn aan hen geopenbaarde wil moeten richten en opvoeden.
[6] Er bestaat overigens zelfs in fysiek opzicht een verbinding en een
overeenkomst tussen het hoofdlevensknobbeltje in het hart en het knobbeltje van
de onderste huidzenuw van de linker kleine teen. En daarom kan men vooral in
157
deemoedig geestelijk opzicht zeggen, dat deze aarde vroeger ook overeenkwam
met het eerder genoemde huidzenuwknobbeltje van de teen bij de Grote
Scheppingsmens en daarom nu ook het hoofdlevensknobbeltje in het hart van de
Grote Scheppingsmens is en zal blijven; dat wil zeggen: geestelijk, door middel
van de op haar ontstane kinderen van Mijn liefde en wijsheid. Maar ze kan het ook
fysiek nog gedurende een voor jullie onvoorstelbaar lange tijd blijven, al zullen er
zich op haar bodem ook grote veranderingen voordoen. Want ook de latere
nakomelingen zullen weer de slechte springstof uitvinden en nog een grote
hoeveelheid vernietigingsinstrumenten, en ze zullen vele, vele verwoestingen op de
aarde aanrichten; dat ze evenwel niet tot op te grote diepte in de aarde kunnen
komen, daar zal door Mij wel voor gezorgd worden.
[7] Zo zal Ik ook de Mijnen op deze aarde nooit als wezen achterlaten, maar in de
geest bij hen blijven tot aan het einde van haar tijden, en daarom zal op deze aarde
nooit een dergelijke vernietiging kunnen plaats vinden; maar plaatselijke
vernielingen en verwoestingen zullen er zeker plaats vinden, en daarbij zullen de
mensen ook in grote angst, schrik en ellende geraken, en velen zullen zwaar lijden
onder angst en bange verwachting van de dingen die over de aarde kunnen komen.
Maar zij zullen ook zelf schuldig zijn aan wat er over hen zal komen.
[8] En zo heb Ik dus voor jullie onthuld hoe het zit met dat vernietigde
hemellichaam toentertijd, en hoe het nu met deze aarde gesteld is en in de toekomst
zal zijn; maar gaan jullie nu bij jezelf na, of jullie alles wel begrepen hebben!'
Hoofdstuk 77: Gelijkenissen van het rijk Gods
[1] Nu zei de Romein Marcus: 'O Heer en Meester, dat is voor mij althans wel
allemaal duidelijk; maar ik zie nu ook heel duidelijk in, dat de mensen, die dat op
een of andere manier zomaar zullen horen, het niet zullen vatten en begrijpen; want
daar is wel enorm veel voorkennis voor nodig! Wij hebben het nu in Uw
aanwezigheid gemakkelijk, omdat U met behulp van Uw almacht, liefde en
wijsheid alles zo voor ons kunt voorstellen, dat wij zelfs de meest wonderbaarlijke
dingen kunnen begrijpen; maar wij zijn daartoe niet in staat, en dus zullen wij deze
wonderbaarlijke dingen vanuit onszelf moeilijk of helemaal niet begrijpelijk
kunnen maken voor de andere mensen.
[2] Ik zei: 'Maar dat geeft toch niets; want Ik heb het immers alleen aan jullie
onthuld en bekend gemaakt om het rijk Gods beter te kunnen begrijpen. Aan
degenen die het in de toekomst nodig hebben om vanwege het rijk Gods Mijn
werken beter te begrijpen, zal Mijn geest in hen het wel onthullen, en hij zal hen in
alle waarheid en wijsheid binnenleiden. De andere mensen doen echter al genoeg,
als ze in Mij geloven en naar Mijn geboden leven en handelen. Want weliswaar
zijn er velen geroepen tot het rijk Gods, maar er zijn er maar weinigen uitverkoren,
aan wie het gegeven is de geheimen van Gods rijk te begrijpen.
[3] Maar als jullie die begrijpen, dan bestaat er tussen Mij en jullie en door jullie
ook met de andere mensen een echte band, en aldus ben Ik in jullie, evenals jullie
in Mij, en meer is voorlopig niet nodig. [4] Het rijk Gods is hier als een mosterd
zaadje, dat weliswaar n van de kleinste zaden is, maar als het in goede aarde
158
gezaaid wordt, groeit het weldra uit tot een echte boom, zodat dan de vogelen des
hemels komen en zich onder de takken en twijgen ervan gaan nestelen.
[5] Mijn woord nu is dat kleine zaadje. Leg het maar in de goede harten van de
mensen, dan zal het zich in hen ook weldra ontwikkelen tot een boom, en onder de
takken en twijgen daarvan zullen de heldere inzichten, komend uit de hemelen, hun
intrek nemen!
[6] Zo is Mijn rijk ook te vergelijken met een vrouw die, om brood te bakken, drie
schepel meel nam en daar een beetje zuurdesem aan toevoegde. Toen ze
vervolgens het deeg kneedde, werd het door het kleine beetje zuurdesem toch
weldra in de juiste mate gezuurd. Kijk, Mijn woord is ook daarin weer het kleine
beetje zuurdesem, gemengd door veel meel, en het is voldoende voor het zuren van
veel meel! Geef daarom de mensen in Mijn naam slechts zoveel als voorlopig
nodig is; Mijn woord zal vervolgens het overige wel uit zichzelf tot stand brengen!
[7] Wie een kind krijgt, hoeft alleen maar te zorgen voor de gezondheid ervan; het
groeien hangt alleen van Mij af [8] Als jullie Mijn leer aan de mensen doorgeven
in de waarheid die jullie van Mij ontvangen hebben, wijs hen er dan ook op dat
men de vruchten ervan pas kan en zal oogsten, wanneer men zich in zijn hart
volledig heeft afgewend van de liefde voor de wereld en haar schatten; want de
liefde voor de dingen van de wereld is een donkergrijze wolk, die zich steeds
tussen de ogen van de ziel en het licht uit de hemelen plaatst!
[9] Om die reden hebben de meeste mensen wel een heel flauw vermoeden van iets
hogers en bovenzinnelijks, door de zwakke schemering die een gevolg is van het
zuivere, achter de donkergrijze wolk stralende hemelse licht; maar omdat de
genoemde wolk niet wijkt en in plaats van lichter meestal alleen maar donkerder
wordt en dikwijls helemaal duister, begrijpen ze ook niets van de zuivere wijsheid
uit de hemelen. Bijgevolg zijn ze dan ook steeds vol zorgen, vol vrees en vol
angsten, geloven in allerlei domme dingen en zoeken troost en geruststelling bij de
dode afgoden en hun priesters, omdat ze de ware troost uit de hemelen niet kunnen
verwachten vanwege de genoemde wolk die niet verdwijnt en blijft liggen tussen
de ogen van de ziel en de zon van de hemelen.
[10] Want kijk! De mens is als een reiziger die op een sombere dag reist, wanneer
er dichte nevels over dalen en bergen liggen. Hoewel zulke nevels de hele
overigens prachtige omgeving totaalonzichtbaar maken, bestaat die omgeving wel;
alleen kunnen de zuivere beelden daarvan het oog van de reiziger niet bereiken, en
kan hij zich dus ook geen voorstelling vormen van wat de dichte nevel voor zijn
ogen verbergt. Hij kijkt wel naar de weg en ziet aan de maar vaag zichtbare
tekenen op de weg dat hij waarschijnlijk wel op de goede weg loopt. Maar vaak
komen er zijwegen en die vervullen hem dan weer met vrees en zorg, omdat hij
niet precies kan weten welke weg eigenlijk de goede is. Hij wacht, of er niet een
andere reiziger hem tegemoet of achterop komt. En er komen er ook wel enkelen;
maar het vergaat hun net als hem, die van hen wilde horen welke de goede weg is.
De n denkt dat de middelste weg waarschijnlijk wel naar de genoemde plaats zal
leiden; een ander zegt dat het de plek is waar de weg naar de genoemde plaats naar
rechts buigt; een derde beweert het tegendeel, en een vierde geeft de volgende
mening: 'We weten hier geen van allen de weg; laten we daarom rechtsomkeert
159
maken en in de plaats blijven vanwaar we vertrokken zijn, tot de nevel optrekt;
daarna kunnen we met zekerheid onze tocht beginnen!'
[11] Kijk, dit beeld laat jullie nu heel goed zien, hoe het tegenwoordig de meeste
mensen vergaat op hun reis naar het rijk Gods!
[12] De zojuist genoemde nevel van de liefde tot de wereld bedekt de zuiverste
landschappen en velden, bergen, dalen, tuinen en steden, beken, kleine en grote
rivieren, meren en zeen voor de ogen van de ziel. Laat het.daarom jullie taak zijn,
daar Ik de nevel in jullie weggevaagd heb, dat jullie datzelfde ook doen, vooral bij
degenen aan wie jullie Mijn woord zullen verkondigen; want als jullie dat
achterwege zouden laten, zouden jullie huizen op zand bouwen; die zouden niet
blijven staan als er stormen, wolkbreuken en overstromingen zouden komen, maar
ze zouden instorten en door het razende water meegesleurd worden.
[13] Maar wanneer jullie bij het verbreiden van Mijn woord die nevel eerst
wegvagen, zullen jullie huizen op rotsen bouwen; en ook al komen er dan stormen,
wolkbreuken en overstromingen, dan zullen die de huizen, die op vaste rotsen
gebouwd zijn, niet kunnen deren. [14] Kijk, niemand kan twee heren dienen, die
elkaar vijandig gezind zijn; want hij moet fwel voor de ene fwel voor de andere
kiezen en moet daarom ook een vriend of een vijand van de ene of van de andere
zijn! Zo kan ook niemand de wereld en haar dode Mammon dienen, en tegelijk ook
Gods levende rijk; want dat is onmogelijk.
[15] Daarom moet degene die Gods rijk wil dienen, het rijk van de wereld uit zijn
hart bannen! Hoe dat dient te gebeuren, heb Ik jullie allemaal al vaak getoond, niet
alleen met duidelijke en levende woorden, maar ook door allerlei daden. Doen
jullie dan ook hetzelfde, dan zullen jullie vele goede vruchten oogsten!
[16] De oogst zou groot en zeer rijk kunnen zijn, en er staat reeds veel koren rijp
om gemaaid te worden; maar er zijn nog maar weinig maaiers. Vraag daarom de
Heer van de oogst, dat Hij spoedig veel maaiers voor zijn velden in dienst neemt!
[17] Uit dat alles zal jullie nu toch wel duidelijk zijn geworden wat jullie bij het
verspreiden van Mijn leer bij de mensen vooral moeten bewerkstelligen; het vele
buitengewone hoeven jullie niet aan alle mensen te verkondigen, maar alleen aan
degenen die jullie in het ambt zullen opvolgen! Wat Ik jullie nu als richtlijn
gegeven heb, zeg dat ook tegen degenen die jullie zullen volgen in het ambt, dat Ik
jullie toevertrouwd heb, dan zal alles goed gaan! -Hebben jullie dat nu allemaal
goed begrepen?'
Hoofdstuk 78: Het belang van een voorbeeld
[1] Marcus, de Romein, en ook Agricola zeiden eenparig: 'Heer en Meest.er,
begrepen hebben wij U goed en we zien ook in dat het wegvagen van die
genoemde nevel van liefde voor de wereld bij ieder mens een absoluut
noodzakelijke voorwaarde moet zijn, omdat hij anders nooit waarachtig en
werkelijk in zichzelf overtuigd Uw rijk binnen kan gaan; maar wij menen dat die
nevel van wereldse liefde, die zo vasthoudend op zijn plaats blijft tussen het
gezichtsvermogen van de ziel en het rijk Gods, wel eens heel moeilijk weggevaagd
zou kunnen worden, en wel om buitengewoon veel redenen.
160
[2] De aarde met haar talloos vele verschillende bekoorlijkheden tot vermaak is en
blijft voor de jongere, lichamelijk gezonde en van de nodige levensbehoeften goed
voorziene mensen nu eenmaal zeker een des te grotere bekoring, omdat zo 'n mens
geen flauw vermoeden heeft van de innerlijke heerlijkheid van het rijk Gods dat
nog maar nauwelijks in hem ontkiemt, en dat door zijn wereldse opvoeding, al is
die nog zo zedelijk, ook niet heeft kunnen krijgen.
[3] Wanneer men nu tegen zo'n mens zal zeggen dat hij niet zo'n belang moet
hechten aan alle schoonheden van de aarde, omdat zo'n aardse liefde als een dichte
nevel de heerlijkheid van het hogere en eeuwige rijk Gods verbergt en aan de
blikken van zijn ziel onttrekt, zal hij dan niet zeggen: 'Laat mij die heerlijkheden
dan zien, dan zal ik die van deze aarde de rug toekeren!'? Hoe kunnen wij die
wereldse nevel nu wegvagen bij zo'n mens, die op zijn manier tenslotte toch ook
gelijk heeft? [4] Maar dat zijn dan misschien nog mensen van het werelds goede
soort, en wij kunnen ons wel voorstellen dat een boom niet met n slag valt, ook
al is de bijl nog zo scherp -en komt tijd, komt ook raad! Maar er zijn ook een
heleboel mensen, die in alle opzichten van hun wereldse positie afhankelijk zijn;
daar hoort ten eerste de priesterstand bij, vervolgens de wijdvertakte groep van
staatsambtenaren en tenslotte de meestal nog zeer ruwe soldaten. Bij al deze vele
legioenen van mensen, en wel bij het grootste deel, is de nevel van wereldse liefde
een vaste, duistere massa. Hoe zal die weggevaagd kunnen worden? Over de
dienaren en slaven, die toch ook mensen zijn, maar gewoonlijk een heel laag
ontwikkelingsniveau hebben, willen wij het hier helemaal niet hebben. Het
wegvagen van de nevel van wereldse liefde, wat toch eerst zal moeten gebeuren,
zal bij de meeste joden al een zwaar karwei zijn; hoe moeilijk zal het daarna dan
wel niet zijn bij de andere volkeren op aarde! Omdat dat eerste werk, hoe moeilijk
het ook is, heel belangrijk is, vragen wij U, o Heer en Meester, om ons nader toe te
lichten hoe wij het moeten aanleggen om niet tevergeefs te werken!'
[5] Ik zei: 'Mijn goede vrienden, dat dit werk niet gemakkelijk is en heel veel
inspanning en offers zal vergen, voordat het verlangde resultaat ervan zichtbaar zal
worden, weet Ik wel het allerbeste; maar Ik geef jullie immers ook de middelen en
de nodige hulp, om dat op geschikte plaatsen net zo te kunnen bewerkstelligen als
Ik nu bij jullie doe - en meer dan Ikzelf heb kan Ik jullie toch niet geven! Op het
juiste uur en de juiste tijd zal Mijn geest in jullie volkomen duidelijk laten zien wat
jullie moeten doen om datgene te bewerkstelligen wat voor het ontvangen van
Gods rijk nodig is. [6] De mensen worden zich daardoor bewust van wat hun
ontbreekt en mankeert, en dan zullen ze zich op velerlei manieren inspannen om
datgene te bereiken, wat ze aan jullie wel zullen waarnemen. Want zo zeg Ik ook in
jullie taal: exempla trahunt*. (* Latijn voor: 'voorbeelden trekken' (goed voorbeeld
doet goed volgen).) Want als iemand aan jullie zal zien wat het wil zeggen Gods
rijk te bezitten, dan zal hij zeker komen vragen: 'Hoe zijn jullie daar eigenlijk aan
gekomen?' En kijk, dan zullen jullie ook gemakkelijk kunnen spreken, en dan
zullen die nevels door jullie woorden en daden weldra vervluchtigen, net zoals die
van jullie door Mijn woorden en daden!
[7] Maar dat jullie nu direct al in ongeveer een jaar of zelfs op n dag alle bergen
en heuvels met de dalen gelijk moeten maken, verlang Ik toch helemaal niet van
161
jullie. Het is voldoende als ieder van jullie met zijn eigen goede en redelijke wil
alleen maar doet wat hij kan; voor de rest zal Ikzelf dan wel zorgen. Ik zal van
jullie toch niet meer verlangen, dan Ikzelf, rekening houdend met de vrije wil van
de mensen, kan doen! Of zou het niet dwaas zijn van een sterke vader, om van zijn
nog zwakke kinderen te verlangen dat ze veel zwaardere lasten dragen dan hijzelf
draagt? Ik zeg jullie -en jullie zullen het zelf ervaren -dat het juk, dat Ik jullie
opgelegd heb, zacht is en de last licht om te dragen.
[8] Maar desondanks zal de wereld zich verzetten om haar valse licht achter zich te
laten, en in de tijd dat het licht uit de hemelen reeds bij heel veel mensen volledig
opgenomen zal zijn, zal zij heftig strijd voeren tegen het binnendringen van het
zuivere hemelse licht, en dan zal er veelonschuldig bloed vergoten worden; maar
uiteindelijk zal Gods rijk toch voor eeuwig de overwinning behalen, en al het valse
licht van de wereld zal ten onder gaan en alle waarde verliezen, zoals vals goud en
zilver in de ogen van de kenner. [9] Maar dat de mensen ook vreugde kunnen
beleven aan de fraai getooide aarde, heb Ik nooit verboden; als ze daarbij in hun
hart maar altijd denken aan Degene die de aarde zo mooi gemaakt en getooid heeft,
want dat zal verheffend werken op hun hart en gemoed. Want wie de werken van
God met de juiste ogen bekijkt, kan er ook wel met een zuivere vreugde van
genieten. De vrienden van d.e mooie natuur van de aarde zijn ook zeker betere
mensen en zijn gemakkelijk rijp te maken voor Gods rijk.
[10] Maar de vrienden van de dode schatten van de aarde, de vrienden van haar
Mammon, zijn moeilijk tot een beter licht te bekeren. Dat is te zien bij de
Farizeen, vele andere rijke joden en bij de vele kooplieden, wisselaars en
handelaren. Deze lieden het rijk Gods te verkondigen, zou hetzelfde zijn als de
Moren wit te willen wassen. Dit soort mensen zijn als de zwijnen, die jullie nooit
met de parels uit de hemelen moeten voeren. [11] Want mensen van dit soort
zullen na hun lichamelijke dood eerst hun doodzonden op de kale maan moeten
afwassen, en van het rijk Gods zullen ze steeds een behoorlijk eind verwijderd
blijven; want ze zullen in het nieuwe J eruzalem nooit binnengelaten worden.
Mensen die gespeend zijn van iedere liefde voor God en voor hun naaste, zijn ook
gespeend van het rijk Gods in zichzelf. Ze moeten dan ook in hun zwarte
schijnlicht blijven! Op de maan zal hun woonplaats zijn, en alleen maar aan die
kant die hij onveranderlijk en onwrikbaar naar de materie van deze aarde toekeert.
[12] Wat Ik jullie hier nu gezegd heb is weliswaar iets nieuws, maar het is waar;
we zullen daar bij een andere gelegenheid misschien nog een paar woorden aan
wijden, hoewel het Mij geen genoegen doet om veel woorden te verspillen aan
zwijnenstallen en kerkers voor dwazen. -Hebben jullie dat allemaal nu goed
begrepen?' [13] Allen bedankten Mij voor deze les en wij gingen weer aan tafel
zitten; we namen weer wat brood en wijn en Mattheus schreef het een en ander op
van wat hij gehoord had.
162
Hoofdstuk 79: Spreken en handelen is beter dan schrijven Over de echte en
valse evangelin
[1] Ook de leerling J ohannes vroeg Mij of hij, aangezien er nog tijd voor was,
notities moest maken van wat er gezegd en gebeurd was.
[2] Ik zei: 'Wat Mattheus opgeschreven heeft is genoeg; want niet alles is bedoeld
voor het volk, en nog minder voor die menselijke zwijnen, waar Ik het zojuist over
had. Na Mij zullen jullie echter nog tijd genoeg krijgen om vanuit de geest op te
schrijven wat jullie nu van Mij gehoord en gezien hebben.
[3] Want in de verre toekomst zal Ik ook knechten opwekken en door de geest in
hun hart zal Ik hun alles dicteren wat er nu gebeurd en geleerd is sinds de tijd dat
Ik het leraarschap op Me nam en jullie tot Mijn eerste leerlingen maakte, en ook
wat er nog zal volgen en nog heel veel andere dingen; en als Mij dat in de verre
toekomst mogelijk is, zal het bij jullie nog des te meer mogelijk zijn om jullie door
de geest van je hart alles te dicteren waarvan Ik het nodig acht dat het
opgeschreven wordt.
[4] jullie moeten je in het begin echter niet teveel met schrijven bezighouden, maar
meer met spreken, zodat de mensen in de eerste plaats horen waar het over gaat!
[5] Als de mensen daarvan eenmaal in kennis zijn gesteld en in Mijn naam
gemeenten hebben gevormd, dan kunnen jullie daarna ook wel schrijven aan zulke
gemeenten, als jullie in andere plaatsen aan het werk zijn. Maar jullie hoeven geen
brief te schrijven aan de gemeente waar jullie preken; maar als jullie die verlaten,
kunnen jullie daar ook een schriftelijk aandenken achterlaten.
[6] Maar waarschuw de gemeenten heel nadrukkelijk dat ze dergelijke
achtergelaten geschriften niet gaan verafgoden, zoals de Farizeen en joden doen
met de boeken van Mozes en de profeten; want die maken nu diepe buigingen voor
de kast in de tempel waarin die boeken bewaard worden, en ze bidden tot de
tafelen der wet en denken God daardoor de juiste eer te bewijzen. O wat een blinde
dwazen! Wat is er nu meer en beter: de tafelen der wet te aanbidden in de mening
God daardoor de juiste eer te betonen, of de wetten die op die tafelen geschreven
staan in het dagelijks leven in acht te nemen? Het tweede, wat het enig juiste zou
zijn, doet in werkelijkheid geen enkele tempeldienaar en geen enkele jood; maar
het eerste, wat waardeloos is, doen ze gewetensvol, omdat het hun zeker minder
moeite kost. [7] Daarom zeg Ik dat nu tegen jullie, opdat jullie ten eerste niet teveel
schrijven maar meer spreken, en opdat men in de toekomst niet ook met Mijn
nieuwe leer zal doen wat nu de tempeldienaren en aartsjoden met de boeken van
Mozes en met de tafelen der wet en de profeten doen, door daar zelfs bepaalde
magische werkingen aan toe te schrijven, die die boeken nooit bezeten hebben.
Tracht dat dus zeer zorgvuldig te vermijden!
[8] Verder moeten jullie voorlopig ook niet teveel schrijven, om te voorkomen dat
de schrijfgeest onder de mensen de eerste tijd al te veel gewekt wordt. Het is beter
dat de mensen meer volgens Mijn leer handelen dan dat ze die opschrijven nadat ze
hem gehoord hebben; want als de schrijfgeest te vroeg wakker wordt onder de
mensen, zullen jullie in korte tijd na Mij talloze geschreven evangelin zien
ontstaan, zelfs onder jullie naam, en jullie zullen er heel druk mee zijn om al dat
geschrijf van valse profeten te weerleggen. Spreek daarom liever veel, maar schrijf
163
weinig! Maar wanneer de juiste tijd aanbreekt, dan moet er ook veel geschreven
worden! Hebben jullie dat nu goed begrepen?'
[9] Nu zei Simon J uda: 'Heer, dan zou het uiteindelijk toch beter zijn als er
helemaal niets geschreven werd, f alles zou echt heel nauwkeurig opgeschreven
moeten worden, zodat er dan maar n ware Schrift uit Uw mond zou bestaan,
waarvan dan later pas geautoriseerde en volledige kopien voor andere volkeren
gemaakt kunnen worden! Want ik stel mij voor dat bepaalde mensen in de loop
van de tijd ook het door ons verkondigde woord wellicht slecht en onjuist zullen
opschrijven, en dan kunnen er op die manier immers ook een groot aantal valse
evangelin verschijnen, en de mensen zullen dan later niet meer weten welk
evangelie het juiste en ware is, en dat zal dan ook tot allerlei verschillende
geloofsrichtingen leiden.'
[10] Ik zei: 'Simon J uda, Ik verwerp jouw visie niet en zeg ook niet die niet wijs
zou zijn; maar wat Ik jullie heb aangeraden, is en blijft voorlopig het beste!
[11] J ullie kunnen echter doen, wat je wilt; maar jullie zullen voor de komende
tijden niet kunnen verhinderen, dat zich naast het ware en echte evangelie ook een
groot aantal pseudo-evangelin zal ontwikkelen, en het zal voor de latere
nakomelingen, die het een of andere evangelie in handen zullen krijgen, steeds
moeilijk zijn om vast te stellen of het echt is.
[12] Daarom moet Mijn woord nu door jullie meer met de mond verkondigd
worden; dan zullen de echte gelovigen vanzelf wel in zichzelf tot het levende
woord vanuit Mij komen, en ze zullen dan niet het een of andere geschreven
evangelie hoeven te onderzoeken om te beoordelen of het wel echt en waar is.
[13] Maar als jullie nu onmiddellijk na Mij in plaats van veel te preken, alleen
maar veel zouden schrijven, dan zouden jullie geschriften zeker des te eerder door
andere mensen overgeschreven worden met allerlei weglatingen of ook
toevoegingen, en in dat geval zouden de mensen zich al heel gauw moeten gaan
afvragen, of die geschriften wel echt en betrouwbaar van jullie afkomstig zijn. Als
jullie echter persoonlijk onderwijzen en je wanneer dat nodig is ook door tekenen
als zodanig doen kennen, dan zal niemand vragen of jullie wel Mijn echte
leerlingen zijn en of jullie woorden wel helemaal die van Mij zijn.
[14] O ja, wanneer jullie Mij reeds dikwijls verkondigd hebben en velen in Mijn
naam gedoopt zullen hebben en al velen daardoor ook tot het innerlijke levende
evangelie gekomen zijn, dn, zoals gezegd, kunnen jullie ook schrijven, zodat de
nakomelingen in jullie geschriften een getuigenis hebben dat en hoe Ik jullie Heer
en Meester was, en hoe jullie Mijn leerlingen geweest zijn. Maar die geschriften
van jullie moeten dan ook alleen bij die gemeente bewaard en bewaakt worden,
waar door het handelen het innerlijke, levende evangelie tevens van vader op zoon
en zo verder zal blijven voortbestaan en jullie zodoende niet als puur geschreven,
maar als levend werkzame apostelen tot een waar en eeuwig getuigenis in het hart
van de mensen zullen blijven leven. [15] Waar dat bij een gemeente niet het geval
zal zijn, moeten die geschriften ook niet in bewaring gegeven worden; want ze
zouden de gemeenteleden van geen enkel nut zijn, omdat hun nakomelingen, die
wat de geest van het hart betreft 'dood' zijn, niet meer in staat zouden zijn de
echtheid ervan te onderzoeken en een vals geschrift niet meer van binnenuit
164
zouden herkennen, maar dit slechts volgens de meerderheid van stemmen in hun
over het algemeen blinde vergadering zouden bepalen, zoals dat nu in de tempel bij
de Farizeen en hogepriesters het geval is. Wat betekenen echter vele stemmen van
blinde mensen tegen de ene waarheid? Ik zeg jullie: als n mens, die van
binnenuit leeft en vol licht is, de waarheid zegt, waartoe zijn dan ontelbaar vele
vergaderingsstemmen nog in staat tegen die ne waarheid?
[16] Er is maar n waarheid, die even goed door n mens als door myriaden
engelen uitgesproken en bewezen kan worden. Maar wanneer de wereldse wijsheid
zich daartegen verzet, omdat die waarheid niet bevorderlijk is voor haar wereldse
voordelen, is dat dan een reden om aan te nemen dat de waarheid minder waar is?
[17] De leugen kan zich in een grote vergadering van mensen door talloze
stemmen laten vertegenwoordigen, maar daarom wordt ze toch nooit tot waarheid.
[18] Maken jullie je dus niet druk over wat er beter is, het verkondigde of het
geschreven woord; want aan de vrucht is de waarheid heel goed te herkennen! De
leugen bouwt haar huizen op los zand, maar de waarheid op rotsen, en daar kan de
hel geen veldtocht tegen ondernemen; want zoals de duisternis van de nacht nooit
tot daglicht wordt, wordt ook de leugen nooit tot waarheid. En dan kunnen er
tienduizend valse evangelin geschreven worden, maar steeds zal alleen datgene
het enige ware zijn en blijven wat zich overeenkomstig Mijn belofte levend in de
mens zal openbaren, als hij volgens Mijn woorden zal leven en handelen, -en dat
levende evangelie zal ook tot aan het einde van alle tijden de enige toetssteen zijn
en blijven, die in staat is om te onderscheiden of een geschreven evangelie echt of
vals is. [19] Aan de vruchten moeten jullie dat dus herkennen; want van distels
oogst men geen vijgen en van een doornstruik geen druiven! Daaraan zal men
gemakkelijk zien of iemand Mijn leerling is of niet. Mijn leerlingen en ook hun
leerlingen zullen elkaar altijd liefhebben, zoals ook Ik jullie altijd liefheb; maar de
onechte leerlingen zullen elkaar openlijk of in het geheim zeker haten. Want daarin
bestaat de eigenlijke zwarte en slechte vrucht van de leugen, dat ze steeds zichzelf
haat, omdat de ene leugen nooit voor de andere wil onderdoen; maar de waarheid
zoekt alleen maar voortdurend haars gelijken en bemint ze steeds meer en meer,
net zoals ook het ene licht het andere nooit verduistert, maar alleen helderder en
helderder maakt en tenslotte tot een verenigd, zeer helder licht leidt.
[20] Het licht heeft dus een grote liefde tot nog meer licht; maar de leugen haat de
leugen, omdat ze daarin verraad vreest. Kijk, dat is een belangrijk criterium,
waarmee men zelfs met een blinddoek voor de waarheid heel goed van de leugen
kan onderscheiden! [21] Daarom zal men de valse evangelin ook steeds
gemakkelijk van de echte kunnen onderscheiden; want de valse zullen elkaar over
en weer steeds vervolgen en haten -maar de echte zullen elkaar als tweelingbroers
liefhebben; ze zullen elkaar zoeken en ook snel gemakkelijk vinden.
[22] Ik denk, Mijn beste Simon J uda, dat Ik nu wel duidelijk genoeg tot jullie
gesproken heb! Maar maak nu voor jezelf uit, of jij Mij ook goed begrepen hebt!'
[23] Simon J uda zei: 'Heer, deze keer hebt U weer eens uitzonderlijk duidelijk tot
ons gesproken, en ik heb U in alle opzichten heel duidelijk begrepen en alle
anderen zeker ook. Maar ik heb uit deze glasheldere woorden van U ook begrepen,
dat men tegen U absoluut niets kan inbrengen. Maar zo is het ook volkomen juist;
165
want als men dat zou kunnen, zou U niet de Heer en Meester van eeuwigheid zijn!
En deze woorden van U moeten ons ook tot een voortdurende richtlijn blijven! Wij
danken U allemaal voor deze zo duidelijke les!' [24] Ik zei: 'Houd daar dan ook
maar aan vast, anders vallen jullie voordat je het in de gaten hebt!
Hoofdstuk 80: De zalving in Bethani (22.1.1861)
[1] Hierop wendde Ik Mij weer tot de Romein Marcus en vroeg hem of hij het ook
begrepen had. [2] Marcus zei: 'Nou en of ik het begrepen heb! Maar met mijn
gedachten ben ik nog steeds bezig met de maan, die in zekere zin een strafplaats is
voor te wereldzuchtige wereldse mensen. U hebt ons beloofd dat U ons daar nog
iets over zult zeggen en uitleggen; daarom vragen wij U nu of U Uw belofte aan
ons ook wilt nakomen.'
[3] Ik zei: 'Dat zal Ik ook doen; want wat Ik beloof, gaat ook in vervulling, alleen
moet daarvoor ook de juiste tijd komen. Kijk, het is nu nog dag omdat de zon nog
niet ondergegaan is; laten we dus wachten tot het nacht wordt en de sterren de
aarde verlichten, dan kan Ik jullie zoiets beter uitleggen dan bij klaarlichte dag, als
jullie blik nog teveel door aardse beelden vertroebeld is. Voor nu vinden we nog
wel iets anders, waarover wij nog voor de avond enige woorden kunnen wisselen;
aan het begin van de avond zullen wij dan die bepaalde Farizeen en
schriftgeleerden bezoeken en enkele woorden met hen wisselen'
[4] Daar was de Romein Marcus mee tevreden en wij namen weer wat wijn en
brood tot ons. [5] Wij hadden nu ongeveer een half uur gerust, toen er een dienaar
van Lazarus in de zaal naar ons toe kwam en zei, dat er buiten een mooie jonge
vrouw met een paar dienaren aangekomen was, die de vurige wens had de Heer te
zien en te spreken. Hij vroeg of ze binnengelaten moest worden, of dat men haar
een andere woning moest wijzen.
[6] Ik zei: 'De vrouw die gekomen is ken Ik; laat haar dus binnenkomen!'
[7] Daarop ging de dienaar weg, en Lazarus en de leerlingen vroegen Mij wat dat
voor vrouw was.
[8] En Ik zei: 'J ullie kennen die jonge vrouw Maria van Magdala, die vanmorgen
vroeg ook al bij ons op de Olijfberg was. Zij heeft thuis snel haar huishouden op
orde gebracht en zich gehaast om hierheen te komen; laat dus niemand van jullie
zich erover ergeren vanwege het feit dat ze hierheen gekomen is!
[9] Toen Ik deze woorden nog maar nauwelijks gesproken had, kwam de jonge
vrouw, mooi gekleed en getooid, de zaal binnen, viel onmiddellijk aan Mijn
voeten, opende direct een gouden potje dat met zeer kostbare narduszalf gevuld
was en zalfde daarmee Mijn voeten; want van oudsher was het bij de voorname
joden als een van de hoogste eerbetuigingen gebruikelijk om, wanneer iemand van
een koninklijk huis afstamde, zijn voeten met narduszalf te zalven.
[10] Toen Mijn leerlingen dat merkten, zeiden ze onder elkaar: 'Is die vrouw soms
waanzinnig geworden? Die zalf had voor minstens tweehonderd zilverstukken
verkocht kunnen worden en dat geld had men dan onder de armen kunnen verdelen
, de Heer heeft immers zulke wereldse eerbetuigingen toch niet nodig!'
166
[11] Maar Ik zag de mopperende leerlingen aan en zei: 'Wat raakt en ergert jullie
dat nu weer?! Armen zullen jullie steeds bij jullie hebben, maar Mij niet zoals Ik
nu in jullie midden ben. Deze vrouw heeft nu een goed werk aan Mij verricht en
waar dit evangelie van Mij verkondigd wordt, moet ook deze vrouwen dit voorval
duidelijk genoemd worden! Ik ben toch al lang in jullie midden en jullie hebben
Mij nog nooit een kruik helder water gegeven om Mijn voeten te wassen; deze
vrouw heeft echter vanmorgen Mijn voeten al gewassen met haar tranen en is nu
teruggekomen om Mijn voeten te zalven. Hoe kan jullie dat dan ergeren? Als er nu
geschreven staat dat Ik een Zoon van David ben, dan komt het Mij toch ook toe dat
iemand Mij deze koninklijke eer bewijst!' [12] Na deze woorden van Mij zei
niemand er meer iets van en allen prezen de vrouwen haar daad.
[13] Daarop stond de vrouw op en wilde gaan.
[14] Maar Ik zei: 'Blijf jij nu bij Mij; want van nu af aan moet ook jij een getuige
van Mijn daden en erbarming worden en blijven!'
[15] Toen bleef de vrouw, vol vreugde, en Lazarus bediende haar zeer vriendelijk
en liet ook haar dienaren bedienen. En daarna praatten wij met elkaar bijna tot de
avond, en bij deze gelegenheid vertelde de jonge vrouw ons trouwhartig veel over
hetgeen ze had meegemaakt. [16] Toen de vrouwons nu bijna een uur lang haar
belevenissen op ingetogen wijze verteld had, meenden sommigen van de tot Mij
bekeerde Farizeen, dat veel van wat de vrouw vertelde niet zo betamelijk was
voor dit verheven gezelschap; dat merkten ze eigenlijk alleen maar op omdat in het
zeer goede verhaal van de vrouw veel dingen heel fijntjes vervlochten waren die
ook heel nauw op hen betrekking hadden.
[17] Maar Ik prees de openheid en trouwhartigheid van de vrouw en zei tegen de
Farizeen en schriftgeleerden: 'Mijn nu enigszins opgewonden vrienden! Erger je
toch niet, omdat nu door de mond van deze vrouw veel dingen in Mijn bijzijn aan
het licht zijn gekomen, waar ook jullie in belangrijke mate schuldig aan zijn en
welke schuld jullie in je vlees meedragen! Maar als de woorden van de vrouw, die
geen namen heeft genoemd, jullie gemoed al verontrust, waarom doet Mijn
alwetendheid dat dan niet? Ik zeg jullie: aan gene zijde in het rijk van de geesten
zal men je luid van de daken verkondigen wat jullie op deze wereld nog zo ijverig
trachtten te verbergen; daarom is het beter om nog in deze wereld een klein gericht
te doorstaan en zich een kleine verdeemoediging te laten welgevallen, dan aan
gene zijde voor het oog van alle engelen van de hemel te schande te staan.
[18] Wie zich hier op deze aarde als een beter mens wil voordoen dan hij in
werkelijkheid is, bezit nog een huichelachtige geest; hiermee kan men het rijk
Gods nog niet echt binnenkomen. Wie echter ooit tegenover Mij wil bestaan, moet
zich ook zo aan de wereld laten zien als hij is; dan zal hij ook in Mijn ogen en die
van de engelen geen verder gericht meer hoeven door te maken, als hij zich in zijn
doen en laten gebeterd heeft. [19] Kijk naar deze vrouw! Zij heeft werkelijk veel
gezondigd; n:aar omdat zij volopenhartigheid is en bovendien veel werken van
naastenliefde heeft gedaan, is haar nu ook veel vergeven en zij is Mij nu liever dan
menige rechtvaardige die nooit gezondigd heeft. Want Ik ben met vanwege de
rechtvaardigen in deze wereld gekomen, maar enkel vanwege de berouwvolle
167
zondaars, evenals ook een arts alleen naar diegenen gaat die hem nodig hebben en
niet naar de gezonde mensen, die de arts niet nodig hebben.'
[20] Na deze woorden van Mij zeiden de Farizeen en schriftgeleerden, die
enigszins gergerd waren geraakt, niets meer en namen genoegen met deze
terechtwijzing. [21] Daarop vroeg de vrouw Mij om geduld met haar te willen
hebben, dan zou ze haar uiterste best doen om alles nog goed te maken wat er ooit
door haar aan zondigs bedreven was. [22] Maar Ik zei vriendelijk tegen haar: 'J ij
hebt niet veel meer goed te maken; maar anderen zouden aan jou heel veel goed te
maken hebben! Maar nu zeg Ik je: vergeef allen die aan jou en tegenover jou
gezondigd hebben, zoals ook Ik jou vergeven heb, dan zal Ik ook aan hen
hunzonden tegenoverjou vergeven! Maar eet nu en drink, en sterk je!'
[23] De vrouw zei: 'O Heer! U alleen bent voor mij het beste brood en de
allerkrachtigste en zoetste wijn uit de hemelen; U alleen bent de echte en meest
waarachtige levensversterking van mijn ziel en mijn lichaam; wees mij toch altijd
genadig en barmhartig en verlaat mij, arme zondares: niet!'
[24] Ik zei: 'Mijn lieve dochter, deze woorden heeft het vlees J e met ingegeven,
maar de geest van liefde in het hart van je ziel! ..
[25] J a, Ik ben een waar brood uit de hemelen en zo ook een echte wijn; wie dit
brood zal eten en die wijn zal drinken, zal eeuwig geen honger en dorst hebben. Ik
ben derhalve echt voedsel en een echte drank; wie Mij zal eten en drinken in de
geest en in de waarheid, zal de dood niet zien, noch voelen of smaken. Eet en drink
daarom nu ook lichamelijk van dit aardse brood en de aardse wijn!'
[26] Toen pas nam de vrouw brood en at, en dronk er ook wat wijn bij.
Hoofdstuk 81: De dood van de mens
[1] Een schriftgeleerde echter, die tot Mij bekeerd was en bij ons was gebleven,
zei: Heer en Meester! U hebt nu tegen de wondermooie Maria van Magdala gezegd
dat Uzelf een waar brood uit de hemelen bent en evenzo een echte wijn, en wie dit
brood en deze wijn zal eten en drinken zal de dood eeuwig niet zien, voelen en
smaken. Ik weet wel dat U met 'brood' Uw woord en met de 'wijn' de levende geest
daarin bedoeld hebt en met het 'eten van het brood' het aannemen van Uw woord
en met, drinken van de wijn' het handelen volgens Uw goddelijke leer, die zeker uit
de hemelen stamt, omdat Uzelf de enige allerhoogste Heer van de hemel en ook
van de aarde bent; maar dat hij, die het ware hemelse brood zal eten en de wijn uit
de hemelen zal drinken helemaal niet zal sterven is iets heel nieuws, en ik weet niet
hoe ik dat moet begrijpen. Want men kan ook wel van alle mensen zeggen dat ze
de dood niet zien, niet voelen, en ook met smaken; want een mens ziet, voelt en
smaakt de dood inderdaad niet, zolang hij nog leeft -maar als hij gestorven is en
dood, dan ziet, voelt en smaakt hij de dood beslist ook niet, omdat hij geen leven
en bijgevolg ook geen enkele gewaarwording meer heeft. U ziet, dat deze kwestie
volgens mijn inzicht een dubbele betekenis in zich heeft en dat het daarom
wenselijke is dat U als Heer over leven en dood deze kwestie iets duidelijker voor
ons uiteen zet. [2] Alle aartsvaders en profeten, die ook strikt geleefd en gehandeld
hebben volgens Uw aan hen geopenbaarde wil, zijn uiteindelijk toch gestorven en
168
wij zullen allemaal zeker ook moeten sterven, omdat Uzelf ons reeds bij
verschillende gelegenheden maar al te duidelijk hebt gewezen op het afvallen van
het vlees van de ziel; maar nu zegt U dat er voor degene die Uw leer zal aannemen
en metterdaad navolgen, geen dood zal bestaan. Hoe moeten wij dat begrijpen?'
[3] Ik zei: 'Vriend, bij jou zullen er nog heel wat bewijzen nodig zijn, voor het
helemaal helder in je wordt! Heb Ik soms bedoeld dat een mens die volgens Mijn
woord zal leven ook lichamelijk altijd op deze aarde zal leven? Hoe kan men als
schriftgeleerde zo blind en dwaas denken en oordelen! Wat het lichaam betreft. zal
natuurlijk ieder mens sterven en zijn lichaam zal de dood zeker met zien, voelen en
smaken - maar des te sterker de ziel van een zondaar, als hij zijn leven niet volgens
Mijn leer zal beteren en echte, ware boete zal doen! Want bij degene wiens ziel
nog helemaal vermengd en vergroeid is met het vlees en de zinnelijk lust daarvan,
zal de ziel de dood ook heel goed zien, voelen en smaken, wanneer voor het
lichaam het uur van het losmaken zal komen. [4] Kijk maar eens hoe het de ziel
van een misdadiger te moede is, als hij overeenkomstig de wetten naar de plaats
van terechtstelling wordt gesleept om te sterven! Die ziel ziet in de eerste plaats al
de lichamelijke dood voor zich en voelt en smaakt die op zeer kwellende wijze, en
in de tweede plaats duurt de dood voor die machteloze en geestelijk dode ziel aan
gene zijde nog heel lang voort. Dat laatste komt ten eerste doordat zij in haar
machteloosheid en volledige verlatenheid zich niet meer overeenkomstig de in haar
brandende woede kan wreken op degenen die haar lichaam gedood hebben, en ten
tweede doordat ze in de diepste levensduisternis terechtkomt, waaruit ze geen
uitweg vindt en zo de ergste kwelling ondergaat, net zolang tot ze haar eigen
slechtheid begint in te zien en haar lot geduldig verdraagt. Wil dat soms niet
zeggen dat zo'n ziel de dood ziet, voelt en smaakt?!
[5] Maar een ziel die volgens Mijn leer reeds op deze aarde volledig wedergeboren
wordt in haar geest vanuit Mij, zal een dergelijke dood zeker eeuwig niet zien,
voelen en smaken, omdat ze in het volste en helderste levensbewustzijn zonder
enige pijn van het lichaam zal scheiden, wanneer Ik haar voor eeuwig tot Mij zal
roepen. Ik zeg jullie: velen van jullie die de geestelijke wedergeboorte bereikt
zullen hebben, zullen Mij vanaf deze aarde vragen: 'Heer, hoe lang zult U ons op
deze aarde nog de zware last van het vlees laten dragen?' En met alle liefde zal Ik
tegen hen zeggen: 'Heb nog een korte tijd geduld, dan zal Ik jullie van je last
bevrijden! ' En als de een of de ander van jullie door de heidenen ter wille van
Mijn naam ter dood gebracht wordt, zal hij lachen en zich verheugen, omdat hij als
martelaar van zijn vlees bevrijd wordt, en zelfs in de pijnen van het vlees zal hij
gelukzalige verrukking voelen. En wanneer dat beslist zo en niet anders is, heb Ik
dan dubbelzinnig gesproken zoals jij als schriftgeleerde zegt het begrepen te
hebben? Zeg jij nu of je nu nog zo over deze kwestie denkt!'
[6] De schriftgeleerde zei: 'J a, Heer en Meester, nu is mij ook deze kwestie
duidelijk! Ik begrijp het nu en ben daar ook heel blij om, hoewel ik toch openlijk
moet bekennen dat zelfs de meest zaligmakende lichamelijke dood voor hen, die
nog op aarde in het vlees moeten blijven, absoluut niets bekoorlijks of
begerenswaardigs, maar slechts het tegendeel te zien geeft en heel vernederend
schijnt te zijn voor de eer, een mens en in zekere zin heer over de natuur te zijn;
169
want de verstandige mens die zich in zijn denken, geloof en kennis verheft tot het
volledige Godsbewustzijn en in zijn hart ook Gods liefde draagt, heeft uiteindelijk
bij het sterven niet alleen niets voor op welk dier dan ook, maar staat daarbij ver
ten achter. [7] Want het dier weet zeker niet van tevoren dat het zal sterven en de
mens moet zijn hele leven lang rondlopen met dit hoogst onaangename bewustzijn,
en bijgevolg is het ook niet helemaal onbegrijpelijk dat vele mensen zich alleen al
in alle zinnelijke wereldse genoegens storten, omdat de bittere gedachte aan de
zekere dood hen daartoe in zekere zin dwingt.
[8] Speciaal in het gezonde menselijke gemoed overweegt zeker een blij gevoel
van zaligheid, want wie zou er soms niet blij, gelukkig en opgewekt willen zijn?
Maar temidden van deze gevoelens, die de mens vaak zo gelukkig maken, komen
de zwarte en het gemoed beangstigende gedachten aan een zekere dood naar
boven, en met de zaligheid is het dan dagenlang gedaan!
[9] J a, wanneer ieder mens wist wat wij nu door Uw genade weten, zou hij zich
van de gedachte aan de dood natuurlijk niets aantrekken! Maar hoe weinigen zijn
er, die dat weten. En dus zijn ze naar mijn mening ook te verontschuldigen als ze
midden in hun ellende, die ze zich voortdurend helder bewust zijn, zoveel mogelijk
verstrooiing zoeken, zodat ze niet als vrienden van een gelukkig leven ieder
ogenblik door de gedachte aan de dood en het graf opgeschrikt worden. Ik zie nu
wel in dat de mens met het dragen van zijn zware vleselijke last nooit volledig
zalig kan worden, en dat de lichamelijke dood uiteindelijk een onschatbare winst
voor hem is; maar de Schepper had de mens toch het voorrecht kunnen schenken,
dat zijn dood niets bitters in zich zou hebben en niets, wat zijn gemoed dikwijls
zozeer beangstigt? De mens zou immers in n ogenblik opgelost en een bewoner
van de andere wereld kunnen worden!
[10] Waartoe dient het vaak langdurige wegkwijnen tot de dood erop volgt,
waartoe de pijnen en het bittere van de dood en vervolgens het langdurige
ontbinden en vergaan van het dode lichaam in het graf?
[11] Kort en goed: met de gebruikelijke manier van sterven van de mensen ben ik
het absoluut niet eens en ik kan die niet als billijk beschouwen!'
Hoofdstuk 82: De oorzaken van de pijn die aan de dood voorafgaat
[1] Ik zei: 'Daar kan Ik je niet helemaal ongelijk in geven, want ook Ik ben het
beslist niet eens met de manier waarop de mensen gewoonlijk sterven. Maar wat
kan Ik eraan doen, als de mensen zichzelf een zo bittere en onaangename manier
van sterven bezorgen? Als de mensen maar zouden leven volgens de orde die hun
reeds sinds het oerbegin heel duidelijk geopenbaard is, dan zou er niet n mens
zijn die zich over het bittere van de dood kon beklagen.
[2] De aartsvaders stierven allemaal een gemakkelijke en zachte dood; want als de
engel hen riep, verlieten hun zielen met grote vreugde hun lichaam, dat van hun
kinderjaren tot op hoge leeftijd geen pijnen hoefde door te maken maar meestal
steeds krachtig en gezond bleef. De uiteindelijke lichamelijke dood was ook geen
gevolg van hevig lijden en pijn, maar vond altijd alleen maar plaats wanneer men
170
naar de roep van de engel verlangde; Waarna de ziel vrij en zonder enige dwang uit
het lichaam trad en het lichaam zonder de minste pijn om zo te zeggen insliep.
[3] Maar toen de mensen steeds meer een zinnelijk leven begonnen te leiden en
zich meer en meer overgaven aan ontucht, hoererij en andere overdadige
genietingen die hun zinnen verdoofden, bedierven zij zelf hun gezondheid, werden
zwak, miserabel en ziek en hun lichamelijke dood moest dan ook vanzelfsprekend
een ander karakter krijgen.
[4] Als je een mes neemt, in je vlees snijdt en daarbij pijn voelt, kun je daar met je
gezonde verstand de Schepper dan de schuld van geven, of zou je soms willen
zeggen: 'J a, waarom heeft de Schepper eigenlijk geen ongevoelig lichaam aan de
mens gegeven?' Maar Ik zegje: als je lichaam totaal ongevoelig zou zijn, hoe zou
het dan kunnen leven? Alleen een totaal dood lichaam is ook totaalongevoelig!
[5] Stel nu eens dat een mens, tenminste aan de buitenkant, een ongevoelig lichaam
zou hebben, ongeveer zoals zijn haren. Wat zou daar bij een lichtzinnig mens maar
al te gauw het zekere gevolg van zijn? Zelfverminkingen van allerlei aard, zodanig
dat de mensen tenslotte helemaal geen menselijke gestalte meer zouden hebben en
ook niet meer tot werken in staat zouden zijn.
[6] Maar om te voorkomen dat de mensen althans hun uiterlijke gestalte al te zeer
kunnen verminken, is hun de gevoeligheid gegeven als een goede wachter.
Bovendien spreekt het vanzelf dat een mens die geen gevoeligheid voor pijn zou
hebben, ook geen diepe vreugde en gelukzaligheid zou kunnen voelen; want voor
het ene is het andere nodig, en zonder het ene kan het andere niet bestaan, is het
zelfs niet eens denkbaar .
[7] Ik weet wel dat de mensen als gevolg van hun grote blindheid nu en al sinds
lange tijd met name bij het sterven heel veellijden, en wel ten eerste omdat ze voor
het grootste deel geen enkele zekerheid hebben over het voortleven van de ziel na
de dood van het lichaam en zeer velen reeds het geloof van de Sadduceen
aanhangen, en in de tweede plaats omdat de mensen door hun uiterst ongeregelde
leefwijze hun lichaam met allerlei onreine geesten hebben gevuld, waaruit
mettertijd onvermijdelijk ook allerlei verschrikkelijke en pijnlijke ziekten moeten
ontstaan, die een vroege dood tot gevolg hebben. En daarom ben Ik ook Zelf in het
vlees op deze aarde gekomen, om de mens de wegen te laten zien die hij moet
bewandelen om zich er ten eerste weer echt bewust van te worden dat en hoe zijn
ziel, zijn eigenlijke ik, na de dood van het lichaam verder leeft, en ten tweede om
te laten zien hoe hij, zolang hij op deze aarde moet leven, tot op hoge leeftijd
gezond en krachtig blijft en zijn heengaan niet vreselijk en pijnlijk verloopt, maar
hem blij en zeer gelukkig maakt. En zo kan Ik jullie als Heer van het leven de
volledige verzekering geven, dat degene die -volgens de werkelijke betekenis van
het woord! -Mijn brood zal eten en Mijn wijn zal drinken, de dood niet zal zien,
voelen en smaken. Met andere woorden: wie volgens Mijn leer zal leven, zal haar
alles zalig makende werking ook ondergaan. -Ik denk dat jij, Mijn schriftgeleerde
vriend, deze dingen nu anders zult begrijpen dan voorheen?'
[8] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, nu begrijp ik het inderdaad heel
anders en beter dan voorheen, en ik ben U ook van ganser harte dankbaar voor het
licht dat U ons allemaal ook in dit opzicht hebt gegeven; want ik beschouw het als
171
iets heel belangrijks voor de mens, dat hij weet en tenslotte ook werkelijk voelt hoe
het zit met de dood van het lichaam en zodoende zijn oude angsten, pijnen en
kwellingen kwijt kan raken. Want alleen wanneer de mens al deze dingen zeker en
werkelijk weet, kan hij zich pas vanuit God verheven voelen tot de echte
waardigheid van een mens, waardoor het dierlijke aan hem weer vervalt tot het stof
der nietigheid. [9] Maar er komt nu nog een heel belangrijke vraag aan U naar
boven, omdat alleen U die volgens de levende waarheid kunt beantwoorden. Kijk,
Heer en Meester, wij hebben nu met een volkomen geloof, dat ons hele wezen
overtuigt, Uw leer aangenomen en zullen ook strikt volgens de heilig ware
grondbeginselen daarvan leven en handelen. Maar vroeger hebben wij toch wel
heel wat jaren, in allerlei zonden doorgebracht, wat beslist niet volgens Uw orde
was. Bij dergelijke gelegenheden zijn er wellicht ook vele onreine geesten in ons
vlees binnengeslopen en hebben zich daar genesteld, wat ik nu duidelijk afleid uit
menige ziekte die ik al door heb moeten maken. Zullen deze lichamelijke
ziektegeesten door het daadwerkelijk eten van Uw brood en door het drinken van
Uw hemelse wijn wel helemaal verwijderd kunnen worden, zodat ze mij tijdens het
sterven niet zullen kwellen, of zal ik vanwege de zonden die ik begaan heb
tenslotte toch de bitterheid van de dood nog enigszins moeten voelen en smaken?'
[10] Ik zei: 'Wanneer je z zult leven dat jouw ziel volledig wordt wedergeboren in
haar geest, zal die geest snel en gemakkelijk helemaal kunnen afrekenen met alle
onreine geesten die nog in jouw vlees zitten, en dan zul je een heel zalige dood
sterven, ook wat betreft het lichaam; maar als iemand in het algemeen weliswaar
heel serieus volgens Mijn leer zal leven en handelen, maar daarnaast heimelijk toch
ook nog in zijn oude gewoonten vervalt, ja, dan zal hij tijdens zijn leven op deze
aarde de volledige wedergeboorte van zijn ziel in de geest ook niet kunnen
bereiken en zal hij het zich tenslotte in alle deemoed en geduld wel moeten laten
welgevallen, als hij bij het heengaan met nog veelleed te kampen zal hebben. Want
dan zal het lijden het vuur zijn waardoor het levensgoud van de mens van veel
slakken gezuiverd wordt. Want iets wat geestelijk onzuiver is kan de hemel niet
binnengaan, wat zoveel wil zeggen als: de zuivere geest vanuit God kan zich niet
eerder volkomen met de ziel verenigen, dan wanneer deze ziel alles wat bij de
materie en het gericht daarvan hoort volkomen en voor altijd uit zichzelf
verbannen heeft. -Wie derhalve met een zalige lichamelijke dood van deze wereld
wil scheiden, moet daar ook goed rekening mee houden!
[11] Voorts moeten jullie matig zijn in het eten en drinken en niet begerig zijn naar
onnatuurlijke lekkernijen, dan zullen jullie lange tijd de gezondheid van je lichaam
behouden en de dood op hoge leeftijd zal zijn als het aangenaam inslapen van een
moe geworden arbeider in de ware wijngaard van God. De ziel zal daarbij zalig en
helderziend uit het broos geworden lichamelijke omhulsel wegzweven en
onmiddellijk door vele vrienden in de onbeschrijfelijke vreugde van de hemelen
binnengeleid worden, en ze zal eindeloos blij en opgewekt zijn, omdat ze eindelijk
verlost is van deze wereld en de ellende ervan,
[12] Wie derhalve geheel en al volgens Mijn leer zal leven en handelen, zal ook
geheel en al met haar zalige gevolgen gezegend worden; wie dat echter niet geheel
172
en al zal doen, zal ook dienovereenkomstige zegen ontvangen. -Heb jij, Mijn
vriend, dat nu begrepen?'
Hoofdstuk 83: Waarom lijken langzaam ontbinden
[1] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, nu pas zijn mij de dingen die met het
sterven te maken hebben volkomen duidelijk; maar een paar bijzaken, die
weliswaar in feite niet bij het gebeuren van het sterven horen, zou Ik nog wel door
U verklaard willen zien, omdat men bij het verspreiden van Uw leer en wel met
name onder de heidenen, daar toch zeker vragen over zou kunnen verwachten
waarop men dan, als men daarover door U niet onderricht zou zijn, het antwoord
zonder meer schuldig zou moeten blijven. [2] Het gaat om de volgende twee
punten; Het eerste is: waarom moet het lichaam van de mens slechts langzaam
ontbinden en vergaan? Het zou toch in Uw macht liggen om het in n ogenblik op
te lossen en in iets anders te veranderen; want dit langzame ontbinden en vergaan
van een dood lichaam maakt op ieder mens een onaangename indruk, en de
ontbinding van veel lijken verpest de lucht en heeft een schadelijke invloed op de
gezondheid van de levende mensen, Als nu een lichaam, zodra het volkomen dood
is, bijvoorbeeld zou vergaan gelijk een sneeuwvlok in de zon, dan zou het er ten
eerste voor de mens waardiger uitzien, en ten tweede zouden de mensen niets te
duchten hebben van de walgelijke uitwaseming gedurende de langdurige
ontbinding van het lijk en zouden ze zich ook de vaak aanzienlijke onkosten van de
begrafenis en de droevige moeite kunnen besparen. -Dat is dus het eerste punt
waarover ik van U graag een nadere toelichting zou willen hebben,
[3] Het tweede is: zal de ziel, als ze van het lichaam bevrijd is, ook op deze aarde
kunnen terugkijken, als ze dat zou willen, en de veranderingen ervan en ook het
doen en laten van de mensen zien? -Dat is het tweede punt waarover ik van U, o
Heer en Meester, ook nog een paar woorden zou willen horen!'
[4] Ik zei: 'Mijn vriend, wat het eerste punt betreft ligt het nu eenmaal in Mijn orde
zo besloten, dat het lijk om heel verschillende en beslist heel wijze redenen slechts
langzaam vergaat en verandert. Maar wanneer een mens volgens Mijn orde heeft
geleefd, wordt zijn dode lichaam toch sneller veranderd en zal het tijdens het
ontbindingsproces geen verpestende uitwaseming verspreiden. Alleen wanneer
zich in het lichaam van een mens door zijn zonden veelonreine geesten hebben
verzameld, die dan tijdens het ontbindingsproces vrijkomen, ontwikkelt zich die
walgelijke geur en kan een kwalijke invloed hebben op de gezondheid van de
andere mensen, wanneer het lijk zich te lang onbegraven ergens in de open lucht
bevindt; maar op een paar dagen komt het daarbij niet aan.
[5] Als Ik echter een lijk dat vol onreine geesten zit plotseling zou laten ontbinden,
zouden die onreine geesten, die daardoor in grote aantallen vrijgekomen waren,
zich zeker onmiddellijk en bliksemsnel op de dichtstbijzijnde mensen storten en
hen ernstig schaden en sommigen zelfs doden.
[6] Bij het langzame ontbinden veranderen de onreine geesten echter eerst in een
ontelbaar aantal kleine en ook grotere wormen; die verteren het lijk en tenslotte
ook elkaar, ontbinden vervolgens zelf en stijgen in reeds zuivere vochten naar het
173
oppervlak van de aarde, waar ze weer overgaan in allerlei kruiden en dan van
daaruit naar een zuiverder soort wormen en insecten. Kijk, zo willen Mijn wijsheid
en Mijn orde het, en Ik heb jou daar nu precies zoveel over gezegd als voor de
mens nodig is om te weten; het overige zal de geest jou wel meedelen wanneer het
nodig is datje het weet. [7] Wat nu je tweede vraag betreft: het spreekt vanzelf dat
volmaakte zielen, zoals Ik jullie op de Olijfberg al getoond heb, niet alleen deze
aarde maar ook, wanneer ze dat wensen, de hele schepping zullen zien en in alle
richtingen volledig kunnen waarnemen. Ook het leiden en sturen van de op de
hemellichamen levende mensen en ook de andere schepselen zal aan hen
toevertrouwd worden; en dan spreekt het toch wel vanzelf dat volmaakte zielen
ook de materile scheppingen moeten en zullen zien.
[8] Maar onvolmaakte en kwade en duistere zielen zullen dat niet kunnen; dat zou
ook niet goed zijn, omdat die in hun grote leedvermaak en wraakzucht de aarde en
alle schepselen zeker grote schade zouden toebrengen. Ze houden zich wel op in de
laagten van deze aarde, en ook in vele holen en grotten van de aarde; maar toch
zien ze niet de plaats waar ze zitten, maar alleen het ongegronde en luchtige beeld
van hun fantasie. Alleen af en toe wordt het de.ze of gene overleden ziel toegestaan
om zich bewust te worden van de materile plaats waar zij woont. In een dergelijke
toestand weet deze dan ook, wat een familielid van hem of ook een ander mens op
aarde doet, hoe het met hem gaat, en zo nog vele dingen -maar alles slechts
gedurende een paar ogenblikken; daarna keert hij direct weer terug naar zijn futiele
fantasie oord, waar hij zijns gelijken vindt. Want ook bij de onvolmaakte en slechte
zielen is het zo, dat gelijkgestemden zich in verenigingen aaneensluiten, maar
natuurlijk niet in goede; want in goede verengingen sluiten alleen de zalige geesten
zich aaneen. Al het andere heb Ik jullie op de Olijfberg al uitgelegd en getoond en
zodoende is het hiermee genoeg. Hebben jullie dat goed begrepen?'
[9] Allen zeiden, ook de schriftgeleerde: ja, Heer en Meester; wees ons zondaren
toch altijd genadig en barmhartig, opdat wij later niet in de verenigingen van
slechte zielen terechtkomen, en heb geduld met nog vele zwakheden van ons! U
alleen zij eeuwig alle lof en eer!'
Hoofdstuk 84: Het verbranden en balsemen van lijken
[1] Toen allen dat tegenover Mij hadden uitgesproken, kwam Agricola nog naar
Mij toe en zei: 'Heer en Meester, bij ons Romeinen worden de lijken, in het
bijzonder die van voorname mensen, verbrand en de as wordt dan in bepaalde
urnen en kruiken op daarvoor bestemde plaatsen bewaard, of van heel
vooraanstaande heren worden de lijken gebalsemd en vervolgens in de catacomben
bewaard; alleen het arme volk en de slaven worden begraven op daarvoor
bestemde goed ommuurde plaatsen. Moet dat zo blijven of veranderd worden? Wat
vindt U van het verbranden en balsemen van de lijken?'
[2] Ik zei: 'Als jullie het niet kunnen veranderen, laat het dan maar bij het oude
gebruik! Maar verbranden is nog beter dan balsemen, waardoor het
ontbindingsproces sterk vertraagd wordt; maar het is het beste om het lichaam echt
in de aarde te begraven. Alleen moet er daarbij op toegezien worden dat een lijk
174
pas begraven wordt wanneer het volkomen dood is, wat een arts wel moet kunnen
beoordelen op grond van de kleur van het gezicht en de kwalijke ontbindingsgeur;
want bij schijndoden treden de eigenlijke doodskenmerken niet op. Daarom
moeten ze ook niet eerder begraven worden dan wanneer ze onmiskenbaar
helemaal dood zijn. [3] Een volmaakt mens zal natuurlijk nooit in een schijndood
terechtkomen; maar een materieel en genotzuchtig mens gemakkelijk, omdat zijn
ziel vaak met een te grote liefde aan haar vlees hangt. Wanneer zo'n mens koud en
stijf wordt, geen adem en polsslag meer heeft en geen teken van leven geeft, is de
ziel toch nog in het lichaam en doet angstige pogingen om het weer tot leven te
wekken, wat haar na enige dagen meestal ook lukt. Maar als zo'n mens te snel in de
aarde begraven wordt en vervolgens in het graf ook naar het lichaam weer levend
wordt, dan kunnen jullie je wel voorstellen dat het voor hem, al is het ook maar
voor enkele ogenblikken, een toestand van zeer grote vertwijfeling moet oproepen.
Als jullie echter volgens Mijn leer leven waarin jullie vooral de naastenliefde
onder elkaar moeten beoefenen, dan is het zeer zeker ook een daad van ware
naastenliefde, dat jullie er goed op toezien dat er geen schijndode verbrand of
begraven wordt. Als jullie merken dat iemand schijndood is, breng hem dan in een
ruimte met goede en frisse lucht, bid voor hem en leg hem de handen op, dan zal
het beter met hem gaan! [4] Mocht iemands schijndood hardnekkiger zijn, heb dan
geduld, en beschouw hem niet eerder als dood, dan wanneer de echte
doodskenmerken bij hem duidelijk zichtbaar beginnen te worden! Want wat jullie
in vertrouwen verlangen dat de mensen voor jullie zullen doen, als jullie in zo'n
toestand, die altijd droevig is, zouden geraken, doe dat ook voor hen! En vooral
jullie, Romeinen, moeten dat heel goed onthouden! Want aan het begraven van de
armen en slaven wordt bij jullie nou niet bepaald veel aandacht geschonken -en Ik
heb jullie daar nu op gewezen.'
[5] Toen de Romeinen dat van Mij hoorden, bedankten ze Mij dat Ik hen daarop
gewezen had, en beloofden Mij daar zo zorgvuldig mogelijk mee om te gaan.
Hoofdstuk 85: De Heer en de pas bekeerde priesters (30.1.1861)
[1] Toen nu ook over dit onderwerp, dat de schriftgeleerde naar voren gebracht
had, al het nodige besproken was en het al bijna avond was, stuurden de Farizeen,
die al enige uren geleden naar Bethani gekomen waren, een dienaar naar Lazarus
om te vragen of hij voor een goed overleg naar hen toe wilde komen; want ze
zouden nu van hem willen horen of ze voor niets naar Bethani gekomen waren.
[2] Hierop vroeg Lazarus Mij wat hij nu moest doen.
[3] Ik zei: 'Degenen die daar aanwezig zijn hebben nu veel vr en tegen Mij naar
voren gebracht, maar zijn het er nu over eens geworden dat ze Mij niet meer
vijandig tegemoet willen treden, en daarom gaan Ik en jij en onze Romeinse
vrienden nu naar hen toe. Alle anderen blijven hier tot wij terugkomen. Mijn
Rafal zal jullie wel doorgeven waar wij bij de Farizeen over spreken. Laten we
dus naar hen gaan, die op ons wachten!'
[4] Ik liep voorop en Lazarus en de Romeinen volgden Mij.
[5] In de voorhof ontmoetten wij J udas Iskariot en hij vroeg waar Ik heen ging.
175
[6] En Ik zei: 'Daar waar jij niet heen gaat! Het overige kun je binnen, in het huis,
horen!' [7] Daar zei hij niets meer op en ging het huis binnen, en wij gingen naar
de Farizeen. Hier ging Lazarus vooruit en Rafal, die de tempeldienaren al
kenden, begeleidde hem. Ik en de Romeinen wachtten nog even in de voorhof
[8] Toen onze Lazarus met Rafal het zeer ruime vertrek van de Farizeen
binnenkwam, begroetten zij hem met de beleefdheidsvormen die hun eigen waren,
die onze Lazarus ook heel goed wist te beantwoorden en waarmee de
tempeldienaren ook heel tevreden waren. Na deze wederzijdse begroeting kwam
het gesprek direct op de hoofdzaak, en die bestond natuurlijk uit alles wat Mij
uiteraard maar kon betreffen.
[9] Een schriftgeleerde, die zich erg op zijn wijsheid liet voorstaan en die wij al
kennen van de Olijfberg, zei tegen Lazarus: 'Vriend, je weet vast nog wel wat we
gisteravond besproken hebben en ook zo goed als geheel overeen zijn gekomen!
Daarom zijn wij vandaag zo vroeg mogelijk hier naar toe gegaan. Maar, vriend, wij
zijn hier werkelijk niet ontvangen op een manier die ons genoegen doet. Want het
scheelde niet veel of wij waren doorjouw honden lelijk toegetakeld, als jouw
dienaren ons niet te hulp waren gekomen! Dat was toch echt niet de ontvangst
waarmee men ons tempeldienaren pleegt te ontvangen!
[10] Wij zouden ons daar echter niet zo erg of uiteindelijk helemaal niet druk over
gemaakt hebben, als jij ons niet zelf beloofd had dat wij vandaag de Messias
persoonlijk zouden ontmoeten. Nu zijn we al een paar uur hier en we hebben niet
alleen niets van de eventuele aanwezigheid van de Messias te zien gekregen, maar
jij hebt ons zelfs niet met jouw zo bekende gastvrijheid ontvangen, zoals andere
keren, en wij mochten zelfs jouw hoofdwoning niet binnengaan maar werden naar
deze vreemdelingenherberg van jou verwezen -en kijk, dat was beslist niet correct
van jou en wel des te minder omdat jij voor zover wij weten thuis was en ook geen
dringende zaken te doen had! Maar laten we het daar niet meer over hebben, omdat
jij nu toch met die wonderbaarlijke jongeman gekomen bent en wij met jullie
beiden over de hoofdzaak kunnen spreken! [11] Zeg ons dan nu of de Nazarener,
die de beloofde Messias zou zijn, wat wij zelf onder elkaar als een tamelijk
uitgemaakte zaak beschouwen, zich hier ergens in Bethani bevindt, of is Hij
voorzover jij weet ergens anders? Want er is ons nu wat onszelf betreft veel aan
gelegen om nader kennis met Hem te maken. Vanmorgen moesten wij vanwege
Hem een grote en zware beproeving in de Hoge Raad doorstaan. Maar wij hebben
ons er uiteindelijk vrij behoorlijk doorheen geslagen, hoewel wij zelf ondanks alles
wat wij gisteren bij jou meegemaakt en gehoord hebben enigszins wankel zijn
geworden in onze nieuwe opvatting; maar nu hebben we alle ons bekende
omstandigheden nader overwogen en onze onzekerheid overwonnen. Daarom
zouden wij nu zo graag met Hemzelf willen spreken. Geefons daartoe de
gelegenheid, dan zijn en blijven wij weer je goede oude vrienden!'
[12] Lazarus zei: 'Als jullie het bij je komst hierheen net zo eens waren geweest als
jullie dat nu zo tamelijk zijn, hadden jullie ook spoedig de gelegenheid kunnen
hebben om te spreken met degene die werkelijk de Messias is; maar jullie waren
het helemaal niet eens en sommigen van jullie waren overwegend de mening
toegedaan dat het de beste test zou zijn om te onderzoeken of Hij de Messias is of
176
niet -dat men Hem met geweld gevangen zou nemen en aan het gerecht zou
overleveren om Hem ter dood te laten veroordelen. Als Hij de Messias zou zijn,
zou niemand Hem kunnen doden; als Hij echter alleen maar een buitengewoon
mens was, zoals er al zoveel op de wereld geweest zijn, dan zou Hij sterven en zou
het daarna in niemands gedachten meer opkomen om Hem nog ooit voor de
Messias te houden. Kijk, deze overwegende mening van jullie was dan ook de
reden, waarom jullie ten eerste niet in mijn hoofdwoning konden worden
binnengelaten en ten tweede daar ook niet aan de Messias voorgesteld konden
worden! [13] Maar aangezien jullie nu unaniem van deze slechte opvatting
afgestapt zijn en een ander besluit hebben genomen, kunnen jullie nu ook het geluk
hebben om de Messias te zien en ook te spreken. Kom Hem echter vooral niet met
een onderzoekend hart en een onderzoekende blik tegemoet, maar met geloof en
liefde, dan zal ook Hij jullie met Zijn liefde tegemoet komen -maar in het andere
geval met Zijn alles doordringende wijsheid en dan zouden jullie in de verste verte
niet in staat zijn die te beantwoorden! Want zoals Hij heel goed wist met welke
gedachten jullie hierheen gekomen zijn, zoals ik jullie nu openlijk meegedeeld heb,
zo kent Hij ook iedere gedachte die wellicht nog, hoe stil en geheim ook, in jullie
gemoed opkomt. Laat dit dus een vriendelijke raad aan jullie zijn, waarvan ik hoop
dat jullie die opvolgen tot je tijdelijk en eeuwig welzijn!'
[14] De schriftgeleerde zei: 'J ij hebt nu goed gesproken en ons nogmaals
verbazingwekkende dingen gezegd; wij zullen je raad in acht nemen; maar breng
ons nu naar de meest Wijze aller wijzen!' [15] Nu deed Rafal de deur open en zei:
'O Heer, kom binnen bij degenen die nu naar U dorsten!'
[16] En Ik kwam samen met de tien Romeinen de grote kamer binnen en zei tegen
de Farizeen en schriftgeleerden: 'Vrede zij met allen die van goede wil zijn en nu
dus ook met jullie, aangezien jullie in je gemoed ook van betere wil bent
geworden! Waarom zoeken jullie Mij en wat willen jullie van Mij?'
[17] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, waarom wij U nu zoeken, weet U
beslist net zo goed als U van tevoren wist met wat voor gedachten wij hier naar
Bethani zijn gekomen! Wij twijfelen er bij onszelf nu helemaal niet meer aan dat
U de beloofde Messias bent, maar wij zouden nu graag uit Uw mond willen horen
wat wij moeten doen om in onze moeilijke positie nog enigszins Uw genade en
erbarming waardig te zijn.' [18] Ik zei: 'Mensen als Nikodemus en ook J ozef van
Arimatea zitten toch ook dikwijls in jullie Raad! Wat zij doen, kunnen jullie toch
ook doen als jullie dat willen! Ik heb jullie al herhaalde keren in de tempel openlijk
gezegd en door woorden en tekenen duidelijk getoond wie Ik ben. Als jullie dat in
je hart geloven en daar ook naar handelen, zullen jullie leven en zalig worden;
maar als jullie niet geloven en er ook niet naar handelen, zullen jullie je leven en je
zaligheid verbeuren.
[19] Maar de tempel, zoals die nu is en bestaat, is allang geen godshuis meer, hij is
tot een rovershol en een moordkuil geworden. J ullie Farizeen, hogepriesters en
schriftgeleerden hebben hem zo gemaakt; daarom kan er ook uit de tempel voor
geen enkel mens nog enig heil voor het eeuwige leven voortkomen. Nu ben Ik de
levende ark des verbonds, en Ik ben ook de tempel en het heil en de waarheid en
het eeuwige leven! Wie in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft, zal ook het
177
eeuwige leven in zich hebben en zalig worden in Mijn rijk. [20] Mijn rijk zal
echter niet een rijk van deze wereld zijn, maar een rijk van een andere wereld, die
jullie nog nooit gekend hebben; want als jullie die wereld ooit gekend zouden
hebben, zouden jullie ook Mij herkend hebben toen Ik bij jullie in de tempel
kwam, en als jullie Mij herkend hadden, zouden jullie ook Degene herkend hebben
die Mij gezonden heeft, van wie jullie zeggen dat Hij jullie God is. Maar de Vader,
die Mij gezonden heeft, heeft Mij niet gezonden zoals men in de wereld een mens
zendt, maar zodanig, dat hier de Zender en de Gezondene n zijn!
[21] Wie gelooft dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader ben, kan zeggen dat hij
de Vader en de Zoon gezien en gesproken heeft; van kennen kan echter pas sprake
zijn als Ik Mij binnenkort weer volkomen in Mijn rijk zal bevinden en Ik Mijn
geest zal uitstorten over hen die in Mij geloven, Mijn woorden bewaren en ernaar
leven en handelen.'
[22] Nu zei de schriftgeleerde: 'Heer en Meester, Uw woorden zijn vastberaden en
beslist gesproken! Wanneer ze zo door een mens gesproken zouden zijn, zouden ze
als de hoogste godslastering beschouwd worden, waarop Mozes de doodstraf
gesteld heeft; daarom is onder de joden ook nog nooit gehoord, dat iemand zich de
hoogste waardigheid en eer van God aanmatigde en zichzelf toekende, behalve de
heidense koning Nebukadnezar, die daarom echter ook door God getuchtigd is.
[23] Maar U bent niet bang voor de wet en nog minder voor de mensen en Uw
daden, waar wij al veel van gehoord en die we gedeeltelijk zelf meegemaakt
hebben, getuigen dat alle machten en krachten van deze wereld en ook die van de
hemelen aan Uw wil onderworpen zijn; wij moeten dus bij onszelf wel geloven dat
U Degene bent, die U gezegd hebt te zijn, zoals U ons reeds in de tempel en nu
hier weer uiteengezet hebt, overeenkomstig alles wat de profeten over de komende
Messias voorspeld hebben. [24] Wij geloven nu in U en daarom geloven wij ook
dat U ons nu, net als in de tijd van de Babylonische gevangenschap, weldra uit de
nog hardere gevangenschap van de Romeinen zult bevrijden en ons weer tot een
vrij, zelfstandig en voor altijd machtig volk zult maken. Als U dat doet, zullen alle
joden in U geloven, anders echter maar weinigen!'
[25] Ik zei: 'Zalig zullen alleen diegenen worden die zich niet aan Mij zullen
ergeren, en geloven dat Ik de beloofde Messias ben! Maar Ik ben niet gekomen om
voor de joden nogmaals een aards en vergankelijk rijk te stichten, maar een
geestelijk rijk in de liefde tot God en tot de naaste en derhalve een rijk van licht en
alle waarheid uit God, zonder leugen en zonder bedrog.
[26] Wie echter denkt dat Ik nu een aards rijk zal stichten, maakt een grote
vergissing. De Romeinen zijn nu jullie aardse heren en zullen dat ook in de
toekomst net zo lang blijven als het God zal behagen. Maar wanneer jullie tegen
hen in opstand komen, zullen ze jullie breken en vermorzelen.
[27] Wie zich evenwel in Mijn rijk zal bevinden, dat nu ook aan de Romeinen
gegeven wordt, zal voor geen macht ter wereld bang hoeven te zijn, zoals ook Ik
voor geen enkele wereldse macht vrees koester. Hier aan Mijn zijde staan reeds
tien Romeinen met de hoogste aardse posities van Rome; zij kunnen voor jullie
ook van Mij getuigen of Ik ooit naar een wereldse heerschappij gestreefd heb, en
zij zullen jullie ook zeggen wat zij als heidenen van Mij denken!'
178
[28] Toen de Farizeen deze woorden van Mij gehoord hadden, werden ze onzeker
vanwege de aanwezige hoge Romeinen en ze wisten niet wat ze nu moesten doen.
Hoofdstuk 86: Het getuigenis van Marcus over de Heer
[1] De Romein Marcus liep nu naar hen toe en zei in de Griekse taal, die de
Farizeen ook beter beheersten dan de taal van de Romeinen: 'Mijn vrienden, jullie
hoeven je toch niet te generen omdat jullie in ons bijzijn zo openlijk hebben
uitgesproken dat jullie graag van onze heerschappij verlost zouden zijn, en ook
degene die jullie weer tot een vrij, groot en machtig volk op deze aarde zou maken,
vrijwel onbetwist voor de echte Messias zouden houden! Want kijk, aan dergelijke
uitlatingen van jullie kant zijn wij immers al sinds lange tijd gewend, en wij
trekken ons daar ook niets van aan. Wij blijven nog altijd bij ons gezegde: leo non
capit muscas*, (* Latijn voor: een leeuw vangt geen vliegen.) omdat wij ons daar
werkelijk nog sterk en machtig genoeg voor voelen.
[2] Maar jullie hebben nu voor de Heer en Meester toegegeven dat jullie voor
jezelf echt in Hem willen en zullen geloven, ook als deze meest ware Messias niet
alleen van de joden, maar ook van alle andere mensen op aarde de aardse
omstandigheden niet zal veranderen; dat was heel erg goed gezegd van jullie en wij
vergeven jullie daarom ook die niet zo vleiende uitlating. Maar alleen verbaast het
ons werkelijk in hoge mate dat jullie, die toch zeer goed thuis zijn in jullie Schrift,
nu pas een klein beetje beginnen te begrijpen wat wij Romeinen voor een deel
allang als onomstotelijke waarheid hebben gezien en duidelijk erkend hebben.
[3] Kijk, deze J ezus van Nazareth, die volgens jullie tijdrekening geboren is in
Bethlehem in het 4151 ste jaar na het ontstaan van Adam, en wel te middernacht
op de zevende dag van de maand januari, is wat zijn uiterlijke geboorte betreft
evenzeer een jood als jullie dat zijn! [4] Maar wij zijn al sinds geruime tijd op de
hoogte van alles wat zich bij Zijn geboorte en ook later zo nu en dan aan
wonderbaarlijks bij Hem heeft afgespeeld, en wij hebben het ook nooit laten
ontbreken aan goede informanten en hebben Zijn hoogst opmerkelijke
persoonlijkheid ook nooit helemaal, zoals jullie, lichtvaardig uit het oog verloren;
want wij ontvingen bericht over Hem via Cyrenius en Cornelius, en aangezien wij
allemaal al mannen van reeds 50 tot 65 jaar oud zijn, zullen jullie ook wel
begrijpen dat wij ook zeker al heel wat aan de weet zijn gekomen.
[5] Wij heidenen, die door jullie voor blind uitgemaakt worden, hebben echter
allang ook bij onszelf gedacht -en dat temeer, omdat wij jullie wetten en profeten
ook grondig bestudeerd hebben -dat er achter die wonderbaarlijke Nazarener iets
zeer buitengewoons schuil moet gaan, en of Hij mogelijk zelfs niet de volgens de
profeten aan alle mensen beloofde Messias zou zijn. Maar nu hebben wij, al is dat
voorlopig alleen bij onszelf, er geen enkele twijfel meer over dat Hij ook geheel
naar waarheid datgene is wat wij allang in Hem vermoedden.
[6] Maar als wij, blinde heidenen, nu inzien dat Hij de grote Messias van de wereld
is en Hem ook als Heer over ons en over alle heersers op aarde prijzen, hoewel Hij
uiterlijk beschouwd, zoals reeds opgemerkt, alleen maar een jood is, die als
zodanig bij ons geen bijzonder aanzien geniet, wat heeft jullie dan tegengehouden
179
om deze voor jullie zo grote en eindeloos verheven landgenoot direct te herkennen
als Degene die Hij zonder enige twijfel is?! Is het niet ook een eer voor jullie dat
wij, in aards opzicht machtige Romeinen, Hem, die wat Zijn uiterlijke geboorte
betreft een jood is, erkennen en prijzen als een Heer en Meester over alle heren der
wereld? Daardoor geven wij immers ook getrouw, openlijk en waarachtig te
kennen dat Hij ons Romeinen in de geest van alle waarheid volkomen overwonnen
heeft; en voor die bekentenis zullen wij ons ook nooit schamen, omdat het ons
alleen maar tot de grootste eer strekt dat Hij ook ons als Zijn kinderen opgenomen
heeft onder Zijn almachtige en vaderlijke scepter! En jullie joden houden in jullie
hoogmoed en in jullie grote blindheid alleen maar de ene beraadslaging na de
andere hoe jullie Hem, de almachtige Heer van alle heerlijkheid, kunnen grijpen en
zelfs doden! Zeg ons, heidenen, nu hoe dat bij jullie zelfs ook maar denkbaar kan
zijn!' [7] Na deze heftige toespraak van de Romein Marcus werden de Farizeen
nog schichtiger en wisten niet wat ze hem konden antwoorden.
[8] Maar de Romein drong er bij hen op aan om toch te zeggen wat ze maar
konden of wilden, en er zou hun niets kwalijk worden genomen; want vrije en
eerlijke mensen mochten zich ook tegenover God altijd vrij en eerlijk zonder
terughoudendheid uitspreken.
Hoofdstuk 87: De redenen van de tempeldienaren voor hun houding
tegenover de Heer
[1] Na enig nadenken zei een oudste: 'Hoge Romeinen en onze gezaghebbers, jullie
hebben groot gelijk dat jullie ons een reeds lang verdiend verwijt maken; want wij
joden bevinden ons al sinds heel lang bij de zuiverste bron en willen daar niet uit
drinken! Maar wiens schuld is dat? Kijk, als iemand een schat heeft, dan waardeert
hij hem niet zozeer als degene die hem niet heeft en hem eerst op de een of andere
manier met moeite moet verwerven, als hij hem wil bezitten! Als wij van vreemde
profeten en wijzen horen, dan verlangen wij gretig naar hun wijsheid; maar wij
slaan geen acht op de eigen profeten en wijzen, omdat wij hen van hun geboorte af
aan kennen en dan bij hun optreden zeggen: 'Waar heeft hij die wijsheid en die
wonderbaarlijke daadkracht vandaan?' Kort en goed, de mens en in het bijzonder
wij, reeds oud geworden joden, zijn lui en onverschillig geworden tegenover alles
wat er onder ons als nieuw naar voren treedt, al is het ook nog zo buitengewoon;
want ons vertrouwde en gezapige leven schuwt iedere extra moeite en arbeid en
enkel en alleen om die reden zetten wij ons af tegen alles wat ons in onze rust en
vanouds gewende behaaglijkheid begint te storen. [2] Wij zien onze onterechte
houding zelfheel goed en duidelijk in, maar we kunnen ons toch niet bevrijden van
een zekere woede tegenover degene die ons stoort. Wiens schuld is dat? Kijk, onze
oude en al sinds lang niet meer verstoorde gewoonte! Hoe indringender nu zo'n
verschijning die onze behaaglijke rust verstoort, optreedt, des te onprettiger werkt
die ook op ons in en prikkelt ons tot verzet.
[3] J ullie Romeinen zijn heren van een groot en machtig rijk en jullie voelen je
heel behaaglijk wanneer er in het hele rijk vrede heerst; maar als jullie uit een of
ander deel van het rijk bericht krijgen dat het volk daar tegen jullie is opgestaan,
180
dan vragen jullie ook niet of dat volk misschien met het volste menselijke recht
vanwege te zware lasten tegen jullie is opgestaan, maar jullie sturen er snel een
machtig leger heen en tuchtigen het opgestane volk zonder enige genade en zonder
te overwegen of het volk terecht of onterecht is opgestaan. En waarom doen jullie
dat? Omdat het opstandige volk jullie slechts een beetje uit je behaaglijke rust
wakker heeft geschud. J ullie kennen dat volk en vragen je in jullie vergadering dan
ook af: 'Maar hoe heeft dat volkje het in het hoofd gehaald om tegen ons in opstand
te komen?' en zeggen vervolgens: 'Wacht maar, volkje, jij zult je moed en waanzin
duur boeten! ' Waarom zeggen jullie dan niet na allerlei wijze overwegingen: 'Dat
kleine volk is weliswaar tegen ons opgestaan, maar laten wij er vredesboden en
ook vrederechters heen sturen; die moeten de reden onderzoeken en ook goed
achterhalen of dat volk daar een duidelijk aantoonbaar en goed recht toe had!' Nee,
dat doen jullie niet, ook al zouden jullie horen dat zelfs een God zich aan het hoofd
van het in het nauw geraakte en daarom opgestane volk gesteld zou hebben, maar
jullie sturen onmiddellijk een leger en overvallen dat volk zonder enig pardon; en
als jullie door dat volk misschien zelfs enkele malen verslagen zouden worden, dan
is de hel bij jullie pas goed losgebroken, ook als jullie heel goed zouden inzien dat
dat volk het volste recht had om tegen jullie op te staan. Kortom, dat volk heeft nu
eenmaal jullie behaaglijke rust verstoord en daarom zetten jullie alles op alles om
het te tuchtigen, ook, zoals gezegd, als zelfs een God uit Zijn goedheid, wijsheid en
erbarming het volk tot een overwinnende opstand tegen jullie aangezet zou
hebben! [4] Kijk, zo vraagt de mens bij bepaalde gelegenheden niet naar waarheid
en recht, maar treedt in zijn blinde toorn en woede op tegen degene die hem in zijn
vermeende recht heeft gestoord, hoewel hij bij zichzelf ook wel inziet dat hij reeds
sinds lang in alle opzichten ten onrechte en ter wille van zijn behaaglijke rust altijd
alleen maar leugen en bedrog als schild heeft gehad!
[5] Dat is nu ook bij de meeste tempeldienaren het geval. Voor zichzelf zien ze wel
in dat hun houding tegen de wet van Mozes en tegen het volk al lange tijd onjuist is
en dat de grote Meester uit Nazareth volkomen gelijk heeft; maar Hij stoort hen in
hun aardse behaaglijke rust, en daarom haten ze Hem en zouden ze Hem om
diezelfde reden te gronde willen richten, zoals iemand die in een zoete sluimer ligt
een lastige vlieg, die hem in zijn behaaglijke rust stoort, tracht te vangen en te
verdelgen. [6] J ij, hoge Romein, kunt dan inderdaad vragen: 'Maar hebben de
tempeldienaren dan helemaal geen geloof meer in een God en Zijn woord uit de
mond van de profeten?' Daarop kan ik je uit mijn persoonlijke ervaring van vele
jaren zeggen dat er in het hele land van de joden waarschijnlijk geen leek onder de
joden te vinden is, die minder geloof heeft dan een tempeldienaar, vooral wanneer
die aloud is geworden. De jongeren geloven soms nog wel enigszins in een
autoriteit; maar wanneer ze zich geleidelijk aan realiseren dat de eersten en de
ouden, de schriftgeleerden en hoger geplaatsten helemaal geen geloof hebben, dan
verliezen ze ook alle geloof. Zij werpen zich heimelijk in de armen van de Griekse
wijsgeren, genieten van het tijdelijke leven zo goed ze maar kunnen, en de oude
J ehova en Mozes en de profeten zijn voor hen niets anders dan uithangborden, die
er alleen maar toe dienen om door de aan hen gewijde reglementen en ceremonin
181
grote schatten binnen te halen, waarmee ze hun goede leventje steeds maar kunnen
verbeteren.
[7] Zo hebben de tempeldienaren dat eenmaal heel goed geregeld en hebben ook
steeds alles uit de weg weten te ruimen wat hun in enig opzicht belemmerde; en
wat ze altijd hebben gedaan, dat doen ze nog en zullen ze altijd doen, zolang ze
bestaan. [8] Dit zijn, hoge Romein, heel duidelijk de redenen waarom de tempel
dienaren nu ook zo fel ten strijde trekken tegen deze Nazarener, die wij, die nu hier
zijn, echter volgens de volle waarheid voor de beloofde Messias houden. Zij
zeggen: 'Laten we hem eerst grijpen en doden, dan zal wel blijken of hij de
beloofde Messias is, of er een God bestaat, en of alle profeten geen bedriegers van
mensen waren!'
[9] Dat de hele tempel nu zo denkt en ook zo wil handelen, daar kunnen wij
werkelijk niets aan doen, en zolang wij ook een functie in de tempel bekleden
kunnen wij tegen het feit, dat ze daar zo onzinnig tekeer gaan, weinig of niets
uitrichten; het is al heel wat, als wij zo nu en dan een matigende invloed kunnen
hebben. Ik heb op jouw aandringen nu getrouwen waarachtig gesproken, en, hoge
Romein, jij kunt daarover nu je oordeel uitspreken!'
Hoofdstuk 88: Cultus en priesterdom
[1] Daarop zei de Romein Marcus: 'Voor deze nu volkomen openhartige
toelichting van jou ben ik je zeer erkentelijk, en wij Romeinen zullen binnenkort
wel weten wat wij met een dergelijk priesterdom moeten doen. Wanneer de
mensen zich alleen maar vanwege de lucratieve functie aan het priesterschap
wijden en niet vanwege de eeuwige waarheid uit God, wordt het tijd om een
dergelijk slecht priesterdom met wortel en tak uit te roeien en het door een beter en
waarachtiger priesterdom te vervangen!
[2] Als zeer ervaren Romein denk ik nu zo, en de Heer Zelf geeft mij dat in mijn
hart: voortaan geen priesterdom, geen tempel en geen sabbatten, feestdagen,
herdenkingsdagen en geen jubeljaren en geen olympiaden meer -maar ieder mens
moet ernaar streven om volgens de leer van de Heer een goede leraar voor zijn
medemensen en een echte vader voor zijn kinderen te worden! De tempels moeten
omgevormd worden tot liefdadigheidsinstellingen voor de armen; en de sabbatten,
feestdagen en andere nietszeggende herdenkingsdagen moeten veranderd worden
in dagen van weldaden, dan zullen weldra alle mensen elkaar als ware broeders in
de Heer omarmen en liefhebben! [3] Maar zolang een mens zich nog onder een
bepaald goddelijk aanzien priester zal laten noemen en zich als zodanig door zijn
medemensen zal laten eren en betalen, zolang men tempels zal bouwen, sabbatten
en andere feestdagen zal houden en met allerlei ceremonin plechtig zal vieren, zal
het er voor de mensheid slecht uitzien. Is van God uit niet iedere dag een dag des
Heren, waarop men God in zijn hart gelovig en boven alles liefhebbend belijdt en
de naaste geestelijk en lichamelijk goed doet? Ik huldig nu deze mening, die vrij is
van ieder vooroordeel en ik geloof, dat iedereen die nadenkt ook de mening zal zijn
toegedaan, die ik nu uitgesproken heb.' [4] Daarop zei de schriftgeleerde: 'Voor
jouw mening, hoge Romein, is volgens het menselijke verstand veel te zeggen;
182
maar wij moeten ook rekening houden met wat God door de grote profeet Mozes
heeft ingesteld, want er wordt uitdrukkelijk gezegd: 'Zes dagen moetje werken;
maar op de zevende dag, de sabbat, moetje rusten en je van al het zware, slaafse
werk onthouden; je moet deze dag wijden aan God, je Heer, en alleen Hem dienen
op de manier, zoals die door Aaron aan het volk is voorgeschreven!'
[5] Wanneer jouw opvatting nu realiteit zou worden en men de inzettingen van
Mozes op zou heffen, zou dat toch zoveel betekenen als: de God die tot Mozes
sprak en nu nogmaals in de wonderbaarlijke Nazarener persoonlijk tot ons spreekt,
zou met Zichzelf in tegenspraak zijn!
[6] Ik ben ook tegen een kastenachtig priesterdom, maar bij ieder volk moeten er
toch oudsten en rabbi's zijn; want niet ieder mens heeft de geest en het talent om
zich tot een ware rabbi te ontwikkelen, en al heeft zo nu en dan een gewoon mens
geest en talent, dan ontbreekt het hem aan tijd en de juiste middelen! Daarom heeft
Mozes de stam Levi bestemd voor het priesterschap en aan de andere stammen de
tiende opgelegd, waaruit deze stam onderhouden moest worden, zodat die zich
geheel en al aan het leraarschap zou kunnen wijden.
[7] Maar ik ben nu ook van mening dat de noodzakelijke volksleraren niet direct
uit de stam Levi hoeven voort te komen, omdat dat op een kastenstelsel lijkt, maar
ieder mens die geest, talent en tijd bezit zou het recht moeten hebben om zich ook
in goddelijke zaken tot een leraar te ontwikkelen; maar als hij dan een bekwaam
leraar is geworden, moet de gemeente die hij als leraar dient hem ook onderhouden
en uit achting en liefde niet toestaan, dat hij naast zijn leraarschap zijn brood met
de spade en de ploeg in het zweet zijns aanschijns moet verdienen.
[8] Wat echter jouw opvatting over de tempel en de andere feestdagen behalve de
sabbat betreft, ben ik dezelfde mening toegedaan als jij; want dat heeft Mozes niet
ingesteld. Maar vanwege het volk is het n dag per week vanzelfsprekend
noodzakelijk, dat het op die dag bijeenkomt op een geschikte plaats en daar over
God en Zijn wil onderricht wordt, zodat het niet vervalt tot volslagen goddeloos-
heid of smerige afgoderij. Dat is nu mijn mening, en wij zouden graag hebben dat
nu de Heer en Meester Zelf ons ook Zijn mening daarover zou laten horen.'
Hoofdstuk 89: Sabbat en priesterstand
[1] Nu zei Ik: 'Goed, luister dan naar Mij! J ullie hebben allebei juist en waar
gesproken; maar van nu af aan ben ook Ik de mening toegedaan die vriend Marcus
uitgesproken heeft, omdat die helemaal aansluit bij de aard en het juiste bewustzijn
van een mens en daarom ook bij Gods wijsheid en orde, maar daarom verwerp Ik
jouw visie nog niet. Maar jullie priesters moeten van de sabbat niet een dag met
een bepaalde magische werking maken en de mensen harde straffen opleggen als
ze, wanneer het niet anders kan, op de sabbat hun brood moeten verdienen. Want
een noodzakelijke daad, en in het bijzonder wanneer die duidelijk onbaatzuchtig
gedaan wordt tot heil van de arme broeder, ontheiligt de sabbat niet alleen nooit,
maar heiligt die duizendmaal meer dan al het ijdele geschreeuw in de tempel en in
de synagogen. [2] Want wie de sabbat door edele daden heiligt, die heiligt hem ook
waarachtig en daadwerkelijk en derhalve levend, en dat alleen heeft waarde voor
183
God. Maar wie de sabbat op jullie manier heiligt, die schendt hem; want hij eert
God met de lippen, zoals de profeet gezegd heeft, maar zijn hart is verre van God,
omdat het ver van de naaste is.
[3] Er moeten inderdaad vrije en ware leraren zijn in een gemeente, die hun brood
niet met het werk van hun handen hoeven te verdienen; maar als jij de heel goede
mening bent toegedaan dat de mensen op een sabbat op een plaats bijeen moeten
komen om daar over God en Zijn wil weer opnieuw onderricht en aan Hem
herinnerd te worden, dan moet dat ook gebeuren. Maar daarna heeft de leraar
immers ook zes werkdagen! Wanneer hij eenmaal in de geest gewekt is, hoeft hij
zich die zes dagen immers ook niet alleen bezig te houden met wat hij de gemeente
op de volgende sabbat zal voorleggen; want als iemand vanuit Gods Geest spreekt
zal hetgeen hij moet zeggen op datzelfde ogenblik in zijn hart en op zijn tong
worden gelegd. [4] En wanneer dat overeenkomstig Mijn belofte zeer zeker zal
gebeuren, zoals dat in de tijd van de aartsvaders en ten tijde van de profeten ook
altijd gebeurd is, dan denk Ik dat het tijdens de zes werkdagen ook voor de rabbi
van de gemeente bepaald niet zonder nut zou zijn, als ook hij, als een voorbeeld
voor zijn gemeente, een of ander goed en nuttig handwerk zou verrichten om
daarmee zijn dagelijks brood te verdienen. Zodoende zou hij de leden van de
gemeente niet om alles hoeven vragen, en deze zou hem vervolgens beslist des te
meer respecteren en navolgen, omdat zij in zijn bezigheden thuis het mooiste en
meest ware bewijs van zijn onbaatzuchtigheid, zijn liefde en gerechtigheid ten
aanzien van de gemeente voor ogen zou hebben.
[5] Ik denk dat dit heel wat beter zou zijn dan, zoals de huidige tempeldienaren
doen, de zes werkdagen te verdoen met volkomen ledigheid en in plaats van nuttig
bezig te zijn alleen maar te brassen en te zwelgen, te hoereren, echtbreuk te plegen,
te bedriegen en zich op die manier vet te mesten voor de hel en voor de eeuwige
dood. Dat is zo Mijn mening! [6] O, iets anders is het voor degenen die Ik nu
overal naartoe stuur om het evangelie aan alle volkeren op aarde te verkondigen!
Deze eerste boodschappers van Mij hebben geen tijd en ook geen gelegenheid om
met hun handen hun brood te verdienen; daarom geldt voor hen ook: eet en drink
wat jullie op tafel wordt voorgezet! En verder: maak je geen zorgen voor de
volgende dag, wat jullie zullen eten en drinken en waarmee jullie je lichaam zullen
kleden -want dat zou zeer duister en heidens zijn! -maar tracht vr alles met alle
vlijt en ijver Gods rijk en de daarbij behorende gerechtigheid onder de volkeren te
verbreiden, dan zal al het andere jullie als vanzelf toevallen; want de Vader in de
hemel weet wat jullie nodig hebben! Maar, zoals gezegd, dat moet alleen gelden
voor degenen die Ik nu overal naartoe gezonden heb; waar eenmaal vaste en
gevestigde, in Mijn naam gestichte gemeenten zullen bestaan, daar moet dan Mijn
eerder uitgesproken mening in praktijk gebracht worden!
[7] Want Ik wil absoluut niet dat de rabbi's van de gemeenten regelmatig zes dagen
per week dienaren van de luiheid zullen zijn, want in luiheid zit de wortel van alle
zonden. Maar een in Mijn naam werkelijk volop actieve rabbi van een gemeente
zal natuurlijk ook in die zes dagen dikwijls de gelegenheid vinden en hebben, om
de gemeenteleden in allerlei dingen het goede voorbeeld te geven en ze op te
184
wekken om dat in de ware en levende geest daadwerkelijk na te volgen, en dan is
iedere dag net als de sabbat een dag van heil voor de hele gemeente.
[8] Zo is het ook niet absoluut noodzakelijk voor het zieleheil van de mensen dat
nu juist de oude joodse sabbat bij uitstek een dag van onderricht dient te blijven;
want daarvoor kan iedere dag gekozen worden, al naargelang de omstandigheden.
Als de oude sabbat gunstig blijkt te zijn voor het verrichten van noodzakelijk werk
voor het heil van de gemeente, terwijl sommige doordeweekse dagen als gevolg
van slecht weer ongunstig waren, werk dan op de sabbat en stel een andere dag
vast voor het onderricht! Want iedere dag waarop jullie in Mijn naam iets goeds
zullen doen, zal een ware sabbat zijn; aan de naam van de dag is immers niets
gelegen, maar alleen aan wat iemand op een dag gedaan heeft.
[9] Zo is het ook helemaal niet nodig dat er precies om de week een vaste leerdag
moet plaatsvinden, maar die kan vastgesteld worden al naargelang tijd en
omstandigheden; want Gods woord kan evengoed op een andere dag verkondigd
en aanhoord worden, en het aantal dagen tussen de ene prediking en de andere
heeft in Mijn ogen geen speciale waarde en maakt de prediking zelf en ook de
mensen niet beter. [10] Maar als de rabbi van de gemeente ziet, omdat het hem in
de geest door God te kennen wordt gegeven, dat een of ander gemeentelid op
zijwegen is geraakt, dan moet de rabbi daar direct heen gaan en hem vermanen en
daarvoor niet de sabbat afwachten; want de dag die voor het verdwaalde en weer
op het goede spoor gebrachte gemeentelid een echte sabbat zal zijn, is de dag
waarop hij zijn leven geheel en al gebeterd heeft.
[11] Wanneer de rabbi van de gemeente in een jaar maar n ware prediking voor
de gemeente heeft gehouden en de gemeente daar vervolgens vast en getrouw naar
handelt, dan heeft die gemeente ook niet zo gauw meer een tweede prediking
nodig. Want voor degene die naar Mijn leer leeft en handelt, hoeft de rabbi van de
gemeente niet meer elke sabbat te preken, want voor zo iemand is dan iedere dag
toch al een echte sabbat en de ware en levende prediking, die hem door de geest
wordt ingegeven, draagt hij in zijn hart.'
Hoofdstuk 90: De juiste heiliging van de sabbat
[1] (De Heer:) 'Maar alleen voor de kinderen kan de gemeente een eigen
schoolgebouw oprichten en daar n leraar of bij een grotere gemeente al
naargelang de behoefte ook meer ervaren en deugdzame leraren aanstellen, die de
jeugd het lezen van de Schrift en ook het rekenen, het zelf schrijven en nog meer
nuttige kennis moeten bijbrengen. Als ze dat iedere dag gewetensvol en met
redelijke vlijt en ijver gedaan hebben, hebben ook zij iedere dag de sabbat
geheiligd; en de rabbi van de gemeente zal dat ook doen, wanneer hij zo'n school
regelmatig bezoekt en leraren en leerlingen aanspoort tot vlijt en ijver en hun van
tijd tot tijd in Mijn naam goede lessen geeft. Maar wat hij dan moet zeggen, daar
zal door Mij wel voor gezorgd worden.
[2] Evenzo is het ook goed als een gevestigde gemeente naast het schoolgebouw
voor de kinderen een vergadergebouw zet, waar ze van tijd tot tijd in Mijn naam
bijeen kan komen. Maar in zo'n ruimte moet dan niet enkel en alleen de
185
aangestelde rabbi het recht hebben om te spreken en te preken, maar ieder
mannelijk gemeentelid, als hij daartoe door Mijn geest aangespoord wordt. Want in
een dergelijk gebouw moet niet alleen over de Schrift en over de profeten en over
Mij gepreekt worden, maar ook over andere dingen die bijdragen aan een diepere
en ware kennis van God en die de liefde tot God en de naaste tot leven wekken; en
dan moet diegene spreken die door Mijn geest in hem daartoe aangespoord wordt,
en zowel de gemeente als de rabbi moeten naar hem luisteren. Als zij dat zal doen,
op wat voor dag ook, dan heiligt zij de sabbat ook in de ware zin van het woord.
[3] Daarmee wil Ik echter niet zeggen dat jullie daarom de orde van de tijd en het
tellen van de uren, de dagen, de weken, de maanden en de jaren helemaal buiten
beschouwing moeten laten; dat kunnen en moeten jullie in ieder geval ook doen.
Maar jullie moeten niet bepaalde dagen, omdat ze in de week of in de maand of in
het jaar de zoveelste zijn en deze of gene naam dragen, voor beter en heiliger
houden dan andere; want het getal en de naam zijn helemaal niet van belang, maar
alleen het leven en handelen volgens de geopenbaarde wil van God.
[4] Want voor iemand die op een sabbat tegen zijn naaste gezondigd heeft, was die
sabbat werkelijk geen sabbat! Maar voor iemand, die op een andere dag zijn naaste
iets goeds gedaan heeft, was ook deze andere dag een volmaakte sabbat.
[5] Daarom moet voortaan onder Mijn ware navolgers alles volkomen vrij zijn, en
niets kan een dag tot een ware sabbat verheffen anders dan enkel en alleen daden,
die uit de ware en levende liefde tot God en de naaste voortkomen. Foei, wat een
schande is zo'n domme menselijke regel die het tot een schending van de sabbat
bestempelt als men een arme en verdrukte ook op de sabbat hulp verleent! Foei,
een schande zijn zulke priesters die het volk leren dat God welbehagen zou hebben
aan hun weerzinwekkende geschreeuw en aan hun offerceremonies, die alleen
maar een gruwel zijn in Mijn ogen, zoals ze dat altijd al waren!
[6] Daarom moet de sabbat nu eerst een ware werkdag worden en elke ceremonie
dient te bestaan uit het zuivere handelen volgens Mijn woord; dat zal Ik altijd met
welgevallen aanschouwen en Ik zal de ware sabbatheiligers ook met al Mijn
genade en liefde belonen. Zo spreekt nu de Heer!
[7] Maar degenen die de sabbat zullen heiligen op de manier zoals de
tempeldienaren het nu doen en al sinds lange tijd hebben gedaan, en die de sabbat
een bepaalde magische heiligende werking toeschrijven, evenals aan bepaalde
feestdagen en dagen van nieuwe maan, die moeten door de vurige vloed van Mijn
gerechtvaardigde toom verteerd worden! -Ook dat heeft de Heer nu gesproken,
voor wie alle dagen, weken, maanden en jaren volkomen gelijk zijn.
[8] Hebben jullie nu begrepen hoe Mijn mening luidt, geldend voor alle tijden en
eeuwigheden? Want waarlijk, waarlijk Ik zeg jullie: hemel en aarde, die jullie nu
zien, zullen eenmaal vergaan; maar Mijn woorden zullen blijven in eeuwigheid!
Dat is nu Mijn mening!' [9] Toen de Farizeen dat van Mij hoorden, wisten ze niet
wat ze Mij daarop konden antwoorden; de Romeinen hadden echter heimelijk
leedvermaak, omdat Ik door Mijn woorden ingestemd had met de opvatting van
Marcus, maar buitengewoon ingrijpende veranderingen in de opvatting van de
schriftgeleerde aanraadde. De Farizeen merkten dat echter en ergerden zich
heimelijk, hoewel ze daar niets van lieten blijken.
186
Hoofdstuk 91: Een schriftgeleerde beroept zich op Mozes
[1] Pas na een poos diep nadenken zei de schriftgeleerde: 'Heer en Meester, ik heb
Uw woorden nu zo goed mogelijk bij mijzelf overwogen en ben tot de conclusie
gekomen, dat U volgens de principes van het zuivere menselijke verstand helemaal
gelijk hebt, en volgens datgene wat U zonder enige twijfel bent, ook gelijk moet
hebben; maar aangezien in U de eeuwige geest van J ehova woont, Uw hart Zijn
troon is en Hij vanuit U spreekt en door Zijn almachtige wil handelt en de hele
schepping in stand houdt en regeert, begrijp ik niet hoe Hij eens aan Mozes op de
Sina de heiliging van de sabbat heeft opgedragen, heel streng door een eigen wet
met daaraan toegevoegd de manier waarop de sabbat geheiligd moet worden? Hij,
als Een en Dezelfde, zou destijds toch ook zo hebben kunnen spreken als U nu
helder en wijs in ons bijzijn gesproken hebt, dan zou men nooit tot een werkeloze
en ceremonile heiliging van de sabbat zijn vervallen! J a, het is zelfs bekend dat
joden, die de sabbat door slaafse arbeid ontheiligd hebben, onmiskenbaar door God
getuchtigd zijn! Waarom heeft God bij monde van Mozes dan alleen maar bevolen
de sabbat te heiligen, en waarom heeft Hij dat niet zo aangegeven als U nu gedaan
hebt? God is toch eeuwig onveranderlijk in Zijn raadsbesluiten en kan Zijn
woorden niet veranderen!'
[2] Ik zei: 'Nu heeft de schriftgeleerde in jou gesproken; maar hij heeft met deze
woorden ook duidelijk laten zien dat hij de Schrift nog nooit ook maar in het minst
begrepen heeft - en het allerminst de boeken van Mozes! Destijds was het voor de
in Egypte sterk ontaarde joden noodzakelijk dat hun een dag werd aanbevolen,
waarop ze zouden rusten van het slaafse werk en naar Gods woord konden
luisteren; want zonder zo'n gebod zouden ze net als voorheen, zoals ze daar in
Egypte aan gewend waren geraakt, vast geen enkele dag rust hebben gekregen en
er al helemaal niet toe gekomen zijn om naar Gods woord te luisteren. Want het
joodse volk was zinnelijk en dag en nacht waren ze alleen maar bezig om te kijken
hoe ze zich middelen konden verschaffen om hun buik met vlees te vullen Daarom
gaf God destijds ten eerste om heel natuurlijke en ten tweede om geestelijke
redenen een bepaalde dag om te rusten en om naar Gods woord te luisteren, en wel
dezelfde dag als de aartsvaders tot rustdag gekozen hadden, namelijk de sabbat.
[3] Maar God heeft in Zijn sabbatswet niemand het gebod gegeven, dat hij op de
sabbat aan niemand een noodzakelijke en goede dienst mag bewijzen. Pas door
jullie is het mozasche gebod door een dergelijk gebod vervangen en jullie lieten
op de sabbat alleen maar iemand werken en een noodzakelijk en op zichzelf goed
werk verrichten, als hij jullie daarvoor een flinke losprijs en andere kostbare offers
had gebracht. [4] Maar als jij denkt dat God de eenmaal gegeven vorm van een in
een bepaalde tijd noodzakelijke wet niet zou kunnen veranderen, omdat Hij in
Zichzelf eeuwig onveranderlijk is, hoe hebben jullie je dan de vrijheid durven
veroorloven om de wet van Mozes zo erg naar jullie goeddunken en tot jullie eigen
materieel voordeel te veranderen, dat jullie nu werkelijk ook geen jota meer in acht
nemen van wat Mozes en de profeten geleerd en aanbevolen hebben?
[5] Als de wet van Mozes en zijn geschriften jullie zo heilig zijn, waarom hebben
jullie dan later het zesde en zevende boek van Mozes en het zuiver profetische
187
aanhangsel als onecht verworpen en het vervangen door een ander werk, dat van
mensen afkomstig is? [6] Is de oude ark des verbonds niet een heiligdom van alle
joden geweest? Maar toen reeds dertig jaar geleden vanwege jullie boze daden de
kolom van rook en vuur verdween en de ark daar in het allerheiligste stond,
verlaten door haar kracht, hebben jullie die in een kamertje opgeborgen en in de
plaats daarvan een andere neergezet, waarin vanwege de vreemdelingen een
natuurlijk vuur brandde en waaruit ook natuurlijke rook opsteeg. Waarom hebben
jullie dat gedaan? Heeft Mozes daar misschien ook een wet voor gegeven waarin
staat dat jullie zoiets mogen doen?
[7] J a, de profeten hebben wel voorspeld dat in de tijd die jullie nu meemaken de
oude ark des verbonds voor de ogen van alle mensen in een nieuwe en levende
veranderd zal worden; maar op de manier zoals jullie het eigenmachtig gedaan
hebben, hebben de profeten het zeker nooit bedoeld! Want als jullie er door de
profeten van overtuigd waren geweest dat dat dertig jaar geleden volgens de wil
van God moest gebeuren, dan zouden jullie dat zeker in lange toespraken aan het
volk verkondigd hebben en hun ook gezegd hebben dat ze grote offers moesten
brengen; maar dat lieten jullie heel fijntjes en wijselijk achterwege, en tot op dit
uur weet het volk niets van jullie eigenmachtige handelwijze.
[8] Maar als jullie weten dat de profeten met de nieuwe ark des verbonds Mij
bedoeld hebben, -waarom verkondigen jullie dat dan niet aan het volk en waarom
vereren jullie in plaats van Mij het onbeduidende en dode werk van jullie handen?
[9] J ullie beroepen je voortdurend op Mozes en de profeten; maar als Ik jullie nu
de juiste en enig ware betekenis en diepere geestelijke inhoud van de Schrift toon,
hoe komt het dan dat juist jullie tempeldienaren in werkelijkheid de grootste
loochenaars van God, Mozes en alle profeten zijn?
[10] Mozes heeft om heel wijze redenen het door God aan hem geopenbaarde
woord, en met name de inwendige levende betekenis en geest ervan, in
overeenkomstige beelden verhuld, en wat hij jullie onthuld heeft, dat hebben jullie
verworpen. Nu ben Ikzelf gekomen en onthul voor jullie het verborgene; waarom
geloven jullie het nu niet en proberen jullie Mij alleen maar te vangen met hetgeen
jullie zelf nog nooit geloofd en al helemaal nooit begrepen hebben?'
Hoofdstuk 92: Over het invoeren van de sabbat (8.2.1861)
[1] (De Heer:) 'Zie, sinds de eerste tijden van de mensen is het gebruikelijk
geweest om de week in zeven dagen te verdelen; deze indeling leiden de mensen
langs natuurlijke weg af van de maankwartieren en langs bovennatuurlijke weg,
die hun geopenbaard werd, van de zeven geesten in God, waarvan jullie ook iets
gehoord, maar nog nooit ook maar n woordje begrepen hebben.
[2] Van de zeven geesten nu is het de zevende, die als het ware met terugwerkende
kracht alle zes voorafgaande door en door zuivert en verzacht, en deze zevende
geest heet daadwerkelijke erbarming. En kijk, ook om die reden heeft God bij
monde van Mozes de zevende dag tot sabbat bestemd, zodat jullie je op die dag
van de slaafse arbeid voor jullie eigen buik zouden onthouden en bij de
samenkomst voor de tent, waarin de ark stond, naar jullie arme broeders en zusters,
188
weduwen en wezen zouden omzien en je metterdaad over hen zouden ontfermen;
want dat houden immers de hele wet van Mozes en alle profeten in, namelijk dat
jullie in volkomen geloof in God en in liefde tot Hem aan jullie arme naasten de
werken van de echte barmhartigheid zullen doen, en dat is ook de enige ware en
Mij welgevallige godsdienst! [3] Maar wanneer het z en onmogelijk anders is,
hoe zou Mozes zich zelfs in zijn allerslechtste droom ooit hebben kunnen
voorstellen dat de sabbat er door God voor bestemd is, dat op die dag geen enkele
jood aan zijn arme naaste een werk van barmhartigheid moet en mag bewijzen?
[4] Denken jullie nu echt dat het wil zeggen God eer te bewijzen, als iemand een
hele dag ten eerste in volkomen ledigheid en vervolgens of in de tempel in
J eruzalem of elders in een synagoge in een andere plaats of in zijn huis doorbrengt,
verscheidene malen de tien geboden en enkele psalmen van David en nog andere
dingen uit de Schrift zonder gevoel, zonder er bij te denken dus hersenloos zelf
prevelt en blrt ofwel ze door een priester laat voorprevelen en voorbIeren, aan wie
hij een offer geeft omdat hij gelooft dat het geprevel en geblr uit de mond van een
priester krachtiger en God meer welgevallig is dan dat van hem zelf! O jullie
waanzinnigen! Denk toch eens na, of het mogelijk is dat de alwijze God in zulke
dwaasheden en zotternijen, die alleen door jullie en nooit door Mozes of door de
profeten zijn bedacht en die jullie zelfs tot een wet hebben verheven, ooit behagen
kon scheppen en of Hij, die eeuwig onveranderlijk Dezelfde is, daar nu
welgevallen in kan hebben of dat ooit zal hebben!
[5] J a, de mensen die God erkennen en Hem boven alles liefhebben moeten ook in
hun hart tot Hem bid.den. Maar hoe? In de eerste plaats door Zijn wil op de juiste
manier op te volgen, door de werken der naastenliefde te beoefenen, en in de
tweede plaats moeten ze in hun hart innig en volliefde aldus tot God spreken:
[6] 'Onze liefdevolle Vader, die in Uw hemelen woont! Uw rijk van eeuwige liefde
en waarheid kome daadwerkelijk tot ons! Uw alleen heilige wil, het Zijn van alle
wezens, worde ook onder ons net zo tot werkelijkheid als dat in al Uw hemelen en
scheppingsruimten geschiedt! Geef ons, Uw kinderen, het brood des levens!
Vergeef ons onze schulden, zoals wij onze broeders die ons beledigd hebben
vergeven! Laat geen verzoekingen en bekoringen tot zonde over ons komen,
waaraan wij in onze zwakheid moeilijk of helemaal geen weerstand kunnen
bieden, maar bevrijd ons van alle kwaad! Uw naam worde altijd geheiligd, hoog
geprezen en boven alles geloofd; want van U is eeuwig alle liefde, wijsheid, kracht
en macht!' [7] Kijk, dat is een echt gebed tot God, als het door iemand in zijn hart
innig, waarachtig en in volle ernst wordt uitgesproken! Maar ook dit gebed heeft
geen waarde ook al wordt het duizend keer door iemand met de mond
uitgesproken, maar het moet innig, waarachtig en vol ernstige wil in het hart
uitgesproken worden, en de mens moet ook door zijn daden tonen wat de woorden
van zijn hart zeggen, anders is al dat bidden een gruwel in Gods ogen; want de
eeuwig levende God, die de liefde, wijsheid, kracht en macht zelf is, laat Zich niet
eren door loze en dode woorden van de lippen en zinloze offers en ceremonin,
maar alleen door werken volgens Zijn wil. Maar die kan en moet ieder mens iedere
dag beoefenen en niet alleen op de sabbat; als de mens dat doet, dan maakt hij
iedere dag tot een ware sabbat en hoeft hij niet te wachten op de zevende dag van
189
de week, die als dag voor Mij niet meer waarde heeft dan een andere. Kijk, dat is
nu Mijn mening! En jij, schriftgeleerde tempeldienaar, kunt Mij nu van repliek
dienen als je daar reden toe ziet.'
[8] De schriftgeleerde zei: 'O Heer en Meester, dat zal ik nu en ook voor altijd wel
achterwege laten; want nu pas heb ik duidelijk ingezien dat U werkelijk de
Gezalfde van God bent! J a, U hebt in alle opzichten gelijk en het verwijt dat U ons
tempeldienaren maakt is waar en meer dan terecht. Maar helaas zijn wij gevangen
door de tempel en kunnen niets doen voor deze hoogst ware goddelijke
aangelegenheid, die U nu uiteen hebt gezet. [9] Maar U, o Heer, bent machtig; doe
volgens Uw genade, liefde en wijsheid wat U welgevallig is! Maar al blijven wij in
de tempel, wij zullen werkelijk in geen enkele vergadering meer een woord ten
nadele van U spreken, maar wel bij gelegenheid aan de hogepriesters tonen hoe het
met deze zaak zit. Maar als U ons speciaal zou willen aangeven wat wij moeten
doen, dan zullen wij dat ook doen om in genade door U aangenomen te worden.
Heer en Meester, wat is Uw wil met ons en ten aanzien van ons?'
[10] Ik zei: 'Ik heb jullie nu toch al enkele dingen gezegd waardoor jullie verstand
Mijn wil wel onderkend zal hebben! Handel daarnaar, dan zullen ook jullie het
leven ontvangen! De tempel zal jullie niet verhinderen om in je hart in Mij te
geloven en naar Mijn wil te handelen en, waar dat nodig is, Mij ook te bekennen
tegenover de wereld; want Ik zeg jullie ook: wie Mij tegenover de wereld zal
bekennen, die zal Ik ook bekennen tegenover Mijn Vader in de hemel. -En nu
kunnen jullie weer naar J eruzalem reizen; maar wanneer de tempeldienaren jullie
naar Mij zullen vragen, zeg dan niets over Mij! Mijn zegen met jullie! Amen.'
[11] Toen stonden de tempeldienaren ontroerd op, bedankten Mij voor de lessen en
voor het verlossen uit hun verwarring; aangezien het al tamelijk donker was
geworden, gingen ze op weg naar huis,. en Lazarus gaf hen enkele begeleiders met
fakkels mee, wat de tempeldienaren zeer op prijs stelden. Maar wij gingen weer de
zaal binnen en aan onze tafel zitten. Nu pas gaven de Romeinen uiting aan hun
grote vreugde over alles wat Ik de tempeldienaren zo openlijk en goddelijk waar
gezegd had. [12] Allen vroegen Mij nu om het ware gebed, dat Ik de
tempeldienaren getoond had. Maar toen kwam Rafal naar Agricola toe en
overhandigde het hem, geschreven op perkament, en daar konden de Romeinen
Mij niet genoeg voor danken.
[13] Daarop zei Ik tegen Lazarus: 'Broeder, we hebben nu weer gewerkt; laat ons
daarom voor het eten wat wijn en brood brengen, zodat wij ons kunnen sterken!'
Hoofdstuk 93: De lievelingsspijs van de Heer (13.2.1861)
[1] En Lazarus zorgde onmiddellijk voor alles. Toen er weer brood en nieuwe wijn
op tafel werd gezet en wij daar iets van namen, kwam Martha Mij vragen, wat Ik
het liefste als avondmaal zou eten. [2] Ik zei: 'Kijk eens, Mijn lieve Martha! De
mensen die Mijn woord horen en ernaar leven zijn Mijn liefste voedsel en ook
Mijn liefste drank! - Heb je deze woorden nu goed begrepen?'
[3] op een enigszins angstig verblufte toon zei Martha nu: 'Maar Heer en Meester,
U wilt toch niet zeggen dat U mensenvlees wilt eten?'
190
[4] Ik zei: 'Wel, Mijn lieve vriendin, jij bent nog niet zo diep doorgedrongen in de
dingen van de geest! Bedoel Ik nu voedsel voor de geest of voedsel voor het
lichaam, als Ik zeg dat die mensen Mijn lievelingsvoedsel en Mijn lievelingsdrank
zijn, die Mijn woord horen, het ter harte nemen en ernaar leven en handelen? Ik
zeg jou en ook allen die hier zijn: de mens leeft niet alleen van brood en wijn, maar
veeleer van ieder woord dat uit Gods mond komt, als hij ernaar handelt; en
zodoende is Gods woord een uiterst voortreffelijk voedsel voor de gehele mens,
terwijl het brood van deze aarde alleen maar zijn sterfelijke lichaam voedt en niet
tevens zijn ziel en zijn geest. [5] Maar zoals God door het woord het hoofdvoedsel
is voor de gehele mens, zo is dan ook de mens die God kent, Hem boven alles
liefheeft en Zijn wil doet, eveneens een goede en zeer verkwikkende spijs voor de
eeuwige liefde in God. Wanneer je dat nu begrepen hebt, mag je ons vandaag als
avondmaal een goed gerecht van welbereide vissen op tafel zetten!'
[6] Martha zei: 'O Heer en Meester, nu heb ik wel begrepen dat U zojuist alleen
maar geestelijk voedsel en een geestelijke drank bedoeld hebt, en ik dank U van
gans er harte voor Uw grote geduld met mij; maar aangezien U ook Uw verlangen
naar een goed bereid gerecht van edele vissen uitgesproken hebt, moet ik U nu wel
eerlijk bekennen dat juist vandaag de visvoorraad helemaal op is gegaan. Bij het
middagmaal is alles wat er nog was opgegeten en Uw wens heeft mij nu in grote
verlegenheid gebracht. Wat moet ik nu doen?'
[7] Ik zei, met een vriendelijk gezicht: 'J a, Mijn lieve Martha, dat is inderdaad een
enigszins vervelende geschiedenis! Waar moet je nu zoveel edele vissen vandaan
halen dat het voldoende is voor ons allemaal?'
[8] Martha zei, nog verlegener dan daarvoor: 'O Heer en Meester, ik weet het
werkelijk niet; maar U kunt mij wel raad geven en helpen!'
[9] Ik zei: 'J a, dat zou Ik zeker kunnen, wanneer jij dat echt en vast zou geloven!'
[10] Martha zei: 'O Heer en Meester, ik geloof immers alles! U bent immers de
eeuwige liefde en waarheid zelf en wat U zegt en wilt, gebeurt ook altijd zeker en
gewis!' [11] Ik zei: 'Ga dan maar eens kijken in de vijver die zich, in een grote
steen uitgehouwen, in jullie keuken onder de aldoor stromende bron bevindt, dan
zul je daar zoveel vissen vinden dat het voldoende is voor vandaag en morgen!'
[12] Na deze woorden van Mij haastte Martha zich samen met haar zuster Maria en
begeleid door Maria van Magdala naar buiten naar de grote keuken, waar ze de
vijver aantroffen vol met de beste vissen uit de rivier de J ordaan en hun verbazing
daarover was groot. Ze kwamen snel weer terug en vertelden het wonder aan
iedereen en aan hun dankbare verbazing kwam vrijwel geen einde.
[13] Maar Ik zei tegen Martha: 'O, verbaas je daar maar niet al te zeer over, want
Ik heb voor jullie ogen immers al vele tekenen gedaan; ga nu maar een goed
avondmaal voor ons bereiden!' [14] Toen Ik dat gezegd had haastten Martha en
ook Maria zich de kamer uit naar de keuken en stelden daar alles in bedrijf, zodat
het avondmaal in een uur tijd uitstekend bereid zou kunnen worden. Het was
evenwel een door sterren verlichte avond en in het westen waren nog de laatste
stralen van de ondergegane zon te zien, wat wij door de open ramen goed konden
waarnemen, en speciaal de Romeinen uitten de wens om nu een poosje in de open
lucht aan Mijn zijde de sterrenhemel en verschillende verschijnselen van de avond
191
te bekijken en gade te slaan. [15] En Ik zei: 'Goed, laten we dan een uur lang naar
buiten gaan, daar zal veel te zien, te observeren en te ontdekken zijn!'
Hoofdstuk 94: Een beschouwing van de sterrenhemel
[1] Toen Ik dat had gezegd waren alle aanwezigen, die met tamelijk velen waren,
direct bereid om dat uur ook in de open lucht door te brengen, en wij stonden op en
gingen naar buiten, waar een grote, vrije plek was. Allen verbaasden zich nu over
het ontelbaar grote aantal sterren, en prezen de almacht en grootheid van God.
[2] Toen wij zo een tijdlang de sterrenhemel hadden gadegeslagen, vroeg Marcus,
de Romein: 'Heer en Meester, zijn dat op een paar planeten na enkel zonnen, waar
op hun beurt de daarbij behorende planeten en manen en ook kometen omheen
cirkelen?'
[3] Ik zei: 'Inderdaad, zoals Ik jullie op de Olijfberg al gezegd heb; toch zien jullie
temidden van deze vele zonnen ook verscheidene centraalzonnen waar, zoals jullie
reeds bekend is, de planetaire zonnen met al hun planeten in grote cirkels omheen
bewegen, en ook zien jullie die grotere centraalzonnen weer, waaromheen zich
hele zonnegebieden bewegen, en ook een paar van die centraalzonnen, waar hele
zonnenallen zich in uiterst grote cirkels omheen bewegen. Maar het zou van weinig
of helemaal geen nut voor jullie zijn, als Ik ze jullie nu ook met de vinger zou
aanwijzen; wanneer jullie echter in je geest gewekt zullen zijn, zal de Geest van het
meest innerlijke leven en alle waarheid jullie zeker in al het licht binnenleiden. En
hoe dat mogelijk is en zal zijn, heb Ik jullie op de Olijfberg al enkele malen zelf
aanschouwelijk laten ervaren. Hier kan Ik voor jullie alleen maar herhalen dat er in
het huis van Mijn Vader heel vele en grote woningen zijn'
[4] Marcus zei nogmaals: 'Heer en Meester, ik dank U ook voor deze les! Maar nu
zou ik van U toch ook heel duidelijk willen horen waar de zon zich nu bevindt! U
hebt ons wel laten zien, en wel op een zeer wonderbaarlijk doelmatige wijze, dat
alle hemellichamen de vorm van een ronde bol hebben, en deze aarde dus ook;
maar in mijn jonge jaren was ik aan het werk in het uiterste zuidwesten van Spanje
en daar zag ik het begin van een ontzettend grote zee die zich ver uitstrekte. Met
verscheidene metgezellen beklom ik daar n van de hoogste bergen aan de kust
om te zien of deze zee misschien, net als de Middellandse Zee, toch nog ergens zou
eindigen. Maar daar vergiste ik mij geweldig in; want van enig einde was er in de
verste verte geen spoor te ontdekken! Waarheen we onze scherpe ogen ook maar
naar het westen richtten, we ontdekten niets anders dan water en nog eens water.
[5] Vanaf de genoemde berg zag ik de zon dan ook helemaal in de zee zakken. Dat
bevestigde voor mij ook het volgende: toen de zon volledig in het water wegzakte,
verbleekten haar vuur en licht ook zo volkomen dat er, nadat ze volledig was
ondergegaan, geen spoor van avondschemering meer waar te nemen viel, en uit het
genoemde verschijnsel concludeerden wij dat de zon, de maan en alle sterren in het
verre westen gewoon letterlijk in de zee zakken en na 12, soms 14 en soms -
midden in de zomer -ook wel na 9 uur ergens in het zeer verre oosten weer uit de
zee opstijgen. [6] Dat dat in de grote werkelijkheid vast heel anders is, weet ik nu
wel; maar het verschijnsel dat de zon, als ze ogenschijnlijk in de grote zee
192
ondergaat, geen spoor van avondschemering achterlaat -in het bijzonder op heel
heldere en wolkeloze avonden -dat is toch echt wel een beetje merkwaardig. Hoe
moet ik dat verklaren?'
[7] Ik zei: 'Nou, nou, Mijn beste vriend Marcus, kijk: over ongeveer duizend jaar
zullen zelfs de kinderen van dergelijke verschijnselen, die jullie nu nog heel
wonderbaarlijk voorkomen, geheel juiste voorstellingen hebben!
[8] Kijk, jouw grote wereldzee heeft ook zijn begrenzing in het verre westen, net
als iedere andere zee; en daar is nog een enorm groot continent, dat door het latere
nageslacht vanuit Europa in westelijke richting ontdekt zal worden. Vanuit de
noordoostelijke uitlopers van Azi is het echter al bijna meer dan duizend jaar
geleden ontdekt en is sinds die tijd bewoond door verschillende volkeren uit Azi,
waaronder zelfs ook de oude Foenicirs, Trojanen en Grieken.
[9] Vanuit Europa naar het westen zal het echter pas ontdekt kunnen worden
wanneer hun schepen van een betere kwaliteit zullen zijn dan die jullie schepen
tegenwoordig hebben. [10] Maar dat de zon van Spanje uit gezien in het verre
westen ondergaat zonder een schemering achter te laten, vooral op heldere
avonden zonder nevel, daarvan ligt de oorzaak vooral in de grote en wijd
uitgestrekte luchtmassa, waar uiteindelijk het licht van de zon ook net zo moeilijk
doorheen dringt als het doordringt tot op de diepe bodem van de zee. Waar deze
ondiep is, zul je nog voldoende licht op de zeebodem kunnen zien, omdat het licht
slechts te maken heeft met een watermassa die heel ondiep is; maar waar de zee
eenmaal zo'n 20 tot 100 manslengten diep is, zul je geen door de zon verlichte
grond meer kunnen waarnemen. Kijk, dat is dus een reden waarom de zon in het
verre westen van de zee dikwijls zonder schemering ondergaat!
[11] De tweede reden is echter dat er dikwijls totaal geen damp aanwezig is; want
als de lichtstralen van de zon vrijwel helemaal niets tegenkomen wat dicht genoeg
is om op te kunnen vallen en vandaar gebroken weer verder geprojecteerd te
kunnen worden, dan kun je ze niet waarnemen, hoewel ze er toch wel zijn. Iets
dergelijks kun je ontdekken bij de maan, net als bij de andere planeten.
[12] Kijk, de maan en ook de andere planeten zijn op zichzelf net zulke donkere
lichamen als de aarde! Het licht van de zon, een rond lichaam, straalt naar alle
mogelijke richtingen; maar het manifesteert zich alleen maar als weerspiegeld en
zichtbaar aanwezig, waar het op een voorwerp valt waarvandaan het terugkaatst en
door jullie ogen waargenomen wordt. [13] Wanneer Ik nu een groot voorwerp
ergens op ongeveer de afstand van de maan tot deze aarde zou plaatsen, zou je
direct zien dat de zon niet in de zee van deze kleine aarde is ondergegaan, maar
zich nu net als overdag vrij in de lucht bevindt en alle planeten die om haar heen
cirkelen haar licht geeft alsook haar warmte. Wat nu op deze aarde, zoals ook op
de andere aarden, die jullie planeten noemen, de dag en de nacht veroorzaakt, heb
Ik jullie al meer dan voldoende getoond, daarom kun je je opvatting vanuit een
werelds standpunt nu wel helemaal laten varen.'
[14] Marcus zei: 'Ik dank U, o Heer en Meester, ook voor deze les! Weliswaar is
die niet zo verheven als andere lessen die wij al uit Uw heilige mond ontvangen
hebben, maar ik beschouw hem als ook heel belangrijk en verheven voor ons
Romeinen, die qua wereldbeschouwing nog heel verkeerde ideen hebben. Want
193
wanneer de mens verkeerde ideen heeft over een of andere kwestie, ook al heeft
die slechts betrekking op deze wereld, dan kan het niet anders dan dat hij ook in
andere, geestelijke dingen tot allerlei misvattingen komt; want de ene vergissing
leidt tot de andere, net zo lang tot de hele mens vol vergissingen en dwaasheden
raakt. Maar als het bij iemand, dikwijls gaat het om iets kleins, licht begint te
worden, dan breidt dat licht zich langzamerhand uit naar grotere en belangrijker
dingen, en zo komt de mens tot ware wijsheid. Daarom zij U, o Heer, ook dank
voor zulke lessen, die voor ons Romeinen van buitengewoon groot nut zijn!'
Hoofdstuk 95: Over de kracht van het kleine
[1] Toen Marcus Mij zo prees omdat Ik hem deze verklaring had gegeven, zei Ik
tegen hem: 'J e hebt nu heel goed gesproken en met jouw lof Mijn hart een echte en
ware vreugde bezorgd; want wie een gering lijkende gave niet eert, is ook geen
grotere waard. Maar Ik zeg jullie dat Ik het steeds zo doe als jullie in de hele natuur
van de aarde kunnen zien: wanneer Ik iets groots schijn te doen, is het effect om
heel wijze redenen minder; maar wanneer Ik iets nauwelijks merkbaar schijn te
doen, is het gevolg steeds eindeloos groot en onverwoestbaar, Daarom zouden
jullie kunnen zeggen dat Ik in het grote klein, maar in het kleinste eindeloos groot
ben! [2] Wanneer Ik met geweldige stormen gepaard gaand onweer vernielend
over landen en zeen laat trekken, zeggen de mensen: 'Hoe ontzettend groot en
machtig bent U, o Heer!' Maar als Ik een onbeduidend zaadkorreltje in de aarde
leg, dat vervolgens ontkiemt, groeit en, nietig als het is, een sterke machtige boom
doet ontstaan, zal geen mens daarbij vol verbazing uitroepen: 'Hoe groot en
machtig bent U, o Heer!', maar hij beschouwt dit veel grotere wonder met een heel
onverschillig gemoed en zegt hoogstens: 'J a, ja, dat moet allemaal inderdaad zo
zijn, dat er volgens de wil van de Heer uit kleine zaadjes grote bomen en bossen
ontstaan'. [3] Zo verbazen de mensen zich ook over heel hoge bergen, brede
rivierengrote meren en zeen en slaan nauwelijks acht op een vruchtbare heuvel en
een zuivere bron die hun dorst lest; maar bij Mij staat de vruchtbare heuvel ver
boven de onvruchtbare Ararat en de zuivere bron ver boven de oceaan. Want deze
zijn reeds zeer verwant met het leven uit Mij; maar de Ararat en de oceaan staan
nog heel diep in het gericht en staan nog ver van het leven af
[4] Sla daarom ook acht op Mijn vaak onbelangrijk lijkende woorden; want juist in
die woorden geef Ik jullie meer van het liefdeleven uit Mij dan wanneer Ik een hele
hulsglobe voor jullie ogen en oren keurig in atomen zou ontleden! Want van Mijn
eindeloze wijsheid en macht kunnen jullie maar enkele druppels drinken, maar uit
de levensbron van Mijn vaderlijke liefde kunnen jullie altijd stromen in je
opnemen. [5] En kijk, precies hetzelfde is het geval wanneer de mensen Mij
liefhebben, eren en prijzen! Wie Mij liefheeft en in stilte prijst en daarbij in alle
deemoed zijn kleinheid en Mijn alles erkent, eert Mij werkelijk geheel en al in de
geest en in de waarheid en Ik schep een groot welbehagen in hem, en wat zo heel
gering lijkt, heeft grote gevolgen. Wie Mij echter met grote wereldse praal, met
allerlei nietszeggende ceremonin en lange gebeden en gezangen eert en prijst en
daarbij gelooft, dat dat Mij genoegen doet, vergist zich flink; want een dergelijk
194
prijzen is een gruwel in Mijn ogen, als het van de priesters uitgaat; en als het
onwetende volk Mij daardoor meent te eren en Mij daarmee om genade wil vragen,
zal het door Mij niet op grote schaal verhoord worden, zodat het tot het inzicht
komt dat zulke grote en pronkerige gebeden en vereringen Mij absoluut niet
bevallen [6] Zoveel voedende vruchten als er op hoge bergtoppen groeien, zoveel
vruchten van genade moeten ook de mensen krijgen die Mij met pralend vertoon
aanbidden, prijzen en vereren! Want wie niet in zijn hart, in de geest en in alle
waarheid tot Mij bidt, zal ook niet verhoord worden; want als Ik zulke gebeden zou
verhoren, zou Ik Zelf de leugen en het heidendom in de hand werken, wat
niemand, die ook maar een beetje verstand bezit, ooit van Mij zal verwachten.
Want Ik ben Zelf het licht, de weg, de waarheid en het leven; hoe zou Ik dan
kunnen houden van de duisternis, de dwaalwegen, de leugen en de dood?
[7] Daarom zeg Ik jullie ook dat Ik noch in het stormgeraas noch in het woeden
van het vuur, maar in het zachte ruisen van de waaiende ochtendlucht voorbij ga.
