Hayek Waarom Ik Geen Conservatief Ben

You might also like

Download as doc, pdf, or txt
Download as doc, pdf, or txt
You are on page 1of 10

Waarom ik geen conservatief ben - Friedrich A.

Hayek

1. In tijden waarin de meeste progressief geachte bewegingen steeds verdere inbreuken


op de persoonlijke vrijheid bepleiten, is het heel waarschijnlijk dat degenen die de
vrijheid in het hart bewaren hun energie verbruiken in de oppositie. Hier vinden zij
zichzelf aanzienlijke tijd aan dezelfde kant als dezen die gewoonlijk weerstand bieden aan
verandering. In termen van de actuele politiek vandaag hebben ze in het algemeen geen
andere keuze dan de conservatieve partijen te steunen. Maar, hoewel het (liberale nvdr)
standpunt die ik heb proberen te definiëren als ‘conservatief’ wordt omschreven, is ze
heel verschillend van deze waaraan deze benaming traditioneel gegeven wordt. Er zit een
gevaar in de verwarde omstandigheden die de verdedigers van vrijheid en de ware
conservatieven samenbrengen in gemeenschappelijke oppositie tegen ontwikkelingen die
hun idealen beide bedreigen. Daarom is het belangrijk om helder onderscheid te maken
tussen het standpunt dat ik hier inneem en datgene dat al lang – misschien terecht – als
conservatisme bekendstaat.

Conservatisme is in se een legitieme, waarschijnlijk noodzakelijke, en zeker


wijdverspreide houding van oppositie tegen drastische verandering. Het heeft, sinds de
Franse Revolutie, gedurende anderhalve eeuw een belangrijke rol gespeeld in de
Europese politiek. Tot aan de opkomst van het socialisme was het de opponent van
liberalisme. In de geschiedenis van de Verenigde Staten vinden we niets gelijkaardigs,
omdat wat in Europa liberalisme werd genoemd, de gewone traditie is waar de
Amerikaanse politiek op gebouwd is. Zodoende was de verdediger van de Amerikaanse
traditie een liberaal in de Europese zin. Deze reeds bestaande verwarring werd nog
verergerd door de recente poging om het Europese conservatisme te transplanteren naar
Amerika, wat, onbekend aan de Amerikaanse traditie, een ietwat eigenaardige bedoening
is geworden. En enige tijd hiervoor, begonnen Amerikaanse radicalen en socialisten zich
‘liberalen’ te noemen. Ik zal desalniettemin doorgaan met het standpunt dat ik inneem
voor dit moment te omschrijven als liberaal, waarvan ik geloof dat ze evenveel verschilt
van het ware conservatisme als van het socialisme. Laat mij er meteen bijzeggen echter,
dat ik dat doe met stijgende bezorgdheid, en ik zal er later over moeten nadenken wat
dan wèl een geschikte benaming zou kunnen zijn voor de partij van de vrijheid. De reden
hiervoor is niet alleen dat tegenwoordig de term ‘liberaal’ in de Verenigde Staten oorzaak
is van voortdurende misverstanden, maar ook dat in Europa het overheersende type
rationalistisch liberalisme er lang een geweest is van de gangmakers van het socialisme.

Laat me nu stellen wat voor mij een doorslaggevend bezwaar is tegen elk conservatisme
dat verdient zo genoemd te worden, namelijk dat het vanuit haar eigenste natuur geen
alternatief kan bieden voor de richting waarin we gaan. Het kan erin slagen, door haar
weerstand tegen huidige tendensen, om ongewenste ontwikkelingen te vertragen, maar,
omdat het geen andere richting aanwijst, kan het deze uiteindelijk niet tegenhouden. Om
deze reden is het onveranderlijke lot van het conservatisme altijd geweest om tegen haar
zin meegesleept te worden op een Progressieve koers. Het getouwtrek tussen
conservatieven en Progressieven kan alleen de snelheid, en niet de richting, beïnvloeden
van eigentijdse ontwikkelingen. Maar, hoewel de noodzaak bestaat voor een ‘rem op het
vehikel van vooruitgang’, kan ik persoonlijk geen genoegen nemen met eenvoudig helpen
remmen. Wat de liberalen op de eerste plaats in vraag moeten stellen, is niet hoe snel of
hoe ver we moeten gaan, maar waar naartoe. In feite verschilt de liberaal veel meer van
de collectivistische radicaal van vandaag dan de conservatief. Waar deze laatste in het
algemeen houdt aan nauwelijks meer dan een milde en gematigde versie van de
vooroordelen van zijn tijd, moet de liberaal vandaag op een meer positieve wijze ingaan
tegen enkele van de fundamentele concepten die de meeste conservatieven delen met de
socialisten.

2. Het beeld dat meestal wordt gegeven van de relatieve positie van de drie partijen doet
meer om hun ware relaties te verhullen dan te verhelderen. Zij worden gewoonlijk
voorgesteld als verschillende posities op een lijn, met de socialisten aan de linkerkant, de
conservatieven aan de rechterkant en de liberalen ergens in het midden. Niets kan meer
misleidend zijn. Als we een diagram willen, is het beter om ze in een driehoek te
rangschikken met de conservatieven in de ene hoek, de socialisten trekkend naar de
tweede en de liberalen naar de derde hoek. Maar, omdat de socialisten lange tijd in staat
zijn geweest om harder te trekken, zijn de conservatieven eerder geneigd om de
socialistische richting te volgen dan de liberale, en hebben ze op gezette tijden in het
verleden een aantal ideeën, die door radicaal propaganda respectabel zijn geworden,
geadopteerd. Als voorstanders van de Gulden Middenweg, zonder eigen doel, hebben
conservatieven zich steeds laten leiden door het geloof dat de waarheid ergens tussen
beide extremen moet liggen – met als resultaat dat ze hun positie veranderden telkens er
een extremere beweging verscheen aan de ene of de andere kant.

