De School Van de Koningin in Wulveringem: Een Renovatiestudie

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 146

DE SCHOOL VAN DE KONINGIN IN WULVERINGEM:

EEN RENOVATIESTUDIE

Haaike Peeters
Promotoren: Prof. Dr. Inge Bertels & Prof. Dr. Ir. Arch. Ine Wouters
Vrije Universiteit Brussel
Faculteit Ingenieurswetenschappen
Vakgroep Architectonische Ingenieurswetenschappen
Academiejaar 2010-2011
Afstudeerwerk ingediend voor het behalen van de graad van
Master in de Ingenieurswetenschappen: Architectuur

DE SCHOOL VAN DE KONINGIN IN WULVERINGEM:


EEN RENOVATIESTUDIE

Toegang tot bruikleen


De auteur geeft de toelating deze eindverhandeling voor consultatie beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiren voor eigen gebruik. Elk ander gebruik valt
onder de strikte beperkingen van het auteursrecht; in het bijzonder wordt er gewezen op de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van
resultaten uit deze eindverhandeling.
Brussel, 2011

INHOUDSTAFEL
Voorwoord
Abstract
Inleiding
0.1.
Onderwerp
0.2.
Kadering binnen het project 2014-2018
0.2.1.
0.2.2.

0.3.
0.4.
0.5.
0.6.

Het inventarisatieproject
De UNESCO-bescherming

Doelstelling
Methodologie
Structuur
Algemene identificatie

Hoofdstuk 1: Analyse van het scholencomplex te Wulveringem


1.1.
Overzicht van de Eerste Wereldoorlog
1.1.1.
1.1.2.
1.1.3.

1.2.

1.3.

1.4.

1.5.
1.6.

Aanleiding
Het westelijk front
Belgi in de Eerste Wereldoorlog

8
9
11
12
12
12
14

15
15
16
17
19
20
20
20
21

Oorlogsrealiteit en onderwijs

22

1.2.1.
1.2.2.
1.2.3.
1.2.4.

22
23
24
26

Het onderwijsplan van 1915


Kinderopvang in het buitenland
Kinderopvang in Belgi
Terminologie

Ruimtelijke situering van het scholencomplex te Wulveringem

26

1.3.1.
1.3.2.

26
30

Op schaal van de omgeving


Op schaal van de site

Architecturale analyse van het scholencomplex te Wulveringem

40

1.4.1.
1.4.2.
1.4.3.

40
48
52

Organisatie van de site


Barakken
Decoratie

Gebruiksgeschiedenis
Synthese

53
56
5

Hoofdstuk 2: Architecturale analyse van de pouponnire


2.1.
Volumewerking

2.2.

2.3.

2.4.

2.5.
2.6.

2.1.1. Hoofdvleugels
2.1.2. Zijvleugels

60
61

Indeling

74

2.2.1. Functies
2.2.2. Toegang

74
74

Materiaalgebruik

74

2.3.1. Gevels
2.3.2. Vloeren

74
77

2.3.3. Dakbedekking
2.3.4. Schrijnwerk

82
83

Constructie

84

2.4.1. Muuropbouw
2.4.2. Dakopbouw
2.4.3. Vloeropbouw

84
86
88

Kleurgebruik
Synthese

89
91

Hoofdstuk 3: Actueel schadebeeld


3.1.
Exterieur

3.2.

3.3.

93
94

3.1.1. Metselwerk
3.1.2. Schrijnwerk

94
102

Interieur

103

3.2.1. Binnenmuren
3.2.2. Tegels
3.2.3. Houten dakstructuur

103
104
105

Synthese

106

Hoofdstuk 4: Waardebepaling
4.1.
Basis van de waardebepaling
4.2.
Erfgoedwaarde van de site
4.2.1. Historische waarde
4.2.2. Sociaal-culturele waarde

59
60

107
108
108
108
111

4.3.
4.4.

4.5.
4.6.

Territoriale en contextuele waarde


Andere criteria

111
112

4.4.1. De strikte monumentwaarde


4.4.2. Functionele draagkracht

112
112

Waarderingsplattegrond
Synthese

113
115

Hoofdstuk 5: Toekomst van de pouponnire


5.1.
Visie op het behoud van de pouponnire

117
118

5.1.1. Argumentatie voor de instandhouding

118

5.2.

5.3.

5.4.
5.5.

5.6.

5.1.2. Instrumentarium voor de instandhouding

118

SWOT-analyse van de site in functie van de herbestemming

120

5.2.1. Sterktes
5.2.2. Zwaktes
5.2.3. Kansen
5.2.4. Bedreigingen

120
120
121
121

Analyse van mogelijke herbestemmingen

121

5.3.1. Kinder- of jeugdzorg


5.3.2. Museum / documentatiecentrum (toerisme)
5.3.3. Vakantieverblijf (toerisme)
5.3.4. Privwoning

121
122
123
123

Herbestemming tot jeugdinstelling


Richtlijnen voor onderhoud en herstel

124
124

5.5.1. Metselwerk
5.5.2. Schrijnwerk
5.5.3. Houten dakstructuur

124
126
127

Synthese

128

Conclusie
Afbeeldingenlijst
Afkortingenlijst
Bibliografie
Bijlagen

129
131
137
138
142

VOORWOORD
Gedurende mijn opleiding is mijn interesse meer en meer uitgegaan naar
de omgang met en renovatie van gebouwen. In deze tijden van duurzame
architectuur vormt renovatie in mijn ogen een van de belangrijkste aspecten:
veel oudere gebouwen hebben immers dringend nood aan verbeteringen
en een renovatie kan in veel gevallen vermijden dat het gehele gebouw
gesloopt moet worden.
De School van de Koningin lijkt op het eerste gezicht niet meer dan een
van de vele boerderijen in de Westhoek en het eerste bezoek aan de site
was confronterend: het gebouw is sterk verwaarloosd en heeft ingrijpende
veranderingen ondergaan. Toch is het met wat inlevingsvermogen mogelijk
zich de grandeur en statigheid voor te stellen, die het gebouw vroeger
moet gehad hebben. Een herbestemming kan zorgen voor de broodnodige
herwaardering en ik hoop dan ook met mijn meesterproef een bijdrage
te leveren aan de op handen zijnde renovatie en aan de kennis van het
oorlogspatrimonium.
Deze meesterproef zou nooit tot stand zijn kunnen komen zonder de hulp van
een aantal personen, die ik hier dan ook wens te vermelden.
In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar mijn onderzoekspromotoren Inge
Bertels en Ine Wouters, die mij niet alleen veel hebben bijgeleerd door hun
begeleiding, advies en feedback, maar mij ook steeds hebben gesteund
gedurende de gehele periode waarin ik aan de meesterproef gewerkt heb.
Daarnaast wil ik Jonas Lindekens en Thierry Berlemont bedanken voor
hun begeleiding tijdens het ontwerpproces, die mij geleerd heeft steeds
zelfkritisch te blijven en mijzelf tot het uiterste uit te dagen.
Tevens wil ik de eigenaar, Dirk Gheldof, zijn architect, Eric Maeyaert en de
mensen van het Agentschap R-O Vlaanderen Team Onroerend Erfgoed,
Dominique Vieren en Hannelore Decoodt, bedanken. Dankzij hen heb ik de
mogelijkheid gekregen om een onderzoek rond dit gebouw uit te voeren.
8

Wat betreft het onderzoek gaat mijn dank ook uit naar Gustaaf Janssens
van het Archief van het Koninklijk Paleis, zonder wiens hulp ik nooit zoveel
nuttige informatie had kunnen terugvinden. Maurits Timperman en Jozef
Ameeuw wil ik eveneens bedanken voor hun opbouwende kritiek op het
eerste hoofdstuk en het verschaffen van aanvullende informatie hiervoor.
Inzicht in mijn ontwerpthema heb ik gekregen dankzij rondleidingen
door en/of gesprekken met Ralf Bas (De Grubbe, Everberg), Geert Bots
(De Markt, Mol) en Magda Massoels (De Hutten, Mol). Eric De Corte (De
Zande, Ruiselede) wil ik in het bijzonder vermelden, omdat hij - naast een
rondleiding en gesprek - mij de mogelijkheid heeft gegeven om een aantal
vergaderingen bij te wonen over de bouw van een nieuwe instelling.
Tenslotte wil ik mijn vrienden en familie bedanken voor hun steun. In het
bijzonder dank ik mijn ouders, omdat ze mij gedurende gans mijn studie
steeds alle kansen geboden hebben, en mijn broer, die als geen ander
zorgde voor het broodnodige tegengewicht voor de gemoedswisselingen,
die nu eenmaal gepaard gaan met het schrijven van een meesterproef.

ABSTRACT
Nederlandse versie
De School van de Koningin is een uitzonderlijk relict van Wereldoorlog I.
Van de gehele site is slechts n gebouw overgebleven, de pouponnire of
kinderkribbe, die al jaren staat te verkommeren. Een renovatie / restauratie
en herbestemming van het gebouw zijn dan ook dringend gewenst om een
verdere achteruitgang te voorkomen.
Wanneer men de renovatie grondig wil aanpakken, is een diepgaand
vooronderzoek noodzakelijk. Deze meesterproef tracht hier een antwoord
op te bieden.
Er wordt aangevangen met een situering van het relict binnen de context van
het project 2014-2018 en de op handen zijnde UNESCO-erkenning. Een
analyse van de geschiedenis van de site en een architectonische analyse van
de pouponnire vormen de aanzet tot herkenning van de kwaliteiten van het
gebouw. Na dit historische en architectonische onderzoek, volgt een opstelling
van het actuele schadebeeld, waarna kan overgegaan worden tot een
waardebepaling van het relict. Tot slot wordt een visie op de instandhouding
van de pouponnire ontwikkeld, gevolgd door een aantal scenarios voor de
herbestemming (die een vooronderzoek vormen voor de herbestemming tot
jeugdinstelling, uitgewerkt in het ontwerpportfolio) en oplossingen voor het
onderhoud en herstel van het gebouw.
Version franaise
Lcole de la reine est une relique extraordinaire de la Premire Guerre
mondiale. Sur lensemble du site ne reste quun seul btiment, la pouponnire,
qui est en tat de dprir depuis plusieurs annes. Une rnovation /
restauration et conversion de ldifice sont donc urgentes pour viter une
dtrioration mutuelle de limmeuble.
Pour une rnovation en profondeur, une tude prliminaire appronfondie est
ncessaire. Cette mmoire vise fournir une rponse.

On commence par mettre la relique dans le cadre du projet 2014-2018 et


la reconnaisse par lUNESCO. Une analyse de lhistoire du site et une analyse
architecturale de la pouponnire forment les bases pour la reconnaissance
des qualits de ldifice. Suite cette recherche historique et architecturale,
un inventaire des dgts est tabli, suivi par la valorisation de la relique.
Enfin, une vision sur la conservation de la pouponnire est dveloppe,
suivie par un nombre de scnarios pour la conversion (qui font une tude
prliminaire pour la conversion en centre pour jeunes dlinquants, prsente
dans le portfolio) et des solutions pour la maintenance et la rparation de
ldifice.
English version
The School of the Queen is an extraordinary relict of World War I. On
the whole site is just one building remaining, the pouponnire or infant
nursery, which has been abandoned for years. A renovation / restauration
and conversion of the building is therefore urgently needed to avoid further
deterioration.
To accomplish a thorough renovation, a severe preliminary enquiry is
necessary. This master thesis aims to provide an answer.
It starts by placing the relict within the context of the 2014-2018-project
and the forthcoming UNESCO-recognition. An analysis of the history of the
site and an architectural analysis of the pouponnire form a profound basis
for the recognition of the qualities of the building. Following this historical
and architectural research, a view of the current damage is presented,
leading to the valuation of the relict. Finally, a vision on the conservation
of the pouponnire is developed, followed by a number of scenarios for the
conversion (which is also a preliminary enquiry for the conversion into an
institute for young offenders, developed in the design portfolio) and solutions
for the maintenance and repair of the building.

INLEIDING

0.1. Onderwerp

0.2. Kadering binnen het project 2014-2018

Met de herdenking van 100 jaar Wereldoorlog I (WO I) in het


vooruitzicht startte het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed (VIOE)
met een inventarisatie van oorlogsrestanten. Een van de hierdoor ontdekte
erfgoedobjecten is de School van de Koningin in Wulveringem (Veurne).
Deze school werd opgericht op initiatief van koningin Elisabeth om kinderen
op een veilige afstand van de frontlinie onderwijs te kunnen geven. Tijdens
de Eerste Wereldoorlog bestond de school uit twee complexen MarieJos en Charles-Thodore1 met houten barakken, een kerk en een
directeurspaviljoen. Op het einde van de oorlog werd hieraan een bakstenen
gebouw toegevoegd, dat dienst deed als pouponnire of kinderkribbe.
Deze pouponnire is het enige restant dat vandaag nog overgebleven is.
Het gebouw werd later getransformeerd en kwam tenslotte, in 1995, leeg
te staan. Deze evolutie maakt dat dit erfgoed zich vandaag in een erg
verregaande staat van verval bevindt.

0.2.1. Het inventarisatieproject

De bescherming en instandhouding van dit soort relicten is niet evident. Vele


gebouwen werden sinds WO I immers voor een andere functie gebruikt en
hieraan ook aangepast. Ook de bouwtechnische problemen die optreden
(isolatie e.d.) zorgen ervoor dat sloop de eerste reactie lijkt op deze
gebouwen. Ook de School van de Koningin leek dit lot te zijn beschoren,
maar een tussenkomst van Onroerend Erfgoed zorgde voor een voorlopige
bescherming sinds 9 december 2009.
Men wordt nu geconfronteerd met een functiewijziging en in het ontwerpluik
van deze thesis wordt dan ook een mogelijke herbestemming uitgewerkt.
Hiervoor is echter een grondig bouwhistorisch onderzoek van de school en
haar historische evolutie nodig. Dit onderzoeksluik vormt dan ook het kader
en vertrekpunt voor het ontwerpproject.
1 Charles-Thodore (1903-1983) en Marie-Jos (1906-2001) waren de twee jongste
kinderen van koning Albert I (1875-1934) en koningin Elisabeth (1876-1965). Hun oudste
zoon was de latere koning Leopold III (1901-1983). Het was tijdens WO I niet ongebruikelijk
om gebouwen te vernoemen naar de kinderen van het koningspaar; zo kregen bijvoorbeeld in
het militair hospitaal LOcan in De Panne drie paviljoenen de namen van de koningskinderen
(Zie Bijlage 1: Schets van de inplanting van het hospitaal lOcan in De Panne).

12

Naar aanleiding van de honderdste verjaardag van WO I (18 juli


1914 11 november 1918) is de Vlaamse Overheid2 gestart met een
herdenkingsproject dat het oorlogserfgoed blijvend moet bewaren voor
toekomstige generaties en dat Vlaanderen gedurende de periode 20142018 en erna internationale bekendheid moet geven als regio van het
vredestoerisme. Hierbij zijn het Agentschap Ruimtelijke ordening en
Onroerend erfgoed, de afdelingen Onroerend Erfgoedbeleid en Ruimtelijke
planning van het departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en
Onroerend Erfgoed en het VIOE betrokken3.
Het project omvat twee grote luiken: een evenementenluik, dat enerzijds heel
Vlaanderen omvat (lokale herdenkingsmonumenten, musea worden hierin
opgenomen) en anderzijds naar het buitenland toe focust op de landen
waarvan soldaten aan het IJzer- en Ieperfront vochten. Het tweede luik
focust op de concrete investeringen, voornamelijk voor de provincie WestVlaanderen, die de herdenking al actief voorbereidt door middel van een
actieplan. Hiermee wil men het toerisme in de regio versterken en daarbij
wordt ingezet op vijf strategische projecten: de herinrichting van het In
Flanders Fields Museum in Ieper, de bouw van een onthaalinfrastructuur voor
2 Archeonet (09/11/2009), 100 jaar Groote Oorlog moet Westhoek op wereldkaart
zetten, Geraadpleegd op 31/05/2010, http://www.archeonet.be/?p=9115; Departement
Internationaal Vlaanderen (28/05/2010), Herdenking 100 jaar Groote Oorlog (20142018), Geraadpleegd op 31/05/2010, http://iv.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.
asp?fid=500; Dirk Van Mechelen (21/08/2006), Persmededeling Inventaris 1914 2014:
Het erfgoed van Wereldoorlog I in kaart gebracht, Geraadpleegd op 31/05/2010, http://
www.dirkvanmechelen.be/2006/inventaris-1914-2014-het-erfgoed-van-wereldoorlog-iin-kaart-gebracht; Heemkunde Vlaanderen (03/03/2010), Herdenking 100 jaar Groote
Oorlog (2014-2018), Geraadpleegd op 31/05/2010, http://www.heemkunde-vlaanderen.
be/?p=2773
3 BUIJS, J., De geplande VIOE (ontsluitings)initiatieven, Interne infosessie: Erfgoed van de
Groote Oorlog, Brussel, 04/12/2009; GOOSSENS, M., Overzicht van realisaties sedert
2002 een stand van zaken, Interne infosessie: Erfgoed van de Groote Oorlog, Brussel,
04/12/2009; VERBOVEN, H., Van trench map tot RUP (1914-2014), Interne infosessie:
Erfgoed van de Groote Oorlog, Brussel, 04/12/2009

de Lyssenthoek in Poperinge (de grootste Britse hospitaalbegraafplaats),


de uitbreiding van het Memorial Museum Passendale met een museumtuin4,
de vernieuwing van het IJzertorenmuseum in Diksmuide en tot slot de bouw
van een bezoekerscentrum aan het sluizencomplex De Ganzenpoot in
Nieuwpoort.
Omdat dit een eerder lokaal actieplan is, werden vanuit de Vlaamse Overheid
een aantal beleidsinitiatieven vastgelegd, die de herdenking op grotere
schaal aanpakken. Een eerste belangrijk punt hierin was de inventarisatie van
de oorlogsrelicten. Eerder, tussen 1987 en 1992, werd reeds een inventaris
van het bouwkundig erfgoed van het arrondissement Ieper gepubliceerd en
ook de oorlogsmonumenten werden al genventariseerd door de provincie
West-Vlaanderen. Een systematische aanpak ontbrak echter, waardoor van
het arrondissement Diksmuide nog geen gegevens ter beschikking waren en
de bestaande inventarissen niet meer geactualiseerd werden.
Daarom kreeg het VIOE de opdracht om alle Vlaamse restanten van
Wereldoorlog I in kaart te brengen onder de noemer Inventaris 191420145. Hierbij beschouwt men niet enkel het bouwkundig erfgoed, maar ook
de landschappelijke en archeologische relicten. Tussen 2002 en 2005 werd
zo door Hannelore Decoodt en Nele Bogaert, medewerkers van Provincie
West-Vlaanderen, een bouwkundige inventarisatie gemaakt met ongeveer
1500 relicten verspreid over heel Vlaanderen, maar met de Westhoek als
zwaartepunt. Hiertoe behoren 530 gedenktekens, 223 begraafplaatsen
en ereperken (waarvan er al ongeveer 160 definitief beschermd zijn),
360 bunkers en schuilplaatsen en 160 diverse relicten, zoals gaarkeukens,
barakken, noodwoningen Ook de School van de Koningin behoort tot
deze laatste categorie diverse relicten. De inventaris van de landschappen
4 Hiervoor werd een Open Oproep uitgeschreven door de Vlaamse Bouwmeester (Vlaams
Bouwmeester (2010), Open Oproepen - Projecten overzicht, Geraadpleegd op 31/05/2010,
http://www.vlaamsbouwmeester.be/renderers/open_oproepen/render_openoproep.
aspx?44225a06-f22a-4ad0-83ff-fe3b0ebe3613)
5 De focus ligt op de oorlogsperiode 1914-1918; de wederopbouwarchitectuur wordt dus
niet opnieuw genventariseerd, maar wordt wel mee opgenomen in de voorschriften van
het te ontwikkelen Ruimtelijk Uitvoeringsplan. Ook relicten zoals civiele begraafplaatsen of
infrastructuur voor vluchtelingen in Nederland worden niet mee in beschouwing genomen.

omvat 11 ankerplaatsen in de frontstreek en twee lijnrelicten (de IJzer en


het kanaal Ieperlee).
In het kader van de inventaris is het VIOE gestart met een aantal
ontsluitingsinitiatieven: enerzijds heeft men een databank6 opgericht, die
de inventaris toegankelijk maakt. Anderzijds is men gestart met publicaties,
aangezien over een groot deel van het archeologisch, bouwkundig en
landschappelijk erfgoed niets gepubliceerd is. Hierbij richt men zich zowel op
de wetenschappelijke doelgroep (via het tijdschrift Relicta) als op een breder
publiek. Het derde ontsluitingsinitiatief tenslotte is een onderzoeksbalans7,
die een overzicht geeft over welke locaties en welke types erfgoed een
grondigere inventarisatie en verder onderzoek nodig zijn.
Een tweede luik van het beleid van de Vlaamse Overheid omvat de
bescherming van deze oorlogsrestanten. Hierbij werkt men ondermeer via de
klassieke beschermingsprocedures van monumenten, landschappen, stadsof dorpsgezichten en met een lijst van meest problematische relicten. De
knelpunten bij deze laatste zijn vaak de eigenaars, het bijzonder karakter
van de relicten en de financile middelen. Ook het bestudeerde project, de
School van de Koningin te Wulveringem (Veurne), kan hiertoe gerekend
worden, aangezien men hier snel heeft ingegrepen met een voorlopige
bescherming om sloop door de nieuwe eigenaar te voorkomen.
Tegelijk werden ook andere opties bekeken voor de oorlogsrelicten, die
een grootschaligere bescherming mogelijk zouden maken. Een aantal
mogelijkheden hierbij bestonden uit een eenmalige decretale bescherming,
een sectorile bescherming (waarbij gewerkt wordt met clusters8 en themas)
of een planologische bescherming. Men heeft gekozen voor een planologische
aanpak, omdat men op die manier de relicten in hun context kan plaatsen
en kan toewerken naar een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP), wat
toelaat om bijvoorbeeld een slagveld als open ruimte te bestemmen.
6 Te raadplegen op: http://inventaris.vioe.be
7 Te raadplegen op: http://www.onderzoeksbalans.be
8 Een voormalig veldhospitaal met een herdenkingsmonument en een bomkrater in de
omgeving kan vb. een cluster vormen en als zodanig beschermd worden.

13

Het RUP focust op de frontzone in de Westhoek, met het IJzerfront en de


Ieperboog. De kustverdediging, die door de jaren heen al zeer sterk is
veranderd, en de Hollandstellung9 (Fig. 0.1) worden buiten beschouwing
gelaten. Gezien de timing voor het UNESCO-dossier (januari 2013) wil men
het RUP vastleggen in de periode 2011-2013. Hierdoor moet men werken
op korte termijn en is het niet haalbaar om het RUP uit te werken voor de
gehele Westhoek, ook gezien de diversiteit tussen stedelijke gebieden en
buitengebieden. Daarom opteerde men ervoor op een aantal ankerplaatsen
en deelgebieden te focussen en de maatregelen tot behoud of versterking
ervan om te zetten in stedenbouwkundige voorschriften.
Het derde luik van het beleid tenslotte is het internationale karakter van
het oorlogserfgoed, waardoor men kan streven naar de erkenning als
werelderfgoed en mogelijkheden kan ontwikkelen voor de uitwisseling van
informatie en ervaringen.
9 De Hollandstellung is een verdedigingsstelling tussen het Zwin en Antwerpen, die door de
Duitsers werd opgesteld als beveiliging tegen een eventuele inval vanuit Nederland.

Hollandstellung
Kustverdediging

IJzerfront

Ieperboog
Mesenboog
N

Zwaartepunt van
het RUP [0.1]

0.2.2. De UNESCO-bescherming10
Om door de UNESCO als werelderfgoed te worden erkend, moet aan een
aantal eisen voldaan worden, met als voornaamste de inzet van alle mogelijke
eigen instrumenten om het erfgoed te beschermen. Zoals in het onderdeel
Het inventarisatieproject besproken, is (West-)Vlaanderen hier volop
mee bezig. Een andere voorwaarde is dat het erfgoed een uitzonderlijke,
universele waarde moet hebben, wat hier het geval is aangezien deze
plaatsen de materile getuigen vormen van een conflict zoals de wereld er nog
nooit n had gezien: een jarenlange oorlog, waarbij miljoenen mensen het
leven hebben gelaten. In die optiek is het onweerlegbaar een mondiaal conflict:
een gigantische ontplooiing van troepen, verzameld van overal ter wereld, op
een heel beperkte oppervlakte, gedurende een eindeloos aanslepende periode.
De concentratie van al deze elementen in de Westhoek en het noorden van
Frankrijk was en is ongezien. Deze elementen hebben er trouwens ook toe
geleid dat de getuigen van de Eerste Wereldoorlog in West-Vlaanderen en
Noord-Frankrijk na het beindigen van de oorlog vrij snel geaccepteerd en
gerecupereerd werden als monumenten voor de vrede.11
Sinds 2 april 2002 staat het project op de tentatieve lijst van UNESCO.
In 2008 werd hieraan nog een wijziging doorgevoerd, zodat het dossier
ook openstaat voor een Franse deelname en nu gekend is onder de naam
Gedenktekens en monumenten van de Grote Oorlog: de Westhoek en
aangrenzende regios. Op die manier bekomt men een grensoverschrijdend
dossier, waarin de Belgische provincie West-Vlaanderen en de Franse
departementen Nord, Pas de Calais, Somme en Aisne vertegenwoordigd zijn.
De voorbereiding van dit dossier gebeurt door een Europees interregionaal
project De Groote Oorlog Herdacht - Mmoire de la Grande Guerre, dat
10 Departement Internationaal Vlaanderen (28/05/2010); GELEYNS, P., De erkenning als
Unesco-werelderfgoed van het WO I-erfgoed in de Westhoek, Interne infosessie: Erfgoed van
de Groote Oorlog, Brussel, 04/12/2009; Heemkunde Vlaanderen (03/03/2010); Interreg
IV, De Groote Oorlog herdacht, Geraadpleegd op 31/05/2010, http://www.interreg-fwvl.
eu/nl/projet-detail.php; Martin, J., Herdenking 100 jaar Eerste Wereldoorlog 2014-2018,
Geraadpleegd op 31/05/2010, http://wereldoorlog1418.nl/herdenking-wo1; Unesco,
Tentative lists: Lieux de mmoire et monuments de la Grande Guerre: le Westhoek et Rgions
voisines, Geraadpleegd op 31/05/2010, http://whc.unesco.org/en/tentativelists/1710
11 Heemkunde Vlaanderen (03/03/2010)

een onderdeel vormt van de Interreg IV overeenkomst tussen Frankrijk en


Belgi. Dit project, waarvoor ongeveer 10 miljoen euro is uitgetrokken voor
de periode 2009-2012, loopt van september 2008 tot augustus 2012 en
moet dan overgaan in het herdenkingsproject.
De belangrijkste doelstelling van het Interreg IV-project is een nauwe
samenwerking tussen de Vlaamse en Franse partners te ontwikkelen, zodat
al voor de herdenking 2014-2018 sterke banden bestaan tussen de regios.
Daarnaast werkt men ook op toeristisch en economisch niveau samen. Op
vlak van toerisme wil men een gemeenschappelijke evenementenkalender
(Open Monumentendagen, een colloquium, expositie) en een netwerk van
belangrijke musea en grote sites ontwikkelen (hiertoe behoren naast een
paar van de musea van het actieplan van de provincie West-Vlaanderen,
ook een aantal Franse musea). Tevens wil men de toeristische mogelijkheden
van de regio uitbouwen (toeristische kaarten, herdenkingscircuits met
audiogidsen) en promoten op de Britse en de Commonwealth-markt.
Op economisch vlak wil men de lokale economie ondersteunen door
jobs te creren in de toeristische sector en op politiek niveau wil men de
verschillende politieke instanties betrekken bij het project en hen overtuigen
van het belang ervan.
Om de bescherming tegen 2014 te behalen, moet het dossier op 31 januari
2013 worden ingediend bij UNESCO, zodat het Werelderfgoedcomit tegen
de zomer van 2014 haar oordeel kan uitspreken. Belangrijke deadline voor
31/01/2013 is de herfst van 2012 wanneer het dossier inhoudelijk moet
worden nagekeken door het Werelderfgoedcentrum.
De School van de Koningin vormt binnen het kader van het UNESCO-project
n van de vele oorlogsrelicten. Wat de specifieke beschermingsvoorwaarden
betreft, zal in principe voldaan worden aan de eis dat eigen middelen ingezet
moeten worden voor de verklaring tot erfgoed. Het beschermingsdossier is
immers lopende.
Of het gebouw een uitzonderlijke, universele waarde heeft en bijgevolg
voldoet aan een tweede belangrijke eis van UNESCO, is een van de zaken
die in deze meesterproef onderzocht zullen worden.

0.3. Doelstelling
Voor de beschermingsprocedure van Onroerend Erfgoed is een korte
historische beschrijving opgesteld12, maar een grondigere analyse van het
gebouw is aangewezen, aangezien er nu werken gepland zijn. Het gebouw
is immers gedurende jaren verwaarloosd, zodat drastische ingrepen nodig
zijn. Een grondig onderzoek dringt zich dan ook op, zodat een restauratie
kan gebeuren met respect voor de oorspronkelijke visie en de bakstenen
architectuur.
Het doel van het onderzoek is dan ook in te gaan op het historische kader
van het gebouw, zowel de architecturale context van het gehele complex
met het bakstenen gebouw en de houten barakken als de sociale context
van de organisatie van het onderwijs tijdens de Eerste Wereldoorlog. De
historische en materiaalkundige analyse van het gebouw en de opmaak van
het schadebeeld leiden tot een waardebepaling. Op basis hiervan kunnen
restauratierichtlijnen opgesteld worden en kan gekeken worden naar de
toekomst van het gebouw.

0.4. Methodologie
De belangrijkste bron voor het onderzoek is het gebouw zelf, aangezien
de opstelling van het schadebeeld niet mogelijk is zonder opmetingen en in
situ onderzoek. Het schadebeeld van de houten spanten werd hierbij enkel
gebaseerd op visueel onderzoek, aangezien de eigenaar geen toestemming
gaf voor houtboringen.
Als tweede, belangrijke bron is het reeds vermelde dossier van Onroerend
Erfgoed, opgesteld voor de beschermingsprocedure, een belangrijk
uitgangspunt voor dit onderzoek.
Archivalisch en literatuuronderzoek vormden eveneens een omvangrijke bron
van informatie, met als voornaamste doel het terugvinden van historische
informatie (fotos, plannen, beschrijvingen) over het gebouw. De meeste
gegevens waren terug te vinden in het Archief van het Koninklijk Paleis: enkel
12 Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, Beschermingsdossier School
van de Koningin te Veurne (Wulveringem), 2009

15

in dit archief werden fotos van het bakstenen gebouw gevonden (twee
fotos van de noordelijke gevel en twee luchtfotos). Daarnaast besloeg
de informatie in dit archief voornamelijk de periode voor de bouw van
de kinderkribbe: verscheidene fotos van de complexen Marie-Jos en
Charles-Thodore werden teruggevonden, aangevuld met documenten
over het gezondheidsaspect van het onderwijs (inspectieverslagen
betreffende de hygine, gezondheidsfiches van de kinderen, betalingen
van linnen, eten) en brieven van kinderen aan de koningin. Deze geven
weliswaar een goed beeld van de situatie in de school, maar geven vrij weinig
informatie over het architecturaal aspect van de site (zoals bijvoorbeeld de
bouw van nieuwe barakken, aankoop van bouwmaterialen, betalingen van
bouwvakkers of aannemers).
In het Archiefcentrum voor Vrouwengeschiedenis wordt de school genoemd
in een aantal verslagen van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn,
daterend uit de periode 1921-1923. Hierdoor kan een beeld gevormd
worden van het gebruik van de School van de Koningin van vlak na de
Eerste Wereldoorlog tot aan de verkoop aan de oorspronkelijke eigenares
van de site.
Het Stadsarchief Veurne beschikt over een tekst van inspecteur Dochy13
over onderwijs tijdens de eerste wereldoorlog waarin de Gestichten van
Wulveringem kort besproken worden.
Zowel het Documentatiecentrum van het Koninklijk Museum van het Leger en
de Krijgsgeschiedenis als de dienst Stedelijke Musea Ieper hebben nog een
aantal fotos van het schoolcomplex ter beschikking, die dateren van voor
de bouw van de kinderkribbe.
In andere archieven het Algemeen Rijksarchief, de Stadsarchieven van
Ieper en Diksmuide, de Rijksarchieven van Kortrijk en Brugge, het Provinciaal
Archief West-Vlaanderen en Documentatiecentrum Monumenten en
Landschappen Brussel was geen informatie te vinden. Tevens werd contact
opgenomen met het Amerikaanse Rode Kruis en met archeoloog Birger
Stichelbaut, die met behulp van GIS-technologie en luchtfotografische
interpretatie luchtfotos van de periode 1914-1918 in een GIS-platform
13 DOCHY, B., Onderwijstoestanden te Veurne en Omliggende tijdens de Oorlog 1914-1918,
Drukkerij Sansen, Poperinge, 1955

16

gentegreerd heeft. Beide instanties hadden echter geen verdere gegevens


ter beschikking.
Het literatuuronderzoek omvatte voornamelijk de opzoekingen rond het
onderwijs tijdens de Eerste Wereldoorlog. Over de school zelf is in de
literatuur vrij weinig te vinden en de gevonden informatie was steeds
zeer algemeen. In het kader van de analyse van de gehele site werd ook
informatie opgezocht over houten barakken, waarbij de tekst van Edith
Vermeiren, Ann Verdonck en Rob Troubleyn14 de voornaamste bron vormt.
Daarnaast bezorgde Maurits Timperman, lid van de Koninklijke Commissie
voor Monumenten en Landschappen, eveneens een aantal interessante
teksten: een bronuitgave van het Liber Memorialis van de parochie van
Wulveringem, dat informatie verschaft over het leven in het dorp tijdens
Wereldoorlog I, de voorpublicatie van een oorlogsdagboek van de eerste
schoolkolonie in Parijs en Leffort belge en France pendant la guerre (19141918) van Albert Chatelle, adjunct-conservator van het Museum van de
Zeemacht in het Louvre.
Tenslotte vormde de infosessie Erfgoed van de Groote Oorlog de basis
voor de kadering van het gehele project. Deze werd georganiseerd door het
VIOE, het Agentschap Ruimtelijke Ordening Vlaanderen en het Departement
Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed.