Wie Mij dan in zo'n stilte van zijn gemoed tegemoet zal komen, zal Mij ook
ontmoeten.'
[8] Nu zei Marcus: 'O Heer en Meester, hoe groots en heerlijk, hoe vol liefde en
eeuwige waarheid zijn Uw woorden, en hoe gelukkig is degene die ze begrijpt en
volgens de geest ervan handelt! Maar hoe weinigen zijn er die dat willen horen en
ter harte willen nemen! Wij zullen echter wel doen wat U ons aangeraden hebt;
want wij weten en geloven nu werkelijk dat U alleen de Heer en Meester, U alleen
de ene en ware God van eeuwigheid bent en dat alles wat er in de oneindigheid
bestaat door U geschapen is en aldoor in stand gehouden wordt. Daarom ook zij U
alleen alle lof, alle prijs en al onze daadwerkelijke liefde en aanbidding!
[9] Maar aangezien wij nu reeds hier het onbeschrijfelijke geluk hebben om U als
de eeuwige Meester van alle dingen in levenden lijve onder ons te hebben, zou het
werkelijk onvergeeflijk zijn wanneer wij, weetgierige Romeinen, ons niet met nog
allerlei vragen tot U zouden richten -want U alleen kunt ons immers zeggen, hoe
het met deze en andere dingen gesteld is - en zo heb ik nu bij deze gelegenheid nog
een kleine vraag.'
Hoofdstuk 96: Het ontstaan van de wind
[1] Ik zei: 'Wat je Mij nu wilt vragen weet Ik al, daarom wil Ik je het stellen van de
vraag besparen en je direct met het antwoord op je vraag tegemoet komen.
[2] Kijk, de wind, die nu tamelijk koel is gaan waaien, heeft die vraag in jou
opgeroepen! J ij zou graag willen weten waar die wind oorspronkelijk vandaan
komt en waar hij heen gaat; maar dat is voor jou moeilijk te begrijpen, ook al is het
voor Mij heel gemakkelijk om het je te zeggen.
[3] Zo vernemen ook veel mensen het waaien van de wind, maar ze weten niet
waar hij oorspronkelijk vandaan komt en waar hij heen gaat, en nog minder vatten
en begrijpen ze waar de geestelijke wind in hun hart vandaan komt en waar die
heen gaat. Daarom zijn ze dan ook steeds volonbegrip in hun hart en kennen ze
niet eens hun ziel en nog minder de geest daarin, en Mij als de oer en hoofdwind
van het leven kunnen ze al helemaal niet kennen.
195
[4] Kijk, niets in de materile schepping kan ontstaan en voortbestaan zonder een
geestelijke grondslag, en zo kan ook de wind, die nu waait, dat zeker niet!
[5] Ik heb jullie op de Olijfberg al een aanwijzing gegeven en bij een andere
gelegenheid een nog uitvoeriger aanwijzing aan Mijn leerlingen, dat deze aarde
evenals ieder ander hemellichaam een dierlijk organisch leven heeft en zodoende
ook al de natuurlijke verrichtingen en verschijnselen van het organisch dierlijke
leven te zien geeft. Ten eerste moet ze gevoed worden, en wel zoals bijvoorbeeld
een groot dier. En omdat ze een dierlijk leven heeft, moet ze ook een soort hart,
longen, milt, lever, nieren, maag en, kortom, op analoge wijze al die ingewanden
hebben, die ook bij een volmaakt dier nodig zijn om te leven. En als de aarde dat
allemaal in zich heeft, spreekt het ook vanzelf dat er aan de oppervlakte alle
mogelijke uitingen van haar inwendige organisch dierlijke leven waargenomen
worden door jullie, bewoners van het oppervlak van de aarde.
[6] De aarde ademt dus ook, en wel om de zes uur. Zes uur heeft ze nodig om in te
ademen en zes uur om uit te ademen. Welnu, dat in en uitademen wordt op de hele
aarde waargenomen, en wel vier keer, door middel van een periodieke wind die,
hoewel die voor de hele aarde op hetzelfde tijdstip voortgebracht wordt, aan de
oppervlakte niet gelijktijdig waargenomen kan worden. Want vanwege het
dagelijkse draaien van de aarde om haar as en de door deze beweging van de aarde
steeds wisselende stand van de zon boven de aarde, kan het van het oosten tot aan
het westen niet gelijktijdig middag of morgen, avond en middernacht zijn.
[7] Heel ver hier vandaan in het oosten is het nu al middernacht, en heel ver in het
westen, bijvoorbeeld in die landen waarvan Ik jullie eerder zei dat ze aan de andere
kant van de grote oceaan liggen, zal het nu zo rond het middaguur zijn. Kort en
goed: op de hele omtrek van de aarde zijn nu bijvoorbeeld alle uren van de dag
vertegenwoordigd, en zo kan een levensuiting van de aarde niet op n en
hetzelfde uur van de dag waargenomen worden, ook al vindt ze voor de aarde op
n en hetzelfde moment plaats.
[8] De wind die nu waait is afkomstig van zo'n ademhalende levensuiting van de
aarde. Maar je moet je dat niet zo voorstellen, alsof de aarde een mond of een neus
heeft en dat de door deze organen uitgestoten adem nu misschien vanaf de noord of
de zuidpool hier aangekomen is. Nee, dergelijke winden ontstaan veeleer alleen
maar, doordat de aarde wanneer ze inademt wijder wordt, wat in het bijzonder
voelbaar is onder de zeen, die haar meer weke delen zijn, hierbij neemt haar
omvang zodanig toe, dat de zee overal enkele handbreedten stijgt en bij het
uitademen, waarbij de aarde weer kleiner wordt en samentrekt, daalt de zee weer
net zoveel als hij gedurende het inademen gestegen is. En kijk, dit dalen en stijgen
van de zeespiegel brengt dan ook de periodieke beweging tot stand van de
atmosferische lucht die de aarde omgeeft en die jij nu als wind waarneemt! Want
wind is niets anders dan alleen maar een vaak meer of minder heftig stromen van
de lucht; ook de heftigste stormwind is niets anders. Maar de oorzaken waardoor
de lucht tot stromen gebracht wordt kunnen verschillend zijn; om die allemaal op
te noemen en precies te beschrijven zouden verscheidene dagen nodig zijn.
[9] Dat winden die uit het noorden komen koud zijn, en winden die uit het zuiden
komen warm, wordt veroorzaakt door de klimatologische omstandigheden. In het
196
noorden van de aarde is het koud omdat er zoveel sneeuwen ijs is, en daarom kan
daar ook geen warme wind vandaan komen. Naar het zuiden toe wordt het, doordat
de zonnestralen meer loodrecht op de aarde vallen, steeds warmer en aan de
evenaar van de aarde zelfs heet, zoals je reeds uit ervaring weet, en daarom zijn de
uit het zuiden komende winden dan ook warm; in de grote zandwoestijnen worden
ze vaak verzengend heet. In het eigenlijke en diepe zuiden worden de
zuidenwinden vanwege het daar aanwezige poolijs en de sneeuw ook weer heel
koud, evenals de noordenwinden dat hier op het noordelijke halfrond zijn.
[10] En daarmee, vriend Marcus, is deze verklaring van de natuurlijke oorzaak van
het ontstaan van de winden voorlopig voldoende; meer hierover zal jouw eigen
geest je op de juiste tijd meedelen, alsook aan iedereen die in de geest
wedergeboren wordt. [11] Maar dat er op de achtergrond geesten aan het werk zijn
bij alles wat er op de aarde en ook op alle andere hemellichamen gebeurt, heb Ik
jullie al getoond, en daarom kunnen we deze verklaringen nu beindigen.
[12] In latere tijden zullen er echter maar al teveelonderzoekers van alle
natuurverschijnselen opstaan en alles afwegen en goed berekenen, en dat zal voor
het bestrijden van vele verkeerde ideen en het vernietigen van het zwarte
bijgeloof zeker goed en nuttig zijn; maar toch zullen velen van dergelijke
onderzoekers dermate ver afdwalen, dat ze het geestelijke standpunt helemaal
zullen kwijtraken en in de dode materie zullen rondzwerven, en dat is dan ook niet
meer iets goeds. [13] Een mens moet weliswaar van alle dingen en verschijnselen
de ware oorzaak zien; maar hij moet dat vanuit zijn levende geest ontvangen, zodat
hij alles in de geest en in de volle waarheid ziet en derhalve de geestelijke
levensgrondslag daarbij niet verliest. Als de mens met zijn inzicht op dit standpunt
staat, kan hij zijn medemensen met zijn lessen over alle mogelijke dingen en
gebeurtenissen werkelijk en echt van nut zijn, maar als pure natuurkundige kan hij
meer kwaad dan goed doen; want wat zou het een mens baten als hij alle dingen ter
wereld zou bezitten en begrijpen, maar daarbij schade zou lijden aan zijn ziel? Zou
hem dat in de andere wereld dan tot enig nut zijn?'
Hoofdstuk 97: Over het materialistische onderzoek van de natuur
[1] (De Heer:) 'Kijk, bij de oude Egyptenaren bestonden er ten tijde van de latere
farao's ook een aantallouter uiterlijke natuuronderzoekers en natuurkundigen, en nu
nog vullen de werken die ze geschreven hebben grote zalen en kasten en planken!
J e zou er zeker een paar eeuwen voor nodig hebben om al die boeken en rollen en
tabletten door te lezen. Kijk, de zielen van die natuurkundigen zetten ook aan gene
zijde hun onderzoekingen en zoeken voort, vallen van de ene dwaling in de andere,
laten zich door geen engel iets leren en blijven in hun waan en zoeken de
oergrondslag van de krachten alleen maar in de materie, die voor hen zo goed als
helemaal niet bestaat; want hun eindeloos gezwoeg vindt alleen maar plaats in hun
schijnmaterie, die nergens anders uit bestaat dan alleen uit hun vluchtige en zeer
wisselvallige inbeelding en fantasie! [2] Dat het met die zielen zo gesteld is, kun je
wel van Mij aannemen; maar dan vraag Ik: wat voor levensnut levert dat voor hen
op? Kijk, helemaal geen; want zolang zij in hun waan volharden, kan er voor hen
197
toch zeker nooit enig levensheil opbloeien en tot een rijpe vrucht worden! Daarom
dient ook hier een louter vorsen in de dingen van de natuur alleen maar in zoverre
een voorbijgaand aards nuttig doel, dat zich daaruit dingen voor de mensen kunnen
ontwikkelen die voor wereldse doeleinden te gebruiken zijn; maar al die vele
uitvindingen, die in de toekomst nog door de natuurkundigen ten uitvoer gebracht
zullen worden, zullen net zolang het stempel van onvolmaaktheid dragen als ze
niet door zulke mensen worden uitgevoerd, die de krachten van de natuur der
materie alleen vanuit de lichtende en waarachtige geestelijke grondslag leren
kennen en daardoor ook ware heersers over de gehele natuur zijn, waar jullie een
voorbeeld van hebben gezien bij de zeven Egyptenaren.
[3] Maar mensen die het eenmaal ver gebracht hebben in de ware kennis van
zichzelf en van daaruit ook van de hele natuur en haar krachten, zullen iets heel
anders en beters als aardse bezigheid kiezen dan het vervaardigen van allerlei
kunstmatige en materieel nuttige dingen, machines en producten; want geestelijke
mensen zullen er altijd bovenal naar streven steeds nader tot Mij te komen en zich
de volheid van het eeuwige leven eigen te maken. Want alleen dat kan voor de
ware denker en ziener een rele waarde hebben, omdat dat een eeuwig bezit is,
maar alles van deze wereld alleen maar voorzover het hem behulpzaam kan zijn bij
het bereiken van het grote hoofddoel.
[4] Maar tegen degene die nu zegt: 'Kijk, ik bezit vele goederen, heb grote schatten
en breng allerlei nieuwe en knappe dingen ten uitvoer; want ik zorg dat ik
vakmensen uit alle windstreken krijg, die in staat zijn allerlei dingen te maken!',
zeg Ik op Mijn beurt: hoe lang zul je dat allemaal eigenlijk nog het jouwe kunnen
noemen? Kijk, morgen al kan je ziel uit je lichaam genomen worden, en wat zal die
dan meenemen van alles wat jij nu nog het jouwe noemt? Ik zegje: enkel en alleen
het waarachtig goede dat ze op deze wereld voor een ander heeft gedaan! Maar als
ze dat niet heeft gedaan, dan zullen de vele hier achtergelaten goederen, schatten
en kostbare dingen aan gene zijde een hoge en moeilijk te overstijgen
scheidingswand voor haar vormen tussen Mijn rijk en haar wezen, omdat er aan
haar kant veel gejammer en tandengeknars zal zijn. [5] Laat een ieder van jullie
dus vooral het ware rijk Gods en zijn gerechtigheid zoeken, die bestaat uit de ware
en levende liefde tot God en uit de daadwerkelijke liefde tot de naaste, en al het
andere zal daar, als het nodig is, als een vrije gift aan toegevoegd worden.
[6] Laat de winden waaien en de wolken hun wegen gaan en heb voor alle
natuurverschijnselen op deze aarde niet meer aandacht dan voor die van het
innerlijke leven; want de vruchten voor het eeuwige leven zulle~alleen uit het
laatstgenoemde voortkomen. En nu hebben we ook over dit punt voldoende
gesproken, en jullie zullen Mij ook begrepen hebben.' ..
[7] Marcus zei: 'J a, Heer en Meester, wat U nu gezegd hebt, hebben wij zeker
allemaal begrepen, en U hebt in Uw onderricht nogmaals duidelijk gemaakt dat U
de enige Schepper, Heer, Instandhouder en Bestuurder bent van alle dingen in de
zintuiglijke waarneembare wereld en in de geestenwereld. Ik ben U daarvoor
opnieuw voor eeuwig alle dank verschuldigd. Nu weten we voor eens en voor
altijd duidelijk wat voor gedaante onze aarde heeft, wat ze is en hoe ze ingericht is.
198
[8] Weliswaar hebben wij .ook op de berg en bij de grootse uiteenzetting van de
zes scheppingsperioden de aarde wel heel schitterend door U uitgelegd gekregen;
maar nu hebben wij van haar tegenwoordige gesteldheid een heel duidelijke en
juiste voorstelling gekregen, en die is voor ons ook van groot belang. Wij zullen
het nu in de loop van de tijd en door onze invloed op het onderwijs aan de jeugd
wel zover brengen, dat men de aarde niet meer zal beschouwen als een grote cirkel
met landen, maar als een grote bol, en dat de dag en de nacht niet tot stand komen
doordat de zon dagelijkse om de aarde cirkelt, maar enkel doordat de aarde
zelfstandig draait om haar as door haar middelpunt, in een tijd van 24 25 van
onze uren. O, dat is een heel groot voordeel voor ons ware onderwijs; wij zullen
ons ook alle moeite getroosten om ervoor te zorgen dat in eerste instantie onze
kinderen in alle opzichten een zo juist mogelijk onderwijs zullen krijgen.'
Hoofdstuk 98: De waakzaamheid van de ziel
[1] Toen Marcus deze woorden gesproken had, werd er in het zuidwesten een vurig
rood schijnsel zichtbaar, dat van achter een berg opsteeg.
[2] Allen vroegen Mij wat dit was en wat het te betekenen had.
[3] Maar Ik zei: 'Vrienden, het is nauwelijks de moeite waard om aan een dergelijk
doodgewoon natuurlijk verschijnsel ook maar de minste aandacht te schenken!
Aan de achterkant van die niet al te hoge berg hebben schaapherders vandaag een
hoop droog hout verzameld en ze hebben dat nu aangestoken omdat het al heel
donker is geworden, en dat verbrandt nu en zal ook weldra helemaal verbrand zijn.
Dat is de betekenis van dit verschijnsel.'
[4] Agricola zei: 'Daar zit werkelijk niet veel in voor het heil van de mensen! ,
[5] Ik zei: 'Dat zeker niet; maar de Farizeen hebben dit vuur vanuit J eruzalem toch
ook opgemerkt en weten daar vast allerlei betekenissen uit te halen. Over die
heuvels zijn nu reizigers op weg naar Tyrus, die op de terugweg J eruzalem zullen
bezoeken, en door hen zullen de Farizeen weer gelogenstraft worden, wat nog het
beste effect van dit verschijnsel zal zijn. [6] Maar in huls zijn onze kokkinnen nu
ook gereed met het avondmaal; deze nacht zal ons weinig bezienswaardigs meer
bieden, laten we daarom m huls gaan en daar het avondmaal nuttigen!'
[7] Ik had dat nog maar net gezegd, of er kwam al een dienaar uit het huis om ons
te zeggen dat het avondmaal bereid was; wij ging dan ook direct het huis binnen,
gingen aan tafel zitten en namen de goed toebereide vissen tot ons, alsook het
brood en de wijn. Iedereen was opgewekt, omdat ook Ik opgewekt was.
[8] Maria van Magdala vertelde Maria en Martha verscheidene verhalen over de
tempeldienaren, en hoe die veel moeite hadden gedaan om haar te verleiden en aan
hun kant te krijgen, en wat voor grote geschenken ze haar gebracht hadden. Zij had
echter gedacht: 'Dat kunnen de armen goed gebruiken' ; en zo was ze dan ook
enkel en alleen vanwege de armen de tempeldienaren ter wille geweest. Maar zelfs
deze manier om zich tot zonde te laten verleiden was haar slecht bekomen; want
kort daarna was ze in bezit genomen door zeven boze geesten, en daar had ze veel
van te verduren en te lijden gehad. En ze vertelde nog vele dingen uit de tijd van
haar lijden en ook, hoe Ik haar van die kwade geesten verlost had, bij welke
199
gelegenheid zij zich ook weer in alle liefde, met alle innigheid van haar hart tot Mij
wendde. [9] Maar Ik kalmeerde haar en zei haar dat ze nu moest eten en drinken.
[10] Hierop vroeg Marcus Mij weer of de boze geesten, die uit deze vrouw
verdreven waren, ook van het soort waren als die in l1lyri.
[11] Ik zei: 'Zeer zeker; want alleen zulke nog uiterst materile geesten of, hier
beter gezegd, zielen doen zoiets wanneer ze de gelegenheid daartoe krijgen. En hoe
dergelijke gelegenheden ontstaan heb Ik jullie getoond, voorzover dat voor jullie
nodig was om te weten. We zullen daar dus ook niet verder over spreken; want Ik
wilde Mij hier meer rust gunnen dan op de Olijfberg het geval was. Maar zie eens:
Ik heb hier met jullie meer te doen gekregen dan op enige dag op de Olijfberg.
Maar dat geeft nu niets; want zolang het dag is moet men ook werken; pas als
daarna de nacht komt en de duisternis, waarin nooit goed gewerkt kan worden, kan
men zich rust gunnen. Maar wie 's nachts rust moet niet te vast slapen, zodat hij
kan horen of er misschien dieven zijn huis binnendringen, die zich het bezit van de
diepe slaper willen toeigenen!'
[12] Nu zei Petrus: 'Heer en Meester, wanneer men 's avonds van het vaak zware
ingespannen werk heel slaperig wordt, dan is het wel erg moeilijk om tijdens het
slapen over zichzelf te waken. Hoe kan men daarvoor zorgen?'
[13] Ik zei: 'Natuurlijk niet zoals jij het begrepen hebt; maar al slaapt het lichaam
van een mens nog zo vast, dan waakt toch zijn in Mij sterke ziel, en die zal het
lichaam wel wekken wanneer dat nodig is. [14] En Ik heb dit nu tegen jullie
gezegd, opdat jullie je ziel zuiver zullen houden; want een onreine ziel is tenslotte
net zo materieel als haar lichaam en kan daar niet over waken, aangezien ook de
geest die zich in de ziel bevindt niet over haar kan waken als ze vast slaapt, omdat
de ziel dan niets van zijn invloed kan en wil merken.'
[15] Nu zei Thomas: 'Heer en Meester, wij weten heel goed dat onze zielen nog
lang niet rein genoeg zijn, maar wat moeten wij doen om te zorgen dat ze zo zuiver
worden dat U er tevreden en blij mee bent?' [16] Ik zei: 'Wel, dat heb Ik jullie al
wel heel vaak gezegd en getoond! Handel daar maar altijd naar, dan zal het vuur
van jullie liefde voor God en je naaste jullie zielen heel spoedig alles verschaffen,
wat hun nog ontbreekt! Als Ik eenmaal opgevaren zal zijn en Mijn geest over jullie
zal uitstorten, zullen ook jullie zielen rein worden als zuiver goud; maar tot dan
moeten jullie volharden in volle liefde en echt geduld!' [17] Daarmee waren de
leerlingen tevreden en ze vroegen Mij die avond verder niets meer .
Hoofdstuk 99: Uitgekomen en niet uitgekomen voorspellingen
[1] Nu vroeg een van de Farizeen, die ook zijn vrouwen kinderen in Bethani had,
aan Mij: 'Heer en Meester, zou U het mij kwalijk nemen als ik weg zou gaan om
mijn vrouw en kinderen te begroeten?' [2] Ik zei: 'O absoluut niet; maar kijk eens
naar deze oudste leerlingen van Mij; zij hebben thuis ook vrouwen kinderen en
geen van hen vraagt Mij zoiets als jij nu! Maar Ik zeg nu tegen jou, en ook tegen
jullie allemaal: wie op de wereld ook nog maar iets meer liefheeft dan Mij, is Mij
niet waard, en wie eenmaal zijn hand aan de ploeg legt en achterom kijkt, dat wil
zeggen naar datgene wat van de wereld is, die is nog niet geschikt voor het rijk
200
Gods. Denk jij dan dat je vrouwen kinderen beter verzorgd zijn als jij hen deze
nacht nog zou zien en spreken? -Dat is nu zo Mijn mening; overigens staat het je
volkomen vrij om te doen zoals jou goeddunkt.'
[3] Toen de Farizeer dat van Mij gehoord had, had hij ook geen zin meer om nu
op de late avond zijn vrouwen kinderen te bezoeken, en hij bleef heel rustig aan
tafel zitten. [4] Nu echter vroeg een ander uit de groep joodse Grieken, die ook een
Farizeer was: 'Heer en Meester, U weet al sinds eeuwigheid in Uw geest wat U
morgen allemaal gaat doen en ondernemen! Af en toe hebt U ons dat ongevraagd
laten weten; daarom kan het nu toch ook niet zo heel verkeerd zijn als ik U vraag
wat U morgen allemaal gaat ondernemen.'
[5] Ik zei: 'Als het voor jou en de anderen nodig en nuttig zou zijn, zou Ik jullie
ook wel zeggen wat Ik morgen allemaal ga ondernemen; maar omdat dat niet zo is,
zeg Ik het jullie ook niet.
[6] Het is nu eenmaal niet goed voor de mens als hij van tevoren teveel weet van
wat er in de toekomst als vaststaand zal gebeuren; want dat zou de mensen ofwel
tot vertwijfeling brengen of hen uiteindelijk heel lui en passief maken.
[7] Op deze aarde, waar de kinderen van God opgevoed worden, is het ook
onmogelijk om de toekomst met even grote zekerheid te voorspellen als op een
willekeurige andere planeet het geval kan zijn; want vanwege de volledige
wilsvrijheid van de mensen op deze aarde is in de allereerste plaats bepalend wat
de mensen zelf willen en hoe ze volgens hun kennis en wil handelen.
[8] Wanneer Ik nu zou zeggen: 'J ij kunt nu weten, willen en handelen zoals je wilt,
maar er zal met volledige zekerheid toch alleen maar gebeuren wat Ik wil en tegen
jou zeg!', ja, wanneer het zo zou zijn, dan zou Ik echt volkomen zinloos vanuit de
hemelen naar jullie mensen afgedaald zijn, en heel Mijn leer die Ik aan jullie geef
zou nutteloos zijn! [9] J a, Ik zeg nog sterker: wanneer in zedelijk en staatkundig
opzicht alleen maar zou gebeuren wat Ik jullie verkondig, en welonveranderlijk,
dan zouden jullie mensen geen hogere bestemming hebben dan de dieren; en
waarvoor zouden jullie dan je inzicht, je verstand en je liefde hebben, en van
daaruit je volmaakt vrije wil? Ik kan jullie van tevoren alleen maar in zoverre als
geheel vaststaand zeggen dat jullie dit of dat zal overkomen, wanneer jullie zus of
zo willen en handelen; maar wanneer Ik ooit van tevoren een volk of alleen maar
een mens als geheel vaststaand zou laten weten, dat dit of dat vast en zeker zou
gebeuren, dan zouden jullie er niet toe bestemd zijn om kinderen van God te
worden en zou Ik in Mijn geest jullie Vader niet zijn.
[10] Kijk maar bij alle profeten, die toekomstige dingen voorspeld hebben, of er
ooit n iets als een onafwendbaar komend feit voorspeld heeft! leder van hen
heeft zijn voorspelling steeds alleen maar geformuleerd onder bepaalde
voorwaarden, die altijd betrekking hadden op het beter of slechter worden van de
mensen. Alleen Mijn vleeswording is de mensen tot hun heil als geheel vaststaand
voorspeld, onafhankelijk van hun wil of handelen, daarom is dat ook louter Mijn
werk; maar hoewel het dat is, laat Ik toch iedereen die dat maar wil deelnemen aan
dit uiterst grote werk van Mij. [11] J ona moest, door Mijn geest gedreven, naar de
Ninevieten gaan om hun ondergang aan te kondigen, als ze in hun slechtheid
zouden volharden. Hij deed dat niet graag, omdat hij als profeet wel wist dat Mijn
201
vooraankondigingen steeds op voorwaarden gebaseerd zijn. Maar het volk van
Nineve beterde zijn leven en de feitelijke uitvoering van Mijn dreigement bleef
natuurlijk uit, wat zelfs J ona ergerde.
[12] Zo ging het ook met de profeet J eremia, een zoon van Chilkia, uit het
priestergeslacht van Anatot in het land Benjamin, die Ik geroepen had ten tijde van
J osia, de zoon van Amon, in zijn dertiende regeringsjaar als koning van J uda, en
eveneens ten tijde van koning J ojakim, een zoon van J osia, en tot aan het einde van
het elfde jaar van Sedekia, ook een zoon van J osia, koning van J uda, en tot de
gevangenneming van J eruzalem in de vijfde maand. J a, de voorspelling van deze
profeet is dikwijls in vervulling gegaan, en de gevangenschap vond plaats; maar
niet vanwege het feit dat Ik het de toenmalige joden, die Mij helemaal vergeten
waren, van tevoren door de genoemde profeet had laten aankondigen, maar omdat
de joden hun leven niet beterden, de profeet enkel uitlachten en uitscholden en
tenslotte zelfs vervolgden, zodat hij zelf onwillig werd en alles wat hij geschreven
had vernietigde en Ik hem vervolgens zei dat hij alles weer opnieuw op moest
schrijven en hem dat ook liet doen.
[13] De joden waren er dus zelfde schuld van, dat voor het grootste deel helaas
datgene aan hen voltrokken werd wat hun aangekondigd werd. Maar voor vele
joden die hun leven werkelijk gebeterd hadden ging het boze deel van de
voorspelling van J eremia niet in vervulling, maar alleen het goede.
[14] En zo is het vanzelf begrijpelijk dat alles wat Ik jullie voorspeld heb en nog
zal voorspellen noodzakelijkerwijs in twee delen uiteenvalt: ofwel de erge dingen
gebeuren, ofwel de goede; evenzo wordt ook de tijd nooit als vaststaand
aangegeven, maar die richt zich altijd helemaal naar de wil en het handelen van de
mensen! Want hoe zou Ik tegen een volk, hoe ontaard ook, kunnen zeggen: 'Omdat
jullie zo slecht zijn geworden en geen acht geslagen hebben op Mijn ernstige
vermaningen, moeten jullie over zeven dagen, gerekend vanaf vandaag, van de
aarde verdelgd worden met bliksem en donder en pek en zwavel uit de hemel! ' -
maar als het volk dat zeer ter harte zou nemen, boete zou doen in zak en as en zich
naar Mij zou keren?! Zal Ik onder dergelijke omstandigheden ook nog op de
zevende dag Mijn dreigement ten uitvoer brengen, omdat Ik dat Zelf verkondigd
heb? O nee -Ik zal Mij over dat tot inkeer gekomen volk ontfermen en het zegenen
en niet tuchtigen! [15] J ullie hebben de tekenen gezien en weten wat Ikzelf over de
toekomst van J eruzalem heb voorspeld, maar daarom heeft dat nog niet tot gevolg
dat het ook als geheelonveranderlijk en vaststaand moet plaatsvinden, maar het zal
allemaal afhangen van de wil en het handelen van de joden en tempeldienaren!
[16] Nu zei de Farizeer: 'Maar Heer, U moet voor Uzelf toch met volledige
zekerheid kunnen voorzien of de joden en tempeldienaren hun leven wel of niet
zullen beteren, en op grond daarvan dan ook kunnen zeggen of het aangekondigde
gericht niet of wel over hen zal komen!'
[17] Ik zei: 'J a, zo denk jij als mens - maar Ik denk er heel anders over. Heb je dan
nooit op sommige plaatsen in de Schrift gelezen dat er stond: 'En God had Zijn
gelaat van dit volk afgewend'? Wat wil dat nu zeggen? Kijk, dat wil zoveel zeggen
als: als Ik een volk n-, twee-, drie tot zevenmaal gewaarschuwd heb, let Ik niet
meer op wat het wil en wat het vervolgens doet; kortom, dat volk of ook ieder
202
mens kan dan voor zichzelf willen en doen wat hem belieft, en Ik neem nergens
kennis van, tot het zijn leven ofwel volledig verbeterd heeft ofwel tot de maat van
de zonden vol is. Zoals een volk of ook een mens dan wil en handelt, zo zal het
hem ook vergaan! Want Ik heb het op aarde wel zo ingericht, dat op iedere
handelwijze van de mensen vanzelf het zekere resultaat moet komen.
[18] En zo zal dan ook de dag van morgen komen, zonder dat Ik jullie nu hoef te
voorspellen hoe die eruit zal zien. Ook al zullen zo nu en dan zuivere lichtgeesten
de mensen iets voorspellen, dan zal het toch ook blijven bij wat Ik jullie nu gezegd
heb, en waarvan jullie verstand moet erkennen dat dat alleen de enige waarheid
kan zijn. Maar omdat we voor vandaag voldoende over allerhande dingen
gesproken hebben, zullen we ons nu weer eens ter ruste begeven en onze
ingewanden door de slaap sterken.' [19] Daarop stonden allen op en begaven zich
naar de plaatsen, waar rustplaatsen voor hen klaargemaakt waren. Ik bleef echter
tot de morgen op Mijn ruststoel in de zaal.
Hoofdstuk 100: De wilsvrijheid van de mens en de alwetendheid van God
Zeden en gewoonten. (18.2.1861)
[1] Nadat in deze nacht iedereen heel goed uitgeslapen en uitgerust was, stonden
allen samen met Mij ruim een uur voor zonsopgang op, en wasten zich volgens de
gewoonte van de joden; maar de Romeinen wasten zich volgens hun gewoonte met
welriekend water en smeerden zich daarna in met eveneens welriekende olie, wat
natuurlijk een zeer aangename geur in de kamers van het huis verspreidde.
[2] Toen kwamen er enkele leerlingen naar Mij toe en zeiden: 'Heer, zij hebben
weliswaar ons geloof en onze overtuiging aangenomen, maar ze schijnen toch aan
hun heidense gebruiken te willen vasthouden! Dat water, die olin en die zalven
zullen wel heel kostbaar zijn en dan zou het toch ook voor hen nuttiger zijn om
zich net als wij met puur en fris water te wassen en het vele geld, dat hun water,
hun olin en hun zalven zeker kosten, voor de armen te gebruiken!'
[3] Ik zei: 'Wie voor de armen doet wat deze Romeinen doen, heeft ook het recht
om, als zijn vermogen dat toelaat, ook zijn lichaam te verzorgen op de manier die
hij reeds van kind af aan gewend is; want voor hen is dat net zo'n natuurlijke
behoefte geworden als voor jullie het zuivere, frisse water. Ik let er niet op, of en
waarmee iemand zijn huid heeft gereinigd en verfrist, maar alleen of hij gewassen
en rein van hart ten overstaan van Mij is. [4] Daarom moeten jullie, als jullie Mijn
evangelie aan de volkeren zullen verkondigen, je ook niet bemoeien met de manier
waarop zij gewend zijn hun lichaam te verzorgen; want voor iedereen is het
voldoende dat hij in Mij en Mijn naam gelooft en volgens Mijn leer leeft; maar zijn
lichaam moet hij voeden en verzorgen zoals hij dat van kind af aan gewend was,
zodat hij op zijn eigen manier fris en gezond kan blijven.
[5] Kortom, datgene waarvan jullie zien dat Ik het gedoog, moeten jullie ook
gedogen! En wat Ik jullie tot ieders zieleheil heb aangeraden, moeten jullie ook
diegenen aanraden naar wie jullie door Mijn geest geleid worden, -zonder je eraan
te storen of iemand het aanneemt of niet!
203
[6] Ook moeten jullie alles eten en drinken wat jullie op tafel wordt voorgezet en
geen drukte maken over het materile uiterlijke jodendom, dat voor Mij geen
waarde heeft, maar handelen in de geest van het ware, innerlijke en levende
jodendom; dan zullen jullie Mijn waarachtige leerlingen zijn; dan zal Ik
welgevallen aan jullie hebben en aan jullie werken en zal in de geest bij jullie
blijven tot aan het einde der tijden van deze aarde! - Hebben jullie Mij begrepen?'
[7] Nu zei J ohannes: 'Heer, U zegt altijd: 'tot aan het einde der tijden van deze
aarde!' Goed, maar wanneer die voorbij zullen zijn, hoe zal het dan verder gaan in
de hele eeuwigheid, en zullen wij dan tot aan het einde der tijden van deze aarde
hier moeten blijven en steeds aan alle volkeren der aarde Uw evangelie moeten
verkondigen?' [8] Met een vriendelijk gezicht zei Ik tegen Mijn geliefde leerling:
'Wat heb jij soms toch een kinderlijke geest en kinderlijk verstand! J ullie zullen
wat je lichamelijke persoonlijkheid betreft ook niet langer op deze aarde hoeven te
leven dan enig ander normaal gezond mens; maar jullie zullen voor een deel
geestelijk werkzaam blijven voortleven in al diegenen die jullie in Mijn naam
zullen navolgen, - maar voor een ander belangrijk deel zullen jullie bij Mij in Mijn
hemelen eeuwig verder leven en van daaruit meer dan nu kunnen inwerken op de
mensen van deze aarde, die zoals jullie bekend is bovenal de bestemming hebben
om net als jullie Mijn kinderen te worden.
[9] Maar het zal voor jullie tot nu toe nog onbegrijpelijk lang duren eer het
eigenlijke einde der tijden van deze aarde zal komen! Want kijk, alle materie van
deze aarde bestaat uit gerichte zielen, die nog vrij gemaakt moeten worden. Reken
nu n atoom materie voor de substantie van n ziel, en bedenk dat er per jaar
maar 10.000 maal 10.000 zielen uit het gericht van de materie verlost kunnen
worden langs de weg, die Ik jullie al herhaalde malen getoond heb - omdat er
namelijk bij zo'n grote jaarlijkse toename van het aantal mensen niet meer mensen
op de aardbodem kunnen bestaan - dan zullen jullie wel inzien dat de aarde,
hoewel onder nog vele veranderingen, ook in materieel opzicht nog behoorlijk lang
zal blijven bestaan. [10] Daar komt echter nog bij, dat er vanuit de zon en de ether
die haar omgeeft steeds opnieuw materie aan die van de aarde wordt toegevoegd,
waarvan de hoeveelheid overigens kleiner is dan de jaarlijkse hoeveelheid verloste
materie, en in dat licht bezien zullen jullie nog eens te meer begrijpen wat voor
zeer lange bestaansduur deze aarde tot aan haar laatste tijden nog beschoren is.
Alleen, dat is allemaal door Mij sinds eeuwigheid zo bepaald, en die tijd schijnt
alleen de mens lang toe, die nog de last van het vlees draagt; maar in Mijn rijk
zullen jullie de tijd en haar duur met heel andere ogen en met een heel ander
inzicht en andere wijsheid beschouwen. Kijk, zo staan de zaken er voor!
[11] Maar nu gaan we weer naar buiten! Want nu zullen alle aanwezigen wel gauw
uit hun kamers naar deze zaal komen; en voor die tijd wil Ik met jullie weinigen al
buiten zijn.'
[12] Toen Ik zo met die paar oude leerlingen van Mij gesproken had, en wel met
Petrus, J ohannes, Andreas, J acobus en Mattheus, kwam ook onze Lazarus naar ons
toe, begroette Mij en vroeg wanneer Ik het ochtendmaal zou willen gebruiken.
204
[13] En Ik zei: 'Kort na zonsopgang, aangezien Ik Mij daarna tot de avond naar een
plaats zal begeven, van waaruit we vanavond pas weer terug zullen keren; welke
plaats wij zullen bezoeken, krijgen jullie later wel te horen!'
[14] Toen Lazarus dat hoorde, ging hij weg om alles te regelen; maar Ik ging met
de paar leerlingen direct naar buiten, en Lazarus kwam Mij spoedig achterna.
Hoofdstuk 101: De vlucht kraanvogels
[1] Op een afstand van ongeveer duizend passen van het stadje Bethani bevond
zich een vrije heuvel, die ook tot het bezit van Lazarus behoorde. Daar gingen wij
naartoe en beklommen hem ook weldra met gemak, omdat hij niet al te hoog was;
en aangezien hij helemaal vrij stond, gaf hij rondom een heerlijk uitzicht, en men
kon van daaruit ook helemaal tot J eruzalem kijken.
[2] Toen wij ons helemaal bovenop de heuvel bevonden, zagen wij in de lucht een
grote vlucht kraanvogels uit het noordwesten komen, en Lazarus meende dat het
een zeldzaam verschijnsel was om deze vogels zo vroeg in de morgen te zien
voorttrekken; want gewoonlijk trekken ze pas rond de middag voorbij, maar
meestal in de namiddag. Dat had volgens hem iets heel bijzonders te betekenen;
want deze vogels hebben een heel scherp instinct en voelen al dagen van tevoren
wanneer er onraad voor hen dreigt in de natuur waar ze zich vanwege hun
levensonderhoud ophouden; dan maken ze zich gereed voor de reis en wanneer
hun leider een teken geeft vliegen ze allemaal tegelijk op en trekken naar een
andere, veilige plaats. [3] Ik zei: 'J e hebt de aard van deze vogels werkelijk heel
goed waargenomen; dat is deze vogels inderdaad gegeven; maar hier geven ze ook
iets anders aan. Als jij goed thuis zou zijn in de aloude leer der overeenstemmingen
tussen de geestenwereld en de zintuiglijke wereld, watje nog wel zult worden, dan
zou je de eigenlijke betekenis van deze vlucht kraanvogels in de ochtend ook
helemaal begrijpen; maar nu begrijp je alleen wat je door ervaring uit de aard van
deze vogels hebt afgeleid. [4] Let nu heel goed op wat deze vogels, die anders
uiterst voorzichtig zijn, zullen doen wanneer ze precies over ons heen vliegen!'
[5] Hierop namen wij de vlucht van deze vogels scherp in ogenschouw, zoals die
ons in zeer fraaie orde naderde. Er waren bijna honderd vogels in een lange rij, en
precies zeven vormden de korte hoekrij, die altijd uit de oude, sterke en in zekere
zin ervaren mannelijke leiders bestaat.
[6] Toen de vlucht kraanvogels boven onze hoofden vloog, minstens vierhonderd
manslengten hoog, hield hij stil, de rij werd opgeheven, en de honderdzeven
kraanvogels begonnen in cirkels te vliegen en daalden steeds lager en lager en dat
zolang, tot ze nauwelijks zeven manslengten boven ons rondcirkelden en ons met
hun nu niet zo welluidende gezang in zekere zin eer betuigden. Dit duurde een paar
minuten en daarna daalden de vogels heuvelafwaarts naar de vlakte beneden, waar
zich een tamelijk grote vijver bevond, waar Lazarus voor zijn huis de vissen
kweekte, die weliswaar slechts van de gewone soort waren. In deze vijver dronken
de vogels water, zoveel als ze nodig hadden voor hun verdere vlucht. Toen ze daar
kennelijk allemaal van voorzien waren, gaven de zeven oudste het goed herkenbare
teken om op te breken en verhieven alle vogels zich in n klap in de lucht, maar
205
maakten vr hun definitieve vertrek nogmaals enkele cirkels om de heuvel heen,
waar wij ons bevonden. Daarop vlogen ze in cirkels snel tot hun oorspronkelijke
hoogte, vormden daar direct weer de vroegere opstelling en trokken toen naar het
noordoosten; pas op tamelijk grote afstand wijzigden ze hun noordoostelijke
vliegrichting in een zuidoostelijke en raakten buiten ons gezichtsveld.
[7] Nu zei Lazarus nogmaals: 'Heer en Meester, wanneer je dat met de juiste
oplettendheid beschouwt, is het een volmaakt wonder!'
[8] Ik zei: 'Hoe zou jij dat verklaren, gewoon zo vanuit je gemoed?'
[9] Lazarus zei: 'Heer en Meester! Puur natuurlijk bekeken was het ook alleen in
hun natuurlijk gedrag al een wonder; want deze vogels zijn heel erg slim en
schijnen heel goed te weten of sterk te voelen dat wij mensen, en met name wij
joden, nu niet tot hun vrienden gerekend moeten worden, en het is daarom ook
ongehoord dat deze vogels een aantal mensen zo vriendelijk genaderd zijn.
[10] Bij de Grieken, die deze vogels een soort goddelijke verering betuigden, moet
het een enkele keer wel eens gebeurd zijn dat deze vogels hun op een wellicht even
vriendelijke wijze genaderd zijn zoals dat hier het geval was; maar, zoals gezegd,
bij ons joden is dat nog nooit het geval geweest, tenminste niet voorzover ik weet
of gehoord heb. En daarom houd ik dit voor een waar wonder! Want deze slimme
vogels hebben gemerkt, wie er zich nu hier op deze heuvel bevindt -namelijk ook
hun Heer en Schepper - en dat heeft hen ertoe bewogen om van die heel grote
hoogte tot heel dicht bij deze heuvel af te dalen, om hier zogezegd overeenkomstig
hun instinct en hun gevoel hun Schepper en Heer te begroeten en eer te bewijzen.
[11] Mijn vijver heeft bovendien ook nog nooit de eer gehad dat kraanvogels, die
alleen maar zuiver water drinken, met het enigszins troebele water daarvan hun
dorst lesten; ze moeten dus wel aangevoeld hebben, dat U met Uw heilige en
almachtige wil in stilte het water van de vijver gezegend en voor hen versterkt
hebt. Ze hebben dat beslist duidelijk ervaren daarom verhieven ze zich na het
drinken van het water om nogmaals rond deze heuvel te cirkelen om U zo in zekere
zin dank te brengen voor het zegenen van het water, en pas nadat ze U die dank
hadden gebracht verhieven ze zich jubelend tot hun voormalige vlieghoogte en
zetten, aldus door U gesterkt, hun geordende vlucht verder voort.
[12] Dat ze hun vlucht van hieruit niet direct in zuidoostelijke richting voortzetten,
kwam waarschijnlijk door hun scherpe, bijna aan ons verstand grenzende instinct.
Want in die richting zouden ze wellicht te dicht bij de Dode Zee gekomen zijn,
waarvan de ver reikende kwade uitwaseming hun gemakkelijk schade had kunnen
berokkenen. Daarom namen ze -heel wijs, zou men kunnen zeggen -aanvankelijk
de noordoostelijke richtingen toen ze zich buiten het gevaar bevonden dat hun
wellicht dichter bij de slechte zee bedreigd zou hebben, sloegen ze pas de richting
in waarlangs ze zeker zonder gevaar de plaats van hun bestemming konden
bereiken. [13] En dat is nu volgens mijn geheel natuurlijke waarneming en
opvatting beslist een waar wonder in de ogen van ieder mens die vanaf zijn jeugd
gewend is geweest om alle verschijnselen in de natuurlijke wereld waar te nemen
met een scherpere blik en ook met een wakkerder verstand, dan de gewone
wijsgeren plegen te doen en in feite in staat zijn te doen. -Heb ik J uist gesproken, o
Heer en Meester?' [14] Ik zei: 'J a, ja, Mijn beste vriend en broeder, jij hebt deze
206
zaak heel juist en goed opgevat; want zo was het inderdaad, althans vanuit een
natuurlijk standpunt bezien. Maar daarachter zit nog een ongelooflijk veel diepere
wijsheid, die echter alleen diegene kan zien die ziet en voelt vanuit zijn innerlijke
geest en de dood van zijn materie in zoverre heeft overwonnen als die nog invloed
had op de ziel en haar angstig maakte.
[15] Maar opdat ieder van jullie, die hier met weinigen aanwezig zijn, van tevoren
zonder dat de anderen daarbij zijn ook daarover enige aanwijzingen hebben, wil Ik
jullie die geven nog voordat de anderen ons zullen vinden; luister dus naar Mij!'
Hoofdstuk 102: De geestelijke overeenstemmingen van de kraanvogeltrek
[1] (De Heer:) 'Zie, alles in de natuurlijke wereld, wat zich in elk.:van de drie
rijken daarvan bevindt, en alle nog zo onbetekenende verschijnselen zijn schrift en
taal voor de verlichte ziel van de mens. En zo was en is de door ons waargenomen
vlucht kraanvogels dat ook. Dat deze vogels Mij hier een bepaalde eer betuigden,
is heel zeker; maar het zou onverstandig zijn om aan te nemen dat deze dieren Mij
op de een of andere wijze herkend hebben. De kwestie ligt heel anders en wat jullie
volslagen wonderlijk voorkomt laat zich terugbrengen tot iets volkomen
natuurlijks. [2] Kijk, ieder mens is een wezen dat leeft in zijn geest, in zijn ziel en
in een natuurlijk lichaam en heeft tevens een uitwendige levensatmosfeer om zich
heen, net zoals elk hemellichaam dat heeft, iedere afzonderlijke steen op zijn eigen
specifieke wijze, en evenzo iedere boom en ieder gewas overeenkomstig zijn aard
en zo ook ieder dier; want zonder een dergelijke uitwendige levensatmosfeer zou
noch een planeet noch een steen, noch enig ander mineraal, noch een gewas of een
dierlijk levend wezen kunnen bestaan.
[3] Dat dat zo is, kunnen jullie zonder meer afleiden uit eigen ervaring, dat zich
bijvoorbeeld in een eikenbos duidelijk andere gevoelens van jullie meester maken
dan in een cederbos. Een heel ander gevoel bekruipt de mens, wanneer hij zich op
een kalkrots bevindt; weer een ander gevoel op een granietrots, en in een wijngaard
heeft de opmerkzame mens een ander gevoel dan in een tuin met vijgenbomen; en
datzelfde veranderlijke gevoel heeft de mens bij het naderen van verschillende
dieren en nog sterker bij het naderen van verschillende mensen. Een zeer gevoelig
mens ervaart dat reeds op vrij grote afstand en voelt dan, of hem een goed of een
slecht mens tegemoet komt.
[4] Welnu, dat ervaren ook alle dieren en vele daarvan veel scherper dan een of
andere materile en weinig over het goede en ware denkende mens.
[5] Als de aard van een mens volkomen goed is en hij in zijn ziel vervuld is van de
goddelijke geest, zal zijn uitwendige levensatmosfeer ook steeds sterker tot op
grote afstanden gaan reiken. Wanneer dan zelfs de meest verscheurende dieren zo'n
mens naderen, raken ze doordrongen van zijn uitwendige levensatmosfeer en
worden ze zachtaardiger; ze zullen hem heel vriendelijk naderen en hem geen
kwaad doen, en hij zal hun zelfs met zijn wil kunnen gebieden, waarop zij hem
zullen gehoorzamen. [6] Voorbeelden van de waarheid van wat Ik jullie nu zeg
treffen jullie aan bij de stamvaders van de aarde, bij de aartsvaders en bij de
profeten; en in deze tijd hebben jullie dat zelf aan Mijn zijde al dikwijls ervaren.
207
[7] Welnu, Ikzelf beslist het meest en jullie samen met Mij ook, hebben wel zeker
de omvangrijkste, boven onszelf uit reikende uitwendige levensatmosfeer van zeer
hoge kracht, goedheid en volmaaktheid!
[8] Voor de kraanvogels die wij gezien hebben, die gedurende de zomer in de meer
noordelijke moerassen en kleine meren van Griekenland hebben vertoefd, is nu in
de herfst de tijd van hun trek gekomen, die hun scherpe instinct hun aangeeft. Deze
kraanvogels, die wij uit de dichtbijgelegen moerassen zagen komen, hebben onze
uitwendige levensatmosfeer ook het allereerst en het allermeest gevoeld en zijn
hun innerlijke aandrang gevolgd. Toen ze dichterbij kwamen, maakte zich zo'n
machtig gevoel. van welbehagen van hen meester, dat ze niet verder vlogen maar
tot in onze nabijheid afdaalden en hier, om ons heen cirkelend, in een grote
gelukzaligheid zwelgden. Ze raakten als het ware helemaal verzadigd en namen
daarom ook water -ten eerste om hun dorst te lessen en ten tweede om voor hun
verdere vlucht een voorraad te hebben, aangezien hun reisdoel in de grote vlakten
van India ligt. [9] Wat jullie dus aan de kraanvogels als wonderbaarlijk meenden
waar te nemen, was in feite iets heel natuurlijks, wat natuurlijk alleen Hij maar kan
weten, die de gehele inrichting van alle schepselen goed kent!
[10] Weliswaar is dat allemaal ook een wonder, maar niet zo'n wonder waarvan de
blinde mensheid denkt dat het een wonder is, namelijk zo'n wonder dat een soort
goddelijke magie zou zijn; maar het is een wonder dat voor de in de geest gewekte
mens van heel natuurlijke aard is. [11] Als er nu bijvoorbeeld over een uur nog een
tweede vlucht kraanvogels zou volgen, zullen jullie precies hetzelfde verschijnsel
meemaken, maar dat ook beter begrijpen dan de eerste keer.
[12] Maar wat voor betekenis heeft zo'n kraanvogelvlucht eigenlijk in het schrift en
de taal van de innerlijke geestelijke overeenkomst? Wie kan het beeld lezen en het
getrouwen waar en begrijpelijk onder woorden brengen? -Zie, dat is een heel
andere vraag, die zeker moeilijker te beantwoorden is dan wat jullie in het
verschijnsel voor een puur wonder hielden! [13] Deze vogels bewonen alleen
schone moerassen dichtbij meren die schoon water hebben; in stinkende en
smerige poelen zal men hen nauwelijks aantreffen. Hun voedsel bestaat uit
gezonde en levende visjes en ook andere schone wormen uit het meer.
[14] Welnu, het schone water betekent in de geestelijke analogie schone en door
niets meer vertroebelde kennis van de volle waarheid uit de hemelen.
[15] Deze dieren stellen dus de mensen voor, die er voortdurend op gericht zijn om
naar zuivere kennis te streven en hun ziel met de levende schone visjes (het
levende woord uit God) en schone wormen (zuivere ervaringskennis vanuit de
natuur) te verzadigen.
[16] Als gevolg van het feit dat de dieren waar we het nu over hebben zich dus
alleen met het zuivere inlaten, zien wij bij hen een opvallende intelligentie en orde
in alles wat wij van hun activiteiten kennen. Waar ze wonen plaatsen ze oplettende
wachters, die door een bepaald geluid de hele gemeenschap moeten waarschuwen
als er een vijand nadert, die door de geplaatste wachter met zijn scherpe
gevoelonfeilbaar wordt waargenomen doordat zijn uitwendige levensatmosfeer ver
voor hem uitgaat. Zo merken deze dieren het ook precies als het de tijd is om te
208
gaan trekken; en wanneer ze hieraan beginnen, gebeurt dat steeds met de grootste
voorzichtigheid en orde, waarvan jullie je al vaak hebben kunnen overtuigen.
[17] Kijk, zo zal ook de mens, en uiteindelijk een gehele grote gemeenschap, door
zijn zuivere kennis alles in de best mogelijke orde plaatsen, in al zijn doen en
handelen de juiste voorzichtigheid en wijsheid betrachten en daarvan bijgevolg ook
de beste en veiligste resultaten voor het hele leven en voor eeuwig verkrijgen!
[18] De rechtlijnige vlucht van de kraanvogels betekent het vaste en ernstige
karakter, om nooit af te wijken van de eenmaal ingeziene Waarheid; want door
deze duidelijk zeer rechte lijn van de geestelijke richting en weg komt de mens het
snelst bij het voor het leven vruchtbaarste doel [19] Bij het verder vliegen van deze
vogels hebben jullie helemaal vooraan die leiders van de hele lange lijn opgemerkt.
Kijk, ook dat komt voort uit de zuivere kost!
[20] Wanneer nu de zielen van de mensen van een gemeente met de zuivere
waarheidskost gevoed worden, zullen ze ook weldra zonder moeite de meest
wijzen uit hun midden vinden en hun de leiding en het bestuur in handen geven en
volledig toevertrouwen; en die blijven dan ook hun leiders en bestuurders zolang
ze op deze aarde leven; en is er n van hen overgegaan, dan wordt hij spoedig
vervangen door een van de waardigsten uit de gemeente. De overgegane geest zal
ook vanuit gene zijde als een ware beschermgeest waken over de achtergelaten
gemeente en zal daar de zaligste gemeenschap en omgang mee hebben en haar
onderrichtend benvloeden, zoals dat ook het geval was bij de stamvaders,
aartsvaders en vele profeten. En zo zal een dergelijke goed geordende gemeente
zich ook reeds op deze aarde zeker voortdurend in een ware, hemelse
gelukzaligheid bevinden.
[21] Want alleen de mens die in dit leven reeds in het volle bezit is van het
innerlijke levenslicht, doordat hij zichzelf, God en Zijn zeer liefdevolle en wijze
bedoelingen met de mensen duidelijk inziet, en geen dood voor zich ziet, maar
alleen een eeuwig, allerzaligst leven, kan ook reeds hier op aarde op een heel
hemelse manier zalig zijn. Daarentegen valt een ander mens, die zich niet in een
dergelijke levensorde bevindt, van de ene twijfel in de andere, maakt zich bang met
allerlei duistere gedachten en werpt zich, om de te verjagen en te verdoven,
tenslotte in de armen van alle zinnelijke genietingen, en wordt zo in plaats van een
kind van de hemel alleen maar een kind van de hel en haar oude gericht.
[22] De zeven leiders stellen ook het volledige getal van het goede en ware van de
hemelen uit God voor, omdat met dat volledige getal de jullie reeds bekende zeven
geesten van God aangegeven worden, als werkzaam en handelen~in de juiste orde.
Daarom zijn ook voor iedere gemeente zeven hoofden, in de orde van de zeven
geesten uit God, voldoende; wel moeten in ieder van hen die zeven geesten
volledig werkzaam zijn, maar nochtans moeten ze bij het leiden van de gemeente
n hoofdgeest vertegenwoordigen.
[23] Zo'n gemeente zal dan in de ogen van God als een volmaakt mens zijn, zoals
dat in de hemelen het geval is, die uit talloos vele verenigingen bestaan en waar
Iedere vereniging in zekere zin een volmaakt mens voorstelt. De verschillen tussen
de verenigingen bestaan alleen daarin, dat in talloze verschillende verhoudingen
209
van het meer of minder, de ene of de andere geest van God rijkelijker en sterker
vertegenwoordigd is in iedere afzonderlijke vereniging.
[24] Uit die nu aangeduide variaties, die tussen meer of minder tot in het oneindige
gaan, ontstaan ook de eindeloos vele en uiteenlopende vormen in de materile
schepping, evenals uit zeven enkelvoudige basiskleuren een eindeloze
verscheidenheid aan alle mogelijke kleuren, en uit de zeven enkelvoudige tonen in
de zuivere muziek een nooit eindigende verscheidenheid aan melodien en
verrukkelijke harmonien gecreerd kan worden.
[25] En zoals Ik jullie hier nu in een korte schets van de natuur en de vlucht van de
kraanvogels een overeenkomstig geestelijk en hemels beeld heb getoond, zo
bestaat er ook een overeenstemmend beeld van alles wat deze aarde jullie te zien,
te horen, te ruiken, te proeven en te voelen biedt! Maar niet het lichaam, noch jullie
angstige ziel, maar alleen de levende en eeuwige geest uit God in het hart van jullie
ziel kan jullie daarvoor de sleutel geven; streef daarom naar de wedergeboorte van
jullie geest in jullie ziel, dan zal de hele schepping met al haar talloos vele
verschijnselen als een groot opengeslagen boek voor jullie zijn, waarin jullie de
grondslag van de goddelijke liefde, wijsheid en macht heel goed zullen kunnen
zien en heel duidelijk kunnen begrijpen! Hebben jullie dit nu goed begrepen?'
[26] Allen zeiden: 'J a, Heer, grote God en Meester van eeuwigheid, want deze keer
hebt U weer eens heel helder en openlijk gesproken! Wie in Uw school niet goed,
verlicht en wijs wordt, die zal het zeker ook nooit ergens anders worden! '
Hoofdstuk 103: De Romeinen komen bij de Heer aan
[1] Hierop zei Lazarus: 'Heer en Meester! Het is toch werkelijk jammer dat niet
ook de zeer weetgierige, rechtschapen Romeinen dit heel bijzondere onderricht
hebben kunnen horen! Wat zullen wij tegen hen zeggen als ze ons zullen vragen
wat er hier tijdens hun afwezigheid allemaal gebeurd is? Mogen wij hun iets
meedelen van de grote les over de vlucht kraanvogels?'
[2] Ik zei: ' Als ik het voor hen goed en noodzakelijk geacht zou hebben, dan zou
Ik zeker ook wel de eerste geweest zijn om ervoor te zorgen dat zij erbij waren;
maar omdat het voorlopig voor hen nog niet nodig is, maar alleen voor jullie
weinigen, om de diepere geheimen van het rijk Gods te kennen, heb Ik het ook als
iets bijzonders alleen aan jullie weinigen getoond en onthuld.
[3] Maar de Romeinen hebben, net zoals vr hen ook de Grieken, hun duistere
heidendom en afgodendom afgeleid uit de onbegrepen oude leringen en
voorspellingen van de oude Egyptenaren, die deze volkomen juist afleidden uit de
overeenstemmingen tussen de zintuiglijke en de geestenwereld, en meer dan de
helft van hun priesters houdt zich bezig met de verschijnselen in deze natuurlijke
wereld en baseren daar allerlei waarzeggerijen op:. Het 's ochtends vroeg vliegen
van verschillende vogels is voor hen daarbij zeer bruikbaar, evenals het bloed en
de ingewanden van de voor zonsopgang geslachte dieren, en evenzo de wind, de
gang van de wolken, de nachtelijke stand van de sterren en de kleuring van de
hemel; ook ontsteken ze 's morgens een vuur en maken daar ook allerlei
waarzeggerijen uit op en laten zich daarvoor door jong en oud betalen. Wanneer nu
210
de hier aanwezige Romeinen Mij op die manier over de vlucht kraanvogels hadden
horen spreken, dan zouden ze zich direct op ons gestort hebben met ontelbare
vragen over heel veel verschijnselen, die zij meegemaakt hebben, en waarvan er na
de waarzeggerijen van hun wichelaars ook zo nu en dan ettelijke zijn uitgekomen,
en wij zouden dagenlang werk hebben voor wij hen ook maar voor de helft volgens
de waarheid tevreden gesteld zouden hebben. [4] Als zij overeenkomstig Mijn leer
zullen leven en handelen, zullen zij door hun geest immers ook in alle andere
wijsheid binnengeleid worden; maar als ze ook zouden weten wat Ik nu alleen aan
jullie heb toevertrouwd, zouden ze thuis vrijwel niets anders meer doen dan vol
haast en gretigheid de verschijnselen van de natuurlijke wereld waarnemen en ze
trachten te ontraadselen, maar omdat hun ziel nog niet voldoende met hun geest is
verenigd in allerlei dwalingen vervallen, wat voor de ontwikkeling van hun
innerlijke leven werkelijk niet gunstig zou zijn. Om die reden moeten jullie wat Ik
jullie uitgelegd heb voorlopig voor je houden! -Maar nu zullen ze weldra bij ons
zijn, omdat ze van Rafal gehoord hebben waar wij ons bevinden.'
[5] Ik had dat nog maar net tegen de weinigen gezegd, of daar kwam de hele schare
al uit het stadje naar buiten toe, kreeg ons weldra in het oog en kwam naar ons toe.
[6] Rafal leidde echter volgens Mijn wil de jeugd op een andere, grotere heuvel en
hield zich met hen bezig. Toen hij de jongeren de heuvel toonde waar Ik Mij op
bevond, vielen ze allemaal op hun knien en loofden en prezen Mij van gans er
harte als de goede, lieve Vader.
[7] En nu arriveerden ook de Romeinen en alle andere leerlingen. Alleen de enkele
bekeerde tempeldienaren, van wie de vrouwen en kinderen zich in Bethani
bevonden, waren er niet bij, omdat ze door hun vrouwen en kinderen gezien en
bijgevolg opgehouden waren, waar ze niets aan konden doen; want Ikzelf liet dat
toe, opdat ze dan de verdere dag door hen met rust gelaten zouden worden. Wij
kwamen dan ook pas bij het ochtendmaal met de genoemde tempeldienaren samen.
[8] T oen de Romeinen het eerst op de heuvel naar Mij toe kwamen, begroetten ze
Mij heel liefdevol en Agricola zei: 'O Heer en Meester, wat zijn we toch blij, dat
we U teruggevonden hebben en dat wij nu zien dat U ons met Uw heilige
persoonlijkheid niet hebt verlaten! Daar waren wij allemaal al bang voor geworden
aangezien wij U niet in het huis aantroffen en daarna op de gedachte kwamen dat
U met de weinige leerlingen misschien al direct voor de hele dag ergens heen was
gegaan. Uw achtergebleven leerlingen deelden zelfs onze mening omdat U gisteren
om zeer wijze redenen niemand uitsluitsel wilde geven over wat U vandaag
wellicht zou ondernemen. Na vele vragen en ten einde raad deelde die heerlijke
Rafal ons mee dat U niet ver weg, en wel hier, was. T oen vertrokken wij dan ook
ijlings, haastten ons hierheen en vonden U ook, tot onze troost. En nu zijn wij
buitengewoon blij dat wij U, ons alles, gelukkig weer in ons midden hebben!'
[9] Ik zei: 'Zo ben ook Ik blij, dat jullie nog ruim voor zonsopgang hier bij Mij
aangekomen zijn; want aan degene die aan Mij vreugde beleeft en Mij liefheeft,
beleef ook Ik vreugde en heb ook Ik lief
[10] Maar er zullen tijden komen dat de mensen Mij ook zullen zoeken, maar niet
zo vlug en gemakkelijk zullen vinden als nu bij jullie het geval was. [11] Maar wie
Mij ernstig zal zoeken in zijn hart en in zijn handelen overeenkomstig Mijn woord,
211
zal Mij ook vinden en er grote vreugde over voelen, dat hij Mij gevonden heeft.
Wie Mij echter eenmaal gevonden zal hebben, zal Mij ook niet meer verliezen! Op
bepaalde ogenblikken, om zijn liefde en geduld nog meer te beproeven, zal Ik
weliswaar zo nu en dan Mijn gelaat voor hem verbergen, maar hem daarom nog
niet verlaten! [12] Heil echter degenen die Ik veel zal beproeven; want daaraan
zullen zij zien dat Ik hen bijzonder liefheb! Want wie veel beproefd wordt en de
beproevingen goed zal doorstaan, zal aan gene zijde in Mijn rijk ook over veel en
grote dingen gesteld worden; maar wie minder beproefd wordt vanwege zijn
zwakheid, zal ook over minder en kleinere dingen gesteld worden.
[13] Maar allemaal zullen jullie ter wille van Mijn naam en de waarheid ook nog
vele beproevingen te doorstaan krijgen, en jullie geduld, dat in jullie nog de
zwakste geest is, zal de vuurproef niet ontlopen. Maar wanneer dat over jullie zal
komen, denk dan aan deze heuvel en dat Ik het jullie van tevoren heb gezegd; maar
bedenk ook in je hart dat Ik dan in de geest tot jullie zal komen, jullie zal sterken
en zeer krachtig zal helpen! Onthouden jullie dat allemaal ook heel goed! Want in
deze dagen en ook in de toekomstige tijden ondergaat het rijk Gods geweld, en zij
die het met geweld tot zich trekken, zullen het ook bezitten. In de toekomstige
tijden zal het echter zijn, zoals Ik jullie nu d.m.v. een gelijkenis zal tonen.
Hoofdstuk 104: De gelijkenis van de hongerige reiziger.
[1] (De Heer:) 'Er was een man, die 's nachts onderweg erge honger begon te
krijgen. Tegen middernacht kwam hij in een dorp. Daar was een huis, dat op een
herberg leek, maar iedereen in het huis sliep al. Maar de reiziger begon op de
huisdeur en ook op de ramen te kloppen, en omdat hij langdurig klopte werd de
heer van de herberg wakker, kwam naar het raam en vroeg met wrevelige stem aan
de late reiziger wat er aan de hand was, dat hij op een zo laat nachtelijk uur zo
onbeschaamd op deuren en ramen klopte.
[2] De reiziger zei: '0 heer, ik kom van ver en heb de hele dag niets te eten en
drinken gekregen omdat er langs de weg door de woestijn geen huis en geen
herberg te vinden was; daarom vraag ik u om u over mij te ontfermen en mij wat
brood te geven, zodat ik mij kan verzadigen en sterken, anders versmacht ik!'
[3] Toen zei de heer van de herberg: 'Hoe haal je het in je hoofd om op zo'n laat
uur in de nacht brood van mij te verlangen! Wacht maar tot het dag wordt!'
[4] Maar de reiziger liet zich met dit antwoord niet afschepen, maar vroeg de
herbergier nog veel meer en veel dringender om brood.
[5] Toen gaf de herbergier toch maar toe - en al gaf hij het gevraagde brood
zogezegd niet uit erbarmen aan de reiziger, hij gaf het hem toch vanwege het
onbeschaamde verzoek zo laat in de nacht.
[6] Kijk, uit dit beeld kunnen jullie opmaken hoe een mens, die zijn hele aardse
levensdag langs de verlaten weg door de woestijn van de wereldse dwaaltocht
zeker geen brood voor het leven van zijn ziel kon vinden en krijgen, zo in de diepe
levensnacht terechtkwam en tenslotte, omdat hij toch verder ging op de weg, in de
nacht toch nog bij een herberg kwam, waarvan hij tenminste overtuigd was dat
zich daarbinnen een brood des levens zou bevinden! [7] Toen begon hij dan ook te
212
kloppen en te vragen, en aan het eind van zijn tijd viel hem toch nog ten deel wat
hij in de woestijn van de wereld lange tijd tevergeefs had gezocht.
[8] En zie, dat wil dus zeggen: in deze dagen en nog meer in de komende duistere
tijden het rijk Gods met geweld tot zich trekken; want wie zal zoeken, zal ook
vinden, als hij op de nog zo verlaten weg niet blijft stilstaan. Voor degene die aan
de deur zal kloppen, al is het ook in de nacht, zal toch opengedaan worden, en aan
wie met volharding zal vragen, zal ook gegeven worden waar hij om gevraagd
heeft! Hebben jullie dit beeld nu goed begrepen?'
[9] Agricola zei: 'Heer en Meester, begrepen hebben wij dit beeld wel, maar zoals
ik het begrepen heb, bevat het niet veel vertroostends, zoals wij dat wel uit Uw
vele andere lessen en woorden ontvangen hebben. Het is wel waar dat voor het
bereiken van een groot geluk ook van tevoren grote offers en inspanningen nodig
zijn; maar als men naar mijn mening een volkomen ernstige en vaste wil heeft om
volledig volgens Uw leer te leven -wat ik voorzover ik kan beoordelen niet als
bijzonder moeilijk en buitengewoon inspannend beschouw, aangezien U immers
Zelf gezegd hebt dat Uw J uk zacht en Uw last licht is -dan moet ik nu eerlijk
bekennen dat ik uit deze woorden, volgens welke men het rijk Gods in deze dagen
en ook in een toekomstige, woeste tijd slechts met geweld en inspanning tot zich
kan trekken, het troostende van het zachte juk en de lichte last niet kan ontdekken.
[10] Maar wel vind ik in deze woorden van U, dat het verbreiden van Uw leer, hoe
buitengewoon goddelijk waar die ook is, veel en hevige strijd en zelfs de
bloedigste oorlogen met zich mee zal brengen! Want als op deze aarde ter wille
van het in stand houden en de eventuele juiste vorming van de vrije wil de vele
duivels en de slechts weinige echte engelmensen een gelijk recht tot handelen
hebben, dat door niets anders dan door strenge staatswetten enigszins ingeperkt
wordt, dan is er voor het verkrijgen van het rijk Gods inderdaad heel veel geweld
nodig; maar met dat zachte juk en die lichte last, Heer en Meester, is het dan maar
magertjes gesteld! [11] Dat is zo mijn opvatting, en ik ben van mening dat ik ook
niet helemaal ongelijk zal hebben. Maar toch vraag ik U om ons nog wat nader toe
te lichten hoe men eigenlijk het rijk Gods geweld moet aandoen om het tot zich te
trekken! Want ik zou Uw zachte juk en de lichte last en het geweld een beetje
dichter bij elkaar willen hebben.'
Hoofdstuk 105: Wat 'het hemelrijk geweld aan doen' betekent
[1] Ik zei: 'Vriend, voor wie ernstig wil is iedere inspanning en arbeid een zacht juk
en een lichte last; maar wanneer je bij een serieus werk de moeite schuwt, dan zul
je daarmee niet zoals het behoort het gewenste doel bereiken, en de juiste moeite
en krachtsinspanning nu zijn het geweld, dat ieder mens het rijk Gods moet
aandoen, om het zich volkomen eigen te maken!
[2] Kijk, jullie zelf doen het rijk Gods een werkelijk groot geweld aan; maar omdat
jullie het je in volle ernst eigen willen maken, schuwen jullie ook geen moeite en
geen offer, en Mijn juk komt jullie dan ook heel zacht voor en Mijn aan jullie
opgelegde last heellicht en gering. Bedenk alleen maar eens dat jullie uit liefde
voor Mij die vele jongeren met je meenemen naar Rome en ze daar in Mijn naam
213
ook uitstekend zullen verzorgen! Maar behalve hen nemen jullie ook nog dat arme
gezin uit Emmas, het gezin van Helias en verscheidene bekeerde tempeldienaren
met hun vrouwen en kinderen ook met jullie mee en zullen ook voor hen zorgen, -
en kijk, dat is een heel groot geweld, dat jullie als heidenen het ware rijk Gods
aandoen om het volkomen tot je te trekken, en jullie zullen het een nog groter
geweld aandoen, omdat jullie volle geloof in Mij, jullie liefde voor Mij en jullie
vaste en geheel en al goede wil jullie zal noodzaken nog meer te doen dan jullie tot
nu toe gedaan hebben! En toch zal dat allemaal slechts een zacht juk en een lichte
last voor jullie zijn, omdat jullie het zelf zo graag en in volle ernst willen.
[3] Wanneer jij dat nu zo met de blik van het juiste verstand bekijkt en beoordeelt,
vriend, zul je wel inzien dat het zachte juk, de lichte last en het geweld dat het rijk
Gods aangedaan moet worden op een en hetzelfde neerkomen.
[4] Maar als je nu bijvoorbeeld naar onze tempeldienaren kijkt en daarnaast naar
heel veel wereldse mensen, vraag jezelf dan eens af of voor hen datgene wat jullie
nu heel gemakkelijk doen om het rijk Gods te winnen, niet zo'n enorme
geweldsinspanning voor hun wil zou zijn dat je er als het ware de bergen op aarde
wel mee zou kunnen verzetten! En wanneer zij, die het zouden kunnen, het rijk
Gods niet een dergelijk geweld zullen aandoen zoals jullie dat al met veel vreugde
hebben gedaan, zullen zij het ook werkelijk niet verkrijgen!
[5] En zoals het nu in deze dagen en in deze tijd is, zo zal dat bij de wereldse
mensen ook in de komende tijden het geval zijn; want op deze aarde zal het nooit
helemaal ontbreken aan wereldzuchtige mensen, en hun zal mijn juk niet zacht en
Mijn last niet licht voorkomen. En als zij in hun laatste dagen misschien toch nog
van zins worden om in de lange nacht van hun aardse leven het rijk Gods te
verwerven, zullen ook zij op de deuren moeten gaan kloppen, om slechts een klein
beetje brood voor de levensverzadiging van hun ziel slechts uit de onderste
hemelen te verkrijgen [6] Daarom zal hij die ter wille van Mij veel zal doen en vele
daadwerkelijke offers zal brengen, ook veel van het rijk Gods ontvangen; maar wie
net als de nachtelijke reiziger aan het eind van zijn reis door deze wereld serieus op
Mijn deur zal beginnen te kloppen en te vragen, zal weliswaar ook niet verstoten
worden, maar hij zal slechts weinig ontvangen, omdat hij zich ook maar weinig
moeite heeft getroost om het rijk Gods te verwerven en het pas begon te zoeken
toen, de uiterste nood hem ertoe dwong.
[7] Dat een dergelijk mens het rijk Gods maar heel weinig geweld aangedaan heeft,
is gemakkelijk te begrijpen en daarom is het ook gemakkelijk te begrijpen dat zo'n
mens geen groot aandeel van het rijk Gods te verwachten zal hebben! Want met
dezelfde maat als waarmee iemand hier meet, zal ten aanzien van hem ook in het
rijk Gods gemeten worden. [8] Wie dus het rijk Gods een groot geweld heeft
aangedaan om het te winnen, zal ook reeds hier op aarde grote macht en
heerschappij krijgen; maar wie het rijk Gods maar weinig geweld aangedaan heeft
om het te winnen, zal ook heel weinig macht en heerschappij krijgen en zal aan
gene zijde eeuwig nooit diegenen bereiken die in Mijn ogen reeds hier op deze
aarde groot en machtig geworden zijn. Heb jij, Mijn vriend, dat nu goed begrepen?'
214
Hoofdstuk 106: Over het leven aan gene zijde (24.2.1861)
[1] Agricola zei: 'J a, Heer en Meester, nu is alles mij inderdaad duidelijk
geworden, en wij danken U allemaal uit het diepst van ons hart voor deze les, die
U ons zo liefdevol en genadig hebt gegeven!'
[2] Toen de Romein deze dank had uitgesproken, begon het in het oosten al
goudachtig licht te worden, en de natuur kwam volop tot leven. De vogels
begonnen ieder op hun eigen wijze hun lied aan te heffen, de frisse ochtendwinden
begonnen krachtiger te waaien en de mooie watervlakte van de niet onaanzienlijke
vijver begon op en neer te golven, alsof ze plezier had in de liefkozingen van de
ochtendwind. Zo kwam ook het gras tot leven en de ochtendwind waaide ook de
blauwe en nevelige rook uit de schoorstenen van de huizen uiteen tot allerlei
bijzondere vormen en draaiingen in de lucht, en zo leverde dat een echt mooi en
opgewekt, levendig ochtendtafereel op. [3] Toen wij die ochtendtaferelen allemaal
met heel veel genoegen en blijdschap een tijdlang bekeken en het steeds lichter en
lichter werd, kwam er een grote groep tortelduiven uit het oosten aangevlogen, die
ook rond de vijver neerstreken en water dronken.
[4] Dat beviel de Romeinen en onze Marcus dacht en zei: 'Heer en Meester, kijk,
als er rond deze tijd grote groepen van dat soort vogels uit het oosten komen, zou
dat voor onze soms zeker niet onbekwame wichelaars een vroege winter, hoewel
van korte duur, aanduiden; maar in de maand januari zou er dan al een bestendig
voorjaar komen. Welnu, dat is al verscheidene keren juist gebleken en vaker wel
dan niet; maar U als Heer van de gehele natuur zult ons daar beslist iets beters over
kunnen zeggen, en dat zou ook goed voor ons zijn, zodat wij thuis op grond van
ware kennis menige misvatting kunnen bestrijden en alleen de zuivere waarheid
daarvoor in de plaats kunnen stellen. Wat vindt U van hetgeen ik U over de
betekenis van deze vogelvlucht aangaf?'
[5] Ik zei: 'Daaraan, vriend, zullen wij niet veel woorden verspillen! Al dergelijke
duidingen van tekens zijn weliswaar van oude ervaringen afgeleid, en zo hier en
daar kan er nog wel iets waarschijnlijks aan kleven; maar reeds bij de Grieken en
in het bijzonder bij jullie Romeinen zijn ze door allerlei fantastische toevoegingen
al dermate misvormd, dat er nu bijna geen woord meer van waar is.
[6] Maar hier betekent de vlucht van die tortelduiven niets anders dan dat de
duiven 's morgens gewoonlijk met meerdere tegelijk naar deze vijver vliegen om
daar water te drinken, zodat ze dan meer kracht krijgen om rond te vliegen; want
zonder water zou geen vogel uiteindelijk meer kunnen vliegen.
[7] Maar waarom iedere vogel water nodig heeft om te vliegen, kunnen jullie nu
nog lang niet begrijpen; maar de mensen in de komende tijden zullen geleidelijk
aan ook achter zulke geheimen komen. Kijk, nu hebben deze vogels hun dorst
gelest en verheffen zich en vliegen meestal weer naar waar ze vandaan zijn
gekomen! Laat ze maar vliegen!'
[8] Toen Marcus dat van Mij gehoord had, vroeg hij niet meer naar de betekenis
van tekens en keek weer welgemoed naar de taferelen van de mooie morgen.
[9] Toen wij allemaal zo heel opgewekt de mooie ochtendtaferelen bekeken, die
nog aan levendigheid wonnen doordat de herders hun dieren naar de weideplaatsen
dreven en andere mensen naar hun werk op het veld gingen, begonnen er zich aan
215
de horizon een aantal zogenaamde schapenwolkjes te vormen die, fel verlicht door
het licht van de zon, die al bijna opkwam, een buitengewoon mooie aanblik
opleverden. [10] Toen zei de Romein Marcus: 'Heer en Meester, werkelijk, deze
ochtend is zo mooi dat ik mij niet kan herinneren ooit een mooiere gezien te
hebben! Men zou bijna wel kunnen zeggen: in Uw echte hemelen kan het er ook
niet mooier en heerlijker uitzien!
[11] Ik zei: 'O Mijn vriend, jij bent nu wel heel blij en enthousiast in je ziel en
maakt een vergelijking met de ware, eeuwige hemel, door die met deze
vergankelijke ochtendpracht gelijk te stellen; en dat is je zeer wel te vergeven
omdat je je op deze aarde niet de allerminste voorstelling kunt maken van de
eindeloze, onvergankelijke schoonheid en heerlijkheid van Gods hemelen! Als Ik
je nu voor maar n ogenblik in de geest daarin zou verplaatsen, zou je niet meer
op deze aarde kunnen leven, want de onbeschrijfelijk grote schoonheid van de
hemelen, het licht, de vriendelijkheid en het hoogste gevoel van welbehagen van
het leven zouden jouw vlees in n ogenblik vernietigen en de zintuigen van je ziel
dermate verzwakken en verdoven, dat zijzelf zou neervallen en lange tijd als het
ware dood en volkomen bewusteloos zou blijven liggen. Ik zou haar dan de
herinnering aan wat ze gezien en ervaren had volledig moeten ontnemen, anders
zou een bestaan waar dan ook buiten de hemelen absoluut niet meer mogelijk zijn.
Maar daarom moet iedere zielook stap voor stap geleid en gestuurd worden en
moet ze puur en zuiver worden als het zuiverste goud, zodat ze dan in staat is om
de eindeloze vreugden van Gods hemelen binnen te gaan.
[12] Kijk, het licht van de aardse zon is ten opzichte van het licht van de hemelen
werkelijk als een totale duisternis en toch kun je er met de ogen van je lichaam niet
recht inkijken; als je dat maar een half uur zou doen, zou je blind worden. Wat zou
jouw oog, dat niet gewend is om in het hoogste licht te kijken en er niet voor
ingericht is, dan doen bij de aanblik van het hoogste en machtigste licht, als het
door Mij toegelaten zou worden om dat waar te nemen?
[13] Daarom, Mijn beste vriend, is jouw vreugdevolle opwinding bij het
aanschouwen van deze mooie en heldere morgen wel heel goed en iemand die op
dezelfde manier voelt als jij, heeft beslist een goed hart en is over het algemeen
reeds als beter en edeler te beschouwen -maar te denken dat de hemelen Gods maar
nauwelijks iets heerlijkers te bieden hebben dan deze heerlijke ochtend, dat zou
een grote vergissing zijn! Maar verder ben Ik heel tevreden met hoe jij dat voelt.'
[14] Daarop zei Marcus: 'Heer en Meester, toen we de eerste dagen na onze
aankomst op de Olijfberg bij U waren, hebt U ons gedurende enkele ogenblikken
de scharen van talloos vele engelen laten zien, die in een soort lichtende lucht
zweefden en door elkaar bewogen en van U getuigden. Was dat nog niet de
eigenlijke hemel?' [15] Ik zei: 'O ja, vriend! -Maar net zo verhuld en bedekt als de
aartsengel Rafal zich aan jullie vertoont. Als je hem in zijn zuiver hemelse glorie
en schoonheid zou kunnen aanschouwen, zou dat jouw lichaam ogenblikkelijk
doden en je ziel voor lange tijd verdoven. Daarom is zijn innerlijke wezen met een
soort lichamelijke kleed omhuld, opdat degenen met wie hij in Mijn naam omgaat
en spreekt zijn persoonlijke aanwezigheid kunnen verdragen. Daarom heb Ik jullie
ook gezegd dat geen menselijk oog ooit aanschouwd heeft, geen oor gehoord en
216
geen menselijk zintuig ooit gevoeld heeft, wat voor vreugden en zaligheden God in
de hemelen bereid heeft voor degenen die Hem boven alles waarachtig liefhebben.
[16] Kijk, omdat jullie lichamelijk heel dicht bij Mij zijn en ook geestelijk, door
jullie geloof in Mij en door jullie liefde voor Mij, bevinden jullie je nu allemaal
weliswaar in de allerhoogste en meest volmaakte hemel, maar van de aanblik
daarvan mogen jullie toch niets gewaar worden, omdat een dergelijke
gewaarwording jullie lichamen zou doden zolang jullie nog niet geheel en al in de
geest zijn wedergeboren! Maar wanneer jullie geheel en al in de geest
wedergeboren zullen zijn, zullen jullie ook de aanblik van de hemel beginnen waar
te nemen, die uit jullie geest zal voortkomen zoals een boom uit de kiem van een
zaadkorrel, beginnen waar te nemen. -Maar nu zal onze zon direct boven de
horizon oprijzen en daar zullen we dan ook heel oplettend naar kijken!'
[17] Toen Ik dit gesprek over de aanblik van de hemel beindigd had, steeg ook de
zon in volle majesteit op boven de verre horizon, terwijl ze reeds een half uur
tevoren de hoge toppen van de bergen met haar stralen verguld had. Wij keken
zolang rustig naar de prachtige zonsopgang tot de hele zon boven de horizon stond
en haar stralen ook de dalen begonnen te verlichten.
Hoofdstuk 107: Het doel van de bergen
[1] Nu vroeg Marcus Mij nog eens: 'Heer en Meester, is het ook niet merkwaardig
dat de hoogste bergen, waarvan de ronde en spitse toppen in het algemeen een uur
eerder door de zon beschenen worden en dus ook een langere dag hebben dan de
dalen, met eeuwige sneeuwen ijs bedekt zijn, terwijl het in de dalen en vlakten
warm en in de zomer dikwijls onverdraaglijk heet wordt? Bij ons in Europa, in het
westen van ons rijk, bestaan alpen die geen menselijk oog ooit zonder sneeuwen ijs
gezien heeft, terwijl het in de vlakten en in de vele dalen tussen de hoge alpen heel
warm is; ja zelfs in ons Sicili hebben we een berg, die van binnen ook nog vol
vuur zit, dat moet wel, want op vele plaatsen rookt en dampt hij gedurig, en toch is
zijn hoogste top voortdurend met sneeuw bedekt. Welnu, wat is daar nu de reden
van?' [2] Ik zei: 'Ook al vertel Ik je de ware reden, dan zou je die toch niet
begrijpen; maar omdat je het Mij nu eenmaal gevraagd hebt, moet Ik je wel een
antwoord geven. [3] Kijk, als je een stuk metaal en tegelijkertijd en stuk zacht hout
in de zon legt, zul je al na een paar uur het metaal zo sterk verwarmd hebben, datje
er met je hand nauwelijks aan kunt voelen, maar bij het zachte hout zul je
nauwelijks enige warmte kunnen waarnemen.
[4] Wanneer je bijvoorbeeld de zwarte en stenige oevers van de Dode Zee rond het
middaguur voelt, zul je merken dat die vrijwel gloeiend heet zijn; en als je daarna
het water voelt, dan zul je dat vergeleken bij de oevers koud vinden. Dan zou je
ook kunnen vragen: 'J a, Heer en Meester, hoe kan dat eigenlijk? Waarom wordt het
metaal en het zwarte gesteente zo sterk door de zonnestralen verwarmd, terwijl er
in diezelfde tijd bij het zachte hout en met name het water van een bijzondere
verwarming nog bijna niets te bespeuren is?'
[5] Daarop kan Ik je, omdat jou de voorbereidende kennis nog ontbreekt, alleen
maar zeggen dat compacte lichamen veel geschikter zijn om warmte uit het licht op
217
te nemen dan de minder compacte. En zo is ook de lucht een lichaam, dat in
zichzelf de eigenschap heeft dat het laag bij de aarde door de druk van de bovenste,
daarop liggende luchtlagen compacter is dan hoog op de bergen; en omdat de lucht
laag bij de aarde dus veel compacter is dan hoog op de bergen en alpen, is die dan
ook beter te verwarmen dan op grote hoogte. Kijk, dat is de heel gewone,
natuurlijke en voor jou nog gemakkelijkst te begrijpen reden waarom het hoog in
de bergen, ook al schijnt de zon daar langer, kouder is dan in de diepten en dalen!
[6] Maar er zijn natuurlijk ook nog andere redenen die jij, ook al zou Ik je die
noemen, nu niet zou kunnen begrijpen. Maar er zullen nog tijden komen dat de
mensen ook de diepere redenen voor dergelijke verschijnselen heel helder zullen
ontdekken, berekenen en inzien; maar daarom zullen ze niet dichter bij het rijk
Gods zijn dan jullie nu, die als zeer ervaren staatslieden nog lang niet begrijpen
wat in die tijd de kinderen al heel goed zullen inzien en begrijpen, maar dergelijke
natuurkundigen en wereldse geleerden zullen zich vaak heel ver van het rijk Gods
bevinden, en als ze het zullen zoeken in de voor hen onthulde krachten van de
natuurlijke wereld, zullen ze het moeilijk of helemaal niet vinden. Zoek daarom
bovenal in jullie zelf het ware rijk Gods en zijn gerechtigheid; al het andere zullen
jullie op de juiste tijd vanzelf wel als een vrije toegift ontvangen!
[7] Maar het volgende kunnen jullie daarbij als een goed overeenkomend beeld
onthouden! De spitse en ronde toppen van de bergen lijken op die wijsgeren, die
veel verstandelijk licht hebben, -maar daarbij zeer verwaand, trots en hooghartig
zijn en met verachting neerkijken op de niet-geleerde wereld, ja, ze voelen zich
zelfs verheven boven de aan hen gelijkwaardige geleerden, die qua positie in het
maatschappelijke leven misschien niet op gelijke hoogte met hen staan, ook al
overtreffen deze minder hooggeplaatsten hen in vruchtbare geleerdheid.
[8] En kijk, daar zijn die zeer hoge bergen een voortreffelijk beeld van! Hoe hoger
een berg is en hoe wijder het uitzicht dat men van zijn hoogste top kan hebben, des
te onvruchtbaarder is zo'n berg ook en koud en met sneeuwen ijs bedekt. Niet eens
een verkommerd mosplantje zullen jullie bijvoorbeeld op de hoogste top van de
Ararat vinden; maar op de veel lagere hoogten daar in de buurt zullen jullie wel
allerlei mos en andere rotsplantjes aantreffen, op de nog lagere reeds allerlei
soorten gras en alpenkruiden en nog meer naar beneden al struiken en bomen.
[9] En zo is het ook gesteld met al die voorname wijsgeren en natuurkundigen, met
name als ze vanwege hun geleerdheid door de staat bovendien nog op een hoge
positie geplaatst zijn; zij zijn vol eigendunk, vol hoogmoed, kijken op alles neer,
zijn daarom koud en gevoelloos, en hebben geen liefde behalve de starre liefde
voor zichzelf en voor hun eigen hoogheid. Maar daarom zijn ze ook, ondanks hun
licht, dat geen levenswarmte bevat, volkomen onvruchtbaar en dienen het hoofd
van de staat weliswaar als een soort paradepaard, maar praktisch gesproken dienen
ze tot weinig of meestal helemaal niets, terwijl de lager geplaatsten wel werken en
door de praktisch toegepaste kennis van nut zijn voor de staat, en de nog lager
geplaatsten nog meer werken en de staat en de mensen ook ontegenzeglijk van nog
veel meer nut zijn. [10] Zo zijn de hoge bergen in een land weliswaar prachtig om
te zien, en de reiziger die hen in het oog krijgt verbaast zich over hun hoogte; maar
als men de economische vraag zou stellen welk praktisch nut het land van zijn
218
hoge bergen heeft en welke vruchten ze opleveren, zal het antwoord daarop beslist
net zo kaal en mager uitvallen als de hoge bergen zelf zijn.
[11] Daarmee wil ik niet zeggen dat de hoge en hoogste bergen van de aarde
volkomen nutteloos en doelloos zouden zijn. Met betrekking tot de hele aarde zijn
ze uiterst noodzakelijk, want ze dwingen de atmosferische lucht ertoe om zich
samen met de hele aarde in de vaste tijd van dag en nacht om haar middelpunt te
draaien, omdat anders vanwege de hevigheid van de permanente luchtstroming
geen schepsel zou kunnen bestaan. Want hier, waar wij ons nu bevinden, is de
beweging van de aarde om haar as al zo snel, dat wij elk ogenblik ongeveer twee
uur van het westen naar het oosten verplaatst worden.
[12] Als de aarde nu helemaal glad zou zijn en geen bergen en heuvels zou hebben,
dan zou de lucht die haar omgeeft in zekere zin stilstaan en niet met de aarde mee
bewegen; maar dat blijven stilstaan van de lucht zou dan toch nog een voortdurend
stromen van de lucht teweeg brengen, dat zelfs de hevigste orkanen verreweg zou
overtreffen, waarbij, zoals gezegd, op het oppervlak van de aarde het leven en
bestaan van schepselen absoluut onmogelijk zou zijn.
[13] Maar omdat de aarde nu vooral in de buurt van haar middelste gordel, die
bijgevolg ook de gordel van de grootste draaiing is en die de latere geologen
equator zullen noemen, tevens meestal in wijd uitgestrekte ketens de hoogste
bergen bezit, waarvan de toppen ver boven de wolken uitsteken, dwingen die de
lucht tot een voortdurend meebewegen om de as van de aarde, en daarom merken
jullie niets van die zeer hevige luchtstroming; maar dat de lucht desondanks af en
toe in een stroming geraakt, die zoals nu vanmorgen als wind waarneembaar
wordt, daarvan heb Ik jullie de oorzaak en de reden van ontstaan al getoond en Ik
hoef daar nu niet nog eens over te spreken.
[14] Kijk, dat is dan nu het ene nuttige doel van de hoge bergen, uiteengezet met
betrekking tot de gehele aarde! Maar daarnaast hebben de hoge bergen en evenzo
hun sneeuwen ijs een aantal andere doelen, die door de latere natuurkundigen ook
ontdekt zullen worden; maar voor jullie is het nu nog niet de tijd om in alle
geheimen van de natuurlijke wereld ingewijd te worden; en al zou Ik ze jullie
vertellen en verklaren, dan zouden jullie ze niet vatten, omdat de nodige
voorbereidende kennis jullie daarvoor ontbreekt. [15] Ik kan jullie alleen nog
zeggen dat in en rond de aarde voortdurend onzichtbare krachten stromen, die
uiterst noodzakelijk zijn voor het tot leven wekken van de minerale -, de planten en
de dierenwereld, waartoe ook de mens behoort wat zijn lichaam betreft, en die
krachten worden eveneens geregeld en geleid door de bergen en hun vegetatie,
natuur en gesteldheid, vandaar dat de bewoners van de bergen ook altijd gezonder
en krachtiger zijn dan de bewoners van de grote vlakten en diepe dalen.
[16] Daarmee ben Ik nu vanmorgen een natuurleraar voor jullie geweest,
voorzover dat voor jullie voorlopig nodig is, zodat jullie niet in je oude dwalingen
hoeven te blijven; maar wanneer de geest van de volle waarheid en van het leven in
jullie n wordt met jullie ziel, dan zal die jullie wel verder in alle wijsheid
binnenleiden. Hebben jullie dat goed begrepen?'
219
Hoofdstuk 108: De betekenis van de leer van de Heer
[1] Allen bedankten Mij en zeiden dat ze het goed hadden begrepen, en onze
Marcus, en met hem ook de andere Romeinen, zei nog in het bijzonder: 'Heer en
Meester! Nu beginnen ik en mijn metgezellen steeds helderder in te zien, dat er om
God juist te leren kennen en onwankelbaar levend in Hem te geloven een juiste
kennis van de aarde en al datgene wat erop en erin is en zichtbare vorm aanneemt,
absoluut noodzakelijk is; want daardoor begrijpt men pas dat deze aarde en alles
wat erop is een zeer wijze en almachtige en zodoende ook zeer goede grondlegger
en schepper gehad moet hebben, omdat een blinde macht, die zich van zichzelf niet
eens bewust is en die wij heidenen 'fatum'* (Latijn voor: 'noodlot', 'onafwendbaar
lot'.) noemen, op de aarde en in ieder afzonderlijk schepsel alles onmogelijk zo
wijs en doelmatig ingericht zou hebben.
[2] In de juiste kennis van de natuur en haar uiterst wijs geordende krachten is dus
al een onomstotelijk bewijs gelegen van het bestaan van een eeuwige en hoogst
wijze, almachtige en buitengewoon goede God en Schepper van alle dingen en alle
wezens. En als dit bewijs eenmaal bestaat en onomstotelijk is vastgesteld, is het
volledig ware geloof in een God toch een vanzelfsprekende en uitgemaakte zaak.
[3] Wanneer daar dan bovendien nog Uw leer over het voortleven van de ziel na de
dood van het lichaam en over het ware, innerlijke en levende rijk Gods bij komt, en
de mens kennis verkrijgt over wat hij is en waarom hij er is en hoe hij moet leven
en handelen om het kindschap van God te bereiken, dan zal hij dat ook beslist
doen, en dat te meer omdat hij tevens door Uw leer te weten komt welk lot hij na
de dood van het lichaam te verwachten heeft, als hij in zijn dwalingen en
kwaadaardigheden blijft. [4] Heer en Meester, ik spreek hier niet als jood, maar als
zeer ervaren heiden, en zeg: Uw leer over het rijk Gods en over de enig ware en
eeuwige bestemming van de mens is onmiskenbaar het hoogste, zuiverste en
waarste en tegelijkertijd ook het meest overtuigend begrijpelijke, wat de mensen
ooit als leer over God en over hun bestemming hebben gehoord, en voor ons is die
nu des te beter te begrijpen en te geloven, omdat wij het onuitsprekelijke geluk
hebben om haar uit Uw goddelijke mond te horen; want wij zien U, horen U en
kunnen en mogen met U, de enig ware God en Heer van eeuwigheid, over de meest
verschillende dingen en omstandigheden spreken.
[5] Wij voor onszelf hebben echt geen ander bewijs nodig voor het werkelijke
bestaan van een God dan alleen Uzelf; maar wij zijn maar met ons tienen, aan wie
het onbeschrijfelijke geluk en de eeuwig onverdiende genade ten deel is gevallen
om in U de eeuwige Heer van alle hemelen, alle werelden en al het leven gevonden
te hebben: [6] U zult niet persoonlijk met ons meegaan naar Europa en naar Rome
om U daar net als hier door woorden en daden te openbaren, opdat alle heidenen U
zouden erkennen en in U zouden geloven, maar wij alleen zullen U aan hen
verkondigen en zijn er ook bij voorbaat al van overtuigd dat ons werk en onze
inspanning niet vruchteloos zullen zijn. Maar onze stamgenoten thuis zijn heel
kritische mensen en geloven pas ergens in, wanneer ze van zoveel mogelijk kanten
heldere en zeer deugdelijke bewijzen verkregen hebben dat het werkelijk bestaat,
wat nu des te noodzakelijker is omdat bij onze wijsgeren en geleerden het athesme
220
algemeen gangbaar is geworden en geen enkel hoger ontwikkeld mens meer aan de
een of andere God denkt en er al helemaal niet in gelooft.
[7] En kijk, o Heer en Meester, daarom ben ik van mening dat voor het
verkondigen van Uw heilige naam en Uw leer de bewijzen voor het onbetwistbare
bestaan van een enig ware God vooreerst helder geformuleerd moeten worden
vanuit de natuur en ordening van deze aarde en haar wezens! Als die eenmaal
wortel geschoten hebben, zal het vervolgens ook gemakkelijk zijn om Uw naam en
Uw leer z te verkondigen, dat men algemeen in U zal geloven en U voor de enig
ware God zal houden, en U in woorden en daden zal aanbidden en liefhebben.
[8] Kinderen kan men natuurlijk snel en gemakkelijk iets laten geloven maar
mannen, zoals wij die in Rome en vele andere steden buitengewoon veel hebben,
moet men heel anders tegemoet treden als men hen voor iets wil winnen! En om
die reden heb ik dan ook mijn best gedaan om over verschillende dingen en
verschijnselen in de sfeer van deze materile wereld veelopheldering te verkrijgen,
en ik dank U dan ook al bij voorbaat uit naam van al degenen die wellicht door mij
tot U bekeerd worden, dat U ons Romeinen zulke ophelderingen niet hebt
onthouden!'
[9] Ik zei: 'Ik wist heel goed, waarom jullie Mij over het een en ander om
verklaringen gevraagd hebben en Ik prijs jullie ijver en goede wil, en jullie werk en
moeite ter wille van Mijn naam zal steeds met Mijn zegen bekrachtigd zijn!
[10] Maar toch zeg Ik jullie dat jullie de mensen niet te zeer op de natuur van de
materile dingen van de wereld moeten wijzen, zodat ze denken dat ze God daarin
moeten zoeken. Daarmee zullen jullie de mensen tot een vermoeden en aanvoelen
van het bestaan van een God brengen, maar nooit tot de volle kennis van Hem en
tot het ware en levende geloof in Hem. [11] Maar als jullie Mijn leer, zoals jullie
die helder en zuiver van Mij hebben ontvangen, aan jullie broeders geven, zullen
ze naar jullie luisteren en de leer ook aannemen; en omdat Mijn woorden kracht,
macht en leven in zich dragen, zullen ze ook iets heel anders in het hart en gemoed
van jullie broeders teweegbrengen dan alle mogelijke bewijzen op grond van de
materile wereld en de ordening daarvan.
[12] Maar wanneer de mensen dan in Mij zullen geloven en ook volgens Mijn leer
en dus volgens Mijn wil zullen leven en handelen, zullen ze in zichzelf ook de
ware leraar en verdere geleider vinden, die ze in alle andere waarheden zal
binnenleiden. [13] Wie God en Zijn eeuwige levensrijk wil vinden, moet dat in
zichzelf, dus in het stille kamertje van zijn hart in de liefde tot God en de naaste
beginnen te zoeken. En wie ernstig begonnen is te zoeken en aldoor blijft zoeken,
zal ook vinden wat hij gezocht heeft; maar wie in het zoeken verslapt, zal datgene
wat hij wel zou willen vinden, als het hem maar niet al te veel moeite zou kosten,
op deze wereld en ook aan gene zijde nauwelijks of ook helemaal niet vinden.
[14] Begin daarom eerst met Mijn levende woord en wijs dan pas achteraf degenen
die Mijn evangelie aangenomen hebben, op de oorzaak en de verschijnselen van de
dingen en hun orde in deze wereld, dan zullen jullie zo de beste resultaten van
jullie werk en inspanning oogsten! [15] Maar nu gaan wij deze heuvel weer
verlaten en ons naar het reeds klaarstaande ochtendmaal begeven; daarna bekijken
we wat wij op deze dag nog allemaal zullen ondernemen!'
221
[16] De Romeinen en ook alle anderen bedankten Mij voor de gegeven raad, en wij
begaven ons direct naar het dorp en het huis, waarin de grote eetzaal de welbereide
vissen, brood en nieuwe wijn in een grote hoeveelheid op tafel stonden. Wij gingen
daar dan ook meteen aanzitten; zoals altijd zegende Ik eerst de spijzen en de drank
en daarna aten en dronken wij. Voor de jongeren zorgde onze Rafal.
Hoofdstuk 109: De Heer verlaat Bethani
[1] Toen wij het ochtendmaal reeds voor meer dan de helft achter ons hadden,
kwamen pas de tempeldienaren, die hun vrouwen en kinderen bezocht hadden, en
Lazarus wees hun een vrije tafel aan en liet hun brengen wat wij hadden, en zij
aten en dronken.
[2] Maar toen wij helemaal klaar waren met het ochtendmaal, kwamen de
tempeldienaren, die hun ochtendmaal ook beindigd hadden, naar Mij toe en
verontschuldigden zich voor het bezoeken van hun vrouwen en kinderen en
vroegen Mij, of ook Ik hen niet zou willen bezoeken en zegenen.
[3] Maar Ik zei tegen hen: 'Luister, wie in Mij gelooft, Mijn woord aanneemt en
daarnaar leeft en handelt, heeft ook Mijn zegen in overvloed; streef er daarom naar
dat ook jullie vrouwen en kinderen, die nu nog sterk aan de loze ceremonin van
de tempel hangen en Mij en Mijn leerlingen heimelijk voor ketters tegen de tempel
houden, in Mij geloven en volgens Mijn leer zullen handelen, dan zal Mijn zegen
ook hun ten deel vallen! Maar zoals het hier nu nog met hen gesteld is en zij er
alleen maar aan denken dat hun zonen hopelijk ook gauw tot de aanzienlijken van
de tempel behoren, ben Ik werkelijk niet genegen om naar hen toe te gaan en hen
speciaal te zegenen. Ga hen eerst maar onderrichten, dan zal morgen wel blijken of
ze al rijp zijn voor Mijn zegen! J ullie kunnen vandaag hier blijven en die kwestie
met jullie vrouwen en kinderen bespreken. Als Ik vanavond hier weer terugkom,
kunnen ook jullie weer naar MIJ toekomen! [4] Toen Ik dat tegen de paar
tempeldienaren gezegd had, vroegen ze Mij waar Ik die dag heen zou gaan, zodat
de een of de ander Mij in geval van nood wellicht achterna zou kunnen komen.
[5] Ik zei: 'Ten eerste zal er bij jullie absoluut geen noodsituatie optreden en ten
tweede blijft Rafal hier vanwege de jongeren, en jullie kunnen hem om raad
vragen; daarom hoeven jullie niet te weten waar Ik vandaag heen zal gaan. Maar
als Ik terugkom, zullen jullie wel horen waar en hoe Ik gewerkt heb.'
[6] Met dit antwoord waren de tempeldienaren tevreden, bedankten Mij daarvoor
en begaven zich weer naar hun vrouwen en kinderen.
[7] Daarop zei Ik tegen de overige aanwezigen: 'Wie Mij graag wil volgen naar
waar Ik nu heen ga, die volge Mij!'
[8] Op deze uitnodiging van Mij stonden allen op en maakten zich klaar voor de
reis. Ook Maria van Magdala vroeg of ze Mij mocht begeleiden.
[9] Ik zei: 'Dat staat je vrij; maar Ik zie liever dat je hier blijft bij de zusters van
Lazarus en hen helpt bij het bedienen van de gasten, die deels al hier zijn en deels
vandaag nog zullen komen. Maar als er hier gasten uit J eruzalem.en ook uit andere
plaatsen arriveren en naar Mij zullen vragen, zeg dan met waar Ik ben, dan zullen
ze weer net zo verder reizen als ze gekomen zijn!'
222
[10] Maria van Magdala bedankte Mij voor deze woorden en bleef bij de beide
zusters; zo bleef ook Helias met de haren en het arme gezin uit Emmas.
[11] Maar wij maakten ons gereed en gingen eerst naar het huis van de waard in
het dal, die bij ons was samen met de waard van de herberg aan de grote heerweg
niet ver van Bethlehem, die ook nog bij ons was en naar Mijn lessen had
geluisterd. [12] Toen wij bij de waard aankwamen, liepen alle huisbewoners ons
tegemoet, begroetten ons en waren heel blij ons te zien. De vrouw vroeg Mij of Ik
met allen die bij Mij waren 's middags hun gast wilde zijn.
[13] Maar Ik zei: 'Vrouw, jouw goede wil geldt voor Mij als een volbracht werk;
maar wat je voor de armen zult doen in Mijn naam, zal door Mij ook beschouwd
worden alsof je het voor Mij had gedaan. Er zullen vanmiddag hier ook een groot
aantal gasten heen komen, en sommigen zullen naar Mij informeren; maar vertel
niet waar Ik ben, en als iemand jullie zal vragen waar Ik heengegaan ben, spreek
dan de waarheid en zeg: 'Wij weten het niet! ' En dat is ook de reden dat Ik
vandaag Mijn leerlingen met van tevoren zeg waar Ik heen ga en wat Ik zal doen.
Tegen de avond zal Ik hier ook weer langs komen en een uur blijven. Hou je nu
aan wat Ik jullie heb aangeraden!' [14] Allen beloofden Mij dat, waarop wij in het
dal verder naar het zuiden trokken; wij kwamen veel mensen tegen, meestal
Grieken en ook Egyptenaren, die met allerlei waren via J eruzalem naar Damascus
trokken: niemand van hen bekommerde zich om ons en wij konden onze weg dan
ook vervolgen zonder opgehouden te worden.
[15] Toen wij zo ruim een uur gelopen hadden, vroeg Lazarus, die steeds aan Mijn
zijde liep, Mij toch stilletjes: 'Heer en Meester! Nu zou U mij toch wel kunnen
zeggen waar U heen gaat. Want ik en allen, die hier zijn, zullen U zeker niet
verraden!' [16] Ik zei: 'We gaan naar een plaats dicht bij Bethlehem. Wat daar zal
gebeuren, zullen jullie allemaal daar en op de juiste plaats zien en te weten komen.'
[17] Lazarus zei: 'Het is wel goed dat ik dat nu tenminste weet. Maar dan mogen
we wel flink doorlopen; want de weg daarheen is niet bepaald kort.'
[18] Ik zei: 'Toch zullen we daar op de juiste tijd en vroeg genoeg aankomen; want
het is Mij mogelijk om ook een lange weg in korte tijd af te leggen.'
[19] Lazarus zei: 'O Heer en Meester, ik weet wel dat voor U niets onmogelijk is;
maar toch vroeg ik het U, om deze enigszins saaie weg niet helemaal zwijgend te
lopen en omdat zelfs het meest onbeduidend lijkende woord uit Uw mond mij
steeds met nieuwe kracht bezielt.'
[20] Ik zei: 'J a, ja, dat heb je heel goed en juist gezegd; want Mijn woorden zijn in
zichzelf ook puur geest, kracht en leven. Maar nu lopen we weer zwijgzaam
verder, want weldra zullen wij een troep Romeinse soldaten tegenkomen die naar
Galilea gaan, en met hen zullen wij even wat moeilijkheden krijgen!'
Hoofdstuk 110: De Heer bevrijdt gevangen kinderen uit de handen van
Romeinse soldaten
[1] Vandaar liepen we nog zo'n drieduizend passen zwijgzaam voort en zagen de
troep soldaten met hun wapens de heerweg opkomen, die hier over een hoogte
voerde. Ze maakten veel lawaai, zoals dat bij hen gebruikelijk was, en zij woelden
223
met hun voeten het stof van de weg zozeer omhoog, dat er ook een regelrechte
wolk van stof met hen meetrok. [2] Agricola meende dat we maar beter een stukje
van de weg af moesten gaan, omdat dergelijke ruwe krijgsknechten, die tijdens
zulke marsen niet zelden dronken waren, niet al te vriendelijk plachten om te gaan
met reizigers die hun in de weg kwamen.
[3] Ik zei: 'Daar heb je zeker gelijk in; maar het is wel de schuld van jullie
Romeinen zelf, dat jullie krijgsknechten zulke ruwe en woeste mensen zijn! Leer
hun behalve hoe ze de wapenen moeten gebruiken ook om mens te worden, dan
zullen ze zich ook als zodanig gedragen!'
[4] Agricola en ook de andere Romeinen onthielden deze opmerking van Mij, en
toen de wilde troep in de buurt kwam, gingen we dan ook een paar passen van de
weg af Maar dat hielp ons niet veel; want de aanvoerders gaven de krijgsknechten
opdracht om te stoppen, kwamen vervolgens heel brutaal op ons af en vroegen ons,
wie wij waren en waar wij we naartoe gingen en voor welke zaken en
aangelegenheden.
[5] Toen trad Agricola naar voren en zei tegen de hoofdaanvoerder: 'Kun je lezen?'
[6] Deze (de aanvoerder) zei: 'J a, anders dan zou ik geen hoofdman zijn!'
[7] Agricola haalde nu een rol perkament uit een tas die hij bij zich droeg, en liet
die aan de brutale aanvoerder zien. Toen deze zag wat er op die rol stond, schrok
hij en verontschuldigde zich. [8] Maar Agricola waarschuwde hem en berispte hem
met scherpe en zeer indringende woorden vanwege zijn rumoerige gedrag.
[9] Toen trokken de aanvoerders zich direct in alle rust en orde terug.
[10] Maar Agricola en de andere Romeinen liepen daarop naar de groep soldaten
en onderzochten hoe het bij hen verder met de orde gesteld was. Zij ontdekten
midden in de groep een paar jonge meisjes en twee jongemannen, van wie de
handen op de rug gebonden waren.
[11] Toen de Romeinen dat met grote verontwaardiging ontdekten, vroegen ze
onmiddellijk aan de aanvoerders wat dat te betekenen had, of deze mensen
schuldig waren aan de een of andere misdaad en welke nationaliteit ze hadden.
[12] De aanvoerders raakten in grote verlegenheid en wisten niet wat voor
antwoord ze de strenge en hoge Romein moesten geven.
[13] Toen begonnen de meisjes en de beide jongemannen Agricola in het
Hebreeuws huilend te vragen of hij hen uit de macht van deze ruwe en wrede
soldaten wilde bevrijden; want zij waren kinderen van heel eerlijke ouders in de
buurt van Bethlehem, hadden deze soldaten geen enkel kwaad gedaan, en hun
ouders, die daar een herberg hadden, hadden al deze soldaten goed bediend met
hetgeen ze verlangden, namelijk tien zakken wijn en dertig broden en hadden
tenslotte voor het verlangde niet meer dan zeventig muntstukken gevraagd.
[14] (De gevangenen): 'Maar toen werden deze soldaten zo kwaad en betaalden
niet alleen niets, maar verlangden van de ouders nog meer dan duizend
muntstukken, als straf voor het feit dat de ouders het gewaagd hadden er zeventig
van de soldaten te vragen. Zoveel geld hadden de ouders echter niet en ze
smeekten deze soldaten om vergeving en welwillendheid. Maar er hielp geen
bidden en smeken aan; de ouders werden in hun eigen huis stevig met touwen
vastgebonden aan de deurposten. Daarop grepen de soldaten ons zeven kinderen
224
bij elkaar, bonden onze handen op de rug en dreven ons met hen voort op de
manier zoals jullie hoge heren ons nu zien. Wij weten absoluut niet wat ze met ons
van plan zijn; maar dat ze niets goeds met ons voorhebben, is wel duidelijk. O
goede en grote heren! Bevrijdt ons toch omwille van jehova van deze
woestelingen!' [15] Nu werd Agricola helemaal rood van woede, beval dat de
zeven kinderen ogenblikkelijk vrijgelaten moesten worden -wat ook onmiddellijk
gebeurde -en zei toen tegen de aanvoerders: 'Beschermen jullie als Romeinen z de
rechten van onze onderdanen? Weten jullie niet hoe de hoofdregel luidt, waarop
iedere soldaat moet zweren? Die luidt: 'Leef rechtschapen, beledig niemand zonder
reden; maal wie jou beledigt terwijl jij volgens de wet handelt, moet voor het
gerecht gebracht worden!' En tot slot: 'Geef en laat ieder het zijne!' Hebben jullie
nu volgens deze oude hoofdregel gehandeld? Wie heeft jullie het recht gegeven om
onderweg van de ene plaats naar de andere de herbergen te brandschatten, waarvan
de eigenaar onze onderdanen zijn en onder de bescherming van onze wetten staan?'
[16] De aanvoerders verbleekten, want ze kenden de onverbiddelijke strengheid
van de hun reeds lang bekende staatsman en vroegen hem om genade.
[17] Maar Agricola zei: 'Deze kinderen en hun ouders hebben jullie ook om genade
en erbarmen gevraagd! Als jullie die onschuldigen geen genade en geen erbarmen
betoond hebben, hoe wagen jullie, brutale vlerken, het dan nu om mij om genade te
smeken! Ik zal jullie als gewone rovers en moordenaars laten behandelen en deze
krijgsknechten tot ordinaire galeislaven maken! Keer nu om en ga voor ons uit naar
Bethlehem! Ik zal de overste aanwijzingen geven wat er met jullie ellendelingen
moet gebeuren!' [18] Hierop ging Ik naar Agricola toe en zei tegen hem: 'Vriend, je
hebt er heel goed aan gedaan, dat je ten eerste de kinderen bevrijd hebt en ten
tweede deze dronken soldaten met jouw vonnis volkomen nuchter hebt gemaakt.
Maar de eigenlijke schuld van hun grofheid dragen zij niet zozeer zelf, als wel
degene die hen naar Galilea heeft gestuurd. Hij heeft het geld van de keizer, dat als
reisgeld voor deze groep bestemd was, voor zichzelf gehouden en heeft hun
toegestaan om zich onderweg in de herbergen en ook bij de landlieden goedschiks
of kwaadschiks te verschaffen wat ze nodig hebben. En je weet dat jullie soldaten,
als ze van hun superieuren toestemming krijgen om te plunderen, niets ontzien en
op leeuwen, tijgers en hyena 's lijken; daarom is de overtreding van deze soldaten
veel geringer dan het op het eerste gezicht schijnt te zijn.
[19] De voornaamste fout en de eigenlijke oorzaak van dergelijke vergrijpen ligt
echter in jullie te onvoorwaardelijke vertrouwen in jullie veldheren en oversten.
J ullie voorzien hen van alle mogelijke generale volmachten, met als gevolg dat
iedereen in zijn ambtsgebied gewoon voor keizer speelt en doet wat hij wil, zonder
zich al teveel om de algemene wetten van Rome te bekommeren, aangezien hijzelf
in zijn ambtsgebied al naar zijn stemming en willekeur wetten kan en mag
uitvaardigen.
[20] Als er zo nu en dan een overste van nature een goed en rechtvaardig mens is,
dan zal men in de aan hem ondergeschikte ambtsgebieden ook goed kunnen leven
en handelen; maar als de overste wellicht te zeer op zijn persoonlijke voordeel uit
is, wee dan al diegenen die onder de macht van zijn zwaard staan! En kijk, dat is
nu hier in het grote ambtsgebied van Bethlehem het geval!
225
[21] De huidige hoofdman, die door jullie de hoogste macht in handen heeft en
helemaal handelt zoals hem door Rome is toegestaan, is op zijn eigen voordeel uit
en stelt dan ook zulke verordeningen op, dat hij beslist nooit tekort komt; maar het
volk weeklaagt en vervloekt in hun hart de Romeinse overheersing en tirannie. De
zaak zit precies zo in elkaar als Ik je nu uiteengezet heb, en nu is de vraag wie er
bij deze handeling eigenlijk tot een straf veroordeeld moet worden.
[22] Zie, Ik wist heel goed dat dit hier in de buurt van Bethlehem zou gebeuren en
ben om die reden dan ook met jullie hierheen gereisd, zodat dit kwaad hier
verholpen zou worden; maar het moet daar verholpen worden, waar de eigenlijke
fout zit! Want door deze soldaten hier te bestraffen zal niemand geholpen zijn;
geefhun een terechtwijzing, een juist voorschrift hoe ze zich in het vervolg dienen
te gedragen en geef hun reisgeld voor de reis naar Galilea, dan zullen ze geheel
zoals het hoort op de plaats van hun bestemming komen!
[23] Maar van de hoofdman die wij vanmiddag in dezelfde herberg zullen
aantreffen als waar de kinderen vandaan komen, moet je de generale volmacht
afnemen en je moet hem wetten geven, dan zal alles in orde zijn!'
[24] Nu zei Agricola: 'J a, ja, Heer en Meester, U hebt ook nu weer in alle
opzichten volkomen gelijk, en ik zal de regelingen ook geheel volgens Uw
woorden treffen! Maar bovenal moeten we ons nu haasten om naar de herberg te
gaan en de ouders van deze lieve kinderen uit hun kwelling en nood te bevrijden.
[25] Ik zei: 'Daar is al voor gezorgd; want hun buren zijn zo goed geweest naar de
stad te gaan, naar de hoofdman, om aangifte te doen vanwege hun kinderen, in de
hoop dat die hun weer teruggegeven worden. Als wij in de herberg aankomen,
zullen ook de ouders van deze kinderen terugkomen.
[26] De hoofdman zal hun recht doen wedervaren en zal deze groep een ruiter
achterna sturen, aan wie men de kinderen ongedeerd moet overhandigen, en wij
hoeven nu niet lang meer te wachten tot de ruiter arriveert; geef hem dan de
instructie voor de hoofdman, dat hij rond het middaguur bij jou in de herberg moet
verschijnen, dan zullen wij hem ook wel in de herberg aantreffen als wij daar
komen. Maar de kinderen zullen wij met ons meenemen.
[27] De aanvoerders hoorden echter wat Ik met Agricola besproken had en zagen
dat hij zich naar Mijn woorden richtte, en ze wilden zich voor Mij op de grond
werpen om Mij te bedanken.
[28] Maar Ik zei tegen hen: ' Alleen deze keer heb Ik jullie gered; wanneer jullie je
echter op een andere plaats nogmaals zo zullen gedragen als jullie je in de herberg
hebben gedragen, dan zullen jullie niet meer gered worden. Maar wacht nu hier, tot
jullie opdracht krijgen om te vertrekken, en reis dan rustig zoals het hoort verder!'
[29] Voor deze woorden bedankten ze Mij en ze noemden Mij een grote wijze,
wiens woord machtiger was dan de anders zo onverbiddelijk strengheid van de
hoge en machtige Agricola; maar ze noemden Mij ook de rechtvaardigste van alle
rechtvaardigen, en zij en ook hun hele troep loofden Mij luid.
[30] Daarop gaf Agricola hun de instructie om in Bethani te blijven tot hij zou
terugkomen, en dat ze zoveel brood en wijn konden krijgen als ze redelijkerwijs
nodig hadden, wat hij dan betalen zou, en dat hij ook voor het verdere reisgeld zou
zorgen; tegelijkertijd gebood hij hun ook ten strengste om zich goed en behoorlijk
226
te gedragen, wat ze hem dan ook plechtig beloofden. Daarop beval hij hun om
verder te trekken. Ze stelden zich ordelijk op, bedankten Mij nog eens en zetten
zich in beweging.
Hoofdstuk 111: De aankomst in de herberg (5.3.1861)
[1] Toen ze ongeveer een paar duizend passen van deze plaats waren, zagen wij,
die eveneens verder trokken, reeds van verre een ruiter aan komen galopperen. Het
duurde niet lang of hij was al bij ons, bleef staan en vroeg ons haastig of wij de
groep soldaten niet waren tegengekomen en of die soms joodse kinderen in hun
midden met zich meevoerden.
[2] Agricola toonde hem wie hij was, vertelde hem alles en toonde hem ook de
geredde kinderen, waarover de ruiter erg verheugd was. En vervolgens gaf hij de
ruiter ook de instructie voor de hoofdman, zoals Ik hem tevoren had aangeraden.
[3] Daarop keerde de ruiter snel om en reed ijlings naar de stad, die daar nog
ongeveer anderhalf uur gaans vandaan lag, en wij trokken met de kinderen, die
zich met veelliefde om Mij heen schaarden, verder op onze weg.
[4] De vijf meisjes, van wie de oudste zeventien en de jongste tien jaar was,
klaagden dat ze pijn aan hun handen hadden, omdat die zo strak vastgebonden
waren geweest; ook de beide jongemannen klaagden daarover. [5] Maar Ik streek
met Mijn handen over die van hen en vroeg hen of ze nu nog pijn voelden.
[6] Toen zeiden zij (de kinderen) verheugd: 'O goede man, wij voelen nu geen pijn
meer! Maar hoe hebt u dat nu gedaan dat wij geen pijn meer voelen? O, u moet wel
een wonderbaarlijke heiland zijn! U had immers geen zalf en geen olie, en toch
hebben wij nu helemaal geen pijn meer! Thuis hebben wij een grootmoeder, die is
al heel lang ziek en geen genezer kan haar helpen; zou u haar misschien ook
kunnen helpen op de manier, zoals u ons nu hebt geholpen?' [7] Ik zei: 'J a, ja, Mijn
lieve kinderen, als we daar komen, zullen we eens zien wat we allemaal voor jullie
grootmoeder kunnen doen! Maar hebben jullie niet nog een zieke in huis?'
[8] De kinderen zeiden: 'O, wonderbaarlijke heiland, hoezo vraagt u ons daarnaar,
alsof u allang weet dat ook n van onze beste knechten al meer dan een half jaar
door een kwaadaardige koorts geplaagd wordt? Bent u dan al eens in onze herberg
geweest en hebt u daar overnacht?' [9] Ik. zei: 'Mijn lieve kinderen, kijk, Ik ben
persoonlijk weliswaar nog nooit in jullie herberg geweest, maar met Mijn geest ben
Ik overal! En zo weet Ik dan ook alles wat er maar is en gebeurt en kan Ik degenen
die er slecht en miserabel aan toe zijn ook helpen als ze werkelijk op God
vertrouwen en naar Gods geboden leven en handelen!'
[10] De kinderen zeiden: 'Maar hoe komt dat, dat u zich met uw geest overal heen
kunt verplaatsen en dan alles kunt zien en horen wat er overal ook maar is en
gebeurt? Dat is toch alleen God mogelijk! Hebt u dan misschien net als de profeten
van tijd tot tijd Gods geest in u? Want als de profeten voorspellingen deden werden
ze, zoals wij geleerd hebben, met Gods geest vervuld. Bent u misschien ook een
profeet?' [11] Ik zei: 'J a, Mijn lieve kinderen! Wat Ik in feite echt ben, zouden
jullie nu nog niet begrijpen, ook al zou Ik het jullie zeggen. Maar dat van Gods
geest in Mij, dat is juist; want zonder die geest kan geen enkel mens iets werkelijk
227
goeds en nuttigs doen. Maar thuis bij jullie ouders zullen wij elkaar nog wel nader
leren kennen. [12] Kijk, daar in de verte komen jullie ouders ons al tegemoet; want
ze hebben al van de ruiter gehoord dat jullie je gezond en wel bij ons bevinden!
Als jullie willen, kunnen jullie hun nu tegemoet rennen en hun zeggen, dat wij
allemaal bij hen onze intrek zullen nemen.'
[13] Toen de kinderen dat van Mij gehoord hadden en hun ouders in de verte
herkenden, renden ze hun tegemoet en waren al gauw bij hen, tot grote vreugde
van de ouders. Maar wij namen meer tijd; want de omgeving was hier mooi, omdat
die hoger gelegen was, en de Romeinen hadden genoeg te zien en te bewonderen
en Lazarus en de beide herbergiers, die met ons meereisden, hadden er genoeg over
te vertellen.
[14] Toen de ouders van hun kinderen hoorden hoe wij hen uit de handen van de
ruwe soldaten hadden bevrijd en dat wij in hun herberg zouden komen, keerden ze
om, haastten zich met de kinderen naar huis, om daar voorbereidingen te treffen
om ons te ontvangen en te bedienen en alles zo goed mogelijk in orde te brengen.
Er bleef hun natuurlijk niet veel tijd over, omdat het vanaf het punt waar wij waren
nog slechts een half uur gaans was tot de herberg; maar, zoals eerder gezegd,
namen wij de tijd, omdat de Romeinen deze streek in de omgeving van Bethlehem
zeer bezienswaardig vonden en veelvuldig naar het een en ander informeerden.
[15] Daarom waren wij tot aan de herberg nog ruim een uur onderweg zodat de
bezitters ervan genoeg tijd hadden om voor onze aankomst het meest
noodzakelijke in orde te maken en voor te bereiden. Er werd een vet kalf geslacht
en goed voor ons klaargemaakt, en nog veel meer .
[16] Toen wij dicht bij de herberg waren gekomen, snelden de beide ouders ons
samen met hun zeven kinderen tegemoet, begroetten ons zeer beleefd,
verwelkomden ons en bedankten ons met tranen in hun ogen voor de weldaad die
wij hun bewezen hadden door hun kinderen te redden.
[17] Ook de kinderen bedankten ons nog eens van ganser harte en zeiden tegen de
ouders, naar Mij wijzend: 'Dat is de wonderbaarlijke heiland, die onze zere handen
genezen heeft door er alleen maar over te strijken, en ons ook beloofd heeft om
onze arme grootmoeder en ook onze knecht helemaal gezond te maken. Hij moet
een grote en van Gods geest vervulde wijze zijn, -want hij weet alles wat er waar
ter wereld ook maar is en gebeurt!' [18] De ouders kwamen daarop naar Mij toe en
zeiden: 'Wij spreken u, onmiskenbaar grote mensenvriend, nogmaals onze
buitengewoon hartelijke dank uit voor de grote weldaad die u onze kinderen
bewezen hebt, en wij vragen u dan ook, of u ook onze oude moeder en indien
mogelijk ook onze brave knecht zou willen helpen; want wij geloven vast en
zonder enige twijfel wat onze kinderen over u verteld hebben, en wij worden in ons
geloof bevestigd door de aanwezigheid van de ons welbekende Lazarus uit
Bethani en de beide herbergiers, die wij ook kennen. Want deze mannen zouden
niet zo gemakkelijk naar ons toe gekomen zijn als u hen niet hierheen gehaald zou
hebben. Maar de andere heren kennen wij nog niet nader; alleen zien we onder hen
Romeinen en Grieken, naar hun kleding te oordelen. Zij zijn zeker ook alleen maar
ter wille van u te voet hierheen gekomen; want zulke voorname Romeinen maken
niet gauw een tocht van enkele uren te voet. Maar hoe dan ook, u bent in ieder
228
geval meer dan u lijkt te zijn! J ullie komen zeker uit de omgeving van Bethani en
zijn vast wel moe; willen jullie misschien het huis binnengaan en daar uitrusten
totdat het middagmaal helemaal gereed zal zijn?'
[19] Ik zei: 'Kijk, hier buiten onder de schaduw van jullie vruchtbomen is het
aangenamer rusten, en hier staan immers ook een heleboel tafels en banken, die wij
kunnen gebruiken! Bovendien weet Ik dat de hoofdman iets eerder dan wij te paard
uit Bethlehem hierheen gekomen is, met wie deze staatslieden uit Rome iets te
bespreken hebben. Hij sterkt zich nu met zijn twee metgezellen met brood en wijn,
en wij willen hem daar niet bij storen; wanneer hij gegeten en gedronken heeft
willen wij graag dat hij naar buiten komt om met deze Romeinen te spreken.'
Hoofdstuk 112: De genezingen van de zieken in de herberg
[1] Nadat Ik ze dit allemaal had meegedeeld herinnerde de waard Mij vol
vertrouwen aan de oude zieke moeder en aan de zieke knecht en vroeg Mij aan hen
te denken. [2] Daarop zei Ik: 'Kijk, bij God zijn alle dingen mogelijk! Wanneer
jullie geloven, zullen de beide zieken, zonder dat Ik hen aankijk of aanraak, alleen
door Mijn wil en Mijn woord volledig genezen worden!'
[3] Toen zei de man: 'Heer en wonderbaarlijke heiland, ik geloof uw woorden!
Want een man zoals u, vervuld met wijsheid en waarheid als een profeet, heeft
zeker nog nooit een onwaarheid gesproken! Wanneer het niet zo zou zijn, zou u dat
niet tegen ons gezegd hebben. Maar omdat u zo tot ons gesproken hebt, geloven
wij ook zonder meer dat u onze beide zieken kunt genezen door de macht van uw
wil en woord; en daarom vragen wij u om alleen door uw wil en door uw woord
onze beide zieken te genezen!'
[4] Ik zei: 'Welaan, dan wil Ik dat de beide zieken ineens volkomen gezond hun
ziekbed verlaten! Ga nu naar hen toe, geef hun wat te eten en te drinken om hen te
versterken, en daarna moeten ze buiten wandelen! Maar zeg hun niet direct dat Ik
dat voor hen heb gedaan; pas na het middagmaal zullen ze Mij nader leren kennen!'
[5] De kinderen, die dat ook gehoord hadden, zeiden direct: 'God in Zijn hemelen
zij alle lof, omdat Hij de goede mensen, die volgens Zijn geboden leven, zo'n
kracht en macht gegeven heeft! Nu is onze grootmoeder vast en zeker al helemaal
gezond en onze brave en trouwe knecht ook!' [6] Daarop gingen de kinderen
samen met hun ouders direct het huis binnen naar de zieken en tot hun zeer grote
verbazing troffen ze beiden volkomen gezond, fris en opgewekt aan.
[7] Beiden verklaarden eensgezind dat ze het idee hadden dat een helderwitte vlam
zich als een bliksem over hen had uitgestort, waarna alle pijnen hen verlieten en zij
zich heel goed en gezond voelden, en dat ze het gevoel hadden dat ze zo gesterkt
waren, dat ze gevoeglijk hun bed konden verlaten.
[8] Toen zei de heer van de herberg, die een zoon was van de moeder die ziek
geweest was: 'Er is een gast bij ons gekomen die zei dat jullie beter zijn geworden,
het bed kunnen verlaten en spijs en drank tot je kunnen nemen om verder aan te
sterken; verlaat dus gerust je bed, trek frisse kleren aan, en neem dan spijs en drank
en eet en drink naar hartelust!' [9] Na deze woorden stapten de beiden, die nu
genezen waren, uit bed, kleedden zich aan en namen daarna spijs en drank tot zich.
229
Daarop wilden ze de onbekende gast zien; maar de zoon maande hen tot geduld en
zei tegen zijn moeder, dat zij de gast na het middagmaal wel zouden leren kennen.
En daar namen beiden genoegen mee.
[10] Maar wij rustten uit onder de bomen en keken naar de mooie omgeving die,
omdat deze herberg zich op een tamelijk hoge heuvel bevond, van hieruit bijzonder
goed tot zijn recht kwam. Want een klein uur hier vandaan naar het zuidoosten lag
Bethlehem met zijn oude ringmuren en torens op eenzelfde heuvel; slechts een dal
met vele akkers, weiden en tuinen scheidde onze herberg, waar de hoofdweg naar
Bethlehem langs liep, van de stad van David. Maar vanaf onze heuvel zag men nog
een heleboel plaatsjes en ook alleenstaande burchten en hoeven, en naar het westen
ook grote en goed verzorgde wijngaarden, en in de wijde, reeds blauw gekleurde
omtrek waren hoge bergen te zien, die in hun majesteit een nog grotere bekoring
aan de hele streek verleenden. Daarom is het begrijpelijk dat onze Romeinen, die
grote vrienden waren van mooie streken en landschappen, er heel erg van genoten
om naar deze omgeving te kijken en voortdurend vroegen wat dit of dat was, hoe
het heette, aan wie het toebehoorde en hoe. die en die andere plaats was, en wat
voor bijzonder gedenkwaardigs zich in die grotere plaatsen had voorgedaan.
[11] En Lazarus, de beide herbergiers en af en toe ook de een of andere leerling
hadden genoeg te verklaren. De Romeinen waren dermate in het beschouwen van
de omgeving verdiept, dat ze bijna vergaten dat de hoofdman uit Bethlehem al
ongeveer een uur lang ter wille van hen hier was en in grote ongerustheid
verkeerde over wat hij allemaal wel niet van de machtige gebieders te horen zou
krijgen.
Hoofdstuk 113: De waard doet verslag over de Farizeen
[1] Eindelijk kwam de waard weer naar ons toe, deelde ons met grote dankbaarheid
de wonderbaarlijke genezing van de beide zieken mee en zei tegen Mij: 'Heer! U
bent meer dan een mens van mijn soort! U bent niet alleen een heiland, die zijns
gelijke in de wereld niet meer heeft, maar u bent een groot profeet, waar wij in
deze tijd wel heel veel behoefte aan hebben; want wanneer onze Farizeen nog
lang zo doorgaan, zoals ze nu doen, dan gaat al het geloof aan een God ten onder.
[2] Ik heb weliswaar van reizigers, die hier verbleven, al veel gehoord over een
profeet, namelijk dat hij grote tekenen doet en de mensen weer tot het ware geloof
in n God bekeert; maar de Farizeen moeten hem zeer vijandig gezind zijn.
[3] Ongeveer een jaar of misschien nog korter geleden moet hij ook in Bethlehem
en plaatsjes daar in die omgeving wonderbaarlijke werken verricht hebben; daar
heb ik zelf echter niets van gezien, aangezien ik vanwege de vele zorgen en het
werk voor het gaande houden van deze grote herberg van mij bijna nergens kom en
J eruzalem al meer dan tien jaar niet gezien heb, -en zo weet ik, wat ik weet, alleen
maar omdat ik anderen er terloops over hoor praten.
[4] Er komen wel bijna iedere week een paar Farizeen van Bethlehem hierheen,
maar hun naar zoiets te vragen zou vergeefse moeite zijn; want zij vervloeken
zonder meer alles wat maar enigszins van het normale afwijkt en verklaren het al
tot een zeer strafbare zonde, ook al vertelt men hun dat men daar alleen in de verte
230
maar over heeft horen praten. Daarom is het mensen als wij dan ook niet kwalijk te
nemen, dat men zich om bijna niets anders meer bekommert en zorgen maakt dan
alleen om zijn eigen huishouden. [5] Welnu, een paar dagen geleden waren er 's
nachts aan de hemel werkelijk buitengewone dingen te zien. Men ging weliswaar
naar de Farizeen en stelde zich voor wat voor wonderen men daar allemaal wel
niet zou horen, en men dacht er ook aan, dat de goede, oude J ehova nu toch
eindelijk weer eens een teken van Zichzelf aan de joden had gegeven. Maar niets
van dat alles! De Farizeen vertelden het volk met een heel opgewekt gezicht dat
het hele indrukwekkende verschijnsel, dat voor ons joden geen goede profetie
inhield, een volksbedriegerij was, bewerkstelligd door de Romeinen met behulp
van de Essenen, die goed thuis zijn in allerlei toverkunsten. En verder had het niets
anders te betekenen dan dat de Romeinen, met wie in het bijzonder het hogere en
rijke deel van de joden al lange tijd niet veel op heeft, door dergelijke middelen het
meer lichtgelovige en bijgelovige volk wilden misleiden en tegen hun joodse
oversten opzetten, om daardoor een algemene opstand van de joden tegen de
enigszins zwak geworden overmacht van de heidenen te verhinderen. Met die
verklaring ging men dan weer heel onverschillig en welgemoed zonder verdere
ongerustheid naar huis en bekommerde zich in het geheel niet meer om het hele
verschijnsel, hoe verschrikkelijk het er ook uitzag.
[6] Kort daarna zag men drie zonnen opgaan. Men stelde vragen en kreeg als
antwoord, dat dat betekende dat er wind op komst was en er weldra ruw weer zou
optreden. En weer ging men zonder verdere bedenkingen naar huis.
[7] Zo moeten er ook nog maar enkele dagen geleden in deze streek bepaalde
verspreiders van een nieuwe leer, die zou uitgaan van de profeet uit Galilea,
rondgetrokken zijn en ook buitengewone tekenen hebben gedaan, en er schijnt hun
al veel volk na te volgen. Hoeveel daarvan waar is, weet ik natuurlijk nauwelijks;
want bij mij is er niemand gekomen die ook maar in de verte op zo'n boodschapper
van de nieuwe leer leek.
[8] Maar pas een paar dagen geleden vroeg ik aan iemand uit de synagoge, die uit
Bethlehem hierheen gekomen was, hoe het nu zat met die boodschappers van de
nieuwe leer, die in deze omgeving schijnen rond te trekken, en hij zei tegen mij:
'Ach, sinds de Romeinen onze heren zijn, zwerft dergelijk werkeloos en
werkschuw gespuis immers steeds in grote aantallen rond! Het wordt door hen
geduld en gesteund, en wij kunnen daar weinig of niets tegen doen!'
[9] J a, tegen een dergelijke verklaring kon men redelijkerwijs ook weer niets
inbrengen! Want ten eerste is men zelf niet beter op de hoogte van alles, wat er nu
in het gehele grote rijk der joden is en gebeurt, en ten tweede kan men zich, zelfs
wanneer men van iets buitengewoons beter op de hoogte zou zijn, toch niet inlaten
met een gesprek met die welbespraakte heren uit de synagoge, want ten eerste zou
men niets met hen kunnen beginnen en ten tweede ook het gevaar lopen om in alle
opzichten door hen vervolgd te worden. En zo blijft men dan liever gewoon een
stille landsburger en bekommert zich noch om het een noch om het ander, hoewel
men maar al te goed inziet, dat die aanhangers van de synagoge ook alleen maar
vanwege hun buik zijn wat ze zijn, en voor zichzelf nog minder in een God
geloven dan n van deze vele fruitbomen van mij. [10] En daarom zei ik zojuist,
231
dat het nu wel heel noodzakelijk zou zijn, dat er weer eens een ware en machtige
profeet opstond; want anders verliest het volk spoedig ieder geloof in een enig
ware God. Te oordelen naar uw macht en innerlijke wijsheid, lijkt u me dat te zijn,
en ik ben nu blij dat ik in u nu eindelijk eens zelf een dergelijke man te zien heb
gekregen, die heel goed een Elia zou kunnen zijn.
[11] Nu geloof ik weer dat er in vroegere tijden profeten bestaan hebben, die ter
wille van het blinde en ongelovige volk door God met bijzondere wijsheid en
macht toegerust waren. Tot nu toe was dat geloof bij mij weggezonken in het rijk
der vrome sprookjes. Maar omdat ik nu zelf gezien heb dat uw wil en woord twee
zieken, die iedere overigens nog zo kundige genezer voor ongeneeslijk verklaard
heeft, in n klap z fris en gezond gemaakt hebben, is ook mijn geloof in een God
en in de profeten weer volkomen hersteld -wat mij liever is, dan wanneer iemand
mij de schatten van de halve wereld geschonken zou hebben. [12] Maar nu komt de
hoofdman naar buiten die zeker met de hoge Romeinen moet spreken; het is wel
zeker dat ik daarbij overbodig ben, daarom is het tijd dat ik naar binnen ga!'
[13] Ik zei: 'J uist nu ben jij daarbij nodig! Want de Romeinen hebben juist in
verband met jou iets met de hoofdman te bespreken. Door zijn maatregel heb jij
vandaag door de voorbijtrekkende groep soldaten een niet verdiend verlies geleden
dat jou vergoed zal moeten worden, en wel door de hoofdman; daarom moet jij als
benadeelde aanklager voor die hoge rechters aanwezig zijn, want waar geen
aanklager is, zijn ook geen rechters!'
[14] De waard zei: 'J a, ja, machtige en wijze heiland, dat zal allemaal wel zo zijn;
maar de hoofdman zal daarna ook mijn heer blijven! Als hij nu door mijn toedoen
belangrijke schade lijdt, zal ik daarna, als jullie hier weg zijn, grote moeilijkheden
met hem krijgen - en daarom zou ik haast liever alles van hem door de vingers
willen zien, dan mij naderhand gewoonweg aan het kruis laten binden.'