Het standpunt dat op een willekeurig tijdstip met recht kan omschreven worden als
conservatief hangt daarom af van de richting van de bestaande tendensen. Aangezien de
ontwikkelingen gedurende de laatste decennia in het algemeen hebben plaatsgevonden
in een socialistische richting, kan het lijken dat zowel conservatieven als liberalen in
hoofdzaak gericht zijn geweest op het vertragen van deze beweging. Maar het
belangrijkste punt betreffende het liberalisme is dat het ergens anders naartoe wil, en
niet van stil te staan. Hoewel vandaag wellicht soms de tegenovergestelde indruk gewekt
wordt, doordat er een tijd was waarin liberalisme meer algemeen geaccepteerd was en
sommige van haar doelen dicht bij de verwezenlijking kwamen, is het nooit een
achteromkijkende doctrine geweest. Er is nooit een tijd geweest waarin liberale ideeën
volledig gerealiseerd waren en waarin het liberalisme niet vooruitkeek naar verdere
verbetering van de gewoontes. Liberalisme heeft geen aversie van evolutie en
verandering, en overal waar spontane verandering versmacht werd door
overheidscontrole, staat het een massale verandering van de politiek voor. Voorzover veel
van de tegenwoordige overheidsactiviteiten beschouwd, is er in de wereld van vandaag
weinig reden voor de liberaal om de dingen te willen behouden zoals ze nu zijn.
Inderdaad, eerder lijkt het voor de liberaal dat wat het dringendst nodig is in de meeste
plaatsen op de wereld, een grondig wegdraaien van de obstakels van vrije groei is. Dit
verschil tussen liberalisme en conservatisme mag niet verward worden met het feit dat
het in de Verenigde Staten nog steeds mogelijk is om individuele vrijheid te verdedigen
door lang gevestigde gewoonten te verdedigen. Voor de liberaal zijn deze waardevol, niet
in hoofdzaak omdat ze sinds lang gevestigd zijn of omdat ze Amerikaans zijn, maar
omdat ze corresponderen met de idealen die hij koestert.

3. Voordat ik de belangrijkste punten beschouw waarin de liberale houding scherp


tegenover de conservatieve staat, wil ik benadrukken dat de Liberaal wellicht veel, en ten
voordele, heeft kunnen leren van het werk van sommige conservatieve denkers.
Sommige diepgaande inzichten, die ware bijdragen zijn aan ons begrip van een vrije
maatschappij, hebben we te danken aan hun genegen en respectvolle studie van de
waarde van spontaan gegroeide gebruiken (tenminste buiten het veld van de economie).
Hoe reactionair in hun politieke opvattingen figuren als Coleridge, Bonald, De Maistre,
Justus Möser, of Donoso Cortès ook mogen geweest zijn, zij gaven ook blijk van doorzicht
in de betekenis van spontaan gegroeide gebruiken zoals taal, wet, moraal en conventies
die voorafgingen aan moderne wetenschappelijke benaderingen, en waarvan de liberalen
wellicht hebben kunnen profiteren. Maar de bewondering van de conservatieven voor
spontane groei heeft meestal enkel betrekking op het verleden. Zij vertonen een typisch
tekort aan moed om dezelfde soort ongeplande verandering te verwelkomen waaruit
nieuwe instrumenten voor het menselijke avontuur kunnen opduiken.

Dit brengt me tot het eerste punt waarop de conservatieve en liberale opvattingen
radicaal verschillen. Zoals dikwijls erkend door conservatieve schrijvers, is één van de
fundamentele trekjes van de conservatieve houding de angst voor verandering, een
terughoudend wantrouwen van het nieuwe an sich, terwijl het liberale standpunt
gebaseerd is op moed en vertrouwen, op een bereidheid om verandering haar loop te
laten nemen, zelfs als we niet kunnen voorspellen waar ze toe zal leiden. Er zou niet veel
tegen in te brengen zijn indien de conservatieven enkel niet zouden houden van een te
snelle verandering van gewoonten, gebruiken en openbare orde. Hier is de roep om
voorzichtigheid en geleidelijkheid inderdaad sterk. Maar de conservatieven zijn geneigd
om de macht van de overheid te gebruiken om verandering te verhinderen of tot op
zekere hoogte haar snelheid te beperken tot wat aanvaardbaar is voor de meer
terughoudende geest. Vooruitblikkend in de toekomst ontbreekt het hen aan geloof in
spontane aanpassingskrachten die de liberaal verandering doen aanvaarden zonder
angst, zelfs als hij niet weet hoe de noodzakelijke aanpassingen zich zullen aandienen.
Het is, inderdaad, onderdeel van de liberale houding om aan te nemen dat, in het
bijzonder op economisch vlak, de zelfregulerende krachten van de vrije markt op één of
andere manier voor de vereiste aanpassingen aan de nieuwe omstandigheden zullen
zorgen, hoewel niemand kan voorspellen hoe zij dit zullen doen in een bepaald geval. Er
is misschien geen andere factor die zoveel bijdraagt aan de frequente tegenzin van
mensen om de vrije markt te laten werken als hun onvermogen om te bevatten hoe het
noodzakelijke evenwicht tussen vraag en aanbod, tussen export en import, of hun
equivalenten, tot stand zullen komen zonder geplande controle. De conservatief voelt
zich veilig en tevreden enkel en alleen als hij er zeker van is dat één of andere hogere
wijsheid waakt over verandering en er toezicht op houdt, alleen als hij weet dat één of
andere autoriteit is belast met het ‘ordelijk’ laten verlopen van de verandering.