0.5. Structuur
De meesterproef omvat zowel een onderzoeks- als een ontwerpluik en
deze scriptie weerspiegelt dit. De inleiding kadert dit onderzoek binnen
de herdenking van 100 jaar Eerste Wereldoorlog. In het eerste hoofdstuk
wordt de site geanalyseerd. De ruimtelijke situering, op schaal van de
omgeving en van de site, wordt behandeld en er wordt ingegaan op het
gehele complex. Hierbij worden de ontstaansreden toegelicht aan de hand
van de organisatie van de kinderopvang in het buitenland en in Belgi en
14 VERMEIREN, E. e.a., Archiefonderzoek en handleiding: Omgaan met barakken, Vlaams
Instituut voor het Onroerend Erfgoed, Brussel, 2008

wordt de werking van de school uitgelegd. Tenslotte wordt dieper ingegaan


op het fenomeen en de typologie van de barakken.
Na de analyse van de gehele site volgt in het tweede hoofdstuk een analyse
van de pouponnire. Hierin worden de volumewerking en de indeling van
het gebouw uitgelegd, waarna gefocust wordt op het materiaalgebruik, de
constructie en het kleurgebruik.
In hoofdstuk 3 wordt het actuele schadebeeld van het gebouw opgesteld en
dit zowel voor het exterieur als voor het interieur.
Hierna kan - in hoofdstuk 4 - de waardebepaling opgesteld worden. Eerst
wordt uitgelegd wat de basis hiervoor is, waarna aandacht gaat naar de
erfgoedwaarde, naar de territoriale en contextuele waarde en tot slot naar
de strikte monumentwaarde en de functionele draagkracht. Het hoofdstuk
wordt beindigd met de opmaak van een waarderingsplattegrond.
Het vijfde hoofdstuk focust op de toekomst van de pouponnire: er wordt
een visie ontwikkeld voor de instandhouding van het gebouw en een SWOTanalyse van de site opgesteld. Hierna volgt een analyse van mogelijke
herbestemmingsfuncties, gevolgd door een korte uitleg over het gekozen
ontwerp, dat grondig behandeld wordt in het bijgevoegde portfolio. Het
hoofdstuk eindigt met een aantal richtlijnen voor het onderhoud en herstel,
waarna de algemene conclusie kan opgemaakt worden.

0.6. Algemene identificatie


-

Naam: School van de Koningin


Adres: Lobbestraat 2, 8630 Wulveringem (Veurne)
Kadaster: Veurne, 10de afdeling, sectie C, 366N
Architect: onbekend
Originele eigenaar: Nationaal Werk voor Kinderwelzijn
Huidige eigenaar: Dirk Gheldof
Bescherming:
voorlopige
bescherming
sinds
09/12/2009
(dossiernummer DW002467)15

15 Onroerend Erfgoed (2006), Databank, Geraadpleegd op 31/05/2010, http://www.


erfgoed.net/beschermingen/fiche.php?pv=W&id=003095

17

HOOFDSTUK 1
ANALYSE VAN HET SCHOLENCOMPLEX TE WULVERINGEM

In dit hoofdstuk wordt de School van de Koningin in Wulveringem geplaatst


tegenover de gebeurtenissen van WO I. De oorlogssituatie aan het westelijke
front en in Belgi wordt geschetst, waarna dieper wordt ingegaan op de
toestand van het onderwijs en de oprichting van kolonies in het buitenland.
Dit vormde immers de achtergrond waartegen in 1915 het idee voor een
schoolkolonie te Wulveringem ontstond. Vervolgens volgt een ruimtelijke
analyse van het gehele scholencomplex, die verduidelijkt waarom de keuze
van stichtingsplaats op Wulveringem viel. De hierop volgende architecturale
analyse licht de organisatie van de site toe en gaat in op de gebouwen.

verbrak Itali in 1914 zijn verdrag en sloot het een jaar later zelfs aan bij
de Triple Entente.
Er ontstond een oorlog op verschillende fronten: enerzijds het westelijke front,
dat van belang is voor dit onderzoek, en het oostelijke. Anderzijds waren er
ook veldslagen in de kolonies en tegen het Turkse Rijk. Deze verscheidenheid
aan fronten en het grote aantal landen dat bij de oorlog betrokken was,
hebben geleid tot de benaming van wereldoorlog.

1.1.2. Het westelijke front

1.1. Overzicht van de Eerste Wereldoorlog

1.1.1. Aanleiding
De moord op de Oostenrijks-Hongaarse aartshertog en kandidaattroonopvolger Frans-Ferdinand en zijn echtgenote Sophie door de
revolutionaire Bosnische student Gavrilo Princip vormde de rechtstreekse
aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog. De oorlogsverklaring van Oostenrijk
aan Servi leidde immers tot een kettingreactie aan oorlogsverklaringen. Dit
was echter slechts de spreekwoordelijke druppel geweest van een conflict
dat er al langer zat aan te komen. Aan het eind van de 19e eeuw was immers
een strijd om de economische macht in Europa ontstaan: het Duitse keizerrijk
met zijn groeiende koloniale ambities en zijn sterk uitbreidende vloot vormde
een bedreiging voor Groot-Brittanni, dat tot dan toe de grootste zeemacht
was. Ook Frankrijk, dat in 1870 nog de Frans-Duitse oorlog verloor, wilde
een Duitse economische, politieke en militaire overmacht vermijden. Dit
leidde in het begin van de 20e eeuw tot de oprichting van twee grote
allianties: de Triple Alliance met Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Itali
en de Triple Entente met Frankrijk, Groot-Brittanni en Rusland. Uiteindelijk
1 BAUWENS, J., De IJzer Het ultieme front, Tweede druk, Davidsfonds Uitgeverij nv., Leuven,
2008; DECOODT, H., Inleiding op de Eerste Wereldoorlog, Interne infosessie: Erfgoed van
de Groote Oorlog, Brussel, 04/12/2009; DHAENE, J.S. & GYSEL, A., 365 fotos 19141918, Uitgeverij Lannoo nv., Tielt, 2009; The Long, Long Trail (2010), Geraadpleegd op
19/06/2010, http://www.1914-1918.net; TIMPERMAN, M., Liber memorialis van de OnzeLieve-Vrouw-Hemelvaartparochie van Wulveringem, Voorbereiding bronuitgave, Veurne, 2010;
VERMEIREN, E. e.a., 2008

20

Aangezien Duitsland op twee fronten tegelijk (aan Franse en aan Russische


zijde) oorlog moest voeren, ontwikkelde de chef van de Duitse Generale
Staf, Alfred von Schlieffen, een aanvalsplan (Fig. 1.1). Frankrijk had zijn
grens met Duitsland in de jaren voorafgaand aan de oorlog versterkt en
daarom wilde von Schlieffen met het Duitse leger door de neutrale landen
Belgi en Nederland trekken om van daaruit Frankrijk te kunnen aanvallen.

von Schlieffenplan [1.1]

De doortocht door Nederland werd echter geschrapt door von Moltke,


de opvolger van von Schlieffen. Duitsland verwachtte in Belgi niet meer
dan een symbolische weerstand en stelde dan ook op 2 augustus 1914 zijn
ultimatum aan Belgi, waarin het een vrije doortocht eiste. Belgi weigerde
dit echter en op 4 augustus vielen de Duitsers ons land binnen en schonden
zo de neutraliteit, met als gevolg de deelname van Groot-Brittanni aan de
oorlog. Door de onverwachte tegenstand mislukte het von Schlieffenplan en
ontstond een front van aan de Noordzee tot aan de Frans-Zwitserse grens.
De periode die volgde, werd gekenmerkt door verschillende grote veldslagen:
de Eerste en Tweede Slag van Ieper in 1914 en 1915, de slagen bij Verdun
en de Somme in 1916 en de Derde Slag van Ieper en de Mijnenslag van
Mesen in 1917. De winst bleef echter steeds beperkt tot enkele kilometers.
In 1918 startte op 8 augustus een groot geallieerd offensief, dat in drie
fasen (bij Mzires en Philippeville in Frankrijk en aan het front in Belgi)
leidde tot de bevrijding en de wapenstilstand van 11 november.

1.1.3. Belgi in de Eerste Wereldoorlog


Voor Belgi startte de oorlog op 4 augustus 1914 en eindigde op 11 november
1918. De tijd ertussen kan opgedeeld worden in drie grote periodes: de
bewegingsoorlog van 4 augustus tot 15 november 1914, de stellingenoorlog
van december 1914 tot 27 september 1918 en het bevrijdingsoffensief van
28 september tot 11 november 1918. De bewegingsoorlog startte met de
inval van de Duitsers en de gevechten aan de forten van Luik en Namen. Het
Belgische leger trok zich na de verliezen terug in Antwerpen, maar leed ook
hier een nederlaag.
De enige natuurlijke hindernis die overbleef in het onbezette Belgi was de
IJzer in de Westhoek. Het Belgische leger trok zich hier dan ook achter terug
en verdedigde het 40 km lange IJzerfront van Nieuwpoort tot Boezinge;
aan het front rond Ieper waren voornamelijk Britse soldaten actief (Fig. 1.2).
Frontlijnen 1914-1918 [1.2]

Op 29 oktober zette men het gebied tussen de IJzer en de Belgische frontlinie


onder water, wat de start van de stellingenoorlog inluidde. Gedurende deze
periode waren grote offensieven aan het IJzerfront moeilijk, maar werden
aan de Ieperboog wel de Slagen van Ieper en Mesen uitgevochten.
Het bevrijdingsoffensief aan het Belgische front ving aan met de Slag om
de Heuvelkam van Vlaanderen, waarbij onder andere Passendale heroverd
werd. Het leger slaagde erin de Duitsers tot achter de Schelde en het kanaal
van Terneuzen terug te dringen. Nog voor een volgend offensief kon ingezet
worden, werd op 11 november 1918 de wapenstilstand ondertekend en
kwam een einde aan de vier jaar durende wereldoorlog.

1.2. Oorlogsrealiteit en onderwijs2


De aspecten van de Eerste Wereldoorlog zijn in de literatuur al zeer
uitvoerig besproken. Het gaat hierbij natuurlijk in de eerste plaats om alles
wat rechtstreeks met oorlog te maken heeft (veldslagen, gesneuvelden,
artillerie). De gevolgen op het dagelijkse leven (de grote stroom
vluchtelingen, de voedseltekorten) worden meestal vanuit het oogpunt van
de volwassenen bekeken, terwijl de invloed op het leven van de kinderen
een vaak vergeten aspect van de oorlogsgeschiedenis is. De hierna volgende
tekst gaat in op de problematiek van kinderen tijdens de oorlog en hoe men
hiermee destijds omging.

1.2.1. Het onderwijsplan van 1915


Door de terugtrekking van het leger achter de IJzer werden de meeste
scholen in het onbezette Belgi al snel door soldaten en vluchtelingen
ingenomen of door het Rode Kruis getransformeerd tot hospitaal. Bovendien
werden verschillende onderwijzers opgeroepen om hun dienstplicht te
2 BAUWENS, J., 2008, p. 206-212; DOCHY, B., 1955; GOULARD, C., La protection et
lvacuation de lenfance belge du front entre 1914 et 1919 travers les archives de la Reine
lisabeth, Mmoire Facults de Philosophie et Lettres, Universit Catholique de Louvain, 20042005; RIGO, L., Lenfance belge en exil pendant la Grande Guerre: des enjeux humanitaires aux
enjeux politiques, Mmoire Facults de Philosophie et Lettres, Universit Libre de Bruxelles,
2004-2005; TIMPERMAN, M., Oorlogsdagboek van de eerste schoolkolonie te Parijs: mei 1914
juni 1919, Voorpublicatie, Veurne, 2010

22

vervullen, zodat er op enkele uitzonderingen na geen lessen meer


gegeven werden. In april 1915 probeerde men de lessen te hervatten,
voornamelijk om de kinderen weg te houden van de straat en van de
soldaten. Regelmatige bombardementen en evacuaties bemoeilijkten echter
het onderwijs en bovendien hielden veel ouders hun kinderen thuis, waar ze
konden helpen in het huishouden of op het veld (deze extra werkkrachten
waren vaak ook nodig, wanneer bijvoorbeeld de vader of een oudere zoon
opgeroepen was door het leger). De schoolplicht, die gold vanaf mei 1914,
was nog onvoldoende ingeburgerd om al een echt effect te hebben.
Onder invloed van koningin Elisabeth en de Belgische autoriteiten probeerde
men de kinderen te beschermen. De belangrijkste actiepunten hierbij waren
het weghalen van de kinderen van het front, het onderwijs en het voorzien
van goede levensomstandigheden (hygine, voedsel).
Om alles in goede banen te leiden, werkte minister Poullet, de toenmalige
minister van Wetenschappen en Kunst, samen met twee inspecteurs (H. Marin
en B.H. Dochy, respectievelijk van de kantons Ieper en Veurne-Diksmuide)
en twee arrondissementscommissarissen (Biebuyck en Steyaert uit Ieper en
Veurne) een onderwijsplan uit. Het voornaamste doel was het hervatten van
het onderwijs en daarom moest in elke gemeente minstens n school door
het leger vrijgegeven worden. Waar dit niet kon, probeerde men les te
geven in kerken of zelfs tenten. Het halfdagstelsel, waarbij de jongens les
kregen in de voormiddag en de meisjes in de namiddag of omgekeerd,
werd in bijna alle scholen ingevoerd.
Naast deze maatregelen werd eveneens gestart met de oprichting
van schoolkolonies, voornamelijk omdat men in het onbezette Belgi de
veiligheid van de kinderen niet kon garanderen. Hierbij werd voorrang
gegeven aan de kinderen uit gemeenten waar de school niet kon worden
heropend (meestal omdat deze gemeenten dicht bij een gevarenzone of
vaak gebombardeerde plek lagen) of waarvan de ouders onvoldoende
bestaansmiddelen hadden.

1.2.2. Kinderopvang in het buitenland


Belgische kinderen werden opgevangen in Frankrijk, Zwitserland, Nederland
en Groot-Brittani.
In mei 1915 vertrok een eerste karavaan met 300 kinderen naar Parijs,
begeleid door opvoedsters, verpleegsters, een aalmoezenier en een chef
responsable. Omdat dit transport goed verlopen was, kwamen massaal
aanvragen van ouders binnen, zodat in een paar maanden tijd duizenden
kinderen in buitenlandse schoolkolonies werden opgevangen. Daarnaast
ging men de kinderen ook thuis recruteren om ze mee te nemen naar het
buitenland.
In Frankrijk werden meer dan 60 kolonies opgericht sinds de zomer van
1915. De eerste bevonden zich in de omgeving van Parijs en in Normandi
en vingen voornamelijk de zogenaamde Enfants de lYser op. Meestal
beschikten de kolonies over gehuurde of geleende gebouwen, zoals
kastelen, oude scholen, hotels, boerderijen, fabrieken3 Ook de School
van de Koningin te Wulveringem, die in 1915 in Belgi werd opgericht,
omvatte twee bestaande boerderijen.
Laatstgenoemde school was echter niet de enige in haar soort. Zo werd in Le
Glandier een School van de Koningin opgericht, die voornamelijk kinderen
uit het bezette Belgi opving. Deze kolonie omvatte meerdere scholen, in St.
Vallier sur Rhne, Loriol en Chraute-par-Maulon, en werd geopend op 15
november 1917. Omdat legerkapitein Graux het toezicht had over zowel
de school in Wulveringem als deze in Le Glandier, was een samenwerking
tussen beiden mogelijk. Zo werden af en toe uitwisselingen van personeel,
materiaal georganiseerd.
In Rouen werden op priv-initiatief twee kastelen gebruikt voor de opvang
van kinderen. De werking van deze schoolkolonie was gebaseerd op
deze van de School van de Koningin te Wulveringem. In Bailleul richtte
gravin van den Steen de Jehay een kolonie voor 200 kinderen op, die een
vergelijkbare structuur had als deze in Wulveringem. Daarnaast waren er

nog verschillende andere initiatieven. Zo werden ondermeer in Wisques en


Wizernes twee Belgische weeshuizen opgericht en in de Drme werd een
centrum opgericht voor 300 kinderen
Een groot voordeel van de Franse kolonies was dat de leraars en leraressen
Belgen waren, vaak afkomstig van een religieuze orde. Hierdoor konden de
kinderen hun moedertaal Nederlands blijven spreken, waardoor ze minder
vervreemdden van thuis.
In Zwitserland werd het initiatief genomen door het Comit central de Secours
aux rfugis belges, dat oorspronkelijk enkel kinderen uit de frontzone
opving, maar vanaf 1917 ook konvooien uit bezet Belgi aanvaardde.
Vanaf juni 1917 weigerde Zwitserland nog meer kinderen op te vangen.
De kinderen die hier terechtkwamen, werden vaak bij een onthaalfamilie
of in een instituut geplaatst; echte kolonies zoals in Frankrijk, waren er
niet. Dit betekende ook dat de kinderen in een anderstalige omgeving
terechtkwamen, wat bij hun terugkeer naar Belgi na vier jaar vaak voor
problemen zorgde. Hetzelfde deed zich voor met de kinderen die in GrootBrittanni opgevangen werden.
Nederland was al van de eerste dagen van de oorlog betrokken bij de opvang
van vluchtelingen en hun kinderen. Hier ging het niet om georganiseerde
konvooien, maar om een ware toestroom van vluchtelingen, vooral uit het
bezette Belgi. In Amsterdam werd een Tehuis voor Belgische kinderen
opgericht, dat de kinderen eerst opving in een vluchtelingenhuis. Gedurende
een tweetal weken bleven de kinderen in quarantaine en daarna werden
ze opgevangen door adoptiefamilies of instituten (weeshuizen, hospitalen,
internaten). Een van de eisen voor de onthaalfamilies was dat ze moesten
verzekeren alles te doen om de echte ouders van het kind terug te vinden
en het ook terug te geven aan het einde van de oorlog.
In Rotterdam ontstonden volledige Belgische scholen, in Sluis werd eveneens
een school voor jongens opgericht. De organisatie Voor de kinderen in Vrij
Belgi uit Den Haag ving geen kinderen op, maar hield zich ondermeer
bezig met het verzamelen van fondsen en kleding voor de kolonies.

3 In de literatuur werd nergens teruggevonden dat er nieuwe gebouwen geplaatst zijn, zoals
wel het geval was in Wulveringem.

23

Hoeveel kinderen in totaal gered werden, is moeilijk exact te achterhalen.


Volgens Caroline Goulard4 zou het gaan om ongeveer 25.000 Belgische
kinderen die in het buitenland werden opgevangen. Daarnaast kon men in
het gebied achter het front ook ruim 2000 kinderen redden. Voor beide
cijfers gaat het om kinderen uit heel Belgi, dus zowel het bezette als het
onbezette deel.

1.2.3. Kinderopvang in Belgi


Hoewel de buitenlandse schoolkolonies duizenden kinderen opvingen
gedurende de oorlog, bleven er nog een heel aantal achter in het vrije Belgi,
vaak door toedoen van hun ouders. De belangrijkste reden hiervoor was dat
de ouders geen idee hadden hoe lang hun kinderen naar het buitenland
zouden vertrekken en waar ze zouden terechtkomen (vreemde mensen, een
vreemde taal). Bovendien kwam het vrij vaak voor dat ouders het spoor
van hun kinderen kwijtraakten en dus niet zeker waren of ze hen wel ooit
nog zouden terugzien. Het thuishouden van de kinderen hield echter een
groot risico in, aangezien er regelmatig bombardementen plaatsvonden.
Verschillende kinderen kwamen daardoor om, wat koningin Elisabeth ertoe
aanzette een oplossing voor deze kinderen in de frontzone te zoeken.
Volgens het onderwijsplan diende er in elke gemeente n school geopend
te zijn. Dit onderwijs vond meestal plaats in reeds bestaande (school)
gebouwen uit de 19e eeuw, al werden hier en daar wel uitbreidingen
voorzien. Zo werden aan de drie bestaande scholen in De Panne een
aantal klassen toegevoegd. In Veurne verliep het onderwijs zeer moeilijk,
omdat de stad de spil vormde tussen het front en de bevoorradingen vanuit
Frankrijk. De Gemeentelijke Meisjesschool, die de gehele oorlog open
bleef, moest regelmatig gedurende korte periodes sluiten omwille van de
bombardementen, terwijl een deel van de gebouwen van de humanioraafdeling van het College door het hospitaal werden ingenomen. Een aantal
scholen sloten of verhuisden naar andere gebouwen: zo gingen de lessen van

de Staatsmiddelbare school door in de gebouwen van de Nijverheidsschool


en werden aan de buitenrand van Veurne barakken opgericht voor de
lagere scholen.5
In Wulveringem zelf gebruikte men de Gemeenteschool tijdelijk als hospitaal;
in de Vrije Zustersschool werd wel nog les gegeven, al organiseerde men een
deel van de lessen in de kerk en in een bijgebouw van de Gemeenteschool,
omdat in de Zustersschool zelf ook vluchtelingen werden opgevangen. Zowel
de Gemeenteschool als de Vrije Zusterschool werden vernield in 1918.6 De
legeroverheid opende een aantal nieuwe scholen, in Booitshoeke, Adinkerke
en Veurne, waar het onderwijs doorging in barakken of bestaande hoeves.
Deze volgden echter de organisatie van de andere scholen in het onbezette
Belgi; de kinderen volgden er onderwijs, maar gingen elke dag terug naar
huis. Het werd al snel duidelijk dat ondanks de geopende scholen in onbezet
Belgi, het gevaar voor de kinderen bleef bestaan: de scholen zelf liepen
kans om gebombardeerd te worden, maar ook de weg van en naar school,
die de kinderen elke dag moesten afleggen, was niet zonder gevaar.
Daarom werd beslist een schoolkolonie achter het front op te richten, waar
de kinderen konden verblijven. In een snel tempo werden in Wulveringem
een aantal houten barakken opgericht, die de kindertuin Marie-Jos en
de school Charles-Thodore vormden. De financiering lag in handen van
Koningin Elisabeth en het Amerikaanse Rode Kruis7.
Op 2 september 1915 openden de Scholen officieel hun deuren en dit
oorspronkelijk voor 450 kinderen: 250 in Marie-Jos (dat al op 15
augustus opende) en 200 in Charles-Thodore (waar vanaf 5 september
effectief kinderen verbleven). Het hoofd van de school was kapitein Graux,
die ook verantwoordelijk was voor de Franse schoolkolonie Le Glandier.
5 GESQUIRE, J., Veurne tijdens de Wereldoorlog 1914-1918: Dagboek (Bijdragen tot de
geschiedenis van West-Vlaanderen), Genootschap voor Geschiedenis, Brugge, 1979; VAN DEN
BERGHE, F., Geschiedenis van de Latijnsche Schoole en van het Bisschoppelijk College te Veurne,
Veurne, 1952
6 TIMPERMAN, M., Liber memorialis [], 2010

4 GOULARD, C., 2004-2005

24

7 Zie Bijlage 2: Organisatie van het Amerikaanse Rode Kruis in West-Vlaanderen

De administratieve en organisatorische leiding lagen in handen van kolonel


Albert du Roy de Blicquy, Chef van het Militair huis van koning Albert en
tevens Hoofd van het Departement van de Opperstalmeester, en tot
februari 1916 mevrouw Destre, een lerares en pedagoge.
Er werd onderwijs gegeven op negen niveaus, overeenkomend met de
leeftijd van de leerlingen en met aangepaste leermethodes en didactisch
materiaal. Het onderwijsmodel was zeer onconventioneel voor zijn tijd.
Eerst en vooral werd er gewerkt met gemengde klassen, omdat men op
die manier de lessen beter kon richten op de leeftijd van de kinderen (er
kwamen zo immers geen klassen voor met vb. meisjes van 8 tot 16 jaar) en
toch ruimte kon sparen (er moesten immers geen twee barakken, n voor
meisjes en n voor jongens, voorzien worden). Hiermee vormde de School
van de Koningin een grote uitzondering, want noch de gemeentescholen in
het onbezette Belgi, noch de schoolkolonies in het buitenland volgden deze
manier van werken.
Een tweede vernieuwing was de aandacht voor praktijklessen, waar de
kinderen hun kennis konden toepassen. De site in Wulveringem was hiervoor
zeer geschikt: er waren groentetuinen en er werden op kleine schaal varkens,
gevogelte en konijnen gekweekt. Hierdoor waren de scholen ook minder
afhankelijk van bevoorradingen van buitenaf.
Men besteedde in de school zeer veel aandacht aan hygine, zowel via
de lessen als door medische inspecties. De kinderen werden regelmatig
gecontroleerd en er werden individuele medische fiches8 opgesteld. Nieuwe
kinderen werden voor zover mogelijk eerst in quarantaine geplaatst
of op zijn minst onderworpen aan een medisch onderzoek, dat moest
uitwijzen of het kind besmettelijke ziektes had. Epidemien vormden immers
een gevaar voor het scholencomplex, waar iedereen voortdurend dicht op
elkaar leefde. Uit de medische gegevens blijkt echter dat het sterftecijfer
bij Marie-Jos amper 3,8% bedroeg, in de afdeling Charles-Thodore
overleed zelfs niemand, wat voor een oorlogsperiode uitzonderlijke cijfers
zijn.
8 Deze zijn voor een groot deel bewaard gebleven en te raadplegen in het Archief van het
Koninklijk Paleis.

Een aspect van de gezondheid van de kinderen waren ook de spel- en


sporturen (Fig. 1.3), die vastgelegd werden in het uurrooster en gegeven
werden door een legeradjudant. Dit was niet de enige militaire invloed in
de school: de leerlingen hadden een vrij strikt rooster met weinig vrije tijd
en met een sterke nadruk op goede prestaties (zo werd vb. een foto van
de beste van de klas gedurende een week opgehangen bij fotos van de
koninklijke familie). Op fotos is eveneens te zien dat de jongens militaire
uniformen droegen (Fig. 1.4).
De filosofie achter het onderwijs in de School van de Koningin in
Wulveringem is erg uniek: de manier van lesgeven gericht op een zo groot

Turnles onder
leiding van een
legeradjudant
[1.3]

Jongens in
militaire kleding
[1.4]

25

mogelijke onderwijskwaliteit en welzijn voor de kinderen was zeker niet


representatief voor het onderwijs van die tijd. Bovendien heeft de school
ook een vernieuwende rol gespeeld in de evolutie naar gemengd onderwijs
in Belgi.

1.2.4. Terminologie
Tot slot is het belangrijk even stil te staan bij de gehanteerde terminologie.
Over het algemeen, wanneer er in de archieven en literatuur gesproken wordt
over Scholen van de Koningin, bedoelt men daarmee het scholencomplex
in Wulveringem. Deze benaming wordt echter niet consequent enkel hiervoor
aangewend. Enerzijds gebruikt men de benaming soms voor alle scholen
waar koningin Elisabeth bij betrokken was, zodat ook de schoolkolonies in
het buitenland hiertoe gerekend worden. Anderzijds komt de benaming soms
voor bij specifieke instellingen: de schoolkolonie Le Glandier in Frankrijk
wordt bestempeld als een School van de Koningin en de Villa St. Joseph
in De Panne wordt in een rapport van inspecteur Hellebuyck beschouwd als
derde deel van de Scholen van de Koningin, naast de delen Marie-Jos
en Charles-Thodore. Aangezien de inspecteur echter schrijft dat cole
St. Joseph: tablie prcdemment La Panne, et transfre provisoirement
ici9 kan er van uitgegaan worden, dat de leerlingen van deze school
tijdelijk werden overgebracht naar de scholen in Wulveringem en dat zo
ook hun school kortstondig een School van de Koningin werd. Dat dit maar
voorlopig was, wordt bevestigd door andere inspectieverslagen10, waarin
enkel sprake is van de cole Charles-Thodore en de Jardin Marie-Jos
en nooit een afdeling St. Joseph wordt vermeld.
In deze thesis wordt dan ook steeds de school in Wulveringem bedoeld,
wanneer gesproken wordt over de School van de Koningin. Indien het
gaat over andere schoolkolonies met deze naam, dan wordt dit specifiek
vermeld.

1.3. Ruimtelijke situering van het scholencomplex in


Wulveringem
1.3.1. Op schaal van de omgeving
De School van de Koningin is gelegen aan de Lobbestraat (vroeger
Katjeshillestraat) in Wulveringem, een deelgemeente van Veurne (Fig. 1.5)
en lag gedurende WO I in het onbezette deel van Belgi (Fig. 1.2). De site
ligt op ruim vijf kilometer van Veurne en op 25 kilometer van Ieper. Tevens
ligt de grens met Frankrijk op minder dan zeven kilometer afstand.

Knokke-Heist
Blankenberge
De Haan

10 Onder andere in: AKP, Albert-Elisabeth, Ecole de Sa Majest la Reine Wulveringhem


- Etat des lieux (Inspecteur Van Hecke), 10/05/1919; AKP, Albert-Elisabeth nr. 757, 2eme
Rapport concernant ladaption des organismes Marie-Jos et Charles-Thodore en organismes
scholaires & prescolaires; AKP, Albert-Elisabeth nr. 757, Jardin Marie-Jos 3me rapport

26

Damme

Oostende

Brugge

Jabbeke
Oudenburg

Middelkerke

Gistel
Nieuwpoort

Beernem
Ichtegem

Koksijde
De Panne

Zedelgem

Oostkamp

Koekelare
Torhout

Diksmuide

Veurne

Kortemark

Wingene

Lo-Reninge

Houthulst

Dentergem
Oostrozebeke
Ingelmunster Wielsbeke

Moorslede
Ieper

Meulebeke

Roeselare Izegem

LangemarkPoelkapelle

Poperinge

Tielt

Pittem
Ardooie

Staden

Vleteren

Ruiselede

Lichtervelde

Hooglede

Alveringem

Zonnebeke

Lendelede
Ledegem

Waregem
Harelbeke
Kuurne
Deerlijk

Wevelgem

Anzegem

Wervik
Heuvelland

9 AKP, Albert-Elisabeth nr. 759, Inspectieverslag (Inspecteur Hellebuyck), 16/09/1917

Zuienkerke

Bredene

Menen

Kortrijk

Zwevegem
Avelgem

Mesen
Spiere-Helkijn

Situering van de Westhoek en Veurne in West-Vlaanderen [1.5]

Het dorp Wulveringem bevond zich gedurende de oorlog op zowat 12 km


achter het IJzerfront. Na de start van de oorlog kwam een vluchtelingenstroom
op gang naar het kleine stukje van Belgi dat nog onbezet was en ook in
Wulveringem kwamen op 1 oktober 1914 een zestigtal vluchtelingen uit
Mechelen toe, die gedurende twee maanden in het dorp werden opgevangen.
Hierna werd het onbezette Belgi echter overrompeld door soldaten en
vluchtelingen uit de frontstreek. De Belgische soldaten namen hun intrek
in huizen, hoeves, het klooster, de pastorij en de gemeentescholen van
Wulveringem. De meeste vluchtelingen werden doorgestuurd naar Frankrijk
via treinen van Wulveringem naar Adinkerke en van Adinkerke naar
Duinkerke11.
In 1915 had het Belgische leger immers een spoorlijn12 aangelegd tussen
Adinkerke en Poperinge (Fig. 1.6), die moest zorgen voor de bevoorrading
van het front (en hierdoor ook een doelwit vormde voor de Duitsers). Deze
34 km lange lijn had haltes in Adinkerke, Houtem-Wulveringem, LeiseleIzenberge, Beveren-Stavele, Roesbrugge, Proven en Poperinge13. Het station
van Houtem-Wulveringem stond ook bekend onder de naam Elzentap en
situeerde zich ten oosten van de dorpskernen (Fig. 1.7). Het speelde een
belangrijke rol in de aanvoer van munitie door het nabijgelegen depot, dat
in juli 1918 gedeeltelijk werd vernield door een granaatinslag.14
Dit station vormde een van de redenen waarom de School van de Koningin
(Fig. 1.8 - Nr. 4) werd gesitueerd in Wulveringem. De spoorlijn bood immers
bevoorradingsmogelijkheden, maar kon tevens in uiterste nood als
11 TIMPERMAN, M., Liber memorialis [], 2010
12 Kevers, P. (18/05/2010), Belgische spoorlijnen, Geraadpleegd op 26/06/2010,
http://users.telenet.be/pk/lijnen.htm

vluchtweg dienen. Vanaf oktober 1918 stond in het station continu een trein
klaar voor de eventuele evacuatie van gewonden.
Daarnaast vormden de Staatsbaan Veurne-Ieper en het waternet
twee andere belangrijke transportaders. De vandaag verdwenen gracht
tegenover de school sloot immers aan op de Krommegracht, die op haar
beurt uitmondde in het Lo-kanaal en zo een verbinding vormde met Veurne.
Om dezelfde redenen werd in Vinkem in 1917 een veldhospitaal van het
Rode Kruis opgericht, ter ondersteuning van het hospitaal LOcan in De
Panne, waar het rond die tijd steeds minder veilig was.
Na de oorlog groeiden de dorpskernen van zowel Wulveringem en Vinkem,
wat in 1970 leidde tot een samenvoeging. Sindsdien staan beide dorpen
bekend onder de naam Beauvoorde, genoemd naar het kasteel in het
dorpscentrum (Fig. 1.8 - Nr. 3). Het landschap (Fig. 1.9) wordt gekenmerkt
door een grote aanwezigheid van weiden, akkers en boerderijen (tevens de
laatste functie van de school).
Het wegennet is zeer gefragmenteerd uitgebouwd: naar bijna elke
boerderij loopt wel een weg, maar dit zijn meestal eenvakswegen, die vaak
ook doodlopen aan de laatste boerderij die ze bedienen. De voormalige
steenwegen van groot verkeer zijn vandaag tweevaksbanen, de grind-,
tarmac- of betonwegen zijn tegenwoordig eenvaksbanen (Fig. 1.8). De
school zelf ligt aan een van de doorlopende wegen van de steenweg naar
het dorp.