[15] Ik zei: 'Maak jij je maar om iets anders bezorgd; want daardoor zal de
hoofdman pas een echt mens en ook jouw ware vriend worden! En datje aan Mijn
woorden wel het volste geloof kunt schenken, daarvoor heb Ik je al meer dan een
tastbaar bewijs gegeven.' [16] De waard zei: 'J a, als dat zo is, blijf ik natuurlijk
wel! Moeten misschien ook mijn vrouwen mijn kinderen erbij geroepen worden en
mijn enige naaste buurman, die mij te hulp gekomen is omdat mijn dienstknechten
op het veld bezig waren en niet thuis waren?'
[17] Ik zei: 'Dat is niet nodig -alleen jij, als hoofd van het huis, bent voldoende!'
[18] Daarmee nam onze waard dan ook genoegen en bleef alleen bij ons.
Hoofdstuk 114: De klachten over Herodes
[1] Toen pas begaf de hoofdman zich vol deemoed naar Agricola, begroette hem
en vroeg hem of hij hem zijn hoge en machtige wil bekend wilde maken.
[2] Agricola keek hem ernstig aan en zei: 'Zoals ik op mijn reis door Palestina
helaas meermalen gemerkt heb maken jullie, hoofdmannen, die van ons alle
rechterlijke macht gekregen hebben, daar een buitengewoon ergerlijk misbruik
van! Vandaag heb ik iets dergelijks over jou vernomen, wat mij buitengewoon
onaangenaam was. Hoe zul jij je nu tegenover mij rechtvaardigen? Want je bent
232
aangeklaagd door de soldaten en feitelijk door deze eerlijke en brave burger. Ik
weet net zo goed als jijzelf dat je geheel en al schuldig bent, en hoef je dat niet
voor te houden; spreek nu dus en rechtvaardig jezelf!
[3] De hoofdman zei: 'Machtige gezagsdrager van de keizer en hoogste
uitvaardiger en beschikker van de wijze wetten van Rome! Rechtvaardigen kan ik
mij niet tegenover u, hoewel ik strikt genomen niet echt in strijd met de inhoud van
de in Rome aan mij verleende volmacht heb gehandeld; maar uit menselijke
overwegingen had ik natuurlijk ook anders kunnen handelen, omdat het mij ook
vrij staat om mild te zijn als ik dat juist acht. In dit geval bestond er weliswaar
geen reden om de soldaten met iets teveel vrijheden naar een andere provincie te
laten trekken, maar ik wilde een beetje bezuinigen door hun reisgeld achter te
houden, maar ik heb hun in plaats daarvan toegestaan om zich voor de
noodzakelijke proviand met mate schadeloos te stellen bij de grote herbergen
onderweg. En daarin bestaat in dit geval mijn eigenlijke schuld, die ik volledig, en
wel tienvoudig, wil vergoeden.
[4] Maar dat de soldaten samen met hun goed genstrueerde aanvoerders reeds van
hier af grof misbruik hebben durven maken van de hun slechts met mate verleende
vrijheid, heb ik niet kunnen verwachten of voorzien, omdat ze zich nu al gedurende
drie volle jaren in Bethlehem steeds zodanig gedragen hebben, dat er nog geen
enkele klacht over hen door iemand is ingediend. Bovendien zijn ze op vrije dagen
beurtelings al vaak hier geweest, hebben gegeten en betaald, wat de waard wel zal
weten. Maar dat ze zich reeds hier bij hun vertrek al zo gedragen hebben alsof ze in
een vijandelijk land waren, daar kan ik werkelijk niets aan doen; want daarvoor
heb ik hun geen instructie gegeven. [5] Maar omdat ik toch de schuld draag van het
feit dat er door de soldaten zo'n ongepastheid is begaan, wil ik ook, zoals reeds
gezegd, elke schade tienvoudig vergoeden. Ik heb gezegd.'
[6] Daarop zei Agricola: 'Dat is niet meer dan juist en billijk; maar mocht er in de
toekomst nog eens zoiets voorkomen, en ik hoor dat in Rome, dan zal mijn oordeel
heel anders luiden! Want de door ons in naam van de keizer aan jullie verleende
volmachten reiken niet zover, dat jullie geheel en al naar eigen willekeur de
soldaten mogen onthouden wat hun toekomt en het voor jezelf houden. Alleen in
dringende gevallen, als er in een land bijvoorbeeld onrust en opstanden heersen,
zou zo'n middel desnoods kunnen worden aangewend, opdat de soldaten de
opstandelingen strenger en onverbiddelijk bejegenen. Maar zelfs dan verdient een
wijze matiging van te grote strengheid steeds de voorkeur zolang dat maar
enigszins mogelijk is; want een te zeer gekweld volk zal voor een regering nooit
liefde en aanhankelijkheid aan de dag leggen. Het verborgen vuur van de woede
zal in zo'n volk blijven gloeien; zodra het ergens vandaan lucht krijgt, zal het in
alles vernietigende vlammen uitbreken, waar dan moeilijk een dam tegen
opgeworpen zal kunnen worden. Dat dien jij nu als altijd geldende instructie voor
je verdere ambtsuitoefening strikt in acht te nemen.
[7] Maar nu komt het op de waard aan, dat hij getrouwen waarachtig aangeeft
hoeveel de soldaten bij hem verteerd hebben en hoeveel hij eist voor het
mishandelen van hemzelf, zijn vrouwen in het bijzonder zijn kinderen. En tenslotte
moet jij aan Lazarus, een trouwe waard uit Bethani, die zich hier rechts van mij
233
bevindt, vandaag nog het reisgeld voor de soldaten betalen. -Spreek jij nu, waard
van deze herberg!' [8] De waard zei: 'Luister, hoge gebieder! Door toedoen van
deze zeer wijze en wonderbaarlijk machtige heiland is mij een onschatbaar grote
weldaad ten deel gevallen, en ik sta er als burger met mijn vermogen -God de Heer
alle lof -nog zodanig voor, dat ik de schade die mij door de soldaten berokkend is
gemakkelijk kan dragen, en daarom maak ik geen enkele aanspraak op enige
schadevergoeding. Maar als de hoofdman en gebieder over Bethlehem en deze hele
streek, die mij overigens steeds vriendelijk gezind was, de armen een weldaad wil
bewijzen, dan is dat aan hem en zijn vrije wil! Maar wat uw zaken en die van
Lazarus zijn, daar kan ik niets over zeggen.'
[9] Agricola zei, ontroerd door de edelmoedigheid van de waard: 'Werkelijk, zo'n
edelmoedigheid heb ik maar zeer zelden ontmoet en de hoofdman zal die ook naar
waarde weten te schatten!'
[10] De hoofdman zei: 'J a, bij alle machten van de hemel, dat zal ik ook! Ik zal
nooit nalaten een dergelijke edelmoedigheid niet slechts tienvoudig, maar
duizendvoudig te belonen, met alle middelen die mij ter beschikking staan. Wat
echter datgene wat ik aan Lazarus moet betalen aangaat, dat geld zal binnen een
uur hier gebracht worden; ik zal mijn geheimschrijver en penningmeester er
onmiddellijk op uitsturen. Maar sta mij dan toe dat ik, als bekeerde zondaar, in
jullie gezelschap mag blijven; want ook ik zou die wonderbaarlijke heiland nader
willen leren kennen en hem dank betuigen voor het feit dat hij tevoren al aan deze
edele waard vergoed heeft, wat Ik hem had moeten vergoeden!'
[11] Agricola zei: 'J ij mag nu wel blijven als onze vriend, en dat je nader kennis
maakt met onze grootste heilsman zal je van zeer groot nut zijn; J e zult weldra nog
meer aan Hem te danken hebben dan je nu aan Hem te dank.en hebt. Maar zie nu
dat je het met Lazarus regelt; want onderweg heb Ik met zijn instemming de
aanvoerders van de soldaten de instructie gegeven, dat ze zich daar op jouw kosten
met mate konden laten verzorgen en zich ook het reisgeld, dat jij hun onthouden
had, konden laten uitbetalen!' [12] Nu zei Lazarus: 'Laat mij nu ook iets zeggen!
Aangezien deze hoofdman nu zo edelmoedig is geworden en mij tien jaar geleden
ook een onmiskenbaar grote vriendschap bewezen heeft bij mijn bezittingen, die
zich hier in de omgeving bevinden, doe ik hetzelfde als onze edele waard, zodat de
vriendelijke hoofdman ook mij niets meer schuldig is! Moge hij in ruil daarvoor
steeds de rechten van de armen en verdrukten beschermen en hen beschermen
tegen de vergrijpen en grote willekeur van Herodes; want in deze omgeving maakt
hij het nog bonter dan in J eruzalem.'
[13] Nu nam de waard nogmaals het woord en zei: 'J a, Herodes is onze grootste
kwelling! Wij zouden met een nog grotere liefde de keizer aanhangen dan nu het
geval is, wanneer hij ons, wat zeker gemakkelijk zou gaan, maar van deze kwelling
zou willen bevrijden. We weten wel dat Herodes als leenvorst een groot tribuut aan
Rome betaalt; maar daar tegenover stelt hij zich tienvoudig schadeloos door het
afpersen van meer dan hoge belastingen en hij ontziet niemand. Wanneer zijn
belastingafpersers komen zit er niets anders op dan gewillig te betalen wat en
hoeveel zij verlangen. Er wordt geen uitstel verleend, maar wat men te horen krijgt
is: betalen! Van degene die het geld niet heeft wordt alles afgenomen, vee en graan
234
en, als dat allemaal niet genoeg is, ook vrouwen kinderen. Wanneer de aldus van
alles beroofde man vervolgens de verlangde belasting niet voor een gestelde
termijn kan betalen, dan worden zijn vee, graan, vrouwen kinderen op openbare
markten verkocht. J a, dat is toch werkelijk iets verschrikkelijks! Dan kan men bij
de Romeinse rechtbanken zijn beklag doen zoveel men wil, men vindt daar geen
bescherming; en dat is toch wel een ten hemel schreiend onrecht!
[14] Als wij de keizer de jaarlijkse belastingpenning betalen, dan doen wij dat
graag -want ten eerste is het niet veel, en ten tweede weten wij waarom wij die
kleine belasting betalen; want de keizer geeft ons daarvoor wijze wetten en zorgt
door middel van zijn rechtbanken en zijn soldaten voor het in stand houden van de
goede orde in het land -; maar Herodes, als louter door Rome begunstigde
leenvorst, eist het tienvoudige, ja vaak zelfs het honderdvoudige en doet en geeft
ons niets daarvoor terug. We hebben natuurlijk van de keizer het recht om ons van
Herodes vrij te kopen; maar dat is verbonden met veelomhaal en kosten. Wij rijken
van deze streek en ook in andere plaatsen hebben dat ook gedaan en voelen ons
daar heel goed bij; maar de armere bezitters, die dat niet kunnen en bang zijn voor
de dreigementen van de priesters, die de kant van Herodes kiezen, zijn er des te
ellendiger aan toe, omdat deze ware tiran dan, hoewel hij de vrijkoopsom ontvangt,
bij de anderen de belasting dermate verhoogt, dat zij ook voor de vrij gekochten
moeten betalen, wat wij tevoren betaald hebben.
[15] Zo heb ik bijvoorbeeld jaarlijks minstens honderd zilverstukken aan Herodes
moeten betalen. Maar toen ik mij reeds tien jaar geleden voor duizend
zilverstukken vrijgekocht heb, was Herodes toch volkomen schadeloos gesteld,
aangezien hij die duizend zilverstukken tegen tien procent op de wisselbank zette.
Maar dat was voor die grote zwelger niet genoeg: hij legde de honderd
zilverstukken, die hij van mij niet meer zou krijgen, op aan twintig andere
schatplichtige onderdanen, zodat iedereen nu ongeveer vijf zilverstukken meer
moet betalen dan voorheen. En als ze hun beklag doen bij de Romeinen, vinden ze
daar maar zelden bescherming, maar men raadt hun aan zich ook vrij te kopen. J a,
dat zou allemaal wel kloppen, als degenen die het 't zwaarst te verduren hebben
daar de middelen maar voor zouden hebben! En dan is het zich vrijkopen van het
willekeurige en onbeheerste gedrag van Herodes ook nog eens werkelijk een
gewetenskwestie en een vergrijp tegen de naastenliefde; want ik heb mijn lot wel
verbeterd, maar tegelijkertijd dat van tien en twintig anderen verzwaard.
[16] Hoge en wijze gezagsdragers van de keizer, ik heb jullie de kwestie nu
beschreven zoals ze is; houdt dus in het oog dat dit grote kwaad eindelijk eens een
halt moet worden toegeroepen! Iedereen zou de keizer graag een tienvoudige
belasting betalen, als hij maar van de kwelling van Herodes bevrijd zou zijn, en de
keizer zou bovendien zeker meer dan de helft meer ontvangen dan wat Herodes nu
aan hem betaalt; want wij weten immers hoeveel Herodes moet betalen, en dat is
nog niet het honderdste deel van wat de onderdanen aan Herodes moeten betalen.'
[17] Agricola zei: 'J a, ik zie maar al te goed en duidelijk in waar Herodes mee
bezig is, en er zijn hem ook al veel beperkingen opgelegd; er zullen er naar
aanleiding van jouw klacht weldra nog grotere opgelegd worden! Maar voor het
moment is daar nu niets aan te veranderen; want hij heeft zich het land opnieuw
235
voor tien jaar als leen laten geven en heeft het door de keizer gezegelde verdrag
daarvoor in handen. Maar desondanks zullen wij bij de keizer wel bewerkstelligen
dat er aan dat boosaardige gedrag van die grote zwelger op juiste en effectieve
wijze paal en perk gesteld zal worden. Maar voordat ik hier nu al in naam van de
keizer iets beveel, zal ik ook deze meest wijze Heer en Meester hier om een juist
advies vragen, en Hij zal mij zeggen wat er bovenal nodig is.'
Hoofdstuk 115: De goddelijke leiding van het joodse volk
[1] Hierop wendde Agricola zich tot Mij en zei: 'O Heer en Meester! Geef ons
Romeinen raad volgens uw liefde, genade en gerechtigheid, wat er in deze
werkelijk zeer kwalijke kwestie gedaan zou kunnen worden voor het heil van deze
mensen!' [2] Ik zei: 'Er valt nu niet veel aan te doen; want volgens jullie wetten
moet een verdrag gehandhaafd worden en geldig blijven voor de vastgestelde tijd,
wanneer de bezitter van dat verdrag zich houdt aan de voorwaarden. Maar er staat
niet in het verdrag dat Herodes de belastingen van degenen die zich vrijgekocht
hebben en Romeinse burgers zijn geworden naar de niet vrijgekochten kan
verleggen, en daarom kunnen jullie hem dat wel verbieden. Weliswaar heeft de
landvoogd Pilatus dat al voor een deel gedaan en heeft daardoor Herodes tot zijn
vijand gemaakt, maar dat heeft niet veel uitgehaald, en Herodes doet nog steeds
wat hij wil en bekommert zich weinig om de landvoogd; want in het verdrag van
de keizer heeft hij immers de duidelijk geformuleerde bevoegdheid, om zich in het
land van alle rechten van een koning te bedienen, voorzover ze niet in strijd en
onverenigbaar zijn met de wetten van Rome.
[3] Welnu, na een dergelijke aan hem verleende bevoegdheid, waar duidelijk niet
diep over is nagedacht, kan hij heel veel ten hemel schreiende onrechtvaardigheden
bedrijven en jullie kunnen hem krachtens jullie verdrag niet ter verantwoording
roepen. [4] Maar dat hij nu zo inhalig is en het volk in sterke mate onderdrukt, ligt
in de omstandigheid dat hij zoveel geld wil vergaren, dat hij daarmee voor zijn
eigen nut en doeleinden het hele land voor altijd van jullie Romeinen afkan kopen,
om zo een geheel van jullie onafhankelijke heerser over heel J udea te zijn. Hij zal
het weliswaar zover niet brengen, maar aangezien dit nu eenmaal zijn bedoeling en
plan is, handelt hij nu ook zo, om het naar zijn idee bij een gunstige wind uit Rome
ooit ten uitvoer te brengen.
[5] Ik zou dat allemaal, zoals het nu bestaat, wel met n enkele gedachte kunnen
veranderen, zodat het hele huis van Herodes tot aan zijn verst verwijderde
verwanten niet meer zou bestaan; maar toch doe Ik dat niet, omdat hij toegelaten is
als een tuchtroede voor de gierigheid en de hovaardigheid van het volk van God.
[6] Want toen de joden onder de richters stonden, hadden ze behalve de tiende
geen belastingen en waren ze rijk en machtiger dan enig ander volk op aarde. Toen
werden ze overmoedig in hun glans en wilden een koning hebben, die in
schittering, pracht en macht alle koningen der aarde zou overtreffen. En er werd
hun een koning gegeven. Maar met hem kwam ook alle ellende over het volk, dat
ontevreden was geworden met Gods regering. [7] T oen mopperden en klaagden de
mensen nog erger dan nu en velen vroegen God om hulp; maar God is niet een
236
wezen dat net als een mens zijn eenmaal genomen besluit van vandaag op morgen
verandert -want als Hij dat zou doen, zou er allang geen aarde en geen zon meer
bestaan! -, en zo liet Hij de joden dan ook onder de koningen. En de koningen
waren wijs en leidden het volk rechtvaardig, zo lang het volk zelf goed en wijs en
rechtvaardig bleef volgens de wetten van God. Maar toen het volk zich te buiten
begon te gaan en hoererij en allerlei onrechtvaardigheden begon te bedrijven,
werden er ook niet wijze en harde en onrechtvaardige koningen over hen
aangesteld.
[8] En toen het hele joodse volk op slechts weinigen na bijna tot het heidendom
overging, kwam het dan ook in de gevangenschap van de Babylonirs, om te
ervaren hoe het is om onder de heerschappij van duistere heidenen te leven. Toen
pas keerde het volk weer terug naar zijn oude en enig ware God, en God maakte
het weer tot een zelfstandig volk en gaf het wijze en rechtvaardige leiders.
[9] Maar het duurde weer niet lang, ofhet volk verviel in zijn oude zonden en
kwaad, en God plaatste het geleidelijk in de omstandigheden waarin het nu, zoals
het verdiend heeft, zit en zucht en klaagt.
[10] En God is nu Zelf in het vlees naar het volk toegekomen op de manier die de
profeten hebben voorspeld, en Hij wil het verlossen en gelukkig maken voor tijd en
eeuwigheid; maar de grote massa gelooft het niet als ze ervan hoort en het zelf met
open ogen ziet, en vervolgt de almachtige Helper en wil niets van Hem horen.
Maar daarom laat God ook toe, dat het blinde en slecht geworden volk in alle
opzichten geplaagd wordt en steeds maar meer geplaagd zal worden, en het zal nog
gebeuren dat het onder alle volkeren der aarde verstrooid zal worden en geen land
zal hebben dat het het zijne zou kunnen noemen. [11] Omdat het volk nu zo is,
moet het nu ook door de Romeinen en nog sterker door hun leenvorsten geplaagd
worden. Maar wie nog wijs en rechtvaardig is en de geboden van God in acht
neemt en zich eraan houdt, zal ook gerechtigheid, genade en hulp vinden bij God
en bij de mensen, en de hebzucht en heerszucht van Herodes zal hem niet kunnen
deren, waarvan Lazarus en vele anderen kunnen getuigen.
[12] Maar wie nog verdrukt wordt, moet zich eerst waarachtig tot God wenden en
Hem in zijn hart om hulp vragen, dan zal hij geholpen worden als hij zich onthoudt
van al die vele zonden die nu onder de joden meer dan onder de heidenen
gebruikelijk zijn!
[13] Kijk, vriend Agricola, zo staan de zaken, en uit wat Ik gezegd heb zul je wel
kunnen opmaken wat jou met betrekking tot Herodes te doen staat!'
[14] Agricola zei: 'J a, Heer en Meester, enige Waarachtige en Getrouwe, nu weet
ik heel duidelijk wat mij rest om te doen; wat voor U, o Heer, juist is, dat is ook
voor mij juist!'
Hoofdstuk 116: De hoofdman en de waard herkennen de Heer
[1] Maar terwijl Ik zo met Agricola sprak, hadden de hoofdman, zijn beide
metgezellen die bij hem in dienst waren, en ook de waard scherp opgelet, en de
hoofdman zei na de woorden van Agricola: 'Heer en Meester en wonderbaarlijke
Heiland, zoals U nu spreekt heb ik nog nooit een mens horen spreken! Ik heb de
237
indruk -en wel heel sterk -dat er achter U heel iemand anders schuil gaat dan U in
Uw onschuld lijkt te zijn! U bent zeker die grote man uit Galilea, over wie
Cornelius en enkele andere Romeinen mij al verteld hebben? En als U dat
inderdaad bent, dan is mij nu alles duidelijk en weet ik voor mijzelf al met Wie wij
dan tot onze hoogste zaligheid te maken hebben. Maar wees niet boos op mij,
omdat ik dat hier geuit heb!' [2] Ik zei: 'O, absoluut niet - maar het is wel
wonderlijk dat de heidenen het licht eerder zien dan zo vele joden, die toch reeds
vanaf het oerbegin tot het licht geroepen waren! Maar het zij nu zoals het is,
daarom heb Ik al bepaald dat het licht nu van vele joden wordt weggenomen en aan
de heidenen gegeven wordt. Zij zijn lange tijd blind geweest en verlangden vurig
naar het licht, en omdat ze naar het licht verlangden, vonden ze het ook; maar de
joden pronkten ermee dat zij als enigen het licht hadden; nu zijn ze echter zo blind
geworden, dat het moeilijk is om hen weer ziende te maken.
[3] Mijn woorden zijn het licht en het leven en Mijn daden getuigen ervan dat Mijn
woorden levend zijn, omdat de geest die daar in is geen dode, maar een eeuwig
levende en boven alles machtige geest is; want voordat er ooit iets geschapen was,
was er al het Woord dat jullie nu horen. Het Woord was bij God, en God Zelf was
het Woord. Maar het Woord is nu vlees geworden en woont nu onder jullie. Ik
kwam in Mijn eigendom naar de Mijnen, en zij herkennen Mij niet!
[4] O, die grote blindheid van de joden, en wel met name van hen die in de tempel
en de synagogen zitten en zich op de voorgrond plaatsen! Als Ik hen roep, horen ze
niets, en laat Ik hun het grote licht zien, dan kijken ze er niet naar. Daarom wee
hun op de dag van het gericht dat over J eruzalem zal komen! Maar nu niets meer
daarover!' [5] Hierop zei de waard: 'O Heer en Meester! U lijkt enigszins ontstemd
te zijn wegens mij, omdat ik U niet direct dieper herkende, zoals de Romeinen U
herkenden; maar daar kan ik toch niets aan doen! Heer en Meester, zeg ronduit dat
in U de volheid van God lichamelijk woont, dan zullen ik en mijn hele huis het
geloven! Want de tekenen die U doet, kan immers alleen God doen en de mens pas
dan slechts enkele ogenblikken, wanneer hij door Gods geest gedurende enkele
ogenblikken doordrongen en gegrepen is; want geen mens zou de veel te eindeloze
macht en kracht van Gods beest in zichzelf kunnen verdragen en daarbij het leven
behouden! [6] Maar wie derhalve net als U de volheid van Gods geest lichamelijk
in zichzelf bevat en draagt en ook voortdurend aldus leeft en handelt, die is zoveel
als God Zelf Want als Gods geest door Zijn woord en wil voor ons mensen een
lichaam met een levende ziel heeft kunnen scheppen en geven, waarom zou Hij
Zichzelf, als Hem dat behaagt, dan niet ook een uiterst zuiver lichaam kunnen
geven volgens de orde van Zijn liefde en wijsheid?!
[7] Daaruit kunt U, o Heer en Meester, wel haast eindeloos duidelijker dan ik
concluderen, dat ik niet tot die joden behoor die traag van begrip zijn, maar snel en
gemakkelijk geloof wat ik als onmiskenbaar waar herken; wil daarom dus niet
boos op mij worden, omdat de hoofdman als heiden U eerder herkende dan ik, die
een jood ben!'
[8] Ik zei: 'Als Ik boos op jou zou kunnen worden, zou Ik niet naar je toe gekomen
zijn! Ik heb echter allang geweten wat jou vandaag zou overkomen, en Ik ben met
deze vrienden van Mij juist hier naar toe gekomen om je te helpen! En nu Ik dat
238
gedaan heb, ben Ik toch zeker niet boos op je, maarjuist een beste en grootste
vriend van je. Maar wat Ik zojuist heb gezegd geldt voor alle joden en alle
volkeren op aarde en ook voor degenen die op de sterren wonen.
[9] Maar nu wil Ik je nog iets zeggen en dan zul je des te duidelijker begrijpen,
waarom Ik nu als een beste en ware vriend naar jou toe ben gekomen.
[10] Kijk, daar dichtbij de stad is tamelijk vooraan en niet ver van de weg een grot,
die nog heden ten dage als schaapsstal dient! Toen keizer Augustus de eerste
volkstelling in het joodse land voorschreef, werd Ik daar rond middernacht geboren
uit een jonge vrouw, die nooit een man bekend had. Als herkenningsteken voor de
mensen, opdat ze gewaar zouden worden Wie daar in het vlees der mensen
gekomen was, gebeurden er grote tekenen aan de hemel en ook op de aarde, die
door jullie herders het eerst werden gezien.
[11] J ij, destijds nog een herder op dat uitgestrekte weideland, dat tegenwoordig
nog steeds jullie gemeenschappelijk bezit is, was een van de eersten die naar de
grot kwamen en de pasgeboren Koning der joden begroetten en Hem eer bewezen.
[12] En toen je de koren der engelen hoorde, zei je tegen enkele herders die naar de
grot gekomen waren: 'Kijk, kijk toch eens! Het gezicht van dit ventje straalt als de
morgenzon, en in de grot is het zo licht als overdag! Daar is meer dan alleen een
pasgeboren koning der joden! Dat is de beloofde Messias; dat is Degene over wie
door alle profeten voorspeld is! Die zal ons het heil brengen en daarom moeten wij
Hem aanbidden!' [13] J ij was het ook, die de andere herders de volgende korte
psalm voorzong*: (*Psalm 67. ) 'God zij ons genadig en zegene ons! Hij doe Zijn
aangezicht over ons stralen - sela! - opdat wij op aarde Zijn weg kennen en onder
alle heidenen Zijn heil! U, God, danken de volkeren, alle volkeren danken U! De
volkeren verheugen zich en juichen, omdat U de mensen rechtvaardig richt en de
mensen op aarde regeert, sela. U, God, danken de volkeren, alle volkeren danken
U! Het land geeft zijn gewas; God, onze God, zegene ons! God zegene ons en de
hele wereld vreze Hem!,
[14] Kijk, deze psalm heb jij destijds, gedreven door je innerlijke geest, op Mij
betrokken en hebt naderhand, toen jij na je vader eigenaar van dit landgoed bent
geworden, niet ver hier vandaan een mooi gehouwen steen laten plaatsen en
eigenhandig de psalm daar op geschreven, z, dat hij voor iedereen goed te lezen
en te herkennen is, aangezien je hem met onuitwisbare verf in het Hebreeuwse,
Griekse en Romeinse schrift en tevens in die drie talen geschreven hebt!
[15] Daaruit kun je nu wel afleiden dat Ik jou heel goed ken en dat Ik niet boos op
je ben, zoals je dacht, want jij was immers n van de eersten die Mij reeds bij
Mijn geboorte herkend heeft en Mij de juiste eer gegeven heeft, en zo zul je ook
zeker niet de laatste zijn die Mij nu weer zal herkennen!'
[16] Hierdoor werd de waard tot tranen toe geroerd en zei: 'God, Heer en Meester!
Meteen toen ik U zag kwam het me voor de geest, dat het zo zou zijn; maar ik
durfde het toch niet hardop uit te spreken. Maar aangezien U mij daar nu genadig
aan herinnerd hebt, is het wel boven alle twijfel verheven dat U dezelfde bent, voor
wie alleen reeds tweendertig jaar geleden mijn lievelingspsalm bedoeld was. O,
wat een eindeloos groot heil is er nu over mijn huis gekomen! O Heer, o God!
Welke psalm zal ik U nu dan voorzingen?' [17] Ik zei: 'We houden het bij de psalm
239
die je de eerste keer voor Mij hebt gezongen; want die bevat toch alles wat
overeenkomstig de eeuwige waarheid is, en Ik ben daar tevreden mee!'
[18] Toen vroeg de waard Mij of hij niet in huis aan zijn vrouw, zijn genezen
moeder, zijn kinderen en ook zijn genezen knecht mocht vertellen, wat voor heil er
over hen allemaal gekomen was.
[19] Ik zei: 'Dat doen we pas na het middagmaal, dat nu niet lang meer op zich zal
laten wachten. Tot dan zullen we echter nog iets anders te bespreken krijgen.'
Hoofdstuk 117: De waard vertelt over het eerste bezoek van de Heer
[1] (De Heer:) 'Kijk, een jaar geleden was Ik hier en heb toen in de omgeving veel
lammen, kreupelen en blinden genezen! Toen Ik vervolgens naar Galilea trok, ging
er veel volk met Mij mee tot in Kafarnam. Dit volk wilde Mij onderweg tot
koning verheffen, omdat het de tekenen zag die Ik gedaan had. Maar toen Ik hun in
Kafarnam in een synagoge getrouw diepzinnige woorden uit de Geest liet horen,
begonnen ze zich allemaal te ergeren, zeiden dat het een harde leer was, en
vroegen zich af wie die moest horen en begrijpen, waarop ze Mij verlieten en weer
naar huis gingen. Aangezien jij sommigen van hen kent en daar met hen zeker ook
veel over gesproken zult hebben, zou Ik nu graag van jou eens horen hoe deze
mensen nu over Mij oordelen.'
[2] De waard zei: 'O Heer, die het hart en nieren van de mensen toetst, wat zal ik U
nu nog kunnen vertellen wat U waarschijnlijk eindeloos veel beter weet dan ik!?'
[3] Ik zei: 'J a, Mijn beste vriend, het gaat er hier niet om of Ik het al van tevoren
weet of niet, maar het gaat hier om het luchten van je eigen hart en het volledig
zuiveren van je gedachten en woorden, en daarom wil Ik dat graag door jou horen
uitspreken! Bovendien zouden dan in Mijn bijzijn alle mensen als het ware stom
moeten rondlopen, want diegenen die Mij eenmaal herkend hebben kunnen er
altijd vanuit gaan dat Ik alles weet wat er in hen omgaat.
[4] Maar Ik wil dat ook jullie zullen spreken en vrijelijk zullen uiten wat er in je
omgaat; en zo kun je nu in Mijn bijzijn in het kort ook alles vertellen watje zo hier
en daar van de mensen gehoord hebt!'
[5] De waard zei: 'J a, God, Heer en Meester, dat zou allemaal wel in orde zijn, als
het netjes was om alles wat de mensen over U zeggen hier in het bijzijn van deze
mensen aan U door te vertellen; maar de zaak ligt enigszins anders!'
[6] Ik zei: 'Hoe het ook zij, dat geeft hier niets; spreek nu maar vrijuit!'
[7] De waard hernam: 'God, Heer en Meester! De mensen met wie ik over U
gesproken heb, zonder dat ik U zoals nu kende, zeiden dat een grote profeet, die in
J eruzalem en ook in deze streek heel wijze leringen voor het volk gehouden had,
ook zulke tekenen deed, in het bijzonder het genezen van allerlei soorten zieken,
die tevoren nog nooit een mens gedaan had. Deze mensen waren die grote profeet -
zoals ze U noemen zeer toegedaan, volgden hem op de voet en beleefden ook een
groot genoegen aan hem, omdat ze heel goed inzagen dat hij geen vriend van de nu
reeds algemeen gehate Farizeen is. Tot aan Kafarnam hebben ze niets
aanstootgevends aan hem gevonden, behalve dat hij op een berg, waar hij hen
tevoren nog op wonderbaarlijke wijze met een paar broden en visjes gespijzigd had
240
en zij hem tot koning wilden uitroepen, er vandoor is gegaan en zijn oude
leerlingen heeft verlaten, maar later in de nacht toch weer bij hen kwam,
mogelijkerwijs op wonderbaarlijke wijze op de golvende zee lopend alsof het
droog land was. [8] Allen waren heel blij dat hij later weer gekomen was en
verheugden zich op de komende dag en op zijn leringen en daden. -Maar deze
verwachtingsvolle vreugde werd geheel teniet gedaan; want de volgende dag had
hij in een synagoge zulke onzinnige woorden tot het volk gesproken, dat zelfs zijn
oude leerlingen zich daarover gergerd hadden en hem op enkelen na allemaal
verlieten, en zo ook alle mensen die hem vanhier gevolgd waren. Want zij zijn er
vast van overtuigd geraakt dat hij tot waanzin is vervallen; want hij zou in zijn
toespraak in volle ernst allen opgeroepen hebben om zijn vlees te eten en zijn
bloed te drinken zonder welk niemand het eeuwige leven zou kunnen ontvangen;
want' hij zou alleen diegene op de jongste dag ten leven opwekken, die zijn vlees
zou eten en zijn bloed zou drinken.
[9] J a, dat is natuurlijk wel wat sterk, en ik kon het de mensen, die anders erg voor
al het hogere openstaan, echt niet kwalijk nemen, dat zij er na een dergelijke preek
vandoor zijn gegaan en tegenwoordig nog hun beklag doen, dat God het toegelaten
heeft dat zo'n onmiskenbaar grote profeet, aan wie de mensen toch al zoveel goeds
te danken hebben, plotseling waanzinnig heeft moeten worden.
[10] Maar als U al zo'n toespraak gehouden hebt, dan hebt U de mensen daardoor
zeker een verborgen waarheid willen meedelen op de wijze van de oude profeten,
zoals ik mij dat evenwel nu pas voorstel. Maar als ik een jaar geleden ook in dat
gezelschap geweest was, zou ook ik er zeker met de anderen vandoor zijn gegaan.
[11] Maar nu kan ik mij wel voorstellen wat U de mensen daarmee hebt willen
zeggen, en ik denk dat wij nu weldra Uw vlees en bloed materieel tot ons zullen
nemen, zoals wij nu geestelijk uit Uw mond werkelijk Uw vlees en bloed tot ons
hebben genomen. En zo heb ik dan nu volgens Uw wil zonder enig voorbehoud
gesproken.' [12] Ik prees nu de waard en alle aanwezigen beleefden groot
genoegen aan hem, en Mijn oude leerlingen stonden verbaasd over zijn verstand,
evenals de Romeinen.
Hoofdstuk 118: De waard vertelt over zijn herberg (14.3.1861)
[1] Maar nu kwamen ook de kinderen en nodigden ons uit voor het middagmaal,
waaraan wij gehoor gaven. Het herberghuis, wel een van de mooiste en
indrukwekkendste in de hele wijde omtrek, was in zijn geheel opgebouwd uit fraai
gehouwen quaderstenen* (*Vlak gehouwen zandsteen.) en had boven de
benedenverdieping nog twee gewelfde verdiepingen. Op iedere verdieping
bevonden zich drie grote zalen, en in elk daarvan konden ongeveer zevenhonderd
mensen eten. Maar behalve de drie eetzalen bevonden zich op iedere verdieping
ook dertig woonkamers, elk voorzien van twee vensters, die natuurlijk niet met
glazen ruiten gesloten konden worden, zoals (nota bene) in deze tijd in Europa;
maar destijds waren er in Damascus fabrieken die een volledig doorzichtig
perkament produceerden, net als het tegenwoordige glas, en met dergelijke stukken
perkament waren de vele vensterramen heel sierlijk afgedekt, en de wind en de
241
dikwijls grote hitte van de dag konden de zalen en de kamers niet binnendringen.
Dit soort venstervoorzieningen was iets zeldzaams, omdat die te kostbaar was, en
men gebruikte in plaats daarvan verschillende kleuren gordijnen aan de binnenkant
van de venstertralies. [2] Wij werden via gemakkelijke en brede marmeren trappen
naar de tweede verdieping gebracht en daar naar de middelste hoofdzaal, waar een
grote, lange tafel voor ons gedekt was. Daar stond een grote hoeveelheid van het
fijnste brood en grote bekers van zilver en goud, vol met de beste wijn. Het goed
bereide kalf lag al in stukken gesneden op de vele schalen, die ook van het
zuiverste zilver gemaakt waren. Verder was er nog een aantal goed bereide
bijgerechten, zoals welbereide vissen, en ook kippen, duiven en lammeren en
allerlei goede vruchten, zoals allerlei soorten fruit en zoete bessen.
[3] De Romeinen zetten grote ogen op en Agricola zei: 'Werkelijk, zo'n pracht en
zo'n rijkdom ben ik lang niet meer tegengekomen en zo'n goed en rijkelijk gevulde
tafel ook niet, en de eetzaal van de keizer in Rome overtreft deze niet in sierlijke
pracht!' [4] Toen de Romeinen enigszins bijgekomen waren van hun verbazing,
gingen wij aan tafel en begonnen te eten en te drinken; allen verkwikten zich en
genoten intens van dit voortreffelijk bereide middagmaal; maar ze konden
natuurlijk nog niet de helft van wat er klaargemaakt was opeten, omdat het in een
te grote hoeveelheid aanwezig was.
[5] Onder het eten werd weinig gesproken. Pas toen de wijn de tongen van de
gasten meer en meer losmaakte, begonnen de Romeinen als eersten spraakzaam te
worden, en Agricola vroeg aan de vergenoegde en daarbij toch zeer vroom
gestemde waard: 'Maar zeg mij eens: levert een dergelijke herberg eigenlijk zoveel
winst op, dat zeker jouw voorouders reeds een dergelijk indrukwekkend prachtig
gebouw hebben kunnen bouwen?' [6] De waard zei: 'Rechtvaardige en machtige
heer, een dergelijke herberg brengt in het verloop van een jaar natuurlijk wel een
aardige winst op; maar al zou ik de winsten van honderd jaar bij elkaar doen, dan
zou het toch nog niet mogelijk zijn om daarmee zo'n huis te bouwen.
[7] Kijk, de raambedekking had weliswaar mijn vader en voor een deel ook ik
aangebracht; maar het huis en de muren zijn al heel oud en ouder dan de stad
Bethlehem, die David, de grote koning der joden, liet bouwen, waarom zij nog
steeds de stad van David heet! [8] Voor een deel moet reeds Saul, de eerste koning
der joden, dit huls gebouwd hebben; en toen na hem David door Gods raadsbesluit
tot koning gezalfd is, heeft die het eerst voltooid, nog voordat hij de stad begon te
bouwen, en hij heeft het naderhand ook lange tijd bewoond. In dit. huis heeft hij
veel van zijn psalmen geschreven, waarvan er nog enkele in de witte marmeren
stenen te zien zijn en voor iemand die in het oude schrift thuis is ook gelezen en
begrepen kunnen worden.
[9] Ook de schalen en de bekers die ik de Heer en Meester, die aanbidding en de
hoogste verering waard is, heb voorgezet, moeten nog uit de tijden van David
eigendom van dit oude huis zijn. Maar Hij alleen zal het beste weten of daar iets
van waar is. [10] Zo moeten ook ik en mijn voorouders langs een zijlijn van David
afstammen. Maar zeker is tenminste dat er in onze huiskroniek, die enkele eeuwen
teruggaat, niet voorkomt dat iemand ooit dit huis en dit landgoed ergens door koop
tot eigendom verkregen heeft. Maar hoe het ook zij, toch is het zeker en waar, dat
242
ten eerste noch mijn grootvader noch mijn vader noch ikzelf dit huis gebouwd heb,
en ten tweede dat het met alles wat tot het huis behoort en wat. zich in het huis
bevindt, mijn volledig en rechtmatig eigendom is en ik niemand op de wereld iets
schuldig ben.
[11] De zilveren en gouden voorwerpen zijn wel voor het grootste deel door mijn
voorouders, die mij uit onze huiskroniek meer bekend zijn, steeds redelijk en
eerlijk aangeschaft. Ik heb tot nu toe nog niets van dergelijke kostbaarheden het
huis binnengebracht; want ten eerste is dit huis daar toch al zeer rijkelijk van
voorzien, en ten tweede ben ik werkelijk met zo erg gehecht aan al dat soort dingen
omdat die, hoe prachtig ze ook zijn, toch na korte tijd allemaal achtergelaten
moeten worden, en in de ogen van de eeuwige Rechter zullen dan alleen die
schatten waarde hebben., die wij ons eigen gemaakt hebben door het opvolgen van
Zijn zeer heilige wil, die ons geopenbaard is door Mozes en Zijn profeten.
[12] Dat is zo mijn innerlijke overtuiging, waar ik ook tot het graf steeds trouw aan
zal blijven, en van nu af aan des te sterker, aangezien mij door de nooit verwachte
komst van de Heer en God zo'n eindeloos groot heil overkomen is. Maar nu wend
ik mij vol eerbied tot de Heer Zelf'
Hoofdstuk 119: Over weldaden
[1] Ik zei: 'J a, ja, Ik weet nu wel wat jij bovenal zou willen! Laat nu maar je
moeder, je vrouw, je kinderen en ook je knecht bij Mij komen, maar vertel hun nog
niets van het bijzondere dat je over Mij weet! Maar wanneer Ik tegen de avond
weer van hier vertrokken zal zijn kun je hun, al naargelang ieders
bevattingsvermogen, ook de hoofdzaak vertellen en hun zeggen dat allen die in Mij
geloven, zich aan Mijn geboden houden uit zeer innige liefde tot Mij en zo ook de
naasten, zoals armen en hulpbehoevenden, met raad en daad liefhebben, het
eeuwige leven zullen hebben m Mijn rijk, dat geen begin en geen einde heeft. En
ga ze nu halen!' [2] Hierop ging de waard weg en bracht weldra al de zijnen de
eetzaal binnen en stelde hen aan Mij voor, terwijl hij tegen hen zei: 'Voor deze
ware Heiland aller heilanden ter wereld moeten jullie diep buigen, en dank alleen
Hem voor de aan ons bewezen zeer grote weldaad en genade, die met alle schatten
van de wereld nooit te betalen is!'
[3] De kinderen en de vrouw kenden Mij weliswaar al en naderden Mij
onmiddellijk op een eerbiedige en zeer vriendelijke wijze en prezen God, omdat
Hij aan een mens zo 'n werkelijk goddelijke macht verleend had. Maar de genezen
moeder en de genezen knecht wedijverden werkelijk met elkaar in dank en
lofbetuigingen, die ze met woorden en gebaren uitdrukten.
[4] Maar Ik zei tegen hen: 'Bedanken voor een ontvangen weldaad is mooi, juist en
billijk; want men is aan degene die aan iemand liefde betoond heeft, ook weer alle
liefde en vriendschap verschuldigd. Maar dat is geen al te grote kunst in het leven;
de grotere en meer verdienstelijke kunst in het leven is: zich aan de geboden van
God houden. De grootste en meest verdienstelijke kunst in het leven is echter: al
zijn vijanden van harte vergeven; waar mogelijk goed doen aan degenen die ons
kwaad toewensen en ook aandoen; en voor diegenen bidden en hen zegenen, dIe
243
ons haten en vervloeken. [5] Wie dat doet, stapelt gloeiende kolen op de hoofden
van zijn vijanden, waardoor zij zich zullen beteren, en maakt hen weldra tot zijn
berouwvolle vrienden, waardoor hemzelf alle zonden door Mij volkomen worden
vergeven en hij reeds op aarde gelijk is aan de engelen Gods.
[6] Doen ook jullie zo, dan zal Gods genade en zegen nooit van jullie huls en van
jullie wijken! [7] En als jullie al eens geld uitlenen, leen het dan ook aan de armen,
die het jullie niet weer met woeker terug kunnen betalen, dan zullen jullie als
beloning daarvoor als rente een grote schat in de hemel vinden!
[8] Wanneer jullie deze of gene een weldaad bewijzen,. doe het dan niet zo dat een
ander, die het zich kan veroorloven, het jullie vergoedt hetzij door hogere rentes op
te leggen of door het dagloon te verminderen bij degenen die genoodzaakt zijn
jullie te dienen; maar wat jullie aan goeds doen voor de armen, doe dat vrij vanuit
liefde tot God en de naaste, dan zullen jullie de vergoeding in de hemel vinden!
[9] Als er zo nu en dan onvruchtbare jaren komen, wordt dan met kariger, verkoop
jullie graan niet duurder, bak het brood niet kleiner en slechter en verminder het
dagloon van de arbeiders met, dan zullen jullie daarvoor alle zegen van boven
hebben! [10] Maar als jullie in tijden van nood karig zijn tegenover jullie naasten,
zal ook God karig zijn met Zijn zegen over jullie velden, wijngaarden en kudden,
en jullie zullen je daardoor weinig schatten in de hemel vergaren. Onthouden jullie
dat goed en handel daar zonder bedenkingen naar, dan zullen jullie voor tijdelijk en
eeuwig zegen in overvloed hebben!'
[11] Toen Ik de familie deze dingen gezegd en aangeraden had, zei de waard zelf
na een poosje: 'J a, ja, voor de ogen van de alziende geest uit God blijft niets, ook
niet het allerkleinste, verborgen! [12] Het is bij ons en in mijn huis van oudsher
gebruik geweest om het volgende te zeggen en er ook naar te handelen: 'Doe
iedereen goed, als hij het nodig heeft; maar vergeet daarbij je eigen voordeel met!'
Maar Ik zie nu in Uw licht, o Heer en Meester, dat deze wijze van denken en
handelen absoluut niet overeenkomstig de goddelijke orde is, en daarom zal ik ook
op dat gebied in de nabije toekomst een heel andere orde invoeren. Ik zal
weliswaar af en toe mijn geld nog aan iemand die het nodig heeft, tegen een matige
wettelijke rente lenen; maar als er iemand zal komen die mij ook geen rente kan
betalen en als mij bekend kan zijn dat hij werkelijk in nood zit, zal ik hem ook
altijd het noodzakelijkste zonder rente lenen en in het uiterste geval ook schenken.
Vijanden heb ik weliswaar heel weinig en ik heb hun dan ook weinig te vergeven.
Maar als ik er in de toekomst, wat voor ons niet te voorzien is, enkele zal krijgen
dan zal ik hen bejegenen zoals U ons allen nu hebt aangeraden!'
Hoofdstuk 120: Over de naastenliefde
[1] Ik zei: 'Daar zul je heel goed aan doen! Maar nu zal Ik je nog iets zeggen, en
wel tegen je gemoed, in een gelijkenis: stel, je zou je voor bepaalde
aangelegenheden en zaken op een verre reis begeven! Maar aangezien je in
vreemde landen zou zijn, al vele dagreizen van huis verwijderd, zou het kunnen
gebeuren -zoals zoiets door toelating van boven al heel vaak in de wereld is
gebeurd - dat je je hele vermogen, dat je op de lange en verre reis meegenomen
244
had, kwijt zou raken en jij vervolgens in het vreemde land en in een volkomen
vreemde plaats helemaal vertwijfeld zou raken, en je zou dan heel treurig gestemd
en met een droevig gezicht in die vreemde plaats rondlopen.
[2] Maar iemand zou dat duidelijk aan je merken en zou je vragen: 'Vriend, jij
schijnt heel treurig en terneergeslagen te zijn! Vertel mij wat je mankeert!'
[3] J e zou hem dan je ongeluk vertellen en hij zou daarop tegen je zeggen: 'Vriend,
kom, ik wil je helpen; maar wees in het vervolg voorzichtig en bewaar goed wat
van jou is! Als je mij bij gelegenheid kunt vergoeden wat ik je nu geef, dan zou je
goed gehandeld hebben; en zou je dat niet kunnen, dan heb je aan mij geen
schuldeiser!' En daarna zou de man jou geven wat je verloren had.
[4] Zeg Mij nu en ook jezelf hoe ongelooflijk blij jij zou zijn en hoezeer je God en
zo'n edel mens daarvoor zou loven en prijzen; en als je dan weer behouden terug
zou keren, zou je dan niet alles in het werk stellen om je tegenover zo iemand en
ook tegenover God uitermate dankbaar te betonen?!
[5] Maar stel je dat nu ook eens voor van iemand anders, die ergens ver vandaan
naar jou toe komt en wie een ongeluk overkomen is, en die zich vol bedroefdheid
voor jouw welvarende herberg ophoudt, en huilt en zich geen raad weet. Als jij nu
naar buiten zou gaan om hem te vragen: 'Vriend, je bent heel treurig en schijnt in
een heel vervelende situatie te verkeren? Wat scheelt eraan? Zeg het mij openlijk,
want kijk, ik ben iemand die, voorzover het in mijn macht ligt, bereid isje te
helpen', dan zou die mens tegen jou zeggen: ' Ach, edele vriend, ik ben voor zaken
uit een ver land hierheen gereisd en niet ver van hier door dieven overvallen, die al
mijn geld hebben gestolen, dat bestond uit twintig pond goud en bovendien nog
duizend zilverstukken in de gangbare munt van dit land, en nu sta ik hier zonder
enig vermogen en weet mij, zo ver van mijn land en huis, geen raad en weet niet
waar ik hulp kan krijgen!' Maar als jij dan tegen hem zou zeggen: 'Vriend, kom, ik
zal je helpen! J e naam, je land en je woonplaats hoefje me niet eens te vertellen;
maar hoe dit land, deze plaats en ook hoe ik heet, krijg je nog wel te horen! Als je
mij het geld dat ik je leen een keer kunt brengen, zul je daar goed aan doen in de
ogen van God en alle goede en rechtvaardige mensen; en als je dat niet zou
kunnen, is het ook in orde!', waarna jij hem dan zou geven wat hij verloren had -
hoe denk je dat God een dergelijke daad van naastenliefde zou beschouwen en
belonen? En hoe zou deze mens, die jij weer gelukkig hebt gemaakt, eenmaal
thuis, zich niet in alle opzichten inspannen om zich dankbaar en erkentelijk te
betonen, omdat jij hem zonder enig eigenbelang zo'n grote vriendschap hebt
bewezen?! En al zou deze mens in de roes van zijn aardse geluk misschien niet
aanjou denken, zal in dat geval God jou dan niet honderdvoudig gedenken?
[6] Waarlijk, wie zulke daden doet zonder eigenbelang, maar uit pure, zuivere
naastenliefde, die is ook een grote vriend van God; en is reeds op deze aarde gelijk
aan de engelen des hemels en heeft de overvloed van het rijk Gods al in zijn hart!
[7] Want een arme uit een ander land is honderd maal armer dan een arme in zijn
eigen land, die nog gemakkelijk hulp vindt bij al degenen die zijn nood goed
kennen; maar de arme uit een vreemd land lijkt op een onmondig kind dat zijn
nood nog aan niemand kenbaar kan maken, behalve door te huilen. Wees daarom
ook barmhartig tegenover vreemdelingen, dan zullen jullie ook in de hemel
245
barmhartig opgenomen worden; want voor de hemel zijn jullie tot nu toe nog louter
vreemdelingen, aan wie tijdens jullie aardse reis daarheen een ongeluk is
overkomen! Wat denk jij nu van deze woorden van Mij?'
[8] De waard zei: 'Heer en Meester! Wat moet iemand als wij daar nog aan
toevoegen? Dat is een zuivere waarheid en voor mensen als wij blijft er niets
anders over dan de zuivere, goddelijke betekenis ervan in voorkomende gevallen
ten uitvoer te brengen. Want wat mij goed zou doen als ik in een vreemd land in
nood zou raken, dat ben ik ook een vreemdeling in mijn land verschuldigd! Want
degenen die in landen en rijken ver hier vandaan wonen zijn immers ook mensen.
Ook al hebben ze andere gewoonten en een ander geloof, dan moet men dat naar
mijn mening geen rol laten spelen en men moet niet doen volgens de leer van onze
Farizeen, die zeggen dat de ware jood alle heidenen als honden moet beschouwen,
zolang ze in hun heidendom volharden, -en dat degene die een heiden een weldaad
bewijst zich de toorn van God op de hals haalt en zijn ziel aan de duivel verkoopt.
Hij moet zich liever ook tegenover de heidenen vriendelijk betonen en hun laten
zien dat hij als jood een goed en vriendelijk mens is; dan zal de heiden hem eerder
vragen: 'Vriend, wat is de leer van jouw geloof, waaruit zulke goede mensen
voortkomen?', dan als ik mij tegenover hem een harde en bovendien nog vijandig
gesloten jood betoon. [9] Als ik een heiden ware vriendschap betoon, dan is het
gevolg daarvan toch niet dat ik zelf tot zijn duistere geloof overga, zoals de
Farizeen zeggen, maar ik blijf een jood en heb door mijn vriendelijkheid de
heiden alleen maar de weg getoond, waarlangs ook hij een goede jood kan worden.
[10] Ware liefde en zachtmoedigheid zijn voor alle mensen beslist een veel betere
leraar en bekeerder dan woede en wraaklust tegen degenen die zich beslist buiten
hun schuld in de nacht van de geest bevinden! Zoals het zeker uiterst dwaas en
onmenselijk zou zijn om een mens, om reden dat hij het licht in zijn ogen verloren
heeft, te haten, te mijden, te verachten en hem geen liefde te betonen, zo schijnt het
mij des te dwazer en erger te zijn, als men mensen, die in de geest blind zijn en
zichzelf niet kunnen helpen, en men er nooit moeite voor doet om hun ook maar in
de verte enige menselijke vriendelijkheid te betonen.
[11] Dat wij joden ons helaas tegenover vreemdelingen meestal hard en
onvriendelijk gedragen, komt toch door niemand anders dan door onze priesters,
die liever zouden zien dat men hun al de beste vruchten offert en de vreemdelingen
van kruisbessen zou voorzien. Maar van nu af aan zal het in mijn huis heel anders
worden! Uw woord, Heer en Meester, zal in het vervolg het richtsnoer voor het
handelen van mijn hele huis zijn, en ik zal ervoor zorgen dat ook mijn buren in de
verre omtrek zich naar mij zullen richten.' [12] Ik zei: 'J ij hebt nu in alle opzichten
goed en waar gesproken en zo is het. De blindheid van de Farizeen is de enige
oorzaak van al het verkeerde wat er onder de joden nu gebruikelijk is. Zij zijn zelf
blinde leiders van blinden die, wanneer ze bij een kuil komen, er zeker beiden
invallen, terwijl geen van beiden de ander er daarna uit kan helpen; daarom moeten
jullie van hen niets anders aanhoren en aannemen dan alleen de leringen van
Mozes en de profeten. Maar hun eigen bepalingen moeten jullie verafschuwen
evenals hun werken, die louter en alleen slecht zijn! [13] Men zegt wel dat de
oudsten, schriftgeleerden en Farizeen op de stoelen van Mozes en Aron zitten.
246
Het zij dan ook zo! Neem daarom alleen datgene van hen aan wat zij jullie van
Mozes en Aron voorlezen; maar al het andere moeten jullie beschouwen als een
witgekalkt graf, dat naar buiten toe wel schittert, maar van binnen vol verrotting en
smerige stank en dood is. [14] Nu heb Ik jullie het meest noodzakelijke
overeenkomstig de volle waarheid gezegd en getoond. Als jullie daarnaar zullen
leven en handelen, zullen jullie ook het loon ontvangen dat Ik jullie beloofd heb;
want Ikzelf heb de macht om dat aan jullie te geven, zoals Ik ook de macht heb om
alle lichamelijk zieken door Mijn woord en door Mijn wil volkomen gezond te
maken en de doden tot leven te wekken, waarvan allen die hier om Mij heen zijn
tegenover jullie een geldig getuigenis kunnen geven; en zij zullen dat na Mij ook
geven, wanneer Ik zal zijn teruggekeerd naar waar Ik vandaan gekomen ben. -Maar
nu genoeg over dat alles; nu gaan wij jouw huis nog wat nader bekijken!'
Hoofdstuk 121: De bezichtiging van het oude koningshuis
[1] De waard zei: 'O Heer en Meester, er valt mijn huis toch werkelijk teveel heil
en nooit verdiende genade te beurt, want tot nu toe heb ik nog weinig
verdienstelijks voor het eeuwige leven gedaan!'
[2] Ik zei: 'Vriend, God let niet op hetgeen je al dan niet gedaan hebt in de
beperktheid van je innerlijke licht en wil, maar God let alleen op wat je in het
vervolg zult doen! Maar aangezien God jouw ernstige wil wel ziet, kun jij je ook
wel op voorhand verheugen in Zijn genade en het echte en waarachtige heil. Als Ik
je niet allang eerder gekend had dan jij Mij, zou Ik niet in jouw huis gekomen zijn.'
[3] Met deze geruststelling van Mij was de waard volkomen tevreden en hij
bedankte Mij met de zijnen voor zulke lessen en voor alle genade, die Ik zijn huis
bewezen had. [4] Daarop zei hij tegen de zijnen dat ze op de tweede verdieping,
waar wij ons bevonden, alle kamers en vertrekken moesten opendoen, wat dan ook
onmiddellijk gebeurde.
[5] Wij gingen eerst naar rechts de aangrenzende grote zaal binnen, die vol
rijkdommen en oude gedenkwaardigheden was. In deze zaal bevond zich in de
zuidelijke wand een grote marmeren plaat, waarop nog heel goed leesbaar de
volgende psalm van David met onuitwisbare verf geschreven stond die, vertaald uit
het Hebreeuws, zo luidde (psalm 8) : (Heer, onze Heer, hoe heerlijk is Uw naam in
alle landen, waar men U dankt zoals in de hemel! Uit de mond van jonge kinderen
en zuigelingen (de heidenen) hebt U Uzelf een macht bereid omwille van Uw
vijanden (de Farizeen en schriftgeleerden), om deze vijand te vernietigen, deze
wraakgierige. Want ik (David of het betere joodse volk) zal de hemelen zien, het
werk van Uw vingers , de maan en de sterren, die U hebt bereid (de 'hemel'
betekend de leer, de 'vingers' het lichamelijke van de Heer, de 'maan' de liefde van
de Heer voor de mensen en de 'sterren' de eindeloos vele waarheden die uit de
liefde voortkomen). [6] Wat is de mens, dat U aan hem denkt, en het mensenkind,
dat U Zich over hem ontfermt? (Onder 'mens' wordt hier het hele menselijke
geslacht verstaan en onder 'kind' de zwakheid en blindheid ervan.) U zult hem een
tijdlang van God verlaten doen zijn; maar daarna zult U hem kronen met eer en
luister. (Zie de tijd van het Babylonische hoerendom! Onder 'hem' moet het
247
christenvolk zonder het innerlijke goddelijke licht verstaan worden.) U zult hem tot
heer stellen over het werk van Uw handen,. alles hebt U onder zijn voeten gelegd.
(onder 'hem' moet men hier de Heer verstaan, vanuit het standpunt van de zuivere
leer uit de hemelen, die tenslotte alles zal doorstralen en beheersen.) Schapen en
ossen alle tezamen, alsook de wilde dieren,. de vogels onder de hemel en de vissen
in de zee, en wat in de zee leeft .(Daaronder moeten verstaan worden alle mensen
en geslachten der aarde. Hoog en laag, jong en oud, ontwikkeld en onontwikkeld,
sterken en zwakken zullen zich in vreugde koesteren in het levend makende licht
uit de hemelen.) Heer, hoe heerlijk is nu Uw naam in alle landen!'
[7] Toen Ik de psalm aldus van de marmeren plaat had voorgelezen, waren allen
heel blij, en de waard vroeg Mij of Ik hem dan ook in het kort de verklaring van
deze psalm wilde geven; want hij had de indruk dat daar een wijze en profetische
betekenis achter verborgen was.
[8] En Ik zei tegen hem: 'Daarin heb je nogmaals juist geoordeeld en Ik zal je die
verborgen geest der waarheid ook tonen; maar je zult hem niet volledig begrijpen
omdat David daarin over de verre toekomst sprak en zong.
[9] Hierop verklaarde Ik de verborgen geest van de psalm op de manier alleen wat
uitgebreider -zoals dat nu tussen haakjes kort en gemakkelijk te begrijpen
uiteengezet is. Daarmee was de waard heel tevreden en dankbaar, en alle anderen
ook, want zij merkten dat het volledig overeenstemde met wat Ik hun reeds bij
andere gelegenheden in begrijpelijke woorden had voorspeld over het lot van Mijn
leer en over de verre toekomst.
[10] Daarna leidde de waard ons naar een oeroude kast, die heel sierlijk gemaakt
was van ceder en ebbenhout, opende die en zei: 'Deze kast bevatte de bijzondere
geschriften en aantekeningen van de grote en machtige koning, maar daarvan is nu
niets meer aanwezig. Ik gebruik hem nu echter voor het bewaren van alles wat ik
bezit aan schatten, die uit die tijd zouden stammen. [11] Daarop opende hij
verscheidene verborgen vakken van deze grote kast en toonde ons een aantal
darmsnaren, die David zelf gemaakt had, een steenslinger en een paar stenen,
vervolgens een lans, verscheidene schrijfplankjes, wat de Romeinen allemaal met
grote opmerkzaamheid bekeken en bewonderden.
[12] Aan Mij vroeg de waard echter: 'Heer en Meester, zijn deze relikwien wel
echt uit de tijd van David?' [13] Ik zei: 'Vriend, echt of onecht, dat is nu wel om het
even; want die dingen hebben voor de ware mens, die naar de geest der
levenswaarheden uit God streeft, geen enkele waarde. Wat echter als nalatenschap
van de wijze koning der joden waarde heeft, is de geest in zijn geschriften en
gezangen, en ook wat de kroniek van zijn daden voor de mensen bewaard heeft.
Want eenmaal in het andere leven zal de mens zijn zalige bestaan alleen hebben
door datgene wat hij zich door goede daden volgens Gods wil eigen gemaakt heeft.
[14] Overigens schaadt het een ziel die door goede daden edel en zuiver is niet, als
ze vreugde beleeft aan historische voorwerpen; alleen moet ze zich onthouden van
een overdreven verering van dergelijke dingen, die, omdat het op zichzelf dode
voorwerpen zijn, geen waarde kunnen hebben voor haar innerlijke leven.
[15] Wie zulke dingen te zeer zou vereren, zou daarmee een soort schadelijke
afgoderij bedrijven en tenslotte gemakkelijk tot allerlei bijgeloof vervallen. En dat
248
zou gelijk staan aan het duistere heidendom dat, ter wille van het rijk Gods dat nu
tot alle mensen komt, in alle opzichten tegengegaan moet worden, opdat het geen
wortel schiet in de nieuwe leer , want het zou die verontreinigen en bederven. Dan
zou de innerlijke betekenis van de aan jou uitgelegde psalm voortijdig
werkelijkheid worden, doordat de mensen door allerlei bijgeloof van de ene
goddeloosheid in de andere zouden vervallen.
[16] Laat deze relikwien daarom ook alleen maar zien aan mensen die niet
bijgelovig zijn, maar ze alleen als puur historische dingen beschouwen en er geen
zogenaamde helende magische kracht aan toekennen.
[17] Kijk naar de bergen en hun gesteente! Dat zijn werken van Gods macht en
wijsheid en voor jou al onuitsprekelijk oud en als zodanig zijn ze beslist veel
gedenkwaardiger dan de werken van de hand van een mens. Maar welk verstandig
mens zou die bergen willen vereren of zelfs aanbidden vanwege het feit dat ze
onmiskenbaar werken van Gods almacht en wijsheid en buitengewoon oud zijn! Ze
zijn en blijven materie en het is hun bestemming om de aarde tot nut te zijn.
[18] Dergelijke oude voorwerpen zijn dus ook alleen maar enigszins nuttig, omdat
ze gedeeltelijk als bewijzen voor de geschiedenis kunnen dienen, voorzover ze als
aantoonbaar echt beschouwd kunnen worden, wat natuurlijk voor de mensen die
naar de zuivere waarheid zoeken bij alle dingen enigszins moeilijk vast te stellen
is. [19] Deze dingen hier zijn weliswaar echt -maar ondanks dat Ik het jouw
verzeker wordt de waarde ervan daardoor niet verhoogd. En zo weet je nu ook hoe
je deze relikwien moet bekijken. J e kunt de kast dan ook weer sluiten en ons naar
de andere zaal leiden, vanwege de Romeinen!'
Hoofdstuk 122: De Heer verklaart psalm 93
[1] Nu bedankte de waard Mij nogmaals, ook voor deze les en sloot de kast waarop
wij de oostelijk gelegen zaal ingingen. Ook deze puilde uit van allerlei schatten en
historische voorwerpen, waarin de Romeinen veel behagen schepten.
[2] En onze Agricola zei: 'Vriend,jij en je ouders en voorouders moeten wel heel
zwijgzaam zijn geweest over wat jullie bezaten en jij nu nog bezit; want anders
zouden wij daar in Rome toch wel eens iets van gehoord hebben! Deze schatten
hebben namelijk een dubbele waarde; ten eerste bestaan ze uit edele metalen,
parels en zeer kostbare edelstenen, en bovendien hebben ze met name voor jullie
joden een grote historische waarde.'
[3] De waard zei: 'Machtige heer, het is ook in meer dan n opzicht nodig om daar
heel zwijgzaam over te zijn, niet zozeer vanwege de Romeinen als wel vanwege de
priesters. Want als die hiervan zouden weten, zouden ze mij en dit huis beslist al
sinds lange tijd niet neer met rust hebben gelaten en uit winstbejag ook al het een
en ander hier weggesleept hebben; maar wij verraden niet wat er is, hoewel de
priesters ons al vele malen naar het een of ander gevraagd hebben. En ook heb ik
nu niet meer zoveel last van de priesters, omdat ik mij met al mijn bezittingen
onder bescherming van de Romeinen heb gesteld. Maar op deze bovenste
verdieping herberg ik ook zelden reizigers, aangezien ze gemakkelijk op de begane
grond en op de eerste verdieping ondergebracht kunnen worden en ik nog andere
249
bijgebouwen heb, waar ik ook veel reizigers kan herbergen. Van dieven en rovers
heb ik ook niets te duchten; want zoals jullie gezien hebben is ten eerste dit huis
omsloten door sterke, hoge ringmuren waar men niet overheen kan klimmen, en
ten tweede wonen er in deze streek te veel eerlijke mensen en komen de dieven en
rovers niet in de buurt, en zo kunnen deze schatten hier goed en veilig rusten! Maar
daar is weer een plaat met een psalm! Wil de Heer die voor ons vertalen?'
[4] Ik zei: 'J a, ja, dat zal wijzer zijn dan die oude schatten langdurig te bewonderen,
die voor de ziel en voor de geest geen waarde hebben! Als jullie in de toekomst
schatten vergaren, vergaar dan zulke die niet door de roest vernietigd en door de
motten niet kapot geknaagd kunnen worden! Wat baten de mens alle schatten van
de hele wereld, als hij daarbij aan zijn ziel schade lijdt? Als door de liefde voor
dode wereldse schatten de kiem van de dood in de ziel is gelegd, waardoor de ziel
overgaat in de dood van de materie -wie zal haar dan redden uit de ijzeren greep
van het gericht dat de liefde en het schijnleven van de ziel is geworden?'
[5] De waard zei: 'O Heer en Meester, bij God zijn toch alle dingen mogelijk!,
[6] Ik zei: 'J awel, dat is zeker zo; maar in de eeuwigheid gaat alles veel langzamer
voorwaarts dan op deze wereld, waar alles maar een bepaalde, steeds zeer
kortstondige tijd duurt, snel en gemakkelijk veranderd wordt en voor altijd ophoudt
te bestaan op de manier zoals het was.
[7] In het rijk der geesten is er echter geen stroom van de tijd meer en daar kun je
niet zeggen: 'Vandaag doe ik dit en morgen dat!', maar alles ligt reeds als een
uitgevoerde daad en als een afgerond werk in de ziel. En als dit van slechte aard is,
waar moet de voortlevende ziel dan nieuwe stof en een nieuw inzicht vandaan
halen om in zichzelf het bestaande slechte om te vormen?
[8] Weliswaar zal het de zielen daar ook vergund zijn zichzelf te veranderen; maar
dat zal daar, bij zielen die diep in de wereld weggezakt zijn, vaak buitengewoon
lang duren en tenslotte zal er toch maar weinig met zekerheid bereikt worden.
Want de liefde is het leven van de ziel. Als deze geestelijk en derhalve volgens
Gods orde goed is, dan heeft de zielook een waarachtig en volmaakt leven in
zichzelf en leeft volkomen in grote helderheid eeuwig voort, en dat is dan al een
echt eeuwig leven; maar als de liefde in de ziel materieel is en dood,omdat ze
gericht is, dan is ook het leven van de ziel gelijk aan die liefde in haar .
[9] Zo'n leven kan geen waarachtig, maar slechts een schijn en bedrieglijk leven
zijn. En omdat het dat is, is het ook geen eeuwig leven, omdat het in zijn slechte
geaardheid niet kan voortbestaan, maar zich moet veranderen ofwel ten goede
ofwel in het ergste geval in het aartsboze, wat het harde gericht van het 'moeten' en
de eigenlijke eeuwige dood is; en uit de harde banden daarvan zal de ziel zich net
zo moeilijk losmaken als een harde steen zichzelf in zuiver stromend water kan
veranderen. [10] Heb daarom de wereld niet lief, maar ontvlucht haar in haar
verlokkende wezen en gebruik haar schatten voor goede werken, dan zullen jullie
daardoor de ware schatten voor ziel en geest ontvangen!
[11] En laten we nu eens kijken wat David vroeger geschreven heeft op de stenen
plaat die in de muur hier vr ons bevestigd is!
[12] Wat daar geschreven staat luidt als volgt: (De Heer is koning en rijk getooid
(met liefde, wijsheid en macht) ; de Heer is getooid en heeft een rijk (het rijk Gods
250
op aarde) gevestigd, zover de wereld reikt, en zodanig ingericht, dat het eeuwig
moet blijven, Van die tijd afstaat de zetel (van de waarheid en het leven) stevig; U,
o Heer, bent eeuwig! De waterstromen verheffen zich, de waterstromen verheffen
hun gebruis, de waterstromen heffen de golven omhoog. De baren der zee zijn
groot en bruisen geweldig,' maar de Heer in de hoogte is nog groter! Uw woord is
een juiste leer, en de heiligheid is het sieraad van Uw huis ten eeuwigen dage, ,
[13] Kijk, zo luidt de heel korte, maar buitengewoon betekenisvolle psalm met zijn
rijke inhoud, die nu in deze tijd zijn verborgen licht verspreidt en ook reeds de
toekomst belicht! [14] De zetel van de eeuwige waarheid wordt nu wel opgericht
voor de hele aarde en zal ook blijven bestaan; maar de waterstromen van de
huichelaars en leugenaars, van de Farizeen en valse profeten verheffen zich ook
en beginnen steeds sterker op te bruisen tegen de waarheld, die uit de hemelen naar
de mensen van deze aarde gekomen is, en ze heffen hun golven van macht op
tegen het licht, om het uit te doven. Ook de baren van de zee zijn groot geworden
en bruisen geweldig.
[15] Dat duidt op de komende grote gevechten tussen licht en duisternis; maar de
waarheid van de Heer staat boven hen en zal uiteindelijk zegevieren over alles wat
vals en slecht is. Het wapen zal het zuivere woord uit Gods mond zijn, een juiste
levensleer die eeuwig zal blijven; want zoals God eeuwig is en machtig, zo is Zijn
woord dat ook! En zoals de heiligheid het Gods licht en sieraad is, zo is ze dat ook
van Zijn woord en Zijn leer. [16] Maar het huis van God is niet de dode tempel in
J eruzalem, maar de mensen die Gods woord horen, het met vreugde in zich
opnemen en ernaar leven. -Nu heb Ik jullie dan ook deze psalm voorgelezen en
toegelicht; maar het is nu aan jullie om Mij openlijk te zeggen of jullie die psalm
ook op de juiste manier begrepen hebben.'
[17] Daarop zei de waard: 'O Heer en Meester, wie zou dat niet begrepen hebben?
Want wat David vanuit zijn door God genspireerde geest geschreven heeft, staat
nu immers daadwerkelijk op wonderbaarlijke wijze voor ons en onthult ons ook al
de verre toekomst, evenals de huidige tijd. Weliswaar bevallen het bruisen van de
waterstromen en de grote baren van de zee mij in het geheel niet; maar wat is er
tegen te doen en hoe is het te verhinderen? Want zolang de wereld moet blijven
wat ze is, namelijk een louterend tranendal voor de zielen van mensen, en zolang
op aarde de dag en de nacht elkaar afwisselen en de mens zijn vrije wil zal hebben,
zal het ook nauwelijks ooit licht worden in de gemeenten en in de harten van de
mensen. Heil aan degene die het licht ontvangt en het vervolgens in huis bewaart
en goed verzorgt, tot geluk van zijn huis!'
[18] Ik zei: 'Daar heb je gelijk in; maar wie een echt licht in zijn huis heeft en
verzorgt, moet het niet helemaal verborgen houden, maar het van tijd tot tijd bij
een goede gelegenheid ook buiten zijn huis laten schijnen! Wanneer vele huizen
dat zullen doen, zal ook de duisternis van de geest in de wereld veel minder
worden en zal de nacht zelf als de dag worden. -Maar laten we nu de andere
vertrekken op de tweede verdieping van dit huis nog bekijken! Want de Romeinen
willen graag alles in ogenschouw nemen!'
251
Hoofdstuk 123: Historische opmerkingen over het Davidshuis (21.3.1861)
[1] Daarop liepen we door alle vertrekken, die met allerlei kostbaarheden versierd
waren. [2] Toen we daarna weer in onze eetzaal kwamen en aan de tafel gingen
zitten, die nog goed voorzien was van allerlei spijzen en dranken, en sommigen
nog iets aten en dronken, zeiden de Romeinen: 'Werkelijk, dit is een waar
koningshuis en het getuigt van de vroegere grootheid van het joodse volk! Alleen
n ding vragen wij ons af met betrekking tot de geschiedenis; namelijk hoe dit
huis in de tijd van de Babylonische overheersing, die toch lang na koning David
veertig volle jaren geduurd heeft, gespaard gebleven is! Want zoals men kan lezen
heeft de koning van Babylon dit land veroverd en J eruzalem en de tempel
vernietigd en zich vervolgens ook meester gemaakt van alle schatten van dit land
en ze naar Babylon gesleept. Wist hij toen niets van de grote schatten van dit
opmerkelijke oude koningshuis?'
[3] De waard zei: 'Volgens de kroniek van dit huis hebben de Babylonirs dit huis
gespaard! Want ten eerste gingen ze toch hoofdzakelijk alleen in de tien steden in
en om J eruzalem te keer en ook in Samaria en in Galilea. Deze streek rond
Bethlehem, die er destijds nog zeer armzalig uitzag, spaarden ze meer en namen
een matig losgeld; en de bewoners voerden ze niet in gevangenschap mee, maar ze
verlangden van hen alleen onderdanigheid, volledige erkenning van de heerlijkheid
van Babylon en de jaarlijkse betaling van het tribuut. Wie daar gewillig mee
instemde en hun het verlangde op de vastgestelde tijd betaalde, werd dan met rust
gelaten; maar waar de Babylonirs op hardnekkig verzet stuitten, werd natuurlijk
alles met de grond gelijk gemaakt en huizen en steden werden geplunderd en
verwoest. Maar dat was in Bethlehem niet het geval en daarom staat het oude
Bethlehem er nog zoals het in de tijd van David gebouwd is, en zo ook dit huis.
Bovendien had God deze streek, die nog altijd God de Heer het meest trouw
gebleven is ook niet zo hard laten teisteren als het trotse oude J eruzalem en de tien
rijke handelssteden, die veel goud en zilver bezaten. Dat is, denk ik, dan ook de
reden, waarom de Babylonirs zich hier milder gedragen hebben dan in de andere
steden en plaatsen.' [4] Agricola zei: 'J a, ja, zo zal het zijn; want toen de
Babylonirs heersers over dit grote joodse rijk waren geworden, konden ze het
immers redelijkerwijs niet ontdoen van alle arbeidskrachten. Als ze dat gedaan
hadden en het land ontvolkt hadden, door wie hadden ze zich dan het tribuut
kunnen laten betalen? Maar dat ze de meesten van de destijds vooraanstaanden als
gijzelaars in gevangenschap meegesleept hebben naar Babylon, is heel zeker en
waar, en zo kan deze plaats en deze streek, waar het volk zich rustig en zonder
verzet overgaf, ook meer gespaard gebleven zijn. Wij Romeinen, die als soldaten
en veroveraars ook beslist niet zo barmhartig met de veroverden omgaan, doen dat
ook en betonen ons tegenover een volk of tegenover een stad of gemeente, die zich
vrij en vriendelijk aan ons overgeeft, nooit als vijanden, maar dadelijk als
vrienden.' [5] Hierop vroeg de waard aan de Romeinen om thuis niet te verraden
wat ze hier gezien hadden.
[6] Agricola zei: 'Maak je daar geen zorgen over, want het eigendomsrecht is ons
Romeinen heilig en onze wetten slaan dieven, rovers, moordenaars en verraders
aan het kruis! Bezit daarom geheelonbekommerd wat je hebt en wees naar
252
vermogen goed voor de armen, zoals de Heer en Meester je aangeraden heeft, dan
zul je rust hebben; want ook wij Romeinen geloven in de Heer en in de vervulling
van Zijn beloften.'
[7] Na deze woorden van de Romein stonden we van tafel op, begaven ons weer
naar buiten en begonnen ons gereed te maken voor de terugkeer naar Bethani,
waar de waard natuurlijk niets van wilde weten. Maar omdat wij daar toch op
stonden, vroeg hij ons om tenminste nog een uur bij hem te blijven. Dat deden wij
dan ook, spraken met elkaar nog over enkele dingen en begonnen daarna, begeleid
door de waard, aan de terugweg. De waard, zijn vrouw, zijn kinderen en ook zijn
moeder en de genezen knecht bedankten Mij nog vr ons vertrek allerhartelijkst
en vroegen Mij om hen niet te vergeten, wanneer ze weer ziek zouden worden. Dat
verzekerde Ik hun, gaf hun Mijn zegen en liet ze toen weer gaan op de waard na,
die, zoals reeds opgemerkt, ons naar Bethani begeleidde.
Hoofdstuk 124: De opwinding van de leerlingen van Johannes
[1] Het was al tamelijk laat in de middag, en daarom is het ook begrijpelijk dat wij
tamelijk laat na zonsondergang in Bethani aankwamen; daar was evenwel alles
voor onze ontvangst uitstekend voorbereid, omdat Rafal in het huis van Lazarus
iedereen liet weten, dat en wanneer wij zouden terugkeren. Deze keer gebeurde er
onderweg niets vermeldenswaardigs. We reisden heel rustig verder .
[2] De Romeinen spraken over het een en ander met Lazarus en met de herbergiers,
die bij ons waren, en ook Mijn leerlingen spraken onder elkaar veel over de
gebeurtenissen van de dag.
[3] Ikzelf sprak weinig, liep meestal zwijgend voorop en had niemand naast Mij. Ik
deed dat om sneller vooruit te komen, want anders zouden degenen die veel met
elkaar te bespreken hadden ieder ogenblik stil zijn blijven staan om met elkaar te
praten zodat we nauwelijks voor middernacht in Bethani gekomen zouden zijn;
want we moesten immers ook nog een uurtje bij de waard in het dal blijven,
aangezien Ik dat 's morgens aan die familie beloofd had. [4] Doordat we snel
doorliepen bereikten we dan ook in enkele uren de herberg in het dal, waar de
waard ons dadelijk brood en wijn liet serveren en Mij vroeg om een kleine
versterking tot Mij te nemen. Dat deed Ik dan ook vanwege de aanwezigen, want
deze durfden, behalve onze J udas Iskariot, niets vr Mij te nemen; maar toen Ik
wat brood en wijn nam, tastten allen vervolgens flink toe en aten en dronken.
[5] Er waren ook enkele leerlingen van J ohannes de Doper aanwezig, die
weliswaar nog veel eerder dan wij hier aangekomen waren, omdat ze van zins
waren naar Galilea te gaan, waar ze iets te doen hadden; maar omdat ze van de
herbergierster gehoord hadden dat Ik hier 's avonds met veel leerlingen zou
aankomen, bleven ze in de tweede herberg in het dal, om Mij te zier, te horen en te
spreken. [6] Toen wij dan aankwamen en in de grote eetkamer plaats genomen
hadden en ons laafden met brood en wijn, ergerden deze leerlingen van J ohannes
zich heimelijk omdat wij hun niet direct bij binnenkomst onze aandacht
geschonken hadden. [7] En n van hen kwam naar Mij toe en zei: 'Heer en
Meester, weten Uw leerlingen niet dat men eerst de handen moet wassen, en zeker
253
als men een reis achter de rug heeft, voordat men brood in zijn handen neemt, het
breekt en daarna eet? Maar ik zie dat al Uw leerlingen het brood met ongewassen
handen breken en dan eten! Mozes heeft dat immers ook bevolen, en wat hij
bevolen heeft moet een ware jood toch ook doen!'
[8] Toen de leerlingen en ook de Romeinen deze tot Mij gerichte woorden
hoorden, raakten ze gergerd en wilden deze leerling van J ohannes met onzachte
woorden terecht wijzen.
[9] Maar Ik kalmeerde hen en zei toen: 'Houdt de ergernis weg van jullie ziel, want
die verontreinigt de mens in zijn hart, en dat is uit den boze; maar met ongewassen
handen het brood breken en eten verontreinigt de mens niet. Maar als jullie,
leerlingen van J ohannes, dat ergert en jullie reeds van tevoren gehoord hebben dat
Ik op deze avond hier zou aankomen, waarom hebben jullie dan ter ere van Mij
geen voorbereidingen getroffen, zodat er volgens joods gebruik reeds bij onze
binnenkomst water, een waskom en doeken voor ons klaar stonden!
[10] Ik zeg jullie, door water gereinigde leerlingen van J ohannes, jullie nemen ook
net als de joden al het uiterlijke vertoon nauwgezet in acht en wassen en reinigen
jullie zevenmaal per dag, opdat jullie steeds rein van lichaam blijven; maar jullie
hart en ziel zijn nog erg ongewassen en daarom zijn jullie ook nog ver verwijderd
van het rijk Gods. [11] J ohannes heeft in de woestijn met scherpe woorden
boetedoening gepredikt ter vergeving van de zonden en heeft zijn leerlingen, die
zijn woord aannamen en boete gedaan hebben, in de rivier de J ordaan gedoopt en
hij heeft allen de weg naar Mij getoond, aan Wie het alleen toekomt om de mensen
hun zonden daadwerkelijk te vergeven! Maar hoe komt het dan, dat jullie je zoals
jullie nu voor Mij staan gedragen alsof jullie boven Mij en boven Mijn leerlingen
verheven zijn? Heeft J ohannes jullie dat ook geleerd?'
[12] Op dit antwoord en de uiteindelijke vraag van Mij raakte de leerling van
J ohannes erg in verlegenheid en wist niet wat hij Mij zou moeten antwoorden.
[13] Maar toen kwam er een ander, die bescheidener was, naar voren en zei tegen
Mij: 'Heer en Meester, ik heb de wijze betekenis van Uw woorden gehoord en
daarin de volste en zuiverste waarheid gezien; maar toch hebben ze mijn hart heel
bedroefd gemaakt, toen U ons zei dat wij nog ver verwijderd zijn van het rijk
Gods, terwijl wij al geloofden er middenin te staan. Wat moeten we doen om in het
rijk Gods te komen?' [14] Ik zei: 'Doe, wat Mijn leerlingen doen, en oordeel de
mensen niet naar de uiterlijke schijn, maar naar hun innerlijke waarde! Veeg altijd
alleen voor jullie eigen huisdeur en kijk niet eerst naar de deur van de buurman, of
de weg daarheen al geveegd is! Pas wanneer jullie de weg voor jullie eigen deur
schoongemaakt hebben, kunnen jullie ook tegen de buurman zeggen: 'Vriend, kijk,
ik heb de weg voor de deur van mijn huis al schoongemaakt, maar jij nog niet; als
je tijd en gelegenheid hebt, maak dan ook de weg naar de deur van jouw huis
schoon! Maar als je een andere dringender bezigheid hebt, sta mij dan toe dat ik
ook jouw weg schoonmaak!' Wanneer de buurman dan tegen jou zal zeggen: 'Doe
die liefdesdienst voor mij!', dan kun je de weg voor de deur van je buurman
schoonmaken; maar maak eerst die van jezelf schoon!
[15] Geen enkele leerling is ooit meer dan zijn meester. Maar als hij door vlijt en
ijver zo volmaakt wordt als zijn meester, zal hij ook op hem lijken. Maar wanneer
254
de leerling op de meester lijkt, zal hij ook doen wat zijn meester doet en gedaan
heeft. Dan heeft hij ook opgehouden een leerling te zijn en is vanaf dat moment
ook een meester. Pas als hij dat is, kan hij ook leerlingen werven en hun geheel en
al zijn kunst en kennis bijbrengen. [16] J ullie zijn echter nog lang geen meesters,
maar slechts uiterst zwakke leerlingen van J ohannes. Hoe kunnen jullie dan nu al
zelf leerlingen aanwerven en hun iets leren wat jullie zelf niet kennen? Het is
immers al een oude levensregel, die zegt dat niemand een ander iets kan geven wat
hij niet eerst zelf bezit. Hoe kunnen jullie dan jullie leerlingen leren het rijk Gods
te ontdekken terwijl jullie er zelf nog ver van verwijderd zijn? Leer daarom eerst
zelf het rijk Gods en zijn gerechtigheid kennen van de Meester, die het rijk Gods in
zich heeft en het jullie ook kan geven! Als jullie het dan van de juiste Meester in
jezelf hebben ontvangen, kunnen jullie het pas meedelen en geven aan de andere
mensen die het willen hebben en zoeken; dan zal de juiste Meester jullie daarom
prijzen en echt vreugde beleven aan jullie en jullie leerlingen!
[17] Maar wanneer een meester van jullie soort als leider van de anderen, die blind
zijn, zelf nog blind is, waar zal hij zijn leerlingen dan wel heen brengen? Zullen
dan niet leider en leerling, als ze bij een kuil komen, er tegelijk in vallen, terwijl de
een de ander er niet uit zal kunnen helpen? Als jullie echt met alle geweld leraar
willen zijn, leer het dan eerst zelf van Degene die een ware Meester en Leraar is!'
Hoofdstuk 125: Het verzoek van de leerlingen van Johannes
[1] Toen deze tweede leerling van J ohannes dat van Mij gehoord had, zei hij: 'Heer
en Meester, wij zien in dat U alleen een goede en waarachtige Meester en zeer
volmaakte Leraar bent; neem ons aan als Uw leerlingen, dan willen wij U volgen
en alles van U leren! In n dag zullen wij van U beslist meer leren dan wij bij
J ohannes in een jaar geleerd hebben. Wij willen U volgen, waarheen U ook maar
wilt gaan!' [2] Ik zei: 'Dat zou wel een heel goed idee van jullie zijn; maar voordat
Ik tegen jullie zeg: 'Kom!', moet Ik jullie nog op iets wijzen; als jullie dat niet
hindert, kunnen jullie Mij gerust als leerlingen volgen! Kijk, de vogels hebben hun
nesten en de vossen hun holen; maar Ik als de Zoon des mensen heb op de hele
aarde nog niet eens een steen, die Ik onder Mijn hoofd zou kunnen leggen! Maar
als jullie een echt vertrouwen en een levend geloof hebben, volg Mij dan!'
[3] Een andere leerling zei: 'Heer en Meester, wij hebben alleen maar Uw leer
nodig, -ons lichaam zullen wij zelf wel verzorgen; want wij zijn vermogende
mensen en het is niet nodig dat wij door onze Meester ook gevoed worden.'
[4] Ik zei: 'Wat Ik tegen jullie gezegd heb, heb Ik niet gezegd omdat Ik jullie ver
van de tafel zou willen houden waaraan Ik nog altijd met Mijn leerlingen gegeten
heb; maar Ik heb het tegen jullie gezegd, om te voorkomen dat jullie als Mijn
leerlingen aan een materile verdienste aan Mijn zijde zouden denken, -want zoiets
is er bij Mij niet! Bij Mij is er maar n verdienste op zichzelf geoorloofd en die is:
het rijk Gods en het eeuwige leven! Als jullie alleen omwille daarvan Mij als
leerlingen willen volgen, kunnen jullie Mij ook volgen!'
[5] De leerling zei: 'Heer en Meester! Wij hebben vrouwen en kinderen en we
hebben ook huizen, akkers, weiden, tuinen en wijngaarden en ossen, koeien,
255
kalveren, ezels, schapen, geiten en een grote hoeveelheid van allerlei tam
gevogelte, en wij drijven daarmee dan ook een eerlijke handel en hebben nog nooit
iemand afgezet. Dat heeft de overigens heel strenge profeet J ohannes ons ook niet
verboden en hij heeft ons daarbij gezegd dat het God welgevallig is als de mens
werkt en aldus op een passende wijze zorgt voor zijn huis en zijn gezin; maar wie
woeker drijft met de gaven die God hem geschonken heeft, zal door God met
toornige ogen worden aangezien en geen genade bij Hem vinden.
[6] Zodoende begaven wij ons dan ook onder de mensen en vertelden hun wat wij
van J ohannes gezien en gehoord hadden. Welnu, bij dergelijke gelegenheden
hebben wij natuurlijk ook gewag gemaakt van het feit dat wij het een en ander te
verkopen hadden tegen een zo redelijk mogelijke prijs; en na zo'n aanbod werden
de aangeboden dingen dan ook graag en herhaaldelijk van ons gekocht, en met de
opbrengst konden wij steeds eerlijk en goed onze huishouding voeren. Daarin
bestond dan ook onze broodwinning die wij met onze positie van leerling en
nadien van prediker verbonden. Maar als het U, o Heer en Meester, niet
aangenaam is wanneer wij als Uw leerlingen ook af en toe aan Uw zijde aan onze
huizen en gezinnen denken, dan kunnen wij daar ook van afzien en voor het zorg
dragen voor ons huishouden heel andere voorzieningen treffen. U hoeft ons maar
Uw wil duidelijk te maken, dan zullen wij daarnaar handelen!'
[7] Ik zei: 'jullie kunnen doen wat jullie willen, want ieder mens heeft zijn
volkomen vrije wil. Maar als iemand Mij als Mijn leerling volgt om het rijk Gods
te winnen, dan moet hij tot de tijd van de volledige geestelijke wedergeboorte huis,
vrouwen kinderen uit liefde voor Mij verlaten; want bij het zoeken en vorsen naar
het rijk Gods moet hij alle zorgen om de dingen van deze wereld alleen aan Hem
overlaten die alles weet en wiens almachtige wil alles vermag. Want als een ware
leerling zich aan Mijn zijde tevens druk maakt om de dingen van de wereld, lijkt
hij op een landman die zijn handen wel aan de ploeg slaat, maar daarbij
voortdurend achterom kijkt, niet let op de gang van de ploeg en derhalve niet
geschikt is voor het rijk Gods. [8] Kijk naar Mijn oude leerlingen! Zij hebben om
Mijnent wil ook huis, hof en vrouwen kinderen verlaten en zijn Mij gevolgd; maar
hun aardse huishouden bestaat voort en is verzorgd.
[9] Wie als Mijn leerling zich de wereld niet volledig kan ontzeggen, zal met sterk
worden in het rijk Gods; want God en de wereld dienen gaat moeilijk of eigenlijk
helemaal niet. Pas als iemand in het rijk Gods sterk geworden is, kan hij ook
iedereen op nuttige wijze waarachtig dienen.
[10] Toen in vroeger tijden op bepaalde bergen nog de ware profetenscholen
bestonden, moest degene die een echte profeet wilde worden zich volledig
terugtrekken van alles en iedereen en in zichzelf het levende woord van God
zoeken; als hij dat gevonden had, werd hij ook vrijgelaten en was z pas in staat
om de wereld waarachtig in nuttige zin te dienen. [11] Hoe de ware profeten en in
de oertijd ook de aartsvaders de wereld hebben gediend en tot nut zijn geweest,
weten jullie uit de Schrift en Ik hoef het jullie niet te vertellen. Nu kennen jullie
dus Mijn wil en Mijn raad, en kunnen nu doen zoals jullie willen.
[12] Wie niet eerst volkomen van God wordt voordat hij zich in de wereld begeeft
om daar te werken, die wordt verleid door de wereld, die weldra zonder enige
256
moeite zijn hart en zijn ziel verslindt; maar wie eerst helemaal van God is
geworden, die kan de wereld niet meer deren; want hij heeft een stevige dam om
zich heen en een burcht voor zichzelf gebouwd, die door de poorten van de h.el
niet overwonnen kan worden.' [13] Toen die paar leerlingen van J ohannes deze
dingen van Mij gehoord hadden, dachten ze na over wat ze moesten doen.
[14] En van hen, die het eerst gesproken had, zei tegen de anderen: 'Weet J e, Ik
raad aan om nu direct hier te blijven als wij Hem als leerlingen willen volgen! Ons
huishouden is toch al goed geregeld, aan arbeiders en middelen ontbreekt het
daarbij niet en meer is niet nodig. Wat de Heer en Meester nu tegen ons gezegd
heeft is waar, laten we dan ook direct bij de waarheid blijven!' [15] Hierop
kwamen ze naar Mij toe en vroegen Mij of Ik hun toestond om direct te blijven.
[16] Ik zei: 'Blijf dan en wordt goede en actieve arbeiders in Mijn wijngaard!'
[17] En van..hen zei: 'Heer en Meester! Hoe kunt U nu een wijngaard hebben,
terwijl U toch eerst gezegd hebt dat U nog geen steen bezit om onder Uw hoofd te
leggen?' [18] Ik zei: 'Deze wereld is Mijn wijngaard en de mensen die Mijn woord
horen en zich eraan houden en in Mij, de ware Zoon van God, geloven, zijn de
goede en edele ranken, die Mij door hun goede werken ook veel vrucht zullen
opleveren; maar tussen de edele ranken zijn ook heel veel onedele en die moeten
ook veredeld worden en daar zijn veel krachtige arbeiders voor nodig. Heil
degenen die zich bekwame arbeiders in deze wijngaard van Mij zullen betonen, en
wel uit liefde tot God en de naaste!' [19] N a deze woorden bedankten ze Mij en
bleven, en begonnen met Mijn oude leerlingen te spreken.
Hoofdstuk 126: De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe
[1] Toen deze kwestie nu geregeld was, kwam ook de hoofdman van Bethlehem,
die wij in de herberg achtergelaten hadden, ons met nog enkele metgezellen te
paard achterna; want hij wilde Mij nog eenmaal zien en horen en had ook met de
Romeinen nog het een en ander te bespreken.
[2] Toen hij de paarden buiten aan de knechten had overgegeven, kwam hij direct
in de grote kamer naar ons toe en zei (de hoofdman) tegen Mij: 'O grote Heer en
Meester! Pas toen jullie de herberg verlaten hadden, ben ik als uit een droom
ontwaakt en wilde mij toen geheel en al aan U aanbevelen, maar toen waren jullie
al verdwenen. Daarop werd ik gegrepen door een alles overheersend verlangen om
U nog eenmaal te zien, te spreken en te horen. Ik liet mij dan ook onmiddellijk uit
Bethlehem de beste rijpaarden brengen en reed met deze vrienden van mij in snelle
draf hierheen en hoorde buiten van de mensen van dit huis, dat U hier een kleine
rustpauze genomen hebt. Toen sprong mijn hart op van vreugde. Samen met mijn
metgezellen sprong ik in allerijl van het paard en haastte mij naar binnen, en nu
ben ik hier om U te begroeten, en om U van gans er harte te bedanken voor de
eindeloos grote genade die ik van U tot heil van mijn heidense ziel ontvangen heb.
Neem daarom, o Heer en Meester, deze dank ook genadig van mij aan!'
[3] Ik zei: 'Vriend, meer van zulke heidenen zoals jij, en het zal weldra licht en
helder worden onder de mensen op deze aarde! Maar helaas zijn er maar weinig
van zulke mensen en heidenen, en daarom staat de mens ondanks Mijn komst naar
257
deze aarde in het algemeen een lange geestelijke nacht te wachten, waarin nog vele
gevechten pro en contra gevoerd zullen worden, maar daarbij zal de ware
overwinning van de eeuwige waarheid over de nacht van al het valse en boze
onbeslist blijven.' [4] De hoofdman zei: 'Heer en Meester! In de grote herberg bij
Bethlehem heeft het U maar n woord en wil gekost, en twee zieken, die door alle
artsen ongeneeslijk ziek waren verklaard, werden gezond. Aangezien U dat kon,
zou het voor U toch ook met hetzelfde gemak mogelijk zijn om te zeggen: 'Luister,
duistere zielen! Ik wil, dat het licht wordt in jullie!', en kijk, door zo'n machtwoord,
door U met Uw wil uitgesproken, zou er op de hele aarde zeker niet n duister en
slecht mens meer bestaan!'
[5] Ik zei: 'Daar heb je gedeeltelijk wel gelijk in; maar Ik, die wel het beste weet
hoe de hele mens van nature is en waarom hij ook zo moet zijn, om een mens en
geen mensendier te zijn, zeg je dat de mens alleen wat zijn lichaam betreft een heel
kunstig en wijs ingerichte machine is, waarvan de gezondheid, instandhouding en
gebruiksmogelijkheid niet afhankelijk is van de vrije wil van de mens, maar alleen
van Hem, die die machinerie geschapen en gebouwd heeft. Wanneer er dan iets aan
de machine mankeert, kan de Meester ervan door Zijn almachtige wil ook
gemakkelijk helpen, zonder daardoor ook maar in het minst schade toe te brengen
aan de vrijheid van kennis, geloof en wil van de mens. Maar als Ik het ook zo zou
doen met de ziel en geest van iemand, dan zou de eigen levenskracht van de ziel,
die bestaat uit haar vrije liefde, uit het net zo vrije denken, vorsen en kennen, uit
het geloof en uit het vrije willen, zo goed als gebroken en vernietigd zijn en
daarmee dan ook iedere individuele zelfstandigheid. Wat zou een ziel en
uiteindelijk Ikzelf, daar dan aan hebben? [6] Daarom moet de ziel van de mens
door goed onderricht en vervolgens door haar eigen vorsen, beproeven, kennen,
geloven en willen komen tot het innerlijk, levende licht van haar geest, die vanuit
God in haar woont, en dan is ze voor eeuwig waarachtig geholpen; iedere andere
macht om haar volgens jouw idee te helpen, zou alleen maar vernietigend en nooit
helend op haar levenselementen inwerken.
[7] En kijk, daarom neem Ik dan ook leerlingen aan en onderwijs Zelf, zoals een
echt wijze vader zijn kinderen onderricht, wat ze moeten geloven, kennen en
vervolgens doen; want als Ik hen met geweld in n klap met Mijn geest zou
vervullen, dan zou het gedaan zijn met hun eigen zelfstandigheid, met hun eigen
zoeken, vorsen, beproeven, kennen, geloven en willen, maar ook met hun
individuele leven en met de vrijheid daarvan.
[8] Maar als Ik hun nu leer de volle waarheid te kennen en er zelfstandig naar te
handelen, wordt de volste vrijheid van hun zielen daardoor niet in het minst
belemmerd, en wat ze zich volgens Mijn leer weldra zullen verworven en
bevochten hebben, zal dan hun werk en ook hun volledig eigendom zijn.
[9] En kijk, dat is dan ook volgens de eeuwige orde de wil van God ten aanzien
van de ware en enig werkelijk nuttige levensvorming van de mensen op deze
aarde, en alleen op die manier kan een ziel tot het ware, eeuwige leven komen en
tenslotte zoals God haar eigen leven en haar eigen hemel scheppen!
[10] Om deze redenen, die Ik je nu uiteengezet heb, is het voor Mij wel
gemakkelijk om het zieke lichaam van een mens te genezen, maar niet tegelijk ook
258
een zieke en duistere ziel. Ik genees de zielen ook wel, maar alleen door Mijn leer,
wanneer ze die gelovig aannemen en daar vervolgens hun willen en handelen naar
richten. Maar wie dat wil, heeft zich met een dergelijke vaste wil Mijn geest al
eigen gemaakt en daardoor een toereikende levenskracht in zichzelf, die hij met het
volste recht de zijne kan noemen, ook al ziet hij in dat het toch alleen Mijn kracht
in hem is die handelt en heerst.
[11] Wie dus in de gelegenheid is om de mensen Mijn leer en Mijn wil mee te
delen, zal als een trouwe arbeider in Mijn wijngaard van mensenlevens ook zijn
loon in Mijn rijk ontvangen. Heb je dit nu goed in je opgenomen en begrepen?'
Hoofdstuk 127: De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de
mensen
[1] De hoofdman zei: 'J a, Heer en Meester, dat is mij nu helemaal duidelijk
geworden! De uiterlijke lichamelijke mens is dus alleen maar door God aan de ziel
gegeven als een steun voor haar zelfontplooiing en is voor het grootste deel
onderworpen aan de macht van Gods wil, maar is toch zo ingericht, dat de ziel zich
daar ook van kan bedienen zoals zij wil. Als ze zich daarvan bedient volgens Uw
wil, die ze door Uw leer goed kan kennen, dan strekt dat haar tot groot voordeel,
omdat ze zich zo in het lichaam kan ontwikkelen tot het ware zelfstandige en
eeuwige leven; maar als ze zich van haar lichaam bedient op een manier die tegen
Uw orde ingaat, dan leidt dat zeker en kennelijk noodzakelijk tot haar verderf Maar
daar komen we nu op een punt, waar ik reeds lang op weloverwogen gronden bij
mijzelf ernstige kritiek op gehad heb ten aanzien van een wijze en beslist
almachtige God en Schepper! [2] Kijk, hoeveel duizendmaal duizend mensen zijn
er buiten hun schuld in de diepste nacht van hun ziel terechtgekomen en moeten
daarom dan ook allemaal verkommeren en te gronde gaan, omdat ze misschien nog
in geen duizend jaar het geluk zullen hebben om van Uw hier uitgesproken leer
ook maar n woord te vernemen! Maar hoevelen zijn er reeds sinds zeker vele
duizenden jaren op aarde te gronde gegaan, die nooit van Uw leer iets hebben
kunnen vernemen! Deze lange lichtloze handeling, tot zekere ondergang van zo
talloos vele zielen, komt mij van de kant van Gods aller goedgunstigste en meest
wijze voorzienigheid als heel erg triest voor.
[3] Het ontbreekt de mensen niet aan ernst om op heel veel plekken van deze aarde
de waarheid te zoeken, waarvan Ik mij zelf overtuigd heb en menigeen heeft daar
ook al een spoor van gevonden -maar waarin lag nu de bevestiging voor het
verstand van de mensen, dat het door een ijverige zoeker en vorser gevonden spoor
van levenswaarheid wel helemaal juist was ? Men leerde dat spoor kennen,
betuigde er ook bijval aan, maar men kwam ook andere ijverige vorsers naar de
levenswaarheid tegen en men raakte er al gauw van overtuigd dat zij op heel
andere sporen gestoten waren, die met dat van de eerste absoluut geen
overeenkomst vertoonden, maar toch heel veel in zich hadden.
[4] J a, er bestaat haast geen enkel mij bekend volk op deze aarde, voorzover ik die
ken, dat niet in de een of andere godheid geloofde en daaraan vasthield, maar hoe
materieel zijn zulke leringen en voorstellingen van een allerhoogst en uiterst wijs
259
goddelijk wezen. Maar het ene en zeker enig ware goddelijke Wezen schijnt Zich
er eeuwig weinig om te bekommeren of er hele volkeren en geslachten in de
diepste nacht van dwaling te gronde gaan!
[5] En dan kan nu, zoals hier met U nu het geval is, de enig ware en allerhoogste
Godheid wel komen en de vele duizendmaal duizenden het meest ware licht
verkondigen, maar de mensen zullen het over het algemeen toch niet aannemen en
heel velen zullen zeggen: 'Waren onze voorvaderen, die allang gestorven zijn, dan
ook niet mensen zoals wij? Wat hebben ze dan voor verkeerds gedaan, dat de enige
en eeuwig ware godheid, hun het levenslicht heeft onthouden?
[6] Een ware godheid moet steeds voor een juiste verlichting van de mensen
gezorgd hebben; maar als zij dat aantoonbaar niet gedaan heeft, terwijl ze nu
voorgeeft het wel te doen, dan is het ofwel nooit een ware godheid geweest ofwel
ze wilde het niet, vanuit een bepaalde geringschatting van de mensen op deze
aarde; misschien omdat die haar niet bevielen omdat ze zich misschien even slecht
konden ontwikkelen als heel veel vruchten, die een boom na de bloei begint te
laten groeien, maar ze vanwege een of ander gebrek aan inwendig levenssap niet
kan voeden en bij duizenden afwerpt en op de grond laat bederven en vertrappen, -
een zeer oneconomisch bedrijf waarvan een alziende en hoogst wijze godheid toch
ook op de hoogte zou moeten zijn, maar het toch duldt en voortdurend toelaat.'
[7] Ik voor mij wil U nu absoluut niet met zulke bedenkingen tegemoet treden,
maar ik weet dat ze in de mensen reeds heeloude en diepe wortels gevormd hebben
en wij, mensen die van de waarheid van Uw leer en van het bestaan van de ware
Godheid in U nog zo doordrongen zijn, zullen zonder speciale hulp van U wel
nooit in staat zijn om al die duizend maal duizend dwalingen bij de mensen met
succes uit te roeien. Want al zullen wij, zelfzwakke mensen, hun nog zo getrouw
mogelijk vertellen wat wij zelf hebben gezien en gehoord -wie zal ons dan
geloven? [8] Dus hebben wij daarvoor dan ook voortdurend bijzondere hulp van U
nodig, o Heer en Meester, anders is al onze arbeid en inspanning tevergeefs, en is
het naar mijn mening beter om de mensheid ook voor de hele verdere toekomst in
haar duistere waan ten onder te laten gaan, zoals ze ook duizenden jaren vr ons
te gronde is gegaan en in een volledig niets is overgegaan. Want wat kan een
almachtige en eeuwige God aan zo'n wereld vol mensen gelegen zijn, en wat voor
belang zouden de te gronde gegane en eeuwig niet meer bestaande mensen hebben
bij een God? [9] Wanneer het eeuwige verder leven van een mensenziel er. nu
enkel en alleen van afhangt of men Uw leer kent en er vervolgens naar leeft en
handelt, dan zullen er wel weinigen zijn die zo gelukkig zijn om eeuwig te leven!
Maar als het anders ligt met het voortleven van de zielen na de altijd enigszins
wrede dood van het lichaam, neem ik al mijn menselijke opmerkingen terug en wil
ik mij graag op andere gedachten laten brengen.
[10] Ik heb nu getrouw en openhartig gesproken en ben ook bereid om al het
mogelijke te doen om zoveel mogelijk mensen vanuit hun nacht van de dood in de
eeuwige dag van het leven te plaatsen; maar ik zou nu dan ook graag uit Uw mond,
o Heer en Meester, willen horen hoe de zaken vanaf het oerbegin staan, en wat mij
te doen staat. Ik heb gezegd.'
260
Hoofdstuk 128: De verhouding tussen God en de mensen
[1] Ik zei: 'J a, ja, Mijn zeer oprechte vriend, jij zou met je scherpe opmerking
helemaal gelijk hebben, wanneer de zaken tussen God en de mensen er zo voor
stonden als jij vanuit jouw opgedane ervaringen uit naam van de hele mensheid nu
voor Mij uiteengezet hebt; maar de zaken liggen heel anders en zodoende heeft
jouw scherpe beschrijving van de verhouding tussen God en de mensen geen
andere oorzaak dan een volslagen gebrek aan kennis van die verhouding tussen
God en de mensen.
[2] God heeft Zijn wil reeds vanaf het oerbegin zeer getrouw aan de vrije mensheid
geopenbaard, dus aan het eerste mensenpaar en de belangrijkste nakomelingen van
het eerste mensenpaar stonden in permanente verbinding met God en met de
engelen, die voordien ook als lichamelijke mensen geleefd hebben, zij het dan op
een ander hemellichaam, en ze werden in alle dingen zeer duidelijk onderricht en
waren daardoor dan ook volmaakte mensen en heren van de hele natuur; want aan
hun wil waren zelfs alle andere schepselen en ook de elementen onderwerpen.
[3] Maar hun vele kinderen, die geleidelijk op de aarde verschillende woonplaatsen
uitzochten en zodoende zelfstandig werden, wilden zich de voogdij van God en
nog minder die van hun ouders en overige verwanten niet meer laten welgevallen.
Zij streefden ernaar om in de wereld rijk en beroemd te worden, en toen ze dat
werden, werden ze ook traag en hoogmoedig en bekommerden zich weinig meer
om God en Zijn wil, die zij nog heel goed kenden. Ze deden wat ze wilden. En al
heeft God hen ook vermaand door allerlei tuchtigingen, die Hij hun altijd door
middel van allerlei tekenen en ook door wijze boodschappers, bekendgemaakt had,
dan lachten ze, bespotten God en Zijn vermaningen en mishandelden de
boodschappers die naar hen toe gezonden waren.
[4] Onder elkaar richtten ze vervolgens scholen op volgens hun eigen ideen. Maar
hun leraren buitten weldra de hun bekende zwakheden uit en richtten hun
onderwijs zo in, dat het de gemeente vleide en henzelf hemelhoog verhief Zulke
leraren nu werden als leiders van de mensen van een gemeente weldra tot machtige
koningen en waren als zodanig ook steeds de eerste grondleggers van afgoderij,
afgodendom en van blind bijgeloof of ook volkomen goddeloosheid.
[5] Maar God bleef er toch mee doorgaan en liet ook onder zulke heidenen steeds
mannen opstaan die hun door leringen en daden de grote ellende toonden waar zij
in leefden, en hun ook de juiste wegen van het leven toonden. Maar zulke mannen
kregen steeds maar weinig leerlingen en werden door andere volksleraren en
priesters en zogenaamde wereldse geleerden veracht, vervolgd en voor gek
verklaard, en de hooggeplaatsten en wereldse machthebbers wilden van zulke
deemoedpredikers al helemaal niets weten.
[6] Maar wanneer het nu zo is, zoals tegenwoordig de vele voorbeelden zelfs ten
aanzien van Mij maar al te duidelijk laten zien -wat had God dan nog moeten en
kunnen doen voor de mensen, om hen bij het levende geloof in Hem te houden,
zonder hun vrije wil ooit aan te tasten?
[7] Ook deze keer, nu Ik persoonlijk onder de joden ben gekomen om hen weer om
Mij heen te verzamelen, heb Ik ervoor gezorgd dat Ik in alle jullie bekende
261
werelddelen aan de mensen bekend werd gemaakt op een manier die bij elk
afzonderlijk volk paste. Ga er maar heen en vraag het de mensen en volkeren, dan
zul je antwoorden krijgen waar jij je zeker hogelijk over zult verbazen!
[8] Maar jij denkt nu - en dat is eveneens volkomen onjuist -dat van nu af aan
alleen die zielen een eeuwig leven na de dood zullen hebben, die nu Mijn woord
horen, in Mij geloven en volgens Mijn leer zullen leven en handelen, maar dat alle
andere zielen voor eeuwig vernietigd zullen worden.
[9] Tegen een dergelijke mening van jou, die nu ook vele andere mensen huldigen,
kan Ik jou op zuiver verstandelijke wijze voorlopig alleen zeggen, dat het leven
van ieder mens een kracht uit God .is, die God Zelf met al Zijn almacht evenmin
kan vernietigen als Zichzelf; want als God de uit Hem alleen voortgekomen
levenskrachten zou kunnen vernietigen en verdelgen, zou Hij daarmee eerst bij
Zichzelf moeten beginnen, omdat uiteindelijk Hijzelf immers sinds eeuwigheid
alles in alles is! God kan wel elke materie, die niets anders is dan Zijn door Zijn
wil vastgehouden idee, oplossen en haar tot het geestelijke en onveranderlijke laten
terugkeren, maar vernietigen kan Hij ze eeuwig niet, omdat Hij Zichzelf en Zijn
voor Hem eeuwig heldere gedachten en ideen niet kan vernietigen.'
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel
[1] (De Heer:) 'Maar dat de zielen van alle mensen, goed of slecht, na de dood van
het lichaam voortleven, daarvan hebben bepaalde meer in zichzelf gekeerde
mensen bij alle volkeren op aarde meer dan vele duizendmaal duizenden van de
meest sprekende en overtuigende voorbeelden meegemaakt, doordat ze vaak
jarenlang contact en leerzame omgang hadden met de zielen van lichamelijk
gestorven mensen. [2] Maar als pure en geheel materile wereldse mensen daar
niet in willen geloven, omdat zij nog nooit iets dergelijks gezien hebben, kan dan
soms aan God de schuld gegeven worden? Deze wereldse mensen zoeken het
immers nooit en dus vinden ze het ook niet; maar zij die het zoeken, vinden het
ook onder alle volkeren op aarde.
[3] Deze Romeinen hebben Mijzelf over dergelijke verschijnselen verteld die zij
zelf hebben meegemaakt! Zijn zij voor jou dan onwaar, omdat jij iets dergelijks
nog niet hebt gezien en waargenomen?
[4] Achter de hoogste bergen van Azi in het verre oosten bestaat een groot
keizerrijk, dat Sihna of China heet. Bestaat het soms niet, omdat jij het nog nooit
gezien hebt? En nog verder naar het oosten, helemaal omspoeld door de grote
wereldzee, bestaat nog een groot keizerrijk met de naam J hipon (J apan). Bestaat
dat misschien ook niet, omdat jij daar tot nu toe nog nooit iets van gehoord hebt?
J a vriend, op deze aarde bestaan nog heel grote rijken en werelddelen buiten de jou
bekende drie werelddelen, ook al ken jij die niet; maar Ik ken ze en kanje zeggen
dat ze bestaan en in de toekomst ook door de mensen ontdekt zullen worden.
[5] Overalleven al mensen en zij zijn niet verstoken van openbaring van boven en
van de kant van geesten die daar ooit ook in het vlees geleefd hebben. Dat zulke
zielen van mensen zich echter niet onmiddellijk bij de overgang naar het rijk der
geesten in een volmaakt levenslicht kunnen bevinden is toch zeker gemakkelijk te
262
verklaren uit het feit dat ook hier de mensen van wie de zielen erg wereldlievend
zijn geworden maar moeilijk en moeizaam op de juiste weg van het levenslicht te
brengen zijn. Het lichaam van de mens kan niet iets geloven of willen; het dient de
ziel slechts een korte tijd tot instrument voor de werkzaamheid naar buiten toe en
zodoende ook voor haar ontwikkeling. Het denken, liefhebben, willen en handelen
volgens de waarheden die men heeft leren kennen is een zaak van de ziel.
[6] Hoe moeilijk en moeizaam dikwijls een wereldlievende en tot traagheid
geneigde ziel evenwel het zuivere goede en ware begrijpt en besluit daarnaar te
handelen, kun je aan je eigen kinderen merken; en zo vergaat het een ziel die hier
verwaarloosd is zeker nog veel erger in de grote wereld aan gene zijde, omdat zij
tijdens het leven in het lichaam geleefd heeft op basis van allerlei verkeerde
opvattingen en van daaruit in het valse en boze. Een dergelijke levensbasis is
echter hetzelfde als een verharding van de liefde en van de wil van de ziel, die
beide evenwel het leven en het individuele bestaan uitmaken. Wanneer Ik dan van
zo'n ziel haar liefde en haar wil in n keer zou weghalen, zou daardoor immers
ook de hele ziel weggehaald zijn! [7] Daarom moet er met zulke zielen heel
behoedzaam te werk gegaan worden, om ze geleidelijk aan, zonder dat ze daar iets
van merken, op de juiste weg te brengen. Maar daar is wel een allerhoogste
goddelijke liefde, wijsheid en geduld voor nodig; want men moet een dergelijke
ziel, steeds alleen maar als het ware van buitenaf op haar inwerkend, door haar
willen streven en handelen steeds in zulke situaties laten komen, waarin ze zich
bewust begint te worden van het feit dat ze zich in grote dwalingen bevindt. Als
een ziel die in zichzelf begint waar te nemen, wordt in haar ook de wens wakker
om te weten te komen waarom ze bij wijze van spreken niet op groen gras, maar
slechts op tamelijk duistere en onvruchtbare woestenijen terechtkomt.
[8] Welnu, in zo'n toestand is het dan pas het moment om zo'n ziel een wijze geest
te laten ontmoeten, die er als gelijkwaardig uitziet en die vervolgens met haar over
een en ander kan spreken; daardoor wordt het dan in zo'n verdwaalde zielook al
lichter en begint ze nu als het ware helemaal uit zichzelf in te zien dat ze zich in
grote dwalingen bevindt, en begint ze steeds meer en meer naar het ware licht te
verlangen. [9] J e ziet nu heel gemakkelijk in, dat een ziel in een dergelijke reeds
betere toestand al anders begint te denken en haar liefde en haar wil, als haar
eigenlijke ik, leven en bestaan, uit zichzelf een andere richting inslaat; als dat
gebeurt, komt een ziel, ook al wandelde ze voorheen nog zo in het duister, ook
weldra zonder veel moeite tot het ware levenslicht.
[10] Maar een volgens jouw mening heel plotselinge verandering van de ziel zou
nagenoeg haar algehele vernietiging betekenen. Ik zou toch ook, in plaats van hier
bij de joden, bij jullie Romeinen of ook bij een ander heidens volk kunnen
optreden als datgene wat Ik hier ben; maar wat zou dat bij het blinde en zeer
bijgelovige volk voor uitwerking gehad hebben, waartegen ook de meest wijze leer
niets geholpen zou hebben? Kijk, het volk zou Mij voor de een of andere God zijn
gaan houden en begonnen zijn Mij te aanbidden en Mij grote offers te brengen, en
Mijn leerlingen, die ook al veel in Mijn naam kunnen doen, zou het vol verbazing
als halfgoden hebben beschouwd en voor hen ook offeraltaren en zelfs tempels
263
gebouwd hebben, en zo zou Ik bij een heidens volk het afgodendom niet alleen niet
te gronde gericht, maar alleen maar versterkt hebben.
[11] Maar de joden, die vooral in deze tijd voor het merendeel totaal ongelovig zijn
geworden, hoewel zij de Schrift en de belofte van Mijn komst naar deze aarde
hebben en door de overlevering toch nog weten hoe God het volk geleid heeft, ook
al twijfelen ze daar aan, zijn nog het meest geschikt om Mijn persoonlijke
aanwezigheid te verdragen, omdat ze met Mi: geen afgoderij kunnen bedrijven.
Want degenen die Mij kennen, weten ook uit de juiste bron wie Ik ben; maar de
ongelovigen houden Mij voor een magir en de middenklasse houdt Mij voor een
profeet. Zodoende is daar door Mijn aanwezigheid van geen enkele ziel haar
eigenheid en haar vrije wil in gevaar en daarom moet het licht dan ook van het
joodse volk naar de hele wereld uitgaan. [12] Wanneer jij met je scherpe verstand
hetgeen Ik je nu gezegd heb nauwkeurig onderzoekt, zul je je er wel bewust van
worden dat jij Mij met een heel verkeerde mening benaderd hebt.
[13] Wanneer God de mensen niet nodig gehad zou hebben voor een steeds grotere
verzadiging van Zijn liefde, zou Hij ze ook nooit geschapen hebben; maar
aangezien Hij ze geschapen heeft, bekommert Hij Zich ook om hen en om hun
eeuwige behoud en laat daarmee zien dat Hem aan de mensen alles gelegen is.
Daarom zou de mensen ook alles aan God gelegen moeten zijn! Heb jij, Mijn
vriend, dat nu goed begrepen?' [14] De hoofdman, die vol verbazing en door diep
ontzag gegrepen naar deze les van Mij geluisterd had, zei: 'Heer en Meester, zoals
U nu gesproken hebt, heeft nog geen wijze ooit tegen een mens gesproken! U hebt
mij nu pas volkomen getoond wie U bent. Ik dank U voor de grote genade die U
mij nu bewezen hebt, maar vraag U ook van ganser harte om vergeving voor het
feit dat ik zo brutaal en dom tegen U heb durven spreken.'
[15] Ik zei: 'Wie spreekt, zoals jij gesproken hebt, neemt de waarheid serieus en Ik
geef hem dan graag een echt licht; maar wie koud noch warm is, maar lauw, die is
Mijn levenslicht ook niet waard en zal het ook niet ontvangen zolang het hem daar
ook niet in volle ernst om te doen zal zijn. Maar Ik weet dat het heel veel heidenen
onder jullie daar allang serieus om te doen was, terwijl de joden steeds lauwer en
lauwer geworden zijn; daarom zal het licht nu ook van de joden worden afgenomen
en in alle overvloed aan jullie heidenen gegeven worden. Maar zorg en waak
ervoor dat het daarna bij jullie niet tot een nieuw heidendom overgaat; want dat
zou nog erger zijn dan jullie huidige heidendom! jullie zullen daar weliswaar voor
zorgen, maar het optreden van valse profeten uiteindelijk toch niet kunnen
verhinderen. Waak dus allemaal en hoedt je voor de valse profeten, die je
gemakkelijk aan hun werken zult herkennen!' [16] Toen kwam er een bode uit
Bethani om te zeggen dat thuis alles klaar was om ons te ontvangen.
[17] Daarop zei Ik: 'Onze rustpauze is nu voorbij en wij zullen dan ook verder
reizen. Wie Mij volgen wil, die volge Mij!'
264
Hoofdstuk 130: De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethani (28.3.1861)
[1] Nu stonden allen op, ook de leerlingen van J ohannes, en volgden Mij
enthousiast naar Bethani dat niet ver weg lag. Ook de hoofdman volgde nu te voet
met zijn metgezellen, terwijl hij zijn paarden achterliet bij de waard in het dal.
[2] In ongeveer tien minuten waren wij dan ook al in Bethani. [3] Weliswaar was
het derde uur na zonsondergang al voorbij, maar voor een welbereid avondmaal
was het nog altijd vroeg genoeg, en Ik wilde het ook zo dat wij op een dergelijke
tijd in Bethani aankwamen, zodat wij niet opgemerkt konden worden door de
nieuwsgierige menigte; want deze dag waren er na ons vertrek veel mensen, jong
en oud, naar Bethani gekomen, omdat ze gehoord hadden dat Ik Mij daar ophield.
Maar omdat ze Mij niet vonden en niemand hun ook zei waar Ik heengegaan was
en wanneer Ik terug zou komen, bleven ze voor hun genoegen slechts tot
zonsondergang in Bethani en keerden toen weer terug naar J eruzalem. Enkelen
keerden echter al terug op het moment dat de ons reeds bekende soldaten Bethani
binnenkwamen, volgens de aanwijzing in het huis van Lazarus hun voedsel en
reisgeld ontvingen en daarna na een korte rustpauze weer verder trokken; want Ik
had Rafal in de geest aangegeven, dat de soldaten niet op de terugkeer van de
Romeinen moesten wachten. Op de tijd dat wij aankwamen was alles dan ook
volkomen in orde en wij waren onder ons, door niemand gestoord.
[4] Toen wij het huis binnenkwamen, ontvingen de zusters van Lazarus en Maria
van Magdala ons met veel liefde en vriendelijkheid en ook Mijn Rafal met enkele
jongens die nog wakker gebleven waren en die het meeste talent hadden en een
groot verlangen hadden om Mij weer te zien.
[5] Lazarus stelde de waard uit de omgeving van Bethlehem aan zijn zusters voor
en ook de hoofdman en de leerlingen van J ohannes; en zijn zusters verwelkomden
hen en wezen hun hun plaatsen aan de tafel.
[6] Toen dit allemaal voorbij was, gingen wij aan tafel en namen een goed bereid
avondmaal tot ons. De Romeinen hadden echter meer dorst dan honger en leegden
snel hun bekers, die ook direct weer gevuld werden. De wijn maakte hun tongen
los en zo werd het weldra heel levendig in de eetzaal.
[7] De hoofdman, zijn metgezellen en de waard uit de buurt van Bethlehem viel
onze Rafal echter op, die nu ook aan tafel naast Mij at en deze keer met opzet nog
meer dan anders, om de aandacht van de vreemdelingen te trekken. Dezen keken
dan ook met steeds grotere oplettendheid naar hem en verwonderden zich in stilte
steeds meer over het feit dat een overigens zo bevallige jongeman zo veel kon eten.
[8] Maar omdat het in het bijzonder de hoofdman opviel, vroeg hij Mij: 'Heer en
Meester, vergeef mij dat ik U bij het eten enigszins stoor in Uw rust! Kijk, de
anders zo tere en onvoorstelbaar mooie jongeman eet ongewoon veel! Niemand
misgunt hem natuurlijk wat hij eet, maar ik maak mij echt bezorgd dat wat hij
teveel eet hem uiteindelijk zou kunnen schaden en hij ziek zou kunnen worden en
gemakkelijk een akelige koorts kunnen krijgen. Dat zou werkelijk jammer zijn van
zo'n lieftallige jongeman die, afgaande op zijn zeer geestrijke voorkomen, zeker
iets groots zou kunnen worden!' [9] Ik zei: 'Vriend, laat jouw bezorgdheid maar
aan Mij over! Deze jongen is allang Mijn dienaar en weet zelf heel goed wat hij
moet doen en hoeveel hij van de ene of de andere spijs kan eten. Als het niet goed
265
was wat hij doet, zou Ik het hem wel zeggen. Als hij nu niet zo gegeten had dat het
jullie enigszins bovennatuurlijk moest voorkomen, zou hij immers niet zo sterk
jouw aandacht getrokken hebben; maar aangezien jij nu opmerkzaam op hem bent
geworden, zul je van hem ook nog andere dingen horen en dan zal het je niet meer
zo verbazen dat hij iets meer dan een gewoon mens aan spijs en drank tot zich kan
nemen. Vanaf nu kun je je wel tot hemzelf richten.'
Hoofdstuk 131: De vraag naar de persoonlijkheid van Rafal
[1] Toen de hoofdman dat van Mij gehoord had, wendde hij zich direct naar de
vermeende jongeman en zei tegen hem: 'Luister, mijn jonge en zeer bevallige
vriend! Hoe komt het eigenlijk dat jij je in je jonge jaren in het eten en drinken wel
haast met een reus zou kunnen meten en het je geen schade toebrengt?'
[2] Rafal zei: 'Maar wat mijn kracht betreft ben ik ook een reus, ook al lijk ik dat
niet te zijn wat mijn gestalte betreft! Als je wilt, kan ik je direct een staaltje laten
zien!' [3] De hoofdman zei: 'Wanneer je zoiets kunt, laat mij dan iets van jouw
reuzenkracht zien!'
[4] Daarop zei Rafal: 'Heel goed! Kijk, daar bij de muur tussen de beide grote
ramen staat een ijzeren zuil, die dient om tijdens feesten als een offeraltaar
gebruikt te worden; het is namelijk een huisofferaltaar, en in vroeger tijden werden
daar veel offers op verbrand. Nu is deze bijna manshoge zuil natuurlijk alleen maar
puur een sieraad van deze eetzaal. Hoe zwaar schat jij deze zuil, die behalve zijn
hoogte ook een heel aanzienlijke omvang heeft?'
[5] De hoofdman stond op en onderzocht en bekeek de zuil eerst goed en zei toen:
'J a, mijn beste jonge vriend, het gewicht van deze zuil is nauwelijks te schatten; ik
denk dat onze huisheer Lazarus ons daar meer over zou kunnen vertellen.'
[6] Hierop zei Lazarus: 'Deze zuil is geschat op twintigduizend pond* en is al
tweehonderd jaar geleden met veel moeite en kosten uit Korinte hiernaartoe
gebracht.'
[7] De hoofdman zei: 'J a, zo zwaar had ik hem ook op zijn minst geschat! En wat
ga jij, mijn beste jonge vriend, nu met deze geweldig zware zuil doen?'
[8] Rafal zei: 'Ik ga hem optillen en heel rustig en zonder enige inspanning
neerzetten waar jij hem maar wilt hebben!'
[9] De hoofdman zei: 'J e hebt het gezegd en wilt het ook doen; beproef jouw
reuzenkracht dus maar op deze zuil en zet hem bij het volgende raam!'
[10] Toen de hoofdman dat gezegd had, stond Rafal op, liep naar de zuil, greep
hem met beide handen vast, tilde hem snel in de hoogte met zo'n groot gemak alsof
het een donzen veertje was en zette hem met hetzelfde gemak op de aangegeven
plaats, liet hem daar enkele ogenblikken staan en zette hem toen op Lazarus'
verzoek weer terug op de oude plaats.
[11] Toen hij klaar was met deze krachtproef, zei hij (Rafal), vriendelijk
glimlachend, tegen de buitengewoon verbaasde hoofdman: 'Welnu, mijn vriend,
begrijp je nu waarom ik iets meer eet dan een ander mens?!'
[12] De hoofdman zei: 'Mijn mooie jonge vriend, wanneer jouw reuzenkracht af
zou hangen van het feit dat jij ongeveer vier keer zoveel eet als een van ons, zou je
266
nog lang niet zo met deze zware zuil kunnen spelen alsof je met het gewicht van
een veertje te maken had; want dan zou je wel voor honderd mensen moeten
kunnen eten, omdat er naar mijn mening wel de kracht van honderd mensen voor
nodig is om deze zuil de baas te worden. J ouw reuzenkracht lijkt dus een heel
andere oorzaak te hebben! En ik zal er waarschijnlijk niet al te ver naast zitten, als
ik zeg dat achter jouw ongehoorde reuzenkracht deze Meester van alle meesters,
een ware God aller goden zit! Wat denk je van deze mening van mij?'
[13] Rafal zei: 'J a,ja, dat heb je heel juist geantwoord; maar deze Meester schuilt
ook achter ieder mens en achter alles, wat bestaat, en dus ook achter jou, en toch
krijg deze zuil niet van zijn plaats! Hoe is dat dan mogelijk, volgens jou?'
[14] De hoofdman zei: 'Dat is naar mijn oordeel heel gemakkelijk te begrijpen!
Degene aan wie Hij bij het een of bij het ander meer kracht wil geven, hetzij voor
altijd of ook voor een moment, die heeft die kracht dan ook; mij en ook heel veel
andere mensen heeft Hij echter slechts zoveel kracht gegeven, als voor mij als
gewoon mens nodig is. [15] Welnu, waarom hij nu juist jou met zo'n buitengewoon
grote kracht heeft toegerust, is een heel andere vraag, die niemand behalve Hij en
zeker ook jij zal kunnen beantwoorden!'
[16] Daarop zei Rafal: 'In de grond van de zaak heb je wel gelijk, hoewel er hier
behalve jij, je metgezellen en de waard uit de buurt van Bethlehem waarschijnlijk
niemand is die niet weet met wie hij in mijn persoon te maken heeft. Maar ik heb
gehoord dat jij beneden bij de waard in het dal de Heer en Meester stevig hebt
toegesproken over het feit dat God Zich weinig om de ontwikkeling van de mensen
bekommert en zij tenslotte al het innerlijke levenslicht zouden moeten verliezen.
Bovendien verlangde jij dat de zielen van de lichamelijk gestorven mensen zich
aan de hier nog levenden zouden tonen, zodat dezen daaruit konden opmaken en
echt geloven, dat er na de dood van het lichaam een voortleven van de ziel bestaat
en hoe dat er dan uitziet. [17] De Heer heeft jou daarover goed onderricht en jij
hebt de les ook begrepen, hoewel jij zelf nog nooit een ziel hebt gezien die het
lichaam reeds verlaten heeft. De Heer had bij de waard in het dal jouw ogen daar al
voor kunnen openen, zodat jij onmiddellijk zichtbaar contact had kunnen krijgen
met de zielen van gestorvenen; maar het behaagde Zijn wijsheid omjou eerst hier te
laten zien wat jou voor een echt geloof nog ontbreekt. En die taak heeft de Heer
mij nu in handen gegeven en ik heb mij dan ook reeds bij het eten zodanig
gedragen, dat ik jou wel moest opvallen. Ik kan jou behalve mijn krachtproef nu
ook nog wel andere bewijzen geven, als je die verlangt!'
[18] Nu dacht de hoofdman erover na wat hij Rafal zou vragen.
[19] Maar nu mengden zich ook de leerlingen van J ohannes in het gesprek en
zeiden tegen Rafal: 'Luister, jonge Simson, je hebt maar een paar mensen
genoemd die jou niet zouden kennen; maar wij kennen jou ook niet! Openbaar je
daarom ook aan ons; want wat het voortleven van de ziel na de dood van het
lichaam betreft hebben wij ook nog geen helder geloof!
[20] Toen J ohannes in de gevangenis onthoofd werd, overviel ons grote angst en
droefheid en wij hebben er sterk naar verlangd dat zijn geest naar ons toe zou
komen om ons te zeggen, wat wij nu verder moesten doen. Maar ons verlangen
bleef tot nu toe onvervuld en reeds vaak kwamen wij zo onder elkaar tot de
267
opvatting van de Sadduceen, die niet geloven in een voortleven van de ziel na de
dood van het lichaam. [21] Wij oordeelden als volgt: als de ziel, in het bijzonder
die van zo'n vrome leraar, voortleeft en dus ook voelt en denkt, kan het haar toch
ook aan gene zijde niet onverschillig laten wat haar hier nog levende leerlingen
doen en in wat voor troosteloze toestand zij zich bevinden! Maar als deze
leerlingen nu al dikwijls onder tranen de geest van de gedode gesmeekt hebben, of
hij hun zou willen verschijnen en hen tenminste in zoverre zou willen troosten door
te laten weten dat hij na de dood gelukkig voortleeft in de wereld der geesten, maar
hij al die dringende smeekbeden onverhoord laat, wat moet je dan anders denken
dan: het geloof in het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam is niets
anders dan een algemeen gedachte en uitgesproken vrome wens, maar geen
waarheid die ooit volkomen aangetoond kan worden!
[22] Maar deze opvatting is werkelijk absoluut niet troostvol voor mensen die iets
dieper denken dan het geval is bij de gewone, luchthartige, lichtgelovige mensen,
die zich niet om iets hogers bekommeren; en wel des te minder, omdat de meeste
mensen tenslotte de dood die hen vernietigt dikwijls met het grootste leed en de
onverdraaglijkste pijnen moeten bekopen. jij, jonge Simson, zult daaruit wel
begrijpen, dat ook wij alle reden hebben omjou nader te leren kennen!'
[23] Rafal zei: 'Die mening ben ik weliswaar ook toegedaan, maar dat zal met
jullie wel enigszins moeilijk te bespreken zijn, omdat het geloof, dat het levenslicht
van de ziel is, bij jullie nog nooit een stevige basis heeft gehad! Maar een leerling
van de Heer heeft toch al iets over mij in jullie oor gefluisterd en daarom kon ik
jullie dan ook niet helemaal rekenen tot degenen die helemaal niets over mij
zouden weten! Maar jullie zeiden: 'Ach, hou op met dergelijke praat! Hoe kan dat
nou, en wie kan zoiets geloven?!' ja, vrienden, wanneer jullie de leerling, die mij
heel goed kent, niet geloven, hoe zullen jullie mij dan geloven? Zullen jullie dan
niet bij jezelf zeggen: 'O, dat slaat alles! De jonge magir verstaat heel goed de
kunst om ons verstand met allerlei toverkunsten te verbijsteren! ' Wat zal ik dan
verder nog voor jullie kunnen doen, om jullie in je geloof te sterken?'
[24] En van de leerlingen zei: 'Maak je daar maar niet druk om, jonge Simson;
want zoveel beoordelingsvermogen bezitten wij wel, dat wij de waarheid van iets
vals kunnen onderscheiden, anders zouden wij nooit leerlingen van iemand als
J ohannes zijn geworden!'
[25] Rafal zei: 'Nu goed dan, kijken en luisteren jullie dan ook!'
Hoofdstuk 132: Over het bezweren van geesten
[1] Daarna kwam de hoofdman pas weer aan het woord en zei: 'Ik heb nu al iets
bedacht en vraagje om mij een bekende geest te laten verschijnen, zodat ik zelf met
hem kan praten en hij mij vrij uit zichzelf antwoord kan geven en mijn geloof doet
opleven. Wij hebben immers al veel bekenden, die vr ons aan gene zijde zijn,
ook onze ouders en enkele kinderen; als n van hen aan mij verschijnt, zal ik hem
toch zeker wel herkennen?! Wanneer je ook zoiets kunt, doe dat dan; ik zal je er
dankbaar voor zijn!' [2] Daarop zei Rafal: 'Luister eens, om jou volgens jouw
idee een geest als een soort spook te laten verschijnen, opdat je hem met je
268
lichamelijke ogen zou zien en hem met je tong het een en ander zou kunnen
vragen, dat gaat werkelijk niet aan; want dan zou ik Gods eeuwige orde helemaal
moeten omdraaien en totaal veranderen!
[3] jullie zogenaamde geestenoproepers en geestenbezweerders, die ten eerste wat
henzelf betreft maar uitermate zwak geloven in het bestaan van een geest en ten
tweede in werkelijkheid nog nooit een geest gezien hebben, behalve in een lichte
droom, doen het wel zo: ze roepen met hun mysterieuze, maar op zichzelf
volkomen zinloze tekens en woordformules een gestorvene op, die vervolgens na
drie of ook wel zeven keer roepen en bezweren verschijnt, gewoonlijk tot grote
schrik van degene die hem liet roepen, en tevens met allerlei vuur en groot kabaal
en gedaver en met een zeer dreigend en ontstemd gezicht en dito woorden degene
die hem liet roepen, vraagt wat hij wil en waarom hij hem in zijn rust stoort. Maar
zo'n geest heeft zelf de geestenwereld nog nooit gezien, gelooft daar net zo min in
als zijn bezweerder en is niets anders dan een onherkenbaar gemaakt mens, die
vaak aljarenlang met de geestenbezweerder samenwerkt in een vast en goed
ingestudeerd winstgevend bondgenootschap. [4] De verschijning van een
dergelijke geest, die gewoonlijk zeer grof is, brengt vervolgens degene die hem liet
roepen, tot een geloof in het voortbestaan en voortleven van de mensenzielen na de
dood van het lichaam -maar wat is dat voor een geloof? Kijk, een totaal verkeerd
geloof1 Dit geloof is de mens dan ook niet alleen tot geen enkel nut, maar schaadt
hem vaak heel erg; want ten eerste geeft het degene die hem liet roepen, een zeer
grove materile voorstelling van een geest, en ten tweede brengt het de blinde en
lichtgelovige oproeper door allerlei bedreigingen en slechte profetien tot grote
vrees en angst, in het bijzonder wanneer hij de geestenbezweerder een
ontoereikend verbazingwekkend groot offer gebracht heeft.
[5] Als hij zich steeds meer van die kwelling wil bevrijden, moet hij zich met
grotere offers weer tot de geestenbezweerder wenden; deze overlegt dan met de
geest, die hij nog een keer oproept, en de geest wordt een tweede keer gewoonlijk
ook een beetje gemoedelijker. -Dus, vriend, een dergelijke geestenbezwering heb
je van mij absoluut niet te verwachten, maar een heel andere!
[6] Maar om tot een waarachtig en geen vals aanschouwen van een echte geest te
komen, die geen zogenaamd spook is, moet je eerst weten wat een geest is en
onder welke levensomstandigheden een mens een ware geest kan zien en spreken.
[7] Aangezien een ziel, of volgens jouw begrip een geest, absoluut niet iets
materieels is, kan hij ook nooit met materile ogen gezien of met een louter
materieel zintuig waargenomen worden; de mens, die echter toch een echte geest
wil zien, horen en spreken, moet eerst zelf geestelijk worden, omdat alleen datgene
in hem wat geestelijk is en nooit wat vleselijk is een ware geest kan zien, horen en
spreken. [8] Maar jij bent nu nog erg materieel en het zuiver geestelijke is in jou
nog heel erg onontwikkeld. Daarom is het hier nodig om bij jou gedurende enige
ogenblikken jouw verborgen innerlijk, dat geestelijk is, te versterken en het in
zekere zin boven je vleselijke materie uit in staat te stellen om te zien, en dan zul je
niet slechts n geest, maar er heel veel te zien, te horen en te spreken krijgen. Als
je dat graag wilt, heb ik er ook wel voldoende kracht voor om jou plotseling in zo'n
toestand te brengen, waarin jij de zielen van gestorvenen zult kunnen zien, horen
269
en spreken.' [9] Toen de hoofdman deze woorden van Rafal gehoord had, zei hij:
'Heel goed; als je dat kunt doen zonder mijn lichamelijke gezondheid nadelig te
benvloeden, doe het dan!'
Hoofdstuk 133: Het verslag van de hoofdman over wat hij helderziend
waargenomen had
[1] Nu strekte onze Rafal zijn handen over de hoofdman uit en tegelijk ook over
zijn metgezellen en over de leerlingen van J ohannes en op hetzelfde ogenblik werd
hun innerlijk gezicht geopend, en ze zagen direct een groot aantal geesten die ze
goed kenden; aan de leerlingen van J ohannes verscheen ook J ohannes, die hun
over Mij leerde en hen over hun ongeloof terecht wees. [2] Maar aan de hoofdman
verscheen zijn vader, die hem gelukkig prees dat hij reeds op de materile aarde
het allerhoogste en eeuwige levensgeluk voor zijn ziel had gevonden, en hij
vermaande hem heel indringend, dat hij dit geluk vooral nooit moest opofferen aan
een vergankelijk aards geluk. De hoofdman beloofde hem dat ook heel plechtig.