Deze angst om ongecontroleerde sociale krachten te vertrouwen is nauw verwant met


twee andere karakteristieken van conservatisme: haar gesteldheid op gezag en haar
gebrek aan inzicht in economische krachten. Aangezien het zowel abstracte theorieën als
algemene principes wantrouwt, begrijpt het noch de spontane krachten waar een beleid
van vrijheid zich op baseert, noch bezit zij een basis om beleidsprincipes op te
formuleren.

Orde doet zich voor aan de conservatief als het resultaat van voortdurende aandacht
vanwege gezag, dat, met dit doel voor ogen, moet toegestaan worden te doen wat nodig
is gezien de omstandigheden, en niet gebonden hoort te zijn aan strikte regels. Een
toewijding aan principes vooronderstelt het begrijpen van de algemene krachten door de
welke de inspanningen van de maatschappij worden gecoördineerd, maar het is zulke
maatschappelijke theorie en in het bijzonder van de economische mechanismen die het
conservatisme opvallend ontbreekt. Zo onproductief is het conservatisme geweest in het
voortbrengen van een algemeen begrip van hoe een sociale orde wordt gehandhaafd dat
haar moderne aanhangers, in een poging om een theoretische fundering te produceren,
zich onveranderlijk en bijna uitsluitend beroepen op auteurs die zichzelf als liberaal
beschouwden. Macauley, Tocqueville, Lord Acton, and Lecky beschouwden zichzelf zeker
als liberaal, en met recht, en zelfs Edmund Burke bleef tot het einde toe een Old Whig en
zou hebben gehuiverd bij het idee dat hij als een Tory zou beschouwd worden.

Laat me echter terugkeren naar ons hoofdpunt, de karakteristieke onbekommerdheid van


de conservatief ten aanzien van acties van het gevestigde gezag en zijn voornaamste
bezorgdheid dat dit gezag niet mag verzwakt worden eerder dan dat haar macht binnen
bepaalde grenzen moet gehouden worden. Dit valt moeilijk te verzoenen met de
bescherming van vrijheid. In het algemeen kan waarschijnlijk gezegd worden dat de
conservatief geen bezwaar heeft tegen uitoefening van willekeurige macht zo lang deze
wordt gebruikt voor wat hijzelf beschouwt als de juiste doelen. Hij gelooft dat, als de
regering in handen is van fatsoenlijke mensen, zij niet te veel hoort beperkt te worden
door rigide regels. Aangezien hij in essentie een opportunist zonder principes is, stelt hij
zijn hoop erop dat de wijzen en de goeden zullen regeren – niet enkel door voorbeeld,
zoals we allen mogen hopen, maar door het gezag dat hen gegeven en door hen
uitgeoefend wordt. Zoals de socialist, is hij minder begaan met het probleem hoe de
macht van de regering beperkt zou moeten worden dan met wie er regeert en, zoals de
socialist, beschouwt hij het als zijn recht om zijn waarden aan anderen op te leggen.
Wanneer ik zeg dat de conservatief geen principes heeft, is het niet mijn bedoeling te
suggereren dat hij geen morele overtuiging zou hebben. De typische conservatief is
inderdaad gewoonlijk iemand met zeer sterke morele overtuigingen. Wat ik bedoel is dat
hij geen politieke principes heeft die hem in staat stellen om samen met mensen wier
morele waarden van de zijne verschillen, te werken aan een politieke orde waarbinnen
beiden naar hun overtuigingen kunnen leven. Het is het erkennen van zulke principes dat
het naast elkaar bestaan van verschillende waardensystemen toelaat en het mogelijk
maakt om een vreedzame maatschappij te bouwen met een minimum aan dwang. De
aanvaarding van zulke principes betekent dat we akkoord gaan om veel dingen waar we
een afkeer van hebben te tolereren.

Veel conservatieve waarden spreken mij meer aan dan socialistische, doch voor een
liberaal is het belang dat hij persoonlijk hecht aan specifieke maatschappelijke doelen
geen voldoende rechtvaardiging om anderen te dwingen deze te dienen. Ik twijfel er niet
aan dat sommige van mijn conservatieve vrienden geschokt zullen zijn door wat zij zullen
beschouwen als’“toegevingen’ aan moderne opinies die ik gedaan heb in deel 3 van dit
boek. Maar, hoewel ik wellicht even afkerig ben van bepaalde beschouwde maatregelen
als zijzelf en er wellicht ook niet mee zou instemmen, heb ik geen weet van algemene
principes waaraan ik kan refereren om andersdenkenden ervan te overtuigen dat deze
maatregelen niet toelaatbaar zijn in de algemene soort maatschappij die we beiden
willen. Succesvol leven en werken met anderen vereist meer dan vertrouwen in elkaars
concrete doelen. Het vereist een intellectuele toewijding aan een soort orde waarin het
voor anderen geoorloofd is, zelfs als het gaat om standpunten die voor de ene
fundamenteel zijn, om andere doelen na te streven.

