Professional Documents
Culture Documents
Billiton
Billiton
GEDENKBOEK
BILLITON
1852-1927
GEDENKBOEK
BILLITON
1852-1927
EERSTE DEEL
's-GRAVENHAGE
MARTINUS NIJHOFF
1927
INHOUD VAN
HET
EERSTE DEEL
Blz.
VOORWOORD
vu
EERSTE HOOFDSTUK
1. VR D E OPRICHTING D E R B I L L I T O N MAATSCHAPPIJ
2. D E BILLITON MAATSCHAPPIJ
19
3. G E M E E N S C H A P P E L I J K E MIJNBOWMAATSCHAPPIJ BILLITON
73
79
TWEEDE HOOFDSTUK
87
1. E E N E N A N D E R OVER H E T T I N I N H E T A L G E M E E N E N OP BILLITON
87
2. GEOLOGISCHE G E G E V E N S V A N B I L L I T O N
'105
3. H E T GRONDONDERZOEK
112
DERDE HOOFDSTUK
li
143
1. D E W I N N I N G V A N H E T A L L U V I A L E TINERTS
143
2. D E M A C H I N A L E INRICHTING V A N H E T B E D R I J F E N V A N D E N E V E N B E D R I J V E N
206
BIJLAGEN
ACHTERIN
1. COMMISSARISSEN
VAN
BEHEER
BILLITON
E N D I R E C T E U R E N V A N D E BILLITON M A A T S C H A P P I J , R A A D
VAN
DE
GEMEENSCHAPPELIJKE
MIJNBOWMAATSCHAPPIJ
INHOUD V A NH E T EERSTE D E E L
VIII
B I J L A G E N (vervolg)
2.
BESTUURDERS
V A N H E TGEWEST
BILLITON E N V A N D E BILLITONONDER-
NEMING
3.
4.
OPGAVE V A N HOOFDINGENIEURS E N C H E F - G E N E E S H E E R E N
5.
6.
PRODUCTIES D E R DISTRICTEN T / M
7.
8.
9.
1924/25
(TANDJONG-PANDAN)
(MANGGAR)
10.
11.
(DENDANG)
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
Blz.
Frontispiece
4
6
10
24
30
38
102
120
140
172
aehterin
b. TUSSCHEN D E N T E K S T :
Blz.
1. J. Groothof!
2. K. A. Begemann
3. G. C. R. baron van Tuyll van
Serooskerken
4. Tintransport uit Cornwallis in
den tijd der Phoenicirs . . . .
5. De waterloozingstunnel der ader
Tadjau, de* eerste aderontginning
van Billiton
6. Kaksalaag
7. Dr. R. D. M. Verbeek
8. Boorpondok
51
53
57
89
98
107
108
112
Blz.
9. Koelit ontginning
10. Kaksahoop (kaksa-toy) .
11. Vallei mettijdelijkestuip
12. Chineesche boor (Tji-am)
13. Valleibeeld
14. Akkeringa-boor
15. Akkeringa-snijschoen
16. J. E. Akkeringa
17. Het boorgereedschap
18. Het indraaien der hoorbuis
19. Het uithalen der hoorbuis
20. Boren op een vlot
116
. . . 117
. . . 123
. . . 124
125
126
126
127
128
. . . 129
. . . 129
131
IX
21. Pijpboor
22. Kromme der meevalscofficinten bij verschillende tinrijkdom.men
23. Heihoor
24. Boren met de heiboor
25. Nieuwe groot-formaat boorlepel
26. Aantal werkzame Doorploegen en
de aangewezen hoeveelheid erts
in picolstin
27. Boorpondok in het woud . . . .
28. Kaksa-afzetting
29. Mijnhoofd met zijn vrouw in
1860. Op den achtergrond het
pakhuis Tandjong Pandan met
vliering
30. Piepkar
31. Tebat Mang in de Ajer Tindjau.
32. Schets koehtontginning . . . .
33. Koehtontginning
34. Uitgewerkte vallei
35. Valleibeeld
36. Valleibeeld.'
37. Mijnwerkersgereedschap, waaronder regenjas uit vezels gemaakt
38. Chineesche kettingpomp met waterwiel
39. Het pikelen langs de kollongtrappen
40. Tailings (Kw-moi) verzekering
41. Kaksawasschen
42. Pulso
. .
43. Transport van een locomobiel
door een vallei
44. Kollong met kettingtransport. .
45. Kollong met transportbandinstallaties
46. Overzicht spuitbaggerontginning
47. De Emmerbagger Eersteling. . .
48. Europeesche beambten in de
oude kleederdracht te paard. . .
49. Interieur ponton S. B. I V (spuitpompen)
50. Zuigput spuitbaggerinstallatie. .
51. Monitor
132
136
138
139
140
Blz.
52.
53.
54.
55.
56.
57.
58.
141
142
144
59.
60.
61.
145
148
149
151
152
153
153
155
62.
63.
64.
65.
66.
157
67.
158
68.
159
160
161
165
69.
167
169
171
173
174
175
176
177
178
70.
71.
72.
73.
74.
75.
76.
77.
78.
79.
80.
Een spuitbaggerinstallatie . . .
Spuiten tegen het werkfront. . .
Spuiten naar den zuigkuil. . . .
Tailrace op ijzeren jukken . . .
In de tailrace
Spuitbaggerinstallatie achter afsluitdam
Door de baggerpomp van een
spuitbaggerinstalllatie uit tailings opgebouwde afsluitdam . .
De spuitbaggerinstallatie V , na
door een aardstorting bedolven
te zijn geweest
Oudste pompbaggerinstallatie. .
Overzicht pompbaggerontginning
Locomobiel met baggerpomp . .
Ponton met twee baggerpompen
Pompbaggerinstallatie op ponton
Baggerpompponton tijdens verplaatsing
Vraanzicht electrische emmerbaggerinstallatie (de emmers
close-connected")
Een electrische emmerbaggerinstaatie (Lenggang-Soengai-Lais)
Een electrische emmerbaggerinstallatie (Manggar-Bangkoeang).
Overladingsplaats emmerbaggermontage
Decribleur
Ertswegen
Het dichtnaaien der ertszakjes
door Sekahvrouwen
Sleep tjoenia's met een ertslading
van 6300 pikols
Eentjoenia
Een electrische emmerbaggerinstallatie
Noria met waterwiel
Gwynne's zandpomp
Conrad zandpomp
Electrische Centrale te Manggar.
Eerste wijziging van de Conradzandpomp
179
180
181
182
183
184
186
187
188
189
190
191
192
192
194
196
196
197
197
202
203
204
205
206
207
208
208
209
210
211
211
212
212
213
214
214
215
215
216
Blz.
216
217
218
218
219
219
220
220
221
221
VOORWOORD
De Raad van Beheer van de Gemeenschappelijke Mijnbouwmaatschappij Billiton" achtte het gepast om op den dag, waarop voor vijf en zeventig jaren de tinwinning op Billiton een aanvang nam, de beschrijving het licht te doen zien van het
geheele bedrijf, zooals zich dit gedurende deze drie kwart eeuw op dit eiland ontwikkeld heeft.
Voor de samenstelling van dit boekwerk heeft de Raad een beroep gedaan op de
medewerking van het beambtenpersoneel, in het bijzonder op het Indische.
De bouwstoffen op Billiton tezaamgebracht, werden hier te lande gerangschikt
en bewerkt door den Hr. J. C. Mollema, oud-hoofdadministrateur der onderneming,
die aldus een zoo volledig mogelijke beschrijving van alle onderdeelen van het bedrijf
tezamen stelde.
De graphieken in het Achtste Hoofdstuk zijn bewerkt door het lid van den Raad
van beheer Ir. A. Groothoff.
Het Eerste Hoofdstuk, de Geschiedenis der tinwinning is de vrucht van een uitvoerig onderzoek door den Voorzitter van den Raad van Beheer in het archief der
Billiton Maatschappij ingesteld, waartoe het Bestuur der Vennootschap zonder eenige
restrictie zijn toestemming verleende.
XII
VOORWOORD
De Raad van Beheer hoopt, dat door dit boekwerk het merkwaardige bedrijf van
BiUiton's tinwinning in breeden kring belangstelling zal vinden. Zonder twijfel zal
daardoor waardeering worden gewekt voor den belangrijken onvermoeiden arbeid, die
gedurendetalvangeneraties door Nerlands zonen werd verricht, vaak met opoffering
van hunne gezondheid en zelfs van hun leven, terwijl de ontwikkeling van de techniek
van het bedrijf in het bijzonder in den jongsten tijd, niet zal nalaten indruk temaken,
op allen, die zich de moeite zullen willen geven daarvan kennis te nemen.
E E R S T E HOOFDSTUK
D E GESCHIEDENIS D E R TINWINNING
1. V R D E OPRICHTING D E R BILLITON MAATSCHAPPIJ
llfPKPNf
TRACTAAT, DAT IN 1814 TUSSCHEN
VwA Vti%Si ingeland Nederland gesloten werd, ter regeling van de teruggaaf
sliSls/^ik wSlfr
Insulinde aan het N ederlandsche gezag, bepaalde, dat het eiland
/ ^ ^ ^ ^ ^ ,'fSy? Banka volle souvereiniteit werd afgestaan aan de Nederlanden,
R
e n
WK i * ^
r u
v a n
% In 1849 kwam Dr. W. R. baron van Hovell ), na een 12-jarig verblijf te Batavia jn
het moederland terug. Hij was vol van de mogelijkheid om Ned.-Indi krachtig in economischen zin te ontwikkelen.
In aanraking gekomen met Vincent Gildemeester baron van Tuyll van Serooskerken
wees hij dezen er op, dat in het Museum van het Bataviaasch Genootschap een stuk tin
bewaard werd, dat van Billiton afkomstig was. Exploratie van dit eiland kon, meende de
enthousiaste Van Hovell,rijpevruchten voor de kolonie afwerpen.
Van Tuyll ging een stap verder en wist Prins Hendrik voor zijn plannen te interesseeren.
Deze, d eenige Oranjevorst, die Indi bij eigen aanschouwing kende, was steeds bereid
een onderneming te steunen, die voor de ontwikkeling van de kolonin van belang was.
Hij hielp later krachtig bij het oprichten der Stoomvaartmaatschappij Nederland en
de Kon. Stoombootmaatschappij, en stichtte in verband met de doorgraving van het
Suezkanaal, een hotel te PortSaid, enz. Van winstbejag was noch bij deze ondernemingen, noch bij die, welke hij voor zuiver moederlandsche belangen hielp oprichten (o. a.
de Maatschappij Zeeland), sprake. Dit was zelfs zoo sterk, dat de zaken, waarin de vaderlandslievende prins zich begaf, in de financieele wereld niet in den besten reuk stonden.
Het was voor den niet kapitaalkrachtigen Van Tuyll onmogelijk eenige onderneming,
waarvoor geld noodig was, op touw te zetten, zonder dat hij met geld, of althans met
crediet geholpen werd *). Er werd nu een overeenkomst tusschen den Prins en Van Tuyll
aangegaan, waarbij deze gezamenlijk concessie zouden aanvragen voor de exploratie en
exploitatie van Billiton. De daarvoor te besteden gelden werden voor gezamenlijke rekening opgenomen, doch het spreekt wel van zelf, dat 's Prinsen credietwaardigheid bij
x
*) Walter Robert baron van Hovell, geboren 1812, promoveerde in 1836 in de godgeleerdheid en vertrok onmiddellijk daarna, als benoemd predikant te Batavia, naar Indi. Hij was lid en later Voorzitter van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, dat hij nieuw leven inblies.
Met volle overtuiging de liberale beginselen toegedaan, nam hij, nadat het bericht van de Februari-omwenteling
Indie bereikt had, deel aan een te Batavia belegde vergadering, waarin denkbeelden verkondigd werden, die de
Indische Regeering onaangenaam waren. Van Hovell werd door deze officieel berispt en was feitelijk gedwongen
z|jn ontslag te nemen. Na zijn terugkeer i n het moederland nam hij een levendig deel aan de politiek. Hij werd in
1849 in de Tweede Kamer gekozen en werd bij Kon. Besl. van 5 Sept. van dat jaar van allen blaam gezuiverd.
Van Hovell was een zeer talentvol verdediger van de nieuwe denkbeelden op koloniaal gebied.
In 1862 werd hij benoemd tot lid van den Raad van State, welke betrekking hij tot zijn dood (1866) bekleedde.
) Hoezeer bij Prins Hendrik winstbejag bij het deelnemen in deze onderneming op den achtergrond
stond, blijkt wel uit het volgende.
Toen door het te vermelden onderzoek van Dr. Croockewit het succes der Billiton-onderneming uiterst twijfel- achtig scheen, schreef de Prins aan Loudon den 24 Mei 1851 uit Londen, waar hij toen ter gelegenheid van de
wereldtentoonstelling vertoefde:
Ik stem geheel in met hetgeen U en Tuyll mij schrijven ten aanzien van een andere te beginnen onderneming.
De kopermijnen waarvan Tuyll mij spreekt achter Serawak op Ned. grondgebied zouden welligt het beste zijn,
aangezien het de beide oogmerken vereenigt: benuttiging der rijkdommen van den bodem en vestiging van den
Nederlandschen invloed op de grenzen onzer bezittingen tegen vreemde aanmatiging".
In denzelfden gedachtengang lag de sterke aansporing, die de Prins tot Van Tuyll richtte, reeds ten tijde der
concessieaanvraag om bij de Indische autoriteiten pogingen te doen Billiton tot een vrijhaven te maken. Aldus
volgde Z. K . H . zonder dat hem de denkbeelden van Raffles bekend waren, het voorbeeld van den grooten Engelschman.
Slechts behartiging van het openbaar belang was daarbij 'a Prinsen richtsnoer.
Van Tuyll en Loudon wisten hem van dat denkbeeld af te brengen, daar dit bij het Gouvernement niet de minste kans van slagen had en een poging daartoe, slechts ontstemming zou teweeggebracht hebben.
l
het verkrijgen van fondsen den doorslag gaf. Wel was ook diens fortuin in dien tijd niet
zoo heel groot, doch hij had van zijn Moeder, de bejaarde Koningin-Weduwe Anna Paulowna nog een belangrijk fortuin te erven.
Het was zonder twijfel uit deze overwegingen, dat de firma A. van Hoboken en Zonen
te Rotterdam zich bereid verklaarde een half millioen gulden bij hun agent te Batavia,
de firma Reynst n Vinju, onder tal van zeer bezwarende voorwaarden en tegen een rente
van 7\ % 's jaars ter beschikking van de concessieaanvragers te stellen.
Van Tuyll wist voor zijn plannen te winnen, John F . Loudon ), die goed in Indi bekend was. Loudon was voor herstel van gezondheid in Europa, toen hij, te Parijs vertoevende, in 1850 het verzoek van Van Tuyll kreeg, om zich als vertegenwoordiger van den
Prins voor de Billitonzaak te interesseeren. De regeling werd getroffen, dat deze y gedeelte van de eventueel door hem in deze onderneming te maken winst aan Loudon zou
afdragen. Als vertegenwoordiger van Z. K . H . zou Loudon, bij diens afwezigheid, dezelfde rechten als Van Tuyll hebben.
Intusschen was den 24en October 1850 een Kon. Besluit verschenen, dat voor het rnineralogisch vraagstuk in den Archipel van groot belang was. De voornaamste inhoud van
dit Besluit vinde hier een plaats.
Overwegende, dat het wenschelijk is, den delfstoffelijken rijkdom vandeOost-Indische archipel dienstbaar te maken aan de ontwikkeling van de Nederlandsche nijverheid", werd toegestaan aan Nederlanders, in Nederland of in Nederlandsch-Indi gevestigd en die ten genoegen van het Gouvernement bewijzen daartoe de middelen te
bezitten" de ontginning van delfstoffen bevattende gronden in Nederlandsch-Indi,
volgens de algemeene grondslagen in de volgende artikelen vastgesteld". De eilanden
Java en Banka blijven hiervan voorloopig uitgezonderd".
De overeenkomsten betreffende de te verleenen concessin worden gesloten met den
Gouverneur-Generaal, met wiens overleg de bijzondere voorwaarden der concessie worden geregeld. De aanvrage wordt gericht hetzij aan den Gouverneur-Generaal, hetzij
aan het Departement van Kolonin".
Vr het verleenen der concessie wordt steeds, wanneer dit niet reeds heeft plaats
gehad, van gouvernementswege een grondig plaatselijk onderzoek ingesteld, niet alleen
naar den rnineralogischen rijkdom van, maar ook naar de rechten van de bevolking op
de aangevraagde gronden, en de daaruitvolgende aanspraak op scliadeloosstelling, alsmede naar het bedrag van het kapitaal, dat voor de behoorlijke ontginning derindegevraagde concessie bedoelde gronden vereischt wordt".
Het staat den belanghebbende vrij, voor zijn rekening, een deskundige te benoemen,
1
) John Francis Loudon (18211895), broeder van den in 1872 tot Gouverneur-Generaal benoemden Mr. James
Loudon, die in 1884 in den adelstand verheven werd. John F. Loudon wijdde zich na zijn terugkomst in het moederland aan het collectionneeren op verschillend gebied. Beroemd is zijn verzameling Delftsch aardewerk, die door
zijn erfgenamen aan het Rijksmuseum werd afgestaan en het meest volledige beeld geeft van deze kunstindustrie.
Gedurende enkele jaren was hij hofmaarschalk van Prins Alexander.
Hij was een hoogst merkwaardig, veelzijdig man, die als pionier in de wildernis voor geen enkele taak terugdeinsde en zich later als fijnbesnaard kunstkenner ontwikkelde. Hij stierf ongehuwd.
ten einde dat onderzoek gemeenschappelijk te bewerkstelligen met den door het Gouvernement daartoe aangewezene".
De ondernemingen worden door het koloniaal bestuur bevorderd en beschermd door
alle zoodanige middelen, als hetzelve na overleg met de concessionarissen het meest
doelmatig oordeelt. De daaruit voortvloeiende vermeerdering van uitgaven komt voor
rekening der concessionarissen, die den vereischten waarborg voor de teruggave stellen.
In geen geval worden geldelijke voorschotten door het gouvernement verleend".
De afstand van de gronden geschiedt bij wijze van erfpacht of huur, doch voor geen
langeren termijn dan 40 jaren".
De Prins en Van Tuyll hadden de concessie voor ontginning van Billiton aangevraagd
en op grond van dit Koninklijk Besluit werd nu door de Regeering een geologisch onderzoek van dit eiland gelast. Daartoe werd aangewezen de ambtenaar, die in Indi belast
was met natuurkundige onderzoekingen, Dr. J . H . Croockewit ). Deze kwam MOctober
1850 op Billiton aan.
Den tijd, die met dit onderzoelf. gemoeid was, maakten Van Tuyll en Loudon zich ten
nutte door een bezoek te brengen aan Cornwallis, om zich daar van tmontginningen op
de hoogte te stellen.
Den 18en Januari 1851 vertrokken zij uit Southampton met de Engelsche mail naar
Batavia, waar zij 12 Maart aankwamen.
Die aankomst had plaats onder hoogst teleurstellende omstandigheden.
Immers toen de beide reizigers te Singapore de Engelsche mail verlieten om over te
gaan op een Hollandsen schip, ontving Van Tuyll een brief van Hertog Bernhard van
Saksen-Weimar ), toen legercommandant in Ned.-Indi, hem meldende, dat de uitslag
van het onderzoek van Dr. Croockewit hoogst ongunstig was.
In een uitvoerig rapport concludeerde deze dat_het zeker is: dat het eiland Billiton
geen tinerts in zijn bodem bevat." Er wordt wel een ertssoort gevonden, die op tinerts uiterlijk wat gelijkt, maar volgens de rekenkundige en mechanische eigenschappen
volstrekt geen tin in hare zamenstelling kan bevatten; onkundigen hebben dezen koppong-erts waarschijnlijk voor tinerts aangezien, waaruit de vele overleveringen over
tinerts op Billiton waarschijnlijk haren oorsprong hebben genomen."
In het bijzonder Loudon liet den moed niet zinken; naar hij later mededeelde had hij
1
'*) Dr. Johan Hendrik Croockewit Hzn. (18231880) was na in 1849 tot Doctor in de wis- en natuurkunde te
zijn gepromoveerd, in datzelfde jaar naar Indi uitgezonden.
Na zijn boven vermeld onderzoek in Billiton, werd hij belast met een onderzoek betreffende de steenkolenlagen
op Borneo en later met wetenschappelijke waarnemingen in de Molukken en op Nieuw-Guinea.
Na met verlof in Nederland te hebben vertoefd, werd hij in 1860 benoemd tot Assistent-Resident. Croockewit
heeft als zoodanig verschillende standplaatsen gehad en eindigde zijn loopbaan als Resident van Banka.
In 1871 verliet hij 's Lands dienst.
*) Hertog Bernhard van Saksen WeimarEisenach (17921862) had bij Waterloo aan de zijde van den toenmaligen Nederlandschen kroonprins gestreden; hij was in Nederlandschen krijgsdienst getreden en was van 1848
51 commandant van het Nederlandsen-Indische leger. Het, korten tijd geleden voor den Volksraad verbouwde,
paleis in het Hertogspark te Weltevreden werd voor hem opgetrokken. Zijn diensten werden zeer op prijs gesteld.
Na zijn dood werd het bekende monument in den Langen Vooihout te 'sGravenhage te zijner eere opgericht.
Zijn dochter Amalia huwde in 1853 met Prins Hendrik.
een voorgevoel, dat er iets aan het onderzoek haperde. Hij meende dan ook tegenover
den Prins niet verantwoord te zijn, als hij niet, vergezeld van een deskundige, naar
Billiton ging. Toch getuigde het van een groot doorzettingsvermogen, om aan dat voornemen gevolg te geven. Toen Van Tuyll en Loudon te Batavia kwamen, bleek het hun,
dat zoo goed als alle toongevende personen het oordeel van Croockewit onderschreven.
Uit den aard der zaak, waren andere deskundigen in Indi moeilijk te vinden. Toen
men eindelijk op een vertrouwden geoloog, Dr. Schwaner, de hand had kunnen leggen,
en daarvoor de medewerking van den Gouverneur-Generaal Rochussen verkregen had,
overleed deze aan kwaadaardige koortsen.
Een nieuwe deskundige werd gevonden in den ingenieur Cornelis de Groot ). De
Gouverneur-Generaal beschikte den 29en Mei 1851 gunstig op het request van Loudon,
als gemachtigde van den Prins en van Van Tuyll, om het voorloopig onderzoek op
Billiton te beschouwen als niet geschied, en om alsnog een nader onderzoek van Gou^vernementswege te doen plaats hebben en hetzelve op te dragen aan den Ingenieur
der 2e klasse voor het mijnwezen C. de Groot", onder mededeeling, dat deze ingenieur
bereids opontboden was om te overleggen de wijze op welke dit nader onderzoek zoude
behooren te worden bewerkstelligd".
Dezen ingenieur werd toegevoegd de aspirant-ingenieur Huguenin, en tevens werd, in
verband met de eventueele schadeloosstelling aan de bevolking te verleenen, goedgevonden, dat een ambtenaar, aan te wijzen door den Resident van Banka, de expeditie zou
vergezellen.
Met Z. M.'s Etna werden de concessieaanvragers en de deskundigen vervoerd; bovendien werd nog Z. M.'s schoener Aruba ter beschikking gesteld voor eventueele tochtjes
langs de kust.
1
) Cornelis de Groot (18171896), zich later ook noemende De Groot van Embden" trad in 1833 als volontair in den krijgsdienst met de hoop op die wijze den officiersrang te bereiken. In 1840 nam hij ontslag uit den
dienst, in welken hij tot opperwachtmeester was opgeklommen, omdat de gelegenheid om officier te worden, toen
gesloten werd voor allen, die niet de Koninklijke Militaire Academie bezocht hadden.
Hij nam zijn intrek bij zijn te Delft wonende ouders. Toen in 1843 in die stad de Kon. Academie tot opleiding
van ingenieurs werd opgericht, gelukte het hem daar tot de studie te worden toegelaten, voornamelijk door den
steun (ook f inancieelen) van den toenmaligen Prins van Oranje, beschermheer dier Academie. In 1846 behaalde De
Groot het diploma van civiel-ingenieur; bij werd toen benoemd tot aspirant-ingenieur van den Waterstaat in
Ned.-Indi en in die qualiteit tot oefening in de praktijk werkzaam gesteld in Zeeland en op de fabriek van Van
Vlissingen te Amsterdam.
Intusschen was er besloten een corps mijn-ingenieura voor N.-I. op te richten. Ten behoeve daarvan werd er een
cursus aan de Delftsche Academie ingericht. De jongelui, die dezen cursus gevolgd hadden, werden naar Engeland
gestuurd, om daar practisch in de mijnbouwkunde werkzaam te zijn. Men achtte hen te jong om aldaar zonder
toezicht te zijn. Daarom werd De Groot, die inmiddels 30 jaar geworden was, aangewezen om de 4 a.s. mijningenieurs te begeleiden.
De Groot, die uit den aard der zaak van het verblijf in Engeland geprofiteerd had, wist zich in 1850 tot ingenieur 2e klasse bij het mijnwezen in Ned.-Indi te doen benoemen.
In 1861 werd hij tot hoofdingenieur bevorderd.
Het grootste deel van den Indischen Archipel werd, voorzoover zulks toen mogelijk was, door hem bereisd. Na
in Januari 1866 te zijn gepensionneerd, werd hij benoemd tot Vertegenwoordiger der Billiton Maatschappij, welke
betrekking hij in 1871 neerlegde.
Daarna deed hij nog tal van onderzoekingen, hem door particulieren opgedragen; o. a. maakte hij reizen naar
Amerika en Afrika. Hij was steeds ijverig werkzaam in het belang van Indi en was o. a. Voorzitter van het Indisch Genootschap.
VR D E OPRICHTING D E R B I L L I T O N M A A T S C H A P P I J
Eindelijk werd goedgevonden, dat, indien het mineralogisch onderzoek van Billiton
ongunstig mocht uitvallen, een zelfde onderzoek zou verricht worden op de Karimoneilanden, Singkep en den Lingaschen archipel.
De Resident van Riouw werd aangeschreven om de betrokkenen te voorzien van aanbevelingsbrieven voor de vorsten van Linga en Riouw. Den 14den Juni arriveerde
H . M.'s Etna met de expeditie ter reede van Muntok.
Toen Van Tuyll en Loudon zich haastten hun opwachting bij den Resident te maken
werden zij in hooge mate getroffen door de houding van dezen. Hij weigerde tamelijk
wel alle medewerking. Waar de beide heeren te Buitenzorg en Batavia de meest mogelijke tegemoetkoming hadden ondervonden, verdiepten zij zich in gissingen naar de reden
dezer onbeleefdheid. Personen, die op Banka bekend waren, weten deze aan het niet
strikt opvolgen van de daar bestaande etiquette, om den Resident niet anders te bezoeken dan uitgedost in zwart lakenschen rok en broek. Waarschijnlijk zal de antipathie van
tal van ambtenaren tegen particuliere exploitatie, die in dien tijd in Indi veelvuldig
.voorkwam, het hare daartoe hebben bijgedragen ).
Na veel moeite gelukte het toestenuning der autoriteiten te verkrijgen, dat een administrateur van de rijkstinexploitatie op Banka, Van Bloemen Waanders, de expeditie
naar Billiton zou vergezellen. Deze bracht twee bekwame mijnwerkers mede. Toevallig
ontmoette Loudon te Toboali op Banka een man, die een grooten invloed zou hebben
op de toekomst der tinontginning. Een Indo-Europeesche klerk van den havenmeester,
J. F. den Dekker, sprak hem aan en vroeg of hij, zonder bezoldiging mede mocht
gaan naar Billiton. Hij had veel kennissen gemaakt onder de op dit eiland thuis behoorende handelaren en van hen de verzekering ontvangen, dat er tin te vinden was, doch
dat de Depatti, het Inlandsche hoofd, bevreesd voor de vestiging van Europeanen in zijn
gebied, alles deed om dat geheim te houden. Den Dekker kreeg een maand verlof van
zijn chef en vergezelde de pioniers. Eindelijk konden zij met de Etna naar het beloofde
land vertrekken. Den 27en Juni kwam deze op de reede van Tandjong-Pandan aan; den
volgenden dag zetten zij voet aan wal.
Zij werden daar ontvangen door den Depatti *), omringd door een groot gevolg. Zeer
onderdanig, maar zoo positief mogelijk, deelde deze mede, dat hij niets van tin af wist
en nooit iets'op Billiton had gezien, dat naar tin leek. Kort geleden was er immers
nog een doctor tanah" (gronddokter) op het eiland geweest; deze had dit naar alle kanten doorkruist, doch had evenmin iets kunnen vinden. Den Dekker woonde dit, op Inlandsche wijze gevoerde, omslachtige onderhoud niet bij. Hij had in dien tijd vriendschap gesloten met een Inlander, die hem onder groote geheimzinnigheid de plaats aanduidde waar zeker erts te vinden zou zijn. Kort na het bovengeschetste onderhoud
1
) Inderdaad heeft de Resident van Banka herhaaldelijk te kennen gegeven, dat de exploitatie van Billiton
naar zijn oordeel in strijd was met 's lands belang.
In zijn schrijven van 5 Maart 1853 aan den Gouverneur-Generaal verkondigde hij o. a. de stelling;
Naar mijn overtuiging kan Billiton niet welvaren zonder aan Banka te schaden."
*) Omtrent dit hoofd en de bevolking, die de pioniers op Billiton vonden, zal een en ander worden medegedeeld
in het zevende hoofdstuk.
Loudon's komst is een hoogst belangrijk feit in Billiton's geschiedenis. Immers deze
is het begin van de exploitatie. Gedurende het eerste verblijf der pioniers kon er alleen
sprake zijn van het opsporen van tin, om daaraan de rechten te ontleenenom concessie te
erlangen. Nu kon men gesteund door het gesloten contract inderdaad met de tinwinning
beginnen.
Daarbij diende het geluk den pioniers. Den 16en Mei 1852, ontdekte Den Dekker de
rijke tinertsafzetting, welke door de mijnTikoes (in het landschap Sidjoek, N.W. Billiton)
met zooveel succes bewerkt werd, dat zij definancieelekurk" genoemd is, waarop de
onderneming in de nu aanbrekende moeilijke jaren, zich drijvende heeft kunnen houden.
Tengevolge van het gebrek aan elke leiding, heerschte er op Billiton bij de terugkomst
van Loudon de grootste verwarring. Verschillende personen, ook Van Tuyll, hadden
Chineezen aangenomen, zoodat er achtereenvolgens veel te veel koelies kwamen. Zij
waren van zeer verschillende rassen, die elkander onderling niet verstonden. De door
Van Tuyll op Malakka aangenomenen bleken in het bijzonder ongeschikt, en moesten
weder worden teruggezonden. Met dit alles waren groote, geheel nuttelooze uitgaven
gemoeid. Van Tuyll vertrok spoedig naar Europa; Loudon bleef alleen over met Den
Dekker en Van Haeften, een uit Nederland hoofdzakejk voor de administratie aangenomen kracht.
Hetgeen Loudon in dezen tijd gepraesteerd heeft, is bewonderenswaardig. Het leven
op Billiton stelde aan zijn kracht de hoogste eischen.