[3] Daarop wekte Rafal de zieners weer uit hun geestvervoering, en wel met
volledige herinnering aan alles wat ze gezien en gehoord hadden.
[4] Toen de gewekten zich weer in hun natuurlijke toestand bevonden, zei de
hoofdman: 'Ach, dat was als een heldere droom! Maar toch was er een groot
verschil tussen een droom en dit visioen; want in een droom verschijnen er aan de
dromer zelden mensen die al gestorven zijn, maar toch meestal alleen maar mensen
die nog in deze wereld leven, en heel vaak ook mensen, waarvan men niet weet of
ze lichamelijk nog leven of wellicht al gestorven zijn. De omgevingen in dromen
zijn meestal van fantastische aard en hebben.op zichzelf geen bestaan, evenals de
dieren en planten, en veranderen snel van vorm. [5] Maar hier was het heel anders!
Want ten eerste bevond ik mij niet, zoals in een droom, voortdurend alleen maar in
een passieve toestand, maar in een als het ware volkomen zelfstandig actieve
toestand, en ten tweede was alles wat ik zag heel bestendig, en de mensen waren
ook geheel en al mensen. Wat ze zeiden was goed, waar en ernstig, en ze gaven mij
heel goed te verstaan dat ze niet in een droomachtige onwetendheid leven ten
aanzien van alles wat ik op aarde denk, wil en doe.
[6] Tegelijk zag ik echter ook mijn metgezellen, de waard en de leerlingen van
J ohannes, ik zag ook hun meester en boorde wat hij tegen hen zei.
[7] Zo zag ik ook de voorouders van de waard, teruggaand tot in de tiende
generatie, en zag onder hen koninklijke gestalten, die in een meer geheime taal met
hem spraken, die ik niet verstond.
[8] De omgeving leek een aardse te zijn. Men zag mooie bergen, velden, tuinen,
wijngaarden en een groot aantal woonhuizen, die er heel mooi en goed verzorgd
uitzagen, en de zeer ruime omgeving was goed verlicht, alhoewel ik geen stralende
hemellichamen aan het helder blauwe firmament kon ontdekken. Maar het
wonderlijkste was, dat ik door de heel helder waargenomen geestelijke omgeving
heen ook heel veel van deze materile omgeving kon waarnemen, maar alleen voor
enkele ogenblikken, en toch bleef de geestelijke omgeving constant; en dat alles
270
bewijst mij nu wel voldoende, dat hetgeen ik gezien heb niet louter een loze
droom, maar werkelijkheid was.
[9] Nu komt het er alleen nog maar op aan of ook de anderen willen vertellen -
maar getrouwen waar -of ze hetzelfde gezien en gehoord hebben, wat ik gezien en
gehoord heb! Als ze dat net zo getrouwen waarachtig doen als ik gedaan heb, dan
staat de volste waarheid meer dan duizendvoudig bewezen helder voor ons,
namelijk dat er na de dood van het lichaam een zeker en bestendig voortleven is
van de ziel van ieder mens, hetzij heiden of jood.'
Hoofdstuk 134: De droom van de hoofdman
[1] (De hoofdman:) 'Laten nu ook de anderen openlijk vertellen of ook zij
hetzelfde gezien en gehoord hebben! Ik verlang dat niet voor niets, want het is mij
om de zuivere waarheid te doen, om daarmee aan te tonen dat dit visioen geen
droom, maar werkelijkheid was. [2] Ik heb namelijk eens heel levensecht
gedroomd van een van mijn liefste broers, dat wij in Athene bij elkaar waren en
met elkaar over een belangrijke aangelegenheid spraken. Ik was destijds nog in
Rome en deze broer op het eiland Rhodos, waar hij werk te doen had. Ik schreef de
droom die ik had op, om hem niet te vergeten. Maar een half jaar later kwamen ik
en deze broer werkelijk in Athene bij elkaar, op dezelfde plaats waar we in mijn
droom samengekomen waren, en het onderwerp van ons gesprek was, alhoewel
met enigszins andere woorden, hetzelfde als waar wij in de droom reeds een half
jaar eerder over gesproken hadden. [3] Na het gesprek vroeg ik mijn broer of hij
een halfjaar eerder in die en die nacht niet ook een dergelijke droom had gehad,
zoals ik, en liet mijn broer bij deze gelegenheid de getrouwe aantekeningen zien,
die ik meegenomen had naar Athene. Hij las die heel aandachtig door en
verwonderde zich er erg over, dat mijn in zekere zin profetische droom nu in
Athene bijna letterlijk werkelijkheid was geworden, maar hij verzekerde mij ook,
dat hij daar nooit een droom over had gehad en ook niet het minste vermoeden had,
dat wij elkaar in Athene zouden zien en spreken. Over het te bespreken onderwerp
had hij wel vaak nagedacht en hij had mij daarom in Rome willen bezoeken. Ook
had hij dikwijls een sterk verlangen naar mij gehad, maar dat wij elkaar zo heel
toevallig in Athene zouden treffen, zien en spreken, daarvan had hij, zoals gezegd,
geen enkel vermoeden en nog minder een soortgelijke droom gehad.
[4] Deze droom was voor mij dus iets waars; maar waarom wist mijn broer daar
dan niets van, aangezien de zaak hem toch veel meer aanging dan mij ? Wat was
mijn broer in mijn droom? Alleen maar een beeld, dat de fantasie van mijn ziel als
het ware levend en plastisch vorm gaf en hem de door hem gesproken woorden in
de mond legde! Alleen ik was het eigenlijke ik, al het andere was een
voortbrengsel van de fantasie van mijn ziel, waarvan ik echter niet kan zeggen, of
die zich daarbij vrij en zelfstandig actief of toch alleen maar passief gedroeg.
[5] En dat is dan ook de reden waarom ik hier ook van de anderen -die net als ik
nog in het materile leven zijn -zou willen horen, of ze ten eerste mij ook gezien
hebben, zoals ik hen gezien heb, en ten tweede of ze al het andere ook zo hebben
gezien en gehoord, als ik het gehoord en gezien heb, en laten zij daarom nu
271
getrouw, waarachtig en vrijuit spreken; want het gaat hier om de allerbelangrijkste
levenswaarheid voor ieder mens! Het is echt een aut caesar, aut nihil!* (*Latijn
voor: 'De keizer of niets', d.w.z. 'alles of niets'.) Want als dergelijke verschijningen
ook alleen maar hetzelfde zijn als dromen, waarmee geen enkel wijs mens een
werkelijk en eeuwig voortleven van de ziel na zijn lichamelijke dood kan bewijzen,
dan is iedere zedenleer zonder werkelijke waarde, en de wetten en vereisten en
beloften ervan hebben alleen voor het tijdelijke en burgerlijke gemeenschapsleven
een kleine, maar tevens illusoire waarde; maar wat het geestelijke betreft, hoort het
thuis in de oude Augiasstal. [6] Maar als een dergelijke verschijning werkelijkheid
is, bewezen door verscheidene echte vrienden van de waarheid, dan eerst komt de
troostende zedenleer, in het bijzonder in haar steeds sterk naar voren komende
geestelijke aspecten, in een heel ander licht te staan. Ik ben een grote vriend van de
waarheid en heb jullie dit nu in alle ernst voorgelegd; spreek nu dan ook de volle,
ongeveinsde waarheid!'
[7] Hierop vertelden allen heel openlijk wat zij gezien en gehoord hadden, en
bezwoeren dat hun verhaalongeveinsd waar was.
[8] Toen de hoofdman de verhalen gehoord had en er daarbij volledig van
overtuigd raakte dat wat men gezien en gehoord had de volledige realiteit bevatte,
zei hij tegen Rafal: 'Kijk, jonge reus, dat is voor mij nu meer waard dan duizend
wijze toespraken, lessen en wonderdaden van de meest buitengewone en
bijzondere mensen, die hun medemensen slechts versteld doen staan met woorden
en daden, zolang zij zelf onder hen leven, maar als gestorven mensen vervolgens
voor altijd verdwijnen en verstommen! De achtergebleven mensen kunnen dan
niets anders doen, dan blind en zonder enige verdere overtuiging op goed geluk te
geloven, dat het uiteindelijk misschien toch zo zou kunnen zijn als de reeds lang
gestorven wijzen de mensen geleerd hebben! [9] Maar nu geloof ik niet alleen in
een eeuwig voortleven van de mensenzielen na de dood van het lichaam, maar ik
ben er zelf feitelijk volkomen van overtuigd en kan daarom ook aan heel veel
andere mensen verkondigen, dat het oude geloof in een enig ware God en in het
eeuwige voortleven van de ziel na de dood van het lichaam een waarheid is, die
volkomen helder door diverse onmiskenbare ervaringen bewezen is, en dat ieder
mens, wanneer hij trouw volgens het woord en de geopenbaarde wil van de ene,
eeuwig ware God leeft, zich daar zelf van kan overtuigen.
[10] O, maar nu heeft ook ieder woord dat ik uit de meest waarachtige heilige
mond van de Meester der meesters gehoord heb, voor mij ook pas zijn ware en
werkelijke waarde, en ik zal mij ervoor inspannen om deze leer niet alleen bij
mijzelf door middel van daden te realiseren, maar ook duizenden naar deze weg te
leiden en hen erop te zetten!
[11] Het zou natuurlijk ook wel goed zijn als ik zelf in geval van nood de macht en
kracht zou bezitten om ook andere mensen ervan te overtuigen, op de manier zoals
wij dat nu meegemaakt hebben, dat ik de volle waarheid spreek; maar voorlopig is
dat niet zo nodig, aangezien ieder mens die mij maar een beetje beter kent, maar al
te goed weet dat wat ik zeg een goed gefundeerde waarheid moet zijn, omdat ik
mij nog nooit tevreden heb laten stellen met woorden alleen. [12] Dat is nu dus
geheel en al in orde en afgehandeld; maar aangezien ik hier nu al een keer mijn
272
droom verteld heb, zou ik dan ook van jou, jonge, wijze reus, graag een kleine
toelichting krijgen op de wonderlijke dingen die daarin voorkomen. Want dat die
droom beslist heel veel geestelijks bevat, valt niet te betwijfelen! Maar hoe is nu de
samenhang met het materile, dat pas na een halfjaar gebeurde? Wat was het
Athene dat ik in de droom zag, en wat was die broer, en waar haalde hij de
woorden vandaan die hij, terwijl hij zich als een object buiten zichzelf bevond,
tegen mij gesproken heeft? Want de op een of andere manier vrij geworden ziel
van mijn broer kon het niet zijn, omdat hij er absoluut niets van wist.'
Hoofdstuk 135: Raphal spreekt over het wezen van de droom
[1] Nu zei Rafal: 'Tussen de droom die je gehad hebt en wat je nu gezien hebt, is
heus een heel groot verschil, maar desondanks was jouw droom toch ook van
geestelijke aard, zoals iedere droom dat in meerdere of mindere mate is. Maar het
is geen volledig helder geestelijk schouwen, omdat de ziel zich in een dergelijke
droom niet in zo'n volledige verbinding met de geest in haar bevindt, als nu bij
deze verschijning het geval was.
[2] Kijk, in de ziel bestaan er drie goed te onderscheiden graden van schouwen en
waarnemen! De eerste is puur natuurlijk, zelfs in de droom van de materile
natuurmensen bij wie de innerlijke geest nog zo passief rust als de geest van een
plant in het omhulsel van de kiem in een zaadkorrel.
[3] De ziel draagt, als een wereld in het klein, alles in zich wat de aarde op grote
schaal in en boven zich bevat en omvat.
[4] Als in de slaap de zintuigen van het lichaam als het ware dood en onwerkzaam
rusten, dan beschouwt de ziel, die niet kan slapen en dood kan gaan, het een en
ander van de materile beelden in zichzelf, brengt die voor enkele momenten tot
leven en verheugt zich, als ze iets moois en aangenaams is tegengekomen; maar als
ze iets vervelends en lelijks tegengekomen is, wordt ze ook in de droom angstig en
doet ze alles om de verschijning die haar in het nauw brengt kwijt te raken door
weer helemaal in het vlees van haar lichaam terug te gaan.
[5] Wat een ziel in zo'n eerstegraads schouwen in een droom ziet, heeft dan
natuurlijk geen objectieve, maar alleen een passieve, subjectieve realiteit zonder
verband; want ze neemt dan alleen op de materile manier beelden waar uit haar
eigen wereld en is daarbij ten dele actief en ten dele passief
[6] Maar in een droom zoals jij die gehad hebt, bevindt de ziel zich in een
overgangsfase van het eerstegraads zien naar het tweedegraads en hogere zien. In
dat geval is de ziel al meer gesoleerd van haar puur materile gedeelte, treedt in
zekere zin uit haar lichaam, stelt zich door middel van haar aura volledig in
verbinding met de buitenwereld en ziet en voelt dan uit de levensomstandigheden
en materile omstandigheden op aarde, die op haar inwerken, dingen die zich ver
weg bevinden en meer waarheidsgehalte hebben.
[7] Maar omdat dit al een hogere graad van schouwen van de ziel is, gebeurt het
heel vaak dat de ziel, als ze bij het ontwaken weer in het lichaam terugkomt, niets
meer weet van wat ze in deze hogere graad van schouwen gezien en gehoord heeft,
omdat de hersenen dat in zekere zin niet hebben kunnen vastleggen, waardoor de
273
ziel bij het lichamelijk wakker zijn had kunnen zien wat ze in haar vrijere
levenstoestand gezien en gedaan heeft.
[8] Maar sommige mensen, zoals jij ook, hebben het vermogen om ook datgene
wat ze in die hogere graad van schouwen gezien en gehoord hebben, vanuit de
droom ofwel de vrijere toestand van zien en handelen van de ziel op te slaan in de
lichamelijke hersenen; en als de ziel zich dan weer in het lichaam terugtrekt en ook
lichamelijk ontwaakt, ziet ze in de hersenen alles wat ze in haar vrijere en hogere
graad van schouwen gezien, gedaan en gehoord heeft.
[9] En zo had jouw broer in diezelfde nacht weliswaar ook hetzelfde visioen als jij,
maar zijn ziel had niet het vermogen om hetgeen ze in haar hogere graad van
schouwen gezien en gehoord had in de lichamelijke hersenen op te slaan en
daarom kon zij zich dat ook zelfs niet bij benadering herinneren. J ij hebt dus de
ziel van je broer volkomen echt gezien en gesproken.
[10] Dat jouw ziel en ook die van je broer dat in de droom al een halfjaar eerder
gedaan hebben, komt door de grote fijngevoeligheid van de vrijere ziel, die zich uit
de behoeften die in haar leven en de logischerwijs daaruit voortvloeiende daden en
omstandigheden in haar vrijere toestand reeds datgene voor de geest haalt, wat in
aardse tijd pas veellater gebeurt. ledere ziel heeft echter ook in de lichamelijk
wakkere toestand het vermogen om toekomstplannen voor zichzelf te maken en
zich die als reeds volbrachte werken voor te stellen; maar omdat de ziel in haar
lichaam alle voorwaarden en omstandigheden die nodig zijn voor de uitvoering van
een opgevat plan klaarblijkelijk niet voldoende zuiver en zeker kan zien en voelen,
wordt er aan de tevoren bedachte plannen nog heel veel veranderd, zowel wat
betreft de vorm en doeltreffendheid als ook wat betreft de tijd, waarbinnen de ziel
het werk volgens haar voorgenomen plan al in zijn volledige afronding voor zich
zag. [11] Maar als een zielook in de lichamelijk wakkere toestand alles net zo
helder zou kunnen overzien als ze dat in haarvrijere toestand van schouwen en
voelen kan, dan zou er aan het eenmaal opgevatte plan ook niets meer veranderd
worden, en het zou ook binnen de volkomen nauwkeurig bepaalde tijd als voltooid
werk uitgevoerd zijn; want een ziel die vrij en onbelemmerd ziet en voelt, doorziet
snel alle omstandigheden, voorwaarden en eventuele belemmeringen, en
tegelijkertijd de beste en feilloze middelen waarmee de belemmeringen het zekerst
uit de weg geruimd kunnen worden, en zo moet datgene wat ze zich voorgenomen
had, ook inderdaad in de vastgestelde tijd gebeuren.
[12] En kijk, daarin is dan ook het vermogen om vooruit te zien van een vrijere en
zuiverder ziel gelegen, niet alleen wat betreft hetgeen haar direct aangaat, maar
ook wat betreft datgene wat buiten haar in de wereld zal gebeuren, ontstaan en
plaatsvinden. Een dergelijke ziel die zuiver, verfijnd en helder ziet en voelt, kan
zich namelijk het verband tussen alle omstandigheden, voorwaarden en oorzaken,
die allang aanwezig zijn met betrekking tot de komende gebeurtenissen, onverhuld
en dus ook als het ware plastisch voltooid voor de geest halen, wat bij een onvrije
en nog zeer materile zielonmogelijk het geval kan zijn. Zo heb ik je nu op geheel
natuurlijke wijze helder uiteengezet, in welke toestand jouw ziel en die van je
broer zich in jouw droom bevonden, en hoe, en waarom! [13] Maar een dergelijke
toestand is nog niet de volledige tweedegraads helderziendheid van de ziel, omdat
274
de geest in haar zich nog niet in een hoger verband bevindt, maar hoogstens slechts
op de manier zoals de geest van een plant in het omhulsel van de zaadkiem,
wanneer de zaadkorrel een paar dagen in de vruchtbare aarde ligt, het omhulsel
open begint te springen en die geest zijn werkzaamheid begint te uiten.'
Hoofdstuk 136: De hogere graden van helder bewustzijn
[1] (Rafal:) 'De volledige tweede en goed te onderscheiden hogere graad van
schouwen en voelen van de ziel treedt zowel in het lichamelijke leven als ook in de
droom in, wanneer de geest in de ziel net zo actief begint te worden als de geest
van een plant in de zaadkorrel, als hij begonnen is om vanuit zijn eigenlijke ziel,
die in het vlees van de korrel rust, de wortels in de aarde en de kiemblaadjes boven
de aarde te vormen en te doen groeien. De ziel begint zich dan tot een echte vorm
te ontvouwen en dringt enerzijds in zichzelf, net zoals de wortels van een
groeiende plant in de aarde dringen en uit de goddelijke kracht daarin de juiste
voeding beginnen op te zuigen, terwijl anderzijds de plant zelf, aldus van binnenuit
gevoed, als gevolg van die innerlijke voeding vanuit de zuivere, ware en levende
goddelijke kracht, zich als de eigenlijke en echte wezensvorm van de ziel in de
sfeer van het licht verheft en hoger en verder ontwikkelt naar de uiteindelijke
voleinding. [2] Maar dat alles gebeurt door de voortdurend toenemende
werkzaamheid van de geest in de ziel, die zich daardoor steeds meer verenigt met
de ziel. In deze toestand van de ziel is haar schouwen en voelen geen vaag
aanvoelen meer, maar het is al een licht en helder bewust worden van alle
levensomstandigheden, en van de relatie waarin die tot het eigen leven staan.
[3] In deze tweede en hogere graad van schouwen kent de mens zichzelf en ook
God, en hij kan dan ook de geesten of respectievelijk de zielen van zowel de reeds
gestorvenen als ook van de nog in het vlees levende mensen schouwen en ook
beoordelen hoe het daarmee gesteld is. De visioenen van zo'n mens zullen dan ook
niet materieel en onwerkelijk zijn, maar geestelijk, zuiver, waar en derhalve reel,
en er zal weinig verschil meer zijn tussen het helder zien in 'wakende toestand of
dat in de lichamelijk slapende toestand van een mens.
[4] En kijk, in een dergelijke toestand heb ik jullie nu zojuist gebracht door de
kracht die in mij woont, en jullie ziel kon dan ook de zielen van op aarde reeds
lang gestorven mensen onbelemmerd zien en ook spreken. Maar jullie konden in
die tweede graad van schouwen alleen zulke geesten zien en spreken die zich op
hetzelfde niveau als jullie bevonden, behalve J ohannes ( de doper) , die zich
vanwege zijn leerlingen uit eigen macht vanuit de hemelen naar de zojuist
beschreven tweede sfeer van zien en voelen verplaatste, anders zouden jullie hem,
die een zeer voleindigde geest is, niet hebben kunnen zien en spreken.
[5] En dat hetgeen jullie gezien hebben, volledig en helder in jullie herinnering
gebleven is, dat heb ik ook bewerkstelligd, met toelating van de Heer; want wat
jullie zagen en hoorden werd direct in jullie lichamelijke hersenen en ook in jullie
hart en nieren opgeslagen. Zonder dat zouden jullie van alles wat jullie gehoord en
gezien hadden even weinig meegenomen hebben naar het aardse wakende leven als
de ziel van jouw broer, die jij volgens het verslag van je droom in Athene hebt
275
ontmoet, iets heeft meegenomen naar het aardse lichamelijk wakende leven van
hetgeen ze in haar droom in Athene met jou besproken heeft.
[6] Er bestaan bepaalde vrome mensen, die ter sterking van hun ziel bijna dagelijks
tijdens hun lichamelijke slaap in de geestenwereld leven en handelen. Maar
wanneer zij lichamelijk weer wakker worden, weten ze daar niets van; ze ontwaren
alleen een bepaald troostend, sterkend gevoel in zichzelf en menigeen heeft de
indruk dat hij aangename dingen gehoord en gezien heeft.
[7] Alleen zulke mensen die zich net als de profeten reeds op de overgang naar de
derde en dus hoogste en helderste graad van schouwen en voelen bevinden, omdat
hun geest zich al meer met de ziel is gaan verenigen, nemen datgene wat ze in de
reeds hogere geestenwereld hebben gezien en gehoord ook mee terug naar de
lichamelijk wakende toestand en kunnen het weer aan hun medemensen meedelen.
De meeste kleine profeten bevonden zich in zo'n toestand.
[8] Maar kijk nu eens naar bijvoorbeeld een korenhalm, hoe die zich zover
ontwikkelt, dat op het hoogste punt van zijn groei de aar zich als vrucht begint te
tonen en te ontwikkelen! Kijk, datzelfde gebeurt bij de mens, wanneer de ziel
volledig in haar geest begint over te gaan. [9] Door het handelen in de tweede
graad van helderziendheid is de geest begonnen de nog altijd voor de helft
materile ziel te bewerken en heeft zich daarin steeds meer uitgebreid, en wel net
zolang, tot de hele ziel van hem vervuld en geestelijk tot leven gewekt is.
[10] In dit derde stadium begint de ziel, geheel ontbrand door de liefde van de
geest, over te gaan in de geest en al haar nog steeds met de materie verwante
substantie om te vormen tot de zuiver geestelijke essentie, en dan wordt de ware
aar voor het vrije, eeuwige leven gevormd.
[11] In deze toestand wordt een mens dan helemaal in het licht opgeheven, begint
daardoor gevoed te worden, en hoe meer voeding hij daaruit ontvangt, des te
minder neemt hij, als steeds meer vergeestelijkte ziel, voedsel op uit de
substantieel-materile sfeer van de ziel. De levensaar bloeit, verenigt zich daardoor
met de geest van de liefde en dat brengt dan weer het levensgraan voort, dat
aanvankelijk met de melk uit de hemelen gevoed wordt, maar reeds na korte tijd
met steeds helderder en eeuwig vaste en onwankelbare waarheden.
[12] En zie! Vervolgens wordt het levensgraan rijp, en het leven van de ziel, dat in
de tweede graad van schouwen in zekere zin verenigd met de geest de korenhalm
vormt, bevindt zich nu in het geheel rijpe levensgraan, en daarom verwelkt dan de
voorheen zo ijverig gevormde halm, ze sterft volledig af, scheidt zich af van het
levensgraan en is niet meer met het graan verbonden!
[13] Kijk, dat is dan ook de derde en hoogste graad van schouwen en leven van de
ziel! In deze toestand ziet en hoort de ziel dan alles wat er ook maar in de gehele
schepping is en bestaat. Ze ziet de hemel geopend en kan met de hele
geestenwereld het meest lichte en levendigste contact hebben. Wat een dergelijke
ziel dan ziet, hoort en voelt, kan nooit meer uit haar zeer heldere herinnering
verdwijnen; want haar uiterst heldere sfeer van schouwen en voelen is
alomvattend, eeuwig blijvend en alles doordringend.
[14] In een dergelijke toestand bevonden zich de grote profeten en ook alle
voleindigde geesten der hemelen bevinden zich in zo'n toestand, en ikzelf bevind
276
mij ook in die toestand, want anders zou ik je die niet hebben kunnen beschrijven -
want niemand kan iemand anders iets geven wat hij zelf niet heeft, zoals je wel zult
begrijpen.'
Hoofdstuk 137: Raphal maakt zich als geest bekend
[1] (Rafal:) 'Maar hoe kan een mens reeds op deze wereld tot die staat van leven
komen? [2] De mens moet het woord van God, waarin Hij de mens getrouw Zijn
wil openbaart, op een gegeven moment met een vreugdevol, dankbaar en gewillig
hart en verstand aannemen. Daardoor legt hij reeds het ware levensgraan in de
vruchtbare aarde.
[3] Maar daarna moet hij ook onverwijld volgens Gods wil beginnen te handelen.
Dit handelen is dan de leven brengende regen, waardoor de goddelijke geest ertoe
bewogen wordt in de ziel van het levensgraan over te gaan. Nu moet men dan in de
eerste plaats in zichzelf keren door de ware deemoed, door geduld,
zachtmoedigheid, door de ware liefde tot de naaste en door de echte
barmhartigheid. Als een mens van harte en met alle ijver deze opgaven aanvaard
gaat hij daardoor ook binnen in de diepten van zijn eigen leven en graaft hij de
geestelijke voedende levenswortels in de aarde van de goddelijke kracht, die zulke
wortels gretig opzuigen om vervolgens de levenshalm naar het goddelijke licht te
gaan opstuwen, te ontwikkelen en te voltooien. In deze toestand gaat de ziel dan
ook steeds meer over in de steeds levender wordende liefde tot God, en wel
naarmate haar geest ook steeds werkzamer in de ziel overgaat.
[4] Wanneer de levenshalm van de mens op deze wijze tot de aar is uitgegroeid en
de ziel zich geheel in de liefde tot God en in haar levenslicht en levenswarmte
bevindt, dan begint ze daarmee ook zelf in haar geest over te gaan en er volledig
mee n te worden. In deze zalige toestand wordt de levenskorenaar helemaal
bovenaan de halm zichtbaar en gaat nu in het zuivere goddelijke licht snel bloeien;
de bloei toont dan echter de volledige liefdes en levensvereniging met haar geest
en dus ook met God.
[5] Uit deze vereniging ontstaat vervolgens de ware levensvrucht, waarvan de
rijping in het volle levenslicht van God boven al het aardse verheven is. Dat een
mens zich in dat geval dan ook in het helderste schouwen en het helderste
bewustzijn bevindt van alles in de hele geestenwereld alsook in de hele materile
schepping, zal wel niemand betwijfelen, die nu met enige aandacht nadenkt over
wat ik uiteengezet heb in een vergelijking met de orde waarin een plant groeit. -En
nu heb ik gesproken, en jij hebt het recht om daarop te reageren.'
[6] Daarop zei de hoofdman, vol verbazing: 'Luister, mijn jonge, goede vriend, jij
moet beslist al in het moederlichaam begonnen zijn deze levensweg te gaan, anders
is het niet voorstelbaar dat een mens op jouw jonge leeftijd zich tot zo'n
levenshoogte kan ontwikkelen! Maar hoe het ook zij, het is genoeg dat jij je in een
volkomen levensvoleinding bevindt. Maar wanneer jij ook eenmaal dit lichaam van
jou zult afleggen, zul jij dan nadien als een zuivere geest met de mensen van deze
aarde kunnen omgaan zoals nu?' [7] Rafal zei: 'Zeer zeker, maar alleen met zulke
277
mensen die door hun levenswandel volgens de leer van de Heer zichzelf verheven
zullen hebben tot die staat, waarin ze daar bekwaam voor zullen zijn!'
[8] De hoofdman zei weer: 'Heb jij nu ook helemaal geen angst meer voor de dood
van het lichaam?'
[9] Rafal zei: 'Hoe zou ik die ook maar enigszins kunnen hebben, aangezien ik
immers al helemaal overgegaan ben in het eeuwige leven van de geest uit God en
ik mijn lichaam dus ook in mijn macht heb! Ik kan het zelf veranderen wanneer ik
wil, en kan het weer creren hoe en wanneer ik wil -Kun je dat van mij aannemen?'
[10] De hoofdman zei: 'Dat zou sterk zijn! Zoiets heb ik nog nooit gehoord! Kun je
mij daar ook een tastbaar bewijs van geven, dan zal ik je daarom zeer prijzen.'
[11] Rafal zei, vriendelijk glimlachend: 'O, daarmee kan ik je wel van dienst zijn!
Pak mijn arm maar eens vast en voel, of die vlees en botten heeft!'
[12] De hoofdman deed dat en zei: 'Mijn jonge vriend, jouw arm is sterk en geheel
en zo sterk als van een volwassen man. J e hebt stevige spieren en sterke botten.'
[13] Daarop zei Rafal weer: 'Maar om je nu te laten zien en ervaren dat een mens,
die op het hoogste en lichtste niveau van schouwen staat, ook volkomen heer is
over zijn eigen lichaam, moet je mij nu nog eens bij mijn arm pakken en mij
zeggen of mijn spieren nog zo stevig en mijn botten nog zo hard zijn als eerst!'
[14] Dat deed de hoofdman, maar hij greep als het ware helemaal door de arm van
Rafal heen, alsof die helemaal lucht was. [15] Toen schrok de hoofdman en zei:
'Luister eens, jij bent een zeldzaam schepsel! Ik begin mij nu werkelijk heel
onbehaaglijk te voelen! Ik zie je nog net zoals eerst en je hebt geen lichaam meer,
maar je bent nu een vorm uit pure lucht en staat als een fantoom voor me. Ach, dat
is sterk - dat is ongehoord! Men heeft al wel eens gehoord dat er in een bepaalde
tijd magirs geweest zijn die zichzelf onzichtbaar konden maken, maar daarbij toch
hun lichamelijke stevigheid behielden; want in hun onzichtbaarheid zouden ze toch
zware dingen van de ene plaats naar de andere hebben kunnen verplaatsen. Maar jij
bent nu nog steeds zichtbaar als een volkomen mens en toch ben je dat in zekere
zin niet, en nu is het wel heel erg de vraag of jij nu als een zuivere luchtvorm die
zuil nog zou kunnen optillen!'
[16] Rafal zei: 'Net zo goed en feilloos als eerst! Maar om je te laten zien dat ik
nu tot nog meer in staat ben dan eerst, zal ik die zuil helemaal niet meer aanraken
met mijn armen, maar ik zal hem enkel met mijn wil optillen, hem een tijdlang vrij
in de lucht houden en hem dan weer op zijn plaats neerzetten.' [17] Rafal had dat
nog maar nauwelijks gezegd, of daar zweefde de zuil al vrij in de lucht, en de
hoofdman werd nu nog angstiger. Hij wist niet meer wat hij moest zeggen, keek
vol verbazing nu eens naar de in de lucht zwevende zuil en dan weer naar Rafal.
[18] Pas toen Rafal de zuil weer op zijn oude vaste plaats terugzette, herstelden de
hoofdman en ook zijn metgezellen zich weer van hun verbazing, en hij zei: 'Nee,
nu sta ik met mijn mond vol tanden! Want waar alle natuurlijke gedachten en
voorstellingen van een mens te kort schieten, daar ontbreekt het ook aan woorden
en verstandige taal. Als jij je nu ook nog helemaal onzichtbaar zou kunnen maken,
zou ik beslist volkomen gek worden!' [19] Nu zei Rafal: 'Ook dat zou ik kunnen,
als ik het zou willen; maar om jou niet gek te laten worden, zal ik weer een
lichamelijk mens blijven. Maar ik heb jou alleen maar willen tonen dat een mens,
278
die zich eenmaal in de derde en hoogste graad van schouwen en zijn bevindt, geen
dood meer te wachten staat, maar een geheel volmaakte en in alle opzichten vrije
zelfstandige heer over zijn leven en derhalve ook over zijn lichaam en de dood
daarvan is. Maar in de mate, waarin ik dat nu ben, kunnen de mensen op deze
aarde het weliswaar hoogst zelden en heel moeilijk worden; want de meesten zijn
reeds te zeer verwereldlijkt en hebben dus ook te weinig vaste en volhardende wil
en levend onwankelbaar geloof Maar wanneer zij eenmaal hun ongeloof afgelegd
zullen hebben, dan zullen zij als zuivere en voleindigde geesten net als ik kunnen
doen en tot stand kunnen brengen, wat ik doe en tot stand breng!,
[20] Nu zei de hoofdman vlug: 'Ben jij dan al een zuivere en voleindigde geest?'
[21] Rafal zei: 'Zeer zeker, want een onvoleindigde geest kan niet doen en tot
stand brengen, wat ik doe en tot stand breng.' [22] De hoofdman, die nu al
helemaal in de war was, zei weer: 'J a, kunnen de geheel zuivere en voleindigde
geesten dan ook allemaal net zo eten en drinken als jij? Waar is dat voor nodig,
wanneer ze met die aardse kost geen lichaam in stand hoeven te houden?'
[23] Rafal zei: 'Woont in onze Heer en Meester niet volkomen de allerhoogste
geest Gods, en Hij neemt toch ook het voedsel van deze aarde tot zich? Wanneer
het jou mogelijk is om aards voedsel tot je te nemen, waarom zou het voor een
voleindigde geest, die beslist ook een mens is, niet mogelijk of wellicht zinloos
zijn om ook het voedsel van deze aarde tot zich te nemen en die in zichzelf in zijn
element om te zetten? [24] Is dan niet alles wat de mens tot voeding dient, Gods
woord en Gods wil? Als jij, die nog een natuurlijk mens bent,jouw lichaam met
natuurlijke kost verzadigt, neemt de ziel daarvan ook het substantieel geestelijke
deel in zich op en gebruikt het om haar vorm te verstevigen; en als de onvolmaakte
ziel dat doet, al gebeurt dat ook onbewust, dan zal een van zichzelf zeer helder
bewuste voleindigde geest dat des te meer kunnen doen, aangezien hij in staat is
om alle materie plotseling op te lossen en in haar oorspronkelijke geestelijke
toestand te veranderen. -Begrijp je dat?'
[25] De hoofdman zei: 'O mijn zeer buitengewone en mysterieuze vriend, om dat
allemaal te kunnen begrijpen is er meer nodig dan het verstand van een Romeinse
hoofdman! Maar voor mij is het al voldoende, dat ik er nu eenmaal volkomen van
overtuigd ben dat de ziel van de mens na de dood van het lichaam voortleeft, en dat
ik nu de weg ken waarlangs men stellig de steeds helderder geestelijke voleinding
tegemoet gaat; al het andere heeft voor mij nu minder waarde.
[26] jij kunt nu nog een lichamelijke of ook een reeds lang zuivere, machtige geest
zonder lichaam zijn, dat is voor mij verder van weinig belang. Maar voor mij is
van belang, dat ik door een juiste levenswandel ook eenmaal datgene word wat jij
nu bent en wat jij aan de zijde van de Heer en Meester zeker ook gemakkelijker
hebt kunnen worden dan ik het zal kunnen; maar ik wil ook niet naar jouw hoogte
opklimmen en zal met veel minder al helemaal tevreden zijn. Want stellig is het
van God uit niet ieder mens gegeven om zich tot jouw hoogte op te kunnen
werken; maar iedereen dient God te danken voor wat Hij hem gegeven heeft.
[27] En ik dank jou nu ook voor jouw liefde, geduld en moeite die je je getroost
hebt om mij te leren, en heel vol dankbaarheid geef ik je de volle verzekering dat
ik met datgene wat ik van jou ontvangen heb, meer dan volkomen tevreden ben.'
279
[28] Nu zei Rafal: 'En ik ben ook met jou nu heel tevreden en wil jou en je
metgezellen mijn diensten aanbieden, als iemand nog iets verlangt. Als iemand nog
iets heeft, laat hij dan naar voren komen en het in aller bijzijn vertellen!'
Hoofdstuk 138: Over het wezen van de Heer
[1] Nu kwam n van de leerlingen van J ohannes naar Rafal toe en zei: 'Luister,
wonderbaarlijke jongeman, ik heb nu nog als enige verzoek aanjou, dat jij je watje
eigenlijke wezen betreft wat nader aan ons bekend zou willen maken dan je tot nu
toe gedaan hebt! Want dat jij een zeer mysterieus wezen bent, daarover is er in mij
geen enkele twijfel meer; want wat jij nu allemaal al in korte tijd verricht hebt, kan
een natuurlijk mens niet verrichten, en jouw wijsheid reikt ook oneindig veel
verder dan alle tot nu toe aanwezige menselijke kennis. Daarom zou ik toch nader
willen weten wie jij eigenlijk bent! Een geheel natuurlijk mens ben je absoluut
niet, maar je kunt de geest van Elia of ook van een andere grote profeet zijn; want
er staat geschreven dat in de tijd, dat de Messias tot de mensen zal komen, ook Elia
aan Zijn zijde zal rondgaan als een trouwe getuige voor de blinde mensen. En ook
staat er geschreven: 'In die tijd zullen jullie Gods engelen zien opstijgen en afdalen
tussen hemel en aarde, en zij zullen Hem dienen die gekomen is in de naam des
Heren, en ook de mensen, die van goede wil zijn.'
[2] jij kunt zodoende gemakkelijk ofwel de geest van Mozes of Elia zijn of zelfs
een zuivere engel Gods, die alleen maar schijnbaar een lichaam aangenomen heeft
om ons mensen zichtbaar van nut te kunnen zijn. Zeg mij tenminste, of ik nu
misschien niet tamelijk juist geoordeeld heb!'
[3] Rafal] zei: 'Het zou wel zo kunnen zijn, maar toch is het nog enigszins anders!
Maar hoe het is, zul je te zijner tijd van de andere leerlingen horen. Het heil van
jouw ziel hangt er niet vanaf of je dat al dan niet precies weet; maar het hangt
ervan af of je in de Heer gelooft, Hem boven alles liefhebt en volgens Zijn leer
leeft en handelt. Alleen daarin moet je het rijk Gods en zijn gerechtigheid zoeken;
al het andere zal je er dan als vrije gift bij gegeven worden.
[4] Als je mij voor de geest van Mozes of Elia houdt, vergis je je; want de geest
van Elia was in J ohannes, die jullie meester was. Mozes heeft evenwel de Heer zijn
getuigenis al gegeven voor de ogen van Zijn leerlingen, en zij zullen het de andere
volkeren meedelen, wanneer het daar de tijd voor zal zijn. En daarom weetje nu
voorlopig genoeg.' [5] Hierop ging Rafal weer naast Mij zitten en nam brood en
wijn tot zich. Ook de hoofdman ging samen met de leerling van J ohannes zitten en
nam ook nog brood en wijn tot zich. De leerling nam echter geen brood en wijn, en
ook zijn medeleerlingen niet; want de leerlingen va J ohannes leidden een streng
leven en vastten veel. Mijn leerlingen aten en dronken echter nog.
[6] Toen zei n van de bekeerde Farizeen tegen Mij: 'Heer en Meester, waarom
vasten Uw leerlingen niet, terwijl de leerlingen van J ohannes zoveel vasten?'
[7] Ik zei: 'Ik ben een echte bruidegom voor degenen die Mij navolgen en die Ik
uitgekozen heb. Waarom moeten zij dan vasten, als Ik bij hen ben? Maar wanneer
Ik als ware bruidegom van hun ziel persoonlijk niet meer bij hen zal zijn, zullen zij
ook wel vasten in de dagen dat het nodig is. Overigens zal niemand het eeuwige
280
leven van de ziel verkrijgen omdat hij veel gevast heeft, maar alleen diegene die de
wil doet van Degene die Mij gezonden heeft.'
[8] Dat viel de hoofdman op en hij vroeg Mij onmiddellijk: 'Heer en Meester, wat
zei U nu, dat alleen hij het eeuwige leven van de ziel zal verkrijgen die de wil doet
van degene die U gezonden heeft? Wie is dat, die U gezonden heeft, en wat is zijn
wil? Verklaar U hierover nader, anders zou ik naar aanleiding van deze uitspraak
van U in regelrechte twijfel moeten raken! Want de ene keer is het zo -zoals ik
begrepen heb uit de verklaring van de psalmen in het huis van onze waard -dat U
Zelf en alleen U de Heer bent, en dat diegene het eeuwige leven van de ziel zal
verkrijgen, die Uw leer aanneemt en ernaar leeft en handelt, en nu zegt U Zelf, dat
alleen hij het eeuwige leven van de ziel zal verkrijgen, die de wil doet van degene
die U gezonden heeft! -Kijk! -dat is nu heel dubbelzinnig, en een mens als ik, die
het beslist volkomen serieus om het eeuwige leven van zijn ziel te doen is, raakt
dan echt in de war en weet niet tot wie hij zich moet wenden, die hem de wil van
degene die U gezonden heeft, getrouwen waarachtig zou kunnen meedelen!
Daarom vraag ik U of U Zich ten aanzien van deze uitspraak nu duidelijker en
beslister zou willen uitdrukken!' [9] Ik zei: 'Er is nog wel veel duisternis in jullie!
Degene die Mij gezonden heeft is Mijn eeuwige Vader en is in Mij; en zo heb Ik
vanuit Mijn liefde voor jullie mensen, Mij dan ook Zelf in deze wereld gezonden
om jullie het eeuwige leven te brengen en te geven.
[10] Mijn woord en Mijn leer, die jullie de weg naar het eeuwige leven toont, is
echter de wil van Degene die in Mij is en die Mij gezonden heeft. Want de Vader,
als de eeuwige liefde, is in Mij, en Ik, als haar licht, ben in haar .
[11] Kijk maar eens naar de vlam van de lamp die hier op tafel brandt! Kun jij het
licht van de vlam scheiden of de vlam van het licht? De vlam nu is datgene wat Ik
'Vader' en 'Liefde' noem, en het Licht is haar Zoon, die door de vlam uitgezonden
wordt om de duisternis van de nacht te verlichten. Zijn de vlam en haar licht dan
niet n wezen? En is de vlam dan niet evenzeer in het licht als het licht in de vlam
is? En wanneer dat nu zo en onmogelijk anders is, dan openbaart de wil van de
Vader zich toch in het van Hem uitgaande licht.
[12] Wie derhalve in dit licht wandelt, wandelt ook volgens de wil van Degene die
Mij als Zijn Licht in deze wereld gezonden heeft; en wie in dit licht wandelt, kan
niet verdwalen en moet het eeuwige leven oogsten, omdat het licht, volgens welk
en waarin hij wandelt, het eeuwige leven zelf is. [13] Alleen, wie dit licht verlaat
en opnieuw in de eigen wereldse nacht begint te wandelen, kan het eeuwige vrije
leven van de ziel niet ontvangen, zolang hij niet overgaat naar het licht des levens.
En nu zul jij, hoofdman, Mij waarschijnlijk wel begrepen hebben?'
[14] De hoofdman zei: 'ja, ja, Heer en Meester, nu is het me weer helemaal
duidelijk en ik weet nu, wat ik moet doen om tot het eeuwige leven te komen en ik
dank U nogmaals voor deze uiterst belangrijke les. Maar ik heb U zojuist in Uw
gesprek met de Farizeer onderbroken en vraag U nu om verder met hem te willen
praten!' [15] Ik zei: 'Hem heb Ik al gezegd wat hij nodig had, daarom hoeft het
gesprek met hem niet vervolgd te worden!
[16] Ik zou jullie allemaal echter nog heel veel te zeggen hebben, maar nu kunnen
jullie dat nog niet verdragen; wanneer echter de geest in jullie zal ontwaken, de
281
geest der waarheid, die Ik in jullie zal wekken, dan zal hij jullie in alle waarheid en
wijsheid binnenleiden. In het licht van die geest zullen jullie allen Hem pas
volledig kennen, die dit nu tegen jullie gezegd heeft. -Maar denk nu na over wat
jullie gehoord hebben en praat er met elkaar over; Ik ga echter een beetje uitrusten.'
[17] Na deze woorden werd het een poosje stil in de zaal; want iedereen dacht een
tijd lang na over alles wat hij gehoord en gezien had.
Hoofdstuk 139: De storm en het doel ervan
[1] Bij deze gelegenheid was het al tegen middernacht geworden, en de Romeinen,
die enigszins vermoeid waren van de reis van die dag, dommelden aan tafel in
evenals enkelen van Mijn leerlingen, omdat ook Ik Mij overgaf aan een lichte
sluimer; alleen de mensen uit Bethlehem en de leerlingen van J ohannes spraken
nog met elkaar over het een en ander, en zo werd het helemaal middernacht. Maar
daarmee stak er ook een hevige storm op, die uit het zuiden kwam en steeds
heviger werd en door zijn geraas, gegier, gefluit en gehuil al degenen die lagen te
dommelen wakker maakte en degenen die nog wakker waren met vrees, angst en
schrik vervulde. Maar Ik en enkelen van Mijn oude leerlingen sliepen nog door.
[2] Lazarus wendde zich tot Rafal en vroeg hem of hij de storm zou willen
gebieden tenminste toch een beetje zachter te worden, aangezien hij anders
volkomen zinloos grote schade zou aanrichten in de wijngaarden, tuinen en aan de
bomen en huizen.
[3] Ook de hoofdman, die een hekel had aan zulke hevige winden, zei heel
openhartig: 'Bij zoiets weet je als mens weer niet wat je van de grote liefde en
wijsheid van God moet denken! Waar zijn zulke hevige stormen eigenlijk goed en
nuttig voor? Of heeft God Zelf er soms plezier in wanneer Hij de zwakke mensen
door een dergelijk razen en woeden van de elementen aan het schrikken maakt en
hen grote vrees en angst aanjaagt? Zo'n kwade storm bezorgt de mensen ook steeds
een vaak niet te berekenen schade, en het allermeest de armen van wie hij de
zwakke hutten vernietigt, zodat ze vervolgens dakloos en zonder werk moeten
gaan bedelen om toch weer een of andere armzalige woonhut te krijgen. Nee, deze
daad van goddelijke liefde en wijsheid is werkelijk enigszins eigenaardig.'
[4] Hierop wendde de hoofdman zich ook tot Rafal en zei: 'Luister eens, mijn
wonderdadige vriend, die zojuist nog enkel door je wil die zware zuil in de lucht
hebt getild, is de macht van jouw wil nu tegenover het steeds heviger wordende
woeden van de storm niet groot genoeg om hem tot zwijgen te brengen? Wanneer
dat zo doorgaat, liggen er morgen hele bossen ontworteld en helemaal vernield op
de grond. Wie zal de arme mensen de schade vergoeden? Ik vraagje, doe er toch
iets tegen!' [5] Daarop zei Rafal: 'O jij zwakke mens, met je angst voor de storm!
Wat kom je toch in opstand tegen Gods liefde, wijsheid en orde! Denk jij soms dat
God zo'n hevige wind laat waaien uit een soort misnoegen ten aanzien van de
mensen? O, wat ben je nog zwak! Ken jij de natuurgeesten, die schadelijk zijn voor
het natuurlijke leven van mensen en dieren en die dikwijls, en in het bijzonder in
de herfst, in meerdere mate vanuit het inwendige van de aarde naar buiten moeten
komen, omwille van de vruchtbaarheid van het aardoppervlak?
282
[6] Kijk, juist in deze nacht dringen er grote aantallen vanuit het inwendige van de
aarde naar boven naar de oppervlakte, om te zorgen dat het komende jaar
vruchtbaar zal worden! Wanneer nu deze nog in hoge mate ongelouterde
natuurgeesten zich in de vorm van een grijze en naar rotting riekende damp kalm
over het oppervlak van de aarde zouden uitstrekken, dan zou in een dergelijke
damp nog niet een paar uur menselijk leven kunnen bestaan. Welk ander middel
kun jij mij aangeven, om de genoemde opstijgende nog onvolkomen natuurgeesten
onschadelijk te maken voor de lichamelijke gezondheid van de mensen, dan juist
de wind, en wel een hevige, die in opgewassen is tegen die hardnekkige en in
zekere zin kleverige aard van dergelijke geesten? [7] De wind, die door zuiverder
geesten voortgebracht wordt door de anders zo rustige lucht van de aarde in een
geweldige stroming te brengen, vermengt de ongelouterde natuurgeesten met de
zuivere geesten in de lucht en in het water en maakt ze daardoor onschadelijk voor
de gezondheid van de mensen, de dieren en de planten, en dit gebeurt allemaal
volgens Gods wil, omdat het zo gebeuren moet; en dan denk jij, dat God de
zwakke mensen door een dergelijke wind schade zou willen toebrengen en er in
zekere .zin plezier in heeft, als de zwakke mensen bij zulke gelegenheden van
angst en schrik bijna vertwijfeld raken? 0 mens, wat ben je nog zwak van geest!
[8] Wat geeft het eigenlijk wanneer er bij een gelegenheid die voor de aarde en
haar schepselen heilzaam is, ook een paar vermolmde bomen en ook enkele reeds
bouwvallige hutten van mensen en enkele vogelnesten vernield worden, wanneer
de aarde maar vruchtbaar en de lucht van de aarde onschadelijk wordt voor het
natuurlijke leven van de schepselen?
[9] Wanneer er hier en daar aan een mens ook een kleine wereldse schade wordt
berokkend, zal de Heer die beslist op een heel goede manier veelvoudig vergoeden;
maar bovendien doet het de mensen, die God maar al te gemakkelijk en te vaak
vergeten, helemaal geen kwaad, als ze af en toe door buitengewone
natuurverschijnselen uit hun trage wereldse dromerijen wakker geschud worden en
ervaren dat er hogere krachten en machten bestaan, waartegen de menselijke
hoogmoed geen overwinning kan bevechten.
[10] Daarom laten wij deze wind nu nog een paar uur lang zijn werk doen!
Wanneer hij zijn goede werk verricht heeft, gaat hij wel weer liggen. Ik zou de
wind vanuit de macht van de Heer in mij wel kunnen gebieden dat hij
ogenblikkelijk moest gaan liggen -maar waar zou dat goed voor zijn? Ik zegje:
helemaal nergens voor; want een dergelijk teken zou jouw geloof in de Heer niet in
het minst vergroten. Als ik namelijk de wind ter wille van jouw enkele
ogenblikken kalmeer, zul jij heimelijk bij jezelf zeggen: 'Aha, de wind is uit
zichzelf enkele ogenblikken bedaard', en je zou denken dat ik jou zomaar gezegd
had dat dit bedaren door de macht van mijn wil gebeurd was. Maar als ik de wind
helemaal tot rust laat komen, dan sterven er morgen al duizend mensen aan een
boosaardige dysenterie, en dat zou je vast ook niet graag willen; want ik weet dat
jij en heel veel mensen geen vrienden van epidemien zijn. Laten we daarom, zoals
reeds gezegd, de wind maar doorwaaien; de kleine schade die hij hier en daar zal
aanrichten, zal gemakkelijk te vergoeden zijn. [11] of is het voor menige al te
zelfzuchtige rijke soms slecht als hij zo nu en dan door de grotere nood van deze
283
en gene arme medemens tot medelijden en barmhartigheid wordt aangezet? Ik ben
beslist van mening dat zoiets voor de ziel van de rijke heel nuttig is. Maar de arme
zal God des te meer danken, omdat Hij hem door de in de ogen van de rijke
mensen gestegen nood ook veel sterker geholpen heeft dan anders had kunnen
gebeuren. Want aan de vroegere, reeds lang voortdurende armoede en nood van de
arme buurman dachten de rijken nauwelijks, en ze lieten hem verder maar gebrek
lijden zonder zich er om te bekommeren; maar omdat God een echt werelds
ongeluk over hem liet komen, werden de anders meestal hardvochtige rijken
zachtaardiger gemaakt en bedeelden de arme dan rijkelijk, zodat hij daarna voor
lange tijd geholpen was. [12] Zeg mij nu: zijn Gods liefde en wijsheid in dit geval
niet zichtbaarder aan het werk onder de mensen op aarde dan in een gebied op
aarde, waarvan er ook verscheidene zijn, die door geen enkele storm geteisterd
worden, maar daarom ook volkomen woest en onbewoonbaar zijn?!'
Hoofdstuk 140: Over het doel van de schepping
[1] De hoofdman zei: 'O goede, wonderbaarlijke vriend, het zou zeker vergeefse
moeite zijn om zich met jou in wijsheid te meten; want jij hebt altijd volkomen
gelijk, omdat jij op grond van jouw goddelijke alwetendheid en alomvattende
kennis ook steeds de meest onweerlegbare waarheid op een uiterst heldere manier
kunt weergeven. Maar waar moeten mensen als wij dat vandaan halen, aangezien
onze wetenschap en kennis van de dingen van de natuurlijke wereld slechts heel
beperkte van aard is? [2] Maar dat weet en voelt de zwakke en beperkte mens ook,
wanneer iets hem pijn doet, en dan zucht en klaagt hij dikwijls lange tijd
tevergeefs, en dat kan de hoogste liefde en wijsheid van God hem ook nooit als
zonde aanrekenen. En zo heb ik ook over de wind geklaagd, omdat ik maar al te
vaak pijnlijk ervaren heb wat voor vernielingen die hier en daar aangericht heeft;
want ik wist immers niet waarom hij zo tekeer ging.
[3] Maar nu heb jij mij dat duidelijk gemaakt en zie ik het goede ervan in, en ik
geef jou de volledige verzekering dat ik er van nu af aan nooit meer met mijn
geklaag tegen in opstand zal komen -en op het vasteland wel het allerminst! Alleen
op zee zou ik willen dat de Heer mij van dergelijke winden vrijwaart, zolang ik in
een lichaam moet leven; want daar is het heel verschrikkelijk om zich midden in de
razende strijd van de zee met de wind op een gebrekkig schip te bevinden! Ik heb
dat nu al verscheidene keren meegemaakt en ben daarom een vijand van krachtige
winden geworden; en omdat ik toen nog een echte heiden was ben ik vaak tekeer
gegaan tegen een dergelijke handelwijze van de goden. Maar aangezien een hevige
wind op zee beslist ook een even weldadige bedoeling zal hebben als voor de aarde
en haar schepselen, zoals op het vasteland, zal ik hem ook boven de zee prijzen en
met rust laten. -Goede vriend, is dat juist?' [4] Rafal zei: 'Dat zeer zeker; want de
mens, wiens leven en alles van God afhankelijk is, moet de verordeningen en
beschikkingen van God, als hij God eenmaal heeft leren kennen, altijd lovend en
prijzend erkennen en daar niet over mopperen en ertegen in opstand komen. Want
God de Heer weet steeds en eeuwig zeker het allerbeste, waarom Hij op een
hemellichaam nu eens dit en dan weer dat laat plaatsvinden.
284
[5] Maar de mens dient zich daarbij geduldig en met volledige overgave aan de wil
van God te gedragen en daarbij ook te denken: dat gebeurt volgens Gods wil om
bestwil van de mens! Want alles wat er op aarde, op de maan, op de zon en op alle
sterren gebeurt, gebeurt allemaal uitsluitend om bestwil van de mensen; want de
mens is de enige reden en het enige doel van de hele schepping in de eindeloze
ruimte. [6] Wanneer een mens zo denkt en voelt, zal hij ook rust vinden en hebben
in alle omstandigheden van zijn vrijheids, -ontwikkelings en beproevingsleven op
deze aarde en zal God hem redden uit iedere nood en hem de weg van het ware
leven, de weg van het licht en alle waarheid laten vinden.
[7] Maar wie ongeduldig wordt en moppert over het een of ander dat hij toch niet
kan veranderen, en zelfs in zijn platvloerse woede vaak in gedachten en openlijk
uitgesproken op de verschijnselen in deze wereld, die hem weerzinwekkend
voorkomen, maakt zich Gods liefde niet eigen maar verwijdert zich er alleen maar
steeds verder van, en dat geeft aan geen enkel mens rust en gelukzaligheid, niet
hier op aarde en al helemaal niet aan gene zijde. Want alles gebeurt immers door
Gods liefde, zoals reeds gezegd, alleen maar voor het ware welzijn van de mens.
Als de mens dat in zijn gemoed dankbaar erkent, dan komt hij ook steeds dichter
bij de Gods liefde en zijn orde en gaat daar dan weldra zonder veel moeite
helemaal in over en wordt daardoor zelf wijs en machtig; maar als hij het tegendeel
doet, dan wordt hij ook steeds dommer en in alle opzichten zwakker en
machtelozer. [8] Ik weet wel dat er op deze aarde allerlei dingen gebeuren die de
mens niet aangenaam kunnen zijn. Zo heerst er vaak een onaangename hitte en
evenzo grote kou; er is een langdurige nacht en menige grauwe dag, het vuur
brandt en vernietigt; het water verwoest de landen en doodt mensen en dieren als
het buiten zijn oevers treedt -kortom: alles wat je ziet in de hele natuur van de
wereld kan je de dood bezorgen wanneer je het onverstandig gebruikt en je in
gevaar begeeft.
[9] Maar daarom kan God toch niets veranderen aan Zijn goed geordende
schepping! Zou het vuur bijvoorbeeld niet zo gloeiend heet en brandend en
vernietigend moeten zijn als het is? Waarvoor zou het dan nog nuttig zijn? Of zou
het water niet vloeibaar moeten zijn, zodat mensen en dieren niet lichamelijk de
dood zouden vinden als ze erin vallen? Of moeten bergen niet hoog en steil zijn,
zodat er niemand van hun toppen naar beneden zou kunnen vallen en daardoor ook
de dood vinden? Zouden er geen verscheurende dieren moeten bestaan, geen
slangen en geen giftige planten, omdat die allemaal gevaar opleveren voor het
leven van de mens?
[10] ja, wanneer de mens alles wat voor zijn leven gevaarlijk zou kunnen worden
van de aarde zou willen verbannen zou er uiteindelijk zelfs geen atoom van de
aarde meer overblijven en de mens zelf ook niet! Alles moet wel zo zijn en bestaan
zoals het is en bestaat, en alles kan de mens van nut zijn, wanneer hij het maar
verstandig gebruikt; maar voor wie het onverstandig gebruikt en dus niet in
harmonie met Gods orde wandelt, moet tenslotte alles schadelijk worden.
[11] Wie zich dan ergert over de schadelijkheid van de dingen en inrichtingen in
deze natuurlijke wereld en daarbij tegen Gods wijsheid en macht in opstand komt,
ergert zich kennelijk ook aan God en bespot Zijn liefde en wijsheid; maar wie dat
285
doet, leeft beslist niet in vriendschap, maar in een echte vijandschap met God de
Heer. Zal hem dat ook maar enige zegen brengen? Ik denk dat zo'n blinde
vijandschap tegenover God de mens eerst God zal doen verliezen en dat de mens
dan in zijn goddeloosheid geen levensgeluk meer te verwachten zal hebben, net
zolang tot hij zich zal bekeren en Gods liefde, wijsheid en orde in alle opzichten
lovend zal erkennen en mettertijd ook duidelijk zal begrijpen.
[12] Maar als de storm op zee je ergert, blijf dan op het vasteland als het op zee
stormt, en ga pas aan boord van een schip als de stormachtig tijden van de zee
voorbij zijn; en wanneer die het meest en het hevigst en onophoudelijk razen, weet
iedereen wel die vlak bij de zee woont en daar ook steeds mee te maken heeft.
[13] Kijk, vriend, dat zijn ook wijze regels; wie ze kent en in acht neemt, zal ook
reeds op deze aarde gelukkig zijn en rust hebben bij alle verschijnselen en
voorvallen in het aardse leven.'
Hoofdstuk 141: Een onweersbui
[1] Na deze goed gefundeerde wijze les uit de mond van Rafal bedankten de
hoofdman, de leerlingen van J ohannes en de waard uit de buurt van Bethlehem
hem; want ze hadden iedere vrees en angst voor het nog steeds voortdurende razen
en woeden van de stormwind verloren. Maar het duurde niet lang, of een machtige
bliksemstraal uit de door de wind opgejaagde dikke, zware wolken ontlaadde zich
en bracht ernstige schade toe aan een oude ceder, die niet ver van het huis stond.
Op deze eerste bliksem volgden er van alle kanten nog vele, met luid geknetter en
een gedonder dat de aarde deed beven. [2] Onze hoofdman vond de bliksem en de
donder echter nog erger dan de harde wind en raakte opnieuw in grote angst en
vrees. Ook de waard en Lazarus en zijn zusters alsook Maria van Magdala werden
bang en vroegen Mij het kwade onweer te gebieden om weg te trekken.
[3] Ik werd wakker uit Mijn lichte sluimer en zei: 'Vrees niet, kindertjes; want
waar Ik ben heeft het onweer geen macht om schade toe te brengen, maar alleen
om van nut te zijn! Het zal nog een klein uur duren, dan zullen storm en onweer
ophouden en morgen zullen wij daardoor een zuivere en heldere dag hebben, en de
frisse en gezonde lucht zal onze ledematen en ingewanden sterken.'
[4] Deze woorden van Mij kalmeerden de gemoederen van de vreesachtigen en Ik
gaf Mij weer over aan een lichte sluimer. [5] Toen Ik daar zo sliep, keken allen die
aan tafel zaten en nog wakker waren naar Mij, en de hoofdman zei: 'Van de Heer
kan men wel zeggen: si totus illabatur orbis, impavidum ferient ruinae!* (Latijn
voor: ' Als de hele wereld zou instorten, zouden de brokstukken ervan op de
onbevreesden vallen',) ja, ja, wanneer men de Heer en Schepper en Instandhouder
van alle schepselen is, kan men voor dergelijke verschijnselen wel geen angst
hebben; maar zwakke en machteloze mensen als wij, kunnen bij zo'n onweer toch
niet alle angst van zich afzetten, hoewel we er vast van overtuigd zijn dat zo heel
dicht bij de Heer beslist niemand iets kan gebeuren. Maar het is en blijft
merkwaardig dat er juist vannacht, na een heel mooie zonsondergang, zo'n onweer
losbarstte! Ik beklaag al degenen die nu ergens onderweg zijn, en in het bijzonder
286
degenen die zich nu op een schip op de grote zee bevinden. O, daar zal het er nu
verschrikkelijk uitzien!'
[6] Toen de hoofdman deze bedenkingen uitsprak, viel ook Agricola, die door de
harde donder wakker was geworden, hem bij en zei: 'Mijn schepen in Sidon en
Tyrus zullen door deze beslist vast overal woedende hevige storm ook behoorlijk
toegetakeld zijn! Maar hoe het ook zij - de Heer slaapt en let niet op de storm en
wij mensen hebben geen macht over dit onstuimige geweld, en daarom zij het
zoals het is! Over een klein uur, zei de Heer, zal deze storm gaan liggen. Zo zal het
ook zeker gaan; maar tot dan toe kan er door deze storm nog veelonheil aangericht
worden! Moge de Heer zo genadig zijn om ervoor te zorgen, dat er zo min
mogelijk onheil en schade aangericht wordt!'
[7] Nu zei Rafal: 'Wees toch rustig van binnen, er zal geen enkel rechtvaardig
mens ook maar een haar gekrenkt worden; maar voor de goddelozen is het goed
dat ze door een dergelijke storm er enigszins aan herinnerd worden dat er nog een
Heer bestaat, die alle elementen gebiedt en dat die Hem ook gehoorzamen zoals
trouwe dienaren hun heer. jouw schepen in Tyrus en Sidon zal deze storm niets
doen; want daar zorgt de Heer wel voor. Daarom kunnen jullie allemaal gerust
zijn; want er zal van niemand ook maar iets verwoest worden!
[8] Maar boven J eruzalem woedt deze storm nu het hevigst en de bliksems ontzien
het ijdele goud van de tempel niet. Er heerst nu een groot gehuil in en rond de
tempel en rond menig huis. De bliksem slaat hier en daar in en de mensen zijn druk
met blussen. Ook in de tempel heeft de bliksem al op enkele plaatsen de droge
balken vlam doen vatten; maar men bedwingt de brand direct aan het begin en
zodoende richt de bliksem ook in de tempel zelf geen schade van betekenis aan.
Maar de angst van de Farizeen is groot en het volk dringt er bij hen op aan om bij
God te bewerkstelligen dat de storm gaat liggen. En de Farizeen en priesters,
schriftgeleerden en Levieten staan nu hard hun gebeden op te dreunen, maar dat
helpt niet, en het volk wordt wilder en roept allerlei bedreigingen en maakt zich
terwijl het volop stormt vrolijk over de machteloosheid van de Farizeen, die al
vaak voorgewend hebben dat ze net als J ozua en Aron zelfs macht hebben over
zon, maan en sterren en nu niet eens de nachtelijke storm kunnen gebieden.
[9] En kijk, zo heeft deze storm ook in dat opzicht beslist iets goeds, omdat hij bij
vele inwoners van J eruzalem, die nog verstokte aanhangers van de tempel zijn, het
oude duistere bijgeloof wegvaagt en sterk vermindert en hen ertoe aanzet om later
de waarheid aan te nemen! [10] Behalve wat ik jullie daarstraks over de natuurlijke
reden van deze storm al verklaard heb, heb ik jullie bovendien dit nog getoond,
zodat jullie ook daaruit kunnen concluderen dat de liefde en de wijsheid van de
Heer bij dergelijke gelegenheden niet alleen zorgt voor het vruchtbaarder maken
van de aarde en de zuivering van de lucht, maar bovendien voor het moreel
vruchtbaarder maken van het menselijke hart en het reinigen van de zielelucht, en
dat heeft stellig nog meer waarde dan het vruchtbaarder maken van de aarde en het
zuiveren van de aardse lucht.
[11] Wie van jullie nu moed heeft, laat die opstaan en met mij een stukje naar
buiten gaan, dan zal hij daar veel zien en meemaken, wat hij tot nu toe vast nog
nooit gezien en meegemaakt heeft!' [12] Agricola en ook de hoofdman zeiden: 'Om
287
nu met jou naar buiten te gaan, dat zal iedereen wel durven; maar alleen, zonder
jou, zou ons de moed in de schoenen zinken. Met jou hebben we dan ook de moed
om naar buiten te gaan, de flinke onweersbui in!'
[13] Daarop stonden alle Romeinen, de hoofdman met zijn metgezellen, de waard
uit Bethlehem, de leerlingen van J ohannes en ook Lazarus op.
Hoofdstuk 142: Oorzaak en gevolg van de onweersbui
[1] Toen ze echter buiten kwamen, hielden ze een poosje hun ogen en oren dicht;
want aan n stuk door schoot de ene bliksem na de andere met hevig geknetter en
gedonder vanuit de zwarte wolken naar de aarde. [2] Toen vermaande Rafal hen
en zei: 'Maar houdt jullie ogen en oren toch niet zo dicht; want dan zullen jullie
heel weinig zien van dit geweldige stormtafereel, en niets horen van het gehuil, dat
van tijd tot tijd zelfs vanuit J eruzalem deze heuvel bereikt!'
[3] Uiteindelijk vatten de aanwezigen meer moed, openden hun ogen en oren, en
konden zich niet genoeg verbazen over de hevigheid van de wind; Rafal gebood
deze echter om de heuvel heen te gaan en daarom werd het op de heuvel ook
plotseling volkomen windstil. Ook mocht er geen bliksem in de buurt van de
heuvel komen, maar meer op een afstand van enkele morgens* (Oude landmaat,
per streek sterk verschillend. Eigenlijk zoveel land als in een morgen kon worden
geploegd.) akkerland; en daar zag het eruit als een ware stroom van vuur, die zich
in de wijde omtrek met dreunend gebulder en geknetter vanuit de wolken op de
aarde stortte. [4] Nu vroeg Agricola: 'Maar zeg ons toch hoe het eigenlijk komt dat
deze ware vuurzee, die aan n stuk door op aarde neerstort, voorzover men kan
zien nergens huizen en bomen en ook geen hele bossen vlam doet vatten en in
brand steekt! Ik heb eens een soortgelijk heel droog onweer met bliksem en wind
meegemaakt in Hispania, ook ongeveer rond deze tijd. Maar daar heeft het grote en
werkelijk verschrikkelijke vernielingen aangericht; hier ziet men echter weinig of
eigenlijk helemaal mets van een bijzondere brand. -Hoe is dat te verklaren?'
[5] Rafal zei: 'Dat zullen jullie heel gemakkelijk begrijpen als straks de hele storm
zal ophouden. Het constante, zeer felle licht van de bliksems zorgt ervoor dat het
zwakke schijnsel van verscheidene branden nu niet waarneembaar is; maar
wanneer de bliksems meer en meer zullen ophouden, zullen jullie ook wel enkele
flinke branden opmerken, en wel in het bijzonder boven het gebied rond
J eruzalem. Maar daar is ook niet zoveel aan gelegen, en als jullie een brand
opmerken, moeten jullie daar niet bang voor worden; want waar het toegelaten
wordt dat een bliksem een huis of een hut in vlam zet, of ook een dorp of een
droog bos van de een of andere gierigaard, die zijn hout liever liet verrotten dan dat
hij een arme ook maar een paar droge takjes liet nemen om te gebruiken, daar
overkomt de goede mensheid werkelijk geen schade! En zo is het ook met de
hutten, huizen en dorpen gesteld; kortom: alles wat jullie nu zien en later nog
zullen zien gebeurt niet tot schade, maar alleen tot groot voordeel van de mensen,
wat jullie later nog duidelijker zullen begrijpen.
[6] Maar nu is ook het moment aangebroken waarop dit onweer moet ophouden; en
daarom wil ik vanuit de wil van God de Heer in mij, dat het onweer gaat liggen en
288
kijk, het bliksemen is opgehouden en de wind is gaan liggen! Maar kijk nu eens
om je heen, dan zullen jullie veel zien wat jullie aandacht zal trekken!'
[7] Nu keken de aanwezigen naar alle kanten en telden alles bij elkaar wel meer
dan twintig branden, waaronder een bosbrand, die er buitengewoon vernietigend
uitzag; hij woedde in een groot bos op een berg achter Emmas en behoorde toe
aan een vrek uit J eruzalem, die nog nooit een arme een droog takje geschonken
had. Dat wisten de aanwezigen en ze prezen de Heer, omdat Hij de slechte vrek nu
eens met de tuchtroede overvallen had. Maar ook zuidoostelijk van J eruzalem was
een grote brand te zien en Lazarus vroeg aan Rafal wie het meest door die brand
getroffen werd en er de meeste schade van had. [8] Rafal zei: 'Dat is een dorp dat
voor het grootste deel aan de vrek toebehoort, van wie het brandende bos is. Hij
heeft alles voor een bijna onbetaalbaar bedrag aan arme pachters verpacht. Om hun
pachtheer tevreden te stellen zijn dezen dan ook genoodzaakt hun buren te
bedriegen, en ze laten met hun dochters allerlei hoererij bedrijven voor geld en
allerlei andere geschenken, waardoor dat dorp tot een waar Sodom vervallen is, en
dat in de korte spanne tijds van nauwelijks twintig jaar, en dat allemaal als gevolg
van de handelwijze van een rijke vrek. Dat zo'n dorp dan ook eens een tuchtiging
krijgt, zal toch zeker niemand van jullie onbillijk vinden ?'
[9] Lazarus zei: 'Wat de Heer doet, is wel gedaan! Die gierigaard, die ik maar al te
goed ken, heb ik zelf al verscheidene keren een flinke straf toegewenst voor zijn
ten hemel schreiende onrechtvaardigheden, die hij meestal tegenover arme mensen
begaan heeft, en nu is vanwege zijn schandelijke bezigheden ook eens een eind aan
het geduld van de Heer gekomen -en daarom zij Hem alleen alle lof! In dat dorp
zijn er natuurlijk ook nog wel een paar, die nog niet voor Gog en Magog op de
knien zijn gegaan -maar die zal de Heer ook zeker beschermen!'
[10] Rafal zei: 'Daar mag je wel van uitgaan en zij zullen er na de brand spoedig
beter voor staan dan ooit tevoren. ,
[11] Verder naar het zuiden was ook een sterke vuurgloed te zien en de waard uit
Bethlehem zei, met een vraag aan Rafal: 'O alwetende vriend, wat wordt daar dan
wel door het vuur vernietigd? Bethlehem toch niet?'
[12] Rafal zei: 'O nee, het is een dorp van Grieken en Sadduceen, die een
oneerlijke handel drijven met varkens en bovendien de mensen met hun
welbespraaktheid helemaal afvallig van God maken! En omdat ze het nu te bont
zijn gaan maken, doordat ze de verbreiding van de leer van de Heer belemmeren en
deze bij de wereldse mensen zoveel mogelijk verdacht maken, heeft de Heer bij
deze gelegenheid nu ook hun een grens gesteld. Ze zullen er nu jarenlang druk mee
zijn om hun ongeluk weer boven te komen en zullen geen tijd hebben om eraan te
denken hoe ze de verbreiding van de leer van de Heer kunnen verhinderen. Kijk,
mijn vriend, zo staan de zaken er daar nu voor en ik geloof dan ook dat die god
loochenende woekeraars geen onrecht geschiedt!'
[13] De waard zei: 'O, zeker niet, en de Heer zij nu weer alle lof, omdat Hij over
die godloochenaars, die ik goed ken, zo'n tegenspoed heeft laten komen -want die
hebben zij ook allang verdiend; en zo zullen ook de andere kleine branden, die wij
van hieruit zien, niet zonder instemming van de Heer ontstaan zijn!, [14] Rafal
289
zei: 'Inderdaad; wees dus niet bang! Maar kijk nu eens naar de takken van de
bomen en het gras op de aarde!'
[15] Nu keken allen naar de takken van de bomen en het gras en alles glansde zoals
rottend hout in een bos; ook de haren op hun hoofden gaven een zwak schijnsel af.
Nu kregen de aanwezigen het benauwd en ze begonnen te vragen wat dat was.
[16] Maar Rafal zei: 'Nu gaan wij weer naar binnen en in de zaal zal ik jullie de
reden van dit verschijnsel verklaren!'
[17] Daarop gingen allen weer het huis binnen.
[18] Toen degenen die met Rafal naar buiten waren gegaan en nu in de zaal
terugkwamen, hun plaatsen weer ingenomen hadden, vroeg de hoofdman direct
aan Rafal, wat nu eigenlijk de werkelijke reden en betekenis mocht zijn van het
oplichten van de bomen, het gras en zelfs de haren van de mensen.
[19] En Rafal, die ook op zijn oude plaats was gaan zitten, zei: 'Beste vrienden,
deze kwestie zou weliswaar ook best morgen verklaard kunnen worden, maar
omdat jullie erg weetgierig zijn, kan ik het jullie nu ook wel uitleggen! Maar ik zeg
jullie dat het helemaal niet zo belangrijk is als jullie je nu waarschijnlijk
voorstellen en van de volledig juiste kennis van dit en soortgelijke verschijnselen is
het heil van de ziel niet afhankelijk; maar omdat uit onwetendheid ten aanzien van
dergelijke verschijnselen gemakkelijk allerlei duister bijgeloof voortkomt, ben ik
in zekere zin dan ook genoodzaakt om jullie ook dit verschijnsel vanuit het juiste
gezichtspunt te doen begrijpen. [20] Maar voordat jullie dit verschijnsel in de
eerste plaats vanuit het natuurlijke gezichtspunt kunnen begrijpen, is het
noodzakelijk om jullie eerst te laten begrijpen hoe het zit met de bliksem, zodat
speciaal jullie Romeinen niet naast de leer van de Heer ook nog denken aan de
fameuze bliksemfabrikant Vulcanus en aan de grote uitdeler ervan, J upiter. Let dus
goed op wat ik jullie nu zal laten zien en zal uitleggen!'
Hoofdstuk 143: Het wezen van de elektriciteit
[1] Nu stond Rafal op en liep naar de deur, waar enkele huiskatten op een muis
loerden, nam er een bij zich en droeg hem de zaal in.
[2] Daar zette hij hem op de tafel en (Rafal) zei tegen de hoofdman: 'Kijk eens
naar deze tamme kat, waarvan de haren nog die bepaalde zwakke lichtglans
hebben! Pak hem maar eens en aai hem vanaf de staart naar de kop, dan zullen wij
bij het nu al zwak geworden lamplicht direct een verschijnsel opmerken dat jullie
zal opvallen!' [3] De hoofdman deed dat en vooral omdat deze lucht nog
buitengewoon veel elektriciteit bevatte, begonnen er stevig knetterend een heleboel
felle vonken van de rug van de kat te springen.
[4] Toen zei een leerling van J ohannes, die heimelijk nog veeloude brokstukken
bijgeloof in zijn hart koesterde: 'J a,ja, daar zie je dat de ouden gelijk hadden met te
beweren dat een oude kat de duivel in zijn lijfheeft!'
[5] Maar Rafal zei: 'O nee, vriend, dat zie je hier echt niet; maar uit jouw woorden
is op te maken dat jij, hoewel je een leerling van J ohannes bent, toch nog niet vrij
bent van alle bijgeloof! Hetzelfde verschijnsel zou ik je ook bij andere dieren en
290
zelfs aan jouw eigen hoofd kunnen laten zien, en jij zult toch niet willen beweren
dat jij ook een duivel in je lichaam hebt?'
[6] De leerling zei: 'Dat geloof en hoop ik ook niet; maar waar komt die
vonkenregen van de rug van de kat dan eigenlijk vandaan?' [7] Rafal zei: ' Als jij
mij met je oude bijgelovige woorden niet in de rede was gevallen, had ik de
kwestie nu al voor de helft uitgelegd. Maar op deze manier kan ik nu pas doorgaan
met de verklaring en dat betekent dus geduld hebben; want met n bijlslag valt er
geen boom, behalve wanneer hij maar de sterkte van een strohalm had.
[8] Kijk, deze vonken komen niet uit het lichaam van de kat te voorschijn, maar
alleen van het oppervlak van zijn haren, waaraan het vuur van de luchtgeesten in
de natuur in zekere zin gemakkelijk blijft kleven, om voor jullie in dit opzicht
begrijpelijk te spreken. Dit vuur van de luchtgeesten in de natuur willen wij het aan
de oude Egyptenaren, Foenicirs en Grieken - de 'elektron'* (* 'Elektron' was de
naam waarmee de oude Grieken de eigenschap van barnsteen (vanwege de gele
kleur -van de zon of 'elektoor') aanduidden, dat bij wrijven met een wollen doek
negatief elektrisch wordt geladen.) of elektrische vuur noemen, dat gewoonlijk
sluimert, maar door bepaalde omstandigheden gemakkelijk wakker te roepen is en
zich dan daadwerkelijk manifesteert. [9] Dit vuur is het eigenlijke levenselement
van de lucht, waardoor daaruit uiteindelijk de hele aarde zelf en alles wat op en in
haar is leeft, zich tot wezens vormt en zijn natuurlijke leven in stand houdt, en ook
is het de voornaamste voeding daarvan. Maar in een bepaalde rust van de lucht, het
water, de mineralen, de planten, dieren en mensen ontwikkelt het zich niet, maar
blijft het ook even passief, en een dergelijke elektrische rust zou men terecht de
dood van de materie kunnen noemen.
[10] Dit vuur vervult echter Gods hele eindeloze scheppingsruimte en maakt in zijn
volkomen rust de ether uit, waarin al die talloze grote hemellichamen rondzweven,
ongeveer zoals vissen in het water. Als de hemellichamen in de eindeloos grote
scheppings en tevens etherruimte ergens op n punt zonder enige beweging voor
of achterwaarts stil zouden blijven staan, dus volkomen in rust, dan zouden ze
spoedig als een dood lijk bederven, vergaan, helemaal oplossen en overgaan in de
rustige ether. Maar daarom heeft de Schepper er met Zijn wijsheid en macht wel
voor gezorgd, dat al die talloos vele hemellichamen in de grote etherruimte
voortdurend en op allerlei manieren bewegen, en deze aldoor in hoge mate in een
onrustige beweging brengen en bijgevolg tot een actief ontwaken dwingen.
[11] Maar het zou ons hier teveel tijd kosten om jullie het grote 'hoe' helder uiteen
te zetten, en jullie kunnen dat allemaal, heel precies uitgelegd door de Heer Zelf,
van al Zijn leerlingen horen, die als enigen in de grote geheimen van de schepping
zijn ingewijd. Daarom zullen wij alleen deze aarde van ons in het algemeen wat
nader bekijken!
[12] Kijk, deze atmosferische lucht waarin wij ademen en, natuurlijk gezien, naar
het lichaam leven, reikt -in jullie termen gesproken -slechts enkele uren gaans
boven het vaste oppervlak van de aarde uit! Boven op het oppervlak van deze lucht
rust vervolgens de in zekere zin dode en dus geheel weerstandsloze ether.
[13] Om nu helemaal waar en juist te spreken en niet te denken volgens de oude,
zeer onjuiste manier van de oude en blinde astrologen, astronomen en
291
jaarrekenaars: de aarde beweegt zich in -laten we zeggen -365 dagen en nog een
beetje meer, om de grote zon, en bovendien nog in ongeveer 24 uur en iets meer tot
op zekere hoogte om haar eigen middelpuntsas, wat de leerlingen jullie ook
allemaal nog nader zullen uitleggen; want nu is het voldoende dat ik jullie alleen
opmerkzaam maak op de zeer snelle beweging van de aarde in haar wijde baan
rond de zon. Ook al kunnen jullie dat met je verstand nog niet begrijpen, dan
kunnen jullie echter voorlopig van mij aannemen dat de aarde, gemiddeld
genomen, in n uur wel ongeveer 5760 uren gaans in haar wijde cirkelbaan
voorwaarts beweegt en bovendien nog om haar eigen as, in het bijzonder aan de
equator, die jullie de gloeiende evennachtslijn noemen, in n uur tijds ongeveer
474 uren gaans verder draait. [14] Uit deze bewegingssnelheden van de aarde, die
ik jullie nu aangegeven heb, kunnen jullie welopmaken dat alleen daardoor al de
rondom de aarde rustende ethergeesten in een zeer aanzienlijke onrustige beweging
en daaruit voortvloeiende activiteit gebracht worden. Daardoor wordt in eerste
instantie de lucht die de aarde omgeeft met hen verzadigd, en vervolgens via de
lucht de hele vaste aarde zelf en alles wat zich daarop bevindt.
[15] Bij die beide aan jullie getoonde bewegingen komt nog de zeer veel snellere
beweging van het licht van de zon, waardoor de ethergeesten ook in hoge mate in
een onrustige beweging en in zeer grote aantallen naar beneden naar de aarde
gedreven worden. Maar daardoor gebeurt het, dat vooral op sommige dagen in
voorjaar, zomer en herfst de lucht van de aarde te sterk verzadigd raakt, en
daarmee ook de aarde en haar bewoners. Op zulke dagen wordt het dan gewoonlijk
benauwd en mensen, dieren en planten' voelen zich afgemat, worden traag en
verlangen meer naar rust dan naar een of andere bezigheid.
[16] En kijk, dit gevoel is dus afkomstig van de in hoge mate in de lucht en de
aarde aanwezige ethergeesten, omdat, zoals reeds gezegd, deze geesten de eeuwig
overheersende neiging tot volslagen dodelijke rust hebben, hoewel ze op zichzelf
niet dood zijn! [17] Maar door een dergelijke gedwongen opeenhoping beginnen
de genoemde ethergeesten steeds sterker een hun belastende druk te voelen, en
beginnen daarom ook te bewegen om zich van die druk te ontdoen, om daarna
weer hun zoete en behaaglijke rust te verkrijgen. Dit bewegen manifesteert zich
eerst in de vorm van winden, die vervolgens des te heviger worden, wanneer het in
zekere zin oververzadigde lichaam van de aarde zijn inwendige, nog ongegiste
natuurlijke ethergeesten omhoog begint te drijven naar het oppervlak van de aarde
en haar lagere luchtlagen.
[18] Uit dit door elkaar mengen van hogere en lagere ethergeesten in de lucht van
de aarde ontstaan dan steeds dichtere nevels en wolken; de toenemende zwaarte
daarvan belast de ethergeesten steeds meer, en deze beginnen een uitweg te zoeken
en uit te wijken naar waar ze de minste weerstand tegenkomen, en deze vlucht van
de steeds meer onder druk staande ethergeesten, die zich in hun verdrukking dan
ook onwillekeurig in zekere zin verbinden met de reeds meer verdichte geesten van
de lucht van de aarde, veroorzaakt een hevige stormwind, die door zijn
voortstormende geweld bomen en huizen vernietigt en de zee tot golven zo hoog
als bergen opzweept. [19] Maar wanneer ondanks zo'n vlucht de genoemde
ethergeesten zich ergens op de achtergrond in de buurt van de aarde nog
292
voortdurend steeds sterker ophopen, wat jullie goed kunnen merken aan het steeds
zwarter en dichter worden van de wolken, dan wordt die druk voor hen
ondraaglijk. Plotseling gaan ze dan in een soort grimmige woede vanuit hun
traagheid over tot de grootste activiteit, en die zeer grote activiteit van hen is dan
het vernietigende vuur van de bliksem, die met nagenoeg de snelheid van een
gedachte met groot gebulder uit de voor hem te belastende wolk ver wegschiet en
alles wat hem op zijn weg komt, met onweerstaanbaar geweld vernietigt. De aarde
en luchtgeesten worden bij deze gelegenheid echter als het ware door reusachtige
stoten dusdanig tegen elkaar aangedrukt, dat ze noodgedwongen elkaar moeten
vastgrijpen, steeds dichter en materieel zwaar worden en als een zware regen of,
als het er heel grimmig toegaat, ook als hagel op de aarde vallen.
[20] Maar als de zuivere ethergeesten door de onzuivere aardse ethergeesten in
belangrijke mate te zeer beledigd worden, zoals zojuist het geval was, dan laten zij
hun activiteit ook tot aan het hoogste toppunt toenemen. In dat geval vernietigen ze
de aardse ether en luchtgeesten door hun algemene vuuractiviteit, en bij zulke
zeldzame gelegenheden komt er dan noch regen noch hagel tevoorschijn.'
Hoofdstuk 144: Weersverschijnselen en hun oorzaak
[1] (Rafal:) 'Het 'elektron' is dus, duidelijk gezegd, niets anders dan in de eerste
plaats de door druk en wrijving verstoorde rust en vervolgens als tweede de
opgewekte activiteit van de ethergeesten. Deze zijn voor een deel zuiver geestelijk
en vormen voor een deel ook de natuurlijke licht en levensstof in de lucht van de
aarde, in het hele lichaam van de aarde zelf en daardoor ook in alles wat deze
draagt en voortbrengt; ze beginnen zich pas op een opvallende manier te uiten,
wanneer ze op de eerder beschreven manier beledigd worden.
[2] Wanneer jullie nu twee stukken hout nemen en die krachtig tegen elkaar
beginnen te wrijven, dan worden de genoemde geesten, die voor een deel in het
hout zelf zitten en voor een deel ook door middel van de omringende lucht het hout
omgeven, klaarblijkelijk beledigd, uit hun rust gehaald en daardoor aangezet tot
activiteit, die voor hen steeds hetzelfde is; en bij het te krachtig gewreven hout
zullen jullie al heel gauw hun aanwezigheid en activiteit kunnen waarnemen,
doordat het hout gaat gloeien en tenslotte verbrandt.
[3] Als er echter een behoorlijk groot deel van de ethergeesten actief is geworden,
dan worden daardoor ook de tevoren nog rustige geesten mede in beweging
gebracht en actief, en door deze activiteit wordt vervolgens het hele stuk hout
vernietigd; en als jullie er vervolgens ook niet gewreven hout bijleggen, dan
worden de geesten daarvan ook actief en vernietigen het, en hoe meer van zulke
geesten een stuk hout bezit -wat bij harshoudend hout het geval is -des te eerder en
sneller wordt het vernietigd. [4] Nu heb ik jullie eens een concreet voorbeeld
gegeven van wat het 'elektron' eigenlijk is. Maar laten we nu verder gaan!
[5] Als we twee harde stenen nemen en deze met grote kracht tegen elkaar wrijven,
dan zullen jullie daar onmiddellijk een grote hoeveelheid vonken met grote
snelheid en levendigheid vanaf zien springen. Wat zijn deze vonken anders dan de
in en rondom de stenen aanwezige beledigde en daardoor actief geworden
293
ethergeesten! Metalen, die heel hard zijn en die hard tegen elkaar gewreven
worden, zullen jullie hetzelfde verschijnsel laten zien en voelen.
[6] Als twee winden met grote hevigheid op elkaar botsen, wat gemakkelijk kan
gebeuren in streken waar hoge en steile rotsgebergten zijn, omdat de wind daar
gemakkelijk van de harde wanden afketst en zodoende met grote hevigheid tegen
zichzelf begint te woeden, zullen jullie weldra ook een groot aantal
vuurverschijnselen waarnemen. Als de hevigheid minder groot is, welnu, dan
verloopt dat geleidelijker en dan zullen jullie af en toe daar, waar een hevig op
elkaar botsen plaats vond, een bliksem uit de wind zien schieten en hier en daar
een wervelwind ontwaren, die met groot gemak n of ook wel meerdere sterke
bomen zal ontwortelen. Als echter een dergelijke met zichzelf vechtende wind de
grootst mogelijke hevigheid bereikt, op een gunstig punt in een daarvoor geschikte
omgeving, dan ontbranden door die activiteit alle daarin aanwezige ethergeesten en
dan wordt een wervelwind, zoals zojuist beschreven, tot een alles vernietigende
vuurzuil; voor het geweld daarvan moeten dan de machtigste bomen, stevige
burchten en zelfs rotsen beven en aan stukken geslagen wijken.
[7] Wat is nu zo'n alles vernielende vuurzuil? Alweer niets anders dan ons
'elektron' ofwel de daadwerkelijke uiting van de in hun rust al te zeer gestoorde
ethergeesten. Deze op de hoogste wijze actief geworden ethergeesten trekken
vervolgens ook weldra hun gelijken uit de wijde omgeving naar zich toe, zowel
van boven als vanuit alle richtingen in de wijde omtrek, die hun in zekere zin te
hulp snellen, en zo richten ze gewoonlijk in een bepaalde streek op aarde een zo
erge verwoesting aan, dat hun sporen vele jaren daarna, ja af en toe wel gedurende
vele eeuwen nog goed waar te nemen en op te merken zijn.
[8] Als er zo'n windgevecht op zee voorkomt, vooral dichtbij de kust, dan wordt
door de wervelwind natuurlijk ook het gemakkelijk in beweging te brengen water
meegesleept en daardoor ontstaan de zogenaamde waterhozen, waar iedere
schipper zich voor dient te hoeden; want als een schip in zo'n waterhoos terecht
zou komen, dan zou het reddeloos vernietigd worden. In de hete streken op aarde
komen ook dikwijls vuurwervelwinden boven zee voor, waarvoor iedere schipper
zich nog meer in acht dient te nemen.
[9] We hebben nu van de verschillende verschijnselen op aarde, die jullie gezien en
beleefd hebben, nog eens gezien waardoor ze worden voortgebracht en tot stand
gebracht, wat de oorzaak ervan is en wat ze op zichzelf naar waarheid eigenlijk
zijn. Maar om jullie verstand nog meer op te helderen willen we deze kwestie nog
verder vervolgen en uitzoeken, want het voornaamste grondbeginsel in de leer van
de Heer aan alle mensen van deze aarde en ook voor alle geesten en hemelen luidt,
voor eeuwig geldend: alleen de zuiverste waarheid in alle dingen kan en zal jullie
vrij en levend maken! Maar dergelijke verschijnselen manifesteren zich op deze
aarde noodzakelijkerwijs in allerlei vormen en gedaanten en dus ook met allerlei
effecten en uitwerkingen en brengen de blinde mensen tot allerlei verkeerde
gissingen ten aanzien van de oorzaak en dus ook tot allerlei bijgeloof Daarom is
het dan ook zeker een goede zaak dat de mens behalve het kennen en aannemen
van de goddelijke wil ook de verschijnselen, die hij op aarde vaak tegenkomt,
294
vanuit het standpunt van de waarheid en niet vanuit duistere menselijke bedenksels
kan beoordelen en herkennen.'
Hoofdstuk 145: Elektrische verschijnselen
[1] (Rafal:) 'Eerst hebben we gezien hoe er vonken uit de rug van onze kat
sprongen en zichtbaar werden nadat we hem in de richting van zijn kop hadden
geaaid. Waren dat soms ook beledigde ethergeesten, die zich wellicht aan de haren
op de rug van de kat gehecht hadden? J a, zeg ik jullie, zo is het! Het haar van een
kat is heel glad en heeft geen oneffenheden, maar het is evenals iedere andere
materie omgeven door lucht en dus ook door de daarin rustende en zeker
aanwezige ethergeesten, en wel naar de kop toe in meerdere mate, omdat de haren
daar, speciaal op de rug, dichter worden dan in de richting van de staart.
[2] Als men nu van de kop naar de staart over het dier strijkt, dan verdeelt men de
bij de kop steeds rijkelijker aanwezige geesten over de streek die daar minder rijk
van voorzien is. Daarom vindt er dan eigenlijk meer een gelijkmaken dan een
beledigen van die geesten plaats, en daardoor blijft hun activiteit achterwege of
wordt in ieder geval niet zichtbaar; door het strijken of wrijven naar de kop toe
vermeerdert men de hoeveelheid geesten, beledigt ze daardoor tot op zekere
hoogte, en dan maken ze hun aanwezigheid weldra kenbaar door hun activiteit.
[3] Gladde oppervlakken, in het bijzonder van zeer harde edelstenen en glas, dat de
oude Foenicirs, de Filistijnen en de Egyptenaren reeds uit kiezelstenen konden
vervaardigen, zijn er speciaal geschikt voor om de ethergeesten te dwingen hun
aanwezigheid kenbaar te maken, als men zulke oppervlakken zelfs alleen maar met
droge handen begint te wrijven. En het vuur dat op deze manier wordt opgewekt is
wederom niets anders dan het 'elektron' dat ik jullie beschreven heb.
[4] Verder is het verbranden van hout, stro, olie, hars, nafta, zwavel en alle
brandbare stoffen niets anders dan een werking van het 'elektron'. Het gloeien en
smelten en zelfs het eventuele verbranden van metalen en alle mineralen gebeurt
langs dezelfde weg, al naargelang de toenemende graad van activiteit van de in hun
rust gestoorde ethergeesten. Wanneer deze ononderbroken in zo'n activiteit
gebracht worden, zoals die waarvan een bliksem blijk geeft, da~.vernietigen ze
alle materie en lossen die volledig op in haar oorspronkelijke element, dat van
etherische geesten. Maar bij het verbranden, van hout, olie en hars bereiken ze
nooit zo'n uiterst hoge graad van activiteit, omdat ze daarbij in hun activiteit
belemmerd worden doordat ze steeds in gevecht zijn met de grovere, in de materie
gebonden natuurgeesten. [5] Maar wanneer bij zo'n verbrandingsproces door een
sterke toestroom van lucht steeds grotere, aantallen ethergeesten hun in zekere zin
te hulp k?men, wordt ook de hitte van het hout of kolenvuur aanzienlijk groter, dIe
ook de nog starre natuurgeesten in de materie van metalen en stenen tot activiteit
kan brengen, en die activiteit kan dan gewoonlijk het gloeien en smelten, maar ook
het verbranden en eventueel ook het algehele oplossen ervan bewerkstelligen.
[6] Water zelfheeft een grote hoeveelheid van de jullie nu al herhaaldelijk
verklaarde ethergeesten in zich. Als stof bestaat het uit buitengewoon kleine ronde
blaasjes, waarin de eigenlijke ethergeesten opgesloten zitten. Omdat deze blaasjes
295
zeer rond en glad zijn en dus niet zo sterk tegen elkaar drukken, omdat ze zeer
gemakkelijk kunnen wegschuiven en elkaar voortdurend ontwijken, gedragen de
ethergeesten in het water zich gewoonlijk ook rustig. Maar het water hoeft maar in
een ketel op het vuur gezet te worden, of het wordt weldra onrustig; want de
ethergeesten in het water worden door de activiteit van de hen omgevende
gelijkwaardige ethergeesten geprikkeld, beginnen met steeds grotere heftigheid de
eigenlijke waterstofblaasjes door elkaar te jagen en doen die uitzetten, en vele
verlaten bij het barsten van de te sterk uitgezette waterstofblaasjes hun
woonelement en ontsnappen, waarna ze zich verenigen met de vrije ethergeesten in
de lucht van de aarde, ofwel ze stijgen snel omhoog, helemaal door de luchtlaag
h.een tot aan hun oerverwanten. [7] Dat het koken en verdampen van water tot de
laatste druppel ook -op de wijze van deze wereld gesproken -een elektrische proces
is, zullen jullie wel zonder al te veel moeite kunnen begrijpen door wat ik nu
gezegd heb, maar het wordt jullie nog duidelijker als ik jullie op een paar
verschijnselen wijs, die jullie allemaal al min of meer kennen.
[8] Wij weten nu dat de in hun rust gestoorde ethergeesten heel gauw actief
worden en zodoende het onweerstaanbare geweld en de macht te kennen geven die
hun eigen is. En kijk, dat doen ze ook als ze in het water door een steeds
toenemende activiteit van buiten van hun metgezellen, door vuur dus, onrustig
worden. Wanneer ze dan bij het koken nog kunnen ontwijken en in een toestand
van rust kunnen komen, dan is hun dat natuurlijk liever; maar als jullie water in
een stevig gesloten vat op het vuur zetten, zullen de in het water rustende
ethergeesten jullie weldra laten zien wat voor geweld ze in zich hebben, als ze
actief beginnen te worden. Het zal niet lang duren voor het in stukken gereten
wordt, al zou het vat ook van ijzer zo dik als een arm gemaakt zijn, en de geesten
zullen zich met een harde knal vrij maken en zich daarna terugtrekken in de hun
aangeboren rust. -Dat is een heel aanschouwelijk voorbeeld, waar jullie nu wel en
beslist nog duidelijker kunnen opmaken, dat de ethergeesten ook in het water
wonen. [9] Niets kan de zuivere ethergeesten echter zozeer tot grote activiteit
brengen, als wanneer de onzuivere natuurgeesten uit het inwendige van de aarde in
vaak tamelijk grote aantallen opstijgen en zich in zekere zin met de luchtgeesten
beginnen te verenigen of zich onder hen beginnen te mengen, zoals dat zojuist het
geval was. Dan ontstaat er direct een hevige strijd waarbij de onzuivere geesten
steeds overwonnen worden, waardoor deze echter ook gezuiverd en voor het leven
van planten en dieren niet alleen onschadelijk, maar zelfs heel nuttig worden.
[10] Boven het vasteland woeden bij zulke gelegenheden steeds hevige stormen,
zoals wij er nu een meegemaakt hebben; maar als een dergelijk massaal opstijgen
van onzuivere natuurgeesten ergens onder de zee plaatsvindt, dan worden de
zuivere ethergeesten in het water daardoor ook direct zeer onrustig; het gevolg
daarvan is gewoonlijk een springvloedstorm die voor schippers het gevaarlijkste is,
omdat de golven daarbij vaak huizenhoog worden en zelfs met de grootste en
sterkste schepen een kwalijk spelletje spelen als een stormwind met het kaf. Bij
zulke gelegenheden worden de onzuivere geesten ook heel sterk gezuiverd; maar
voor mensen is het niet bepaald ongevaarlijk om zich daar op zee te bevinden waar
iets dergelijks aan de hand is. [11] Ervaren schippers weten dat door bepaalde
296
waarschuwingstekens, die steeds aan zo'n gebeurtenis voorafgaan en begeven zich
niet in dat gevaar; als ze echter al op zee zijn, dan zullen ze zich ook haasten om zo
snel mogelijk de oever te bereiken of, als dat niet haalbaar is, zich toch aan de hoge
golven van de zee toe te vertrouwen.
[12] Als de zee na een dergelijke storm weer rustig geworden is, zullen jullie het
oppervlak van de zee, de touwen van het schip, de riemen en nog veel andere
dingen zwak zien oplichten, net zoals jullie zojuist buiten het gras, de bomen en
zelfs jullie haren hebben zien schitteren. De oorzaak daarvan is natuurlijk weer het
jullie nu wel voldoende verklaarde 'elektron'; maar nu is het niet zozeer afkomstig
van die speciale activiteit van de ethergeesten, maar veeleer van de gelouterde,
voorheen onzuivere natuurgeesten uit het inwendige van de aarde, welke geesten
zich op deze manier op zichtbare wijze nuttig beginnen te betonen aan de planten,
de dieren, het water en de lucht. De oude natuurwijzen hebben dat oplichten 'tegen-
elektron' genoemd. [13] En daarmee heb ik voor jullie dit verschijnsel dan ook
zeker op begrijpelijke wijze toegelicht en dat kunnen jullie ook voor andere
mensen doen, zodat het duistere en verderfelijke bijgeloofbij de mensen afneemt
en te gronde gaat; want ieder bijgeloof is als een dodelijk vergif voor de zuivere
waarheid, die als enige de ziel doet leven.'
Hoofdstuk 146: De vraag naar het wezen van Raphal.
[1] (Rafal:) 'Tracht daarom de mensen te onderwijzen in de hele waarheid die
jullie kennen, dan zullen jullie de geestelijke geloofsakker goed bemesten en het
zaad van Gods woord zal daar weldra gemakkelijk stevig wortel schieten, en de uit
het zaad ontkiemende stam zal zich tot een ware, sterke levensboom ontwikkelen!
[2] Alleen waarheid en licht moet een mens levend en helder in zichzelf bevatten,
als hij zich een weg wil banen naar het leven van de goddelijke geest in zichzelf;
want iedere schaduw in de ziel kan haar op dwaalwegen brengen, waarop zij
vervolgens moeilijk haar weg zal vinden.
[3] Maar als jullie de mensen het evangelie zullen verkondigen, bevrijdt hen dan
eerst van het verderfelijke veelvoudige bijgeloof, dan zullen ze daarna weldra de
grote zegeningen van Gods woord gewaar worden en jullie vrienden worden!
[4] Niets wordt evenwel door de Heer en alle engelen van de hemelen met grotere
liefde en zegening bezien dan de algemene, ware liefde en vriendschap onder de
mensen; maar die kan alleen beginnen te heersen, wanneer de mensen elkaar in alle
waarheid en in het helderste licht uit God tegemoetkomen. Want de zuivere
waarheid bevredigt het hart en maakt het zacht en deemoedig, en daardoor
tegenover iedereen vriendelijk en gedienstig in liefdevolle ijver, mild en
barmhartig.
[5] Neem deze woorden goed ter harte en handel ernaar, dan zullen jullie veel
zegen onder de mensen verspreiden, en de genade van de Heer zal in jullie levend
worden! -Hebben jullie dit alles nu goed in je opgenomen en begrepen?'
[6] Nu bedankten allen Rafal en beantwoordden de vraag bevestigend.
[7] De hoofdman, die uiterst verwonderd was over de wijsheid van Rafal, zei
tegen hem: 'O mooie, jonge vriend, hoe heb jij toch wel zo'n grote wijsheid kunnen
297
verwerven? Want de lessen die jij ons nu al gegeven hebt en de macht die jij bezit,
die je ons ook al op verschillende wonderbaarlijke manieren hebt getoond, duiden
erop dat ook jij klaarblijkelijk meer moet zijn dan een mens die op deze aarde uit
het lichaam van een vrouw geboren is. Zeg ons toch of ook jij niet zoiets als een
god bent!' [8] Rafal zei: 'O zeer zeker ben ik dat, want ieder mens die volgens
Gods wil en orde leeft, heeft de levensmacht en kracht van God in zich, is derhalve
een kind van God en kan in alle waarheid en helderheid 'heilige Vader' tot God
roepen. En wie dat doet en doen kan, zal ook wel heel veel van de ene en enig ware
God in zich hebben, niet alleen voor deze tijd, maar voor de eeuwigheid!
[9] J ij verbaast je over mij en ik zeg je dat verscheidene leerlingen van de Heer, als
het nodig zou zijn, nu al in staat zouden zijn hetzelfde te presteren als ik in jullie
bijzijn gedaan heb. Ik ben derhalve niets meer of minder dan een mens, die in een
bepaalde tijd uit het lichaam van een vrouw in de wereld geboren, maar niet
gestorven is en ook nooit zal sterven, maar eeuwig zal voortleven, omdat hij in
zichzelf als zuivere geest heer over zijn leven is geworden -wat jullie echter
allemaal kunnen worden en ook zullen worden, als jullie volgens de leer van de
Heer zullen leven en handelen. Nu heb ik jullie ook dat verklaard, voorzover het
voor jullie van nut is; te zijner tijd zullen jullie er nog wel meer over horen.'
[10] Daarmee waren de vraagstellers tevreden en vroegen niet verder, wie Rafal
verder nog was. [11] De tien voorname Romeinen, die wel wisten hoe het met
Rafal gesteld was, zeiden echter niets, omdat Rafal hun een wenk had gegeven
dat ze hem niet bekend moesten maken, omdat de nieuwelingen in hun hart
aanstoot zouden hebben genomen aan een zuivere geest en hun ziel te snel
gedwongen zou zijn om te geloven, wat niet heilzaam voor haar zou zijn.
Hoofdstuk 147: Sneeuw en ijs
[1] Na een poosje vroeg de hoofdman weer aan Rafal: 'Luister eens, onze jonge,
mooie en hooggeerde vriend, er is mij zojuist ten aanzien van de werking van het
'elektron' nog iets te binnen geschoten, en ik zou graag in het kort van jou horen of
de verschijnselen van de winter ook een gevolg zijn van de werkzaamheid van de
ethergeesten, en hoe.'
[2] Daarop zei Rafal: 'Zeker is dat zo! In de winter, en in het bijzonder op de meer
noordelijk gelegen delen van de aarde en precies zo in de ver zuidelijk gelegen
landen, eilanden en zeen, vallen de stralen van de zon steeds schuiner op de aarde,
die samen met de atmosferische lucht rond als een bol is. Daardoor worden de
ethergeesten in de buurt van de polen op het noordelijk en zuidelijk halfrond dan
ook minder in hun rust gestoord door de stralen van de zon, die daar duidelijk
zwakker worden, en ook veel minder dan aan de evenaar van de aarde, doordat de
wrijving van de tot aan de ether reikende lucht minder wordt. Daardoor worden ze
echter ook minder actief en oefenen ze zodoende minder invloed uit.
[3] Een dergelijke passiviteit heeft dan ook tot gevolg dat de luchtgeesten zelf
minder actief worden en tenslotte ook helemaal zonder enige beweging als het
ware verstard op elkaar zouden drukken, als in dergelijke delen van de aarde de
inwendige aardegeesten niet in grote hoeveelheden zouden opstijgen en hen in hun
298
rust zouden storen. Deze in zekere zin ongenode gasten bespeuren de in de lucht
aanwezige ethergeesten en beginnen meestal daarheen te vluchten waar minder
aardegeesten zijn, en dat gebeurt in de richting van de evenaar van de aarde. Bij
zulke gelegenheden dwingen de vluchtige ethergeesten dan tevens de aan hen
verwante luchtgeesten om mee te vluchten, en voor het gevoel van de mensen,
dieren en planten beginnen er dan ijskoude winden te waaien, die koud zijn
vanwege hun veel mindere activiteit; want alleen een verhoogde en vergrote
activiteit brengt warmte voort.
[4] Wanneer de onzuivere geesten in de lucht van de aarde steeds maar sterker in
aantal toenemen, dan zullen zich daardoor ook nevels en wolken in steeds dichtere
massa's gaan vormen en vertonen, en deze worden door de reeds beschreven
winden mee voort gedragen en dicht op elkaar gedrukt. Daardoor ontstaat er een
strijd, waarbij de onzuivere geesten in de vorm van sneeuw op aarde neergeworpen
en daardoor ook gezuiverd worden, en dat gebeurt dikwijls met grote aantallen
tegelijk. Dat is voor de aardbodem dan weer goed en nuttig, omdat de aarde door
de sneeuw bemest en haar vruchtbaarheid verhoogd wordt.
[5] Maar ik zie in jou nog een vraag, en die houdtin dat jij, die als hoofdman
gedreven wordt door dorst naar kennis, nog graag van mij zou willen horen of het
ijs op rivieren, meren, vijvers en ook op de zeen eveneens door die bepaalde
geesten voortgebracht wordt.
[6] Zeer zeker! Door te geringe activiteit en door hun drang naar rust worden ze
nog nauwer tegen elkaar gedrukt, geperst in zekere zin, zonder daarbij tot enige
actieve beweging te komen; zodoende worden ze zwaar in vereniging met de
luchtgeesten, drukken op de geesten van het water , die daardoor eveneens volledig
passief worden, en die volledige passiviteit is nu datgene wat zich aan jou als ijs op
het water vertoont. Hoe minder activiteit de jullie nu voldoende getoonde geesten
dus in zichzelf ontwikkelen, des te kouder wordt het dan' ook in de streken, waar
aan de geesten te weinig gelegenheid tot verhoogde activiteit geboden wordt.
Daarom bevriezen in de winter snel voort stromende rivieren en beken dan ook
veel moeilijker dan rustig stilstaande wateren, omdat die bepaalde geesten daarin
noodgedwongen veel actiever zijn dan in de stilstaand water.
[7] Kijk, mensen en ook dieren die traag en passief zijn raken door de warmte niet
bezweet, en in een koud jaargetijde al helemaal niet; maar mensen die echt
actiefbezig zijn zullen zelfs in de winter nog geen gebrek aan inwendige
natuurlijke levenswarmte hebben. Traagheid in alles is in zekere zin de dood en het
gericht van ieder wezen.
[8] Spoor daarom jullie medemensen ook aan tot activiteit, want in de activiteit
ontwikkelt zich het leven, in de traagheid echter de dood. Daarmee heb ik jullie nu
ook in dit opzicht een goed en echt licht gegeven; gebruik het overeenkomstig de
waarheid, dan zal het jullie goede vruchten afwerpen!'
[9] Hierop bedankten allen Rafal ook voor deze les en prezen zijn wijsheid, die hij
ook bezat in het belichten en grondig en helder uiteenzetten van alle verschijnselen
in de natuurlijke wereld, die voorheen geen enkele natuurgeleerde ook maar bij
benadering overeenkomstig de waarheid kende en kon verklaren. [10] Maar toch
299
konden deze nieuwe leerlingen zich nog geen juiste voorstelling maken van de
uiterlijke vorm van de aarde, ondanks de wijze woorden van Rafal.
[11] Daarom zei de hoofdman tegen Rafal: 'Ik kan mij het meeste van wat je ons
geleerd hebt nu wel heel goed voorstellen, omdat ik begrijp hoedanig die geesten
of die geheime krachten van de natuur overal zijn en hoe ze werken; maar van de
vorm van de aarde heb ik nog geen juiste voorstelling. Zou jij mij niet een beeld
van haar gestalte en hoedanigheid willen schetsen, waarbij ik me alles beter kan
voorstellen?' [12] Rafal zei: 'Mijn beste vriend, met woorden gaat dat absoluut
niet, want al zou ik je de gestalte van de aarde een jaar lang beschrijven, dan zou jij
er nog geen volkomen juiste voorstelling van hebben; maar ik zal voor jullie
nieuwelingen iets anders doen om jullie duidelijker voor te lichten over de gestalte
van de aarde, en wel, als jullie dat willen, hetzelfde wat ik bij jullie gedaan heb om
het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam te verklaren. In zo'n
verhoogde toestand van zien van de ziel zullen jullie voor een paar ogenblikken de
hele aarde kunnen overzien en je op die manier dan de meest ware voorstelling van
haar gestalte kunnen vormen.
[13] Daarvoor zullen we evenwel niet de innerlijke zieletoestand van de derde
graad van zien nodig hebben, maar slechts die van de tweede, en dan zullen jullie
de aarde van de noord tot de zuidpool helemaal overzien, zoals ze is, en als ik jullie
uit die geestvervoering weer wakker zal roepen, zal ik er ook voor zorgen dat jullie
je datgene wat jullie gezien hebben zo helder mogelijk blijven herinneren. Als
jullie dat dus willen, zal ik het nu ook doen.'
[14] Allen zeiden: 'Wij vragen je om dat voor ons te doen!'
[15] Maar nu stonden ook de andere Romeinen op en zeiden: 'Luister! Wij hebben
weliswaar van de Heer een wonderbaarlijke verklaring over de uiterlijke gedaante
van de aarde gekregen, waarbij wij haar ook hebben kunnen aanschouwen,
zodanig, dat wij die van de noord tot de zuidpool en in haar gehele omvang heel
precies kennen; maar wij geloven dat het ons toch ook van nut zou zijn als jij ons
nu ook, samen met de nieuwelingen, in geestvervoering zou brengen, zodat ook wij
in alle waarheid kunnen getuigen van wat we gezien hebben! Wanneer jij dat goed
vindt, doe dan ook ons dat genoegen!' [16] Rafal zei: 'Voor jullie is het weliswaar
niet meer nodig; maar ter wille van een groter getuigenis kan ik jullie dat genoegen
eveneens wel doen, dus bereid je er nu dan op voor!'
Hoofdstuk 148: Aanmanende woorden van Agricola over het vertrek
[1] Na deze woorden strekte Rafal zijn handen over hen uit en, terwijl ze zich als
het ware op een hoogte van meer dan honderd uren gaans boven de aarde
bevonden, zagen ze de hele aarde, namen ook haar draaiing om de poolas waar,
overzagen alle landen en rijken, de zee en de met eeuwige sneeuwen ijs bedekte
poolstreken en merkten ook de ronde vorm van de aarde op, waar ook de hoogste
bergen geen afbreuk aan deden. [2] Maar deze keer liet Rafal hen bijna een uur
lang in die helderziende toestand, zodat ze ook de draaiing van de aarde duidelijker
konden waarnemen, evenals de naar de evenaar toe steeds toenemende activiteit
van de ether-, lucht en alle zuiverder geesten en de grovere natuurgeesten, die zij in
300
de vorm van heel kleine, min of meer zwak oplichtende wormpjes waarnamen. Dat
zij ook alle andere dingen, zaken en voorwerpen in alle windstreken van de aarde
goed konden onderscheiden, spreekt vanzelf
[3] Na een uur maakte Rafal hen weer wakker in hun natuurlijke toestand, en
allen bedankten eerst Mij, omdat Ik dat toegelaten had, en daarna ook Rafal,
omdat hij hun deze weldaad bewezen had, die hun zo helder en diepgaand inzicht
had gegeven over de ware gestalte en beweging van de aarde, alsook over het
bestaan en de werking van de natuurgeesten. [4] En daarop begonnen ze elkaar
hals over kop te vertellen wat ze allemaal gezien en waargenomen had, wat tot
ieders grote vreugde bij iedereen nauwkeurig overeenkwam, en de tien voorname
Romeinen verheugden zich nog meer vanwege het feit dat hetgeen ze zojuist
hadden gezien en waargenomen tot in details overeenkwam met wat zij al eerder
van het wezen van de aarde gehoord en gezien hadden. [5] Aan het over en weer
vertellen en bevestigen van de waarheid kwam bijna geen einde en duurde voort tot
aan de ochtendschemering, terwijl Ik en alle anderen nog verder sluimerden.
[6] Toen vermande Agricola zich en zei: 'Mijn vrienden en nu ware broeders door
de genade van de Heer! De dag van ons vertrek is bezig aan te breken, en wij
hebben daar nog veel voor te regelen en in orde te maken. Hoe staat het ervoor met
onze dienaren, met de lastdieren en met onze bagage? Wij zijn nu al bijna meer
dan twaalfdagen in deze omgeving en hebben ons er in die tijd nog niet n keer
om bekommerd! Maar nu hebben wij heel veel mee te nemen en zullen dus ook
een veel groter aantal lastdieren nodig hebben. Waar zullen wij die vandaan halen?
Het is nu echt tijd dat wij de voorbereidselen daarvoor beginnen te treffen.'
[7] Rafal zei: 'Vrienden, tot nu toe is er voor al jullie zaken op de beste wijze
gezorgd en er zal ook tot aan het moment van jullie vertrek op de beste en
doeltreffendste manier voor gezorgd worden; bekommer je dus ook nu niet om
datgene waarom jullie je tot nu toe niet hebben hoeven bekommeren. J ullie
dienaren en knechten zijn allemaal zonder dat jullie dat wisten allang hier in
Bethani ondergebracht, en ook al het andere in de juiste hoeveelheid, want de
Heer wist heel goed wat jullie voor de terugreis nodig zullen hebben en heeft er
door mij dan ook reeds uitstekend voor gezorgd. Daarom kunnen jullie nu wat dit
wereldse aspect betreft ook heel gerust zijn!'
[8] De Romeinen zeiden: 'O vriend, dat zou teveel genade van de Heer voor ons
heidenen zijn; maar omdat het allemaal wel zo zal zijn als jij ons nu gezegd hebt, is
het voor ons toch wel de hoogste tijd om met onze waard en vriend Lazarus de
rekening op te maken en hem onze grote schuld te betalen!'
[9] Nu zei Lazarus: 'Vrienden! Degene die in Zijn grote liefde en erbarmen voor
het ene heeft gezorgd, heeft ook zeer rijkelijk voor het andere gezorgd! J ullie
zullen onderweg naar jullie eigen land hier en daar nog veel arme en noodlijdende
mensen tegenkomen; aan hen kunnen jullie in de juiste mate barmhartigheid
bewijzen. En jullie hoeven van nu af aan tot aan het tijdstip van jullie vertrek
nergens meer voor te zorgen!' [10] Agricola zei, heel ontroerd: 'Hier gebeurt toch
het ene wonder van de grote liefde van de Heer na het andere, en wij, grote en
machtige Romeinen, kunnen Hem daar niets verdienstelijks tegenover stellen!'
301
Hoofdstuk 149: De Heer maakt Zijn aardse toekomst bekend
[1] Nu ontwaakte Ik, ging rechtop zitten en zei: 'Als jullie in Mij geloven en
voortaan volgens Mijn leer leven en ernaar handelen, doen jullie tegenover Mij
alles wat Mijn liefde, genade en erbarmen waard is. J ullie zullen in Mijn naam nog
veel te doen krijgen; als jullie alles wat Mijn geest in jullie van je zal verlangen, uit
liefde voor Mij en je naaste zullen doen, dan zullen jullie daardoor alles aan Mij
vergoeden wat jullie door Mijn liefde en genade ten deel is gevallen.
[2] Wat jullie in Mijn naam aan goeds doen voor je arme medemensen, geestelijk
en lichamelijk, dat doen jullie aan Mij.
[3] J ullie nemen nu ook uit liefde voor Mij de jongeren die Ik aan jullie heb
toevertrouwd en nog enkele armen van hier met je mee, die jullie nog heel wat
aardse onkosten, moeite en zorgen zullen bereiden; kijk, dat neem Ik ook aan alsof
jullie dat aan Mij zouden doen en Ik zal jullie daarvoor ook het loon in de hemel
bereiden en in deze wereld zullen jullie geen schade lijden!
[4] Maar als ook jullie - want dat moet in de wereld wel zo zijn en gebeuren - door
menige beproeving en verzoeking geteisterd worden, verdraag het dan met geduld
en raak niet ontstemd, dan zullen ze jullie tot zegen strekken; want degenen die Ik
liefheb, die beproef Ik ook en Ik onderwerp hen aan allerlei proeven.
[5] Op de Olijfberg heb Ik jullie al eens te verstaan gegeven dat Ik vanaf nu over
niet al te lange tijd Zelf zal toelaten, tot gericht van de godslasteraars en tot heil
van de Mijnen, dat de godslasteraars Mij zullen grijpen en Mijn lichaam zullen
doden, en wel aan het kruis, als een gewone misdadiger . Als jullie daarvan zullen
horen, erger je dan niet aan Mij, maar blijf in het geloof en in de liefde tot Mij, dan
zullen jullie daardoor een groot aandeel hebben aan Mijn werk van verlossing van
de mensen uit de oude en harde banden van de nacht van de dood, de zonde en de
slavernij van het duistere bijgeloof dat de dood brengt! [6] Ik zeg het jullie en ook
alle anderen nog eens, opdat niemand zich daarover zal ergeren en zwak zal
worden in het geloof! Want hoewel dit lichaam van Mij door de godslasteraars
gedood zal worden, zal Ik toch reeds op de derde dag het gedode lichaam weer
levend maken en Ik zal opstaan als een eeuwige overwinnaar over de dood en over
elk gericht! Dan zal Ik weer tot jullie komen en zal jullie de kracht van Mijn geest
en wil in jullie zelf geven, die jullie eeuwig levend en zalig zal maken!
[7] Ik zei jullie dit nu al voor de tweede keer en met grote beslistheid van tevoren,
zodat, als het zal gebeuren, niemand van jullie zich aan Mij zal ergeren.
[8] Maar Ik zeg jullie ook nog iets, omdat jullie je in jezelf nu afvragen: 'J a, moet
het dan zo gebeuren? Heeft Hij, de alwijze en almachtige Heer van de hemelen en
van deze aarde, dan echt geen ander middel om ten eerste de vele godslasteraars
aan banden te leggen en ten tweede degenen die in Hem geloven en zich aan Hem
houden zalig te maken?' [9] En kijk, wat Ik jullie daarop zeg, is: Ik wil niet dat het
zo gebeurt en Ik zou de middelen en mogelijkheden hebben om Mijn kinderen ook
zonder dat, wat er nu gebeuren zal, te verlossen en zalig te maken; maar de slechte
mensen willen het zo en daarom laat Ik dan ook toe dat het zo gebeuren kan, opdat
juist daardoor ook vele godslasteraars zich tot berouw, boetedoening en echt geloof
in Mij mogen bekeren! Want het gebroed in de tempel zegt en schreeuwt
302
voortdurend: 'Laten we hem toch grijpen en doden! Wanneer hij weer zal opstaan
uit het graf, dan zullen ook wij in hem geloven!' Zij willen Mij dus aan deze laatste
proefonderwerpen, en zo zij het dan tenslotte ook toegelaten. Daardoor zullen er
ook velen die nu nog volkomen blind zijn ziende worden en in Mij gaan geloven;
maar degenen die tot op de bodem slecht zijn zullen daardoor de maat van hun
zonden vol maken en in hun gericht en eeuwige dood vallen.
[10] Wanneer Ik weer uit het graf zal opstaan, zal Ik ook naar jullie in Rome
komen en jullie zelf overtuigen van hetgeen Ik nu tegen jullie gezegd heb.'
[11] Nu vroeg de Romein Marcus: 'Heer en Meester, wanneer, van nu af gerekend,
zal dat aan U gebeuren?' [12] Ik zei: 'Spoedig! Nog voor het jaar om zal zijn, zal Ik
bij jullie komen en jullie geven wat Ik je beloofd heb. Maar nu zullen we daar niet
verder over spreken! Het begint al behoorlijk te dagen; laten we de ochtend weer in
de open lucht doorbrengen!' [13] Daar waren allen tevreden mee en ze begonnen
zich met Mij naar buiten te begeven, de reeds bekende heuvel op.
Hoofdstuk 150: De weg tot eenwording met de Geest en tot wedergeboorte
(27.4.1861)
[1] Toen wij ons op de heuvel bevonden, op enkele leerlingen na, die nog in slaap
gedompeld waren, kwam de Romein Marcus naar Mij toe en zei: 'Heer, zult U dit
dorp vandaag ook verlaten? En als U het verlaat, wilt U mij dan niet vertellen waar
U heen zult gaan, zodat wij Romeinen het zouden weten en U in de geest des te
gemakkelijker en zekerder zouden kunnen volgen?'
[2] Ik zei: 'Wat het eerste deel van je vraag betreft, ben Ik te vergelijken met een
man die veel akkers heeft en ervoor moet zorgen dat al zijn akkers goed bebouwd
worden. Maar als hij een akker eenmaal goed op orde heeft, zou jij het dan wijs
vinden, als hij van louter vreugde op de goed verzorgde akker zou blijven staan en
er niet aan zou denken, dat hij ook nog andere akkers in orde moet brengen? Kijk,
Ik heb nu ook deze akker, die jullie allemaal voorstellen, goed in orde gemaakt en
ben daar dan ook werkelijk heel blij om! [3] Maar nu moet Ik naar een andere, nog
braak liggende akker gaan en ook die goed bebouwen en in orde maken. En zo zal
Ik ook na het ochtendmaal met Mijn leerlingen vanhier vertrekken; maar waar Ik
precies heen ga zeg Ik nu nog niet, zodat niet iemand bij gelegenheid zijn mond
voorbij praat en Ik dan gemakkelijker voortijdig door Mijn vijanden nu eens hier
en dan weer daar gevolgd zou kunnen worden; dat zou Mij bij Mijn werk alleen
maar storen, omdat Ik daarbij steeds volkomen zinloos met Mijn tegenstanders zou
moeten strijden. En zo is het dus heel goed dat Ik als enige weet waarheen Ik Mij
wil en zal wenden; voor ieder ander is het echter voldoende om pas achteraf te
horen waar Ik was en wat Ik daar gedaan heb.
[4] Daarmee wil Ik niet beweren dat jullie Romeinen je mond niet zouden kunnen
houden; maar er zijn hier nog anderen, die jullie in die deugd niet evenaren, en
daarom is het wel beter dat Ik Zelf niet degene ben die zich verraadt. Moet ook een
wijze veldheer zijn krijgsplannen soms zelfs niet voor zijn naaste oversten en
hoofdmannen verborgen houden, als hij een veldslag wil winnen? Kijk, zo doe Ik
ook! Zoek er dus niets achter, als Ik jullie de aardse plaats die Ik zal bezoeken niet
303
nader aanduid; overal zijn er nu Romeinen en Grieken onder de joden en die zullen
jullie dan wel gauw bericht sturen over waar en wat Ik verder geleerd en gewerkt
heb. [5] Maar als jullie Mij in de geest willen volgen, denk dan maar diep na over
alles wat jullie van Mij gehoord en gezien hebben! Handel en leef in de geest van
Mijn leer, die de woorden van leven in zich draagt, dan zullen jullie Mij daardoor
werkelijk en waarachtig in de geest volgen!'
[6] Toen Marcus dat van Mij gehoord had, was hij met dit antwoord helemaal
tevreden, evenals alle anderen, en niemand vroeg Mij toen meer waar Ik deze dag
met de leerlingen heen zou reizen.
[7] Daarop gaf Ik Rafal een wenk, dat hij voor de jongeren moest zorgen en alles
voor het vertrek van de Romeinen in gereedheid moest houden. Na deze wenk
verdween Rafal ogenblikkelijk uit Mijn nabijheid. Dat viel de nieuwelingen
alweer erg op, in het bijzonder de hoofdman uit Bethlehem en zijn metgezellen.
[8] De hoofdman vroeg Mij dan ook onmiddellijk: 'Had ik vannacht eigenlijk geen
gelijk, toen ik die jongen, die echt een levend wonder is, voor een soort god hield?
Zijn grote wijsheid, zijn kracht en nu dit plotsklaps verdwijnen bevestigen dat toch
op nauwelijks weerlegbare wijze! Waar komt hij toch vandaan en wie zijn de
ouders van deze bijzondere jongen? Heer en Meester, daar zou U ons wel wat meer
opheldering over kunnen geven als U dat zou willen, wat ons werkelijk heel
aangenaam zou zijn!' [9] Ik zei: 'Dat zou Ik wel kunnen, als het voor jullie zieleheil
beslist noodzakelijk zou zijn; maar dat is het niet. Daarom is het voorlopig
voldoende dat jullie over zijn wezen naar waarheid van hemzelf datgene weten wat
hij jullie gezegd heeft toen jullie hem daarnaar vroegen. Als jullie hem niet
geloven, die jullie vannacht toch zoveel bewijzen van zijn waarachtigheid heeft
gegeven, dan zouden jullie tenslotte ook over hetgeen Ik jullie over hem zou
vertellen, de schouders ophalen en bij jezelf zeggen: ' Ach, hoe is dat nou
mogelijk?!' Houd je daarom aan Mijn leer, geloof in Mij en handel ernaar, dan
zullen jullie ook weldra achter het bestaansmysterie van Mijn Rafal komen!
[10] Veel te weten, terwijl je nog een puur natuurlijk mens bent, bezwaart hoofd en
hart; maar wanneer je na vele edele handelingen veel van het levende
waarheidslicht in jezelf hebt opgenomen, verlicht dat het hart en bespaart de ziel de
moeizame arbeid om vaak vruchteloos in de hersenen van haar lichamelijke hoofd
rond te woelen en het ware en juiste toch niet te vinden.
[11] Ik zeg jullie: in de geest van de mens liggen alle en -let wel eindeloos veel
waarheden verborgen! Tracht alleen maar langs de jullie nu reeds bekende wegen
tot volledige eenwording met de geest in jullie te komen, dan zullen jullie niet
meer nodig hebben om te vragen wie de ouders van Rafal zijn of waren; want de
geest zal jullie in alle waarheid binnenleiden.
[12] Ga maar eens naar de steden van Egypte en lees daar met alle vlijt gedurende
je hele leven hier op aarde al die bijna ontelbaar vele boeken en geschriften door,
dan zullen jullie als uitzonderlijke veelweters weer in jullie vaderland terugkeren;
maar daardoor zal jullie innerlijke geest nog lang niet n worden in jullie, en na
het doorlezen van vele duizenden boeken en geschriften zullen jullie van het wezen
van God, van jullie geest en van het voortleven van de ziel evenveel weten als
jullie tot nu toe geweten hebben. Hier hebben jullie in een paar uur meer geleerd en
304
overeenkomstig de volle waarheid ervaren, dan alle wijzen van de hele wereld
jullie hadden kunnen vertellen en tonen. [13] Blijf daarom op deze weg, want die
kan jullie als enige naar de levende waarheid en wijsheid in alle dingen leiden, en
zoek niet te onpas naar dingen en hun omstandigheden, waarvoor jullie nog lang
niet levensrijp genoeg zijn om die op de juiste manier te vatten en te begrijpen;
want een dergelijk nutteloos vorsen houdt de ziel alleen maar op om werkelijk
steeds dieper in haar eigen geest door te dringen!
[14] Tracht vr alles jullie levensgevoel volgens Mijn leer te ontwikkelen en te
versterken, voel samen met de arme zijn nood en lenig die naar jullie kracht en
vermogen, troost de verdrietigen, kleed degenen die naakt zijn, geef hun die honger
hebben te eten en hun die dorst hebben te drinken, help de zieken waar jullie
kunnen, verlos de gevangenen en verkondig de armen van geest Mijn evangelie -
dat zal jullie gevoel, jullie gemoed tot in de hemelen verheffen, en jullie ziel zal op
deze enig ware levensweg weldra zonder moeite n worden met haar geest uit
God en daardoor ook Zijn wijsheid en macht deelachtig worden! En dat zal toch
zeker meer waard zijn dan veel te weten in de wereld terwijl je daarbij een
gevoelloos mens bent tegenover je medemensen en door je te weinig tot leven
gewekte gevoel aan jezelf het getuigenis moet geven dat je nog heel ver af staat
van het ware leven in de geest!
[15] Ik zeg jullie: de geest, die het enig levende in de mens is, is puur liefde en het
tederste en eeuwig hoogst welwillende gevoel van die liefde. Wie zich derhalve
inspant om die liefde van de geest en haar tederste en eeuwig meest welwillende
gevoel steeds meer in zijn zelfzuchtige* (*'Zelfzuchtige' is in de grondtekst
achteraf door Lorber zelf toegevoegd. ) ziel op te nemen en daarin ook steeds
sterker, krachtiger, moediger en volgzamer wordt, die bevordert daardoor de
volledige eenwording van de geest met de ziel; en als de ziel dan tot pure liefde en
wijsheid wordt in haar tederste en meest welwillende gevoel, dan is zo'n zielook
geheel en al n met haar geest en is daardoor dan ook in het meest levende bezit
van alle wonderbaarlijke levens en zijnsvermogens van haar geest, en dat is dan
toch zeker meer waard dan alle scholen van de wereldse geleerden op aarde
doorlopen te hebben, maar daarbij een streng en gevoelloos mens te blijven.
[16] Laat daarom voorlopig al het onnodige onderzoek naar de vele
omstandigheden van de dingen en hun verschijnselen, oorzaken en gevolgen in de
wereld achterwege, want dat brengt de ziel zelfs nog in geen honderd jaar ook
maar een millimeter dichter bij haar ware levensdoel; want daardoor kan ze niet tot
een ware, innerlijke kennis komen, maar alleen tot een uiterlijke, oppervlakkige en
versnipperde kennis en een blind gissen naar alles, waaruit nooit geordende en
samenhangende kennis en inzicht voort kunnen komen en waardoor de ziel dus in
een voortdurend angstig zoeken verkeert, wat haar weinig echt levensheil oplevert.
[17] Wat voor jullie noodzakelijk was om te weten voor het vernietigen van het
vele bijgeloof, dat voortvloeide uit de natuur van de dingen van deze wereld, dat
heeft men jullie dan ook niet onthouden, maar men heeft het getrouwen waar
beschreven en als getuigenis van de waarheid ook op een wonderbaarlijke manier
aanschouwelijk gemaakt. En dat moet jullie voorlopig genoeg zijn! Het verdere tot
in het oneindige moeten jullie nu zelf trachten te bereiken en te verwerven, langs
305
de weg die jullie duidelijk en waarachtig getoond is; dan zullen jullie het werkelijk
niet meer nodig hebben om te vragen wie Rafal is en wie zijn ouders zijn! -
Hebben jullie dat nu goed begrepen?'
Hoofdstuk 151: Hulp van de Heer op de weg naar de voleinding
[1] De hoofdman zei: 'Wat mij betreft is het nu helemaal duidelijk en ik geloof dat
dat ook bij de anderen het geval is. Het is natuurlijk wel een heel nieuwe
levensleer, die nog nooit door de mond van een mens zo duidelijk uitgesproken is,
hoewel enkele mij bekende oude wijzen er ook al toespelingen op gemaakt hebben,
die echter helaas niet bij de wijsgeren zelf en nog minder bij hun leerlingen tot een
levende oefening zijn geworden en daarom ook zonder resultaat moesten blijven.
Maar hier ligt de zaak weloneindig veel anders! Want U treedt op als een
onloochenbare Meester van al het materile en geestelijke bestaan en leven en U
onderricht ons helder over dingen die vele wijsgeren overigens slechts zijdelings,
niet duidelijk en erg verhaspeld aangeroerd hebben; en daarom moet dan ook alles
wat U ons hier geleerd en getoond hebt, waar zijn, en wie zich naar deze leer van U
zal richten, zal ook altijd feilloos moeten bereiken wat U ons als een levend waar
gevolg daarvan toegezegd, duidelijk uitgelegd en beloofd hebt, en daarom zullen
wij dan ook geen van allen verzuimen om Uw leer in daden om te zetten.
[2] Maar dat is natuurlijk geen kleinigheid en het vervullen van Uw leer zal met
heel wat moeilijkheden gepaard gaan; maar wanneer men iets echt serieus wil -wat
ons Romeinen eigen is -dan kan men ook het moeilijkste ten uitvoer brengen. Bij
mij zal het aan een ernstige wil niet ontbreken; maar nu komt het ook op U aan,
Heer en Meester, dat U een trouwe en serieus willende navolger en uitvoerder van
Uw leer met de almacht van Uw geest te hulp komt, wanneer men zo nu en dan,
omdat men maar een mens is, toch zwak en moe zou kunnen worden. Weliswaar
kan een mens door heel serieus te willen veel en grote dingen bereiken; maar toch
niet echt alles! Maar met Uw hulp zou men altijd zeker kunnen zijn van het
resultaat.' [3] Ik zei: 'Wat jij wenst, is al sinds eeuwigheid de zaak van Degene die
in Mij woont, want zonder Mij kunnen jullie nooit iets werkelijk verdienstelijks
voor het eeuwige leven van jullie ziel doen! Maar toch moet iedereen eerst vanuit
zijn vrije wil zoveel doen als hij kan; en dan zal Ik heel zeker en betrouwbaar al het
andere doen.
[4] Maar eerst moet jij zelf je ogen bewust afwenden van de verlokkingen en
bekoringen van de wereld en evenzo je andere vleselijke zinnen en moet je je
wereldse begeerten meester worden; als je dat niet wordt, zal Ik jou daarom wat je
lichamelijke zinnen betreft niet blind, doof en stom maken, en zul je er
voortdurend mee te kampen hebben. Maar als je het eenmaal tot een half
meesterschap over je vleselijke zinnen gebracht zult hebben, zal Ik jou daarna wel
heel spoedig het hele meesterschap geven, daar kun je absoluut zeker van zijn.
[5] Maar als een mens zich zo nu en dan iets echt ernstig voorneemt en zegt: 'Heer,
van nu af aan zal ik onwankelbaar volharden in mijn voornemen!', maar
vervolgens naar buiten gaat, en er weer zulke verleidelijke dingen in de wereld op
hem afkomen, dat hij zijn zinnen daar niet vanaf kan keren en hij opnieuw zwak,
306
zij het ook niet slecht, wordt -ja, zo'n mens komt niet verder, blijft steeds op
hetzelfde punt staan en komt daardoor ook niet voor een vierde deel tot
meesterschap over de begeerten van zijn zinnen.
[6] In dit geval, waarin zijn liefde heen en weer zwalkt tussen de bekoringen van
de wereld en Mij, en nog niet voor de helft aan Mijn zijde komt, ja, dan kan Ik zo'n
windvaan van een mens nog niet ondersteunen en hem volledige standvastigheid
geven. Want omdat de mens een vrije wil heeft, die hem ten behoeve van het leven
verleend is, moet hij zelf een goed begin maken; de volledige voltooiing is
vervolgens Mijn aangelegenheid! Wanneer jij dat op de juiste manier begrepen
hebt, handel daar dan naar, dan zal Mijn hulp niet uitblijven!'
[7] Daarmee was de hoofdman dan ook tevreden en sprak daar direct heel ernstig
over met zijn metgezellen en ook met de andere Romeinen.
Hoofdstuk 152: Over de goddelijke orde op de geestelijke levensweg
[1] De Romein Marcus, die heel aandachtig naar ieder woord van Mij tegen de
hoofdman geluisterd had, kwam naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester! Ik heb de
betekenis van Uw woorden goed begrepen en de strekking ervan diep in mijn hart
geprent; maar ik kan het toch niet laten om hier openlijk te bekennen, dat het leven
van de mens onder zulke omstandigheden, waarin hij zichzelf moet ontwikkelen,
absoluut geen grapje is. De regel is vlug en gemakkelijk uit te spreken, maar niet
zo vlug en gemakkelijk ten uitvoer te brengen!
[2] U zei, dat de mens het tot een half meesterschap moet brengen in het
overwinnen van zijn zinnen en begeerten en ook van de vooral in zijn jonge jaren
steeds overwegende hang naar de bekoorlijkheden van de wereld, voordat hij mag
hopen dat U hem zult ondersteunen en dan tot het volledige meesterschap zult
brengen. Dat klinkt weliswaar heel goed en waar en tot op zekere hoogte ook
gemakkelijk en men ziet ook al gauw in, dat het volgens Uw scheppende orde ook
wel zo zal zijn en moet zijn. Maar wanneer men bedenkt dat het voor bijna ieder
jong mens, over wie de bekoringen en verlokkingen van de wereld steeds een
grotere macht hebben dan over iemand die al ouder begint te worden en de
aantrekkelijkheden van de wereld heel gemakkelijk de rug toekeert, wel
buitengewoon moeilijk is om zich met al zijn zinnen en begeerten van de wereld af
te keren en met mannelijke kracht de geestelijke weg op te gaan en daarop voort te
gaan. Aangezien het hier gaat om het allerhoogste en belangrijkste van de mens,
zou ik toch de volgende vraag willen stellen, die mij naar mijn menselijke wijze
van denken verstandig toeschijnt, namelijk of het voor iedereen niet vruchtbaarder
zou zijn als U, o Heer en Meester, hem liever ten tijde van zijn grootste zwakheid
helpend ondersteunt en hij het zodoende met Uw hulp voor de helft tot het
levensmeesterschap zou brengen, waarna het bereiken van de tweede helft met
behulp van eigen levenskracht en wilskracht niet zulke grote moeilijkheden zou
opleveren als het bereiken van de eerste helft van het levensmeesterschap .