Het is om deze reden dat voor de liberaal morele noch religieuze idealen als afdwingbaar
gelden, terwijl zowel conservatieven als socialisten zulke grenzen niet erkennen. Soms
denk ik dat het meest opvallende attribuut van het liberalisme, dat het evenveel van
conservatisme als van socialisme onderscheidt, het inzicht is dat morele overtuigingen
betreffende gedragskwesties die niet onmiddellijk van invloed zijn op de beschermde
sfeer van anderen geen dwang rechtvaardigen. Dit verklaart wellicht ook waarom het
zoveel makkelijker lijkt voor de berouwvolle socialist om nieuw spiritueel onderdak te
vinden in de conservatieve kudde dan in de Liberale. In laatste instantie berust het
conservatieve standpunt op het geloof dat in om het even welke maatschappij er
herkenbaar superieure personen bestaan wiens overgeërfde waarden, normen en positie
horen beschermd te worden en die een grotere invloed horen te hebben op publieke
aangelegenheden dan anderen.

De liberaal, uiteraard, ontkent niet dat er wat superieure mensen bestaan – hij is geen
egalitarist – maar erkent niet dat wie dan ook het gezag heeft om te bepalen wie deze
superieure mensen zijn. Terwijl de conservatief geneigd is om een bepaalde gevestigde
hiërarchie te beschermen en verlangt van de autoriteiten dat ze de status beschermt van
diegenen die hij van waarde acht, vindt de Liberaal dat respect voor gevestigde waarden
niet kan rechtvaardigen dat men zijn toevlucht neemt tot het toekennen van privileges,
monopolies of welke dwingende maatregel van staatswege dan ook om zulke mensen
onderdak te bieden voor de krachten van economische verandering. Hoewel hij zich
volledig bewust is van de belangrijke rol die culturele en intellectuele elites gespeeld
hebben in de evolutie van onze beschaving, gelooft hij ook dat deze elites zichzelf
moeten bewijzen door hun vermogen om hun positie te behouden onder dezelfde regels
die van toepassing zijn op alle anderen.

Nauw verbonden hiermee is de gebruikelijke houding van de conservatief tegenover de


democratie. Ik heb eerder duidelijk gemaakt dat ik het principe van de meerderheid
beslist niet als een doel beschouw maar hoogstens als een middel, of misschien als het
minste kwaad van alle regeringsvormen waaruit we moeten kiezen. Maar ik geloof dat de
conservatieven zichzelf voor de gek houden wanneer ze de democratie de schuld van alle
kwaad geven. Het grootste kwaad is de onbeperkte macht van de overheid, en niemand
is in staat om met onbeperkte macht te gaan. De macht die de moderne democratie bezit
zou nog onaanvaardbaarder zijn in handen van een kleine elite.

Toegegeven, pas toen de macht in handen van de meerderheid kwam achtte men
verdere beperkingen van de macht van de overheid overbodig. In deze zin zijn
democratie en een onbeperkte overheid met elkaar verbonden. Het is echter niet
democratie, maar onbeperkte overheidsmacht die bezwaarlijk is, en ik zie niet in waarom
het volk niet zou leren om de bevoegdheden van het democratisch beslissingsproces te
beperken in dezelfde zin als die van gelijk welke andere vorm van overheid. Alleszins
lijken de voordelen van de democratie als methode van vreedzame verandering en van
politieke opvoeding zo groot te zijn vergeleken met deze van gelijk welk ander systeem
dat ik geen sympathie kan hebben voor de antidemocratische tendens van het
conservatisme. Het is niet wie er regeert maar waartoe de regering bevoegd is dat mij
het essentiële probleem lijkt.

Dat de conservatieve oppositie ten aanzien van teveel overheidscontrole geen principiële
kwestie is maar eerder te maken heeft met de precieze bedoelingen van de overheid
wordt duidelijk geïllustreerd op het economische vlak. Conservatieven zijn het gewoonlijk
niet eens met collectivistische en directivistische maatregelen op industrieel vlak, en hier
vinden liberalen dikwijls bondgenoten in hen. Maar tezelfdertijd zijn conservatieven
gewoonlijk protectionistisch en hebben zij dikwijls socialistische maatregelen gesteund in
de landbouw. Inderdaad, hoewel de beperkingen die vandaag bestaan in de industrie en
handel hoofdzakelijk het resultaat zijn van socialistische inzichten, werden de even
belangrijke beperkingen in de landbouw gewoonlijk geïntroduceerd door conservatieven,
zelfs op eerdere tijdstippen. En in hun inspanningen om het vrije ondernemerschap in
diskrediet te brengen hebben vele conservatieve leiders gewedijverd met de socialisten.

4. Ik had reeds gerefereerd naar de verschillen tussen conservatisme en Liberalisme op


puur intellectueel vlak, maar ik moet hiernaar terugkeren omdat de karakteristieke
conservatieve houding hier niet enkel een ernstige zwakheid van het conservatisme is
maar er tevens naar neigt om iedere zaak die zich met hen lieert eveneens te schaden.
Conservatieven voelen instinctief aan dat het met name nieuwe ideeën zijn, meer dan
iets anders, die verandering veroorzaken. Maar, juist vanuit haar karakteristieke
standpunt, vreest het conservatisme nieuwe ideeën omdat het geen eigen andere
principes heeft om er tegenin te gaan, en, door haar wantrouwen van theorie en haar
gebrek aan verbeelding betreffende alles behalve datgene dat de ervaring reeds bewezen
heeft, berooft het zichzelf van de benodigde wapens in de strijd om de ideeën.