Adinkerke

Veurne

Wulveringem

13 Na de oorlog werd de lijn gebruikt voor personenverkeer (tot 1930) en goederentransport.


In 1932 werd de lijn gesplitst in twee trajecten, Adinkerke-Beveren en Roesbrugge-Poperinge,
omdat de spoorwegmaatschappij een brug tussen Beveren en Roesbrugge niet meer wilde
vernieuwen. In 1941 werd de lijn afgebroken op bevel van de Duitsers. Vandaag zijn hier en
daar nog sporen terug te vinden; zo is onder andere het station Houtem-Wulveringem nog
bewaard.
14 DE LAUNOY, J., Oorlogsverpleegsters in bevolen dienst (1914-1918), Snoeck-Ducaju &
Zoon, Gent, 2000

Poperinge

Ieper

Spoorlijn Adinkerke-Poperinge
[1.6]

27

De dorpskernen van Wulveringem en Vinkem [1.7]


Rechtsboven de schoolsite (grootte ten tijde van WO I) en linksonder de Elzen Taphoek

28

me

gr

ht
ac

K ro

ar
va
Lo

-ka
Lo

eg
tw

al
na

STEENKERKE
tra a

en

Krommegrac h t

Mo

Mo

ere

svl
ap
ha

iet

e rs

en

ks t
raa
t

b e ek

Leis
elestraat

Leiselestraat

Gemeentegrens
Staatsbaan
Steenweg van groot verkeer
Grind-, tarmac- of betonweg
Waterloop
Dorspkern

in k

te

VINKEM

g
we

st
rrie
me

raat

me
rri
e

at

LEGENDE

Pr i v a

ote
Gr

in

LEISELE

tje

t ra

eg
erw

at

s
ap
ha

Zom

tra
es
rri
me

ij
r sd
ee
h
in g
Ren

e
t r aatj

ks

ne

r
Ke

Kle
i

Kle

e
gh

Sc

3 aa
r
sst
p
r
Do 1

EM

UT
HO

rd
e
ef

per

ni n
Re

ra a
mst
ge

o
vo
au l d
Be stee
ka
re

Kw
ad
est
ra
at

at
stra

n
eri
Alv

d ijk

RIN
G

e
Ketsew

at

at

Sc

Lo

ra
est
bb

EM

ew
ts

OEREN

AL
VE

Ke

tra

at
ra
rst

eg

ak
ke

M ol e n s

Rin
gs
lo

on

e-Ie
Veurn
sbaan
Staat

Bo

aa
s tr

WULVERINGEM

at
stra ek
ren
be
Oe
re n
Oe

VE
UR
NE

BULSKAM
P

1
2
3
4

Kerk van Wulveringem


Kerk van Vinkem
Kasteel van Beauvoorde
School van de Koningin

s tr
aa
t

IZENBERGE

De dorpen Wulveringem en Vinkem [1.8]

29

Luchtfoto van Wulveringem [1.9]


Aanduiding van de site (grootte ten tijde van WO I - streepjeslijn) en de dorpskern (stippellijn)

1.3.2. Op schaal van de site

(Fig. 1.15, Fig. 1.18 & Fig. 1.19) voorzien voor de kinderen van 0 tot 3 jaar.

Tijdens WO I was de site (Fig. 1.10 & Fig. 1.11) ongeveer 11 hectare groot.
Ze grensde in het noorden aan de Lobbestraat en in het oosten aan de
Molendreef. Het terrein bestond uit twee aparte eenheden, een gedeelte
Charles-Thodore (Fig. 1.12) voor kinderen van 8 tot 15 jaar en een
gedeelte Marie-Jos (Fig. 1.13) voor de 3 tot 8-jarigen.

Het directeurspaviljoen (Fig. 1.14 & Fig. 1.20) bevond zich in het gedeelte
Marie-Jos en tussen beide afdelingen stonden een houten kerk (Fig.
1.14 & Fig. 1.21) met een verblijf voor de aalmoezenier, de groep voor de
stroomvoorziening en een garage.

Voor de allerkleinsten was oorspronkelijk een plaats voorzien in het gedeelte


Marie-Jos, maar in 1918 werd tussen beide delen een bakstenen gebouw
30

Luchtfoto van de site, gekeken vanaf het zuiden [1.10]

Luchtfoto van de site (afdeling Marie-Jos kerk pouponnire), gekeken vanaf het noorden [1.11]

Indeling van de site Afdeling Charles-Thodore [1.12]

Indeling van de site Kerk (links) en directeurspaviljoen (rechts) [1.14]

Indeling van de site Afdeling Marie-Jos [1.13]

Indeling van de site - Kinderkribbe [1.15]

32

lest
eshil
Katj

Een militaire stafkaart van 1890 toont duidelijk dat al voor de oorlog twee
hoeves op het terrein van de School van de Koningin gelegen waren (Fig.
1.16). Net zoals de meeste hoeves in de omgeving waren deze omwald en
omringd door erven en boomgaarden. Ze vormden in 1915 de basis voor
de opbouw van de afdelingen Charles-Thodore en Marie-Jos15.

t
raa

estra

at

ole
nd
re

Lobb

ef

De huidige site (Fig. 1.17) is vijf hectare groot en grenst enkel aan de
noordelijke kant aan een straat; aan de andere zijdes wordt het omsloten
door velden. Op het terrein, dat toegankelijk is via een dreef (Fig. 1.26),
staan naast het bakstenen gebouw (Fig. 1.24 & Fig. 1.25) ook nog twee
stallen en een loods (Fig. 1.27). Deze laatste werd in 1956 toegevoegd en
in 1991 uitgebreid. Zowel de noordelijk (Fig. 1.28) als de zuidoostelijk (Fig.
1.29) gelegen stal dateren van rond 1946.

2
1

15 Hier wordt dieper op ingegaan in 1.4.1 Organisatie van de site, p. 40.


N

De huidige (stippellijn) en de voormalige (streepjeslijn) site [1.17]


1 Pouponnire - 2 Stal - 3 Stal - 4 Loods - 5 Hoeve, destijds deel van MarieJos

Legende
Gebouwen
Omwallingen
Erven
Boomgaarden
Wegen
Dreven

Hoeves waarrond de afdelingen Charles-Thodore (links) en Marie-Jos (rechts)


werden opgebouwd [1.16]

33

Zicht op de noordgevel van de pouponnire (1921) [1.18]

34

Zicht op de noord- en westgevel van de pouponnire (1921) [1.19]

35

Directeurspaviljoen [1.20]

Speelzaal en konijnenren Charles-Thodore [1.22]

Kerk [1.21]

Slaapzalen Marie-Jos [1.23]

36

Zuidelijke gevel van de pouponnire (2010) [1.24]

37

Zicht op de noordelijke en westelijke gevel (2010) [1.25]

38

Dreef (2010) [1.26]

Noordelijke stal (2010) [1.28]

Loods (2010) [1.27]

Zuidoostelijke stal (2010) [1.29]

39

1.4. Architecturale analyse van het scholencomplex te


Wulveringem
1.4.1. Organisatie van de site
De opbouw van de school met afdelingen aan weerszijden van een centraal
gebouw, was vergelijkbaar met deze van de militaire hospitalen van WO I
(Fig. 1.31).
Zo waren de 22 houten barakken van het Cabour Chirurgical in Adinkerke
opgebouwd rondom een jachtpaviljoen (Fig. 1.30). Op de plannen van het
Modelhospitaal van de Medische Dienst in Beveren-aan-de-IJzer16 is te
zien dat de paviljoenen waarin de gewonden werden opgevangen rondom
het centrale gedeelte stonden, waarin zich de operatiezaal, de narcosezaal
en de laboratoria bevonden.
Het Veldhospitaal van het Rode Kruis in Vinkem (Fig. 1.32) was, net
zoals de school, opgebouwd uit een bakstenen centraal gebouw (met
operatiezalen, radiografie). De houten paviljoenen van het hospitaal
waren aaneengeschakeld tot twee vleugels aan weerszijden van het
gebouw.17

16 Zie Bijlage 3: Plattegrond van het militair hospitaal in Beveren-aan-de-IJzer


17 EVRARD, E. e.a., Asklepios onder de wapens - 500 jaar militaire geneeskunde in Belgi,
Wetenschappelijke vereniging van de militaire Medische dienst, 1991; JANSSENS, P., Belgische
veldhospitalen tijdens de Eerste Wereldoorlog, Brussel (Algemeen Rijksarchief Studies over de
Eerste Wereldoorlog 1), 2001

Situering van de hospitalen aan het front [1.31]


Houten paviljoenen van het hospitaal Cabour in Adinkerke met op de
achtergrond het centrale bakstenen gebouw [1.30]

40

Hospitaal in Vinkem [1.32]

41

Het centrale gebouw in een dergelijke compositie bevatte vaak de meest


kritieke functies: bij de hospitalen waren dit de operatiezalen, bij de
school was dit de opvang van de allerkleinsten (die bij een eventueel
bombardement niet zelf konden vluchten). Dit is ook de reden waarom
deze gebouwen uit steviger materiaal vervaardigd werden dan de andere
constructies op de site.

2
1

Dat de school op vlak van organisatie op de site aanleunt bij de militaire


hospitalen uit dezelfde periode is niet verbazingwekkend: de gebouwen
werden immers opgericht onder leiding van de Gnie du Grand Quartier
Gnral, een afdeling van het leger die zich bezighield met de bouw en het
onderhoud van constructies.

De gebouwen op de site waren met elkaar verbonden door middel van


verhoogde houten knuppelpaden (Fig. 1.33), zodat ook bij winterse
omstandigheden alle gebouwen gemakkelijk bereikbaar bleven.
Schematische voorstelling van de site [1.34]
1 Kerk - 2 Groentetuinen - 3 Verzamelplaats

Tussen beide afdelingen liep een weg (Fig. 1.34), die langs de kerk (Fig.
1.34 - Nr. 1), de twee grootste groentetuinen van de school (Fig. 1.34 - Nr.
2) en de verzamelplaats (Fig. 1.34 - Nr. 3) liep.
Beide afdelingen beschikten over water via een aantal grachten die langs
en op de site liepen. Waar deze exact gesitueerd waren, is niet duidelijk af
te leiden uit de luchtfotos; enkel twee voorlopige inplantingsplannen van de
afdeling Marie-Jos tonen een van de grachten (Fig. 1.35 & Fig. 1.36).

Knuppelpaden tussen de barakken [1.33]

42

Voorlopig inplantingsplan voor de afdeling Marie-Jos, dd. 28 juli 1915


[1.35]

Voorlopig inplantingsplan voor de afdeling Marie-Jos, datum onbekend


[1.36]

43

1.4.1.1. Afdeling Marie-Jos

4 10
9
3
6

7
6

8
2

Van de afdeling Marie-Jos bestaan twee voorlopige inplantingsplannen


(Fig. 1.35 & Fig. 1.36). Deze dateren van voor de ingebruikname van de
site, waardoor ze niet volledig zijn. Bovendien verschillen beide plannen
van elkaar en wordt voor de hoeve Veramme (die vandaag nog steeds
bestaat) de indeling gegeven van voor de ingebruikname. Het definitieve
inplantingsplan werd niet teruggevonden, zodat op basis van de beschrijving
in het inspectieverslag van 191918 en historische fotos werd afgeleid welk
gebouw welke functie kreeg.
De afdeling voor de kleinsten (Fig. 1.37), met ingang langs de Lobbestraat
(Fig. 1.37 - Nr. 1 & Fig. 1.38), bevond zich ten oosten van de pouponnire
en omvatte, naast een groot aantal houten barakken, ook een bakstenen
hoeve (Fig. 1.37 - Nr. 2), waarin de ziekenafdeling werd ondergebracht19.
Deze afdeling omvatte naast de ziekenzaal ook een opslagplaats, een
badkamer, een slaapkamer voor de verpleegster en een kamer voor het
medisch materiaal.
Er waren in totaal zes houten klasgebouwen (Fig. 1.37 - Nr. 3), waarin
telkens aan ongeveer 40 leerlingen les werd gegeven: twee gebouwen voor
de al iets oudere kinderen, drie voor de kleintjes en een klasgebouw met
werkplaats.

De afdeling Marie-Jos met vermoedelijke invulling van de functies [1.37]


1 Ingang - 2 Ziekenafdeling - 3 Klassen - 4 Slaapzalen - 5 Hangar 6 Ateliers, keuken en slagerij - 7 Speelzalen - 8 Quarantaineafdeling, toiletten,
opslagplaatsen - 9 Directeurspaviljoen - 10 Serre en kippenhok

De vijf slaapzalen (Fig. 1.37 - Nr. 4), waarvan n met bureau, werden
ondergebracht in grotere houten barakken, gelegen langs de ingangsweg.
Deze zalen (Fig. 1.39) omvatten twee kleine slaapkamers voor de oppassers,
de slaapzaal, een badkamer, een vestiaire en twee wcs.
Achteraan de site bevonden zich een grote hangar (Fig. 1.37 - Nr. 5) en
barakken met een kleermakers- en schoenmakersatelier, een keuken, een
slagerij, een bewaarplaats voor meel en de refters voor de zusters en het
18 AKP, 10/05/1919
19 In het inspectieverslag staat immers enkel bij de infirmeries de aanduiding en briques.

44

Ingang van de afdeling Marie-Jos [1.38]


Op de achtergrond rechts twee slaapbarakken (4) en links het
directeurspaviljoen (9) en het kippenhok (10)

personeel (Fig. 1.37 - Nr. 6).


Aan de oostelijke zijde waren waarschijnlijk de grote speelzaal en de kleine
speelzaal met refter (Fig. 1.37 - Nr. 7) gelegen.
In het midden van de afdeling bevonden zich dan vermoedelijk de andere
functies: een quarantaineafdeling met een slaapzaal en acht cellen, een
barak om aardappelen te schillen en barakken met toiletten en urinoirs (Fig.
1.37 - Nr. 8). Deze waren tegenover het directeurspaviljoen (Fig. 1.20 &
Fig. 1.37 - Nr. 9) gelegen, waarachter volgens het verslag een serre en een
kippenhok in baksteen (Fig. 1.37 - Nr. 10) stonden. Daarnaast bevonden
zich op de site ook nog een erf met een varkenshok en een opslagplaats
voor kolen.

3
Hypothetische reconstructie van een slaapzaal [1.39]

4
5

Legende
1 Slaapzaal
2 Slaapkamers voor oppassers
3 Badkamer
4 Vestiaire
5 Wcs

45

14
10
11
4 5 4 9
7
8
6

13

12
2
N

1.4.1.2. Afdeling Charles-Thodore

15

Van deze afdeling, die eveneens haar hoofdingang had langs de


Lobbestraat (Fig. 1.40 - Nr. 1 & Fig. 1.41), werden geen inplantingsplannen
teruggevonden, zodat de afleiding van de functies eveneens op basis van
de historische (lucht)fotos en het inspectieverslag gebeurde.
Ook hier maakte een voormalige hoeve, die vandaag echter niet meer
bestaat, deel uit van de afdeling. Aangezien hier verschillende functies in
bakstenen gebouwen zijn ondergebracht, is het iets minder duidelijk welke
functie de oude hoeve kreeg. Aangezien de hoeve (Fig. 1.40 - Nr. 2) het
grootste bakstenen gebouw van de afdeling was, werd hier waarschijnlijk,
net zoals bij Marie-Jos de ziekenafdeling ondergebracht.
In de afdeling Charles-Thodore lagen bij de verpleegzaal ook een
consultatiekamer, een apotheek en een kamer voor de verpleegster. In
de hoeve bracht men eveneens een refter voor de kinderen en een voor
het werkpersoneel onder, een keuken en eetzalen voor de religieuze
verpleegsters en onderwijzers en voor het administratief personeel.
Het inspectieverslag vermeldt ook een bakstenen opslagplaats (Fig. 1.40
- Nr. 3), waarin gesteriliseerde apparatuur werd bewaard. Waarschijnlijk
lag dit bakstenen gebouwtje vlakbij de voormalige hoeve, aangezien zo de

De afdeling Charles-Thodore met vermoedelijke invulling van de functies


[1.40]
1 Ingang - 2 Ziekenafdeling - 3 Opslagplaats voor gesteriliseerde apparatuur
- 4 Slaapzalen - 5 Speelzaal - 6 Amerikaanse slaapzaal - 7 Kippenren - 8
Toiletten en opslagplaats voor kolen - 9 Huishoudschool - 10 Klassen en
werkplaats - 11 Toiletten - 12 Droogkamer en schrijnwerkerij - 13 Ateliers - 14
Slaapzaal voor soldaten - 15 Opslagplaats en douches

apparatuur niet ver van de ziekenboeg verwijderd was.


Er waren vier slaapzalen, waaronder n slaapzaal in twee delen en twee
gewone slaapzalen (Fig. 1.40 - Nr. 4). Tussen de slaapzalen bevond zich een
grote speel- en turnzaal (Fig. 1.40 - Nr. 5 & Fig. 1.42). Een van de andere
twee slaapzalen was een Amerikaanse slaapzaal, al is het onduidelijk welk
gebouw dit precies was. Vermoedelijk gaat het hier om de grootste barak,
aangezien dit zich vlakbij de andere slaapzalen bevindt, maar groter is (Fig.
1.40 - Nr. 6). Bij deze Amerikaanse slaapzaal hoorde ook een verblijfplaats
voor de dokter.
Achter de speelzaal waren een kippenren (Fig. 1.40 - Nr. 7), twee barakken
met toiletten en een opslagplaats voor kolen (Fig. 1.40 - Nr. 8) gelegen.
De huishoudschool met klas werd ondergebracht in een bestaand bakstenen
gebouw (Fig. 1.40 - Nr. 9). Daarnaast zijn er nog twee klassen en een
werkplaats, met een naaikamer voor de zusters (Fig. 1.40 - Nr. 10),
waarachter zich volgens het verslag twee barakken met toiletten (Fig. 1.40
- Nr. 11) bevonden.

Ingang van de afdeling Charles-Thodore [1.41]


Speelzaal [1.42]

In een ander bakstenen gebouw op de site werd de droogkamer


ondergebracht, met aansluitend een schrijnwerkerij (Fig. 1.40 - Nr. 12).
Achter dit gebouw waren twee wcs voorzien, een konijnenren en een
opslagplaats.
In de meest oostelijk gelegen gebouwen waren waarschijnlijk een waskamer
en een kleermakersatelier (in bakstenen gebouwen) en een schoenmakersen strijkatelier (in houten gebouwen) ondergebracht (Fig. 1.40 - Nr. 13).
In deze afdeling was eveneens een slaapzaal voor soldaten (Fig. 1.40 - Nr.
14) voorzien in een bakstenen gebouw.
Tenslotte waren er nog de barakken, bestemd voor de opslag van voedsel
en van dekens, ondergoed en schoenen. Hier werden ook twee kleine
slaapkamers voor zusters ondergebracht. Op de site bevonden zich ook nog
aparte douches en lavabos. Al deze functies werden waarschijnlijk in de
barakken langs de ingangsweg (Fig. 1.40 - Nr. 15) georganiseerd.

47

1.4.2. Barakken
De barakken op de site waren bijna allemaal gelijkaardig qua structuur (Fig.
1.43). Onderzoek naar het type barak geeft twee mogelijke benamingen:
enerzijds was er de barak type Fortem, een Belgische barak (Fig. 1.44).
Anderzijds had een van de refters van de School van de Koningin dezelfde
structuur als deze van de kapel van het hospitaal in Beveren-aan-de-IJzer
(Fig. 1.45 & Fig. 1.46). Deze barakken stonden bekend onder de naam
barakken van de Section Sanitaire Automobile of S.S.A.-barakken en
werden gebruikt voor de hospitalen in Beveren-aan-de-IJzer (Fig. 1.47) en
Adinkerke (Fig. 1.48).
Aangezien beide types zo sterk op elkaar lijken (van de barak type
Fortem is er geen vergelijking met het binnenzicht mogelijk), gaat het hier
waarschijnlijk gewoon om een dubbele benaming.
Structuur van de barak [1.43]

Barakken van het type Fortem [1.44]


Refter School van de Koningin te Wulveringem [1.45]

48

De barakken waren opgebouwd uit houten portieken (Fig. 1.43 & Fig. 1.49),
die elke 1,5m herhaald werden. Ze waren 6m breed, 25m lang en hadden
een hoogte van 5m (tot in de nok van de lichtschacht). Een aantal barakken
op de site hadden licht afwijkende afmetingen, maar hadden wel dezelfde
(of zeer sterk gelijkende structuur) en waren dus gebaseerd op hetzelfde
basistype. Deze lichte structuur liet een snelle opbouw van de barakken toe.

Kapel Beveren-aan-de-IJzer [1.46]


Houten paviljoen van het hospitaal in Beveren-aan-de-IJzer [1.47]

Paviljoenen van het hospitaal in Adinkerke [1.48]

De afwerking van het dak en de vloer gebeurde met respectievelijk


bitumenkarton en linoleum en de bekleding van de wanden bestond uit
houten latten, aangebracht volgens een dubbele betimmering: op fotos is
aan de buitenzijde een verticale beplanking te zien en aan de binnenzijde
een horizontale (Fig. 1.45 & Fig. 1.50). De toegang bevond zich in de
kopse gevels; de ramen in de langse gevels werden elke travee herhaald.
Samen met de verhoogde lichtstraat zorgden de ramen voor vrij goede
verluchtingsmogelijkheden. Om koude en vochtigheid zoveel mogelijk tegen
te gaan, verhoogde men de houten vloer van de barak door middel van
sokkels (Fig. 1.50). Het is op de fotos moeilijk te zien uit welk materiaal de
sokkels gemaakt waren, maar de meest courant gebruikte materialen waren
hout of baksteen.
Naast deze barak kwam in de afdeling Charles-Thodore ook een barak
voor met een gebogen dak, die dienst deed als speelzaal (Fig. 1.42 & Fig.
1.51). Het type van deze barak is onduidelijk en het was de enige in zijn
soort op de site. Ook de tekst over de barakken van Jabbeke20 kon geen
uitsluitsel geven over het type barak, al blijkt wel dat barakken met een
boogvorm meestal van Engelse afkomst zijn.
De kerk van de School van de Koningin (Fig. 1.21) is een uitgebreider
type van de S.S.A.-barakken, met een dubbel zadeldak. Opvallend is
de constructie van de kerktoren: men bouwde de houten structuur van de
toren op een basis van baksteen (Fig. 1.52), maar werkte eerst de spits af
(Fig. 1.53 & Fig. 1.54) om pas daarna de toren te bekleden met houten
20 VERMEIREN, E. e.a., Archiefonderzoek en handleiding: Omgaan met barakken, Vlaams
Instituut voor het Onroerend Erfgoed, Brussel, 2008

49

Verticale beplanking van de barak en ophoging op sokkels [1.50]


Barak met boogvorm [1.51]

Portieken van de barak (links: uiterste - rechts: interne) [1.49]

50

Basis van de kerk uit baksteen [1.52]


Opbouw van de kerktoren [1.53]
Structuur van de toren met afgewerkte spits [1.54]
Aanbouw aan de kerk [1.55]

51

beplanking. Op fotos uit 1917 is tevens nog te zien dat aan de kerk twee
kwartcirkelvormige apsidiolen werden toegevoegd.

slaapzalen is er geen speciale decoratie te zien.

1.4.3. Decoratie

De reden dat men dit deed, past in de filosofie van de school: men wilde de
kinderen zo onbezorgd mogelijk laten opgroeien en hen de gruwelen van

Wat opvalt aan een aantal gebouwen op de site is de decoratie die er op


werd aangebracht. Op zich was het niet echt uitzonderlijk om een gebouw te
schilderen en binnenin te versieren, maar in een oorlogssituatie was dit niet
zo vanzelfsprekend. Het directeurspaviljoen (Fig. 1.20) zag er bijvoorbeeld
vrij idyllisch uit, met het houten brugje over de gracht, de bloemen aan het
gebouw en de afwerking van de dakrand.
Op verschillende plaatsen op de site werden ook bloemenperken aangelegd,
zoals bijvoorbeeld te zien is aan de ingang van de afdeling Marie-Jos
(Fig. 1.56).
Aan de buitenzijde van de barakken schilderde men de draagstructuur in
een andere kleur dan de invulwanden (Fig. 1.57) en versierde men hier
en daar ook de dakranden (Fig. 1.58). Bij de speelzaal ging men nog
uitbundiger te werk en werd ook een van de invulplaten geschilderd met
een streepjesmotief (Fig. 1.51). Behalve de draagstructuur werden ook de
houten luiken geschilderd; bij een aantal barakken hing men ook bloemen
aan de ramen (Fig. 1.57).
Aangezien al het gevonden bronnenmateriaal uit zwart-wit fotos bestaat
en ook in de literatuur niet ingegaan wordt op deze beschilderingen, is
het onmogelijk te achterhalen met welke kleuren men werkte. Waarschijnlijk
werd de gehele draagstructuur in dezelfde kleur geverfd (op de fotos
is geen tintenverschil te zien, dat op verschillend kleurgebruik zou kunnen
wijzen). Het is wel mogelijk dat de ramen in een andere kleur geschilderd
werden, aangezien deze op de fotos wel een andere, donkerdere tint
vertonen dan de verf voor de draagstructuur (Fig. 1.50).
Ook binnenin werkte men met decoratieve figuren: zo waren in de speelzaal
(Fig. 1.59) de balken bewerkt met motieven. In de kerk (Fig. 1.60) was
eveneens versiering aangebracht, al dateren de enige interieurfotos van dit
gebouw van de communie van prinses Marie-Jos. Versieringen binnenin het
gebouw paste men enkel toe bij de belangrijke gebouwen; bij de eet- en
52

Slaapzalen van de afdeling Marie-Jos, gelegen langs de ingangsweg [1.56]


Geschilderde draagstructuur [1.57]

de oorlog besparen.

1.5. Gebruiksgeschiedenis
De oorspronkelijke site met de barakken heeft steeds een functie als school
gehad, maar de pouponnire op zich werd later, nadat de barakken
afgebroken werden, gebruikt als boerderij.

Decoratie aan de dakrand [1.58]


Speelzaal [1.59]

Op 15 augustus 1915, een maand nadat het idee voor een schoolkolonie
achter het front ontstond, ging de afdeling Marie-Jos open. Een paar
weken later, op 5 september 1915 opende ook de afdeling CharlesThodore haar deuren. In hetzelfde jaar groeide het aantal kinderen al
aan van 40 naar 300; in 1916 ving men er 500 kinderen op en tegen het
einde van de oorlog in 1918 waren dat er meer dan 600 geworden.
Met de gevonden informatie is het onmogelijk te achterhalen welke barak
wanneer gebouwd werd. Wel geven drie inspectieverslagen21 van 1915 een
beeld van de vooruitgang op de site.
In het eerste verslag van 31 augustus 1915 beschreef men de benodigde
gebouwen voor de afdeling Charles-Thodore; hieruit blijkt dat op dat
moment de ziekenafdeling, de keuken en opslagplaatsen nog genstalleerd
dienden te worden (hetzij in bestaande, hetzij in nieuwe gebouwen).

Interieur van de kerk [1.60]

In een tweede verslag22 besprak men de actuele toestand van beide


afdelingen. Hieruit bleek dat van de vier slaapzalen voor de afdeling
Marie-Jos er twee afgewerkt waren. De bouw van de andere twee was
reeds begonnen, evenals die van een van de klaslokalen. En klasgebouw
was al in gebruik, aan een derde moest men nog beginnen. Omdat men op
dat moment reeds merkte dat het aantal kinderen zeer sterk steeg, besliste
men nog een vierde lokaal bij te bouwen. In de afdeling Charles-Thodore
21 AKP, Albert-Elisabeth nr. 757, Inspectieverslagen, 1915
22 Op dit verslag staat geen datum, maar het werd geschreven tussen 31 augustus 1915
(datum eerste verslag) en 23 november 1915 (datum derde verslag).

53

was ondertussen al een klasgebouw afgewerkt; een tweede moest men nog
bouwen.
In het derde inspectieverslag van 23 november 1915 ging men niet meer
in op de gebouwen, maar wel op de benodigdheden voor de kinderen.
Vermoedelijk waren alle geplande gebouwen toen dus afgewerkt.
In de periode 1916-1917 werden waarschijnlijk geen nieuwe gebouwen
meer bijgebouwd, al is het wel mogelijk dat een paar uitbreidingen
gebeurden. In 1917, met de deelname van de Verenigde Staten aan de
oorlog, werden plannen gemaakt voor de bouw van de pouponnire:
We are to build an extension to the home for children now maintained by
the Queen of Belgium, and for that work have an appropriation of 100 000
francs.23
Het einde van de oorlog en de offensieven aan het front verhinderden
echter de voltooiing van het gebouw in 1918. Een luchtfoto, bevestigd aan
een inspectieverslag van 191924 (Fig. 1.10 & Fig. 1.61), en een luchtfoto van
19 juli (Fig. 1.11 & Fig. 1.62) tonen de pouponnire in opbouw. In het verslag
werd het gebouw beschreven als nouveau btiment dit pouponnire, en
briques: non achev, ni pavements, ni portes, ni vitres. Aile Ouest non couverte.
23 BICKNELL, E., With the Red Cross in Europe 1917-1922, Washington, 1938
24 AKP, 10/05/1919

De pouponnire op een luchtfoto bij het verslag van 10 mei 1919 [1.61]

54

Inspecteur Van Hecke besprak in dit verslag ook de toestand van de


gebouwen op dat ogenblik. De inspecteur raadde aan de barakken opnieuw
te verven, zowel aan de binnen- als aan de buitenkant. In verscheidene
barakken dienden de linoleumvloeren vervangen te worden, net zoals de
daken, waarvan het bitumenkarton op verschillende plaatsen gescheurd
was door wind en regen. Daarnaast waren een aantal gebroken ramen
aan vervanging toe. Wat de pouponnire betreft, waren er uiteraard nog
vrij weinig opmerkingen, aangezien het gebouw nog in opbouw was. Toch
hadden de muren van de niet overdekte westelijke vleugel toen al onder
vochtproblemen te lijden.
In mei 1919 werd beslist om zusters van de Moorsleedse Congregatie van
O.L.V.-ten-Bunderen naar de kolonie te sturen om les te geven; de eersten
kwamen op 13 juni 1919 aan en reorganiseerden de school zodanig dat de
meisjes in Marie-Jos werden ondergebracht en de jongens in CharlesThodore. Vanaf dat ogenblik ging de school over naar het Oeuvre
Nationale de lEnfance (ONE), die er de zogenaamde Kinderen van de
Verwoeste Gewesten opving; dit waren de kinderen van teruggekeerde
Belgische vluchtelingen na het einde van de oorlog. Omdat iedereen volop
bezig was met de wederopbouw, was het voor de ouders niet evident om
thuis voor hun kinderen te zorgen. Deze kinderen konden terecht in de school
in Wulveringem, maar ook in kolonies in Roeselare en Ieper. Het hospitaal

De pouponnire op een luchtfoto van 19 juli [1.62]

in Vinkem werd eveneens tijdelijk gebruikt voor kinderopvang, al werd dit


in 1920 reeds gesloten. Een brief van 26 juni 1920 aan kapitein Graux
bevestigde dat in 1920 alleen maar de school in Vinkem moest sluiten en
dat de school in Wulveringem open bleef.
Uit de individuele medische fiches van de kinderen, waarop telkens vermeld
stond wanneer ze in de School van de Koningin aankwamen, bleek dat er
zich op dat ogenblik geen nieuwe kinderen meer in de school aanmeldden.
De laatste kinderen arriveerden eind 1918 in Charles-Thodore en tot
januari 1919 in Marie-Jos25.
De School van de Koningin werd regelmatig besproken op de vergaderingen
van het ONE. Op 3 december 1921 werd het ONE aangesproken door het
Oeuvres dAssistance aux Enfants Russes om hulp te bieden aan Russische
kinderen die door de burgeroorlog in Rusland (een gevolg van de revolutie)
hier terechtkwamen. Men besliste toen om geen financile hulp te geven,
maar wel de gebouwen van de school in Wulveringem ter beschikking te
stellen, omdat het ONE er toen zelf geen nood meer aan had.
Rond dezelfde tijd werden de barakken afgebroken26, om elders opnieuw
gebruikt te worden27. Hoewel het laatste fotoalbum van de School van de
Koningin dateert van 3 december 192128, kan niet met zekerheid gezegd
worden dat de barakken pas na deze datum werden afgebroken29. Deze
fotoreeks toont wel duidelijk dat het bakstenen gebouw ondertussen volledig
is afgewerkt.

25 Er bestaat voor de afdeling Marie-Jos een fiche van Julia Berten, waarop staat
dat zij pas op 12 december 1919 is aangekomen op de School van de Koningin. Dit lijkt
onwaarschijnlijk, aangezien alle andere fiches data tonen tot januari 1919. Bovendien is op
enkele fiches de datum achteraf gewijzigd, dus is het aannemelijker dat Julia Berten op 12
december 1918 aankwam.
26 JANSSENS, P., 2001
27 Er is nergens informatie gevonden over deze nieuwe bestemming.
28 AKP, Albert-Elisabeth Album 92, 03/12/1921
29 Op de fotos zijn immers nog bomen met volgroeid bladerdek te zien, wat er op wijst dat
de fotos gedurende de zomer genomen werden.