[3] Ik weet immers uit mijn hoogsteigen levenservaring, met hoeveel kracht de
bekoringen van de wereld dikwijls mijn hele betere denken en willen tegen de
grond sloegen, mijn fantasie opzweepten en mijn hele gemoed met brandende
307
hartstochten vulden! J a, Heer en Meester, toen zou het goed geweest zijn als U dat
onstuimige geweld van mijn hartstochten in mij had helpen temperen! Nu temper
ik ze met weinig moeite heel gemakkelijk zelf en op heel veel punten komt de
zelfverloochening vanzelf Natuurlijk is dat geen verdienste, als men met zijn
levenskracht alleen maar met kleine dwergen van wereldse hartstochten te kampen
heeft en ze daarom ook gemakkelijker bestrijdt en overwint dan in de krachtige
jeugd, waarin een heelleger van gepantserde reuzen van hartstochten op de mens
afstormen en de zwakke strijder gemakkelijk en volkomen verpletteren.
[4] Wanneer er bijvoorbeeld in een kleiner of groter dorp een huis in brand is
geraakt, dan geloof ik dat het tijdens de brand toch hoog tijd is om degene wiens
huis in brand geraakt is, te helpen blussen; want als het hem lukt om zijn huisbrand
zelf meester te worden, en de helpers komen daarna pas, wanneer het grootste
gevaar al geweken is, dan lijkt het mij dat hun hulp niet op het juiste moment
kwam! Maar ik wil deze vraag van mij niet reeds als maatgevend zelf beantwoord
hebben door wat ik nu gezegd heb, en vraag U dus om Uw mening!'
[5] Ik zei: 'Mijn vriend, je hebt ook deze keer heel verstandig gesproken en hebt
helemaal gelijk, volgens de aardse wijze van denken en de daarmee tevens te
verbinden wijze van handelen; maar Ik ken de mens en zijn levensproces
ontegenzeglijk beter dan jij of welk ander verstandig mens dan ook, en Ik kan jou
en jullie allemaal de kwestie van de ware levensontwikkeling dan ook niet anders
tonen, uiteenzetten en geven dan zoals die volgens de volste waarheid is en ook
niet anders kan zijn. [6] Volgens het aardse verstandige denken van de mensen zou
in de hele wereld der schepselen op deze aarde bijna alles bekritiseerd kunnen
worden; maar volgens de hoogste liefde en wijsheid van God moet alles zo worden
en zijn als het wordt en is.
[7] Is het in zekere zin niet vreemd, dat God de mens een zwaar lichaam gegeven
heeft, dat hij in de eerste plaats moeilijk en moeizaam moet ronddragen en
meeslepen en waarmee hij onverwachts van een hoogte kan vallen en regelrecht de
dood kan vinden? Zou het niet verstandiger geweest zijn om de mens net zo'n licht
lichaam te geven als een mug -dan zou de mens daarmee van de grootste hoogte
naar beneden kunnen springen en hem zou duidelijk geen kwaad overkomen, en als
hij in het water zou vallen, zou hij ook niet ondergaan en verdrinken!
[8] Maar hoe zou het een mens met zo'n licht lichaam vergaan in een storm of ook
al bij een maar enigszins hevige wind? Zou die hem niet weldra als een donsveertje
optillen en hem wegdragen, vaak vele dagreizen ver? Hoe zouden mensen met
zulke lichte lichamen dan op aarde hun thuis hebben en kunnen houden? Zouden
ze met hun als lucht zo lichte en tere handen de zware aarde wel kunnen bebouwen
en stevige woonhuizen voor zichzelf kunnen bouwen ?
[9] Door dit voorbeeld zul je nu wel begrijpen waarom een mens op deze aarde een
zwaar lichaam moet hebben, ook al is hij zodoende blootgesteld aan veel gevaren,
die hij echter met behulp van zijn verstand en zijn vermogen tot beoordeling ook
altijd kan bestrijden en uit de weg kan ruimen, wanneer hij dat maar ernstig wil;
want alleen diegene komt om in het gevaar, die zich vaak moedwillig in het gevaar
begeeft. Maar laten we onze kritische beschouwing over de geaardheid van veel
schepselen nog wat voortzetten! [10] Wat denk je: is het verstandig dat
308
bijvoorbeeld kiemende planten, terwijl ze nog uiterst teer zijn, zich boven de grond
van de aarde beginnen te verheffen in een tijd die meestal nog ruwen stormachtig
is, en vanwege hun zwakte en teerheid maar al te vaak en gemakkelijk door de
stormen sterk beschadigd worden en daarna niet tot nut van de mensen of dieren
tot vruchten kunnen uitgroeien en rijpen? Zou het eigenlijk niet verstandiger zijn
om de gewassen direct al vanaf het begin zo volledig sterk geworden uit de grond
van de aarde te laten ontstaan, dat de ruwe stormen hun dan niet meer kunnen
deren, of om in die eerste tijd van ontwikkeling de ruwe en kwade stormen te
gebieden dat ze moeten blijven rusten? Kijk dat zou de menselijke schranderheid
toch op heel goede gronden van de wijze en almachtige Schepper van alle dingen
kunnen verlangen; want waarom zou je iets zich laten ontwikkelen in een tijd,
waarin datgene wat zich ontwikkelt nog aan duizend vijanden en gevaren
blootgesteld is?! [11] Kijk, zo denken en piekeren vele duizenden mensen vaak
met hun begripsvermogen .en hun wereldse verstand; maar daarom kan God toch
niet buiten Zijn eeuwige orde treden en laat Hij voortdurend alles wat zich
ontwikkelt uiterst teer en zwak beginnen, omdat alleen Hij weet en ziet onder
welke omstandigheden uit de natuurgeesten een steviger ontwikkeling en bestaan
bewerkstelligd kan worden.
[12] Maar God beschermt daarbij toch altijd de tere ontwikkeling van een
geschapen ding en in de tijd van de oogst is er dan toch vrijwel steeds zoveel van
alles, dat de mensen, in het bijzonder zij die God liefhebben en zich aan Hem
toevertrouwen, in alle opzichten genoeg hebben en God ook voor alles danken. J a,
er kunnen ook tijden en jaren zijn, die mager zijn en de mensen vaak het meest
noodzakelijke niet geven; maar zulke tijden laat de Heer alleen dan komen,
wanneer de mensen uit louter werelds belang begonnen zijn Hem helemaal te
vergeten. Maar voor de mensen die ook in de dagen van beproevingen en
kwellingen nog aan God de Heer vasthouden, zal ook in zulke tijden gezorgd
worden en zij zullen zeker weinig nood leiden, wat Ik je volstrekt kan verzekeren.
[13] En kijk, zo zou Ik voor jou op het gebied van de dingen van de natuurlijke
wereld nog vele dingen op menselijke wijze kunnen bekijken en bekritiseren; maar
daarom zou Ik de eenmaal sinds eeuwigheid bestaande wetten van Mijn orde toch
niet kunnen opheffen of een andere vorm geven!
[14] En kijk nu verder! Zoals het met al het geschapene gesteld is, zo is het volgens
Mijn orde ook met het verkrijgen van het meesterschap over het leven van de
mens. Hij moet nu eenmaal aanvankelijk zelfstandig optreden en met de hem
gegeven wapenen tegen de op hem afstormende hartstochten beginnen te strijden.
Als hij dat doet, zal hem al naargelang de mate van zijn overwinningen daarvan
ook voor verdere en ernstiger gevechten en overwinningen hulp door Mij verleend
worden, en zo zal hij tenslotte toch, ondanks alle stormen die hem aan alle kanten
weerstreefden het doel van het leven bereiken, zoals jij als heiden, die door vele
hartstochten belaagd bent, nu toch doordat Ik je tegemoet ben gekomen het echte
levensdoel al zo goed als volledig bereikt hebt. -Heb je dat nu in de juiste geest in
je opgenomen?' [15] Marcus zei: 'Heer en Meester, ik geloof dat ik de geest van
Uw woorden van de goede kant goed in me heb opgenomen en begrepen heb!
Maar wanneer ik aan ons Rome denk, en in het bijzonder aan de verwekelijkte en
309
wereldse genotzuchtige bewoners ervan, dan word ik echt bang; want deze
wereldse mensen kennen nu alleen maar hun verhemelte, hun buik, de grootste
luxe en hebben een onverzadigbare drang naar genoegens van allerlei soort.
Bovendien is bij de meesten de ergste hoogmoed in een zodanige graad
ingeworteld, dat zij de mensen van de armere klasse helemaal niet meer tot de
mensen rekenen en met hen doen wat hun belieft en wat hun ook maar enig
genoegen verschaft, hoe onterend en diep beledigend dat ook is voor de menselijke
waardigheid. [16] Het is niet genoeg, dat men in de grote meer dan rijke huizen en
paleizen voortdurend de ene zwelgpartij na de andere houdt en zich daarbij tot
waanzin toe bedrinkt, maar men zorgt daarbij ook voor de brutaalste lusten voor
het oog en strelingen voor het oor. Bij een dergelijk feestgelag laat men ook
kampvechters komen, die tot groter vermaak van de gasten ofwel met het zwaard
net zolang moeten vechten tot er n ter plaatse dood blijft, of er moeten twee
atleten net zolang met elkaar worstelen, tot de sterkste en behendigste zijn
tegenstander zodanig beschadigd heeft door hem herhaaldelijk op de grond te
gooien en door geweldige vuistslagen, dat hij daarna al gauw de geest geeft; en dan
worden de kampvechters er vr het gevecht nog nadrukkelijk op gewezen, dat ze
ten eerste waardig moeten vechten en dat ten tweede de gedode met alle
waardigheid moet sterven.
[17] J a, Heer en Meester, als ik nu aan dat alles terugdenk en daarnaast Uw
goddelijke leer beschouw, dan kan ik niet anders dan echt bang worden! En dan
bedoel ik eigenlijk dat bij een volk, dat zedelijk zo vreselijk ontaard is, waar het
weliswaar in de grond van de zaak niets aan kan doen, op wonderbaarlijke wijze
Uw hulp zou moeten komen om het van tevoren te bewerken, zodat wij vervolgens
Uw woord op een iets meer bemeste grond zouden kunnen uitstrooien, waar het
met meer zekerheid goede wortels zou vormen en tot een zegenrijke vrucht zou
opgroeien. Want zoals er nu nog aanzienlijke en meer dan rijke Romeinen zijn, zal
Uw leer moeilijk of helemaal geen ingang bij hen vinden, behalve alleen maar
incidenteel in een of ander huis dat gelijk is aan het onze. Deze weldoordachte
bedenking is dan ook de reden, waarom ik zojuist die vraag gesteld heb.'
Hoofdstuk 153: De Heer onderwijst de Romeinen
[1] Daarop zei Ik: 'Vriend, hoe slecht het er in Rome en zijn elders gelegen landen
uitziet, weet Ik wel het allerbest en Ik heb jullie ook reeds op deze slechte
toestanden gewezen, met de bedoeling dat jullie, waar zulke dingen nog plaats
vinden, de aan jullie toevertrouwde jeugd er verre van houden! Maar toch zijn er in
Rome ook nog mensen, die net als jullie geen vreugde beleven aan al die gruwelen
en ze verafschuwen; en die hoeven nu niet meer op een wonderbaarlijke wijze van
tevoren bemest te worden, opdat Mijn woord wortel in hen schiet, want daar zijn
zij al voor bemest. [2] Maar degenen die nog aan de oude, slechte zeden en
gewoonten hangen, zijn met geen enkele voorafgaande wonderbaarlijke bemesting
hoe dan ook rijper en ontvankelijker voor Mijn leer te maken; voor hen moet er iets
heel anders komen om hen uit hun oude bedwelming te wekken! Daar zal op het
juiste moment en de juiste plaats ook wel voor gezorgd worden. .
310
[3] Maar er zullen ook nu al verscheidene mensen die nog sterk vasthouden aan de
oude, slechte feestelijkheden en het wilde, oorlogszuchtige volksvermaak, daar
afstand van beginnen te nemen, wanneer ze met jullie in gesprek zullen komen
over wat jullie hier gehoord, gezien en meegemaakt hebben.
[4] Maar om jullie, Romeinen, niet in Rome terug te laten keren zonder de door
jullie verlangde wondermest voor het zaaien van Mijn leer, wil Ik jullie nu als
gevolg van jullie sterke geloof in Mij de macht geven om door het opleggen van
jullie handen alle zieken en gebrekkigen te kunnen genezen, wat aan jullie
woorden een grote kracht en uitwerking zal geven.
[5] Maar met de kracht die Ik jullie nu gegeven heb moeten jullie vooral niet gaan
pronken en laat je daarvoor door niemand op welke manier dan ook bewonderen of
eren, maar vertel en toon degenen die genezen aan wie zij hun genezing in wezen
te danken hebben, en aan wie daarvoor alleen eer, lof en dank toekomt! Ik geef
jullie deze kracht vanuit de macht van Mijn wil om niet, genezen jullie derhalve de
mensen die jullie hulp nodig zullen hebben, dan ook om niet!
[6] En ik geef jullie deze kracht nog op zodanig verhoogde wijze, dat jullie de
mensen ook kunnen genezen als ze zich op welke afstand ook bevinden, als jullie
hun in gedachten en in het vaste geloof en je vaste wil in Mijn naam de handen
opleggen. [7] Voorzien van deze kracht zullen jullie, bij een wijs gebruikt ervan,
vele in het duister verkerende mensen tot het geloof in de enig ware God brengen,
daardoor tot het licht des levens en de volle waarheid, en hun zielen bijgevolg ook
tot het eeuwige leven. [8] Maar neem, al is het maar voor de uiterlijke schijn geen
deel aan de vele oude, heidense dwaasheden; want het aanschouwen daarvan zou
jullie hart met ergernis vervullen en tegenover de dwazen van de wereld
verbitteren -en het komt de ziel niet ten goede, als het hart vol gal raakt!
[9] Bedenk altijd dat de grootste kracht en macht van de geest in de mens zich
openbaart in liefde, geduld, zachtmoedigheid en erbarming en daarin machtig
werkzaam tot uitdrukking komt; want als jullie een dwaas met liefde en geduld niet
op het juiste spoor kunnen brengen, dan zullen jullie dat met ergernis en toorn nog
minder kunnen. Het is weliswaar ook noodzakelijk dat men zo nu en dan, waar dat
nodig is, met de juiste ernst optreedt; maar achter die ernst moet toch steeds de
liefde oplichten in het gewaad van de echte goede wil. Als dat niet het geval is, dan
is de ernst niets anders dan blind en nutteloos lawaai, dat veel meer schade dan
voordeel oplevert. [10] Maar waar jullie op het eerste gezicht gemakkelijk zullen
merken dat de een of andere mens of ook meerdere mensen te vast en te diep in
allerlei afgodische dwaasheden van de wereld begraven zijn en geen oor en al
helemaal geen hart hebben voor de stem van de waarheid, keer je dan van hen af en
ga niet met hen om -behalve als zo'n dwaas naar jullie toe zou komen om iemand
van jullie te horen, of wanner hem iets mankeert, hulp van jullie wil hebben! Als
dat zou gebeuren, breng hem dan in verstandige en voor hem begrijpelijke
bewoordingen zijn dwaasheden onder ogen, en als hij dat geaccepteerd heeft, geef
hem dan ook de gevraagde hulp! Maar geef hem tegelijk met de hulp de
vermaning, dat hij in het vervolg niet meer in de oude dwaasheid en de zonden
daarvan moet volharden, omdat zijn leed een tweede keer nog veel erger zal
worden dan de eerste keer, waarvoor jullie hem hulp hebben verleend. Wanneer
311
jullie deze raad van Mij altijd zullen opvolgen, zullen jullie in Mijn naam
gemakkelijk kunnen werken en handelen en zullen jullie ook rijkelijk de beste
levensvruchten oogsten.
[11] Wanneer jullie zelf goede leerlingen in Mijn naam opgeleid zullen hebben,
kunnen jullie hun in Mijn naam ook weer de handen opleggen, dan zullen ze
daardoor ook de kracht in zichzelf gewaar worden die Ik door Mijn wil nu reeds
aan jullie heb verleend. [12] Maar Ik wijs jullie er vooral nog eens op dat noch n
van jullie, noch later een of ander van jullie leerlingen ooit buiten de grenzen van
de ware liefde, beheersing, geduld, zachtmoedigheid en erbarming moet treden;
want een dergelijk overschrijden van de grenzen zou maar al te gauw allerlei tegen
jullie zelf gerichte haat, vervolging en oorlog tot gevolg hebben! Neem dat dus
vooral in acht, als jullie niet in plaats van zegen tweedracht, ergernis, woede, haat
en vervolging onder de mensen willen verspreiden!
[13] Er zal weliswaar in deze wereld nog veel tweedracht en de kwade gevolgen
daarvan onder de mensen ontstaan, zoals er op een akker ook veelonkruid tussen
de zuiverste tarwe opkomt, maar de zuivere tarwe, ook al gedijt die niet zo
rijkelijk, zal en moet toch zuivere tarwe blijven, en van jullie moet altijd gezegd
kunnen worden dat jullie geen onkruid tussen de tarwe op de akker van het leven
gezaaid hebben. Grif deze woorden van Mij heel diep in jullie hart, dan zullen
jullie werken rijk aan zegen zijn! Hebben jullie dit nu allemaal goed in je
opgenomen?' [14] Met verbaasde, blijde gezichten zeiden de voorname Romeinen:
'J a, Heer en Meester, en wij danken U ook van ganser harte voor zo'n grote aan ons
verleende genade die U nu, zonder dat wij U daarom durfden te vragen, uit de
eindeloze volheid van Uw liefde zomaar aan ons geschonken hebt! En dat wij die
kracht nu ook werkelijk van U ontvangen hebben, dat hebben wij ook diep van
binnen gevoeld, toen U ons die met de almacht van Uw wil geschonken hebt; want
er ging als het ware een stroom van vuur door ons heen, en wij voelden
onmiddellijk een machtige geloofs en wilskracht in ons, zodat wij er nu werkelijk
van overtuigd zijn dat wij in Uw naam met onze wil nu ook al direct hele bergen
met de dalen gelijk zouden kunnen maken. En hoezeer Uw kracht in ons, die U ons
verleend hebt, ook moge toenemen, wij zullen daar steeds alleen in geval van echte
nood in zoverre een wijs gebruik van maken, als U ons aangeraden hebt en
waarvoor U ons die kracht ook alleen door Uw genade geschonken hebt!. O Heer
en Meester J ezus J ehova Zebaoth! Is het zo goed?'
Hoofdstuk 154: Het gebruiken van de kracht om wonderen te doen
[1] Ik zei: 'Zeer zeker! Maar als iemand van jullie een nog hogere kracht in zich
voelt, dan kan hij die ook gebruiken, wanneer dat ergens op de juiste tijd en plaats
zinvol is, maar nooit ofte nimmer om te tonen wat hij allemaal kan, maar alleen als
hij daarmee in het verborgene, in het bijzijn van weinige en wijze getuigen, in een
of ander opzicht iets werkelijk goeds voor de mensen kan bewerkstelligen! Ik kan
jullie namelijk niet enkel de kracht schenken om alle lichamelijke ziekten van de
mensen te genezen; want wie deze kracht volkomen ontvangen heeft, zoals jullie
nu, heeft daarmee ook de kracht voor heel veel andere dingen ontvangen!
312
[2] Maar hij moet zich daarmee niet aan de mensen vertonen opdat die zich over
hem zullen verbazen en vervolgens ook alles vast geloven wat hij hun verkondigt;
maar de bezitter van zo'n hogere geestkracht uit Mij moet zich ook steeds tot Mij
wenden met de vraag: 'Heer, als het ook Uw wil is dat ik nu gebruik maak van de
door U aan mij verleende kracht, laat mij dat dan weten in mijn hart en verenig Uw
almachtige wil met Uw genadig aan mij verleende kracht! Maar als het niet tevens
Uw wil is, maak mij dat dan ook kenbaar volgens Uw liefde, wijsheid en genade!'
Dan zal Ik zo'n deemoedige vraag in het hart van de vraagsteller altijd
ogenblikkelijk met ja of nee beantwoorden en Ik zal hem ook helder de reden
tonen waarom er een teken gedaan of achterwege gelaten moet worden. De bezitter
van zo'n door Mij aan hem verleende kracht zal echter ook zonder Mijn volledige
instemming het wonder wel kunnen verrichten, maar het zal voor hem en nog
minder voor degenen voor wie hij het gedaan heeft, van geen enkel nut zijn, -en dat
kunnen jullie ook goed onthouden! Want wie in alle opzichten volkomen met Mij
zal wandelen en handelen, diens werken zullen ook altijd van de ware zegen
vergezeld gaan. [3] Maar onthoud vooral wat Ik jullie en alle leerlingen op de
Olijfberg aangegeven heb, namelijk dat jullie, die Mijn evangelie aan de mensen
overbrengen, er hoofdzakelijk naar moeten streven om alleen door middel van de
macht van het woord te werken! Want een mens die door het woord tot volledige
bekering wordt gebracht is een grotere aanwinst voor Mijn Godsrijk dan duizend
mensen die door tekenen en wonderen gedwongen werden Mijn leer aan te nemen.
Want het zuivere woord en het licht daarvan blijven eeuwig, maar de tekenen
vergaan en hebben voor de nakomelingen, die daar geen getuige van geweest zijn,
vrijwel geen enkele waarde. Die dingen worden namelijk wel slechts blindelings
geloofd als iets buitengewoons dat in de geschiedenis gebeurd is, maar ze
verschaffen de gelovige toch geen volledige overtuiging van de waarheid van Mijn
leer en verleiden anderen, leeglopers die steeds sterk tot bedrog geneigd zijn, maar
al te gauw en gemakkelijk tot het doen van valse tekenen en wonderen en daarmee
de toeschouwers tot een duister bijgeloof
[4] Het zuivere woord is echter een licht op zichzelf en heeft geen tekenen nodig
tot getuigenis van de waarheid in zichzelf, omdat het zelf het grootste teken aller
tekenen en het hoogste wonder aller wonderen is. [5] Als Ik in jullie bijzijn niets
anders dan de meest verbazingwekkende tekenen gedaan zou hebben, dan zou dat
voor jullie even weinig nut gehad hebben als de wonderen van magirs en
tovenaars, die zij vaak tot jullie vermaak deden; alleen zouden jullie de door Mij
gedane tekenen veel buitengewoner hebben gevonden dan die van de magirs en
tovenaars, en jullie zouden daar nog langer over hebben kunnen vertellen
[6] Wat jullie echter nu innerlijk zo helder verlicht en ook tot leven heeft gewekt,
was Mijn woord en niet de tekenen, waarvan Ik er zoveel voor jullie ogen gedaan
heb. Als Ik nu nog meer tekenen voor jullie zou doen, dan zouden jullie je daarover
weliswaar opnieuw verbazen, maar direct daarna aan Mij vragen: 'Heer, hoe was U
in staat dit teken te doen en hoe ging het in zijn werk, dat door Uw woord en wil
bijvoorbeeld brood en wijn ontstonden?' J a, dan zou Ik Zelf toch weer naar het
woord grijpen en, zoals Ik dat tegenover jullie steeds gedaan heb, het wonder op
zo'n manier verklaren dat jullie met je verstand zouden begrijpen hoe Ik in staat
313
ben een dergelijk wonder te doen! [7] Welnu, wanneer dan alweer het woord en
niet het teken verlichting kan brengen, dan kan het zuivere en waarheid bevattende
woord als zodanig dat toch ook alleen, zonder een voorafgaand teken! Daarom is
de hoofdzaak en de belangrijkste voorwaarde voor het leven alleen in het woord
gelegen, en niet in het teken!
[8] Het doen van een teken, als de mens daarvoor de kracht verleend is, zoals jullie
nu, kan alleen een werkelijk goede uitwerking binnen Mijn orde hebben, wanneer
een mens, die in staat is om een teken te doen, het uit liefde tot zijn naaste in het
verborgene doet, om hem in Mijn naam van nut te zijn. Ik ben echter Degene die
dat ziet, ook al gebeurt het nog zo verborgen, en Ik zal degene die in stilte tekenen
verricht ook weten te belonen op dezelfde manier als hij in Mijn naam het teken
gedaan heeft. [9] Als jullie een zieke voor de ogen van de mensen openlijk de
handen opleggen, opdat het beter met hem zal gaan, dan hebben jullie ten behoeve
van het getuigenis voor de waarheid van Mijn woord meer dan genoeg gedaan;
maar in het geheim, zonder openlijke getuigen, kun je het vele malen per dag doen
en arme lijdende mensen van hun ellende bevrijden zonder dat ook maar n van
hen te weten komst wie hem van zijn kwelling verlost heeft. Ik zeg jullie: een
dergelijke genezing geldt bij Mij meer dan honderd zichtbare genezingen voor de
ogen van de wereld! Gebruik daarom de door Mij nu aan jullie gegeven kracht
altijd volgens de bedoeling die Ik jullie bekendgemaakt heb, dan zal Ik jullie
daarvoor weten te zegenen.. Hebben jullie ook dit nu goed begrepen?'
[10] Dankbaar beaamden allen ook dat en dachten nu diep na over alles wat ze van
Mij gehoord hadden. [11] Maar nu kwam ook de hoofdman uit Bethlehem naar Mij
toe en zei: 'Heer en Meester! Ik ben ook een Romein en geloof vast in U en heb U
zeer lief! U hebt nu die tien Romeinen iets groots gegeven en hun ook getrouw
getoond hoe ze dat allemaal moeten gebruiken. Zou U ook mij niet eenzelfde
genade willen schenken? Werkelijk, ik zou er altijd het juiste gebruik van maken
en in het bijzonder tegenover de Farizeen met hun leugenachtige tongen zou ik
een dergelijke genadegave heel goed kunnen gebruiken; want deze mensen maken
het volk wijs dat zij ingeval van nood zelfs de doden uit de graven weer tot leven
zouden kunnen wekken, als ze dat maar zouden willen en mogen! Dergelijke
woorden zijn vanzelfsprekend niets anders dan loze opschepperij, waarachter nog
nooit enige waarheid is schuilgegaan! Als ik nu ook zo'n geheime innerlijke kracht
zou hebben, zou ik wel weten wat ik ten opzichte van die nietszeggende
schreeuwers zou moeten en ook zou doen!'
[12] Ik zei: 'Dat weet Ik wel van tevoren en juist daarom geef Ik je nu nog niet zo
'n kracht; want jij hebt er nog niet de juiste rijpheid voor. Maar jij hebt nu ook het
zuivere woord en kunt het gebruiken, en dat is, zoals Ik zojuist duidelijk heb laten
zien, veel meer waard dan het doen van tekenen! Gebruik dus eerst met succes wat
je hebt, daarna zal al het andere je erbij gegeven worden.'
[13] Toen de hoofdman dat van Mij hoorde, was hij daarmee ook tevreden en zei:
'Dat is waar, en daarom ook goed! Heer, alleen Uw wil geschiede!'
[14] Ik zei: 'Dat, vriend, is meer waard dan het doen van duizend tekenen!'
[15] Toen Ik dat gezegd had, was het al tamelijk licht geworden en uit J eruzalem
314
kwamen er drie Essenen, die ergens gehoord hadden dat ze in Bethani bij Lazarus
konden navragen waar Ik Mij wellicht ophield.
Hoofdstuk 155: De Essenen klagen hun nood bij de Heer (3.5.1861)
[1] Zoals gewoonlijk bekeken wij nu heel rustig de verschillende taferelen van de
ochtend; enkele leerlingen spraken echter met elkaar over de aan de tien Romeinen
geschonken gaven om wonderen te doen en benijdden hen daar heimelijk om.
[2] En intussen bracht een dienaar van Lazarus ook al de drie uit J eruzalem
aangekomen Essenen naar Mij toe op de heuvel, stelde hen eerst voor aan Lazarus,
die hen daarna pas bij Mij bracht. [3] Ik vroeg hun direct wat ze wilden, zodat ze in
het bijzijn van getuigen hun hart konden luchten; want Ik wist voor Mijzelf allang
waarom ze Mij gezocht hadden en waarom ze nu naar Mij toe waren gekomen.
[4] Zij bogen alledrie diep voor Mij, en n van hen zei: 'Heer en Meester, enkele
maanden geleden zijn er ook afgezanten van ons naar U toegekomen en hebben
van U aanwijzingen gekregen hoe wij in ons instituut, dat nu een algemeen en
groot aanzien geniet, vanuit de enige waarheid moeten handelen, omdat wij anders
binnenkort tijden zullen beleven waarin allerlei onheil over ons zal losbreken. Wij
hebben dan ook gedaan, wat die teruggekeerde afgezanten ons nadrukkelijk als Uw
wil meedeelden en hebben sindsdien ook niet n vals wonder meer gedaan, terwijl
de afgezanten ons namens U de volle verzekering gaven dat wij, als wij zelf
precies volgens Uw leer zouden gaan leven en handelen en serieus daarbij zouden
blijven, in Uw naam zeker in staat zouden zijn de grootste en meest echte tekenen
te doen, wanneer het nodig zou zijn.
[5] Maar daardoor zijn wij nu in vele opzichten werkelijk in nood geraakt en weten
ons geen raad, en nog minder hoe we onszelf eruit moeten redden; want ten eerste
komen er nu dag aan dag uit alle windstreken allerlei mensen en velen brengen ons
een groot aantal gestorven kinderen om hen weer tot leven te wekken en huilen en
klagen verschrikkelijk als wij ze niet aannemen om ze weer op te wekken,
waarvoor ze ons bijna onder goud, zilver, edelstenen en parels willen bedelven.
Alle nog zo goede redenen die wij hun aangeven, waarom wij dergelijke wonderen
niet meer mogen en willen doen, blijven vruchteloos, en vanwege onze rust en
veiligheid zijn wij genoodzaakt de dode kinderen aan te nemen en daarvan hebben
wij er nu sinds vier maanden op zijn minst ongeveer vijfhonderd.
[6] Om deze kinderen van verschillende leeftijden op onze oude manier weer tot
leven te wekken, zijn er wel meerdere jaren nodig, al helemaal als er per week nog
n en vaak twee tot drie bijkomen. We hebben weliswaar geprobeerd om deze
doden in Uw naam weer tot het leven terug te roepen; maar er gebeurde geen
wonder en wij moesten voor deze keer weer onze oude manier hanteren.
[7] Dat is nu, zoals gezegd, de eerste graad van onze ellende; de tweede en nog
ergere is echter, aangezien wij volgens Uw leer zijn begonnen te werken en te
handelen, dat wij nu in onze kinderkweekplaatsen veel te weinig kinderen meer
hebben om ze om te ruilen, doordat wij ze volgens Uw woord, ter wille van de
hoogste levenswaarheid, samen met hun moeders en voedsters uit de
kweekplaatsen weg hebben laten gaan naar een betere bestemming, terwijl wij er
315
zorg voor hebben gedragen dat ze geen gebrek zullen hebben aan de nodige
verzorging. We hebben de vele moeders en voedsters geld en andere schatten
gegeven en hen laten gaan, terwijl wij hun natuurlik een goede en voor hen
begrijpelijke reden voor deze nieuwe handelwijze van ons hebben aangegeven.
[8] Dat is gebeurd, en wel op een goede manier; maar waar moeten wij in onze
ellende nu in korte tijd andere kinderen vandaan halen, en hoe kunnen we daarbij
toch volharden.in Uw leer, van welker waarheid wij doordrongen zijn? Heer!
Daaraan ziet U, en ook al Uw leerlingen, in wat voor grote verlegenheid wij ons nu
bevinden! Hoe moeten, hoe kunnen wij ontsnappen aan de gevaren die ons aan alle
kanten bedreigen? [9] Heer en Meester, wanneer U ons niet op wonderbaarlijke
wijze helpt, gaan wij in korte tijd allemaal te gronde! Wij hebben ook alle feesten
in verband met het tot leven wekken van mensen en ook alle andere toverijen
afgeschaft; maar toch komen de mensen van wijd en zijd bij ons raad en hulp
zoeken. Slechts weinigen nemen genoegen met alleen onderricht, de meesten
willen daden zoals wij die vroeger gedaan hebben -en dat willen wij niet, omdat
wij ons nu eenmaal vast en ernstig voorgenomen hebben om zo strikt en zuiver
mogelijk volgens Uw leer te leven en te handelen.
[10] Ach, het is nu wel moeilijk om een echt mens te zijn in de wereld, wanneer
men enerzijds te maken heeft met de reusachtig grote blindheid van de mensen, die
geen flauw idee hebben van de waarheid, terwijl we anderzijds in onszelf te maken
hebben met de glasheldere en levende waarheid en er werkelijk mee te kampen
hebben! Ik wil het niet hebben over de materile verliezen die wij nu lijden bij ons
streven naar de zuivere waarheid, want wij hebben nog meer dan genoeg aan
materieel vermogen; maar die andere moeilijkheden, waar wij van dag tot dag
dieper in terecht komen, maken ons nu volkomen radeloos. Heer en Meester, wij
smeken U nu heel dringend om advies en om ware hulp!'
Hoofdstuk 156: Het advies van de Heer aan de Essenen
[1] Ik zei: 'Ik weet en zie, dat jullie nu tegenover de mensen in grote verlegenheid
geraakt zijn en ook hebt moeten raken; maar het moet ook zo gaan wanneer een
mens, die zich voorheen door allerlei list, wereldse slimheid en bedrog heeft doen
gelden en belangrijk gemaakt heeft in de ogen van de mensen, om op slinkse wijze
grote schatten van hen te verkrijgen, zelf de waarheid heeft aangegrepen om zich
innerlijk te beteren. Want hij wil de mensen niet meer om de tuin leiden en
bedriegen, maar de waarheid durft hij hun niet te zeggen, opdat ze niet boos
worden en tegen hem zeggen: 'O jij ellendige bedrieger! Als je nu de waarheid
belijdt en daarnaar kunt spreken en handelen, waarom heb je dat dan niet reeds
vanaf het begin gedaan? Wat hebben wij jou ooit eerder voor kwaads gedaan, dat
jij je jarenlang tegenover ons een snode bedrieger betoond hebt? Maak nu al het
aan ons bedreven bedrog goed, anders zul je onze terechte wraak niet ontlopen!'
[2] J a, vrienden, deze zeer boze taal spreekt het innerlijke geweten weliswaar
voortdurend tegen degene die door list en bedrog wil profiteren van de
lichtgelovige mensheid en dat met behulp van zijn geslepen wereldse verstand ook
doet; maar zo'n mens verdooft tenslotte zijn geweten, dat de innerlijke geest van
316
leven en waarheid in de mens is, en bedriegt de blind gemaakte mensen vervolgens
steeds meer en meer. [3] Maar wat gebeurt er naderhand, wanneer de dag van de
volle waarheid voor alle mensen aanbreekt? Waarheen zullen ze vluchten voor
degenen die zij zo vaak en zo meedogenloos bedrogen en voorgelogen hebben?
Werkelijk, dat zal een vreselijke vlucht zijn en de vluchtenden zullen schreeuwen
en zeggen: 'Bergen, val op ons neer, zodat het waarheidslicht van de grote dag ons
niet achterhaalt en ons onthult voor de ogen van degenen die wij zo vaak op de
meest snode wijze bedrogen en voorgelogen hebben!,
[4] Ik zeg het echter tegen jullie, die nu omwille van de zuivere waarheid afstand
hebben gedaan van de grote bedriegerijen; want hier kan nog heel veel goed
gemaakt worden door de juiste werken der liefde, maar in de andere wereld, waarin
alles openbaar wordt, zelfs de meest geheime gedachten van de ziel, zal dat niet
meer opgaan en de bedrieger en leugenaar zal zich daar de bitterste
verdeemoedigingen moeten laten welgevallen en zal met meer dan grote
vernietigende schande beladen worden in de ogen van alle rechtvaardigen.
[5] Zelfs voor Mij is het nu moeilijk om jullie een goed advies te geven en jullie
ook echt hulp te bieden; want Ik, die de levende waarheid Zelfben, kan jullie doen
en laten uit het verleden toch niet vergoelijkend toedekken en de mensen in de
waan laten waarin ze door jullie gebracht zijn! Spreek nu de waarheid tegen allen
die naar jullie toe komen, onderricht ze op de juiste wijze en zeg dat Ik jullie dat
opgedragen heb en vertel hun ook de ware reden waarom jullie nu anders denken,
willen en handelen dan voorheen, toen jullie zelf nog ver van de waarheid af
stonden; zeg hun ook dat niet een kwade wil, maar alleen een zeker mededogen
tegenover de lichtloze en lijdende mensheid jullie ertoe gebracht heeft om door
jullie kennis en aangeleerde bekwaamheden dingen, vaardigheden en leerstellingen
in het leven te roepen, waarin heel veel mensen troost gevonden hebben! Maar
omdat jullie nu door Mijn toedoen tot de zuivere waarheld zijn doorgedrongen,
willen jullie degenen die altijd hun vertrouwen op jullie gesteld hebben, nu de
zuivere en levende waarheid dan ook niet onthouden, die hun voor eeuwig meer
nut zal brengen dan alles wat jullie vroeger voor hen gedaan hebben.
[6] Wanneer jullie allemaal zo de waarheid aan de mensen zullen verkondigen,
zullen ze niet woedend bij jullie weggaan, maar zullen naar jullie luisteren en later
als ware vrienden van de waarheid leven. Want wat jullie voorheen zelf niet
hadden, konden jullie ook niemand geven, wat ieder met enig inzicht begiftigd
mens zal begrijpen, en hij zal daar ook niet boos om worden.
[7] Houden jullie je nu alleen maar aan de waarheid, want alleen die kan en zal
jullie vrij maken en jullie voortaan alle bescherming en alle hulp bieden! Maar aan
de ene kant zelf in de waarheid zijn, en aan de andere kant toch zijn dagelijks
brood met de leugen willen verdienen, dat verdraagt elkaar net zo min als dag en
nacht of leven en dood. -Hebben jullie Mij goed begrepen?'
[8] De drie Essenen zeiden: 'Heer en Meester, begrepen hebben wij U wel en wij
zien ook in, dat U in alle opzichten volkomen gelijk hebt; maar wat zullen wij met
die vijfhonderd dode kinderen doen? Moeten wij ze begraven of onder een of ander
voorwendsel teruggeven aan de ouders of familieleden, die voor het merendeel nog
in het dorp wachten? Want dat benauwt ons nu het meest: wij willen aan de ene
317
kant mensen die de hoop koesteren niet ongetroost en vol verdriet weer naar huis
laten terugkeren, maar aan de andere kant zegt ons geweten ons nu dat wij, die de
zuivere waarheid ontvangen hebben, de toch al aan alle kanten teveel bedrogen en
verdrukte mensheid niet nog verder moeten bedriegen en verdrukken. Als wij hun
nu ineens de volle waarheid zeggen, worden ze ongelukkig maar als wij voorzover
mogelijk nog hetzelfde praktiseren wat wij voorheen gedaan hebben en zodoende
de treurige mensen gelukkig en tevreden maken, dan hebben wij hen en via hen
vele anderen weer opnieuw gesterkt in het oude bijgeloof en hen nog dieper de
duisternis ingedreven. Heer, wat zou hier eigenlijk de gulden middenweg zijn,
zodat de wachtenden niet treurend en ook niet opnieuw bedrogen bij ons
weggaan?' [9] Ik zei: 'Ook daarin is het moeilijk om een goede middenweg te
vinden; maar aangezien jullie nu serieus een punt willen zetten achter al jullie oude
bedriegerijen en voortaan willen wandelen op de wegen van de volle waarheid uit
God, die nu in Mij in deze wereld is gekomen, wil Ik Zelf iets voor jullie doen.
Over een paar dagen zal Ik naar jullie toekomen en dan zal wel blijken wat er
allemaal gedaan kan worden. Maar nu kunnen jullie gaan en het aan jullie broeders
meedelen, dan zullen zij het overige welovereenkomstig de waarheid weten te
regelen!' [10] Met deze woorden van Mij waren de drie volkomen tevreden,
bedankten Mij voor de les, voor het goede advies en voor de toezegging dat Ik hen
over enkele dagen Zelf zou bezoeken, stonden daarna op en trokken nog voor
zonsopgang verder. Ze namen in Bethani dan ook geen ontbijt tot zich; pas bij de
waard in het dal gingen ze naar binnen, namen daar brood en wijn en spraken met
de bedienden die hun veel dingen over Mij wisten te vertellen, en reisden pas na
een paar uur verder over de weg langs Bethlehem.
Hoofdstuk 157: De handelskaravaan uit Damascus
[1] Wij keken nu echter weer ongestoord naar de ochtendtaferelen, aangezien de
ochtend deze keer buitengewoon zuiver en helder was, omdat de nachtelijke storm
de lucht van de atmosfeer grondig gezuiverd had.
[2] Men kon de hoogste toppen van heel verre alpen en bergen daarom ook goed
onderscheiden, wat anders bij een meer van dampen verzadigde lucht niet mogelijk
was, en zo konden wij ons op deze morgen vanaf onze heuvel met veel genoegen
genieten van een zeldzaam prachtig uitzicht. Alleen hier en daar, waar de door het
nachtelijk onweer ontstane grotere branden nog niet gedoofd waren, was de lucht
door de rook vertroebeld, wat echter geen afbreuk deed aan het mooie uitzicht.
[3] Toen wij nu heel rustig vanaf onze heuvel de omgeving bekeken, zag onze
hoofdman, dat er op de brede heerweg, die van Bethani naar J eruzalem leidde,
een grote groep mensen voorbijtrokken met allerlei lastdieren, zoals ezels,
pakpaarden, ossen en kamelen. Hij vroeg Lazarus wat deze stoet wel te betekenen
had en welke richting hij zou nemen.
[4] Lazarus, die zelfverrast was door het grote aantal mensen dat op dit ongewone
tijdstip voorttrok, zei: 'Mijn beste vriend, dat weet ook ik nu niet; want zo'n grote
karavaan rond deze tijd is iets ongewoons. De stoet is ook nog te ver weg om vast
te kunnen stellen of het J oden, Grieken, Perzen of Egyptenaren zijn. Maar ik zou
318
het niet zo prettig vinden wanneer ze hier in Bethani willen rusten en wellicht
zelfs van mijn herbergen gebruik willen maken. In dat geval zou ik hen vandaag
het dal in moeten sturen naar mijn vriend en buurman!' .
[5] De eveneens aanwezige waard uit het dal zei: 'O mijn beste broeder, deze
karavaan, waarvan het einde nog niet eens in zicht is, zou bij mij moeilijk verzorgd
en nog moeilijker ondergebracht kunnen worden! Maar jij hebt hier in deze plaats,
die toch voor het grootste deel aan jou toebehoort, zeven grote herbergen, en dan is
jouw grote stamhuis nog niet eens meegerekend; bovendien zijn er hier nog een
paar kleine herbergen, daarom kan zo'n grote karavaan hier veel beter en
gemakkelijker bediend en in korte tijd ondergebracht worden dan bij mij in het dal.
Overigens hoeven we er nog helemaal niet bij voorbaat vanuit te gaan dat deze
karavaan, die al vr zonsopgang onderweg is, hier nu al rust zal houden. Laten
wij maar afwachten, dan zal wel duidelijk worden wat ons te doen staat'
[6] Hierop richtte Lazarus zich tot Mij en zei: 'Heer en Meester, zegt U ons toch
wat deze grote karavaan te betekenen heeft, waar ze om deze tijd heengaat en waar
ze vandaan komt!' [7] Ik zei: 'Nou, nou, waarom zouden we ons druk maken om
deze handelaars uit Damascus, die met alle producten van hun vlijt hier
voorbijtrekken naar de steden aan de oever van de zee, om ze daar te verkopen?
Laat ze ongestoord verder trekken!'
[8] Met deze woorden had Ik de hoofdman, Lazarus en de waard uit het dal geheel
gekalmeerd, en wij keken nu weer heel rustig naar de ochtend en ook naar de
karavaan, die het dorp naderde en die onderweg natuurlijk ook een flinke stofwolk
opwierp; want de voortdurend bereden en belopen heerwegen in het joodse land
hadden nooit gebrek aan stof en ook al had de storm het 's nachts voor het grootste
deel doen opwaaien en ver weggedragen, op de weg bleef er toch heel veel van
over. [9] Toen nu de voorhoede het dorp bereikte en ook zonder stil te staan verder
trok, dook ook de zon al boven de verre horizon op en verlichtte de hele omgeving
met haar stralen; ook het stof van de weg, waar het licht van de zonnestralen nu op
viel, was heel mooi om te zien.
[10] En de hoofdman zei: 'Och, het licht verheerlijkt toch werkelijk alles waar het
op schijnt! Ook het stof van de weg, waar toch niets moois aan is, wordt vanaf een
zekere afstand tot iets verkwikkends, als het in de stralen van de zon opstuift!'
[11] Ik zei: 'J a, ja, jij hebt nu een heel goede en leerzame opmerking gemaakt! De
wereldse mensen lijken in meer dan n opzicht op het stof van de weg; want ten
eerste zijn ze traag in het doen van het goede en vullen de weg des levens met hun
onbeduidendheid, maar ze worden heel hinderlijk voor de levensreiziger die ijverig
zijn best doet om goed te handelen. Alleen een echte storm van het gericht brengt
zulke mensen tot enige activiteit, veegt de levenswegen daardoor schoon en draagt
het stof weg naar uitgestrekte bouwlanden, akkers en velden, waar het dan
vervolgens ook weldra tot vruchtbare aarde wordt.
[12] Zulke wereldse stofmensen zijn ook mooi om te zien wanneer ze door het
levenslicht verlicht worden; maar pas als ze tot als vruchtbare aarde zijn geworden,
zijn ze met een goede levensreiziger te vergelijken. Zolang ze echter enkel als
nutteloos stof van de wereldse wegen zomaar wat pralen in de zuivere levenslucht
en glinsteren in de stralen van de levenszon, waarvan het licht alleen maar hun
319
uiterlijk maar niet ook hun innerlijk verlicht, vormen zij voor de echte
levensreizigers steeds een last en lijken ze erg op de Farizeen en andere heidense
afgodenpriesters; wanneer er maar ergens boven hen en om hen heen een
levensstorm of een andere levensactiviteit opkomt, verheffen zij zich ook altijd,
hinderen en bevuilen de levenswegen en de reizigers en vertroebelen en
verzwakken het licht dat de weg verlicht.
[13] Vanaf een bepaalde lichte afstand wekken ze weliswaar de indruk dat ze ook
verlicht en heel draaglijk zijn en menigeen zou kunnen denken en zeggen: 'J a,
eigenlijk zijn ze toch actiefbezig en hebben licht!' -maar dat is niet zo! Want of ze
nu rustig op de weg liggen of door de wind opwaaien, ze blijven toch traag en
passief; maar doordat ze zich verheffen worden ze altijd lastig en waar mogelijk
zelfs schadelijk voor de echte levensreiziger . Als ook jullie dus voortaan bij het
bewandelen van Mijn levenswegen zo verstandig zijn om deze voorzichtigheid in
acht te nemen, dat jullie die brede heerwegen van de wereld mijden enje op de
meer stofloze en smalle voetpaden voortbewegen en zelfs daar met rust, geduld en
gelatenheid optreden, dan zullen jullie met het stof van de wereldse wegen weinig
onaangenaams hoeven door te maken!
[14] Maar als jullie de levenswegen bewandelen zoals de karavaan, die daar
beneden op de brede heerweg voorbijtrekt en met grote haast en veel lawaai
voortmaakt, om maar vlug in die plaatsen te komen waar ze misschien werelds
gewin kunnen behalen, dan zullen ook jullie menige lastige en kwade strijd met dat
stof te verduren krijgen. Onthoud deze les, die Ik jullie bij deze gelegenheid
gegeven heb, en als jullie die in acht nemen zal je dat van groot nut zijn!'
[15] Hierop zei de hoofdman: 'O, hoe waar en treffend waren, o Heer en Meester,
deze woorden van U weer! overal op de wegen van het leven bevindt zich nu een
wel nauwelijks meer te verdragen hoeveelheid van dat lastige wereldse stof, en
men moet werkelijk heel erg voorzichtig zijn om het tijdens het lopen niet al te
sterk doen opstuiven! O, deze les zal ik bijzonder goed ter kennis nemen!'
[16] Ik zei: 'Doe dat, dan zul je goed vooruit komen en een helder zicht houden!'
[17] Toen Ik dat tegen de hoofdman gezegd had, kwam er meteen een bode, die
ons uitnodigde voor het ochtendmaal. [18] Maar omdat de karavaan nog niet
voorbij was, zei Ik: 'We zullen deze stoffige en lawaaiige wereld nu helemaal het
dorp voorbij laten trekken; want als wij nu direct naar beneden zouden gaan,
zouden sommigen ons opmerken en ons het een of ander vragen; maar als wij nog
enkele ogenblikken hier blijven, ontkomen we aan dat gevaar.'
[19] Daar waren alle aanwezigen natuurlijk volkomen tevreden mee, en zodoende
bleven wij nog een klein half uur op de heuvel; in die tijd was de karavaan
voorbijgetrokken en konden wij ons dan ook direct ongehinderd naar beneden
begeven en het huis binnengaan voor het ochtendmaal.
[20] Zo gingen we dan in goede orde naar beneden, namen plaats aan de grote tafel
en namen, nadat Ik eerst spijs en drank gezegend had, het rijkelijke en goed
smakende ochtendmaal tot ons; de Romeinen lieten zich de wijn goed smaken,
zodat Lazarus hun bekers enige malen tot de rand moest vullen, waarover hij zich
echt verheugde. [21] Agricola, wiens tong door de wijn losgemaakt was, zei tegen
Mij: 'Heer en Meester, vergeef mij dat ik bij het ochtendmaal al een paar bekers
320
wijn meer gedronken heb; maar ik heb dat samen met mijn metgezellen alleen
maar gedaan om het naderende afscheid van U draaglijker te maken! O, kon ik
toch maar altijd bij U blijven! Al mijn aardse goederen en al mijn wereldse
waardigheden en ambten zou ik ervoor geven!'
[22] Ik zei: 'J ouw wens en wil hebben bij Mij even veel waarde als wanneer je het
ook gedaan zou hebben; maar je bewijst Mij en heel veel mensen een grotere
dienst als zaakwaarnemer over de aan jou toevertrouwde aardse goederen en de
geestelijke schatten, die Ik jullie allen hier in eigendom gegeven heb. Als jullie dat
allemaal volgens Mijn advies wijs zullen gebruiken, dan zat ook Ik in de geest bij
jullie zijn en jullie op ieder moment geven wat jullie nodig hebben; later in Mijn
rijk zullen jullie echter als Mijn ware vrienden eeuwig bij Mij wonen en in Mijn
nabijheid werkzaam zijn. Neem dit ook aan als werkelijke troost en tot volledige
sterking van jullie zielen inje hart!' [23] Hierop stonden wij op van tafel en Ik
legde de Romeinen de handen op en zegende en sterkte hen. Daarop werden allen
opgewekt en vol goede moed en bedankten Mij nog eens mondeling voor alles wat
hun in die paar dagen bij Mij ten deel was gevallen.
Hoofdstuk 158: Het afscheid van het huis van Lazarus
[1] Daarop riep Ik Rafal en gaf hem te verstaan dat hij nu alles in gereedheid
moest houden voor het vertrek van de Romeinen.
[2] Toen zei Rafal: 'Heer, Uw heilige wil, vol van eeuwige en eindeloze kracht en
macht in mij is een reeds uitgevoerd werk! -Kijken jullie maar naar buiten op de
grote binnenplaats, dan zullen jullie alles in de beste orde aantreffen; ook de
jongeren zitten al op geschikte lastdieren en wachten op het moment dat ze van
hier vertrekken, maar vooral om hun ware Vader in dit leven nog n keer te zien
en Hem voor alles te bedanken en Hem te vragen, of Hij hen in Zijn vaderliefde
altijd genadig wil gedenken.'
[3] Na deze woorden van Rafal stond iedereen dan ook op en haastte zich naar de
ruime binnenplaats, en allen verbaasden zich over het pure wonder .
[4] Ik ging nu naar de jongeren toe en gaf hun de goede zegen, en zij bedankten
Mij onder veel tranen; ze wilden Mij met duidelijk gesproken woorden bedanken,
wat ze echter van louter liefdestranen nauwelijks konden.
[5] Maar met vriendelijke stem zei Ik tegen hen: 'Kinderen! Ik versta de innerlijke,
levende taal van jullie hart, die Mij veelliever is dan de mooiste woorden met de
mond; blijf in die liefde, dan zal Ik als jullie ware Vader in de geest onder jullie
zijn en jullie door Mijn levende woord onderwijzen en opvoeden. Amen.'
[6] Hierop gaf Ik Rafal nogmaals een innerlijke wenk, en hij besteeg een lastdier,
nam plaats aan het hoofd van de jongeren, en onder aanvoering van Rafal zette de
stoet zich goed in beweging en sloeg de weg naar Tyrus in.
[7] Daarop bestegen toen ook de Romeinen met al hun bedienend personeel hun
lastdieren, en met hen ook alle bekeerde Farizeen met hun vrouwen en kinderen
en, zoals bekend, ook alle anderen van de hier aanwezigen, die door de Romeinen
aangenomen en opgenomen waren; dezen bedankten Mij ook onder veel tranen
voor alle aan hen bewezen genade en grote weldaden.
321
[8] Daarop ging Ik naar de Romeinen toe, reikte hun de hand en gaf hun de raad
om nu de stoet van Rafal te volgen, die hen tot aan Tyrus zichtbaar tot voor het
paleis van Cyrenius zou begeleiden. Daar zou hij hun dan de juiste aanwijzing
geven, hoe ze de zee moesten benutten. [9] Agricola bedankte Mij hiervoor en
vroeg Mij inderhaast nog, wat Rafal daarna zou doen.
[10] Maar Ik zei vriendelijk tegen hem: 'Maak je om hem maar niet bezorgd, want
hij is een geest en weet wat hij volgens Mijn wil, die hij duidelijk kent, moet doen!
Wanneer jullie hem ooit in liefde tot Mij zullen roepen, dan zal hij niet nalaten
jullie met raad en daad te ondersteunen. En nu moeten ook jullie j e in beweging
zetten!' [11] Hierop namen allen nog afscheid van Lazarus, en ook van alle anderen
die hier nog achtergebleven waren, en begonnen zich daarop in beweging te zetten.
De Romeinen werden ook begeleid door de hoofdman, zijn metgezellen en de drie
herbergiers, nadat ze Mij ook eerst liefde, dank en eer betuigd hadden; want ze
wisten dat Ik nu ook niet langer in Bethani zou blijven.
[12] En zo was Bethani nu weer verlaten door de vele gasten; alleen Ik met Mijn
oude leerlingen, met de joods Grieken en met de leerlingen van J ohannes waren
nog voor een korte tijd achtergebleven. En nu pas zei Ik in vertrouwen, dat Ik Mij
nu naar de omgeving van J ericho en de tien bekende steden zou begeven, en liet de
leerlingen vrij om met Mij mee te gaan. Allen wilden meegaan en Ik gebood hun,
zoals ook ieder in het huis van Lazarus, om niemand te zeggen waar Ik heen
gegaan was. En allen beloofden Mij nadrukkelijk om in alle.s overeenkomstig Mijn
wil te handelen. [13] Nu vroeg echter ook Maria van Magdala (Magdalena) of ze
Mij mocht begeleiden.
[14] Maar Ik zei tegen haar: 'Maria, daar ben je vrij in, zoals Ik je ook toegezegd
heb; maar om te voorkomen dat de blinde wereld aanstoot aan ons neemt zou je er
beter aan doen om hier in het huis van broeder Lazarus te blijven en Mij, in plaats
van te voet, in je hart te volgen. De zusters van deze broeder hebben je lief en je
zult de gelegenheid krijgen om hun menige goede dienst te bewijzen, wat Ik zo zal
beschouwen alsof je zo'n dienst aan Mij had bewezen. Maar daarmee geef Ik je
toch geen gebod, maar laatje helemaal vrij in watje nu het liefst wilt doen.'
[15] Hierop zei Magdalena: 'Heer! Ik zal van nu af aan steeds alleen maar doen wat
U het liefst en het meest aangenaam is en daarom zal ik tot Uw spoedige
wederkomst bij Lazarus blijven en U in mijn hart volgen! Maar wij vragen U
allemaal, o Heer en Meester, of U toch gauw weer hier naar ons toe, wilt komen!
Want zonder U zal ons bestaan en leven er treurig uitzien.
[16] Ik zei: 'Maria, ook al zal Ik Mij lichamelijk niet bij en onder jullie bevinden,
Ik zal toch in de geest bij jullie aanwezig en werkzaam zijn; want in de geest ben
Ik. immers voortdurend alomtegenwoordig, omdat Ik alle dingen in de eeuwige
oneindigheid in stand moet houden en moet leiden. Als Ik niet in de geest
alomtegenwoordig zou zijn, dan zou ieder bestaan te gronde gaan en zou er geen
enkel schepsel bestaan in de hele oneindigheid, - wat je nu wel zult begrijpen.
Want door de macht van Mijn uiterst levende en werkzame wil ben Ik Zelf immers
van eeuwigheid alles in alles, en alles is in Mij! De Vader, die Mij als een
mensenzoon in deze wereld gezonden heeft, is in Mij, en Ik en Hij zijn niet twee,
maar volkomen n; de wil van de Vader is derhalve ook Mijn wil, en die is overal
322
werkzaam. [17] Maar natuurlijk kan geen mens de Vader als zodanig zien; want
zonder Mij zou Hij er niet zijn en Ik zonder Hem niet, omdat Ik en Hij volkomen
n wezen zijn! Maar wie nu Mij ziet en hoort, die ziet en hoort ook de Vader;
want Ik heb Mij als Vader door Mijn wil Zelf in deze wereld gezonden. Heil dus
aan jullie, die in Mij geloven; want wie in Mij gelooft, die gelooft ook in de Vader
, die Mij gezonden heeft, en Hij zal hem daarom het eeuwige leven geven!
[18] Wanneer jullie deze woorden goed ter harte nemen, zullen jullie vrolijk zijn in
je gemoed; want jullie zullen wel gewaar worden dat Ik ondanks Mijn persoonlijke
lichamelijke afwezigheid toch bij jullie zal zijn en blijven. -Maria, heb je deze
woorden van Mij goed begrepen?'
[19] Maria zei: 'J a, Heer en Meester, en Vader, Zoon en Geest! Daarom zal Ik U
des te gemakkelijker en vastbeslotener in mijn hart kunnen volgen.'
[20] Hierop richtte Ik Mij tot Mijn leerlingen en zei: 'Tot nu toe heb Ik als de Heer
en Meester alleen gewerkt, en jullie waren alleen als het ware stomme getuigen
van alles w.at Ik geleerd en gedaan heb; maar van nu af aan zullen ook jullie met
Mij werken, net zoals Rafal met Mij zichtbaar voor de ogen van iedereen gewerkt
heeft. Laten we nu dus vertrekken!'
[21] Hierop gingen wij direct de weg naar het dal op, waarlangs men gemakkelijk
in een half uur bij de waard in het dal komt. Lazarus met zijn beide zusters en met
Maria van Magdala geleidden Mij tot aan de waard in het dal die, toen hij Mij al
van verre zag aankomen, Mij samen met zijn familie direct met open armen
tegemoet rende en Mij van de Romeinen nog veel groeten moest doen. Wij
pauzeerden even bij zijn huis, en op verzoek van de waard zegende Ik zijn
kinderen en zijn hele huishouden, waarvoor Ik van alle kanten innig bedankt werd.
[22] Hierop nam Lazarus met de zijnen afscheid en ging naar zijn huis in Bethani,
waar reeds veel werk op hem wachtte.
Hoofdstuk 159: Onderweg naar de herberg
[1] Echter ook de waard van de grote herberg aan de heerweg, die naar Tyrus en
ook naar andere steden aan de zee leidde, was nog aanwezig bij de waard in het
dal; want de Romeinen waren van hier de leidende weg naar het noorden
ingeslagen, via welke men in Galilea komt -welke weg ook Rafal met de jongeren
had genomen -en daarom was het voor de herbergier aan de zuidelijke heerweg
niet zo nodig om zich naar huis te haasten. Maar aangezien Ik met de leerlingen
deze weg moest nemen om in de plaatsen te komen die Ik deze keer uitgekozen
had, trok de waard, die nu al bijna zestien dagen niet thuis was geweest, nu met ons
mee en vroeg Mij van tevoren alom de genade, op deze dag in zijn huis van zijn
gastvrijheid gebruik te willen maken.
[2] En Ik zei tegen hem: 'Daar kun je wel verzekerd van zijn. Maar overnachten
zullen we niet bij jou; want Ik moet Mij haasten om vandaag nog een heel stuk
verder te komen, omdat er nog belangrijk werk op Mij wacht!'
[3] De waard was met dit antwoord tevreden en vroeg Mij of hij misschien vooruit
moest gaan, zodat bij Mijn aankomst alles in gereedheid zou zijn en Ik dan niet te
lang zou hoeven te blijven. [4] En Ik zei: 'Heel goed, vriend, - als jij aanzienlijk
323
veel sneller kunt lopen, kun je wel vooruitgaan; want wij lopen allemaal in een
rustig tempo. En omdat je van zo'n goede wil bent wil Ik dat jouw voeten hun
dienst niet weigeren, probeer dus maar hoeveel sneller jij gaat dan wij!'
[5] Hierop begon de waard, die een grote man was en lange benen had, zijn pas
sterk te versnellen en lag na een half uur zover op ons voor, dat wij hem helemaal
niet meer konden zien; en zo kwam hij dan ook ruim een uur eerder dan wij in zijn
herberg aan. [6] Toen hij echter thuis kwam, begonnen de zijnen hem eindeloos te
vertellen van alle schrik en angst die zij tijdens zijn afwezigheid hadden moeten
doormaken; in het bijzonder had de ware vuurstorm van deze nacht, waardoor ook
verscheidene huizen in de omgeving heel erg waren toegetakeld, hen, en alle
bewoners van het dorp zo bang gemaakt, dat ze daardoor geheel bewusteloos en
bijna doodgegaan waren.
[7] Maar de waard zei: 'Daar weet ik alles van en wij zullen daarover praten
wanneer het daar de juiste tijd voor zal zijn; maar nu is er iets belangrijkers te
doen! Over ongeveer een uur komt de grote Heer en Meester met Zijn leerlingen
hier aan, zorg daarom nu voor een goed en rijkelijk middagmaal voor minstens
veertig personen -haast je, zodat Hij, als Hij komt, alles in gereedheid vindt! Want
jullie weten allemaal wat voor grote weldaad Hij ons huis vorig jaar bewezen
heeft, en daarom is het nu ook onze hoogste plicht om Hem zo goed mogelijk
metterdaad onze dank te betonen!'
[8] De waard had dit nog maar nauwelijks gezegd, of jong en oud begon direct aan
te pakken, en weldra werd alles zo geregeld dat wij bij onze aankomst reeds een
rijk en welbereid middagmaal aantroffen.
[9] Onderweg naar de genoemde herberg had zich evenwel niets bijzonder
vermeldenswaardigs voorgedaan en daarom is het ook niet nodig om daar speciaal
iets over te vermelden. De leerlingen spraken met elkaar over alles wat er in deze
dagen in en rond J eruzalem was voorgevallen en vroegen Mij ook al gauw om een
nadere toelichting op het een of ander, die Ik hun ook gaf; en zo werd deze anders
wat saaie weg in een echt opgewekte stemming afgelegd.
[10] Ongeveer een paar morgens land vr de herberg zaten twee echte
beroepsbedelaars, die ons om een aalmoes vroegen.
[11] Maar Ik zei tegen hen: 'Het is niet mooi van jullie om hier te bedelen; want
jullie hebben geen aalmoes nodig! Waarom hebben jullie eigenlijk jullie huizen en
stukken grond in de buurt van Samaria voor veel geld verpacht en het geld
vervolgens tegen woekerrente op de wisselbank gezet; jullie zijn rijke mensen
geworden en bedelen nu in arme kledij in een vreemde streek, zodat jullie je grote
woekerrente uitsparen en ook de echte armen van deze streek nog ontnemen wat
hun toekomt! Hebben jullie als joden dan niet uit de wet vernomen, dat men God
boven alles en zijn naaste als zichzelf moet liefhebben? Is dat leven en handelen
volgens de wet, wanneer men doet zoals jullie nu doen? Sta beiden op van deze
plek, jullie huichelaars en bedriegers, anders zal het jullie slecht vergaan!
[12] Alleen wie werkelijk arm en ook niet meer tot werken in staat is, vanwege zijn
hoge leeftijd of vanwege verlamming van zijn ledematen of zijn geest, heeft van
God het recht om aanspraak te maken op de barmhartigheid van zijn rijkere
medemensen. En wie hem iets geeft, die zal God het ook vergelden, en voor
324
degene die het ontvangt zal Hij de gave zegenen en hem ook het loon geven voor
zijn geduld, waarmee hij zijn echte armoede verdragen heeft. Als God echter ook
de barmhartigheid zal belonen van degene die jullie in zijn onwetendheid een
aalmoes aangereikt heeft omdat hij jullie voor echte armen hield, dan zal Hij jullie
als bedriegers en huichelaars des te meer en scherper tuchtigen hier en aan gene
zijde. [13] Er staat ook geschreven: 'Wie goed van hart is en een profeet en leraar
loon geeft en hem een offer brengt, zal later ook het loon van een profeet
ontvangen!' Zijn jullie dan soms profeten, verlicht door Gods geest, om als een
licht uit de hemelen de mensen op aarde voor te lichten, die in de nacht van hun
zonden wandelen? O, dat zijn jullie nooit geweest, alhoewel jullie om meer
aalmoezen van de lichtgelovige mensen te vangen, je al verscheidene keren als
zodanig hebben voorgedaan, zonder dat jullie in God geloven, omdat jullie allebei
al lang het geloof van de blinde Sadduceen hebben! Maar daarom zijn jullie des te
meer strafbaar, omdat jullie hier de echte armen van deze streek ontnemen wat hun
toekomt! Sta dus maar gauw op en ga weg van hier, anders zullen jullie de macht
leren kennen van Degene die dit nu tegen jullie gezegd heeft!'
[14] Hierop stonden de beide bedelaars snel van hun bedelplaatsen op, omdat ze
zich heel erg geraakt voelden.
[15] En n van hen, die Mij in zijn gemoed gelijk begon te geven, zei (een
bedelaar): 'Heer! U moet een grote wijze en zelfs een profeet zijn, omdat u langs
een andere weg niet zo gemakkelijk te weten had kunnen komen, hoe het met ons
gesteld is. Wat mij betreft dank ik u voor deze terechtwijzing en geef u hier ook
getrouwen openlijk mijn belofte, dat ik niet alleen nooit meer zal bedelen, maar
alle armen in deze streek met mijn vermogen zal gedenken en hun tienvoudig zal
vergoeden wat ze door mij tekort gekomen zijn. Maar als u een profeet en dus een
vriend van God bent, vraag dan ook voor mij dat Hij mij mijn zonden vergeeft!'
[16] Ik zei: 'Ga heen en handel volgens de belofte die je Mij nu gedaan hebt, dan
zullen jouw zonden je vergeven zijn!' [17] Nu zei ook de tweede: 'Kan ik ook
vergeving van mijn zonden verwachten als ik doe wat mijn buurman wil doen?'
[18] Ik zei: 'J ij moet wel een veel groter offer brengen, als jij vergeving van je
zware en vele zonden wilt verkrijgen; want jouw buurman heeft het vermogen dat
hij bezit op een eerlijke manier gerfd, maar jij hebt je vermogen als een
straatrover naar je toe gegraaid, door arme weduwen en wezen op de schandelijkste
wijze af te persen. Zorg dus dat je die schuld in de ogen van God en de mensen zult
vergoeden en delgen; want anders zulje geen vergeving van je zonden verkrijgen!'
[19] Toen de tweede dit oordeel van Mij vernomen had, raakte hij erg in
verlegenheid en zei tenslotte: 'Dan zal er voor mij niets anders overblijven dan zelf
een echte bedelaar te worden.'
[20] Ik zei: 'Dat zal niet nodig zijn zolang jij nog voldoende krachten bezit om te
werken! Ga heen en werk, dan zul je je dagelijks brood hebben!' [21] Nu zei de
eerste en beste van beiden: 'Laten we nu gaan en volg ook jij de raad van deze
ware profeet op; en als je alles gedaan hebt, zal ik je opnemen en werk geven!'
[22] En Ik zei: 'Wat hij bij jou zal vinden, wanneer hij alle schade die hij
aangericht heeft weer goedgemaakt zal hebben, dat zul jij te zijner tijd ook bij Mij
vinden! Maar ga nu en handel overeenkomstig jullie aan Mij gedane belofte!'
325
[23] Daarop bogen deze beide bedelaars en trokken in snel tempo over de bergen
naar hun land.
[24] Wij gingen nu echter ook verder en bereikten weldra de grote herberg. Toen
wij die naderden, ontdekte de buitengewoon vriendelijke waard ons ook al en hij
kwam ons met open armen tegemoet. Toen hij ons bereikt had, bedankte hij Mij
voor de genade, die zijn huis door Mijn bezoek ten deel was gevallen.
[25] En Ik zei tegen hem: 'J a, over jouw huis is nu werkelijk een groot heil
gekomen. Maar het was niet nodig geweest om een kalf te slachten om voor Mij en
Mijn leerlingen een middagmaal te bereiden, want Ik kijk alleen naar een edel hart
en naar een volkomen goede wil; waar Ik dat aantref, zoals bij jou, daar zijn geen
geslacht en gebraden kalf en nog verscheidene andere welbereide spijzen nodig.
Maar jij hebt dat uit vreugde gedaan, omdat je wist dat Ik vanmiddag jouw gast
zou zijn, en daarom neem Ik jouw geschenk dan ook met vreugde aan. Maar lang
zullen wij ons niet in jouw huis ophouden, aangezien wij nog een lange weg voor
ons hebben.'
[26] De waard zei: 'O Heer en Meester, alles geschiede naar Uw wil en
welbehagen! Ik was met mijn gezin echter een beetje bang geworden dat U
misschien toch een andere weg ingeslagen zou zijn; want volgens mijn berekening
had U met de leerlingen al ruim een half uur geleden hier kunnen aankomen.'
[27] Ik zei: 'Dat zou ook gebeurd zijn, als Ik jullie heerweg niet van een reeds lang
bestaande onzuiverheid had moeten reinigen. Een dergelijk goed en noodzakelijk
werk heeft ons enigszins opgehouden en zodoende moest Ik hier een beetje later
aankomen; maar toch ben Ik, zoals altijd, op het juiste tijdstip aangekomen.'
[28] De waard zei: 'Maar, Heer en Meester, waarom wilt U zich dan bezighouden
met het gewone werk om de wegen schoon te maken -want dat is werk voor onze
minste knechten?' [29] Ik zei: 'O vriend! Als Ik jullie levensweg niet zou reinigen,
vegen en ordenen, dan zou het met het heil van jullie zielen gebeurd zijn! Ik ben
dus een heel belangrijke, goede en echte bouwer en schoonmaker van wegen. Waar
Ik de wegen niet baan en reinig, daar zijn ofwel helemaal geen wegen, of als er al
schijnbare wegen zijn, dan zijn die toch zo vol vuil en modder dat geen reiziger
daarop vooruit kan komen, maar genoodzaakt is om te keren of onderweg in het
vuil om te komen. -Begrijp dit beeld goed, dan zal het je wel duidelijk worden hoe
en waarom Ik een wegenbouwer en ware wegenmeester ben!'
[30] De waard begreep het beeld weliswaar niet, maar Mijn leerlingen hadden het
hem al gauw uitgelegd, waarna wij vervolgens het huis binnen gingen en daar het
welbereide maal tot ons namen. De wijn maakte de waard en zijn gezin heel
monter en welbespraakt, waardoor hij Mij dan ook zijn warme dank voor die
zuivering van de weg betuigde. Wij bleven hier al met al ongeveer anderhalf uur,
onderrichtten de mensen van de waard over veel dingen en trokken verder.
Hoofdstuk 160: Over godsdienst en zinvol bidden (15.5.1861)
[1] Maar omdat wij door het dorp trokken, merkten velen ons op en zagen dat Ik
het was; want sommigen kenden Mij nog van Mijn verblijf van vorig jaar, en
anderen herkenden Mij omdat ze Mij in J eruzalem gezien hadden. Nu kwamen ze
326
naar Mij toe en vroegen Mij of Ik niet tenminste een nacht bij hen in het plaatsje
zou willen blijven en tevens vele zieken zou willen helpen. Want de tekenen, die
ze enkele dagen tevoren 's nachts gezien hadden, en de ware vuurstorm van de
afgelopen nacht hadden op sommige innerlijk zwakke en vreesachtige mensen een
dermate kwalijke invloed gehad, dat ze nu heel ziek op bed lagen en de arts van het
plaatsje hen niet kon helpen, omdat hij de kwaal en dus ook het geneesmiddel
daarvoor niet kende.
[2] Ik hield Mijn pas in en zei tegen degenen die Mij aanhielden: 'Hebben jullie
dan niet gehoord dat God almachtig en barmhartig is? Waarom bidden jullie niet
tot God en vragen Hem om hulp als jullie in de ellende zitten?'
[3] En van hen zei: 'Beste Meester, u hebt gemakkelijk praten, omdat God u alles
geeft waar u Hem op uw geheime manier om vraagt! Maar wij mensen kunnen
offeren, bidden en smeken zoveel we maar kunnen en willen, dat helpt ons
allemaal niets; want God let niet op ons, hoewel wij de wetten van Mozes nog zo
veel als maar mogelijk is trouw in acht nemen. Maar het was in de tijd van de
profeten ook ongeveer zo: God heeft altijd alleen de gebeden van de uitverkoren
profeten verhoord; maar de leken hebben hun leven lang kunnen bidden en smeken
om het een of ander en hebben toch niets ontvangen. O, het zou ons duizend keer
liever zijn als God in geval van nood steeds onze beden zou verhoren dan dat wij,
omdat God ons niet verhoort, hulp moeten zoeken bij de zwakke mensen, die ons
maar zelden kunnen helpen! Maar wat kunnen en moeten wij anders doen, als wij
maar al te duidelijk inzien dat al ons bidden en smeken ons geen hulp in onze grote
noden verschaft?' [4] Ik zei: 'O, met deze nietszeggende verontschuldiging van
jullie bereiken jullie bij Mij niets! Het ontbreekt jullie nagenoeg geheel aan geloof
en echt levend vertrouwen op God en daarom verhoort God jullie gebeden ook niet
en slaat Hij geen acht op jullie offers. Waarom bidden jullie zelf eigenlijk niet vol
geloof en vertrouwen? Omdat jullie dat te ongemakkelijk lijkt! Daarom hebben
jullie in de gemeente bepaalde door de tempel gevolmachtigde voorbidders, die
jullie betalen, opdat zij dit of dat voor jullie van God zullen afsmeken. Als jullie je
geloof en vertrouwen aan deze huichelaars kunnen schenken, die zich voor hun
voorgewende moeite altijd goed laten betalen en wier bidden en smeken jullie nog
nooit hulp gebracht heeft - waarom stellen jullie je geloof en vertrouwen dan niet
liever op God de Heer en Vader Zelf?
[5] Ik zeg jullie: dat komt door jullie eigen luiheid! jullie zijn aards welgestelde
bezitters van goederen en reeds vanaf jullie jeugd gewend om jullie knechten en
dienstmaagden tegen een karig loon voor jullie te laten werken en daarbij de
strenge heren uit te hangen, en jullie geloven ook dat die voorbidders ook bij God
met succes voor jullie moeten werken, omdat jullie hen daar goed voor betalen.
Maar dan keert God Zijn aangezicht van jullie af en luistert nooit naar het
weerzinwekkende, zinloze en geestloze geblr van de lippen van jullie
huichelachtige godsdienaren. En dat is dan ook de reden waarom God jullie niet
kan, wil en mag helpen. Want als God dat zou doen, dan zou Hij als de hoogste,
eeuwige wijsheid, liefde en macht jullie nog dieper weg doen zakken in het
volledige verderf dat alleen door jullie luiheid veroorzaakt wordt. [6] Wek daarom
jullie geloof in God en de ware, innige liefde voor Hem en een vast vertrouwen in
327
Hem tot leven! Bid en smeek zelf in de geest en in waarheid tot Hem, dan zal Hij
jullie ook zeker verhoren! Bidt dus zelf zonder onderbreking, doe ware boete en
verdraag ook het leed dat om een goede reden over jullie gekomen is met geduld
en ware overgave aan de goddelijke wil, zoals jullie dat van het geduld van J ob
kunnen leren, dan zal God jullie uit iedere nood helpen, voorzover dat bij het heil
van jullie zielen ten goede komt! [7] Weliswaar hebben jullie Mij nu Zelf gesmeekt
om jullie uitje nood te bevrijden, want jullie houden Mij voor een profeet, aan wie
God een grote macht gegeven heeft -en kijk, Ik kan en wil jullie nu net zo min
verhoren en helpen als God Zelf; want Ik en God, die jullie niet kennen, waarom
jullie ook niet in Hem geloven, zijn n van geest, n van wil en n van zin! Wat
jullie met jullie manier van bidden en smeken bij God nooit kunnen bereiken, dat
bereiken jullie ook bij Mij niet! Doe dus eerst wat Ik jullie heb aangeraden, dan zal
Ik jullie ook helpen, ook al overnacht Ik nu niet bij jullie! Maar sommigen van
jullie zijn Mij toch helemaal naar Kafarnam in Galilea gevolgd; waarom zijn zij
daar eigenlijk weer van Mij weggegaan?'
[8] En van hen zei: 'Meester! U had daar in de synagoge een eigenaardige lering
gegeven over het eten van uw vlees en het drinken van uw bloed en hebt dat zo
naar voren gebracht dat niemand het eeuwige leven van zijn ziel zou kunnen
ontvangen, als hij niet het vlees van uw lichaam zou eten en het bloed daarvan zou
drinken. Toen vreesden wij dat u krankzinnig werd en toen hebben wij ons dan ook
teruggetrokken omdat wij niet de naam wilden krijgen leerlingen van een
krankzinnig geworden profeet te zijn. Maar toen wij u korte tijd geleden in
J eruzalem op het feest in de tempel terugvonden en ons er met eigen ogen en oren
van overtuigden dat u net zo wijs en machtig was als wij u vroeger al hadden leren
kennen, toen geloofden wij dan ook weer in u en toen u nu door dit plaatsje van
ons trok en wij u wel herkenden, kwamen wij nu dan ook vol vertrouwen naar u
toe en hebben u onze nood voorgelegd. Als u ons kunt en wilt helpen, dan zullen
wij ons niet ondankbaar betonen; maar als u dat nu niet kunt en wilt, om de reden
die u ons uiteengezet hebt, denk dan aan ons als u ons daarvoor geschikt en
waardig acht!'
[9] Ik zei: 'Handel daarnaar, dan zal de hulp niet achterwege blijven!'
[10] Hierop gaf Ik de leerlingen het teken om verder te gaan en wij trokken dan
ook zonder verder oponthoud verder. [11] Sommigen uit het dorp volgden ons
weliswaar een tijdlang; maar omdat wij snel voortliepen, raakten degenen die ons
volgden spoedig ver achter, keerden toen weer om en gingen naar hun dorp.
Hoofdstuk 161: De gelijkenis van de rechter en de weduwe (Luc. 18: 1-8)
[1] Toen wij evenwel het dorp al tamelijk ver achter ons gelten hadden, vroegen
de leerlingen Mij: 'Heer en Meester! Waarom hebt U deze joden eigenlijk helemaal
niet geholpen, terwijl ze het U toch zelf heel nadrukkelijk gevraagd hebben en
geen voorbidders naar U toegestuurd hebben?'
[2] Ik zei: 'Had Ik hen nog meer in hun oude luiheid en in hun ongeloof en
bijgeloof moeten sterken dan ze sinds lange tijd al zijn? Ik heb hun alleen de weg
getoond die ze moeten gaan. Als ze dat zullen doen, zullen ze ook op de juiste tijd
328
geholpen worden; maar als ze dat niet doen, dan mogen ze ook blijven zoals ze zijn
en hun huizen op zand bouwen! Ons zal dat werkelijk niet van de wijs brengen;
want als een mens zichzelf tegen het advies van de wijsheid in schade wil
toebrengen, geschiedt hem geen onrecht.
[3] Bij deze mensen, wier bede Ik niet verhoord heb, is een teistering met allerlei
nood en leed nodig; want daardoor worden ze wakker geschud uit hun oude
traagheid en worden ze geoefend in geduld en hun harten zullen zachter en
barmhartiger worden dan tot nu toe het geval was. Want Ik ben niet altijd een
Helper, maar waar het nodig is, ook een rechtvaardige rechter .
[4] Luister nu naar een gelijkenis, die jullie nog duidelijker moet laten zien
waarom Ik de bewoners van het plaatsje, waar we nu doorheen gekomen zijn, het
zelfstandig bidden en smeken vol vertrouwen zo ernstig op het hart gedrukt heb!
[5] Er was eens in een stad een rechtvaardige rechter, die geen vrees had voor God
en ook voor geen mens bang was. In diezelfde stad was evenwel een weduwe; zij
ging naar de rechter en zei: 'Verlos mij van mijn tegenpartij!' De rechter deed
echter alsof hij de woorden van de weduwe niet hoorde en wilde lange tijd niet op
de wens van de weduwe ingaan. Maar omdat de weduwe niet ophield met haar
smeekbeden, dacht hij bij zichzelf: ' Al heb ik ook geen vrees voor God en ben ik
voor geen enkel mens bang, ik wil haar toch redden, want ze bezorgt mij nu al
zoveel last, en anders zal ze mij tenslotte nog helemaal doof maken met haar
geschreeuw om hulp!" [6] Nu zei Simon J uda: 'Op deze manier moet een mens, die
door middel van zijn bidden en smeken iets van God gedaan wil krijgen, dus
gewoon lastig en onuitstaanbaar voor Hem worden? Maar ik dacht dat er bij God,
die in U woont en vol van de hoogste liefde en ontferming is, alleen maar een
levend geloof en vertrouwen nodig waren om verhoord te worden, eerder dan bij
een rechter van deze wereld?!
[7] U hebt ons al eens een soortgelijk beeld gegeven, en wel van die huisvader, bij
wie midden in de nacht een hongerige man kwam, die hem wakker maakte en
vanwege zijn grote honger om brood vroeg. De huisvader had hem op zo'n tijdstip
ook niet uit liefde en erbarmen brood gegeven, maar alleen omdat hij van het
onbeschaamde hinderlijke aandringen van de nachtelijke broodbedelaar af wilde
zijn. [8] Deze kwestie komt mij eerlijk gezegd wel enigszins wonderlijk voor! Als
wij U om iets .vragen, dan verhoort U ons direct, zonder een bijna onbeschaamd
aandringen, en zo hebt U ook heidenen, tollenaars en een groot aantal zondaren
verhoord en de schuld van de echtbreekster in het zand geschreven; maar deze leer
van U, namelijk hoe men iets van God moet afsmeken, stemt toch niet zo erg goed
overeen met al het andere dat U onderwezen hebt. Hoe moeten wij dat opvatten?'
[9] Ik zei: 'Luister dan verder naar wat de rechter zegt, die jullie voor
onrechtvaardig houden en die Ik nota bene Zelf ben! Deze Rechter zegt: wanneer
volgens de gelijkenis een wereldse rechter de klagende weduwe recht laat
wedervaren, hoeveel temeer zal God Zijn uitverkorenen redden, wanneer ze in
zekere zin dag en nacht roepen of Hij geduld met hen wil hebben en hun genadig
en barmhartig wil zijn! Ik zeg jullie: Hij zal hen spoedig redden! Maar wanneer de
Zoon des mensen te eniger tijd zal wederkomen, denk jij, Simon J uda, dat Hij
geloof zal aantreffen op aarde? J a, Hij zal, net als in deze tijd, bijna helemaal geen
329
geloof aantreffen en degenen die nog in Hem zullen geloven zal men uitlachen en
bespotten! [10] Maar nochtans zullen er ook velen zijn die zich niet door de
wereldse wijsheid zullen laten verblinden en Mijn woord openlijk zullen
verkondigen; en tot hen zal Ik dan ook komen bij dag en bij nacht, Ik zal Mij aan
hen openbaren en zal hen beschermen tegen de vervolgingen van de wereld en zal
hun ook de wondergave schenken om door middel van de liefde de verdrukten, de
gebrekkigen en zieken te helpen. En zo zal het dan lichter en troostrijker worden
op aarde. Begrijp je deze profetie?'
Hoofdstuk 162: De ordening in Gods huishouding
[1] Simon J uda zei: 'Heer, wanneer zal dit, in de tijd gezien, op aarde gebeuren?'
[2] Ik zei: 'Simon J uda, Ik heb jou vanwege jouw machtige geloof de sleutels tot
het rijk Gods gegeven en heb je een rots genoemd, waarop Ik Mijn kerk zal
bouwen, die door de poorten der hel niet overwonnen zal worden. J ij zou een
nieuwe Aron zijn en op zijn stoel zitten. J a, jij zult dat ook zijn doordat jij met je
andere broeders een verspreider van Mijn woord zult zijn.
[3] Maar wanneer men daar bij de heidenen over een paar honderden jaren mee
bekend zal raken, zal men in Rome beweren dat jij die stoel daar gevestigd hebt.
En de volkeren, die daar te vuur en te zwaard toe gedwongen worden, zullen van
die valse profeten ook geloven dat jij als een eerste vorst des geloofs die stoel in
Rome geplaatst hebt en van daaruit in Mijn naam de hele aarde en haar vorsten en
volkeren regeert. Maar zie, dat zal een valse stoel zijn, van waaruit veelonheil over
de wijde aarde verspreid zal worden en vrijwel niemand zal dan meer weten waar
jij de echte stoel, de stoel van liefde, waarheid, levend geloof en van het leven hebt
geplaatst, en wie jouw echte opvolger is.
[4] Die valse stoel zal weliswaar lang standhouden, veel meer dan duizend jaar,
maar zal de leeftijd van tweeduizend jaar niet bereiken! Reken nu maar, wanneer je
rekenen kunt! [5] Wanneer de valse stoel vermolmd geraakt is en geen stevigheid
meer zal hebben, zal Ik wederkomen en Mijn rijk met Mij. Dan zullen ook jullie
met Mij mee naar de aarde komen en Mijn getuigen zijn tegenover diegenen bij
wie wij nog het ware en zuivere geloof zullen vinden.
[6] Maar er zal in die tijd ook een grote zuivering nodig zijn, opdat de mensen Mij
weer zullen kennen en alleen in Mij zullen geloven. Maar over wat Ik jullie nu in
vertrouwen geopenbaard heb moeten jullie nu nog zwijgen! De tijd zal wel komen,
waarin het luid van alle daken verkondigd zal worden.'
[7] De andere leerlingen zeiden: 'Heer, kan zoiets niet vermeden worden?'
[8] Ik zei: 'O jawel, maar dan zouden de mensen tot pure machines omgebouwd
moeten worden! J ullie zeggen ook: 'Maar waarom steeds zulke hevige winden en
stormen op zee?' Goed, zeg Ik, dan halen wij die weg, dan zal de zee geen
gevaarlijke golven en baren meer voortbrengen en zullen de schippers de zee in
alle rust en vrij van ieder gevaar kunnen bevaren. Maar de zeer kalme zee zal dan
vuil worden en over alle delen van de aarde epidemien veroorzaken, en daarbij zal
er absoluut geen natuurlijk leven meer mogelijk zijn, niet op het droge land en
evenmin in de zee zelf. [9] Of men zou al het water in steen moeten veranderen!
330
Maar waar zullen in dat geval alle levende schepselen, zoals planten en dieren, hun
belangrijkste en allernoodzakelijkste voeding dan vandaan halen? Opdat de zee
echter blijft zoals ze is, evenals alle andere wateren, moeten ook de winden en de
stormen blijven, waardoor de zee constant in onrust en de daaruit voortvloeiende
werkzaamheid in stand gehouden wordt, opdat ze haar levenszout niet naar de
bodem laat zakken en vuil wordt en gaat stinken als de pest.
[10] Wat echter voor de zee de winden en stormen zijn, dat zijn voor de mens de
toegelaten geestelijke beproevingen en strijd, die ieder mens op deze aarde in
meerdere of mindere mate moet doorstaan om daardoor het ware leven te
bevechten. [11] Wat evenwel voor ieder mens op deze aarde voor de duur van zijn
leven op kleine schaal geldt, dat geldt voor langere tijd ook voor hele
volksstammen. [12] Een klein beekje stroomt slechts over een kort traject, tot het
zich verenigt met een grotere beek, die vervolgens al over een veel grotere afstand
moet stromen voor hij in een grote rivier uitstroomt; maar de rivier moet daarna al
door wijde en grote gebieden stromen, voor hij n wordt met de zee, en deze
omstroomt en omspoelt vervolgens de hele aarde. Met haar zout, dat door de
werking van de winden en stormen in een zeer fijne dampvorm wordt opgelost en
zo de hele lucht van de aarde vervult, doet de zee ook het vasteland en alle
natuurlijke schepselen erin en erop opleven.
[13] In de grote wereldzee storten zich wel duizenden soorten wateren, zuivere en
onzuivere, zoete, zure, bittere en heilzame en onheilzame, maar in de zee worden
ze allemaal n en hebben ze hetzelfde zout, en daar halen de talloze soorten
organisch natuurlijk leven hun grondstof uit en verwerken die in zichzelf, al
naargelang hun soort.
[14] En zoals de grote wereldzee zich verhoudt tot alle schepselen van de hele
aarde, zo verhoudt het grote geestenrijk zich tot de verschillende aardse
levensomstandigheden van de mensen op deze aarde. ledere individuele mens is als
een klein beekje, een gemeente is een iets grotere beek, een grote beek is reeds als
een natie, de rivier is een volk, en de zee stelt in de eerste plaats, en in het
bijzonder aan haar uitgestrekte oevers, alle volkeren van de aarde voor, die in de
zee in hetzelfde element overgaan. De oceaan, die op zichzelf oeverloos is, staat
voor de mensen in het geestenrijk, dat het eindeloze in zich draagt en zodoende
door zijn algehele levende hoedanigheid de oergrond van al het zijn is.
[15] Van de voortdurende beweging van de wereldzee is, zoals reeds getoond, al
het geschapen natuurlijke leven afhankelijk; hoe meer de zee door hevige stormen
en stromingen tot grotere activiteit komt, des te meer levensactiviteit wekt zij op
bij alle schepselen van de vaste aarde en brengt bijgevolg ook een beter gedijen
daarvan teweeg. [16] Wanneer, overeenkomstig hiermee, de mensen wat hun
innerlijke levensactiviteit betreft lauw, traag, slaperig en lichtlozer worden, dan
ontstaan er in de eindeloos grote geestenwereld direct grote bewegingen, en die
veroorzaken door hun invloed vervolgens ook allerlei bewegingen en golvingen
onder de mensen die nog op deze aarde leven. Dan staat het ene volk tegen het
andere op, de ene leer bestrijdt de andere, en dat gaat dan lange tijd zo door, tot de
mensen daardoor tot een zo groot mogelijke levensactiviteit gebracht worden.
331
[17] Daardoor wordt het dan ook helderder en lichter onder hen. De schijnbare
nood maakt hen vindingrijk en dwingt hen op die manier tot een steeds grotere en
meer geordende werkzaamheid. Door zulke dingen leren volkeren elkaar kennen,
die tevoren nauwelijks iets van elkaar wisten, en mettertijd worden ze nuttig voor
elkaar, en in de loop van de tijd neemt het licht onder hen steeds meer toe en
brengt in de eerste plaats een grotere behoefte aan een bijna concreet bewezen
levenswaarheid met zich mee.
[18] Wanneer die behoefte tenslotte steeds algemener wordt en de mensen geen
genoegen meer nemen met het pure autoriteitsgeloof, dat aldoor een oorzaak van
het duistere en trage bijgeloof is, dan is ook de tijd gekomen om hun een groot en
tastbaar levenslicht vol helderheid en waarheid te geven.
[19] En zie, de zeer vele mensen op de hele aarde die tegenwoordig door allerlei
traagheid en levensduisternis als door een diepe slaap bevangen zijn, moeten dus in
een hevige, stormachtige beweging gebracht worden, totdat ze na een lange reeks
perioden zover opgewekt worden, dat ze in die wakkere staat eindelijk beginnen te
voelen waaraan het hun ontbreekt!'
Hoofdstuk 163: Over de wederkomst van de Heer
[1] (De Heer:) 'Wanneer een dergelijke toestand onder de mensen zal intreden, zal
ook de tijd gekomen zijn om hun te geven waaraan het hun ontbreekt, pas in zo'n
tijd zal Ik weer tot de mensen in deze wereld komen en zal dan in het algemeen
doen, wat Ik nu in het bijzonder doe voor slechts weinig getuigen. Ik leg nu het
zaad in de aarde en breng de mensen daardoor geen vrede, maar het zwaard voor
de strijd en voor grote gevechten en oorlogen. [2] Alleen de mens die Mijn leer zal
aannemen en ernaar zal leven, zal in zichzelf het licht, de waarheid en de ware
levensvrede vinden, hoewel hij daarbij in de wereld ter wille van Mijn naam veel
gevechten en vervolgingen zal moeten doormaken, wat ook jullie allemaal aan den
lijve zullen meemaken. Maar wanneer Ik voor de tweede keer in deze wereld zal
komen, zal ook het gisten, strijden en vervolgen onder de volkeren ophouden, en
de oorspronkelijke verhouding van de mensen ten opzichte van de zuivere geesten
der hemelen zal normaal en duurzaam worden.
[3] Door wat Ik jullie nu gezegd en getoond heb zullen jullie gemakkelijk kunnen
weten en zien, waarom het wordt toegelaten dat er mettertijd naast de kleine, ware
stoel van Aron, waarop Ik jullie nu zet, een valse en lang bestaande stoel te
midden van de heidenen zal ontstaan, en hoe en waarom dan ook de valse profeten
en leraren in Mijn naam zelfs worden toegelaten.
[4] Maar jullie en jullie ware nageslacht moeten er geen acht op slaan, als zij ook
de roep uit de mond van de valsen zullen horen, volgens welke Christus hier of
daar zou zijn. Want Ik zal nooit meer Mijn intrek nemen in een tempel die door
mensenhanden gebouwd is, maar alleen in de geest en in de waarheid van degenen
die Mij zullen zoeken en tot Mij bidden, in Mij alleen geloven en Mij derhalve ook
boven alles zullen liefhebben; hun hart zal de ware tempel zijn waarin Ik verblijf
en hierin zal Ik ook tot hen spreken, hen onderrichten en opvoeden en leiden.
Onthoudt dit nu heel goed voor jezelf, zodat jullie je niet ergeren als dit allemaal
332
zo gebeurt, maar eraan denken dat Ik jullie dat allemaal van tevoren heb
aangekondigd, en ook de reden daarvan!'
[5] Daarop zei Simon J uda: 'Heer, wij herkennen hierin nu wel Uw orde, die met
betrekking tot de volledige wilsvrijheid van de mensen der aarde ook geen andere
richting kan nemen dan U ons nu, en ook al bij andere gelegenheden, zij. het niet
zo openlijk, uiteengezet hebt; maar voor de mensheid zien wij daar in het algemeen
nog lang geen gouden levensvruchten uit voortkomen! Maar omdat het nu eenmaal
zo moet zijn, om deze aarde uiteindelijk om te vormen tot een ware levensschool
voor Uw kinderen, zij het dan ook zoals Uw wijsheid het zal toelaten!
[6] Maar wij zullen alles op alles zetten om zoveel mogelijk zaad van het levende
woord in de aarde van de mensenharten te strooien, zodat zich daaruit zo spoedig
mogelijk de grootste gevechten tussen licht en duisternis onder de mensen kunnen
ontwikkelen. Alle graven moeten opengaan en zelfs aan de doden moet Uw
evangelie verkondigd worden, en de zee moet de doden die ze verslonden heeft,
aan het grote licht uitleveren! Ik bedoel hiermee niet het gebeente en het allang
vergane vlees ervan, maar de zielen; ook daaraan moet Uw woord in de geest
verkondigd worden!' [7] Ik zei: 'J ij hebt goed en juist gesproken. Wat nu hier op de
materile wereld gebeurt, zal de tot nu toe sterk verkommerde geestenwereld
waarlijk niet onthouden worden. Maar er zijn nu heel veel mensen die in levende
lijve in de graven van de levensnacht op de diepe bodem van de grote zee van
waanvoorstellingen begraven zijn; aan hen zullen jullie het evangelie wel
verkondigen en dan zullen er ook velen uit hun oude graven komen en het licht des
levens zien, en die zee zal haar gevangenen prijsgeven.
[8] Wanneer dat in het algemeen bij alle mensen zal gebeuren, zal ook de grote en
algemene dag van verlossing voor alle bewoners van de aarde helder beginnen aan
te breken. Maar het werk is groot en zwaar en er zijn nog maar weinig goede
arbeiders; streef er dus vooral naar dat hun aantal weldra groot wordt! Iedere
arbeider in Mijn levenswijngaard zal al naargelang zijn vlijt en ijver ook een groot
loon kunnen verwachten. Hier op deze aarde zal dat loon weliswaar karig zijn voor
jullie lichaam, zoals het tot nu toe was, maar des te groter en rijker zal het zijn voor
jullie ziel en geest. [9] Want de goederen van deze aarde zijn slechts schijn en
lijken precies op die welke een mens in zijn droom bezit. Het kleine verschil is
alleen dat het bezit van goederen in de droom de ziel van de mens enigszins korter
begoochelt dan het bezit van de uiterlijke goederen van deze wereld. Maar beide
vergaan en na het vergaan zal alles schijn blijken te zijn voor de geopende ogen
van de levende geest, die als enige aan alle schijn pas in de meest echte zin van het
woord realiteit kan verlenen.
[10] Daarom moet ieder vooral streven naar de bezittingen van de geest, die het
licht, de waarheid en het leven in de ziel is! Wat het lichaam in de juiste mate
nodig heeft, zal op deze aarde iedere trouwe arbeider in Mijn wijngaard zeker als
vanzelf ten deel vallen; want Ik weet stellig het best wat de mens ook in
lichamelijk opzicht, nodig heeft. Hebben jullie Mij nu allemaal goed begrepen?'
[11] Simon J uda zei: 'Heer, ik heb U begrepen en de andere broeders zeker ook, en
het is ons nu ook volkomen duidelijk waarom U zojuist de bewoners van dat dorp,
waar we doorheen trokken, niet verhoord hebt, hoewel ze U hun nood voorlegden
333
en U om hulp vroegen, alsof U alleen maar zo'n wereldse arts was! -Maar wij
lopen nu al geruime tijd, de zon begint al in de richting van de avond te gaan en ik
kan nog nergens iets ontdekken wat op een huis lijkt. Sinds wij een halfuur geleden
deze weg naar J ericho opgegaan zijn, ziet het er verlaten uit. Bossen en
struikgewas zijn er genoeg, maar verder is er niets, en het is te begrijpen dat er zich
in zo'n omgeving dieven en rovers ophouden. Heer, gaat deze weg nog lang zo
verder?' [12] Ik zei: 'Laat de weg maar zoals hij is - voor ons is het een veilige
weg! J ullie zijn met Mij toch de veelonherbergzamere streken bij de Eufraat
doorgetrokken, en die waren voor ons veilig en zelfs heel vruchtbaar. En dat zal
ook met deze weg het geval zijn. Als wij over de heuvel heen zijn, die daar voor
ons ligt en inderdaad behoorlijk lang is, zullen we ook weldra in een plaatsje
komen dat ten tijde van Lot n van de tien steden was, maar nu enkel een heel
armzalig wat groter dorp is; daar zullen we zien of er iets voor ons te doen valt.
Van daaruit komen we dan in verscheidene plaatsjes, en wij zullen zien, waar men
ons in een herberg zal opnemen.'
[13] De leerling Andreas zei: 'Heer, U weet van tevoren vast al heel zeker welk
dorp het zal zijn en hoe de herberg eruit ziet, alleen wilt U het ons niet nader
aanduiden.' [14] Ik zei: 'En al zou dat zo zijn, waarom stoort jou dat? Maar Ik wil
ter wille van jullie nu eens niet vooruitzien, maar als een mens alles nemen zoals
het komt! In het eerste dorp zullen wij evenwel allerlei lieden aantreffen, zoals
Farizeen, oude schriftgeleerden en ook mensen die zichzelf voor heel vroom
houden en zich daar erg op laten voorstaan. Met hen zullen wij in het voorbijgaan
wel wat te doen krijgen!'
Hoofdstuk 164: Voor de herberg van een tollenaar De geschiedenis van de
Farizeer en de tollenaar (Luc. 18: 9-14)
[1] Na deze voorspelling van Mij liepen wij vervolgens zwijgend en met haastige
pas verder, kwamen al gauw op de heuvel en zagen van daar af ook al heel dichtbij
het plaatsje liggen, dat Ik als eerste had aangegeven.
[2] We bereikten het dan ook snel en gemakkelijk, en rustten uit voor een herberg,
waarvan de eigenaar tegelijkertijd tollenaar was. Deze vroeg ons of wij
vreemdelingen of inwoners, dat wil zeggen joden waren.
[3] En Ik zei tegen hem: 'Aangezien jij zelf toch een jood bent, zul je aan ons ook
wel zien dat wij geen vreemdelingen zijn! J ouw vrouw is weliswaar een Griekse,
hoewel ze joodse kleding draagt; maar deze mensen, die bij Mij zijn, zijn joden,
ofschoon enkelen van hen Griekse kleding dragen.'
[4] Nu keek de tollenaar verbaasd en zei: 'Niemand heeft U nog ooit in deze
afgelegen streek gezien; hoe weet U dan dat mijn lieve vrouw een Griekse is?'
[5] Ik zei: 'Ik weet nog veel meer over jou en je vrouw, over je twee kinderen, die
een tweeling zijn, en eveneens over jouw huis en over het hele dorp; maar als je
zou weten Wie het is die nu met je spreekt, zou je zeggen: 'Heer, blijfbij mij, want
de dag loopt ten einde!' [6] Na deze woorden van Mij stond de tollenaar nog meer
versteld en zei: 'Vriend! J ij bent een wonderlijk mens! J ij bent een waarzegger of
een Esseen of zelfs een echte profeet! Want anders zou je toch onmogelijk kunnen
334
weten dat mijn vrouw een Griekse is en dat wij werkelijk slechts twee kinderen
hebben, die inderdaad een tweeling zijn. Zou je niet met je metgezellen in mijn
huis willen komen en een kleine verfrissing tot je nemen? Ik denk, dat iemand van
jou beslist veel te weten kan komen, wat voor hem van groot nut zou zijn!'
[7] Ik zei: 'J e hebt toch gasten in huis en er is weinig ruimte binnen. Bovendien ben
Ik niet bepaald een vriend van de Farizeen, schriftgeleerden, priesters en
schijnvromen, daarom blijf Ik liever buiten.'
[8] Nu was de tollenaar nog meer verbaasd, omdat Ik hem ook vertelde welke
gasten er in zijn huis waren. Daarop ging hij zelf het huis binnen en zei tegen de
gasten die zich daar bevonden, dat er zojuist een heel merkwaardige groep mensen
aangekomen was, en dat er n bij was die, ondanks dat hij een vreemdeling was,
van verborgen dingen beter op de hoogte was dan menige inwoner.
[9] De tollenaar had dat nog maar nauwelijks gezegd, of allen in het huis stonden
op en haastten zich naar buiten om ons, en speciaal Mij, te bekijken en tevens
vragen te stellen.
[10] n van hen, een gepensioneerde Farizeer, die zich erg op zijn eerlijkheid en
vroomheid liet voorstaan, zei tegen Mij: 'Luister eens, vriend, de waard van deze
herberg heeft ons gezegd dat jij verborgen dingen weet en ook, hoewel je een
vreemdeling bent, beter op de hoogte bent van de dingen in dit dorp en deze streek
dan een inwoner! Zeg mij nu eens wie ik ben en hoe mijn karakter is!'
[11] Ik zei: 'Opdat jij en nog verscheidene anderen die net als jij zijn en die zich
net als jij voor vroom en rechtvaardig houden, mogen zien dat Ik jullie wel ken, wil
Ik jullie heel in het kort een klein voorval uit jullie leven vertellen. Omdat jullie
jezelf voor vroom en rechtvaardig houden, maar andere mensen verachten, van wie
jullie oordelen dat ze niet zijn zoals jullie, gaan jullie dan ook naar de feesten in
J eruzalem, brengen de tempel de voorgeschreven offers en rechtvaardig jezelf op
die manier in de ogen van de priesters van de tempel,
[12] Op het paasfeest van dit jaar reisde er dan ook een oude Farizeer, die zichzelf
als vroom en rechtvaardig beschouwde, naar de tempel, als ook een tollenaar .
[13] De Farizeer liep tot heel dicht bij het offeraltaar om door verscheidene
vooraanstaande mensen bekeken en opgemerkt te worden, bad voor zichzelf, en
wel tamelijk hard, als volgt: 'God, ik dank U dat ik niet ben zoals veel andere
lieden, zoals dieven, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, en ook zoals die
tollenaar die met mij meereisde! Want ik vast tweemaal per week en geef zelfs als
Farizeer het tiende van alles wat ik heb; zo houd ik me ook aan de geboden van
Mozes en heb bovendien ook altijd de inzettingen van de tempel hoog in ere
gehouden, Geef mij, o God, de genade, dat ik ook in de toekomst in deze
gerechtigheid en zondeloosheid blijf en tenslotte deze wereld ook op die manier
verlaat!' [14] Maar de tollenaar bleef een eind van het offeraltaar afstaan en durfde
zelfs zijn ogen niet op te slaan, maar sloeg zich op de borst en zei: 'O Heer, wees
mij zondaar, die niet waardig is zijn ogen op te heffen naar Uw heiligdom, genadig
en barmhartig!'
[15] Wie, denken jullie, verliet de tempel als werkelijk gerechtvaardigd in God's
ogen: de Farizeer, die zichzelf verhoogd, of de tollenaar, die zichzelf voor God
verdeemoedigd en vernederd had?'
335
[16] Toen zeiden sommigen, die wel merkten dat Ik dit beeld op de oude Farizeer
betrok, omdat zij hem heel goed kenden vanwege zijn herhaalde roemen en prijzen
van zichzelf bij degenen die zichzelf eveneens als vroom en rechtvaardig
beschouwden: 'Vriend, daar kan alleen God over oordelen, wiens alziende oog hart
en nieren van de mens onderzoekt; wij mensen kunnen daarover geen definitief
oordeel vellen! omdat jij als vreemdeling ook deze geschiedenis, die zich
inderdaad zo heeft toegedragen, zo heel precies en uitvoerig kent, moet jij ons
maar zeggen wie van de twee gerechtvaardigd voor God de tempel verlaten heeft!'
[17] Ik zei: 'O, dat genoegen kan Ik jullie wel doen! Ik zeg jullie: deze tollenaar
ging gerechtvaardigd de tempel uit, omdat hij zichzelf vernederd had en zijn schuld
tegenover God in zijn hart getrouwen waarachtig bekend had, en zo keerde hij ook
ten aanzien van de Farizeer gerechtvaardigd naar huis terug. Wie zichzelf
verhoogt, wordt vernederd, en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden!'
Hoofdstuk 165: Een genezing in het ziekenhuis van de tollenaar Jezus laat de
kinderen tot Zich komen (Luc. 18: 15-17)
[1] Toen Ik dat tegen de mensen gezegd had, dachten ze bij zichzelf: 'Die heeft
waarachtig en juist geoordeeld!' [2] Maar de tollenaar verontschuldigde zich
tegenover Mij met de woorden: Vriend, je hebt weliswaar heel juist geoordeeld, en
jouw oordeel zou mij nog meer genoegen gedaan hebben, wanneer ik niet juist die
tollenaar geweest zou zijn, die zich naar volle waarheid in de tempel tegenover
God zo uitgesproken heeft! Maar hoe het ook zij, het komt mij toch uiterst
raadselachtig voor hoe jij dergelijke dingen zo goed kunt weten. Wat mij betreft
houd ik je voor een profeet en ik vraagje om in de naam van Degene die jou met
Zijn geest zo verlicht heeft, mijn huis en mijn gezin te willen zegenen!'
[3] Ik zei: 'Dat is je al te beurt gevallen doordat Ik voor jouw huis stilhield en een
rustpauze nam. Maar om je ook te laten inzien dat Ik niet alleen het recht, maar
ook de macht heb om jouw huis en jouw gezin te zegenen, moet je maar eens dat
huis binnengaan, dat ook van jou is en tot deze herberg behoort!
[4] Dat huis heb jij zelf ingericht om er arme zieken uit deze streek en ook van
buiten te herbergen, en je hebt gezorgd voor een arts en voor veel goede
geneesmiddelen. Er worden nu nog zeven ernstig zieke mensen verpleegd, die door
jouw arts niet geholpen kunnen worden, hoe ervaren en van goede wil hij ook is.
Maar Ik heb hen al geholpen! Ga nu dus maar dat huis binnen en overtuig jezelf!'
[5] Het huis was maar een paar stappen verwijderd van het hoofdhuis, en de
tollenaar en alle anderen gingen inderhaast naar binnen en troffen tot hun zeer
grote verbazing alle zeven volkomen gezond aan; ze vroegen hun wie hen gezond
gemaakt had, want er moest een groot wonder gebeurd zijn. Want nog nooit had
een arts zulke lammen, kreupelen, blinden en jichtlijders genezen,
[6] Toen zeiden de volkomen genezenen: 'Wij weten niet wie ons zo plotseling en
zo wonderbaarlijk genezen heeft; want er was niemand bij ons, ook onze arts niet
sinds vanmorgen, Maar een paar ogenblikken geleden voelden we een kracht als
vuur door ons heen stromen en wij waren zo gezond als nooit tevoren; we durfden
336
onze bedden echter niet te verlaten, want wij konden niet geloven dat wij werkelijk
gezond geworden waren.
[7] De twee blinden dienden ons wel als een eerste bewijs, dat niet alleen zij het
licht van hun ogen weer teruggekregen hadden, maar dat ook wij weer helemaal in
het bezit van onze rechte ledematen gekomen waren, maar toch geloofden wij niet
volledig in onze toch zo duidelijk ondervon den genezing; maar nu geloven wij
het, omdat jullie daarvoor naar ons toe gekomen zijn.
[8] Een of andere wonderbaarlijke mens en genezer moet het jullie zelf gezegd
hebben, anders zouden jullie niet hier naartoe gekomen zijn om je ervan te
overtuigen of de wonderdoener tegenover jullie de waarheid gesproken heeft -en
dus weten jullie beter wie ons genezen heeft dan wij het kunnen weten. Maar
bezorg ons nu ook onze kleren, zodat wij naar buiten kunnen gaan en die
wonderbaarlijke genezer onze dank betuigen!'
[9] Op aanwijzing van de tollenaar gebeurde dat dan ook gauw.
[10] Nu zetten de oude Farizeer, een overste en enkele andere priesters en
schriftgeleerden grote verbaasde ogen op en wisten er geen raad mee, en de een
vroeg de ander wie hij dacht dat Ik was.
[11] Maar de gewonere burgers en ook de genezenen zeiden eenstemmig: 'Het is
toch eigenaardig, dat priesters en schriftgeleerden nog kunnen vragen wie dat is,
die door de macht van zijn wil de meest ongeneeslijke ziekten in n ogenblik kan
genezen! Dat kan alleen God of een buitengewoon vroom mens die net als de grote
profeten van God's geest vervuld is' [12] De priesters en de schriftgeleerden
bedreigden het volk echter en zeiden, dat het niet gepast was, dat leken de euvele
moed hadden om priesters van God de les te lezen.
[13] De leken sloegen daar evenwel geen acht op, maar gingen met de genezenen
de ziekenkamer uit, kwamen voor Mij staan en zeiden: 'Heil U, grote meester, die
tot ons gekomen bent in de naam van de Heer! Hosanna in den hoge en alle lof zij
J ehova de Heer, die de mens een dergelijke macht verleend heeft!'
[14] Daarop haastten vele vaders en moeders zich naar hun woningen en brachten
weldra een groot aantal kinderen mee, die in meerdere of mindere mate ziek en
zwak waren, en vroegen Mij of Ik ze allemaal wilde zegenen en daardoor gezond
maken. [15] Het aantal meegebrachte kinderen was echter aanzienlijk en toen de
leerlingen hoorden dat Ik ieder kind apart wilde aanraken, overeenkomstig de wens
van de ouders, zeiden zij: 'Nou, nou, de dag zal nauwelijks nog twee uur duren. Als
de Heer ieder kind apart moet aanraken en zegenen, zal de dag wel voorbij zijn; en
we moeten nog naar een andere plaats reizen! Want er is geen sprake van dat we
hier blijven, omdat Hij onderweg al gezegd heeft dat Hij niet in het eerste dorp zou
overnachten. En wat Hij eenmaal uitspreekt, daar wijkt Hij ook nooit een
haarbreed van af Laten wij de toestromende kinderen terugsturen met de goede
opmerking, dat het niet nodig is dat ieder kind apart aangeraakt wordt; het is
voldoende dat Hij slechts n woord over hen uitspreekt, dan zullen ze allemaal
genezen en geheel en al gezegend en gesterkt zijn!'
[16] Nadat ze dit overlegd hadden verhinderden de leerlingen vervolgens de
toegang tot Mij en waarschuwden degenen die onstuimig tot Mij wilden
doordringen. [17] Maar toch riep Ik al die vele kinderen tot Mij en zei tegen de
337
leerlingen: ' Ach, laat al die kinderen toch tot Mij komen en houdt hen niet tegen;
want voor zulke kinderen is het rijk Gods! Waarlijk Ik zeg jullie: wie het rijk Gods
niet als een kind in bezit neemt, die komt er niet binnen!'
[18] Daarop lieten de leerlingen alle kinderen tot Mij komen en Ik raakte ze
allemaal aan, drukte ze aan Mijn hart en liefkoosde ze en allemaal werden ze fris,
krachtig en gezond, en Ik liet ze gaan onder de niet aflatende dankbetuigingen van
de ouders. [19] Toen kwamen er echter enkele leerlingen naar Mij toe die zeiden:
'Heer! U hebt nu alweer een nieuwe voorwaarde gesteld om het rijk Gods
deelachtig te worden! Hoe kunnen wij, voor het merendeel vergrijsde mannen, nu
weer kinderen worden om in het rijk Gods te komen? En toch hebt U zojuist
duidelijk gezegd dat een mens die het rijk Gods niet als een kind in bezit neemt, er
niet zal binnenkomen! Wanneer dat zo is, wat baat ons dan al onze inspanning,
ontzegging en zelfverloochening?'
[20] Ik zei: 'Er is toch werkelijk veel geduld voor nodig om met jullie om te gaan!
Hoe lang zal Ik jullie nog moeten verdragen, voor jullie de dingen zuiver
begrijpen? Als Ik zeg, dat men alleen als een kind het rijk Gods in bezit kan
nemen, dan versta Ik daaronder immers niet het lichamelijke kind zijn, maar alleen
het kind zijn in je hart. Een kind heeft geen hoogmoed, geen toorn, geen haat, geen
neiging tot ontucht, geen blijvende hartstochten en ook geen ongeduld; het huilt
wel, als hem iets wordt aangedaan, maar het laat zich ook snel troosten en vergeet
het verdriet dat het had en omarmt de weldoener met alle liefde. Zo moet ook ieder
mens in zijn hart en gemoed zijn, dan is het rijk Gods ook al zijn eigendom. Als
jullie dat nu begrijpen, zullen jullie toch niet meer hoeven te vragen hoe een mens
als een kind het rijk Gods in bezit moet nemen? - Hebben jullie dat begrepen?'
[21] De leerlingen beaamden dat en bedankten Mij voor deze toelichting.
[22] Daarop vroeg de waard, die zoals bekend tevens tollenaar was, aan Mij:
'Wonderbare heiland! U hebt deze plaats nu een onbeschrijfelijk grote weldaad
bewezen, die wij niet voor niets van U kunnen verlangen. Zeg nu hoeveel wij U
schuldig zijn, dan zal ik U betalen!' [23] Ik zei: 'Maar Ik zal niets aannemen; want
welk mens heeft iets, wat hij niet van God ontvangen heeft? Hoe kan men God
echter betalen met hetgeen toch al van God is?
[24] Als je echter toch iets wilt doen, doe het dan aan de armen, dan zal God het
aannemen alsof je het voor Hem gedaan hebt! Want geloof Mij, wat Ik hier gedaan
heb, dat heb niet Ik gedaan, maar de geest van Degene die jullie je God en Vader
noemen, maar die jullie nog nooit gekend hebben; maar Ik ken Hem en zie altijd
Zijn aangezicht. Vraag dus niet meer watje Mij schuldig bent! Maar breng wat
brood en wijn!' [25] Daarop haastte de waard zich met de zijnen het huis binnen en
bracht ons brood en wijn in de juiste hoeveelheid en Ik en de leerlingen sterkten
ons allen daarmee.
Hoofdstuk 166: De Heer en de rijke overste (Luc. 18: 18-27) (23.5.1861)
[1] Toen we daar het brood en de wijn genuttigd hadden en enkelen van Mijn
leerlingen begonnen te informeren hoe ver het nog was naar het volgende plaatsje,
en wij ook aanstalten maakten om verder te reizen, kwam er een overste naar Mij
338
toe en zei: 'Luister, werkelijk grote en goede Meester op Uw terrein! Aangezien U
een van Gods geest vervulde man bent en het hemelrijk beter schijnt te kennen dan
wij, zeg mij wat ik moet doen om het eeuwige leven in het hemelrijk te verkrijgen!'
[2] Ik zei: 'Aangezien je Mij voor een mens houdt die aan jou gelijk is, hoe kun je
Mij dan voor een goede meester houden? Niemand is goed dan God alleen!
[3] Omdat jij een jood en bovendien een overste van de synagoge bent, zul je toch
wel weten wat Mozes geboden heeft! Behalve veel andere dingen staat er
geschreven: 'Gij zult niet echtbreken; gij zult niet doden; gij zult niet stelen; gij zult
geen vals getuigenis afleggen, en gij zult uw vader en moeder eren! ' Wie dat in
acht neemt, zal ook het eeuwige leven ontvangen.
[4] Hierop zei de overste: 'Beste Meester, aan dat alles heb ik mij vanaf mijn jeugd
gehouden, en wel nauwkeurig en stipt; maar desondanks heb ik nog niets duidelijks
aan mijzelf waargenomen wat mij de verzekering zou geven dat ik na de dood van
het lichaam het eeuwige leven in het hemelrijk zal ontvangen.
[5] Men heeft mij van verscheidene welingelichte zijden gezegd dat mensen, wier
zielen zich waardig gemaakt hebben voor het hemelrijk, vaak al tijdens hun
lichamelijke leven verschijnselen hebben, waardoor ze kunnen weten dat ze na het
afvallen van het lichaam spoedig onder de scharen engelen in het hemelrijk
opgenomen zullen worden. Maar ik ben nu al tamelijk oud geworden en heb mij
vanaf mijnjeugd voorbeeldig aan alle wetten van Mozes gehouden -maar een
dergelijk verschijnsel, dat mij de eerder genoemde verzekering van het eeuwige
leven van de ziel zou kunnen geven, is .bij mij werkelijk nog nooit voorgekomen!
En dus geloof ik wel, maar in zekere zin blind, wat Mozes en de profeten geleerd
hebben; maar van een zeker weten vooraf is daarbij nog lang geen sprake!
[6] En kijk, beste Meester, om deze reden heb ik U de vraag gesteld; want U, die
geheel van Gods geest vervuld bent, zult ook welhaast het beste weten hoe en of ik
voor een toekomstig eeuwig leven van de ziel in Gods hemelrijk reeds in dit leven
waarachtige en betrouwbare vooraankondigingen en waarborgen kan hebben!
Want enkel geloven volgens de geschreven woorden is een zwakke steunpilaar om
de ware deugd van de mensen overeind te houden. Dus, beste Meester, zeg mij
daarover iets waarachtigs! [7] Ik zei: 'J a, vriend, wat jij over die waarborgen en
zeer duidelijke vooraankondigingen gezegd hebt, dat is wel helemaal juist! Allen
die waarachtig volgens de goddelijke leer leven en deugdzaam en vroom zijn
ontvangen zulke troostende en sterkende waarborgen, en krachtens jouw
levenswandel, die overigens volgens de wet rechtvaardig is, zou jij die ook al
hebben kunnen ontvangen; maar er ontbreekt je daarvoor nog n ding, en wel iets
wat voor dat doel van het grootste belang is!
[8] Kijk, jij bent een heel rijk man en, hoewel je niet echt gierig bent, ben je toch
een spaarzame waard, die het met de naastenliefde steeds zuinigjes aan weet te
doen! J ouw hart en jouw ziel hangen nog veel te sterk aan de dode schatten van
deze wereld en het zachte levenslicht van de hemelen kan daar niet doorheen
dringen. Zolang jouw ziel bevangen is door haar liefde voor de dode schatten en
bekoringen van deze wereld, is ze als het ware ook dood; want ook haar op dode
dingen gerichte liefde is dood, zolang die zo sterk aan de dode goederen van deze
wereld gehecht is. [9] Zolang het er zo met jouw leven voorstaat kan van de
339
innerlijke levensverschijnselen natuurlijk nooit sprake zijn! Maar Ik wil je een
advies geven; wanneer je dat opvolgt, zul je alles krijgen wat je tot nu toe
onmogelijk had kunnen ontvangen.
[10] Ga heen, verkoop al je goederen en verdeel de opbrengst op een wijze manier
onder de armen, dan zul je daardoor jezelf een schat in het hemelrijk bezorgen,
waaruitje een echt levenslicht zult krijgen; kom daarna bij Mij en volg Mij, dan zul
je de meest waarachtige waarborgen voor een eeuwig leven in overvloed vinden! -
Heb je Mij begrepen?'
[11] Toen de overste, die heel rijk was en veel goederen bezat, dat van Mij gehoord
had, werd hij verdrietig, keerde Mij zijn rug toe en ging weg. [12] Toen de waard
en ook de anderen die nog aanwezig waren dat zagen, zeiden ze: 'J a, ja, beste en
wonderbaarlijk wijze Meester, U hebt ook daar weer precies de spijker op de kop
geslagen! Deze overste is volgens de wet weliswaar een rechtvaardig man en men
kan hem in geen enkelopzicht van onrechtvaardigheid betichten; maar men heeft
hem nog nooit tot de vrijgevige mensen kunnen rekenen, en zelfs al zijn dienaren
hebben een heel karig loon en magere kost. Wie iets voor hem doet, heeft zelfs bij
het vragen van de meest redelijke betaling voor de geleverde arbeid stellig
problemen. Hij ontdekt overal fouten en vermindert daarom de bedongen betaling
dan ook dikwijls met meer dan de helft. Maar daarom wil ook bijna geen enkele
handwerksman meer iets met hem te maken hebben.
[13] Hij en die oude Farizeer, die zich nu samen met hem uit de voeten heeft
gemaakt, omdat U, beste Meester, ook hem erg geraakt hebt, zijn precies hetzelfde,
de n is al net zo krenterig als de ander; maar wanneer zij over hun goede werken
spreken, die ze in het verborgene voor de behoeftigen zouden doen, dan zou je
gaan geloven dat er eigenlijk op de hele aarde geen liefdadiger mensen zijn. En wij
zijn er nu erg blij om, o beste Meester, dat u deze beiden de volle waarheid hebt
gezegd.' [14] Ik zei: 'J a, Ik heb hun alle twee de volle waarheid gezegd, maar
daarmee ook de enige weg getoond waarlangs ze tot het eeuwige leven kunnen
komen; maar Ik zeg jullie allemaal bovendien ook, als een altijd geldende
waarheid: O, hoe moeilijk zullen zulke rijke mensen in het rijk Gods kunnen
komen, dat het ware, eeuwige leven is! Ik zeg jullie: een kameel gaat
gemakkelijker door het oog van een naald dan dat zo'n rijke het rijk Gods
binnengaat! [15] Want iedere ziel neemt na het afvallen van haar lichaam niets
anders met zich mee dan haar liefde, en de werken daarvan volgen haar als
producten van haar wil. Als de liefde van de ziel nu zo sterk aan de dode dingen
van deze wereld hangt, dat ze daar volkomen n mee geworden is, dan is ze
eveneens dood; en omdat haar wil gelijk is aan de gerichte, dode dingen van deze
wereld, mist ook die wil de volledige vrijheid, is dus ook gericht en derhalve als
dood te beschouwen -en dat is nu wat men de hel en de eeuwige dood noemt!
[16] Pas er dus vooral voor op, dat de liefde voor de wereld, haar schatten en
bekoringen jullie zielen niet gevangen neemt; want wie eenmaal door de wereld
gevangen genomen is, zal zich uiterst moeilijk uit haar macht kunnen bevrijden.'
[17] Daarop zeiden allen die dat gehoord hadden: 'O beste en meest waarachtige
Meester! Wie zal, wanneer de zaken zo staan, dan zalig worden? Want alle mensen
die wij kennen zijn voor het merendeel vol van eigenliefde en wereldliefde, en wij
340
lijden zelf aan deze kwaal.' [18] Ik zei: 'J a, ja, helaas is het wel zo, en de mensen
zouden zichzelf ook eeuwig nooit kunnen helpen! Maar wat nu, zoals altijd, bij de
mensen onmogelijk is, dat is bij God toch wel mogelijk, en Ik ben juist als mens in
deze wereld gekomen om de mensen die hulp te brengen, die ze zichzelf eeuwig
nooit zouden kunnen verschaffen. Wie nu in Mij gelooft en volgens Mijn leer
handelt, zal ook het eeuwige leven verkrijgen; want Ikzelf ben de weg, de waarheid
en het eeuwige leven.'
[19] Van deze woorden van Mij stonden allen versteld, en de waard zei: 'Beste en
wonderbare Meester! Dat er meer achter U schuilgaat dan bij een of andere
profeet, dat ben ik stil in mijzelf direct gewaar geworden, hoewel ik het niet hardop
durfde uit te spreken; maar aangezien U nu Zelf een groots en betekenisvol woord
over Uzelf hebt uitgesproken, kan ik nu niets anders meer doen dan zeggen: Heer,
ik ben het niet waard om mijn ogen naar U op te slaan, maar wees mij, arme
zondaar, genadig en barmhartig!' [20] Ik zei: 'Wees getroost, Mijn vriend! Ik ben
juist naar jou toe gekomen omdat jouw werken Mij veel beter bevielen dan die van
de rijke overste en Farizeer. Heb jij nu alleen maar verder God lief boven alles en
je naasten -dat zijn alle mensen ongeacht hun maatschappelijke positie of hun
geloof -als jezelf en doe voor hen, waarvan je redelijkerwijs ook verlangen kunt
dat zij dat ook voor jou zouden doen, dan vervul je daardoor de hele wet en ook
alles wat de profeten geleerd hebben! En als je dat doet, zijn jou tevens alle zonden
vergeven, al zou het aantal daarvan zijn als het zand in de zee of het gras op de
aarde! Zo is bij God alles wel mogelijk, wat bij de mensen onmogelijk is.'
[21] Voor deze les bedankte de tollenaar Mij, evenals alle andere aanwezigen.
Hoofdstuk 167: Petrus vraagt naar het loon van de leerlingen (Luc. 18: 28-30)
[1] Nu kwam ook Simon J uda echter naar Mij toe en hij zei: 'Heer, wij hebben
alles verlaten en zijn U bij de eerste oproep die U tot ons richtte zonder enige
terughoudendheid gevolgd, en hebben daarvoor nog nooit enige aardse
schadeloosstelling van U verlangd; maar nu er hier veel over het hemelrijk en over
het eeuwige leven gesproken wordt, wil ons dan ook een verzekering geven van
wat wij in het andere leven te verwachten zullen hebben!'
[2] Ik zei: 'Werkelijk, er is niemand die zijn huis of zijn ouders of broeders,
zusters, vrouw of kinderen verlaat omwille van het rijk Gods, die het niet reeds in
deze tijd veelvoudig terug ontvangt, en in de toekomstige wereld het eeuwige leven
oogst! Als Ik jullie dat zeg als Degene die alles heeft en ook alles kan en zal geven
wat Hij beloofd heeft, dan kunnen jullie Hem ook geloven! Want jullie hebben nu
al bijna een paar jaar achtereen gezien, beleefd en meegemaakt dat Ik nog nooit
een woord gezegd heb dat zonder resultaat en onvervuld gebleven is.
[3] Waarlijk, Ik zeg jullie allemaal: deze aarde, zoals ze nu is, en ook deze hele
zichtbare en eveneens materile hemel zullen vergaan en er zullen nieuwe
scheppingen in plaats van de oude komen, maar Mijn woorden zullen eeuwig
blijven en bijgevolg ook de volste vervulling van alle door Mij openlijk
uitgesproken beloften! [4] Wie in Mij gelooft en Mijn wil doet, zal ook het
eeuwige leven hebben, zoals Ik jullie al bij vele gelegenheden gezegd en ook
341
duidelijk getoond heb, en daarom is het nu een beetje vreemd dat jullie Mij
nogmaals kunnen vragen wat jullie zullen ontvangen, vanwege het feit dat jullie
alles verlaten hebben en Mij gevolgd zijn.'
[5] Simon J uda zei: 'Heer, U hebt toch wel gemerkt dat ik deze vraag nu niet
zozeer ter wille van ons stelde, maar veeleer ter wille van de mensen die hier zijn,
die de wereld nog erg liefhebben en nu door mijn vraag dan ook horen dat wij
diegenen zijn die omwille van het rijk Gods alles hebben verlaten en U gevolgd
zijn.' [6] Ik zei: 'Als Ik die bedoeling van jou niet had opgemerkt, zou Ik niet
gesproken hebben zoals Ik gedaan heb. Maar wat Ik gezegd heb, heb Ik niet zozeer
tegen jullie gezegd, die Mijn beloften allang kennen, maar veeleer tegen alle
mensen. En wanneer jullie in de toekomst Mijn evangelie zullen verkondigen, dan
moet ook in grote lijnen alles vermeld worden wat hier gebeurd is.'
[7] Daar waren de leerlingen tevreden mee, en wij stonden op om onze reis voort te
zetten. [8] De tollenaar en ook de andere aanwezigen begonnen Mij echter te
vragen of Ik niet tenminste deze nacht hier zou willen blijven, aangezien de dag al
bijna ten einde liep.
[9] Maar Ik zei: 'Wat jullie hier door Mijn aanwezigheid goed gesmaakt heeft, zal
de mensen in jullie naburige dorp ook smaken. In de geest zal Ik echter ook bij
jullie blijven, wanneer jullie in levend geloof en in de juiste liefde aan Mij zullen
denken.' [10] Dat beloofden ze Mij van ganser harte en daarop zegende Ik hen en
trok toen verder; toen ze Mij een geleide wilden geven tot aan het dichtstbijzijnde
dorp, dat nog zeker een uur gaans van hier verwijderd was, wees Ik dat van de
hand. Zij bleven dan ook allemaal hier en spraken de hele nacht met elkaar over
alles wat hier voorgevallen was.
[11] Nu zou iemand echter -nota bene - kunnen vragen hoe het nu kon dat de
bewoners van dit dorp, die tenslotte toch ook bedevaarten maakten naar J eruzalem,
nog vrijwel niets over Mij gehoord hadden, terwijl Mijn roep al in bijna het hele
joodse land geklonken had en J eruzalem vol was van Mijn leer en Mijn daden.
[12] Dat is wat deze plaatsen betreft heel gemakkelijk te verklaren. Want alle
bewoners van deze plaatsjes kwamen maar zelden naar J eruzalem, omdat de
meesten erg arm waren; de weinige rijken bleven echter ook liever thuis dan een
reis naar het dure J eruzalem te ondernemen. Want ten eerste schrokken ze terug
voor de onnodige uitgaven, en ten tweede vreesden ze dat ze tijdens hun
afwezigheid door de vele armen bedrogen, bestolen of zelfs beroofd zouden
worden. [13] En zo was er gedurende enkele jaren dan ook niemand van de
bewoners van deze plaatsen in de buurt van J eruzalem gekomen, en aangezien deze
weg ook niet door andere reizigers bereisd werd omdat hij zo onveilig was, kon
Mijn roep in deze streken nog niet verbreid zijn; want deze streken lagen toch wel
tamelijk ver van J eruzalem en werden bovendien meer door Grieken en Arabieren
dan door J oden bewoond. En juist het feit dat ze Mij en Mijn leer totaal niet
kenden, deed Mij besluiten naar hen toe te gaan en Mij aan hen te openbaren. Want
Ik ben immers hoofdzakelijk in de wereld gekomen om het verlorene te zoeken en
om op te richten wat in het stof neergebogen lag.
[14] Wat Ik hier getrouwen waarachtig heb gezegd moge iedereen tot een duidelijk
antwoord dienen, die zou willen vragen hoe het kon dat er in het joodse land in
342
Mijn tijd en zelfs later nog plaatsen konden zijn, waar men weinig of helemaal
niets van Mij wist, terwijl aan de andere kant Mijn leer tijdens Mijn aardse leven
zelfs tot in Europa, Perzi en zelfs tot in India en Egypte al tamelijk bekend was
geworden. [15] Deze woorden zijn bedoeld voor de lezers van dit evangelie, dat Ik
nu opnieuw gegeven heb. Heil degene die ze in zijn hart opneemt, Mij de eer geeft,
en ernaar handelt! [16] En nu weer terug naar onze reis!
Hoofdstuk 168: Aankondiging van het lijden. De leerlingen en de blinde langs
de weg naar Jericho (Luc. 18: 31-43)
[1] Toen wij al zo ongeveer honderd passen buiten het dorp waren, en de ons
bekende joodse Grieken en de paar leerlingen van J ohannes, die tamelijk moe
geworden waren van de dagreis, een beetje achtergebleven waren, omdat ze ons
snelle tempo niet goed konden bijhouden, riep Ik de twaalf naar Mij toe, en ze
vroegen Mij wat er aan de hand was.
[2] Ik zei tegen hen: 'Luister nu naar Mij en wordt niet verdrietig, want alles wat de
profeten over Mij voorspeld hebben moet immers aan Mij vervuld worden!
[3] Zoals wij hier nu met elkaar wandelen, zullen wij ook spoedig weer naar
J eruzalem reizen, en dan zal alles voltooid worden wat, zoals reeds gezegd, de
profeten over de Zoon des mensen geschreven hebben. Hij zal overgeleverd
worden aan de heidenen en Hij zal bespot, gesmaad en bespuwd worden, en zij
zullen Hem geselen en doden; maar op de derde dag zal Hij uit eigen kracht en
macht weer opstaan, en zal dan voor altijd bij jullie zijn tot aan het einde der
wereld en haar tijd, en jullie zullen eeuwig bij Hem in Zijn rijk zijn.'
[4] Toen Ik dat tegen de leerlingen gezegd had, keken zij elkaar met grote ogen aan
en vroegen elkaar (de leerlingen) : 'Wat heeft Hij daar nu weer mee willen zeggen?
Eerst wordt er gezegd dat de tempeldienaren Hem zullen grijpen en dat Hij de maat
van hun zonden tot hun eigen verderf aan Zichzelf zal laten volmaken. Maar nu zei
Hij niets over de tempeldienaren, maar wel over de heidenen, die voorzover wij
weten tot nu toe steeds Zijn beste en meest gelovige vrienden waren! Wie het kan
en wil, begrijpe het, maar echt - wij begrijpen dat toch echt niet!' [5] Daarop
overlegden ze onder elkaar of ze Mij daar een nadere uitleg over moesten vragen.
[6] Petrus dacht echter dat Ik zoiets misschien niet zo goed zou opnemen, en dat
het dus raadzamer was om deze kwestie, die op zichzelf heel onduidelijk en
droevig was, voorlopig te laten zoals Ik die uitgesproken had.
[7] Aangezien de leerlingen Mij daar verder niets over wilden vragen, zei ook Ik
niets meer over deze aangelegenheid. [8] Wij trokken vervolgens verder en
kwamen op de plaats waar twee hoofdwegen elkaar kruisten. Weliswaar leidde
onze oude weg, waarlangs wij van J eruzalem kwamen, ook naar J eruzalem, maar
die liep voortdurend in grote bochten over bergen en dalen; de nieuwe weg echter,
die de oude hier kruiste, leidde, langs Bethlehem, ook naar J eruzalem, maar was
vlakker en beter aangelegd en werd vaker door vreemdelingen en ook door de
inwoners bereisd. En die reden waren er langs deze weg in de buurt van de
plaatsen ook steeds veel bedelaars, die de reizigers hier om een aalmoes vroegen.
343
[9] Op de genoemde plek gingen wij dus de nieuwe weg op, alsof wij weer naar
J eruzalem wilden reizen, wat echter niet het geval was; maar de plaats die wij
wilden bezoeken lag aan die nieuwe weg, en niet ver van die plaats troffen wij een
bedelaar aan, die blind was. Deze en nog vele andere bedelaars trokken op
feestdagen met hun ziende begeleiders ook naar J eruzalem, om daar een groter
bedrag aan geld bij elkaar te bedelen. Deze bedelaar was dan ook op het laatste
feest in J eruzalem geweest en had daar gehoord dat Ik daar grote tekenen gedaan
had en blinden ziende had gemaakt, en hij kende ook Mijn naam.
[10] Aan de leerlingen, van wie er zich enkelen vooruit haastten om de stad nog bij
dag te bereiken, werd eerst door de bedelaar luid om een aalmoes gevraagd, en
toen ze tegen hem zeiden dat ze geen geld bij zich hadden, vroeg hij hun wie zij
waren en wie er nog meer bij hen waren, en wat zij, die zelf arm waren, in deze
schrale omgeving te zoeken hadden, omdat er al zoveel bedelaars waren.
[11] Toen zeiden zij (de leerlingen): 'Wij zijn leerlingen van de Heer J ezus uit
Nazareth, die samen met ons reist, opdat ook deze streek door Hem gezegend
wordt! Wij hebben daarom ook geen geld nodig, want Hij, de Heer J ezus uit
Nazareth, zorgt voor ons!'
[12] Toen de blinde bedelaar dat gehoord had van de leerlingen, die hier even
bleven wachten, zodat Ik en ook alle andere leerlingen ons weer bij hen konden
voegen -wat wij ook weldra deden - vroeg de bedelaar nogmaals wat dat was en of
Ik daar nu ook bij was, want hij merkte dat er veel mensen in zijn buurt waren.
[13] De leerlingen bevestigden de vraag van de bedelaar en onmiddellijk begon hij
te roepen en zei luidkeels (de bedelaar): 'O J ezus van Nazareth, zoon van David -
zoals men mij in J eruzalem gezegd heeft en wat ik ook geloof ontferm u over mij!'
[14] Maar de leerlingen die vooruit waren gegaan waarschuwden hem en zeiden
dat hij niet zo geweldig moest schreeuwen, maar dat hij stil moest zijn, omdat het
zo dicht bij de kennelijk grote plaats teveelopzien zou baren.
[15] Maar de bedelaar stoorde zich daar niet aan en schreeuwde nog veel harder: 'O
J ezus, zoon van David, ontferm u over mij!'
[16] Ik bleef dan ook staan en beval de ziende begeleider, dat hij de blinde bij Mij
moest brengen, wat ook direct gebeurde. [17] Toen hij dicht bij Mij gebracht
werd, zei Ik tegen hem: 'Wat wil je eigenlijk dat Ik voor je doe?'
[18] Toen sprak de blinde: 'Heer, dat ik moge zien!'
[19] Toen zei Ik tegen hem: 'Wees dan ziende! J e geloof heeft je geholpen!'
[20] En terstond kon de blinde zien, volgde Mij en prees luidkeels God, die Mij
zo'n ongehoorde macht verleend had.
Hoofdstuk 169: De Heer in de herberg ter Jericho
[1] Langs de nieuwe weg kwam er echter ook meer volk achter ons aan; het had
gezien wat Ik voor de blinde had gedaan, verwonderde zich daar buitengewoon
over en prees God en volgde Mij de stad in. Deze stad heette J ericho, wat de
leerlingen pas vernamen toen wij in de oude stad aankwamen, die er heel kaal en
schraal uitzag en meer runes dan goede, bewoonbare huizen telde. [2] Toen wij al
tamelijk in de schemering de stad binnentrokken, kwamen de mensen die ons bij
344
de genezing van de blinde achterna waren gekomen en voor het merendeel
bewoners van J ericho waren, naar Mij toe en vroegen Mij, of Ik niet bij hen zou
willen blijven. [3] Maar Ik zei: 'Dat zal Ik wel maar jullie zijn allemaal
kleinbehuisd en wij zijn met velen; breng ons daarom liever naar een herberg, waar
wij opgenomen kunnen worden!'