Anders dan het liberalisme, met haar fundamenteel geloof in de kracht van ideeën op
lange termijn, houdt het conservatisme zich aan de verzameling tot dan toe
overgeleverde ideeën. En omdat het niet echt gelooft in de kracht van overleg, is haar
laatste toevlucht in het algemeen een aanspraak op superieure wijsheid, gebaseerd op
een soort zelfaangemeten waan van superioriteit. Het verschil wordt het duidelijkst in de
verschillende houdingen van de twee tradities tegenover de vooruitgang van kennis.
Hoewel de liberaal zeker niet alle verandering als vooruitgang beschouwt, beschouwt hij
de vooruitgang van kennis als een van de hoofddoelen van de menselijke inspanningen
en verwacht er de geleidelijke oplossing van problemen en moeilijkheden van die we ooit
mogen hopen te kunnen oplossen. Zonder het nieuwe te prefereren louter omdat het
nieuw is, is de liberaal zich ervan bewust dat het deel uitmaakt van de essentie van het
mens zijn om vernieuwing voort te brengen, en is hij bereid om nieuwe kennis te
aanvaarden, of hij nu blij is met de gevolgen of niet.

Persoonlijk vind ik dat het meest bezwaarlijke element van de conservatieve houding
haar neiging is om welonderbouwde nieuwe kennis te verwerpen omdat ze een afkeer
heeft van sommige gevolgen die eruit schijnen voort te vloeien, of, om het bot te stellen,
haar obscurantisme. Ik zal niet ontkennen dat wetenschappers, evenzeer als anderen,
onderhevig zijn aan grillen en mode en dat we veel reden hebben om voorzichtig te zijn
met het aanvaarden van conclusies die zij trekken uit hun laatste nieuwe theorieën. Maar
de redenen van ons voorbehoud moeten zelf rationeel zijn en moeten gescheiden
gehouden worden van onze spijt dat de nieuwe theorieën onze geliefde geloofspunten
ondermijnen. Ik kan niet veel geduld hebben met degenen die, bijvoorbeeld, een afkeer
hebben van de evolutietheorie of wat zij noemen ‘mechanistische’ verklaringen van het
fenomeen leven vanwege bepaalde morele consequenties die op het eerste gezicht
schijnen te volgen uit deze theorieën, en nog minder met dezen die het als irrelevant of
oneerbiedig beschouwen om bepaalde vragen ook maar te stellen. Door te weigeren de
feiten onder ogen te zien, verzwakt de conservatief enkel zijn eigen positie. Dikwijls
volgen de conclusies die, gebaseerd op rationalistische vermoedens, getrokken worden
uit nieuwe wetenschappelijke inzichten hier helemaal niet uit. Maar alleen al door actief
deel te nemen aan het uitwerken van de gevolgen van nieuwe ontdekkingen leren we of
ze al of niet passen in ons wereldbeeld, en, indien ja, hoe. Indien onze morele
geloofspunten werkelijk zouden blijken afhankelijk te zijn van feitelijke aannames die
onjuist blijken te zijn, dan zou het nauwelijks moreel juist zijn om ze te verdedigen door
te weigeren om feiten onder ogen te zien.

Verbonden aan het conservatieve wantrouwen van het nieuwe en het vreemde is haar
vijandigheid tegenover internationalisme en haar neiging tot een sterk nationalisme.
Hierin ligt een andere bron van haar zwakheid in de strijd om ideeën. Het kan het feit
niet veranderen dat de ideeën die onze beschaving veranderen geen grenzen
respecteren. Maar weigering om nieuwe ideeën te leren kennen berooft je van de kracht
om deze ideeën effectief te weerleggen wanneer het nodig is. De groei van ideeën is een
internationaal proces, en slechts diegenen die volwaardig deelnemen in de discussie
zullen in staat zijn om betekenisvolle invloed uit te oefenen. Het is geen werkelijk
argument om te zeggen dat een idee on-Amerikaans is, of on-Duits, noch is een fout of
slecht ideaal beter omdat het van één van onze landgenoten afkomstig is.

Er kan nog heel wat meer gezegd worden over het nauwe verband tussen conservatisme
en nationalisme, maar ik zal niet uitweiden over dit punt omdat men zou kunnen denken
dat mijn persoonlijke mening het mij onmogelijk maakt te sympathiseren met enige
vorm van nationalisme. Ik zal er slechts aan toevoegen dat het deze nationalistische
dubbelzinnigheid is die dikwijls de grondslag biedt voor de brug van conservatisme naar
collectivisme: denken in termen van ‘onze’ industrie of middelen is slechts een kleine
stap verwijderd van de eis dat deze nationale bezittingen dienen aangewend te worden
voor het nationaal belang. Maar wat dit betreft is het Continentaal liberalisme dat
afgeleid is van de Franse Revolutie weinig beter dan het conservatisme. Ik hoef
nauwelijks te zeggen dat nationalisme van deze soort iets heel anders is dan patriottisme
en dat een aversie van nationalisme volledig compatibel is met een diepe gehechtheid
aan nationale tradities. Maar het feit dat ik er de voorkeur aan geef en eerbied voel voor
sommige tradities uit mijn maatschappij hoeft geen oorzaak te zijn van vijandigheid
tegenover alles wat vreemd en anders is.