De materieele opofferingen die Loudon zich moest getroosten, worden het best geillustreerd door de volgende regels uit zijn dagboek.
Het wordt hoog tijd aan een huis te beginnen, 't Is hier zulk een smeerboel en de woning wordt zoo bouwvallig, dat men het er bijna niet meer in kan uithouden. Ik heb
een dak, namelijk een kadjang-mat bij wijze van dak over mijn bed, daar wanneer het
regent, er geen drooge plek in huis is, terwijl 's nachts voor verandering de ratten met
de brandende pit uit de nachtlamp aan de haal gaan; gelukkig dat het huis nog al
vochtig is, ik zou anders lang verbrand zijn."
Maar het ergste was wel het gebrek aan geneeskundige hulp I
Men geve er zich rekenschap van, wat dit beteekende bij een bevolking van 250 Chineezen. Evenals zulks nog thans het geval is, lijden de pas aangekomen Chineezen veel
aan beenwonden, die gewoonlijk ontstaan uit een niets beteekenende schram. Deze
gaat spoedig in een afschuwelijke zweer uit, waarbij koudvuur komt, dat den dood tengevolge heeft.
Alleen gedurende 1852 stierven er 62 Chineesche arbeiders. Men trachtte een arts te
engageeren, doch het duurde nog langer dan een jaar voordat een in Batavia aangenomen medicus hulp kwam verleenen. Tot groote spijt van Loudon, die met den arts zeer
was ingenomen, overleed deze reeds na een half jaar.
De eenige, die een soort medische hulp kon verleenen, was nu wederom Loudon. Niet
alleen, dat hij de patinten de gewone koortswerende middelen ingaf, maar bovendien
moest bij in dringende gevallen zelfs amputaties verrichten.
Billiton
10
Toch versaagde hij niet. Zelfs had hij zooveel vertrouwen in de toekomst, dat hij voor
120.000. n vijfde deel kocht van de winst, die Van Tuyll in de Billitonzaak zou
maken. Van toen af was Loudon dus voor en vijfde in de geheele onderneming genteresseerd.
Billiton was in die dagen wel heel ver van de bewoonde wereld verwijderd. Het duurde een maand, voordat de post van Batavia naar dit eiland kwam. Met eenige moeite
werd nu de volgende regeling getroffen. De voor de onderneming bestemde stukken werden geadresseerd aan Reynst en Vinju. Deze firma verzamelde ze in een pakket, dat bij
het Marine-Departement bezorgd werd. Van daar ging dit naar de mailboot, die het
afgaf aan een persoon, die in het groote vaarwater op deze lag te wachten en het dan
naar Billiton overbracht.
Op die wijze kon men daar tijding van Batavia of Singapore hebben binnen 5 tot 6
dagen.
Het is niet te verwonderen, dat Loudon over dien tijd schrijft, dat hij zich in een
soort van ballingschap" voelde. Harde arbeid en groote vermoeidheid waren (zijn)
eenige afleiding en te huis gekomen, vond (hij) de eenzaamheid en (zijne) boeken. (Hij)
gevoelde meer dan ooit het gemis aan dagbladen. Eens in de maand ontving (hij) die en
die dag was, wanneer de tijdingen goed waren, een ware feestdag".
Er werd een zeer levendige correspondentie met Prins Hendrik onderhouden. Uit de
thans nog aanwezige brieven van dien Vorst blijkt een buitengewoon groote belangstelling in de onderneming, een onbepaald vertrouwen in Loudon's beleid. Er wordt geen
brief geschreven, waarin niet met dankbaarheid gewag gemaakt wordt van de groote
diensten door dezen bewezen.
11
De organisatie, die Loudon in het leven had geroepen, bleek voldoende krachtig, om
hem te veroorloven in het begin van 1853 eenigen tijd afwezig te zijn. Hij moest toch
naar Batavia, om zich te verantwoorden ten opzichte van verschillende klachten tegen
zijn beleid ingebracht door den Resident van Banka. Bovendien achtte hij hetgewenscht
het hoofd te bieden aan de stelselmatige oppositie, die tegen de BilUtonondememing
werd gemaakt, niet het minst door Dr. Croockewit, die niet kon verkroppen, dat hij in
het ongelijk was gesteld, en het daarom gaarne deed voorkomen, dat er van eenig succes
op Billiton geen sprake was. Men insinueerde zelfs, dat er tin van Banka werd aangevoerd, om dit als Billiton-tin aan de markt te brengen.
De aanklacht van den Resident was o. a., dat Loudon zich evenals deze Toewan
besar" het noemen; dan maakte hij misbruik van macht, door zich van politiedienaren
in uniform te doen vergezellen en wat wel het ergste was, hij werd beschuldigd, opium
binnen te smokkelen.
Het viel Loudon niet moeilijk zich van elke blaam te zuiveren. Uit deze breedopgezette campagne vloeiden zelfs verschillende maatregelen voort, in het belang der onderneming. Het grootste succes was wel, dat de Gouverneur-Generaal besloot aan Billiton een
Assistent-Resident te geven, die onafhankelijk van den Resident van Banka zou komen
te staan. De keuze van den nieuwen bestuursambtenaar geschiedde geheel in overleg met
Loudon. In Mei 1853 kwam deze (H. G. Dielwart) administrateur der tinmijnen op
Banka, op Billiton aan. Hij bracht zijn vrouw mede; de eerste Europeesche vrouw deed
toen haar intrede op het eiland.
Zijn huis moest gebouwd worden door de concessionarissen, die ook volgens bovenmedegedeeld Kon. Besl. van 30 Sept. 1850 het salaris van dezen ambtenaar moesten
restitueeren.
De tegenstand, dien de jeugdige onderneming in Indi ondervond, had ook in het moederland weerklank gevonden.
Nog voordat met de exploitatie op Billiton kon begonnen worden, richtte het Eerste
Kamerd H . vanRyckevorsel bij de behandeling van de Indische Begrooting van 1853
vragen tot den Minister van Kolonin, die van zeer geringe ingenomenheid met de verleende concessie getuigden.
Hij achtte de ontginning op Billiton uiterst nadeelig voor de geldmiddelen van den
Staat, omdat deze een concurrentie met de tinmijnen van Banka beteekende.
Aldus deed Billiton zijn intrede in de Stat en-Generaal!
Het einde van 1853 was voor de tinexploitatie hoogst ongunstig. De dokter stierf;
Loudon en Wassenaer *) werden zwaar ziek naar Banka getransporteerd. Dit moest geschieden in een gewone prauw; zes roeiers brachten hen over zee; deze overtocht duurde
3 dagen. De sympathieke Van Wassenaer stierf kort na aankomst; Loudon's ijzersterk
*) M. J. Worbert graaf van Wassenaer (18141853) le luitenant der infanterie. Men had van hem de grootste
verwachtingen. Intelligent en energiek, was Loudon bijzonder met hem ingenomen. Toen hij in Indi kwam ging
het, natuurlijk geheel uit de lucht gegrepen verhaal, dat Loudon bij den Prins in ongenade was gevallen, en dat
Van Wassenaer hem als diens vertegenwoordiger zou vervangen.
12
gestel bood weerstand. Den 23en December kon hij, ernstig verzwakt, weder op Billiton
terugkeeren.
Enkele dagen later kwam Van Tuyll; den 5en Februari vertrok Loudon tot herstel
van gezondheid naar Batavia, in de verwachting, dat eerstgenoemde enigen tijd op Billiton zou blijven. Deze verliet echter het eiland korten tijd daarna. Hij was geen man
voor pionierswerk in de wildernis!
In Juni vertrok hij weder naar Europa, overtuigd, dat daar stappen moesten gedaan worden, om naar ruimere middelen te zoeken. Ook zou hij naar een hoofdadministrateur uitzien.
Het was echter moeilijk personeel voor Billiton te krijgen. De salarissen moesten zeer
laag gehouden worden; over de kans, dat de^exploitatie loonend zou worden, hepen de
gevoelens uiteen; velen dachten daarover pessimistisch; de vele sterfgevallen onder
het Europeesch personeel maakten dienstneming niet aanlokkelijk. Iemand, die op Java
nog in zijn onderhoud kon voorzien, dacht er niet over naar Billiton te gaan.
Loudon keerde in September op het eiland terug en was niet weinig verheugd, toen hij
bericht ontving, dat er een hoofdadininistrateur was aangenomen, aan wien hij de leiding der onderneming kon overdragen. Hij was in Juni 1855 op het punt naar Batavia te
vertrekken, toen de nog slechts twee maanden op het eiland vertoevende nieuwe hoofdadministrateur Overbeek, en de bekwame sergeant die de topografische opnemingen
zon verrichten Von Kuyava*) door een Inlander werden vermoord. De moordenaar werd
onmiddellijk door Chineezen afgemaakt.
Men was blijde, de hand te kunnen leggen op den Assistent-Resident Dielwart, die juist
zijn pensioen uit den Staatsdienst had aangevraagd; hij werd in Augustus 1855 hoofdadministrateur; waarna Loudon eindelijk naar Europa kon vertrekken.
Deze keerde niet vr Juli 1856 naar Indi terug. Ofschoon hij zich nog wel eens met
de Billitonzaken inliet,- indien hij daartoe aangezocht werd, bemoeide bij zich niet meer
geregeld met de ontginning. In de eerste plaats meende hij, nu er eenmaal een hoofdadministrateur benoemd was, dat zijn inmenging tot moeilijkheden aanleiding zou geven, maar bovendien was hij een tegenstander van de volgens zijn oordeel somtijds averechtsche bezuinigingen, die van Holland uit, door de omstandigheden gedwongen, werden opgelegd. Niet dan door een belangrijke versterking der beschikbare middelen kon,
volgens zijn opvatting, Billiton tot ontwikkeling gebracht worden!
Hoezeer Prins Hendrik hem waardeerde, moge blijken uit den volgenden brief, dien
bij in 1855 ontving, toen hij op het punt was uit Billiton te vertrekken.
Het is intusschen voor mij een aangename pligt U mijn opregte innige dank te betuigen, voor de zeer groote moeite en zorg die UE. Waarde Heer, U wel hebt geheven te
geven en te gebruiken in het belang der Bilhtcmondememing, waardoor zij op eene
hoogte is gekomen die ons in staat stelt een Hoofdadministrateur te benoemen. Toen
) Von Kuyava was van een aristocratische Pruisische familie. Hij was officier geweest, doch had na een affaire d'honneur" het land moeten verlaten en was toen als koloniaal naar Indi gegaan.
13
wij de onderneming in 1852 begonnen, was Billiton als het ware een woestijn; thans
zijn er vele goed georganiseerde mijnen en is het mijnwezen zoodanig ingerigt, dat het
op de weg is alle hoop te geven binnen weinige jaren een voorspoedige zaak en zelfs
Winsten afwerpende te worden."
Ik vertrouw U overtuigd zijt ik nimmer zal vergeten wat ik in het bijzonder aan U
verschuldigd ben voor Uw onvermoeiden ijver en voortvarendheid ten gunste der Biltonondememing. Ik breng er U door dezen mijn innigste dankvooropdeondubbelzinnigste wijze.
En nu vaartwel, waarde Heer, nogmaals dank, innige dank voor al Uwe moeite en
zorg mijne belangen betreffende, en geloof mij steeds
Uw zeer toegenegene
H E N D R I K , Prins der Nederlanden.
Na het vertrek van Loudon was de to^tand der onderneming bepaald ongunstig. Wel
vermeerderde de productie vergeleken met het vorige jaar met 45%, doch door de zakking der tinprijzen (met 15%) beteekende de toename der productie geen winst.
Daarbij kwamen de groote bedragen, die het Rijk, krachtens het Kon. Besl. van 24 Oct.
1850 als vergoeding voor de bevordering en bescherming" der onderneming van deze
meende te moeten eischen. Deze kosten beliepen ongeveer/20.000 's jaars.
Het was niet te verwonderen, dat Van Tuyll in patria het zijne deed om te trachten althans op deze uitgaaf te besparen. Het zal dan ook wel op zijn verzoek geweest zijn, dat
baron Van Hovell (de man, die hem oorspronkelijk aangespoord had, de exploratie van
Billiton ter hand te nemen), den 29 April 1855 den Minister van Kolonin interpelleerde
betrekkelijk de toepassing van het Koninklijk Besluit van 24 October 1850.
Hij het een ernstige klacht hooren tegen Minister Pahud (na de April-beweging door
het Ministerie Van Hall in zijn functie gecontinueerd), dat de ontginning der mineralen
in Indi in het algemeen zoo werd tegengewerkt enrlat in het bijzonder de Blitonconcessionarissen slachtoffers waren van de hooge eischen, die het Gouvernement stelde.
Van Hovell zeide o. a.:
Wanneer de heer Van Tuyll niet iemand geweest ware van veel kennis, groote geestkracht en buitengewone voortvarendheid, dan geloof ik dat in geen honderd jaren aan
tin op Billiton meer gedacht zou zijn".
Hij drong er ten sterkste op aan, dat het Gouvernement zich voortaan zou tevreden
stellen met een pachtschat" en de restitutie der gemaakte kosten zou laten varen.
Niemand minder dan de toenmalige afgevaardigde voor Maastricht.Thorbecke, ondersteunde Van Hovell en wees er op, dat de Minister niets deed om de gegronde klachten
weg te nemen. Deze, geholpen door den in 1851 afgetreden Gouverneur-Generaal Rochussen, die Alkmaar in de Kamer vertegenwoordigde, meende geen enkele toezegging
te kunnen doen, die de onderneming op Billiton ten goede zou kunnen komen.
Het werpt wel een eigenaardig licht op de mentaliteit der Indische autoriteiten, dat
de agenten Reynst en Vinju aan Van Tuyll schreven, dat het in de regeermgskringen te
15
8 Juni 1859 eischte Billiton opnieuw een offer; Sweerts de Landas werd te midden
van zijn werk weggerukt.
De geneesheer verliet het eiland, zoodat dit geheel van medische hulp verstoken was.
De productie nam niet belangrijk toe. Men had in het algemeen aan de exploratie te
weinig gedaan. Door het uitloven van pikolgelden aan de administrateurs ging de prikkel om veel moeite te doen voor het onderzoek naar nieuwe ontginningen min of meer
verloren, en bovendien: er was voor niets geld. Het debet bij de agenten Reynst en Vinju
was opgeloopen tot meer dan 1.000.000..
Het gebrek aan behoorlijke ldding van de onderneming ter plaatse, was oorzaak, dat
er vanEuropa uit wel eens beslissingen genomen werden, die eigenlijk tot de competentie dergenen behoord hadden, die op Billiton vertoefden. Zelfs de agenten Reynst en
Vinju, hoe voortreffelijk deze ook met de Indische zaken bekend waren, konden zich onmogelijk rekenschap geven van vele dtails. Waren er groote moeilijkheden, dan werd
er nog wel eens een beroep gedaan op Loudon, die intusschen in tal van andere zaken
gemengd was. Deze ging dan een bezoek aan Billiton brengen en men kon zeker zijn, dat
zijn gezond oordeel en zijn tact de gerezen bezwaren wisten te ovenvinnen.
Ook het dualistisch karakter in de leiding der onderneming in Nederland had bezwaren. In den regel werd de correspondentie door Van Tuyll gevoerd. Gewichtige aangelegenheden werden echter steeds ook met den Prins behandeld. Deze vertoefde veelal in
Luxemburg, waar hij als stadhouder van den Koning-Groothertog het bewind voerde.
Van Tuyll bracht een groot deel van het jaar te Baden-Baden door. Mondeling overleg
was dientengevolge betrekkehjk zeldzaam. Daardoor ontstonden herhaalde malen misverstanden, die er o. a. toe leidden, dat er wel eens geheel tegenstrijdige orders naar Batavia verzonden werden. Per zelfde mail bereikte eens de firma Reynst en Vinju de
mededeeling van den Prins, dat de tin zooveel mogelijk in Indi moest verkocht worden,
terwijl Van Tuyll de order gaf om ze in Nederland van de hand te zetten.
Toen de resultaten der ontginning van de alluviale tinmijnen in zulk een mate beneden
de verwachting bleven, werd door van Tuyll het denkbeeld aan de hand gedaan te trachten uit primaire afzettingen door middel van een eigenlijken diep-mijnbouw, tin te winnen
op de wijze zooals dit in Cornwallis geschiedt. Ten einde met de uitvoering van dit denkbeeld niet de eigenlijke onderneming te belasten, werd er door enkle vrienden van Van
Tuyll en Loudon, een consortium gevormd, dat voor zijne rekening de exploratie van de
tinsteen" ontginning zou beginnen.
Van Tuyll ging naar Engeland en nam daar een paar zg. ingenieurs aan, die vergezeld van eenige mijnwerkers, in 1857 te Billiton aankwamen en inderdaad een tinlaag
vonden, die zij door schachtbouw hoopten te exploiteeren.
Groote verwachtingen werden op deze tinsteen" gebouwd. Maar ook bier volgde
teleurstelling. Een der ingenieurs maakte veel misbruik van sterken drank; daardoor
was er voortdurend ruzie. In een brief van Febr. 1858 schrijven Reynst en Vinju dan
ook, dat er te Brang (de plaats, waar de schachtbouw werd uitgeoefend) voor alles een
fatsoenlijk Hollander noodig is, die de Engelschen door zijn gedrag respect inboezemt."
VR DE OPRICHTING DER BILLITON MAATSCHAPPIJ
17
D e waarde der onderneming gesteld op 3 millioen gulden, zou verder daarvan voor
vijftien honderd aandeelen le rubriek bij de aandeelhouders geplaatst en daarentegen
even zoovele 2e rubriek, aan concessionarissen uitgereikt worden. Bovendien werden
duizend aandeelen der eerste rubriek bij de aandeelhouders geplaatst, waardoor men
het bedrijfskapitaal van n milhoen verkreeg, en daartegen weder duizend aandeelen
2e rubriek aan concessionarissen afgegeven, hetgeen het totaal der aandeelen brengt
op 2500 le rubriek en 2500 2e rubriek.
T e n voordeele der eigenlijke geldschieters, zijnde de aandeelhouders le rubriek, wordt
bepaald, dat alvorens tot een gelijke verdeeling van winsten tusschen beide rubrieken
over te gaan, eerst aan hen zal worden uitgekeerd een som v a n 124.000.. D i t bedrag
spruit voort uit de volgende berekening:
voor amortisatie v a n een kapitaal v a n / 2.500.000 i n 99 jaar ad 3 %
,,'sjaars
f 75.000.
r e n t e v a n / " 1.500.000 a 3 %
- 45.000.
afschrijving v a n waarde van den overgenomen inventaris 2 0 0 0 0 0 . 4.000.
/124.000."
Prins Hendrik en de erven V a n T u y l l ontvingen ieder 600 aandeelen der eerste en
1000 der 2e rubriek, Loudon 300 aandeelen der eerste en 500 der 2e rubriek, zoodat er
1000 aandeelen der le rubriek ter beschikking v a n particulieren werden gesteld.
De concessionarissen stonden a l hunne rechten en bezittingen aan de nieuw te vormen
vennootschap d e B i l l i t o n Maatschappij" af; de schulden der onderneming aan de firma's V a n Hoboken en Z n . en Reynst en V i n j u werden slechts tot een bedrag v a n
f 200.000. door deze maatschappij overgenomen.
Daar deze, met inbegrip der schulden v a n de ,,tinsteen"exploitatie, niet minder dan
f 928.663,54 bleken te bedragen, bleef er dus nog een schuldenlast v a n r u i m / 700.000.
op de drie concessionarissen drukken. Loudon delgde deze dadelijk door zich voor een
deel van zijn aandeelenbezit te ontdoen.
Prins Hendrik en de Douairire van T u y l l , zoowel voor haar zelve als i n haar hoedanigheid v a n Voogdes harer minderjarige kinderen, gaven aan de firma V a n Hoboken hunne
aandeelen i n de nieuwe onderneming i n onderpand, als waarborg voor de voldoening
van hun schuld; een rente van 7\% werd jaarlijks door hen betaald.
De nieuwe aandeelhouders konden voorloopig volstaan met 80% op hunne actin te
storten. Concessionarissen kregen i n verband daarmede het recht 3 0 0 . 0 0 0 (20% van
f 1.500.000.) u i t de kas der vennootschap te lichten" en dit bedrag onder zich te houden totdat ook van de nieuwe aandeelhouders volfourneering hunnner actin verlangd
zou worden.
De nieuwe maatschappij kreeg dus de beschikking over een betrekkelijk klein bedrag.
Immers van de gestorte/ 800.000. moest /300.000. ten behoeve v a n laatstgenoemde verpUchting, en 2 0 0 . 0 0 0 . te betalen aan de firma V a n Hoboken, worden afgetrokken. De groote vooruitgang bestond i n het eindigen der zoo drukkende intrestrekening,
Billiton
18
die nu echter voor een belangrijk deel op de particuliere rekeningen van Prins Hendrik
en de familie Van Tuyll werd overgebracht.
Eerstgenoemde werd beschermheer der Billiton Maatschappij; een titel, waaraan hij
echter geen rechten ontleende.
Commissarissen werden de volgenden:
Mr. W. R. baron van Tuyll van Serooskerken, Grootmeester van het huis van Koningin Anna Paulowna, toeziende voogd van de minderjarige kinderen van den oorspronkelijker! concessionaris;
Jhr. H. Steengracht van Oosterland, Grootmeester van het huis des Konings;
Joost van Vollenhoven, toen wethouder, later Burgemeester van Rotterdam, die zeer
bevriend was met Prins Hendrik;
Mr. E . A. Berckmans de Weert, secretaris van het Kabinet des Konings en
G. L. J. van der Hucht, die als lid der firma John Pryce & Co., zijn fortuin op Java
gemaakt had.
De vijf commissarissen namen voor/275.000. deel in de onderneming.
Als Directeuren traden op H. Hope Loudon en P. J. Landry. Het salaris van deze
werd in de statuten der Vennootschap bepaald op 2000., doch voor eerstgenoemde
bij uitzondering vastgesteld op 5000..
Commissarissen moesten hun betrekking belangeloos waarnemen; zij hadden evenals
de Directeuren recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten. Van eenig tantime in
de winst was noch voor Directeuren, noch voor Commissarissen sprake. Intusschen had
P. J. Landry het beding gemaakt, dat hij en zijn rechtverkrijgenden, als vergoeding
voor hetgeen hij voor het totstandkomen der nieuwe Maatschappij gepraesteerd had,
zou ontvangen 1 \/ van de jaarhjksche bruto-opbrengst gedurende den geheelen duur
der concessie en eventueele verlenging derzelve". Ook Hope Loudon had oorspronkelijk deze conditie gemaakt; hij deed echter afstand van dat recht onder deze voorwaarde evenwel, dat gedurende het bestaan dezer vennootschap daaruit worde gevonden en
betaald een som van f 1800. jaarlijks, als honorarium aan eenen door de directeuren
te benoemen secretaris der vennootschap."
Alles wijst er op, dat bij de oprichting der Billiton Maatschappij, de verwachtingen op
de financieele resultaten niet zeer hoog gespannen waren.
Den 28 October 1860 werden de statuten door den Koning goedgekeurd.
B\j Ministerieele beschikking van 15 November 1860 werd goedgekeurd, dat de concessie werd overgedragen aan de Billiton Maatschappij.
Q
2. DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
p een der eerste vergaderingen van Cornrnissarissen der nieuwe maatschappij
werd besloten, dat een hunner, G. L. J. van der Hucht naar Indi-zou gaan,
om daar als vertegenwoordiger der concessionarissen op te treden.
Het was zeker wel gewenscht, dat de nieuwe maatschappij haar gezag in
Indi deed gelden. Feitelijk waren er toen twee hc<)fdadniinistrateurs tegelijk. Nadat,
zooals boven vermeld werd, de firma Reynst en Vinju den hoofdadministrateur, die met
het Gouvernement en het personeel op den meest gespannen voet stond, ontslagen had,
werd door haar F. W. H. von Hedemann als zoodanig benoemd. Deze, een Deen van
goeden huize, hofjonker van den Koning van Denemarken, had op Java als administrateur van een cultuurondemerning zijn sporen verdiend. Tegelijkertijd had Van Tuyll den
in Nederland vertoevenden oud-Assistent-Resident Dielwart, die reeds vroeger gedurende een jaar als hoofdadministrateur op Billiton was opgetreden, deze betrekking op nieuw
aangeboden.
Deze kwam in Indi, toen Von Hedemann reeds eenige maanden de leiding had. Dielwart was niet populair bij de employs op Billiton.
Den Dekker, die ook door de Nederlandsche leiding onmisbaar geacht werd, dreigde
dan ook met zijn ontslag, indien de benoeming van Dielwart gehandhaafd werd.
Voor het uitzenden van een eigen gevolmachtigde door de Billiton Maatschappij was
bovendien alle reden, daar de verplichting had opgehouden, die er tegenover de geldschietende firma A. van Hoboken en Zoon bestaan had, om haar vertegenwoordiger, de
firma Reynst en Vinju ook als zoodanig voor de Bilhtonondememing te laten optreden.
De comniissaris Van der Hucht nam dus op een voor dien tijd hoog geachte bezoldiging van 2000.per maand, de vertegenwoor(Iiging in Ned.-Indi op zich.
Deze uitzending deed echter de moeilijkheden niet verdwijnen; integendeel zij is de
bron van tal vannieuwe verwikkelingen. Wel wordt het resultaat bereikt, dat Dielwart
in het begin van 1861 definitief door Von Hedemann vervangen werd, doch het optreden van Van der Hucht veroorzaakte moeilijkheden met het Gouvernement. Er waren
reeds oneenigheden tusschen den hoofdadministrateur en den Assistent-Resident; in
plaats dat deze door den vertegenwoordiger werden bijgelegd, scheen Van der Hucht
deze nog aan te wakkeren; althans na een van wege den Gouverneur-Generaal ingesteld onderzoek verklaart deze dat van der Hucht zoo door zijn aanmatigende toon,
als door zijn onverstandige en krenkende uitlatingen, in hooge mate tot de geschillen
tusschen den assistent-Resident van Billiton en den Hoofdadministrateur heeft bijgedragen" en dat deze door aan de gemployeerden der BiUitonmaatschappij denomgang met den assistent-Resident van Billiton te verbieden, dezen in eigen oog, zoowel
als in dat van andere te vernederen, en daarentegen zijnen invloed en zijn betrekkingen
tot de aanzienlijken van den Lande breed uit te meten, onmogelijk de ingenomenheid
van den assistent-Resident met de daar gevestigde onderaeming kon hebben bevor-
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
20
derd" (Besluit van den Gouverneur Generaal baron Sloet van de Beele (van 17 Dec.
1862).
Met dit onderzoek waren belast geweest de chef van het mijnwezen Corn. de Groot
(dezelfde, die in 1851 den pioniersarbeid op het eiland verricht had) en de Inspecteur
van Financin Mr. S. C. H. Nederburgh. Dezen vertoefden een viertal weken op Billiton.
Hun bezoek was van groot nut voor de Billiton Maatschappij, die gaarne de gelegenheid te baat nam om door de technische en administratieve kennis dezer deskundigen
te worden voorgelicht. In het bijzonder was de komst van den chef van het mijnwezen
van belang voor de exploratie, die sedert enkele jaren met kracht was aangevat.
Nog voor de oprichting der Billiton Maatschappij had de op Banka werkzame mijningenieur J. E. Akkeringa met machtiging van het Gouvernement eenigen tijd op Billiton vertoefd. Men had toen in het bijzonder zijn aandacht gevraagd ten behoeve van de
ontginning der primaire ertsen, waarvan men de grootste verwachtingen koesterde. Ook
voor de alluviale ontginningen werden door hem. belangrijke aanwijzingen gegeven,
doch, ten gevolge van de gebrekkige hulpmiddelen, waarover hij de beschikking had,
was het onmiddelhjk succes zijner onderzoekingen niet groot.
Eerst in 1864 werd als gevolg van het bezoek van Corn. de Groot de naar Akkeringa
genoemde boor op Billiton ingevoerd.
Op aanwijzing van dezen ingenieur werd de exploratie van het oostelijk gedeelte van
het eiland met eenige kracht ter hand genomen. Feitelijk was dit tot dien nog geheel
terra incognito" gebleven. Later bleek, dat dit deel van Billiton de stoutste verwachtingen zou overtreffen.
De uitzending van den commissaris Van der Hucht had de positie der Maatschappij
geenszins versterkt. Na zijn tweejarig verblijf in Ned.-Indi, waarvan bij slechts vier
maanden op Billiton had doorgebracht, meende hij goed te doen in een brochure getiteld
Mededeelingen over mijne verrigtingen in Indi als vertegenwoordiger van de Billiton
Maatschappij" aan zijn grieven tegen de Directie dier vennootschap lucht te geven, die
deze beantwoordden in een dergelijke publicatie. Merkwaardig was het dat, waar er
blijkens deze stukken zulk een niet te overbruggen kloof bestond, tusschen Van dr
Hucht en de Directie, die gesteund werd door de groote meerderheid van het college
van conunissarissen, eerstgenoemde toch comniissaris bleef. Waren beide Directeuren
het in dien pennestrijd met elkander eens, op andere punten verschilden zij in hooge
mate; telkens dreigde Landry met zijn ontslag.
Na het vertrek uit Indi van Van der Hucht werd zeer tegen diens advies, tot Vertegenwoordiger aldaar aangesteld het lid der firma Reynst en Vinju: A. J. W. van Delden. Men meende daardoor te ontkomen aan de bezwaren, die de vroegere concessionarissen ondervonden hadden van een vertegenwoordiging door een veelhoofdige firma.
Het was echter voor Van der Hucht in hooge mate grievend, dat een lid van het
handelshuis, waartegen zijn scherpe brochure niet in de laatste plaats gericht was, tot
Vertegenwoordiger der Maatschappij benoemd werd.
Oogensclnjnhjk ging het deze in die dagen niet slecht. Van 1862 op '63 verdubbelde
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
21
22
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
23
voerd worden op de grondslagen, met wijziging van het genoemde Kon. Besluit van
24 Oct. 1850, bij de wet nader vast te stellen".
Inderdaad meende de Billiton Maatschappij zich nu bij de voor haar ongunstige herziening der concessiebepalingen te moeten neerleggen.
Bleek het dus, dat men van het Gouvernement niet veel te verwachten had, om de
lasten van de concessionarisse te verlichten, ook in ander opzicht waren de omstandigheden voor deze hoogst ongunstig.
In 1864, toen de oeconomische toestand in Europa gedrukt was door den oorlog tusschen Denemarken en Pruissen, die straks zou gevolgd worden door den krijg tusschen
Pruissen en Oostenrijk, daalden de tinprijzen belangrijk. Daarmede ging een groote
stijging gepaard van de productiekosten van de tin, o. a. ook veroorzaakt door de
duurte der rijst.
De productieprijs was in 1864 zelfs hooger dan de marktprijs.
Nu eerst bleek op welk een vooze basis feitehjk de Billiton Maatschappij was opgebouwd en m welk een bedenkelijke mate, bij de oprichting der vennootschap, de lasten
waren opgevoerd geworden.