[4] Een man zei: 'Heer en meester, er zijn hier weliswaar twee herbergen; maar de
waarden ervan zijn zeer op winst beluste Grieken, die de gasten steeds behoorlijk
weten te plukken en reeds bij het binnenkomen in hun niet al te
aanbevelenswaardige kamers nadrukkelijk bij hen beginnen te informeren, hoeveel
geld en wat voor andere schatten zij met zich mee voeren. En als de reizigers
zeggen dat ze niet veel geld en nog minder andere schatten hebben, dan worden ze
helemaal niet opgenomen. Maar wij hebben gezien wie U bent, en wat voor macht
U door God gegeven is, en het zou ons daarom spijten als ook U zoiets in deze stad
van ons zou overkomen. Maar wij zullen er wel ons best voor doen dat U en Uw
leerlingen en vrienden bij ons een zo goed mogelijk onderkomen en verzorging
vinden!' [5] Ik zei: 'J ullie goede wil geldt bij Mij al als werk; maar Ik heb Gods
geest in Mij en die zegt Mij wat Ik moet doen, en daarom moet Ik nu in de eerste
grote herberg van de op winst beluste Griek overnachten. Aanvankelijk zal hij
tegenstribbelen, maar daarna zal hij toch doen wat Ik wil. Maar jullie kunnen Mij
daar wel heen begeleiden en ook nog een paar uur bij Mij blijven!'
[6] De man zei: 'Heer! U wilt het zo, en daarom geschiede dan ook Uw wil!
[7] Hierop trokken wij verder de stad in en kwamen dan ook al gauw bij het
centrale plein, waar de grote, dure herberg zich bevond; de waard daarvan kwam
ook weldra naar buiten en vroeg ons of wij bij hem wilden binnenkomen.
[8] En Ik zei: 'Vriend, dat wil Ik wel graag, maar goud of zilver vind je niet bij Mij;
maar andere schatten, waar jij tot nu toe nog geen vermoeden van hebt, heb Ik in
overvloed bij Mij! Als je die zult leren kennen, zul je een geweldige afkeer gaan
krijgen van je goud en zilver!' [9] Toen zei de waard, die zich heel vriendelijk
voordeed: 'Welnu, kom dan maar binnen, want ik kan alles heel goed gebruiken!'
[10] Nu gingen wij direct het huis binnen en namen plaats aan verscheidene tafels.
Toen wij allemaal al helemaal op ons gemak bij de tafels zaten en op iedere tafel
lampen aangestoken werden, vroeg de waard heel voorkomend wat wij te eten en
te drinken wensten.
[11] En Ik zei: 'Brood en wijn heb je wel in voorraad, en meer hebben wij vandaag
niet nodig. Maar je moet ons goed brood en de beste wijn geven; want de wijn die
jij de gasten gewoonlijk voor veel geld voor zet is geen wijn, aangezien die van
appels en peren is gemaakt, en die uit kruisbessen bereid is drink Ik niet. J e mag
ons alleen maar wijn voorzetten die verkregen is uit de goede, rijpe druiven die
rond de Libanon groeien, en die jij ook in ruime mate in schone zakken bezit!'
[12] Enigszins verrast zei de waard: 'Vriend, naar mijn beste weten ben jij nog
nooit in deze omgeving geweest en je kunt dan ook niet weten wat voor wijn ik in
mijn kelders heb! Een of andere burger van hier, die beslist mijn vriend niet is en
mij met dergelijke dingen heeft willen belasteren, moet jou dat verraden hebben!
Zeg mij zijn naam, zodat ik hem kan straffen, dan zal ik jullie alles wat jullie hier
zullen verteren schenken!' [13] Ik zei: 'Vriend, je vergist je; geen mens heeft jou
345
verraden! Ik weet nog veel meer van jouw huis en van jouw heel uitgebreide
herberg; maar zorg er nu maar voor dat wij snel het gevraagde krijgen!'
[14] De waard zei: 'Ik heb mijn dienaren al een teken gegeven, en alles zal er
geheel volgens uw wens weldra zijn!'
Hoofdstuk 170: De waard vraagt naar de Heer
[1] Nu merkte de waard de hem maar al te goed bekende blinde bedelaar aan Mijn
zijde op en zag, dat hij nu kon zien.
[2] Hij ging direct dichter naar de bedelaar toe, bekeek hem nauwkeuriger en zei
toen (de waard): 'J ij was toch blind vanaf je geboorte en kunt nu zien, dat zie ik
duidelijk. Wie heeft jou de ogen geopend en je ziende gemaakt?'
[3] De bedelaar zei: 'Deze Heer hier, die aan jou echte wijn en goed brood
gevraagd heeft! Wees blij, want er is jou een groot heil ten deel gevallen, omdat
Hij in jouw huis zijn intrek genomen heeft, en je zou Hem dan ook met het grootste
respect moeten behandelen!' [4] De waard, die nu stomverbaasd was, zei: 'Hoe
heeft hij jou de ogen dan geopend?'
[5] De bedelaar zei: 'Ik vroeg Hem en Hij zei: 'Word ziende!', en ik werd ziende,
en dat is alles wat ik je kan zeggen; en jij kunt je nu wel voorstellen wie dat moet
zijn, in wiens woord en wil zo'n macht en gezag liggen!'
[6] De waard verbaasde zich steeds meer en bekeek Mij met grote oplettendheid.
[7] Nu brachten de dienaren ook brood en wijn in de juiste hoeveelheid en zetten
alles in goede orde op tafel. [8] En de waard, die nu van ontzag vervuld was, vroeg
Mij: 'Heer, is het brood en de wijn zo naar uw wens?'
[9] Ik zei: 'Helemaal; jouw dienaren hebben immers langer werk gehad, omdat ze
dit brood en ook deze wijn uit een ander huis en een andere kelder moesten halen;
want de goede dingen bewaar jij in n van je andere tien huizen in deze stad. In
dit huis heb je echter alleen wat je de vreemdelingen gewoonlijk voorzet, en
aangezien je een rijk man bent is dat niet zo prijzenswaardig van je. J ij bent
weliswaar een Griek, samen met je hele gezin, en houdt geen rekening met de
wetten van de J oden, hoewel deze je met onbekend zijn; maar ook een heiden
strekt het tot eer en het dient hem ten goede, wanneer hij eerlijk handelt en volgens
jullie wetten ieder het zijne geeft en aanbiedt.'
[10] De waard wist nu niet wat hij Mij daarop zou moeten antwoorden; maar wij
namen het brood en aten het, en evenzo namen wij de wijn en dronken die, en ook
de waard at en dronk met ons mee, omdat Ik hem Zelfbrood en wijn aanreikte, en
hij prees God en Mij. [11] De waard sprak met de andere burgers, die ons naar hem
toe en vervolgens ook het huis in begeleid hadden. En juist aan de man die Mij
eerst onderdak aangeboden had, vroeg de waard wat hij als ervaren jood wel van
Mij dacht, wie Ik was en waar Ik vandaan kwam.
[12] Maar de man zei: 'Ik heb deze wonderbaarlijke man nog niet eerder gezien,
net zo min als jij! Maar van de genezen blinde, die in J eruzalem al over hem
gehoord had, heb ik vernomen dat hij hem met de naam 'J ezus' en zoon van David
heeft aangeroepen, en ik heb daaruit opgemaakt dat hij dan ook daar vandaan
346
komt. Naar zijn kleding te oordelen schijnt hij echter een Galileer te zijn, evenals
sommigen, die met hem meegekomen zijn.
[13] Alleen, hoe het ook zij, hij is nu eenmaal een buitengewoon mens, zoals de
aarde er sinds Mozes en Elia nog geen gedragen heeft! De naam zoon van David,
die de bedelaar hem gaf, heeft mij echter heimelijk op de gedachte gebracht. dat.
hij volgens de voorspellingen van de profeten ofwel de profeet Elia is, die voor de
beloofde Messias der joden zal komen - of per slot van rekening de Messias zelf.
Ik zou hem eerder voor het tweede dan voor het eerste houden! Want alle profeten
hebben steeds alleen uit naam van J ehova gesproken en gehandeld; maar deze
spreekt en handelt helemaal uit eigen macht, en zoals gezegd bevestigt de
benaming 'zoon van David' deze geheime opvatting van mij nog meer, want zo
noemen de oude profeten meerdere malen de Messias die moet komen. Maar dat is
nu ook wel alles wat ik je over hem kan zeggen!'
[14] De waard zei: 'Ik ben weliswaar te weinig thuis in jullie geloofsleer, maar
sommige dingen weet ik toch wel, en zo weet ik ook van de beloofde Messias die
ooit zal komen. Maar die wordt nu immers door alle joden als een grote
oorlogsheld gezien en zij verwachten hem ook als zodanig, en denken dat hij hen
van de Romeinse overheersing zal bevrijden en vervolgens een groot,
onoverwinnelijk rijk zal stichten. Maar jij schijnt die Messias eerder goddelijke
dan menselijke waardigheid toe te schrijven?'
[15] De man zei: 'Maar dat is ook de wijze waarop hij door de profeten en door
David zelf wordt aangeduid; en als hij de joden echt van het juk van de Romeinen
wil bevrijden, zal hij voor een dergelijk werk ook wel met meer dan alleen
wereldse, menselijke heldenkracht toegerust moeten zijn.
[16] Maar dat is allemaal nog altijd in grote duisternis gehuld, en geen enkele jood
kan met enige zekerheid verklaren in wat voor vorm en met wat voor
eigenschappen de Messias zal komen. En aangezien dat niet te bepalen is, kan de
Messias ook heel goed in deze wereld komen in deze vorm en met deze
eigenschappen, op de manier zoals wij nu juist deze wonderman voor ons zien!
[17] Dat is zo mijn mening. Maar jij kunt nu nog meer brood en wijn laten halen;
want ik zie dat de gasten wat er op tafel gezet is weldra op zullen hebben!'
[18] Daarop beval de waard direct zijn dienaren om te doen wat de man hem
gezegd had, en wij kregen dan ook al gauw meer brood en wijn.
Hoofdstuk 171: De waard vraagt naar zijn spoorloos verdwenen zoon
[1] Daarop liep de waard naar Mij toe en vroeg Mij, of Ik ook iets gehoord had van
de mening, die hij en de burger van J ericho over Mij gevormd hadden!
[2] Ik zei: 'J ij wilt Mij nu op een fijnzinnige manier ontlokken wat Ik eigenlijk ben.
Maar op die manier zul je niet gemakkelijk van Mij te horen krijgen wat jij wilt;
want wie Mij op de proef wil stellen, houdt zichzelf voor de gek! Ik weet immers
alles wat jij sinds je geboorte gedaan hebt, hoe je van het eiland Patmos hierheen
bent gekomen en hoe je rijk geworden bent; en zo weet Ik ook van je hele huis, je
gezin, en dus zal Ik ook wel weten welke mening jij en die andere burger over Mij
hebben!' [3] Daarop zei de waard: 'Heer en meester, dat u een soort alwetendheid
347
bezit, heb ik direct aan het begin al gemerkt; maar ik heb al vaker met dergelijke
orakelachtige mensen te maken gehad, die mij ook dingen onthuld hebben, die
alleen ik en de goden konden weten, en daarom verbaast uw helderziende
vermogen mij niet zo erg, omdat dat, zoals gezegd, al vaker voorgekomen is. Maar
de genezing van de blinde is iets heel anders; dat is bij mijn weten nog nooit
voorgekomen en ook nog nooit gehoord! Daaruit kan ik voor mijzelf al wel
dezelfde conclusie trekken, als eerder al die burger uit J ericho, en ik kan de
woorden van n van onze oude wijzen hier heel goed toepassen.
[4] Die woorden nu luiden: 'Er bestaat geen groot en werkelijk wijs man zonder
een goddelijke inspiratie.' En u lijkt mij het meest door een god genspireerd te
zijn, waardoor u ook in staat bent om zulke dingen te doen, die alleen een god
mogelijk zijn. En omdat dat bij u onbetwistbaar het geval is, kunt u ook heel goed
de aan de joden beloofde Messias zijn, en deze mening over u heeft ook die burger,
die tevens mijn buurman is, mij onomwonden toegegeven. En als u dat bent, is het
voor ons heidenen ook hoog tijd om ons godenstelsel, dat op oude fabels berust,
overboord te gooien en ons op de leer van de joden te richten!
[5] Als u degene bent voor wie ik en mijn buurman u houden, dan is uw
alwetendheid meer dan goed verklaarbaar, en dan zult u ook vast en zeker kunnen
zeggen waar mijn oudste zoon zich nu bevindt, hoe het met hem gaat en wat hij
doet; want ik zou dat nu des te meer en heel zeker willen weten, omdat er nu al
twee jaar verlopen zijn, zonder dat ik een bericht van hemzelf of van iemand
anders over hem ontvangen heb. Als u mij dat genoegen kunt en wilt doen, dan
zullen u en al uw metgezellen drie volle dagen in mijn huis op de meest
voortreffelijke wijze gratis verzorgd worden!' [6] Ik zei, terwijl Ik Mij in zekere zin
tot de leerlingen richtte: 'Het is toch merkwaardig - Ik heb maar n teken gedaan,
en de heidenen hebben al het vermoeden gekregen dat Ik de Messias ben! Maar
hoeveel tekenen heb Ik thuis in Galilea en in J eruzalem wel niet gedaan, en hoe
weinigen geloven er in Mij en hoevelen zijn Mij niet vijandig gezind! Daarom zal
het licht dan ook van de joden afgenomen en aan de heidenen gegeven worden,
zoals Ik jullie al meerdere keren heb gezegd.'
[7] Hierna richtte Ik Mij pas tot de waard en zei: 'J ij wilde van Mij horen waar
jouw oudste zoon Kado zich bevindt, wat hij doet en hoe het met hem gaat? En als
tegenprestatie wil je ons drie dagen lang gratis verzorgen! Maar wij blijven hier
geen drie dagen, dus zul je je belofte ook niet na kunnen komen. En als je Mij in
plaats daarvan misschien met geld zou willen belonen, zou Ik echt niets aannemen
- en voor wat je vandaag voor Mij doet, zul je een volledige vergoeding ontvangen!
En Ik weet dus niet om welke reden Ik jou het verlangde genoegen zou moeten
doen! Maar zoals Ik de naam van jouw zoon ken, zo weet Ik ook zeker al het
andere wat hem betreft; maar op de doorjou aan Mij gestelde voorwaarden zeg Ik
het je niet!' [8] De waard zei: 'Heer en meester, stelt u mij dan voorwaarden,
waaronder u, als ik die vervul, mij wilt openbaren wat ik verlang!.
[9] Ik zei: 'Goed, zo mag Ik het horen! Kijk, jij hebt grote schatten en rijkdommen,
die jij niet hebt verworven op een manier die in Mijn ogen de enig juiste is! De
wetten van de wereldse rechters kunnen je weliswaar niet veroordelen, omdat jij je
heel goed kunt rechtvaardigen volgens de letterlijke strekking ervan, die door jullie
348
rechtsgeleerden echter ook heel verschillend genterpreteerd kan worden; maar
voor Mijn rechterstoel zou jij met al je rechtvaardigingen niet staande blijven!
[10] Mijn wetten echter luiden: heb de ene, ware en levende God boven alles lief
en je naasten en je medemensen als jezelf! Wat jij niet wilt dat zij jou zouden doen,
doe dat hun ook niet; maar wat jij zou willen dat je medemensen jou zouden doen,
doe dat hun ook!
[11] Als iemand jou erg bedrogen zou hebben, maar jij kon hem volgens de
letterlijke inhoud van jullie wetten niets maken, omdat hij open met jou is
omgegaan maar jouw zwakheid langs wettelijke weg wist te benutten en hij zou je
met de gesloten handel, koop of verkoop voor duizend pond bedrogen hebben -wat
voor jou des te vervelender was, omdat jij hem voor dat feit bij geen enkele rechter
kon aanklagen, aangezien iedere rechter jou 'Volenti non fit iniuria'* (Latijn voor:
Aan degene die het zo wil geschiedt geen onrecht.) ten antwoord gegeven zou
hebben wat zou jij dan zeggen tegen degene die jou bedrogen had, als hij naar jou
toe zou komen en zeggen: 'Vriend, ik ben in al mijn doen en laten weliswaar door
de wet beschermd, en jij kunt mij niets maken -maar ik ben een goed mens
geworden en ben nu gekomen om jou alles te vergoeden waarin ik je ooit bedrogen
heb!', en vervolgens zou hij jou de duizend pond teruggeven en bovendien nog de
rente betalen, die jouw duizend pond opgebracht zouden hebben als jij die bezeten
zou hebben? Zeg Mij, wat zou jij van een dergelijke handelwijze vinden?'
[12] De waard zei: 'Heer en meester, dat zou ik zeker het beste ter wereld vinden,
en ik zou zo'n mens ook tegenover iedereen loven en prijzen en zou zijn beste
vriend zijn!'
[13] Ik zei: 'Ga jij dan hetzelfde doen, dan zul je allen die in het geheim jouw
vijanden zijn, tot echte vrienden maken! En kijk, dat zijn de voorwaarden waarop
Ik, als jij ze waarachtig en serieus wilt vervullen, ook jouw wens zal vervullen!'
[14] Nu zei de waard: 'Heer en Meester, zowaar ik leef en zowaar als ik u nu ook
beschouwen erken als degene die u volgens de voorspellingen van jullie profeten
beslist bent, wil en zal ik de voorwaarden die u mij nu stelt vervullen; maar zeg mij
nu hoe het met mijn oudste zoon gaat, die altijd mijn lieveling geweest is!'
[15] Ik zei: 'Goed dan; omdat Ik nu in je hart lees datje ook zult doen wat je Mij nu
plechtig beloofd hebt, wil Ik jou wel zeggen dat jouw zoon Kado met zijn vrouwen
drie kinderen en tevens met een groot gevolg hier over een uur zal aankomen, en
hij zal je dan zelf vertellen hoe het met hem gaat en wat hl] allemaal gedaan heeft.
Nu kun jij met je vele dienaren voorbereidingen treffen om te zorgen dat jouw
zoon, samen met al de vele mensen die hij met zich .mee zal brengen, in n van
jouw tien huizen goed ondergebracht kan worden! Als jij Mij gelooft, doe dan wat
Ik je nu aangeraden heb!' [16] Toen de waard dat van Mij gehoord had, wist hij
van louter vreugde even niet wat hij moest zeggen, en eerst bedankte hij Mij voor
wat Ik hem meegedeeld had; daarna beval hij zijn dienaren om onmiddellijk te
doen wat Ik hem aangeraden had, en plotseling was iedereen in het huis en ook in
het naastgelegen huis heel druk in de weer .
[17] Toen nu alles volop in bedrijf was, riep hij ook zijn vrouwen zijn drie oudere
dochters, die met hun helpsters voor de keuken moesten zorgen, en zei (de waard):
'Over een uur al arriveert onze Kado met een groot gevolg; doe dus jullie uiterste
349
best om te zorgen dat alles op de beste manier voor hem bereid is, als hij aankomt!
Vannacht moet hier een groot gastmaal bereid en gegeten worden, en jullie moeten
daar allemaal aan deelnemen!'
[18] Hierop ging men toen ook in de keuken direct flink aan de slag.
Hoofdstuk 172: De aankomst van Kado, de zoon van de waard (30.5.1861)
[1] Terwijl iedereen nu hals over kop druk bezig was, kwam de waard weer naar
Mij toe, bedankte Mij nogmaals voor het bericht en zei heel vriendelijk: 'Heer en
meester, ik ben de tweede blinde, die u nu ook ziende hebt gemaakt; want ik begin
nu de grote schatten te zien die boven alles verheven zijn, en goed te begrijpen dat
in u mijn huis het grootste heil ten deel is gevallen. J a, wanneer men deze schatten
bekijkt met het hart en het verstand, dan ziet men wel hoe volkomen waardeloos
alle aardse schatten zijn, en hoe leeg, hoe weerzinwekkend! Maar wat kan een
mens, die reeds in de diepste nacht en in volslagen onwetendheid tegen wil en dank
op deze wereld geboren is, eraan doen, dat hij het meest waardeloze als kostbaar
beschouwt en zich dag en nacht afmat om grote hopen van dat aardse slijk te
verzamelen? [2] Geef de mens reeds vanaf zijn jeugd een goed licht, en leer hem
de ware God en zichzelf kennen, dan zal hij niet gretig verlangen naar aardse
schatten, maar naar de schatten des levens! Maar waar zijn de leraren, die in staat
zouden zijn de mensen te tonen wat zij het meest nodig hebben? Daarom vraag ik
u, beste Heer en meester: zend leraren met uw wijze van handelen onder de
mensen, zodat zij door hen echte mensen worden!'
[3] Ik zei: 'Nu heb je goed gesproken, en wat jij tegenover Mij als wens hebt
uitgesproken, wordt nu ook ten uitvoer gebracht; maar een boom valt niet met n
slag, en zoals voor alle grote en goede werken is er tijd en geduld voor nodig
volgens Gods eeuwige orde. Maar ieder mens, die voor zichzelf de waarheid des
levens ingezien heeft, kan en moet die ook aan zijn medemensen meedelen, dan zal
het daardoor gemakkelijk en weldra licht worden in de harten van de mensen.
[4] Wie de door Mij aan jou getoonde ware levensgeboden aanneemt en ook
getrouw in acht zal nemen, die zal ook weldra tot het volste levenslicht komen.
Meer hoef Ik je niet te zeggen; doe het, dan zul je het eeuwige leven ontvangen!
[5] Maar nu kun je met jouw mensen wel gaan kijken op de plek, waar de oude en
de nieuwe weg elkaar kruisen! Zodra je daar aankomt, zul je ook je zoon Kado
ontmoeten. Neem echter een fakkel mee, zodat jouw zoon jou snel herkent, en jij
hem ook! Maar breng hem daarna hierheen; want ook Ik moet met hem spreken!'
[6] Na deze woorden verliet de waard in allerijl de gelagkamer en ging met zijn
mensen en verscheidene buren zijn aankomende zoon tegemoet. Hij was nog maar
nauwelijks op de aangeduide plek aangekomen, of daar kwam ook zijn zoon Kado,
zittend op een muildier; hij herkende zijn vader direct, en aan het omarmen en
liefkozen kwam bijna geen einde. [7] Pas daarna begon de zoon aan zijn vader te
vragen, hoe hij eigenlijk gehoord had dat hij nu zou arriveren.
[8] T oen zei de vader: 'Liefste zoon, op een heel wonderbaarlijke manier! Maar ik
kan je nu niet meer vertellen; wanneer je thuis zult zijn, zul je al het andere ook
350
horen.' [9] Daarop trokken ze allemaal vlug naar de stad en kwamen ook weldra
onder luid gejuich bij ons aan.
[10] Toen de zoon Kado met zijn enige vrouwen zijn kinderen onze gelagkamer
binnenkwam, was het eerste wat hij deed, te vragen wie van de aanwezige gasten
degene was, die zo heel precies geweten had van zijn aankomst in J ericho.
[11] En de vader leidde hem direct naar Mij en zei: 'Kijk, mijn geliefde zoon, deze
man is de heer en de grote meester! Maar kijk ook eens naar onze oude, blinde
bedelaar, die jij nog goed kent! De heer en meester heeft hem het licht in zijn ogen
volledig teruggegeven en hij heeft zich daarvoor van geen ander middel bediend
dan zijn woord en wil. Wat zegje daar nu van en wat denk je van zo'n mens?'
[12] De zoon keek een poosje met grote oplettendheid nu eens naar Mij en dan
weer naar de bedelaar, die nu weer helemaal ziende was, en zei toen: 'Mijn geliefde
vader, ik zal mij zeker niet vergissen, wanneer ik zeg dat dit de man moet zijn,
over wie ik reeds in Griekenland, in Klein-Azi en zelfs langs de Aziatische oever
van de grote Pontus* (* De Pontus was in de oudheid het n.o.deel van Klein-Azi:
langs de Zwarte Zee. In 63 v.Chr. door Pompeius onder Romeins bewind
gebracht.) veel buitengewoons gehoord heb. Ter wille van hem heb ik in Athene
alles verkocht en trok ik naar Palestina, om mij hier te vestigen, hoofdzakelijk om
persoonlijk met die grote wonderman kennis te maken - en kijk nu eens, degene die
ik bovenal wilde zoeken, bevindt zich nu reeds vrijwel zeker in ons huis!
[13] je weet, lieve vader, dat ik de afgelopen veertien jaar flink handel heb
gedreven en daardoor ook grote rijkdommen heb verworven. Dat ik nu echter al
meer dan twee jaar niets van mij heb kunnen laten horen, had als reden dat ik mijn
handelszaken in Klein-Azi en over de hele Pontus dreef; daar had ik zoveel over
de wonderman gehoord, dat ik al gauw het besluit heb genomen om al mijn
handelszaken samen met de huizen en andere goederen aan een broer van deze
lieve vrouw van mij te verkopen, hierheen te verhuizen en de beroemde man te
leren kennen. [14] In de afgelopen tijd, nauwelijks een half jaar geleden, deed ik
zaken in Frygi met een zekere koning Abgarus van dat gebied, en ik vertelde hem
toen ook veel van wat ik op mijn grote reizen over water en over land allemaal had
meegemaakt. Onder andere kwamen wij toen ook te spreken over onze grote
wonderman, en ik was niet weinig verbaasd toen die eerder genoemde koning mij
over die man, over wie hij als een goddelijk wezen sprak, meer wist te vertellen
dan ik hem, en hij mij zelfs op zijn erewoord verzekerde dat hij hem persoonlijk
kende en zijn vriend was. Hij beschreef mij ook de gestalte en de kleding van de
wonderman en dat komt precies overeen met wat ik nu aan deze ware godsman
gezien heb. En dat bracht mij er zojuist dan ook toe om te zeggen dat hij heel zeker
de man zal zijn, ter wille van wie ik gedaan heb wat ik je eerder vertelde.
[15] Maar nu is er nog iets belangrijks; als dat ook overeenstemt, dan heb ik wat ik
hier kwam zoeken! De eerder genoemde koning, aan wie ik de volste verzekering
gaf dat ik zo spoedig mogelijk alles in het werk zou stellen om de grote
wonderman zelf te leren kennen, schreef een brief met het opschrift: 'Aan de goede
heiland J ezus te Nazareth in Galilea'.* (Zie ook het boekje Brieven van J ezus en
Abgarus, in het Nederlands uitgegeven door uitgeverij Ankh Hermes.) Deze brief
351
heb ik bij mij en ik zal hem direct laten zien. Maar eerst moet ik nog een
omstandigheid vermelden, die mij toch van wezenlijk belang lijkt.'
Hoofdstuk 173: De wensen van koning Abgarus van Edessa
[1] (Kado:) 'Toen ik spoedig daarna alles in Athene in orde gemaakt had en dan
ook zonder verder oponthoud de thuisreis aanving, nam ik vanuit Tyrus de weg
langs het oude Nazareth en informeerde daar zorgvuldig naar de goede heiland
J ezus. Men toonde mij toen al gauw een kleine woning heel dicht bij de stad. Deze
woning heb ik direct bezocht en ik trof daar enkele vrome en rechtschapen
timmerlieden aan, die mij voorstelden aan een vrouw met de naam Maria, die al
weduwe was en de lichamelijke moeder van de gezochte heiland was, maar die mij
toch niet wist te zeggen waar haar zoon J ezus zich in die tijd en op dat moment
bevond. [2] Ze vroeg mij evenwel zeer dringend om hem op te zoeken en, als ik
hem ergens zou treffen, haar daarover te willen berichten -wat ik dan ook op mijn
woord van eer beloofde te doen. Zij en ook de timmerlieden, die zich zijn broers
noemden, wisten een heleboel wonderlijke dingen over hun geliefde J ezus te
vertellen, en ik van mijn kant heb hun ook verteld wat ik op mijn reizen over hem
gehoord had, wat hun zichtbaar groot genoegen deed.
[3] Wat die familie, die ik ook geschenken heb gegeven, mij over de geliefde
heiland zei, stemde helemaal overeen met wat ik van de koning van Frygi
gehoord had en, voor ik nog naar Nazareth kwam, ook al in Tyrus en in
verscheidene steden langs de oevers van de zee.
[4] Nu hangt het er enkel nog van af of deze wonderman die jij, lieve vader, mij
getoond hebt, de geliefde heiland J ezus uit Nazareth is, voor wie ik die briefbij mij
heb, en dan heb ik mijn heil gevonden!'
[5] Hierop boog Kado voor Mij en zei: 'Heer en grote meester, zeg mij toch, of u in
waarheid degene bent voor wie ik deze brief bij mij heb!'
[6] Ik zei: 'Vraag het eerst aan deze genezen bedelaar en daarna ook aan al deze
leerlingen van Mij; want zij zijn nu allemaal Mijn trouwe getuigen, en zij zullen je
de waarheid zeggen en je die niet onthouden!'
[7] De bedelaar zei met grote vreugde: 'O Kado, zoek niet verder; want wie je zo
ijverig zocht heb je al gevonden! Dit is de lieve en goede heiland J ezus uit
Nazareth en als zodanig een zoon van David, zoals ook de oude profeten en
vaderen hem allang geleden van tevoren genoemd hebben.'
[8] Toen de zoon dat van de bedelaar hoorde, informeerde hij niet meer verder,
maar haalde de brief uit zijn zak en gaf hem aan Mij met de woorden (Kado): 'Heer
en Meester, U bent inderdaad Degene die ik gezocht heb! Vergeef mij, dat ik U zo
lang met mijn gepraat en verhalen heb vermoeid!'
[9] Ik zei: 'Ik zou vandaag ook niet hier zijn, als Ik niet geweten had dat jij nog
deze avond hier zou aankomen, op zoek naar Mij. Maar maak het je nu
gemakkelijk, aangezien je enigszins moe bent geworden van de lange reis; kom
daarna terug, dan zullen wij nog heel wat met elkaar te bespreken hebben!'
[10] De zoon dankte Mij voor dit antwoord en ging toen direct met zijn vader en
met de zijnen naar een grote aangrenzende kamer, waar hij andere kleren aantrok
352
en de bagage die hij bij zich had in orde bracht; want al de vele andere dingen en
schatten werden door zijn dienaren en ook door die van zijn vader in het grote
naastgelegen huis ondergebracht, en ook werden de vele lastdieren verzorgd.
[11] De zoon kwam dan ook al gauw weer bij Mij terug met de zijnen en vroeg Mij
of hij aan Mijn tafel mocht plaats nemen, wat Ik hem ook allervriendelijkst
toestond. Natuurlijk moesten enkelen van Mijn leerlingen aan een andere tafel
gaan zitten, omdat Mijn tafel maar klein was; maar dat gaf niets, omdat er toch een
tweede tafel niet ver van Mij stond.
[12] Wij zaten nu heel opgewekt bij elkaar, en Kado vroeg Mij of Ik nu niet eerst
de brief van de koning zou willen openen en inzien.
[13] Ik zei: 'Vriend, dat is bij Mij niet nodig; want Ik kende de inhoud al veel
eerder dan de koning er aan gedacht had Mij een brief te schrijven! Maar maak jij
de brief maar open en lees hem ook aan de anderen voor; want er zullen er hier niet
veel zijn, die de Griekse taal niet kennen! Hier is de brief, lees jij hem voor!'
[14] Kado zei: 'O beste, goede heiland, dat zou te brutaal van mij zijn; want wat U
alleen aangaat hoeven wij niet van U te horen, en omdat de brief alleen aan U
gericht is, hoeven wij de inhoud ervan ook niet te weten. Maar dat die koning, die
U zo buitengewoon liefheeft en de grootste achting voor U heeft, in de brief
dezelfde gevoelens heeft geuit als hij tegenover mij hardop heeft uitgesproken, dat
kan iedereen zich wel voorstellen, en dus geef ik deze zeer waardevolle brief met
alle respect weer aan U terug.'
[15] Nu nam Ik de brief, gaf hem aan de leerling J ohannes met de opmerking dat
hij die moest lezen en daarna in Mijn naam ook moest beantwoorden, wat
J ohannes ook deed, omdat hij goed in het Grieks kon schrijven.
[16] En reeds de volgende dag stuurde Kado het schriftelijke antwoord door
middel van drie boden aan de koning en schreef hem ook zelf een brief, waarin hij
hem meedeelde hoe hij mij gezocht en tot zijn grote geluk ook gevonden had.
[17] Nadat Ik nu de brief aan J ohannes gegeven had, vroeg Ik aan Kado: 'En nu
kun jij ter wille van de anderen nog voor het avondmaal in het kort iets vertellen
over de dingen, waar die koning ten aanzien van Mij hoofdzakelijk met jou over
gesproken heeft?'
[18] Kado zei: 'O beste, goede heiland! Als ik alles moest vertellen wat de koning
mij aan goeds en verhevens over U gezegd heeft, dan zou ik wel dagenlang bezig
zijn; maar alleen de hoofdzaak aan te roeren, waarvan ik in mijn inleidende
woorden al iets naar voren gebracht heb, zal niet veel tijd vergen.
[19] Het grootste verlangen van de koning zou zijn om U, o Heer en Meester,
samen met al Uw leerlingen en vrienden bij zich te hebben, en wel te meer daar hij
uit betrouwbare bronnen vernomen heeft hoezeer de voorname joden en hun trotse
en buitengewoon heerszuchtige en hebzuchtige priesters U haten en U in hun
onbegrensde blindheid en razernij zelfs naar het leven staan. Deze koning heerst
over een heel vreedzaam land en volk, dat U weldra zou erkennen en U samen met
de koning uit louter liefde, hoogachting en dankbaarheid op handen zou dragen. In
zijn land zou U veilig zijn voor iedere vervolging en zou U de rust hebben, die U
die elders misschien wel nergens zou vinden. [20] Zo heeft de koning ook een
zoon, die van tijd tot tijd in meerdere of mindere mate met ziekte te kampen heeft.
353
Dat hij graag zou willen dat U hem volkomen zou genezen, dat weet U, beste en
goede heiland, vanzelfsprekend het best. Zo heeft hij tegenover mij ook eenmaal
zijn vurige verlangen geuit, dat hij graag tenminste een getrouwe afbeelding van U
zou willen hebben en zo mogelijk ook van enkelen van Uw beste leerlingen. En dat
is volgens mij ook wel de voornaamste wens van de koning, omdat hij daar veel
over gesproken heeft. Heer en Meester, vergeef mij, als ik mij zo hier en daar wat
grof en ongepast heb uitgedrukt!' [21] Ik zei: 'J ij hebt hier, heel kort samengevat,
een buitengewoon goed verslag gegeven -en kijk: datzelfde, zij het in iets andere
woorden, zoals dat in een brief gebruikelijk is, staat ook in de brief, en met name in
de huidige brief, hoe en waarom hij Mij bij zich zou willen hebben! De wens van
de koning verheugt Mij erg, en voordat er van nu af een jaar voorbij zal zijn, zal Ik
die ook in de geest en in de volste waarheid realiseren; maar eerst moeten er nog
heel grote dingen gebeuren, die Mijn leerling hem wel zal meedelen. Daardoor zal
de koning dan ook zeer gerustgesteld en getroost zijn.
Hoofdstuk 174: De maaltijd bij de waard
[1] Toen Ik uitgesproken was, kwam er vanuit de keuken bericht dat het gastmaal
klaar was en ook opgediend kon worden. De waard gaf het teken om de spijzen op
te dienen. En er werd een grote hoeveelheid zeer goed toebereide spijzen op tafel
gezet, deels op Griekse wijze en deels op joodse wijze klaargemaakt, in zilveren
schalen, en op Mijn tafel in gouden schalen. De waard en de zoon en zijn vrouwen
kinderen, evenals zijn moeder en thuiswonende jongere zusters vroegen Mij
nadrukkelijk om aan het avondmaal, dat een waar feestmaal zou zijn deel te
nemen, omdat Ik, toen de spijzen opgediend werden, aanstalten maakte om Mij
samen met Mijn leerlingen van tafel te verwijderen. Omdat zovelen het vroegen
bleef Ik toen samen met de leerlingen aan tafel, en iedereen in het hele huis werd
daar buitengewoon blij en opgewekt van. Wij aten en dronken wel ongeveer een
uur lang. [2] Er werd Mij een bijzonder goede vis voorgezet, die in deze streek heel
zeldzaam en kostbaar was, en Ik at die ook op, waarover Kado zijn grote vreugde
te kennen gaf. Maar omdat ook enkele leerlingen, die vissers waren, min of meer
met het water in de mond onder elkaar opmerkingen maakten over het feit dat de
vis die Ik gegeten had zo kostelijk was, en Kado die opmerkingen hoorde, speet het
hem te dat hij niet ook voor de leerlingen nog een paar van zulke edele vissen in
voorraad had, en hij zei dat hij daar morgen wel voor zou zorgen.
[3] Ik zei: 'Vriend, dat is toch niet nodig! De leerlingen, die voor het merendeel
vissers aan het meer van Galilea zijn, hebben zo onder elkaar maar wat gesproken
over de waarde van de vis die Mij voorgezet is; want dergelijke vissen zijn
zeldzaam en daarom ook kostbaar.' [4] Deze woorden stelden Kado en ook zijn
vader weer gerust en de leerlingen maakten daarna ook geen opmerkingen meer in
die richting, maar prezen ook de voortreffelijkheid van de andere spijzen, waarvan
niet eens een derde deel opgegeten kon worden.
[5] T oen wij klaar waren met het gastmaal, kwamen er verscheidene armen van
J ericho , die gehoord hadden wat hier gebeurd was en vroegen of men hun iets van
354
het overgebleven voedsel zou willen geven, aangezien ze erg hongerig en dorstig
waren. [6] Kado vroeg Mij of die zogenaamde armen ook de waarheid spraken.
[7] Ik zei: 'De meesten wel; alleen zijn er een paar bij die meer door
nieuwsgierigheid en begerigheid hierheen gedreven werden dan door een of andere
nood. Maar onthoudt ook dezen niets; want ook de Vader in de hemel laat Zijn zon
immers over zowel onrechtvaardigen als rechtvaardigen schijnen!
[8] Wie iets goeds voor zijn vrienden doet, doet daar goed aan, want het is immers
een vanzelfsprekende plicht dat men iets goeds doet voor degenen die ook ons
alleen maar goed doen. Maar het is van meer waarde om ook voor zijn vijanden
iets goeds te doen. Wie dat doet, zal eens een grote vergelding in de hemel kunnen
verwachten en op deze aarde zal hij daardoor gloeiende kolen op de hoofden van
zijn vijanden stapelen, hun daardoor eerst hun schuld aantonen zonder rechter en
rechtbank en hen tot zijn vrienden maken. [9] Zie, allen, die nu hier zijn komen
vragen om wat er overgebleven is, zijn geen vrienden van dit huis, omdat zij het als
zeer rijk, maar tevens als hardvochtig kennen! Voldoe nu dan ook aan hun
verlangen, dan zullen ze morgen en in het vervolg anders over jullie oordelen!'
[10] Kado en zijn vader bedankten Mij voor dit advies en de vader gaf opdracht om
de resten in een grote mand te verzamelen en ze zo aan de smekelingen uit te delen
en liet iedereen ook een aarden kruikje met goede wijn geven.
[11] Toen de smekelingen zo goed voorzien waren, begonnen ze ook al gauw de
goedheid en rechtvaardigheid van de waard te roemen, en verscheidenen van hen
vroegen hem bovendien nog vrijwillig om vergeving, als ze zich ooit misprijzend
over hem uitgelaten mochten hebben. Maar de waard liet hen vriendelijk gaan,
terwijl hij hun de verzekering gaf dat hij tegen niemand meer een of andere grief
koesterde. Allen gingen nu rustig weg en vanaf de straat was in de kamer nog de
ene loftuiting na de andere over de waard en zijn zoon Kado te horen.
[12] Toen zei de waard tegen Mij: 'O, hoeveel dank ben ik nu nogmaals
verschuldigd, voor het feit dat U mij nu in n keer van heel veel vijanden bevrijd
hebt door Uw zeer wijze raad, die ik echter van nu af aan ook steeds strikt in acht
zal nemen! Maar nu wil ik U iets anders voorleggen, en ook daarin zult U mij
beslist de beste raad geven! [13] Kijk, Heer en Meester, zoals U maar al te goed
bekend is, zijn wij allemaal Grieken, en dus heidenen! Maar toch houden wij jullie
oude geloofsleer steeds meer in ere, hoe meer wij Mozes en de profeten
doorbladeren. Wij hadden dan ook al verscheidene malen het besluit genomen om
ons vast en onverbrekelijk bij jullie geloof aan te sluiten en zodoende dan ook
volgens de grondbeginselen en wetten daarvan te leven en te handelen. Maar dat
ging niet zo gemakkelijk als wij het ons voorstelden.
[14] Wat de zuivere leer zelf betreft zou voor ons alles wel in orde zijn, en wij
hebben daar dan ook al meerdere malen met een plaatselijke rabbi over gesproken.
Maar deze zwetste tegenover ons over een heleboel lastige overgangsceremonin,
die naar mijn idee geheeloverbodig zijn en iedere betere en verstandige betekenis
missen, en, ingeval wij die niet aan ons lieten voltrekken, over een grote
ontheffingssom volgens de wetten van de tempel. En daarom zijn wij tot op dit
moment nog Grieken gebleven, en des te meer omdat wij van jullie priesters
werkelijk nog nooit enig bijzonder opbouwend en aanlokkelijk getuigenis gehoord
355
.hebben: [15] Wat vindt U daar nu van? Zijn die overgangsceremonin of die grote
ontheffingssom absoluut noodzakelijk om in het hart, in de wil en in het verstand
een goede jood te worden, en kan men op geen enkele andere manier volkomen
joods worden?'
Hoofdstuk 175: Doel en betekenis van de ceremonin
[1] Ik zei: 'O zeker wel! Wie de wetten van Mozes kent en daarnaar leeft en
handelt, zich in zijn hart waarachtig en ernstig onthoudt van de waardeloze
heidense veelgoderij en dan alleen de ne ware God boven alles liefheeft en zijn
naaste, zoals Ik je al getoond heb, als zichzelf, die is dan volkomen joods en heeft
daar verder niets meer voor nodig.
[2] Wat is er nog gelegen aan de tempel in J eruzalem, of aan al die loze
ceremonin, die alleen vr Mijn komst een voorbereidende symbolische betekenis
hadden, maar nu hol, zinloos en zonder betekenis zijn! [3] Denk in plaats van het
betalen van een ontheffingssom liever metterdaad aan de armen en maak ieder
onrecht goed, dan zijn jullie in Mijn ogen en die van God meer dan volmaakte
joden en zullen als zodanig ook een groot aandeel in Mijn rijk hebben!
[4] Als Ik jullie dat zeg, dan kunnen jullie Mij wel geloven; want de God, die eens
op de Sina tot Mozes sprak, spreekt nu door Mij tot jullie! En als ik nu iets in Mijn
ogen voor juist en geldig verklaar, wie zou jullie dan het tegendeel moeten
bewijzen? Heb je Mij begrepen?'
[5] De waard en ook zijn zoon Kado zeiden vol vreugde: 'Wie zou iets wat volgens
het zuiverste inzicht en het scherpste verstand van een mens maar al te waar is, niet
begrijpen? Wij danken U ook voor dit verhelderende antwoord!
[6] Maar omdat wij nu toch aan het praten en vragen zijn, zouden wij graag van
Uw wijsheid horen waarom er eigenlijk ooit een ceremonile zogenaamde
godsdienst ingevoerd is, en waarom God die ooit heeft toegelaten. Want naar ons
idee is dat steeds de reden voor allerlei bijgeloof, veelgoderij, afgodendom en
tenslotte volledige goddeloosheid geweest, zoals wij zien bij de wijsgeren die de
leer van Diogenes aanhangen. Wanneer de mensen direct vanaf het oerbegin een
zuivere leer van plichten ten aanzien van God en de mensen gegeven zou zijn, net
zo eenvoudig en begrijpelijk als U, o Heer en Meester, die ons hebt voorgehouden,
dan zou er toch zeker veelonheil op deze aarde achterwege gebleven zijn.
[7] Mozes is ontegenzeglijk de zuiverste en meest waarachtige godsleraar en meest
getrouwe verkondiger van Gods wil aan de mensen; maar ook zijn leer is niet
zonder enige ceremonie, hoe betekenisvol die ook is; en juist de ceremonie is nu
het zichtbare verval van het overigens zo verheven jodendom, en het wordt in de
loop van de tijd steeds maar erger. Waarom werd er in de oertijd eigenlijk altijd
samen met de openbaring van een goddelijke leer een ceremonile cultus
verkondigd, en werd er zelfs geboden die strikt te beoefenen?'
[8] Ik zei: 'Vriend, naar menselijke maatstaven heb je heel goed gesproken, en in
het allereerste begin van de mensen op deze aarde is hun de goddelijke leer ook net
zo zuiver gegeven als Ik die jullie nu geef; maar de mensen, die bij alles wat er
gebeurt en ontstaat in de natuur der dingen en de verschijnselen op en boven deze
356
aarde maar al te gauw een daaraan voorafgaande ceremonie ontdekten, vielen
daardoor zelfbij al hun handelingen terug op een daaraan voorafgaande ceremonie
en pasten die dan ook toe bij hun erediensten voor God.
[9] Zo beweerden zij dat men God alleen op bepaalde reine plaatsen moest
aanbidden en vereren; wie dat niet deed, liet daarmee zien dat hij geen ware
achting en ontzag voor God had. Om zulke plaatsen voor de mensen des te
eerbiedwaardiger te maken, verrichtte men daar een soort offerdienst, in het begin
weliswaar met werkelijk zuivere en weloverwogen goede bedoelingen, aangezien
de mensen daar een deel van de opbrengst van hun arbeid en hun inspanningen
voor de door God opgewekte leraren moesten offeren, zodat de leraren die zich
met het onderricht bezighielden daarmee in hun levensonderhoud konden voorzien.
[10] Toen de mensen zich langzamerhand steeds meer vermenigvuldigd hadden op
de aarde en zich steeds verder verspreid hadden, kwamen er ook steeds meer
leraren en godsdienstige, door de leraren tot rein en God waardig verklaarde
plaatsen, bedehuizen en offerplaatsen. Toen nu de mensen door hun ijver rijker en
welvarender waren geworden, waren ze ook niet meer tevreden met de plaatsen die
alleen maar rein en voor God waardig verklaard waren, zoals bepaalde heuvels,
kleine bossen, zuivere bronnen en hier en daar ook met welriekende bloemen
aangelegde tuinen, maar ze bouwden aanzienlijker hutten, later huizen en tempels,
waar de leraren het volk onderrichtten, de hun gebrachte offers aannamen en met
het volk daar tot God baden met woorden, gebaren en ook met gezangen; en met
de dingen die zij bijzonder mooi, prachtig en verheven vonden, eerden ze dan ook
God als de Schepper van zulke prachtige dingen en ze wijdden die ook aan Hem.
[11] En kijk, zo hebben de mensen, en in het bijzonder hun steeds rijker maar ook
steeds hebzuchtiger en heerszuchtiger geworden leraren en voorgangers,
langzamerhand zelf de ceremonile godsdienst (die werkelijk alleen maar in naam
godsdienst is) uitgevonden en ingevoerd, en daaruit is vervolgens maar al te gauw
een waar afgodendom voortgekomen! [12] Mozes heeft in feite geen ceremonie
ingevoerd, maar heeft die alleen maar uitgelegd en teruggebracht tot de oude,
zuivere oertoestand. Hij vernietigde beelden en tempels en slechts n hut was
daarvoor bestemd, waarin zich de ark bevond; daarin werden de wetten en boeken
van Mozes en later ook de geschriften van de andere profeten bewaard, naast nog
andere voorwerpen, die aan Gods daden herinnerden.
[13] Maar Mozes heeft volgens de aanwijzingen van God aan alles wat op een
ceremonie leek, steeds een dubbel doel verbonden: het ene was, dat de ceremonie
symbolisch zoals een tekenschrift alles weergaf wat nu in Mijn tijd in volle
werkelijkheid gebeurt en nog verder zal gebeuren; en ten tweede verbond hij er
politieke doeleinden aan en ook andere, die zeer heilzaam waren voor het in stand
houden van de lichamelijke gezondheid en voor deze streken der aarde. Hij
schreefhun voor wat ze mochten eten en drinken, en hoe, wanneer en hoe vaak ze
zich moesten wassen en reinigen, hoe hun woonhuizen gebouwd en ingericht
moesten zijn en welke kleding de joden moesten dragen.
[14] Zo diende dan ook de besnijdenis een dubbel doel; want ten eerste werd
daardoor aan iedere pasgeboren jood een naam gegeven en werd het jaar en de dag
en zelfs het tijdstip van zijn geboorte ingeschreven in het grote besnijdenisboek -
357
wat allemaal noodzakelijk was -en aan de pasgeboren jood werd daardoor de
verplichting opgelegd om zich tot een volmaakt mens te ontwikkelen, God te
erkennen, in Hem te geloven, Hem boven alles te achten en lief te hebben en Zijn
geboden te houden. Kijk, dat was het geestelijk-morele doel van de besnijdenis!
Het andere doel was echter weer van staatkundige aard en had tevens invloed op de
gezondheid en reinheid van het lichaam.
[15] Nu is het voor jou gemakkelijk om duidelijk in te zien dat de oude ceremonie
van de joden in feite geen godsdienstige was, maar enkel en alleen diende tot heil
van de mensen; dat ook die ceremonie mettertijd overging tot een volledig
afgodendom, dat ziet nu Iedere enigszins helderder ziende en denkende heiden wel
in, laat staan een zuivere door God verlichte jood.
[16] Overigens gebeurt alles in deze wereld onder een bepaalde ceremonie, zoals
Ik al eerder gezegd heb. Een ceremonie is op zichzelf weliswaar waardeloos, maar
gaat toch steeds vooraf aan iedere gebeurtenis van belang en begeleidt en volgt die
ook als zijn waardeloze schaduw.
[17] Kijk maar eens met aandacht naar een aanbrekende dag! De eerste voorbode is
een lichte schemering in het oosten en bepaalde bekende sterren, die vr de zon
boven de horizon uitstijgen. Op die eerste lichte schemering van de dag volgt
weldra een helderder ochtendschemering, daarna een morgenrood en zo nog veel
meer. Al deze gebeurtenissen, die aan de ochtend voorafgaan, zijn in zeker zin
eigenlijk toch ook ceremonin, die op zichzelf echt geen waarde hebben, en al
helemaal niet meer wanneer de zon helemaal is opgegaan.
[18] Zo is nu in Mij voor alle joden en ook voor alle heidenen de geestelijke zon op
gegaan en zodoende kunnen alle beelden, dingen en ceremonin, die Mij van
tevoren aanduidden en verkondigden, hoe rijk aan betekenis ze op zichzelf ook
zijn, geen waarde meer hebben voor het ware leven van de mens; want op
klaarlichte dag zal geen enkel verstandig mens het immer in zijn hoofd halen om
een nachtlamp aan te steken, om aan de dag een nog sterker licht te geven.
[19] En zoals Ik je nu de ceremonie van het aanbreken van de dag getoond heb,
zonder je speciaal op eenzelfde ceremonie voor de vallende nacht wijzen, zo kun je
de gebeurtenissen van de komende zomer of de herfst, de winter en ook het
voorjaar als een ceremonie beschouwen, en ook de gebeurtenissen bij de
ontwikkeling van bijvoorbeeld een vruchtboom en nog andere gewassen en
schepselen op deze aarde; voor het voortbrengen van een rijpe en smakelijke
.vrucht zijn ze weliswaar absoluut noodzakelijk, maar de eigenlijke waarde is
tenslotte toch alleen maar gelegen in de rijpe en goede vrucht.
[20] En dat is nu hier het geval in de sfeer van het geestelijke leven. Aan deze
lichttijd gingen veel ceremonin vooraf die nu echter waardeloos en zinloos zijn
geworden, omdat de zon van het leven zelf is opgegaan en iedereen nu de
volkomen rijpe vrucht van de boom des levens kan plukken en zich kan verzadigen
en versterken ten behoeve van het eeuwige leven van de ziel. - En als hij dat kan,
hoezo zouden dan al die voorafgaande ceremonin nog enige levenswaarde voor
hem hebben? [21] En zo kun jij nu dan ook een echte en in Mijn ogen wettige jood
zijn zonder de besnijdenis en zonder ervoor te betalen. Want wie overdag wandelt,
hoeft geen ochtendschemering te begroeten als noodzakelijk voor zijn leven, en
358
wie van een boom reeds de geheel rijpe vrucht geplukt en wel voor zich heeft
liggen, hoeft zich er toch ook echt niet meer om te bekommeren hoe de boom
knoppen gezet en daarna gebloeid heeft, en of hij veel of weinig bladeren had.
Want de vrucht is de hoofdzaak; als die er is, dan heeft al het voorafgaande geen
waarde meer .
[22] Ik geloof dat jij en alle andere aanwezigen hier nu wel begrepen zullen hebben
hoe de ceremonien onder de mensen ontstaan zijn, en welke waarde ze in hun
zuiverheid hadden. En evenzo zullen jullie nu ook begrijpen, hoe de ceremonin
langzamerhand ontaard zijn en nu geen enkele andere waarde hebben en kunnen
hebben dan de schaduw, die de wandelaar volgt, als hij zijn levensweg richt naar
de richting en de stand van de zon. -Hebben jullie allemaal dat nu goed begrepen?'
[23] Allen zeiden: 'J a, Heer en Meester; want deze keer hebt U weer eens helder en
volkomen duidelijk gesproken!' [24] Speciaal de leerlingen benadrukten dit.
[25] Daarop zei Ik: 'Laten jullie je dus niet meer door een of andere wereldse
ceremonie gevangen nemen! Blijf allemaal bij en in de waarheid; die alleen is het
licht des levens en zal jullie vrij maken van iedere waan en begoocheling!'
Hoofdstuk 176: Het wezen van de waarheid
[1] Hierop bedankten de waard en zijn zoon Mij nogmaals voor deze les, maar de
waard zei tenslotte: 'Dat de mens alleen door de waarheld vrijgemaakt kan worden
van iedere waan en begoocheling, is beslist een grote heilige waarheid op zichzelf;
maar bij alle ons bekende volkeren hebben heel veel wijzen voortdurend naar de
waarheid gevraagd, die ook ijverig gezocht en haar niet kunnen vinden, en nog
niemand heeft als een geheel en al uitgemaakte zaak en voor de mensen
begrijpelijk kunnen uitleggen, wat de waarheid is. En daarom zou ik nu zo graag
van u, beste heer en meester, willen horen wat de waarheid nu uiteindelijk is; want
u zult ons daar wel het best uitsluitsel over kunnen geven. Pas wanneer de mens
weet wat de waarheid is, en hoe en waar hij die kan vinden, kan hij haar ook als
richtsnoer voor zijn leven in zich opnemen en zich daardoor bevrijden van iedere
waan en begoocheling. Wat is dus de volle waarheid, en hoe en waar vinden wij
die?' [2] Ik zei, met een vriendelijk gezicht: 'Kijk Mij aan en luister heel goed naar
wat Ik je nu zal zeggen: God, de Ene en enig Ware, is de waarheid. Wie God, de
enig Ware, gevonden heeft, die heeft ook de waarheld gevonden, die hem vrij en
volkomen levend zal maken. Maar als de mens God gevonden heeft en Zijn
getrouw geopenbaarde wil heeft leren kennen, en hij leeft en handelt daarnaar, dan
is ook die mens in zichzelf tot waarheid geworden; als de mens dat echter is, dan is
hij ook al vrij en vanuit de dood van de wereld en haar materie doorgedrongen tot
het leven uit God.
[3] Ik zie in jou weliswaar nog een vraag, die niet zo gemakkelijk te beantwoorden
is als die Ik nu beantwoord heb, maar Ik zal ook voor jouw nieuwe, nog met
uitgesproken vraag wel een antwoord vinden dat iedereen zal begrijpen.
[4] J ouw nog niet uitgesproken vraag luidt: 'Het is helemaal juist dat God alleen de
waarheid is, en wie God gevonden heeft, heeft de waarheid gevonden die hem vrij
359
kan maken; maar waar is God, wie is Hij, hoe luidt als volmaakt waar Zijn wil, en
tenslotte: hoe vind ik God, en hoe weet ik dat Hij het inderdaad is?'
[5] J a zie, mijn beste vriend, het is voor Mij niet moeilijk om met Mijn antwoord
een volledig licht op deze vraag te laten schijnen, maar voor jou zal het toch wel
moeilijk zijn om dat licht in het gegeven antwoord ook duidelijk te begrijpen!
Maar laten we het proberen!
[6] Kijk, God is een absoluut zuivere en eeuwige geest! Deze eeuwige Geest is de
puurste en zuiverste liefde, en derhalve het eeuwige leven zelf De liefde is echter
een vuur en in zichzelf een vlammend licht, en dat alles is de waarheid.
[7] In God, de eeuwige oergrond van alle zijn, is dan ook het meest volkomen
zelfbewustzijn, de hoogste intelligentie, wijsheid en macht, en als het niet zo zou
zijn, dan zou er ook nooit iets geschapen zijn; want wat in zichzelf niets is, kan
zich ook nooit als iets manifesteren.
[8] In God is dan ook de hoogste intelligentie en het meest lichtende zelfbewustzijn
eeuwig aanwezig en werkzaam tegenwoordig. Als dat niet zo zou zijn -wie zou dan
de engelen en mensen een leven met intelligentie en zelfbewustzijn hebben kunnen
geven? Of is het soms mogelijk om iemand Iets te geven, als men het zelf niet
heeft? Kan een stomme en ruwe kracht een volmaakt leven geven?
[9] J ij hebt in je leven toch al verscheidene malen allerlei blinde en in zichzelf
stomme krachten door elkaar zien woeden en razen; maar heb je ook al eens ergens
een orkaan zien woeden, die door middel van zijn zeer grote machts en
krachtsontwikkeling ook maar een nog zo armzalige schapenstal of varkenshok bij
elkaar wervelde? Of heeft er wel eens een bliksem, als die vanuit een wolk in de
aarde sloeg, ooit iets anders dan een hoogst wanordelijke vernietiging
teweeggebracht? [10] Als je nu naar al die stomme krachten en machten kijkt, dan
zul je als product van hun ruwe werkzaamheid nooit iets ontdekken, waarin je op
zichzelf ook maar het kleinste vonkje van een of andere intelligentie en inzicht zou
kunnen zien! J a, een wijze onderzoeker zal zelfs in de ruwste werkzaamheid van
die blinde en stomme krachten en machten een bepaalde ordening en een wijs plan
ontdekken; maar die zijn niet het eigendom van die blinde en stomme krachten en
machten, maar het eigendom van God, die vanuit Zijn hoogsteigen en eindeloos
wijze macht van Zijn wil dergelijke krachten voortbrengt, om voor het een of
andere deel van de aarde een goed doel te bereiken.
[11] Als je nu naar de planten, dieren en in het bijzonder naar de mens kijkt, dan
zul je in alles de grootste orde en een wijs opgezet plan in samenhang met de
grootste doelmatigheid aantreffen; en dat hebben deze levende dingen zich
allemaal niet zelf kunnen geven, omdat ze er immers tevoren als op zichzelf
bestaande dingen toch niet waren en nooit geweest zijn! Maar als ze nu bestaan en
hun bestaan met zekerheid verwijst naar een zeer wijze Grondlegger, dan is het
toch ook duidelijk dat alleen Zijn hoogste intelligentie, Zijn macht en Zijn absoluut
volmaakte zelfbewustzijn dergelijke zeer uiteenlopende wezens vanuit Zichzelf tot
leven heeft kunnen roepen.
[12] De mens heeft zelfs in zijn geestelijk nog onontwikkelde sfeer van puur
natuurlijk leven reeds een lichtende, ver reikende intelligentie, waaruit zijn inzicht
360
en verstand zich ontwikkelen zoals een boom uit een zaadkorrel, en met behulp
daarvan realiseert hij al snel heel opmerkelijke en goed geordende werken.
[13] Wie, behalve God, zou aan de mens, wiens lichaam reeds een zeer kunstig
organisme en zeer wijs ingerichte levensmachine is, intelligentie, zelfbewustzijn,
inzicht, verstand, liefde en een geheel vrije wil met de overeenkomstige daadkracht
kunnen geven en die in stand kunnen houden en vervolmaken?! Vriend, wanneer je
ook maar enigszins helder nadenkt over wat Ik je nu slechts heel in het kort
geschetst heb, dan zul je daarin ook gemakkelijk de natuurlijke weg ontdekken
waarlangs de mens, als hij maar echt wil, God en met Hem de eeuwige waarheid
kan vinden! En als hij deze weg opgaat met alle liefde voor Degene die hij zoekt,
zal hij Hem ook vinden; en als hij Hem gevonden heeft, dan zal de Gevondene
hem ook al gauw Zijn wil meedelen.
[14] Als de mens vervolgens in overeenstemming hiermee handelt, wordt het ook
helderder en licht in zijn ziel, die zich door de liefde tot God, die zij gevonden en
herkend heeft, steeds meer verenigt met de geest uit God.
[15] En kijk: wanneer bij de mens deze staat is ingetreden, dan is hij zelf tot
waarheid geworden, omdat hij de waarheid in zichzelf heeft gevonden; en daarmee
zul je nu wel inzien wat de waarheid is, hoe ze gezocht moet worden en hoe en
waar ze ook altijd zeker te vinden is.
[16] En als je de waarheid zo gevonden hebt en daardoor dan ook vrij en zuiver
geworden bent, dan wordt daardoor ook alles wat je omringt tot waarheid,
zuiverheid en vrijheid; want voor de waarachtige is alles waar, voor de reine is
alles rein en voor de vrije is alles vrij. Meer heb je voorlopig nog niet nodig. Maar
vraag jezelf nu af of je ook alles begrepen heb wat Ik je nu heb meegedeeld!'
[17] Kado zei: '0 mijn beste Heiland, Heer en Meester! U hebt mij en ons allemaal
nu grote dingen en waarheden verkondigd en met veellicht onthuld; de oude sluier
van Isis is opgelicht, de Augiasstal in mij is van zijn oude vuil gereinigd en de
Gordiaanse knoop is doorgehakt -en dat hebben we allemaal aan U te danken! Ik
ben nu een ware Hercules geworden - echter niet degene die besluiteloos op de
tweesprong stond, maar degene die vastbesloten de weg van de ware deugd
opgegaan is en daarop ook tot aan het lichtende doel zal voortgaan.
[18] Ik heb U gezocht, zoals U weet, en heb U ook gevonden, zij het ook in de
nacht; maar dat is des te beter en heeft des te meer betekenis, aangezien ik U bij
dag waarschijnlijk nooit ergens gevonden zou hebben, omdat het in mijzelf nacht
en duister was. Maar nu is er in mij een geweldige ochtendschemering
aangebroken, en het morgenrood zal volgen, en de zon zal zich ook boven de
horizon van mijn leven verheffen! En ik geloof dat die daar nu al dichter bij is dan
mijn ziel tot nu toe nog in staat is te vermoeden. Kortom, ik heb U, o beste Heer en
Meester, gezocht en heb U dan ook gevonden; en aangezien ik nu van U gehoord
heb hoe men God en in Hem de waarheid moet zoeken en ook vinden, zal mij ook
dat lukken. [19] En als ik dit nu goed en helder overdenk, zegt er iets in mijn hart:
'Kado, je hebt alles al gevonden en zult verder niet veel meer hoeven te zoeken! '
Ik bedoel: U, o goede en beste Heer en Meester, en Hij, die ik nog moet zoeken,
staan volgens het gevoel dat nu in mij ontwaakt is nagenoeg zonder twijfel op n
en hetzelfde niveau, en wie U gezocht en ook gevonden heeft, heeft tevens Hem al
361
gevonden, die hij nog moet zoeken. Want de tekenen die U doet, en de woorden
die U spreekt, kan geen mens spreken en doen. Hier wil ik mee zeggen: Heer en
Meester, U Zelf bent de waarheid, de weg, het licht en het leven! Wie U gevonden
heeft, heeft alles al gevonden! Heb ik nu onjuist geoordeeld?'
Hoofdstuk 177: Het merkwaardige verschijnsel op het eiland Patmos
(7.6.1861)
[1] Ik zei: 'Mijn vriend, jouw vlees heeft je dit niet geopenbaard! Maar laten we het
hier voorlopig niet meer over hebben; later zullen we er wel weer op terugkomen!
Maar vertel ons nu, Kado, over een gebeurtenis die jou tweejaar geleden op Patmos
overkomen is!' [2] Toen Ik dat tegen Kado gezegd had, zei hij: 'Beste Heiland,
Heer en Meester, wat mij drie keer achter elkaar op Patmos overkomen is, en wel
met name op ons grote landgoed, is op zichzelf wel heel gedenkwaardig en
opmerkelijk; maar elk woord uit Uw mond is toch nog onuitsprekelijk veel
gedenkwaardiger en opmerkelijker dan duizend zulke belevenissen als die van mij,
hoe goed en waarheidsgetrouw ze ook verteld worden. Als ik die gebeurtenis
enigszins uitgebreid vertel, ontneem ik U de tijd waarin U ons in Uw genade heel
veellevenwekkende dingen had kunnen schenken!'
[3] Ik zei: 'Het voornaamste heb Ik jullie al gezegd en voor veel andere dingen zal
er ook nog tijd gevonden worden; want wij hebben vijf uur de tijd, voordat het
nodig is dat wij onze ledematen wat rust geven. J ij kunt ons jouw belevenis dus
heel openhartig en uitgebreid vertellen, want Ik weet, dat jij een goede spreker
bent.' [4] Kado zei: 'Omdat U, o Heer en Meester, het wilt, zij het zo in Uw naam!
Om deze kwestie voor alle aanwezigen aanschouwelijker en duidelijker weer te
geven, zal het nodig zijn om ook iets meer te vertellen over het gebied, waar dat
wonderbaarlijke mij overkomen is, aangezien sommigen van de aanwezigen zich
waarschijnlijk geen voorstelling kunnen maken van dit eiland, dat voor het grootste
deel nog ons bezit is. En nu dus ter zake!
[5] Het eiland waar hier sprake van is behoort weliswaar tot de kleine, maar is
groot genoeg om een paar honderd actieve mensen heel goed te voeden. Weliswaar
is dit eiland net als veel andere Griekse eilanden bergachtig, maar het is
vruchtbaar, wanneer het goed bewerkt wordt. De wijn is goed, en ook de vijgen,
dadels en nog een groot aantal andere boomvruchten. Met de akkerbouw en de
veeteelt ziet het er niet zo goed uit; maar in plaats daarvan is de visvangst rond het
hele eiland heel rijk te noemen. Dat was nu even een algemeen overzicht van het
eiland Patmos. [6] Ons voornaamste grondbezit op dit eiland bevindt zich in het
zuidoosten. Het is een klein dorp, dat helemaal langs de zee gebouwd is, die daar
een kleine inham heeft. Landinwaarts achter het dorp verheft zich een gebergte dat
niet hoog of steil is, en dat voor het merendeel met wijnstokken en olijfbomen
beplant is; aan de oostkant wordt het wat hoger, en waar het helemaal tot aan de
zee reikt is het het hoogst en loopt dan tamelijk steil af naar de zee.
[7] Op deze hoogte bevindt zich een oude en nog buitengewoon stevig gebouwde
toren, die ook ons eigendom is; die hebben wij voor een deel veranderd in een heel
aangename woning, en de onderaardse, zeer ruime kelders ervan tot een wijnkelder
362
verbouwd. [8] De toren is waarschijnlijk nog door de Foenicirs gebouwd.
Waarvoor zij hem wellicht gebruikt hebben is wel wat moeilijk te raden, aangezien
hij naar zijn vorm te oordelen ofwel een vuurtoren of een tempel, of misschien een
soort gevangenis voor misdadigers en evengoed ook een depot of bewaarplaats van
allerlei soort geroofde goederen kon zijn. Kortom, dat behoort nu al tot een grijs
verleden, en het zou nauwelijks de moeite waard zijn om de reden te achterhalen,
waarom de Foenicirs wellicht ooit onze toren gebouwd hebben.
[9] Maar, zoals gezegd, biedt hij nu door zijn nieuwe inrichting ten eerste een
prachtig uitzicht tot ver over land en zee en dient hij daarom tot een zeer
aangename woning, en ten tweede dient hij voor het bewaren van wijnen en ook
andere vruchten. Op het hoogste punt is een grote lichtschaal van brons geplaatst,
die in donkere en stormachtige nachten met pek en nafta gevuld en aangestoken
wordt, zodat schippers in nood reeds van verre kunnen zien in welke richting ze
moeten koersen om een veilige en vrijwel nooit door stormen geteisterde inham te
kunnen bereiken. Dat was een noodzakelijke beschrijving van het gebied, en nu
kan ik dan ook wel beginnen met het vertellen van de zeldzame gebeurtenis die ik
meegemaakt heb. [10] Twee jaar geleden, zo ongeveer in dit jaargetijde, bevond ik
mij met mijn gezin en enkele dienaren op de beschreven plaats en had juist het
grootste en beste deel van de goede oogst onder dak gebracht. En aangezien het na
gedane arbeid goed rusten is, rustten wij dan ook op een mooie avond op het ruime
bordes van ons torenhuis en keken vandaar naar de zee met haar golvenspel, de
vissersboten die op de zee ronddobberden, waarvan er ook enkele met hun vangst
stevig naar de oever roeiden, en zo was er bij de ondergaande zon nog veel
bijzonders te bekijken, wat onze zee steeds in rijke mate oplevert.
[11] Zo zaten wij heel vrolijk zo lang bij elkaar, tot de nacht zich met haar
sterrengewaad helemaal over de zee en het land had uitgestrekt. De zee werd toen
ook zo volkomen rustig, dat wij ver weg in haar rustige spiegel de sterren bijna net
zo zuiver zagen stralen als ze aan het hoge en wijde firmament te zien waren.
Omdat het nu wat koel begon te worden, ging mijn gezin het huis binnen; ikzelf
bleef echter nog met een paar dienaren op het bordes en sprak met hen over allerlei
zaken en bezigheden, die de volgende dag ons zou bieden.
[12] Toen ik nog zo in gesprek was, maar intussen mijn blik toch over de wijde
rustige vlakte van de zee liet dwalen, om te zien of er niet hier of daar iets te
ontdekken viel waar men meer aandacht aan zou kunnen wijden, zag ik vanuit het
oosten een sneeuwwit wolkje snel op ons eiland afkomen. En hoe dichterbij het
kwam, des te helderder en groter werd het. Heel dicht bij het eiland werd het zo
helder, dat de zee door het licht ervan in de wijde omtrek zo sterk verlicht was, dat
men alles veel nauwkeuriger kon onderscheiden dan bij het licht van de volle
maan. [13] Toen het genoemde wolkje het eiland helemaal bereikt had, verhief het
zich plotseling tot op dezelfde hoogte als ons torenhuis. Op het moment dat het
zich verhief was het echter hemelsbreed nog zo ver van ons torenhuis verwijderd,
dat men een uur nodig gehad zou hebben om de plaats te bereiken waarboven het
lichtende wolkje, dat nu rustig zwevend stilstond, zich bevond.
[14] Het wolkje stond echter maar een korte tijd stil; daarna begon het nogmaals te
bewegen, het kwam recht op ons torenhuis af, wat mij en mijn beide dienaren geen
363
aangenaam gevoel gaf, en wij achtten het raadzaam om zo snel mogelijk het huis in
te vluchten en af te wachten wat er tenslotte allemaal nog uit dit verschijnsel zou
voortkomen.
[15] Wij hadden nog maar nauwelijks de grote kamer bereikt, of het wolkje was al
bij het torenhuis en verspreidde door zijn sterke straling een bijna daghelder licht
in het hele huis, dat helemaal door het wolkje omhuld was. Wij waren met velen in
huis, allemaal moedige en heel koelbloedige lieden, en toch durfde niemand naar
buiten te gaan om te onderzoeken wat er toch aan de hand was met dat wonderlijke
wolkje. J a, nieuwsgierigheid en vooral mijn weetgierigheid spoorden ons aan om
naar buiten te gaan en te onderzoeken hoe ver het wolkje zich over het huis
uitgespreid had, maar toch konden wij onze vrees niet zover meester worden, dat
wij onze nieuwsgierigheid en weetgierigheid hadden kunnen bevredigen.
[16] Het wonderlijke wolkje bleef nu onveranderlijk om ons huis hangen en week
noch naar links noch naar rechts, en wij werden erg bang, zodat wij het
gereedstaande avondmaal niet durfden te gebruiken.
[17] Een oude, trouwe dienaar van mijn huis, die heel vertrouwd was met de zee en
de uiteenlopende verschijnselen daarvan, zei na lang nadenken: 'Daar schiet me
iets te binnen! Een schipper uit Palestina, die hier aanlegde en wijn en zoet water
in zijn schip laadde, heeft mij een jaar geleden verteld dat het nu in het rijk der
joden leek alsof de oude god Zeus met alle andere goden de Olympus wilde
verlaten en daar ergens zijn residentie wilde oprichten. [18] Hij, de schipper, had in
een plaats in dit rijk zelf mensen gezien en hen ook geobserveerd -en hij vertelde:
wat deze mensen maar willen en uitspreken, gebeurt dan ook onmiddellijk. Enkel
door het woord genezen ze de meest kwaadaardige ziekten, blinden worden ziende,
doven horen, lammen en kreupelen en jichtlijders, jonge en oude, krijgen rechte
ledematen en springen rond als herten en gazellen, en zelfs overledenen krijgen een
nieuw leven. Behalve dat worden er nog duizenden andere nooit gehoorde
wonderdaden verricht, enkel door de wil en het woord van deze godmensen.
[19] Wie kunnen deze mensen anders zijn dan alleen de hoge goden?! De aardse
mensen hebben in onze tijd ieder geloof in de goden verloren, en de aanzienlijken
hebben zich al sinds lange tijd in de armen geworpen van verschillende filosofen
en wijsgeren en ieder bestaan van de goden tot een inhoudsloze fabel gemaakt, die
zelfs voor het gewone volk nauwelijks meer deugt; maar de hoge goden hebben
zich nu waarschijnlijk weer eens opnieuw ontfermd over de blinde en ongelovige
mensen en zijn nu in het nog meest gelovige rijk van de joden in mensengedaante
naar de aarde afgedaald, om hun te tonen dat zij, de eeuwigen, blijven bestaan,
ondanks het feit dat ze nu al door ontelbaar vele wijsgerige athesten volkomen
geloochend worden. Heel veel Grieken en Romeinen reizen er nu heen en
overtuigen zich nu zelf van deze wonderbaarlijke waarheid.
[20] Welnu -sprak mijn oude, trouwe dienaar verder -, kan het niet zo zijn dat de
goden, die nu in het rijk der joden zetelen, ons in dit lichtwolkje een of andere
beschermgeest gezonden hebben, omdat wij toch nog iets van het oude geloof
bezitten en het ook voorzover mogelijk nog beoefenen, om zodoende ook ons een
teken te geven van hun bestaan op aarde? Dat is nu zo mijn mening en het kan ook
meteen als een volle waarheid beschouwd worden, omdat het verhaal van die
364
schipper mij nu voor het eerst sinds een jaar te binnen is geschoten, terwijl ik het
me anders waarschijnlijk nauwelijks ooit weer herinnerd zou hebben. Dit wolkje
heeft kennelijk mijn herinnering wakker gemaakt.'
[21] Toen mijn dienaar uitgesproken was, kregen wij moed en gingen naar buiten
om ons wolkje te bekijken. Maar wij waren nog maar nauwelijks buiten, of het
wolkje verhief zich en trok zich heel snel weer terug naar waar het vandaan
gekomen was. Wij keken het wolkje net zo lang na, tot het in de verte helemaal uit
onze ogen verdween. Daarop gingen wij nadenkend gestemd weer het huis binnen,
aten welgemoed ons maal en begaven ons daarna spoedig te ruste.'
Hoofdstuk 178: Het wolkje verschijnt een tweede keer
[1] (Kado:) 'Toen wij de volgende dag weer beneden in het dorp kwamen om onze
zaken en werkzaamheden te leiden en te ordenen, kwamen er ook al drie grote
schepen aan in onze haven, om hier zoals gewoonlijk wijn en zoet water in te
nemen. Ze kwamen van Sicili en informeerden nadrukkelijk met wat voor
lichtstof wij onze toren een tijdlang verlicht hadden. Zij hadden nog nooit zo'n wit
licht gezien; ze waren op dat moment nog enkele uren varen van de haven
verwijderd geweest, en hun schepen waren toch zo goed verlicht geweest, dat zij
aan boord alles bijna zo goed als bij daglicht hadden kunnen onderscheiden.
[2] Ook de bewoners van het dorp vroegen ons nu hier, dan daar, wat dat voor een
licht geweest was. En mijn oude, trouwe dienaar, die zich nu hier in het huis van
mijn vader bevindt omdat ik hem op al mijn reizen meegenomen heb, deed weer
zijn mond open en vertelde de vragers de toedracht geheel volgens de waarheid en
voegde er tenslotte ook weer zijn mening aan toe; en allen die naar hem luisterden
prezen zijn opvatting. [3] De schippers zeiden dat ze in het rijk der joden, waar ze
toch eerst heen moesten varen, ijverig naar deze kwestie zouden informeren, en als
ze over ongeveer een half jaar weer hier zouden komen, zouden ze ons getrouw
meedelen wat ze te weten waren gekomen. Daarop voeren de schippers weldra
weer af en wij hielden ons weer bezig met onze zaken en werkzaamheden, en die
dag liep alles zo op rolletjes, dat het een regelrecht wonder leek te zijn.
[4] Dat er deze dag nog veel over het nachtelijke verschijnsel gepraat is, spreekt
natuurlijk vanzelf
[5] Op die dag begaf ik mij met mijn personeel iets eerder naar boven naar ons
torenhuis, in de eerste plaats omdat onze zaken en werkzaamheden voorspoedig
verliepen en wij eerder klaar waren dan anders, en ten tweede, eerlijk gezegd, om
ook deze avond weer te kijken of er zich wellicht weer zo'n wolkje uit het oosten
zou laten zien. Mijn vrouwen ook mijn kinderen verheugden zich er erg op.
[6] Die avond was de zee iets onrustiger dan de voorgaande avond en de vissers
voeren dan ook eerder met hun vangst naar huis. Ook een paar andere schepen, die
uit het zuiden kwamen en de tamelijk onrustige zee niet schenen te vertrouwen,
koersten op onze veilige haven af en de schippers hingen de trossen van hun
vaartuigen weldra aan onze stevige havenbolders, wat een zeker teken was dat zij
een storm vreesden en tenminste die nacht in ons dorp zouden blijven. [7] De zee
werd tegen de avond ook steeds onrustiger, en als men zijn blik in de verte richtte,
365
kon men ook heel goed zien dat de zee heel hoge golven maakte, en daarom kon
men ook geen enkel schip meer op het water ontdekken; want de schippers hadden
waarschijnlijk overdag al tekens opgemerkt die erop wezen dat de zee gedurende
de nacht heel hoog zou gaan en daarom hadden ze ook al vroegtijdig geprobeerd
een of andere rustige inham te bereiken.
[8] Er waren aan de hele wijde hemel weliswaar geen wolken te ontdekken en uit
het zuiden woei slechts een zacht windje; maar waarschijnlijk waren onder de zee
de zogenaamde Tartaruswinden opgestoken, die de zee in zo'n onrustige beweging
brachten. Wij noemen dergelijke onderaardse winden 'Tartaruswinden', omdat wij
er geen andere naam voor hebben. Het was echter opmerkelijk dat er ondanks het
steeds heviger stormen van de zee geen stormvogels te zien waren en ook de
zeehonden hun dansen en hun vrolijk gespring niet hebben laten zien, dat altijd aan
dergelijke stormen voorafgaat. Want aan dergelijk zeegedierte heeft onze zee
bepaald geen gebrek.
[9] De zon begon nu ook in de zee onder te gaan, en ik beval de dienaren de schaal
te vullen en aan te steken, omdat er zich toch nog een of ander groot schip op zee
zou kunnen bevinden, dat 's nachts dan niet had kunnen zien waar het een goed
heenkomen zou kunnen vinden. De grote schaal werd dan ook gauw gevuld en
aangestoken en brandde al volop met laaiende vlammen toen de zon helemaal
ondergegaan was; en dat was goed, want het duurde daarna nauwelijks een uur, of
er koerste nog een groot schip, voortgedreven door de iets heviger geworden
zuidenwind, duidelijk waarneembaar op onze haven af en bereikte die ook veilig!
[10] Deze schippers, die uit Egypte kwamen om hier onze wijn te kopen, vertelden
de volgende dag dat ze veel te stellen hadden gehad met de hoge golven, en dat ze
erg blij waren toen ze het hun reeds welbekende licht van Patmos zagen.
[11] Ondanks het luide razen en bruisen van de zee zaten wij echter heel
welgemoed op ons bordes bij elkaar en richtten onze blikken naar het oosten, om te
kijken of het wolkje van gisteren zich niet weer ergens wilde laten zien. En het
duurde inderdaad niet lang, of daar was het wolkje ver in het oosten alweer
zichtbaar geworden en maakte dezelfde beweging als gisteren, zoals ik al verteld
heb. [12] Maar zodra het wonderbaarlijke wolkje ook maar zichtbaar was
geworden, ging ook de storm op wonderbaarlijke wijze direct liggen, en binnen
enkele ogenblikken zag men vanuit de kalme zeespiegel de sterren alweer naar ons
schitteren.
[13] Het duurde nu ook niet lang meer, of het wolkje had zich om ons torenhuis
heen gelegd, en het licht kwam mij deze tweede keer nog sterker voor dan de
eerste keer; want de zee was tot in de wijde verte verlicht alsof het dag was, wat
wij goed konden zien, omdat het wolkje deze keer boven ons torenhuis bleef
zweven en het niet zoals de eerste keer helemaal omhuld had. Deze tweede keer
was het echter ook merkwaardig, dat de vlam in onze lichtschaal volledig
uitdoofde op het moment dat het wolkje het huis tot halverwege omhuld had.
[14] Deze keer bleef het wolkje zeker ruim een uur langer om ons huis heen
hangen dan de eerste keer, en wij kregen daarbij het gevoel als een god in zijn
gevoel van macht en eeuwige onsterfelijkheid; want ook wij voelden ons volkomen
machtig en onsterfelijk. [15] Mijn oude, getrouwe dienaar zei na een poosje zo
366
voor zich heen, helemaal overweldigd door ontzag: 'O, oud, heilig goddelijk licht,
dat de oermensen helder en levend verlicht en zo in ware halfgoden veranderd
heeft! Verlicht nu de sterfelijke mensen weer, en doe hun wereldse licht uitdoven,
zoals u het zwakke licht van onze zeelichtschaal hebt doen uitdoven! Dan zullen de
schippers op de aardse levenszee, die alleen in onze duisternis wild tekeer gaat,
rust vinden en weer tot het inzicht komen waarom ze door de hoge goden in deze
wereld zijn geplaatst.'
[16] Toen mijn dienaar die woorden in volle ernst had uitgesproken, hoorden wij
allemaal heel helder en duidelijk vanuit het wolkje de woorden: ' Zoek, dan zullen
jullie het ook vinden! Het oude levenslicht van de hemelen moet weer opnieuw in
overvloed gegeven worden aan de mensen, die goed van hart en van goede wil
zijn. Waar ik vandaan kom, daar zal ook weldra het grote licht vandaan komen.'
[17] Daarop verhief het wolkje zich weer en trok snel weer weg naar waar het
vandaan gekomen was. [18] Zodra het wonderbaarlijke wolkje weer volkomen
voor onze ogen verdwenen was, laaide de vlam in de lichtschaal vanzelf weer
helder op en brandde verder de hele nacht door. Maar wij waren allemaal
overweldigd, in het bijzonder door de duidelijk gehoorde woorden, die in zekere
zin door het wolkje tegen ons gesproken waren.
[19] En mijn oude dienaar zei: 'O, wat zouden onze wijsgeren, die aan niets anders
dan alleen hun eigen verstand geloven, er van zeggen, als ze dit samen met ons
beleefd en gezien hadden! J a, ja, de mensen die met een goed hart en een vaste wil
de goden en hun ware levenslicht zoeken, en zich niet zo gemakkelijk laten
meeslepen door alle wereldse twijfelaars, zullen uiteindelijk ook vinden wat ze
zochten -wat evenwel geen enkele wijsgeer vindt. De goden staan zeker niet
welwillend tegenover degene die hun bestaan ontkent, maar wij zullen van nu af
aan van gans er harte de goden steeds meer toegedaan zijn en zullen hen ook zelf
gaan opzoeken in dat rijk, waar ze nu als zichtbare mensen rechtspreken en
heersen, naar men zegt, en wij zullen hun onze hoogste verering en een ware
offerdank brengen voor de genade, dat zij ons door middel van dat lichtwolkje op
dit verlaten eiland hebben bezocht!
[20] Wij stemden allemaal in met de goede woorden van onze oude dienaar, en ik
beloofde dat ik het zelf zou doen, zodra ik in Athene alle noodzakelijke
maatregelen getroffen zou hebben; allen gaven daarover hun grote vreugde te
kennen, en ik nam toen zelf het vaste besluit om mijn handelszaken in Athene en
ook op andere plaatsen te verkopen en daarna de goden te gaan opzoeken.
[21] Daarop gingen wij weer het huis binnen en namen het reeds bereide
avondmaal tot ons, wat ons deze keer buitengewoon smakelijk voorkwam.'
Hoofdstuk 179: De droom van de dorpspriester
[1] (Kado:) 'Wij wilden ons, net als anders, direct na de maaltijd ter ruste begeven,
maar het liep deze keer niet helemaal zoals wij gedacht hadden; want er kwamen
enkele mensen uit het dorp naar ons toe, die vroegen of ze mij konden spreken.
Onder hen bevond zich ook onze dorpspriester , die in een kleine tempel van
Apollo en Zeus diende en bovendien de uren van de dag, de planeten, de
367
sterrenbeelden en ook de winden moest observeren, om aan de hand daarvan
bepaalde noodzakelijke voorspellingen te doen.
[2] Deze priester was een al vergrijsde man en had nooit een vrouwen kinderen
gehad, omdat hij levenslange kuisheid gezworen had aan zijn goden, opdat ze hem
in ruil daarvoor diepe wijsheid zouden schenken in alle dingen die hij voortdurend
met grote ijver leidde. Hij was de eerste die direct allerlei vragen aan mij stelde,
natuurlijk met betrekking tot de tweede keer dat het lichtwolkje verschenen was;
de eerste keer was hem namelijk niet bijzonder opgevallen, omdat hij in de mening
verkeerde dat ik dat witte licht wellicht met behulp van het bekende Indische
lichtmateriaal tot stand gebracht had. Maar omdat hij gedurende de dag meermaals
op onmiskenbare wijze had gehoord hoe het wolkje boven ons torenhuis op de berg
gekomen was, liet het verschijnsel van vandaag hem niet met rust en voelde hij
zich gedreven naar mij toe de berg op te gaan, samen met nog enkelen van de
voornaamste vissers en havenopzichters. [3] Toen hij dus bij mij was gekomen, zei
hij (de dorpspriester): 'Vriend Kado, hoe zit het toch met dat wolkje, dat nu al voor
de tweede keer op dezelfde tijd verschenen is? Ik heb vandaag hier en daar
verschillende dingen horen zeggen, maar heb er geen groot belang aan gehecht,
omdat ik al zoveel gehoord heb over allerlei manieren om licht te maken, waar
onze voorouders al heel goed toe in staat waren. Maar omdat het verschijnsel van
gisteren zich vandaag op dezelfde tijd op nog veel opvallender wijze herhaald
heeft, liet het mij nu niet meer met rust, daarom ben ik naar je toegekomen om daar
van jouzelf iets meer over te horen. Wees in naam van onze Zeus en Apollo dus zo
goed om mij de waarheid te zeggen, die jij vrijwel zeker beter zult kennen dan ik,
omdat het verschijnsel hoofdzakelijk jouw berghuis uitverkoren schijnt te hebben
om zich te manifesteren!' [4] Daarop zei ik tegen de priester: 'Kijk, daar is mijn
oude, trouwe dienaar , en hij is in deze dingen veel ervarener dan ik; vraag het
hem, dan zal hij jou het best uitsluitsel kunnen geven!'
[5] Hierop richtte de priester zich met zijn vraag tot de dienaar, en deze vertelde de
priester heel openhartig een vol uur lang alles wat hij wist, en vergat ook de uiterst
belangrijke woorden niet, die wij allemaal uit de lichtwolk hadden gehoord.
[6] Toen onze oude priester dat allemaal met werkelijk groot respect .aangehoord
had, zei hij: 'Dat is werkelijk iets buitengewoon uitzonderlijks en daarom ook heel
gedenkwaardig! Ongetwijfeld hebben de goden vroeger een inniger verbinding en
omgang met de mensen gehad dan in deze tijd, waarin de mensen zich vrijwel
helemaal van hen afgekeerd hebben, en zelfs bij de weinigen die nog enig geloof
hebben is dat toch geen werkelijk levend geloof, maar slechts een geloof uit
gewoonte -en zo is het nu in onze geheel en al verdorven wereld en tijd ook zonder
enige twijfel waar, dat de altijd goede en wijze goden zich weer een keer over de
mensen ontfermd hebben om hen weer op de juiste en ware levensweg te brengen,
omdat alle wijzen op de hele aarde daar niet meer toe in staat zouden zijn geweest.
[7] Maar nu moet ik bij deze gelegenheid toch verslag doen van een opmerkelijke
droom, die ik vorige week op dezelfde wijze drie dagen achter elkaar kreeg, en wel
om zo te zeggen steeds op klaarlichte dag. Na mijn ochtendwaarnemingen van de
sterren en de winden, de bewegingen van de wolken en van de zee, de vissen en
ook de vogels in de lucht, die altijd enkele uren vr zonsopgang moeten gebeuren,
368
ben ik gewoon om na zonsopgang ook een paar uur op mijn goede rustbed te gaan
liggen en, omdat ik al een oude man ben en sneller vermoeid, een poosje uit te
rusten van mijn werk en inspanning. En toen ik mij, zoals gezegd, op de genoemde
drie dagen 's ochtends ter rus te begaf, sliep ik dan ook direct in en had ik de
volgende droom, die driemaal achtereen hetzelfde was:
[8] Ik bevond mij op een onafzienbaar wijde vlakte; deze was opgesierd met een
heleboel tempels voor allerlei goden, op verschillende afstanden van elkaar.
Daaronder zag ik al onze bekende godentempels, maar ook een heleboel andere,
die bij volkeren en naties behoorden die mij geheel onbekend waren. Ik keek er
met genoegen naar, hoewel de hele omgeving slechts verlicht was zoals bij ons
ongeveer op een heel grauwe winterdag, wanneer er een dichte regen uit de
donkergrijze wolken op aarde valt. Behalve mijzelf zag ik geen mensen, wat na een
poosje een wat sombere indruk gaf, en ik begon Zeus en Apollo te vragen of zij mij
niet een mens wilden laten ontmoeten.
[9] Daarop kwam er dan ook een man naar mij toe die op een jood leek en die zei
ernstig: 'O jij oude dwaas, waarom bid je zo zinloos tot goden, die nooit geweest
zijn en nooit zullen zijn? Bid liever in, geest en in waarheid tot de ene, ware God
van de joden, dan zal je gegeven worden waar je om vraagt!
[10] Kijk, al deze tempels met hun dode, door mensenhanden gemaakte goden
zullen weldra van de aarde weggevaagd worden, en er zal maar n levende tempel
blijven voor de enige en alleen ware, levende God, en deze tempel wordt nu door
God Zelf opgericht onder de joden en de heidenen en onder alle volkeren op aarde.
Deze tempel zal als een zon over de hele aarde zijn licht doen schijnen, en degenen
die van haar licht doordrongen worden zullen het eeuwige leven ontvangen en
kinderen van de Allerhoogste genoemd worden. Maar ik zal jou nu een vonkje van
dat licht van die tempel laten zien, en al deze tempels zullen door de macht van dit
lichtvonkje in stof en as veranderd worden.' [11] Hierop trok hij een klein boekje
uit een zakje dat hij op zijn borst droeg, opende het, en ik zag daarin de woorden:
'Wie in zijn hart in Mij gelooft, zal het eeuwige leven hebben; want Ik, de enig
eeuwige en ware God, ben het licht, de waarheid, de weg en het leven.'
[12] Daarop begonnen de woorden die ik nu uitgesproken heb geweldig te
schitteren, en het licht stroomde als een machtige stroom over de gehele wijde
vlakte -en kijk, wat vreselijk, al die talloos vele tempels stortten met goden en al
werkelijk tot stof en as in elkaar. Daarna zag ik mensen, die als ware broeders en
zusters met elkaar in het wit gekleed rondwandelden, en aan de hemel zag ik een
mens, vollicht in een zon staan, en allen die met elkaar op de wijde vlakte
wandelden riepen deze Ene mens toe: 'Lieve, heilige Vader!'
[13] Onmiddellijk daarna werd ik wakker en was ik volkomen gesterkt en vol
gezonde en goede moed, en ik had het gevoel dat ik geen sterfelijk mens meer was.
[14] Deze droom heb ik, zoals reeds opgemerkt, drie opeenvolgende dagen
onveranderlijk hetzelfde gehad, en gisteren en vandaag het verschijnsel van het
wonderbaarlijke lichtwolkje en bovendien de woorden die jullie vanuit het wolkje
gehoord hebben, en er zal zich in de toekomst iets heel anders ontwikkelen dan wat
wij in onze oude vroomheid nu geloven. Maar de nabije toekomst zal leren of ik nu
juist of onjuist geoordeeld heb!' [15] Daarop nam de priester afscheid, evenals
369
allen die samen met hem naar ons toe gekomen waren, en wij hadden nu rust; en
mijn oude dienaar zei: 'Het is eigenaardig dat die zeer vrome en actieve priester,
die men wel op zijn woord kan geloven, zoiets drie keer achtereen gedroomd heeft!
Zou het dan door een nieuw woord licht echt afgelopen zijn met onze oude goden?
Hm -hm -hm! J a, ja -alles is mogelijk! Het is merkwaardig dat er nu juist in het rijk
der joden dergelijke aan goden gelijke mensen opstaan; waarom niet ook bij ons,
aangezien wij volgens de droom van de priester deze ene, ware God helemaal niet
kennen en wij toch veel meer geneigd zijn te geloven dan de joden, waarvan men
zegt dat hun geloof in hun ene God al uiterst zwak is geworden, terwijl wij nog
min of meer in veel goden geloven en raad en troost en hulp bij hen zoeken?'
[16] Ik zei: 'Vriend, voor vandaag zullen wij nu eindelijk eens gaan slapen, want
dat hebben wij allemaal nodig; maar morgen zullen zich wel velerlei gelegenheden
voordoen, waarbij wij nog veel over deze kwestie zullen kunnen spreken en
oordelen.'
[17] Daarop begaven wij ons dan ook allemaal direct ter ruste; de volgende dag
waren wij reeds vr zonsopgang op de been en gingen ook snel aan het werk.'
Hoofdstuk 180: Het lichtwolkje verschijnt voor de derde keer
[1] (Kado:) 'Toen wij 's morgens in ons dorp kwamen, hoorden wij over niets
anders praten dan over het lichtwolkje. En zoals dat bij dergelijke wonderbaarlijke
gebeurtenissen gewoonlijk gaat bij eenvoudige natuurlijke mensen, bij wie het
gezonde verstand klein is maar hun fantasie des te groter, was er dan ook geen
gebrek aan allerlei interpretaties van het verschijnsel, maar het zou waarschijnlijk
niet de moeite waard zijn om die hier nu kort en bondig weer te geven.
[2] Ook deze dag hadden wij onze zaken en werkzaamheden beindigd en ons nog
iets eerder naar ons torenhuis op de berg begeven om uit te rusten en ons te
versterken, net zoals wij gisteren hadden gedaan, en maakten het ons op ons balkon
breeduit gemakkelijk, terwijl wij verlangend afwachtten of ons ook deze avond een
of ander geheimzinnig verschijnsel ten deel zou vallen.
[3] Wij zaten nog geen half uur zo bij elkaar op ons bordes naar de levendige
taferelen op zee te kijken, of daar kwam ook onze oude priester met nog drie
metgezellen achter ons aan en hij vroeg mij, of hij ook de avond in ons gezelschap
mocht doorbrengen, wat hem ook vriendelijk en met genoegen werd toegestaan.
[4] Hij ging naast mij zitten en vertelde ons wat hij in de vroege ochtend gezien en
waargenomen had, en trok daaruit de conclusie dat wij ook deze avond hetzelfde
verschijnsel nog eens zouden zien, en hij was dan ook voornamelijk naar ons
toegekomen om ons daar ten eerste op te wijzen, maar om er ten tweede ook zelf
getuige van te zijn hoe het lichtwolkje zou ontstaan en van welke kant en langs
welke weg het naar dit torenhuis zou komen. Hij had namelijk het plan opgevat,
om afstand te doen van de veelgoderij en het geloof in n God in te voeren; in de
eerste plaats werd hij daartoe genoodzaakt door zijn droom, die drie keer hetzelfde
was, en ten tweede door het merkwaardige verschijnen van het lichtwolkje; en als
het zich ook deze avond -voor de derde keer -zou vertonen, zou hij het voornemen
waarover hij nu sprak des te vastbeslotener volledig ten uitvoer brengen. [5] Ik en
370
alle aanwezigen prezen hem daarom en ook mijn oude, trouwe dienaar stemde in
met het voornemen van de priester.
[6] Er werd nu nog veel gesproken over de uitvoering van het door de priester
opgevatte voornemen, en terwijl we zo praatten en besluiten namen werd het bijna
ongemerkt volop avond en de sterren begonnen aan de hemel te stralen. Omdat de
zee deze avond rustig was, liet ik de lichtschaal niet aansteken, wat ook mijn
huisbedienden wel goed vonden, omdat zij steeds een zekere vrees hadden om het
lichtmateriaal in de schaal aan te steken.
[7] Terwijl wij onder elkaar nog over het een en ander spraken, maar ondertussen
onze ogen steeds gericht hielden op de omgeving waaruit het lichtwolkje al twee
keer gekomen was, ontdekten wij het ook vandaag voor de derde keer, en allemaal
barstten wij uit in een groot gejuich, toen hetzelfde lichtwolkje zich boven de verre
horizon verhief en zich nogmaals snel naar ons toe begon te bewegen. Binnen
enkele ogenblikken had het ook weer mijn torenhuis bereikt en net als gisteren tot
op halve hoogte omhuld. Deze derde keer voelden wij een nog grotere blijdschap
en voelden ons nog meer gesterkt en het gevoel sterfelijk te zijn had ons geheel en
al verlaten. Het wolkje gaf deze avond zo'n sterk licht, dat wij daardoor geen
enkele ster meer konden zien aan het firmament.
[8] Maar toen het wolkje sterker begon te stralen, raakten wij allemaal ten zeerste
ontroerd en onze priester hief zijn handen als in gebed omhoog naar het wolkje en
zei: 'O goed en heilig wolkje, richt ook vandaag een troostend woord tot ons! ,
[9] En onmiddellijk hoorden wij allemaal de volgende duidelijk gesproken
woorden: 'Wie het licht zoekt, vindt het ook, en het komt tot hem als leven in de
nacht van zijn dood en maakt hem levend. Zoek het licht in het vervolg met de
juiste ernst, dan zullen jullie het daar vinden, vanwaar jullie het nu voor de derde
keer naar jullie toe hebben zien komen! Dit eiland is nu weliswaar nog
onaanzienlijk; maar toch zal er van hier een groot licht aan de volkeren der aarde
gegeven worden, en dan zal het een voorname plaats van Gods geheimen en Zijn
plannen met de mensen worden, en het zal een grote naam hebben. Maar voer jij,
oude priester, je voornemen maar uit, en bereid Mij een woonplaats in het hart van
de mensen. [10] Na deze woorden zweeg het wolkje weer, verliet spoedig daarna
ook mijn torenhuis en trok zich weer terug naar het oosten, op dezelfde manier als
het zich de eerste twee keer teruggetrokken had. Wij staarden nog een vol uur naar
de plek waar het wolkje voor onze ogen verdwenen was, en wilden het eigenlijk
nog eens te zien krijgen; maar het was tevergeefs. Het was echter eigenaardig dat
er spoedig na het verdwijnen van het geheimzinnige wolkje een sterke zuidoosten
wind opstak en de zee in een sterk golvende beweging bracht, wat mij noodzaakte
om de lichtschaal te laten aansteken. Wij zouden nog langer op het bordes bij
elkaar zijn gebleven, als de wind met steeds harder was gaan waaien; maar omdat
hij na een uur te hevig was geworden, bleef ons niets anders over dan het huis weer
binnen te gaan. [11] Ik nodigde de priester samen met zijn metgezellen uit om met
mij het avondmaal te gebruiken.
[12] Maar hij verontschuldigde zich en zei: 'Ik moet vandaag nog veel nadenken
over de uitvoering van mijn plan, evenals over de betekenis van de woorden die ik
371
uit het wolkje gehoord heb, en daarvoor mag ik mijn maag met belasten. Maar
morgen zal ik hier verschijnen voor het ochtendmaal!'
[13] Hiermee nam hij afscheid en ging met zijn metgezellen naar beneden naar het
dorp. Wij gingen echter aan onze eettafel zitten en namen het avondmaal tot ons.
[14] Het spreekt vanzelf dat wij veel met elkaar gesproken hebben over het
verschijnsel dat driemaal hetzelfde was en zich naderhand niet meer herhaald
heeft, evenals over de uitvoering van het plan van onze oude priester, en dat deden
wij tot bijna middernacht. [15] Pas daarna gingen wij slapen, waarbij wij
verscheidene keren door de hevige wind gestoord werden, maar 's ochtends
kwamen wij toch helemaal gesterkt naar buiten.
[16] De priester kwam voor het ochtendmaal, zoals hij had beloofd, en deelde ons
ook de, resultaten van zijn nachtelijke overdenkingen mee. En hij liet het met bij
zijn voornemen, maar diezelfde dag begon hij al te werken aan de uitvoering ervan,
waarbij het wonderbaarlijke verschijnsel hem heel goede diensten bewees. En
tegenwoordig zien jullie in mijn dorp geen Zeus en Apollo meer, en de priester
heeft nu net als Plato reeds veel leerlingen, die hij de God van de joden leert
kennen. [17] Dat is een getrouwen waarachtig verslag van de gedenkwaardige
gebeurtenis, die op Patmos door velen gezien is. Maar hoe het eigenlijk ontstaan is
en wat het te betekenen had, dat zult U, beste Heer en Meester, wel het allerbeste
weten. Als U ons daarover enige opheldering zou willen geven, zou dat ons erg
gelukkig maken! - Heer, vergeef mij de langdradigheid van mijn verhaal!'
[18] Ik zei: 'J e hebt alles heel goed verteld; maar laat nu je oude dienaar hier
komen, dan zal Ik jullie het verschijnsel op Patmos toelichten!'
[19] Hierop werd de oude dienaar gehaald en deze kwam bij ons aan tafel.
Hoofdstuk 181: Natuurfilosofische opvattingen (12.6.1861)
[1] Toen de oude dienaar bij Mijn tafel stond, vroeg hij direct aan Kado wat er aan
de hand was, en of hij iets zou moeten doen.
[2] Kado zei: 'Oude vriend! J e weet waarom ik in het eigenlijke Griekenland alles
verkocht heb, met uitzondering van mijn bezittingen op Patmos, en je weet ook dat
ik daar voornamelijk toe gebracht werd door die verschijnselen en de droom van
onze oude priester. Wij hebben die bepaalde godsmensen dan ook met alle ijver
gezocht, waarvan jij ook een trouwe getuige bent; we hebben ook wijd en zijd over
hen horen praten, en speciaal over n -de goede heiland uit Nazareth in Galilea,
wiens moeder en broers wij gezien en gesproken hebben. Kortom, wij hebben
duizend en nog eens duizend getuigen gevonden -alleen hem zelf niet!'
[3] Hier viel de oude dienaar Kado in de rede en zei: 'J a, alleen hemzelf hebben wij
nog niet gevonden, en dat is eigenlijk het treurige van de hele zaak! Het
lichtwolkje, dat wij op Patmos drie avonden hebben gezien en waarmee wij zelfs
tweemaal op wonderlijke wijze hebben gesproken, is ook in dit land van waaruit
het naar ons toe kwam, nergens te vinden of te zien!
[4] J a, beste vrienden, de hele aarde is vol wonderen en heerlijkheden en getuigt
daarmee op talloze manieren dat er maar n uiterst goede, wijze en almachtige
God als Schepper en Regeerder moet zijn! Met zijn ijver, zijn liefde en met zijn
372
verstand vindt de mens alles, alleen de Schepper, die toch overal thuis schijnt te
zijn, vindt hij niet; en als hij Hem roept, geeft Hij geen antwoord, hoewel alles wat
men ziet Zijn voortdurende aanwezigheid schijnt te verkondigen. En zo, vriend
Kado, zullen ook wij die godsmens wel zoeken maar niet vinden, zoals het ons tot
nu toe vergaan is. Maar daarom moeten wij het zoeken toch niet opgeven; want uit
het lichtwolkje hebben wij gehoord dat we moeten zoeken om ons heil te vinden!
[5] Toch moet ik heel openlijk iets vertellen wat ik hier duidelijk gevoeld heb. J e
weet dat het lichtwolkje op Patmos in ons een eigenaardig gevoel van
onsterfelijkheid opwekte, dat helaas langzamerhand weer verdween en nu, toen ik
deze kamer binnenkwam, maakte datzelfde gevoel zich van mij meester. Het
wolkje kan daarom niet ver van ons vandaan zijn! Wat voel jij, vriend Kado, en
wat denk je?' [6] Kado zei: 'J a, dat heb je heel juist beoordeeld. Wij voelen
allemaal hetzelfde en zullen het van nu af aan ook voortdurend voelen; want wat
wij gezocht hebben, hebben wij hier ook gevonden! Kijk eens naar de man die hier
rechts van mij zit -hij heeft klaarblijkelijk het wolkje naar ons toe gestuurd!'
[7] Toen de oude dienaar dat hoorde, keek hij Mij vol ontzag aan en zei: 'O grote
genade en ontferming over ons arm, zwak en zondig menselijk geslacht! Als Kado,
de getrouwe en altijd waarachtige, dit niet tegen mij gezegd had, zou ik het maar
nauwelijks geloofd hebben; maar nu geloof ik het en ik begrijp nu het gevoel van
onsterfelijkheid, dat opnieuw in mij ontwaakt is.
[8] U bent het dus, die ons met Uw geest, liefde en wil op dat afgelegen eiland drie
keer in de gedaante van een lichtwolkje bezocht hebt? Wie anders dan alleen U
kunnen wij ervoor danken dat U Zich eindelijk door ons hebt laten vinden?! En
omdat wij Uzelf nu gevonden hebben, hebben wij ook het belangrijkste, grootste,
gelukkigste en meest verlangde gevonden wat een mens maar vinden kan. Ik kan
nu niets meer zeggen, want mijn hart is te gelukkig en zalig geworden.'
[9] Deze woorden van de oude dienaar baarden groot opzien en alle aanwezige
Grieken en J oden begonnen Mij met heel andere ogen te zien, en zeiden onder
elkaar: 'Daar is meer dan een machtige nakomeling van David!'
[10] Daarop richtte Kado zich weer tot Mij en zei: 'O beste Heiland, Heer en
Meester, hoe zit het nu met dat lichtwolkje?' [11] Ik zei: 'Daar hoef Ik jullie nu
geen uitgebreide verklaringen meer voor te geven, want jouw oude dienaar heeft
het je al verklaard. Ook al ben Ik hier nu lichamelijk onder jullie, toch ben Ik door
Mijn liefde en Mijn wil overal in de geest tegenwoordig.
[12] De oude priester heeft er goed aan gedaan om de afgodendienst met veel ijver
af te schaffen en de mensen getrouwen waarachtig te leren in slechts n ware God
te geloven; daarvoor zal hij het grote loon in de hemel ontvangen. Maar zoals jullie
Mij nu lichamelijk zien en spreken, zo ziet en spreekt de oude priester Mij nu ook
in de geest, en hij schrijft de woorden op in een boek. Als jullie weer op Patmos
komen, zullen jullie het uit zijn mond horen, en dan kunnen jullie hem bekend
maken dat Ik dit hier tegen jullie gezegd heb. Wie in Mij gelooft en volgens Mijn
leer handelt, zal het eeuwige leven oogsten. [13] Er is nu weliswaar veel ellende en
allerlei nood onder de mensen op deze aarde. Er zijn allerlei lichamelijke ziekten,
die de mensen vooral zelf veroorzaakt hebben doordat ze de levensweg hebben
verlaten die God hun getrouw geopenbaard heeft. Door hun almaar toenemende
373
liefde voor de wereld en haar gericht en dood begonnen zij ook op de wegen van
de wereld en haar gericht en dood te wandelen, en zodoende riepen zij dan ook
noodzakelijkerwijs al die vele ellende en alle nood over zich.
[14] Er waren en er zijn van die wijsgeren -en ze zullen er in de toekomst ook zijn
-die zeggen: 'Er is geen God! God is niets anders dan een oude fabel, die bepaalde
verstandiger mensen lang geleden eens verzonnen hebben, om de andere mensen
dienstbaar en onderdanig aan hen te maken. De wereld, en alles wat daar in is, is
weliswaar verstandig en wijs en goed ingericht; maar als een of andere God door
mensen bedacht alsof hij in werkelijkheid zou bestaan, dat allemaal geschapen zou
hebben en Hij de mens, die zonder meer Zijn edelste schepsel is, alleen in het leven
zou hebben geroepen om hem vanaf zijn geboorte alleen maar te laten lijden en
alles te laten verdragen, dan zou dat Gods wijsheid, Zijn daarmee zeer nauw
verbonden goedheid en zodoende ook Hemzelf ontkrachten; want zonder wijsheid
is er geen macht en zonder liefde en goedheid geen wil om ooit iets tot een
gelukkig leven te brengen.'
[15] Alles zou derhalve door de kracht van de aarde, de zon, de elementen en de
planeten en alle andere hemellichamen ontstaan zijn. Deze zijn volgens hen in
zichzelf nog heel grof en ruwen nemen pas in hun voortbrengselen een soort
verzachting en ontwikkeling aan; maar zelfs de meest voegzame voortbrengselen
zouden uiteindelijk nog veel te zwak zijn om zich tegenover de grote grofheid en
ruwheid van de eerder genoemde oerkrachten te handhaven, en ze zouden zich
tenslotte moeten laten welgevallen om door die krachten vernietigd te worden.
Alleen die mens zou gelukkig en wijs genoemd kunnen worden, die de tijd dat hij
leeft voor zichzelf zo aangenaam mogelijk weet te maken en als een wereldwijs
mens zijn grootste geluk in het eeuwige niet-bestaan te zoeken. En dat is dan ook
de achtergrond van waaruit n van jullie filosofen zei: 'Ga heen, eet, drink en doe
maar raak; want na de dood bestaat er geen genoegen meer!'
[16] Zien jullie, Mijn geliefde vrienden, dat Ik ook de wereldse wijsheid van jullie
filosofen heel goed ken en al heel lang maar al te goed gekend heb ? En Ik zeg
jullie dat er onder alle ellende en alle nood van de mensen niets ergers bestaat dan
hun geestelijke blindheid. Want daaruit ontspringen onvermijdelijk alle andere
kwaden onder de mensen en deze zullen net zo lang bestaan als er Epicurussen
zullen zijn in alle mensengemeenschappen; want de wereldse geest van zulke
wijzen bederft door zijn verleidelijke voorbeeld maar al te gauw vele duizenden.
[17] Want een deel van de mensen begint alle middelen aan te wenden om zelf een
leven te kunnen leiden op Epicurus manier; een ander en nog groter deel moet
daarbij echter ontegenzeglijk in de grootste lichamelijke en nog grotere geestelijke
nood ten onder gaan, en dan is op de aarde de ellende en de nood onder de mensen
compleet. [18] Maar wanneer dat zo is, kan God er dan iets aan doen als de
mensen, die in het bezit zijn van hun volkomen vrije wil, zich van God afkeren en
een leven leiden volgens hun wereldse liefde? Of zou God ten gevolge van Zijn
liefde, goedheid, wijsheid en macht soms voortdurend al die ellende en nood onder
de mensen niet moeten laten bestaan? Luister, als God die niet zou toelaten, dan
zou het er onder de mensen al heel gauw nog afgrijselijker uitzien dan nu! Wat zou
er in de loop van de tijd van de mensen worden? Niets anders dan een uiterst grof
374
en volkomen geestloos en levenloos onbehouwen werkstuk, net als de heidense
afgoden van steen, metaal en hout!'
Hoofdstuk 182: Over komende dingen
[1] (De Heer:) 'J ullie weten dat iemand die rijk aan aardse goederen geworden is,
meestal ook in zijn hart tot een steen van gevoelloosheid en liefdeloosheid is
geworden. Wat interesseren hem de vele duizenden andere mensen, die door
honger, dorst en nog andere kwaden gekweld worden; want hij is nu eenmaal
uitstekend verzorgd, heeft nog nooit honger en dorst gevoeld en heeft een
overvloed aan schatten om zichzelf ieder ander genoegen te verschaffen, zodat hij
nooit enige verveling of een ander ongenoegen te proeven krijgt.
[2] Waar staat zo'n mens dan in de innerlijke geestelijke levenssfeer? Ik zeg jullie:
op het punt van het eeuwige gericht en de dood daarvan, en zijn hele omgeving is
daar niet ver vanaf! [3] Onthoud wat Ik jullie bovendien nog verkondig! Als er op
aarde eenmaal heel veel Epicurussen zullen zijn, zal er door God ook weldra een
algemeen gericht over alle mensen op deze aarde toegelaten worden, en dan zullen'
we wel zien of er weer ergens mensen zullen opstaan, die met de meetlat in de
hand tegen hun medemensen durven zeggen: 'Kijk, dit grote stuk land heb ik
afgemeten, ik heb er de grenzen van aangegeven en verklaar het tot mijn volkomen
onaantastbaar eigendom, en wie de brutaliteit heeft om mij dat te betwisten of
alleen maar te zeggen: 'Vriend, ieder van ons heeft, als hij maar de macht en de
middelen ervoor heeft, het recht om jou dit ingebeelde recht uit handen te rukken!',
die bestraf ik met de dood! ,
[4] Ik zeg jullie: dan zullen dergelijke mensen er nooit meer zijn! Want als Ik de
volgende keer op deze aarde zal komen, om gericht te houden over zulke dode
epicuristen, maar ook om het loon des levens te geven aan degene die uit liefde
voor God en zijn naaste veel ellende en nood geduld en verdragen heeft, dan zal de
aarde met geen enkele meetlat meer opgemeten worden tot het voordeel van
iemand alleen, maar waar men staan zal, zal men ook kunnen oogsten en in zijn
behoeften kunnen voorzien; en de mensen zullen elkaar goed ondersteunen, maar
niemand zal zeggen: 'Kijk, dat is mijn eigendom en ik ben er heer over!' Want dan
zullen de mensen inzien dat Ik alleen de Heer ben, maar dat zij allemaal broeders
en zusters zijn.
[5] Weliswaar zou het ook nu zo moeten zijn onder de mensen; maar in deze
middelste ontwikkelingsperiode van de mensen die nog niet gezuiverd zijn door
het grote levensvuur, zal het toegelaten blijven, maar vanaf nu geen volle 2000 jaar
meer. Daarna zal de geest bij de mensen echter sterk de overhand krijgen en zal
men op aarde geen afgemeten mijn en dijn meer zien, noch erover praten.
[6] J ullie, die nu Mijn vrienden zijn, bezitten een groot aan jullie toegemeten stuk
land van de aarde. Vraag jezelf eens af wie jullie dat tot jullie wettelijk eigendom
toegemeten heeft, en het antwoord zal zijn: de door de mensen gemaakte wetten en
jullie geld en andere schatten, waaraan echter alleen maar weer de mensen een
ijdele waarde toegekend hebben! [7] Van God uit behoort de hele aarde in gelijke
mate aan alle mensen toe, zoals dat in het begin het geval was; de wijzen moeten
375
haar verdelen al naargelang de behoefte van de mensen en moeten hen leren haar te
bebouwen, en vervolgens moeten de vruchten door de wijzen gedeeltelijk verdeeld
worden en het overschot in daarvoor ingerichte opslagplaatsen en voorraadschuren
bewaard worden, zodat niemand in de gemeenschap nood behoeft te lijden!
[8] Maar als de rijken en machtigen alles naar zich toe trekken, moeten daardoor
immers toch heel veel mensen ten zeerste verarmen en in grote ellende en nood
hun leven leiden, omdat de weinige rijken en machtigen alles, maar de armen niets
toebehoort -behalve wat de rijken en machtigen hun mondjesmaat willen geven
voor de zware arbeid die ze voor hen verricht hebben.
[9] Op dit moment kunnen deze dingen echter niet veranderen, daarom moeten
jullie, rijken en machtigen, ware vrienden zijn ten aanzien van jullie arme broeders
en zusters en hun liefde betonen; voedt de hongerigen, laaf de dorstigen, kleed de
naakten, troost de droevigen en verlos de gevangenen, die door jullie hebzucht,
door jullie macht en jullie wetten onnodig wegkwijnen in de kerkers van hun
lichaam, maar nog meer in de kerkers van hun zielenacht! Ga hen bevrijden, dan
zal Ik jullie verlossen uit de macht van de dood en het gericht!
[10] Wees met jullie aardse goederen in het vervolg alleen maar Mijn
zaakwaarnemers, dan zal Ik jullie in ruil daarvoor het eeuwige leven geven; want
Ik heb de macht daartoe en kan het geven aan wie Ik wil! Met dezelfde maat
waarmee jullie zullen meten, zal jullie door Mij ook weer gemeten worden.
[11] Kijk, dat is eveneens een goede en volkomen waarachtige verklaring van het
lichtwolkje, dat jullie opgeroepen heeft om de waarheid en het leven te zoeken!
[12] J ullie hebben nu de waarheid in Mij gevonden; maak je die nu echter ook
eigen door de daad, dan zullen jullie leven, en de dood van de materie zal jullie in
je ziel niet meer doen denken dat jullie sterfelijke mensen zijn, maar voortaan zal
de onsterfelijkheid jullie deel blijven!'
Hoofdstuk 183: De verlossing van de materie
[1] (De Heer:) 'Weliswaar is geen enkele mensenziel met al haar gevoelens van
sterfelijkheid als volkomen dood te beschouwen, maar toch is het een echte dood
van de ziel, als ze in de voortdurend toenemende angst leeft het haar zo aangenaam
geworden leven spoedig te verliezen of het heel smartelijk eeuwig in een duistere
kerker te moeten doorbrengen zonder enige hoop daar ooit uit verlost te worden.
[2] Maar weten jullie wat het is, wat een dergelijk gevoel oproept in de zielen van
meestal materile, zelfzuchtige en trotse heidenen, en waarom ze dan ook alle
mogelijke genoegens en verstrooiing najagen, enkel om dit gevoel van
sterfelijkheid, dat hun boven alles tegenstaat, zoveel mogelijk kwijt te raken?
[3] Kijk, de liefde voor de wereld en de materie brengt dat teweeg! Zolang een ziel
aan de bezittingen en rijkdommen van deze wereld hangt en die van rechtswege als
haar volledig eigendom beschouwt en daarom ook ieder mens straft, die zich er in
geval van nood vanwege zijn armoede aan zou kunnen vergrijpen of er zich al eens
aan vergrepen heeft, zolang zal zij dit gevoel noch in deze noch in de andere
wereld ooit helemaal kwijtraken; want alle materie is gericht en dus dood ten
376
opzichte van de vrije geest. Maar als een ziel aan de dode materie gehecht is, kan
ze ook geen ander gevoel hebben dan alleen dat van de dood.
[4] Als een ziel zich echter door het ware en levende geloof in de Ene God en door
de liefde tot Hem en de naaste van de materie afkeert, dan zal ze een dergelijk
gevoel, zoals dat nu bij jullie het geval is, ook weldra volledig kwijtraken, en dat is
dan ook voor ieder mens een zeker en onmiskenbaar teken dat het gericht en de
dood van de ziel geweken zijn. [5] Maar dat is echt geen gemakkelijk werk voor
een ziel, als die eenmaal vervuld is van liefde voor de wereld, en er zijn veel rijken
en machtigen op de wereld voor wie het moeilijker is om afstand te doen van de
materie en haar ingebeelde waarde, dan het voor een kameel is om door het oog
van een naald te gaan. Maar toch is ook dat met hulp van God mogelijk, zoals dat
nu bij jullie Grieken het geval is en nog steeds meer het geval zal zijn, als jullie uit
vrije wil in daden zullen omzetten wat Ik jullie nu aangeraden heb!
[6] Als jullie alleen maar geloven, maar het geloof niet in daden omzetten, dan is
het geloof zelf nog dood en kan het de ziel geen echt leven geven; maar door de
daad wordt het geloof levend en derhalve ook de ziel door haar levende geloof
Daarom. zeg Ik jullie nog eens: geloof dus niet enkel wat jullie van Mij horen,
maar handel er gewillig en ijverig naar, dan zullen jullie in jezelf het ware,
eeuwige leven ontvangen! [7] Ik zie nu wel dat jullie Mij allemaal als Heer en
Meester erkennen, maar dat zou in jullie zielen nog niet het gevoel van volledige
onsterfelijkheid opwekken; maar wat het gevoel van onsterfelijkheid in jullie
zielen opwekt, is het feit dat jullie in volle ernst in je hart besloten hebben om altijd
te doen wat Ik jullie aangeraden heb. [8] Blijf nu, in overeenstemming met dit
besluit, voortaan ook in Mijn naam handelen, dan zal het eeuwige leven uit Mij in
jullie blijven, en jullie zullen in eeuwigheid geen dood meer zien of smaken!
[9] Wat heeft een mens eraan, als hij alle schatten van de aarde zou bezitten en zich
daarmee alle denkbare soorten van vermaak zou kunnen verschaf fen, maar
daardoor schade aan zijn ziel zou lijden? Zullen al deze schatten hem wel uit de
harde ketenen van de dood kunnen verlossen?
[10] Werkelijk! De dood kan aan de dood geen leven geven; dat kan alleen de
levende daad volgens Mijn leer, omdat Ik Zelf voortdurend liefde, daad en leven
ben! Want alles wat er in de oneindigheid is, is immers een werk van Mijn liefde
en Mijn leven. Geloven jullie dat?' [11] Allen zeiden: 'J a, grootste Heer en Meester
uit Uzelf van eeuwigheid, wij geloven nu alles, en wij zullen ons geloof ook door
werken volgens Uw zeer zuivere en ware leer tot leven brengen, zo waarlijk U ons
altijd moge helpen, als wij ooit zwak zouden worden!
[12] Maar nu nog een kleine vraag: heeft de oude priester op Patmos deze leer, die
U uitvoerig tot ons hebt gericht, ook net zo in zijn geheel en volledig in de geest
gehoord, als wij die hier gehoord hebben?'
[13] Ik zei: 'Zeer zeker, zoals Ik jullie al gezegd heb! Wat Ik hier tegen jullie heb
gezegd en nog verder zal zeggen, leg Ik hem in zijn hart, en hij zal het daar
uithalen en het voor zichzelf en voor jullie en voor vele anderen opschrijven. En
als jullie op Patmos komen, zullen jullie je daar zelf van overtuigen. [14] En nu
geef Ik ieder van jullie de vrijheid om Mij het een of ander te vragen. Wie tot zijn
heil nog iets van Mij wil weten, kom dat vragen; want wie zoekt, die vindt!'
377
[15] Toen allen dat van Mij gehoord hadden, werden ze heel vrolijk en opgewekt;
want ze hadden nog heel veel, waarover ze van plan waren Mij vragen te stellen.
Maar toen ze het Mij wilden vragen, wist eigenlijk niemand van hen wat hij Mij
eigenlijk vooral moest vragen; en daarom wisten ze dan ook niet goed wie van hen
het eerst een vraag aan Mij moest stellen
[16] Maar Ik hielp hen gauw uit deze verlegenheid door te zeggen: 'Welnu, Kado,
vraag jij maar, als niemand anders durft te vragen!'
Hoofdstuk 184: Het verschil tussen epicuristen en cynici in geestelijk opzicht
[1] Nu zei Kado: 'J a, Heer en Meester, met betrekking tot de woorden en lessen die
U ons gegeven hebt, heb ik een vraag die mij althans heel belangrijk lijkt; als het
mij toegestaan is U met een vraag lastig te vallen, wil ik wel met alle genoegen
mijn mond opendoen.
[2] Kijk, o goede heiland, Heer en Meester, in wat U zei hebt U ons zo uiterst
duidelijk uiteengezet hoe schadelijk het epicurisme voor het leven van de ziel is,
dat wij dan ook allemaal het vaste besluit genomen hebber/ om ons daar voor altijd
van te onthouden! Maar behalve Epicurus hebben wij ook nog een andere wijze
van een heel andere richting; dat is Diogenes van Sinope, die de hele wereld en
haar bekoringen, schoonheden en schatten en zelfs dit aardse leven diep verachtte.
[3] Hij is het complete tegendeel van Epicurus, en noch hij noch n van zijn
leerlingen geloven in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel; het gevoel van
sterfelijk te zijn bezorgt hun absoluut geen angst en vrees, maar allemaal kunnen
ze het ogenblik dat ze niet meer zijn nauwelijks afwachten En toch zijn het heel
eerlijke, goede en dienstvaardige mensen en ze houden zich heel nauwkeurig aan
eenmaal gedane beloften. Hun voedsel is zo mager en eenvoudig als maar mogelijk
is. Ze verachten ieder gemak, iedere pracht en leven heel gedisciplineerd en
ingetogen. J a, ze vereren zelfs de goden en erkennen hun goedheid, wijsheid en
macht; maar ze bedanken hen nergens voor en versmaden ten diepste iedere vorm
van beloning die ze van een of andere godheid te verwachten zouden hebben. Het
eeuwige niet-zijn is hun verlangen; elke manier van zijn en leven beschouwen zij
als een ondraaglijke last en kwelling.
[4] Welnu, deze mensen zijn wat hun handelen aangaat bijna zoals een mens
volgens Uw leer moet zijn. Wat missen zij eigenlijk om te kunnen worden wat wij
nu door Uw genade geworden zijn? En als zij sterven, zullen hun zielen na de dood
van hun lichaam dan voortleven, en hoe dan, gelukkig of ongelukkig? Ik heb steeds
met aandacht naar deze zonderlinge mensen gekeken, hoewel ik mij nooit zodanig
in hun leer heb kunnen vinden, dat die voor mij maatgevend zou kunnen zijn. Heer
en Meester, geef ons ook daar opheldering over, en ook over de manier waarop zij
tot uw leer bekeerd zouden kunnen worden!'
[5] Ik zei: 'J a, Mijn goede vrienden, dit soort mensen is nog moeilijker op de juiste
levensweg te brengen dan de epicuristen, omdat ze geen liefde voor het leven
hebben! De epicuristen hebben zeker heel veel liefde voor het leven, alleen is dat
eigenliefde en daarom ook een materile liefde die de dood voortbrengt. Maar als
die, zoals nu bij jullie, door het juiste geloof in een enig ware God verandert in
378
liefde tot Hem en tot de naaste, dan zijn de epicuristen er ontegenzeglijk veel beter
aan toe dan de ten opzichte van het leven afgestompte cynici.
[6] Als dezen echter bekeerd kunnen worden tot het ware geloof in de enig ware
God, dan komt daardoor ook de liefde voor Hem en voor de naaste en zodoende
ook voor zichzelf tot leven, omdat God, die de zuiverste en eeuwige liefde is, door
het levende geloof Zijn intrek neemt in het hart van de mens en daardoor alles in
de mens tot liefde en leven omvormt. [7] Maar, zoals gezegd, dergelijke mensen
zijn zowel hier op aarde als in de geestenwereld moeilijk te bekeren, omdat hun de
liefde voor het leven ontbreekt. Maar als ze eenmaal bekeerd zijn, dan zijn ze ware
helden in het geloof, in de liefde en in het handelen; want ze hebben op andere
mensen voor, dat ze zelfverloochening, geduld en een grote mate van deemoed
bezitten, waardoor ze alle materile liefde, die in het vlees woont, gemakkelijk
kunnen beheersen en vastberaden op de weg van het licht kunnen voortgaan, wat
bij andere mensen veel moeilijker gaat.
[8] Als cynici echter onbekeerd sterven, leven hun zielen aan gene zijde toch
eeuwig verder, ondanks hun verlangen om niet te zijn, wat ze natuurlijk niet
aangenaam vinden; voor het overige ondervinden ze geen kwelling of pijn, maar ze
leven precies zoals ze op deze wereld geleefd hebben. Ze worden in de
geestenwereld echter ook dikwijls door engelen bezocht en voor zover mogelijk
verlicht, zonder hun vrije wil aan te tasten. Maar daar is veelliefde, wijsheid,
inspanning, geduld en volharding voor nodig.
[9] Overigens bestaan er van dit soort mensen steeds maar weinig, en daarom
zullen ze de andere mensen ook moeilijk op grotere schaal kunnen bederven zoals
de buitengewoon talrijke grote en kleine epicuristen dat kunnen, die overal thuis
zijn en hun zelfzuchtige leven leiden en vanwege hun streven naar een goed
leventje nauwelijks aan God denken en een arme naaste helemaal niet zien staan,
behalve wanneer die voor een laag loon in het voordeel van de epicurist kan
werken. [10] Een epicurist bederft door zijn voorbeeld van een luxueus leven veel
mensen: het ene, gegoede deel van de mensen streeft er alleen maar naar om ook
zo'n goed leventje te hebben, en de niet welgestelde mens raakt vervuld van
afgunst en ergernis, omdat hij niet zo kan leven als de welgestelden; een epicurist
is daarom veel slechter dan een cynicus. Daarmee heb Ik jouw vraag nu
beantwoord, en nu kan iemand anders iets vragen.'
Hoofdstuk 185: De eerste twee soorten louteringsvuur
[1] Daarop stond de waard, de vader van Kado, op en zei: 'O Heer en Meester, hoe
zal het er dan uitzien in de tijd, waarvan U gezegd hebt dat dan de mensen vr
Uw wederkomst door vuur gelouterd zullen worden, en wat zal dat dan voor vuur
zijn?' [2] Ik zei: 'J a, vriend, dat vuur zal grote en algemene nood, ellende en
droefenis zijn, van een grotere omvang dan de aarde ooit heeft gezien. Het geloof
zal uitdoven en de liefde verkillen, en alle arme geslachten zullen klagen en
verkwijnen, maar toch zullen de groten en machtigen en de koningen van deze
wereld de smekenden niet helpen, vanwege hun te grote hoogmoed en daardoor
ook vanwege een te grote hardheid van hun hart!
379
[3] Zo zal ook het ene volk tegen het andere opstaan en het met vuurwapens te lijf
gaan. Daardoor zullen de heersers in grote, niet af te lossen schulden raken en hun
onderdanen kwellen met onmogelijk hoge belastingen. Daardoor zullen er
buitensporige duurte, hongersnood, vele kwaadaardige en besmettelijke ziekten en
epidemien onder de mensen, de dieren, en zelfs de planten ontstaan!
[4] Ook zullen er hevige stormen op het vasteland en op zee zijn, en aardbevingen,
en de zee zal op vele plaatsen buiten haar oevers treden, en dan zullen de mensen
in grote vrees en angst geraken vanwege de dingen die dan over de aarde zullen
komen! [5] Dat zal allemaal toegelaten worden om de mensen af te keren van hun
hoogmoed en hun zelfzucht en hun grote traagheid. De groten en degenen die zich
machtig wanen zullen met verveling getuchtigd worden en zullen daardoor
genoodzaakt zijn in actie te komen, om van die kwelling bevrijd te raken.
[6] En kijk, dat is het rste soort vuur, waardoor de mensen voor Mijn
wederkomst gelouterd zullen worden.
[7] In diezelfde tijd zal echter ook het natuurlijke vuur* (* Elektriciteit.) een rol
van geweldig belang gaan spelen. Het vuur zal op alle zeen de schepen met een
snelheid groter dan die van de wind voortdrijven; ook zullen de mensen met hun
scherpe verstand ijzeren voertuigen en wegen maken, en in plaats van trekdieren
zullen zij vuur voor de wagens spannen en met de grote kracht daarvan sneller dan
een afgeschoten pijl ver over de aarde wegsnellen.
[8] Zo zullen ze ook de bliksem weten te bedwingen en die maken tot de snelste
overbrenger van hun wensen en hun wil van het ene uiteinde van de aarde naar het
andere. En als zij, die trotse en hebzuchtige koningen, oorlog met elkaar zullen
voeren, zal het vuur daarbij ook een zeer beslissende rol te spelen krijgen; want
door de grote kracht daarvan zullen er ijzeren massa's in de vorm van een kogel
met een groot gewicht met de snelheid van de bliksem naar de vijand, de steden en
vestingen geslingerd worden en grote verwoestingen aanrichten.
[9] En de vindingrijke mensen zullen het met deze wapens zover drijven, dat er dan
weldra geen enkel volk meer een oorlog tegen het andere zal kunnen beginnen.
Want als twee volkeren elkaar met zulke wapens aanvallen, dan zullen ze elkaar
ook gemakkelijk en snel tot de laatste man uitroeien, wat beslist voor geen van
beiden een echte overwinning en winst zal opleveren. Dat zullen die koningen en
hun legeraanvoerders spoedig inzien en daarom zullen ze elkaar liever in vrede en
goede vriendschap verdragen; en als er ergens een zeer trotse en eerzuchtige
rustverstoorder zal opstaan en zijn buurman zal aanvallen, dan zullen de
vredelievenden zich verenigen en hem tuchtigen. En op die manier zal dan ook
langzamerhand de aloude vrede onder de volkeren der aarde aanbreken en zich
duurzaam vestigen. [10] Als men vanaf Mijn huidige aanwezigheid bijna
achttienhonderd negentig jaren zal tellen, zal er op aarde vrijwel geen oorlog meer
zijn - en ongeveer in die tijd zal ook Mijn persoonlijke komst op deze aarde
plaatsvinden en de grootste loutering van de mensen een aanvang nemen.
[11] Weliswaar zullen er onder de minder beschaafde volkeren van de aarde dan
nog oorlogen voorkomen, maar die zullen ook bij hen weldra tot de
onmogelijkheden behoren. Ik zal hen met behulp van mijn rechtvaardige en
machtige koningen en legeraanvoerders in het nauw drijven en Mijn licht onder
380
hen laten uitstorten, en ook zij zullen dan in vreedzame volkeren veranderd
worden, die het licht zijn toegedaan. [12] Kijk, dat is het tweede soort vuur,
waardoor de mensen gelouterd zullen worden!'
Hoofdstuk 186: Het derde en vierde louteringsvuur
[1] (De Heer:) 'Een derde soort vuur zal erin bestaan, dat Ik al enkele honderden
jaren daarvr steeds helderder verlichte zieners, profeten en knechten zal
opwekken, die in Mijn naam de volkeren over de hele wereld even helder en
duidelijk over alles zullen onderrichten en zodoende bevrijden van allerlei leugen
en bedrog. Deze leugens en bedrog zullen door toedoen van valse profeten en
priesters, zelfs in Mijn naam, de weg banen voor hun eigen ondergang -en daarmee
zullen ze over niet al te lange tijd het boze begin maken en hier en daar zijn ze er in
Mijn huidige tijd al mee begonnen. [2] Zij zullen net als de heidense priesters valse
tekenen en wonderen doen en zullen vele mensen verleiden, waarbij ze zichzelf
grote aardse schatten, rijkdommen, macht en groot aanzien zullen bezorgen; maar
door het derde vuur en het zeer heldere licht daarvan zullen zij alles kwijtraken en
volledig te gronde gericht worden. En de koningen en vorsten die hun willen
helpen zullen daarbij al hun macht, hun vermogen en hun tronen kwijtraken; want
Ik zal Mijn koningen en legeraanvoerders tegen hen opwekken en hun de
overwinning schenken, en zo zal de aloude nacht van de hel en van haar
boodschappers onder de mensen op aarde ten einde lopen.
[3] Evenals deze nacht nu bestaat in de heidense, blinde en zinloze ceremonie, die
men godsdienst noemt, zal die ook in die tijden bestaan, maar door het derde soort
vuur uit de hemelen geheel en al verwoest en vernietigd worden! Want de leugen
zal net zo min in staat zijn om de strijd met het licht van de waarheid uit de
hemelen zegevierend te doorstaan als de natuurlijke nacht het hoofd kan bieden
aan de opgegane zon! Zij moet in haar duistere holen en diepten vluchten, en zij
die eenmaal in het licht staan zullen de nacht niet meer gaan opzoeken.
[4] Ik heb je nu het derde soort vuur getoond, dat een uitermate vernietigend effect
heeft op de duisternis van de mensen, en zo zal Ik je ook nog een vierde soort vuur
tonen, waardoor de aarde, de mensen en alle schepselen bij Mijn tweede komst
gezuiverd moeten worden; dit soort vuur zal bestaan uit allerlei soorten grote
natuurlijke omwentelingen van de aarde, en wel met name op die plaatsen op de
aarde waar de mensen te grote en prachtige steden gebouwd zullen hebben, waarin
de grootste hoogmoed, liefdeloosheid, slechte zeden, valse rechtspraak, macht,
aanzien, traagheid en tevens de grootste armoede en allerlei nood en ellende zullen
heersen, veroorzaakt door het te sterk uitgegroeide epicurisme van de groten en
machtigen. [5] In zulke steden zullen uit buitensporig winstbejag ook op zeer grote
schaal allerlei fabrieken gebouwd worden, en daar zullen in plaats van
mensenhanden vuur en water het werk doen, samen met duizenden soorten
kunstige, van metaal vervaardigde machines. Het verhitten zal gebeuren door
middel van de oeroude kolen uit de aarde, die de mensen in die tijd in
buitengewoon grote hoeveelheden uit de diepten van de aarde zullen delven.
381
[6] Wanneer een dergelijke bedrijvigheid door het geweld van het vuur eenmaal
zijn hoogste punt bereikt zal hebben, zal de aardse lucht op zulke plaatsen op aarde
ook te sterk verzadigd raken met brandbare ethersoorten, en die zullen weldra hier
en daar ontbranden en zulke steden en gebieden samen met hun vele bewoners in
puin en as veranderen; en dat zal dan ook een grote en effectieve loutering zijn.
Maar wat het op deze manier voortgebrachte vuur niet zal bereiken, dat zullen
allerlei soorten grote stormen op aarde bereiken, vanzelfsprekend daar waar het
nodig zal zijn; want zonder noodzaak zal er niets verbrand en vernietigd worden.
[7] Daardoor zal de lucht op aarde dan ook bevrijd worden van haar kwade
dampen en natuurgeesten, wat een zegenrijke invloed zal hebben op alle andere
schepselen op aarde en wat ook de natuurlijke gezondheid van de mensen ten
goede zal komen, doordat al die vele kwaadaardige lichamelijke ziekten zullen
ophouden te bestaan en de mensen een gezonde, krachtige en hoge leeftijd zullen
kunnen bereiken. [8] Omdat de aldus gelouterde mensen in Mijn licht zullen staan
en voor altijd de geboden van de liefde van binnenuit en waarachtig in acht zullen
nemen, zal het aardse grondbezit ook zo verdeeld zijn onder de mensen, dat
iedereen zoveel zal hebben dat hij met de juiste vlijt nooit nood zal hoeven te
lijden. De voorgangers van de gemeenten en ook de koningen zullen geheel en al
Mijn wil en licht volgen en ervoor zorgen dat er in een land nooit enig gebrek bij
een volk zal ontstaan. En Ikzelf zal nu eens hier en dan weer daar de mensen
bezoeken en hen sterken en oprichten, daar waar de mensen een zeer sterk
verlangen naar Mij en de meeste liefde voor Mij zullen hebben.
[9] Daarmee heb je nu een voor jullie Grieken goed te begrijpen antwoord op je
vraag. Het is weliswaar een voorspelling voor een nog tamelijk veraf liggende
toekomst, maar hij zal niet onvervuld blijven; want alles kan eerder vergaan, zelfs
deze aarde en de hele zichtbare hemel, dan dat n van Mijn woorden en beloften
onvervuld zou blijven. Heb je dat nu goed begrepen?'
Hoofdstuk 187: De voorwaarden voor de wederkomst van de Heer
[1] De oude waard zei: 'J a, Heer en Meester, dat hebben wij allemaal beslist heel
goed begrepen! Wat die vier soorten vuur voor de loutering van de mensen en de
hele aarde betreft is het weliswaar niet verheugend en aangenaam, en men zou
terecht kunnen vragen waarom zoiets door een zeer wijze en goede God toegelaten
wordt. Maar juist omdat God uiterst wijs en goed is, zal Hij ook wel het beste
weten waarom Hij al zulke dingen toelaat. Maar toch danken wij U voor deze
onthulling van de toekomst en zijn nu erg blij dat wij nu reeds op deze aarde leven
tijdens Uw eerste komst; want voorzover ik het nu goed begrijp, is onder de
mensen op aarde in deze tijd alles toch nog aanzienlijk veel beter dan het bij Uw
tweede komst zal zijn. [2] Ik kan mij er nu natuurlijk geen voorstelling van maken
waar en wat voor soort grote steden de mensen mettertijd nog zullen bouwen en
hoe zij de kracht van de elementen en zelfs die van de bliksem zullen regelen en
beteugelen om die te gebruiken -maar ik en ongetwijfeld wij allemaal zijn blij dat
wij dat niet begrijpen en dat wij die kracht nog door Uw wijsheid en macht geleid
zien; want als wij dat nu al zouden begrijpen, dan zou die vreselijke tijd van
382
loutering door die vier soorten vuur beslist nog eerder aanbreken dan U, o Heer en
Meester, ons die nu aangekondigd hebt.