Slechts bij een eerste indruk lijkt het paradoxaal dat het anti-internationalisme van het
conservatisme zo dikwijls geassocieerd wordt met imperialisme. Maar hoe meer iemand
een afkeer heeft van het vreemde en zijn eigen gebruiken superieur vindt, hoe meer hij
ertoe neigt het als zijn ‘missie’ te zien om anderen te ‘beschaven’ – niet door vrijwillige
en ongehinderde omgang zoals de Liberaal verkiest, maar door hen de zegeningen van
een efficiënte overheid te brengen. Het is significant dat we ook hier weer de
conservatieven dikwijls de handen in elkaar zien slaan met de socialisten tegen de
liberalen – niet enkel in Engeland, waar de Webbs en hun Fabianen uitgesproken
imperialisten waren, of in Duitsland, waar staatssocialisme en koloniaal expansionisme
samengingen en de steun vonden van dezelfde ‘salonsocialisten’, maar ook in de
Verenigde Staten, waar het zelfs ten tijde van de eerste Roosevelt kon aanschouwd
worden: “de Jingo’s en de Sociale Hervormers zijn samengegaan en hebben een politieke
partij gevormd, die ermee dreigde de regering te kapen en te gebruiken voor haar
programma van Caesaristisch paternalisme, een gevaar dat nu slechts bezweerd lijkt te
zijn doordat de andere partijen hun programma in ietwat mildere graad en vorm hebben
overgenomen.”

5. Er is één aspect echter, waarvan met recht gezegd kan worden dat de liberaal een
positie inneemt halverwege de socialisten en de conservatieven: hij staat even ver weg
van het ruwe rationalisme van de socialist die alle sociale instellingen wil herontwerpen
aan de hand van een patroon dat voorgeschreven wordt door zijn individuele denken, als
van het mysticisme waartoe de conservatief zo frequent zijn toevlucht moet nemen. Het
standpunt dat ik hier heb omschreven als Liberaal, deelt met het conservatisme een
wantrouwen van de rede in zoverre dat de liberaal zich er zeer van bewust is dat we niet
alle antwoorden kennen en dat hij er niet zeker van is dat de antwoorden die hij heeft
stellig de juiste zijn, of zelfs dat we alle antwoorden kunnen vinden. Hij kijkt er ook niet
op neer om assistentie te zoeken van om het even welke niet-rationele instelling die zijn
waarde heeft bewezen. De liberaal verschilt van de Conservatief in zijn bereidheid om zijn
onwetendheid te aanvaarden en toe te geven hoe weinig we weten, zonder het gezag van
bovennatuurlijke krachten in te roepen waar zijn verstand tekortschiet. Het moet
toegegeven worden dat in sommige gezichtspunten de liberaal fundamenteel een
scepticus is – maar het lijkt een bepaalde graad van nederige of respectvolle twijfel te
vereisen om anderen hun geluk te laten zoeken op hun eigen weg en om consistent aan
deze tolerantie, die een essentiële karakteristiek is van het liberalisme, vast te houden.

Er is geen reden waarom dit noodzakelijkerwijs een afwezigheid van religieus geloof van
de kant van de liberaal moet betekenen. Anders dan het rationalisme van de Franse
Revolutie, heeft het liberalisme geen strijd met religie, en ik kan het militante en
essentieel onliberale antiklerikalisme (antireligionisme) dat zo energiek aanwezig was in
het negentiende-eeuwse Continentale liberalisme slechts betreuren. Dat dit niet
essentieel is aan het liberalisme wordt duidelijk getoond door haar Engelse voorvaderen,
de Old Whigs, die maar al te nauw verbonden waren met een bepaald religieus geloof.
Wat de liberaal hier van de conservatief onderscheidt is dat hij zich, hoewel ernstig met
zijn eigen geloof, nooit zichzelf het recht zal toe-eigenen om dit aan anderen op te leggen
en dat voor hem het spirituele en het wereldse verschillende sferen zijn die niet door
elkaar horen te worden gehaald.

6. Wat ik heb gezegd zou voldoende moeten zijn om uit te leggen waarom ik mijzelf niet
zie als conservatief. Veel mensen zullen denken echter, dat het standpunt dat opduikt
nauwelijks is wat zij gewend zijn ‘liberaal’ te noemen. Ik moet daarom nu de vraag onder
ogen zien of deze benaming vandaag de geëigende benaming is voor de partij van
vrijheid. Ik heb reeds aangegeven dat, hoewel ik mijzelf mijn hele leven omschreven heb
als een liberaal, ik dit de laatste tijd gedaan heb met toenemende twijfel – niet alleen
omdat in de Verenigde Staten deze term constant aanleiding geeft tot misverstanden,
maar ook omdat ik mijzelf meer en meer bewust ben geworden van de grote kloof die er
bestaat tussen mijn standpunt en het rationalistische Continentale liberalisme of zelfs het
Engelse liberalisme van de utilitaristen.

Indien liberalisme nog steeds zou betekenen wat het betekende voor de Engelse
historicus die in 1827 kon spreken over de revolutie van 1688 als ‘de triomf van deze
principes die in de taal van vandaag Liberaal of constitutioneel genoemd worden’ of als
men nog steeds zou kunnen spreken, met Lord Acton, van Burke, MacAulay en Gladstone
als de drie grootste Liberalen, of als men nog steeds, met Harold Laske, Tocqueville en
Lord Acton zou kunnen beschouwen als ‘de belangrijkste liberalen van de negentiende
eeuw’, dan zou ik inderdaad maar al te trots zijn mijzelf met deze benaming te
omschrijven. Maar, zoveel als ik ertoe verleid word om hun Liberalisme het ware
liberalisme te noemen, moet ik erkennen dat de meerderheid van de Continentale
liberalen voor ideeën stonden waartegen deze mannen sterk gekeerd waren, en dat zij
meer werden geleid door een verlangen om de wereld een voorbedacht rationeel patroon
op te leggen dan te voorzien in de gelegenheid van vrije groei. Hetzelfde is grotendeels
waar voor wat men liberalisme heeft genoemd in Engeland tenminste sinds de tijd van
Lloyd George.