Op de vergadering van 4 februari 1922 werd het gebrek aan financile


middelen van het ONE besproken, wat als gevolg had dat de Kinderen van
de Verwoeste Gewesten niet meer in Wulveringem konden opgevangen
worden. Alle kinderen, waarvan de ouders ondertussen over voldoende
middelen beschikten, werden teruggestuurd; de anderen werden elders in
West-Vlaanderen opgevangen. De gemeenten waren toen in principe ook al
verantwoordelijk voor het onderhoud van hun kinderen.
Een paar maanden later, op 18 november 1922, bleken er problemen
op te treden met de terreinen in Wulveringem, waar op dat ogenblik nog
steeds Russische kinderen verbleven. De eigenaars wilden hun terrein terug
in de oorspronkelijke staat en eisten een schadevergoeding, omdat ze
verschillende jaren niet van hun grond gebruik hadden kunnen maken.
Uit het verslag van 21 februari 1923 bleek dat de Oeuvres dAssistance aux
Enfants Russes de gebouwen aan het ontruimen was.
Op 13 oktober 1923 besliste het ONE om de eigenares, mevrouw Forcinal,
uit te nodigen om samen met haar een overeenkomst op te stellen betreffende
de modaliteiten van de overdracht van het terrein. Een van de vragen was
of zij het bakstenen gebouw, de pouponnire, zou willen overnemen. Verdere
verslagen zijn er niet meer te vinden, maar rond 1923-1924 werd het
bakstenen gebouw dus verkocht aan Maria Forcinal. In 1931 registreerde
men de pouponnire in het kadaster op haar naam als huis. Vanaf dan werd
het gebouw gebruikt als hoeve.
Op de mutatieschetsen van 1931 (Fig. 1.63 - links) werden de oostelijke
en westelijke vleugels ongeveer even breed getekend, wat echter in 1946
verbeterd werd. De luchtfotos van 1919 (Fig. 1.61 & Fig. 1.62) toonden
echter duidelijk al dat de oostelijke vleugel breder is dan de westelijke, dus
de verandering in het kadaster wijst op een aanpassing van een foute schets
en niet op een uitbreiding. De schets van 1946 (Fig. 1.63 - rechts) toont de
twee stallen, die aan de noordelijke en de zuidoostelijke zijde gelegen zijn
en er vandaag nog steeds staan. In een volgend kadasterplan van 1956
(Fig. 1.64 - links) wordt voor de eerste maal de loods aan de noordoostelijke
55

zijde getoond, die in 1991 verdubbelde in oppervlakte. In hetzelfde plan


heeft men de oostelijke muur volledig rechtgetrokken, wat echter in een
opmeting van 1979 (Fig. 1.64 - rechts) weer wordt rechtgezet. Het plan
van 1979 toont ook voor de eerste maal het afdak op de binnenkoer. Het
gebouw was ondertussen in handen gekomen van de familie Vanacker30:
Jan Vanacker werkte er vermoedelijk tot ongeveer 1940, om het dan over
te laten aan zijn zoon Ren, die er bleef wonen tot 1970. Daarna bleef het
tot 1995 in handen van diens zoon Paul, om dan ten slotte tien jaar later
gekocht te worden door Dirk Gheldof.

1.6. Synthese

Kadaster van 1931 (links) en 1946 (rechts) [1.63]

Kadaster van 1956 (links) en 1979 (rechts) [1.64]

De inplanting van de School van de Koningin was doelbewust gekozen:


eerst en vooral bevond men zich in Wulveringem ver genoeg van de
steden, zodat men niet teveel hinder ondervond van bombardementen.
Tegelijkertijd was de school echter nog steeds goed bereikbaar, dankzij
de drie grote transportmogelijkheden (trein rijksweg kanaal), die de
bevoorrading vergemakkelijkten. De stichting van een scholencomplex
buiten het dorpscentrum, midden in de velden, is zeker uniek te noemen
ten opzichte van andere scholen, die haast alle georganiseerd werden in
bestaande gebouwen in de dorpskernen. Bovendien bouwde men tijdens
de oorlog weinig nieuwbouw en dan voornamelijk voor militaire functies,
zoals barakken, militaire hospitalen e.d. Dat de organisatie van de site sterk
aansloot bij het militaire model, is een logisch gevolg hiervan. Men maakte
daarbij ook gebruik van de reeds bestaande bakstenen hoeves, waarvan
vandaag enkel nog de hoeve Veramme overblijft, die tot de afdeling MarieJos behoorde. Het model werd op twee niveaus toegepast: enerzijds
heeft elke afdeling op zich een bakstenen hoeve als centrum, met daarin
de gevoeligste functies. Anderzijds vormen de afdelingen zelf clusters rond
het centrale gebouw, de pouponnire, waarop in de volgende hoofdstukken
dieper wordt ingegaan.
Ook op gebied van constructies sloot de school sterk aan bij de militaire
30 Het is niet geweten of zij het gebouw gerfd of gekocht hebben van Maria Forcinal.

56

hospitalen, voornamelijk door het gebruik van barakken van het S.S.A.type. Deze barakken konden zeer snel opgetrokken worden omwille van
hun draagstructuur van houten portieken, die vervolgens bekleed werden
met bitumenkarton en houten latten. Daar waar men bij de hospitalen echter
geen aandacht besteedde aan het esthetische aspect van de barakken,
speelde dit bij de scholen wel een rol: zowel aan de buiten- als aan de
binnenkant werkte men met beschilderingen en motieven.
De School van de Koningin toonde zich daarnaast ook vernieuwend op
gebied van onderwijs en werd daarin deels gevolgd door een aantal
kolonies in het buitenland. De keuze voor gemengd onderwijs werd echter
door geen enkele andere organisatie overgenomen, zodat de school in
Wulveringem op dat gebied een gesoleerd geval was.
De geschiedenis van de site toont duidelijk aan dat ze tot de overname
in 1931 steeds een belangrijke rol gespeeld heeft in de opvang van
kinderen in nood. Ook na de afbraak van de barakken bleef het bakstenen
gebouw deze functie vervullen met de opvang van Russische kinderen. Na
de overname door Maria Forcinal ging deze functie weliswaar verloren,
maar werd het gebouw toch nog door verschillende generaties gebruikt als
boerderij.

57

HOOFDSTUK 2
ARCHITECTURALE ANALYSE VAN DE POUPONNIRE

Nadat in het vorige hoofdstuk de gehele site werd bestudeerd, wordt in dit
hoofdstuk de pouponnire zelf geanalyseerd. Het gebouw wordt zowel in
zijn oorspronkelijke toestand voor zover deze bekend is als in zijn huidige
toestand onderzocht en dit vanuit een architectonische invalshoek. Hierbij
wordt achtereenvolgens ingegaan op de volumewerking en de indeling van
het gebouw, het materiaalgebruik en de opbouw van de constructie om
tenslotte te eindigen met het kleurgebruik.

2.1. Volumewerking
De pouponnire bestaat uit twee hoofdvleugels (Fig. 2.1 & Fig. 2.2 - rood)
met twee U-vormige zijvleugels (Fig. 2.1 & Fig. 2.2- grijs), die in dezelfde
klassieke stijl in baksteen zijn opgetrokken.

2.1.1. Hoofdvleugels

Volumetrie van de pouponnire [2.1]


Rood = hoofdvleugels / Grijs = zijvleugels

De twee quasi vierkantige hoofdvleugels hebben twee bouwlagen en


zijn verticaal benadrukt. De puntgevels met zadeldak zijn afgewerkt
met expressief metselwerk dat de indeling in drie traveen toont door
inspringende muurvelden en een Grieks kruis in de geveltop. Dit Griekse
kruis is op twee manieren gebruikt in de gevel: in de gevels die uitkijken op
het noorden (Fig. 2.3 & Fig. 2.13) is het kruis verwerkt in een laag en breed
muurveld, terwijl dit in de op het zuiden uitgevende gevels (Fig. 2.5 & Fig.
2.11) een hoog en smal muurveld is.

60

7,49

6,68

III

II
8,25
41,16

13,6

7,66

8,18

17,17

18,57
N

14,12

8,09

VI

3,98

6,68

5,54

8,94

21,45

8,39

7,78

6,32

6,19

De trap in het noordelijk hoofdgebouw bevindt zich aan de zijde van de


binnenkoer, wat ook af te lezen is aan de gevelopbouw met een langer
raam dat uitgeeft op de trap (Fig. 2.11). In het zuidelijk hoofdgebouw is het
minder duidelijk waar de trap lag: de gevelopbouw doet vermoeden dat
deze zich in de hal aan de zuidgevel (Fig. 2.5) bevond, maar aangezien
de muren en verf in deze hal nog origineel zijn en hier geen sporen van een
trap te vinden zijn, wordt deze hypothese weerlegd. Ook aan de kant van
de binnenkoer (Fig. 2.13) zijn in het gebouw geen sporen van een trap terug
te vinden, zodat we er van uit gaan dat deze toch in lokaal 3 van vleugel II
(Fig. 2.19) lag, zoals vandaag nog steeds het geval is.

Vereenvoudigd grondplan met de nummering van de vleugels en de


belangrijkste afmetingen [2.2]

14,34

De noordelijke hoofdvleugel (Vleugel I) heeft zeer weinig aanpassingen


ondergaan: enkel in de noordgevel (Fig. 2.3 t.o.v. Fig. 2.4) zijn twee ramen
dichtgemetseld; de gevel aan de binnenkoer (Fig. 2.11 t.o.v. 2.12) is in zijn
oorspronkelijke staat bewaard.
Hetzelfde kan gezegd worden van de zuidelijke hoofdvleugel (Vleugel
II): aan de binnenkoer (Fig. 2.13 t.o.v. Fig. 2.14) is n verdiept muurveld
opnieuw gemetseld en in de zuidgevel (Fig. 2.5 t.o.v. Fig. 2.6) zijn
aanpassingen gebeurd aan de ramen op het gelijkvloers. Hoewel op het
eerste zicht de indruk zou kunnen ontstaan dat de zuidgevel van Vleugel II
volledig symmetrisch was opgebouwd (zoals ook bij de andere hoofdgevels
het geval is), is op een luchtfoto van mei 1919 (Fig. 1.61) te zien dat het
rechtse raam toen reeds een kleinere oppervlakte had dan het linkse. Het
nieuwe metselwerk onder het rechtse raam wijst dan ook op het aanbrengen
en later weer dichtmetselen van een nieuwe opening.

2.1.2. Zijvleugels
De westelijke aanbouw (Vleugel IV) heeft slechts n bouwlaag en heeft
eveneens een zadeldak. Hier valt de horizontaliteit van de gevel op,
benadrukt door enerzijds de afwisseling tussen metselwerkverbanden1 en
door anderzijds de verschillende inspringende muurvelden en ramen van
telkens dezelfde hoogte (twee meter), maar met verschillende breedtes. De
smalle hoge ramen worden telkens gegroepeerd per drie. Aan de noordzijde
(Fig. 2.3) is deze vleugel toegankelijk via twee deuren; aan de westzijde
(Fig. 2.9) is er n deur, terwijl aan de zuidzijde (Fig. 2.5) geen toegang
voorzien is. Aan de binnenkoer is in elke gevel van de westelijke vleugel een
deur voorzien (Fig. 2.11, Fig. 2.13 & Fig. 2.17).
Van Vleugel IV zijn voornamelijk de westgevel (Fig. 2.9 t.o.v. Fig. 2.10) en
de gevels aan de binnenkoer (Fig. 2.11 t.o.v. Fig. 2.12, Fig. 2.13 t.o.v. Fig.
2.14 & Fig. 2.17 t.o.v. Fig. 2.18) vrij herkenbaar gebleven. Verschillende
raamopeningen zijn weliswaar dichtgemetseld of vervangen door kleinere
ramen, maar de oorspronkelijke toestand kan nog steeds afgelezen worden.

Aan de noord- en zuidgevel daarentegen zijn veel ingrijpendere aanpassingen


doorgevoerd: naast de dichtgemetselde oorspronkelijke raamopeningen zijn
er ook nieuwe ramen en deuren geplaatst in de zuidgevel (Fig. 2.5 t.o.v. Fig.
2.6). De noordgevel (Fig. 2.3 t.o.v. Fig. 2.4) kreeg eveneens nieuwe ramen,
maar verloor zijn twee aparte toegangen. Een groep van drie smalle ramen
heeft plaatsgemaakt voor een grote metalen poort.
De oostelijke aanbouw (Vleugel III) tenslotte heeft een schilddak en bestaat,
net zoals Vleugel IV, uit n bouwlaag. Het is de enige vleugel die echt
symmetrisch is opgebouwd: de ramen en inspringende vlakken zijn aan de
noordzijde dezelfde als aan de zuidzijde (Fig. 2.3 - links & Fig. 2.5 - rechts).
Ook hier is de gevel sterk horizontaal benadrukt door de afwisseling tussen
een strook bakstenen, een strook met ramen en inspringende vlakken en
opnieuw een strook bakstenen.
De oorspronkelijke indeling (Fig. 2.7) van het middendeel van de oostgevel
is bijna niet meer te achterhalen, omdat de muur in de loop der jaren
meerdere malen grondig veranderd is (Fig. 2.7 t.o.v. Fig. 2.8). Links en
rechts van deze muur is de oorspronkelijke indeling wel nog herkenbaar,
ondanks het dichtmetselen van de ramen. Vermoedelijk bevond zich in het
middendeel een deur of poort, aangezien op een foto uit 1921 (Fig. 1.18)
een afdakje te zien is, dat ook bij een aantal barakken voorkomt.
Aan de binnenkoer (Fig. 2.15 t.o.v. Fig. 2.16) is de gevel van de oostelijke
vleugel eveneens zeer sterk aangepast. Mogelijk was ook hier een poort
of deur voorzien, zodat men vanaf buiten door de oostelijke vleugel een
rechtstreekse toegang had tot de binnenkoer.
De oorspronkelijke symmetrie van de noord- en zuidgevel van Vleugel
III is volledig verdwenen door de plaatsing van twee grote poorten, een
garagepoort en nieuwe ramen en het dichtmetselen van alle oorspronkelijke
raamopeningen (Fig. 2.4 & Fig. 2.6).

1 Hier wordt dieper op ingegaan in 2.3.1 Gevels, p. 74.

61

Noordgevel - Huidige toestand [2.4]


De donkerder gearceerde baksteenvelden wijzen op later aangebracht metselwerk

62

Noordgevel - Originele toestand [2.3]

Zuidgevel - Originele toestand [2.5]

Zuidgevel - Huidige toestand [2.6]


De donkerder gearceerde baksteenvelden wijzen op later aangebracht metselwerk

63

Oostgevel - Originele toestand [2.7]


Het schuin grijs gearceerde deel is dat deel van de gevel, waarvan de oorspronkelijk indeling niet meer te achterhalen is

Oostgevel - Huidige toestand [2.8]


De donkerder gearceerde baksteenvelden wijzen op later aangebracht metselwerk

64

Westgevel - Originele toestand [2.9]

Westgevel - Huidige toestand [2.10]


De donkerder gearceerde baksteenvelden wijzen op later aangebracht metselwerk

65

Binnenkoer noordzijde - Originele toestand [2.11]

Binnenkoer noordzijde - Huidige toestand [2.12]


De donkerder gearceerde baksteenvelden wijzen op later aangebracht metselwerk

66

Binnenkoer zuidzijde - Originele toestand [2.13]

Binnenkoer zuidzijde - Huidige toestand [2.14]


De donkerder gearceerde baksteenvelden wijzen op later aangebracht metselwerk

67

Binnenkoer oostzijde - Originele toestand [2.15]


Het schuin grijs gearceerde deel is dat deel van de gevel, waarvan de oorspronkelijk indeling niet meer te achterhalen is

Binnenkoer oostzijde - Huidige toestand [2.16]


De donkerder gearceerde baksteenvelden wijzen op later aangebracht metselwerk

68

Binnenkoer westzijde - Originele toestand [2.17]

Binnenkoer westzijde - Huidige toestand [2.18]


De donkerder gearceerde baksteenvelden wijzen op later aangebracht metselwerk

69

I.0.3

I.0.1

IV.0.3

IV.0.2

IV.0.1

III.0.1
I.0.2

IV.0.4

IV.0.5

III.0.2

IV.0.6

IV.0.7

II.0.4

II.0.3

II.0.1

III.0.3

II.0.2

Vermoedelijk grondplan (gelijkvloers) van de originele toestand [2.19]


De nummering van de verschillende ruimtes is driedelig: het Romeins cijfer wijst op de vleugel (zie ook Fig. 2.2), het eerste Arabisch cijfer wijst op de verdieping en het tweede
Arabische cijfer tenslotte wijst op de ruimte zelf.

70

IV.0.2a
Hal

IV.0.
1b

IV.0.1a
Badkamer
IV.0.1c
Hal

IV.0.3
Stal

IV.0.2b

I.0.4
Inkomhal

I.0.3a
Keuken

I.0.3b
Leefruimte

I.0.1b
WC

I.0.1a
Hal

IV.0.1d
I.0.2

III.0.1a
Kelder

III.0.1b
Garage

III.0.1c

IV.0.4a
Stal
III.0.2
Stal
IV.0.4b
Stal

IV.0.5
Stal

IV.0.6
Stal

IV.0.7
Stal

II.0.4a

II.0.4b
III.0.3
Stal

II.0.3

II.0.1
Hal

II.0.2

Grondplan (gelijkvloers) van de huidige toestand [2.20]


De nummering van de verschillende ruimtes is driedelig, daar waar de ruimte dezelfde is als in de oorspronkelijke toestand. Ruimtes die werden opgedeeld hebben een vierdelige
nummering, waarbij de letters verduidelijken in hoeveel delen de oorspronkelijke ruimte is opgedeeld.

71

I.1.2

I.1.1

II.1.4

II.1.3

II.1.1

II.1.2

Vermoedelijk grondplan (verdieping) van de originele toestand [2.21]


De nummering van de verschillende ruimtes is driedelig: het Romeins cijfer wijst op de vleugel (zie ook Fig. 2.2), het eerste Arabisch cijfer wijst op de verdieping en het tweede
Arabische cijfer tenslotte wijst op de ruimte zelf.

72

I.1.2a

I.1.1
I.1.2c

I.1.2b

II.1.4

II.1.3
Duiventil

II.1.1
Hal

II.1.2
Duiventil

Grondplan (verdieping) van de huidige toestand [2.22]


De nummering van de verschillende ruimtes is driedelig, daar waar de ruimte dezelfde is als in de oorspronkelijke toestand. Ruimtes die werden opgedeeld hebben een vierdelige
nummering, waarbij de letters verduidelijken in hoeveel delen de oorspronkelijke ruimte is opgedeeld.

73

2.2. Indeling
2.2.1. Functies
De oorspronkelijke functionele indeling van het gebouw (Fig. 2.19) is niet meer
te achterhalen, aangezien noch originele plannen, noch een beschrijving van
het gebouw werden teruggevonden.
Vermoedelijk bevonden zich in het gebouw slaapzalen voor de jongste
kinderen, een eetzaal (met waarschijnlijk een keuken), speel- en
verzorgingsruimtes en lokalen voor het personeel.
Gezien de vrij gesloten opbouw rond de binnenkoer lijkt het logisch dat
deze als buitenspeelterrein werd gebruikt. Een interne speelzaal bevond
zich vermoedelijk in n van de grotere ruimtes (III.0.1, III.0.2, III.0.3, IV.0.3,
IV.0.4 en/of IV.0.5), net zoals de slaapzalen, terwijl de kleinere ruimtes
eerder dienst zullen gedaan hebben als verzorgingslokalen. Wegens de zeer
jonge leeftijd van de kinderen werden de ruimtes op de bovenverdieping
(Fig. 2.21) waarschijnlijk enkel gebruikt door het aanwezige personeel, dat
hier mogelijk sliep. Het gaat hier uiteraard enkel om hypothesen, die pas
kunnen bevestigd of weerlegd worden indien meer onderzoeksmateriaal ter
beschikking zou zijn.
De huidige indeling van het gebouw is bijna volledig gekend: op het gelijkvloers
(Fig. 2.20) is de noordelijke zijde deels omgebouwd tot woonruimte voor
het boerengezin, terwijl de rest van het gebouw getransformeerd werd in
stallen en opslagruimtes2.
Het woongedeelte bestaat op het gelijkvloers van Vleugel I uit een keuken
(I.0.3a) met leefruimte (I.0.3b) en een toilet (I.0.1a). Van kamer I.0.2 is de
functie niet gekend, maar gezien zijn ligging gaat het hier vermoedelijk om
een berging.
In Vleugel IV bevinden zich daarnaast nog een badkamer (IV.0.1a), een
toegangshal vanuit de stallen (IV.0.2a), een kleine bergruimte (IV.0.1b) en
twee grote kamers (IV.0.2b en IV.0.1c), die vermoedelijk dienst deden als
slaapkamers.
2 De ruimtes waarbij geen functie vermeld staat, waren waarschijnlijk opslagruimtes (behalve
ruimtes IV.0.2b en IV.0.1c); echter kan dit niet met volledige zekerheid bevestigd worden.

74

Op de bovenverdieping (Fig. 2.22) bevinden zich in de noordelijke


hoofdvleugel vermoedelijk slaapkamers, terwijl de kamers in de zuidelijke
hoofdvleugel dienst deden als duiven- en konijnenhokken.

2.2.2. Toegang
Op historische fotos (Fig. 1.10 & Fig. 1.11) is duidelijk te zien dat er een
weg liep van de straat, langs de kerk, naar de pouponnire, zodat kan
besloten worden dat het gebouw ook vroeger vanaf de noordelijke zijde
(de straatzijde) werd benaderd. Desondanks is hier toch geen uitgesproken
hoofdtoegang aanwezig. Deze bevindt zich in de zuidelijke hoofdvleugel, al
zijn in de westelijke gevel en de noordelijke nog respectievelijk n en twee
deuren voorzien. De reden waarom dit zo is, is onduidelijk.
Een van de aanpassingen die de nieuwe eigenaars dan ook doorvoerden,
was het maken van een nieuwe toegang. Hiervoor werd aan de noordgevel
een kleine ruimte (I.0.4) aangebouwd, die nu dienst doet als inkomhal van
de woonruimte en toegang geeft tot de keuken en de daarmee verbonden
leefruimte.
De andere oorspronkelijke deuren werden - op deze in de westgevel na allen dichtgemetseld. In de plaats zijn er nu twee poorten en een garagepoort
in de noordgevel en een poort en twee staldeuren in de zuidgevel.

2.3. Materiaalgebruik
2.3.1. Gevels
In het gebouw zijn twee soorten bakstenen gebruikt: een geeloranjegekleurde (Fig. 2.23) en een roodgekleurde. Beide soorten zijn
ongeperforeerde bakstenen van 220x100x70mm groot (Fig. 2.24). Dit
soort volle, handgevormde stenen zijn typisch voor deze bouwperiode3 en
leunen qua afmetingen aan bij de baksteenformaten uit Noord-Frankrijk4.
De stenen dragen geen stempel of andere productievermeldingen, maar
3 CAMPBELL, J., Baksteen - Geschiedenis-Architectuur-Technieken, Uitgeverij Lannoo, Tielt, 2003
4 PEIRS, G., Baksteenarchitectuur in Europa, Lannoo, Tielt, 1994

vermoedelijk gaat het om plaatselijk vervaardigde bakstenen. Ze werden


ook gebruikt in andere wederopbouwarchitectuur, waarin men voornamelijk
met bakstenen van de plaatselijke baksteenfabrieken werkte5. Van waar
in de regio de stenen precies vandaan komen, is moeilijk te achterhalen,
aangezien onder andere Veurnse, Nieuwpoortse en Ieperse stenen bestaan
in een gele en een rode variant. Vermoedelijk zijn ze afkomstig uit een
baksteenfabriek uit de kuststreek, aangezien de daar beschikbare klei
zorgt voor bakstenen met overwegend gele tinten.
De kleur van baksteen is immers afhankelijk van een aantal factoren, zoals
o.a. de gebruikte klei en de baktemperatuur. Wat de kleikeuze betreft zal
ijzerhoudende klei, met een hoger ijzer- dan kalkgehalte, een rode baksteen
geven, terwijl uit kalkhoudende klei gele bakstenen worden vervaardigd.6
Klei ontgonnen aan de kust is eerder kalkrijk, wat resulteert in gele stenen,
rivierklei uit het binnenland daarentegen is eerder ijzerhoudend7.
Deze twee soorten klei geven geen rechtstreeks verschil in kwaliteit, al is
uit een aantal wederopbouwprojecten gebleken dat de gele bakstenen
minder poreus zijn dan de rode. De gele en geel-oranje stenen werden bij
deze wederopbouwprojecten gebruikt voor de voorgevel en de rode steen
voor de zijgevels en achtergevel. Bij de meeste van deze gebouwen is de
voorgevel nog in een goede staat, terwijl de andere gevels nood hebben
aan restauratie. Dit is vermoedelijk te wijten aan de materiaalschaarste die
op het einde van en na WO I heerste: hoewel men normaalgezien werkte
met bakstenen uit lokale klei, werd tijdens de wederopbouw ook gebruik
gemaakt van rode bakstenen, die in lokaal gemproviseerde veldovens
werden gebakken.

5 CORNILLY, J. e.a., Bouwen aan wederopbouw 1914/2050. Architectuur in de Westhoek,


Stevens Print, Merelbeke, 2009
6 Betrouwbaar Baksteen, Productieproces baksteen, Geraadpleegd op 19/04/2011, http://
www.betrouwbaarbaksteen.nl/images1/betrouwbaarbaksteen/bestanden/01-01%20
productieproces%20baksteen.pdf
7 Geologie van Nederland, Bodems, Geraadpleegd op 19/04/2011, http://www.
geologievannederland.nl/ondergrond/bodems

Geel-oranje baksteen [2.23]


Baksteenafmetingen [2.24]

Grieks kruis in de zuidgevel, uitgevoerd in rode baksteen [2.25]

Staand verband [2.26]

Halfsteensverband [2.27]

Baksteenverbanden [2.28]
Rood = staand verband / Grijs = halfsteensverband
Fragment uit de westelijke gevel met afwisseling
tussen het staand verband (rood) en het
halfsteensverband (grijs) [2.29]

Hierdoor waren deze rode stenen waarschijnlijk van mindere kwaliteit dan
de gele stenen, die werden aangevoerd en op een professionelere manier
werden gemaakt. Aangezien de traditionalisten tijdens de wederopbouw
het historische beeld nastreefden (in tegenstelling tot de modernistische
strekking), gebruikten zij de weinige gele stenen enkel voor de voorgevel
en werden de zij- en achtergevels in de minder kwaliteitsvolle rode steen
uitgevoerd.8 Dat de School van de Koningin volledig in geel-oranje bakstenen
is uitgevoerd, geeft zo via het materiaalgebruik aan dat het om een
prestigeproject ging. De rode stenen hebben hier een eerder decoratieve
toepassing, ondermeer voor het rode kruis in de gevel (Fig. 2.25).

8 Informatie op basis van: BULCAEN, T., Ontwerpatelier Wederopbouwarchitectuur in de


Westhoek, 12-17-26/11/2009

76

De bakstenen zijn in twee soorten verbanden gemetseld: het staand verband


(Fig. 2.26), waarbij afgewisseld wordt tussen een streklaag en een koplaag9,
en het halfsteensverband (Fig. 2.27), waarin de strekkenlagen per laag een
halve steen verspringen. De afwisseling tussen de twee verbanden versterkt
de horizontale gelaagdheid van de gevel: de strook met de ramen en
inspringende muurvelden is in een halfsteensverband gemetseld, de stroken
er onder en er boven in een staand verband (Fig. 2.28 & Fig. 2.29).
Het ganse gebouw is gevoegd met platvolle, gladgestreken voegen
(Fig. 2.30). Zowel de baksteenverbanden als de manier van voegen zijn
9 De strek is de lange zijde van een baksteen. De kop is de zijde van de baksteen met de
kleinste oppervlakte, terwijl de zijde met de grootste oppervlakte de platte kant genoemd
wordt.

2.33). Dezelfde soort tegels, maar dan in rechthoekige vorm (11 cm x 22,5
cm), zijn toegepast als venstertabletten (Fig. 2.34). Door de beschadiging
is echter te merken dat de rode vloertegels cementtegels zijn (onder de
rode kleur is immers gewoon de grijze cementkleur te zien), terwijl de
venstertabletten terracottategels zijn (die ook onder de bovenste rode laag,
nog steeds een rode kleur vertonen). De vloertegels zijn gelegd met een
kleine voeg (2-4 mm), terwijl de tegels in het venstertablet zonder voegwerk
tegen elkaar geplaatst zijn.

Mogelijke voegtypen [2.30]


1 Platvolle, gladgestreken voeg - 2 Platvolle, geborstelde voeg 3 Schaduwvoeg (achteroverhellend) - 4 Verdiepte voeg - 5 Bolbeklopte voeg
(oplegvoeg) - 6 Holle voeg - 7 Snij- of knipwerk (oplegvoeg) - 8 Baguettevoeg
(oplegvoeg)

zeer eenvoudig, wat er op wijst dat men een simpele, snel te realiseren
bouwmethode volgde, zodat het gebouw snel gebruikt kon worden.

2.3.2. Vloeren
2.3.2.1. Tegels10
Door de aanpassingen die aan het gebouw gebeurd zijn, blijven er op het
gelijkvloers nog slechts een paar ruimtes over met de originele vloerbekleding
uit tegels (Fig. 2.31). De keuze voor tegels is waarschijnlijk gebeurd vanuit
praktisch oogpunt: tegels zijn immers vrij eenvoudig schoon te houden, wat
in ruimtes waar men met kleine kinderen werkte, zeker een pluspunt was.
De in originele staat verkerende vloeren zijn geplaveid met rode en witte
vierkante, ongedecoreerde cementtegels, waarbij de witte gebruikt worden
om decoratieve figuren te maken (Fig. 2.32) of ruimtes te omboorden (Fig.
10 De dateringen van de tegels zijn gebaseerd op gesprekken met Prof. Dr. Arch. Ann
Verdonck (23/12/2010) en Ir. Arch. Liesbeth Dekeyser (23/11/2010)

In de later tot woonvertrekken omgevormde ruimtes liggen ook tegels, maar


deze zijn bijna allen niet origineel. Er zijn grotere rode cementtegels terug
te vinden in ruimte I.0.2, die waarschijnlijk later zijn geplaatst en omwille
van de uniformiteit dezelfde rode kleur hebben als deze van de originele
tegels.
Daarnaast zijn er gele, rode en groene tegels (Fig. 2.35) terug te vinden
in de keuken (I.0.3a), die weliswaar qua formaat overeenstemmen met de
rode en witte tegels, maar een marmeruitzicht hebben en anders gelegd
zijn: i.p.v. omboorden en n of meerdere figuren te vormen, zijn deze
tegels in een patroon gelegd. Door de beschadigingen is te zien dat het
gaat om cementtegels, die vermoedelijk uit de jaren 50-60 dateren. Dat
de leefruimte (I.0.3b) zelf nog steeds over de originele tegels beschikt,
is te danken aan de bekleding met tapijt die er op werd aangebracht.
Samen met de nieuwe tegels in de keuken werden waarschijnlijk ook de
rode, ruitvormige tegels met gegolfde zijdes in de nieuw aangebouwde hal
(I.0.4) gelegd.
Ook in een van de slaapkamers (IV.0.1d) en de gang (IV.0.1c) werd een
nieuwe vloer gelegd, bestaande uit vierkante, blauw-gele cementtegels
(Fig. 2.36). Tegels met dit soort decoratie kwamen voornamelijk voor vanaf
de jaren 30 tot midden jaren 50, al is de bijna voegloze plaatsing, die hier
te zien is, typisch voor het Interbellum. Deze vloer is dus mogelijk een van de
eerste aanpassingen die in de jaren 30 in het gebouw gebeurden, nadat
het overging in privbezit.
77

Plattegrond met aanduiding van de vloermaterialen [2.31]

78

Afbeelding

Omschrijving vloer
Rode tegel (klein)

Afmetingen (l x b)
15,5x15,5cm2

Originaliteit
Origineel

Ruimte
I.0.1a/b - I.0.3b - II.0.1- II.0.2 - II.04a/b

Witte tegel

15,5x15,5cm

Origineel

I.0.1a/b - II.0.1- II.0.2 - II.04a/b

Witte tegel met blauwe ster

20x20cm

Vermoedelijk niet origineel

IV.0.4a

Witte, gespikkelde tegel

30x30cm

Niet origineel

IV.0.2a

Witte, langwerpige tegel

20x10cm

Niet origineel

IV.0.1a/b

Beige tegel

25x25cm

Niet origineel

IV.0.2b

Blauw-gele tegel

15x15cm

Niet origineel

IV.0.1c/d

Roodgemarmerde tegel

15x15cm

Niet origineel

I.0.3a

Geelgemarmerde tegel

15x15cm

Niet origineel

I.0.3a

Groengemarmerde tegel

15x15cm

Niet origineel

I.0.3a

Rode tegel (groot)

22,5x22,5cm

Vermoedelijk niet origineel

I.0.2

Rode, ruitvormige tegel

Niet origineel

I.0.4

Beton

Niet origineel

III.0.1a - III.0.2 - III.0.3 - IV.0.3 - IV.0.4a/b - IV.0.5

Baksteen

Vermoedelijk origineel

IV.0.5 - IV.0.6 - IV.0.7

Aarde

III.0.1c - III.0.3 - IV.0.7

79

Witte tegels vormen een decoratieve ruit (2010) [2.32]


Witte tegels omzomen de gang (2010) [2.33]

80

Venstertablet uit rode, rechthoekige tegels (2010) [2.34]


Afwisseling van rode, gele en groene tegels (2010) [2.35]

In de andere slaapkamer (IV.0.2b) en de hal (IV.0.2a) is gebruikt gemaakt


van respectievelijk beige en witgespikkelde stenen, die beiden dateren uit
de jaren 60-70. De badkamer (IV.0.1a) en de kleine bergruimte zijn zeer
waarschijnlijk de laatste verbouwingen geweest, gezien de recente witte,
langwerpige tegel die hier gebruikt is.
Tenslotte komen op twee plaatsen in het gebouw vierkante, witte tegels met
een blauwe ster voor. Gezien de grootte (20 cm x 20 cm) van de tegel, de
afwerking en de intensiteit gaat het hier om cementtegels. Hoewel dit type
tegels al voor de oorlog in gebruik was (vermoedelijk zelfs vanaf 1850), is
het twijfelachtig dat deze origineel zijn. Ze wijken immers zowel op gebied
van afmetingen als decoratie te sterk af van de originele en eerder sobere
rode en witte tegels.