[3] Maar aangezien U nu al zo genadig was om ons van tevoren als een vaststaand
feit mee te delen dat U nog een tweede keer persoonlijk en voorgoed naar de
mensen op deze aarde zult komen, zou U ons toch ook nog kunnen zeggen, waar
op aarde U bij de mensen zult wederkomen! Hoe zal dat land, die plaats en dat
gelukkige volk heten?' [4] Ik zei: 'Vriend, op deze vraag van jou kan Ik je nu geen
antwoord geven dat jullie zouden begrijpen, want in die tijd zullen er veel nieuwe
plaatsen, landen en volkeren ontstaan, die nu nog geen naam hebben; maar dat Ik
alleen in een zodanig land en op een zodanige plaats weer naar de aarde zal komen,
waar onder de mensen nog het meeste en meest levende geloof en de meeste en
meest waarachtige liefde tot God en de naasten zal bestaan, dat kun je als heel
zeker en volledig waar aannemen en geloven. [5] Maar als Ik kom, zal Ik niet
alleen komen, maar' al de Mijnen, die reeds lang in Mijn hemelrijk bij Mij zullen
zijn, zullen in grote scharen samen met Mij hun broeders, die op aarde nog in het
vlees leven, komen sterken; en zo zal er een ware gemeenschap bestaan tussen de
reeds zalige geesten van de hemelen en de mensen van deze aarde, wat de mensen,
die in die tijd leven, werkelijk tot zeer grote troost zal zijn.
[6] En nu weten jullie alles wat jullie moesten weten. Handel ernaar, dan zullen
jullie het eeuwige leven oogsten; want Ik zal jullie opwekken op de jongste dag!'
[7] Toen zei Kado: 'O Heer en Meester, zou dat dan morgen misschien al kunnen
gebeuren? Want iedere nieuwe dag is voor ons een jongste dag!'
[8] Ik zei: 'Ik bedoel daar geen aardse dag mee, maar een geestelijke dag aan gene
zijde. Wanneer jij je lichaam verlaten zult hebben en het rijk van de geesten
binnengaat, dan zal dat jouw jongste dag zijn en Ik zal jou dan verlossen uit het
gericht van de materie. En dat is het opwekken op de jongste dag. .
[9] Maar aangezien het nu al middernacht is geworden en wij morgen een verre
reis voor de boeg hebben, zullen wij nu gaan slapen!'
[10] Toen Ik deze wens geuit had stonden allen op, bedankten Mij nog eens voor
alles, en de waard bracht ons zelf naar een groot en uitstekend verzorgd
slaapvertrek, waar wij allemaal een verkwikkende rust genoten tot de morgen. -
Het spreekt natuurlijk vanzelf dat de Grieken nog lang met elkaar spraken over
alles wat zij gehoord hadden.
Hoofdstuk 188: De Heer met de Zijnen op de heuvel Araloth (26.6.1861)
[1] Zoals gewoonlijk waren wij ook deze keer reeds voor zonsopgang op de been
en gingen direct naar buiten. De waard en zijn zoon Kado, die ook al op waren,
merkten dat Ik en Mijn leerlingen naar buiten gingen, en daarom kwam Kado Mij
ook snel achterna en vroeg Mij om niet te vertrekken voordat Ik met Mijn
leerlingen een goed bereid ochtendmaal genuttigd had.
[2] Ik zei tegen hem: 'Dat zou Ik ook gedaan hebben, als jij Mij niet achterna
gekomen zou zijn; maar omdat jij dit uit liefde voor Mij doet, is dat een ware
vreugde voor Mijn hart en daarom nodig Ik ook jou nu uit om met ons de heuvel
op te gaan. op deze heuvel stond eens J ozua, de profeet die het volk der Isralieten
383
het beloofde land binnenleidde, met de ark des verbonds, en door middel van een
machtig bazuingeschal vernietigde hij deze stad, die in die tijd groot was en
omringd door een nagenoeg onverwoestbare muur en haar machtige inwoners en
soldaten, die heidenen waren en boze afgoderij bedreven, overwon en vernietigde
hij tot op de laatste man. [3] Die heuvel gaan wij op - en die ligt niet zo ver hier
vandaan, omdat het huidige J ericho zich dichter bij de heuvel bevindt dan het oude,
dat meer dan honderd keer zo groot was als het huidige; dat draagt weliswaar de
oude naam, maar bezit van het oude J ericho niets anders dan enkele runes. Vanaf
die heuvel zal Ik je de ware plaats en de omvang van het oude J ericho laten zien!'
[4] Kado zei: 'O Heer en Meester! Dat is werkelijk teveel van Uw goddelijke
genade voor mij, zondige heiden! Maar aangezien U nu eenmaal zo genadig wilt
zijn, wil dan ook genadig toestaan dat mijn vader met ons meegaat; want hij is een
grote vriend van zulke dingen, die verloren zijn gegaan in de grijze oudheid door
de alles vernietigende tijd. Daarom ga ik hem nu direct halen.,
[5] Ik zei: 'Dat is niet nodig, want kijk, hij komt ons al achterna, en degene die Ik
gisteren ziende heb gemaakt, loopt bij hem!'
[6] Kado merkte dat ook direct op en werd heel blij; wij liepen op ons gemak
verder en beiden hadden ons dan ook weldra zonder moeite ingehaald.
[7] Een half uur later bevonden wij ons al op de genoemde heuvel, waarvan de
voet, begroeid met olijfbomen, eigendom van onze waard was, en waar men vanaf
het hoogste punt aan alle kanten een wijd uitzicht had.
[8] Toen wij ons met z'n allen bovenop de heuvel bevonden, waar veel plaats was
ging Ik op een klein rotsblok staan dat midden op de heuvel lag en precies een
halve manslengte hoog was, en op dit punt, waar alle aanwezigen Mij goed konden
zien en horen, zei Ik: 'Luister! Op deze steen, waar Ik nu op sta, stond eens Mijn
knecht J ozua! Het is weliswaar voor de mens niet van levensbelang, maar toch
doet het geen enkele ziel kwaad als zij thuis is in de geschiedenis van de oudheid,
want een ziel die goed thuis is in de geschiedenis van de tijden en volkeren zal niet
zo gemakkelijk tot bijgeloof vervallen als een ziel, die geen juiste kennis heeft van
de oudheid en daarom alles ofwel naar het rijk der fabelen verwijst die voor haar
geen waarheid zijn, ofwel naar het terrein van het bijgeloof, waarvan een mens dan
weldra gemakkelijk alles letterlijk aanneemt, wat hij ergens aan bijzonders gehoord
heeft. [9] En kijk, zo vergaat het nu de meeste joden, waarvan sommigen J ozua als
een mythische figuur beschouwen en onder elkaar zeggen dat hij in werkelijkheid
helemaal nooit bestaan heeft en waarvan weer andere blind -, licht en
kleingelovigen de geschiedenis van deze profeet helemaal letterlijk aannemen
zoals die in het boek geschreven staat. Maar ook dat is een even grote dwaasheid,
waaruit al hele grote twistpunten en allerlei ongeloof, bijgeloof en een groot aantal
dwalingen zijn voortgekomen!
[10] Zoals velen van jullie zullen weten heeft J ozua, toen hij de Isralieten onder
voortdurend geleide van de Heer vanuit de woestijn het beloofde land
binnenleidde, een groot aantal tekenen en wonderen gedaan; ten eerste is dat
feitelijk waar maar ten tweede hebben zijn leiding en daden tevens een geestelijke
zin, die nu helaas door geen enkele J ood meer begrepen wordt. Daarom wordt er
dan ook overal door de Farizeen over het handelen en de daden van J ozua zoveel
384
onzinnigs verkondigd en geleerd; het is dan ook niet zo verwonderlijk dat joden die
enigszins helderder denken zich herhaaldelijk erg gestoten hebben aan de leer van
Mozes en de profeten. Daarom heb Ik jullie nu dan ook naar deze heuvel en juist
naar deze plaats gebracht, waarop J ozua bij de verovering van de oude stad J ericho
zijn eerste grote wonderdaden verricht heeft, zoals de geest van de Heer hem
geboden had. [11] Kijk! Daar ligt de heuvel Araloth, en de plaats waar we nu staan
heet Gilgal, en is dezelfde plaats waar J ozua na het gebod van de Heer de kinderen
van Isral voor de tweede maal met stenen messen heeft besneden!
[12] Deze rots, waarop Ik nu sta en voor jullie die oude geschiedenis weer in
herinnering roep, bestaat uit de twaalf stenen, die evenzo vele priesters toen het
volk met droge voeten de J ordaan overtrok, uit het midden van de J ordaan hierheen
gebracht hebben en deze ten teken van de wonderbaarlijke leiding door Gods
macht hier geplaatst en samengevoegd hebben op de manier zoals ze er nu nog
steeds zijn. Daardoor gaf J ozua het volk symbolisch te kennen dat de twaalf
stammen van Isral, voorgesteld door de hier bij elkaar gelegde en samengevoegde
twaalf stenen, ook n vast lichaam vormen en zo als een verenigd en machtig volk
onder de wetten, de bescherming en de leiding van God als een gericht tegenover
alle heidenen moeten staan en ook als een harde rots zijn, waaraan allen zich
kunnen stoten die in strijd met Gods wil handelen.
[13] Zie! Precies op dit punt heeft J ozua de ark opgesteld. Door hem zeven maal
rond de oude stad J ericho te dragen stortten tijdens de zevende keer ronddragen, op
de zevende dag, bij het geweldige geschal van de bazuinen de muren in.
Vervolgens drongen de Isralieten de stad binnen en sloegen op Gods bevel alles
met het zwaard neer wat daar leefde, behalve de hoer Rachab, die op Gods bevel
samen met haar huis en verwanten ontzien moest worden; want zij redde de
spionnen die J ozua naar de stad had gestuurd van de vervolging door de heidense
koning, doordat zij hen goed in haar huis verborg!
[14] Op deze heuvel werd ook al het goud en zilver en alle edelstenen, die de
Isralieten uit de verwoeste stad haalden, ter ere van God voor de ark des verbonds
neergelegd, en ook deelde J ozua op deze heuvel alle Isralieten het gebod mee
volgens de wil van God, dat de verwoeste stad nooit meer opgebouwd moest
worden, en dat degene die dat toch zou doen en het werk zou beginnen aan te
pakken, door God daarvoor gestraft zou worden. - En zo weten jullie nu wat deze
heuvel te betekenen heeft. [15] En dezelfde plaats waar eens de ark stond staat nu
in levende lijve Degene die als een machtige vorst met een zwaard in de hand naar
J ozua toe kwam en tegen hem zei: 'J ozua, trek je schoenen uit, want de plaats waar
je staat is heilig!' Toen pas realiseerde J ozua zich wie die machtige vorst was en hij
aanbad Hem daarom ook.
[16] J ullie weten nu ook allemaal wie Ik ben, en niemand van jullie aanbidt Mij.
jullie zouden dat wel willen doen, maar Ik wil het Zelf niet, omdat Ik jullie op een
hoger levensplan stel dan waar J ozua in al zijn macht ooit gestaan heeft en omdat
Ik ieder gebed met de lippen verafschuw; want van nu af aan is de liefde tot God
en tot de naaste het enige gebed dat Mij aangenaam is, waar ik op let en naar
luister! [17] En zo weten jullie nu in het kort wat dit voor een heuvel is, en nu
385
kunnen wij onze blik naar het westen richten en daar de grote woeste vlakte zien,
waar eens de oude heidense stad stond.'
Hoofdstuk 189: Over de plaats van de oude stad Jericho
[1] Nu vroeg Petrus Mij: 'Heer, het oude J ericho lag toch aan de oostzijde van de
rivier de J ordaan, en ik weet niet of en waar wij gisteren op onze reis hierheen de
rivier overgestoken zijn; want dit nieuwe J ericho ligt toch beslist oostelijker van de
rivier dan het oude lag, aangezien U ons nu de plaats van het oude J ericho getoond
hebt, die van hieruit in het westen ligt. Wij zijn gisteren weliswaar een heel brede
stenen brug overgegaan, maar beneden in de rivierbedding bevond zich naar mijn
mening toch niet zo veel water, dat men het voor het water van de J ordaan kon
houden.' [2] Hierop nam Kado het woord en zei tegen Petrus: 'En toch was dat de
J ordaan! In deze tijd bevat die steeds heel weinig water en op de plaats waar er een
brug gebouwd is, is hij ook vanwege de engte van het dal op zijn smalst; maar een
half uur verder naar het zuiden wordt de rivier alweer veel breder en in de
omgeving van de Dode Zee, niet ver van hier, wordt hij zelfs heel erg breed.'
[3] Door deze woorden van Kado waren Petrus en ook de andere leerlingen, die
gisteren ook niet gemerkt hadden waar en wanneer wij de J ordaan overgestoken
waren, helemaal gerustgesteld.
[4] Daarop bekeek Petrus zoals ook de andere leerlingen de stenen waarop Ik
stond, iets nauwkeuriger en zei, nadat hij een poosje had staan nadenken: 'Maar
hoe hebben enkel die twaalf priesters deze grote en zeer zware stenen uit de rivier
kunnen tillen en ze vervolgens over die grote afstand hierheen kunnen brengen?
Waren die twaalf priesters dan soms reuzen, zoals Simson?' [5] Nu zei Ik: 'Hoe kun
jij zoiets nu nog vragen, terwijl je aan Mijn zijde toch al zoveel tekenen van de
kracht van Gods geest hebt gezien?! Ben je soms vergeten watje allemaal bij de
oude Marcus in de buurt van Caesarea Philippi hebt gezien, en weet je niet meer
hoe Rafal nog maar een paar dagen geleden in de het huis van Lazarus die oude,
ijzeren zuil opgetild heeft, en nog duizend andere tekenen?! Hoe kun je dan nog
vragen terwijl je al die dingen hebt gezien, hoe de twaalf priesters van J ozua deze
stenen uit de J ordaan hierheen hebben kunnen brengen? Was Gods kracht ten tijde
van J ozua soms kleiner dan nu? Denk daar eens over na en vraag Mij verder geen
dingen meer die een gewillig kind in de wieg al kan begrijpen!'
[6] Na deze opmerking van Mij begrepen allen nu hoe de twaalf priesters deze
stenen heel gemakkelijk uit de rivier hierheen hadden kunnen brengen.
[7] Daarop kwam Kado naar Mij toe en zei: 'O goede Heer en Meester, als U niet
boos op mij zou worden, zou mijn weetgierigheid met betrekking tot het oude en
dit nieuwe J ericho nog een vraag hebben, die U vrijwel zeker al wel kent.'
[8] Ik zei: 'Hoewel Ik al weet wat je wilt vragen, kun je je vraag echter vanwege de
anderen toch hardop uitspreken!'
[9] Hierop vroeg Kado: 'Uit het boek J ozua is bekend, en ook Uzelf hebt het nu
heel in het kort aangeroerd, dat J ozua op Gods bevel iedereen met een
onontkoombare harde straf bedreigd heeft, die het zou wagen de verwoeste oude
stad weer opnieuw op te bouwen - en kijk, toch wonen wij in het nieuwe J ericho!
386
Hoe komt het dan dat er in deze tijd toch een stad J ericho staat, op bijna dezelfde
plaats waar eens het oude J ericho gestaan heeft? Heeft God soms achteraf Zijn
dreigement ingetrokken en toch een nieuw J ericho laten ontstaan?'
[10] Ik zei: 'J e vergist je! God heeft Zijn woord niet teruggenomen en derhalve
staat er op die ruime, woeste plaats, waar eens het oude J ericho heeft gestaan, tot
op heden nog geen enkel huis of ook maar een heel armzalige hut. En waarom
hebben jullie, bewoners van het nieuwe J ericho, dan nog nooit geprobeerd om
ergens op de plek van het oude J ericho een huis van het puin te bouwen of
tenminste toch een hut voor jullie schapen, geiten en varkens?'
[11] Kado zei: 'ja, zeer goede Heer en Meester, dat heeft zo zijn eigen redenen! Die
volledig woeste plek, die een omtrek heeft van bijna twee uur gaans,'vertoont een
sterke overeenkomst met de Dode Zee. Er groeit daar niet eens een mosplantje, laat
staan iets anders. Bovendien heeft die beslist heel grote woeste plek af en toe een
zo slechte en akelige uitwaseming, dat die mensen en ieder soort dieren zou doden,
vooral als zij zich daar 's nachts zouden bevinden, en het zou dus erg onverstandig
zijn om op die plaats een woonhuis of ook maar een hut te bouwen.
[12] Maar het is toch een opmerkelijke en wonderlijke omstandigheid, dat die
vreselijke uitwaseming zich nooit uitbreidt tot buiten het gebied van die woeste
plaats, en dus kan men hier in het nieuwe J ericho heel gezond leven, terwijl
iemand, die zich ook maar enkele uren op die woeste plek zou ophouden, dat met
zijn leven zou moeten bekopen. Voorzover ik weet heeft men deze plek vroeger
ook wel gebruikt om misdadigers, die volgens de wetten de dood verdiend hadden,
tijdens zo'n vreselijke uitwaseming naar die plaats te brengen, waar ze dan meer
dan een uur lang moesten blijven. Men zegt dat de meesten om het leven gekomen
zijn. Van degenen die echter levend terugkwamen zei men, dat de goden hun
genadig waren; maar toch bleven ze daarna ziekelijk en leefden niet lang. En dat is
een gemakkelijk te begrijpen reden, waarom tot op heden nog geen mens een
woning op die woeste plaats gebouwd heeft en dat waarschijnlijk ook nooit zal
doen - zoals het ook voor geen enkel mens goed is in de buurt van de Dode Zee,
aan de zeer woeste oevers ervan lang te blijven, vooral wanneer een wind vanaf de
watervlakte je tegemoet waait. Maar toch is het goede van deze woeste plaats dat
de wind haar vreselijke uitwaseming nooit buiten haar stenen grenzen kan
verspreiden. [13] Of die kwade uitwaseming nu een gevolg is van die oude
dreiging van God met straf, of van iets anders, dat zou ik eigenlijk niet weten te
verklaren; maar toch blijft het opmerkelijk dat tegenwoordig niet eens slangen,
adders en ander giftig gedierte hun armzalig beetje leven kunnen behouden op de
plaats, waar in de oude tijd een zo grote en machtige koningsstad stond -wat men
uit de vele runes heel goed kan afleiden waar mensen woonden, handel dreven en
hun beroep uitoefenden. En het is dus ook merkwaardig dat er ondanks het oude
goddelijke verbod toch ook al enkele honderden jaren geleden een tweede, nieuw
J ericho gebouwd is.
[14] O Heer en Meester! Kijk, dat zijn van die wonderlijke dingen die menige
denker, die goed thuis is in de joodse Schrift, met betrekking tot de tijd van J ozua
ontegenzeglijk enigszins bedenkelijk moeten voorkomen, en het is ook niet zo
387
verwonderlijk dat menige jood daardoor zijn geloof en ook zijn begrip van de zaak
verloren heeft. Hoe komt het eigenlijk dat er nu toch nog een J ericho staat?'
[15] Ik zei: 'Dat komt, vriend, omdat er aan de naam niets gelegen is, maar alleen
aan de plaats. Waarom het echter zo is, zal Ik jullie nu meteen enigszins toelichten.
[16] Kijk, op de aarde zijn er bepaalde plekken en dikwijls meer uitgestrekte
vlakten, waar het voor mensen en ook voor dieren niet goed is om te wonen, omdat
daar vanuit het inwendige van de aarde -om voor jullie Grieken begrijpelijk te
spreken -zich op bepaalde tijden kwalijke dampen omhoog werken naar de
oppervlakte; deze dampen zijn afkomstig van de onderaardse zwavel -, steenkool
en giftig metaal bevattende lagen. En deze oude plaats, die ongeveer een halfuur
hier vandaan ligt, is ook zo'n plek, en tegenwoordig erger dan ten tijde van
Abraham en Lot, toen tegelijk met Sodom en Gomorra J ericho en ook nog andere
steden gebouwd werden -maar natuurlijk door de voorouders van Lot, die destijds
over deze streek heersten, tot aan de zee toe!
[17] Reeds de voorouders van Lot waren ervoor gewaarschuwd dat ze zich niet in
deze streek moesten vestigen en er geen steden moesten bouwen. Aangezien ze het
ondanks de waarschuwing toch deden, werd hun aangeraden om een zo kuis en
rein mogelijk leven te leiden; want alleen een kuis en daardoor ook levenskrachtig
mens met een sterke, van Gods geest vervulde ziel kan weerstand bieden aan alle
kwade en grove natuurgeesten, en zij kunnen zijn lichaam niet schaden Maar de
eerder genoemde mensen volgden ook deze raad niet op en gingen binnen zeer
korte tijd over tot allerlei geilheid, werden afgodendienaren en leidden een uiterst
losbandig en onnatuurlijk brassend leven.
[18] Toch werden er van tijd tot tijd zuivere en van Gods geest vervulde
boodschappers naar hen toe gezonden, die hen onderrichtten en hun de
onontkoombare gevolgen toonden, die uit hun gebrek aan boetvaardigheid zouden
voortkomen; maar men luisterde niet naar de boodschappers, bedreigde hen,
vervolgde hen en stootte hen van zich af.
[19] Ten tijde van Lot echter was de plek onder de plaatsen waar de steden
stonden, rijp geworden om door te breken; enerzijds omdat dat in het inwendige
van de aarde al zo geordend en vastgelegd was, maar anderzijds - en wel
hoofdzakelijk - omdat die genoemde mensen al hun geestelijke kracht kwijt
geraakt waren en de kwade geesten van de grove en gerichte natuur dus een
onbeperkte speelruimte kregen en zo steeds erger konden huishouden; en dat
zouden ze niet zo gemakkelijk hebben kunnen doen als er in n van die steden
nog slechts tien tot twintig geestelijk sterke en zuivere mensen geweest waren.
[20] Want waarlijk, Ik zeg jullie: een rein en geestelijk sterk mens is heer over de
natuurgeesten, evenzo heer over de elementen en ook over alle dieren en alle
planten en mineralen, van welke aard of soort die ook mogen zijn. Want als zijn
ziel vervuld is van Gods geest, waarin alle macht en kracht uit God woont, kan hij
ook de hele natuur gebieden en zelfs bergen moeten zich dan buigen voor de macht
van zijn wil en zijn onwankelbaar geloof en vertrouwen in de ene, ware,
almachtige God. [21] In de tijd van Lot bestond er behalve hijzelf echter niet n
zo'n mens meer, en daarom kreeg hij de waarschuwing om te vluchten als hij niet
met alle anderen te gronde wilde gaan. En Lot vluchtte en werd gered; want op
388
diezelfde dag vond de alles vernietigende uitbarsting plaats en het grote Sodom en
Gomorra ging ten onder op de plaats waar de Dode Zee nu nog dikwijls boosaardig
tekeer gaat en dat nog heel lang zal doen.
[22] En zie nu, met het oude J ericho stond het er in de tijd van J ozua niet veel beter
voor, waar - let wel! - een hoer nog de zuiverste ziel had; zij werd dan ook
behouden, omdat zij naar de boodschappers, die door J ozua naar de stad gezonden
waren, geluisterd had, hun woorden ter harte had genomen en hen in bescherming
genomen had! [23] J ozua, die evenals zijn priesters een zuiver en van Gods geest
vervuld mens was, had de inwendige, vernietigende uitbarsting van die plaats wel
kunnen voorkomen; hij heeft de slechte natuurgeesten voor altijd steeds verder van
deze plaats verbannen en hun voor hun activiteit een plaats onder de bodem van
het water van de Dode Zee toegewezen. Maar desondanks moest hij de mensen
heel nadrukkelijk verbieden om op die gevaarlijke plaats ooit weer een stad te
bouwen, wat tot op de dag van vandaag ook in acht genomen is en ook in de
toekomst in acht genomen zal worden.
[24] En zo heb Ik jullie nu de reden getoond, waarom J ozua zo heel nadrukkelijk
geboden heeft om op die plaats nooit meer een stad te bouwen - met welke naam
dan ook. Maar deze plaats, waar nu dit J ericho staat, is niet slecht, hoewel hij zich
in de buurt van de oude, slechte plaats bevindt, en daarom kon er ook een kleine
stad gebouwd worden; maar de naam heeft helemaal niets te betekenen.'
Hoofdstuk 190: Het doel van de natuurlijke orde
[1] Hierop bedankte Kado Mij voor deze verklaring en vroeg Mij of ook Ik nu de
kwade natuurgeesten door middel van Mijn macht zou willen gebieden, om buiten
die slechte plaats noch voor de mensen noch voor de dieren schadelijk te zijn.
[2] Ik zei: 'Dat is allang gebeurd, voordat jij eraan dacht Mij daar om te vragen;
wat Mijn geest door de mond van J ozua heeft verbannen, dat blijft zo! Zover er
gras groeit, en zover er schapen, geiten, ossen en ezels grazen, is het land goed;
maar daarbuiten is het kwaadaardig.'
[3] Nu zei de waard: 'Maar het is toch werkelijk jammer dat zo'n groot stuk land
niet vruchtbaar gemaakt kan worden; want daar zou voor veel mensen brood in
overvloed geoogst kunnen worden. Het zou voor U, o Heer en Meester, toch heel
gemakkelijk zijn om dit stuk land te ontdoen van al zijn boze natuurgeesten. U zou
maar n woord hoeven zeggen en het land zou goed zijn.'
[4] Ik zei: 'Vriend, je hebt helemaal gelijk en Ik prijs jouw geloof maar Ik kan niet
overeenkomstig jouw wens handelen; want als Ik dat zou doen, zou Ik in strijd met
Mijn eenmaal ingestelde orde handelen en dat kan en zal helemaal nooit gebeuren!
[5] Want waar de aarde bergen heeft, daar moeten die ook zijn. Waar er bronnen,
meren, beken, rivieren en zeen zijn, daar moeten die ook zijn, net zoals de
verschillende zintuigen in het menselijke lichaam. En waar zich dergelijke
kwaadaardige plaatsen bevinden aan het oppervlak van de aarde, daar moeten die
zijn; want de aarde, de lucht en het water moeten een vrijwel eindeloos groot aantal
van de meest uiteenlopende natuurgeesten in zich verenigen, zodat daaruit allerlei
389
mineralen, metalen en stenen kunnen ontstaan en planten en dieren, ieder naar zijn
aard, hun voedsel en hun bestaan kunnen vinden en kunnen leven.
[6] Waar de mensen dus zulke plaatsen op aarde aantreffen waar geen enkele plant
groeit en ook geen dieren van welke soort ook voorkomen, daar moeten zij zich
ook niet vestigen; want daar bestaat beslist een dergelijke ondergrondse bron, via
welke de zeer onzuivere natuurgeesten naar het oppervlak van de aarde gebracht
worden, om zich met de lucht en het water te verenigen.
[7] Er zijn meer dan genoeg gezonde plaatsen in de dalen en op de bergen waar de
mensen, wanneer ze bescheiden zijn, ruimschoots in hun levensonderhoud kunnen
voorzien, en het is voor hen niet nodig dat ze ook de slechte woeste vlakten
bewonen en ontginnen. [8] Kijk, de zee bedekt heel grote stukken van de aarde,
evenals de meren en rivieren, en een groot gedeelte van het aardoppervlak wordt
gevormd door die hoge bergen, die er niet alleen maar kaal bij staan, maar waarvan
bovendien nog hun vaak uitgestrekte hooggelegen dalen en vlakten met eeuwige
sneeuwen ijs bedekt zijn! Zou jij dan ook niet tegen Mij willen zeggen: 'Heer en
Meester, aangezien niets voor U onmogelijk is en de mensen op aarde voortdurend
geweldig in aantal toenemen en uiteindelijk misschien te weinig goed land zouden
hebben om het voor hun voeding noodzakelijke brood te winnen, maak nu de wijde
watervlakten en de onvruchtbare hoge bergen tot vast, goed en vruchtbaar land,
dan zullen de mensen ruimschoots voldoende vruchtbare grond bezitten, al zouden
het er ook duizendmaal duizend.meer zijn!'? En daarop zou Ik jou moeten
antwoorden: 'Als Ik dat zou doen, zou er weliswaar heel veel vast land ontstaan;
maar op zo'n droog vasteland zou niets meer groeien.'
[9] Alles moet dus wel zijn zoals het is, zodat er op aarde vruchtbare landen
kunnen zijn. Wanneer de mensen volgens de aan hen geopenbaarde wil van God
zouden leven en handelen, zouden ze meer, ja veel meer dan genoeg vruchten
hebben om hun lichaam te voeden. Want het af en toe onder de mensen optredende
gebrek aan voedsel en hongersnood worden alleen maar door de mensen zelf
veroorzaakt door hun eigenliefde, hebzucht, heerszucht, traagheid en bovendien
door hun daaruit voortvloeiende hang naar een buitengewoon luxe leven en aardse
rijkdom. [10] Kijk maar eens naar de vele rijke, pronkerige leeglopers in de steden!
Zij hebben veel goederen en schatten -maar wat geven ze de arme mensen terug
voor het feit dat die bijna dag en nacht in het zweet huns aanschijns voor hen
werken? Niets, absoluut niets geven zij hun; want het karige dagloon en het slechte
en magere voedsel staan in geen enkele verhouding tot wat de armen voor de grote,
en rijke, pronkerige leeglopers doen; en het heeft voor Mij dan ook geen enkele
waarde.
[11] Wat voor goeds doet bijvoorbeeld een Herodes voor de mensen die de hun
opgelegde hoge belastingen moeten betalen en het harde, zware werk voor hem
doen? Kijk, van dergelijke Herodessen zijn er nu heel veel op de wereld; en zij
zorgen voor de nood en alle ellende onder de mensen en veroorzaken door hun
nooit te bevredigen hebzucht, duurte en hongersnood onder de mensen; maar
daarvoor zullen zij aan gene zijde hun loon krijgen, waarover zij zich werkelijk
niet zullen verheugen. Want waarlijk, waarlijk, eerder zal een kameel door het oog
van een naald gaan, dan dat een dergelijke Hero4es het hemelrijk binnengaat!
390
[12] Daarom moeten jullie, rijken, voor altijd ook de armen rijkelijk gedenken, dan
zullen jullie ontdekken dat er op aarde meer, ja veel meer dan genoeg goede
vruchtbare grond is! Heb jij, waard en bezitter van grote goederen en rijkdommen,
dat nu goed begrepen?'
[13] De waard zei: 'J a, Heer en Meester, niet alleen heb ik dat nu allemaal heel
goed begrepen, maar ik heb ook het vaste onwrikbare besluit genomen om ernaar
te handelen, en ik zal er ook mijn best voor doen om vele mensen zoals ik tot mijn
huidige opvatting over te halen en ze ertoe te brengen ernaar te handelen.'
[14] Ik zei: 'Daar zul je goed aan doen en het loon uit de hemelen zal voor jou niet
achterwege blijven; want wie iemand, vooral uit de klasse der rijken, bekeert tot
het licht des levens en het vreugdevol en vriendelijk handelen daarnaar, zal een
heel groot loon van eeuwig leven voor zijn ziel kunnen verwachten.
[15] Maar nu zal de zon direct helemaal opgaan; laten wij naar de zonsopgang
kijken, dan zullen onze zielen zich daarover verheugen en blij worden!'
Hoofdstuk 191: De vliegproef van de Griek
[1] Toen Ik dat gezegd had, werden alle aanwezigen stil en richtten hun blik naar
de zonsopgang; alleen de oude dienaar van Kado hield zijn ogen onafgewend op
Mij gericht en keek alleen naar Mij en bekommerde zich niet om de opgang van de
wereldse zon. [2] Dat zag Kado en hij vroeg stilletjes aan de oude dienaar:
'Waarom keer jij eigenlijk je gezicht niet naar de zonsopgang, zoals de Heer en
Meester van eeuwigheid ons heeft aangeraden?'
[3] De oude dienaar zei: 'Omdat de Heer en Meester van eeuwigheid voor mij een
eindeloos veel grotere en heiliger levenszon is dan die daar in het verre oosten, die
ik immers al heel vaak op en onder heb zien gaan en wat ik hopelijk nog meerdere
malen zal zien. De wereldse zon zal voor mij spoedig voor altijd helemaal
ondergaan; maar deze heiligste zon, die voor ons nu eenmaal zo heerlijk is
opgegaan, zal onze zielen voor eeuwig verlichten als op het lichtste moment van de
dag en zal nooit meer ondergaan. Wee echter degenen voor wie deze zon zal
ondergaan! Die zullen lang moeten wachten eer zij opnieuw weer opgaat! Kijk,
daarom zie ik nu liever deze levende en heiligste zon dan die wereldse zon in het
verre oosten, die Zijn werk is evenals deze aarde en alles wat daar in, op en boven
is!' [4] Toen Kado dat van zijn oude dienaar gehoord had, prees hij hem en keerde
zijn gezicht ook naar Mij en lette niet meer op de zon die juist opging.
[5] Deze keer was de zonsopgang echter buitengewoon prachtig, omdat de horizon
heel zuiver was; alleen in het westen dreven er lichte schapenwolkjes hoog in de
lucht, wat het blauw van het firmament levendig maakte. Ook kwamen er
verschillende trekvogels uit het noorden, hoog in de lucht over ons heen vliegend,
die hun koers naar het zuidwesten richtten en de omgeving van de Dode Zee
meden. Zodoende was de ochtend heel helder en levendig en alle aanwezigen
werden daardoor vrolijk en opgewekt en prezen Mij, omdat Ik hun zo'n mooie
ochtend gegeven had. [6] Toen de zon zich al enkele handbreedten boven de
horizon bevond, vroeg de waard aan Mij: 'O Heer en Meester, U kent alle dingen
in en op en boven de aarde heel goed; U zult daarom ook wel weten waar de zon
391
zich 's nachts verbergt en waar ze 's ochtends vandaan komt. Volgens onze
fabelachtige leer zou ze in de zee zinken en 's morgens aan de andere kant weer
opstijgen uit de grote zee, waar de hele aarde op drijft. Voor het oog lijkt dat ook
wel zo, maar in werkelijkheid zal het vast heel anders zijn.
[7] Ik zei: 'Beslist heel anders - maar het is nu niet het moment om jullie dat goed
begrijpelijk uit te leggen! Maar weldra zullen er enkele Essenen naar jullie toe
komen; vraag hun daar maar naar, dan zullen zij het jullie uitleggen, want zij
hebben daar al van ouds her de juiste kennis van. Na hen zullen ook Mijn
leerlingen naar jullie toe komen en jullie sterken in Mijn naam. Dan zal Mijn geest
jullie zielen vervullen en jullie in velerlei wijsheid binnenleiden. Tot die tijd laten
wij dat daarom nog rusten!' [8] Daarmee was de waard ook weer tevreden en vroeg
Mij niet verder over deze kwestie.
[9] Een andere Griek, die ons achterna gekomen was, keek vooral naar het vliegen
van de vogels en zei daarover: 'O, wat hebben deze dieren het toch goed! Snel en
licht vliegen ze door de lucht naar verre verten, waar ze het voedsel van hun
gading overvloedig vinden. Maar de mens is er , wat het bewegen betreft, het
allerslechtst aan toe en moet gebruik maken van de poten van verschillende dieren,
om op een grotere reis toch sneller vooruit te komen; want met zijn eigen benen
komt hij steeds maar langzaam vooruit. Had God ook aan de mens maar zo'n paar
vleugels gegeven, zodat hij net als die mooie vogels door de lucht kon vliegen, wat
zou dat voor de mensen een zaligheid zijn!'
[10] Ik zei: 'Dank God, dat Hij de mensen geen vleugels heeft gegeven om te
vliegen; want als de mens ook nog zou kunnen vliegen, zou er niets meer veilig
voor hem zijn! Met een dergelijk vermogen zou hij de aarde binnen korte tijd nog
erger mishandelen dan een leger Egyptische sprinkhanen dat doet met een weide
en een veld, waar het op neerstrijkt. Benijd de vogels dus niet om hun vermogen
tot vliegen en wens het de mensen niet toe! Voor hen is de bewegingsmogelijkheid
die ze hebben voldoende; want ze komen nog snel genoeg vooruit om oorlog met
elkaar te voeren. Alleen om zijn naaste te hulp te komen zou het goed zijn als hij
zich sneller zou bewegen; maar bij zulke gelegenheden nemen de mensen ruim de
tijd en verlangen ze niet naar het vermogen om te vliegen zoals de vogels. De mens
kan echter vliegen met zijn verstand en vrije wil, en dit geestelijke vliegen is meer
waard dan het materile vliegen van de vogels. -Ben je dat niet met Mij eens?'
[11] De Griek zei: 'Zeer zeker, Heer en Meester, maar de profeet Elia zal het toch
heel zalig gevonden hebben, toen hij zich in de vurige wagen vrij in de lucht
verhief en naar de hoge hemelen zweefde - vooropgesteld dat het echt zo is gegaan
als het in de boeken van de joden te lezen is.'
[12] Ik zei: 'J a, ja, voor de ogen van zijn leerlingen heeft het zich weliswaar zo
toegedragen, maar de betekenis van die zeldzame gebeurtenis is diep geestelijk, en
die kun jij niet vatten. Maar als jij zoveel zin hebt om te vliegen, geloof nu dan en
wil, dan zal Ik toelaten dat jij je in de vrije lucht zult kunnen verheffen! Maar als je
in de lucht zweeft, zorg er dan voor dat je je evenwicht bewaart en dat dit
ochtendwindje je niet de baas wordt!' [13] Toen de Griek dat uit Mijn mond
hoorde, geloofde en wilde hij, en snel verhief hij zich enkele manslengten hoog in
de vrije lucht. Maar omdat hij geen steun had, was de lichte ochtendwind hem
392
direct de baas en draaide hem nu eens naar rechts en links en dan weer met zijn
hoofd naar beneden en weer naar boven, en de wind droeg hem zo een behoorlijk
eind weg van de heuvel; en hij, de Griek, schreeuwde om hulp omdat hij anders ten
onder zou gaan. Toen wilde Ik dat de wind zich weer naar de heuvel zou keren; en
zo kwam de vlieglustige Griek weer boven ons zweven.
[14] Ik zei tegen hem daar boven: 'Geloof en wil nu dat je weer op de vaste aarde
komt te staan, dan zal gebeuren wat jij gelooft en wilt!'
[15] En de Griek geloofde en wilde en daalde kalmpjes weer naar de aarde.
[16] Toen hij weer vaste grond onder de voeten had, vroegen de anderen hem hoe
hij zich gevoeld had in de lucht.
[17] Toen zei de Griek: 'In onze oude boeken staat geschreven dat de zwakke
mensen de goden niet moeten verzoeken! Maar toch heb ik nu de enig ware God
verzocht en het was dan ook volkomen terecht dat ik mijn dwaasheid in de lucht
duur bekocht heb. Voor de mens, die niet zo gebouwd is als de vogels en de lucht
niet kan beheersen, is het iets verschrikkelijks als hij van iedere vaste steun
verstoken is en de wind geen verschil meer maakt tussen hem en een donsveertje,
zoals jullie bij mij gemerkt hebben. O Heer en Meester, ik dank U dat U mij weer
op de lieve, vaste aarde hebt geholpen! Laat die lieve vogels in de lucht genieten
wat ze kunnen en willen; in mij zal nooit meer de begeerte ontwaken om mij ooit
weer in de vrije lucht te bevinden en het genoegen van het vliegen met de vogels te
delen. Laten we dus maar op de vaste aardbodem blijven, die ons draagt en voedt!'
[18] Terwijl de Griek nog zo zijn ervaringen aan zijn metgezellen vertelde,
vroegen Mij enkele leerlingen, die Ik in Mijn eerste jaar als leraar ook eens door de
lucht naar Mij op de berg Kis had laten komen, hoe het eigenlijk bij hen was
gegaan, omdat zij in de lucht rechtop gehouden werden.
[19] Ik zei: 'Toen was enkel Mijn wil werkzaam; maar tegen de vliegzuchtige
Griek zei Ik: 'Geloof en wil zelf, dan zal je gebeuren watje gelooft en wilt! ' En
kijk, de Griek geloofde zonder enige twijfel en wilde het ook echt, en zo hebben
zijn geloof en zijn wil hem de lucht in getild en niet Mijn wil! Maar toen hij zich
zonder enige steun vrij in de lucht bevond, werd hij weldra bang en dacht hij er
niet aan dat hij door middel van zijn geloof en zijn wil weer terug naar de aarde
had kunnen komen; toen pas wilde Ik dat de wind hem weer hierheen zou dragen,
waar Ik hem vervolgens zei wat hij moest doen om weer op de aarde terug te
komen. Hij zou zichzelf door zijn geloof ook in de lucht rechtop hebben kunnen
houden en de wind kunnen gebieden, zoals bepaalde mensen ver in het hoogland
van India ook heel goed kunnen op momenten van buitengewone geestvervoering;
maar dergelijke dingen hebben geen waarde voor de ziel van de mens.
[20] Maar dat een mens door middel van een sterk en onwankelbaar geloof en een
zeer vaste wil alles tot stand kan brengen, zelfs bergen verzetten, dat heb Ik jullie
al verscheidene keren gezegd en getoond, en daarom zal dit verschijnsel voor jullie
dus wel niet nieuw of vreemd geweest zijn. Maar het beste wat hier tijdens de
zonsopgang door de Grieken gezegd is, waren de woorden van de oude dienaar van
Kado; Ik zal hem daarom opwekken en hij zal spoedig een bekwame arbeider in
Mijn wijngaard worden.' [21] Toen Mijn leerlingen dat van Mij gehoord hadden,
waren ze tevreden gesteld en vroegen op de heuvel verder niets meer .
393
[22] Daarna kwam een dienaar van de herberg ons uitnodigen voor het
ochtendmaal, dat al klaar stond; wij verlieten dan ook snel de heuvel, gingen de
herberg binnen en gebruikten het ochtendmaal.
[23] Daarbij werd nog veel besproken. Ik sprak echter niet veel, alleen met de oude
dienaar van Kado; na het eten legde Ik hem de handen op en sterkte hem, en Ik
wekte hem op tot leerling en verbreider van het evangelie. Zijn naam was Apollon.
Deze werd toen al gauw de stichter van een gemeente, die zijn naam aannam.
[24] Daarop vervolgden wij onze reis, nadat Ik eerst nog op verzoek van Kado het
hele huis zegende en ook beloofde, dat Ik de derde dag weer hierlangs zou reizen
om met hen te spreken.
Hoofdstuk 192: In de herberg in Essea (3.7.1861)
[1] Wij begaven ons met haastige pas op weg en namen weer de weg, waarlangs
wij gisteren naar J ericho gekomen waren. Kado gaf ons een geleide tot aan de brug
over de J ordaan, waar de weg zich splitste; want van daar af leidde de oude weg
naar J eruzalem, en een nieuwe leidde van daar in de richting van Egypte naar de
plaats Essea, dat van hier af nog ruim een dagreis verwijderd was. Daar ging Ik nu
dan ook heen, zoals Ik de Essenen een paar dagen geleden beloofd had. De weg
daarheen liep langs menige woeste plaats en beviel de leerlingen niet zo erg; maar
toch mopperden ze niet, hoewel wij op deze weg hitte en dorst moesten doorstaan,
aangezien er op dit stuk geen herberg was en weinig goede bronnen waren. Laat in
de avond hadden wij Essea bereikt. In de plaats Essea waren heel veel herbergen,
omdat deze plaats om reeds bekende redenen door veel vreemdelingen steeds heel
druk bezocht werd.
[2] Wij gingen direct de eerste de beste herberg binnen en de waard nam ons ook
meteen heel vriendelijk op en vroeg waarmee hij ons van dienst kon zijn.
[3] Ik zei: ' Als wij brood, wijn en wat zout hebben, hebben wij alles wat wij nodig
hebben!'
[4] De waard liet direct een grote tafel dekken, liet er voldoende brood, wijn en
zout op zetten en wij, die heel moe waren van de lange tocht, gingen direct aan
tafel zitten; Ik nam de broden, zegende die, brak ze, en de leerlingen verdeelden
die vervolgens onder elkaar en aten en dronken. Zodoende werden wij weldra
gesterkt en de vermoeidheid verdween dan ook steeds meer uit onze ledematen.
[5] Toen wij ons zo na een half uur heel goed met brood en wijn gesterkt hadden,
vroeg de waard Mij of wij ook vlees en vis wilden eten, aangezien hij dat allemaal
in voorraad had. [6] Maar Ik zei: 'Wij zijn nu allemaal voldoende gesterkt en
hebben nog genoeg brood en wijn voor ons op tafel. Morgen zullen we ook wel vis
eten. Maar als je Mij echter een genoegen wilt doen, stuur dan een bode naar de
burcht van de Essenen, die tegen hen moet zeggen: 'De Heer is met Zijn vrienden
in jouw herberg aangekomen!' Dat is voldoende, dan zullen de Essenen weldra met
luid gejuich en in grote vreugde hierheen komen.'
[7] Toen de waard dat van Mij gehoord had, ging hij direct naar buiten naar zijn
dienaren en stuurde er direct n naar de burcht, die deze keer nog open was,
omdat er een groot aantal vreemdelingen uit alle windstreken met allerlei zieken en
394
ook met verscheidene dode kinderen waren aangekomen, die de Essenen smeekten
en bezwoeren hen te willen helpen. Maar dat bracht de Essenen nu tot wanhoop;
want hoe meer zij de smekelingen uitlegden dat zij hun verzoeken deze keer niet
konden en mochten inwilligen, des te sterker drongen de vreemdelingen er bij hen
op aan. En zo bleef de burcht dan ook langer open, en de door de waard gestuurde
bode kon volkomen ongehinderd bij de Essenen binnenkomen.
[8] Toen hem door de overste van de Essenen gevraagd werd wat er aan de hand
was, zei de bode direct wat hij moest zeggen, en vertrok daarna weer onmiddellijk.
Toen de Esseen dat gehoord had deelde hij het onmiddellijk mee aan zijn broeders,
waarop alle gezichten meteen opklaarden.
[9] Maar ook verscheidene vreemdelingen hadden deze boodschap gehoord en zij
vroegen aan de Essenen, die nu heel blij waren geworden, wat er aan de hand was,
wie die aangekondigde heer was en wie zijn vrienden waren.
[10] Maar de Essenen zeiden: 'Vandaag hebben wij geen tijd meer om jullie dit
grote geheim bekend te maken; maar morgen zal ieder schepsel zich buitengewoon
verbazen over de macht en wijsheid van deze Ene Heer!'
[11] Daar namen de vreemdelingen genoegen mee, verlieten de burcht en begaven
zich naar de herbergen. De Essenen zelf haastten zich daarna naar de herberg waar
Ik Mij bevond, en toen ze Mij in het oog kregen, brak er een luid en blij gejuich
onder hen uit. Zij konden Mij niet genoeg bedanken dat Ik naar hen toe was
gekomen, zoals Ik beloofd had, en vroegen Mij om samen met al Mijn leerlingen
met hen naar de burcht te willen gaan.
[12] Maar Ik zei: 'Waar Ik eenmaal Mijn intrek heb genomen, daar blijf Ik ook!
Blijven jullie liever hier bij Mij -dat zal heilzamer voor jullie zijn! Maar in de
burcht zal Ik zal noch vandaag noch morgen komen. Wat Ik voor jullie zal doen,
zal Ik hier openlijk voor de ogen en oren van iedereen doen; want allen moeten het
grote getuigenis van God uit Mijn mond horen!'
[13] Daarop bedankten de Essenen Mij van gans er harte en zeiden tegen de waard
dat hij nu het beste en meest uitgelezene dat hij in zijn herberg had, op tafel moest
zetten. [14] Maar Ik zei: 'Waar is dat voor nodig? Wij zijn al voldoende gesterkt
met brood en wijn; doe in plaats daarvan liever iets goeds voor de arme
vreemdelingen!'
[15] De overste van de Essenen zei: 'Heer en Meester! De armen hebben wij altijd
in groten getale bij ons en wij verzorgen hen ook, en degenen die zich nu hier in de
hoofdvestiging bevinden zijn ook al verzorgd -maar U hebben wij niet altijd bij ons
en dan is het toch ook alleszins redelijk dat wij onze grote liefde, vriendschap en
hoogachting vooral aan U betuigen!'
[16] En Ik zei daarop: 'Doe dan maar wat jullie hartje gebiedt!'
[17] Toen werd het direct heel bedrijvig in de herberg en weldra bevonden zich op
onze tafel zeer kostelijk bereide vissen en ook andere spijzen. Ikzelf nam alleen
maar wat van de vissen; maar Mijn leerlingen namen ook nog andere spijzen tot
zich, evenals de Essenen. [18] En er werd ook nog wijn gedronken, maar met mate;
want de wijn was krachtig. En Ik zei dan ook tegen de leerlingen: 'Let erop dat
jullie niet teveel drinken! J ullie weten immers dat dronkenschap een ondeugd is,
395
die hart en ziel verzwakt en in het vlees de geest van ontucht en geilheid verwekt.
Een dronken ziel zal niet gemakkelijk het rijk Gods binnengaan!'
[19] Deze woorden hadden effectbij de leerlingen en de Essenen, en daarna genoot
ieder in alle matigheid van het voedsel en de wijn.
[20] Er werd aan tafel veel gepraat over allerlei goede dingen en voorvallen, zowel
van de kant van Mijn leerlingen als van de Essenen. Ik sprak echter weinig, omdat
Ik Mij niet voortijdig te duidelijk bekend wilde maken tegenover de waard, zijn
personeel en ook tegenover enkele vreemdelingen, die uit nieuwsgierigheid onze
eetkamer binnenkwamen.
[21] Onder de vreemdelingen bevond zich echter ook een jonge Egyptenaar, die
een paar jaar geleden uit een boom was gevallen en zijn voet gebroken had en zich
nu alleen met behulp van krukken moeizaam kon voortbewegen, waarbij hij hevige
pijn had. Zijn ouders hadden hem dan ook naar de Essenen gebracht en betaalden
de verzorging voor hem, opdat hij door de Essenen genezen zou worden. Hij werd
daar echter al een half jaar verzorgd, maar zijn kwaal werd niet verholpen.
[22] Deze jongeman keek onafgebroken naar Mij en vatte uiteindelijk de moed om
Mij aan te spreken; hij bewoog zich naar Mij toe en vroeg Mij of hij slechts enkele
woorden met Mij mocht wisselen.
[23] En Ik zei tegen hem: 'Wat wil je dat Ik voor je zal doen?'
[24] De jongen zei: 'O goede heer, toen ik een poosje naar u keek, begon het als het
ware te gloeien in mijn hart en ik hoorde een stem in mij die zei: 'Alleen deze man
kan jou helpen!' Daarop vatte ik dan ook de moed om mij direct tot u te richten en
u te vragen mij te helpen. Want ik geloof vast dat alleen u mij, arme, kunt helpen!'
[25] Ik zei: 'Welnu dan - als jij gelooft, dan geschiede jou naar je geloof"! -Maar
als je genezen bent, zwijg daar dan vandaag over, zodat er in deze plaats geen
oploop ontstaat!' [26] Na deze woorden van Mij was de jonge man plotseling
zodanig gezond en volkomen genezen van zijn kwaal, dat hij zijn krukken
helemaal aan de kant zette en vrij in de kamer rondliep.
[27] Maar van louter dankbaarheid wist hij niet wat te doen; hij liep op Mij toe en
zei met tranen van dankbaarheid in zijn ogen (de genezene): 'O ware en machtige
wonderheiland! Dat kan toch helemaal niet, dat ik u pas morgen moet bedanken
voor de weldaad die u mij nu bewezen hebt! Of degenen die hier aanwezig zijn nu
wel of niet een oploop veroorzaken, mijn hart gebiedt mij nu om u openlijk van
gans er harte te bedanken, omdat u mij zo heel plotseling hebt genezen.'
[28] Ik zei: 'Laat dat nu maar achterwege, want jouw stille dank in je hart is Mij
heel veel liever en aangenamer dan duizend hardop gesproken woorden. Morgen
kun je ook nog wel vrijuit spreken tegen de vreemdelingen die jou gekend hebben.'
[29] Daarmee was de jonge man tevreden gesteld en ging weer naar de tafel waar
hij eerst zat, en liet zich nu ook brood en wijn geven en werd heel opgewekt; want
op aanraden van de artsen had hij zich al langere tijd van wijn moeten onthouden.
[30] Maar toch viel deze plotselinge genezing de waard, zijn personeel en
verscheidenen van de hier aanwezige vreemdelingen sterk op, en zij vroegen aan
de genezene wat Ik wellicht in het geheim met hem gedaan had, waardoor hij
genezen was. [31] Maar hij ( de genezene) zei: 'J ullie waren toch zelf hier in deze
kamer en hebben gehoord dat hij tegen mij gezegd heeft: 'J ou geschiede naar je
396
geloof"!' En bij deze woorden van hem werd ik als bij toverslag genezen en ben nu
zo gezond als ik nog nooit eerder geweest ben. Dat is alles wat ik weet en jullie
kan zeggen; als jullie meer willen weten, vraag het hem dan zelf"!'
[32] Toen de waard dat gehoord had, liep hij naar de leerling Andreas, die hij
herkend had, en vroeg hem het een en ander over Mij; maar Andreas verwees ook
hem naar de volgende dag en maakte Mij niet voortijdig bekend.
Hoofdstuk 193: Over de ernst van de Heer
[1] Nu kwam er een vreemdeling naar Mij toe en zei: 'Heer en meester, kunt u
iedere ziekte van de mensen genezen zoals u nu die van de jonge Egyptenaar
genezen hebt en van wie hebt u deze wonderbaarlijke manier om ziekten te
genezen geleerd?' [2] Ik zei: 'Luister, nieuwsgierige Arabier, voor Mij is geen ding
onmogelijk, en wat Ik heb, dat heb Ik van Mijn vader in de hemel! Maar deze
Vader kent niemand dan alleen Ik, en ook niemand kent Mij zo volkomen als Mijn
Vader Mij kent! - Stel je daar tevreden mee en vraag Mij verder niets meer, want
jij en jouw stam zijn nog ver verwijderd van het rijk Gods! J ullie hemel bestaat
immers uit jullie vrouwen en slavinnen; en wie zulke hemelen als de hemel prijzen,
zijn nog ver van Mij en Mijn vader!'
[3] Na deze woorden zweeg de Arabier en vroeg Mij verder niets meer.
[4] Toen de aanwezige Essenen echter merkten hoe Ik de vraag van Arabier zo
kortweg afgehandeld had, dachten zij dat Ik misschien in niet zo'n goede stemming
was en dat iemand Mij wellicht beledigd had.
[5] Maar Ik zei tegen hen: 'Hoe kunnen jullie zoiets van Mij denken, aangezien
jullie Mij nu toch kennen? Ik ben niet zoals een zwak, met allerlei hartstochten
behept mens, maar Ik ben in deze wereld gekomen om alle mensen te helpen die in
Mij zullen geloven en volgens Mijn leer zullen leven en handelen; en zo ben Ik nu,
zoals Ik was, nog voordat deze aarde geschapen was. Ik heb ook die mensen lief
die Mij nog niet kennen en ook nog nooit gekend hebben, en ook aan hen zal op
het juiste moment het evangelie verkondigd worden. Wie dat ter harte zal nemen,
zal het eeuwige leven ontvangen; maar wie het evangelie niet zal aannemen, zal in
het aloude gericht en de aloude dood blijven.
[6] Zorg er dus in het vervolg voor dat ook de vele doden die naar jullie toekomen
en allerlei hulp bij jullie zoeken Mijn leer ontvangen en in de geest ontwaken en
levend mogen worden, dan zullen jullie hen daardoor werkelijk helpen! Ik wil dat
alle mensen zalig zullen worden! En omdat Ik dat wil en ook in deze wereld
gekomen ben om voor alle mensen de poort naar het eeuwige leven te openen, ben
Ik niet vandaag zo en morgen weer anders, maar steeds hetzelfde zoals de Vader in
de hemel, die in Mij is, leeft, werkt, richt en in stand houdt.
[7] Aangezien Ik met alle mensen in volle ernst het goede voor heb, zonder hun
vrije wil in te perken, kan Ik met hen Mijn tijd niet verdoen en grappen maken,
maar alleen ernstig met hen omgaan en hun door onderricht en daden getrouwen
waarachtig de wegen tonen, waarlangs zij tot het eeuwige en ware leven van hun
ziel kunnen komen, als zij dat willen. [8] Als Ik nu met dergelijke bedoelingen
naar de mensen in deze wereld gekomen ben, hoe zou Ik daarbij dan ooit net als
397
een mens slecht geluimd zijn, en wie kan Mij beledigen? Wie Mij herkend heeft en
in Mij gelooft en volgens Mijn leer handelt, zal Mij zeker niet beledigen; maar wie
Mij niet herkend heeft of niet wil kennen, ook als hij Mij zou kunnen kennen, die
kn Mij niet beledigen; hij beledigt alleen zichzelf, aangezien hij een vijand van
zijn eigen leven wordt.
[9] Maar Ik zoek alleen degenen die naar ziel en lichaam ziek zijn, om hen te
helpen, en niet de gezonden, die geen hulp nodig hebben. Van wat voor liefde,
wijsheid en rechtvaardigheid zou men een arts betichten, als hij de zieken zou
haten, vervolgen en tuchtigen, alleen omdat ze ziek zijn?! Wijzig dus jullie mening
over Mij en bedenk dat Hij, die nu zo tegen jullie spreekt, een ware en
rechtvaardige arts is voor ziel en geest en in noodgevallen ook voor het lichaam.'
[10] Toen de Essenen dat van Mij hoorden, vroegen ze Mij om vergeving omdat zij
zo gewoon menselijk over Mij gedacht hadden.
[11] En de vreemdelingen zeiden onder elkaar: 'Dat is toch een merkwaardige
wonderarts! Die spreekt niet zomaar als een mens, maar als een God! Naar hem
moetje wel luisteren en je naar zijn woorden richten!'
[12] Maar Ik zei tegen de Essenen: 'Waarom vragen jullie Mij nu eigenlijk om
vergeving, terwijl Ik jullie zojuist toch duidelijk genoeg heb laten zien hoezo en
waarom geen mens Mij ooit kan beledigen? Ik zeg jullie: vergeven jullie je zonden
en domheden tegenover elkaar en wek jullie liefde tot God en tot de naaste op, dan
zullen jullie zonden ook door Mij vergeven zijn!
[13] Maar als iemand een dwaas, blind en stom is, zal hij er dan iets aan hebben als
Ik tegen hem zou zeggen: Ik vergeef je je dwaasheid, je blindheid en je stomheid?
Nee, daar zal niemand iets aan hebben; want daarbij zal de dwaas toch een dwaas,
de blinde blind en de stomme stom blijven. Maar als Ik door middel van woord,
raad en daad de dwaas van zijn kwaal genees en de blinde en de stomme van hun
kwalen verlos, zullen ze daardoor allemaal werkelijk geholpen zijn.
[14] Laat dus degene die een dwaasheid begaat, de dwaasheid inzien, haar afleggen
en nooit meer begaan, dan zal die hem ook in de hemel vergeven zijn; maar zolang
hij dat niet doet en van tijd tot tijd toch God om vergeving van zijn zonden vraagt,
zullen die hem niet eerder vergeven worden dan wanneer hij zichzelf zijn zonden
vergeven heeft, doordat hij zijn oude dwaasheden volledig aflegt. Laat iedereen
dus eerst voor zijn eigen deur vegen, dan kan hij daarna naar zijn naaste toegaan en
tegen hem zeggen: 'Kijk, ik heb het vuil nu van mij verwijderd en ben zelf in orde;
sta dan ook toe dat ik nu voorjouw deur schoonmaak, doordat ik al het onrecht wat
je is aangedaan goedmaak zoals jij dat wilt!' J a, wanneer beide buren het zo goed
maken met elkaar en alles vriendschappelijk bijleggen, dan zal alles ook in de
hemel goedgemaakt en bijgelegd zijn! Maar wanneer dat niet zo is, dan heeft het
geen zin om de hemel om vergeving van de zonden te bidden!'
Hoofdstuk 194: De juiste vergeving van zonden
[1] (De Heer:) 'Wie goed kan zien, kan, als hij een splinter in het oog van zijn
broeder ziet, wel tegen hem zeggen: 'Broeder, sta mij toe dat ik die splinter
uitjouwoog haal!' Maar iemand die zelfniet alleen een splinter, maar zelfs een hele
398
balk van zonden en dwaasheden in zijn oog heeft, laat die proberen de balk uit zijn
eigen oog te halen! Pas als zijn eigen oog zuiver is, kan hij ook zijn broeder helpen
de splinter uit zijn oog te halen.
[2] Wie zijn medemensen onderwijst, laat die hen niet alleen met wijze woorden en
mooie volzinnen onderrichten, zoals ook de Farizeen en andere valse profeten
doen, maar veeleer door zijn daden en werken; dan zal hij zijn medemensen tot
ware en levende navolging bewegen! Maar als hij zo of zo leert, maar zelf in strijd
met zijn leer handelt, lijkt hij op een wolf in schaapskleren, die de kortzichtige en
lichtgelovige schapen alleen maar om zich heen verzamelt en hun wijze lessen
geeft, om hen tot een gewillige prooi voor zijn muil te maken.
[3] Zal het zo'n wolf van een leraar dan van enig nut zijn, als hij heimelijk zijn
onrecht inziet en tegen God zegt: 'Heer, vergeef mij mijn zonden; want ik heb vaak
gezondigd tegenover Uw schapen! ' , maar toch de oude wolf blijft? O, dit bidden
en smeken zal hem absoluut niet van nut zijn; want hij is immers nog de oude
wolf! Hij dient de wolf helemaal af te leggen en een lam te worden; dan heeft hij
zichzelf zijn zonden vergeven, en dan zullen ze hem in de hemel vergeven zijn!
[4] Wanneer jouw broeder jou beledigd en kwaad berokkend heeft, heb jij door de
liefde in je hart het volste recht om jouw broeder de zonden, die hij tegenover jou
begaan heeft, te vergeven; en als hij dan ook vriendelijk naar je toe komt, jou
bedankt voor je liefde en ernstig belooft om tegenoverjou goed te doen, dan zijn de
zonden die hij tegenover jou begaan heeft ook in de hemel vergeven -ook, wanneer
jij je door hem niet schadeloos laat stellen. [5] Maar als die broeder het onrecht dat
hij jou heeft aangedaan, niet inziet en in zijn slechtheid volhardt, dan zullen jouw
liefde en geduld jou in de hemel hoog toegerekend worden, maar de broeder zal
zijn zonden behouden zolang hij ze zichzelf niet geheel en al vergeeft; en dat kan
gebeuren doordat hij ze volledig als zonden erkent, ze bij zichzelf verafschuwt en
ze geheel en al aflegt en niet meer begaat.
[6] Aangezien dat nu zo is en onmogelijk anders kan zijn, hoe kunnen dan enkelen
van jullie, Essenen, tegen de mensen zeggen: 'Wij zijn voor de mensen door de
hoogste God uitverkoren tot Zijn plaatsvervangers en hebben het recht om de
mensen hun aan ons opgebiechte zonden te vergeven, wat ook in de hemel geldig
is, als degene die zijn schuld belijdt de boetedoening die wij hem opleggen verricht
en dit of dat offer brengt!' -waarbij dan vooral op het laatste gelet wordt?! En als
Ikzelf geen mens zijn zonden kan vergeven, voordat hij die zichzelf op de jullie
getoonde manier vergeven heeft, hoe kunnen jullie dan in Gods plaats de mensen
tegen betaling van offers zonden vergeven, die zij nooit tegenover jullie hebben
begaan?! [7] J a, als goede artsen kunnen jullie van de mensen, die hulp bij jullie
zoeken, zeker wel nadrukkelijk verlangen dat ze jullie al hun zonden en gebreken
bekennen, zodat jullie hun vervolgens het juiste advies voor het verdere leven
kunnen geven en bij het precies opvolgen daarvan ook de gewenste genezing van
hun ziel en hun lichaam. Maar wees ook in dat geval geen zonden vergevende
plaatsvervangers van God, maar slechts helpende broeders en vrienden van de naar
lichaam en ziel lijdende medemensen, dan zullen hun zonden in de hemel ook
allemaal vergeven zijn, als zij jullie advies precies opvolgen en zichzelf hun
zonden volledig vergeven zullen hebben! [8] Als jullie de mensen in het vervolg
399
dus werkelijk willen helpen, leer hun dan vooral hoe zij zichzelf moeten helpen;
want als er geen serieuze zelfhulp aan voorafgaat is er ook geen hulp van God
mogelijk! In het bijzonder geldt dat voor de ziel van de mens, die door allerlei
zonden zwak en ziek is geworden en dikwijls al helemaal dood is; krachtens haar
vrije wil en goede verstand is die ziel wat God betreft op zichzelf aangewezen en
moet ze zichzelf reinigen van alle slakken van de materie en het gericht daarvan,
zodat zij daarna ook door de geest gereinigd en gesterkt kan worden.
[9] Leg daarom al jullie oude dwaasheden en loze bedriegerijen af en maak je daar
vrij van; reinig jullie zielen, dan zal Ik daarna ook tegen jullie kunnen zeggen: 'Nu
zijn jullie ook in Mijn ogen rein! ' Ik zal jullie dan sterken door Mijn geest, en die
zal jullie dan opwekken tot een hogere daadkracht en jullie tot ware, volmaakte
mensen maken. [10] Nu jullie dat weten en het uit Mijn mond hebben gehoord,
handel er dan ook naar, want anders hebben Mijn meest waarachtige en levende
woorden net zo weinig nut als jullie loze, onwaarachtige en dode woorden ooit
voor de mensen hebben gehad.
[11] Mijn woorden zijn weliswaar de kracht en het leven uit God Zelf, maar ze
worden pas tot een bestanddeel van jullie leven doordat jullie ernaar handelen.
Wees daarom altijd echte daders en niet louter hoorders van het woord dat Ik tot
jullie gesproken heb, dan zullen ook in de hemel al jullie vele zonden je vergeven
worden en Ik zal jullie dan altijd kunnen helpen! -Hebben jullie dat goed
begrepen?' [12] De overste van de Essenen zei: 'O Heer en Meester in Uw
goddelijke geest van eeuwigheid! Wie zou dat niet begrepen hebben? Want deze
waarheid is zo licht als de zon op klaarlichte dag, en in het licht daarvan hebben
wij nu pas helemaal ingezien wat de mens moet zijn en hoe hij moet leven en
handelen, om waarachtig mens te zijn volgens Gods wil en orde. Wij zullen
daarom van nu af aan ook niet alleen maar hoorders, maar tot het einde der tijden
van de aarde ook zeer vurige uitvoerders van Uw heilig woord zijn en blijven.
[13] Onze oude zondige burcht moet materieel en geestelijk tot op de grond
afgebroken en vernietigd worden, en in plaats daarvan zullen wij een burcht
bouwen die aan alle kanten vrij en open is. In de toekomst moeten de stevige
muren van onze oude burcht ons niet meer tegen allerlei vijanden beschermen,
maar alleen de kracht en eeuwige macht van Uw goddelijk woord!
[14] En mocht Uw leer ooit onder de mensen door allerlei valse leraren en profeten
verontreinigd worden, binnen onze vrije muren en in ons hart zal die toch naar
betekenis, begrip, geest en volledige daad net zo zuiver blijven als ze goddelijk
zuiver vanuit Uw heilige mond ons hart en onze ziel is binnengedrongen. 0 Heer en
Meester, spreek Uw almachtig 'amen' daarover uit, dan zullen wij Essenen als
toekomstige vrije metselaars en bouwers* (* 'En bouwers' is achteraf door Lorber
zelf toegevoegd.) van Uw goddelijke burcht onder de mensen op aarde ook de
meest getrouwe bewaarders ervan blijven! [15] Ik zei: 'J a, daarover spreek Ik het
grote 'amen' uit de mond van de Vader , die Zichzelf in Mijn persoon vanuit de
hemelen naar jullie toe heeft gezonden, en morgen zullen jullie al het gevolg
bespeuren van het grote 'amen' dat' Ik nu uitgesproken heb! Maar laten wij nu het
werk van vandaag als beindigd beschouwen. Wie echter nog iets te vragen heeft,
kan vragen, en Ik zal hem antwoord geven.'
400
Hoofdstuk 195: Het verlangen van de Arabier
[1] Nu kwam er nogmaals een Arabier naar Mij toe die vroeg, of ook Arabieren
hun beslist vele zonden vergeven zouden kunnen worden, wanneer ook zij zouden
handelen volgens hetgeen Ik de Essenen nu geleerd had.
[2] Ik zei: 'leder mens kan de doop van de geest uit God ontvangen, als hij de enig
ware God kent, werkelijk in Hem gelooft, Hem dan ook boven alles lief heeft en
zijn medemens als zichzelf, en handelt zoals hem dat uit Gods mond geopenbaard
is. Maar wie de vrouwen meer lief heeft dan God, die blijft in zijn zonden!'
[3] Toen de Arabier samen met verscheidene hier aanwezige stamgenoten dat uit
Mijn mond gehoord had stond hij aanvankelijk versteld, maar hij vermande zich al
gauw en zei: 'J a, wijze en machtige heer en meester, u hebt heel duidelijk
gesproken en ik zie de waarheid van uw woorden in; maar die waarheid is in ons
aardse leven niet zo gemakkelijk na te volgen als men zich op het eerste gezicht
voorstelt. God boven alles liefhebben en ook werkelijk in Hem geloven en daarom
ook zijn naaste meer liefhebben dan zichzelf, dat zou heel gemakkelijk zijn en
tegelijkertijd iets zeer zaligmakends, als aan dat alles niet de juiste en ware kennis
van God vooraf moest gaan! Maar hoe kan men n enig ware God kennen en zich
een voorstelling maken van hoe Hij is en waar Hij is?
[4] Wij zijn, zoals de joden ons noemen, heidenen van geboorte en hebben nooit
iets gehoord over een enig ware God, behalve van een of andere jood in zeer
onbegrijpelijke taal; wij hebben ons dan ook voortdurend gehouden aan de leer die
wij van onze voorvaderen overgeleverd hebben gekregen en leven naar de zeden
en gewoonten waarin wij vanaf onze geboorte opgevoed zijn; en daarvoor kan een
of andere enig ware God ons niet ter verantwoording roepen.
[5] Dat wij veel van onze vrouwen houden is waar. Maar wat moeten wij doen? Ze
zijn er nu eenmaal en met hun mond, hun gebaren, hun gestalte en natuur eisen ze
liefde van ons, en onze natuur zelf gebiedt ons de mooie en tedere vrouwen lief te
hebben; wij zouden het dus als een zonde beschouwd hebben om de vrouwen,
vooral als ze nog jong en mooi zijn, niet lief te hebben. Maar een of andere ene
enig ware God als Enige boven alles lief te hebben zou voor ons nooit mogelijk
geweest zijn, omdat er voor ons behalve de zon en het licht van elk vuur nog nooit
een herkenbare en waarneembare God bestaan heeft.
[6] Wij hebben ook priesters en magirs, die tot allerlei buitengewone dingen in
staat zijn, die zeggen, dat zij die dingen kunnen doen met behulp van geheime
krachten van de natuur en haar geesten, en dat zij daarom ook onsterfelijk zijn.
Maar deze priesters en magirs weten zelf net zo weinig van maar n ware God
als wij, zij kennen Hem niet, kunnen dus ook niet in Hem geloven en Hem nog
minder boven alles liefhebben; want wat voor ons mensen eigenlijk niet bestaat,
kunnen wij ook onmogelijk boven alles liefhebben.
[7] De zon, de grootste weldoenster van de aarde en haar wezens, bestaat en wij
aanbidden haar, evenals het vuur, zonder hetwelk er net zo min menselijk leven
zou kunnen bestaan als zonder water en brood. En zo dienen wij ook van de
vrouwen te houden, omdat zij er zijn om mensen voor ons ter wereld te brengen en
401
hen in hun kindertijd als moeders met alle liefde, zorg en tederheid te verzorgen!
Zij zijn in zekere zin de scheppers van de mensen; dat kost hun veel moeite en
grote inspanning en daarom verdienen ze ook al onze liefde en achting.
[8] Dat hebben wij allemaal reeds van kind af aan geleerd en daarna ook met ons
verstand ingezien dat het zo is, en daarom hebben wij ook volgens die leer geleefd;
en wij kunnen er niets aan doen wanneer het zo niet goed was.
[9] Maar wanneer er nu maar n ware God reeds sinds eeuwigheid heeft bestaan,
die Zich aan de joden bekendgemaakt heeft, dan had Hij Zich toch ook wel aan ons
Arabieren, de Perzen, de Indirs, de Egyptenaren, Grieken en Romeinen en nog
vele andere volkeren bekend kunnen maken, wat echter voorzover ik weet tot nog
toe nooit het geval is geweest. En daarom kan een God, die voor ons nog nooit
bestaan heeft, het ons niet tot zonde rekenen, als wij niet overeenkomstig Zijn
misschien wel ergens of ooit geopenbaarde wil geleefd en gehandeld hebben.
[10] Zeer machtige heer en meester, maak ons nu de ene, ware God bekend en laat
ons Hem z kennen, dat er in ons geen twijfel over Zijn bestaan meer achterblijft,
dan zullen wij niet alleen werkelijk in Hem geloven, maar Hem ook boven alles
liefhebben en aan Zijn wil, als die ons bekend gemaakt zou worden, beslist ook
heel getrouw voldoen! Maar zolang dat niet gebeurt, kunnen wij de ene ware God
niet boven alles liefhebben en aan Zijn nooit aan ons bekend gemaakte wil ook niet
voldoen. [11] Als u zelf die ene en enig ware God bent, zoals uit vele van uw
woorden en ook uit uw daadkracht niet al te moeilijk af te leiden was, zeg en toon
ons dat dan nog duidelijker, dan zullen wij werkelijk in u geloven, u boven alles
liefhebben en net als deze Essenen heel precies voldoen aan uw aan ons bekend
gemaakte wil! Maar dat wat ik verlang moet eerst gebeuren!'
[12] Ik zei: 'J ij hebt nu heel verstandig gesproken en morgen zal er aan jouw
verlangen ook tegemoet gekomen worden! Maar jouw bewering dat God Zich 'tot
op heden nog nooit aan jullie geopenbaard, is niet juist! God heeft Zich ook aan
jullie voorouders net zo waar, trouwen openlijk geopenbaard en hun Zijn wil
bekend gemaakt; maar de steeds toenemende liefde voor de wereld en eigenliefde
van hun nakomelingen deed de kennis van de slechts ene ware God heel snel
wegzakken, zwakker en zwakker worden, en tegelijk daarmee verdween het
handelen volgens Gods geopenbaarde wil, omdat de mensen, die zich steeds naar
buiten naar de wereld keerden, dat te ongemakkelijk en te zuur vonden.
[13] Toen traden er ook al gauw mensen op die zelf helemaal niet geloofden, maar
werkschuw waren en toch op kosten van hun medemensen op de wereld zo goed
en aanzienlijk mogelijk wilden leven. Zij leerden de goedgelovige mensen wat hun
beviel en hun aangenamer voorkwam, dan het leren kennen van de ene ware God
en het handelen volgens Zijn wil; want het handelen volgens Gods wil vereist een
grote zelfverloochening, zonder welke niemand God boven alles en zijn naaste als
zichzelf kan liefhebben.
[14] Kijk, zo staan de zaken in werkelijkheid; maar wat jij denkt, namelijk dat de
enig ware God Zich alleen maar aan de joden geopenbaard heeft, is niet juist!'
402
Hoofdstuk 196: Gods openbaringen bij de volkeren
[1] (De Heer:) 'Er is geen volk op de hele aarde, waaraan God Zich niet op de
juiste tijd geopenbaard zou hebben; maar dan hadden de ouders volgens Gods wil
hun kinderen voortdurend zodanig moeten opvoeden, dat ze uitsluitend in het
levende geloof aan de ene, ware God gebleven waren en daardoor ook bleven
handelen volgens Gods bekende wil. Maar omdat de juiste deemoed en
zelfverloochening uit liefde tot God maar al te gauw te lastig werd voor de mensen,
zoals Ik al gezegd heb, lieten ze die achterwege en vervielen ze tot liefde voor de
wereld en eigenliefde. Dat verduisterde hun zielen, waardoor die zich dusdanig met
de dode materie verenigden, dat zij al het zuiver geestelijke kwijtraakten; en daarna
is het voor de valse profeten heel gemakkelijk geweest om de toch al sterk
verduisterde mensen nog duisterder te maken dan ze door hun traagheid vanaf hun
geboorte reeds waren.
[2] Als gevolg van het feit dat een mens een volledig vrije wil heeft, over zichzelf
moet beslissen en zich geestelijk moet ontwikkelen, is vanuit God in ieder mens de
traagheid gelegd; maar zodanig, dat hij die met zijn wil kan overwinnen, wat hem
in het begin natuurlijk wel veel moeite en evenzoveel zelfverloochening kost.
[3] Als de mens reeds vanaf zijn kindertijd tot de juiste werkzaamheid aangespoord
wordt en in gehoorzaamheid, deemoed, zachtmoedigheid en de juiste
zelfverloochening wordt opgevoed, zal hij weldra sterk en machtig worden in het
zuivere en ware kennen van God en in de liefde tot Hem, en God zal Zich dan
opnieuw aan hem kunnen openbaren zonder zijn vrije wil te schaden, waarna er
meer licht en meer leven in de ziel komt; maar omdat de mensen de hun
aangeboren traagheid niet leren bestrijden en overwinnen, omdat de ouders daar
reeds te laks voor zijn, stikken de mensen in de hun noodzakelijkerwijs aangeboren
traagheid, reeds lang voordat ze ook maar een poging hebben gedaan om die in
zichzelf te bevechten en te overwinnen. [4] En kijk, zo gaat dan het ene volk na het
andere over in de nacht van het leven en verliest het ieder innerlijk, geestelijk
levenslicht! Maar wanneer dat verloren is, hoe kan er dan een nieuwe openbaring
plaatsvinden? Dan is het van God uit gezien wijzer om zo'n volk zonder enige
verdere openbaring te laten en het op te voeden en tot werkzaamheid te brengen
door middel van de bittere gevolgen die uit de traagheid moeten voortkomen; want
pas dan worden de mensen door de nood tot enige nuttige werkzaamheid
gedwongen en kunnen ze daardoor weer het vermogen verwerven, waarin God
Zich aan hen kan tonen en opnieuw kan openbaren, zoals dat nu het geval is.
[5] En door wat Ik jullie allemaal, heidenen en joden, nu heb getoond zullen jullie
wel inzien, dat God geen enkel volk van deze aarde zonder openbaring heeft
gelaten; maar wanneer het die in de loop der tijd kwijtgeraakt is, dan kwam het
altijd alleen door henzelf, zoals Ik jullie heb laten zien. En jij, blinde Arabier, zeg
Mij nu of jij dat nu ook met je scherpe wereldse verstand goed begrepen hebt!'
[6] De Arabier zei: 'Heer en meester, ik heb het wel begrepen en zo is het ook
precies zoals u gezegd hebt; maar als de traagheid een kwaad is dat de mens
aangeboren is en dat hij met de kracht van zijn vrije wil moet bevechten en
overwinnen, moet God hem daarbij toch ook behulpzaam zijn en wel op zo n
manier dat de op zichzelf zwakke mens tenminste in een bepaalde periode van zijn
403
leven gemakkelijker heer en meester over zijn aangeboren traagheid zou kunnen
worden! Want een mens in zijn traagheid helemaal ten onder te laten gaan zonder
dat hem hulp is geboden dat vind ik niet zo verenigbaar met goddelijke liefde,
wijsheid en erbarmen!' [7] Ik zei: 'Nu zie jij dat weliswaar nog niet in; maar
wanneer jij zelf in de geest gewekt zult zijn, zul je ook de reden van dat alles
inzien en goed begrijpen. Maar omdat.het nu al middernacht is geworden en Ik en
Mijn leerlingen een lange reis gemaakt hebben, willen wij onze ledematen de
noodzakelijke nachtrust gunnen; en daarmee is het werk voor vandaag beindigd!'
[8] Toen de waard dat van Mij hoorde en Ik van tafel opstond, bracht hij Mij
samen met Mijn oude leerlingen naar een slaapvertrek, waar wij ons direct te ruste
begaven. [9] De andere leerlingen, de Essenen en de vreemdelingen bleven echter
nog een paar uur bij elkaar en er werd nog veel gesproken over Mijn daden en
lessen. En de Arabieren werden geloviger en begonnen in te zien wie Ik was. Maar
na een poosje overviel de slaap hen allen en ze hielden hun nachtrust aan tafel.
Hoofdstuk 197: Over het houden van feestdagen Vragen en bedenkingen van
de leerlingen met betrekking tot de Essenen. (12.7.1861)
[1] Toen de ochtend aanbrak was Ik met de twaalf alweer op de been en zei tegen
Petrus: 'Wat vind je: aangezien het vandaag de dag vr de sabbat is, waar de oude
joden die hier in deze plaats wonen groot belang aan hechten -moet Ik vandaag
werken tot heil van de mensen of zullen wij deze dag het werk laten rusten?'
[2] Petrus zei: 'Heer, hoe kan ik als zwak, zondig mens U hierin raad geven? Want
U alleen weet het beste wat juist is! Maar de zon is nog niet opgegaan, en U kunt
met Uw wil nu alles verrichten, voordat de zon deze plaats zal verlichten; en om de
oude joden niet te ergeren kunnen wij vervolgens deze voorsabbat houden tot de
zon helemaal is ondergegaan. Deze dag verbiedt echter niet om te spreken en
onderwijzen, alhoewel de joden veel waarde aan deze dag hechten omdat zij
geloven dat het de geboortedag van Mozes is.'
[3] Ik zei: 'Dat is nou juist waarom Ik nu met jullie praat en Ik vraag dan ook aan
jullie of jullie zelf enig belang hechten aan de dag van Mozes?'
[4] Petrus zei: 'Heer, wij hechten belang aan de leer van Mozes, maar niet aan zijn
dag; het is immers toch niet bewezen of het wel de dag van de grote profeet is!'
[5] Ik zei: 'Weliswaar is deze dag wel die van de profeet, maar dat moet ons niet in
het minst verhinderen om vandaag zoveel mogelijk bezig te zijn, om die oude
droomuitleggers uit hun waan te wekken en hun hun dwaasheden duidelijk te
maken. Laten we nu weer naar buiten gaan terwijl alle anderen nog rusten, dan
zullen we zien wat er vandaag allemaal te doen valt!'
[6] Daarmee waren de leerlingen tevreden en wij begaven ons direct naar buiten,
een heuvel op, vanwaar men heel Essea en de uitgestrekte muren en burchten van
de Essenen kon overzien. Vanaf de heuvel zag men ook de wegen die van veel
kanten naar Essea leidden, en op de meeste daarvan zag men veel mensen naar
deze plaats trekken, waar zij hulp zochten. En zo kwam er al gauw veel volk deze
plaats binnen; maar onze herberg werd voor ons vrijgehouden. [7] Wij keken een
404
poosje hoe de mensen naderbij kwamen, en het scheen de leerlingen toe dat de
mensen maar heel langzaam vooruit kwamen.
[8] En de leerling Simon en J acobus de oudste* (* Hiermee wordt J acobus, zoon
van Zebedeus bedoeld. J acobus, zoon van Alfeus, wordt 'de kleine' genoemd.)
zeiden: 'Heer, met een dergelijk tempo hebben deze mensen van daar tot J eruzalem
zeven tot acht volle dagen nodig, terwijl wij tot hier inclusief het oponthoud
onderweg maar twee dagen nodig hadden. Hoe konden wij eigenlijk zo snel
hierheen komen, terwijl andere mensen, die zich bovendien nog door verschillende
lastdieren laten dragen, daar opvallend meer tijd voor nodig hebben? Zijn wij soms
zo nu en dan door onzichtbare machten gedragen?'
[9] Ik zei: 'Dat zou bij ons op de eenzame, lange weggedeelten heel goed het geval
geweest kunnen zijn, zoals dat ook het geval was toen wij het uitgestrekte gebied
aan de Eufraat en het bovenste deel van Syri doorgetrokken zijn; want met de
gewone manier van lopen zouden wij voor die reis veel meer tijd nodig gehad
hebben. Wanneer jullie later in Mijn naam zullen reizen, zullen jullie je ook met
grotere snelheid kunnen voortbewegen over verlaten, uitgestrekte gebieden op
aarde, waar geen dorpen zijn en geen mensen wonen. [10] Hierop vroeg Andreas:
'Heer, wanneer ik de mensen die hier al sinds enkele dagen verblijven omdat ze
hulp zoeken op zou kunnen tellen bij al deze nieuw toestromende mensen, dan
zouden het er wel enkele duizenden kunnen zijn! Als U daar overeenkomstig Uw
liefde en erbarming iedereen zult helpen die hulp bij U zoekt, zullen wij hier vele
dagen druk bezig zijn; want volgens mijn ervaring stromen er bijna elke dag zoveel
mensen hier naartoe om hulp te zoeken. Wat dat betreft zullen de Essenen ook
moeilijk te helpen zijn; want ze hebben een wereldwijde bekendheid gekregen, die
nu maar moeilijk in n keer uit te roeien zal zijn.
[11] Ik zei: 'J ij denkt en spreekt nu nog als een gewoon mens! Heb je dan niet
gehoord wat Ik de overste van de Essenen gisteren beloofd heb? Toen Ik jullie
voor Mij uit de wereld in zond, heb Ik jullie allemaal toch ook de macht gegeven
om zieken te gen~zen, boze geesten uit te drijven en de armen het evangelie te
verkondigen -en jullie hebben je van de waarheid van die macht die je van Mij
ontvangen hebt herhaalde malen daadwerkelijk kunnen overtuigen, omdat jullie
door in Mijn naam jullie handen op te leggen alle ziekten hebben kunnen genezen,
behalve die maanzieke jongeman, vanwege gebrek aan het juiste geloof.
[12] Als Ik jullie nu zo'n macht heb kunnen verlenen, zal Ik die dan de Essenen
niet ook kunnen geven, omdat ze zich immers in alle ernst hebben voorgenomen
om op aarde een hemelburcht, vrij van alle wereldse belangen, voor Mij te
bouwen? En als zij een dergelijke macht van Mij zullen ontvangen -en in feite al
hebben ontvangen -zullen zij ook hun oude wereldwijde reputatie niet hoeven uit te
roeien, maar moeten die wel in een ander en waarachtig licht plaatsen; daarom
zullen wij hier ook niet lang hoeven te blijven om al die vele hulp zoekende
mensen -als het ware ieder afzonderlijk -te helpen. Zij zullen ook door Mij
geholpen worden, doordat de Essenen hen in Mijn naam altijd zullen kunnen
helpen. Kijk, je maakte je zorgen voor niets!
[13] Laten er bij deze gelegenheid nu maar heel velen hiernaartoe komen, zodat zij
op de hoogte raken van de nieuwe en ware instelling van deze plaats! Via hen zal
405
dat dan weldra gemakkelijk wijd en zijd in het ware licht bekend worden, en het
zal helemaal niet nodig zijn om van hieruit boden naar alle windstreken te sturen,
die de mensen met hun verkeerde inzichten van hun oude bijgeloof zouden moeten
bevrijden. Wanneer het er nu zo en niet anders mee gesteld is, hoeven wij ons
helemaal geen zorgen te maken over de vele mensen die hiernaartoe trekken.'
[14] Hierop zei Petrus: 'Heer, wat U nu gezegd hebt is duidelijk, en wij zijn er
allemaal ten zeerste van overtuigd dat het in volle waarheid zo zal gaan! Maar hoe
zal het gaan met het opwekken van de vele dode kinderen en andere mensen? Want
als die niet opgewekt worden, zullen de Essenen toch nog in hun oude nood
verkeren; maar als ze opgewekt worden, waartoe U natuurlijk in staat bent, dan
zullen er weldra nog meer mensen met hun doden hierheen komen en deze
Essenen, die nu bekeerd zijn, dwingen hun doden weer op te wekken. -Hoe zal dat
nu voorkomen kunnen worden?' [15] Ik zei: 'Ook daar zal voor gezorgd worden, en
jullie hoeven je daar geen van allen bezorgd om te maken of te bekommeren! Maar
het is goed dat deze plaats zo afgezonderd ligt van andere plaatsen; daarom kan
hier ook veel gedaan worden waarvoor andere plaatsen in deze tijd niet geschikt
geweest zouden zijn. En daarom zal ook dat, maar voor de laatste keer, met de
doden gedaan kunnen worden. Hoe en op welke manier, dat weet Ik wel en jullie
hoeven je daar dan ook niet druk om te maken!'
[16] Daarmee waren Mijn oude leerlingen dan ook tevreden; alleenjudas Iskariot
wilde nog iets opmerken. [17] Maar onze Thomas viel hem direct in de rede en zei:
'De Heer heeft gesproken en daarna moeten wij pas spreken wanneer Hij het ons
vraagt, anders moeten wij alleen maar zwijgen en luisteren!'
[18] J udas Iskariot zei: 'Waarom spreken de anderen dan, die Hij daar toch ook niet
om gevraagd heeft?'
[19] Thomas zei: 'Dat gaat ons allebei weer niets aan; want wij kunnen niet weten
of zij niet innerlijk door de Heer daartoe uitgenodigd zijn. Want in aanwezigheid
van de Heer gebeurt er niets helemaal zonder Zijn wil, aangezien Hij ook de Heer
van onze gedachten, wensen en begeerten is en voor altijd zal blijven. Maar het zal
niet goed gaan met degene die geen acht slaat op de stem en de wil van de Heer in
zijn eigen hart, als hij die wel hoort, maar zich er niet naar richt. Zo denk ik erover,
maar ook dat heeft de Heer in mijn hart gelegd; want wij mensen kunnen vanuit
ons eigen wezen niets denken en zeggen wat werkelijk goed is.' [20] Daarop zei
judas Iskariot niets meer en keek samen met ons naar de tamelijk kale omgeving,
die echter door de toestroom van talrijke mensen nu toch heel levendig was en
daarom, als op een heldere ochtend, steeds heel verkwikkend was om te zien.
Hoofdstuk 198: De Heer en de Arabische rovers
[1] Over onze heuvel liep echter ook een voetpad vanaf een hoger gebergte, waar
Arabieren woonden; zij gebruikten het om naar Essea te gaan en vandaar ook
verder. Deze Arabieren leefden echter voor het grootste deel van een soort roof
Sinds lange tijd hadden zij al een soort recht, volgens welk zij van de reizigers een
schatting mochten eisen en als een reiziger niet .goedschiks aan die eis voldeed,
werd hem ook geweld aangedaan.
406
[2] Toen wij zo heel argeloos de taferelen van de ochtend bekeken, kwamen er van
het gebergte ongeveer twintig van de eerdergenoemde berg arabieren langs het
voetpad naar ons toe, bleven staan, en vroegen ons op een niet al te vriendelijke
toon of wij aan iemand van hun stam al de gebruikelijke schatting betaald hadden.
[3] Ik zei: 'Tot nu toe nog niet en wij zullen dat ook nu of later niet doen, en wel
om de volgende redenen: ten eerste dragen wij nooit geld of andere aardse schatten
bij ons, -ten tweede hebben jullie niet het recht om van ons of ook van andere
vreemdelingen een schatting te verlangen! Want er staat geschreven: 'J e zult je
naaste niet aandoen, waarvan jij niet wilt dat hij het jou zou aandoen!' -en tenslotte
zijn wij zeer machtige wezens, die dergelijke onbeschaamde afpersers wegsturen
en in staat zijn hen op gevoelige wijze te tuchtigen. Daarom geef Ik jullie de raad
om direct te verdwijnen en van geen enkele reiziger een schatting te verlangen,
behalve door het hun te vragen. Als jullie gevolg geven aan wat Ik je nu aanraad,
dan zullen jullie daar goed aan doen; in het andere geval zal het jullie slecht
vergaan!'. [4] Toen de Arabieren dat van Mij hoorden, stonden enkelen van hen
versteld en zeiden: 'Dat gebeurt maar zelden, dat vreemdelingen, die ons goed
bewapend voor zich zien staan, ons met dergelijke woorden tegemoet treden! En
deze dertien mannen zouden dat beslist ook niet gedaan hebben, als zij niet op een
of andere buitengewone geheime kracht konden rekenen! Het zal ons dus geraden
zijn om ons niet verder met deze mensen in te laten!
[5] De ene helft was het daar mee eens; maar de andere zei: 'ja, als wij ons altijd
door dergelijke dreigementen laten afschrikken, kunnen wij ons aloude recht wel
direct opgeven en tot bedelen overgaan. Als deze vreemdelingen inderdaad geen
geld of andere schatten bij zich dragen, zijn ze zonder meer vrij; maar als ze toch
iets bij zich hebben, zullen ze ons ook de verlangde schatting moeten betalen.
Laten wij hen dus onderzoeken en kijken of zij hier helemaal zonder enig geld of
andere schatten zijn!' [6] Hierop kwamen ze heel dicht bij Mij staan, en n van
hen probeerde Mij ook met zijn hand aan te raken. Zodra hij echter Mijn kleed
aanraakte, schoot er vuur uit de aarde en zijn hand verbrandde. Toen schrokken
alle anderen zo, dat ze direct voor Mij neervielen en Mij om genade smeekten.
[7] Maar Ik zei: 'Ik heb jullie van tevoren gezegd wat diegene te wachten zou staan
die ons geweld zou aandoen! En van jullie heeft het geprobeerd en heeft zijn loon
reeds ontvangen; als ook jullie anderen hetzelfde loon willen ontvangen, doe ons
dan ook geweld aan!' [8] Allemaal schreeuwden ze: 'O nee, o nee, dat zullen wij
nooit doen, niet aan jullie, op god gelijkende wezens, en ook nooit meer aan
iemand anders, en wij zullen ons houden aan wat U ons aangeraden hebt; maar laat
ons nu in vrede verder gaan en laat ons geen kwaad meer overkomen!'
[9] Daarop antwoordde Ik: 'Sta dan op en zeg ook tegen jullie metgezellen wat Ik
jullie gezegd heb!'
[10] Degene wiens hand verbrand was huilde echter van pijn en smeekte Mij de
pijn van hem weg te nemen; want hij geloofde dat Ik ook dat kon doen.
[11] Maar Ik zei: 'Dat kan Ik zeker; maar omdat jij de ergste van jouw bende bent,
moet je nu ook het loon dragen dat jij allang hebt verdiend! Maar wanneer jij je
leven ooit volledig zult beteren, zal ook jouw pijn ophouden. Beneden in Essea zul
je echter een bron vinden; ga daarheen en dompel je hand in het water, dan zal je
407
pijn verzacht worden!' [12] Daarop stonden deze berg arabieren op en haastten zich
naar Essea. Die met de verbrande hand haastte zich nog het meest om snel bij de
bron te komen, die zich juist voor de herberg bevond waar wij verbleven, en hij
vroeg de wachter van de bron om water daaruit. Deze gaf hem tegen een kleine
vergoeding een grote bak met zuiver water, waar hij direct zijn hand in stak;
onmiddellijk voelde hij de ondraaglijke pijn aanzienlijk verminderen, en hij prees
Mij omdat Ik zijn pijn verzacht had.
[13] Er kwamen nu enkele mensen uit de herberg, die van de Arabieren hoorden
wat hun op die heuvel overkomen was. Zodoende vernamen de gasten van de
herberg waar Ik vroeg in de ochtend heengegaan was; en allen, samen met de
waard, gingen dan ook direct de heuvel op, en bij Mij gekomen gaven zij uiting
aan hun grote vreugde omdat zij Mij hadden teruggevonden. De overste van de
Essenen vertelde Mij wat hij allemaal met de Arabier met de verbrande hand
besproken had en zei Mij ook hoe deze Mij geprezen had omdat zijn pijn door het
water van de bron verzacht was. [14] Maar Ik zei: 'Kijk, dat was een heel goede les
voor die bevoorrechte rovers van deze streek, waar een vreemdeling nauwelijks
doorheen kon trekken zonder van een derde van zijn bezit beroofd te worden!
Dezen zullen nu ook aan hun kornuiten, die langs de verschillende wegen op
vreemdelingen loeren om hun een schatting op te leggen en hun die vervolgens in
ruime mate onbarmhartig af te nemen, meedelen wat hun hier is overkomen; die
gezellen: zullen zeker ook van hun bezigheid afzien en de vreemdelingen niet meer
zo lastig vallen als sinds lange tijd het geval is geweest.
[15] J ullie moeten er in het vervolg ook voor zorgen dat dit oude misbruik aan
banden wordt gelegd. Want na Mij zou het onder de mensen net zo moeten worden
als het in de tijd van de eerste mensen op aarde was: ze moeten als ware broeders
vrij kunnen rondwandelen op het land dat van hen is en moeten elkaar overal met
de ware liefde tegemoet treden en in noodgevallen naar vermogen ondersteunen;
maar elkaar over en weer door allerlei beroerdigheid in de rechtmatige vrijheid
beperken, is niet hemels meer, maar hels! Hoe meer beperkingen er in de
gerechtvaardigde vrijheid van reizen door hebzuchtige en heerszuchtige mensen
zal voorkomen, des te meer hel en des te minder hemel zal er onder de mensen
heersen. [16] Maar wie remt de juiste vrijheid van reizen van de mensen die voor
de hogere ontwikkeling van de ziel zo noodzakelijk is? In de eerste plaats de
zogenaamde machthebbers, wier macht uit veile huurlingen bestaat. Zij staan rijke
mensen weliswaar toe om te reizen, maar verlangen daar een afkoopsom voor en
geven hem dan een kaart waarmee hij een bepaalde tijd mag reizen, waarna hij een
nieuwe moet kopen als hij nog langer wil rondreizen. In deze tijd is het helaas niet
anders mogelijk, omdat de blinde mensen zich allang volledig van God hebben
afgekeerd en dus ook van alles wat des hemels is, en zich in de slavernij van
zonden en hel begeven hebben. -Maar zoals het nu is, moet het onder de goede
mensen niet blijven.
[17] De tweede en nog hardnekkiger groep van lieden die de juiste vrijheid van
reizen van de mensen beperken zijn de verschillende priesters, heidense en joodse,
welke laatste in deze tijd volledig gelijk staan met de heidenen. Voor hen is de
vrijheid van reizen van hun gelovigen een gruwel, omdat de mensen door te reizen
408
te veel ervaringen zouden opdoen en niet meer zouden geloven in de bedriegerijen
in hun eigen land, wat op den duur een slechte invloed zou hebben op de
inkomsten van deze volksbedriegers en wereldse leeglopers.
[18] Maar om die vrijheid van reizen van de mensen zoveel mogelijk in te perken
verlenen de genoemde priesters, met stilzwijgende instemming van de huidige
wereldregenten, tegen een bepaalde vergoeding aan sommige ruwe mensen de
bevoegdheid om reizigers aan te houden, om een zodanige schatting van hen te
verlangen dat het verder reizen hun ofwel sterk bemoeilijkt ofwel helemaal
onmogelijk wordt. [19] En kijk, dat is dan reeds de volmaakte hel onder de
mensen! Want daardoor ontstaan er dikwijls de meest woeste gevechten en moord
en doodslag. Omdat de reizigers van tevoren wel weten wat hun op de ene of de
andere weg of in een bepaalde streek kan overkomen, reizen ze met grote aantallen
tegelijk in karavanen en stellen zich hardnekkig teweer tegen zulke rovers, die met
name in deze streek sterk vertegenwoordigd zijn. De gevolgen van dergelijke
gevechten ken je maar al te goed en het is daarom helemaal niet nodig die nader te
beschrijven. Geloof jij soms dat zoiets in Gods wil besloten zou kunnen zijn?
[20] Weliswaar zouden de mensen tenslotte allemaal beginnen te reizen, als de
vrijheid van reizen geen wijze beperkingen zou kennen en dan zou het bebouwen
van de aardbodem, wat noodzakelijk is voor het fysieke leven van de mensen,
grote schade ondervinden. Maar kijk, daar wordt door God wel voor gezorgd, die
de mensen net als de bijen verschillende talenten heeft gegeven!'
Hoofdstuk 199: Over het doel en het nut van reizen
[1] (De Heer:) , Als je naar de bijen kijkt, zul je verschillende soorten onder hen
aantreffen. Ten eerste is er de bijenkoningin, die het hoofd van de huiselijke orde
is, vervolgens zijn er werkbijen, die binnenshuis werken, en verder zijn er
verzamelbijen, die ijverig reizen moeten maken om honing en was te verzamelen;
de honing voor de voeding en de was voor het bouwen van cellen. Kijk, zo zijn er
ook mensen die de huiselijke arbeidszin aangeboren is en zij zijn daarom helemaal
niet reislustig. Als alle mensen die eigenschap zouden hebben, zouden ze maar al
te gauw helemaal verkommeren en net als dieren verwilderen in hun aloude zeden
en gewoonten. [2] Daarom zijn er zelfs in een kleine gemeenschap ook steeds
mensen die een grote drang tot reizen hebben. Zij doen op hun reizen allerlei goede
en vaak ook bittere ervaringen op; rijkelijk daarvan voorzien komen ze weer thuis
en brengen voor hun verwanten allerlei geestelijke honing en was mee, en worden
zo tot leraren en bevorderaars van alle cultuur in hun geboorteland, wat beslist een
heel goede zaak is.
[3] Maar wanneer de mensen die God uitgekozen heeft om de hele wereld rond te
trekken om voor de mensen thuis allerlei schatten te verzamelen te sterk in hun
vrijheid om te reizen belemmerd worden, dan gebeurt dat beslist tegen Gods wil in
en is dat dus slecht en behoort tot de hel. [4] Wat zou men van Mij Zelfzeggen, als
Ik niet naar de mensen toe zou reizen in vele verschillende plaatsen? Zou het hun
schuld zijn als er geen levenslicht onder hen zou komen? [5] Maar Ik heb Zelf
gezegd en zeg nog steeds tegen al Mijn leerlingen: 'Ga uit over de hele wereld naar
409
alle volkeren en verkondig hun het evangelie!' En als Ik dat zeg, kan Ik toch
onmogelijk billijken dat de gerechtvaardigde vrijheid van reizen van de mensen op
kwalijke wijze wordt beperkt, maar dan kan Ik die alleen maar tonen in het licht,
waarin Ik die zie! Want bij een algehele inperking van de gerechtvaardigde
vrijheid van reizen is het immers zo goed als onmogelijk om Mijn leer te
verspreiden, en daarom zal Ik ook iedereen weten te tuchtigen, die daarin in strijd
met Mijn wil handelt.
[6] Nemen jullie Essenen dan ook van nu af aan jullie taak op je voor dit doel en
zie erop toe dat de straten en wegen vrij worden, dan zal Ik jullie daarvoor des te
meer zegenen en jullie macht tegen alle boze geesten geven, en dan zal er moeten
gebeuren wat jullie in Mijn naam zullen willen!
[7] Vraag je eens af of een mens, aan wie het verboden is te zoeken, ooit iets kan
vinden! Zoeken, vragen en aankloppen aan de deur van de naaste moet ieder mens
volkomen vrij gelaten worden. -Onthoud dit goed, wat Ik jullie nu bij het opgaan
van de zon heb gezegd en getoond, en handel ernaar!'
[8] De overste zei: '0 Heer en Meester! Wij zullen doen wat er maar in ons
vermogen ligt en zal liggen, en wilt U dat door Uw genade nog voor alle tijden in
ons vergroten! Wij hebben dat oude misbruik, in het bijzonder in deze streek, al
lange tijd met de grootste afkeuring bekeken en zijn dat ook voorzover mogelijk
tegengegaan. Maar dat heeft steeds weinig opgeleverd; want het werd ons al snel
duidelijk dat nit zozeer Rome als wel J eruzalem met Herodes en de
tempeldienaren daar achter zit, wie wij een doorn in het oog waren. Zij hebben
steeds hun geheime boden naar deze Arabieren gestuurd en hebben hun
vergunningen weten te verschaffen om te roven, en tenslotte moesten wij er zelfs
voor de vorm mee instemmen om niet zelf in gevaar te komen.
[9] Maar omdat wij nu weten wat Uw wil is, zullen wij van nu af aan tegen deze
oude praktijken beslist heel krachtig optreden en al die vele wegen zullen beslist
van deze rovers gezuiverd worden. Maar op vele andere plaatsen, waar wij niet
komen en waar voorzover wij weten de tempel dienaren nog veel erger tekeer
gaan, zult U, o Heer en Meester, wel zorgen dat er met de grootste vastberadenheid
tegen hen opgetreden wordt!' [10] Ik zei: 'Daar is al uitgebreid voor gezorgd en in
de toekomst zal daar nog meer voor gezorgd worden, wanneer dat nodig is!
[11] Iedereen, die in Mijn naam over de hele wereld zal reizen om de volkeren
Mijn leer even zuiver te verkondigen als hij die van Mij vernomen heeft, zal veilig
over alle wegen en straten reizen en door geen enkele straatrover aangevallen
worden. Hij zal over slangen, salamanders en schorpioenen kunnen lopen en zij
zullen hem niet kunnen schaden; en als iemand vergif door zijn eten of drinken zal
mengen, zal het zijn lichaam en bloed geen nadeel berokkenen. En mocht hij in
hele troepen wolven, leeuwen, tijgers, panters, hyena's, beren en everzwijnen
terechtkomen, dan zullen deze boze dieren hem niet alleen geen enkel kwaad doen,
maar hem in geval van nood van dienst zijn; want een mens die van Gods geest
vervuld is, is ook heer over de grimmigheid en toorn van boosaardige dieren, zoals
hij ook heer over alle elementen is, als hij het geloof daarvoor zonder enige twijfel
in zijn hart en ook in zijn ziel draagt. [12] Maar in de loop van de tijd zullen er ook
heel veel valse profeten in Mijn naam naar de vreemde volkeren in alle landen van
410
de wereld reizen -weliswaar naar de schijn om Mijn leer onder hen te verspreiden,
maar in feite alleen maar om van de vreemde volkeren vele aardse goederen te
verkrijgen, en om die reden zullen zij Mijn leer ook z draaien en veranderen, dat
die voor hun winstbejag het beste zal passen.
[13] Welnu, dergelijke boden zullen niet hoeven te rekenen op de hulp, zoals Ik die
hier aan jullie beloofd heb! Want wie niet alleen voor Mij en voor de waarachtige
verspreiding van Gods rijk op aarde onder de mensen zal werken, maar alleen voor
zichzelf en zijn wereld, zal nooit door Mij erkend worden en van Mij ook geen
bescherming of loon kunnen verwachten; die mag zijn bescherming, zijn hulp en
zijn loon in zichzelf en in zijn wereld zoeken!
[14] En ook al roept hij in zijn nood tot Mij: 'Heer, Heer, help mij in mijn grote
nood!', dan zal hem als antwoord in zijn hart en geweten gelegd worden: 'Waarom
roep jij, wereldling, Mij om hulp?! Ik ken je niet en heb jou ook nog nooit erkend;
want jij bent op jezelf, zonder enig geloof in Mij en alleen vanwege werelds gewin,
zogenaamd in Mijn naam als een valse leraar over de hele wereld gereisd. Help
jezelf maar, nu je in nood en ellende zit; want Ik ben je geen hulp verschuldigd,
aangezien je voor Mij ook niets gedaan hebt. J e bent er namelijk noch vrijwillig op
uitgegaan, gedreven door het geloof in Mij, noch door de ware liefde voor het
zieleheil van de mensen, maar alleen ten behoeve van jouw eigen aardse welzijn!
En nog minder ben jij daar ooit door Mij toe geroepen of uitgenodigd! J e hebt je
ter wille van jezelf in gevaar begeven; help jezelf nu dan ook, of misschien kunnen
zij jou helpen, die jou gestuurd hebben!'
[15] Weliswaar zullen in de toekomst ook Mijn ware leerlingen met de wereldse
mensen en van de kant van de vele valse profeten en leraren die zogenaamd in
Mijn naam optreden, veellast hebben en veel vervolging moeten doorstaan omwille
van Mijn ware naam, maar zij zullen daarbij steeds op Mijn hulp en op Mijn
speciale bescherming en beloning kunnen rekenen, -maar de wereld en haar
profeten nooit! Zij zullen zichzelf alleen met het zwaard in de hand kunnen
beschermen en tegen gevaren kunnen beveiligen; maar uiteindelijk zal het zo zijn:
wie met het zwaard omgaat, zal ook door het zwaard te gronde gaan!'
Hoofdstuk 200: Het onderwijzen van leraren
[1] (De Heer:) 'En zie, zo heeft nu Degene aan wie alle macht in hemel en op aarde
van eeuwigheid uit Hemzelf gegeven is, tot jou en jullie allen, die hier aanwezig
zijn, gesproken, en daarom kunnen jullie ook geloven dat Ik alles wat Ik jullie
beloofd heb ook zal doen; jullie hoeven je dus nergens anders zorgen over te
maken dan dat jullie Mijn leer net zo zuiver aan de volkeren doorgeven als jullie
die van Mij vernomen hebben!
[2] Ik heb jullie de leer en de macht om in Mijn naam wonderen te doen om nit
gegeven, en zo moeten jullie dat alles ook om nit aan de volkeren geven! Maar als
de mensen jullie ter wille van Mijn naam zullen liefhebben en jullie in alle
vriendelijkheid willen dienen, dan mogen jullie die vriendelijkheid ook wel
aannemen zoals dat door Mozes is toegestaan; want wie de liefde door de liefde
dient en zo Gods ware altaar op aarde dient, mag ook van het altaar leven!
411
[3] Wanneer iemand uit ware liefde een door Mij geroepen leraar, knecht en
profeet iets goeds zal doen, zal Ik dat ook aannemen alsof hij het Mij had gedaan,
en hij zal het loon van een profeet ontvangen. Want zelfs degenen die in hun
onschuld en in de blindheid, waar ze zelf geen schuld aan hebben, de valse leraren
en profeten offers brengen, vergoed Ik het rijkelijk, omdat zij geloven dat ze God
daardoor behagen; zo zal Ik het des te rijkelijker aan die mensen vergoeden, die uit
ware liefde voor Mij iets goeds bewezen hebben aan degenen die Ik naar hen
toegestuurd en voor hen opgewekt heb. .
[4] In de toekomst kunnen jullie daarom ook zeggen tegen degenen die troost en
hulp bij jullie gevonden hebben en naar oude zede en gewoonte aan jullie zullen
vragen wat voor offer zij daarvoor moeten.betalen: Wij hebben dat gedaan vanuit
Gods liefde, die ons een dergelijke macht die genade om niet verleend heeft! Als
jullie nu ook de liefde van God !n je hebben, die jullie door ons hebben leren
kennen, doe dan wat deze liefde jullie gebiedt; want er zijn vele armen om ons
heen, die jullie liefde nodig hebben! Maar voor hetgeen wij in naam van de Heer
voor jullie hebben gedaan bestaat geen tarief meer zoals vroeger, maar vanaf nu tot
aan het einde der tijden doen wij dat voor niets; want ook wij hebben die uiterst
kostbare genade om niet van God ontvangen voor het heil van ieder mens die
werkelijk gelooft in de God die wij verkondigen, zich aan Zijn geboden houdt,
Hem boven alles liefheeft en zijn naaste als zichzelf ,
[5] Wanneer de mensen dan vrijwillig het een of ander voor jullie doen of geven,
dan kunnen jullie dat ook zonder bezwaar in alle liefde en vriendelijkheid
aannemen. Maar van de armen moeten jullie ook onder deze voorwaarde niets
aannemen, maar jullie moeten hen bovendien nog in alle liefde en vriendelijkheid
ondersteunen, zodat zij zich volledig bewust worden van Gods eeuwige liefde en
vriendelijkheid. [6] Nu heb Ik met name aan jullie Essenen bekend gemaakt hoe
het in de toekomst met alles gesteld moet zijn en ook zal zijn, en wat Mijn echte
leerlingen moeten doen en kunnen verwachten, en nu kunnen wij deze heuvel dan
ook verlaten en ons naar beneden naar de herberg begeven, waar het ochtendmaal
al klaar staat. Daarna zullen wij pas beginnen aan het werk, ter wille waarvan jullie
Mij in het volste geloof gevraagd hebben om naar jullie toe te komen.
[7] Wat Ik hier echter tegen jullie gezegd heb, houd dat voorlopig voor jezelf,
aangezien Ik het ook zonder vreemde getuigen op deze eenzame heuvel aan jullie
heb toevertrouwd; maar degenen die in jullie voetsporen zullen treden, moeten
jullie hiervan volledig op de hoogte stellen! Want als iemand niet weet hoe hij zijn
ambt moet vervullen en er niet van op de hoogte is wat het ambt inhoudt, hoe zal
hij het dan uitoefenen? Daarom moet iedereen die Mijn ambt op aarde onder de
mensen wil uitoefenen, daar goed in thuis zijn en zelf werkelijk geheel en al van
alles overtuigd zijn, anders is en blijft hij een dode en blinde leraar!
[8] Want een leraar die in Mijn naam waarachtig en overtuigd onderricht, heeft
meer nodig dan kennis om de Schrift te lezen en die vervolgens aan andere mensen
voor te lezen. Ik zeg jullie: de letter is dood en ook degene die hem alleen maar
leest terwijl hij hem zelf niet begrijpt en er dus ook niet naar handelt, opdat hij in
de geest zal ontwaken en tot het leven komt; de geest alleen maakt levend en geeft
het juiste begrip en de daadkracht.
412
[9] Zoals jullie nu door God onderricht zijn, moet in de hele verdere toekomst ook
iedere ware leraar eerst door God onderricht zijn, voordat hij een goddelijk ambt
op zich neemt; want als een mens in wat voor vak dan ook een goede arbeider wil
worden op het niveau van een meester , moet hij dat toch eerst wel van een meester
in dat vak leren. Bij dit vak echter, waar het om het belangrijkste en heiligste van
ieder mens gaat, ben Ik alleen de Meester. Wie dus de mensen daarin met het juiste
resultaat wil onderwijzen, moet dat dan ook eerst van Mij leren!
[10] Daarom zei Ik tegen jullie dat degenen die in jullie voetsporen zullen treden
en het ambt dat Ik jullie nu toevertrouw zullen voortzetten, goed onderwezen
moeten zijn in al die dingen die Ik jullie nu hier heb toevertrouwd. Voor de andere
mensen is het echter genoeg dat ze werkelijk in Mij geloven, Mij boven alles
liefhebben en de naaste als zichzelf Want dat omvat alles van Mozes, de wet en
alle profeten; en het resultaat daarvan is het eeuwige leven en in het
tegenovergestelde geval de eeuwige dood, waaruit een ziel nauwelijks tot het leven
zal ontwaken.'
[11] Nu zei de overste nog: 'O Heer en Meester, wij hebben allemaal Uw zeer
belangrijke levenswoorden gehoord, begrepen en ook innig ter harte genomen;
alleen n ding is althans mij tot nu toe nog niet helemaal duidelijk. Wat wij in het
ambt dat U ons toevertrouwt moeten doen en in acht nemen hebben wij van U, de
enig ware Meester, nu goed gehoord en geleerd; maar hoe zullen diegenen dat
kunnen, die later ons ambt op zich zullen nemen, aangezien U toch zeker niet altijd
persoonlijk onder ons zult zijn, zoals dat nu gelukkigerwijs voor ons het geval is?'
[12] Ik zei, terwijl wij de heuvel reeds afliepen: 'J ullie hebben zelf nog lang niet
alles van Mij geleerd wat jullie nodig hebben om het ambt dat Ik jullie
toevertrouwd heb helemaal goed uit te kunnen oefenen, en toch zullen jullie
binnenkort zonder Mijn persoonlijke aanwezigheid al het resterende van Mij leren!
Want ook al ben Ik niet lichamelijk als persoon aanwezig zoals nu, dan ben Ik dat
echter wel in de geest van Mijn liefde, wijsheid, macht en kracht; en deze geest zal
jullie altijd leren wat jullie moeten doen en spreken. Hij zal jullie de woorden die
jullie moeten spreken, in je hart en in je mond leggen. [13] En net zoals jullie op
die manier door Mijn geest in alle wijsheid uit God onderricht zullen worden,
zullen ook jullie echte opvolgers zonder tussenkomst van Mijn lichamelijke
persoonlijkheid in alles onderricht worden. Want waarlijk Ik zeg jullie: waar Ik nu
spreek en werk, spreekt en werkt ook alleen Mijn geest, die God is als de Vader in
eeuwigheid, en niet Mijn lichamelijke persoon, die eerst ontbonden moet worden
om geheel en al in de heerlijkheid van de Vader binnen te gaan.
[14] En als je dat nu weet, zul je nu ook wel begrijpen hoe een mens ten behoeve
van het eeuwige leven altijd door Mij onderricht kan en zal worden, ook zonder
deze lichamelijke persoonlijkheid van Mij!'
Hoofdstuk 201: De genezing van de zieken van de overste der Essenen
[1] Toen de overste dat van Mij gehoord had, bedankte hij Mij van ganser harte;
want daardoor was er een zware steen van hem afgevallen. Terwijl wij dit
belangrijke gesprek met elkaar voerden, bereikten wij ook onze herberg, waar
413
reeds een rijkelijk en welbereid ochtendmaal op ons wachtte. Wij gingen dan ook
direct aan de grote voor ons gedekte tafel zitten, die vol stond met voedsel en
dranken. Ik dankte, zegende de spijzen en de wijn, en vervolgens namen wij in een
opgewekte stemming het ochtendmaal met mate tot ons, waarover de waard en zijn
vrouw, die het maal voor ons bereid had, zich erg verheugden.
[2] Ook enkelen van de voornaamste Essenen, met de overste aan het hoofd, zaten
aan onze tafel en aten en dronken met veel genoegen en blijdschap, hetgeen enkele
vreemdelingen, die aan andere tafels ook zaten te ontbijten, zodanig opviel dat ze
onder elkaar ( de vreemdelingen) zeiden: 'Daar moet wel iets heel bijzonders aan
de hand zijn, omdat die zeer hoge heilanden, die er anders zo ernstig uitzien, nu zo
opgewekt zijn als niemand hen ooit gezien heeft!'
[3] Deze woorden had de overste echter goed gehoord en hij zei tegen de
vreemdelingen: 'Luister, jullie, die nu zulke beschouwingen aan ons wijden! Het is
voldoende als sterfelijke.mensen, die de dood voor ogen hebben, met treurige en
ernstige gezichten op aarde rondlopen en daardoor te kennen geven dat zij
vrienden van het leven en niet van de dood zijn. Maar als een sterfelijk mens, zoals
wij dat ook waren, van de dood tot het leven is doorgedrongen en het kleed van de
algehele onsterfelijkheid heeft aangetrokken, dan kan hij ook op aarde al vol
vreugde en opgewektheid zijn, alsof hij al in Gods hemelen was; maar jullie zullen
dat nu natuurlijk nog niet inzien en begrijpen. Maar ook voor jullie kan de tijd
komen, dat jullie dat zullen inzien en begrijpen!'
[4] Daarop zeiden de vreemdelingen niets meer, en wij aten en dronken verder .
[5] Toen wij het maal beindigd hadden, kwam de jonge Arabier uit Egypte, die 's
avonds door Mij genezen was, samen met nog enkele anderen, die verlamd en erg
kreupel waren. Hij liep op Mij toe en vroeg Mij of Ik ook hen zou willen genezen;
want, zo vertelde hij, zij waren ook uit zijn streek en waren zichzelf en hun
medemensen tot last, wat hun heel veel verdriet deed, omdat zij in hun ellendige
toestand voor niemand iets goeds konden doen en zich voortdurend moesten laten
helpen en onderhouden door degenen die medelijden met hen hadden.
[6] Ik zei tegen de Arabier: 'Ik heb je weliswaar gezegd dat jij en ook degenen die
gisteren bij jou waren tegenover de vreemdelingen niet moesten spreken over wat
Ik aan jou heb gedaan. Nu heb je dat in het algemeen wel in acht genomen en hebt
uit barmhartigheid alleen aan deze paar zieken verteld, waar en hoe jij zelf
geholpen bent; nu heb jij hen meegenomen en in hun plaats zelf het verzoek
gedaan, wat Mij over jouw hart een goed getuigenis geeft, en daarom zal jouw
terecht verzoek bij Mij ook niet onverhoord blijven! Want de juiste, zuivere en
onbaatzuchtige liefde en erbarming van een mens voor zijn lijdende broeders zal
ook bij Mij altijd liefde, erbarming en verhoring vinden; er staat immers
geschreven: 'God verhoort het gebed van een goed, rein, gelovig en vroom hart te
allen tijde.' [7] Maar opdat jullie in de toekomst, als jullie zullen geloven wat de
Essenen jullie zullen leren, ook bij hen hulp kunnen krijgen, heb Ik ook hun de
macht en kracht verleend om de kwalen in Mijn naam net zo te kunnen genezen als
Ik jou gisteravond genezen heb; en nu moet de overste de lammen en kreupelen de
handen opleggen, dan zullen zij geholpen zijn!' [8] Toen de overste dat van Mij
hoorde, vroeg hij Mij om deze keer toch Zelf de gebrekkigen te helpen; want voor
414
zo'n werk voelde hij zich nog veel te onwaardig en in zijn gemoed ook nog te
machteloos. [9] Ik zei: 'Doe nu maar zoals Ik gezegd heb! Want een echte leerling
moet immers steeds onder de ogen van de meester aan een werk beginnen, zodat de
meester, als de leerling iets niet lukt, hem op de tekortkomingen en de reden van
het mislukken kan wijzen. Want geen enkele leerling is net zo volmaakt als zijn
meester; maar als hij door zijn vlijt en ijver als zijn meester zal zijn, zal hem ook,
net als de meester, niets meer mislukken. Doe nu dus maar wat Ik gezegd heb, dan
zal alles wel terechtkomen en helemaal goed gaan!'
[10] Toen pas vermande de overste zich en zei: 'O Heer en Meester, dan geschiede
nu en altijd enkel en alleen Uw wil!' Na deze woorden stond hij op, ging met grote
bewogenheid tussen de gebrekkigen staan en zei: 'In naam van Degene die als
enige almachtig, meer dan heilig en eindeloos goed, liefdevol en barmhartig is, leg
ik jullie mijn zwakke handen op, en moge de grote Heer en Meester jullie daardoor
helpen!, [11] Toen de overste onder het zeggen van deze spreuk, die al Mijn
leerlingen bij het genezen van zieken naderhand ook gebruikten, de kreupelen de
handen oplegde, werd ieder van hen ogenblikkelijk z genezen, alsof hem nooit
iets gemankeerd had.
[12] Alleen n van hen, die door een val beide onderarmen verloren had en tevens
aan zijn voeten verlamd was, werd wat dat laatste betreft weliswaar genezen, maar
hij kreeg niet zijn armen terug en hij zei tegen de overste: ' Aangezien je mij door
de wil van die enig almachtige Heer al van mijn andere kwalen bevrijd hebt, geloof
ik nu ook vast en zeker dat je mij ook mijn verloren handen kunt geven!'
[13] De overste zei, enigszins verlegen: 'J a, mijn vriend, dat zal de Heer en
Meester zelf wel kunnen, aangezien Zijn macht uit het niets werelden in het leven
kan roepen -maar ik ben maar een zwakke leerling en kan dat niet; want er is een
groot verschil tussen genezen en scheppen. [14] Wanneer een plant in de tuin
verwelkt en er ziek bij staat, kan men hem water geven, dan zal hij weer fris en
gezond worden; en dat heet genezen. Maar als er in de tuin geen enkel plantje staat,
heeft het besproeien van de kale grond geen enkele zin; want wij mensen kunnen
zelfs met de beste wil en met het sterkste geloof zelfs het kleinste mosplantje niet
in het leven roepen. Dat kan alleen maar Gods almachtige wil!
[15] J ij, vriend, zult nu dan ook duidelijk inzien dat ik als mens door de genade van
de Heer en Meester wel jouw nog bestaande, zij het ook verlamde ledematen kon
genezen -maar jouw geheel en al verloren gegane armen kan ik niet weer opnieuw
scheppen!' [16] Dat zag de man zonder armen wel in, maar toch zei hij tegen de
overste: 'Als die grote Heer en Meester jou zoveel macht verleend heeft om zulke
kreupelen, zoals wij eerst waren, doorjouw woord en door het opleggen van jouw
handen plotseling en wonderbaarlijk te genezen, wat eigenlijk toch ook
overeenkomt met een volledig nieuw scheppen, dan zou het toch ook mogelijk zijn
om mij mijn verloren gegane handen terug te geven; dat zou waarschijnlijk voor
jou en die Meester net zo goed mogelijk zijn als het heel plotseling genezen van
onze verlamde en geheel en al kreupel geworden ledematen, zintuigen en zieke
ingewanden! Want kijk, ik voel mijn beide verloren gegane handen nog steeds
alsof ik ze nog had, en zelfs voel ik af en toe nog als het ware een brandende pijn
415
in mijn beide verloren gegane armen; en zodoende geloof ik dat mijn ziel de
handen niet kwijtgeraakt is, ook al heeft mijn lichaam ze verloren.
[17] Verder ben ik van mening dat door de macht van een ware en almachtige God
ook een verloren gegaan lichaamsdeel aan een mens teruggegeven zou kunnen
worden, net zoals een olifant zijn afgeworpen tanden terugkrijgt, het hert zijn
gewei, de krab zijn scharen en zelfs wij mensen onze afgeschoren haren en
afgeknipte nagels. Daarbij zou het toch immers alleen maar aankomen op de wil
van God, op het juiste geloof van een echte leerling van God en op de zieke!'
[18] Na deze zeer betekenisvolle woorden van de man zonder handen, die een
uitgeweken jood was, wist de overste niet wat hij op dat moment moest doen.
Moest hij de man zonder handen nog een keer in zeer vast geloof de handen
opleggen, of moest hij eerst met Mij overleggen, of en hoe het verlangen van de
man zonder handen eventueel ingewilligd zou kunnen worden? Hij gaf de voorkeur
aan het tweede en kwam met deze kwestie naar Mij toe.
[19] En Ik zei tegen hem: 'Zie eens hoe goed het was dat jij onder Mijn ogen een
eerste werk gedaan hebt en daarbij op een klein gebrek aan geloof en vertrouwen
in Gods liefde, wijsheid en kracht gestoten bent! Als jij zonder te twijfelen ook het
teruggeven van de armen van de Egyptische jood in je geloof had betrokken, dan
zou hij zijn handen al hebben; maar jij bent daarvoor teruggeschrokken en hield dat
voor onmogelijk, en daarom kreeg die man zijn kwijtgeraakte handen dan ook niet
terug. Maar ga nu en geloof vast, dat bij Mij alle dingen mogelijk zijn; leg hem nog
een keer je handen op, dan zal hij ook zijn handen weer nieuw krijgen!'
[20] Na deze woorden van Mij ging de overste, die Roclus heette, vol vast geloof
nogmaals naar de man zonder handen toe en zei: 'Omdat jij zelf gelooft en als jood
de almacht van de enige ware God kent, geschiede jou in naam van die grote Heer
en Meester, in wie de volheid van Gods geest lichamelijk woont, naar jouw
verlangen en gelooft'
[21] Toen de overste dat over de man zonder handen uitgesproken had, kreeg deze
ook onmiddellijk zijn verloren gegane handen weer terug.
Hoofdstuk 202: De genezing van de armen
[1] Alle joden en heidenen die nu genezen waren bedankten Mij en loofden en
prezen Mij zeer uitbundig! [2] En degene die zijn armen weer teruggekregen had, (
de genezene) zei luid: ' Alle dank, alle lof, alle eer en liefde zij God in den hoge,
die nu aan een mens een dergelijke macht en kracht heeft gegeven! Vele duizenden
verblijven hier rond de grote wonderburcht en hopen op hulp en troost; maar daar
zullen zij niet geholpen worden. Hier is nu de ware wonderburcht, waar iedereen
geholpen kan worden. Dank ook aan de jonge Arabier die ons de weg heeft
getoond naar deze ware wonderburcht van God, de Heer en Meester, en ons langs
deze rechte weg ook hierheen heeft gebracht!
[3] O, als die vele duizenden, die zich nu al maanden lang rond de grote burcht
ophouden vanwege hun hoop op hulp, dat eens wisten -hoe haastig zouden ze dan
die dode burcht verlaten en zich hierheen begeven, waar de grote Heer en Meester
nu Zelf als mens onder de mensen woont en Zijn vrienden eeuwig leven geeft en
416
de kracht om alle ziekten te genezen! Zou het voor die vele lijdenden en
ontroostbaren niet een boodschap zijn die puur uit de hemelen komt, als wij, die
genezen zijn, hun het bericht mogen brengen waar de ware, levende wonderburcht
zich nu bevindt?!' [4] Ik zei: 'omdat jij in jezelf de overtuiging hebt gevonden wie
Ik ben, kun jij er samen met de andere genezenen wel heengaan en voorlopig
alleen aan de armen en hulpbehoevenden onthullen waar zij geholpen kunnen
worden, als zij geloof en een echt vertrouwen bezitten. Maar de rijken, die hun vele
dode kinderen meestal in goed afgesloten kisten hiernaartoe gebracht hebben om
hen weer tot leven te doen wekken, moet je het nog niet vertellen; want er is nog
genoeg tijd om hen te helpen, en eerst zullen zij nog een preek te horen krijgen!'
[5] Toen Ik dat tegen hen die genezen waren gezegd had, bedankten ze Mij
allemaal en haastten zich vervolgens naar het grote, open plein, dat door de grote
burcht en de lange ringmuren werd omgeven en 'Het grote wachtplein' heette. Daar
brachten zij de armen op de hoogte over de ware wonderburcht, wat heel
gemakkelijk voor hen was, omdat dezen een eigen plek toegewezen hadden
gekregen, die het verst van de burcht af lag, en nu dus het dichtst bij de ware
wonderburcht waren.
[6] Toen de genezenen bij hen kwamen en allen ook weldra zagen dat zij genezen
waren, werd hun ook onmiddellijk door al die vele armen en hulpbehoevenden
gevraagd: 'Waar, waar, hoe en wanneer zijn jullie genezen? Nauwelijks een uur
geleden waren jullie zelfs nog de laatsten en achtersten bij ons en wij hebben niet
gezien dat iemand jullie naar de burcht heeft geroepen en je er naartoe gebracht en
binnengelaten heeft! O, breng ons ook naar die plaats van heil!'
[7] Toen zei de jood: 'Geloof en vertrouwen geef alleen de enig ware ne God van
de joden de eer; volg ons, zo goed en zo kwaad jullie kunnen dan zullen jullie
geholpen worden! Want waar wij genezen werden , bevindt zich nu de ware,
levende wonderburcht.' [8] Toen de armen, die met allerlei kwalen, besmettelijke
ziekten en vreselijke uitslag behept waren en de blinden, doven, stommen,
jichtlijders en allerlei verlamden en kreupelen dat hoorden, begonnen ze zo goed ze
konden het plein te verlaten; de blinden en degenen die te ernstig verlamd en te
kreupel waren, werden vanzelfsprekend door hun begeleiders geleid en ook
gedragen, om maar zo snel mogelijk op de plaats des heils te zijn.
[9] Na een uur waren er op het hele grote plein voor de herberg meer dan duizend
gebrekkigen bijeen en onmiddellijk daarna kwam de genezen jood naar ons toe in
de eetzaal om het Mij volontzag mee te delen. [10] Daarop zei Ik tegen de overste
Roclus: 'Ga nu naar buiten, strek je handen in Mijn naam in n keer over hen
allemaal uit, wat even krachtig zal werken als wanneer je ieder afzonderlijk de
handen opgelegd zou hebben -dan zullen ze allemaal genezen worden!'
[11] Roclus deed dat onmiddellijk, en zie, op hetzelfde ogenblik werden allen
genezen! [12] Toen deze grote genezing plaatsvond, ontstond er een gejuich onder
de genezenen waar bijna geen einde aan kwam, en velen drongen naar de overste
toe en zeiden: 'J e bent daar toch nooit toe in staat geweest, hoe komt het datje dat
nu wel kunt?' [13] Roclus zei: 'Mij moetje daar niet om prijzen; want de God van
de joden, de ene en enig ware, heeft dat voor jullie gedaan! Geloof in Hem en prijs
alleen Hem daarvoor!'
417
[14] Toen vroegen allen: 'Waar, waar is deze ene en enig ware God, opdat wij voor
Hem kunnen neerknielen en alleen Hem kunnen aanbidden?!'
[15] Nu kwam Ik naar buiten naar Roclus toe en zei tegen hem: 'Zeg hun dat ze de
God van de joden nu alleen maar in hun hart moeten danken, wat Hij zeker zal
horen, en dat zij nu naar hun herbergen moeten gaan om zich met spijs en drank te
sterken. Pas vanmiddag zullen deze armen Mij zien.'
[16] Toen Roclus dat tegen de genezenen gezegd had, gehoorzaamden zij, stonden
zonder enige moeite op van het plein en gingen direct naar hun herbergen, waar ze
door de herbergiers onder grote verbazing direct uitstekend bediend werden.
[17] De herbergiers konden er gewoon met hun verstand niet bij en zeiden: 'Er
moet een machtiger persoon in deze plaats zijn gekomen; want zo'n genezing is
hier nog nooit voorgekomen!'
Hoofdstuk 203: De poging van de rijken (21.7.1861)
[1] Maar nu merkten ook vele rijken, die hier ook al sinds maanden op hulp
wachtten en daar veel onkosten voor maakten, de vele armen op die geheel en al
genezen waren, en zeiden: 'Waarom zijn jullie armen, die hier door ons
onderhouden worden, eigenlijk eerder geholpen dan wij?'
[2] De armen zeiden: 'Dat weten wij niet! Wij zijn echter niet in de burcht genezen,
maar buiten voor de laatste en onaanzienlijkste herberg van dit dorp, en wij hebben
in de grote wonderburcht dus geen voorrang op jullie gehad! Maar wij geloven dat
de ware wonderburcht zich nu daar in die herberg bevindt. Ga er zelf maar heen en
informeer daar, dan zullen jullie beslist meer te horen krijgen!'
[3] Toen de rijken dat van de armen hadden gehoord, wisten ze niet wat ze op dat
moment moesten doen of ondernemen. Nadat zij een poosje hadden nagedacht
namen ze toch een besluit en een tamelijk groot aantal van hen begaf zich naar
onze herberg en informeerde daar bij het personeel. Maar die verwezen hen naar
ons in de eetzaal. [4] De rijken zeiden evenwel tegen het personeel: 'Luister! Wij
zijn beschaafde en ontwikkelde mensen en kunnen en willen niet direct met de
deur in huis vallen. Laat een van jullie toch naar binnen gaan en ons berichten of
het toegestaan is dat wij nu bij de heilanden binnenkomen, dan zullen wij degene
die een goed bericht brengt ook een goede beloning geven! Want wij weten al
jaren dat men de heilanden van hier, en vooral hun overste, moeilijk te zien en nog
moeilijker te spreken krijgt. Als wij nu onaangekondigd naar hen toe zouden gaan
en de door hen bewoonde kamers zouden binnenkomen, zouden zij ons dat
wellicht kwalijk nemen en dan zouden wij nog langer kunnen wachten voordat wij
bij hen toegelaten worden. Daarom vragen wij jullie, omdat jullie hier in dienst
zijn, om ons van tevoren aan te kondigen en ook, zoals gezegd tegen een goede
beloning, te zorgen dat we bij hen binnen mogen komen.'
[5] En van de dienaren zei: 'De heilanden zijn als tafelgasten bij elkaar in de
eetzaal en daar kan iedereen vrij binnengaan, of hij nu rijk of arm is, en zich iets ter
versterking van zijn lichaam laten geven; want onze wijn is goed, evenals ons
brood en ook onze andere spijzen, en in deze herberg van ons wordt ook nooit van
iemand teveel geld gevraagd. Als de armen onaangekondigd de eetzaal zijn
418
binnengegaan en hun verzoek spoedig verhoord is, waarom moet het jullie,
voorname lieden, dan verkeerd voorkomen om hetzelfde te doen? Ga naar binnen
en doe wat vr jullie de armen ook hebben gedaan.'
[6] Na deze woorden lieten de huisdienaren de rijken staan en gingen aan hun
werk. [7] Toen de rijken zagen dat zij bij zulke onbaatzuchtige dienaren niets
konden bereiken, begonnen ze onder elkaar te loten, wie van hen als eerste de zaal
zou binnengaan. Het viel echter zo uit, dat het lot juist op degene viel die de minste
moed had. [8] Deze begon zich te verontschuldigen en vroeg de anderen om toch
als eerste de zaal binnen te gaan, omdat hij daar veel te weinig moed voor had. En
toen schoof de een de ander naar voren, en niemand durfde zijn hand op de
deurgrendel te leggen en de deur open te doen.
[9] En n van hen (ze waren met dertig mannen) zei: 'Het is toch eigenaardig! Ik
heb al vaak heel moedig met het zwaard strijdend tegenover de meest verbitterde
vijanden gestaan en heb in mijzelf geen vrees of angst gevoeld -en hier heb ik
vrees en angst! Hoe komt dat?' [10] Terwijl de dertig rijken zo nog met elkaar
praatten, zei Ik tegen Roclus, dat hij voor de dertig voorname mannen de deur
openen en hen de zaal binnen moest laten komen.
[11] Roclus deed dat direct. Maar toen de dertig de overste, die zij goed kenden en
bijna voor een God hielden, in het oog kregen, schrokken zij, bogen voor hem tot
op de grond en geen van hen had de moed om hem aan te spreken.
[12] Maar Roclus zei: 'Vrienden! Deemoed en bescheidenheid passen de mens
weliswaar; maar hier is dat niet op zijn plaats. Ik ben een mens als jullie en kan uit
mijzelf net zo weinig als n van jullie. Als God, de Ene en Waarachtige, in wie de
joden geloven, door mijn woord en gebed iemand een genade bewijst, komt ook
alleen aan Hem alle eer toe en niet aan mij, die machteloos is en uit mijzelf niets
kan. Wees zo moedig om bij ons in de zaal te komen en jullie verzoek naar voren
te brengen!' [13] Toen pas richtten de dertig het hoofd op en kwamen ook met hun
lichaam weer overeind, en gingen nu iets moediger en vastberadener de zaal
binnen, waar de vriendelijke waard hun meteen een tafel aanwees en hun ook
vroeg of ze brood en wijn wensten. En zij vroegen direct om beide, omdat ze deze
ochtend nog niets tot zich hadden genomen.
[14] Deze dertig mannen kwamen uit Cairo in Egypte en behoorden ook tot de
joodse stam; maar hun voorouders waren al in de tijd van de Babylonische
ballingschap naar Egypte gevlucht, en zodoende hadden deze dertig mannen nog
enige kennis van Mozes en enkele profeten en hielden de dag van Mozes, als ze
zich onder joden bevonden -maar voor zichzelf geloofden ze meer in de priesters
van Egypte, in hun mysterin en wetten. Daar zij meenden zich hier onder veel
joden te bevinden, wilden zij de dag van Mozes dan ook eren en gedurende de hele
dag vasten; maar toen ze zagen dat op onze tafel brood, wijn en allerlei andere
spijzen stonden, lieten zij zich ook onmiddellijk brood en wijn geven en aten en
dronken met veel smaak. [15] Toen zij zich weldra voldoende gesterkt hadden,
vatten zij ook moed, en n van de voornaamsten van hen stond op van zijn
zitplaats, ging met veel ontzag voor Roclus staan en zij: 'Vergiffenis, opperste
heiland van deze burcht, die in de hele wereld roemvol bekend staat! Wij en nog
veel mensen met ons wachten hier al bijna twee maanden lang met onze dode
419
kinderen, die in ijzeren doodskisten bewaard worden. Wij hadden ons verzoek, of
het misschien nog mogelijk zou zijn onze kinderen weer tot leven te wekken,
allang graag naar voren willen brengen, en hebben ons wachtkamp dan ook heel
dicht bij de hoofdingang van de wonderburcht neergezet. De dienaren van de
burcht hebben ons weliswaar de verzekering gegeven dat wij spoedig het geluk
zouden hebben om aan de beurt te zijn, -maar tot nu toe was dat vergeefse hoop.