Het is aldus noodzakelijk om te erkennen dat wat ik ‘liberalisme’ genoemd heb weinig
van doen heeft met enige politieke strekking die vandaag onder die benaming doorgaat.
Het is ook twijfelachtig of de historische associaties die deze term vandaag draagt
oorzaak zijn van het succes van enige van deze groepen. Of in deze omstandigheden
men een inspanning moet doen om de term te redden van wat men aanvoelt als een
misbruik is een vraag waarin de meningen uiteen kunnen lopen. Ikzelf vind meer en
meer dat het gebruik van deze term zonder lange verklaringen teveel verwarring zaait en
dat het als label meer een ballast dan een bron van sterkte is geworden.

In de Verenigde Staten, waar het bijna onmogelijk is geworden om de term ‘liberaal’ te


gebruiken in de betekenis waarin ik het gebruikt heb, wordt de term ‘libertarisch’
gebruikt in de plaats daarvan. Wellicht is dat de oplossing, maar wat mij betreft klinkt
deze zonderling en onaantrekkelijk. Naar mijn smaak draagt het teveel het karakter van
een verzonnen woord en van een surrogaat. Wat ik zou willen is een woord dat de partij
van het leven beschrijft, de partij die vrije groei voorstaat en spontane evolutie. Maar ik
heb mijn hersens gepijnigd zonder succes om een beschrijving te vinden die voor zichzelf
spreekt.

7. We moeten voor ogen houden echter, dat, ten tijde dat de idealen die ik heb trachten
te herformuleren, zich begonnen te verspreiden door de Westerse wereld, de partij die
deze vertegenwoordigde een algemeen erkende naam had. Het waren de idealen van de
Engelse Whigs die de inspiratie vormden voor wat later bekend werd als de liberale
beweging in gans Europa en die de concepten leverde die de Amerikaanse kolonisten met
zich meedroegen en die hen leidden in hun strijd om onafhankelijkheid en naar de
stichting van hun grondwet. Inderdaad, tot het karakter van deze traditie werd gewijzigd
door de toevoegsels ten gevolge van de Franse Revolutie, met haar totalitaire democratie
en socialistische leerstellingen, was ‘Whig’ de benaming waaronder de partij van de
vrijheid algemeen bekend stond.

De benaming stierf in haar geboorteland, deels omdat de principes waarvoor hij stond
een tijdlang niet meer onderscheidend waren voor een bepaalde partij en deels omdat de
mannen die de naam droegen niet trouw bleven aan deze principes. De Whig partijen van
de negentiende eeuw, zowel in Brittannië als in de Verenigde Staten, brachten uiteindelijk
de naam in diskrediet bij de radicalen onder hen. Maar het is nog altijd waar dat,
aangezien liberalisme de plaats van het Whiggisme pas heeft ingenomen nadat de
vrijheidsbeweging het ruwe en militante rationalisme van de Franse Revolutie had
geabsorbeerd, en aangezien onze taak hoofdzakelijk moet bestaan in het bevrijden van
deze traditie van de overrationalistische, nationalistische en socialistische invloeden die
erin doorgedrongen zijn, Whiggisme historisch gezien de correcte benaming is voor de
ideeën waarin ik geloof. Hoe meer ik leer over de evolutie van ideeën, hoe meer ik me er
van bewust ben geworden dat ik gewoon een berouweloze Old Whig ben – met de nadruk
op ‘Old’.

Zichzelf bekennen als een Old Whig betekent uiteraard niet, dat men terug wil gaan naar
het einde van de zeventiende eeuw. Het is één van de doelstellingen geweest van dit
boek om te tonen dat de doctrines die toen voor het eerst werden geformuleerd zijn
blijven groeien en ontwikkelen tot ongeveer zeventig of tachtig jaar geleden, zelfs
ondanks dat ze niet langer het hoofdstreven vormden van een bepaalde partij. Sindsdien
hebben we veel geleerd dat ons ertoe in staat zou moeten stellen om ze te herformuleren
in een meer bevredigende en effectieve vorm. Maar, hoewel het vereist is om ze te
herformuleren in het licht van onze huidige kennis, zijn de basisprincipes nog altijd deze
van de Old Whigs. Toegegeven, de latere geschiedenis van de partij die deze naam droeg
heeft sommige historici doen twijfelen of er wel een welomschreven kern van Whigse
principes bestond. Toch kan ik kan het alleen maar eens zijn met Lord Acton dat, hoewel
sommige van de patriarchen van de doctrine ‘de meest onfatsoenlijke heerschappen’
waren, de notie van een hogere wet boven maatschappelijke conventies, die met het
Whiggisme begon, de hoogste verwezenlijking is van de Engelsen en hun nalatenschap
aan de natie – en we mogen eraan toevoegen, aan de wereld. Het is de doctrine die aan
de basis ligt van de algemene traditie van de Angelsaksische landen. Het is de doctrine
waar het Continentale liberalisme uit genomen heeft wat er waardevol in was. Het is de
doctrine waar het Amerikaanse overheidssysteem op gebaseerd is. In haar pure vorm is
het terug te vinden in de Verenigde Staten, niet door het radicalisme van Jefferson, noch
door het Conservatisme van Hamilton of zelfs van John Adams, maar door de ideeën van
James Madison, de ‘vader van de constitutie’.