Een niet te onderschatten last werdo. a. gevormd door de verphchting om aan Landry
1 i /o van de jaarhjksche bruto-opbrengst te voldoen. Na veel moeite stemde deze in 1864
er m toe om deze verphchting te wijzigen in eene tot betaling van 3 % der zuivere winst
Nog zwaarder woog de verphchting, die de oorspronkehjke concessionarissen tegenover de firma A. van Hoboken en Zonen hadden aangegaan, waarbij zij zich verbonden om nadat de voorgeschoten gelden en renten geheel zullen zijn gerestitueerd nog .
gedurende ten minste 5 volle jaren" alle tin dat in Nederland verkocht wordt aan de
genoemde firma te consigneeren, die daarvan 3 % commissie in rekening zal brengen
terwijl van elders dan in Nederland verkochte tin gedurende dien tijd 2 % aan die firma"
zou worden vergoed.
Zelfs bepaalde het contract, dat indien na verloop van de genoemde vijf jaren geen
verschlen zijn gerezen of geen gewigtige verandering in den algemeenen toestand
der zaken is voorgevallen, alsdan de(ze) bepaling op nieuw vijf jaren zal voortduren"
Behalve door de verphchtingen jegens buitenstaanders, werden de financieele resultaten nog belangrijk gedrukt door de vaste bijdragen van f 124.000. die jaarlijks
aan de houders van aandeelen der eerste rubriek moest betaald worden; een bijdrage die
cumulatief was.
Toen de conjunctuur in 1864, zooals vermeld is, ongunstig was, ontstond daardoor
onnuddelhjk een volslagen gebrek aan kasmiddelen.
Juist in dien zorgvollen tijd meenden de beide Directeuren om verschillende redenen
hun ontslag te moeten nemen. Commissarissen noodigden toen R. Browne*) uit zich
met de leiding der Maatschappij te willen belasten.
D E BILLITON MAATSCHAPPIJ
w
l Mmji in
^ S1853
^ Znaar
r h het
? vaderland
! ? ^ T*?
waar
terugkeerde'
1
1 6
1 8 4 9
****
f a m f c
'
P '
* " r * * -
24
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
Toen deze zich eenigszins op de hoogte van den toestand der vennootschap gesteld
had, maakte hij bezwaar zich definitief met het Directoraat te belasten. Eerst later,
toen men hem den vollen steun had toegezegd voor een eventueele reorganisatie, aanvaardde hij die betrekking op hetzelfde salaris {f 5000.) dat Hope Loudon genotenhad.
In een uitvoerige Memorie zette hij den prcairen toestand der Maatschappij uiteen,
ponder spoedige en krachtdadige tusschenkomst", was zijn slotsom, vervalt (deze)
in een staat van faillissement".
Ernstig werd er over gesproken, of het niet het beste ware te liquideeren, ten einde
zich aldus te ontdoen van al de onereuse verphchtingen, die op de onderneming drukten
en dan te trachten op de puinhoopen der oude een nieuwe maatschappij te stichten.
In haar huidigen vorm scheen het vrij wel onmogelijk, de noodige kasmiddelen te
krijgen. Zelfs een bijdrage van/3900, die men in Indi had toegezegd voor de oprichting van het monument ter herinnering aan Neerlands onafhankehjkheid (Plein
1813) kon slechts met moeite bij elkander gebracht worden.
In de eerste plaats werd nu volstorting der aandeelen verlangd. Maar ook daarna
was de financieele toestand nog prcair.
Na tal van oplossingen overwogen te hebben, gelukte het eindelijk met behulp van
het bankiershuis Wertheim en Gompertz te Amsterdam een leening te plaatsen van
800.000. waarvan de helft onmiddellijk opvorderbaar was. Prins Hendrik moest
voor .deze prioriteitsleening ten laste der Billiton Maatschappij echter persoonlijk borg
blij ven. Uitdrukkelijk deelden de bankiers mede, dat zonder deze zekerheid aan plaatsing der leening niet te denken viel. Door deze garantie was het mogehjk, dat deze hypothecaire leening op de bezittingen der Billiton Maatschappij op gunstige voorwaarde
(4i % rente) kon worden aangegaan.
Van de aandeelhouders der maatschappij, die bij haar voortbestaan in de eerste plaats
belang hadden, bleken echter slechts enkele bereid, zich nog verder in de onderneming
te interesseeren; slechts voor 100.000 werd door hen ingeteekend.
Was aldus in de behoefte aan kasgeld voorzien, zoo sprak het wel van zelf, dat alleen
dan op den duur de positie der maatschappij zou kunnen gered worden, indien door
krachtige bezuiniging de kostprijs van het tin belangrijk beneden den marktprijs zou
kunnen gebracht worden.
Voor alles begreep men, dat de leiding der onderneming in Indi ingrijpend moest
gewijzigd worden. Het was een fout, dat deze, zetelende te Batavia, in handen was van
een handelsman, die nog tal van andere zaken te behartigen had. Toen de firma Van Hoboken de geldschieter was, had deze de voorwaarde gesteld, dat de briefwisseling over
haar agent hep, daardoor was het een van zelf sprekend feit geworden, dat een onderneming waarin milhoenen omgingen,werd beheerd als de bijzaak van een groot handelshuis, welks zetel zoo ver van het bedrijf verwijderd was. Bovendien werd voor dit beheer, dat toch niet veel meer dan nominaal kon zijn, niet minder dan f31.500. 's jaars
betaald.
Op eenigszins abrupte wijze werd aan Van Delden's taak op het eind van 1865 een
25
einde gemaakt en deze tijdelijk in afwachting van de aanwijzing van een definitieven
opvolger overgedragen aan den Agent der Ned. Indische Handelsbank *).
Korten tijd daarna wist men den toen met verlof hier te lande vertoevenden chef van
het Indische Mijnwezen den ingenieur Cornelis de Groot, die reeds, zooals boven werd
medegedeeld, meer dan eenmaal op Billiton geweest was, blijvend aan de Maatschappij
te verbinden. Deze verliet met pensioen den Gouvernementsdienst en werd, tegen een
vast salaris van 25.000 's jaars, Vertegenwoordiger der vennootschap in Indi, waarheen hij in Januari 1866 vertrok.
Hij werd verder niet bij de geldelijke resultaten der onderneming genteresseerd. Afgescheiden van de overweging, dat er van winst in den eersten tijd wel geen sprake zou
zijn, achtte men het toen, gezien de ervaring, die men had opgedaan met het uitloven
van z.g. pikolgelden (waarover later), juister, om een hoogstaand man op een vast salaris aan het hoofd van het bedrijf te stellen.
Browne, die een krachtigen stoot aan de reorganisatie der Maatschappij gegeven had,
overleed reeds op het eind van 1865. Nadat eerst tijdelijk twee Commissarissen het directoraat vervuld hadden, werd R. H. Arntzenius definitief tot Directeur benoemd.
Intusschen had De Groot zijn saneeringswerk in Indi met kracht aangevat. Hij
meende, dat er op de hooge remuneraties der leidende beambten moest bezuinigd worden. Zoo had de hoofdadministrateur in het laatste jaar, behalve een salaris van /700.
per maand, nog/52.500. aan pikolgelden ontvangen. Het overmatig belang, dat den
leidenden personen op Billiton gegeven was bij de vermeerdering der productie, had veroorzaakt, dat deze zich niet angstvallig afvroegen, of tegenover de vergrooting der tinwinning wel behoorlijke inkomsten stonden.
Niettegenstaande De Groot den hoofdadministrateur een zeer behoorlijke bezoldiging
van ruim 20.000. aanbood, nam Von Hedemann zijn ontslag.
De tinsteenexploitatie werd stopgezet, de zeer kostbare pas voltooide inrichting tot
het stampen van erts werd afgebroken.
Er behoorde moed en een op groote deskundigheid gebaseerde vaste overtuiging toe,
om deze onderneming, die reeds vr de oprichting der Billiton Maatschappij begonnen
was, en waarop de grootste verwachtingen waren gebouwd, aldus zonder aarzeling en zonder raadpleging van de Directie in het. moederland op eenmaal te liquideeren. Noch de
zg. deskundigen uit Cornwallis, noch de later in Freiburg door den geoloog Prof. Cotta
op kosten der maatschappij aangenomen en op tamelijk hooge bezoldigingen uitgezonden Duitsche Bergmanner" hadden de groote verliezen kunnen voorkomen, die uit
deze exploitatie voortvloeiden. De Groot rekende uit, dat deze in een gunstig jaar een
zuiver verlies opleverde van meer dan / 18.500.. Opheffing beteekende een kapitaalverlies van meer dan / l i l .000., maar het was beter in deze afschrijving te berusten,
dan op den ingeslagen weg voort te gaan. Men had," zo schreef hij, deze onderneming
nooit moeten ondernemen, zoolang stroomtinerts op Billiton met voordeel te ontginnen is-."
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
) Tot op den huidigen dag heeft de Billiton Maatschappij aan dit huis hare financieele belangen toevertrouwd.
Billiton
2*
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
26
Dat de nieuwe Vertegenwoordiger in Indi ook op ander gebied niet voor het aanvaarden van een groote verantwoordehjkheid terugdeinsde, bleek uit de venrolling van de
plaats van Von Hedemann.
In 1865 was de toen 19 jaren tellende oudste zoon van den stichter der onderneming,
William Charles Reginald baron van Tuyll van Serooskerken, naar Billiton gekomen,
voorzien van een aanbeveling van de Directie, in de hoop, dat hij daar als gemployeerde werk zou kunnen krijgen. Reeds twee jaar later benoemt De Groot hem (dien hg kenschetst als hoogst fatsoenlijk en uitermate bezadigd voor zijn leeftijd") tot administrateur van ht belangrijke district Tandjong Pandan, met de bedoeling, om, zoodra de aangevraagde meerderjarigheidsverklaring zal zijn afgekomen, dezen jongelmg tot hoofdadministrateur aan te stellen.
Op zeer handige wijze wist hij van de verschillende ambtenaren hun instemming met
deze benaming te verkrijgen. Het is wel kenschetsend voor den geest, die onder dezen
heerschte, dat de oudste van hen, Den Dekker, aldus op demededeeling van De Groot,
omtrent de benoeming van den jongen Van Tuyll reageerde:
Hij wenschte niemand liever als Hoofdadrrunistrateur boven zich te krijgen dan de
Baron van Tuyll, den zoon van wijlen zijn weldoener en hij toonde er zich gevoelig voor,
Idat deze zou opgeleid worden tot hoofdadministrateur en inmiddels belast worden met
de waarneming van die functie."
In het algemeen beschouwde men het optreden van Van Tuyll als een natuurlijk
recht van erfopvolging.
Voor het eerst sedert de Billitonsche tinmijnen in exploitatie waren gekomen, was er
een deskundig man aan het hoofd van deze geplaatst. Op allerlei wijze brengt De Groot
verbeteringen en bezuinigingen aan. De smelting van het tinerts had in de laatste jaren
veel te wenschen overgelaten. Het product van Billiton was steeds lager genoteerd, dan
dat van Banka; DeGroot zorgde er voor, dat het smeltproces met vedgrootere zorgvuldigheid werd behandeld, zoodat ras het BiMtontinin zuiverheid niet achter stond bij
het product van het naburige eiland.
De Vertegenwoordiger vertoeft een groot deel van het jaar op Billiton en ontziet zich
niet zelf de exploratie ter hand te nemen. Het rijke district Dendang, gelegen aan een
goed toegankelijke baai, aan de zuidkust van het eiland, wordt door hem ontsloten.
Het gelukt De Groot dan ook den kostprijs van het tin belangrijk te verlagen. Hijliad
het groote succes, dat deze bijv. in 1867 de helft bedroeg van dien van 1864en daardoor
nog niet onbelangrijk lager bleef dan de verkoopprijs, niettegenstaande deze m het boek
iaar 1866/67 tot het ongekend lage cijfer van/ 50 was gedaald.
Deze bezuinigingen werden verkregen door een streng toezicht op alle onderdeden
der exploitatie. De voortdurende tekorten op derijstvoorraden,die men vroeger met
had kunnen voorkomen, namen een eind; de verstrekkingen daarvan werden ingekrompen- aan de leidende personen werden f geen pikolgelden meer uitgekeerd, f deze althans belangrijk verrninderd. Zoo genoot de hoofAdministrateur Van Tuyll^een vast
salaris van / 1000.- per maand, dat in 1869 op / 1250 zou gebracht worden. Wat deze
27
vaste bezoldiging beteekent ten opzichte der vroegere regeling, blijkt uit de mededeeling
van De Groot, dat, waren de voorwaarden, waarop de vorige hoofdadministrateur was
aangenomen, gehandhaafd, deze in 1866/67 een bezoldiging zou genoten hebben van
/ 73.000..
Ook de gezondheidstoestand, die vroeger zooveel te wenschen had overgelaten, verbeterde belangrijk. Bestraffing der koelies door middel van stokslagen, die vroeger wel
eens in ruime mate werden toegediend, hield zoo goed als geheel op. De Chineezen
gaven dan ook aan een contract met de Billiton Maatschappij de voorkeur boven een
verbintenis met de autoriteiten op Banka. Den lOen Maart 1867 reeds kon De Groot
rapporteeren:
Overal heerscht tevredenheid; iedereen doet zijn best; wij gaan een tijd van kalme,
maar ijverige werkzaamheid tegemoet, welke naar ik hoop en vertrouw, de Blitonmaatschappij spoedig in een Woeienden toestand zal brengen".
De verstandhouding met den Assistent-Resident, die vroeger vaak zooveel te wenschen had overgelaten, werd door De Groot tot een vriendschappehjke samenwerking
verbeterd, die zich ook tot de lagere ambtenaren uitstrekte.
Aan de veilingen, die op geregelde tijdstippen te Batavia werden gehouden, werd door
adverteering in vreemde bladen, de grootst mogelijke publiciteit gegeven.
Ook kwam in dien tijd een einde aan de zware verpchtingen, die de concessionarissen, ook voor hunne rechtverkrijgenden, tegenover de firma A. van Hoboken en Zoon
op zich hadden genomen. Ofschoon het volgens de strikte letter der gesloten overeenkomst twijfelachtig scheen of dit einde niet aanvechtbaar kon zijn, meende de Billiton
Maatschappij in 1867 uitdrukkelijk te mogen constateeren, dat hare verplichtingen
hadden opgehouden. De firma Van Hoboken verzette zich niet tegen deze opvatting.
Al deze omstandigheden leidden er toe, dat in het boekjaar 1867/68 de achterstallige
schuld tegenover de aandeelhouders der le rubriek kon worden aangezuiverd. Door den
nood gedwongen hadden Conunissarissen zich toch verplicht gezien de betaling uit te
stellen van het bedrag van /124.000., dat aan die aandeelhouders in elk geval toekwam,
ook, indien er geen winst gemaakt werd.
In dit verband moge hier melding gemaakt worden van het proces, dat de erfgenamen van den overleden Directeur P. J. Landry de Billiton Maatschappij aandeden. Dezen
meenden toch, dat de 3% der zuivere winst, die hun krachtens de met deze aangegane
transactie toekwam, ook moest gerekend worden over genoemd bedrag van / 124.000.
De Arrondissementsrechtbank te 'sGravenhage en later het prov. Gerechtshof van Zuid
Holland ontzegden aan genoemde erfgenamen dezen eisch.
Na afdoening van bovengenoemde schuld kon men over 1867/68 voor de eerste maal
een uitkeering op de aandeelen geven van / 45. per / 1000..
Geen wonder, dat Commissarissen, erkennende, dat het hoofdzakehjk aan de verdiensten van De Groot te danken was, dat dit resultaat bereikt was, dezen over dat jaar
een gratificatie van / 5000. gaven.
Inderdaad kon er toen op gerekend worden, dat de moeilijkste tijd der Billiton MaatDE BILLITON MAATSCHAPPIJ
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
28
schappij ten einde was. Commissarissen besloten nu tot den eigenaardigen maatregel om
op de waarde der concessie af te schrijven. Deze liep in 1892 af. Het was in hun oogen
rationeel er voor te zorgen, dat aan het eind van het Regeeringscontract de waarde, waarvoor de concessie was ingebracht (zijnde / 4.000.000.), geheel zou zijn afgeschreven.
Na lange beraadslagingen meende men daartoe het best dezen vorm te kiezen, dat den
aandeelhouders, telken jare een bedrag zou worden gerestitueerd, zoodat bij het afloopen der concessie, de aandeelen nog slechts en vijfde deel der oorspronkehjke waarde
200.) zouden hebben. Deze hoogst eigenaardige handelwijze van corrnnissarissen,
heeft herhaaldelijk het onderwerp van zeer onwelwillende critiek uitgemaakt.
In het boekjaar 1868/69 werd een winst gemaakt van / 1.200.000.. Hiervan werd
uitgekeerd aan de aandeelhouders der le serie / 124.000.; aan de erven Landry
/ 34.000.; voor afschrijving op de concessie werd bestemd / 175.000. of / 35. per
aandeel; / 190.000 werd in een reservefonds voor eventueele slechte jaren gestort; eindelijk bleef er nog ruim / 650.000. ter verdeeling aan de aandeelhouders over.
Toen de kasmiddelen der Maatschappij in zooveel beteren toestand kwamen, achtte
De Groot het dringend noodig, dat er een stoomschip werd aangekocht om in het geregelde transport tusschen Billiton en Batavia te voorzien. Wel was er reeds door Van Delden een zg. stoomsleeper, de Eersteling'' (een tweedehandsschip), voor den hoogen
prijs van / 60.00O. gekocht, doch dit vaartuig was feitelijk slechts geschikt voor de
kustvaart op Billiton. Het had zeer geringe laadruimte, de reis naar Batavia met dit
kleine schip was vaak niet zonder gevaar.
Het juk der NederL Indische Stoomvaartmaatschappij drukte toen zwaar op alle
particuliere verschepers).
Zoowel de hooge vrachten, die deze vorderde, als de weinig geregelde verbinding, die
door het aanloopen der booten, die op Pontianak voeren, gevormd werd, maakten het
volgens De Groot gewenscht, dat de Billiton Maatschappij zich een eigen vaartuig aanschafte.
Coniniissarissen meenden echter het eerste kleine dividend over het boekjaar 1867/68
niet nog belangrijk te mogen reduceeren door het aankoopen van een stoomschip. Eerst
in Maart 1869 werd dit bij de fabriek De Atlas" te Amsterdam besteld voor / 105.000.
Dit vaartuig, dat Prins Hendrik der Nederlanden" gedoopt werd, kwam niet voor 12
October 1870 in Indi. Het voerde de vlag, die reeds in 1852 door de pioniers was aangenomen: een roode vlag met een witte, diagonaalsgewijze aangebrachte ruit. Het was
het eerste Nederlandsche koopvaardijschip, dat door het kanaal van Suez voer.
1
f Deze Maatschappij had de kustvaart in den Indischen Archipel in 1866 in handen gekregen na een publieke
inschrijving, gehouden in 1863, waarbij H. O. Robinson, die zijn rechten aan de Ned.-Indische Stoomvaartmaatschappij overdroeg, / 0.01 minder subsidie per mijl vroeg dan de Nederlandsche combinatie van Paul van Vlissingen en Dudok van Heel. Het kapitaal dezer maatschappij was geheel Engelsen; alle schepen werden in Engeland
gebouwd; zelfs de herstellingen geschiedden daar.
Het feitelijke monopolie der kustvaart, dat door den Minister Fransen v. d. Putte ter wille van een onbegrijpelijk klein verschil in handen van vreemden was gelegd, nam eerst een einde bij de oprichting der Paketvaartmaatschappij in 1891.
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
29
Enkele maanden later, 6 April 1871, trad de Groot als Vertegenwoordiger der Maatschappij af.
Met groote voldoening kon deze terugzien op hetgeen hij gedurendezijn vijf jarig bewind
bereikt had. De kostprijs van de tin was gehalveerd; het sterftecijfer der mijnwerkers was
bij zijn heengaan en zesde deel van dat van 1866. De Groot had dit bereikt door een zeer
systematisch wel georganiseerd beheer, waarvan hij de regels had neergelegd in een stelsel van aanschrijvingen, die tot in kleinigheden afdaalden. Deze schenen wel eens schoolmeesterachtig, doch hadden het groote voordeel, dat zij niet voor tweerlei uitleg vatbaar waren, en dat zij den stempel droegen van groote deskundigheid op elk gebied.
Bovendien had De Groot zijn persoon nimmer gespaard en op zijn lange tochten blijk gegeven van een bewonderingswaardige onvermoeidheid. Groot van gestalte (op de nieuwe boot was geen hut lang genoeg voor hem; op zijn tochten was geen paard op Billiton
sterk genoeg om hem te dragen) boezemde hij den inlanders en Chineezen reeds daardoor
ontzag in.
Het bewind van De Groot heeft de Billiton Maatschappij van den ondergang gered en
haar in korten tijd tot een nieuw bloeiend leven gebracht.
Hoezeer Cornmissarissen de werkzaamheden van De Groot op prijs stelden, blijkt uit
het geschenk, dat zij in hun vergadering van den 9 October 1871 aan de Groot aanboden.
Ten koste van / 3000. hadden zij bij de firma van Kempen een toepasselijk zilveren
kunstvoorwerp doen vervaardigen, dat met een van waardeering overvloeiende toespraak den in het vaderland teruggekeerden Vertegenwoordiger werd overhandigd.
Kort na het aftreden van De Groot verliet ook Van Tuyll het eiland. Reeds in Februari
1869 was deze met een kort verlof naar Nederland vertrokkken, daarheen geroepen door
een ernstige ziekte zijner moeder. Hij mocht deze niet meer terugzien; zij overleed enkele
dagen na zijn vertrek van Billiton. Toen Van Tuyll in Augustus van dat jaar terugkeerde, geschiedde zulks met het voornemen nog slechts korten tijd daar te bhjven. Hij verliet den 9 Sept. 1871 den dienst der Maatschappij; de meest aangename herinneringen
aan zijn persoon achterlatend", na in alle stukken door De Groot en zijn opvolger geprezen te zijn, als iemand, die met welwillendheid, ijver, overleg en gepaste zuinigheid aan zijn verplichtingen voldeed". Ofschoon Van Tuyll's werk natuurlijk niet kon
vergeleken worden met den baanbrekenden reorganisatiearbeid van De Groot, werd ook
hem bij zijn terugkeer een zilveren voorwerp aangeboden, ter halve waarde van het geschenk aan den Vertegenwoordiger. Bij de eerste vacature, die in het college van Commissarissen ontstond, werd hij tot Comnssaris der Maatschappij benoemd (1872).
In plaats van De Groot werd in Maart 1870 D. W. Rost van Tonningen (Indisch ambtenaar, laatstelijk Inspecteur bij de statistische opname van Java), op dezelfde voorwaarden, die voor eerstgenoemden gegolden hadden, tot vertegenwoordiger der maatschappij benoemd. Deze kwam in Dec. 1870 te Batavia. Zijn bezoldiging ging eerst 4
maanden later in, na het aftreden van De Groot. Het is wel kenschetsend voor den geest,
die toen bij het bestuur der Maatschappij heerschte, dat, hoezeer men het ook op prijs
stelde, dat de nieuwe vertegenwoordiger nog eenigen tijd met zijn voorganger in Indi
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
30
tezamen was, men toch voor deze vroegere komst geen geldelijke vergoeding gaf. Er
werd dus op gerekend, dat hij gedurende dien overgangstijd de log van het personeel op
Billiton zou zijn.
Rost van Tonningen benoemde tot opvolger van Van Tuyll den eersten apotheker van
het Nederlandsch-Indische leger P. J. Maier. Hij wordt een ervaren chemicus genoemd
die ook kennis van geologie heeft". Aldus hoopte de Vertegenwoordiger zijn gebrek aan
technische kennis aan te vullen.
Een der belangrijkste punten, die de aandacht van Rost van Tonningen vroegen, was
de scheepvaartverbinding met Billiton. Men had zich door de aanschaffing van het
nieuwe stoomschip geenszins onafhankelijk gemaakt van de Nederlandsen Indische
Stoomvaartmaatschappij. Zelfs, indien dit vaartuig steeds ter beschikking geweest
was, zou het geen voldoende scheepsgelegenheid geboden hebben voor de groote hoeveelheden tin, die van Billiton moesten verscheept worden. Tusschen 70 en 71 namen
deze met 30 % toe. Maar bovendien bleek de Prins Hendrik der Nederlanden", met
hoeveel enthousiasme haar komst ook begroet werd, tal van gebreken te bezitten, die
spoedige ingrijpende verbeteringen noodzakelijk maakten.
De mogelijkheid tot dokking was i n die dagen in Ned. Indi uiterst schaarsch. Het
droogdok op Onrust" behoorde aan de Kon. Marine. Een verzoek om dit voor de Billiton Maatschappij beschikbaar te stellen, werd door den Admiraal zelfs nit in overweging genomen. Deze deelde mede, dat hij te veel van Prins Hendrik hield", om dezen
bloot te stellen aan de scherpe critiek der Indische pers, indien hij faciliteiten verleende
aan de Maatschappij, waarbij Z. K. H. in zulk een groote mate genteresseerd was
Voor eenigszins ingrijpende herstellingen en voor dokking moest het stoomschip dus
steeds naar Soerabaja gaan. De particuliere inrichting, die daar het monopolie had, verstond de kunst van gepeperde rekeningen te schrijven.
Toen in Februari 1872 de Gouverneur-Generaal Loudon zich verplicht had gezien den
oorlog te verklaren aan het Rijk van Atchin", werd de scheepsruimte der N. I. Stoomvaartmaatschappij voor het transport van troepen en legerbenoodigdheden in zulk een
mate in beslag genomen, dat het tinvervoer geheel moest geschieden door de Prins
Hendrik". Slechts met groote moeite en met de uiterste krachtsinspanning gelukte het
toen het tin te verschepen.
Aan den herhaalden aandrang van den Vertegenwoordiger had het bestuur der Billiton Maatschappij eindelijk toegegeven door in 1872 een tweede stoomboot te bestellen
voor / 173.000.. Niettegenstaande de vele gebreken, die de Prins Hendrik" had en
het volslagen gebrek aan kennis, dat de scheepsbouwmaatschappij getoond had voor
de speciale eischen, te stellen aan een stoomschip, dat in de tropen dienst moest doen,
werd toch dit vaartuig weder bij de Atlas" besteld. Het werd van een compoundmachine voorzien, waardoor voor een deel de duurdere prijs verklaard werd. Deze werd ech>) Later kwam in deze opvatting der Marine-antoriteiten wijziging. Geregeld werd toen van het dok op Onrust gebruik gemaakt.
31
ter ook gemotiveerd door de overweging, dat de fabriek op den bouw van het eerste
schip belangrijk had toegelegd.
Eerst in het midden van 1874 kwam het nieuwe vaartuig de Billiton" in Indi aan.
De Vertegenwoordiger Rost van Tonningen was toen reeds vervangen door den gepensionneerden luitenant-kolonel der Genie van het Indischeleger M. A. van Walchren.
De eerste twee jaren van diens bewind waren nadeelig voor de productie. Ongunstige
weersgesteldheid, gepaard aan eenige verslapping in de leiding gedurende zijn voorganger deden den kostprijs stijgen; nmschoots werd echter compensatie geboden door de
groote stijging der verkoopprijzen. In het boekjaar 1872/73 bereikten deze de ongekende hoogte van / 92.48 per pikol; eerst dertig jaren later zou deze prijs opnieuw bereikt
worden. Daardoor steeg ook het dividend der Maatschappij in dat boekjaar zeer belangrijk.
Het beheer van den Vertegenwoordiger Van Walchren gaf in elk opzicht reden tot
groote voldoening. Hij kon bij zijn aftreden, na afloop van het vijfjarige tijdperk waarvoor hij gecontracteerd had, het bedrijf in de beste omstandigheden aan zijn opvolger
overdragen.
Als zoodanig werd door Commissarissen op voordracht van Van Walchren benoemd
de Kolonel der Genie van het Nederlandsch-Indische leger J. Ph. Ermeling, die bij zijn
pensionneering den titulairen rang van Generaal-Majoor ontving. Gedurende den voor
Indi ongekend langen tijd van 23 jaar, heeft deze de taak van Vertegenwoordiger vervuld. De dienstvoorwaarden van den nieuwen titularis werden aangevuld met de bepaling, dat hij, indien Commissarissen zulks wenschten, zijn woonplaats op Billiton moest
vestigen.
Generaal Ermeling trad den len Sept. 1879 op. Bij zijn terugkomst in het vaderland
ontving Van Walchren niet alleen van de Billiton Maatschappij een voorwerp in zilver
als bewijs van waardeering voor de bewezen diensten, doch ook de Europeesche beambten en de Chineesche mijnhoofden op het eiland hadden den Directeur der maatschappij
verzocht om aan dit pice de milieu een geschenk hunnerzijds toe te voegen. Een stel
zilveren kandelaars werd dus namens hen aangeboden.
Zoodra een plaats in het college van Commissarissen openviel, werd deze door de benoeming van Van Walchren (1882) aangevuld.
Deze had in de plaats van den hooffednmiistrateur Maier, die den len Januari 1878
aftrad, Dr. C. L. Vlaanderen, eervol ontslagen chef van het scheikundig laboratorium
van het mijnwezen, tot deze functie geroepen. De nieuw benoemde ontving een bezoldiging van / 1200. per maand; in tegenstelling met de wijze waarop bij vroegere gelegenheden gehandeld was, werd aan Dr. Vlaanderen, gedurende de twee maanden dat hij
op Billiton vertoefde, voor het vertrek van zijn opvolger, een vergoeding van / 1000.
per maand toegekend.
Vlaanderen's beheer is in het bijzonder van gewicht geweest voor de verbetering van
de methode van tinsmelting. Deze geschiedde in den Chineeschen oven van zeer eenvoudige constructie. Vlaanderen voerde een oven in, die wel in principe dezelfde was als
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
32
deze, doch waarvan de constructie in details zooveel verbeterd was, dat hij een capaciteit had 50% grooter dan de Chineesche. De blaasbalg werd bij verschillende ovens vervangen door een ventilator gedreven door waterkracht.
De aandacht van den nieuwen Vertegenwoordiger werd onmiddellijk na zijn optreden,
in hooge mate in beslag genomen, door de onderhandelingen betreffende de verlenging
der concessie.
Bij Kon. Besluit van 2 September 1873 was een nieuwe regeling tot stand gekomen
betreffende de ontginning van delfstoffen bevattende gronden in Nederlandsen Indi".
Hierbij werd bepaald, dat concessin tot mijnontginning verleend werden voor een bepaalden termijn, den tijd van 75 jaar niet te boven gaande en voor een uitgestrektheid
bij de concessie te bepalen".
Bovendien bepaalde dit Kon. Besluit, dat bij het eindigen van eene concessie, hetzq
door tijdsverloop, hetzij door mtrekking/ tot het voortzetten van de mijnontginning
geen nieuwe concessie buiten openbare mededinging verleend wordt, dan krachtens
van Ons verkregen machtiging".
Vergeleken met de voorwaarden vermeld in het Kon. Besluit van 24 October 1850
was de zooveel langere termijn van uitgifte een groote vrbetering. Alle deskundigen
waren toch eenstemmig in hun oordeel, dat voor mijnconcessies een termijn van 40 jaar
te kort is. Ook 75 jaren is trouwens te krap. Aanvankelijk was dan ook de Minister van
Bosse, die deze regeling voorbereidde, van oordeel, dat de normale duur eener mijncoricessie 99 jaar moest zijn. Naar aanleiding van een nota van twee leden van den Raad
van State, die het vreemde motief aanhaalden, dat zij den termijn van uitgifte gelijk
wilden gesteld zien aan dien, welke bij de Agrarische wet was aangenomen, lokte Minister Fransen van de Putte bovenomschreven Kon. Besluit uit.