0.3.2.2. Andere materialen


Naast al deze tegelsoorten komen op het gelijkvloers nog twee andere
vloermaterialen voor: enerzijds werden verschillende ruimtes gebetonneerd,
anderzijds beschikken een aantal stallen over een bakstenen vloer (Fig.
2.37). Aangezien deze stenen zeer sterk aanleunen bij de gevelbakstenen,
bestaat er een mogelijkheid dat het hier nog om originele vloeren gaat.

Blauw-gele tegels in de gang (2010) [2.36]


Bakstenen vloer (2010) [2.37]

Daarnaast zijn er nog een aantal ruimtes waar geen vloerbekleding


aanwezig is. Gezien de jonge leeftijd van de kinderen die hier vroeger
verzorgd werden, lijkt het onwaarschijnlijk dat dit oorspronkelijk ook reeds
het geval was. Mogelijk waren hier tegelvloeren aanwezig die door de
dieren in de stallen kapot werden getrapt, zodat beslist werd om deze
volledig uit te breken.
Tenslotte dient nog vermeld te worden dat de vloerbedekking op de
verdieping bestaat uit een houten plankenvloer.

81

2.3.3. Dakbedekking
Het gebouw is momenteel deels afgewerkt met dakpannen en deels met
golfplaten. De gebruikte dakpannen zijn afkomstig van de pannenfabriek
op de Pottelberg in Kortrijk, zoals ook vermeld staat op de achterzijde.
Uit de vorm van de pan is af te leiden dat het gaat om het wijdverspreide
type Stormpan 44 in de kleur natuurrood (Fig. 2.38, Fig. 2.39 & Fig.
2.40). Hoewel de Pottelbergfabriek al in 1850 actief was11 en het dus zeker
mogelijk is dat de pannen origineel zijn, is op fotos van 1921 (Fig. 1.18 &
Fig. 1.19) te zien dat het dak van de school niet met pannen bekleed was,
maar met leien. Hiervan zijn echter geen originelen bewaard gebleven en
ook in de archieven werd hierover niets teruggevonden, zodat het onmogelijk
is te achterhalen over welk type het hier ging. Wanneer en waarom de leien
vervangen werden door pannen is niet duidelijk.
Pottelberg stormpan - achterzijde (2010) [2.38]

11 VIOE, De inventaris van het Wereldoorlogerfgoed: Bouwcentrum de Pottelberg,


bedrijfsgebouw, Geraadpleegd op 05/10/2010, http://inventaris.vioe.be/dibe/
relict/60896

Pottelberg stormpan - voorzijde (2010) [2.39)


Afmetingen van de Pottelberg stormpan [2.40]

82

2.3.4. Schrijnwerk
In het hele gebouw is gebruik gemaakt van houten schrijnwerk, zowel voor
de ramen als de deuren.
De vensters hebben een kleine, verticale roedeverdeling, waarbij de grotere
vensters kruisvensters12 zijn, terwijl de kleinere gewone draaivensters zijn.
Hoewel een groot deel hiervan verwijderd of vervangen werd, zijn aan
de stallen nog een aantal originele ramen bewaard. Hierdoor is te zien
dat de ramen afweken van de traditionele kruisvensters, waar de onderste
ramen draaibaar zijn en het bovendeel vast (Fig. 2.41). Bij de ramen van de
pouponnire echter zijn zowel het onderste als het bovenste deel draaibaar
(Fig. 2.42). Tijdens latere verbouwingen werden de ramen van de noordgevel
van het woongedeelte vervangen door T-vensters13 (Fig. 2.43).
12 Dit zijn vensters die door een middenstijl en een tussendorpel in vieren worden verdeeld.
13 Bij T-vensters wordt het raam door een tussendorpel in tween opgedeeld. Het bovenste
deel bestaat uit n ruit, terwijl het onderste deel door een middenstijl opnieuw in twee
draaiende delen wordt verdeeld.

Traditioneel kruisvenster [2.41]

Kruisvenster in de pouponnire [2.42]

T-venster [2.43]

83

2.4. Constructie
2.4.1. Muuropbouw
De buitenmuren van de pouponnire zijn opgebouwd uit een dragend
binnenblad van n steenlengte14 en een niet-dragende halfsteense
buitengevel. Aan de binnenzijde zijn de muren meestal bezet met een
cementmortel of pleisterlaag, die geschilderd werd.
In Fig. 2.46 is de muuropbouw uitgetekend voor respectievelijk het halfsteensen het staand verband, waarbij de opbouw getoond wordt voor een hoek,
de aansluiting van een dragende en niet-dragende muur op de buitengevel
en de aansluiting van twee dragende binnenmuren. Bij het staande verband
wordt enkel de hoekaansluiting getoond, aangezien de opbouw van de
binnenmuren op dezelfde manier als bij het halfsteensverband gebeurd.
Ter verduidelijking wordt de hoekverbinding uitvergroot weergegeven,
waarbij enkele lagen van een inspringend muurveld (in halfsteensverband)
met daarop aansluitend enkele lagen van een niet-inspringend muurveld (in
staand verband) getoond worden (Fig. 2.44).
Bij het halfsteensverband worden de bakstenen in de hoeken zo geplaatst
dat afwisselend een kop-strek en strek-kop te zien. Het inspringende
muurveld eindigt afwisselend in een volledige steen (220x100x70mm) en
een halve steen (100x100x70mm).
Bij een opening in de muur wordt het deurkader bevestigd tussen de gevel
en de dragende binnenmuur, via een houten klos in de binnenmuur (Fig.
2.45). Deze klos neemt de plaats van een baksteen in; een techniek die
zowel in de binnen- als in de buitenmuren te zien is.

14 Een muur met een dikte van n steenlengte of twee steenbreedtes wordt ook een steense
muur genoemd; een halfsteense muur is n steenbreedte dik.

84

Muuropbouw in de hoeken [2.44]


Dubbele muur in baksteen met houten klos (2010) [2.45]

Muuropbouw halfsteensverband (links) en staand verband (rechts) [2.46]


1 Hoekaansluiting met inspringend muurveld - 2 Aansluiting dragende muur op buitenmuur - 3 Aansluiting niet-dragende muur op buitenmuur - 4 Aansluiting tussen twee
dragende binnenmuren - 5 Opbouw inspringend muurveld - 6 Hoekaansluiting

85

2.4.2. Dakopbouw
De structuur van het dak bestaat uit houten spanten (Fig. 2.50).
In Vleugel IV, die een zadeldak heeft, gaat het om een eenvoudig A-vormig
spant (Fig. 2.47), opgebouwd uit grote houten balken. De structuur in Vleugel
IV is niet de oorspronkelijke, gezien het hout nog bijna niet verweerd is (dit
in tegenstelling tot de structuur in Vleugel III).
De spanten in Vleugel III (Fig. 2.48 & Fig. 2.49) zijn trapeziumvormig en zijn
later verstevigd met een tweede structuur die er tegen aan is bevestigd.
Hier gaat het wel nog steeds om de oorspronkelijke structuur. Wat opvalt
aan de structuur is dat deze in de langsrichting van het dak geplaatst is
i.p.v. in de dwarsrichting, zoals gebruikelijk is. Dit is te verklaren door de
dragende muren: de twee dragende (buiten)muren in dwarsrichting liggen
verder uit elkaar dan de twee dragende (binnen)muren in de langsrichting,
zodat een grotere overspanning nodig zou zijn dan nu het geval is.

Spanten in het zuidwestelijk deel van Vleugel IV (2010) [2.47]


Spanten in het middendeel van Vleugel III (2010) [2.48]

De niet-zichtbare dakstructuur in de hoofdvleugels bestaat vermoedelijk ook


uit A-vormige spanten, aangezien het hier eveneens om een zadeldak gaat,
net zoals in Vleugel IV. Deze is wel nog steeds de oorspronkelijke, aangezien
de originele binnenafwerking van het dak nog aanwezig is.
De afwerking van het dak aan de buitenzijde gebeurde met leien (zie ook
2.3.3 Dakbedekking), vermoedelijk op de traditionele manier. Aan de
binnenzijde is een pleisterlaag aangebracht op fijne latjes, die in een dens
raster op de houten structuur zijn bevestigd (Fig. 2.51). De pleisterlaag is
verstevigd met stro en (paarden)haar (Fig. 2.52).

86

Spanten in de oostelijke vleugel [2.49]


Donkergrijs = origineel / Lichtgrijs = later toegevoegd

Lijnenmodel van de dakstructuur [2.50]


Rood = spanten / Zwart = primaire balken / Grijs = secundaire balken
De structuur van Vleugels I en II is hypothetisch, aangezien deze niet zichtbaar is.

87

2.4.3. Vloeropbouw
Op het gelijkvloers (Fig. 2.53) zijn drie lagen bakstenen op elkaar gemetseld,
die als fundering voor de vloer dienen. Hierop is aarde aangestampt,
waar dan vervolgens de vloerafwerking (tegels) op ligt. Dit is te zien in de
zuidelijke hoofd- en zijvleugel, waar een van de vloeren werd uitgebroken
en de bakstenen funderingslaag van de aanpalende ruimte zichtbaar is.

Vloeropbouw gelijkvloers (2010) [2.53]

Houten latjes met pleisterwerk, bevestigd op houten structuur (2010) [2.51]

Pleister verstevigd met stro en haar (2010) [2.52]

88

Voor de vloeren van de verdiepingen (Fig. 2.54) werd een dragende structuur
uit houten balken gemaakt, die bestaat uit primaire balken met loodrecht
erop geplaatst de secundaire balken. Hierop is een houten plankenvloer
bevestigd. Op sommige plaatsen is de houten balkenstructuur niet meer
zichtbaar, omdat er vezelplaat of tegels aan bevestigd zijn.
Vloeropbouw verdieping (2010) [2.54]

2.5. Kleurgebruik
Aan de buitenzijde van het gebouw worden geen kleuren gebruikt als
accentuering van de structuur of decoratie. Het gebouw komt dan ook veel
statiger over, aangezien het quasi volledig in de geel-oranje baksteenvariant
is opgebouwd. De rode baksteen komt prominent naar voor in de kruizen in
de gevels van de hoofdgebouwen en verwijst zo nadrukkelijk naar het Rode
Kruis, dat dit gebouw mee financierde.

Detail van de zuidgevel (2010) [2.55]


Detail van de noordzijde van de binnenkoer (2010) [2.56]

89

Rode verf (2010) [2.57]

90

Oranje verf (2010) [2.58]

De rode stenen zijn op sommige plaatsen ook gebruikt voor het omboorden
van de inspringende vlakken in de gevel (Fig. 2.55). Dit zet zich echter niet
consequent door over het gehele gebouw, aangezien in andere gevels gebruik
gemaakt is van de gele baksteensoort voor het omboorden (Fig. 2.56).
Binnenin koos men wel voor een uitbundiger kleurgebruik, zoals op sommige
muren nog steeds te zien is. Zo zijn nog duidelijk donkerrode (Fig. 2.57) en
oranje (Fig. 2.58) verven op de muren van het zuidelijk hoofdgebouw te
zien. De donkerrode verf is vermoedelijk een kalkverf van ossenbloed met
poederpigment van rode oker15.
In de gang is de onderste strook van de muur (Fig. 2.59) lichter van kleur dan
de bovenste (beige t.o.v. oranje), wat onlogisch is. Waarschijnlijk was hier dus
oorspronkelijk een lambrisering of behangpapier aangebracht, dat met een
fijn bruin lijntje gescheiden werd van de oranje verflaag.
Dat de oranje en donkerrode kleuren origineel zijn, is vrijwel zeker, aangezien
de zuidelijke kant van het gebouw later dienst deed als stal en het dus weinig
waarschijnlijk is dat de eigenaar hier zelf nog zou geschilderd hebben.
In het noordelijk hoofdgebouw zijn restanten terug te vinden van een blauwe
verflaag, die tweemaal overschilderd werd in rood en groen (Fig. 2.60).

2.6. Synthese
De pouponnire is opgebouwd uit vier vleugels en vertoont een expressieve
gevelopbouw door de afwisseling van raampartijen en verdiepte muurvelden.
De metselwerkverbanden versterken de reeds aanwezige horizontale
gelaagdheid in de beide zijvleugels, terwijl de uit twee bouwlagen bestaande
hoofdvleugels eerder verticaal benadrukt worden.
De oorspronkelijke materialen zijn slechts in beperkte mate bewaard
gebleven: zo zorgden verschillende aanpassingen aan de vloerbedekking
voor het gebruik van een groot aantal recentere tegelsoorten, terwijl de
originele leien op het dak volledig vervangen werden.
Hoewel de oprichting van een bakstenen gebouw vrij uniek was, is de structurele
opbouw van de vloeren en daken niet uitzonderlijk voor die bouwperiode.
Ook de muuropbouw is niet zeldzaam te noemen, al was de toepassing van
een (weliswaar zeer smalle) spouw nog niet volledig ingeburgerd.
Tenslotte werd, net zoals bij de barakken, ook in de pouponnire met kleur
gewerkt om de ruimtes te verfraaien.

15 Gesprek met Prof. Dr. Arch. Ann Verdonck (23/12/2010)

Oranje en beige verf, afgebiesd met een bruin randje (2010) [2.59]

Restanten van de oorspronkelijke blauwe kleur en van later aangebrachte


lagen rood en groen (2010) [2.60]

91

HOOFDSTUK 3
ACTUEEL SCHADEBEELD

Na de architecturale analyse van de pouponnire in het vorige hoofdstuk,


wordt nu een schadebeeld van het gebouw opgesteld. Het gaat hier
enerzijds over schade aan het exterieur, waarbij de aandacht gaat naar
het metselwerk en het houten schrijnwerk. Om de schade aan het metselwerk
duidelijk in beeld te brengen, wordt per gevel een grafisch overzicht gegeven
(Fig. 3.13 t.e.m. Fig. 3.20.). Aangezien de dakbedekking uit pannen bijna
volledig verwijderd is en enkel de niet originele en weinig waardevolle
golfplaten overblijven, wordt hier geen schadebeeld van opgesteld.
Deze golfplaten zullen bij een renovatie immers hoogstwaarschijnlijk toch
vervangen worden. Anderzijds worden ook de beschadigingen binnenin het
gebouw, aan de binnenmuren, de tegels en de spanten, bekeken.

3.1. Exterieur
3.1.1. Metselwerk
3.1.1.1. Scheuren
Het metselwerk heeft - ondanks de vele aanpassingen in de latere periode weinig te lijden onder structurele problemen. Baksteen is dan ook het meest
vormstabiele constructiemateriaal, zodat onvoldoende draagkracht van de
fundering of een grondverzakking nodig is vooraleer scheuren optreden1.
Verbouwingen waarbij raamopeningen e.d. dichtgemetseld worden, zoals bij
de pouponnire op verschillende plaatsen het geval is, geven dan ook zelden
aanleiding tot scheurvorming, omdat zelfs bij gebruik van verschillende
soorten bakstenen de vormstabiliteit gelijkaardig is.
Wanneer echter met andere materialen dan metselwerk gewerkt wordt,
ontstaan mogelijk wel scheuren. Dit doet zich bij de pouponnire voor in
de noordgevel (Fig. 3.13), waar een grote scheur van de dakrand tot
halverwege het raam loopt (Fig. 3.1). Dit is hoogstwaarschijnlijk te wijten
aan de betonnen balk die in het metselwerk werd geplaatst om een nieuwe
poort te kunnen plaatsen. Aangezien beton - in tegenstelling tot metselwerk
- wel een bepaalde uitzetting heeft, komen krachten op het metselwerk te
staan, wat scheuren veroorzaakt.
1 Belgische Baksteenfederatie, Handboek baksteenmetselwerk, november 2008

94

Scheur in het metselwerk [3.1]

3.1.1.2. Neerslag
Schade aan buitenmetselwerk is vaak een indirect gevolg van de invloeden
van het klimaat op het gebouw. Dit is zeer duidelijk te zien op de gevels van
de binnenkoer (Fig. 3.17, Fig. 3.18 & Fig. 3.20), waar sinds het verwijderen
van de dakbedekking de regen vrij spel heeft. Op een periode van een
aantal maanden (Fig. 3.2 & Fig. 3.3) heeft het aflopende regenwater er
toe geleid dat het metselwerk bovenaan een duidelijke groene, exogene2
neerslag vertoont. Daarentegen doet dit fenomeen zich niet voor op de
gevels van Vleugel III (Fig. 3.13, Fig. 3.14 & Fig. 3.15), aangezien daar de
dakbedekking nog aanwezig is.

aan capillair opstijgend grondvocht, dan zullen de hierin aanwezige zouten


van de bodem in het metselwerk migreren en zich concentreren aan het
oppervlak van de muren en de bovenste delen van de vochtige zones.
Normaalgezien manifesteren ze zich door een witte uitbloeiing.4 Dit wijst
erop dat bij de zwarte neerslag op de gevels, naast de aanwezigheid van
zouten, waarschijnlijk ook schimmels zijn ontstaan. Deze vormen zich immers
op natte oppervlakken.

4 DE NAEYER, A. e.a., 1999

Naast de neerslag door aflopend water, zijn op het gebouw ook plekken
te zien met enerzijds een zwarte neerslag (Fig. 3.4) en anderzijds een witte
neerslag (Fig. 3.5), wat kan wijzen op een neerslag van zouten.
In de fundering zijn (gezien de bouwperiode) hoogstwaarschijnlijk geen
vochtwerende schermen aangebracht, waardoor het metselwerk in contact
staat met water of vochtige grond. Wanneer dit gebeurt, nemen de stenen
het vocht op door capillariteit. Hoe ernstig dit probleem wordt, is afhankelijk
van de porositeit, de porinverdeling, de drogingsmogelijkheden van
het vochtige oppervlak en het zoutgehalte. Dit opstijgend vocht bereikt
normaalgezien een maximumhoogte van 0,8 tot 1,2m.3 De neerslag die te
zien is op de zuid- en de westzijde van de binnenkoer (Fig. 3.18 & Fig.
3.20) bereikt een hoogte van ongeveer 1 meter (tot aan de onderrand van
de ramen).

Westelijke gevel van de binnenkoer (16/10/2009) [3.2]


Westelijke gevel van de binnenkoer (26/01/2010) [3.3]

Een van de grootste problemen met opstijgend vocht, is dat ze zouten, die
afkomstig zijn uit het bouwmateriaal zelf of uit de bodem, doet migreren.
Wanneer metselwerk gedurende verschillende jaren wordt blootgesteld
2 Men spreekt van een exogene neerslag, wanneer deze zijn oorzaak vindt in externe
factoren (vb. regen, lucht). Een endogene neerslag betreft een neerslag die er door het
materiaal zelf komt (vb. verwering).
3 DE NAEYER, A. e.a., Handboek Onderhoud, Renovatie, Restauratie (Aflevering 2), Kluwer
Editorial, Mechelen, 1999

95

Zeker bij (voormalige) stallen is vaak een verhoogde concentratie aan


nitraten waar te nemen, afkomstig uit meststoffen of uitwerpselen. Het is dan
ook op de buitenmuren van de stallen dat dit fenomeen bij de pouponnire
waar te nemen is. Hoe hoger de concentratie aan zouten, hoe hoger het vocht
zal stijgen. Dit is ondermeer te zien aan de westzijde van de binnenkoer
(Fig. 3.20), waar de neerslag op n plaats stijgt tot bovenaan de deur.
Zwarte neerslag (2010) [3.4]
Witte uitbloeiing (2010) [3.5]

Indien de buitenmuur continu vochtig blijft, kan dit op termijn er ook voor
zorgen dat de dragende binnenmuur vochtig wordt, wat een negatieve
invloed heeft op het binnenklimaat in het gebouw.

3.1.1.3. Begroeiing
Op het gebouw is op verschillende plaatsen begroeiing te bemerken,
voornamelijk aan de noord- en de oostgevel (Fig. 3.13 & Fig. 3.15).
Het gaat enerzijds om mosvorming in de onderste lagen van het metselwerk,
te wijten aan opstijgend vocht.
Anderzijds is er ook begroeiing door klimplanten (voornamelijk klimop),
die momenteel - behalve op esthetisch vlak - geen invloed heeft op het
metselwerk. Op lange termijn kan de vegetatie echter scheuren veroorzaken
en het voegwerk zwaar beschadigen.

Vegetatiegroei (mos) op het metselwerk (2010) [3.6]

96

Vegetatiegroei (klimplanten) op het metselwerk (2010) [3.7]

3.1.1.4. Ontbrekende, loszittende of afbrokkelende stenen


Hier en daar ontbreken stenen in de muren of komen loszittende stenen
voor (Fig. 3.8). Meestal gaat het slechts om n steen, al is in de zuidgevel
n plaats te bemerken waar vijf stenen ontbreken (Fig. 3.9). Deze moeten
uiteraard vervangen worden door nieuwe, gezien ze de stevigheid van de
buitengevel aantasten.
Daarnaast zijn er ook afbrokkelende stenen te bemerken. Het gaat hier echter
om de vensterbanken (Fig. 3.10), zodat dit geen structurele invloed heeft.
Hetzelfde kan gezegd worden van de afschilfering van de rode bakstenen
van het Griekse kruis in de noordgevel (Fig. 3.11). Zoals besproken in het
vorige hoofdstuk5 zijn de rode stenen vermoedelijk van een minderwaardige
kwaliteit, wat inhoudt dat ze meer kans lopen op porositeitproblemen6. De
afschilfering die zich hier voordoet, kan daar een gevolg van zijn.
Tenslotte hebben een aantal stenen in de zuidgevel ook te kampen met
verpulvering (Fig. 3.12). Het is niet duidelijk wat de reden hiervan is, maar
vermoedelijk is dit te wijten aan de invloed van de zouten in de regen,
die kristalliseren op het oppervlak en hierdoor druk uitoefenen op het
metselwerk. Een eenmalige zoutkristallisatie zal in principe slechts een zeer
minimale macroschade veroorzaken. Wanneer zich echter verschillende cycli
van bevochtigen en drogen voordoen, kan de schade veel groter worden.
De baksteen krijgt door deze cycli te maken met vermoeiing, waarbij de
oorspronkelijke onzichtbare en onschadelijke haarscheurtjes uitgroeien tot
grotere scheuren, zodat het materiaal uiteindelijk verpulvert. Dit fenomeen
wordt ook met de naam crypto-efflorescentie aangeduid.7

Ontbrekende en loszittende stenen in de gevel (2010) [3.8]


Ontbrekende stenen (2010) [3.9]
Afbrokkelende stenen (2010) [3.10]

Afschilfering (2010) [3.11]


Verpulvering (2010) [3.12]

5 Zie 2.3.1 Gevels, p. 74.


6 Zoals vermeld hebben een aantal wederopbouwprojecten immers problemen aan de zij- en
achtergevels (opgetrokken in rode baksteen) en veel minder aan de voorgevels (uit gele of
geel-oranje stenen).
7 DE NAEYER, A. e.a., 1999

97

Schadebeeld (metselwerk) van de noordgevel [3.13]


Schadebeeld (metselwerk) van de zuidgevel [3.14]

98

Schadebeeld (metselwerk) van de oostgevel [3.15]


Schadebeeld (metselwerk) van de westgevel [3.16]

99

Schadebeeld (metselwerk) van de noordzijde van de binnenkoer [3.17]


Schadebeeld (metselwerk) van de zuidzijde van de binnenkoer [3.18]

100

Schadebeeld (metselwerk) van de oostzijde van de binnenkoer [3.19]


Schadebeeld (metselwerk) van de westzijde van de binnenkoer [3.20]

101

3.1.2. Schrijnwerk
Hoewel een groot deel van het schrijnwerk in de pouponnire niet meer
origineel is, bevinden er zich wel nog originele raamkaders in het gebouw.
Deze zijn echter allen zo goed als onbruikbaar geworden door aantasting en
vervorming. Door verwaarlozing van het schilderwerk zijn de afwerklagen
sterk verweerd. Hierdoor kan het vocht niet alleen gemakkelijk tussen de
bewegende en vaste delen dringen, maar kan ook in het hout indringen
(capillaire absorptie), wat het vochtgehalte van het hout verstoort en er voor
zorgt dat verbindingen gaan openstaan (Fig. 3.21) 8.
Insijpelend vocht heeft er dan ook voor gezorgd dat de houten raamkaders
binnenin zijn beginnen verrotten (Fig. 3.22). Aan de binnenkoer is eveneens te
zien dat de houten kaders vervormd zijn, waardoor deze ramen onbruikbaar
geworden zijn (Fig. 3.23).
8 Monumentenwacht Vlaanderen, Onderhoud van houten buitenschrijnwerk, 2004

Openstaande houten verbinding (2010) [3.21]

102

Aangetast houten schrijnwerk (2010) [3.22]


Vervorming van het houten schrijnwerk (2010) [3.23]

Aangetast houten schrijnwerk (2010) [3.24]

Hetzelfde doet zich voor bij een aantal houten deuren, die vooral onderaan
sporen van verrotting vertonen. Door de vochtindringing treedt ook hier
vervorming op, wat slepende deuren tot gevolg heeft. In de inkom van de
zuidelijke hoofdvleugel zijn de sporen hiervan op de tegels duidelijk te zien
(Fig. 3.24).

Afbladderende verflaag (2010) [3.25]


Muur met originele verf - Verbleekte en beschadigde verflaag (2010) [3.26]

3.2. Interieur
3.2.1. Binnenmuren
De binnenmuren zijn structureel in orde, maar vertonen vooral
afwerkingsschade. De originele verflagen zijn sterk beschadigd: door ze
niet bij te werken zijn ze op sommige plaatsen beginnen afbladderen (Fig.
3.25). Daarnaast zijn er in de zuidelijke hoofdvleugel die in de latere
gebruiksperiode behoorde tot de stallingen moedwillige beschadigingen
aangebracht door de kinderen, die woorden en figuren in de muren gekrast
hebben (Fig. 3.26). Naast deze krassen zijn ook grotere witte plekken te
zien, waar de pleisterlaag zichtbaar wordt; ook dit is vermoedelijk te
beschouwen als gebruiksschade.
103

Daarnaast doet zich op de verdieping ook een vegetatieprobleem voor:


mossen en varens groeien er op de muur (Fig. 3.27). Door de problemen met
de dakbedekking (ontbrekende dakpannen en spleten) wordt een ideale
voedingsbodem gevormd; het water kan er immers vrij over de muren lopen.

3.2.2. Tegels

Vegetatie op een binnenmuur (2010) [3.27]


Verzakte tegels (2010) [3.28]

De vloertegels in de pouponnire zijn nog in vrij goede staat. Bij de originele


wit-rode cementtegels zijn wel enkele beschadigingen te merken: zo zijn een
aantal tegels verzakt doordat de onderliggende aangestampte aarde niet
stevig genoeg was (Fig. 3.28). Daarnaast is op een groot deel van de rode
tegels een afschilfering van de bovenste rode laag van de tegel te merken,
waardoor de basislaag uit cement zichtbaar wordt (Fig. 3.29). Bij de meeste
tegels is deze beschadiging echter zeer beperkt in oppervlakte.
De grotere blauwe tegels met stermotief die in de stallen liggen, vertonen
ook schade, waarschijnlijk door het ruwere gebruik ervan gedurende de
periode dat de pouponnire dienst deed als hoeve. Bij een aantal van deze
tegels zijn grotere stukken afgebroken en/of scheuren te bemerken (Fig.
3.30).
De andere tegels in het gebouw vertonen geen tot zeer weinig schade, al
zijn ze vaak wel zeer vuil, wat te wijten is aan de jarenlange leegstand van
het gebouw.

Beschadigde tegels (2010) [3.29]

104

Beschadigde tegels (2010) [3.30]

3.2.3. Houten dakstructuur


Het merendeel van de houten spanten in de pouponnire is aangetast door
houtworm, wat te zien is aan de kleine ronde gaatjes in de balken. Aangezien
de eigenaar geen toestemming gaf om houtboringen uit te voeren, is niet
bekend in hoeverre deze houtworm al een bedreiging vormt voor het spant.
Een visuele en auditieve controle geeft de indruk dat de spanten, mits een
behandeling tegen houtworm (Fig. 3.31), verder kunnen gebruikt worden
zonder dat structurele problemen zullen optreden. Zonder grondige tests kan
hierover echter geen uitsluitsel gegeven worden.
Naast houtworm vormt vochtinsijpeling het grootste probleem. Aangezien de
daken niet helemaal waterdicht zijn, komt water binnen, dat langs de houten
structuur loopt. Op de verbindingen tussen de spanten blijft dit water echter
staan, waardoor hier vergevorderde houtrot optreedt (Fig. 3.32). Hetzelfde
probleem doet zich voor in de westelijke zijvleugel (Vleugel IV), waar de
dakbedekking werd verwijderd (Fig. 3.33). De vochtindringing zorgt op
een aantal plaatsen ook voor een vervorming van de structuur (Fig. 3.34),
zodat de draagkracht van het spant niet meer kan gewaarborgd worden.
Voorlopig heeft nog geen enkele spant het begeven, maar een interventie is
noodzakelijk. Ter hoogte van de opleggingen zijn er geen vochtproblemen
te bemerken (Fig. 3.35), wat doet vermoeden dat de balkkoppen in de
oplegging niet met lood bekleed zijn, zoals vroeger vaak werd toegepast.
Zon loodlaag verhindert immers de vochtwisselwerking en veroorzaakt
daardoor vochtproblemen.9
Het insijpelen van water langs het dak heeft natuurlijk niet enkel een invloed
op de houten spanten: naast de plafondbekleding uit houten latjes (Fig.
2.51) hebben ook de houten vloeren op de verdieping sterk te lijden onder
houtrot ten gevolge van vochtindringing. Op een aantal plaatsen is de houten
vloerbekleding al volledig weggezakt en wordt ook de onderliggende
dragende structuur aangetast (Fig. 3.36). Dit maakt dat de verdiepingen
van de hoofdvleugels niet meer veilig toegankelijk zijn en dringend onder
handen moeten genomen worden.

Houtworm (2010) [3.31]


Houtrot (2010) [3.32]

Houtrot (2010) [3.33]

9 WOUTERS, I., Cursus Technieken voor renovatie en reconversie 4. Evolutie en herstel hout,
Vrije Universiteit Brussel, Brussel, 2010

105

3.3. Synthese
Door de langdurige verwaarlozing van het gebouw (eerst door het deels
gebruik als stallen, daarna door leegstand) is er veel schade. De schade
aan het metselwerk is echter vrij beperkt en slechts uitzonderlijk ook van
invloed op de structurele sterkte ervan.
Hetzelfde kan gezegd worden van de tegels, waarvan er weliswaar een
aantal beschadigd zijn, maar dit quasi steeds in zeer beperkte mate.
Erger is het gesteld met de houten elementen in het gebouw: enerzijds
aan de buitenzijde het schrijnwerk, dat eigenlijk volledig moet vervangen
worden. Anderzijds zijn een aantal houten spanten op verbindingspunten
zwaar aangetast door rot, zodat een (al dan niet deelse) vervanging
absoluut noodzakelijk is. Bovendien zijn er ook op alle balken10 sporen van
houtworm te zien. Diepgaander onderzoek is hier echter nodig om te kunnen
concluderen of de beschadigingen van een zodanige grootteorde zijn dat ze
een vervanging van de structuur vereisen.

Vervorming van het houten spant (2010) [3.34]

In Hoofdstuk 5: Toekomst van de pouponnire worden voorstellen gedaan


over hoe men moet omgaan met deze schade.

Beperkte problemen aan de oplegging (2010) [3.35]


10 Dit is te zeggen: op alle balken die binnen het bereik lagen en dus visueel/auditief konden
onderzocht worden.

Beschadigde houten vloer (2010) [3.36]

106

HOOFDSTUK 4
WAARDEBEPALING

Nadat in de vorige hoofdstukken een analyse van de site en de pouponnire


werd gemaakt, gevolgd door het schadebeeld, kan nu een waardebepaling
worden opgesteld. Eerst wordt de basis hiervoor geschetst, waarna de
verschillende monumentwaarden besproken en geanalyseerd worden. Tot
slot vormt een waarderingsplattegrond een aanzet om de analyse in de
praktijk om te zetten.