Ik weet niet of het politiek gezien praktisch is om die oude benaming nieuw leven in te
blazen. Dat dit voor de meeste mensen, zowel in de Angelsaksische wereld als overal
elders, vandaag de dag een term is zonder duidelijke associaties is misschien eerder een
voordeel dan een nadeel. Voor hen die vertrouwd zijn met de geschiedenis van ideeën is
het waarschijnlijk een benaming die verreweg het beste uitdrukt wat de traditie bedoelt.
Dat het Whiggisme, zowel voor de echte conservatief en zelfs nog meer voor de vele
socialisten die in conservatieven zijn veranderd, de benaming is voor hun favoriete
aversie, toont een gezond instinct van hun kant. Het is de benaming geweest voor de
enige verzameling idealen die consistent is ingegaan tegen alle willekeurige macht.

8. Men kan zich terecht afvragen of de benaming werkelijk zo’n grote rol speelt. In een
land als de Verenigde Staten, dat, in het algemeen, vrije instellingen heeft en waar,
tengevolge daarvan, de verdediging van het bestaande dikwijls de verdediging van de
vrijheid is, maakt het misschien niet zoveel uit dat de verdedigers van de vrijheid zichzelf
conservatieven noemen, hoewel zelfs hier de associatie met de conservatieven uiteraard
dikwijls vervelend kan zijn. Zelfs wanneer mensen instemmen met dezelfde afspraken,
dient de vraag gesteld te worden of zij hiermee kunnen instemmen omdat ze al bestaan
of omdat ze uit zichzelf wenselijk zijn. De algemene weerstand tegen de golf van
collectivisering mag het feit niet verdoezelen dat het geloof in integrale vrijheid
gebaseerd is op een essentieel vooruitkijkende (progressieve) houding en niet op enig
nostalgisch verlangen naar het verleden of een romantische bewondering voor het
voorbije.

De noodzaak aan een helder onderscheid is echter absoluut primordiaal, daar waar de
conservatieven, zoals in grote delen van Europa, al een groot deel van de collectivistische
geloofsovertuiging hebben aanvaard - een overtuiging die zolang de politiek heeft
beheerst dat vele van haar instellingen aanvaard worden als vanzelfsprekendheden en
een bron van trots vormen voor de ‘conservatieve’ partijen die hen gecreëerd hebben.
Hier kan diegene die in vrijheid gelooft niet anders dan in conflict treden met de
conservatieven en een essentieel radicale positie innemen, gericht tegen populaire
vooroordelen, ingegraven posities, en stevig ingewortelde privileges. Dwaasheden en
misbruiken worden niet beter omdat ze al lang gewortelde dwaasheden en misbruiken
zijn.

Hoewel ‘Quieta non movere’ (zachtjesaan, dan breekt het touwtje niet) soms een wijze
stelregel is voor de staatsman kan het de politieke filosoof niet bevredigen. Hij mag dan
nog willen dat de politiek behoedzaam vooruitgaat en niet voordat de publieke opinie
klaar is om haar te ondersteunen, maar hij kan geen afspraken accepteren enkel en
alleen omdat de huidige opinies deze goedkeuren. In een wereld waar de belangrijkste
behoefte, eens te meer, is, zoals het was in het begin van de negentiende eeuw, om het
proces van spontane groei te bevrijden van obstakels en belemmeringen die door
menselijke dwaasheid zijn opgestapeld, moet zijn hoop gevestigd zijn op het overtuigen
en het verwerven van de steun van diegenen die door hun aard ‘Progressieven’ zijn,
dezen die, hoewel zij nu wellicht verandering zoeken in de verkeerde richting, tenminste
bereid zijn om het bestaande kritisch te onderzoeken en het te veranderen waar nodig.
Ik hoop dat ik de lezer niet misleid heb door occasioneel te spreken van de ‘partij’ waar ik
dacht aan groepen mensen die een verzameling intellectuele en morele principes
verdedigen. Partijpolitiek van welk land dan ook is niet de bezorgdheid van dit boek
geweest. De vraag hoe de principes die ik heb geprobeerd te herformuleren door de
gebroken fragmenten van een traditie samen te voegen kan vertaald worden in een
programma dat de massa aanspreekt, moet de politieke filosoof overlaten aan ‘dat
verraderlijke en doortrapte dier, vulgair genaamd een staatsman of politieker, wiens
beraadslagingen gestuurd worden door de grillen van de eigentijdse dingen.’ De taak van
de politieke filosoof kan slechts zijn om de publieke opinie te beïnvloeden, niet om de
mensen tot actie te organiseren. Dat kan hij slechts efficiënt doen als hij zich niet
bezighoudt met wat er op dit moment politiek mogelijk is, maar consistent de
verdediging opvat van de ‘algemene principes die altijd dezelfde zijn.’ In deze zin twijfel
ik eraan of er zoiets kan bestaan als een conservatieve politieke filosofie. Conservatisme
mag dan dikwijls een bruikbare praktische stelregel zijn, maar het geeft ons geen
leidende principes die ontwikkelingen op lange termijn kunnen beïnvloeden.

Friedrich A. Hayek

Deze tekst is het nawoord dat Friedrich Hayek schreef bij zijn in 1960 verschenen boek
"The Constitution of Liberty".

Uit: F.A. Hayek: “The Constitution of Liberty” (Chicago: The University of Chicago Press,
1960)

You might also like