De Billiton Maatschappij meende, dat nu het bezwaar, dat in 1864 gegolden had, tot
verlenging der concessie, vervallen was, en naastte zich, door zijn Vertegenwoordiger
een verzoek te laten indienen, om, op grond van de mededeeling van Minister Uhlenbeek
die zij als een belofte meende te moeten beschouwen, verlenging der concessie te vragen.
Inderdaad werd, voor Indische toestanden van dien tijd, betrekkehjk spoedig daarna
(25 Augustus 1880), een concept-contract ontvangen, waarmede zich de hoofdingenieur
der mijnen en de Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid vereenigd hadden,
waarbij de concessie, in welker bepalingen overigens geen belangrijke wijziging gebracht
werd, verlengd zou worden tot 1927.
De wisseling van Vertegenwoordiger en het naderend heengaan van den GouverneurGeneraal van Lansberge veroorzaakten vertraging. De opvolgende landvoogd 'sjacob
besloot in 1881, den duur der concessie op 75 jaar te brengen (dus met 35 jaar te verlengen) en den pachtschat met ingang van het nieuwe oogstjaar te verhoogen van3 op 4 %
der bruto-opbrengst. Bovendien werden nog eenige wijzigingen van ondergeschikt belang in de bepalingen der oorspronkelijke concessie gebracht. Deze beslissing van den
Landvoogd werd bij schrijven van den 26en December 1881 ter kennis gebracht van den
Minister. Eerst den 27en October 1882 gaf dezedaaroverzijngevoelenaanBuitenzorgte
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
33
T
Het was mij duidehjk dat, aangezien mijn ambtsvoorganger geene bedenkingen had
tegen de door de Indische Regeering voorgenomen en reeds vroeger medegedeelde gez a g s l i j n , Uwe Excellentie gemeend had ten deze zonder nader overleg met het Opperbestuur te kunnen handelen. Daar de overeenkomst werd gesloten en de Regeering derhalve reeds tegenover de Maatschappij zich verbonden had, zou het trouwens tot niets
geleid hebben, wanneer ik thans bezwaren had geopperd tegen den vorm der nieuwe
overeenkomst".
Ik rekende het echter niet wel doenlijk'de thans tot stand gekomen overeenkomst
aan s Konings bekrachtiging te onthouden, nadat de Koning vroeger steeds in alle
quaestin betreffende de wijziging van de Bilhtonconcessie was betrokken geweest"
Ik kan Uwe Excellentie thans mededeelen, dat het den Koning, blijkens een kabinetsrescnpt van 21 October 1882 heeft behaagd Hoogstdeszelfs goedkeuring te verleenen op de bedoelde nieuwe overeenkomst".
Het was zeker noch kiesch, noch verstandig van den Directeur der Billiton Maatschappij, dat deze reeds den 13 Januari 1882, dus 6 dagen na de dagteekening van het te
Batavia geteekende contract een circulaire aan de aandeelhouders zond, waarin o. a. te
lezen stond:
Nu zich een omstandigheid heeft voorgedaan, die op de waarde van de aandeelen der
Blitonmaatschappij van invloed kan zijn, acht ik het gepast daarvan zoodra mogelijk
aan eigenaren dier actin kennis te geven".
wYfr
i
c o m J h00fdc mm eS
,
nZ'
M a u r i t s
d e
e n
JSS^S^^ ^
1
Billiton
1 8 8 3
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
34
Ik acht het onnoodig heeren aandeelhouders der Billitonmaatschappij op het hooge
belang der concessieverlenging te wijzen, maar bied ten slotte mijn gelukwensen aan
met den gunstigen uitslag der bemoeiingen in deze zaak".
" Cornmissarissen gaven uiting aan hunne ingenomenheid met het nieuwe contract
door aan den Directeur Arntzenius een gratificatie van / 10.000. en aan den Vertegenwoordiger een van / 5000. te schenken.
Het contract werd spoedig wereldkundig en door de pers zeer ongunstig ontvangen.
Onder hen, die de Regeering in Moederland en Ned.-Indi op het scherpst bestreden,
bekleedde Mr. L. W. C. Keuchenius) het mvloedrijke anti-revolutionnaire lid der Tweede Kamer een eerste plaats. In een reeks artikelen in de Standaard", waarin enkele
feitelijke onjuistheden voorkwamen, gaf hij uiting aan zijn verontwaardiging over de
wetsschennis en de benadeeling van 'slands belangen, die uit het nieuwe contract
voortvloeiden.
Feitelijk waren alle bladen eenstemmig in hun afkeuring; alleen het Dagblad van
Zuid-Holland en 's Gravenhage, het orgaan der toen reeds wegstervende conservatieve
partij verdedigde, op grond van vroeger gegeven toezeggingen, de gesloten overeenkomst,
.
Het sprak van zelf, dat deze stemming weerklank in de Kamer vond. Bij het afaeelingsonderzoek der Indische begrooting spaarde men den nieuw opgetreden Minister
van Kolonin niet. De discussie over Billiton werd echter tot na de behandeling der begrooting verschoven, doordat de nota, die de Minister op verzoek der Kamer over deze
aangelegenheid aan haar had toegezonden, in handen werd gesteld van eene door den
Voorzitter benoemde coinmissie. Het rapport van deze zou dan na de behandeling der
begrooting aan de orde worden gesteld.
De cornmissie was saamgesteld uit leden van zeer uiteenloopende richting. Naast den
conservatief Wintgens, de toentertijd zeer radicaal geachte Van Houten, naast den
1
(4 Levinus Wilhelmus Christiaan Keuchenius (1822-1893) werd te Batavia geboren. Op 17 jangen leeftijd student te Leiden geworden, promoveerde hij reeds voor zijn twmtigsten veijaardag magnacumlaude. In 1842; vestigde hij zich als advocaat en procureur te Soerabaja, doch verUet reeds twee jaar l a t de
S e macht te gaan. In 1848 werd Keuchenius lid van den Raad van Justitie; in 1851 Raadsheer m het Hooggerechtshof In 1854 kwam hij met verlof in Nederland en werd toen tot 1859 belast met de waarneming van het
ambt van secretaris-generaal van Kolonin. Hij keerde als lid van den Raad van Indi naar Batavia terug, van
welk college hij in 1864 vice-president werd. In het volgend jaar trad hij af om gezondheidsredenen; m het moer l a n d ve'blijJ houdend, werd hij in 1866 door het kiesdistrict Arnhem naar de Tweede Kamer a j e v a a r f i ^
Keuchenius stelde toen naar aanleiding van de benoeming van Mr. P.Mijer tot Gouverneur-Generaal de bef aamde
motie voor welks aanneming in het zelfde jaar aanleiding gaf tot KamerontWndmg. Hij werd opnieuw gekozen,
doch verloo'r zijn mandaat bij de kamerontbinding op 22 Dec. 1868. naar aanleiding van de verwerping van de begrooting van Buitenlandsche Zaken. Inmiddels was hij in 1867 (niet op verzoek) uit 's lands dienst_ ontslagen.
Toen hij niet herkozen was, keerde hij naar Batavia terug, waar hij. na korten tijd als redacteur van heBataviaasch Handelsblad werkzaam te zijn geweest, zich als advocaat en procureur vestigde. In Augustus 1879 werd
Kolonin in het kabinet Mackay op, uit welk ambt hij inFebruari 1890 zijn ontslag moest vragen, daar de Eerste
Kamer zijn begrooting verworpen had.
Drie jaar later overleed hij na een hevig, met groote berusting gedragen hjden.
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
35
antirevolutionair Keuchenius, de tot verschillende liberale fracties behoorende leden
Mirandoll en Van Delden.
Deze commissie bracht eenparig een rapport uit, dat voor het beleid der Regeering
hoogst ongunstig was.
Het contract van7 Januari 1882 was volgens het oordeel der commissie,, aangegaan"
met terajdestelling van de wettelijke bepalingen vervat in het Kon. besluit van 1873"
bij deze overschrijding van bevoegdheid is de behartiging van 'slands belang niet
op den voorgrond getreden"; daarom is het noodzakelijk, dat het Opperbestuur niet
berustend m de door de Indische Regeering in dezen gepleegde handeling, zijn'volle
vrijheid handhave, om bij het eindigen der oorspronkehjk aan de Billiton Maatschappij
verleende concessie, voor de naleving der bestaande wettelijke bepalingen en de behartiging van 's lands belang te waken".
Deze conclusie was blijkbaar aldus gesteld, om het den Minister nog mogelijk te maken, zich op de beslissing van zijn voorganger te beroepen. Het odium zou dan Baron
van Goltstein en den Gouverneur-Generaal getroffen hebben.
Van 13 tot 15 Februari 1883 had de zeer vinnige discussie over deze conclusie plaats
De Minister heeft zoowel in de nota, die hij naar aanleiding dezer conclusie ingediend
had, als bij de discussie, de beslissing van zijn voorganger en van den GouverneurGeneraal ten volle met zijn verantwoordelijkheid gedekt.
Bij de behandeling der Indische begrooting in de Eerste Kamer had hij zich de volgende uitdruklong veroorloofd, een uitdrukking, die de leden der Tweede Kamer in
hooge mate ontstemd had.
Er heerscht in den lande en ook bij een deel der Volksvertegenwoordiging eene epidemie van achterdocht en wantrouwen, waarvan ik den oorsprong niet ken en waardoor ik geene reden kan vinden".
En lid, Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman nam de verdediging van den Minister op
zich en scheidde zich daardoor af van zijn geestverwant Keuchenius; een houding die
hem veel later, toen de splitsing in de antirevolutionnaire partij een voldongen'feit
dreigde te worden, zwaar werd aangerekend. Ook nu toonde Lohman de groote onaf- '
nankelijkheid en den zin voor rechtvaardigheid, die dezen staatsman in zijn langdurige
loopbaan steeds gesierd hebben.
Merkwaardig was in dit verband zijn uitlating, dat hij wel in Keuchenius eerbiedigde
dat deze den rug niet buigt voor hooggeplaatste personen", maar dat hij niet den rug'
wenschte te buigen voor de lager geplaatste personen, die in zijn kringen oneindig meer
mvloed uitoefenen dan die hooggeplaatsten".
De Minister hield vol, dat de Gouverneur-Generaal bevoegd was de overeenkomst
van 1861 te wijzigen, doch dat hij volkomen begreep, dat deze Bewindsman het wenschebjk geacht had, dat het Opperbestuur in deze contractswijziging gekend werd Vandaar het Koninklijk rescript, een vorm, die bij Kolonin" vaak gebruikt werd
Waar zoo goed als al de bestrijders der concessieverlenging spraken van wetsverkrachting, daar zij van oordeel waren, dat een voorafgaande machtiging van den Ko-
36
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
37
de Billiton Maatschappij gaf, toch was ht ook een algemeen belang, dat de tinexploitatie in nationale handen bleef, toevertrouwd aan een lichaam, dat door duurgekochte
ondervinding toonde zijn taak te verstaan.
In de eerste plaats mag bij het beantwoorden dezer vraag wel onder de oogen gezien
worden, dat men toen over groote dividenden en verworven miioenen geheel anders
dacht dan in onze dagen.
Wat de kringen, die toen in de politiek den toon aangaven, in het bijzonder verdroot,
was, dat de aandeelen der Billiton Maatschappij voor het grootste deel in handen waren
van een aristocratischen kring, aan welken men voor betrekkelijk korten tijd de leiding
der Regeeringszaken ontrukt had. Bovendien kwam er voor hen, die zoo dachten, nog de
volgende overweging bij.
Den 31 en Januari 1879 was Prins Hendrik de beschermheer der Billiton Maatschappij
plotseling, zonder testament na te laten, overleden.
Zijn erfgenamen waren Z. M. de Koning en H . K . H . prinses Sophie, gehuwd met den
Groothertog van Saksen Weimar.
De toonaangevende politieke kringen achtten het vanzelfsprekend, dat de hofkliek",
die de leiding der Billiton Maatschappij had, den Koning ter wille was, om Dezen voordeden te bezorgen als groot-aandeelhouder dier Maatschappij.
In 's lands vergaderzaal werden op deze toen zoo vaak geuite veronderstelling, gelukkig wel geen toespelingen gemaakt; maar toch heeft deze zeker invloed uitgeoefend op
de mentalitdt van een breeden kring van kiezers.
Koning Willem III, wien nooit gedurende Zijn lange Regeering met grond het verwijt
kon treffen, dat Hij persoonhjke belangen het gelden, ontdeed zich zonder eenige aarzeling van Zijn aandeelenbezit, zonder er op te letten dat Hij zich door den verkoop van
zulk een groote hoeveelheid actin in een incourant fonds op een oogenblik, dat dit door
het votum der Kamer natuurlijk gedrukt was, groot financieel nadeel berokkende.
Aan den anderen kant mag er wel op gewezen worden, dat de Billiton Maatschappij,
zich steeds beroepende op de belofte van Minister Uhlenbeck in 1864 gegeven, vergat,
dat sedert dien de omstandigheden in hooge mate veranderd waren. Immers toen die
Bewindsman de in Indi toegezegde verlenging der concessie weigerde goed te keuren,
doch deze toezegging verving door de bedoelde belofte, had de Billiton Maatschappij
nog nooit dividend uitgekeerd; zij verkeerde toen zelfs in financieel zeer moeihjke omstandigheden.
Nu er, toen de beslissing in de Kamer viel, sedert 15 jaar zeer hooge dividenden waren
uitgekeerd en bovendien op de aandeelen 52.5 % gerestitueerd was, schenen de omstandigheden wel zoo veranderd, dat er reden was, de vraag onder de oogen te zien of men
zich op die, trouwens zeer vage belofte ook bij deze veranderde omstandigheden wd
met grond beroepen kon.
Vestigen wij nu weder de aandacht op het eigenlijke bedrijf!
Generaal Ermeling meende, dat het vr alles noodig was, zoo krachtig mogelijk het
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
38
) Den Dekker stierf den 19 Juli 1898 te Tjibadak in de Preanger. De begrafenis had plaats te Buitenzorg. Namens de Billiton Maatschappij bracht de hoofdadministrateur Begemann hulde aan den overledene.
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
39
bonden kosten in zeer korten tijd zou terugverdiend hebben; hij kon geen machtiging
krijgen een in Indi geveild wordende stoomboot aan te koopen.
Een stoomdienst langs het eiland werd eindelijk, nadat men daarvoor gelden geweigerd had, als een particuliere vennootschap gesticht, voor een belangrijk deel opgezet
door de beambten der Billiton Maatschappij.
Toen er moeilijkheden dreigden met enkele der oudere administrateurs, die vroeger
door Ermeling steeds geprezen waren, meenden Directeuren Conunissarissen zich ernstig
de vraag te moeten stellen, of men hem wel zou kunnen handhaven.
Sedert 6 jaar was er geen persoonlijk contact geweest tusschen den Vertegenwoordiger
en het bestuur in Nederland. De Directeur was nooit op Billiton geweest. Van de Commissarissen was alleen Van Tuyll ter plaatse bekend (bij had echter reeds 15 jaar geleden Billiton verlaten); Van Walchren had zijn ontslag genomen Xonmussarissen drongen
er bij Van Tuyll sterk op aan, dat hij een reis naar Indi zou maken, maar, ofschoon deze
daar aanvankelijk wel ooren naar had, meende hij toch aan dit verzoek niet te kunnen
voldoen. Men vond toen de oplossing, door de statuten aldus te wijzigen, dat een tweede
Directeur kon benoemd worden, en als zoodanig aan te wijzen M. A. van Walchren.
Deze vertrok onrmddellijk na zijn benoeming naar Billiton. Hij had de groote voldoening, dat de moeilijkheden tusschen het bestuur in Nederland en Ermeling uit den weg
konden worden geruimd. Zijn rapport over het beleid van den Vertegenwoordiger was
in elk opzicht gunstig voor den Generaal, al ontkende hij niet, dat deze zijn eigenaardigheden had, waardoor samenwerking met hem niet altijd gemakkelijk was. Met gerustheid kan het bestuur in Indi aan den Heer Ermeling blijven toevertrouwd en ik
geloof" schreef Van Walchren den 2den November 1886, met alle reden de Billiton Maatschappij te mogen gelukwenschen, dat zij in haren vertegenwoordiger een
persoon bezit, die door beschaving, positie, werkkracht, ijver en volkomen toewijding,
alle waarborgen aanbiedt voor den goeden gang der onderneming en die alleen deze
keerzijde vertoont, dat hij in die verschillende eigenschappen moeilijk zal te remplaceeren zijn".
,
Het natuurlijk gevolg van dit rapport was, dat de verschillende ingrijpende maatregelen dooj Ermeling ten opzichte der Bilhton-exploitatie voorgesteld, zonder wijziging door het bestuur in Nederland aanvaard werden.
Een geheele omwenteling werd gebracht in de belooning der mijnwerkers.
Sedert het begin der exploitatie werd de tin met 20. per pikol betaald. Voor vele
terreinen was deze prijs vroeger hoog; belangrijke winsten konden de deelhebbers der
mijnen daarmede eertijds maken. Daarentegen waren er tal van gronden, die tin bevatten,
doch waar de exploitatie tegen dien prijs niet loonend was. Het spreekt van zelf, dat hoe
verder de tinwinning werd voortgezet, hoe meer plaatsen er waren, waarvoor tegen
den van ouds vastgestelden prijs geen tin kon geleverd worden.
Ermeling vond nu een systeem uit, het quantumstekel" genoemd, waarbij den deelhebbers een betaling gegarandeerd werd, gelijk aan die der adat" productie van 14 pikolsper hoofd, indien zij op een hun door den administrateur aangewezen terrein een
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
40
lagere productie mochten behalen, dan welke door dien ambtenaar becijferd was. Contracteerde deze dus met een kongsie een hoofdelijke productie van 8 pikols, dan kreeg
de ploeg boven het bedrag van 8 X 20. een toeslag. Wat boven de contractueel vastgestelde hoeveelheid werd gewonnen, werd met 20.per pikol betaald. Bij dit stelsel
werd groote bekwaamheid van den administrateur geischt. Werd het quahtum te
laag geschat en werd dit dus bij de productie belangrijk overschreden, dan vloeide hieruit nadeel voor de maatschappij voort; was de schatting te hoog, dan werden de mijnwerkers benadeeld. Dit stelsel, dat een geheelen omkeer bracht in de verhoudingen op
Billiton, heeft inderdaad goed gewerkt en de ontginning van terreinen mogelijk gemaakt, die onder het oude systeen niet in exploitatie zouden gekomen zijn.
Met de invoering van het quantumstelsel ging gepaard een zeer belangrijke wijziging
in de betaling der z.g. pikolgelden aan de administrateurs. Van den beginne der exploitatie af had men den leidenden beambten steeds belang gegeven bij de uitkomst van
hun beheer. Men had dit stelsel wel verlaten voor den Vertegenwoordiger en den hoofdadministrateur maar het gehandhaafd voor de administrateurs. Dezen kregen boven
hun bezoldiging een uitkeering van f 0.50 voor elke pikol tin, die in hun district gewonnen werd.
Uit denaard der zaak vloeide uit dit stelsel voort, dat men een administrateur, die
door werkkracht en organisatietalent zijn district tot groote ontwildreling gebracht
had, feitelijk niet kon verplaatsen naar een minder rijke afdeeling met de bedoeling
daarvan de productie op te voeren. Daardoor zou hij toch zeer belangrijk in zijn inkomsten worden geschaad. Ermeling bracht nu deze ingrijpende wijziging, dat de pikolgelden tezamen gevoegd zouden worden en jaarlijks zouden verdeeld worden onder de
administrateurs naar den maatstaf van verdiensten en diensttijd, geheel ter beoordeeling van den Vertegenwoordiger".
In het bijzonder voor de oudere administrateurs was de invoering van dezen regel,
hoeveel daarvoor ook te zeggen viel, niet aangenaam. Zij werden daardoor nog veel
meer dan vroeger, geheel afhankelijk van den Vertegenwoordiger. Bovendien gingen enkelen zelfs niet onbelangrijk in hunne inkomsten achteruit, daar deze maatregel zonder
overgangsbepalingen werd toegepast.Hierbij wordt men getroffendoor de zeer verschillende beoordeeling van dezelfde personen door den Vertegenwoordiger in den loop der j aren.
Mannen, die een onafgebroken reeks van jaren als zeer trouwe dienaren der Bilhton
Maatschappij waren geprezen, worden op eens minder goed beoordeeld. Htm heengaan,
eerst gevreesd als een groot verhes, wordt dan plotseling met ingenomenheid begroet.
Aldus verlaat in 1887 Jhr. v. d. Does de Bye ), die reeds sedert lange jaren op Bilhton
werkzaam was en steeds, tot kort voor zijn vertrek, een uitstekende kracht genoemd
werd, den dienst der maatschappij. Hetzelfde lot trof J. C. Veenhuyzen, die in 1887,
toen Michielsen zijn ontslag nam als hoofdadministrateur, als administrateur van
Tandjong Pandantijdelijkmet de waarneming van eerstgenoemde functie belast was.
1
) Jhr. Joris Pieter Jacob van der Does de Bye (18461920) verkreeg in 1888 concessie voor de tinwinning op
Singkep en was de stichter der Singkep Tinmaatschappij.
41
Ermeling wenschte, zeker om zeer begrijpelijke redenen, te breken met het stelsel
dat nu reeds drie maal gevolgd was, om een scheikundige tot hoofdadministrateur te
benoemen. Hij meende, dat er aanleiding was dit ambt te recruteeren uit de administrateurs, en had daarom, voordat Michielsen zijn betrekking neerlegde, Veenhuyzen tot
diens opvolger bestemd. Deze was oud-luitenant der artillerie en was volgens Ermeling
een der beste administrateurs. Deels doordat Veenhuyzen varlof moest nemen wegens
ziekte, deels opi andere redenen, achtte de Vertegenwoordiger zijn terugkomst op Billiton niet gewenscht.
Daar er toen niemand beschikbaar was voor het ambt van hoofdadministrateur
werd daartoe in Februari 1888 op nieuw een outsider" benoemd, namelijk de majoor
der Genie L. V. Dingemans. Deze was gedurende 4 jaar als zoodanig onder de bevelen
van Ermeling werkzaam geweest.
Aan het reeds geruimen tijd geleden door den Vertegenwoordiger gedane voorstel, om
in plaats van de Prins Hendrik" een schip aan te koopen, dat zuiniger in het kolenverbruik en doelmatiger zou zijn, werd nu ook eindelijk gevolg gegeven.
Voor 25.000. werd een in goeden toestand verkeerend stoomschip aangekocht,
dat den naam ontving van Baron van Tuyll". De oude Prins Hendrik", die men te
vergeefs voor een behoorlijken prijs trachtte te verkoopen, werd eindelijk voor niet meer
dan 5000. van de hand gedaan.
Op een ander punt werd na de terugkomst van Van Walchren ook een beslissing genomen. Zooals boven werd medegedeeld, had de Directie bij de benoeming van Ermeling de reserve gemaakt, dat, mocht zij het wenschehjk oordeelen, deze zijn definitief
verblijf naar Billiton zou verplaatsen. Aanvankelijk was men in Nederland sterk gestemd voor deze verplaatsing. Ermeling, die het koelere Buitenzorg voor Batavia verwisseld had, wist de overtuiging te vestigen, dat het in het belang der maatschappij
was, dat bij daar zijn zetel behield.
Het verblijf van den Vertegenwoordiger te Buitenzorg was aanleiding, dat deze in
1888 aldaar een inrichting tot stand bracht, om de aan beri-beri lijdende mijnwerkers,
die nog voor herstel vatbaar werden geacht, daarheen te evacueeren, in de verwachting,
dat zij na een verblijf in het koelere klimaat op een plaats, die vrij van beri-beri-baclen
werd geacht, spoedig zouden genezen.
Inderdaad was deze ziekte, feitelijk van den aanvang der onderneming af, de geesel,
waartegen men op Bilhton steeds streed, met afwisselend geluk. Prof. Eykman was toen
nog niet tot de resultaten gekomen, die het hem korten tijd later mogelijk maakten, deze
vreeselijke ziekte afdoende te bestrijden. Het was nog steeds een tasten van de medici
in den blinde.
De inrichting op Buitenzorg bood plaats voor ruim 120 patinten. Het bleek echter
niet, dat de genezing daar belangrijk vlugger plaats had, dan op Bilhton, zoodat men
in 1889 geen aanleiding vond de proef, die / 32.000. gekost had, voort te zetten.
De benoeming van den tweeden Directeur der Bilhton Maatschappij was ter rechter
tijd gekomen. Arntzenius, die sedert bijna 25 jaren aan het hoofd der vennootschap geDE BILLITON MAATSCHAPPIJ
BUliton
3*
42
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
staan had, nam in 1889 wegens hoogen leeftijd zijn ontslag en stierf enkele maanden
later.
Men besloot na het heengaan van Arntzenius, weder slechts aan n Directeur, M. A.
van Walchren, de leiding toe te vertrouwen.
De hcjofdadrninistrateur Dingemans bleef slechts twee jaar op Billiton. Hij leefde op
uiterst gespannen voet met den Assistent-Resident, en schreef daaraan in het bijzonder
zijn zenuwachtigen toestand toe, die hem na korten diensttijd voor de verdere vervrilling
van zijn ambt ongeschikt maakte. Opnieuw meende men verplicht te zijn iemand van
buiten tot deze betrekking te roepen, daar geen der administrateurs toen geschikt geacht werd, deze functie te vervullen. Zulks geschiedde toen voor de laatste maal. Later
is steeds tot hoofdadministrateur een der op Bilhton dienstdoende administrateurs benoemd.
Ermeling wist als opvolger van Dingemans aan den dienst te verbinden G. P. de
Neve, oud-le luitenant der infanterie, die aan het hoofd van een cultuurondememing
bij Buitenzorg gestaan had.
Aanvankelijk werd hij, zoolang aan zijn voorganger nog geen definitief ontslag verleend was, als beambte bij de hcofdadniinistratie geplaatst.
Intusschen naderde met rassche schreden het oogenblik, 23 Maart 1892, waarop de
oorspronkelijke concessie zou eindigen.
De Regeering zag hoe langer hoe meer in, dat er ernstige bezwaren verbonden waren
aan het overgaan der tinontginning in andere handen.
Men neme toch wel in acht, dat feitelijk in het Kon. Besluit van 2 Sept. 1873 alleen
sprake was van het publiek uitbesteden der concessie; zelfs voor het eigen beheer van de
tinwinning zou een regeling moeten worden gemaakt, waarbij van dit Kon. Besluit
werd afgeweken.
Werd er van de door de Tweede Kamer en, in navolging van deze, door de Regeering
steeds op den voorgrond geschoven stelling uitgegaan, dat de concessieverlenging in 1883
van nul en geener waarde was, dan was een proces te voorzien, dat zeker jaren zou duren.
Hoe moest in dien tijd de exploitatie geregeld worden, zonder dat de beide partijen,
Staat en concessionaris, hunne rechten inboetten?
De Bilhton Maatschappij stelde zich steeds, ook bij briefwisseling over oogenschijnjk
onbeteekenende zaken, op het standpunt, dat de door den Gouverneur-Generaal 's Jacob verleende concessieverlenging volkomen wettig was. Zij nam dus een afwachtende
houding aan en was van oordeel, dat de eerste stap tot nader overleg van de Regeering
diende uit te gaan. Wel werd herhaaldelijk in de Kamer de stelling verdedigd, in het bijzonder door Keuchenius, dat de Regeering zich van dit contract, dat op onwettige'' wijze
was afgesloten, niets had aan te trekken en dat deze dus niet met de Billiton Maatschappij mocht onderhandelen, voordat deze van alle rechten, die zij aan die overeenkomst
zon kunnen ontkenen, uitdrukkelijk afstand had gedaan, maar de premier dier dagen
Mr. J. Heemskerk Azn. beantwoordde den scherpen uitval van Keuchenius o. a. met de
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
43
bekende uitdrukking: II y a des juges a Berlin" en achtte de waarschuwing niet Overbodig, dat het Rij k, indien het niet met de Bilhton Maatschappij tot een transactie kwam
zich bij het eindigen der concessie aan een proces blootstelde, waarvan de uitslag z. i .
twijfelachtig scheen. De Minister Sprenger van Eyk deelde spoedig na zijn optreden aan
de Kamer mede, dat hij, alvorens de Billitonconcessie ter hand te nemen, eerst een algemeene Indische mijnwetgeving wilde tot standbrengen, volgens hem een arbeid, die
binnen korten tijd zou kunnen worden uitgevoerd.
Zooals zoovele nieuw opgetreden Ministers, vergiste zich ook deze, toch zoo bekwame
Bewindsman in de tijdrekenkunde". Hij trad, met het geheele Ministerie, in 1888 af,
zonder dat er ten opzichte der nieuwe Mijnwet iets bereikt was, en zonder dat de Billitonquaestie en stap verder was gebracht. Sprenger van Eyk werd opgevolgd door Keuchenius, die zijn als Kamerlid reeds verdedigde stelling, ook in zijn nieuwe qualiteit volhield, nl. dat alvorens onderhandelingen kunnen worden geopend, de maatschappij
zich moet stellen op het standpunt der regeering, dat de zoogenaamde overeenkomst
.van 1882 ook voor de maatschappij niet bestaat, en dat daaraan, gelijk voor de regeering, voor haar hoegenaamd geen verphchting noch recht kan ontleend worden".
Het spreekt vanzelf, dat de Billiton Maatschappij op dit voorstel niet inging. Het
moet deze echter een voldoening geweest zijn, dat Minister Keuchenius, die vroeger de
Billiton Maatschappij in de heftigste bewoordingen bestreden had, thans in de Eerste
Kamer sprak van de goede diensten" door haar ongeveer 40 jaren bewezen."
De opvolger van Keuchenius, Baron Mackay, was minder stroef in zijn eischen betreffende het contract van 1882. Namens hem werden uitvoerige onderhandelingen met de
Directie gevoerd, die eindelijk konden belichaamd worden in de overeenkomst van 9
Mei 1891, die aan de goedkeuring der wetgevende macht zou worden onderworpen.
Voordat het betreffende wetsontwerp in behandeling kon komen, nam het Ministerie
Mackay zijn ontslag. Het opvolgende Kabinet Van Tienhoven trok alle aanhangige wetsontwerpen van zijn voorgangers in; het Billiton-ontwerp werd onmiddelhjk daarna door
Minister Van Dedem onveranderd ingediend. Deze verwees in zijn Memorie van Toelichting eenvoudig naar de verdediging van zijn voorganger. Hij maakte er bij de discussie
in de Tweede Kamer geen geheim van, dat, wijl er door Minister Mackay een overeenkomst gesloten was onder nadere goedkeuring der Wetgevende Macht, hij zich verplicht
achtte, het gesloten contract aan deze voor te leggen, doch dat hij dit deed zonder
groot enthousiasme.
Hierbij was bepaald, dat de Bilhton Maatschappij jaarlijks zou betalen een cijns
van 5i procent van het door haar gewonnen tin, vermeerderd met een bedrag van 50%
van de winst, in eenig jaar boven / 350.000. te behalen.