4.1. Basis van de waardebepaling


Voor de waardebepaling van het gebouw wordt vertrokken van het
onderzoek van Hannelore Decoodt voor het beschermingsdossier van
de KCML1. Zij behandelt hierin de historische, architectuurhistorische en
sociaal-culturele waarde als erfgoedwaarden. Als argumentatie worden de
contextwaarde, authenticiteit, gaafheid en herkenbaarheid en tenslotte de
zeldzaamheid als selectiecriteria beschouwd.
Hierbij wordt verwezen naar de definiring die in het Decreet van 3 maart
1976 tot bescherming van Monumenten en Stads- en Dorpsgezichten is
opgenomen, waarin men onder een monument een onroerend goed, werk
van de mens of van de natuur of van beide samen, dat van algemeen belang
is omwille van zijn artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige,
industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, met inbegrip
van de cultuurgoederen die er integrerend deel van uitmaken, inzonderheid de
bijhorende uitrusting en de decoratieve elementen2 verstaat.
Tenslotte wordt naast de erfgoedwaarden uit het decreet ook gekeken naar
de waarden, zoals opgesteld in een studie van Labo S3 voor de omgang
met wederopbouwarchitectuur, die zich specifiek richt op architectuur in de
Westhoek.
1 Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, 2009
2 Belgisch Staatsblad, Decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van Monumenten en Stadsen Dorpsgezichten, gewijzigd bij de decreten van 18 december 1992, 22 februari 1995, 22
december 1995, 8 december 1998, 18 mei 1999, 7 december 2001, 21 november 2003 en
30 april 2004, 2004
3 Labo S, Studie Omgaan met de wederopbouwarchitectuur in de frontstreek van 14-18,
Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, Universiteit Gent, Ieper, 2008; CORNILLY, J. e.a.,
2009

108

Zij baseerden zich op een analyse van de Oostenrijkse kunsthistoricus Alos


Riegl in zijn werk Der moderne Denkmalkultus, sein Wesen, Seine Entstehung
(1903) en stelden zo drie waarden op:
- de gebruikswaarde, zoals deze ook door Riegl gedefinieerd is (de mate
waarin het gebouw aan actuele gebruiksvragen beantwoordt)
- de culturele waarde, die de memoriewaarde en de kunstwaarde van
Riegl omvat (de mate waarin het gebouw van een actuele of historische
eigentijdsheid getuigt)
- de locuswaarde (de mate waarin een gebouw de stadsstructuur ondersteunt
of deel is van een groter kwalitatief geheel): Labo S voegde deze
waarde toe aan de door Riegl gedefinieerde waarden en baseerde zich
hiervoor op de genius loci van de Noorse architect Christian Norberg
Schulz. Waar deze laatste de genius loci voorstelt als een relatie met
een plek en haar geschiedenis, bekijkt Labo S dit eerder als de relatie met
omliggende architectuur en landschap.
Elk van deze drie waarden omvat meerdere subwaarden, die deels
overlappen met de gekende erfgoedwaarden uit het decreet van 1976.

4.2. Erfgoedwaarde van de site


4.2.1. Historische waarde
De historische waarde van de pouponnire ligt in het feit dat ze een
zeldzame getuige vormt van het leven achter het front tijdens en na WO
I. Wanneer men onderzoek voert over de eerste wereldoorlog, spitst men
zich vaak toe op de frontzone en de bezette gebieden. De School van
de Koningin is dan ook een zeldzaam voorbeeld van hoe het dagelijkse
leven achter het front verliep en hoe men probeerde de burgers en in dit
geval de kinderen zo normaal mogelijk te laten leven. Hoewel Koningin
Elisabeth zich voor verschillende zaken inzette tijdens de oorlog, is haar
engagement in deze school bijzonder: ze zorgde samen met het Belgische en
Amerikaanse Rode Kruis voor de financiering van de scholen, hield contact
met de verantwoordelijken ter plaatse en bracht zelf ook af en toe een
bezoek aan de school.

Naast de onderwijsgerelateerde historische waarde, speelde de School


van de Koningin ook een rol in de contacten met buitenlandse partners
tijdens Wereldoorlog I, wat haar een militair-historische waarde verleent.
Op 13 maart 1916 ontvingen Koning Albert I en Koningin Elisabeth de
Franse president Poincarr in Belgi en bezochten met hem de scholen in
Wulveringem (Fig. 4.1). De Italiaanse koning Victor Emmanuel III kwam
eveneens op bezoek op 30 september 1917.
De architectuurhistorische waarde ligt vooral in de zeldzaamheid van
bakstenen infrastructuur. Tijdens WO I werden voornamelijk tijdelijke
gebouwen opgericht (zoals ook vb. de barakken van de afdelingen MarieJos en Charles-Thodore). De pouponnire is dan ook een uitzonderlijk
voorbeeld van een gebouw dat niet als tijdelijke constructie bedoeld was.
Hoewel het de enige baksteenbouw was, die tijdens WO I werd opgericht
voor onderwijs en meer bepaald voor de burgerbevolking, is het niet het
enige bakstenen gebouw in het algemeen. Er werden immers ook voor
militaire doeleinden bakstenen gebouwen opgericht: zo werd voor het
hospitaal in Vinkem (Fig. 1.32) eveneens een gebouw uit baksteen opgericht.
Hoewel fotomateriaal van dit hospitaal niet zeer duidelijk is, is er wel op te
zien dat het hier een veel minder gedetailleerde gevel betreft: er werd niet
gewerkt met inspringende muurvelden in de gevel of bakstenen ornamenten,
zoals het kruis in de gevel van de School van de Koningin. Bovendien is het
hospitaal zelf niet bewaard, wat de waarde van de school als overgebleven
baksteenbouw nog versterkt.
Het expressievermogen van de gevel vormt mee de architectuurhistorische
waarde, aangezien het uitzonderlijk is dat er tijdens de oorlog aandacht
werd besteed aan ornamentering. Dit is bij de school zowel te zien bij de
verdwenen barakken (versieringen aan de dakranden, schilderen van de
draagstructuur) als bij het bakstenen gebouw (inspringende vlakken, de
rode kruizen in de gevels).

President Poincarr (midden, met bolhoed) en Koningin Elisabeth (rechts van


hem) tijdens een bezoek aan de School van de Koningin [4.1]

De enige gebouwen waarin zon expressieve gevel weliswaar in mindere


mate ook voorkwam, zijn de militaire keukens. Deze werden vanaf 1917
in baksteen opgetrokken (wat veiliger was dan een houten constructie
omwille van het brandgevaar), omdat het in de Belgische sectoren aan het
front toen iets rustiger was en er dus meer militairen ter beschikking waren
om installaties op te trekken.4 Er zijn momenteel nog drie (restanten van)
militaire keukens overgebleven in het kanton Lo-Pollinkhove. Het zijn allen
hoofdkeukens, waarvan de grootste en best bewaarde aan de Romanestraat
in Lo-Reninge gelegen is (Fig. 4.2)5.
Een gelijkaardige constructie is te zien bij een militaire installatie in LoReninge (Fig. 4.3), waar de muren anderhalve baksteen dik zijn met
muurpijlers van tweenhalve baksteen dikte. De exacte functie van deze
4 VIOE, De inventaris van het Wereldoorlogerfgoed: Militaire keukens Belgisch leger (WO I),
Geraadpleegd op 05/10/2010, http://inventaris.vioe.be/dibe/relict/70222
5 Een andere keuken bevindt zich aan de Burgweg, maar is zwaar verbouwd. Het is dan ook
moeilijk te zien of deze op dezelfde manier was opgebouwd als de militaire keuken aan de
Romaneweg.

109

installatie is onduidelijk: vermoedelijk gaat het om een atelier of stelplaats


voor artillerie, maar het is ook mogelijk dat het om een soldatenbarak gaat.6
Het grote verschil is dat bij de keuken en de militaire installatie de expressieve
gevel een functionele reden heeft: de constructies zijn halfsteens, maar
zijn verstevigd met muurpijlers met een dikte van n steenlengte. Deze
muurpijlers zorgen voor relif in de gevel, zoals ook bij de School van
de Koningin de inspringende muurvelden voor relif zorgen. In de school
is dit echter meer decoratief dan functioneel, aangezien de muren van de
school zijn gebouwd uit een dragende, steense muur met een niet-dragende,
halfsteense gevelmuur. De muurpijlers hebben dus geen dragende functie.

Militaire keuken te Lo-Reninge [4.2]

Bakstenen militaire installatie te Lo-Reninge [4.3]

Het bestaan van de militaire keuken en installatie maken de architectuur van


de school dus niet minder zeldzaam, maar zijn een tweede soort getuige
van baksteenbouw tijdens de oorlog, aangezien ze op een andere manier
opgebouwd zijn.
De architectuurhistorische waarde is tenslotte ook mee bepaald door de
authenticiteit van het gebouw: het oorspronkelijke concept van het gebouw
(twee hoofdgebouwen met U-vormige vleugels rond een rechthoekige
binnenkoer) is bewaard gebleven. De gaafheid is veel minder, aangezien
verbouwingen en aanpassingen het uitzicht van het gebouw sterk veranderd
hebben. De oorspronkelijke raamopeningen zijn weliswaar nog in de
meeste gevels te onderscheiden, maar de willekeurig aangebrachte nieuwe
openingen verstoren de oorspronkelijke lineariteit van de gevels.
Hoewel de evolutie die het gebouw doormaakte tijdens het gebruik als
boerderij het sterk heeft aangepast en in die zin ook architecturaal minder
waardevol, is het wel aan deze nieuwe functie te danken dat het gebouw
behouden is. Uit archiefbronnen is ook duidelijk gebleken dat de eigenares
het gebouw eerst wilde laten afbreken, maar uiteindelijk toch akkoord
gegaan is met het behoud ervan.
Het interieur van het gebouw bevat bovendien nog verschillende authentieke
6 VIOE, De inventaris van het Wereldoorlogerfgoed: Bakstenen militaire installatie Zavelhoek
(Lo - WOI), Geraadpleegd op 05/10/2010, http://inventaris.vioe.be/woi/relict/99

elementen: op sommige plaatsen zijn nog de originele verf en originele


tegels te vinden.

4.2.2. Sociaal-culturele waarde


De sociaal-culturele waarde van de School van de Koningin is groot: ze
speelde een belangrijke rol in het onderwijs en de opvang van kinderen
tijdens en na WO I. Hoewel de pouponnire tijdens WO I nog niet in gebruik
werd genomen, vormt ze wel samen met de nabijgelegen hoeve Veramme
de enige overgeblevene getuige van de schoolsite. Bovendien speelde de
school niet enkel een rol tijdens WO I, maar werd de pouponnire zelf na de
oorlog nog ingezet voor de opvang van de zogenaamde Kinderen van de
Verwoeste gewesten.
Wat betreft deze periode kort na WO I geeft de school een beeld van de
moeilijke omstandigheden waar de mensen in terecht kwamen: de Westhoek
was zodanig verwoest, dat het voor de burgers onmogelijk was hun kinderen
een degelijk onderkomen en onderwijs te verschaffen. Ook daar vervulde
de school een belangrijke rol door deze kinderen tot in 1921 op te vangen
en zo een continuteit in hun onderwijs te verzekeren.
Een derde meerwaarde is de opvang van Russische kinderen, die de school
linkt aan de Russische revolutie en burgeroorlog en haar op die manier ook
een internationaal karakter geeft.
De vernieuwende manier van onderwijs en de invoering van het gemengd
onderwijs dragen eveneens bij tot de sociale waarde van de school.

een groot aanzien genoot.


Als laatste belangrijke gebeurtenis tenslotte is ook 30 augustus 1918 het
vermelden waard, toen in de school de officile aankondiging plaatsvond
van de oprichting van een internationaal comit voor de wederopbouw van
de Leuvense universiteitsbibliotheek.
De school speelde in de eerste plaats dus uiteraard een rol in het onderwijs,
maar vormde daarnaast ook het toneel voor een aantal belangrijke
gebeurtenissen.

4.3. Territoriale en contextuele waarde


De initile context van de pouponnire is in de loop van de jaren grondig
gewijzigd. Na de afbraak van de barakken rond 19218, werden meerdere
bijgebouwen van inferieure kwaliteit opgetrokken. Hierdoor verloor de
pouponnire deels haar statige architecturale karakter en verdwijnt ze in
het landschap als n van de vele boerderijen in de omgeving bestaande
uit een woongebouw, stallen en loodsen. Het gebouw past hierdoor vormelijk
weliswaar bij de landschappelijke structuur en draagt door zijn homogeniteit
bij tot het groter landschappelijk geheel in de Westhoek. Deze contextwaarde
is echter niet zo uitzonderlijk, zodat een herstel van de initile context, door
een reconstructie of herinterpretatie van de oorspronkelijke ruimtelijke en
architecturale scne een meerwaarde zou zijn.

Daarnaast leveren in minder belangrijke mate ook een aantal gebeurtenissen


een bijdrage tot de sociaal-culturele waarde.
Op 15 augustus 1916 deed de Belgische prinses Marie-Jos haar communie
in de kerk van de School van de Koningin (Fig. 1.607). De koningskinderen
verbleven tijdens de oorlog in Groot-Brittanni en kwamen slechts zeer
zelden naar Belgi. Dat het koningspaar de school in Wulveringem uitkoos
voor de communie van hun dochter, toont aan dat de school tijdens de oorlog
7 De prinses zit in het midden vooraan, geflankeerd door de koningin en de koning,
respectievelijk aan haar linker- en rechterzijde.

8 Zoals vermeld in het eerste hoofdstuk is de precieze datum waarop de barakken werden
afgebroken niet gekend.

111

4.4. Andere criteria


4.4.1. De strikte monumentwaarde
De strikte monumentwaarde is een eerste soort herinneringswaarde. Een
constructie heeft strikte monumentwaarde als ze bewust opgericht is met de
bedoeling iets te herdenken. De constructie is van in het begin een gewild
monument.9
De School de Koningin heeft geen strikte monumentwaarde, aangezien ze
niet specifiek is opgericht om iets te herdenken. De naamsteen (Fig. 4.4) die
aan het begin van de oprit staat, heeft deze waarde wel.
De gedenksteen maakt immers deel uit van een reeks van 25 naamstenen, die
geplaatst werden tussen 1984 en 1988. Voor de School van de Koningin
werd de steen in 1987 geplaatst als deel van de vierde reeks. De naamstenen
zijn bedoeld als een herinnering aan installaties of gebeurtenissen van WO
I, waarvan er vandaag weinig of niets meer is overgebleven en hebben in
die zin dus een strikt monumentale waarde.10

4.4.2. Functionele draagkracht


Onder de functionele draagkracht verstaat men de mate waarin een gebouw
vandaag geschikt is om actuele of toekomstige functies te vervullen. Dit kan
de oorspronkelijk bedoelde functie zijn of een andere functie waarnaar op die
plaats vandaag vraag is. De functionele draagkracht van een gebouw heeft
in veel gevallen meer te maken met de mogelijkheden van zijn ligging, van de
kavelstructuur en van zijn plattegrond dan met zijn gevelkwaliteit.
De School van de Koningin heeft een oppervlakte van ruim 700m en
bestaat, in de zijvleugels, voor een deel uit grote ruimtes. Dit maakt dat men
nieuwe functies kan invoegen zonder dat de noodzaak bestaat oude muren
af te breken. Een uitbreiding van het gebouw is dan weer minder evident,
9 Labo S, 2008

Naamsteen van de School van de Koningin (2010) [4.4]

112

10 VIOE, De inventaris van het Wereldoorlogerfgoed: Naamsteen School van de koningin


(Wulveringem - WOI), Geraadpleegd op 05/10/2010, http://inventaris.vioe.be/woi/
relict/990

aangezien het als een vrij gesloten geheel opgevat is rond de binnenkoer.
Anderzijds biedt de site zelf hier voldoende mogelijkheden voor. De ligging
van de site, vlakbij de steenweg Ieper-Veurne heeft een grote kwaliteit: de
site combineert een goede transportmogelijkheid met een rustige omgeving.

4.5. Waarderingsplattegrond
De waarde van het gebouw wordt samengevat in een waarderingsplattegrond,
een zogenaamd knipperlichtplan. Het gaat hier om een ingekleurde
plattegrondtekening, waarop de monumentale waarde in drie categorien
wordt opgesplitst:
- Categorie 1 (rood) - Hoge monumentwaarde: het gaat hier om delen van
het gebouw waarvan het behoud noodzakelijk is
- Categorie 2 (oranje) - Positieve monumentwaarde: deze categorie omvat
de gebouwdelen waarvan het behoud wenselijk is
- Categorie 3 (groen) - Indifferente monumentwaarde: hierbij gaat het
over delen van het gebouw waarbij een aangepaste vervanging mogelijk
is (ondermeer omdat de oorspronkelijke toestand niet gekend is)
Bij deze analyse wordt categorie 2 nogmaals opgesplitst, in enerzijds
gebouwdelen waarvan het herstel zeer wenselijk is en sterk aangeraden
wordt (categorie 2A). Anderzijds zijn er de gebouwdelen, waarvan het
herstel weliswaar wenselijk is, omdat de oorspronkelijke - en waardevollere
- toestand gekend is, maar waar dit herstel niet noodzakelijk is, omdat
het gebouwdeel door aanpassingen zeer sterk afwijkt van zijn originele
toestand (categorie 2B).
Wanneer specifiek ingegaan wordt op de waarderingsplattegrond van de
School van de Koningin (Fig. 4.6), omvat categorie 1 (rood) die delen van
het gebouw die zich nog in de oorspronkelijke toestand bevinden (vb. de
gevels van de hoofdvleugels aan de binnenkoer).
Het verschil tussen categorie 2A en 2B (Fig. 4.5) wordt gellustreerd aan de

Muurdeel van categorie 2A en muurdeel van categorie 2B (2010) [4.5]

hand van twee ramen in de noordelijke gevel (Fig. 2.3 & Fig. 2.4). Hoewel
het ene raam (Fig. 2.3 - eerste raam van links) werd dichtgemetseld en zich
dus niet meer in zijn originele toestand bevindt, is nog steeds duidelijk de
omtrek te herkennen, door de bewaarde latei en het kleurverschil tussen de
oorspronkelijke en de later toegevoegde bakstenen.
Het andere raam daarentegen (Fig. 2.3 - tweede raam van links) is helemaal
niet meer waarneembaar, omdat op deze plaats een nieuwe poort werd
geplaatst.
Aangezien van beide ramen de oorspronkelijke toestand gekend is en
deze ook hersteld kan worden, behoren ze niet tot categorie 3. Ze hebben
echter beiden niet evenveel positieve waarde, omdat het ene raam veel
herkenbaarder is. Het linkse raam behoort dan ook tot categorie 2A en
het behoud ervan is sterk aangeraden. Daarentegen is mits een goede
argumentatie het herstel van het andere raam minder noodzakelijk, omdat
het hier om een veel ingrijpender herstel gaat.
113

Categorie 1: Hoge monumentwaarde


Categorie 2A: Positieve monumentwaarde - Herstel wenselijk
Categorie 2B: Positieve monumentwaarde - Herstel wenselijk, maar niet noodzakelijk
Categorie 3: Indifferente monumentwaarde
Waarderingsplattegrond [4.6]

114

In categorie 3 (groen) horen die gebouwdelen thuis die achteraf zijn


toegevoegd (vb. de nieuwe toegang in de noordelijke gevel) of waarvan
de oorspronkelijke indeling niet meer te achterhalen is (vb. het middendeel
van de oostelijke gevel).
Op de waarderingsplattegrond is duidelijk te zien dat er gevels zijn waarvan
de waarde zeer hoog is, omdat er quasi geen delen tot de categorien 2
en 3 behoren (vb. de noordelijke en zuidelijke gevels van de binnenkoer).
Daarentegen is de waarde van de oostelijke gevel verwaarloosbaar,
aangezien het middendeel tot categorie 3 behoort. Het behoud van de
andere delen van deze gevel is wel wenselijk (categorie 1 en 2), echter moet
hierbij ook gekeken worden naar de wensen van de toekomstige eigenaar.
Wanneer deze een uitbreiding van het gebouw zou willen, dan is het nog
steeds eerder aan te raden hiervoor de hele oostelijke gevel aan te passen
(ondanks de delen die wel waardevol zijn), dan op een andere plaats grote
aanpassingen te gaan doen.

absoluut de voorkeur naar deze te behouden. Aangezien de oostelijke gevel


de meest ingrijpende aanpassingen ondergaan heeft in die mate zelfs dat
de oorspronkelijke indeling van het middendeel niet meer te achterhalen is
heeft het bij deze gevel minder belang hoe men deze in een nieuwe functie
zou aanpassen. Bij de andere gevels is een herstel van de oorspronkelijke
lineariteit aangewezen, aangezien deze voor een groot deel de uitstraling
van het gebouw bepaalde. Enkel in uitzonderlijke gevallen kan hiervan
afgeweken worden, waarbij deze aanpassingen bij voorkeur gebeuren aan
de gebouwdelen van categorie 2B, die reeds een grote aanpassing t.o.v. de
originele toestand hebben ondergaan.

4.6. Synthese
De grootste waarde van het bakstenen gebouw ligt in zijn historische en
sociaal-culturele achtergrond. De architectuur van het gebouw op zich is niet
uitzonderlijk; echter gezien de historische context wel zeldzaam, aangezien
bakstenen gebouwen vrij zelden werden opgericht tijdens de oorlog. De
weinig gekende voorbeelden vinden allemaal hun toepassing in het militaire
aspect van de oorlog. De pouponnire vormt dan ook een uitzonderlijke
getuige van een bakstenen infrastructuur voor de burgerbevolking. Bovendien
heeft de expressieve gevel een esthetische functie, terwijl expressiviteit in
het metselwerk van militaire bakstenen gebouwen een functionele reden
heeft. Dat men hier in de moeilijke oorlogstijden aandacht aan besteedde,
toont het belang van de school aan.
Wat de toekomst betreft, is de oorspronkelijke toestand en opbouw van
het gebouw duidelijk waardevoller dan de latere transformaties en de
huidige toestand. Daar waar de oorspronkelijke elementen nog behouden
zijn (vb. de muren met originele verf, de originele tegels), gaat er dan ook
115

HOOFDSTUK 5
TOEKOMST VAN DE POUPONNIRE

Als derde stap na de bespreking van het verleden en het heden van de
pouponnire in de vorige hoofdstukken, wordt nu ingegaan op de toekomst
ervan. In de eerste plaats wordt een visie op de instandhouding ontwikkeld,
die enerzijds beargumenteert waarom het behoud van de site van belang is
en anderzijds instrumenten hiervoor aanreikt.
Om een reconversie van de pouponnire uit te kunnen werken, moet een
sterkte- en zwakteanalyse gemaakt worden, aangevuld met mogelijke
kansen en bedreigingen. Daarom wordt als tweede onderdeel van dit
hoofdstuk een SWOT-analyse1 gemaakt van de site. Daarna worden een
aantal functievoorstellen gedaan, waarop eveneens een SWOT-analyse
wordt toegepast. De uiteindelijk gekozen functie, die wordt uitgewerkt in het
ontwerpportfolio, wordt kort toegelicht.
Tot slot eindigt dit hoofdstuk met een aantal technische richtlijnen voor het
onderhoud en herstel van het gebouw, waarmee een aanzet wordt gegeven
voor de uitvoering in de praktijk.

5.1. Visie op het behoud van de pouponnire


5.1.1. Argumentatie voor de instandhouding
Alvorens richtlijnen te geven voor het behoud van de School van de
Koningin, moet de vraag gesteld worden waarom conservatie nodig is.
Uit de conclusie van het vorige hoofdstuk is gebleken, dat de pouponnire
een hoge waarde heeft: enerzijds door de historische en sociaal-culturele
achtergrond en anderzijds door de zeldzaamheid van bakstenen constructies
voor de burgerbevolking.2
Daarnaast speelt de School van de Koningin ook een rol in een groter
geheel. Zoals in de inleiding reeds werd verduidelijkt, is het immers
de bedoeling het erfgoed van WO I te laten erkennen als UNESCOwerelderfgoed. Vanzelfsprekend ligt de focus op het front, met zijn
slagvelden, begraafplaatsen en herdenkingstekens, omdat juist op die
1 Een SWOT-analyse behandelt de sterktes (strenghts), zwaktes (weaknesses), kansen
(opportunities) en bedreigingen (threats).
2 De redenen hiervoor worden uitgebreid behandeld in het vierde hoofdstuk, p. 107.

118

plekken de verschrikkingen van de oorlog het tastbaarst zijn.


Dit houdt echter ook in dat onderzoek rond oorlogspatrimonium zich ook
voornamelijk op deze relicten richt en dat een ander, niet onbelangrijk deel
van het oorlogsgebeuren veel minder onderzocht wordt. Hiertoe behoort
onder andere de vraag hoe het leven in het onbezette Belgi verliep: de
invloed van het strijdtoneel aan het front op de samenleving, het leven van
kinderen in het onbezette gebied, de organisatie van het onderwijs
Bij het in kaart brengen van het oorlogserfgoed voor de UNESCO-erkenning,
is het dan ook aangeraden het bredere verhaal van de oorlog te presenteren
en ook onderzoek te doen naar die relicten die tot dusver minder aandacht
kregen. Deze meesterproef over de School van de Koningin is dan ook een
onderdeel van de ontsluiting van bovengenoemd erfgoed.

5.1.2. Instrumentarium voor de instandhouding


In de praktijk baseert men zich in belangrijke mate op de charters van
ICOMOS, de International Council on Monuments and Sites, om restauratieingrepen te beoordelen. Ook in dit onderzoek zullen ze de basis vormen
voor de omgang met de School van de Koningin.
Het Charter van Victoria Falls3 schrijft een anamnese, diagnose, therapie
en controle van het relict voor, naar analogie met de stappen die men in
de geneeskunde zet bij de behandeling van een patint. Als eerste fase is
er de anamnese, het vergaren van belangrijke gegevens en informatie. De
diagnose behandelt de oorzaken van schade en verval aan een gebouw,
terwijl de therapie hiervoor oplossingen aanreikt. Hoe effectief de gekozen
methodes zijn, wordt getoetst tijdens controles.4
Daarnaast is het belangrijk toekomstige ingrepen en evaluaties van
het gebouw te documenteren en mee op te nemen als onderdeel van de
geschiedenis van het gebouw.5
3 ICOMOS, Principles for the analysis, conservation and structural restoration of architectural
heritage (The Victoria Falls Charter), ICOMOS 14th General Assembly, Victoria Falls, 2003
4 ICOMOS, 2003 (Artikel 1.6)
5 ICOMOS, 2003 (Artikel 3.22)

In deze meesterproef omvatten de eerste twee hoofdstukken de anamnese:


de voorgeschiedenis van de site en haar huidige staat worden beschreven.
Hoofdstuk drie, het schadebeeld, is dan de eigenlijke diagnose van de
problemen, die zich baseert op de verzamelde historische informatie,
directe waarnemingstechnieken (documentatie, metingen, visuele inspecties)
en materiaal- en structuurtests6, die diepgaandere informatie kunnen
verschaffen.7 Voorstellen voor therapie en controle worden verder in dit
hoofdstuk8 gedaan.
Ook het Charter van Veneti9 hecht veel belang aan het documenteren van
een relict. Een monument kan immers niet losgekoppeld worden van zijn
geschiedenis en context10, zodat conservatie moet gebeuren met respect
voor originele materialen en documenten.
De authenticiteit van het relict speelt hier een belangrijke rol in en kan op
verschillende manieren genterpreteerd worden: het Charter van Veneti
stelt dat interventies de concepten, technieken en historische waarde van het
origineel moeten respecteren.11 Naast deze drie standpunten kan ook de
authenticiteit van de functie en de context geanalyseerd worden.
Om het authentieke concept te beschermen, zegt het Charter van Victoria
Falls dat de waarde van erfgoed niet enkel in zijn verschijning ligt, maar ook
in de integratie van al zijn componenten. Dit houdt in dat vb. het verwijderen
van de binnenstructuur met enkel behoud van de gevels niet overeenstemt
met de conservatieprincipes.12
Wat betreft de authenticiteit van materialen en technieken, geldt dat het
6 Echter, zoals reeds vermeld, gaf de eigenaar voor diepgaandere tests geen toestemming.
7 ICOMOS, 2003 (Artikel 2.5)
8 Zie 5.5 Richtlijnen voor onderhoud en herstel, p. 124.

verwijderen of wijzigen van historisch materiaal moet vermeden worden en


dat bij structuren in slechte staat eerder voor herstel dan voor vervanging
moet gekozen worden.13
Wanneer meerdere lagen aanwezig zijn, is het teruggrijpen naar de
originele toestand enkel toegestaan wanneer dat wat verwijderd wordt van
weinig belang is en hetgeen dat hersteld wordt van een grote historische,
archeologische of esthetische waarde is.14 Bij de School van de Koningin
is hiervan sprake: zoals immers uit de waardebepaling is gebleken, is de
originele toestand veel waardevoller dan de huidige en is een terugkeer
naar het gebouw zoals het oorspronkelijk geconcipieerd was, aangewezen.
Bij de restauratie van muurdelen van de pouponnire, houdt dit dus ook
in dat dit volgens de originele muuropbouw en met de oorspronkelijke
metselwerkverbanden gebeurt15. Echter, wanneer ontbrekende delen
vervangen worden, moeten ze integreren met het geheel, maar er ook van
te onderscheiden zijn, zodat de geschiedenis van het gebouw niet vervalst
wordt.16
Een mogelijkheid is vb. te werken met een andere voegmortel voor de
herstellingen: hierdoor is duidelijk te onderscheiden waar aanpassingen
gebeurd zijn, zonder dat het al teveel invloed heeft op het uitzicht van het
gebouw. Een andere voegmortel is om die reden te verkiezen boven vb. een
ander type baksteen of een ander metselverband, omdat de mortel geen
typisch en dus waardevol kenmerk van de pouponnire is.
Daarentegen weerspiegelt de geel-oranje gevel met rode stenen als
decoratief element het prestige van het gebouw, zoals uitgelegd in
hoofdstuk 217 en zou een derde gevelsteen in een andere kleur dit verstoren.
Ook de toepassing van de metselwerkverbanden in verschillende stroken,
die het gebouw horizontaal benadrukken, is een kenmerkend element van

9 ICOMOS, International charter for the conservation and restoration of monuments and
sites (The Venice Charter), 2nd International congress of architects and technicians of historic
monuments, Venice, 1964

13 ICOMOS, 2003 (Artikel 3.14 & Artikel 3.15)

10 ICOMOS, 1964 (Artikel 7)

15 Zie 2.3 Materiaalgebruik, p. 74 en 2.4 Constructie, p. 84.

11 ICOMOS, 2003 (Artikel 3.12)

16 ICOMOS, 1964 (Artikel 12)

12 ICOMOS, 2003 (Artikel 1.3)

17 Zie 2.3.1 Gevels, p. 74.

14 ICOMOS, 1964 (Artikel 11)

119

de pouponnire en zou doorbroken worden bij gebruik van een ander


metselverband.

5.2. SWOT-analyse van de site in functie van de


herbestemming

Een belangrijk aspect bij de restauratie van gebouwen, is dat restauratie


ophoudt, daar waar het vermoedelijke herstellingen betreft en de hypothese
begint.18 Concreet houdt dit voor de pouponnire in dat de oostgevel en de
oostzijde van de binnenkoer niet kunnen gerestaureerd worden, omdat de
oorspronkelijke toestand niet gekend is.
Indien mogelijk moeten genomen maatregelen bovendien reversibel zijn, zodat
ze kunnen verwijderd worden of vervangen, wanneer uit later onderzoek
blijkt dat andere interventies beter geschikt zijn. Wanneer ingrepen niet
reversibel zijn, mogen ze in geen geval toekomstige interventies limiteren.19
Dit is ook van toepassing op de pouponnire: het feit dat momenteel, door
het gebrek aan originele plannen en aanzichten, niet achterhaald kan
worden hoe beide oostelijke gevels er uit zagen, sluit niet uit dat hier in de
toekomst misschien wel uitspraken over gedaan kunnen worden, wanneer vb.
nieuw archiefmateriaal gevonden wordt. In dat geval moet het mogelijk zijn
de interventies aan deze gevels aan te passen.

5.2.1. Sterktes
De pouponnire heeft een grote uitzonderlijkheidswaarde: het is een unieke
getuige van de organisatie van onderwijs in het onbezette gebied. Bovendien
is het niet alleen een van de weinige overgebleven bakstenen gebouwen die
tijdens WO I in het vrije Belgi werden opgericht, maar ook het enige dat
geen militaire maar een burgerlijke functie had.
De ligging en bereikbaarheid van de site is een tweede sterkte en ook
een van de redenen waarom juist daar een school werd opgericht: er was
in die tijd immers een verbinding met de trein, het kanaal en de rijksweg.
Het merendeel van deze transportmogelijkheden is verdwenen, maar de
nabijheid van de steenweg Veurne-Ieper zorgt nog steeds voor een goede
bereikbaarheid. Daarnaast ligt ook het centrum van het dorp Beauvoorde
vlakbij en is de site gelegen in een zeer rustige omgeving.

5.2.2. Zwaktes
De authenticiteit van de functie en de context zijn bij de School van de
Koningin moeilijker te beoordelen, aangezien het gebouw zijn oorspronkelijke
functie niet meer uitoefent en zijn originele context verdwenen is.
Wat betreft de context, gaat - wanneer de traditionele context niet meer
bestaat (zoals bij de pouponnire het geval is) - de voorkeur uit naar behoud
van een overeenkomstige schaal van de naaste omgeving.20
Het Charter van Veneti schrijft daarnaast voor dat een sociaal nuttige functie
de voorkeur heeft bij een herbestemming, in zoverre hiervoor de indeling
van een gebouw niet moet aangepast worden.21 In het volgende onderdeel
van dit hoofdstuk worden een aantal mogeljke functies voorgesteld, waarbij
ook aandacht gaat naar functies die een sociaal nut kunnen hebben.
18 ICOMOS, 1964 (Artikel 9)
19 ICOMOS, 2003 (Artikel 3.9)
20 ICOMOS, 1964 (Artikel 6)
21 ICOMOS, 1964 (Artikel 5)

120

Omdat het gebouw al sinds 1995 leegstaat, is het sterk verwaarloosd


en daardoor niet meer aantrekkelijk. Bovendien gaat het om eenvoudig
erfgoed, zeker in zijn huidige staat. Het gebouw is door alle verbouwingen
immers zodanig aangepast dat het een van de vele boerderijen lijkt en dus
geen aantrekkingskracht op toeristen uitoefent.
Er is quasi geen maatschappelijk referentiekader: de betekenis en historiek
van het gebouw maken geen deel uit van het collectief geheugen, omdat
de gebeurtenissen die het gebouw haar belang verlenen te lang geleden
gebeurd zijn.22
Tot slot is het feit dat enkel de pouponnire overblijft een laatste zwakte. De
oorspronkelijke context is verdwenen, wat het moeilijker maakt om zich in het
gebouw en zijn geschiedenis in te leven.
22 Het gaat hier dan niet over de herinnering aan Wereldoorlog I in het algemeen, maar
over het onderwijs en de opvang van kinderen tijdens en na deze oorlog.