[16] Ver beneden ons verbleef een grote groep allerlei soorten arme bedelaars en
kreupelen, aan wie wij dagelijks aalmoezen schonken. Welnu, deze had voor
zichzelf toch beslist veel minder hoop dan wij om spoedig in de wonderburcht
binnengelaten te worden! En kijk eens, nauwelijks een uur geleden stonden al die
mensen op, aangezien zij natuurlijk vr ons hierheen geroepen waren, en spoedig
daarna zagen wij dat al die verschillende gebrekkigen, die wij al goed kennen,
volkomen genezen waren van al hun kwalen! Zij prezen God boven alles, gingen
de herberg binnen en sterkten zich met brood en wijn. Toen wij hun vroegen waar
hun zo'n buitengewone genade ten deel was gevallen, noemden zij deze herberg de
nieuwe en ware wonderburcht en zeiden dat wij ook hierheen moesten gaan om
ons zelf van alles te overtuigen. En zo zijn wij dan ook hier, om eindelijk eens
onze beden en verzoeken met het diepste respect aan u voor te leggen, omdat u als
overste van de Essenen in staat bent wonderen te doen.'
[17] Daarop zei Roclus: 'Maar vrienden, wat mankeert jullie dan? Voorzover ik zie
zijn jullie gezond en jullie kleding geeft aan dat jullie ook zeer rijke mensen zijn.
Wat ontbreekt jullie dan en waarmee moeten jullie dan geholpen worden?'
[18] En van de anderen uit de groep van dertig mannen zei: ' Alle dank zij de
aloude en enig ware God van de joden, de God van Abraham, Isaak en J acob dat
wij nog wel gezond zijn, en ook geen gebrek hebben aan allerlei rijkdommen; maar
onze kinderen zijn gestorven, en nu zijn wij bijna helemaal kinderloos en hebben
dus geen nakomelingen en geen erfgenamen. Wij weten echter dat hier al heel veel
keren gestorven kinderen weer tot leven gewekt zijn, en dus hebben wij, zoals u al
wel zult weten, onze dode kinderen in goed afgesloten doodskisten hier naar Essea
gebracht, om hen indien mogelijk in ruil voor een offer weer door jullie tot leven te
laten wekken. De doodskisten bevinden zich in de wederopwekkingscrypte die
jullie daarvoor bestemd hebben waar wij ze al een paar maanden geleden hebben
afgegeven; ook hebben wij de gevraagde heffing al aan de daarvoor aangestelde
wachters betaald. En nu zijn wij hier om u te vragen of u ons de genade wilt
bewijzen onze kinderen het leven terug te geven, en daarvoor willen wij u ieder
gewenst offer aan uw voeten leggen.'
[19] Nu zei Roclus: 'Luister nu naar mij, vrienden! Ik weet dat jullie je kinderen,
bijna tweehonderd in totaal, hierheen gebracht hebben, ondanks het feit dat ik
reeds een jaar geleden naar alle mij op aarde bekende plaatsen boden heb gestuurd,
om overal aan de mensen luid en duidelijk te verkondigen dat wij hier geen dode
kinderen meer tot leven mogen wekken en dat ook niet zullen doen. Onze boden
zullen dat ook in Cairo verkondigd hebben, zoals ze dat ook in vele andere plaatsen
hebben gedaan, zoals wij heel zeker weten. Maar als jullie daarvan wisten, waarom
hebben jullie die vergeefse moeite dan gedaan en die grote onkosten gemaakt?'
420
[20] De dertig zeiden: 'Opperste meester, wij hebben dat bericht weliswaar
ontvangen, maar onze te grote droefenis om onze kinderen, die gestorven zijn aan
een besmettelijke kinderziekte, zoals er sinds mensenheugenis nog nooit n in
onze stad en streek om zich heen gegrepen heeft, heeft ons genoodzaakt om toch
nog eens te proberen of wij tegen betaling van grote offers bij jullie misschien toch
nog, wellicht voor de laatste keer, verhoring en erbarmen konden vinden. Maar als
dat ondanks al ons smeken, wachten en offeren toch niet meer zou kunnen, hebben
wij besloten om onze dode kinderen naar Galilea te brengen, naar die nieuwe grote
profeet, over wie wij uit de mond van reizigers gehoord hebben dat hij door zijn
woord en door de macht van zijn wil niet alleen alle ziekten geneest, maar ook
doden opwekt. Maar toch vragen wij u nu eerst om die genade -verhoor ons, en
geef onze kinderen levend aan ons terug!,
Hoofdstuk 204: Roclus verwijst de rijken naar de Heer
[1] Roclus zei: 'Kijk, vrienden, ik ben net zo'n zwak en machteloos mens als jullie
zelf en ik heb ook nooit de kracht en macht bezeten om een mens, die al volkomen
dood was, weer tot leven te wekken of aan een ziel, die haar lichaam kwijt was,
een nieuw lichaam te verschaffen! Dat is alleen God mogelijk of zo'n profeet die
van Gods geest vervuld is om de verdwaalde mensen weer de verloren weg naar
het eeuwige leven van de ziel te tonen.
[2] Maar als God Zelf gebiedt om de gestorven mensen in de door Hem bepaalde
rust te laten, en de levenden geen nutteloze hoop en ongegronde vreugde te geven
door allerlei magische kunsten, dan zullen jullie ook inzien dat wij Essenen God
moeten gehoorzamen, omdat Hij Zichzelf aan ons geopenbaard en getoond heeft
en wij nu pas zien dat Hij is zoals Hij is, en wat Hij met ons mensen wil. Wij
kunnen ons nu dus niet meer bezighouden met die oude magie, die geen enkele
waarde heeft, maar wel met de ene en enig ware en almachtige God, door onze
liefde voor Hem en onze naasten, en door Zijn wil, die Hij aan ons geopenbaard
heeft, geheel en al te vervullen; en daarom kunnen en mogen wij dan ook niet meer
doen wat Hij ons verboden heeft. Maar vraag het Hem zelf, de eeuwig grote
Meester des levens! Wat Hij voor jullie zal doen, zal werkelijk goed zijn.'
[3] Een andere goede spreker uit de groep van dertig zei: 'Meester en overste van
de machtige broeders! Maar u hebt toch enkel door het opleggen van uw handen en
door de woorden die u sprak al die vele gebrekkigen in n keer genezen en n
van hen zelfs de handen die hij verloren had teruggegeven, en sommigen hun ogen,
neuzen en oren; dat lijkt mij nog meer dan wanneer je een dood kind, dat al zijn
ledematen nog helemaal heeft uit de doodsslaap opwekt. Als jij dat gekund hebt, is
het voor ons nauwelijks te geloven dat jij op dezelfde manier niet ook onze
kinderen tot leven zou kunnen wekken, als je het maar zou willen.'
[4] Roclus zei, nu een beetje verlegen: 'Vrienden, ik wil niet langer meer om de
zaak heen draaien, maar jullie onverbloemd de volle, zuivere waarheid zeggen en
tonen! Kijk,jullie hebben zojuist openlijk jullie besluit uitgesproken, dat jullie naar
Galilea naar de nieuwe, grote profeet der joden willen reizen, als jullie hier geen
hulp zouden vinden! En ik zeg jullie dat jullie daar heel goed aan zouden doen, als
421
dat nu nodig zou zijn. J ullie kennen die profeet niet, maar ik ken Hem en zeg jullie
dat Hij eindeloos veel meer is dan een profeet. Hij is namelijk Degene van wie alle
profeten voorspeld hebben dat Hij in het vlees in deze wereld zou komen, en de
mensen die in Hem geloven en Hem als de enige Heer van hemel en aarde en al het
leven boven alles zullen liefhebben, zal verlossen van de slavernij van de aloude
zonde, de duivel en de eeuwige dood!
[5] Zie, dat is de profeet, naar wie jullie willen toegaan! Hij zou jullie dode
kinderen natuurlijk wel weer kunnen opwekken, omdat alleen Hem niets
onmogelijk is -en, luister verder: alleen in en door Zijn naam, die meer dan heilig
is, heb ik op Zijn bevel de gebrekkigen geholpen; daarom prezen de genezenen ook
alleen Hem en niet mij! Begrijpen jullie deze hoogst wonderbaarlijke zaak nu?'
[6] Nu keken de dertig zeer verbaasd, en de spreker vroeg onmiddellijk aan
Roclus: 'Waar, waar verblijft Hij dan nu, de Almachtige, zodat wij naar Hem toe
kunnen gaan en Hem de eer geven die Hem alleen toekomt?'
[7] Roclus zei: 'Luister, vrienden! Wanneer een mens wel eens onverhoopt vlak
voor een grote gebeurtenis staat en met zijn verstand en dikwijls ook met zijn ogen
en oren niet waarneemt wat voor groots en buitengewoons er al heel dicht bij hem
is, heeft de mens in zijn hart een heel speciaal zintuig, dat men
aanvoelingsvermogen noemt. Als datgene wat zonder dat de mens het weet dicht
bij hem is, iets buitengewoon goeds is en geluk en zegen brengt, raakt het hart door
dat aanvoelingsvermogen heel vrolijk en opgewekt gestemd, maar in het
tegenovergestelde geval verdrietig en bedrukt. Ga nu te rade bij jullie innerlijke
aanvoelingsvermogen! Hoe is dat gestemd? Wat voelt jullie hart?'
[8] De spreker zei: 'Voor mij althans voelt het zo blij, alsof de Aller verhevenste en
Heiligste zich ergens vlakbij bevind en - zelfs in deze herberg. Daarom voel ik een
bijzondere blijdschap in mij, hoewel mijn hart evenals dat van al mijn metgezellen
nu niet bepaald enige reden kan hebben om blij gestemd te zijn; want ik alleen heb
-let wel -al vier dode kinderen de lange weg hierheen gebracht, in de hoop dat ze
hier opnieuw tot leven gewekt zouden worden, en heb daar nu twee volle maanden
tevergeefs op gewacht! Dat is toch zeker een omstandigheid, die om heel
begrijpelijke redenen het hart niet vrolijk en opgewekt kan stemmen; en toch zijn
wij vandaag reeds vanaf vanmorgen vroeg merkwaardig genoeg heel opgewekt en
vrolijk en kunnen ons ons oude verdriet niet meer voorstellen. J a, in mijn hart heb
ik zelfs het gevoel alsof iemand mij de verzekering geeft dat ik mijn vier kinderen
levend naar Cairo terug zal brengen!'
[9] Daarop zeiden ook alle anderen: 'Ook wij voelen hetzelfde; en het schijnt ons
toe dat het inderdaad zo en niet anders zal zijn! Maar ons hart is nu in een
vreugdevolle begeerte ontbrand, laat ons dus, o meester, niet langer in het
ongewisse en zeg ons waar de Allerverhevenste zich in Zijn persoonlijkheid nu
bevindt! In de geest is Hij overal tegenwoordig, zoals wij als oude joden nog wel
weten over de God van Abraham, Isaak en J acob; Hij ziet alles, hoort alles, weet
alles, schept alles en houdt alles in stand. Maar aangezien Hij nu Zelf
overeenkomstig de oude beloften in menselijke gedaante onder de mensen van
deze aarde verblijft en hun grote weldaden bewijst, zouden wij -natuurlijk helaas
altijd als grote zondaren in Gods ogen -de oude Schepper en Vader van de mensen
422
toch ook graag met onze lichamelijke ogen willen zien en met onze bevuilde oren
Zijn Vaderstem willen horen, zodat wij thuis tegen alle mensen kunnen zeggen:
'Wij hebben God gezien en gesproken en hebben uit Zijn eigen mond Zijn wil
vernomen, volgens welke alle mensen moeten handelen en leven!' -Zeg ons, grote
meester en overste van dit vanouds bekende wonderinstituut, waar Hij Zich nu
bevindt, misschien zelfs vlak bij ons, Hij, wiens naam geen menselijke tong noch
de tongen van alle engelen uit kunnen spreken!'
Hoofdstuk 205: De ware verering van de Heer
[1]
Nu zei Roclus: 'Welnu dan, verhef jullie hart en je ogen! Deze man, die hier aan
mijn rechter zijde aan tafel zit en het hart en nieren van ieder van ons onderzoekt,
is degene naar wie jullie in Galilea wilden reizen!'
[2]
Toen de dertig dat van Roclus hoorden, vielen ze in diepe eerbied neer met hun
gezicht naar de aarde en riepen: 'Eer aan U, God in den hoge! Heilig en boven alles
eeuwig machtig is Uw naam! O Heer van eeuwigheid, verstoot ons, kinderen van
Abraham, niet, en wees ons genadig en baanhartig! Alleen Uw heilige wil zij ons
voor de hele toekomst tot wet, volgens welke wij willen handelen, leven en
sterven!'
[3]
Hierop zei Ik: 'Het is in Mijn ogen allemaal wel heel prijzenswaardig van jullie dat
je voor Mij neervalt, maar zoals jullie hier nu liggen kan Ik niet met jullie praten.
Sta op als vrije en verstandig denkende mensen en laat jullie overdreven eerbied
achterwege! Want Ik ben niet naar jullie toe gekomen om Mij als een afgod door
blinde heidenen te laten aanbidden en vereren, maar om jullie God, die jullie
vergeten zijn, .en Zijn wil opnieuw te doen kennen, om het rijk Gods, het ware rijk
van eeuwig leven, op aarde te stichten en om de oude boeien en kerkers van de
zonde, de duivel, het gericht en de dood van de zielen te vernietigen. Daarom wil
Ik dat de mensen niet in zinloze eerbied als wormen voor Mij in het stof kruipen,
maar zich als mensen, die kinderen van God kunnen en moeten worden, vrij, open
en rechtop als ware vrienden en broeders om Mij heen verzamelen, naar Mij
luisteren en ook met Mij praten. En nu jullie Mijn wens en wil gehoord hebben,
moeten jullie opstaan en vrij en openhartig met Mij spreken!'
[4]
Toen de dertig, die nog met hun gezicht naar de grond lagen, dat uit Mijn mond
gehoord hadden, stonden ze langzaam op, maar waren nog helemaal duizelig van
puur ontzag, en geen van hen durfde Mij iets te vragen of om iets te verzoeken.
[5]
Omdat Ik dat wel zag, zei Ik tegen hen: 'J a, vrienden, wanneer jullie je tegenover
Mij steeds zo zullen gedragen, zullen we niet goed zaken met elkaar kunnen doen!
423
Wie heeft jullie wel zo'n belachelijke en zinloze eerbied voor God ingeblazen? Dat
hebben jullie van de heidense afgodenpriesters geleerd! Maar God verlangt van de
mensen echt niet meer dan dat ze in Hem geloven als de ene, enig ware en eeuwig
levende God, Zijn naam niet ijdel in de mond nemen of zelfs lasteren, Hem dus
erkennen als de goede Vader en Hem liefhebben boven alles en hun medemensen
als zichzelf Alles, wat meer is dan dat, is uit den boze, evenzeer als dat wat minder
is! Leg jullie overdreven eerbied voor Mij dus af, en spreek vrijuit en openhartig
met Mij! Of bevalt het jullie soms, als jullie zien dat ouders hun kinderen zo
opvoeden, dat die in alle eerbied voortdurend voor hen, hun ouders namelijk,
moeten kruipen?! Wat wordt ervan zulke kinderen? Niets anders dan lafhartige en
uiteindelijk toch zelfzuchtige en heerszuchtige kruipers, van wie geen medemens
ooit iets goeds kan verwachten
Hoofdstuk 206: Wat de Heer van de Zijnen verlangt
[1] De spreker zei: 'O Heer en Meester! U bent werkelijk eindeloos goed en wijs,
en bent bij al Uw goddelijke heerlijkheid onuitsprekelijk zachtmoedig, vol
deemoed en minzaam, en vervuld van het hoogste en grootste geduld! En dat sterkt
ons des te meer in ons geloof, dat U werkelijk Degene bent die ons door de mond
van de profeten door J ehova beloofd werd, en dat Hij een echt Godsrijk op deze
aarde zal vestigen, en hoe Hij dat zal doen. En omdat wij dat nu zonder enige
twijfel geloven, geloven en verwachten wij ook dat U zo genadig bent om onze
dode kinderen weer levend terug te geven, die wij voortaan zeker wijzer zullen
opvoeden dan tot nu toe het geval was!' [2] Ik zei: 'J a, dat zal Ik voor jullie doen -
maar luister eerst goed naar wat Ik jullie nu zal zeggen! Als jullie dode kinderen
levend aan jullie teruggegeven worden, baar dan geen opzien, noch hier noch op de
terugreis noch thuis, en maak Mij en ook de Essenen niet verder bekend! Want van
nu af aan zullen er geen doden meer opgewekt worden tot het aardse leven wat het
vlees betreft, maar wel veel geestelijk dode zielen tot het eeuwige leven, waarvoor
de mensen geschapen zijn. Van deze laatste daad in deze plaats moet, behalve Mijn
leerlingen, jullie en enkele andere getuigen, niemand iets te horen krijgen! Want Ik
wil niet dat dergelijke dingen hier ooit weer plaats vinden.
[3] Wie in het vervolg toch nog dode kinderen of andere gestorvenen hierheen zal
brengen, zal niet alleen vergeefse moeite doen, maar zal bovendien allerlei ander
ongemak te verduren krijgen. Maar als er allerlei zieken in het ware geloof in Mijn
naam ter genezing hierheen gebracht worden, zullen die hun genezing ook vinden.
-Daarmee weten jullie nu wat jullie moeten doen en in acht moeten nemen!
[4] Ga vanavond onder begeleiding van de een of andere Esseen naar de crypte en
open de gesloten doodskisten, dan zullen jullie kinderen jullie direct levend en
volkomen gezond volgen! Maar vertrek morgenvroeg snel, zodat jullie gedurende
de dag geen opzien baren bij de vele mensen die zich nu hier in Essea bevinden!
[5] Als jullie op weg naar huis mensen met dode kinderen tegen zullen komen, die
jullie vragen hoe het hier toegaat, zeg hun dan openlijk wat Ik jullie gezegd heb
met betrekking tot de wederopwekking van dode kinderen, die in de toekomst niet
meer plaats zal vinden, dan zullen zij geen verdere en vergeefse reis hierheen
424
maken! [6] Bezoek thuis ook geen afgodentempel meer, en als men jullie ter
verantwoording zal roepen, zeg dan dat jullie nu de ene, enig ware en levende God
gezocht en ook gevonden hebben, die jullie getrouw, openlijk, duidelijk en levend
getoond heeft wat jullie moeten doen! Als men jullie daarna met rust zal laten, blijf
dan, maar als men jullie zal dwingen, trek dan verder! Want Degene die jullie hier
helpt, kan jullie ook altijd en overal helpen, als jullie in Zijn naam geloven en Hem
volkomen vertrouwen! Als jullie dat begrepen hebben, kunnen jullie deze herberg
nu weer verlaten!'
[7] Daarop zei de spreker, die Mij in zijn hart voor alles bedankte: 'O Heer en
Meester, omdat wij nu al zoveel genade bij U gevonden hebben, willen wij onze
dankbaarheid daarvoor zo goed we kunnen met daden metterdaad tot uitdrukking
brengen! Wees zo genadig ons te zeggen, wat voor offers wij hier uit grote liefde
voor U moeten brengen en verrichten!'
[8] Ik zei: 'Mij en ook de Essenen hoeven jullie geen ander offer te brengen dan dat
jullie voortaan alleen in de ene ware God geloven en Hem uit alle macht
liefhebben en jullie arme naasten als jezelf, en dat jullie je hart beschermen tegen
zelfzucht, tegen gierigheid en afgunst, tegen liefde voor de wereld en tegen
hoogmoed; want alles wat in de ogen, oren en harten van de wereld groots en
glanzend is, is -luister goed! -in Mijn ogen een gruwel!
[9] Neem aan Mij een voorbeeld! Ik alleen ben de Heer en Meester, en hemel en
aarde liggen in Mijn macht en heerschappij , en toch ben Ik van ganser harte
zachtmoedig, vol deemoed, geduld, liefde en erbarming, en laat Mij door niemand
eren zoals de Farizeen, de priesters van de heidenen en andere ingebeelde groten
der wereld dat verlangen.
[10] Breng Mij dus deze offers, dan zullen jullie je voortdurend in Mijn liefde en
genade kunnen verheugen! En wat jullie in liefde voor de armen in mijn naam
zullen doen, zal door Mij steeds beschouwd worden alsof jullie dat voor Mijzelf
gedaan hebben, en daardoor zullen jullie voor jezelf voor eeuwig grote schatten in
Mijn hemelen verzamelen. Dat zijn de offers die Ik van jullie verlang.'
[11] De spreker zei: 'O Heer en Meester, deze offers zullen wij U altijd brengen, en
alles heel gewetensvol opvolgen! Moeten wij de ijzeren doodskisten hier laten of
moeten wij die ook weer meenemen?'
[12] Ik zei: 'Dat was een dwaze vraag! Als jullie je levend geworden kinderen weer
hebben, waar hebben jullie die doodskisten dan verder nog voor nodig? Als jullie
mensen zouden ontmoeten en die zouden de lege kisten zien, zouden die als
eersten verraden wat jullie hier ten deel is gevallen en dat is nu juist wat Ik jullie
nadrukkelijk ontraden heb. Daarom is het vanzelfsprekend wat er met die
overbodige doodskisten moet gebeuren. De broeders Essenen zullen die in hun
smederijen tot ploegscharen en spaden laten omsmeden en ze voor betere
doeleinden gebruiken. -Nu weten jullie alles wat jullie te doen staat; verlaat dus
met opgelucht hart deze herberg!'
[13] Daarop bedankten ze Mij allemaal nog eens luid en gingen weg.
[14] Maar 's avonds, toen de meeste mensen zich al in de herbergen bevonden,
stuurde Ik een Esseen naar de crypte, waar de dertig al wachtten, samen met nog
anderen, die ook hun dode kinderen naar Essea gebracht hadden. De dertig dachten
425
evenwel dat Ik dat niet op prijs zou stellen. Maar de Esseen had in het geheim al de
opdracht van Mij gekregen om alle doodskisten te laten openen, maar tevens tegen
iedereen te zeggen wat Ik Zelf tegen de dertig gezegd had. - En zo werden alle
dode kinderen weer tot leven gewekt. [15] Dat deze daad meer dan groot opzien
baarde bij de betrokkenen is vanzelfsprekend en dat hoeft niet verder beschreven te
worden. Al deze vaders en ook enkele moeders dankten Mij in hun hart en namen
een versterking in een herberg, die ongeveer een half uur gaans buiten Essea langs
de weg naar Egypte lag, om in de plaats zelf geen opzien te baren, en reisden vroeg
in de ochtend weer naar huis.
[16] De weer tot leven gewekte kinderen werden door hun ouders allerlei dingen
gevraagd, hoe het hun in de wereld der geesten vergaan was en of zij zich daar iets
van konden herinneren. Maar de kinderen zeiden dat iedere herinnering van hen
weggenomen was en zij hun daarom geen uitsluitsel konden geven; en dus werden
de kinderen dan ook met rust gelaten en werd hun verder niets meer gevraagd. Zo
is deze wonderdaad heel rustig verricht en bijna zonder dat de mensen die nog in
die plaats waren er iets van gemerkt hebben.
Hoofdstuk 207: De twee hoogmoedige Farizeen uit Jeruzalem in Essea
[1] Toen de dertig de herberg, waar Ik verbleef, verlieten, waren wij weer een
poosje onder elkaar, en Ik gaf Roclus allerlei aanwijzingen wat hij in de toekomst
moest doen, als er toch nog mensen op het idee zouden komen om hun dode
kinderen naar Essea te brengen om ze weer tot leven te laten wekken. Ik verbood
hem echter niet om in een enkel geval, wanneer degenen die hem erom vroegen
een sterk geloof aan de dag legden, deze of gene weer op te wekken; maar hij
moest zich altijd eerst in de geest tot Mij wenden, dan zou Ik hem laten weten of
die daad uitgevoerd of achterwege gelaten moest worden. Roclus nam dat ook zeer
dankbaar aan. [2] Terwijl wij echter nog zo praatten, kwam er een bode van de
wonderburcht naar ons toe in de herberg, om te zeggen dat er zojuist twee hoge
Farizeese oudsten uit J eruzalem in de burcht gekomen waren met schitterend
gevolg die onmiddellijk en uiterst dringend met de overste zelf wensten te spreken.
[3] Maar Ik zei: 'Bode, ga naar die blinden en zeg hun dat er nu heel veel mensen
in Essea verblijven die ook de overste willen spreken. De overste weet wel wat hij
te doen heeft en waar de nood het hoogst is, en laat zich in zijn goed geordende
dagelijks werk dus niet storen door een paar Farizeen, die hun concubines en
enkele schandknapen ter genezing hierheen gebracht hebben, zij het ook in
prachtige kleren. Zij moeten maar wachten, zoals zelfs koninklijke personen en
families dat moeten doen.' [4] De bode boog en ging en bracht dit woordelijk aan
de beide Farizeen over, die daardoor hoogst beledigd waren en er bij de bode op
aandrongen hun te zeggen waar de overste verbleef.
[5] Maar de bode zei: 'Ik ben geen heer, maar slechts een knecht, en ik moet mijn
heer gehoorzamen; hij heeft mij ten strengste opgedragen om zonder dat hij het wil
aan niemand, zelfs niet aan een keizer, te vertellen waar de heer zich ophoudt of
wat hij eventueel doet; ik kan en mag dus ook tegen jullie niet zeggen waar de
hoge overste zich nu bevindt. Ga maar naar de herberg en wacht daar jullie beurt
426
af! Want hier bij ons is ieder mens gelijk en een vorst heeft niet de minste voorrang
boven een bedelaar! [6] Toen zei n van de beide Farizeen, die daardoor erg in
zijn trots gekrenkt was: 'Hoe durf jij zo tegen ons te spreken! Is deze toverburcht
soms meer dan de tempel van J ehova in J eruzalem? Terwijl daar op zo'n
onderscheid wel degelijk wordt gelet!'
[7] De bode zei: 'Daar heb ik niets mee te maken! Bij jullie kunnen jullie als heren
naar eigen believen en wetten je gang gaan, hier beschikken wij volgens onze
wetten en wij erkennen niemand als heer dan God en ook degene die ons door God
Zelf tot overste is gegeven en gesteld! Daarom doet God hier ook grote tekenen, en
de Farizeen zelf moeten hier hulp zoeken, omdat zij die in J eruzalem niet hebben
en niet kunnen vinden. En ik als bode ben nu uitgesproken, en jullie kunnen gaan
zoals jullie gekomen zijn, als jullie niet willen of kunnen wachten!'
[8] Daarop keerde de bode de Farizeen en hun fraaie gevolg de rug toe, en deze
konden niets anders doen dan naar een herberg gaan en daar wachten tot zij
geroepen werden. [9] En Roclus bedankte Mij nogmaals, omdat Ik hem nu voor de
Farizeen behoed had.
[10] Daarop vroeg Simon J uda Mij: 'Heer en Meester, wij hebben nu nog een paar
uur tot de middag! Zou het niet raadzaam zijn om nogmaals naar buiten te gaan?
Want als wij aldoor hier blijven, zal er weldra weer iets gebeuren dat ons
onaangenaam kan treffen. En ik heb het gevoel dat die twee Farizeen zich
voorgenomen hebben om de overste van herberg tot herberg te gaan zoeken; en als
zij hierheen zouden komen, zou dat voor U, voor de overste en ook voor ons niet
aangenaam zijn. Maar daarmee wil ik zeker geen advies geven, maar ik vroeg
alleen Uw mening.' [11] Ik zei: 'Daarom blijven wij juist hier, want Ik wil dat
misbruik, het roven van schatting, helemaal uit de wereld helpen en daar heb Ik
vanmorgen al de basis voor gelegd.
[12] Die twee Farizeen zijn onder andere ook hierheen gekomen om van de
straatrovers hun aandeel op te eisen, omdat deze straatrovers onder bescherming
van de tempeldienaren en van Herodes hun straatschenderij mogen bedrijven als
ware het wettelijk geoorloofd.
[13] De genezing van hun concubines en van de schandknapen is dus eigenlijk niet
de echte reden dat de beide Farizeen hierheen zijn gereisd, maar het opeisen van
hun aandeel van de straatroof; als ze die hebben, zullen zij zelf onmiddellijk
vertrekken en de zieken hier in behandeling laten. Zij wilden evenwel met Roclus
in het geheim graag een paar woordjes wisselen, met de bedoeling dat hij de zieken
zonder betaling onder zijn hoede neemt om hen, indien mogelijk en uitvoerbaar, in
plaats van te genezen liever op een goede manier naar de lieve eeuwigheid te
helpen; want deze mensen zouden hen in J eruzalem mettertijd gemakkelijk een
slechte naam kunnen bezorgen in de ogen van het volk. Maar als zij eenmaal
begraven zouden zijn, zouden de tempeldienaren niets meer van hen te vrezen
hebben en zich geen zorgen meer hoeven maken! Als de overste zich echter,
ondanks alle voordelen die hem in ruil daarvoor toegezegd zouden worden, niet
zou lenen voor zo'n werkje van echt satanische naastenliefde, zou hij hen
weliswaar kunnen genezen, maar hen daarna niet meer naar J eruzalem terug
kunnen laten reizen, maar ergens anders heen, bijvoorbeeld naar Egypte, Perzi of
427
zelfs naar India. [14] Kijk:, dat zijn de tempeldienaren van plan en daarom zullen
zij ook, zodra ze de meegenomen zieken in de herberg ondergebracht hebben, de
overste met alle ijver gaan zoeken en hem hier ook vinden, omdat zij er via n van
degenen die hier genezen zijn snel en gemakkelijk achter zullen komen waar onze
vriend Roclus zich bevindt.'
[15] En kijk, dat is dan ook goed; want juist bij die gelegenheid zal de overste hun
dat kunnen voorhouden zoals Ik hem dat in het hart en in de mond zal leggen, en
dan wordt er aan de straatroverij een eind gemaakt. En de zieken die zich hier nu
onder het gezag van de Essenen bevinden, zullen tegen hen en de hele tempel
getuigen; en dat beslist des te meer, als zij van de overste zullen horen wat voor
prijzenswaardige helse bedoelingen de beide tempeldienaren met hen hebben!
[16] Daarom moet Roclus ook eerst luisteren naar wat zij tegenover hem naar
voren zullen brengen, natuurlijk in het bijzijn van de andere broeders Essenen, die
hier nu aanwezig zijn en die hem vervolgens bij de zieken als getrouwe getuigen
goede diensten zullen bewijzen.
[17] Als de bedoelingen van de tempeldienaren op deze manier onthuld worden,
zullen zij heel gedwee zijn en graag ieder materieeloffer brengen, hoe groot ook,
om maar niet voor een Romeinse rechter gebracht te worden.
[18] Het is daarom heel goed dat het nu zo loopt als Ik allang voorzien heb; want
zodoende zal Essea voor zichzelf een duurzame bescherming tegen de valse
vervolgingen van de tempel in het leven roepen en zich een aan alle kanten veilige
toegang bezorgen. [19] Wanneer die twee echter naar deze herberg zullen komen,
zal Ik broeder Roclus wel te kennen geven dat hij samen met de andere broeders
naar buiten naar de binnenplaats moet gaan en de kwestie op een passende en
vruchtbare manier met hen moet afhandelen. Binnen een uur na de middag zal alles
al in orde zijn en dan zullen wij ons middagmaal heel rustig kunnen gebruiken en
daarna pas naar buiten gaan, wanneer de twee tempeldienaren deze plaats in allerijl
verlaten zullen hebben, Begrijp jij nu, Petrus, waarom Ik niet vr het middagmaal
naar buiten wil gaan maar hier in de zaal wil blijven?'
[20] Petrus zei: 'Nu begrijp ik dat maar al te goed, helder en zuiver, Wij danken U
voor deze toelichting.'
[21] Nu pas stond Roclus op, die tijdens Mijn openlijke beschrijving van de
redenen, waarom de twee tempeldienaren met hun zieken naar Essea gekomen
waren, van verontwaardiging bijna had willen opspringen en vol woede die twee
direct gevangen had willen nemen, en zei, door en door opgewonden: 'O Heer en
Meester! Al had ik maar een heel klein beetje van Uw macht in mij, dan zouden
die twee er werkelijk niet zo gemakkelijk vanaf komen! Hoe is het mogelijk dat U,
Almachtige en zeer Rechtvaardige, die straatschenderij van de ergste duivels in
mensengedaante met alle geduld zolang kunt aanzien en hun echt satanische
plannen nog vaak genoeg daadwerkelijk kunt laten lukken?
[22] Het laten voortbestaan van de tempel in J eruzalem, die allang tot een echt
rovershol is geworden, samen met zijn ellendig priestergespuis, dat is teveel
geduld! Deze schanddaden worden onder het volk van dag tot dag zichtbaarder en
meer bekend, en daarom valt het volk buiten zijn schuld ook steeds meer af van het
geloof in een enig ware God, en gaat het over naar de veel verstandiger en betere
428
heidenen! [23] Maar U, o Heer en Meester, bent uiterst wijs en weet het beste
waarom U zoiets toelaat! Maar als die twee komen, vul mijn hart, o Heer, dan met
geduld, zodat Ik in staat zal zijn om te verdragen wat zij tegenover mij naar voren
zullen brengen!' [24] Ik zei: 'Maak je daar maar geen zorgen om; want tenslotte zul
je heel goed met hen kunnen praten en hen mogelijkerwijs voor de waarheid en de
goede z,aak van het leven winnen! Zie, hier onder Mijn leerlingen bevinden zich
ook verscheidene bekeerde Fanzeen, die nu reeds in de volle waarheid van het
innerlijke leven staan, en het is nog niet zo lang geleden dat zij Mij lichamelijk
naar het leven stonden, omdat Mijn woorden tegen hen getuigden.
[25] De maat van de tempelgruwelen zal echter weldra vol worden en voordat er
nog zes keer tien jaar zullen verlopen, zal men nauwelijks meer de plaats kunnen
vinden waar J eruzalem en de tempel gestaan hebben. Mijn geduld en
lankmoedigheid zijn weliswaar groot en bijna onbegrensd, maar op de
hemellichamen toch niet oneindig! Mijn wil, die te boosaardig geworden werelden
vernietigd heeft, kan ook steden en volkeren vernietigen, als de maat van hun
gruwelen vol is geworden. -Maar laten we daar verder niet meer over spreken, J ij
en je broeders kunnen nu wel naar buiten naar de binnenplaats gaan; want die twee
zullen niet lang op zich laten wachten!' [26] Toen Roclus dat van Mij hoorde,
stonden hij en de andere broeders op en gingen direct naar de binnenplaats. Maar
de waard begon met de zijnen aan het bereiden van een goed middagmaal.
Hoofdstuk 208: Roclus en de twee tempeldienaren (27. 7.1861 )
[1] Roclus hoefde niet lang op de twee Farizeen te wachten; want toen ze, zoals,
gezegd, van iemand die genezen was gehoord hadden waar de overste zich bevond
en zijn wondergenezingen deed, lieten zij de zieken die ze meegebracht hadden ter
verzorging achter bij de waard in de herberg,. waarvoor zij hem wat geld gaven, en
begaven zich onder begeleiding van de genezen man direct naar onze herberg om
met de overste, vooral over datgene wat zij voor henzelf en hun slechte plan het
belangrijkste vonden, tot overeenstemming te komen, op de manier die zij zich
voorgesteld hadden. [2] Toen zij het voorportaal binnenkwamen, liep de overste
hun direct tegemoet, groette hen volgens de gewoonte van de tempel en zei: 'J ullie
zoeken de overste van de Essenen? Die staat in mijn geringe en onaanzienlijke
persoon voor jullie! Wat willen jullie van mij? Maar ik zeg jullie van tevoren dat
jullie je verzoek openlijk en zonder enig voorbehoud aan mij moeten voorleggen,
anders zouden jullie vergeefs naar mij toe gekomen zijn!'
[3] En van de Farizeen zei: 'Dat willen en moeten wij ook; maar wij zouden
vanwege het enigszins geheime karakter van de zaak zonder getuigen met je willen
praten en wel in een kamer!
[4] Roclus zei: 'Wat bij ons aan vorsten, koningen en keizers niet toegestaan wordt,
wordt ook jullie niet toegestaan! Want bij ons is er geen achterbaksheid en
absoluut geen sprake van geheimzinnigdoenerij meer, opdat niemand ons voortaan
van enig bedrog ten aanzien van mensen kan betichten. Daarom genezen wij de
zieken dan ook openlijk voor de ogen van alle mensen en niet meer in de oude
burcht, die het meest door jullie toedoen een slechte naam heeft en verdacht
429
gemaakt is. Als jullie dus iets van ons willen, zeg het ons hier dan openlijk! Want
wij Essenen zijn allemaal als n; wat de een weet en kan, mag voor alle anderen
niet verzwegen blijven. J ullie weten nu waar jullie met ons aan toe zijn; spreek dus
openhartig met ons, of ga onverrichter zake weer terug naar waar jullie vandaan
gekomen zijn! Maar dit zij jullie ook nog gezegd: verlang niets van ons, wat op de
een of andere manier onrechtvaardig zou zijn in de ogen van God en de mensen!'
[5] De Farizeer zei: 'J ullie zijn als een blad aan de boom omgedraaid; want
nauwelijks twee jaar geleden hebben jullie toch heel anders gesproken en zeker
ook gehandeld!'
[6] Roclus zei: 'Dat kan zijn; maar aangezien er op aarde niets bestaat dat zo
perfect is dat het geen verdere en hogere vervolmaking nodig heeft, waren ook wij
nog lang niet zo volkomen dat wij ons niet nog heel veel verder konden
vervolmaken. En hoewel wij het grote einddoel van volmaaktheid nog lang niet
bereikt hebben, hebben wij ons sinds enkele jaren een heel stuk verder ontwikkeld,
en daarom denken, willen, spreken en handelen wij nu dan ook heel anders!
[7] Vroeger genazen wij de zieken onder allerlei ceremonin zonder enige
betekenis, omdat de blinde mensen het zo wilden hebben; de donkere reden was,
dat de vele mensen die hier hulp zochten en die ook vonden, regelrecht begraven
waren in allerlei ceremonieel bijgeloof, en wel door toedoen van hun zelfzuchtige,
heerszuchtige en op winst beluste priesters die zich voor dienaren van God
uitgaven en zich steeds bovenmatig lieten eren!
[8] Aangezien wij het met de mensen, die, hoog of laag, onze broeders zijn, altijd
eerlijk gemeend hebben, konden wij deze oude en boosaardige onzin niet langer
meer aanzien en hebben vast besloten om alle mensen hun oude dwaasheden te
tonen in een glasheldere waarheid die zo licht is als de zon. Daarom hebben wij
dan ook geheel en al afstand genomen van wat ook maar enigszins de schijn van
ijdele, bedrieglijke geheimzinnigheid zou kunnen hebben en spreken en handelen
nu met iedereen dus zonder enige terughoudendheid, en dus ook met jullie zonder
enige schroom, vrees of consideratie. Want jullie tempel en jullie, die naar wij
goed weten, daar hoge priesters zijn, zijn even belangrijk als ieder ander mens.
[9] En als jullie verzoek aan ons iets heeft wat tegen Gods wetten indruist staan
jullie samen met je hele tempel en al jullie hoge priesters in onze ogen veel lager
dan de dieren! Ik heb jullie nu helder en openlijk uiteengezet hoe het nu met ons
gesteld is, en waarom, en jullie zullen dan hopelijk ook begrijpen hoe jullie je
tegenover ons dienen te gedragen, als jullie bij ons een of ander waar en goed doel,
waarnaar jullie streven, willen bereiken.'
Hoofdstuk 209: Roclus onthult de bedoelingen van de Farizeen
[1] Deze korte toespraak van Roclus kwam natuurlijk absoluut niet tegemoet aan
wat de twee tempeldienaren hier eigenlijk wilden bereiken; en daarom wisten zij
nu niet hoe zij met hun verzoek voor de dag moesten komen.
[2] Maar na een poosje kwam een van de Farizeen op het idee om de overste door
dreigementen anders te stemmen en in zekere zin de hel zo gloeiend mogelijk voor
hem te maken, en dus zei de Farizeer, met een opgeblazen gezicht: 'Luister, jij
430
overste, die je zoveel laat voorstaan op je waarheid en eerlijkheid! In jouw ijver
ben je iets vergeten - ten eerste wie jij voor je hebt, en ten tweede heb jij niet alleen
tegen ons als oversten in de tempel, maar ook tegen de tempelopenlijk een
kwalijke lastering uitgesproken en heb jij je daardoor in de hoogste graad strafbaar
gemaakt! Als wij jou nu zouden willen vervolgen, zou het jou en je hele aanhang
slecht vergaan! Laat ons dus onder vier ogen met je spreken en doe dan wat wij
van je verlangen, dan willen wij verder geen gebruik maken van datgene wat jou
ten overstaan van ons in de hoogste graad strafbaar gemaakt heeft!'
[3] Toen Roclus deze woorden gehoord had, werd hij bijna gloeiend van
kwaadheid, keek de twee met een priemende onderzoekende blik aan en zei met
luide en krachtige stem: 'Luister, jullie door en door geslepen Farizeen! Zowaar er
een God leeft, die ik wel ken maar die jullie nog niet hebben leren kennen, en
zowaar ik hier nu sta, spreek en leef, zal ik niet doen wat jullie, om jullie zonden te
bedekken, onder vier ogen van mij verlangen! J ullie hebben gezegd dat ik jullie en
de tempel gelasterd heb en mij zodoende in de hoogste graad strafbaar gemaakt
heb; maar in welke graad hebben jullie je dan strafbaar gemaakt in de ogen van
God, van de tempel en van het volk door jullie hoererij, echtbreuk en
knapenschenderij in de tempel?!
[4] J ullie hebben de meisjes en maagden, die jullie verkracht hebben tot ze bijna
bezweken, de vrouwen die door jullie toedoen hun mannen ontrouw zijn geworden
en jullie geschonden knapen zogenaamd 'ter genezing' hierheen gebracht; maar
jullie bedoeling en wil is heel anders! De overmaat van jullie zonden heeft voor
jullie in J eruzalem inmiddels een zeer kwalijke reuk gekregen en een grote vrees
heeft jullie bekropen, niet zozeer voor God, in wie jullie nooit geloofd hebben, als
wel voor de wetten van Rome. Daarom zijn jullie met degenen die zich nu slecht
verzorgd in de herberg aan het grote plein bevinden, hierheen gekomen en willen
nu, om jullie vele meer dan grote zonden te bedekken, niet dat de door jullie ziek
en ongelukkig gemaakte mensen hier genezen, maar door ons vermoord en
begraven worden of tenminste naar een heel ver land onder wilde mensen en dieren
verbannen worden - en Zo moeten wij voor jullie nog het sluitstuk van jullie
zonden voltooien, waarvoor jullie ons een deel willen afstaan van jullie aandeel
van de straatroverij, dat jullie hier in het geheim hebben achtergehouden.
[5] jullie zeiden dat ik jullie en de tempel gelasterd en mijzelf strafbaar gemaakt
heb. Maar hoe staat het nu eigenlijk met jullie? Maar wat ik, die van God het
vermogen heb ontvangen om ieder mens helemaal te doorzien en diens hart en
nieren te beproeven, hier gezegd heb, kan ik jullie met duizend getuigen tegenover
God en alle gewone wereldse rechtbanken bewijzen. En als ik dat doe, hoe zal het
er dan met jullie voor staan? jullie dachten mij met jullie hogepriesterlijke
dreigementen tot een gruweldaad te dwingen; maar nu staan de zaken omgekeerd,
en ik heb jullie nu in mijn macht! Wat zullen jullie nu doen?'
[6] Helemaal verbluft door de woorden van de overste, zeiden de twee: 'Ook al zou
jij het eerste kunnen bewijzen, dan zal het jou toch moeilijk vallen om te bewijzen
dat wij de zieken met kwade bedoelingen hierheen gebracht hebben! En ook al zou
jij misschien met behulp van de Oudegyptische chiromantie (handleeskunst) -en
beslist niet met hulp van God, op wie jij je zeer beroemt en van wie jij niet bedenkt
431
dat God niet met tovenaars omgaat -boze opzet in ons ontdekt hebben, dan zal dat
voor de rechtbank geen enkele waarde hebben; want de gedachte alleen is nog lang
geen daad en zou dat zelfs nog niet zijn, wanneer wij jou zelf datgene hardop
toevertrouwd zouden hebben waarvan jij ons nu beticht hebt! Op dat punt zou jij
dus niets tegen ons uitrichten; wat het eerste punt betreft zijn alle tempeldienaren
hetzelfde, en het zou voor jou tenslotte nog wel eens moeilijk kunnen worden, ook
al sta jij als Griek en halve heiden bij de Romeinen in hoog aanzien. Want zo'n
groot en voornaam college van priesters als dat van ons in J eruzalem, dat een grote
macht bezit, is niet zo gemakkelijk met succes aan te vallen. Zie dus af van jouw
dreigement, dan willen wij van het onze ook geen gebruik maken en jou ook niet
vragen om de zieken, die wij hierheen gebracht hebben te genezen; er zijn immers
elders ook nog genezingsoorden!'
[7] Na deze woorden maakten de twee aanstalten om weg te gaan; maar Roclus zei
tegen hen: 'Hiernaartoe komen is wel gemakkelijk, maar om van hier weer terug en
thuis te komen is heel wat moeilijker, en wij zullen jullie met eerder uit deze plaats
laten vertrekken, dan dat jullie uitgevoerd zullen hebben wat wij jullie in naam van
J ehova zullen voorschrijven.jullie zijn in onze macht, en het zal J ullie zwaar vallen
je daartegen te verzetten.
[8] De zieken zullen hier genezen worden en jullie zullen met jullie schatten voor
hun verdere levensonderhoud zorgen! Waar de genezenen echter een goed en
veilig onderkomen zullen krijgen, dat zal mijn zorg zijn.
[9] De straatroverijen, die door jullie hier in stand gehouden worden, zullen
volkomen gestaakt worden, en alle geroofde schatten zullen naar deze plaats
gebracht en teruggegeven worden aan de velen die nog hier zijn! Want er staat
geschreven: 'Gij zult niet stelen en het bezit van uw naaste niet begeren!'
[10] Zijn jullie niet de ergste godslasteraars, als jullie zeggen dat jullie de
voornaamste dienaren van God zijn, dat Hij alleen jullie gebed verhoort, en dat
jullie de macht gegeven is om voor de zielen van de mensen de poorten van het
hemelrijk te openen? J ullie zelf hebben nog nooit in een God geloofd en Hem in
jullie hart de juiste eer gegeven; maar wel hebben jullie nog altijd iedereen hevig
vervolgd, die, gewekt en vervuld van Gods geest, noodzakelijkerwijs tegen jullie is
gaan getuigen! [11] Ik ben zelfnaar de kleine woestijn bij de J ordaan gegaan en
heb naar de boeteprediker J ohannes geluisterd. Ik vond ieder woord van hem maar
al te waar en heb mij daar dan ook naar gericht; jullie hebben ook wel naar hem
geluisterd, maar raakten vervolgens vervuld van haat en hij moest het zeer
smadelijke slachtoffer van jullie onverzadigbare wraaklust worden. Maar nu is de
grote beloofde Messias gekomen, vol van de hoogste wijsheid en goddelijke kracht
en macht, wat Hij in woorden en daden toont, en ook Hem proberen jullie te
doden! Wat voor mensen zijn jullie eigenlijk op die manier?!
[12] jullie verkondigen de mensen weliswaar de wetten van Mozes, maar zelf
nemen jullie er niet n in acht en begaan alle zonden die de duivel, die jullie echte
vader is, jullie ook maar in het boosaardige hart legt; jullie liegen altijd tegenover
God en alle mensen; jullie bedriegen, zweren valse eden; jullie stelen, roven, doden
en moorden, zoals ik jullie tegenover God en ieder wereldse rechtbank met wel
duizendmaal duizend getuigen zonneklaar kan bewijzen - en jullie wagen het om
432
diegene een godslasteraar te noemen en hem dan ook te vervolgen, die, gewekt
door de ware geest Gods, tegen jullie getuigt en jullie zelfs nog van de afgrond van
het eeuwige verderf wil redden?!
[13] Zeg en oordeel zelf, of de Sodomieten het ooit zo bont gemaakt hebben als
jullie -en toch heeft God hen met vuur uit de hemel van de aarde laten verdelgen!
Wat zal Hij binnenkort dan wel met jullie doen?
[14] Hieraan kunnen jullie zien dat wij Essenen jullie, zwarte tempeldienaren, maar
al te goed kennen en ook wel weten hoe goed en eerlijk jullie het met ons menen
en hoe jullie die arme jood in de ban doen, die enigszins aantoonbaar hulp bij ons
zou zoeken en ook zou vinden; maar toch komen jullie zelf, als het slecht met jullie
gaat, naar ons toe en verlangen hulp! Zou dat die arme jood niet net zozeer baten
als jullie? O jullie slechte huichelaars en veinzers, jullie slangen en
adderengebroed! Als jullie je leven niet grondig beteren, zullen jullie des te meer
vloek en eeuwige verdoemenis over je heen krijgen! jullie weten nu wat jullie
tenminste hier te doen staat! [15] Als jullie niet aan mijn wens, die voor God en
alle mensen gerechtvaardigd is, zullen voldoen, zal ik jullie met de mij door God
verleende macht weten te tuchtigen op een manier, waarvoor zelfs alle duivels
zouden vluchten! Hebben jullie mij begrepen?'
[16] De inwendig door en door woedende Farizeen zeiden: 'O ja, vriend, dat
zeker, en wij zullen hier ook wel naar vermogen aanjouw wens voldoen; maar hoe
de hele tempel later zal reageren op het onrecht dat ons hier is aangedaan, dat
weten wij niet. Want wij zullen alles wat ons hier overkomen is in de grote raad
brengen, evenals -en daar is ons nu pas een licht over opgegaan - het feit dat zowel
J ohannes de boeteprediker en nu vooral ook de beroemde Nazarener uit jullie
instelling afkomstig zijn en de Nazarener bij jullie vandaan komt.
[17] Maar wij zijn nu bereid om alles te doen wat jij van ons verlangd hebt en het
lijkt ons nu tijd dat wij direct aan het werk gaan, omdat wij vandaag nog willen
vertrekken. Laten wij dus naar onze herberg gaan, waar onze zieken zich bevinden,
dan kan in korte tijd alles daar geregeld worden!' [18] De overste Roclus zei: 'Heel
goed; zo wil ik het ook, laten we daar dus heen gaan!
Hoofdstuk 210: Roclus geneest de zieken
[1] Na deze woorden begaven allen zich naar de herberg op het grote plein.
[2] Toen zij daar in de zaal kwamen waar zich een aanzienlijk aantal zieken
bevond, maar waar ook de roverhoofdlieden reeds op de twee Farizeen wachtten
om hun rekening met hun te vereffenen, zei Roclus eerst tegen de zieken: 'Ik ben
de overste van deze plaats en van God de Heer heb ik de wonderbaarlijke macht
om jullie allemaal te helpen, zoals ik vandaag al velen geholpen heb, waar jullie al
van gehoord hebben; maar zeg mij zonder enige schroom, hoe jullie voornamelijk
aan jullie lichamelijke kwalen gekomen zijn!'
[3] Toen de knapen dit verzoek gehoord hadden, zeiden zij: 'Heer, als wij niet meer
naar J eruzalem terug hoeven te keren en door u in bescherming genomen worden,
willen wij alles zeggen; maar als wij weer naar J eruzalem terug moeten, dan
433
betekent het minste of geringste wat wij zeggen voor ons de dood, want die hangt
ons allemaal heel zeker boven het hoofd!'
[4] Roclus zei: 'Wel, dan hoeven jullie je geen van allen zorgen te maken, maar
wel degenen die jullie bedreigd hebben; ik zal voor jullie zorgen! Spreek daarom
zonder vrees en schroom!' [5] Hierop begonnen de knapen heel openhartig te
vertellen welke schanddaden de tempeldienaren met hen bedreven hadden en nog
steeds met veel jongens bedreven, en dat er ook al veel om het leven waren
gekomen en er nog velen zouden volgen.
[6] Nogmaals zei Roclus: 'Zo! Zo hoort men nog eens prijzenswaardige dingen
over de tempel van J ehova en Zijn dienaren! Maar nu is het goed, lieve, arme
kinderen, jullie zullen geholpen worden. En nu, meisjes en vrouwen, moeten jullie
spreken!' [7] Ook die vroegen vooraf om bescherming, omdat ook zij, net als de
knapen, gevaar liepen.
[8] Roclus zei: 'Wat ik de knapen beloofd heb, geldt ook voor jullie, en daarom
kunnen jullie ook vrijuit en openlijk spreken!'
[9] Toen begonnen zij te vertellen, waarbij zelfs de roverhoofdlieden de haren te
berge rezen, vooral toen enkele meisjes en vrouwen hun lichaam ontblootten om de
afschuwelijke verminkingen aan hun lichaam te laten zien, die het gevolg waren
van de onbegrensde geilheid van de tempeldienaren.
[10] Toen Roclus zich in het bijzijn van getuigen van alles overtuigd had, keek hij
buitengewoon ernstig getroffen de twee Farizeen aan en ook hun dienaren, die
hun trouw dienden en ook aanwezig waren, en zei: 'Nee, zoiets heeft zich sinds het
begin van de wereld nog niet voorgedaan! Terwijl er van zo'n gedrag en
handelwijze in de tempel sprake is, zeggen jullie tegen mij dat ik de tempel
gelasterd heb, omdat ik hem, zoals het er nu mee gesteld is, met het volste recht
een rovershol en een moordkuil noemde?! O jullie ellendigen! Wat voor duivel
heeft jullie eigenlijk in de wereld gezet en tot priesters van J ehova aangesteld en
gewijd? Maar wacht maar! Ik kan jullie nu al verzekeren dat zelfs de keizer
hiervan volledig op de hoogte gesteld wordt! Wat hij vervolgens zal doen krijgen
jullie misschien al heel gauw te horen. Maar door mij zal nog maar heel weinig
met jullie gesproken worden!' [11] Hierop wendde Roclus zich tot de zieken en
zei: 'In de naam van jehova, Die nu in deze tijd in de persoon van J ezus van
Nazareth tot ons mensen is gekomen, maar door de slechte en blinde Farizeen
gehaat en vervolgd wordt omdat Hij tegen hen getuigt, en Die mij ook de macht
verleend heeft om alle zieken enkel door mijn geloof en wil te genezen, houd ik
mijn handen boven jullie en zeg: wees volkomen genezen!'
[12] Na deze aanroep werden zij als het ware in n klap allemaal zo volkomen
genezen, dat aan hun lichamen niet het kleinste litteken van verminking meer te
bespeuren viel - en allen die hen bekeken, zelfs de roverhoofdlieden niet
uitgezonderd, zeiden hardop en openlijk: 'Dat kan alleen de kracht van God, en niet
een mens. Lof, prijs en eer zij daarom alleen aan Hem, en de grootste dank, omdat
Hij de daden van de tempeldienaren in J eruzalem in ons bijzijn onthuld heeft en
wij nu helemaal weten wat wij van hen moeten denken!'
[13] Ook de genezenen dankten met tranen in hun ogen en keerden hun gezichten
van de nijdige Farizeen af
434
[14] Daarop zei Roclus tegen de twee Farizeen: 'Dit is nu gedaan in naam van de
Heer, en laten wij nu met die andere zaak verder gaan!'
[15] Omdat de twee Farizeen wel wisten wat Roclus nog meer van hen verlangd
had, zeiden zij tegen de overste Roclus: 'Stel nu het bedrag vast dat jij nodig acht
voor het levensonderhoud van deze in totaal ongeveer twintig personen, dan
betalen wij je dat hier! Maar wat de straatroof betreft ben jij zelf een heer en kunt
zelf onderhandelen met de mannen die hier aanwezig zijn. Van onze kant zullen
wij voor altijd van al het overige afzien; want ook wij beginnen nu ons grote
onrecht in te zien en zullen ons zoveel mogelijk inspannen om het goed te maken.
[16] Als wij thuis komen zal ons eerste streven erop gericht zijn om afstand te
nemen van de tempel; want wij hebben Gods kracht onmiskenbaar zien werken en
ook van jou, wijze en werkelijk van J ehova's geest vervulde man, de zeer
verdiende scherpe vermaningen gehoord. Het licht van het geloof is ontwaakt en
van nu af aan zullen wij de rest van ons leven dan ook anders gebruiken dan tot nu
toe het geval is geweest, Moge God de Heer onze vele zonden vergeven, die wij
niet meer ongedaan kunnen maken! En wees nu zo goed het bedrag voor het
levensonderhoud van deze mensen vast te stellen, dan zullen wij het je
onmiddellijk overhandigen!'
[17] Roclus zei: 'J ullie hebben achthonderd pond goud bij je en ook nog
tweeduizend pond zilver. Voor jullie reis naar huis zullen jullie nauwelijks een
honderdste deel van je zilver nodig hebben, laat dus de achthonderd pond goud en
nog duizend pond zilver hier voor het levensonderhoud van deze, laten we zeggen,
eenentwintig personen, zodat jullie daarmee toch een klein beetje van jullie
misdaad aan deze mensen tegenover God goedgemaakt hebben! Maar als jullie zelf
nog meer willen doen, zal dat in Gods ogen een voordeel voor jullie zijn.'
[18] De twee zeiden: 'Met honderd pond komen wij wel thuis, en wij laten bij die
duizend pond zilver ook nog die negenhonderd pond hier; en mochten deze
wonderbaarlijk genezen mensen mettertijd meer nodig hebben, dan zullen wij hun
dat vanuit J eruzalem hiernaartoe laten brengen.'
[19] Roclus zei: 'Dat zal niet nodig zijn, en jullie zullen thuis veel goed te maken
hebben! Het bedrag dat jullie hier achterlaten is meer dan voldoende voor deze
mensen, omdat ik er ook voor zal zorgen dat zij door de vlijt van hun handen heel
goed hun brood zullen kunnen verdienen; want het is voor ieder mens nuttiger dat
hij door te werken in zijn eigen onderhoud voorziet, dan dat hij door pure rijkdom
in ledigheid zijn medemensen tot last wordt.' [20] Daar waren ook de genezenen
het volkomen mee eens, en de twee begaven zich met Roclus naar een zijkamer,
waar zij hun goud en zilver bewaard hadden, en overhandigden hem de
eerdergenoemde som voor zichzelf hielden zij echter alleen de honderd pond.'
[21] Daarop kwamen ze de zaal weer in en vroegen de genezenen om vergeving,
en ook aan Roclus. [22] Daarop zei Roclus: 'Zijn vijanden vergeven, ook wanneer
zij hun onrecht met willen inzien en goedmaken, is God welgevallig; en zo zijn wij
volgens Gods wil des te meer verplicht om dat te doen tegenover die vijanden, die
het onrecht dat zij ons aangedaan hebben berouwvol inzien en de vaste wil
opvatten om het voorzover mogelijk weer goed te maken. Daarom zij jullie beiden
door ons alles vergeven; maar kijk ook op andere plaatsen om jullie heen, en maak
435
ieder onrecht goed dat jullie wie dan ook aangedaan hebben, dan zal God de Heer
jullie ook barmhartigheid betonen wanneer jullie je grote zonden, die je aan de
mensen hebben begaan, niet meer kunnen goedmaken, omdat zij zich niet meer
onder de levenden aan deze zijde bevinden!'
[23] De twee beloofden al het mogelijke te doen, namen daarop het hunne en
begaven zich met hun dienaren direct op de terugweg.
Hoofdstuk 211: Roclus en de rovers
[1] Daarop nam Roclus de nog aanwezige roverhoofdlieden onder handen en zei
hun wat hun nu te doen stond, als zij Gods toorn wilden ontlopen. Dezen waren
dan ook onmiddellijk bereid om alles te doen wat hij als overste van deze plaats
van hen zou verlangen; alleen moest hij niet iets onmogelijks van hen verlangen.
[2] Daarop zei Roclus: 'J ullie hebben reeds lange tijd op de wegen hier naartoe
onrechtmatig schatting geheven en vooral in de laatste zes weken een grote buit
verworven en daarbij ook zelden de armen ontzien De meesten bevinden zich nog
hier. Ga hun allemaal, de rijken en de armen de afgenomen schatting terugbrengen
en verlang in de toekomst van niemand meer een of andere heffing, dan zullen ook
jullie je zonden vergeven worden!'' [3] En van hen zei: 'Overste van deze plaats!
Dat zullen wij doen, zoals u ons nu geboden hebt; maar wij maken ons nu al meer
dan dertig jaar schuldig aan deze kwalijke bezigheid en hebben daardoor al vele
schatten verworven, die wij met de beste wil van de wereld niet meer aan de
rechtmatige eigenaren terug kunnen geven, omdat wij niet weten waar ze wonen en
of ze nog welleven. Hoe kunnen wij daar nu recht aan doen?'
[4] Roclus zei: 'Dat hebben jullie voor het overgrote deel van de rijken afgenomen,
die in landen ver hier vandaan wonen en daar toch al overladen zijn met aardse
goederen. Maar beheer zulke schatten van vroeger zorgvuldig en beschouw ze als
een bezit van de armen, die vaak hierheen komen om hulp te zoeken; ondersteun
hen al naar behoefte, dan zal de Heer van hemel en aarde jullie schulden
kwijtschelden!
[5] Bouw herbergen voor de armen, die anders maar al te vaak wekenlang onder de
blote hemel moeten blijven, dan zullen jullie daarmee iets goeds in het leven
roepen en met behulp van de onrechtvaardige mammon vrienden in de hemel
vergaren! Als jullie dat alles nu begrepen hebben, ga dan, en ga aan het werk!'
[6] Toen Roclus dat gezegd had, dankten allen hem daarvoor. De roverhoofdlieden
gingen weg en brachten het verlangde reeds diezelfde dag, en door de juiste
bemiddeling werd dat dan ook teruggegeven aan de eigenaren.
[7] Nadat de roverhoofdlieden uit de zaal vertrokken waren om het werk te gaan
uitvoeren, wendde Roclus zich tot de waard, die hij als een steeds eerlijk en
rechtschapen man kende, en zei: 'De genezenen blijven voortaan onderjouw hoede;
zorg ervoor dat zij ook werk krijgen in overeenstemming met hun krachten! En het
goud en zilver dat hier voor hen is afgedragen moetje goed en rechtvaardig beheren
en wat jou toekomt, zul jij van de rente krijgen; mettertijd zullen wij daar wel een
goede regeling voor treffen. Op die manier zal er ook voor het onderwijs van de
jongens gezorgd worden. [8] Doe dat als een eerlijke jood op de manier van de
436
Samaritanen, uit liefde voor onze ene, enig ware God en ook uit liefde voor de
mensen, dan zul jij een grote genadegave van Gods liefde ontvangen! En doe
datgene wat je doet, met alle vriendelijkheid; want een vriendelijke weldoener doet
zijn weldaden dubbel en zal bij God voor zijn daad dan ook reeds hier het
tienvoudige loon ontvangen en aan gene zijde vast en zeker het honderdvoudige!
Aangezien ik deze zeer belangrijke kwestie nu in naam van de Heer volgens Zijn
wil in orde heb gebracht en het nu al middag is geworden, zal ik nu met mijn
broeders naar de herberg gaan, die jij goed kent; want daar wacht de grote Heer en
Meester op ons. Wie hulp nodig heeft, moet daarheen gaan!'
[9] Hierop vroeg de waard: 'Vriend, is dat soms de grote profeet uit Galilea, over
wie jij zojuist tegenover de Farizeen gesproken hebt, terwijl je de zieken de
handen oplegde en in wiens naam je deze zieken ook genezen hebt?' .
[10] Roclus zei: 'J a, vriend, dat is Hij! Maar let wel: Hij is geen profeet, maar Hij is
wat ik van Hem gezegd heb, namelijk -de Heer Zelf, wat jij en ook al deze
genezenen van mij kunnen aannemen!'
[11] De waard zei: 'O vriend, ook ik wil Hem graag zien en horen; want van
allerlei vreemdelingen, joden en heidenen, die hier op doorreis waren, heb ik al
grote dingen gehoord! De heidenen houden Hem allemaal voor een God; alleen de
joden zeggen dat Hij een groot profeet is. O vriend! Hem zou ik graag willen zien
en horen, zoals ik al gezegd heb, als het mij is toegestaan!'
[12] Roclus zei: 'Niet alleen jou, maar iedereen is het toegestaan om naar Hem toe
te komen, en voor de genezenen is het meer dan een plicht om Hem hun dank voor
de genezing te gaan brengen; want niet ik, maar enkel en alleen Hij heeft hen
genezen door de almacht van Zijn heilige wil. Maar wacht nog een paar uur; na die
tijd mogen jullie allemaal komen!'
[13] Daarop zeiden ook de genezenen: 'O vriend van Hem, die in dat geval de
Allerhoogste is, hoe kunnen wij zondaars naar Hem toegaan en Zijn heilige
aangezicht zien?! Zo'n genade zullen wij immers eeuwig niet waard zijn!'
[14] Roclus zei, helemaal ontroerd door de deemoed van de genezenen: 'Als Hij
jullie zonden, waar de tempeldienaren de voornaamste schuld aan hebben, niet
vergeven zou hebben, dan had Hij jullie ook niet genezen; maar aangezien Hij
jullie genezen en dus ook zeker jullie zonden vergeven heeft, voel je dan des te
meer verplicht om in alle liefde op de aangegeven tijd naar Hem toe te komen en
Hem alleen dank te brengen!' [15] Na deze woorden van Roclus vatten ze allemaal
moed en beloofden te komen en te doen wat hij hun aangeraden had.
[16] Daarop vertrouwde Roclus de verzorging van de genezenen nogmaals aan de
waard toe, verliet toen met zijn broeders de zaal en begaf zich snel weer naar Mij.
Hoofdstuk 212: Het etenswonder van de Heer
[1] Wij zaten nog allemaal bij elkaar aan onze tafel en toen Roclus met zijn
broeders ons zo aantrof, was hij daar erg blij om; alleen dacht hij dat Ik in de tijd,
die hij met de Farizeen doorgebracht had, veel heilbrengende, levende woorden
gesproken zou hebben. [2] Ik zei: 'Beste vriend en zelfs broeder! Wees maar niet
bang, want Ik heb Mijn leerlingen alleen maar verteld, hoe en wat jij volkomen
437
volgens Mijn wil met de Farizeen, met de zieken, met die hoofdlieden en tenslotte
met de waard en nogmaals met de genezenen besproken hebt! J ij bent voor Mij
werkelijk tot een degelijk werktuig tegen Mijn vijanden geworden; en omdat jij
Mij trouw was in het kleine, zal Ik je ook over grotere dingen stellen.
[3] Maar kom nu met je broeders weer bij Mij zitten; want het middagmaal zal
direct opgediend worden -een maal dat Ik Zelf besteld heb uit Mijn onuitputtelijke
provisiekamer, en zo ook de wijn uit Mijn kelder! Want als Ik, de Heer, in jou en je
broeders heel bekwame arbeiders voor Mijn akkers en wijngaarden gekregen heb,
dan moeten die door Mij ook uitstekend bediend worden op deze dag, in deze tijd!'
[4] Bij deze woorden kwam onze waard de eetzaal in en zei enigszins verlegen
tegen Mij: 'Heer en Meester, toen ik U al eerder dienstwillig vroeg wat voor
middagmaal ik voor U moest bereiden, zei U genadig dat ik mij daar vanmiddag
niet om hoefde te bekommeren, want U zou deze keer Zelf een middagmaal
klaarmaken. Maar wij hebben nu meer dan een uur geheel vergeefs in de keuken
op U gewacht en hebben voor deze tafel niets aangeraakt. Maar nu zou het toch tijd
zijn om de spijzen op tafel te zetten, en er is nog niets klaargemaakt! Wat moet ik
nu doen?' [5] Ik zei: 'O vriend, maak je je toch bezorgd om niets! Denk je soms dat
Ik, net als jullie mensen, een volle provisiekamer, een keuken en een rijkelijk van
volle wijnkruiken voorziene kelder nodig heb? Kijk, Ik ben nu onder Mijn
vrienden, die Mij goed herkend hebben en eveneens in Mijn naam goed werk
hebben gedaan. En door de macht van Mijn woord en hun geloof in Mij hebben zij
grote tekenen gedaan; daarom wil Ik nu ook voor hen een wonderdaad stellen. In
de keuken staat weliswaar niets voor ons klaar -maar kijk nu eens naar de tafels!'
[6] Toen Ik dit gezegd had, waren alle schalen die nog van het ochtendmaal waren
blijven staan vol met de beste spijzen, bestaande uit vissen van de edelste soort,
welbereid kalfs - en lamsvlees, allerlei zoete vruchten en heel goed brood; en zo
waren ook alle karaffen tot de rand toe gevuld met de beste wijn, die het hart
sterkte en de ingewanden verkwikte.
[7] Toen de waard dat zag, sloeg hij de handen op de borst en zei: 'O Heer en
Meester! Wie dat ziet en nog niet gelooft dat in U Gods geest en Zijn macht, kracht
en heerschappij in alle volheid woont, die zou in zijn ziel en zijn verstand wel met
een duizendvoudige blindheid geslagen moeten zijn!
[8] Weliswaar is alles een wonder, ontspringend aan Uw macht en wijsheid, en de
hemel en deze aarde zijn vol van Uw werken, die ons echter toch niet zoals
wonderen opvallen, omdat wij al vanaf onze geboorte gewend zijn geraakt aan het
telkens ontstaan, bestaan en ook weer vergaan ervan; maar dit plotselinge ontstaan
van zulke spijzen, die anders alleen door mensenhand bereid worden, en ook dat
van de wijn volkomen uit het niets, is iets hemelhoog anders!
[9] Want als een boom geleidelijk aan uit een zaadkorrel opgroeit, groot en sterk
wordt en vruchten begint te dragen, ziet men daarbij allerlei middelen als oorzaak
van hetgeen uit die middelen voortkomt. Maar waar zijn hier de middelen? Hier is
geen boom, waaraan deze verschillende vruchten gegroeid en in het licht en de
warmte van de zon gerijpt zijn! op welke akker is het graan voor dit heerlijke
brood geoogst? In welk water zijn deze vissen gevangen, waar zijn de lammeren en
het kalf geslacht en boven welk vuur zo goed klaargemaakt, en in welke wijngaard
438
is deze wijn gegroeid? [10] Alles ontstond plotseling, alleen door de eindeloze
macht van Uw wil! En dat is nu juist wat mij tot opperste verbazing brengt, en wel
omdat U , die onmiskenbaar de Oerschepper van alle dingen in de hemel en op
aarde bent, naar mijn ervaring alles alleen maar geleidelijk aan in een
onveranderlijke orde laat ontstaan, waarbij het ene uit het andere voortkomt; maar
hier was het een moment, en wat voorheen niets was werd heel plotseling tot
datgene wat nu voor onze verbaasde ogen en harten de eettafels vult! O Heer en
Meester in Uw geest reeds van eeuwigheid, zou het voor U dan ook niet mogelijk
zijn om een hele wereld in een volmaakt leven te roepen en al het andere daarop
eveneens op hetzelfde ogenblik te laten ontstaan, wat de mensen iedere arbeid en
inspanning en heel veel zorgen zou besparen?'
[11] Ik zei: 'O ja, vriend, dat zou Ik zeker kunnen, als de mens ermee gebaat zou
zijn als hij tot volkomen traagheid zou vervallen en dus ook weldra in alle materie
en haar gericht zou wegzakken! Maar aangezien Ik wil dat de mens, in dit wereldse
leven ter beproeving van de vrije wil, door allerlei activiteiten steeds rijker wordt
aan ervaringen en de daaruit voortvloeiende kennis, en God en zichzelf leert
kennen, moet de wereld zelf en alles wat daar in en op is nu eenmaal zo ontstaan
en bestaan, zoals het ontstaat en bestaat.
[12] Kijk, dat is heel in het kort de reden waarom Ik op de materile werelden alles
geleidelijk aan laat ontstaan en ook weer laat vergaan; want de materile werelden
met alles wat erin, erop en erboven is, zijn niet geschapen om eeuwig te bestaan,
maar wel de zielen van de mensen, die uit het gericht van de materie voortkomen
en zich in de mens sterk maken voor het onvergankelijke, eeuwige leven en op die
manier ook sterker worden in Mijn geest in alle liefde tot Mij!
[13] Maar wanneer Ik hier onder Mijn geestelijk nu bijna reeds volmaakte
leerlingen en vrienden een kleine uitzondering maak van Mijn oereeuwige orde,
wordt geen enkele ziel daardoor tot een voor haar verderfelijke luiheid en blijvende
passiviteit gebracht, en heb Ik hiermee jullie allemaal laten zien dat bij God alles
mogelijk is. [14] Maar kom jij nu ook bij ons zitten, en eet en drink! Na het eten
zullen wij nog tijd vinden om het een en ander goed te bespreken.'
[15] Daarop ging de waard aan onze tafel zitten, at en dronk flink met ons mee, en
kon de goede kwaliteit van de spijzen niet genoeg roemen en prijzen -wat ook alle
anderen deden.
Hoofdstuk 213: De vrouw van de waard
[1] Maar al gauw kwam zijn vrouw de eetzaal binnen om haar man, die haar te
lang wegbleef, te vragen wat Ik als middagmaal had besteld, en of Ik misschien
Zelf in de keuken op een of andere wonderbaarlijke wijze zou meewerken aan het
bereiden ervan. [2] Toen ze echter direct merkte dat wij allemaal aan de rijkelijk
van spijzen en drank voorziene tafels zaten en aten en dronken, sloeg zij van
verbazing haar handen boven haar hoofd ineen en (de vrouw) zei: 'Maar om Mozes
wil, wiens dag wij vandaag eren, wat is dat dan?! Waar komen die spijzen en die
wijn nu vandaan?' [3] De waard zei: 'Stel geen vergeefse vragen! Want ook al
zouden wij het je zeggen, jij zou het toch niet begrijpen; later zul je wel een keer
439
horen waar deze spijzen vandaan gekomen zijn. Maar zie er in de keuken nu op toe
dat alle andere gasten in de andere eetkamers behoorlijk bediend worden!'
[4] Daarop ging de vrouw meteen weer de keuken in en deed haar plicht. Maar het
liet haar toch niet los waar die spijzen vandaan gekomen waren. Daarom
onderwierp zij het personeel ook aan een grondige ondervraging door wie, hoe en
wanneer en waarvandaan de spijzen gehaald waren. Maar toen allen naar volle
waarheid verzekerden dat zij het niet wisten, hield de vrouw het niet meer uit van
nieuwsgierigheid en kwam nogmaals naar ons toe, om bij n van Mijn leerlingen
te informeren hoe dat nu met die spijzen zat.
[5] Toen zei een Esseen tegen de vrouw: 'Als jij niet te blind was met je verstand,
had je allang moeten merken wat voor wonderen zich hier en ook buiten de
herberg hebben voorgedaan, enkel door de wil van de eeuwig grote Heer en
Meester -en zo zijn ook deze spijzen ontstaan. Ze zijn werkelijk uit de hoogste
hemelen hierheen gebracht. Maar kom eens hier en proef alles, en zeg dan als
goede keukenmeesteres hoe deze hemelse kost jou smaakt!'
[6] Toen kwam de vrouw een beetje verlegen naar de Esseen toe en proefde de
spijzen, het brood en de wijn, en gaf toe dat zij in haar hele leven nog nooit iets
had gegeten wat zo buitengewoon goed smaakte. Nu geloofde zij zelf dat deze
spijzen niet in een aardse keuken bereid waren.
[7] Maar de Esseen wees met zijn hand naar Mij en zei: 'Kijk, daar zit de eeuwig
grote Spijsmeester, die nu dit heerlijke middagmaal op wonderbaarlijke wijze in
n enkelogenblik en niet op menselijke wijze heeft bereid, maar puur zo
geschapen heeft als Hij ook op de hele aarde voor alle schepselen eeuwig het hun
passende voedsel schept! En nu weet je voorlopig genoeg; geloof, opdat jij zalig
wordt! Er is dit huis een groot heil ten deel gevallen, evenals deze hele plaats, en
wij zullen God daar nooit genoeg voor kunnen loven en prijzen. -En nu kun jij,
vrouw, weer aan je werk gaan; maar over wat je nu gehoord hebt moet je niets
tegen andere mensen zeggen, want de Heer en Meester wil het nu zo!'
[8] Toen ging de vrouw naar Mij toe en bedankte Mij voor wat ze gegeten had,
waarna ze weer naar de keuken ging. [9] Maar Ik zei tegen allen: 'Weliswaar is er
vanaf het begin geen enkele vrouw geroepen om als profetes voor een volk te
profeteren; maar als het hart van een vrouw vroom is en zij de geboden houdt en
haar kinderen wijs opvoedt in de ware eerbied tot God en in liefde, dan is zij ook
gelijk een profeet en neemt Gods geest ook in haar hart Zijn intrek.
[10] Daarom moeten jullie, als jullie in de toekomst Mijn woord zullen
verkondigen, de vrouwen niet buitensluiten, zoals tot nu toe dikwijls het geval was,
maar jullie moeten hun ook niets onthouden van wat jullie over het Godsrijk
geopenbaard is; want wat de vrouwen als moeders en voornaamste opvoedsters de
kinderen leren, is blijvender en meer waard dan het onderricht van alle
hogescholen ter wereld! [11] Wanneer een vrouw wijs is, worden ook haar
kinderen wijs; maar als een vrouw dom en onontwikkeld is, zullen ook haar
kinderen niet gemakkelijk tot profeten gemaakt kunnen worden. Daar geldt het
spreekwoord, volgens welk een appel nooit ver van de boom valt.
[12] Het is heel juist dat een vrouw een goede, ijverige huishoudster is en ook haar
kinderen in het huishouden opleidt en oefent; maar het is nog beter wanneer zij,
440
zelf vervuld van de geest der waarheid uit God, ook het hart van haar kinderen met
diezelfde geest vervult. Aan zulke kinderen zal Mijn evangelie dan gemakkelijk en
succesvol verkondigd kunnen worden. Neem dat in de toekomst dan ook goed in
acht!' [13] Roclus, de andere Essenen en de waard bedankten Mij voor deze les en
Roclus zei nog in het bijzonder: J a, Heer en Meester, het is bij ons, en met name
bij de joden in de omgeving van J eruzalem, steeds de grote fout geweest dat er veel
te weinig aandacht is geschonken aan de ware ontwikkeling van het hart en het
verstand van de vrouwen, en daarin moet dan ook vooral de oorzaak van de
volledige verduistering en het verval van de mensen in het zuivere geloof in n
God gezocht worden! Van nu af aan zullen wij de vrouwen dan ook niet onthouden
wat, net als bij de mannen, voor hun geestelijke ontwikkeling nodig is.'
[14] Ik zei: 'Doe dat, dan zal het weldra licht worden onder de mensen! Maar
wanneer men ooit later deze raad van Mij niet zal opvolgen en de vrouwen weer
werelds en zelfingenomen worden, zal de aloude duisternis weer onder de mensen
opduiken, en het geloof zal uitdoven en de liefde verkillen; en zo zal er opnieuw
droeve ellende onder de mensen zijn, zoals die er nog niet eerder geweest is. Want
nu is door Mij voor alle mensen het helderste licht opgegaan. Wanneer de maan
verduisterd wordt, zal daardoor de nacht van de aarde weliswaar ook groter zijn,
maar uiteindelijk nog veel draaglijker dan wanneer midden op de heldere dag de
zon volkomen verduisterd zou worden. Denk bij jezelf goed na over dit beeld!'
[15] Mijn leerlingen zeiden: 'Heer en Meester, dit beeld is ons niet duidelijk! Wat
stelt de maan voor, en wat is de zon? Hoe moeten wij dat uitleggen?'
[16] Ik zei: 'Hoe lang zal Ik nog onder jullie moeten leven, voor jullie geheel en al
tot inzicht zijn gekomen? -De tijd vanaf Adam is, wat betreft de geestelijke
ontwikkeling van de mensen door middel van de vele profeten via de weg van
openbaringen, geweest als het licht van de maan. De maan wisselt met zijn licht:
hij is een tijdlang helemaal niet te zien en neemt dan weer toe, tot hij vol wordt. Zo
ging het met de kennis van God tot in deze tijd. Door het woord en door de tekenen
van de profeten nam deze kennis bij de verschillende volkeren toe tot een
volkomen licht. Deze profeten waren derhalve steeds als het volle licht van de
maan, die ook geen eigen licht heeft maar het van de zon leent, net zoals alle
profeten in alle tijden ook alleen maar een uit God, een uit de zon van de engelen
en geesten geleend licht hadden, waarmee ze de mensen verlichtten.
[17] Naast en na de profeten stonden er ook andere leraren op, stelden allerlei
toevoegingen en verklaringen op en verduisterden de oorspronkelijke leer op die
manier steeds maar meer, zodanig, dat er daarna weldra niets meer van over was.
Toen moesten de mensen zich in hun nacht met het zwakke licht van de sterren
behelpen, tot er weer een profeet onder hen opgewekt werd. De geestelijke nacht,
die op die manier donker was geworden, werkte niet zo deprimerend op het
gemoed van de mensen, aangezien hun geloof in En God, net als het zwakke licht
van de vele sterren, nooit volledig uit kon doven.
[18] Maar nu is in Mij de zon der hemelen zelf voor de mensen opgegaan. Deze
heeft geen geleend, maar haar hoogst eigen machtige licht, dat zelf niet toe of
afneemt. En wie Mij herkend heeft, zal Mij niet de ene keer meer en dan weer
minder kennen. Maar het is heel goed mogelijk dat dit heldere licht in de mens
441
door zijn wereldse instelling en door zijn zelfingenomenheid helemaal uitdooft, en
dan zal hij er vergelijkenderwijs net zo aan toe zijn als de aarde, wanneer de zon,
die alles heel helder verlicht en verwarmt, aan de hemel plotseling helemaal
uitgedoofd zou worden. Dan zal het zwakke licht van de sterren de mensen geen
troost meer kunnen bieden, omdat zonder de zon alles op aarde door de kou moet
verstarren en sterven
[19] Wanneer vanaf nu het geloof in Mij -Mijn levenslicht in de mens zal uitdoven,
zal daarmee ook de liefde - de levenswarmte - geheel en al verkillen, en dat zal dan
een zodanige droeve ellende onder de mensen tot gevolg hebben, dat zij zich
veelongelukkiger zullen voelen dan een vertrapte worm, die in het stof draait en
kronkelt. En velen zullen luid roepen: 'Wat zijn de dieren toch gelukkig,
vergeleken bij ons mensen! Zij leven en kennen de dood niet; maar wij moeten
leven, om de dood en zijn verschrikking steeds voor ogen te hebben!'
[20] Kijk, dat is de grote droeve ellende onder de mensen, als het licht en de liefde
hen verlaten heeft! Streef er dus naar dat de mensen in het licht blijven, dan zullen
zij ook in de liefde blijven en geen dood voor zich zien, voelen of smaken! -hebben
jullie dat nu goed begrepen?' [21] Allen zeiden: 'J a, Heer en Meester; maar het is
toch treurig dat dat mogelijk is!,
[22] Ik zei: 'Zeer zeker -maar Ik kan de mens zijn vrije wil niet afnemen, omdat hij
anders geen mens zou zijn. Maar laten we er nu over ophouden! Laten wij nu nog
eten en drinken en onze ledematen sterken; daarna zullen wij weer werken!'
[23] Daarop aten en dronken wij heel welgemoed, en er werd nog menige
opmerking gemaakt over de goede smaak van de spijzen, het brood en de wijn.
Hoofdstuk 214: Het grootste wonder van de Heer: Zijn woord (8.8.1861)
[1] Toen wij het maal beindigd hadden en van tafel waren opgestaan, vroeg de
waard aan een leerling of Ik al eens vaker zo'n wonder gedaan had.
[2] De leerling zei: 'Op eenzelfde manier zijn er al dikwijls enkele duizenden
mensen onder de blote hemel gespijzigd! Ook heeft de Heer verscheidene keren,
als men geen wijn maar alleen water had, en niet van het zuiverste soort, dat door
Zijn wil voor ons en vele anderen in de beste wijn veranderd; zo heeft Hij ook door
Zijn woord en door Zijn leer ons oude, bedorven en troebel geworden geloofswater
levend gemaakt, gelijk de. best wijn. Werkelijk, de Heer heeft in minder dan
tweenhalf jaar buitengewoon veel grote wonderwerken gedaan, en wel zoveel, dat
die nauwelijks meer te tellen zijn of in boeken beschreven zouden kunnen worden!
Maar het grootste en eeuwig blijvende wonder is Zijn woord; wie zich daarnaar
richt, zal het eeuwige leven in zich hebben.
[3] De tekenen, die de Heer nu doet, getuigen voor ons echter alleen maar van het
feit dat Hij de Heer is. In de toekomst zullen evenwel niet meer de tekenen die
door Hem gedaan zijn getuigen van Zijn goddelijke heerlijkheid, maar Zijn leer in
het hart van de mensen die ernaar zullen leven en handelen; want die zal in ons het
meest zaligmakende teken van het ware en helder van zichzelf bewuste leven
teweegbrengen -en dat is meer dan wanneer de Heer nu in ons bijzijn nog zoveel
grote wondertekenen zou doen, waar wij en onze opvolgers het latere nageslacht
442
wel over kunnen vertellen, maar die zij toch maar voor de helft of waarschijnlijk
vaak ook helemaal niet van ons zouden willen geloven. En zo zullen de tekenen die
nu gedaan zijn maar weinig invloed hebben om het geloof van de latere generaties
te vergroten, maar de aan hen overgeleverde leer, die op zichzelf de helderste en
meest onbetwijfelbare waarheid is, zal dat wel doen!
[4] Vriend, dat wij hier nu zijn is wel zeker, waar en gewis, en dat de Heer nu voor
onze ogen grote tekenen heeft gedaan, betwijfelt niemand - van ons; maar over
ongeveer honderd jaar zal dat allemaal tot het rijk der wereldgeschiedenis behoren
en - zoals alles, wat tot dit rijk behoort grotendeels door velen betwijfeld en niet
geloofd worden. [5] Maar de lichte waarheid, dat twee en twee samen vier zijn, zal
tot aan het eind van alle tijden onwankelbaar blijven staan en zo ook de leer uit de
goddelijke mond van de Heer, volgens welke ieder mens God moet kennen, in
Hem alleen moet geloven en Hem boven alles en zijn naaste als zichzelf moet
liefhebben. Dat is een levenswaarheid die nooit bestreden kan worden, omdat
zonder die waarheid ten eerste geen gemeenschappelijk samenleven van mensen
zou kunnen bestaan, dat alleen hier op aarde tijdelijk en materieel van aard is, en
ten tweede omdat zonder die waarheid en het in de praktijk brengen ervan geen
enkele ziel het eeuwige leven uit God zou kunnen ontvangen. Want de liefde is de
eeuwige geest van het leven en derhalve het leven zelf
[6] Wanneer de mensen onder elkaar en ten opzichte van God geen enkele liefde
meer hebben, volgt daaruit ook strikt logisch de waarheid, dat zij ook het innerlijke
en eigenlijk enig ware leven van de ziel niet meer hebben. Bekommer je dus in het
vervolg alleen maar om de leer, die de Heer ons geopenbaard heeft, en de zeer
lichtende geest van waarheid ervan, en handel ernaar, om het eeuwige leven te
krijgen; want tekenen kunnen noch jou noch iemand anders het eeuwige leven
schenken. [7] Dat de Heer in Zichzelf eeuwig almachtig is en de hoogste wijsheid
bezit, laten ons niet alleen de nu gedane wondertekenen zien, maar daarvan getuigt
in alle tijden en voor de ogen van alle mensen de grote schepping, die alle
denkende mensen voortdurend luid toeroept: ' Achter deze talloos vele en wijze,
grote werken moet een uiterst wijze en almachtige, eeuwige Werkmeester
verborgen zijn! ' Maar hoewel de mens Zijn roep hoort en de Werkmeester op de
een of andere manier begint te zoeken -en daar doet hij goed aan -voelt hij daarbij
toch zijn eigen machteloosheid en zwakheid, die hij niet in een goddelijke kracht
kan veranderen.
[8] Maar als jij nu volgens de aan ons geopenbaarde leer van de Heer zult leven en
handelen, zal jouw machteloosheid en zwakheid door de kracht van de goddelijke
liefde in jou veranderd worden in eigen macht en sterkte; en dat zal beslist
heilzamer voor je zijn dan wanneer je verder nog getuige zou zijn van nog vele
duizenden tekenen, maar voor jezelf toch in je oude machteloosheid en zwakheid
zou blijven! Kijk, dat is mijn goed gefundeerde mening!'
[9] Ik zei tegen de leerling, die nu zo gesproken had: 'Natanal, tegen jou hoef Ik
niet meer te zeggen: 'Hoe lang zal Ik jou nog moeten verdragen, voordat jij inzicht
krijgt in Mijn rijk! ' Want jij hebt het juiste inzicht al verkregen en daarom zeg Ik
opjouw woorden nu 'amen' en bevestig alles wat jij gezegd hebt als een volle,
zuivere waarheid; want zo is het en zo zal het ook voor altijd blijven.
443
[10] Wie Mij zal zoeken in Mijn werken en tekenen, zal een zwaar en moeizaam
karwei hebben, en hij zal gemakkelijk bezwijken onder de zware last ervan; maar
wie Mij zal zoeken in en door de liefde, zal Mij als de kracht van al het leven
weldra zonder veel moeite in zichzelf vinden. En als hij Mij gevonden heeft, heeft
hij ook alles gevonden, namelijk het eeuwige leven en de macht, kracht en wijsheid
ervan. Dat moeten jullie allemaal goed onthouden en ook aan de andere mensen
verkondigen! [11] Maar laten we nu naar buiten gaan en een beetje om ons heen
kijken, wat zich zo hier en daar voordoet!'
Hoofdstuk 215: De Heer en de bijgelovige waard
[1] Daarna verlieten wij de eetzaal en gingen, begeleid door de waard, naar buiten,
waar het deze dag echt aangenaam was, omdat de hitte van de dag sterk werd
afgezwakt door een noordoosten wind. Wij liepen vanuit onze herberg door de
hele, tamelijk uitgestrekte plaats en kwamen dan ook bij de grote herberg, waar
Roclus in Mijn naam de eenentwintig zieken genezen had.
[2] De waard merkte ons op een haastte zich met de zijnen en degenen die genezen
waren naar buiten naar ons toe en begroette ons heel hartelijk. Direct daarop vroeg
hij echter naar Mij en Roclus wees hem Mijn persoon aan. Toen kwamen ze
allemaal om Mij heen staan om Mij te bedanken voor de grote weldaad die Ik aan
hen bewezen had, en de waard zelf kon maar niet ophouden Mij te loven en te
prijzen. [3] Maar Ik zei tegen hem en alle anderen: 'Sta nu weer op; want het is
voldoende als jullie Mij in je hart waarachtig loven en prijzen -en wat het hart
besluit en doet, daar nemen en hebben ook alle andere ledematen deel aan!'
[4] Hierop stonden ze allemaal op en vroegen Mij om hen nooit meer met Mijn
almachtige genade te verlaten. [5] En Ik zei tegen hen: 'Houd Mij dan voortaan
levend in jullie hart door de liefde tot God en jullie naasten, dan zal ook Mijn
genade voortdurend bij jullie blijven. Maar als jullie in de genoemde liefde in jullie
hart ooit zwak of zelfs lauw en koud worden, zal evenzo Mijn liefde en de daaruit
voortvloeiende genade ook zwak, lauw en koud worden.
[6] Hoed je voor vraatzucht en zwelgerij; want daardoor wordt de liefde tot God
verminderd en de liefde voor de wereld en de eigenliefde gevoed en versterkt, en
daarmee het gericht van de materie en haar dood! Hoed je eveneens voor
onkuisheid en alle hoererij; want onkuisen, hoereerders en echtbrekers zullen Mijn
levensrijk niet binnengaan! [7] Tegen jullie, die nu van jullie lichamelijke kwalen
genezen zijn, zeg Ik, dat jullie je voortaan tot geen enkele zonde meer moeten laten
verleiden; want dan zou Mijn genade jullie weer afgenomen worden en dan zouden
jullie tot nog grotere kwalen vervallen!
[8] Hoed je echter ook voor traagheid en niets doenerij; want dat is de wortel van
alle zonden en kwalen van de mensen!
[9] Jullie hebben dat nu uit Mijn mond gehoord; houd je er ook aan en leef en
handel ernaar, dan zal Mijn genade niet van jullie wijken! Amen.'
[10] Toen Ik dat gezegd had, bedankten allen Mij daar weer voor. [11] Daarop zei
de waard tegen Mij: 'O eeuwig grote Heer en Meester, zou U ook Mijn huis binnen
444
willen gaan, zodat het gezegend wordt door de stappen van Uw gezegende
voeten!?
[12] Ik zei: 'Luister eens: jij hebt wel een goede mening over Mijn voeten, maar
mijn voeten zullen voor jouw huis geen zegen achterlaten; als jij echter met je
gezin volgens Mijn wil leeft en handelt, zal dat jouw hele huis tot een ware,
blijvende zegen worden! In dergelijke dingen geloofden en geloven nog altijd
diegenen die gevangen worden gehouden door allerlei duister bijgeloof, dat op
zichzelf dood is en geen levensmacht heeft. Wat voor nut kunnen bepaalde tekens
of relikwien, bepaalde stenen, getallen en de nieuwe maan en sterrenbeelden voor
iemand hebben? Die hebben niet alleen geen nut, maar schaden de ziel alleen maar
en zodoende ook het lichaam! En zo kan ook het lopen met de voeten van Mijn
lichaam noch deze plaats, die Ik nu ook betreedt, noch een huis voordeel brengen;
maar het is van nut voor jullie allemaal dat Ik naar jullie toe ben gekomen en jullie
Mijn wil te kennen heb gegeven, en jullie de wegen heb getoond die jullie moeten
bewandelen om tot het eeuwige leven te komen. .
[13] In stenen, metalen, kruiden en de wortels en vruchten ervan Zit weliswaar ook
een heilzame kracht voor heel veellichamelijke ziekten; maar men moet die goed
kennen en in staat zijn ze vervolgens bij bepaalde ziekten verstandig toe te passen.
Maar wie dergelijke dingen als een tovermiddel gebruikt, zondigt tegen het
verstand en tegen Gods wijze orde! [14] Kijk, Mijn overigens dierbare en
vriendelijke waard! Ik ken jou en weet heel goed dat jij een eerlijke en
rechtvaardige man bent; maar toch heb Ik ook iets tegen jou.
[15] J ij bewaart in je huis bepaalde stenen en stukken hout en jij gelooft dat er
daardoor geen vijand jouw huis binnen kan komen. Zo heb je ook in je stal allerlei
dingen onder de drempel van de deur begraven, zoals wat ijzer, zwavel, eierschalen
en een bepaald soort hout, waar de magirs hun toverstokken van maken -en dat
zou, zoals jij gelooft, tegen de toverij van heksen helpen en de dieren gezond
houden. En ook moeten jouw kinderen, je vrouw, al je dienstknechten en
dienstmeiden bepaalde pakketjes bij zich dragen om tegen iedere kwaal beschermd
te worden, en zelf draag jij ook steeds zoiets bij je, om dezelfde reden.
[16] En enige tijd geleden waren er een paar zeer geheimzinnig doende Arabieren
bij je, die jou vertelden dat ieder van hen ongeveer drieduizend jaar oud was, want
zij zouden het ware slangenplantje gevonden en opgegeten hebben en daardoor
onsterfelijk zijn geworden. Om aan hun slim bedachte leugen echter des te meer de
schijn van waarheid te geven, hebben ze jou met hun zeer levendige fantasie een
heleboel wonderbaarlijke sprookjes en fabels verteld, die tijdens hun reeds
drieduizend jaar lange leven op aarde onder de mensen, dieren en planten en stenen
gebeurd zouden zijn -en jij hebt dat allemaal voor waar aangenomen. .
[17] Zo heb jij van de genoemde leugenaars voor duur geld ook allerlei
tovermiddelen gekocht en hebt hun bovendien nog een bedrag aan goud gegeven,
omjou dat slangenplantje te verschaffen; maar dat zouden ze jou pas over zeven
jaar kunnen brengen, omdat het heel ver hiervandaan op een berg te vinden zou
zijn, en wel alleen op een bepaalde dag, en zelfs alleen maar op een bepaald uur
van die dag! En kijk, dat heb jij allemaal vast geloofd! [18] Maar Ik zeg jou nu: leg
al dat duister bijgeloof af; want het is allemaal een door verschillende priesters
445
onder de net zo verschillende volkeren op aarde fijnzinnig bedacht bedrog, en het
bevat geen spatje waarheid, nog niet ter grootte van een zonnestofje!
[19] Van die Arabieren, die zeggen drie duizend jaar oud te zijn, is er zelfs niet n
vijftig jaar oud, van het bestaan van een slangenplantje dat onsterfelijk zou maken
weet Ik als Schepper van hemel en aarde niets af, en jouw wonderpakketjes zijn het
nog niet waard in een beerput gegooid te worden.
[20] Hecht daar in het vervolg dan ook geen enkele waarde meer aan; maar wel aan
alles wat Ik je door de mond van Roclus heb gezegd, en leef en handel ernaar, dan
zul je weldra in jezelf een heel ander onsterfelijkheidsplantje vinden dan hetgeen
die onbetrouwbare Arabieren beloofd hebben jou pas over zevenjaar te brengen -
wat zij jou echter in nog geen duizend jaar zouden brengen, al zouden zij en jij ook
zolang op deze aarde mogen of kunnen leven.
[21] Kijk, dat is wat Ik tegen jou had! Als jij dat allemaal voor altijd aan de kant
zult zetten, zal Mijn zegen geheel en al in jouw huis binnengaan, maar anders niet,
al zou Ik Mij ook nog zo vaak persoonlijk in jouw huis bevinden!'
[22] Toen de waard dat van Mij gehoord had, bedankte hij Mij voor deze les en
beloofde Mij heel nadrukkelijk dat hij alles zou doen wat Ik hem aangeraden had;
want hij was bij zichzelf niet weinig verbaasd, .omdat hij maar al te duidelijk in de
gaten kreeg dat ook de geheimste dingen Mij niet onbekend zijn. Daarop vroeg hij
Mij echter nogmaals of Ik zijn huis wilde betreden en wat brood en wijn bij hem
zou willen nemen. [23] En Ik zei: 'Wees er helemaal van verzekerd dat Ik jouw wil
in plaats van het werk aanneem; maar wat jij nu voor Mij wilt doen, doe dat voor
de armen, dan zal Ik dat aannemen alsof je het voor Mij gedaan had! Maar wij
hebben hier vr de avond nog heel wat in orde te brengen en recht te zetten,
daarom moeten wij werken, zolang de dag duurt. Maar als jij vanavond Mijn gast
wilt zijn, kom dan naar de herberg waar Ik nu Mijn intrek heb genomen! '
[24] De waard bedankte Mij voor deze uitnodiging. Daarop trokken wij verder in
deze plaats en de waard ging met de zijnen weer vrolijk gestemd zijn huis in en
sprak met de zijnen over alles wat hij uit Mijn mond gehoord had.
Hoofdstuk 216: De armenherberg van de Essenen
[1] Wij kwamen echter al gauw bij een andere herberg, waar een groot aantal
armen waren, die nu al een paar uur voor de herberg bivakkeerden omdat in de
herberg voor hen geen plaats was gemaakt, hoewel deze herberg vooral voor de
armen bedoeld was. [2] Nu vroeg Ik aan Roclus: 'Waarom is alleen deze herberg
voor de armen verplicht? Zouden ook de andere herbergen niet een deel van die
verplichting op zich kunnen nemen?'
[3] Roclus zei: 'Heer en Meester, U hoef ik de reden van deze kwalijke toestand,
die mij al lang tegenstaat niet uiteen te zetten, aangezien U zelfs de meest geheime
dingen en omstandigheden maar al te goed kent; maar ik vraag U om advies, hoe
dit met succes aangepakt kan worden!'
[4] Ik zei: 'O, maar dat kan toch heel gemakkelijk verholpen worden! Zeg jij nu,
als overste van deze plaats, via n van je broeders tegen alle plaatselijke
herbergiers: 'De Heer heeft bevolen dat iedere herberg te allen tijde plaats gereed
446
moet houden voor minstens tien armen; de herberg die echter uit goede wil meer
wil doen, zal ook op een beloning daarvoor kunnen rekenen!' En over een klein uur
zul je geen arme meer aantreffen die in de open lucht bivakkeert!
[5] Waarom moet alleen deze waard een toelage van jullie krijgen voor het
onderbrengen van de armen, terwijl hij er weliswaar tien herbergt en ook af en toe
honderd, maar aan jullie in plaats van tien steeds twee keer zoveel opgeeft en zich
daarvoor door jullie teveel laat betalen, en de werkelijk opgenomen armen dan ook
nog zelfs gebrek en honger laat lijden?! Tegen dit kwaad moet dus grondig
opgetreden worden!' [6] Na deze woorden van Mij stuurde Roclus direct vier van
zijn broeders naar alle herbergen van deze plaats, met uitzondering van die ene,
waar wij woonden. En het duurde nog geen half uur, of daar kwamen dienaren die
door alle herbergen gestuurd waren; zij zeiden tegen de armen waarvoor ze
gekomen waren, en de armen stonden onmiddellijk op van de harde grond en lieten
zich dankbaar door de dienaren naar de herbergen brengen.
[7] De waard van de armenherberg, die merkte dat de hem bekende dienaren van
andere herbergen de armen wegbrachten, raakte daar echter ontstemd over en
wilde dat verhinderen. [8] Hij liep daarom heel bars op Roclus af en (de waard)
zei: 'Overste! Ik heb met jou een contract, volgens welk alleen ik de armen dien te
verzorgen. Waarom worden ze nu bij mij weggehaald?'
[9] Roclus zei: 'Luister, is dat soms verzorgen, als men de vele armen die met
allerlei kwalen behept zijn, net als de Grieken met hun zwijnen doen, hier op een
open plein zonder bedden en zonder voeding en drank laat bivakkeren en
wegkwijnen, terwijl men in het behoorlijk ruime huis lege kamers vrijhoudt voor
als er rijke gasten komen?! J ij hebt je al voor heel veel armen de verzorging door
ons laten betalen en hebt van de velen die jij op je rekening vermeldde, nauwelijks
de helft verzorgd, en dan ook nog slecht! Daarom zal dat contract van dit uur af
veranderd worden en zal de toelage tenslotte onder allen verdeeld worden. - Heb je
dat nu begrepen?' [10] De waard keek woedend en zei: 'Overste, welke
kwaadspreker heeft mij bij jou zo afschuwelijk belasterd?'
[11] Roclus zei: 'Geen kwaadspreker, maar de mond van een zeer Waarachtige,
voor wiens alziende ogen ook onze meest geheime gedachten, wensen en
begeerten niet verborgen zijn, en die een Heer is, groot en verheven boven alles in
de hemel en op aarde, en die alles in stand houdt, leidt en regeert -een Heer van al
het leven en bestaan -en Hij heeft mij ook opgedragen om jou daarvoor te straffen!
J ou blijft van nu af aan niets anders over dan berouw te hebben over je vele
zonden, je leven volkomen te beteren en voorzover mogelijk al het onrecht goed te
maken, anders zal jou een ergere tuchtiging door God de Heer te wachten staan.
[12] En dat jij ons en de armen bedrogen hebt, is zojuist gebleken; want in plaats
dat je tenminste hen, die er het slechtst aan toe zijn in de voor zieken ingerichte
kamers onder brengt, heb jij hen allemaal op de harde grond laten bivakkeren.
Beter je leven dus en vraag niet meer naar degene die jou mogelijkerwijs verraden
zou hebben!' [13] Toen de waard zo'n ernstige berisping en vermaning van Roclus
gekregen had, werd hij bang. Hij begon zijn geweten dan ook grondig te
onderzoeken en beloofde Roclus dan ook dat hij alles wat hij onrechtmatig voor
447
zichzelf gehouden had, aan hem zou terugbetalen en in de toekomst geen toelage
meer zou verlangen voor het herbergen van de armen.
[14] Daarop zei Roclus tegen hem: 'Doe dat, dan zal God de Heer ook je zonden
vergeven, en jouw ziel zal barmhartigheid bij Hem vinden! Als je een Griek was of
een Romein, en dus een heiden, die van de ene, ware God nooit iets gehoord had
en niet weet van Zijn wil, die de mensen door de mond van de profeten
geopenbaard is, dan zou jouw handelwijze te verontschuldigen zijn; want wie de
wet niet kent, kan die ook niet in acht nemen. Maar jij bent een jood, en bovendien
voorzover ik weet ook nog een schriftgeleerde! En jij bent dan ook des te meer
strafbaar, omdat jij de heidenen in bedriegerijen in hoge mate overtreft. Maar als jij
je, zoals je zegt, je leven werkelijk ernstig wilt en zult beteren, laten jouw zonden
je dan in naam van de Heer ook vergeven zijn!'
[15] Daar dankte de waard voor, boog voor Roclus en ging zijn huis binnen.
[16] Maar wij gingen verder in deze plaats, en Ik zei tegen Roclus: 'J ij hebt deze
kwestie weer goed opgelost en wij hebben een goed werk afgerond. Dat je Mij aan
de schriftgeleerde waard niet bekend gemaakt hebt, was ook heel goed; want hij is
nog niet rijp om Mijn persoonlijkheid, te kennen en te verdragen. Maar wanneer Ik
morgen deze plaats verlaten heb en de waard bij jou zal komen om zijn
onrechtmatig verkregen winst terug te betalen, kun je hem ook zeggen dat Ik in
jouw gezelschap was en wat voor leer en macht Ik jullie gegeven heb, waar jullie
hem van kunnen overtuigen, dan zal hij jullie daarna nog goede diensten bewijzen.'
[17] Roclus hoorde dat van Mij en bedankte Mij voor zo'n getuigenis en voor zo'n
troost, wat hij volgens hem allemaal niet verdiend had, en zei toen: 'O Heer en
Meester! Wilt U ons dan echt morgen al verlaten?'
[18] Ik zei: 'Met Mijn persoonlijkheid zeer zeker, maar niet met Mijn geest; want
Ik heb elders nog veel te doen, opdat alles vervuld wordt, wat de profeten over Mij
voorspeld hebben! Maar jullie zullen zonder Mijn persoonlijke aanwezigheid meer
onbelemmerd in Mijn naam kunnen onderwijzen en handelen dan wanneer Ik
persoonlijk aanwezig ben; de oorzaak daarvan is gemakkelijk te begrijpen.'
[19] Roclus begreep de oorzaak ook snel en al pratend kwamen wij weer op een
plaats, en wel aan de weg die naar Egypte leidde, waar wij weer werk te doen
hadden.
Hoofdstuk 217: De wonderdaden in de herberg voor de poort
[1] Het was een plaats die reeds buiten de poort van het gesloten stadje lag, dat
vanzelfsprekend aan alle kanten door een sterke muur omringd was. Buiten de
muur en haar poorten stonden echter ook nog huizen en herbergen, waar
aankomende reizigers meestal hun lastdieren onderbrachten en dikwijls ook zelf
onderdak zochten. Langs de eerder genoemde weg bevond zich op een afstand van
ruim zevenhonderd passen buiten de poort ook zo'n herberg, waar zich een groot
aantal gasten bevond; waaronder vele Egyptenaren, Grieken, Romeinen en ook
enkele joden, die met de heidenen allerlei handel dreven.
[2] Voor de herberg was een groot plein, dicht met gras begroeid. Hierop stonden
een heleboel doodskisten, waarin zich dode kinderen bevonden, en hun vaders en
448
moeders wachtten in de herberg of zij van de Essenen de gewenste toestemming
zouden krijgen om hun doden in de goed afgesloten doodskisten naar de burcht te
brengen. De ouders hadden weliswaar al herhaalde malen om die toestemming
gevraagd, maar kregen die niet, omdat de reeds bekende wederopwekkingskamer
toch al overvol was met dergelijke doodskisten en omdat de Essenen ze niet meer
konden en mochten aannemen.
[3] Maar degenen die in de bovengenoemde herberg wachtten waren van ver
gekomen, in de hoop hun dode kinderen weer opnieuw .tot leven gewekt mee naar
huis te kunnen nemen, en konden dus ook met weten dat de Essenen geen dode
kinderen meer levend maakten; het was voor die ouders dus des te bitterder, toen
ze hier hoorden dat zij hun verre reis voor niets hadden gemaakt.
[4] Toen wij de doodskisten, honderd tien in totaal, bekeken, zag de waard ons, die
de overste goed kende, en hij zei direct tegen de treurige gasten dat de overste met
zijn broeders tussen de doodskisten liep en ze bekeek, wat voor de bedroefden een
goed teken was; want als de overste zelf een dergelijke bezichtiging deed, was dat
voor de wachtenden een hoopvol teken dat hun verzoeken verhoord zouden
worden. [5] Met deze troostvolle verwachting stonden alle gasten snel op en
kwamen naar buiten, waar wij de opschriften van de doodskisten lazen, en allen
vroegen de overste met tranen in hun ogen om hen toch niet onverrichter zake hun
verre reis terug naar huis te laten maken; want zij hadden immers niet geweten dat
in deze aloude wonderplaats geen dode kinderen meer opgewekt werden.
[6] Roclus zei tegen hen: 'Maar al sinds een jaar en langer zijn er boden van hieruit
in alle richtingen gestuurd om de mensen mee te delen dat hier geen doden meer
opgewekt worden! Hebben jullie daar dan niets van gehoord?'
[7] De ondervraagden zeiden: 'Nee, machtige overste! Niet n keer hebben wij
ook maar in de verste verte iets van iemand gehoord; want als wij daarover hadden
horen praten, zouden wij zeker thuis gebleven zijn en zouden wij niet zulke grote
onkosten gemaakt hebben! Wij zijn evenwel voor het merendeel pas enkele dagen
geleden hier aangekomen en hebben in de herberg nog weinig verteerd; ook
hebben wij een paar uur geleden de schatting weer teruggekregen, die ons
onderweg hierheen afgenomen was, waar we heel blij mee zijn -maar als wij nu
daarom onverrichter zake om moeten keren, zouden wij liever een tien keer zo
hoge schatting betalen. 0 machtige overste! Verhoor onze beden voor deze ene
keer! Wij willen graag wachten en ieder gewenst offer betalen, wanneer u maar zo
genadig bent om ons te verhoren!' [8] Roclus zei: 'J a, mijn beste vrienden, jullie
hebben daarginds enigszins onjuiste berichten gekregen, dat hier kinderen, die
vaak al maandenlang volkomen dood hun kist liggen, weer tot leven gewekt
kunnen worden! Dat is af en toe wel mogelijk bij mensen die net gestorven zijn,
wanneer ze schijndood zijn; maar kinderen, zoals die in deze doodskisten, kan
alleen een God weer tot leven brengen!'
[9] Nu vroeg een Griek snel: 'Welke God bedoelt u dan? Want wij hebben een
heleboel goden! Welke van hen is de machtigste? Zeg het ons, dan willen wij aan
hem offeren en bid u voor ons tot hem!' [10] Roclus zei: 'Onder jullie goden is er
eeuwig niet n, aangezien al jullie goden slechts verzonnen zijn en hun beelden
449
slechts door mensenhanden gemaakt zijn. De enig ware en almachtige God is
alleen Degene die de joden aanroepen; Hem alleen is alles mogelijk!'
[11] De Griek zei weer: 'Dat hebben joden die bij ons wonen en handel drijven ook
gezegd, en wij hebben de God van de joden dan ook heel bereidwillig grote offers
gebracht; die zijn door een joodse priester ook in ontvangst genomen met de
verklaring, dat de offers zo spoedig mogelijk naar J eruzalem gebracht zouden
worden, waar de enig ware God steeds in een geweldig grote en schitterende
tempel woont. [12] Maar ondanks onze aanzienlijke offers en ondanks de
verzekering van de joodse priester, dat zijn enig ware God ons zeker zou helpen,
bleven onze kinderen toch alsmaar dood; en nu denk ik dus dat er ook deze keer
niet bijzonder veel bereikt zal kunnen worden met de God van de joden. Maar u
zult dat hier misschien wel beter weten dan de eerder genoemde joodse priester,
die, eerlijk gezegd, zelf geen al te groot vertrouwen in zijn God leek te hebben,
omdat ik gezien heb dat hij de geboden die hij ons voorhield zelf het minste in acht
nam. Wat zouden wij volgens uw mening moeten doen om door de enig ware God
van de joden geholpen te worden?'
[13] Roclus zei: 'ja, mijn beste vrienden, dan moetje wel eerst levend in je hart in
deze God geloven, Zijn geboden onder alle omstandigheden houden, Hem
vervolgens boven alles lief hebben en je medemensen als jezelf! Wie dat niet doet,
wordt door God niet verhoord.
[14] Ik en mijn broeders doen dat en wij hebben dan ook onmiskenbare bewijzen
dat onze enig ware God altijd graag onze beden verhoort, vooropgesteld dat wij
Hem niet om iets dwaas bidden! Wend je dus vol geloof in je hart tot onze God, als
tot een allerbeste Vader, en beloof Hem dan ook dat jullie je dode afgoden zullen
verlaten en Zijn geboden precies zullen houden; en dan zal blijken of onze God
jullie verhoord heeft!'
[15] Allen, Egyptenaren, Romeinen en Grieken, beloofden dat plechtig.
[16] Maar Roclus stelde ng een voorwaarde en zei: 'Ik heb nu uit jullie plechtige
belofte begrepen dat jullie allemaal volkomen ernstig van plan zijn om tot de ene,
enig ware God van de joden terug te keren, van wie jullie voorvaderen zich al bijna
1700 jaar geleden hebben afgekeerd, en daarom heb ik in mijzelf nu reeds de volle
zekerheid dat God jullie wensen zal inwilligen. Maar wat hier zal gebeuren moet
jullie voor je houden, en maak ons niet ng bekender dan wij toch al zijn; want wat
hier nu vandaag gebeurt, zal daarna niet meer gebeuren!
[17] Maar allerlei zieken, blinden, doven, stommen, lammen, kreupelen,
jichtlijders, melaatsen, bezetenen, zieken die aan kwaadaardige koortsen lijden en
krankzinnigen kunnen hier hun heil vinden. Als jullie ook deze voorwaarde willen
vervullen, kunnen jullie de doodskisten openmaken en jullie nu al tot leven
gewekte doden eruit halen en hun te eten geven, in het begin melk en daarna pas
verse bouillon met wat brood, en tegen de avond ook wat wijn!
[18] Maar geloven jullie nu ook allen zonder twijfel, dat al jullie kinderen in de
doodskisten al leven?' [19] Allen zeiden: 'ja, u, die een machtige vriend bent van de
ene, enig ware en almachtige God, geloven wij zonder de minste twijfel!'
[20] Daarop zei Roclus, op mijn innerlijk bevel: 'Zo geschiede jullie dan ook naar
jullie geloof in de naam van J ezus J ehova Zebaoth! En maak nu de doodskisten
450
open!' [21] Op deze woorden sprongen allen op hun doodskisten af, openden die,
en hun kinderen, van wie er enkelen al meer dan een jaar in de doodskisten
opgesloten waren geweest, stonden daar fris en gezond uit op.
[22] De blijdschap van de ouders, die voor het grootste deel welgesteld waren, was
niet te beschrijven, wat gemakkelijk te begrijpen is, en aan het danken, loven en
prijzen kwam bijna geen eind. De kinderen werden al gauw daarna verzorgd op de
manier die de ouders tevoren aanbevolen was.
[23] Nota bene: nu, na bijna tweeduizend jaar, zou iemand kunnen vragen: 'Hoe is
het toch mogelijk dat een dergelijke wonderdaad zo totaal verzwegen kon blijven,
evenals een groot aantal andere?'
[24] Het antwoord luidt in het kort aldus: omdat Ik het Zelfzo verordend heb, opdat
in de toekomst enkel en alleen de zuivere leer de mensen zou leiden en sturen en
niet de macht van wonderdaden, die de vrije wil van de mens belemmert, zoals Ik
al vaak heb laten zien. Hier in deze plaats, ten tijde van Mijn kortdurende
aanwezigheid in Essea, die maar aan weinigen bekend was, baarden dergelijke
grote wonderen niet zo'n groot opzien, omdat deze plaats al lange tijd wijd en zijd
maar al te zeer bekend stond als een plaats van wonderen. Het mislukken van een
wonderdaad zou ontegenzeglijk een groter opzien gebaard hebben dan het
volkomen lukken ervan, wat ieder mens al net zo zeker verwachtte als de nacht op
de dag en de dag op de voorbijgaande nacht volgt. Bovendien is aan allen die hier
hulp vonden steeds heel ernstig bevolen om het wonder niet bekend te maken.
[25] Toch is van mijn daden en die van de Essenen veel opgetekend, wat veelal in
Egypte in de grote bibliotheken bewaard werd maar later, zoals bekend, door de
blinde Mohammedanen vernietigd is. En zo kwam het dat de mensen in deze tijd
bijna niets meer weten van de grote wonderen die in die tijd gebeurd zijn, waaraan
echter ook de oude hoer van Babylon overduidelijk heeft bijgedragen. En hoe, dat
zal in deze tijd iedere onderzoeker die nadenkt zonder meer bekend zijn!
[26] Er bestaan in het oosten echter ook nog grote aantekeningen, en op het juiste
moment zullen er ook wel enkele aan het licht gebracht worden. Daarin staat nog
veel wat in de tegenwoordig bekende vier evangelin niet voorkomt; een
chronologische volgorde is daarin echter niet te vinden, evenals ook in de vier
evangelin niet, maar dat maakt niets uit. Want de hoofdzaak is en blijft immers
toch altijd de zuivere levensleer; wie die aanneemt en in Mij gelooft, zal door de
geest ook in al het andere binnengeleid worden.
[27] Wat hier terzijde gezegd is diene iedereen, die nog enige twijfel over Mij en
Mijn werken in die tijd had, tot troost en geruststelling en zij voldoende bewijs
voor de waarheid van wat er in deze nu al vele boekjes* (* Met 'boekjes' zijn de
schriften van het originele manuscript van Lorber bedoeld.) is gezegd en getoond.
[28] En nu weer terug naar onze zaak!
Hoofdstuk 218: Hoe de helpers van de Essenen ingezet kunnen worden
[1] Toen het beschreven wonderwerk volbracht was en de ouders zich met hun
kinderen in de herberg bevonden, kwam de waard, evenals ook zijn personeel, aan
wie dit wonder iets heel natuurlijks in deze plaats toescheen naar ons toe; hij vroeg
451
Roclus, of en hoeveel hij hun voor de grote wonderdaad in rekening moest brengen
voor het welzijn van de vele armen, die van dag tot dag in deze plaats in aantal
toenamen, welk geld hij dan, zoals altijd, gewetensvol aan de beheerder van de
armenverzorging zou afgeven. [2] Roclus zei, zoals Ik hem in het geheim in zijn
hart had gelegd: 'Mij is deze genade door God om niet verleend, en daarom verlang
ik ook van niemand enig offer. Maar als iemand zelf uit vrije wil iets wil doen voor
de armen, waaraan wij bij ons geen gebrek hebben, kun je dat aannemen en aan de
instelling geven! Maar laat de ijzeren doodskisten onmiddellijk naar de burcht
brengen, zodat die hier niet te lang voor iedereen zichtbaar blijven staan!'
[3] De waard zei: 'Maar als de vreemdelingen de doodskisten nu als herinnering
weer mee naar huis willen nemen?'
[4] Roclus zei: 'Zeg dan tegen hen dat ik het zo bevolen heb! Maar zeg tegen
degene die toch een doodskist mee wil nemen, dat zijn kind dan op onderweg naar
huis zal sterven; dan zal niemand weigeren de doodskist hier te laten!'
[5] Toen de waard dat van Roclus gehoord had, boog hij voor ons en haastte zich
het huis binnen om te zorgen dat alles wat Roclus hem bevolen had gebeurde.
[6] Daarop verlieten wij deze plaats direct, trokken ons terug in het plaatsje en
begaven ons naar een andere poort, waarbuiten zich een reeds lang geleden door de
Essenen opgerichte vrije herberg bevond. Het was, op de burcht na, wel het
grootste gebouw ter plaatse, waar ook vele grote tuinen bij hoorden, die samen met
het gebouw als n geheel door een hoge, sterke muur omringd waren, die om de
honderd passen van een wachttoren was voorzien. In deze herberg, die vanuit
Essea gezien tussen het oosten en het zuiden lag, bevonden zich behalve een groot
aantal kreupelen ook nog een heleboel pleegkinderen, die volgens het vroegere,
reeds bekende gebruik van de Essenen aan de ouders werden gegeven als hun
opnieuw tot leven gewekte kinderen. [7] Toen wij in deze herberg aankwamen, zei
Roclus tegen Mij: o Heer en Meester! Kijk, dat is nu nog mijn grootste punt van
zorg! Die vele kreupelen genezen en hen dan voor een of andere dienst te
gebruiken, zou, vooral nu U aanwezig bent, gemakkelijk zijn; maar deze vele
kreupelen waren in vroeger tijden in het bijzonder bij de grote ceremonin ter
opwekking van doden eensgezinde handlangers, en zij weten ook hoe de gestorven
kinderen hier weer tot leven gewekt zijn! Als wij hen nu gezond maken en hun
ergens anders in de wereld een betrekking geven, dan kan het gemakkelijk
gebeuren dat de een of ander in een onbewaakt ogenblik onze oude burcht
verraadt, en dan zouden wij wel eens in grote verlegenheid kunnen raken, waar
noch wij noch iemand anders mee gediend zou zijn.
[8] Maar ik heb nu medelijden met deze mensen van beiderlei geslacht, die nu
merendeels kreupel en ziekelijk zijn door de grote inspanningen die zij moesten
leveren, en ik zou hen door Uw genade willen helpen. Maar als zij gezond zijn
geworden, zullen zij zeker weer hun oude functie willen opnemen, die hun
voorheen menig gewin opleverde, omdat zij als weder opgewekten door de
vreemdelingen dikwijls rijkelijk bedacht werden. Maar deze functie bestaat nu niet
meer, en wij zijn dus echt verlegen met hen. Alleen een advies van U zou ons
daarin kunnen helpen. [9] Met de pleegkinderen is gemakkelijker een goede
regeling te treffen, omdat zij de reden niet kennen waarom zij daar zijn. Maar hun
452
verzorgers en opvoeders kennen die wel; alleen, die horen bij ons en weten wel hoe
de zaken er in deze plaats nu voor staan. Van hen hebben wij dus niets te vrezen;
want zij zijn door Mij ook over U ingelicht en richten zich, alhoewel zij
merendeels heidenen zijn, in alles naar U en Uw leer. Alleen de kreupelen en
ziekelijken gaan ons, zoals gezegd, het meest ter harte!'
[10] Ik zei: 'De kreupelen en ziekelijken zijn puur heidenen en hangen nog hun
oude goden aan. Maak hen tot belijders van de ene, ware God, en toon hun de
kracht van Gods geest in de mens, wek het geloof en de liefde volgens Mijn leer in
hen op en genees hen daarna, dan zullen jullie niets meer van hen te vrezen
hebben; zij zullen jullie dan nog heel veel goede diensten bewijzen. En aangezien
zij nu eenmaal reeds bij jullie horen, moeten zij ook bij jullie blijven! J ullie willen
hier immers toch veel veranderen, zodat er van de oude, valse dingen niets meer
aanwezig zal zijn; daarbij zullen jullie veel arbeiders nodig hebben en allen, die
binnen deze muren leven, heel goed kunnen gebruiken. Bovendien hebben jullie
een zodanige overvloed aan aardse goederen, dat jullie daarmee gemakkelijk
tienduizend mensen gedurende duizend jaar kunnen onderhouden en voeden, en
daarom kunnen jullie ook iedereen die hier binnen deze muren woont, wel voor
een korte tijd goed onderhouden en voeden. -Ben jij het daar ook niet volkomen
mee eens?'
[11] Roclus zei: 'O Heer en Meester, eeuwige liefde, goedheid en erbarmen! Dat
was stilletjes ook allang mijn plan; maar mijn broeders wilden juist in dit opzicht
mijn mening niet delen. Maar nu zij het helder en duidelijk uit Uw mond hebben
gehoord, zullen wij met Uw genade en hulp ook deze dingen gemakkelijk goed in
orde krijgen, en er is mij nu een last van duizend pond van de schouders gevallen.
Wilt U, o Heer, Zelf deze herberg en de inrichting ervan in ogenschouw nemen?'
[12] Ik zei: 'Vriend, voor Mijzelf is dat niet nodig, aangezien Ik alles daarbinnen
van het grootste tot het kleinste heel precies ken; maar ter wille van jullie zelf en
Mijn leerlingen wil Ik ook deze instelling van jullie wel binnengaan en door de
belangrijkste gedeelten ervan heenlopen!'
Hoofdstuk 219: Bij de pleegkinderen van de Essenen
[1] Pas toen gingen wij de inwendige ruimten binnen, die in ieder opzicht, werelds
beschouwd, prachtig waren. Wij kwamen dus ook bij de kinderen, die ons
vriendelijk tegemoet snelden om ons te begroeten zoals het hun hier door de
opvoeders bijgebracht was, en Ik vroeg sommigen van hen hoe het hun hier beviel.
[2] Toen antwoordden verscheidene jongens: 'O zeer goede heer, hier gaat het ons
goed; maar af en toe gebeurt het dat de een of ander, die wij liefhadden, uit ons
midden weggehaald wordt -en die komt dan nooit meer terug -en dat maakt ons
vaak heel verdrietig, omdat wij van niemand te weten kunnen komen wat er met
hem gebeurd is. Is hij omgebracht of verkocht, of is er iets anders met hem
gebeurd? Kortom, dat geeft ons oudere kinderen, die ook reeds kunnen denken,
heel vaak een ongerust gevoel in ons hart, en dan is onze toestand als een
marteling. Maar zegt u ons toch wat er met die kinderen gebeurt, die voor altijd bij
ons weggehaald worden!'
453
[3] Ik zei: 'Lieve kleinen, wees niet bang! Met alle kinderen die hier weggehaald
zijn gaat het in aards opzicht goed; want zij zijn uitstekend ondergebracht en
worden door degenen die hen opgenomen hebben als kinderen bemind en
verzorgd. Maar in geestelijk opzicht gaat het met de meesten minder goed, omdat
zij voor het merendeel aan rijke heidenen zijn meegegeven.
[4] Het grootste geluk van de mensen bestaat er echter enkel en alleen uit dat zij
reeds in hun vroege kinderjaren de ene en enig ware God kennen en Hem als de
meest ware en beste Vader van alle mensen boven alles leren liefhebben. Maar de
heidenen kennen deze Vader niet, omdat zij van ouders afstammen die Hem ook
niet gekend hebben. En kijk, zulke kinderen, die uit jullie midden aan de duistere
heidenen zijn meegegeven, zijn er in geestelijk opzicht slecht aan toe, omdat zij
onder de heidenen hun ware Vader in de hemel, die een eeuwige geest is vol
goedheid, liefde, wijsheid en eindeloze macht, niet kunnen leren kennen en boven
alles liefhebben. [5] Maar van nu af aan, Mijn liefste kinderen, hoeven jullie geen
angst meer te hebben; want voortaan zal niemand meer uit jullie midden
weggegeven worden, maar jullie zullen allemaal hier blijven en de ware Vader van
alle mensen leren kennen en boven alles liefhebben, en jullie zullen daarna als vrije
en wijze mensen onder de andere mensen veel goeds en bovendien veel nuttigs
kunnen verrichten. Wees nu dus allemaal opgewekt en vrolijk en volgzaam
tegenover jullie leraren, dan zal de Vader in de hemel voor jullie zorgen, zodat
jullie tijdelijk en eeuwig in het rijk van de Vader in de hemel buitengewoon
gelukkig worden! Dat het zo met jullie zal gaan, zal jullie overste Roclus jullie ook
zelf vertellen. Zijn jullie, Mijn lieve kinderen, daar nu mee tevreden?'
[6] Een jongen, die erg verstandig was zei: 'O goede heer, met u zouden wij wel
heel tevreden zijn; maar wat u nu gezegd heeft, heeft de strenge overste nog niet
gezegd, en zolang hij zwijgt zijn wij nog niet veilig. Zeg tegen hem dat ook hij ons
getrouw en waarachtig zo'n troost moet geven, dan pas zullen wij helemaal blij
kunnen zijn!' [7] Ik zei: 'Hij zal het jullie op het juiste moment wel zeggen. Maar
Ik ben immers een Heer, die veel macht heeft, ook over jullie overste, en wat Ik
zeg en wil, zal hij ook doen. Daar kunnen jullie in vol vertrouwen zeker van zijn.
[8] De jongen zei: 'Bent u soms de keizer van Rome, omdat u als heer ook
zeggenschap heeft over onze heer?'
[9] Ik zei: 'J a, Mijn lieve kinderen, Ik ben een nog geweldig veel grotere Heer dan
de keizer van Rome; maar de grootheid van Mijn heerlijkheid zouden jullie nu nog
niet kunnen begrijpen! Roclus zelf zal jullie op de juiste tijd alles heel duidelijk
tonen, en dan zullen jullie wel begrijpen hoe Ik een echte Heer over jullie overste
en ook over de keizer van Rome ben, en dan zullen jullie Mij pas echt loven en
prijzen en een grote vreugde voelen omdat Ik jullie nu Zelf bezocht heb.'
[10] Hierop verzekerde ook Roclus terwijl hij hen vriendelijk aankeek, dat hij alles
heel precies zou doen wat Ik hun zojuist beloofd had.
[11] Pas na deze belofte van Roclus werden de kinderen helemaal rustig en
geloofden dat het zo zou gebeuren.
[12] Daarop zegende Ik de kinderen en drukte hen aan Mijn hart en liefkoosde ze,
en wilde toen gaan; maar de kinderen, die liefde en vertrouwen voor Mij gingen
voelen, omringden Mij en vroegen of Ik nog een poosje bij hen wilde blijven.
454
[13] En Ik zei: 'J a, deze vragers kan Ik niets weigeren en wil daarom nog een
halfuur bij hen blijven.' [14] Toen de kinderen dat van Mij hoorden, waren ze
opgetogen, en de jongen vroeg Mij vol vertrouwen: 'O lieve en heel goede, grote
heer! U hebt ons zojuist iets gezegd over de goede geestelijke Vader in de hemel,
dat wij Hem moeten leren kennen en boven alles leren liefhebben. J a, dat zullen
wij ook heel zeker, als wij Hem maar eenmaal gezien hebben! Maar hoe zullen wij
Hem leren kennen, wie zal Hem aan ons tonen? Kent u Hem soms heel goed? Als
u Hem kent, beschrijf Hem dan voor ons, dan zullen wij Hem ook direct boven
alles gaan liefhebben, ook al kennen wij Hem Zelf nog niet!'
[15] Ik zei: 'J a, Mijn lieve kinderen, dat is nu nog wel een beetje moeilijk, omdat
jullie nog helemaal niets van Hem weten; maar Ik zal toch proberen om jullie iets
over Hem te vertellen, luister dus heel aandachtig naar Mij !
[16] De Vader in de hemel is de zuiverste, meest volmaakte en eeuwige,' meer dan
levende geest, die nooit een begin gehad heeft en ook nooit een einde zal hebben.
Hij heeft al sinds eeuwigheid uit Zichzelf hemel en aarde en alles wat daar op is,
door middel van Zijn almacht geschapen.
[17] Wanneer een mens op deze aarde iets wil maken, moet hij daarvoor materie en
allerlei gereedschap hebben; maar als de Vader in de hemel iets schept, heeft Hij
geen reeds bestaande materie nodig, en ook geen gereedschap om met behulp
daarvan iets van de ruwe materie te maken Zijn gereedschap is Zijn almachtige
wil. [18] Hij heeft dan ook de mensen geschapen opdat zij Hem leren kennen en
boven alles liefhebben, zodat zij het eeuwige leven van Hem ontvangen.
[19] Maar opdat de mensen zouden weten hoe zij onder elkaar moeten leven, heeft
de Vader in de hemel hun door middel van bepaalde profeten Zijn wil
geopenbaard. Wie daarnaar leeft en handelt, ontvangt het eeuwige leven.
[20] Mensen die heel vroom zijn en de Vader boven alles liefhebben en volgens
Zijn geboden leven, krijgen reeds in deze wereld de stem van de Vader te horen en
ook Zijn aangezicht te zien. Mijn lieve kinderen, wees daarom maar heel vroom,
dan zullen jullie ook op deze wereld al dat heel grote geluk smaken! ,
[21] De kinderen beloofden alles te doen wat Ik hun aangeraden had, als zij de
Vader in de hemel maar n keer zouden kunnen horen en zien, en vroegen Mij of
Ik de Vader in de hemel al vaak gehoord en gezien had, en hoe Hij er uitzag.
[22] Ik keek hen vriendelijk aan en zei: ' Mijn lieve kinderen! Ik hoor en zie de
Vader altijd, en Hij ziet er precies zo uit als Ik, en Zijn stem klinkt ook net zoals de
Mijne; wie dus Mij ziet en hoort, ziet en hoort ook de Vader in de hemel. Kijk Mij
dus maar heel goed aan, dan kunnen jullie zeggen dat jullie de Vader in de hemel
al gezien en gehoord hebben!' [23] Nu keken de kinderen Mij lang aan en zeiden
na een poosje: ' Als de vader in de hemel er net zo uitziet als u, moet Hij heel goed
zijn, en wij hebben Hem nu al boven alles lief! Als u als heel hoge heer op deze
aarde net zo almachtig zou zijn als de Vader in de hemel, zou er dan misschien
helemaal geen verschil zijn tussen u en Hem?'
[24] Ik zei: 'J azeker, dat zou dan zo zijn - en wie weet of Ik af en toe ook niet een
beetje almachtig ben?' [25] De jongen zei: 'O allerbeste, grootste heer op de
wereld! Zou u ons dan niet iets van uw kleine almacht willen laten zien?'
455
[26] Ik zei: 'O ja, Mijn liefste kinderen; maar dan moeten wij naar buiten de grote
tuin in gaan!' [27] Dat vonden de kinderen goed, en wij gingen de grote tuin in,
die erg veel open plekken had waar niets aangeplant was.
[28] Toen wij in de tuin waren, vroeg Ik aan de kinderen: 'Luister, zouden jullie op
die vele open plekken, waar niets geplant is, niet allerlei bomen met zoete vruchten
willen hebben?' [29] De kinderen zeiden: 'J a, als het mogelijk is dat te doen, zou
dat wel heel goed zijn! O wij vragen u erom, als u het kunt!'
[30] Ik zei: 'Ga er dan maar heen en nog voordat jullie daar zijn, zullen de bomen
die jullie wensen op alle open plekken, vol beladen met vruchten al voor jullie
klaar staan!' [31] De kinderen haastten zich daarop direct naar de open plekken, die
al vol geplant waren met allerlei vruchtbomen, waarover de kinderen zich erg
verheugden en ook direct de vruchten, die op de grond lagen, opraapten en
proefden; en omdat de vruchten hun zo voortreffelijk smaakten, begonnen ze er
ook flink van te eten.
[32] Maar bij deze gelegenheid verlieten wij de tuin en omdat het al tegen de
avond begon te lopen, begaven wij ons, onopgemerkt door de kinderen, naar onze
herberg.
Hoofdstuk 220: De Heer neemt afscheid van de Essenen (16.8.1861)
[1] Daar aangekomen, zei Ik tegen de waard: 'Nu kun je voor een avondmaal
zorgen; want wij hebben flink gewerkt, en wie werkt, moet ook eten!'
[2] De waard ging dan ook direct weg om voor een avondmaal te zorgen.
[3] Ik gaf Roclus nog allerlei aanwijzingen over wat hij allemaal moest doen, om
steeds het beste doel te bereiken. En zo gaf Ik hem ook een raad hoe hij de
kinderen moest bijbrengen dat zij in Mij de Vader in de hemel gezien en gesproken
hadden. [4] Er werden nu ook enkele Essenen naar de burcht gestuurd vanwege het
reeds bekende tot leven wekken van de dode kinderen. T oen ze weldra
terugkwamen, was ook het avondmaal al klaar, en wij gingen dan ook onmiddellijk
aan tafel zitten en namen het welgemoed tot ons.
[5] Na de maaltijd stuurde Ik de Essenen allemaal weg met aanwijzingen voor wat
zij nog deze nacht te doen hadden. Zij bedankten Mij en gingen aan hun werk.
[6] Toen de Essenen, behalve Roclus, ons volgens Mijn wil verlaten hadden,
spraken wij met elkaar nog over heel veel dingen tot bijna tegen middernacht, en
Roclus schreef intussen in zijn notitieboek heel in het kort alles op wat er allemaal
op deze voor Essea zeker meest gedenkwaardige dag van 's morgens tot 's avonds
gebeurd was. Maar tegen middernacht stond ook hij op van tafel, bedankte Mij van
ganser harte voor alles en vroeg Mij of Ik hem wilde toestaan Mij morgen vr
Mijn vertrek nog een keer te bezoeken en Mij een groot gedeelte van de weg te
begeleiden.
[7] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend, je kunt doen wat je wilt en wat jouw ware en
levende liefde voor Mij doet, is altijd welgedaan! Maar je zult morgen al heel
vroeg belangrijke dingen te doen en af te handelen krijgen, die moeilijk uit te
stellen en te bespreken zijn; daarom neem Ik jouw wil, om Mij morgen nog een
keer te bezoeken en een eind te begeleiden, aan als de uitvoering ervan.
456
[8] Ik Zelf zal vroeg in de ochtend met Mijn leerlingen op weg gaan naar J ericho,
om na zonsondergang ter plaatse te zijn. J ij denkt natuurlijk dat die lange weg op
natuurlijke wijze niet in n dag af te leggen zal zijn. Maar Ik zeg je dat bij Mij alle
dingen mogelijk zijn. Morgen is weliswaar een sabbat, waarop een jood ook niet
zou mogen reizen. Maar Ik ben een Heer, ook over de sabbat, en zegje dat ieder
mens ook op een sabbat goede werken kan en mag doen! Maar daarmee wil Ik de
sabbat niet opheffen; maar de oude sabbatsluiheid van de joden hef Ik op, en Mijn
leerlingen zullen dan ook op iedere sabbat in Mijn naam bezig zijn! Want door de
luiheid op de sabbat wordt God een slechte eer bewezen.
[9] Ik heb je dit gezegd, omdat jij ook in dit opzicht jouw broeders Mijn wil
bekend moet maken; want enkelen van hen vinden bij zichzelf de luiheid van de
sabbat nog erg belangrijk.
[10] En nu weetje alles wat jullie voorlopig nodig hebben. Maar als jullie bij
verschillende gelegenheden in Mijn naam zullen onderwijzen en werken, maak je
dan geen zorgen over hoe en wat jullie moeten spreken en hoe jullie een werk
moeten beginnen en beindigen; want Ikzelf zal jullie steeds alles in het hart en in
de mond leggen, jullie verstand goed verlichten en jullie moed en wil sterken! Met
deze verzekering kun je nu ook vol troost de noodzakelijke lichamelijke rust
nemen, zodat je morgen onverdroten kunt werken.'
[11] Na deze woorden van Mij groette Roclus Mij en Mijn leerlingen nogmaals
heel hartelijk en ging, met tranen van liefde in zijn ogen, de herberg uit naar de
burcht, en wij gingen toen ook slapen. [12] Vroeg in de ochtend verlieten wij onze
rustplaatsen en maakten ons gereed voor het vertrek.
[13] Maar de vriendelijke waard kwam naar Mij toe en vroeg Mij om vr het
vertrek toch een ochtendmaal tot Mij te nemen, omdat de weg lang en troosteloos
was en men er een volle dagreis lang geen herberg tegenkwam.
[14] Ik zei: 'Vriend, die hebben wij ook niet nodig; want Ik Zelf ben de Herberg
van alle herbergen! J ij hebt gistermiddag gezien hoe wij zonder jouw keuken
beslist uitstekend verzorgd werden - en kijk, zo kan Ik het ook op die weg zonder
herberg doen! [15] Spoedig na ons vertrek zullen er echter armen uit de streek rond
J ericho in deze herberg komen en hier hulp zoeken; bedien hen, in plaats van ons,
dan zul je daardoor een Mij welgevallig werk doen!'
[16] De waard beloofde Mij dat hij alles zou doen wat Ik hem en ook alle anderen
gezegd en aangeraden had, en vroeg Mij of Ik steeds genadig aan hem zou willen
denken. [17] En Ik verzekerde hem daarvan en zei: 'Blijf in Mij, onwankelbaar in
geest en hart door het daadwerkelijke opvolgen van Mijn leer, dan zal Ik met Mijn
genade en liefde in jou krachtig en werkzaam blijven! Amen.'
[18] Daarop gingen wij snel naar buiten en trokken weg van deze plaats.
EINDE VAN DIT DEEL

You might also like