Bij de uitgaven mochten niet in aanmerking worden gebracht: de uitkeering van
/ 124.000 . aan de aandeelhouders der 1 e rubriek, de uitkeering aan de oorspronkelijke
concessionarissen of hunne rechtverkrijgenden en die aan de erven Landry, eventueele
afschrijvingen op de concessie, bijdragen aan het reservefonds, tantimes, aflossing op
de aandeelen alsmede renten en aflossing wegens niet door den Minister goedgekeurde
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
44
leeningen. De concessie werd verleend voor 35 jaar. Een regeeringscommissaris, te bezoldigen door het Rijk, zou het recht hebben op de geheele gestie der Maatschappij toezicht te houden.
Minister Mackay deelde in zijn toelichting mede, dat hij de overtuiging had, dat het
niet mogelijk was of zal zijn, om meer te bedingen". De Bilhton Maatschappij bad gezegd, dat de thans in het contract opgenomen voorwaarden het uiterste offer" was,
waarvoor zij den vrede wilde koopen".
Toch weigerde de Tweede Kamer ook dit contract goed te keuren. Na langdurige discussie werd het wetsontwerp den 22en December 1891 verworpen met 48 tegen 42 stemmen. Vele der naaste geestverwanten van Baron van Dedem stemden tegen.
De tegenstemmers hadden verschillende motieven. Sommigen wenschten bepaald
staatsexploitatie; anderen waren van oordeel, dat de geboden voordeden niet voldoende waren.
Het is wd merkwaardig, dat Keuchenius hoewel van oorded, dat de concessionarisse
niet genoeg van hare winsten afstond, toch de volgende verklaring aflegde:
Jk wil wd zeggen, dat ik er geen bezwaren tegen zou hebben met het oog op de
moeilijkheden van een exploitatie door de Regeering, nu eenmaal de Bilhtonmaatschappij daar gevestigd is en behoorlijk het eiland Bilhton exploiteert, om aan die
maatschappij een nieuwe concessie te verleenen, al ware het voor den tijd van 75
jaren, mits slechts meer aanzienlijke voordeden voor de Regeering worden bedongen,
deze beter gewaarborgd en bare rechten ook voor de toekomst behoorhjk verzekerd
worden".
De stemming van hen, aan wie de leiding der ondernemingin Indi was toevertrouwd,
werd na het bericht van het Kamervotum wd zeer onrustig.
Hoe zou het Gouvernement den 23en Maart 1892 zijn rechten doen gdden? Zou dit
geschieden door feitelijke inbezitneming met den sterken arm? Hoe zou de uit bijna
10.000 man bestaande nnjnwerkersbevolking reageeren op zulk een mbezitneming,
waardoor noodzakdijk stagnatie in de tmwinning zou ontstaan?
De strijd werd geopend door een schrijven van den Gouverneur-Generaal, den len
Maart 1892, tegelijkertijd verzonden naar den Vertegenwoordiger in Ned. Indi en naar
het hoofdbestuur te 's Gravenhage, waarbij werd medegededd, dat het Gouvernement
gebruik wenscht te maken van zijn recht om de tot (de) onderneming behoorende en op
Billiton gevestigde gebouwen bij taxatie over te nemen.
Het Gouvernement stdt er voor de voortzetting der ontginning prijs op, terstond na
afloop der concessie, die gebouwen over te nemen, de Gouverneur-Generaal noodig(t)
(de Bilhton Maatschappij) uit om met het oog op den korten beschikbaren tijd,
binnen acht dagen primo te verklaren of (deze) berdd is tot de overgifte en secundo
aan te wijzen een taxateur, die met een door het Gouvernement aan te wijzen deskundige de waarde van een en ander zal vaststellen".
Op de meest lakonieke wijze werd hierop door den Vertegenwoordiger geantwoord,
dat het hem niet bekend is, dat de aan de naamlooze vennootschap Bilhtonmaatschap-
45
pij op het eiland Billiton toebehoorende rechten op 23 Maart afliepen, waarna (hij) dan
(ach) ook verplicht ziet, eerbiedig te kennen te geven aan de door (Zijn) Excellentie in
Hare voormelde missive gedane uitnoodiging geen gevolg te kunnen geven".
Namens den Gouverneur-Generaal werd Ermeling verzocht den 23en Maart op de
hoofdplaats Tandjong-Pandan te willen vertoeven. Tot op het laatste oogenblik verkeerde men daar in het onzekere wat er zou geschieden. Het gerucht liep, dat het 9e bataljon
Infanterie gereed stond om naar Billiton te vertrekken, ten einde daar bij de te wachten
inbezitneming de orde te handhaven. Den 23en Maart werd een landsvaartuig geseind en
een commissie, deftig in het zwart gedost ging naar het havenhoofd om den hoogen ambtenaar te begroeten. Het gerucht liep namelijk, dat een Edele Heer" (lid van den Raad
van Indi) zou worden afgevaardigd om, namens den Gouverneur-Generaal, alles te verrichten wat door dezen bij het einde der concessie noodig werd geoordeeld. De AssistentResident had in afwachting van diens komst de bruggen en wegen in orde doen brengen
en verkeerde in blijkbaar hoogst zenuwachtige stemming, zorgvuldig vermijdende, om
met eenig dienaar der Bilhton Maatschappij in aanraking te komen.
De Edele Heer (door de bevolking Adelaar gedoopt) kwam niet. Het stoomschip de
Gier" zette een pakket aan wal, en vertrok weder naar Banka.
Het Gouvernement had er zich toe bepaald eenvoudig een sommatie te sturen, door
een deurwaarder aan den Vertegenwoordiger overhandigd. In dit stuk werd van de concessionarisse verlangd, dat zij de terreinen, in gebruik genomen krachtens de concessie
van 1852, zou ontruimen. De sommatie was gericht tot de naamlooze vennootschap
Billiton maatschappij, thans in hquidatie ingevolge artikel 3 harer Statuten bij het
eindigen harer concessie" *).
Inderdaad was er voor het Gouvernement alle aanleiding deze geheele zaak als een
formaliteit te beschouwen. Immers den 15en Maart was er tusschen den Ministren het
bestuur der Bilhton Maatschappij een nieuw contract gesloten, waarop de beslissing van
de aandeelhouders in de vergadering van den 2en April zou gevraagd worden, waarna
een wetsontwerp zou worden ingediend. Wel waren op den fatalen datum van 23 Maart
de voorwaarden, waarop deze overeenkomst was aangegaan, niet bekend, maar toch
sprak het van zelf, dat er alle aanleiding voor was, om, nu men in Nederland blijkbaar
in een vredelievende stemming verkeerde, ook in Indi geen krasse maatregelen te nemen.
De onderhandelingen te 's Gravenhage waren niet meer gevoerd door den Directeur
Van Walchren. Deze werd den 17en December 1891 plotseling door den dood aan zijn
werkkring ontrukt. De Bilhton Maatschappij leed hierdoor, in het bijzonder in de toen
zoo moeihjke omstandigheden, een gevoelig verlies. Daar men bij den onzekeren toestand
der concessieverlenging moeilijk een definitieven directeur kon benoemen, verklaarde
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
46
de Voorzitter van het college van Commissarissen, de in de zaken der maatschappij zoo
ervaren G. C. R. baron van Tuyll van Serooskerken, zich bereid tijdelijk de leiding der
vennootschap op zich te nemen.
De wederop vatting der onderl)nndelingen tusschen Staat en Bilhton Maatschappij was
te danken aan de tusschenkomst van een vaderlandlievend man, die reeds menige zaak
in het algemeen belang te recht heeft gebracht, en ook hier het initiatief heeft genomen
en de grondslagen ontworpen heeft omtoteenvergehjktekomen" (Minister Van Dedem
in de vergadering der Tweede Kamer van 20 Mei 1892). Deze man was het Eerste Kamerlid A. C. Wertheim, die als bankier met de Billiton Maatschapij in verbinding stonden
toen in regeermgskringen een grooten invloed had. Er was wel reden voor, dat een tusschenpersoon trachtte de afzijdigen tot elkander te brengen. De sterke uitlating van de
Bilhton Maatschappij, dat harerzijds de uiterste grens van toegeeflijkheid bereikt was, de
houding van den Minister bij de zg. verdediging van de door zijn ambtsvoorganger gesloten
overeenkomst, maakten overeenstemming tusschen beide partijen niet gemakkelijk. Anderzijds wees, in het bijzonder bij vergelijking met de vroegere stemmencijfers, de kleine
meerderheid, waarmede het wetsontwerp verworpen was, n op een andere mentaliteit
der Kamer tegenover haar oud bte noire", n op de waarschijnhjkheid, dat met een
kleine toegeeflijkheid de Kamer wel bereid zou zijn in een definitieve regeling te treden.
A. C. Wertheim, gesteund door Mr. P. J. van Bosse (die den 8en Februari 1892 het
ambt van thesaurier-generaal verwisseld had met dat van Voorzitter van den Raad van
Toezichtopdespcorweg(hensten),wist,zijhetmetmetgermgemoeite,debnigtebou
De nieuwe overeenkomst muntte boven de laatst voorgestelde uit door eenvoud. De
Staat ontving / deel van het voordeelig saldo der jaarhjksche winst- en verhesrekening,
weder met de restrictie, dat deze niet belast mocht worden met de /124.000. der aandeelen van de eerste rubriek, de uitkeering aan de erven Landry, de aflossingen op aandeelen, de eventueele afschrijvingen op de concessie met rente en aflossing wegens geldleehingen, aangegaan zonder goedkeuring van den Minister en tantimes, tenzij met instemming van den Minister gegeven.
Bij het einde der concessie moest de Maatschappij /s
van de zuivere opbrengst
der hqnidatie betalen, voorzooverre de opbrengst zou overschrijden de waarde, die op
1 Mei 1892 de bezittingen der Maatschappij zoube^agenDeRegeeringsconnnissarissen
in Nederland en in Indi zouden zich steeds in de ruimste mate op de hoogte kunnen
stellen van het bedrijf en van de administratie.
De concessie zou 30 April 1927 eindigen.
In de zitting van de Tweede Kamer van 20 Nov. 1892 werd die transactie tusschen
Regeering en Bilhton Maatschappij met 65 tegen 15 stemmen goedgekeurd. Ook ditmaal
werden de tegenstanders aangevoerd door Keuchenius.
De thans door den Staat verkregen financieele voordeelen waren belangrijk grooter
dan die bij de verworpen overeenkomst van het vorige jaar bedongen waren. Men rekende dat het winstaandeel van den Staat van ongeveer / 1.500.000. zou stijgen tot
/ 2.000.000..
5
d e e l
47
Bij de discussin bleek ook nu, dat vele Kamerleden het geraden achtten de kansen
van een proces over de overeenkomst van 1882 niet af te wachten, en in het bijzonder
ter voorkoming van dit gevaar, van de ontginning ih eigen beheer af te zien.
Mr. S. van Hputen wees zeer duidelijk op het groote gevaar, dat de Staat bij een eventueel proces zou loopen.
De Gouverneur-Generaal 's Jacob heeft volmaakt onbevoegd gehandeld en wel, ofschoon het een pubhekrechtehjke daad, het verleenen van eene concessie geldt, heeft
hij, gelijk ook vroegere Regeeringen, weder den vorm van een privaatrechtelijk contract gekozen."
Nu beweegt zich deze zaak van het standpunt dezer Kamer op het gebied van het
publieke recht, maar indien er een proces komt, werpt de Maatschappij den Staat een
contract tegen. Diegenen, die nu letten op het wezen, zeggen: wij hebben desniettemin
met een pubhekrechtehjke zaak te doen. Zij wenschen dienovereenkomstig door het ge- .
zag gehandeld te zien, maar wij hebben uit de mededeelingen van de Regeering de
zekerheid dat de Indische regeering zich niet op dat terrein wil plaatsen, maar op de
gewone wijze met de Bilhtonmaatschappij wil gaan procedeeren over het bezit van Billiton. En dan staat den rechter deze mogelijkheid open om, indien het contract door
de Bilhtonmaatschappij wordt tegengeworpen, te zeggen: ik heb de bevoegdheid van
den Gouverneur-Generaal volgens het staatsrecht niet te onderzoeken."
Ziedaar
waarom het zeer wel mogelijk is, dat dit proces niet door den Staat werd
gewonnen.
Ik zou deze verklaring hier wellicht nog niet den, indien ik niet de overtuiging had,
dat de Kamer dit contract zal aannemen, zooals het thans voor haar ligt."
Nog in ander opzicht was deze discussie merkwaardig.
Jong lid van de Kamer was toen de radicaal Tijdens, een weinig geschoold redenaar.
Deze sprak eindelijk het woord, dat reeds vroeger de discussin omzweefd had, maar
dat nog nimmer in de Kamer was geuit, namelijk dat de Koninklijke familie bij de Billitonconcessie betrokken was.
De heerschende meening en die ik heb helpen verspreiden alsof H. M. de Koningin aandeelen zou bezitten in de BijUitonmaatschappij is, naar ik van den heer De
Beaufort heb vernomen, tot mijn groot genoegen onjuist."
Het was een verhaal, dat bij de verkiezingen dier dagen vaak opgeld gedaan had.
Baron van Dedem verklaarde in aansluiting hiervan aan het einde der beraadslaging:
Ik kan met volle zekerheid verklaren, dat noch de Koningin noch de Koningin-Regentes n aandeel in de Billitonzaak hebben."
De Eerste Kamer vereenigde zich zonder belangrijke discussie met het wetsontwerp.
Daardoor werd een einde gemaakt aan een quaestie, die vele jaren de Nederlandsche
politieke verhoudingen verpest had en die de aanleiding was geweest, dat in 'sLands
Vergaderzaal de, vooral in dien tijd zeldzaam gebruikte, zeer krasse invectieven tegen
het hoofd van hooge Landsdienaren en van de dignitarissen der Bilhton Maatschappij geslingerd waren. Wel werden later nog eenige bladzijden der Handelingen" met de BilliDE BILLITON MAATSCHAPPIJ
48
DE BILHTON MAATSCHAPPIJ
n Het praatje door Roorda van Eysinga, in een thans vrijwel geheel vergeten geschrift, opgedischt zou hier
niet vermeld worden, was het niet door een toch zeker als zeer ernstig bekend tijdschrift als het Haagsche Maandblad, korten tijd geleden (Februari 1925). opnieuw opgerakeld.
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
49
reeds vermelde oorzaken, ook geweten worden aan het feit dat de Billiton Maatschappij
zich zorgvuldig onthouden heeft van een poging om eenigen invloed uit te oefenen op de
publieke opinie enjbovendien aanleiding had gegeven, dat zij weinig populair was.
Geen dagbladen waren door haar te hulp geroepen, om de fabelen, omtrent haar verspreid, te weerleggen; een eenigszins hooghartig stilzwijgen had zij steeds tegenover het
publiek bewaard.
Haar ambtenaren, vooral die in de lagere rangen dienden, werden schaars bezoldigd; royaliteit was een tamelijk wel onbekend woord.
Als er door een hevige droogte hongersnood dreigt op Billiton, en Ermeling het bestuur voorstelt rijst beschikbaar te stellen voor de bevolking., telegrafeert dit: Bestrijding hongersnood regeeringszaak." Wanneer een machinist van een der stoombooten
door ingespannen werk eenbloedspuwmgkrijgten voorden dienst wordt afgekeurd, krijgt
hij ontslag met een gratificatie van
/ 100.. Als natuurrampen aanleiding geven
tot groote geldinzamelingen onder particulieren, tast de Billiton Maatschappij f in het
geheel niet, f nauwelijks in den buidel.
Het was zeker volkomen rationeel, dat een maatschappij, welker toestand tengevolge
der concessiebepalingen zoo prcair was, tracht door het kweeken van groote reserves,
de nadeelige gevolgen, voortvloeiende uit het mogelijk eindigen harer rechten, voor de
aandeelhouders te verzachten, maar wel mag betwijfeld worden, of de meest wenschelijke wijze die was, waarbij op de aandeelen 80% werd afbetaald. Het voor een ieder te
constateeren feit, dat deze slechts een kapitaalwaarde van / 200. per stuk vertegenwoordigden, waardoor de dividenduitkeering in het gunstige jaar 1888/89 zelfs tot meer
dan 400% steeg, deed in het bijzonder in dien tijd velen met groote afgunst op die maatschappij neerzien.
Had men groote reserves gemaakt, en deze gebezigd tot het ontsluiten van andere
soortgelijke ertsgebieden, als Singkep (deze concessie werd in 1886 aan de Bilhton Maatschappij aangeboden), dan zou althans uiterlijk de financieele toestand een andere geweest zijn.
Intusschen trad er nu een tijdperk van rust in!
Onmiddellijk nadat de nieuwe overeenkomst bij de wet bekrachtigd was (18 Juni
1892, Staatsblad No. 139) gingen aandeelhouders over tot de benoeming van een Directeur. Als zoodanig werd gekozen A. J . H . van Kappen, gepensionneerdGeneraal-Majoor
van het O.-I. leger.
Nadat den 9 September d.a.v. de wet in Indi was afgekondigd, was daar veel te doen,
om de bepalingen van de nieuwe overeenkomst toe te passen.
De ingenomenheid met deze was daar zeer gering.
Ermeling noemde die concessievoorwaarden in zijn eigenaardige taal onreuswatde
cijns, monstrueus wat de inmenging en curieus wat enkele bepalingen aangaat."
In het bijzonder nam hij aanstoot aan de groote wijziging, die in de positie der administrateurs gebracht werd.
In het contract van 1852 was bepaald, dat de administrateurs, voorzooverre mogt
Billiton
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
50
worden verlangd dat aan hen eenige policiemagt zal worden toegekend, moeten zijn Nederlanders en op voordragt van de kontraktanten ter anderen of van den vertegenwoordiger der onderneming door den Gouverneur-Generaal worden benoemd, door
wien zij ook kunnen worden ontslagen".
Prins Hendrik had deze bepaling niet aanvaard zonder de vrees te kennen te geven,
dat daaruit vele moeilijkheden zouden voortvloeien. Deze zijn echter uitgebleven, omdat de Indische Regeering zich feitelijk beperkt heeft totdesanctionneering vandeadministrateursbenctnhhgen der onderneming.
Deze had steeds een groot voordeel gezien in het optreden harer administrateurs als
magistraten. Met trots wees Ermeling er dan ook op, dat, dank zij deze bepaling, de orde
onder de zoo omvangrijke mijnwerkersbevolking steeds zonder ernstige incidenten had
kunnen gehandhaafd worden door een vijftal administrateurs. Doordat deze met groote
zorg gekozen waren, werd de toestand op Bilhton in dit opzicht veel gunstiger geoordeeld dan die op Banka, waar men ten opzichte van de benoeming der administrateurs
gehouden was de regelen te volgen, die nu eenmaal voor de bevordering van Gouvernementsambtenaren gelden/
In het nieuwe contract was deze bepaling vervallen; het was de bedoeling den administrateurs geen enkel ambtelijk voorrecht toe te kennen.
Zoowel het bestuur te Bilhton als de chef van het Mijnwezen (schrijft Ermeling) gevoelen met mij, dat de afschaffing der magistratuur een vergrijp is aan
de nujnontginning, een benadeeling van het algemeen belang en van dat der mijnwerkers".
Krachtens een bijzondere Ordonnantie voor het gewest Billiton werden nu met de
uitoefening der politie en de opsporing der misdrijven en overtredingen onder de Chineezen" belast de mijnhoofden en de districtsrmjnschrijvers.
Terwijl vroeger de administrateurs als rechters in kleine misdrijven optraden, zouden
deze in den vervolge door den Assistent-Resident moeten berecht worden. Het Gouvernement toonde de moeilijkheden, verbonden aan den nieuwen toestand, te begrijpen
door tot Assistent-Resident van Bilhton een administrateur der Barucatmontginning te
benoemen M. A. F. Goossen.
Gaf deze nieuwe regeling tot groote ontstemming bij de leidende krachten aardeiding,
ook overigens zagen deze de toekomst der Billiton Maatschappij, die nu in zulk een hooge
mate aangetast werd in hare inkomsten, niet zeer rooskleurig in. Aan het eind van het
verslag 1892/93 zegt de Directeur van Kappen:
De twijfel omtrent den nog onbekenden ertsvoorraad op Bilhton mag als opgeheven
worden beschouwd".
Op nieuwe ontginningsterreinen valt niet meer te rekenen".
Ontginning van magerder terreinen moet, bij de bestaande prijzen en onder de werking van het thans vigeerende contract, waarbij een cijns van / van elke winst aan
de Regeering moet worden betaald, als onraadzaam of onmogelijk worden beschouwd".
Met deze gegevens voor oogen, zal het wel aan geen twijfel onderhevig zijn, dat het
6
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
51
Bestuur daarmede rekening zal dienen te houden bij de verdere regehngvan beheer enexploitatie en aandeelhouders bij het spannen hunner verwachtingen van de toekomst".
Het algemeen grondonderzoek, dat door Ermeling op zulk een breede schaal was opgezet, hadhij stopgezet; men meende nu volkomen op de hoogte te zijn van den ertstrijkdom
van het eiland.
De hoofdadministrateur De Neve overleed den 2len October 1892 plotseling.
NuwasergeensprakemeeromdezefunctietedoenvervuUen, door iemand, die niet tot
het beambtenpersoneel behoorde, zooals tot nog toe steeds geschied was. Niettegenstaande
/->
de administrateur GrootVan den regeeringscomhoff ) voor herstel van gemissaris in Indi voorzag
zondheid in Europa verhij de grootste moeilijktoefde, werd deze door Erheden; telkenmale moest
meling tot hoofdadminihet bestuur in Nederland
strateur benoemd, terwijl
hem aansporen den nieutijdelijk, totdat hij op Bilwen toestand toch zonhton zou zijn teruggeder te veel reserves te aankeerd, de administrateur
vaarden. Zoo meende bij
C. Thieme met de waarbijv. dat de dwarskijker
neming werd belast.
der Regeering geen inzaNiet dan noodgedwonge mocht hebben in het
gen legde Ermeling zich
archief voor den datum,
neer bij de andere wijziwaarop het nieuwe congingen, die uit het nieuwe
tract geacht werd te zijn
J. Groothoff
contract voortvloeiden.
ingegaan (1 Mei 1892).
Het was den Vertegenwoordiger, die in zulk een hooge mate op zijn prestige gesteld
was, een pak van het hart, toen als gouvemementsconimissaris i n Indi optrad de
hoofdingenieur van het mijnwezen P. A. Renaud. Hij had zich reeds ernstig bezorgd gemaakt, dat een ambtenaar van lageren rang met deze regeeringscontrle zou
belast worden ).
J
J.
) J. Groothoff (18561894), geboren te Zalt-Bommel, ging als 2e luitenant der genie naar Indie, waar hij zich
o.a. in Atjeh onderscheidde.
Toen Ermeling Vertegenwoordiger der Billiton Maatschappij werd, overreedde hij Groothoff hem in den dienst
dier maatschappij te volgen. Op betrekkelijk jeugdigen leeftijd en, niettegenstaande zijn gezondheid vaak te
wenschen overliet, bracht hij het tot hoofdadministrateur.
Een boek van zijn hand Overzicht der tinexploitatie p Billiton" werd in 1893 op kosten der Billiton Maatschappij uitgegeven. Het is een werk van groote waarde; de, tot dien tijd, eenige beschrijving van het bedrijf op
Billiton, dat gedurende lange jaren de leidraad van het personeel geweest is.
) Bemoeide de Regeeringscommissaris te *s Gravenhage zich steeds op zeer intensieve wijze met het beleid van
Directie en commissarissen, de bekleeders van hetzelfde ambt in Indi namen hun taak niet zwaarwichtig op en
bezochten zelfs Billiton slechts hoogst zelden. Zoo goed als geregeld werden de elkander in tamelijk snel tempo opvolgende chefs van het mijnwezen met deze functie belast. Zij ontvingen daarvoor geen extra-bezoldiging. Eerst
de laatste Regeermgscommissaris Ir. A. Groothoff, de zoon van den bovengenoemden hoofdadministrateur, heeft
inde jaren 19221924, niet het minst door herhaalde reizen naar Bilhton, intensiever aanraking met het be-
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
52
Ook de schatting van de waarde der bezittingen, verlangd in art. 5 van het contract,
baarde Ermeling groote zorgen.
Eerst had er een officieuze opneming en schatting plaats gehad door drie door den
Gouverneur-Generaal aangewezen deskundigen, onder voorhchting van den Vertegenwoordiger en van het onder hem ressorteerende personeel. Er zou dan op grond der
verstrekte cijfers een minnelijke sclnkking omtrent de taxatie' hebben plaats gevonden. De Minister gaf echter de voorkeur aan de benoerning van deskundigen op voordracht van partijen door het Hooggerechtshof in Ned.-Indi, als in het contract was omschreven. Het resultaat dezer taxatie was, dat de waarde der bezittingen werd vastgesteld op 2.565.468,31 zonder het z.g. centraal archief, zijnde de verzameling kaarten,
rapporten en boorlijsten, waarin zijn neergelegd de resultaten van het jaren lang ten
koste van tonnen gouds verrichte terreinonderzoek. Taxateurs schatten de waarde van
dit centraal archief op 275.000. een som verre beneden het bedrag, dat in werkelijkheid daaraan besteed was.
De Regeeringscommissaris had gebruik gemaakt van het recht, dat aan de Regeering
was toegekend, om het in aanmerking komen van den eenen of anderen post te betwisten" ; hij meende, dat de waarde van het centraal archief niet in de taxatie mocht
begrepen worden. Het hierover ontstane geschil werd volgens het contract aan het oordeel van scheidsheden onderworpen. Deze stelden de Bilhton Maatschappij in het gelijk.
De waarde van de bezittingen werd dus in totaal vastgesteld op 3.137.468,61.
Tot Regeeringscommissaris in het Moederland werd Mr. P. J. van Bosse benoemd,
die bij de totstandkoming der overeenkomst een belangrijke rol gespeeld had.
De voorspelling door den Directeur van Kappen in 1893 gedaan, bleek inderdaad
niet te pessimistisch. In verband met den steeds zakkenden tinprijs (in 1896 daalde
deze tot / 40.40 per pikol) moest ernstig de vraag in overweging worden genomen, of het
voor de aandeelhouders der Bilhton Maatschappij eigenlijk niet voordeeliger zou zijn, de
exploitatie te staken, of althans zoozeer te beperken, dat de Regeering het recht had tot
intrekking der concessie over te gaan. Dan zou de maatschappij moeten hquideeren; de
rente van het kapitaal, voortvloeiende uit haar bezit op Bilhton en uit de reserverekening zou dan waarschijnhjk hooger zijn, dan de inkomsten bij voortzetting van het bedrijf.
Alvorens tot dezen uitersten maatregel over te gaan, meende het bestuur der maatschappij den Minister te moeten verzoeken, door wijziging van het contract de voortzetting der exploitatie mogehjk te maken. Het was volkomen begrijpelijk, dat Minister
Bergsma, na alles wat er over de Bilhtonzaak in de Kamer was voorgevallen, huiverig
was een wetswijziging voor te stellen.
Het bedrijf werd dus voortgezet, zij het ook, dat men zich zooveel mogehjk beperkte
tot de ontginning der rijkere terreinen.
Gelukkig, dat de zeer belangrijke stijging in de tinprijzen, die sedert 1898 plaats had,
een geheele omwenteling bracht in definantieelevooruitzichten.
drijf en zijn leiders tot stand gebracht, hetgeen den overgang naar het gemeenschappelijk bedrijf zeer vergemakkelijkt heeft.
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
53
De hoofdadministrateur Groothoff, die eigenlijk nog niet voldoende hersteld was toen
hij zijn taak weder opnam, overleed reeds in 1894; met de waarneming van dit ambt
werd toen voor korten tijdK. A. Begemann ) belast, die nadat de administrateur A. Haga
als zoodanig gedurende twee jaar gefungeerd had, in 1897 definitief tot hoofdadministrateur benoemd werd.
Vermelding verdient nog, dat het stoomschip Baron van Tuyll den 7en Februari 1894
op zijn reis van Koetei, waar het steenkolen geladen had, op een steen stootte, schipbreuk
leed en geheel verloren ging. Ter vervanging werd van de Koninklijke Paketvaartmaatschappij voor / 50.000. het stoomschip Karang" aangekocht, dat men dezen
naam het behouden.
dat in dat tijdperk de
Feitelijk heeft Ermeliquidatie zou plaats hebling, niettegenstaande de
ben. Hij achtte het, nietvermelde stijging der tintegenstaande zijn gevorprijzen, de ontginning
derden leeftijd zijn plicht
onder de bepalingen van
het bestuur der Bilhton
het nieuwe contract toch
Maatschappij bij de alin dier voege geleid, alsof
lerbelangrijkste beslisde liquidatie binnen besing", die dan zou te netrekkelijk korten tijd
men zijn, bij te staan.
voor de deur zou staan.
In de pessimistische beToen hij na twintigjarischouwing van Ermeling
gen dienst in 1899 weder
werd door het verslag van
een verbintenis voor 5
den beknden geoloogDr.
jaar aanging, deed hij dit
R. D. M. Verbeek geen
K. A. Begemann
op grond der overweging,
wijziging gebracht.In een
ander hoofdstuk zal melding gemaakt worden van het belangrijke onderzoek, dat deze
hoogst bekwame ingenieur in het jaar 1895 naar den geologischen toestand in Bilhton
instelde. Dat onderzoek geschiedde op kosten van het Gouvernement. Het is wel merkwaardig voor de verhoudingen dier dagen, dat de Gouverneur-Generaal de opdracht tot
deze werkzaamheid eerst gaf, nadat hij daarvoor de vergunning van den Minister van
Kolonin had gevraagd. Ermeling had wel eenige andere conclusin uit het rapport van
Verbeek kunnen trekken; bij meende echter zijn overtuiging, dat het grondonderzoek
niets nieuws meer kon leeren, te moeten handhaven.
Kort nadat de concessie verlengd was, besloot de Directie, niettegenstaande den financieel ongunstigen toestand der vennootschap, iets voor haar beambtenpersoneel te
doen, dat kans had in het bij de haars inziens voor de deur staande hquidatie, zonder
eenige tegemoetkoming ontslagen te worden.
1
') K. A. Begemann (18481913), geboren te Stevensweerd, was van 1869 tot 1880 officier der Infanterie in
Ned. Indi. Vanaf 1870 is hij steeds bij de Genie gedetacheerd geweest o.a. als Eerstaanwezend Genieofficier van
Celebes en Onderhoorigheden. Na een jaar nonactiviteit en tijdelijke plaatsing op een suikerfabriek werd hij in
1881 door Ermeling, onder wiens leiding hij zich bij de Genie onderscheiden had, tot adjunct-administrateur benoemd. Hij diende de maatschappij tot 1909.
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
54
Er werd dus in 1896 een spaarkas en een subsidiefonds opgericht.
Door de eerste werd den Europeeschen beambten de gelegenheid gegeven hun
spaarpenningen tot een maximum van 20 % van het gedurende een jaar genoten tractement, mits niet meer dan 1000. per jaar, bij de Bilhton Maatschappij te storten, die
een rente van 6 % per jaar waarborgde. Door het subsidiefonds werd den bedoelden
beambten aanspraak gegeven op een uitkeering bij eervol ontslag, gelijkstaande met
20 % van het genoten tractement sedert 1 Juli 1896, mits f 1000. per jaar niet te boven gaande.