5.2.3. Kansen

5.2.4. Bedreigingen

De UNESCO-erkenning en de herdenking van 100 jaar Eerste Wereldoorlog


bieden extra kansen om de kennis van het oorlogsgebeuren uit te breiden.
De site van de School van de Koningin biedt de kans om dieper in te
gaan op een aantal themas: de organisatie van het onderwijs tijdens en na
de oorlog (in Belgi en in het buitenland) en het logistieke gebeuren in het
onbezette deel van Belgi (oprichting van militaire hospitalen, keukens).

Om het gebouw volledig te kunnen restaureren en aanpassen naar een


nieuwe functie (met eventuele uitbreidingen op de site), is een omvangrijke
financile investering absoluut nodig.

De site biedt daarnaast een aantal mogelijkheden om het toerisme in de


regio te versterken, waarbij op verschillende vlakken kan samengewerkt
worden: enerzijds binnen het dorp Beauvoorde, dat met de School van
de Koningin en het kasteel twee troeven in handen heeft. Anderzijds kan
specifiek op het oorlogsaspect ingegaan worden, waarbij de pouponnire
deel kan uitmaken van wandel- en fietsroutes.
Mogelijkheden hierbij zijn vb. een route langs de verschillende gedenkstenen,
waarbij men ervoor kan opteren in de buurt van de naamstenen infoborden te
voorzien met uitleg over de verschillende relicten.23 Een andere mogelijkheid
is een route te maken langs (voormalige) oorlogssites in de omgeving van
Beauvoorde met de pouponnire, het oude station Elzentap en de plaats
waar het veldhospitaal was gelegen als grootste blikvangers.
Naast een toeristische functie is er ook de kans om terug te grijpen naar
de oorspronkelijke functie, namelijk zorg voor kinderen (in nood). Zon
herbestemming kan het gebouw niet in alleen in zijn oorspronkelijke staat,
maar ook volgens het oorspronkelijke gedachtegoed herstellen. Beide
functies (een toeristische en een zorgende) hoeven elkaar niet uit te sluiten.
Tot slot biedt de site ruimtelijk veel kansen, zowel omwille van het omringende
landschap als wat betreft nieuwe ontwikkelingen op de site.

5.3. Analyse van mogelijke herbestemmingen


Uit bovenstaande SWOT-analyse wordt al de mogelijkheid aangehaald om
toerisme en/of kinderzorg een hoofdrol te geven in de herbestemming.
Dit leidt uiteraard tot een heel arsenaal aan mogelijke functies en omdat
het te ver zou leiden om elke functie te ontleden, worden een aantal
categorien voorgesteld. Per categorie wordt een SWOT-analyse gemaakt,
aanvullend op de bovenstaande algemene analyse. Waar nodig wordt een
niet-exhaustieve lijst van mogelijke functies toegevoegd.
Eerst en vooral is er de herbestemming waarbij het gebouw opnieuw ingezet
wordt voor kinder- of jongerenzorg. De volgende twee categorien zijn
eerder gericht op toerisme, met enerzijds de ontwikkeling van een museum
en anderzijds een herbestemming tot vakantieverblijf. De keuze hiervoor is
een gevolg van de herdenking van 100 jaar WO I, waardoor het toerisme
in de streek sterk zal toenemen.
Tot slot wordt als vierde categorie de herbestemming tot privwoning
besproken, aangezien dit de functie is die het gebouw in realiteit zal krijgen.

5.3.1. Kinder- of jeugdzorg


Hieronder kunnen een aantal functies verstaan worden, gaande van een
verblijf op korte termijn (crche, dagverblijf voor gehandicapte kinderen) tot
een instelling waar kinderen of jongeren langere tijd verblijven (sanatorium
voor kinderen / jongeren met gezondheidsproblemen, psychiatrische
jeugdinstelling, gemeenschapsinstelling voor jeugdzorg).

5.3.1.1. Sterktes
23 Aangezien de stenen juist op die plaatsen neergezet zijn, waar weinig of niets meer
overgebleven is dat herinnert aan gebeurtenissen of gebouwen uit de oorlog, is het zeker
nuttig een informatieve aanvulling op de stenen te voorzien.

Door in te zetten op zorg voor kinderen en/of jongeren (in nood), wordt een
sterke link gelegd met de oorspronkelijke functie van de pouponnire. Zeker
121

bij de keuze voor een crche wordt de functie zelfs letterlijk overgenomen.
Dit soort functie zorgt niet voor een afhankelijkheid van de vierjarige
herdenking van 2014 tot 2018.

moet dan ook rekening mee worden gehouden, net zoals het Charter van
Veneti voorschrijft.

5.3.2. Museum / documentatiecentrum (toerisme)


5.3.1.2. Zwaktes

5.3.2.1. Sterktes

Deze invulling laat geen volledige publieke ontsluiting van het gebouw toe.
Afhankelijk van de geslotenheid, kan er wel een mogelijkheid gecreerd
worden om het gebouw op zon- en feestdagen of op een aantal specifieke
dagen (vb. 11 november en Open Monumentendag) toch open te stellen.

Deze functie laat toe het gebouw volledig te ontsluiten voor het publiek
en zijn oorspronkelijke functie en context te belichten door middel van het
gevonden archiefmateriaal.

5.3.1.3. Kansen
Ook wanneer een bezoek aan het gebouw zelf niet mogelijk is, neemt dit niet
weg dat een deel van de site voor toeristen kan opengesteld worden. De
plaats waar vroeger de kerk stond (Fig. 1.14) ligt immers vlakbij de straat,
zodat men de footprint kan weergeven (vb. door het terrein plaatselijk te
verhogen). Binnen deze footprint, die vlakbij de naamsteen komt te liggen,
kan dan een informatiebord geplaatst worden. Indien mogelijk kan ook het
zicht op de pouponnire vanaf de straat gevrijwaard worden.
Een tweede kans ligt in de ontwikkeling van de site: bij de grotere functies
(lang verblijf) zal het gebouw zelf immers onvoldoende zijn, zodat nieuwe
gebouwen voorzien moeten worden. Dit biedt de gelegenheid de oude
context te herwaarderen met een moderne interpretatie van de inplanting24
en/of het materiaalgebruik.

5.3.1.4. Bedreigingen
Bij de uitbreiding moet er over gewaakt worden de landschappelijke eenheid
niet te verstoren. Zowel in de vroegere als in de huidige situatie komen immers
voornamelijk gebouwen voor met maximaal n verdieping, waardoor de
twee dorpskerken tot een verre afstand duidelijk waarneembaar zijn. Hier
24 De site is vandaag weliswaar kleiner dan ze vroeger was, waardoor vb. de footprint
van de barakken buiten de site valt. Desondanks kan een interpretatie gemaakt worden van
de inplanting door te kijken naar de onderlinge schikking van de gebouwen.

122

5.3.2.2. Zwaktes
De vraag stelt zich of een museum op die plaats genoeg bezoekers kan
trekken, zeker gezien de concurrentie van het Ieperse In Flanders Fields
museum.

5.3.2.3. Kansen
De link met de oorspronkelijke functie kan versterkt worden door het museum
specifiek op kinderen te richten: door de collectie op een interactieve en
eenvoudige manier voor te stellen, kunnen kinderen zo bijleren over de
oorlog en de leefwijze van hun (over)grootouders, toen ze hun leeftijd
hadden. Dit onderscheid tegenover andere - op volwassenen gerichte
- oorlogsmusea biedt de pouponnire ook de kans een sterke positie op
te bouwen. Het nieuwe museum is dan immers geen concurrent, maar een
partner, zodat collecties uitgewisseld kunnen worden om ook tijdelijke,
kleinere tentoonstellingen te voorzien. Dit kan eveneens gebeuren door
samenwerking met andere erfgoedinitiatieven in de buurt.
Een tweede mogelijkheid - die gecombineerd kan worden met het museum is ontwikkeling van een documentatiecentrum. In de archieven25 is immers nog
veel waardevol materiaal over de school bewaard. Er bestaan verschillende
verslagen over de lessen: een dagindeling, de inhoud van de lessen en de
vorderingen van de kinderen. Daarnaast zijn er ook inspectieverslagen over
de hygine, waarin ingegaan wordt op epidemien in de school en hoe men
25 Meer specifiek gaat het hier over het Archief van het Koninklijk Paleis waar de meeste
informatie bewaard gebleven is.

er mee omging (vb. het in quarantaine plaatsen van een afdeling of het
apart plaatsen van nieuwe kinderen gedurende de eerste dagen). Deze
verslagen bevatten eveneens diagrammen met ondermeer de groei van de
kinderen, waarin hun lengte en gewicht in functie van hun leeftijd worden
uitgezet. Een fichebak met fiches sanitaires van elk kind vervolledigt dit
materiaal.
Voor geschiedkundig onderzoek naar de manier van lesgeven of de
geneeskunde voor kinderen tijdens de oorlog kan dit een belangrijke bron
van informatie vormen en een documentatiecentrum zou hierin een rol kunnen
spelen.

5.3.2.4. Bedreigingen
Zolang de herdenking van 100 jaar WO I duurt, zal er voldoende
interesse in het museum zijn. Daarna stelt zich echter de vraag of het dorp
Beauvoorde voldoende aantrekkingskracht heeft om een eigen museum te
kunnen openhouden.

5.3.3. Vakantieverblijf (toerisme)


Dit kan op verschillende manieren ingevuld worden: als jeugdherberg, bed
& breakfast of hotel.

5.3.3.1. Sterktes
Deze functie speelt rechtstreeks in op de toename van toerisme die de
Westhoek te wachten staat.

5.3.3.2. Zwaktes
Er is geen of slechts een heel zwakke link met de oorspronkelijke functie.

5.3.3.3. Kansen
De mogelijkheid bestaat om in een deel van het gebouw een kleine
tentoonstelling te voorzien over de site.
Door zijn ligging kan men hier de mogelijkheid aanbieden om te overnachten

in een oorlogsmonument en gedurende de dag ook andere oorlogsrelicten


te bezoeken (die op vrij korte afstand liggen). Met een degelijke promotie
kan deze combinatie heel wat bezoekers aantrekken.

5.3.3.4. Bedreigingen
Net zoals bij de museumfunctie stelt zich de vraag of het vakantieverblijf
kan overleven, ook na de vierjarige herdenkingsperiode. Een jeugdherberg
heeft hier misschien nog de meeste kansen, aangezien jaarlijks grote
groepen Britse jongeren de Westhoek bezoeken.

5.3.4. Privwoning
5.3.4.1. Sterktes
De huidige plannen om van het gebouw een eengezinswoning te maken,
hebben als voordeel dat de volledige financiering door een privpersoon
kan opgenomen worden en dat dus niet moet gewacht worden op
overheidsinitiatieven.

5.3.4.2. Zwaktes
Deze functie legt noch een link met de oorspronkelijke functie, noch met het
toerisme in de Westhoek.

5.3.4.3. Kansen
Gezien de grootte van het gebouw bestaat de mogelijkheid dat de
eigenaar in een deel ervan een kleine tentoonstelling rond het gebouw en
zijn context voorziet. Wanneer dit los van de woning kan georganiseerd
worden (vb. tentoonstelling in Vleugel III, woning in de andere vleugels), kan
de expositie opengesteld worden, zonder dat de eigenaar zich hier zelf
mee moet bezighouden.
Indien tentoonstelling en woning een geheel vormen, is dit natuurlijk moeilijker
te realiseren, maar dan kan ervoor geopteerd worden het gebouw op een
aantal specifieke dagen open te stellen.
123

0.3.4.4. Bedreigingen

5.5. Richtlijnen voor onderhoud en herstel

De grootste bedreiging die met een privfunctie gepaard gaat, is dat deze
te ingrijpende aanpassingen aan het gebouw vergt. Zo zal de indeling van
de ruimtes aan de persoonlijke smaak van de eigenaar aangepast worden,
wat het risico inhoudt dat bestaande muren zullen verdwijnen en nieuwe op
andere plaatsen toegevoegd. Hier is een rol weggelegd voor het Agentschap
R-O Vlaanderen - Team Onroerend Erfgoed, die in samenspraak met de
eigenaar de beste keuzes moet maken.

Wat ook de nieuwe bestemming van het gebouw wordt, een restauratie is in
ieder geval nodig. Daarom worden hier een aantal voorstellen gedaan om
het gebouw te onderhouden en de schade, zoals besproken in Hoofdstuk 3,
te herstellen.

Zo zijn er plannen om de westgevel open te breken om meer zonlicht binnen


te halen in het gebouw. Door hier een grote glazen wand van te maken,
gaat echter de oorspronkelijke indeling, die in deze gevel nog vrij sterk
aanwezig is, verloren.

Aangezien de (weliswaar weinige) scheuren in het gebouw mogelijk een


probleem kunnen vormen voor de stabiliteit, is een herstel hiervan een van
de voornaamste interventies aan het metselwerk.
De gescheurde stenen en voegen dienen vervangen te worden, maar om de
oorzaak van het probleem aan te pakken, moet een oplossing gevonden
worden voor de betonnen lateien. Momenteel veroorzaken deze nog maar
op n plaats een scheur, maar de kans is groot dat dit zich nog op andere
plaatsen gaat voordoen.

5.4. Herbestemming tot jeugdinstelling


Het ontwerpvoorstel dat in het portfolio wordt uitgewerkt is een
herbestemming tot een gesloten jeugdinstelling.

5.5.1.1. Scheuren27

De keuze hiervoor is in de eerste plaats gebaseerd op de mogelijkheid om


het gebouw weer een zorgende taak te geven en zo een sterke link te
leggen naar zijn oorspronkelijke functie en de reden van zijn bestaan.
Het uitgebreide eisenpakket (wonen, onderwijs, sport en administratie)
vraagt daarenboven om een aantal uitbreidingen op de site, waardoor een
terugkoppeling naar de oorspronkelijke context kan gemaakt worden.

Indien mogelijk moet bij dit soort constructies eigenlijk een voeg voorzien
worden, maar omdat het streefdoel een herstel van de oorspronkelijke
toestand is, zullen deze lateien mogelijk verwijderd worden. In dat geval kan
de voorkeursoplossing gekozen worden, namelijk lateien in voorgespannen
baksteen.

Deze functie heeft als grootste nadeel dat het gebouw niet voor het grote
publiek ontsloten kan worden; echter kan dit deels opgevangen worden
door de voorstellen die in de SWOT-analyse26 al kort worden besproken.

Om de groene, zwarte en witte neerslag van de bakstenen te kunnen


verwijderen moeten de stenen gereinigd worden. Hiervoor bestaan
verschillende methodes, afhankelijk van het materiaal en de aard van
de vervuiling of verwering. De meest gebruikelijke technieken zijn onder
te verdelen in methodes die gebruik maken van water, mechanische

Voor het uiteindelijke ontwerpvoorstel en een uitgebreid antwoord op hoe


met bovenstaande uitdagingen en problemen is omgegaan, verwijs ik naar
het bijgevoegde portfolio.
26 Zie 5.3.1 Kinder- of jeugdzorg, p. 121.

124

5.5.1. Metselwerk

5.5.1.2. Neerslag28

27 Belgische Baksteenfederatie, Handboek baksteenmetselwerk, 2008


28 DE NAEYER, A. e.a., Handboek Onderhoud, Renovatie, Restauratie (Aflevering 2),
Kluwer Editorial, Mechelen, 1999; WTCB, Gids voor de restauratie van metselwerk Deel 3:
Gevelreiniging, 2004

of chemische systemen, al wordt deze laatste categorie slechts zelden


toegepast bij baksteenmetselwerk.
Om zo weinig mogelijk materiaal en zoveel mogelijk vervuiling te verwijderen
kan het soms aangewezen zijn om meerdere technieken te gebruiken voor
de verschillende geveldelen (zo heeft vb. de zuidzijde van de binnenkoer te
kampen met veel grotere verweringsproblemen dan de oostzijde). Dit kan
getest en verfijnd worden door middel van een proefreiniging.
De baksteensoort die voor de pouponnire gebruikt is, is een eerder ruwe
steen. Hiervoor is een mechanische straling met fijne granulaten de beste
oplossing bij zware vervuiling. De keuze van het granulaat (vb. gebroken
glas of kwartszand) wordt gebaseerd op een vooronderzoek: zo moet de
hardheid van het straalmiddel groter zijn dan die van het materiaal dat
moet verwijderd worden en moet opgelet worden met de kleur van het
stralingsmiddel, zodat geen vlekken gevormd worden.

Fasen van de manuele plaatsing van een dichtingsmembraan [5.1]


Uitvoering van het proced Schner-Turm [5.2]

Wanneer het slechts om een onderhoud gaat, kan gekozen worden voor een
reiniging met verzadigde stoom. Deze methode is immers beter geschikt voor
oppervlakkige vervuiling, aangezien diep en sterk hechtend vuil niet wordt
verwijderd. Een groot voordeel van deze methode is dat ze het patina van
de gevelmaterialen behoudt.
Bovenstaande methodes zijn weliswaar een goede oplossing om de neerslag
op de stenen te verwijderen, maar daarnaast is het ook zeer belangrijk de
oorzaak van het probleem aanpakken, namelijk het opstijgend grondvocht.
Het blokkeren van opstijgend vocht kan op verschillende manieren gebeuren,
maar steeds boven het niveau van de grond die in rechtstreeks contact met
het metselwerk staat en boven het niveau van de afgewerkte binnenvloer.

Schikking van de boorgaten en injectie van de producten [5.3]

Een eerste manier is de plaatsing van een waterdicht materiaal, waarbij


de werkwijze afhankelijk is van het gekozen vochtscherm. Wanneer men
kiest voor een soepele folie (Fig. 5.1) wordt over de gehele dikte van de
muur een horizontale sleuf uitgekapt, waarin de folie geplaatst wordt.
De sleuf wordt gedicht met mortel en bakstenen, waarna kan begonnen
125

worden aan de volgende strook. Bij een andere methode, het zogenaamde
proced Schner-Turm (Fig. 5.2), worden roestvrije metalen golfplaten in
een horizontale voeg geperst.
Hoewel deze systemen een goede duurzaamheid hebben, kunnen ze grote
esthetische schade veroorzaken. Bovendien geldt dat hoe dikker de muren,
hoe minder geschikt deze methode is. Aangezien de muren van de pouponnire
vrij dik zijn en de gevels een van de meest waardevolle aspecten van het
gebouw zijn, wordt beter geopteerd voor een minder ingrijpende methode.
Een voorbeeld hiervan is de injectie van vochtwerende producten, die best
zo dicht mogelijk boven het niveau van de grond wordt uitgevoerd. Baksteen
heeft, net zoals alle steenachtige materialen, een hoge oppervlakte-energie,
wat betekent dat het watermoleculen aantrekt en vocht opneemt door
capillaire zuiging. De genjecteerde vochtwerende producten verlagen deze
oppervlakte-energie en maken het materiaal daardoor waterafstotend.
Om dit uit te voeren moeten in een voeg evenwijdig met de grond gaten
geboord worden (Fig. 5.3), waarin het product onder druk wordt genjecteerd.

5.5.1.3. Begroeiing29
De vegetatie op de pouponnire bestaat uit mossen en klimplanten. Hoewel
dunne moslagen op zich geen bedreiging vormen voor het metselwerk,
kunnen ze wel dikker worden. Omdat het mos water vasthoudt en opdroging
belet, veroorzaakt het een snellere verwering van de baksteen.
Mossen kunnen verwijderd worden door de muur stevig te borstelen, echter
wanneer dit te vaak gebeurt, kan de muur sneller afslijten. Daarom kan
ook gekozen worden voor stomen, zeker wanneer het gaat om grote
muuroppervlakken.
De klimplanten kunnen wel grotere schade veroorzaken, zeker wanneer de
onderliggende structuur al enige problemen vertoont. Zo kunnen bestaande
scheuren en barsten groter worden door de groei van wortels, waardoor er
29 Monumentenwacht Vlaanderen, Vegetatie op en rond gebouwen, 2004

126

meer water kan indringen. Aangezien klimplanten meestal kleine hechtwortels


of -voetjes hebben, kunnen ze normaalgezien gewoon uitgetrokken worden.
Kan hiermee niet de gehele vegetatie verwijderd worden, dan kan een
nabehandeling met bladgroenverdelgers aangewezen zijn.

5.5.1.4. Ontbrekende, loszittende of afbrokkelende stenen30


Op plaatsen waar de bakstenen ontbreken of te sterk afbrokkelen,
moeten nieuwe bakstenen geplaatst worden. Men kan hierbij kiezen voor
recuperatiemateriaal, al is dit in de pouponnire niet echt voorhanden. Een
mogelijkheid zijn de bakstenen van de zuidoostelijke stal (Fig. 1.29), die
dezelfde kleurtinten vertonen en bij afbraak van de stal toch verloren gaan.
Wanneer hiervoor gekozen wordt, is het wel belangrijk het zoutgehalte van
de stenen te controleren. Zoals vermeld kunnen bakstenen uit oude stallen
immers nitraten bevatten en wanneer deze concentratie te hoog is, geeft dit
een te hoog risico op het ontstaan van een neerslag op de steen.
Gezien de kosten die met deze controle gepaard gaan, is het bij de
pouponnire aangewezen direct te kiezen voor nieuwe stenen. Dit soort
stenen is immers niet uitzonderlijk en vraagt dus geen extra kosten om ze te
vervaardigen.
Bij de plaatsing van deze nieuwe stenen zal ook opnieuw moeten gevoegd
worden, waarbij men kan kiezen voor een imitatie van het oorspronkelijke
voegsel of gebruik van een nieuwe mortelsamenstelling.

5.5.2. Schrijnwerk31
Gezien de vergevorderde problemen bij het originele houten schrijnwerk is
het bijna onmogelijk dit nog te herstellen. Er kan overwogen worden om de
delen die nog in goede staat verkeren te behouden en de rest te vervangen
door houten inzetstukken of door een uit epoxyharsmortel vervaardigde
prothese. Nadeel van deze laatste is wel de beperktere weerstand tegen
30 WTCB, Gids voor de restauratie van metselwerk Deel 4: Restauratie van gevelmaterialen,
2006
31 Monumentenwacht Vlaanderen, Biologische aantastingen in hout, 2005; Monumentenwacht
Vlaanderen, Onderhoud van houten buitenschrijnwerk, 2004

hitte.
Hoewel deze oplossing aansluit bij het streefdoel om de oorspronkelijke
materialen zoveel mogelijk te bewaren, dient de vraag te worden gesteld
of dit hier wel de beste oplossing is. Het gaat weliswaar om uitzonderlijk
schrijnwerk, aangezien afgeweken wordt van de opbouw van het traditionele
kruisvenster, maar het is misschien beter het gehele raam met nieuwe
materialen, maar volgens de oude technieken te reconstrueren en zo ook de
stap te zetten naar dubbele beglazing.
Eens vervangen of hersteld is het belangrijk het buitenschrijnwerk steeds zo
zuiver mogelijk te houden, omdat vuil en stof vocht aantrekken en zo het
vochtgehalte en de kans op zwamvorming vergroten. Inwendige condensatie
kan dan weer vermeden worden door het schrijnwerk aan de binnenzijde
minder dampdoorlatend te maken dan aan de buitenzijde (vb. door een
extra afwerkingslaag).

5.5.3. Houten dakstructuur32


Zoals vermeld in hoofdstuk 333 treden een aantal problemen op bij de houten
spanten: aantasting door houtworm, houtrot en n geval van vervorming
van het spant.
Om een vervormde balk, zoals deze in de garage (Fig. 3.34), te versterken,
is de toevoeging van een externe of een parallelle structuur de meest
eenvoudige oplossing.34
Wat betreft de aantasting door houtworm zijn aanvullende tests nodig
bovenop de visuele en auditieve controle om te kunnen bepalen of het
probleem nog behandelbaar is of reeds zo ver gevorderd dat structureel
moet ingegrepen worden. Voor grondiger onderzoek kan gebruik gemaakt
worden van een diagrafieboring, waarbij een aantal parameters gemeten
32 WOUTERS, I., Cursus Technieken voor renovatie en reconversie 4. Evolutie en herstel hout,
Vrije Universiteit Brussel, Brussel, 2010

worden. Hierdoor kan de boorweerstand opgetekend worden, zodat kan


bepaald worden hoe diep de aantasting is.
Hierna kan overgegaan worden tot consolidering en/of versterking van het
hout. Een versterking kan gebeuren door middel van impregnatie van het
hout met verstevigende producten. Aangezien de hechting tussen het hout en
het injectieproduct (vb. epoxyhars met polyamineverharder) van een aantal
factoren afhankelijk is, zoals het vochtgehalte van het hout, de injectiedruk
en de ruwheid van het oppervlak, kan geen zeker resultaat gegarandeerd
worden.
De balken die aangetast zijn door houtrot, bevinden zich in een zodanige
staat van verval dat herstel niet meer mogelijk is. Ook bij de balken
waar extra onderzoek uitwijst dat de aantasting door houtworm zodanig
vergevorderd is dat een injectie onvoldoende soelaas biedt, moet gezocht
worden naar een vervanging van het hout.
Hier kan gentervenieerd worden met polymeerchemische protheses. Dit
houdt in dat een hulpstuk uit kunsthars aan het gezonde hout wordt bevestigd
door middel van wapeningsstaven. Deze techniek wordt vaak toegepast:
enerzijds bij knooppunten, die - net zoals in de pouponnire voorkomt (vb.
Fig. 3.32) - problemen kunnen hebben met een ophoping van water. In de
meeste gevallen is het houten knooppunt scharnierend en moet de wapening
van de prothese ook zo geplaatst worden (Fig. 5.4).
Anderzijds komt deze techniek ook voor bij de versteviging van balkkoppen,
voornamelijk dan bij opleggingen in metselwerk (Fig. 5.5).
Een andere methode om een balkkop te versterken bestaat erin het steunpunt
van de balk te verleggen van het aangetaste naar het gezonde deel (Fig.
5.6). Nadeel van deze techniek is dat de steunmuur een bijkomend moment
moet opnemen. Aangezien dit extra onderzoek vraagt, gaat de voorkeur
voor herstellingen in de pouponnire uit naar de eerste techniek.

33 Zie 3.2.3 Houten dakstructuur, p. 105.


34 De vroegere eigenaar heeft deze techniek ook gebruikt bij de spanten van Vleugel III,
ruimte III.0.2 (Fig. 2.49), door de toevoeging van een tweede structuur aan het originele spant.

127

5.6. Synthese

Versterking van een knooppunt met polymeerchemische herstelling [5.4]


Versterking van de balkkop met polymeerchemische herstelling [5.5]

Versterking van de balkkop zonder polymeerchemische herstelling [5.6]

128

In dit hoofdstuk is een blik geworpen op de toekomst van de pouponnire,


met als basis het heden en het verleden.
Er wordt een instrumentarium aangereikt voor de instandhouding, dat zich
baseert op twee charters van ICOMOS, het Charter van Veneti en het
Charter van Victoria Falls. Hierbij wordt uitgegaan van een herstel van de
oorspronkelijke toestand, met als belangrijkste doelstellingen het behoud
van de authenticiteit van het gebouw, de reversibiliteit van de ingrepen en
- afhankelijk van de invulling - een terugkoppeling naar de oorspronkelijke
context.
De SWOT-analyse van de site brengt aan het licht dat de sterktes de
uitzonderlijkheidswaarde en de ligging van het gebouw zijn. De grootste
zwaktes zijn de invloed van de verwaarlozing en verbouwingen, het gebrek
aan een maatschappelijk referentiekader en het feit dat het gebouw zijn
originele context kwijt is.
De voornaamste kansen liggen enerzijds bij de UNESCO-erkenning en
daarop aansluitend het toerisme in de Westhoek en anderzijds in een
mogelijk herstel van de filosofie van het gebouw door terug te grijpen naar
zijn eerste functie. Een bedreiging ligt in de financiering van de volledige
restauratie en de hier eventueel bijhorende uitbreidingen.
Op basis van deze analyse zijn een aantal mogelijke reconversies besproken.
Een herbestemming rond kinder- of jeugdzorg, maakt een sterke link met de
oorspronkelijke functie en biedt door uitbreiding een mogelijkheid om de
oude context te herwaarderen.
Anderzijds kan, door het gebouw een museumfunctie te geven, zowel
ingespeeld worden op de vraag om de functie af te stemmen op kinderen
en jongeren, als op het toenemende toerisme. Bovendien heeft deze functie
het grote voordeel dat het gebouw zeker ontsloten wordt naar het grote
publiek toe.
Een herbestemming als vakantieverblijf biedt vooral toeristische
mogelijkheden en biedt ook de kans een (weliswaar minimale) museumfunctie
te ontwikkelen.

CONCLUSIE

In deze meesterproef is getracht de kwaliteiten van de School van


de Koningin aan te tonen, een scholensite uit Wereldoorlog I. Naar
aanleiding van de herdenking van 100 jaar WO I werd een inventaris
opgesteld van het oorlogskundig erfgoed, wat leidde tot een voorlopige
beschermingsprocedure voor de pouponnire, het enige overgebleven
gebouw van de School van de Koningin.
Om een geslaagde renovatie te kunnen uitvoeren, is een grondige kennis
van de achtergrond van het gebouw nodig en dit op historisch, esthetisch,
functioneel en sociaal vlak. Daarom vangt deze meesterproef aan met een
uitgebreid historisch luik, waarin de vroegere site wordt gereconstrueerd op
basis van historische fotos en archiefmateriaal. Hieruit blijkt hoe opmerkelijk
de site was, enerzijds doordat ze op organisatorisch en constructief vlak
sterk aansloot bij het militair model, anderzijds omdat ze zich duidelijk van
dat model onderscheidde door de aandacht voor het esthetische aspect van
zowel de barakken als de pouponnire.
Verder in de meesterproef wordt dieper ingegaan op de pouponnire
zelf, waarbij grote aandacht gaat naar het metselwerk, een van de
onderscheidende elementen van het gebouw. Ook andere aspecten, zoals
ondermeer de vloerbekleding en de dakstructuur, worden in beschouwing
genomen om bij een latere renovatie de juiste beslissingen te kunnen nemen.
Ook de schade-opmeting in situ draagt hier toe bij en maakt de
verwaarloosde toestand van het gebouw duidelijk.
Op basis hiervan wordt een waardebepaling opgesteld, die aantoont dat
het gebouw vooral een grote historische en sociaal-culturele waarde heeft
en een uitzonderlijke getuige is van een bakstenen infrastructuur, opgericht
ten dienste van de bevolking.
Een integrale terugkeer naar de oorspronkelijke toestand is niet mogelijk,
aangezien niet alle informatie beschikbaar was om de originele toestand
te reconstrueren. Toch moet bij die delen van het gebouw, waar de
oorspronkelijke toestand wel gekend is de nadruk liggen op het herstel.
De vele aanpassingen die het gebouw ondergaan heeft, hebben immers
130

geen waardevolle bijdrage geleverd.


Het ontwerp geeft een mogelijke herbestemming (tot jeugdinstelling), waarbij
de nadruk ligt op het herstel van de oorspronkelijk toestand. Dit herstel speelt
zich af op twee vlakken: enerzijds de pouponnire zelf, maar anderzijds
ook op gebied van de context. Een volledig herstel van de oorspronkelijke
context is niet mogelijk (en ook niet zinvol), maar een herinterpretatie ervan,
kan wel bijdragen tot de huidige site.
De herbestemming van de School van de Koningin biedt vele mogelijkheden,
die tot dusver onbenut zijn. Dankzij de bescherming echter zal het gebouw
gerestaureerd worden en een nieuwe functie als woning krijgen. Ook al is dit
misschien niet de meest gepaste invulling voor het gebouw en de site, toch is
het dankzij deze nieuwe functie dat de School van de Koningin kan blijven
bestaan, wat zoals uit dit onderzoek duidelijk blijkt een meerwaarde is,
zowel voor de eigenaar, de gemeente als het oorlogserfgoed.