Jaarlijks werd een bedrag van 25.000. afgezonderd en in de kas van het fonds
gestort. Daarmede rekende men aan genoemde bepalingen te kunnen voldoen. Het behoeft wel geen betoog, dat men op deze wijze slechts zeer onvoldoende tegemoet kwam
aan den misstand, dat personen, die gedurende lange jaren hun beste krachten aan de
Bilhton Maatschappij gewijd hadden, en die wegens ziekte of uit anderen hoofde den
dienst moesten verlaten, geen voldoende middelen hadden, om, vaak met geknakte
gezondheid, in hun onderhoud te voorzien.
In een lang gevoelde leemte werd eindelijk voorzien, toen den 29 October 1900 de algemeene vergadering van aandeelhouders besloot tot de oprichting van een pensioenfonds, waarvoor toen een bedrag van f 600.000. gereserveerd werd. Bij het verlaten
van den dienst werd een lijfrente gekocht, hoofdzakelijk gebaseerd op de dienstjaren der
ambtenaren, na 1 Juli 1892, en op het laatstelijk genoten tractement. De financieele uitkomsten waren in verband met de zeer belangrijke stijging der tinprijzen van dien
aard, dat men deze reserveering verantwoord achtte.
Hierdoor werd inderdaad een groote verbetering gebracht in de vooruitzichten der
ambtenaren. Onwillekeurig treedt daardoor het verzuim de Bilhton Maatschappij tegenover haar dienaren in de periode vr 1892, toen de dividenden zoo schitterend
waren, in een des te schrler hcht.
In 1896 werd voor het eerst tinerts uitgevoerd, om verwerkt te worden in de smelterij der Straits Trading Company (limited) te Singapore. Aldus werd de grond gelegd
voor de relatie met deze maatschappij, die tot op heden nog voortduurt. Er was toen
geen uitvoerrecht op tinerts, wel optin.Toch meende de Indische regeering ook van het
erts een uitvoerrecht te kunnen heffen, in evenredigheid van de hoeveelheid tin die dit
bevatte. Toen zij -bemerkte, dat deze redeneering moeihjk houdbaar was, werd er met
spoed een wetsontwerp ingediend en aangenomen, om met ingang, van 13 Januari 1899
een uitvoerrecht op tinerts te heffen. Het getuigde zeker niet van de breede opvattingen
van beide partijen, dat er voor het betrekkelijk kleine bedrag van ruim /70Q0.dat vr
genoemden datum aan uitvoerrecht betaald was, ( / hiervan kwam weder aan den Staat
terug) een proces werd gevoerd, dat in twee instantin door de Regeering verloren werd.
s
Den 21 Januari 1900 herdacht Ermeling zijn 70sten verjaardag, een feest dat onder
Chineezen steeds met grooten luister gevierd wordt. Hij achtte het daarom zijn phcht
dien dag op bijzondere wijze door te brengen; daartoe begaf hij zich expresselijk naar
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
55
Billiton. Zulks zou toch het bewijs zijn van de goede verstandhouding tusschen hem en
de rnijnwerkersbevolking. E e n bedrag van 10.000. werd door het bestuur der B i l h ton Maatschappij voor dit feest toegestaan. E e n extra-boot vertrok v a n Priok met de
genoodigden; de Gouverneur-Generaal het zich vertegenwoordigen door den Regeelingscommissaris. Deze bracht voor Ermeling het commandeurskruis van de OranjeNassau-orde mede. A a n deze Koninkhjke onderscheiding werd bijzondere luister bijgezet, doordat de Gouverneur-Generaal Rooseboom het door hem gedragen kruis aan
zijn wapenbroeder Ermeling deed aanbieden.
Spoedig daarna bleek het echter, dat hoe kras deze ook was, een meer dan twintigjarig onafgebroken verbhjf i n het Indische khmaat, bij zulk een overdrukken werkkring
zijn sporen achterlaat.
Toen Ermeling i n A p r i l van het volgende jaar zijn jaarhjksche rondreis over B i l h t o n
maakte, werd hij ernstig ziek. Naar Buitenzorg teruggekeerd, was hij zeer zwak en was
het gevaar voor instorting zoo groot, dat hij, die zijn werk niet ten halve k o n doen, zijn
ontslag vroeg tegen 30 A p r i l 1902. Ermeling had, toen hij zich verzwakt voelde, onmiddellijk het noodige gedaan om zich te doen vervangen. I n een geheim, verzegeld schrijven had hij het bestuur i n Nederland voorgesteld, i n zijn plaats te benoemen den hoofdingenieur, chef der afdeeling Mijnwezen D . de Iongh H z n . , die als Regeeringscommissaris met de Bilhtonmaatschappij, althans oppervlakkig, bekend was en als eerstaanwezend ingenieur op B a n k a daar vele jaren de tinontginning geleid had. O m den overgang gemakkelijk te maken heeft Ermeling nog tot A p r i l 1903 als adviseur honorair
zijn opvolger bijgestaan.
E e n langere voortzetting v a n dit dualistisch bestuur was trouwens niet mogehjk gebleken. E e n man als Ermeling, die zoo lang de eenige heer en meester op B i l h t o n was geweest, kon natuurlijk op den duur niet de leiding aanvaarden van den Vertegenwoordiger
die toch het verantwoordelijke hoofd moest zijn. Toen nam dus het tijdperk Ermeling
een einde; twee decennia, die v a n het grootste gewicht voor de exploitatie v a n B i l h t o n
zijn geweest.
Met vaste hand heeft hij geregeerd; ontzaglijk groote eischen stelde hij aan zichzelf,
ook van zijn ondergeschikten vergde hij veel. Geen verzuim zag hij door de vingers; dan
was hij vaak hard en strafte hij zonder genade.
Achtte hij zich als oud-genieofficier bevoegd op het geheele veld der techniek, ook op
ander gebied gaf hij gaarne zijn adviezen ten beste, wel eens vergetend, dat n mensch
niet alle takken v a n wetenschap k a n beheerschen.
Zijn halsstarrig vasthouden aan het denkbeeld, dat onder de nieuwe contractbepalingen de exploitatie niet kon worden voortgezet, heeft de maatschappij geen goed gedaan. Niet alleen dat daardoor het hoogere personeel niet werd aangevuld, maar deze
zienswijze had ook het gevolg, dat er niet naar nieuwe ontginningsmethoden gezocht
werd.
De bemalingsinrichtingen waren tamelijk primitief, (hij bepaalde zich hoofdzakelijk tot de aanschaffing van de stoomverslindende pulsometers), inrichtingen tot ma-
56
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
cbinaal grondverzet werden niet bestudeerd; aan steamdredges kon volgens hem met
gedacht worden; het tinerts lag daarvoor veel te verspreid (brief van 15 Januari 1901).
Zonder twijfel heeft Ermeling echter groote verdiensten gehad. De geheel gewijzigde
methoden tot belooning van mijnwerkers en van het hooger personeel heeft de productie in hooge mate bevorderd en aan misstanden een eind gemaakt. Het op groote schaal
doorgezette grondonderzoek heeft veel teleurstelling voorkomen. Het was echter jammer, dat hij in de laatste jaren van zijn bewind dit centrale grondonderzoek gaandeweg
beindigde, n omdat hij (natuurlijk ten onrechte) meende, dat de tinrijkdom in groote
trekken verkend was, n omdat naar zijn oordeel de hquidatie binnen enkele jaren
voor de deur stond *).
Ermeling ontving bij zijn ontslag een bedrag van f 100.000.. Deze som schijnt hooger dan zij in werkelijkheid was. De ontslagen Vertegenwoordiger had toch recht opeen
jaarhjksch pensioen van 10.000.; de gereede waarde hiervan was/ 68.000.; uit het
subsidiefonds had hij recht op f 10.000., zoodat na 23 jarigen dienst, waarin de hoogste bezoldiging 36.000. bedragen had (zonder verdere emolumenten), een bonus
werd gegeven van 22.000..
De Iongh's bewind was slechts van korten duur. Bijna onrniddelhjk na zijn optreden
ontstonden er misverstanden met het bestuur in Nederland. Gewoon als men daar was
aan de uitvoerige, steeds gedocumenteerde voorstellen van Ermeling, kon men zich
niet schikken in de somtijds zeer oppervlakkige mededeelingen van zijn opvolger. Toen
deze op eigen gezag verschlende maatregelen nam, die zelfs lijnrecht tegen de orders
van den Directeur ingingen, stelde deze aan connnissarissen voor, den Vertegenwoordiger eenvoudig te ontslaan. Deze gingen daartoe over; de hoofdadministrateur Begemann werd tevens tot Vertegenwoordiger benoemd en het kantoor der Bilhton Maatschappij, dat eerst na het aftreden van Ermeling van Buitenzorg naar Batavia verplaatst was, werd in 1905 naar Tandjong Pandan overgebracht. Tegen het verplaatsen
van den Vertegenwoordiger naar Bilhton waren vroeger steeds groote bezwaren geopperd, omdat dit eiland zoo gesoleerd was, en degeen, die voor het geheele beleid in Indi
verantwoordelijk was, aldus op zoo velerlei gebied zijn invloed niet kon doen gelden.
Deze bezwaren golden voor een groot deel niet meer, sedert Bilhton den lsten Februari
1904 aan het telegraafnet was aangesloten.
Aan deze zoo ingrijpende wijziging in het beheer was de zending van een der commissarissen naar Indi voorafgegaan; een herhaling dus van de taak, die bijna 20 jaren geleden van Walchren op zich genomen had.
i) Johan Philip Ermeling (in 1831 te Zelhem geboren) overleed den 10 Januari 1921 te Buitenzorg, waar bij
gedurende 30 jaren onafgebroken gewoond had.
'i^Hn^-Tn
Ook na zijn aftreden als Vertegenwoordiger der Billiton Maatschappij bleef hij een man van mvloed in de In
dische samenleving. O.a. hield hij zich nog intensief bezig met de oplossing vanSoerabaja s havenvraagstuk. Hij
mr ndeXdaar voldoende diepte
te krijgenrijndc<>r toepasstag der d ^
zijn inzichten verbeterde slibraderen.
Toenemende doofheid en een ernstige oogziekte vergalden zijn laatste levensjaren.
In 1911 werd Ermeling door het Koninklijk Instituut van Ingenieurs tot eerelid benoemd, een zeldzame onderscheiding, die door hem zeer op prijs werd gesteld.
e
z o u
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
57
Den 17en October 1903 was de president-commissaris G. C. R. baron van Tuyll van
Serooskerken op 58-jarigen leeftijd overleden. Met hem ging een man heen, die sedert
zijn 19e jaar aan de Bilhton Maatschappij verbonden was geweest, en die n als hoofdadministrateur, n als commissaris zijn beste krachten aan de door zijn vader gestichte
onderneming gewijd had. Hoewel het rationeel geweest ware, de open plaats door een
ander lid der familie van Tuyll te doen bezetten, achtten commissarissen het gewenscht
deze te doen innemen door een in Indi bekende persoordijkheid, die bereid zou zijn als
gedelegeerd commissaris naar Bilhton te gaan.
Hun oog viel op den gepensionneerden Resident van Banka H. J . HooghwinkeL Het
persoonhjk contact van
den titel van assistentdezen met den Vertegenhoofdadministrateurverwoordiger kon echter in
kreeg een tijdperk waarin
de minder gewenschte
zeer belangrijke wijziginverhouding tusschen degen in het bedrijf werden
zen en het Bestuur geen
gebracht, die tot nieuwe
wijziging brengen. Ook
ontwikkeling aanleiding
Hooghwinkel meende tot
gaven.
de vereeniging der funcMet groote kracht werd
tin van Vertegenwoordihet grondonderzoek doorger en hoofdadministragezet, en voor een deel geteur te mogen adviseeren.
reorganiseerd.
Thans volgde onder leiHierbij werd in hooge
ding van Begemann, bijmate partij getrokken
gestaan door den adminivan de voorlichting van
G. C. R. baron van Tuyll
strateur E . A. Pan, die
van Serooskerken
Dr. R. D. M. Verbeek.
Reeds bij diens pensionneering in 1901 had Ermeling weten te bewerken, dat hij een
gratificatie van de Billiton Maatschappij kreeg wegens aan haar bewezen diensten; kort
daarna werd bij door het Bestuur benoemd tot technisch adviseur op een vast salaris.
Het aantal boortoestellen werd belangrijk uitgebreid met die van het op Banka gebruikelijke type, dat geschikt is om op grootere diepten te boren, dan met de op Bilhton
tot dien tijd gebezigde, kon geschieden. In 1905 werkte men met niet minder dan 17 Billiton- en 16 Banka-boortoestellen.
Een ingrijpende wijziging werd gebracht in het zeetransport. De beide stoomschepen
waren allengs in een toestand gekomen, dat een zeer kostbaar herstel noodzakelij k was.
Niet minder dan f 58.000.zou daartoe beschikbaar moeten worden gesteld. Nu werd
ernstig de vraag overwogen, of men, bij de zoo verbeterde communicatiemiddelen tusschen de verschlende eilanden van den Archipel, niet veel beter deed van een eigen reederij af te zien, en het geheele zeevervoer op te dragen aan de Koninklijke Paketvaartmaatschappij. Reeds 25 jaren geleden had de Vertegenwoordiger van Walchren aangetoond, dat een' eigen reederij van zoo beperkten omvang kostbaar was en aan de leidende krachten zeer hooge eischen stelde. Hij had toen reeds onderhandelingen geBilliton
4*
58
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
59
van het uiterste minimum, voortdurend stegen en 10 jaren later zelfs een peil bereikt
hadden meer dan driemaal zoo hoog. Men durfde dan ook in 1905 een nieuwe pensioenregeling voor het Europeesche beambtenpersoneel invoeren, waardoor de uitkeering bij
het verlaten van den dienst zeer belangrijk werd verhoogd; bovendien gaf deze regeling
het voordeel, dat, komt de beambte in dienst te ovrhjden, deze uitkeering strekt ten
bate van zijn door hem aan te wijzen na te laten naaste betrekkingen.
De overtuiging, dat er op technisch gebied voor de Maatschappij nog zooveel te verbeteren viel, gaf haar bestuur, ook in verband met den hoogen leeftijd van Generaal van
Kappen aanleiding, een tweeden Directeur aan te stellen in den persoon van den oudHoofdingenieur bij den dienst der Staatsspoorwegen in Ned. Indi W. de Iongh Dz.,
die 1 September 1907 in dienst trad.
Reeds voor diens benoeming officieel een feit geworden was, bracht deze hoogst bekwame ingenieur een bezoek aan Bilhton. Zijn loopbaan, die sedert hij de Polyteclinische
school verlaten had, geheel in Indi was doorgebracht, had er wel toe geleid, dat hij de
aangewezen man kon geacht worden de leiding van het BilJiton-bedrijf op zich te nemen.
Na een eervolle taak bij den aanleg der Staatsspoorwegen vervuld te hebben, had de
Iongh de Oost-Borneo Maatschappij gesticht, terwijl hem onmiddellijk voor zijn indiensttreding bij de Bilhton Maatschappij de leiding van het Staatsbedrijf der Ombilinkolenvelden was toevertrouwd.
Kort nadat de Iongh de leiding in handen had genomen, achtte de Vertegenwoordiger,
tevens hoofdadministrateur Begemann den tijd gekomen, zijn taak neer te leggen.
Deze, niet alleen geheel opgegroeid in de school van Ermeling, doch ook gedurende
een geruimen tijd van diens bewind de man, die als de rechterhand van den Generaal
kon beschouwd worden, kon zich moeilijk aanpassen aan de vrstrekkende plannen tot
moderniseering van het bedrijf. Begemann meende, zoodra het hem duidelijk werd,
dat de Directie een geheel andere richting wenschte in te slaan, Billiton te moeten verlaten. Tot zijn plaatsvervanger werd de assistent-hoofdadministrateur Pan benoemd.
Nog onder Begemann had men ernstig de vraag overwogen, f men op het voorbeeld
van tinontginningen in Tasmani, Nieuw-Zuid-Wales en Malakka niet zou moeten overgaan tot de toepassing van baggerwerktuigen.
Terreinen, arm aan tin, waarvan ontginning door handenarbeid niet of nauwelijks
loonend was, konden op deze wijze nog met belangrijk voordeel gexploiteerd worden;
men kon in genoemde landen zelfs terreinen, die vroeger met de oude hulpmiddelen als
uitgeput waren beschouwd, weder opnieuw in exploitatie brengen.
Na raadpleging van een Australisch ingenieur, die een plan voor zulk een werktuig
opmaakte, besloot men eindehjk na lang aarzelen een suction dredge" bij de Austral
Otis Cy. Limited te Melbourne te bestellen. Het was een belangrijk besluit, daar de
spuitbagger", een uitgaaf van / 380.000. vorderde. Ermeling, die zich gaarne met de
Bilhtonzaken bemoeide, raadde deze aanschaffing in de sterkste bewoordingen af; hij
achtte deze drisoir; de toepassing zal op een failure uitloopen".
De Iongh verdedigde daarentegen deze bestelling. Eerst in November 1909 kon de
60
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
suction dredge" in dienst gesteld worden. Zij bleek een succes te zijn, zoodat dadelijk
aan de plannen voor een tweede inrichting werd begonnen.
Het machinale bedrijf had allengs een ontzaglijke uitbreiding gekregen. In 1910
waren er niet minder dan 63 stoomketels, 48 locomobielen, 68 centrifugaalpompen, 62
pulsometers en 26 motoren, van verschillende constructie, naast den spuitbagger. Een
leger van technisch personeel, dat slechts met moeite op peil kon worden gehouden, was
uit den aard der zaak noodzakelijk.
Bovendien begon men toen ook weder ernstig de aderontginningen aan te pakken.
Nadat de Groot de ontginning der primaire ertsen had doen staken, een besluit,
daarom reeds gemotiveerd, wijl er toen op Bilhton geen stoomkracht beschikbaar was,
werden wel van tijd tot tijd enkele aderontginningen begonnen, doch op betrekkelijk
kleine schaal; zij werden toen beschouwd als een meevaller bij de alluviale ontginning.
Diamantboren werden nu aangeschaft, materiaal voor schachtbouw besteld en aldus
werd, zij het ook niet zonder tegenspoed, de primaire ertsontginning krachtig aangevat.
In elk opzicht getuigde het begin van het tweede decennium dezer eeuw van groote
ontwikkeling en krachtig doorzettingsvermogen.
Zulks werd ook in hooge mate bevorderd doordat de Directeur De Iongh op het eind
van 1909 opnieuw Bilhton bezocht.
Een hoogst belangrijk feit in het bijzonder voor de Chineesche mijnbevolking was de
invoering der opiumregie op den len Augustus 1909. Het schijnt hier de plaats op de
eigenaardige arbeidersorganisatie, die sedert het begin der tinexploitatie op Billiton
heerschte, het licht te laten vallen, ofschoon in het vijfde hoofdstuk daarbij uitvoeriger zal
worden stilgestaan. Daglooners kent men hier feitelijk niet; de Chinees werkt er in
vrijen arbeid; hij heeft de vrijheid althans binnen zekere grenzen, zich te verbinden tot
samenwerking met wien hij wil. Deze betrekkelijke vrijheid heeft in hooge mate bijgedragen, tot het succes van Billiton. Dit had in China een voortreffelijke reputatie; zij,
die wenschten te emigreeren gaven aan een werkzaamheid op dit eiland verre de voorkeur boven den min of meer gedwongen arbeid in andere streken. Maar daarom ook was
het voor het Bestuur zoo uiterst moeilijk, de eigenaardige Bilhtonsche verhoudingen
aan te passen aan de algemeene koehe-ordonnantin, die o. a. in het bijzonder voor de
tabakscultuur op Sumatra gemaakt waren.
Toen na het inwerkingtreden van het concessie-contract van 1892 de pubhekrechtehjke positie der administrateurs een einde had genomen, werd in 1896 een koelie-ordonnantie voor Bilhton vastgesteld. Hoe goed deze ook bedoeld was, haar bepalingen verdroegen zich moeilijk met de eigenaardige toestanden aldaar. Stipt gehandhaafd zou deze
enting van tabak op tin'' (Rapport Colijn) dwars tegen de eischen van het bedrijf zijn ingegaan. Het gevolg hiervan was, dat zoodra een gewestelijk bestuurder zich aan de letter
der ordonnantie wenschte te houden, er zeer terecht bezwaren van de zijde der Billiton
Maatschappij werden gemaakt, die des te meer grond hadden, n omdat er zich bij de
toepassing der ordonnantie tal van dubia opdeden, n omdat deze er op kon wijzen, dat
de toestanden op het eiland inderdaad weinig te wenschen overlieten. Zoo was sedert
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
61
den aanvang der tmwinning de orde onder de talrijke nujnwerkersbevolking nooit gestoord geworden, niettegenstaande het politietoezicht uiterst gering was.
In 1903 werd door den ambtenaar voor Chineesche zaken B. Hoetink een uitvoerig
verslag over de toestanden op Bilhton uitgebracht.
Hierin werd in het bijzonder de aandacht gewijd aan den onvoldoenden toestand,
waarin de verbhjven der mijnwerkers verkeerden. Ofschoon de Bilhton Maatschappij
meende, dat strikt genomen de verbetering dezer aan de mijnkongsie's behoorende verbhjven niet tot haar taak kon gerekend worden, werden daarvoor toch sindsdien, zij het
ook op bescheiden schaal, gedurende tal van jaren de noodige gelden beschikbaar gesteld.
In 1908 ontving de Adjunct-Regeermgsconunissaris voor de decentralisatie H. Colijn
van den Gouverneur-Generaal de opdracht om een nauwkeurig onderzoek in te stellen
naar de arbeidstoestanden op Billiton. In een buitengewoon helder rapport worden
daarin de saamgestelde verhoudingen uitvoerig blootgelegd. Met grooten nadruk worden de bedrijfsbelangen der Bilhton Maatschappij op den voorgrond gesteld en er tegen
gewaarschuwd deze toch niet te verstoren, ten einde een ondoelmatige, voor geheel andere toestanden in het leven geroepen koelie-ordonnantie te handhaven. Voor het eerst
wordt er nu eens van regeeringszijde op gewezen, dat het Gouvernement, dat / der
zuivere winst dier maatschappij aan zich trekt, in hooge mate belang heeft bij een bevordering van haar bloei. Vroegere gewestelijke bestuurders hadden bij hun optreden
tegenover de tinexploitatie niet zelden den indruk gewekt, alsof hun eenige taak de
handhaving der wettelijke bepalingen was, zonder dat er op behoefde gelet te worden,
of deze nadeelige gevolgen voor het bedrijf hadden.
Ook drong Colijn sterk aan op de invoering der opiumregie. Hierbij legde bij een
wonde plek van Billiton open.
Ten opzichte van het opiumgebruik had het Gouvernement zich steeds tegen de wenschen van het bestuur f verzet, f deze door het op de lange baan schuiven van gewenschte bepalingen niet vervuld.
Op verzoek der eerste concessionarissen werd in 1857, nadat het vrije opiumgebruik
tot groote misbruiken aanleiding had gegeven, de opiumverpachting op Bilhton ingevoerd. Reeds Daendels was begonnen het misbruik maken van het in het bijzonder bij
de Chineezen zoo geliefde heulsap te beteugelen door het recht van verkoop aan pachters uit te besteden. In 1893 werd dit stelsel in de meeste streken door de opiumregie
vervangen, waardoor de eigenaardige misbruiken, die uit het verpachten voortvloeiden,
voor een goed deel werden voorkomen en men de.regeling van het gebruik in zijn hand
had. Niettegenstaande den herhaalden aandrang der Bilhton Maatschappij, in het bijzonder van Ermeling, werd de invoering der regie steeds tegengehouden. Men verlangde
van de maatschappij, dat deze als pachtster zou optreden, of haar betalingsstelsel aldus zou wijzigen, dat de Chineezen steeds contant geld zouden beschikbaar hebben, om
de opium te betalen.
Toen eindelijk op bovengenoemden datum de opiumregie op Bilhton een voldongen
feit geworden was, werd niet alleen aan de misbruiken der pachters een einde gemaakt,
8
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
62
doch stegen ook de inkomsten, die het Gouvernement uit de opium trok, zeer belangrijk.
De invoering der opiumregie had zonder eenige stoornis plaats.
Zonder dat er een bepaalde aanleiding kon gevonden worden, had er den 31sten Januari
1911, voor het eerst sedert het begin der tinwinning een ernstige ongeregeldheid onder
de Chineezen plaats. Er werd toen tengevolge van de viering van het Chineesche
Nieuwjaar niet gewerkt. Een twist tusschen Chineezen van twee verschlende stammen, hoofdzakehjk over een godsdienstig verschil, was aanleiding tot een formeel gevecht, waarbij niet minder dan 23 Chineezen gedood werden.
Ho fel de woede ook oplaaide, zoo werden er geen bedreigingen tegen de Europeanen
geuit; deze trachtten alles te doen, wat mogehjk was, om de rust te heretellen.
Zonder het flink optreden van het ambtenarenpersoneel en het esprit de corps, dat
het meerendeel der beambten onder uitnemende leiding hunner chefs heeft bezield,
,,was het zeker op een ellendig bloedbladuitgeloopen, waarvan de heele wereld zou hebben medegesproken" (Brief van den Vertegenwoordiger E . A. Pan van 4 Maart 1911).
" De Gouverneur-Generaal betuigde den dank der Regeering" aan de beambten der
Billiton Maatschappij, die zich bij de beteugeling dier onlusten hadden onderscheiden.
Het was in deze dagen wel gebleken, hoe bedenkelijk het was geweest, dat men zulk
een talrijke bevolking op een gesoleerd eiland had gelaten zonder behoorlijk garnizoen
of voldoende politie. Den2en Februari werd om troepen getelegrafeerd; den4en kwam er
een detachement van 80 man; den 8en nog een van 100 man. De laatsten konden den
28en Februari weder naar Java terugkeeren. Het eerst gekomen detachement verliet
Billiton niet, voordat het politiepersoneel met niet minder dan 130 man versterkt was.
Sindsdien is het steeds rustig op het eiland geweest; de burgeroorlogen en revoluties
in China hebben geen weerklank op Billiton gevonden.
Een deel der Chineesche werkkrachten had zich allengs moeten aanpassen aan de
veranderingen, die het geheele bedrijf had ondergaan door de groote ontwikkeling van
het machinale bedrijf en door de krachtige voortzetting van de ontginning der primaire
ertsen. Beide soorten van tinwinning geschieden toch in eigen beheer", zoodat de mijnkongsie's uit den aard der zaak hierbij uitgesloten zijn. Wel bhjft ook bij deze werkwijze
het noempang" verband bestaan. Zooveel mogehjk wordt er voor gezorgd, dat de verdiensten van de arbeiders bij de verschlende werkwijzen niet belangrijk uiteenloopen.
De machinale inrichtingen werden eerst in 1914 gecompleteerd door de inwerkingstelling van een electrisch centraalstation in het district Manggar. Na de bovenstaande opsomming van het groot aantal stoomketels, dat in 1910 in gebruik was (sindsdien nog
belangrijk vermeerderd) behoeft het wel geen toelichting, dat een vervanging van de
stoom- door de electrische kracht, overal waar zulks slechts eenigszins mogehjk was,
niet te vermijden was voor een behoorlijke economische werking van het geheel. In Juni
1911 werd er, zij het ook na lange aarzeling, een bedrag van / 500.000. toegestaan
voor de oprichting van een volledige centrale, gedreven door Dieselmotoren.
Werd door de uitbreiding der machines van de meest verschillende soort, de werkzaamheid en verantwoordehjkheid van hen, die de leiding van het thans zoo saamgestel-
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
63
de bedrijf in handen hadden, zeer vergroot, zoo was het niet te verwonderen, dat deze
hun taak, althans eenigszins trachtten te verhchten, door de exploitatie van de stoomvaart rond het eiland aan anderen over te dragen. Wel was deze aan een afzonderlijke
maatschappij toevertrouwd, maar feitelijk was ook dit bedrijf in handen van de ambtenaren der Bilhton Maatschappij. Daarbij kwam, dat de nieuwe scheepjes, die voor deze
vaart besteld waren, niet voldeden. Na lange onderhandelingen slaagde de Vertegenwoordiger er in 1910 in, een overeenkomst aan te gaan met het Semarangsche
Stoomboot- en Prauwenveer, waarbij dit zich verphchtte voor den tijd van 10 jaar het
vervoer op zich te nemen van al de goederen der Bilhton Maatschappij naar en tusschen
de districtshoofdplaatsen en andere door haar aan te wijzen kustplaatsen. De bezittingen der Stoomvaartmaatschappij gingen allen over aan het Prauwenveer". De aandeelhouders ontvingen bij de liquidatie 150%.
In 1910 werd Prof. Dr. G. A. F. Molengraaff ), die toen een wetenschappelijk bezoek
aan Timor bracht, uitgenoodigd op Billiton een onderzoek in te stellen naar de mogelijke vooruitzichten voor den diep-mijnbouw. De exploratie van dezen was reeds vergevorderd. Verdere doorvoering van dien diepbouw bleek echter allengs zooveel geld te
vorderen, dat een nader onderzoek naar de rentabiliteit noodzakelijk werd geacht.
Het rapport van genoemden bekwamen geoloog was niet ongunstig. Hij was van
oordeel, dat er een rijke ertsschat in het primaire gesteente aanwezig is. Ofschoon het
z. i. nog niet met zekerheid uitgemaakt was, of de dieper hggende ertslagen met voordeel
zouden kunnen ontgonnen worden, zoo mocht dit voor de bewuste niveau's op grond
der voorhanden gegevens zeer waarschijnhjk geacht worden".
Hij ontraadde echter den noodzakelijk zeer kostbaren aanleg dezer mijnen, indien er
geen zekerheid bestond, dat de concessie na de expiratie van het toen geldige contract
(30 April 1927) zou worden verlengd. Zelfs trok hij in twijfel, of, indien de bepalingen,
omtrent de winstverdeeling niet gewijzigd werden, het mogehjk zou zijn, bij de toen geldige tinprijzen (beneden / 100. per pikol), de ontginning dezer diepe mijnen met voor- deel ter hand te nemen.
Hetzelfde bezwaar werd gevoeld ten opzichte van de verdere aanschaffing der kostbare werktuigen voor de ontginning der alluviale ertsen. Aan den eenen kant kon men
op den eenmaal ingeslagen weg moeilijk blijven stilstaan, daar de voordeden van het
machinaal grondverzet te groot waren, om deze op te offeren, aan den anderen kant was
het uiterst moeilijk die aanschaffingskosten te financieren. Ontzaglijke bedragen waren
daar toch mede gemoeid.
De balanswaarde der gebouwen, werken en werktuigelijke inrichtingen was bijv. in
1912: /4.426.000.; in 1913: 5.431.000.; in 1914: 6.906.000. en in 1915:
8.048.000.. Na laatstgenoemd jaar was de uitbreiding in verband met den grooten
wereldoorlog geremd.
1
) Bovendien won de Billiton Maatschappij omtrent den diepbouw nog advies in van de mijningenieurs Prof.
S. J. Vermaes en N. Wing Easton.
l
64
D E BILLITON MAATSCHAPPIJ
Deze belangrijke verhooging van de balanswaarde der bezittingen bracht hare eigenaardige moeilijkheden mede, in het bijzonder zoolang de voortzetting der concessie niet
vaststond.
Zoowel in Nederland als in Indi werd dan ook bij voortduring krachtig aangedrongen op verlenging der concessie. Hier te lande was het in het bijzonder de Regeeringscommissaris Mr. P. J . van Bosse, die zich met onverdroten ijver ter beschikking van het
college van commissarissen stelde,om de financieele moeihjldiedentetrachtenop te lossen.
Het was hem een groote satisfactie, toen in 1915 de overeenkomst tusschen den M i nister van Kolonin en de Bilhton Maatschappij, behoudens goedkeuring der wetgevende macht, geteekend werd.
Deze overeenkomst huldigde het beginsel, dat de bezittingen der maatschappij, na
afloop van het loopende contract (30 April 1927) konden worden genaast door den Gouverneur-Generaal voor een bedrag, te ontleenen aan een jaarlijks door beide partijen
vast te stellen bouwrekening. Bij deze werd uitgegaan van de waarde der bezittingen op
Billiton op 30 April 1913, getaxeerd op / 5.386.000.. De waarde der nieuwe werken zon
worden bijgeschreven volgens kostprijs; jaarlijks moest op de werken worden afgeschreven, met percentages, varieerende tusschen 4 en 10%.
Voor elk jaar, dat het tijdstip der naasting zou voorafgaan aan 30 April 1967, het
tijdstip waarop de nieuwe concessie zou eindigen, zou de Regeering aan de Bilhton Maatschappij / 25.000. betalen, echter tot een maximum van / 500.000..
Overigens bleef de uitkeering van / deel der winst, als in het oude contract bepaald
was, gehandhaafd.
De naastingsbepalingen waren geheel analoog aan die, welke waren neergelegd i n de
Spoorwegwet van 1889, op welks totstandkoming van Bosse, die toen thesaurier-generaal was, zulk een overwegenden invloed had uitgeoefend.
De verkiezingen van 1913 en het optreden van den nieuwen Minister van Kolonin,
MT. Th. B . Pleyte, had de teekening der nieuwe overeenkomst vertraagd, die vooreen
goed deel reeds onder zijn voorganger, De Waal Malefijt, was voorbereid.
De langdurige onderhandelingen werden niet meer gevoerd door den Directeur van
Kappen, die op 1 Augustus 1912, toen hij den 70-jarigen leeftijd bereikt had, zijn ontslag nam; bij werd toen tot adviseur voor algemeene beheerszaken, tevens plaatsvervangend directeur benoemd; dit ambt mocht hij echter niet lang bekleeden; den 1 lden
Maart 1914 overleed Generaal van Kappen, aan wiens toewijding en werkkracht de Bilhton
Maatschappij groote verphchtingen heeft. De Iongh bleef toen als eenige IHrecteur over.
Het wetsontwerp ter bekrachtiging van boven omschreven overeenkomst, dat bij
Koninklijke Boodschap van 14 Mei 1915 werd ingediend, ontmoette veel tegenstand.
Er woei toen in de Kamer een krachtige wind voor staatsexploitatie.
Op het eind van 1915 was het wetsvoorstel tot uitgifte van de petroleumvelden van
Djambi met groote meerderheid verworpen. De motie-Albarda werd aangenomen,
waarbij de wenschehjkheid werd uitgesproken, om over te gaan tot staatsexploitatie
dier petroleumterreinen.
8
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
65
66
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
de eerste 50 jaren nog op lange na niet uitgeput ). En als dat zoo is, dan is het dus wel
degelijk een vraag van groot belang, hoe in 1927het Ned. Ind. gouvernement tegenover
de quaestie staat".
Dan zullen zich weder dezelfde bezwaren voordoen, als thans!
En maakt de Regeering voor dien tijd van zijn naastingsrecht gebruik, dan moet daarbij het stelsel gevolgd worden, dat bij de spoorwegovereenkomsten is gehuldigd, dat in
de Kamer zoo herhaalde malen gecritiseerd werd."
De verwerping van het nieuwe contract vond plaats toen door den wereldoorlog de
verbinding met Ned. Indi zeer moeilijk was geworden.
Het was den Directeur nog mogehjk in de eerste helft van 1916 via de Kaap een bezoek aan Bilhton te brengen. Deze reis was hoofdzakelijk noodig geworden, doordat de
Vertegenwoordiger E. A. Pan zijn voornemen had te kennen gegeven, om zijn taak neer
te leggen. Vijf en twintig jaren had deze in allerlei rangen de Maatschappij gediend en
groote diensten aan haar bewezen; hij achtte nu den tijd gekomen naar Nederland
terug te keeren.
Voor zijn vertrek was hij nog verplicht geweest een belangrijke wijziging in de verkooppolitiek van het tin te brengen. De inschrijving van 8 Juli 1914 te Batavia, was de
laatste, die gehouden werd. Sedert het uitbreken van den oorlog bleek het raadzaam
al het tin ondershands te verkoopen. De tinprijzen zakten in korten tijd met niet minder dan 40%.
Het vertrek van Pan bracht een nieuwe wijziging in den zetel van den Vertegenwoordiger. Men achtte het gewenscht tot deze functie te roepen P. A. van de Stadt, die
reeds geruimen tijd onder den titel van Generaal-Agent belast was met alle quaesties omtrent de Chineezen en in het bijzonder met de bevordering van de immigratie van dezen.
Als Chineesch tolk van Banka gekomen, beheerschte bij de moeilijke talen der zonen
van het Hemelsch Rijk. Hij was eenigen tijd te Singapore gevestigd, toen als hulp aan
den Vertegenwoordiger op Bilhton toegevoegd geweest en zou nu voortaan te Batavia
diens taak vervullen.
De ingenieur Stigter, die op geniale wijze de groote moeilijkheden overwonnen had,
verbonden aan de toepassing van de vele en zoo verschillende machines, die op Bilhton
in gebruik waren, zou nu als hoofdadministrateur het bedrijf aldaar leiden.
Betrekkelijk krt na het vertrek van Directeur De Iongh rezen er moeilijkheden tus-r
schen het bestuur in Nederland en dezen hoofdadministrateur, tegen wien men de grief
had, dat hij zich zeer weinig aan de vastgestelde begrootingscijfers hield. In Augustus
1917 vond het bestuur aanleiding, in verband met de toch reeds zoo moeihjke financieele
omstandigheden den hoofdadministrateur te vervangen door den gouvernementsmijningenieur R. J. van Lier, die op voor de Maatschappij tamelijk bezwarende voorwaarden zijn ambtelijke vooruitzichten prijs gaf, om in particulieren dienst over te gaan.
Directie en conimissarissen achtten het gewenscht opnieuw een beroep op den vroegeren
1
i) IJzerman gebruikte van Billiton het oud-testamentische beeld van de kruik en defleschvan de weduwe van
Sarfath: men haalt er meer en meer uit en er blijft toch altijd over".
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
67
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
68
op den weg der bezuiniging, die door de inmiddels opgetreden wereldmalaise wel zeer
noodzakelijk was geworden.
Het spreekt van zelf, dat de doorgevoerde bezuinigingen trouwens eerst later hun invloed konden doen gelden.
Sedert 1867 was het de eerste maal, dat er over eenig boekjaar geen dividend kon
worden uitgekeerd; zelfs moest toen belangrijk verhes worden geconstateerd (ruim
/ 3.000.000.over 1921).
De financieele moeilijkheden hadden zich trouwens reeds op andere wijze doen gevoelen; in 1921 was het bestuur verplicht geweest een obligatieleening, rentende 7%
te sluiten, van 5.000.000.; bovendien was er nog een belangrijk debet bij de bankiers.
Het Kamervotum van 1917 was aanleiding, dat men zich ernstig rekenschap moest
geven van de richting, die de Maatschappij sedert dien moest inslaan. Het Bestuur
achtte het pcht er op te rekenen, dat op 30 April 1927 de liquidatie zou intreden. Het
was dus zaak om tot dit jaar al het tin te ontginnen, waarvan de kans bestond, dat de
kostprijs lager dan de verkoopprijs zou zijn. Moest men dus zorgvuldig vermijden eenige
exploitatie aan te vatten, die direct verhes gaf, aan den anderen kant was het plicht,
met machtneming van dien regel, de exploitatie van in aanmerking komende mijnen zoo
snel en zoo krachtig mogehjk aan te vatten.
Door de mwerkmgstelling van den in September 1919 reeds uitgezonden emmerbaggermolen, was het mogehjk zeer arme tinertsvelden te exploiteeren, die zonder dit hulpmiddel niet voor bewerking in aanmerking zouden zijn gekomen. De reeds ettelijke jaren
geleden bestelde uitbreiding der electrische centrale kwam, na veel teleurstelling eerst in
1922 tot uitvoering. Daardoor werd het mogehjk f de machinale ontginning uit te breiden, f de wegens gebrek aan kracht stopgezette werktuigen weder aan den gang te zetten.
Toen in 1915 de overeenkomst met den Minister was tot stand gekomen, achtte het
Bestuur der Maatschappij den tijd aangebroken, tot een ingrijpende, statutenwijziging.
Het verwerpen van het concept-contract gaf geen aanleiding op dit voornemen terug te
komen, zoodat den 11 December 1917 in een buitengewone algemeene vergadering
van aandeelhouders de nieuwe statuten werden goedgekeurd, waarop in het begin van
het volgend jaar de Koninklijke goedkeuring werd verkregen.
De aandeelhouders der 2e rubriek die vroeger geen stemrecht hadden, werden nu in
dit opzicht gelijk gesteld met die der le rubriek.
Een zeer belangrijke wijziging werd in de verdeeling gebracht van het batig saldo
der winst- en verhesrekening, nadat de Staat hiervan / deel genoten heeft. .
Onder handhaving van het recht der aandeelhouders van de eerste rubriek, om gezamenlijk cumulatief preferent te zijn voor 124.000. wordt na uitkeering van hetgeen
den erven Landry toekomt en na de dotatie aan het reservefonds tot dit het bedrag van
1.000.000. bereikt heeft, aan de aandeelhouders een som van 750.000. (dus 15 %
van het aandeelenkapitaal) toegekend.
Van het overbhjvende ontvangen:
5
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
69
70
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
De i n 1920 opgetreden Directeur der Gouvernementsbedrijven Ir. P . A . Roelofsen, begreep, dat het v a n het hoogste belangvoor het Gouvernement zou zijn, om een regeling te
treffen, waardoor de chaos, die noodzakehjkin 1927 zou ontstaan, zou voorkomen worden.
De talrijke besprekingen, die hij hield met den naar I n d i gedelegeerden Commissaris
P a n (die daar i n J u n i 1921 aankwam) hadden tengevolge, dat er den 3en Februari 1922
een commissie tot stand kwam, tot welker benoeming Gouvernement en Maatschappij
hadden medegewerkt. Deze commissie zou een onderzoek moeten instellen naar de
waarde en de vooruitzichten v a n het bedrijf op B i l h t o n ; de Maatschappij verphchtte
zich, haar toegang tot alle onderdeden en inzage i n de boeken derondememingtegeven.
T o t deze cornmissie werden v a n regeeringswege benoemd J . A . Lagas, gouvernement*- _
accountant, en Ir. P . H v i g , hoofd der Barikatmwinning; de Maatschappij benoemde
den Vertegenwoordiger F . J . Houwert en den accountant i n haar dienst H . J . v a n Arkel,
terwijl als secretaris optrad het hoofd van het bureau van Technisch-Economische adviezen van het Departement der Gouvemementsbedrijven Ir. A . Groothoff, die spoedig
daarop de functie van Regeermgscommissaris bij de Maatschappij i n I n d i vervulde.
De commissie ontving de tutdrukkehjke opdracht de grondslagen te leggen voor het
oprichten v a n een gemeenschappelijk bedrijf v a n Staat en Maatschappij voor de tinwinning op Bilhton.
D i t begrip werd aldus voor de eerste maal ten opzichte der Billitonconcessie officieel
genoemd.
Roelofsen en Groothoff hadden v a n deze bedrijfsvormen uitvoerige studies gemaakt,
die i n Zwitserland en Zuid-Duitschland met succes, i n het bijzonder voor electriciteitsbedrijven werden toegepast. I n I n d i werd het Bandoengsche electridteitsbedrijf als
gemeenschappelijk bedrijf met ingang v a n 1919 af gexploiteerd.
D e eenstemmige condusie der commissie was, dat een rationeele ontginning der
ertsreserven een continu bedrijf vereischte, en dat derhalve de toen door de B i l h t o n
Maatschappij gevoerde politiek o m vr 1927 een zoo groot mogelijk d e d der ertsreserve te winnen, voorde verdere ontginning uiterst nadeelig was. Zij rekende, dat zelfs
bij de buitengewoon lage tinprijzen i n de eerste helft v a n 1922 er, i n het bijzonder, indien
de bezuinigingsmaatregelen verder werden doorgevoerd, nog een behoorhjke winstmarge
zou overblijven,' ook voor een rationeele exploitatie der primaire ertsen. De balanswaar de
v a n het bedrijf der B i l h t o n Maatschappij werd op grond v a n uitvoerige bedjfering der
cornmissieopheteind vanhet werkjaar 1922/23gesteld op/17.674.000..Deconimissie
toonde aan, dat de B i l h t o n Maatschappij goed exploiteert, en dat staatsbeheer moeilijk
verbetering zou kunnen brengen. Ofschoon het Bankabedrijf zeker geacht wordt op de
hoogte v a n den tijd te zijn, zou het i n handen geven v a n de leiding v a n het BilJitonbednjf
i n de praktijk ongetwijfdd min of meer desorganiseerend en storend werken op het bedrijf
op de beide eilanden.
Geleidehjke voorbereiding tot staatsexploitatie als door de motie IJzerman bedoeld
was, werd onuitvoerbaar geacht, n u de Bilhton Maatschappij het door Minister Idenburg
gedane voorstd niet wenschte te aanvaarden.
DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
71
3. G E M E E N S C H A P P E L I J K E MIJNBOWMAATSCHAPPIJ BILLITON
e Minister van Kolomen benoemde tot leden van den Kaad van .beheer der
nieuwe maatschappij:
H. A. van Ysselsteyn, tevens Voorzitter, oud-Minister van Landbouw,
Nijverheid en Handel, A. W. E. Weyerman ), tevens plaatsvervangend voorzitter, tot dusver Regeeringscommissaris bij de Bilhtonmaatschappij, en A. Groothoff,
Regeeringscommissaris bij die maatschappij in Nederlandsch Indi.
De Bilhton Maatschappij wees tot leden aan: haar President-commissaris Mr. L. P.
M. H. baron Michiels van Verduynen ) en haar Commissaris W. de Iongh Dz. Op het
eind van 1923 hadden aandeelhouders den Commissaris Pan, die juist van zijn reis naar
Bilhton was teruggekeerd, tot Directeur benoemd, in de plaats van De Iongh, die met
ingang van 1 Januari 1924 wenschte af te treden, en toen den commissariszetel van Pan
innam.
Onmiddellijk na de passeering van de acte, waarbij de nieuwe maatschappij was opgericht, installeerde Minister De Graaff het bestuur, dat toen zijn taak aanvaardde en naar
Bilhton seinde, dat het bedrijf was overgegaan in handen der nieuwe vennootschap.
Houwert bleef in dezelfde functies werkzaam; als plaatsvervangend hoofdadministrateur werd H. Meyer gehandhaafd, die deze functie sedert 1 September 1923 bekleedde.
Het personeel in Indi bestond toen uit 173 Europeanen; het aantal geregistreerde
mijnwerkers bedroeg 17000 man.
Daar de Billiton Maatschappij de Directie bleef voeren, kwam er in de verhouding van
het personeel tot zijn werkgever geen verandering. Wel werd zijn rechtszekerheid in
hooge mate bevorderd, daar nu het einde der concessie niet meer als een Damocleszwaard boven zijn hoofd hing.
Onder buitengewoon gunstige omstandigheden zag de nieuwe onderneming het levenslicht. De tinprijs steeg in het werkjaar 1923/1924 tot gemiddeld / 165.54 per pikol; door
de bezuinigingen, die waren ingevoerd en de groote prijsdaling van tal van verbruiksartikelen daalde de kostprijs tot / 86.70; terwijl die in het voorafgaande jaar nog / 94.66
bedragen had.
In het daaropvolgende jaar, steeg de verkoopprijs tot / 183.99 en bedroeg de kostprijs/87.45.
Laatstgenoemde was een weinig gestegen, doordat de ontginning van het vaste ge1
*) In 1922 had Mr. P. J. van Bosse wegens gezondheidsredenen zijn ontslag genomen als Regeeringscommissaris. Dertig jaren had hij toen deze taak vervuld. In zijn plaats werd door den Minister de Directeur der Haagsche Tramwegmaatschappij A. W. E. Weyerman benoemd, die als Regeeringscommissaris bij da NederlandschIndische Spoorwegmaatschappij een analoge taak vervulde.
) Baron Michiels van Verduynen was meer dan iemand de aangewezen man, de Billiton Maatschappij in den
Raad van Bestuur te vertegenwoordigen. Sedert 1886 was hij lid, sedert 1903 president van het college van commissarissen der venootschap. Tal van moeilijkheden waren in die 4 decennia behandeld; steeds heeft Baron Michiels rustig en bekwaam de hem toevertrouwde belangen behartigd.
Billiton
Het gemeenschappelijk bedrijf, zooals het voor Bilhton in werking is gestdd, trekt ook
daarom de aandacht, omdat het de eerste in voe exploitatie verkeerende onderneming
van grooten omvang is, waarop deze bedrijfsvorm wordt toegepast. Uit den aard der
zaak hangt de kans van welslagen in de eerste plaats af van de wijze, waarop de afgevaardigden van Gouvernement en Maatschappij met elkander in den Raad van Beheer
samenwerken. Vatten dezen hun taak niet op, als van gehed verschlenden aard,
doch beschouwen zij het als hun plicht om gehed objectief, in de eerste plaats het belang
te dienen der onderneming, waarvan de leiding aan hun zorg is toevertrouwd, dan
llen zij in volledige harmonie te zamen kunnen werken, zonder dat er van eenig antagonisme tusschen de op zoo verschillende wijze aangewezen leden, sprake behoeft te zijn.
Tot heden heeft er in den Raad van Beheer volkomen eendracht geheerscht. Nimmer
is er eenig besluit gevallen, waaromtrent men, zij het na eenige discussie, niet tot volkomen eenstemmigheid was gekomen; het eenigszins hatelijke middd, dat de eene groep
de andere zou moeten overstemmen, behoefde nooit in toepassing te worden gebracht.
zu
Reeds herhaalde malen was het gedurende de geschiedenis der Bilhton Maatschappij
voorgekomen, dat haar aanbiedingen werden gedaan, reeds verkregen concessin gezamenlijk te exploiteeren, of dat men gezamenlijk met haar tot de exploratie van terreinen wenschte over te gaan, die men een grooten ertsrijkdom toeschreef.
75
Allereerst was het de Singkep-concessie, die men niet had aanvaard, omdat Ermeling
geen verwachtingen van den rijkdom van dit eiland had, en deze concessie, in handen
van een zijner vroegere ondergeschikten, dus eenigszins hooghartig van de hand had gewezen. Anders voelde deze zich tegenover een te stichten exploratieondemerning in
Siak. In den loop der jaren is er herhaaldelijk sprake van geweest, concessie aan te vragen
voor het onderzoek van terreinen in Midden-Sumatra, waarsterke aanwijzingen waren,
dat daar tin en andere mineralen aanwezig waren. Vr 1893 waren deze plannen door
allerlei redenen mislukt. Na de concessieverlenging in dit jaar, toen de Staat zich % deel
der winst toekende, was het exploiteeren van ondernemingen buiten Bilhton door de
Bilhton Maatschappij natuurlijk niet wel mogehjk.
Toen de kans zoo groot was, dat binnen korten tijd de werkzaamheid op het eiland een
einde zou nemen, hebben de toongevende mannen der Billiton Maatschappij een afzonderhjke vennootschap Stannum" opgericht, ten einde ertsontginningen, in het bijzonder in Midden-Sumatra tot stand te brengen. Deze maatschappij heeft inderdaad
een niet onbelangrijke tinexploitatie te Bangkinang ter hand genomen. Toen de Bilhton Maatschappij haar vrijheid verkregen had, is de Stannum voor een groot deel met
haar samengesmolten.
De ondervinding heeft geleerd, dat het voor de ambtenaren der Maatschappij van het
grootste belang kan geacht worden om zich gedurende korteren of langeren tijd aan de
exploratiewerkzaamheden en aan de exploitatie van een nieuw gebied te wijden. Dit
staalt hun energie; beter dan in een geheel geregeld raderwerk als op Billiton, kunnen in
het bijzonder de jongeren in zulk een nieuw gebied, toonen wat zij waard zijn. Maar ook
zelfs nu de continuteit van de Bilhtonexploitatie gewaarborgd is, is er alle aanleiding
te zorgen, dat het waardevolle instrument, dat daar door langjarige ondervinding gevormd is, niet verloren gaat, indien eenmaal de ertsvoorraad op het eiland uitgeput
mocht raken. Bovendien kan de exploratie van een nieuw terrein aan geen betere handen worden toevertrouwd dan aan die van den staf van Bilhton, terwijl, komt het eens tot
exploitatie, van de moederonderneming, de kostbare werktuigen kunnen geleend worden, die een geheel onafhankehjke ontginning zich moeilijk zou kunnen aanschaffen.
In dien gedachtengang heeft de Raad van Beheer van de Gemeenschappelijke Mijnbouwmaatschappij er zich rekenschap van gegeven, dat het, zoowel in het belang van
Ned. Indi als in dat van haar bedrijf zou zijn, indien zij concessin kon verwerven buiten het Bilhtongebied.
Hierbij is de vorm gekozen, dat een afzonderlijke vennootschap het beheer dier exploitatie regelt. Met instemming van den Minister van Kolonin en van den GouverneurGeneraal is den 8sten October 1926 een maatschappij opgericht, de Nederlandsch-Indische Tin Exploitatie Maatschappij, waarin het Gemeenschappelijk bedrijf en de Bilhtonmaatschappij elk voor / 2.000.000. deelnemen.
Het is de bedoeling, dat deze maatschappij reeds dadelijk de exploratie van enkele
eilanden van den Riouwarchipel ter hand zal nemen.
Bij de winstverdeeling is er op gerekend, dat de rechtspersoon Ned. Indi behoorlijk
Hierdoor is de zekerheid verkregen, dat de tinexploitatie, die het meest voor de hand
ligt, aan kundige handen zal worden toevertrouwd. Den mannen, die zoolang hun beste
krachten aan de exploitatie op Bilhton gewijd hebben, wordt daardoor de kans geboden,
dat hun arbeidsveld op zulk een wijze wordt tdtgebreid, dat ook indien het oude gebied
eens mocht uitgeput raken, de tinwinning in het nieuwe gebied zal kunnen worden
voortgezet.
Een treffend bewijs van saamhoorigheid met de Maatschappij, gaven de ambtenaren
op Bilhton, toen zij den 28sten Juni 1926 het feit herdachten, dat de eerste pioniers vr
75 jaren het eiland betraden. Met groot enthousiasme werd dit feest gevierd en opgeluisterd door de aanwezigheid van tal van autoriteiten, waaronder de Vice-president van
den Raad van Indi. Een eenvoudig monument is ter herinnering hieraan te Tandjong
Pandan opgericht.
De Raad van Beheer vond in deze herdenking aanleiding om een bedrag van / 500.000
te schenken voor een op te richten stichting ter bevordering van de hyginische en economische belangen der bevolking van Bilhton.
Kort na het vieren van dit feest legde de Vertegenwoordiger Houwert zn functie
neer. Hij werd opgevolgd door zijn plaatsvervanger H. Meyer, die reeds sedert lange
jaren in verantwoordelijke betrekkingen op Billiton werkzaam is.
In het moederland teruggekeerd, werd Houwert door de Bilhton Maatschappij tot
Commissaris gekozen, ter vervanging van Ir. De Iongh, die door geknakte gezondheid
zich verplicht had gezien, ook dezen laatsten band met de vennootschap, waaraan hij op
zulk een voortreffelijke wijze gedurende zoo langen tijd zijn beste krachten had gewgd,
te verbreken. De plaats van De Iongh in den Raad van Beheer van het Gemeenschappelijk bedrijf werd ingenomen door den Commissaris der Bilhton Maatschappij Mr. J.
Gerritzen.
77
Door de uitbreiding, die tengevolge van de oprichting der Nederlandsch-Indisehe
Tin Exploitatie Maatschappij, aan het oude Bilhton-rjedrijf zal kunnen gegeven worden,
wordt dus de onderneming, voor f eeuw door het krachtige initiatief van Prins Hendrik
en baron Van Tuyll opgericht, daarbij op onvolprezen wijze gesteund door John F. Loudon, een toekomst geopend, die het mogehjk zal maken, andere tinschatten, die Insulinde nog in haar schoot verbergt, aan het licht te brengen.
Daardoor wordt zeker het best beantwoord aan het doel, dat den Oranjevorst voor
oogen stond, toen hij de Billitonconcessie aanvroeg.
Indien men thans, na 75 jaren, zich rekenschap geeft van hetgeen door de ontginners
bereikt werd, dan moet men eerbied hebben voor hetgeen tot stand is gebracht. Dank
zij het particulier initiatief, dat daar van den aanvang af, zonder eenige Staatshulp heeft
gezegevierd, zijn er in de Schatkist aanzienlijke bedragen gevloeid, zonder dat deze
harerzijds ooit eenig offer heeft behoeven te brengen. Verwacht kan worden, dat de
Gemeenschap in de toekomst nog in hooge mate bij deze particuhere tmwinning baat
zal vinden.
De pioniers der Blitononderneming hebben zich een monument gesticht, dat in het
bijzonder in Ned. Indi in eere dient gehouden te worden.
GEMEENSCHAPPELIJKE MIJNBOWMAATSCHAPPIJ BILLITON
H . A. VAN YSSELSTEYN.
NASCHRIFT
Bij het samenstellen van deze geschiedenis is, in het bijzonder wat de eerste jaren betreft, gebruik gemaakt van de papieren nagelaten door John F. Loudon. Door Jhr. Dr.
J. Loudon, Harer Majesteits Gezant te Parijs, werd het geheele door zijn oom nagelaten
op Bilhton betrekking hebbende, archief, zonder eenig voorbehoud te mijner beschikking gesteld.
Op de trommel, die deze keurig gerangschikte papieren bevat, bad de erflater eigenhandig geschreven:
Den inhoud van deze trommel bewaren, kan welligt later van nut wezen voor 't geval men eene geschiedenis van Bilhton wil schrijven".
Ik beschouw het als een bijzonder voorrecht, dat het mij gegeven was van deze belangrijke documenten voor dit doel gebruik te mogen maken.
's Gravenhage, 15 October 1926.
H. A. v. Y.
BIJLAGE
G O U V E R N E M E N T S C O N T R A C T T O T ONTGINNING V A N
BILLITON No. 56
Heden dingsdag den drie & twintigsten Maart Achttien honderd twee en vijftig,
Verschenen voor mij Johannes Rudolphus Kleyn, openbaar Notaris, residerende te Batavia in Nederlandsch Indi, bevoegd tot uitoefening van mijn ambt in het regtsgebied van den te dezer stede gevestigden
Raad van Justitie in bijzijn der na te noemen getuigen,
De Weledelgestrenge Heer Willem Jacob van de Graaff, Ridder van de orde van den Nederlandschen
Leeuw, Directeur van 's Lands middelen en Domeinen, wonende op Salemba.
Handelende zijn Weledelgestrenge namens zijne Excellentie den Gouverneur Generaal van Nederlandsen
Indi, blijkens mij vertoond Gouvernementsbesluit van den vijftienden Maart, Achttien honderd twee en
vijftig, nummer n
ter eenre
Ten tweede, de Weledelgeboren Heer John Francis Loudon, particulier, wonende thans in het Rotterdamsch Hotel, handelende zijn Weledelgeboren ten deze als gemagtigde voor Zijne Koninklijke Hoogheid
Willem Fredrik Hendrik, Prins der Nederlanden, blijkens mij Notaris vertoonde Akte van volmacht gepasseerd voor mijnen ambtgenoot te 's-Gravenhage Francois Marie Schmolck, den zestienden December
Achttien honderd vijftig,
en
Ten derde, de HoogWelgeboren Heer Vincent Gfldemeester Baron van Tuyll van Serooskerken, particulier, thans tijdelijk alhier verblijf houdende in het Rotterdamsch Hotel, buiten deze Stad,
Handelende in eigen naam
Zamen ter andere zijde
Alle Heeren Comparanten mij Notaris bekend.
Welke mij Notaris te kennen gaven, dat zij na zich van elkanders kwaliteiten te hebben verzekerd,
te zamen hebben aangegaan eene overeenkomst tot het ontginnen van delfstoffen bevattende, en het in
kuituur brengen van onbebouwde gronden op het land Billiton, en zulks op de volgende voorwaarden.
ARTIKEL 1
De kontraktant ter eenre staat af in erfpacht aan de kontraktanten ter andere zijde voor den tijd van
veertig achtereenvolgende jaren, ingaande met de dagteekening dezer overeenkomst, tot het uitgraven van
delfstoffen bevattende en het in kuituur brengen van onbebouwde gronden (behoudens de regten der inheemsche bevolking) het eiland Bilhton en zulks bij zoodanige gedeelten als bij art. twee van het Gouvernements besluit van vijftien Maart jongstleden nummer n reeds zijn en nader zullen worden aangewezen,
onder de voorwaarden hierna volgende.
ARTIKEL 2
De kontraktanten ter andere zullen gedurende den geheelen loop der concessie aan het Gouvernement van
Nederlandsen Indi moeten afstaan als pachtschat een tiende gedeelte van de zuivere opbrengst der door
hen van het land Bilhton verkregene producten, van welken aard die ook zijn mogen.
ARTIKEL 3
De berekening van de zuivere opbrengst der door de kontraktanten ter andere verkregene producten, be-
80
doeld bij het voorgaande artikel geschiedt naar specifieke berekeningen van ontvangsten en uitgaven, i n het
belang der concessie van den eersten January tot den laatsten December van ieder jaar afzonderlijk.
Die rekeningen vergezeld van alle daartoe behoorende justificatoire stukken moeten door de kontraktanten ter andere bij het Gouvernement van Nederlandsen Indi zijn ingediend voor den laatsten Maart
van ieder opvolgend jaar, zullende voor iedere maand verzuim eene boete van honderd gulden ( 100.)
zijn verbeurd.
De rekeningen door het Gouvernement van Nederlandsen Indi goedgekeurd zijnde, wordt het voordeehg
verschil tusschen de ontvangsten en uitgaven aangenomen als het bedrag der zuivere opbrengst of winst
van het betrokken jaar, ingeval van nadeelig verschil wordt het bedrag daarover gebragt ten laste der
rekening van het volgende jaar.
De pachtschat bepaald bij het voorgaand artikel moet bij 's Lands kas i n Nederlandsen Indi worden vol-,
daan terstond nadat het cijfer der zuivere opbrengst over eenig jaar zal zijn vastgesteld en goedgekeurd of
wel tot de ontvangst daarvan eene aanwijzing worden verleend op de agenten der onderneming in Nederland
voor het geval de verkoop van het verkregen tin aldaar geschiedt, en onvoorziene omstandigheden de overmaking van gelden naar Nederlandsch Indi moeyelijk mogt maken.