AFBEELDINGENLIJST
Inleiding
[0.1] Zwaartepunt van het RUP
Bron: VERBOVEN, H., Van trench map tot RUP (1914-2014), Interne infosessie: Erfgoed van de Groote Oorlog, Brussel, 04/12/2009
Hoofdstuk 1
[1.1] von Schlieffenplan - Bron: The Long, Long Trail (2010), Geraadpleegd op 19/06/2010, http://www.1914-1918.net
[1.2] Frontlijnen 1914-1918 - Bron: DHAENE, J.S. & GYSEL, A., 365 fotos 1914-1918, Uitgeverij Lannoo nv., Tielt, 2009, p.21
[1.3] Turnles onder leiding van een legeradjudant - Bron: AMEEUW, J., Beauvoorde tijdens de Eerste Wereldoorlog, De Beauvoordse Dorpsgazette, 21, nr. 2
(Redactie: S. Duron), 2003, p. 13
[1.4] Jongens in militaire kleding - Bron: Albert-Elisabeth Album 50, 05/09/1915
[1.5] Situering van de Westhoek en Veurne in West-Vlaanderen - Bron: Auteur, op basis van CAxent, Geraadpleegd op 02/03/2010,
http://everyoneweb.com/WA/DataFilesregiocaxent/Vlaanderen.jpg
[1.6] Spoorlijn Adinkerke-Poperinge - Bron: Auteur, op basis van Wiebevl (08/02/2009), Spoorlijn 76, Geraadpleegd op 26/06/2010,
http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/3/32/Spoorlijn76.png
[1.7] De dorpskernen van Wulveringem en Vinkem - Bron: Militaire stafkaart Sectie Furnes, 1890
[1.8] De dorpen Wulveringem en Vinkem - Bron: Auteur, op basis van DENDOOVEN, L., Dit is West-Vlaanderen - Derde deel, Sint-Andries Brugge, 1962
[1.9] Luchtfoto van Wulveringem - Bron: Auteur
[1.10] Luchtfoto van de site, gekeken vanaf het zuiden - Bron: Albert-Elisabeth, Ecole de Sa Majest la Reine Wulveringhem - Etat des lieux (Inspecteur Van
Hecke), 10/05/1919
[1.11] Luchtfoto van de site (afdeling Marie-Jos kerk pouponnire), gekeken vanaf het noorden - Bron: QUINTYN, E., Zele tijdens de Grote Oorlog,
Samburo, Zele, 1987
[1.12] Indeling van de site Afdeling Charles-Thodore - Bron: Auteur
[1.13] Indeling van de site Afdeling Marie-Jos - Bron: Auteur
[1.14] Indeling van de site Kerk (links) en directeurspaviljoen (rechts) - Bron: Auteur
[1.15] Indeling van de site Kinderkribbe - Bron: Auteur
[1.16] Hoeves waarrond de afdelingen Charles-Thodore (links) en Marie-Jos (rechts) werden opgebouwd - Bron: Auteur, op basis van Militaire stafkaart
Sectie Furnes, 1890
[1.17] De huidige (stippellijn) en de voormalige (streepjeslijn) site - Bron: Auteur
[1.18] Zicht op de noordgevel van de pouponnire - Bron: Albert-Elisabeth Album 92, 03/12/1921
[1.19] Zicht op de noord- en westgevel van de pouponnire - Bron: Albert-Elisabeth Album 92, 03/12/1921
[1.20] Directeurspaviljoen - Bron: Albert-Elisabeth Album 92, 03/12/1921
[1.21] Kerk - Bron: Collection Janine Binon, Guerre 14-18, Infirmires, Hpital de lOcan La Panne, coles de la Reine Elisabeth, online geraadpleegd op:
http://pallas.cegesoma.be/pls/opac/plsp.getplsdoc?rn=109900&lan=N&htdoc=general/opac_dsc.htm, 15/11/2010
[1.22] Speelzaal en konijnenren Charles-Thodore - Bron: Albert-Elisabeth Album 92, 03/12/1921
[1.23] Slaapzaal - Bron: Albert-Elisabeth Album 92, 03/12/1921
131

[1.24]
[1.25]
[1.26]
[1.27]
[1.28]
[1.29]
[1.30]

[1.31]
[1.32]
[1.33]
[1.34]
[1.35]
[1.36]
[1.37]
[1.38]
[1.39]
[1.40]
[1.41]
[1.42]
[1.43]
[1.44]
[1.45]
[1.46]
[1.47]
[1.48]
[1.49]
[1.50]
[1.51]
132

Zuidelijke gevel van de pouponnire (2010) - Bron: Auteur


Zicht op de noordelijke en westelijke gevel (2010) - Bron: Auteur
Dreef (2010) - Bron: Auteur
Loods (2010) - Bron: Auteur
Noordelijke stal (2010) - Bron: Auteur
Zuidoostelijke stal (2010) - Bron: Auteur
Houten paviljoenen van het hospitaal Cabour in Adinkerke met op de achtergrond het centrale bakstenen gebouw - Bron: Mdecins de la Grande
Guerre (2005), Photographies prises par le Pharmacien de 1e classe TONNEAU et tires dun album photos appartenant Patrick Bossaert Derache,
Geraadpleegd op 19/07/2010, http://www.1914-1918.be/photo.php?image=photos/service_sante_cabour/023_cabour.jpg
Situering van de hospitalen aan het front - Bron: EVRARD, E. e.a., Asklepios onder de wapens - 500 jaar militaire geneeskunde in Belgi,
Wetenschappelijke vereniging van de militaire Medische dienst, 1991
Hospitaal in Vinkem - Bron: AMEEUW, J., Beauvoorde tijdens de Eerste Wereldoorlog, De Beauvoordse Dorpsgazette, 21, nr. 3 (Redactie: S. Duron), 2003,
p. 15-18 en AMEEUW, J., Beauvoorde tijdens de Eerste Wereldoorlog, De Beauvoordse Dorpsgazette, 22, nr. 2 (Redactie: S. Duron), 2004, p. 28-29
Knuppelpaden tussen de barakken - Bron: Albert-Elisabeth Album 50, 05/09/1915
Schematische voorstelling van de site - Bron: Auteur
Voorlopig inplantingsplan voor de afdeling Marie-Jos, dd. 28 juli 1915 - Bron: Albert-Elisabeth nr. 759, Installations hospitalires de la Ferme
Veramme
Voorlopig inplantingsplan voor de afdeling Marie-Jos, datum onbekend - Bron: Albert-Elisabeth nr. 759, Installations hospitalires de la Ferme
Veramme
De afdeling Marie-Jos met vermoedelijke invulling van de functies - Bron: Albert-Elisabeth Album 92, 03/12/1921 en Auteur
Ingang van de afdeling Marie-Jos - Bron: QUINTYN, E., Zele tijdens de Grote Oorlog, Samburo, Zele, 1987
Hypothetische reconstructie van een slaapzaal - Bron: Auteur, op basis van Albert-Elisabeth nr. 759, Installations hospitalires de la Ferme Veramme en
Albert-Elisabeth, Ecole de Sa Majest la Reine Wulveringhem - Etat des lieux (Inspecteur Van Hecke), 10/05/1919
De afdeling Charles-Thodore met vermoedelijke invulling van de functies - Bron: Albert-Elisabeth Album 92, 03/12/1921 en Auteur
Ingang van de afdeling Charles-Thodore - Bron: AMEEUW, J., Beauvoorde tijdens de Eerste Wereldoorlog, De Beauvoordse Dorpsgazette, 21, nr. 1
(Redactie: S. Duron), 2003, p. 23-25
Speelzaal - Bron: QUINTYN, E., Zele tijdens de Grote Oorlog, Samburo, Zele, 1987
Structuur van de barak - Bron: Auteur
Barakken van het type Fortem - Bron: VERMEIREN, E. e.a., Archiefonderzoek en handleiding: Omgaan met barakken, Vlaams Instituut voor het Onroerend
Erfgoed, Brussel, 2008
Refter School van de Koningin te Wulveringem - Bron: Albert-Elisabeth Album 92, 03/12/1921
Kapel Beveren-aan-de-IJzer - Bron: EVRARD, E. e.a., Asklepios onder de wapens - 500 jaar militaire geneeskunde in Belgi, Wetenschappelijke vereniging
van de militaire Medische dienst, 1991
Houten paviljoen van het hospitaal in Beveren-aan-de-IJzer - Bron: JANSSENS, P., Belgische veldhospitalen tijdens de Eerste Wereldoorlog, Brussel
(Algemeen Rijksarchief - Studies over de Eerste Wereldoorlog 1), 2001
Paviljoenen van het hospitaal in Adinkerke - Bron: Jozef Ameeuw
Portieken van de barak (links: uiterste rechts: interne) - Bron: Auteur
Verticale beplanking van de barak en ophoging op sokkels - Bron: Albert-Elisabeth Album 92, 03/12/1921
Refter School van de Koningin te Wulveringem - Bron: Albert-Elisabeth Album 92, 03/12/1921

[1.52]
[1.53]
[1.54]
[1.55]
[1.56]
[1.57]
[1.58]
[1.59]
[1.60]
[1.61]
[1.62]
[1.63]
[1.64]

Basis van de kerk uit baksteen - Bron: Albert-Elisabeth Album 50, 05/09/1915
Opbouw van de kerktoren - Bron: Albert-Elisabeth Album 50, 05/09/1915
Structuur van de toren met afgewerkte spits - Bron: Albert-Elisabeth Album 50, 05/09/1915
Aanbouw aan de kerk - Bron: Wulveringem nr. 16095, Ecole de la Reine. La chapelle, 08/08/1917
Slaapzalen van de afdeling Marie-Jos, gelegen langs de ingangsweg - Bron: CHATELLE, A., Leffort belge en France pendant la guerre (1914 -1918),
Parijs, 1934
Geschilderde draagstructuur - Bron: Albert-Elisabeth Album 92, 03/12/1921
Decoratie aan de dakrand - Bron: Albert-Elisabeth Album 92, 03/12/1921
Speelzaal - Bron: Albert-Elisabeth Album 92, 03/12/1921
Interieur van de kerk - Bron: Albert-Elisabeth Album 40, 15/08/1916
De pouponnire op een luchtfoto bij het verslag van 10 mei 1919 - Bron: Albert-Elisabeth, Ecole de Sa Majest la Reine Wulveringhem - Etat des lieux
(Inspecteur Van Hecke), 10/05/1919
De pouponnire op een luchtfoto van 19 juli - Bron: QUINTYN, E., Zele tijdens de Grote Oorlog, Samburo, Zele, 1987
Kadaster van 1931 (links) en 1946 (rechts) - Bron: Kadaster
Kadaster van 1956 (links) en 1979 (rechts) - Bron: Kadaster

Hoofdstuk 2
[2.1] Volumetrie van de pouponnire Bron: Auteur
[2.2] Vereenvoudigd grondplan met nummering van de vleugels en de belangrijkste afmetingen Bron: Auteur
[2.3] Noordgevel - Originele toestand Bron: Auteur
[2.4] Noordgevel - Huidige toestand Bron: Auteur
[2.5] Zuidgevel - Originele toestand Bron: Auteur
[2.6] Zuidgevel - Huidige toestand Bron: Auteur
[2.7] Oostgevel - Originele toestand Bron: Auteur
[2.8] Oostgevel - Huidige toestand Bron: Auteur
[2.9] Westgevel - Originele toestand Bron: Auteur
[2.10] Westgevel - Huidige toestand Bron: Auteur
[2.11] Binnenkoer noordzijde - Originele toestand Bron: Auteur
[2.12] Binnenkoer noordzijde - Huidige toestand Bron: Auteur
[2.13] Binnenkoer zuidzijde - Originele toestand Bron: Auteur
[2.14] Binnenkoer zuidzijde - Huidige toestand Bron: Auteur
[2.15] Binnenkoer oostzijde - Originele toestand Bron: Auteur
[2.16] Binnenkoer oostzijde - Huidige toestand Bron: Auteur
[2.17] Binnenkoer westzijde - Originele toestand Bron: Auteur
[2.18] Binnenkoer westzijde - Huidige toestand Bron: Auteur
[2.19] Vermoedelijk grondplan (gelijkvloers) van de originele toestand Bron: Auteur
[2.20] Grondplan (gelijkvloers) van de huidige toestand Bron: Auteur
[2.21] Vermoedelijk grondplan (verdieping) van de oorspronkelijke toestand Bron: Auteur
133

[2.22]
[2.23]
[2.24]
[2.25]
[2.26]
[2.27]
[2.28]
[2.29]
[2.30]
[2.31]
[2.32]
[2.33]
[2.34]
[2.35]
[2.36]
[2.37]
[2.38]
[2.39]
[2.40]

[2.41]
[2.42]
[2.43]
[2.44]
[2.45]
[2.46]
[2.47]
[2.48]
[2.49]
[2.50]
[2.51]
[2.52]
[2.53]
[2.54]
[2.55]
[2.56]
134

Grondplan (verdieping) van de huidige toestand Bron: Auteur


Geel-oranje baksteen Bron: Auteur
Baksteenafmetingen Bron: Auteur
Grieks kruis in de zuidgevel, uitgevoerd in rode baksteen Bron: Auteur
Staand verband Bron: Arend041 (02/04/2008), Halfsteensverband in metselwerk, Geraadpleegd op 13/12/2010,
http://nl.wikipedia.org/wiki/Bestand:Halfsteensverband_001.svg
Halfsteensverband Bron: Arend041 (31/03/2008), Staandverband in metselwerk, Geraadpleegd op 13/12/2010,
http://nl.wikipedia.org/wiki/Bestand:Staandverband_001.svg
Baksteenverbanden Bron: Auteur
Fragment uit de westelijke gevel met afwisseling tussen het staand verband (rood) en het halfsteensverband (grijs) Bron:Auteur
Mogelijke voegtypen Bron: WTCB, Opvoegen van metselwerk, Technische voorlichting 208, 1998
Plattegrond met aanduiding van de vloermaterialen Bron: Auteur
Witte tegels vormen een decoratieve ruit (2010) Bron: Auteur
Witte tegels omzomen de gang (2010) Bron: Auteur
Venstertablet uit rode, rechthoekige tegels (2010) Bron: Auteur
Afwisseling van rode, gele en groene tegels (2010) Bron: Auteur
Blauw-gele tegels in de gang (2010) Bron: Auteur
Bakstenen vloer (2010) Bron: Auteur
Pottelberg stormpan - achterzijde (2010) Bron: Auteur
Pottelberg stormpan - voorzijde (2010) Bron: Auteur
Afmetingen van de Pottelberg stormpan Bron: Koramic, Pottelberg Stormpan 44 natuurrood, Geraadpleegd op 19/04/2011,
http://www.koramic.com/servlet/Satellite?pagename=Wienerberger/SR_Product/ProductStandard05&c=SR_Product&cid=1173096186314&lpi=11
51395989604&sl=kor_be_home_nl
Traditioneel kruisvenster Bron: Auteur
Kruisvenster in de pouponnire Bron: Auteur
T-venster Bron: Auteur
Muuropbouw in de hoeken Bron: Auteur
Dubbele muur in baksteen met houten klos (2010) Bron: Auteur
Muuropbouw halfsteensverband (links) en staand verband (rechts) Bron: Auteur
Spanten in het zuidwestelijk deel van Vleugel IV (2010) Bron: Auteur
Spanten in het middendeel van Vleugel III (2010) Bron: Auteur
Spanten in de oostelijke vleugel Bron: Auteur
Lijnenmodel van de dakstructuur Bron: Auteur
Houten latjes met pleisterwerk, bevestigd op houten structuur (2010) Bron: Auteur
Pleister verstevigd met stro en haar (2010) Bron: Auteur
Vloeropbouw gelijkvloers (2010) Bron: Auteur
Vloeropbouw verdieping (2010) Bron: Auteur
Detail van de zuidgevel (2010) Bron: Auteur
Detail van de noordzijde van de binnenkoer (2010) Bron: Auteur

[2.57]
[2.58]
[2.59]
[2.60]

Rode verf (2010) Bron: Auteur


Oranje verf (2010) Bron: Auteur
Oranje en beige verf, afgebiesd met een bruin randje (2010) Bron: Auteur
Restanten van de oorspronkelijke blauwe kleur en van later aangebrachte lagen rood en groen (2010) Bron: Auteur

Hoofdstuk 3
[3.1] Scheur in metselwerk (2010) Bron: Auteur
[3.2] Westelijke gevel van de binnenkoer (26-10-2009) Bron: Auteur
[3.3] Westelijke gevel van de binnenkoer (06-01-2010) Bron: Auteur
[3.4] Zwarte neerslag (2010) Bron: Auteur
[3.5] Witte uitbloeiing (2010) Bron: Auteur
[3.6] Vegetatiegroei (mos) op metselwerk (2010) Bron: Auteur
[3.7] Vegetatiegroei (klimplanten) op metselwerk (2010) Bron: Auteur
[3.8] Ontbrekende en loszittende stenen in de gevel (2010) Bron: Auteur
[3.9] Ontbrekende stenen (2010) Bron: Auteur
[3.10] Afbrokkelende stenen (2010) Bron: Auteur
[3.11] Afschilfering (2010) Bron: Auteur
[3.12] Verpulvering (2010) Bron: Auteur
[3.13] Schadebeeld (metselwerk) van de noordgevel Bron: Auteur
[3.14] Schadebeeld (metselwerk) van de zuidgevel Bron: Auteur
[3.15] Schadebeeld (metselwerk) van de oostgevel Bron: Auteur
[3.16] Schadebeeld (metselwerk) van de westgevel Bron: Auteur
[3.17] Schadebeeld (metselwerk) van de noordzijde van de binnenkoer Bron: Auteur
[3.18] Schadebeeld (metselwerk) van de zuidzijde van de binnenkoer Bron: Auteur
[3.19] Schadebeeld (metselwerk) van de oostzijde van de binnenkoer Bron: Auteur
[3.20] Schadebeeld (metselwerk) van de westzijde van de binnenkoer Bron: Auteur
[3.21] Openstaande houten verbinding (2010) Bron: Auteur
[3.22] Aangetast houten schrijnwerk (2010) Bron: Auteur
[3.23] Vervorming van het houten schrijnwerk (2010) Bron: Auteur
[3.24] Vermolmd hout van de deur met sporen van de slepende deur op de tegels (2010) Bron: Auteur
[3.25] Afbladderende verflaag (2010) Bron: Auteur
[3.26] Muur met originele verf - Verbleekte en beschadigde verflaag (2010) Bron: Auteur
[3.27] Verzakte tegels (2010) Bron: Auteur
[3.28] Beschadigde tegels (2010) Bron: Auteur
[3.29] Beschadigde tegels (2010) Bron: Auteur
[3.30] Houtworm (2010) Bron: Auteur
[3.31] Houtrot (2010) Bron: Auteur
[3.32] Houtrot (2010) Bron: Auteur
135

[3.33]
[3.34]
[3.35]
[3.36]

Beperkte problemen aan de oplegging (2010) Bron: Auteur


Vervorming van de houten spant (2010) Bron: Auteur
Beschadigingen aan de pleisterlaag en de houten onderstructuur (2010) Bron: Auteur
Beschadigde houten vloer (2010) Bron: Auteur

Hoofdstuk 4
[4.1] President Poincarr (midden, met bolhoed) en Koningin Elisabeth (rechts van hem) tijdens een bezoek aan de School van de Koningin
Bron: Albert-Elisabeth Album 50, 05/09/1915
[4.2] Militaire keuken te Lo-Reninge Bron: VIOE, De inventaris van het Wereldoorlogerfgoed: Militaire keukens Belgisch leger (WO I), Geraadpleegd op
05/10/2010, http://inventaris.vioe.be/dibe/relict/70222
[4.3] Bakstenen militaire installatie te Lo-Reninge Bron: VIOE, De inventaris van het Wereldoorlogerfgoed: Bakstenen militaire installatie Zavelhoek
(Lo - WOI), Geraadpleegd op 05/10/2010, http://inventaris.vioe.be/woi/relict/99
[4.4] Naamsteen van de School van de Koningin (2010) Bron: Auteur
[4.5] Muurdeel van categorie 2A en muurdeel van categorie 2B (2010) Bron: Auteur
[4.6] Waarderingsplattegrond Bron: Auteur
Hoofdstuk 5
[5.1] Fasen van de manuele plaatsing van een dichtingsmembraan Bron: DE NAEYER, A. e.a., Handboek Onderhoud, Renovatie, Restauratie (Aflevering 2),
Kluwer Editorial, Mechelen, 1999
[5.2] Uitvoering van het proced Schner-Turm Bron: DE NAEYER, A. e.a., Handboek Onderhoud, Renovatie, Restauratie (Aflevering 2), Kluwer Editorial,
Mechelen, 1999
[5.3] Schikking van de boorgaten en injectie van de producten Bron: DE NAEYER, A. e.a., Handboek Onderhoud, Renovatie, Restauratie (Aflevering 2),
Kluwer Editorial, Mechelen, 1999
[5.4] Versterking van een knooppunt met polymeerchemische herstelling Bron: WOUTERS, I., Cursus Technieken voor renovatie en reconversie 4. Evolutie
en herstel hout, Vrije Universiteit Brussel, Brussel, 2010
[5.5] Versterking van de balkkop met polymeerchemische herstelling Bron: WOUTERS, I., Cursus Technieken voor renovatie en reconversie 4. Evolutie en
herstel hout, Vrije Universiteit Brussel, Brussel, 2010
[5.6] Versterking van de balkkop zonder polymeerchemische herstelling Bron: WOUTERS, I., Cursus Technieken voor renovatie en reconversie 4. Evolutie
en herstel hout, Vrije Universiteit Brussel, Brussel, 2010

136

AFKORTINGENLIJST
-

AE = Priv-secretariaat Albert-Elisabeth (te vinden in het Archief van het Koninklijk Paleis)
AKP = Archief van het Koninklijk Paleis
ICOMOS = International Council on Monuments and Sites
Interreg IV = subsidieprogramma dat sinds 1990 de samenwerking stimuleert tussen regios uit verschillende lidstaten van de Europese Unie. Interreg IV is de
vierde fase van dit interregionaal programma en loopt van 2007 tot en met 2013.
KCML = Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen
ONE = Oeuvre Nationale de lEnfance
RUP = Ruimtelijk Uitvoeringsplan
S.S.A. = Section Sanitaire Automobile
UNESCO = United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization
VIOE = Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed
WO I = Eerste Wereldoorlog

137

BIBLIOGRAFIE
Archiefbronnen
Archief van het Koninklijk Paleis te Brussel
- Albert-Elisabeth Album 40, 15/08/1916
- Albert-Elisabeth Album 50, 05/09/1915
- Albert-Elisabeth Album 92, 03/12/1921
- Albert-Elisabeth nr. 757, 2eme Rapport concernant ladaption des organismes Marie-Jos et Charles-Thodore en organismes scholaires & prescolaires
- Albert-Elisabeth nr. 757, Inspectieverslagen, 1915
- Albert-Elisabeth nr. 757, Jardin Marie-Jos 3me rapport
- Albert-Elisabeth nr. 759, Inspectieverslag (Inspecteur Hellebuyck), 16/09/1917
- Albert-Elisabeth nr. 759, Installations hospitalires de la Ferme Veramme
- Albert-Elisabeth, Ecole de Sa Majest la Reine Wulveringhem - Etat des lieux (Inspecteur Van Hecke), 10/05/1919
Algemeen Rijksarchief te Brussel
- JANSSENS, P., Belgische veldhospitalen tijdens de Eerste Wereldoorlog, Brussel (Algemeen Rijksarchief Studies over de Eerste Wereldoorlog 1), 2001
Archief van The American National Red Cross
- BICKNELL, E., With the Red Cross in Europe 1917-1922, Washington, 1938
Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis
- Wulveringem nr. 16095, Ecole de la Reine. La chapelle, 08/08/1917
Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij te Brussel
- Collection Janine Binon, Guerre 14-18, Infirmires, Hpital de lOcan La Panne, coles de la Reine Elisabeth, online geraadpleegd op:
http://pallas.cegesoma.be/pls/opac/plsp.getplsdoc?rn=109900&lan=N&htdoc=general/opac_dsc.htm, 15/11/2010
Gepubliceerde werken (boeken / verslagen / technische documenten)
- BAUWENS, J., De IJzer Het ultieme front, Tweede druk, Davidsfonds Uitgeverij nv., Leuven, 2008
- Belgisch Staatsblad, Decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van Monumenten en Stads- en Dorpsgezichten, gewijzigd bij de decreten van 18 december
1992, 22 februari 1995, 22 december 1995, 8 december 1998, 18 mei 1999, 7 december 2001, 21 november 2003 en 30 april 2004, 2004
- Belgische Baksteenfederatie, Handboek baksteenmetselwerk, 2008
- CAMPBELL, J., Baksteen - Geschiedenis-Architectuur-Technieken, Uitgeverij Lannoo, Tielt, 2003
- CHATELLE, A., Leffort belge en France pendant la guerre (1914 -1918), Parijs, 1934
- CORNILLY, J. e.a., Bouwen aan wederopbouw 1914/2050. Architectuur in de Westhoek, Stevens Print, Merelbeke, 2009
- DHAENE, J.S. & GYSEL, A., 365 fotos 1914-1918, Uitgeverij Lannoo nv., Tielt, 2009
- DE LAUNOY, J., Oorlogsverpleegsters in bevolen dienst (1914-1918), Snoeck-Ducaju & Zoon, Gent, 2000
138

DE NAEYER, A. e.a., Handboek Onderhoud, Renovatie, Restauratie (Aflevering 2), Kluwer Editorial, Mechelen, 1999
DENDOOVEN, L., Dit is West-Vlaanderen - Derde deel, Sint-Andries Brugge, 1962
DOCHY, B., Onderwijstoestanden te Veurne en Omliggende tijdens de Oorlog 1914-1918, Drukkerij Sansen, Poperinge, 1955
EVRARD, E. e.a., Asklepios onder de wapens - 500 jaar militaire geneeskunde in Belgi, Wetenschappelijke vereniging van de militaire Medische dienst, 1991
GESQUIRE, J., Veurne tijdens de Wereldoorlog 1914-1918: Dagboek (Bijdragen tot de geschiedenis van West-Vlaanderen), Genootschap voor
Geschiedenis, Brugge, 1979
ICOMOS, International charter for the conservation and restoration of monuments and sites (The Venice Charter), 2nd International congress of architects and
technicians of historic monuments, Venice, 1964
ICOMOS, Principles for the analysis, conservation and structural restoration of architectural heritage (The Victoria Falls Charter), ICOMOS 14th General
Assembly, Victoria Falls, 2003
Labo S, Studie Omgaan met de wederopbouwarchitectuur in de frontstreek van 14-18, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, Universiteit Gent, Ieper,2008
Monumentenwacht Vlaanderen, Biologische aantastingen in hout, 2005
Monumentenwacht Vlaanderen, Onderhoud van houten buitenschrijnwerk, 2004
Monumentenwacht Vlaanderen, Vegetatie op en rond gebouwen, 2004
PEIRS, G., Baksteenarchitectuur in Europa, Lannoo, Tielt, 1994
QUINTYN, E., Zele tijdens de Grote Oorlog, Samburo, Zele, 1987
VAN DEN BERGHE, F., Geschiedenis van de Latijnsche Schoole en van het Bisschoppelijk College te Veurne, Veurne, 1952
VERMEIREN, E. e.a., Archiefonderzoek en handleiding: Omgaan met barakken, Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, Brussel, 2008
WTCB, Gids voor de restauratie van metselwerk Deel 3: Gevelreiniging, 2004
WTCB, Gids voor de restauratie van metselwerk Deel 4: Restauratie van gevelmaterialen, 2006
WTCB, Opvoegen van metselwerk, Technische voorlichting 208, 1998

Ongepubliceerde werken
- GOULARD, C., La protection et lvacuation de lenfance belge du front entre 1914 et 1919 travers les archives de la Reine lisabeth, Mmoire Facults de
Philosophie et Lettres, Universit Catholique de Louvain, 2004-2005
- Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, Beschermingsdossier School van de Koningin te Veurne (Wulveringem), 2009
- Militaire stafkaart Sectie Furnes, 1890
- RIGO, L., Lenfance belge en exil pendant la Grande Guerre: des enjeux humanitaires aux enjeux politiques, Mmoire Facults de Philosophie et Lettres,
Universit Libre de Bruxelles, 2004-2005
- TIMPERMAN, M., Liber memorialis van de Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartparochie van Wulveringem, Voorbereiding bronuitgave, Veurne, 2010
- TIMPERMAN, M., Oorlogsdagboek van de eerste schoolkolonie te Parijs: mei 1914 juni 1919, Voorpublicatie, Veurne, 2010
- WOUTERS, I., Cursus Technieken voor renovatie en reconversie 4. Evolutie en herstel hout, Vrije Universiteit Brussel, Brussel, 2010
Artikels uit tijdschriften
- AMEEUW, J., Beauvoorde tijdens de Eerste Wereldoorlog, De Beauvoordse Dorpsgazette, 21, nr. 1 (Redactie: S. Duron), 2003, p. 23-25
- AMEEUW, J., Beauvoorde tijdens de Eerste Wereldoorlog, De Beauvoordse Dorpsgazette, 21, nr. 2 (Redactie: S. Duron), 2003, p. 13-16
- AMEEUW, J., Beauvoorde tijdens de Eerste Wereldoorlog, De Beauvoordse Dorpsgazette, 21, nr. 3 (Redactie: S. Duron), 2003, p. 15-18
- AMEEUW, J., Beauvoorde tijdens de Eerste Wereldoorlog, De Beauvoordse Dorpsgazette, 22, nr. 2 (Redactie: S. Duron), 2004, p. 28-29
139

Websites
- Archeonet (09/11/2009), 100 jaar Groote Oorlog moet Westhoek op wereldkaart zetten, Geraadpleegd op 31/05/2010,
http://www.archeonet.be/?p=9115
- Arend041 (02/04/2008), Halfsteensverband in metselwerk, Geraadpleegd op 13/12/2010,
http://nl.wikipedia.org/wiki/Bestand:Halfsteensverband_001.svg
- Arend041 (31/03/2008), Staandverband in metselwerk, Geraadpleegd op 13/12/2010, http://nl.wikipedia.org/wiki/Bestand:Staandverband_001.svg
- Betrouwbaar Baksteen, Productieproces baksteen, Geraadpleegd op 19/04/2011,
http://www.betrouwbaarbaksteen.nl/images1/betrouwbaarbaksteen/bestanden/01-01%20productieproces%20baksteen.pdf
- CAxent, Geraadpleegd op 02/03/2010, http://everyoneweb.com/WA/DataFilesregiocaxent/Vlaanderen.jpg
- Departement Internationaal Vlaanderen (28/05/2010), Herdenking 100 jaar Groote Oorlog (2014-2018), Geraadpleegd op 31/05/2010,
http://iv.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?fid=500
- Dirk Van Mechelen (21/08/2006), Persmededeling Inventaris 1914 2014: Het erfgoed van Wereldoorlog I in kaart gebracht, Geraadpleegd op
31/05/2010, http://www.dirkvanmechelen.be/2006/inventaris-1914-2014-het-erfgoed-van-wereldoorlog-i-in-kaart-gebracht
- Geologie van Nederland, Bodems, Geraadpleegd op 19/04/2011, http://www.geologievannederland.nl/ondergrond/bodems
- Heemkunde Vlaanderen (03/03/2010), Herdenking 100 jaar Groote Oorlog (2014-2018), Geraadpleegd op 31/05/2010,
http://www.heemkunde-vlaanderen.be/?p=2773
- Interreg IV, De Groote Oorlog herdacht, Geraadpleegd op 31/05/2010, http://www.interreg-fwvl.eu/nl/projet-detail.php
- Kevers, P. (18/05/2010), Belgische spoorlijnen, Geraadpleegd op 26/06/2010, http://users.telenet.be/pk/lijnen.htm
- Koramic, Pottelberg Stormpan 44 natuurrood, Geraadpleegd op 19/04/2011, http://www.koramic.com/servlet/Satellite?pagename=Wienerberger/SR_
Product/ProductStandard05&c=SR_Product&cid=1173096186314&lpi=1151395989604&sl=kor_be_home_nl
- Martin, J., Herdenking 100 jaar Eerste Wereldoorlog 2014-2018, Geraadpleegd op 31/05/2010, http://wereldoorlog1418.nl/herdenking-wo1
- Mdecins de la Grande Guerre (2005), Photographies prises par le Pharmacien de 1e classe TONNEAU et tires dun album photos appartenant Patrick
Bossaert Derache, Geraadpleegd op 19/07/2010, http://www.1914-1918.be/photo.php?image=photos/service_sante_cabour/023_cabour.jpg
- Onroerend Erfgoed (2006), Databank, Geraadpleegd op 31/05/2010, http://www.erfgoed.net/beschermingen/fiche.php?pv=W&id=003095
- The Long, Long Trail (2010), Geraadpleegd op 19/06/2010, http://www.1914-1918.net
- Unesco, Tentative lists: Lieux de mmoire et monuments de la Grande Guerre: le Westhoek et Rgions voisines, Geraadpleegd op 31/05/2010,
http://whc.unesco.org/en/tentativelists/1710
- VIOE, De inventaris van het Wereldoorlogerfgoed: Bakstenen militaire installatie Zavelhoek (Lo - WOI), Geraadpleegd op 05/10/2010,
http://inventaris.vioe.be/woi/relict/99
- VIOE, De inventaris van het Wereldoorlogerfgoed: Bouwcentrum de Pottelberg, bedrijfsgebouw, Geraadpleegd op 05/10/2010
http://inventaris.vioe.be/dibe/relict/60896
- VIOE, De inventaris van het Wereldoorlogerfgoed: Militaire keukens Belgisch leger (WO I), Geraadpleegd op 05/10/2010,
http://inventaris.vioe.be/dibe/relict/70222
- VIOE, De inventaris van het Wereldoorlogerfgoed: Naamsteen School van de koningin (Wulveringem - WOI), Geraadpleegd op 05/10/2010,
http://inventaris.vioe.be/woi/relict/990
- Vlaams Bouwmeester (2010), Open Oproepen - Projecten overzicht, Geraadpleegd op 31/05/2010,
http://www.vlaamsbouwmeester.be/renderers/open_oproepen/render_openoproep.aspx?44225a06-f22a-4ad0-83ff-fe3b0ebe3613
- Wiebevl (08/02/2009), Spoorlijn 76, Geraadpleegd op 26/06/2010, http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/3/32/Spoorlijn76.png
140

Workshops / congressen
- BUIJS, J., De geplande VIOE (ontsluitings)initiatieven, Interne infosessie: Erfgoed van de Groote Oorlog, Brussel, 04/12/2009
- BULCAEN, T., Ontwerpatelier Wederopbouwarchitectuur in de Westhoek, 12-17-26/11/2009
- DECOODT, H., Inleiding op de Eerste Wereldoorlog, Interne infosessie: Erfgoed van de Groote Oorlog, Brussel, 04/12/2009
- GELEYNS, P., De erkenning als Unesco-werelderfgoed van het WO I-erfgoed in de Westhoek, Interne infosessie: Erfgoed van de Groote Oorlog, Brussel,
04/12/2009
- GOOSSENS, M., Overzicht van realisaties sedert 2002 een stand van zaken, Interne infosessie: Erfgoed van de Groote Oorlog, Brussel, 04/12/2009
- VERBOVEN, H., Van trench map tot RUP (1914-2014), Interne infosessie: Erfgoed van de Groote Oorlog, Brussel, 04/12/2009

141

BIJLAGEN

142

Bijlage 1: Schets van de inplanting van het hospitaal


lOcan in De Panne

Bijlage 2: Organisatie van het Amerikaanse Rode Kruis


in West-Vlaanderen

Drie paviljoenen op de site zijn genoemd naar de koningskinderen, Leopold,


Charles-Thodore en Marie-Jos.

Overzicht van de werken en instellingen in het verwoeste Belgi waar het


Amerikaanse Rode Kruis bij betrokken was.
De School van de Koningin staat aangeduid als Crche - Krib.

Bijlage 3: Plattegrond van het militair hospitaal in


Beveren-aan-de-IJzer
Op de plattegrond zijn rechts de twee rijen barakken te zien, geordend
rond het centrale gedeelte (nrs. 3-4-5-6).

143

You might also like