ARTIKEL 4
De kontraktanten ter andere zijde zijn gehouden wanneer en zoolang het Gouvernement van Nederlandsch Indi zulks noodig acht, de door hen ontgonnen tin te brengen i n de veilingen van Gouvernementstin i Nederland, waarvan de kosten van vervoer, voor opslag en van verkoop voor rekening komen der
onderneming.
ARTIKEL 5
De kontraktanten ter andere behouden echter het regt om jaarlijks eene hoeveelheid van zes duizend
picols tin van honderd vijf en twintig (125) Amsterdamsche ponden elk, te verkoopen, mits op plaatsen
gelegen beoosten de Kaap de Goede Hoop, en voor zooveel zulks kan geschieden in overleg met het Gouvernement van Nederlandsch Indi.
Bijaldien de kontraktanten ter andere i n het belang der onderneming mogten verlangen om in stede van
gedegen tin te verkoopen tinerts, zal zulks onder gelijke voorwaarden aan hun zijn vrij gelaten, wordende
voor dat geval overeengekomen, dat het te verkoopen erts berekend zal worden i n verhouding tot tin op
zestig (60) ten honderd of voor iederen picol erts, vijf en zeventig ponden tin.
De overige producten blijven ter vrije beschikking van de ondernemers.
ARTIKEL
Wanneer plaatselijke oorzaken de kontraktanten ter andere mogten beletten om op aannemelijke voorwaarden op het eiland Bilhton vrije werklieden voor hunne onderneming te bekomen, wordt aan hun vergund, vrije werklieden van elders aan te voeren, behoudens de noodige voorzorgen voor de openbare rust
en veiligheid, en de verpligting van de ondernemers om te zorgen, dat de zoodanige van elders aangevoerde
personen nimmer komen ten laste van het Gouvernement.
Zullende daarenboven op den aanvoer dier vrije werklieden van toepassing zijn het bepaalde bn artikel
zes en twintig (26) der Publicatie van vier en twintig December achttien honderd vijf en twintig (1825)
Staatsblad nummer vier en veertig (44).
ARTIKEL 7
De kontraktanten ter andere verbinden zich m geene bij de mijnen op Banka behoorende Chinesche
mijnwerkers in dienst te nemen, zonder speciale vergunning van den Gouverneur Generaal, zoodanige
Chinezen i n dienst der onderneming aangetroffen wordende zullen ten koste der onderneming naar Banka
worden terug gezonden.
81
Op de overeenkomsten door of namens de kontraktanten ter andere aangegaan met de Inlandsche bevolking zullen toepasselijk zijn de bepalingen der Publicatie van vijf en twintig December achttien honderd
acht en dertig (1838), Staatsblad nummer 50.
ARTIKEL 9
Het terrein op het eiland Bilhton alwaar de mijnontginning en de bebouwing van den grond inwerking
treden en later zullen worden uitgebreid, wordt van Gouvernements wege telkens bepaald en aangewezen
in overleg met de kontraktanten ter andere of met de vertegenwoordigers der onderneming. Bijaldien zoodanige aanwijzing van Gouvernements wege niet geschied mogt zijn of een daartoe vereischt plaatselijk
onderzoek niet mogt zijn ingesteld binnen twaalf maanden nadat de aanvraag bij den Gouverneur zal zijn
ingekomen, zullen de kontraktanten ter andere of de vertegenwoordigers der onderneming geregtigd zijn op
het door hen aangevraagde terrein de rnijnontginning en de bebouwing van den grond ook zonder verdere
vergunning van het Gouvernement voort te zetten.
ARTIKEL 10
De kontraktanten ter andere verbinden zich tot betaling ten behoeve der bevolking als schadevergoeding
in eens,
le. Voor onteigening van grond ten dienste van hunne onderneming per paal:
Voor Riembah terrein (zwaar geboomte) / 24. (vier en twintig gulden),
Voor Beloekar terrein (ligt geboomte) / 18. (achttien gulden).
Voor Bebok terrein (kreupelhout) / 12. (twaalf gulden),
2e. Voor het wegruimen of verplaatsen van woningen en eigendommen der bevolking wanneer zulks in
het belang der onderneming gevorderd mogt worden:
Voor een groote woning / 20. (twintig gulden),
De kontraktanten ter andere mogen de regten uit deze overeenkomst voortvloeyende, noch geheel noch
gedeeltelijk aan anderen overdoen dan met toestemming van het Indische bestuur.
In geen geval vermogen die regten, hetzij bij versterf of andersints overgaan dan op Nederlanders.
ARTIKEL 12
De kontraktanten ter andere moeten zich in Nederlandsch Indi behoorlijk doen vertegenwoordigen.
Als vertegenwoordigers kunnen alleen in aanmerking komen Nederlanders.
ARTIKEL 13
De adnunistrateurs of de personen die van wege de kontraktanten ter andere bestemd zullen worden
voor het beheer van den mijnarbeid in eenig district, zullen voor zoo verre mogt worden verlangd dat aan
hen naar aanleiding van Artikel 8 6 van het besluit van vijftien Maart achttien honderd twee en vijftig
(1852) nummer ne, eenige policie magt zal worden toegekend, moeten zijn Nederlanders, enopvoordragt
Billiton
82
van de kontraktanten ter andere of van de vertegenwoordigers der onderneming door den Gouverneur Generaal worden benoemd, door wien zij ook kunnen worden ontslagen.
A R T I K E L 14
De kontraktant ter eenre verzekert de kontraktanten ter andere dat de onderneming zal worden bevorderd en beschermd door alle zoodanige middelen als het Nederlandsch Indische Gouvernement na overleg
met de ondernemers of hunne vertegenwoordigers het meest doelmatig zal oordeelen.
De daaruit voortvloeyende vermeerdering van uitgaven komt voor rekening der onderneming die gehouden is den vereischten waarborg te stellen tot terug betaling der meerdere uitgaven.
Die terug betaling moet geschieden telken drie maanden bij 's Lands kas ter plaatse van wege het Gouvernement van Nederlandsch Indi aan te wijzen.
A R T I K E L 15
De kontraktanten ter andere of de vertegenwoordigers der onderneming zijn gehouden jaarlijks aan het
Gouvernement van Nederlandsch Indi in te dienen:
le. eene kaart van het terrein over hetwelk de mijnontginning zich gedurende het verloopen jaar heeft
uitgebreid, op een Schaal van 10000 op 1, of 1 streep op 10 el,
2e. eene platte grondteekening op eene Schaal van 1000 op 1, of 1 streep op 1 el, aantoonende de afdammingen en waterleidingen, benevens de vlakken gronds i n het afgeloopen jaar i n ontguming genomen,
3e. eenen staat der mijn ontginning over het afgeloopen jaar volgens het aan deze overeenkomst gehecht
model.
Wijders alle zoodanige verdere aantooningen omtrent den gang der onderneming als van wege het Gouvernement van hen mogten worden verlangd.
De inzending dezer stukken moet geschieden voor den laatsten Maart van ieder opvolgend jaar.
A R T I K E L 16
N a het eindigen dezer overeenkomst zijn de kontraktanten ter andere of de vertegenwoordigers der onderneming verpligt het materieel en al hetgeen verder tot de onderneming behoort en ten koste derzelve is
daargesteld te gelde te maken en de zuivere opbrengst daarvan bij de laatste i n te dienen rekening bedoeld
bij artikel drie (3) dezer overeenkomst als een baat te behandelen voor de berekening der zuivere opbrengst
der onderneming van het laatste jaar.
Aan het Gouvernement van Nederlandsch Indi wordt toegekend het regt om de tot de onderneming behoorende en op Bilhton gevestigde gebouwen des verkiezende bij taxatie over te nemen.
A R T I K E L 17
De i n deze overeenkomst bedoelde onderneming moet i n volle werking zijn voor een en dertig December
achttien honderd twee en vijftig. Bij gebreke daarvan zal deze onderneming worden beschouwd als vernietigd, en de kontraktanten ter andere gehouden zijn tot restitutie van alle gemaakte kosten, ook ter zake
van het ingestelde onderzoek van Gouvernements wege bedoeld bij artikel drie van het Koninklijk besluit
dd. vier en twintig October achttien honderd vijftig nummer vijf en veertig opgenomen in het Nederlandsch
Indische Staatsblad van achttien honderd n & vijftig.
A R T I K E L 18
Bijaldien tusschen de kontrakterende partijen geschil mogt ontstaan omtrent het regt verstand dezer
overeenkomst zal de daar aangehechte nota van toelichting steeds tot rigtsnoer genomen worden.
83
ADDITIONEEL ARTIKEL
Artikel twee en de daarmede in verband staande bepalingen dezer overeenkomst zijn in dezelve alleen
opgenomen onder speciaal voorbehoud der goedkeuring van het Opperbestuur, zullende ingeval die goedkeuring niet mogt kunnen verleend worden, de daarvoor door het Opperbestuur in de plaats gestelde wijze
van berekening van het in artikel twee dezer overeenkomst vermeld n tiende ('/,,,) der zuivere opbrengst,
voor de ondernemers verbindende zijn, ten ware zij mogten verkiezen van het geheele contract af te zien,
hetgeen hun alsdan nog zal vrijstaan.
Aldus tusschen partijen overeengekomen, welke verklaarden met het besluit van het Gouvernement in
het artikel n aangehaald in de Staatsbladen hierin verder vermeld volkomen bekend te zijn; terwijl de in
artikel achttien bedoelde nota van toelichting, door hen, de bij deze assisterende getuigen en mij notaris gewaarmerkt, aan de minute dezer zal blijven vastgehecht, om daarvan bij het uitgeven van grossen en af- *
schriften dezer overeenkomst, gelijktijdig copy uit te reiken.
Verbinden de partijen voor de naleving zich overeenkomstig de wet.
Waarvan acte.
Geschreven op een zegel van n gulden volgens Staatsblad nummer vier en veertig van achttien honderd
een en veertig.
En zullen hiervan twee grossen worden uitgereikt.
Gepasseerd ten kantore van den Heer eersten comparant in bijzijn van Rutger Anne van Slooten en Tevratis Jacob Boen, geempkrijeerden bij de Directie der Middelen en Domeinen, beide wonende alhier, als
getuigen die deze met de Heeren Comparanten en mij notaris na voorlezing hebben geteekend.
Zonder renvooy noch doorhaling.
(behoorlijk geteekend)
Aan de minute dezer overeenkomst was de onderstaande nota van toelichting vastgehecht.
Dit artikel is overeenkomstig art. 5 der aangehaalde Koninklijke wet in verband tot I en VIII der
ministerieele dispositie bovengemeld.
Het tijdstip voor ingang der concessie waaromtrent bij de ministerieele stukken geene aanwijzing wordt
aangetroffen is bij dit artikel bepaald met de dagteekening der overeenkomst.
ARTIKEL 2
84
Dit artikel bevat de wijze hoedanig het bedrag dier zuivere opbrengst van de verkregene producten over
ieder jaar zal worden berekend. Het is noodig voorgekomen, om op de niet tijdige inzending der verantwoording stukken eene boete te stellen.
Men stelt zich voor dat eene eenvoudige rekening van ontvangsten en uitgaven voor ieder jaar het best
zal wezen, om onderwerpelijk de vele kwestien te vermijden die gewoonlijk het gevolg zijn van zoogenaamde
balans rekeningen. Het doel toch schijnt te wezen dat aan de Schatkist moet worden uitgekeerd een tiende
gedeelte van de zuivere opbrengst of liever van de winst welke de ondernemers voor den geheelen duur der
concessie van Billiton zullen erlangen, dat is van het gene er na aftrek van alle uitgaven voor of in het belang der onderneming gedaan bij liquidatie der zaak zal overblijven.
De bepaling van het slot van dit artikel is bijgevoegd omdat zoolang het Gouvernement noodig acht dat
het verkregen tinproduct in Nederland worde verkocht, eene onmiddellijke storting van den pachtschat in
Indi dikwerf voor de onderneming bezwarend zou kunnen zijn.
ARTIKEL 4
Is overeenkomstig II der ministerieele dispositie, behoudens evenwel dat ter voorkoming van misbegrip
in stede van de woorden, de door hen ontgonnentinzal moeten worden begrepen enz. ingesteld, de door
hen ontgonnen tin te brengen enz." omdat het blijkens des ministers brief van den le November 1850 aan
den Heer Vincent Baron van Tuyll van Serooskerken in afschrift overgelegd bij de ministerieele depche
van 6 November 1 8 5 0 L . A . No. 4/808 niet de bedoeling is, om de tin te doen consigneren aan de factory der
Nederlandsche Handel Maatschappij, maar om die door de onderneming zelfs naar Nederland te doen overvoeren, om aldaar in de Gouvernements veilingen te worden gebragt.
A
ARTIKEL 5
Dit artikel is gelijk aan III en IV der ministerieele dispositie; het is echter doelmatig voorgekomen de
zwaarte der picols door vermelding van het gewigt aan te duiden.
De bepaling omtrent den verkoop van tinerts in stede van gedegen tin wanneer het belang der onderneming zulks mogt vorderen, komt echter niet voor in de niinisterieele dispositie.
De ondernemers verlangen die bepaling waartegen geen bezwaar wordt gezien, komende het daarom voor
dat aan dit verlangen kan worden toegegeven vooral met het oog op het voorgestelde sub c. van des Ministers brief dd. 28 October 1850 L . A . No. 10, aan den Koning almede in afschrift gevoegd onder de bovenbedoelde stukken.
De bepaalde verhouding van het erts tot gedegen tin is gegrond op het aangegeven cijfer door den ingenieur bij het mijnwezen C. de Groot, bij brief dd. 15 Januari 1852 No. 55 B.
A
ARTIKEL 6
Is gegrond op art. 6 der aangehaalde Koninklijke wet, de bijvoeging aan het slot is echter in het belang
van het Gouvernement noodig geacht.
ARTIKEL 7
Dit artikel is gelijk aan VII derrninisterieele dispositie behoudens de bijvoeging van het slot, welke doelmatig is geoordeeld, vermits het kan gebeuren dat de ondernemers onwetend dezen of genen Chinees van
Banka weggeloopen onder de mijn arbeiders opnemen, waarop het Gouvernement dus immer regt dient te
behouden.
ARTIKEL 8
Dit artikel bevat de bepaling dat de overeenkomsten door de ondernemers te sluiten met werklieden voor
den mijnarbeid bij het plaatselijk bestuur moeten worden geregistreerd, zijnde die bepaling noodig voorgekomen in het belang der administratie op Bilhton en ook in verband tot de algemeene bepalingen, opgenomen bij Staatsblad 1838 No. 50 welke onderwerpelijk echter niet van toepassing kunnen zijn als meer doelende op overeenkomsten met de inheemsche bevolking.
85
ARTIKEL 9
Is gebaseerd op V I I I der ministerieele dispositie. De ondernemers hebben echter verlangd eene tijdsbepaling binnen welke de voor de ontginning nader aan te vragen terreinen zullen moeten zijn aangewezen waartegen geen bezwaar wordt gezien, komende eene tijdruimte.van 12 maanden genoegzaam voor om ter zake
te beslissen of een onderzoek zoo noodig te doen instellen.
De verlangde bepaling is alzoo bij dit artikel opgenomen.
ARTIKEL 10
De bij dit artikel bepaalde schadeloosstelling voor de bevolking ter zake van beschikkingen ten dienste
der onderneming over den grond door de bevolking in gebruik voor hare woningen en vruchtboomen zijn
volgens het voorstel van den Resident van Banka gebaseerd op de berigten van den ambtenaar belast geweest met het onderzoek voorgeschreven bij art. 3 der Koninklijke wet van 24 October 1850 naar de regten
van de bevolking van Bilhton.
:
ARTIKEL 11
De bepaling bij dit artikel opgenomen, wordt noch bij de Koninklijke wet, noch bij de ministerieele dispositie aangegeven.
Dezelve is noodig voorgekomen in verband tot het verlangen der ondernemers om aan de administrateurs
in navolging van hetgeen voor Banka bestaat de bevoegdheid toe te kennen, ieder i n hunne afdeeling kleine
policie zaken af te doen, wordt evenwel aan dat verlangen geen gevolg gegeven, dan is de bepaling dat de
administrateurs door het Gouvernement moeten worden benoemd en ontslagen, onnoodig, en zal die alzoo
in dat geval achterwege dienen te blijven, vermits het niet in de bedoelingen ligt, om met het door de ondernemers te voeren beheer eenige bemoeyenis te hebben.
ARTIKEL 14
Dit artikel is gegrond op art. 4 der Koninklijke wet, behoudens de slotbepaling omtrent de plaats waar de
terug betaling zal moeten geschieden, zijnde die bepaling in het belang der adrninistratie doelmatig voorgekomen.
De hier bedoelde meerdere uitgaven welke ten laste komen van de onderneming zijn die welke het gevolg
zijn van maatregelen, die i n overeenstemming met de ondernemers of hunne vertegenwoordigers i n het onmiddellijk belang der onderneming worden gemaakt, alle maatregelen door het Gouvernement te nemen ter
verdediging der vlag, of tot handhaving van politieke regten waaromtrent niet in overeenstemming met de
ondernemers behoeft gehandeld te worden, bhjven zooals vanzelf spreekt, voor rekening van den Lande.
ARTIKEL 15
De bepalingen bij dit artikel worden niet aangetroffen in het Koninklijk besluit en ook niet inde ministerieele dispositie.
De strekking derzelve vereischt geene bijzondere toehchting, daar het in de rede ligt dat het Gouvernement bekend dient te zijn met de vorderingen der mijn ontginning op Bilhton en van al hetgeen daarmede
in verband staat, eensdeels, om alle belanghebbenden bij de onderneming, eene rigtige kontrole te kunnen
doen houden over de resultaten, en anderdeels om na ommekomst der concessie te kunnen weten, welk gedeelte van Bilhtons grond is uitgewerkt en wat daarvan voor eene volgende onderneming nog overblijft.
86
ARTIKEL 16
De bepaling bij dit artikel staat in verband tot het bepaalde bij art. 3 dezer overeenkomst en is noodig
tot waarborg, dat bij het eindigen der concessie van de zijde der ondernemers met opzigt tot de ontruiming
van Bilhton geene moeyelijkheden in den weg worden gelegd en wijders tot verzekering dat de schatkist ook
haar aandeel erlangt van de waarde der zaken die na ommekomst der concessie aanwezig zullen zijn, evenals zij gedeeld heeft in de kosten van daarstelling dier voorwerpen.
ARTIKEL 17
Dit artikel is gegrond op art. 7 van het Koninklijk besluit en op V der ministerieele dispositie waarbij
evenwel de termijn is gesteld op twaalf maanden, nadat ter kennis van de ondernemers is gebragt het verslag van het bewerkstelligd plaatselijk onderzoek, die kennis is door de ondernemers verkregen, vermits zij
het onderzoek hebben bijgewoond en bijgevolg met den uitslag daarvan bekend zijn geworden, om die reden
is de termijn binnen welke de onderneming in werking moet zijn gesteld op ultimo December 1852.
ARTIKEL 18
Gewaarmerkt door ons partijen, notaris en getuigen om te blijven berusten bij de minute der overeenkomst op heden den drie en twintigsten Maart achttien honderd twee en vijftig onder nummer 56 voor
notaris J . R. Kleyn te Batavia gepasseerd.
(w. g.) V A N D E GRAAFF.
1
JOHN LOUDON
VINCENT G. VAN T U Y L L VAN SEROOSKERKEN.
J . R. K L E Y N , Notaris.
"
R. A . VAN SLOOTEN
) ..
T . J . BOEN
Aanmerking.
De volume nader
verkregene erts
van den verwerkte
grond staan tot
elkander als 1 staat
tot
De erts uit de
laag bevatte bij
uitsmelting in het
klein .. % tin.
In picols de verkregene
hoeveelheid.
van de laag de
In Nederl. ellen is
Afmetingen uit
Nederl. ellen.
Wanneer.
Gemiddeld aantal
werklieden.
Voor copy conform afgegeven op verzoek van den Heer J . F. Loudon qq. Zijne KoninkhjkeHoogheid
Prins Hendrik der Nederlanden en de firma Reynst & Vinju te Batavia.
(w. g.) K L E Y N , Nots.
TWEEDE
HOOFDSTUK
}gffi^f0Pf
fF ^ ^ ^ ^ ^ li
III [jPlfu W
f& i^iyjkd W
E T T I N IS E E N M E R K W A A R D I G M E T A A L . H E T IS ZOO OUD
^^ ^^^
S ^ I ^ ^ ^ d e r m e r i s c h l i e i d e n was haar steeds on^tbeerlijk, doch het wordt voor een zeer groot deel niet als zoodanig
gebruikt, en dat is de reden waarom het ondanks zijn betrekkelijke
p
W ^
i i
weinige verspreidheid op aarde nimmer onder de
Hl Pl^^P q l ^ele metalen is gerangschikt.
^^^iil^I^P Maar er is meer merkwaardigs in dit zilverglanzend, vrij zachte, in
uiterst dunne laag op verschillende metalen vasthechtende tin. Het maakt messing en
brons, twee nieuwe metalen, waarin de leek het hoofdbestanddeel koper ternauwernood of
niet herkent. Als niet noemenswaard gedeelte van het blik bedekt en conserveert het millioenen tonnen ijzer, waardoor dit goedkoop, maar snel roestend metaal geschikt geworden
is om voedingsmiddelen der tropen te brengen naar gebieden, waar voor mensch en dier
niets groeit, of om den zomerovervloed voor de winternooddruft te bewaren. Toch komt
het tin, dat eenmaal uitzijnertsontsloten.zooonverwoestbaaris te achten, en tch slechts
voor een gering deel geregenereerd wordt, practisch niet in gedegen toestand voor;
men vindt het als regel als Sn O (cassiteriet) en zeldzaam als een tinsulfide (stannien).
En de eerste soort erts heeft weer het merkwaardige, dat het in alluvialen toestand gezuiverd is van alle bijmengselen, waarmede het tegelijk ontstond en zeer gemakkelijk is
te reduceeren tot een metaal van buitengewone zuiverheid.
De toepassingen van het tin zijn zoo veelvuldig, dat men wel zeggen mag, dat vele
van zelf op het tapijt kwamen, als de daarvoor noodige hoeveelheid tin slechts ter beschikking kwam; de vraag naar tin heeft blijkbaar het aanbod op den voet gevolgd.
Men heeft nooit naar tinerts gezocht, omdat een dreigend wereldtekort den marktprijs
voerde naar een peil, dat zoeken gebood.
tiiwlli
e v O T
<
e n
88
89
Voor de komst der Romeinen, waren het de Phoenicirs, die de blokjes per schip naar
hun hoofdstad Tyrus brachten, waar het de hoofdrol gespeeld schijnt te hebben bij de
fabricage van het wereldberoemde purper.
De legende zegt wel, dat dit purper gemaakt werd uit schelpdieren, welke alleen aan
Tyrus' kusten voorkwamen, doch dit speciale schelpdier is later nooit aangetroffen en
het is wel bekend, dat met in zoutzuur opgelost tin het Engelsen scharlaken" wordt, of
werd gemaakt.
Meesterhjke zeevaarders en handelsheden als de Phoenicirs waren, is het dus waarschijnlijk te achten, dat die menschenkenners door een sluwheidje hun fabrieksgeheim
goed bewaren wilden.
Het oude Cornwalhs is tot op den huidigen dag tinproducent gebleven, al zijn de gemakkelijk accessibele alluviale tinertsafzettingen reeds sinds het einde van de 17de
eeuw practisch uitgeput. Volgens bronnen uit Cornwallis ontdekte een verbannen Cornisher in 1240 tinerts in Bohemen aan den Zuidkant van het Ertsgebergte en werd het
aan den Noordkant in Saksen in 1458 aangetoond. Het was rijk primair, dus adererts,
12 a 20 % Sn, dat men vooral in Saksen, waar in de 15de eeuw tachtig duizend menschen een broodwinning in den mijnbouw vonden, reeds aardig wist te separeeren, door
de vinding van de stampbatterij. Ook stamt uit dit land de uitvinding der blikfabricage.
De genoemde Europeeschetinproducentenzijn gedurende de geheele Oude Geschiedenis, de Middeleeuwen en practisch de Nieuwe Geschiedenis in staat geweest om de
wereldbehoefte (lees de Europeesche behoefte), die niet groot was, te dekken.
Cornwallis leverde in de 13de eeuw jaarlijks 300 ton, van de 14de tot en met de 16de
eeuw 500 ton, in de 17de eeuw 1200 ton en in de 18de eeuw 2600 ton. Zijn recordcijfer
behaalde het in 1871 met 10.000 ton en voorzag toen in 40 % van de vraag. Bohemen en
Saksen raakten tegen het einde van de 17de eeuw vrijwel uitgeput en droegen in hun
goeden tijd elk 500 tot 800 ton in de wereldproductie bij.
Eerst door de vervaardiging van het blik vond het tin een ruimere toepassing.
Billiton
6*
91
Van de overige tinproducenten is Australi, hoewel de exploitatie aldaar eerst dateert van 1870, reeds ver door zijn zenith heen. In 1874 leverden Tasmani, New-Soutk
Wales, Queensland en West-Austrah de veelbelovende hoeveelheid van 6000 ton, doch
in 1925 was de productie tot 2800 ton geslonken. Hier is overigens meer de labourtrouble", dan wel de uitputting de oorzaak van deze inzinking.
Gegevens over de tinproductie van China in het verleden zijn niet bekend. Men zal er
wel steeds tin gewonnen hebben, al komen productiecijfers eerst sedert 1898 regelmatig
voor. Jaarlijks levert China nu 8500 ton.
In den jongsten tijd veroverde Bolivia spoedig dezelfde plaats in de ranglijst der tinproducenten als Nederlandsch-Indi. Men wint daar uitsluitend het tin uit adererts.
Sinds 1910 begon Nigeri, ten spijt van enorm moeilijk op te lossen verkeersproblemen geducht op de markt mee te tellen. Wat dit donkere land nog in de toekomst baren
zal, wanneer het gebied meer en meer toegankelijk is gemaakt, is niet te voorspellen.
Volledigheidshalve worden nog de overige tinvindplaatsen op aarde vermeld, waarVan enkele practisch niets, andere onbelangrijke hoeveelheden opbrengen of opbrachten.
Deze vindplaatsen hggen in Spanje (in de provincies Zamora, Pontevedra, Orense), in
Portugal (Trasos Montes), in Frankrijk (Bretagne bij Piriac), in Itali (Toscaneh in
Finland (Noordkust Ladogameer), Siberi (Transbakal en het stroomgebied van de
Amur), Japan (Satsuma), Afrika (Zwaziland en Transvaal) en Mexico. In onderstaande
tabel is een beeld gegeven van de voornaamste producenten met hun bijdragen aan de
wereldproductie in verschillende perioden.
Productie (1. t.)
Tinproducenten
~ ~ ~ - Tusschen
_'98
1 9 1 2
1 9 2 5
1896
a a n d e e l
0 1
d e
w e r e l d
productie
,
Tusschen
..1
l 896-'98
1 9 1 2
"
1 9 2 5
48908
58000 56550
60.5
48
39
Ned.-Indi
Australi
Cornwallis
Bolivia
15360
6470
4850
4850
21750 32749
3625
2800
5430
2500
20540 32980
8460
8500
1810
6186
19
8
6
6
18
3
4.5
17
7
1.5
22
2
2
22
6
4
U7j
2932
0.5
C h i n a
N i
e r i
Zuid-Afrika
Diversen
T o t a l e n
412
80850
1220
120835 146368 ~~
QO
2.2
100
Deze tabel en de grafische voorstelling (grafiek III achter het laatste hoofdstuk) geven
duidehjk aan, hoe buitengewoon snel de wereldproductie is gestegen.
Blik
36.20%
Soldeer
22.30
Babbith
14.16
Messing en brons . . . 6.29
Tubes
2.75
Zilverpapier
5.24
Wit metaal
2.30
Diverse vertinningen. . 2.50
Nieuwzilver
1.31
Chemicalin
2.22
Diversen
4.73
100%
93
iandschen overheerscher in hun zaken. Die zaken waren voor den rustigen Bilhtonner
der binnenlanden wel niet rooskleurig, maar het was aan Allah daarin verandering te
brengen en niet aan hen, die hoofden hadden, welke vonden, dat het goed was zooals
het was.
En de zaken der hoofden waren van een soort, die Hollandsche inmenging wel hoog
noodig maakten, doch het bestuur, in casu de Oost-Indische Compagnie, geld zouden
kosten, dat het slechts uitgaf, indien daar groote voordeelen tegenover stonden.
Die groote voordeelen de begeerhjke Kompenie" aan den neus te hangen, kon bezwaarlijk het voordeel der hoofden zijn, en zij pasten op het tin in de aarde als echte
zeeroovers op verborgen schatten.
De objectiviteit eischt, dat men den Bilhtonners hun geheimzinnigheid niet te
zwaar mag aanrekenen. Zij kenden wel niet den vloek van het goud voor de Peruanen,
doch met de buren van Banka, waar sedert 1711 tinerts werd gedolven, hadden zij genoeg contact om te weten, dat waar het regende voor de Kompenie, het voor de anak
nageri" (kinderen van het land) nog niet behoefde te druppelen.
De Bilhtonners hebben hun geheim bewaard op een meesterlijke wijze, hun Phoenicischen voorgangers waardig, en toen de nood drong en een wetenschappelijk onderlegd
Hollandsen onderzoeker dag in dag uit over hun verborgen schatten wandelde, hebben zij diens zending doen mislukken, door hem het sterk op tinerts gelijkende titaanijzer, de z.g. koppong of het valsche erts in de handen te stoppen, een staaltje van Aziatische mystificatie, slechts mogehjk door Inlandsche zwijgzaamheid en solidariteit. Die
zwijgzaamheid en sohdariteit werden den orang ketjil", den eenvoudigen man, met den
perintah-aloes" opgelegd (het bevel, dat zonder gegeven te worden, wordt gevoeld
en begrepen), welke in den loop der eeuwen de heiliging van een adat (gewoonterecht)
had gekregen.
Wapengeweld, een ruwe invasie van deskundigen, gedekt door bajonetten, zou ten
allen tijde de aanwezigheid van tin in Bilhtons bodem hebben bewezen, doch even zeker
de stille krachten hebben ontketend, welke een bloeiend mijnbedrijf zouden hebben onmogelijk gemaakt, althans voor vele jaren vertraagd.
Doch toen een Hollander verscheen, niet met staal en kruit en lood, maar gewapend
met den tact en het verstand om den orang ketj te winnen zonder de rechtmatige
hoofden te grieven, toonde de Inlander, hoofd zoowel als kamponger, den blanda van
het goede soort ook blindelings te willen vertrouwen, en verbraken zij alle zegels van
het gesloten boek van het tin.
Het bovenstaande had vooraf te gaan aan de geschiedenis van het tin op Bilhton, als
verklaring van het feit, dat het ruim een eeuw duurde, voor de belangstelling van den
Hoogste in den Lande, den Gouverneur-Generaal, G. W. Baron van Imhoff, het reele
gevolg had, dat hij zich van het onbekende, slecht befaamde eiland Bilhton voorstelde.
Van Imhoff vestigde in de ordinaire vergadering van de Hooge Regeering gehouden
in ,,'t Casteel te Batavia", den 18den Maart 1746 de aandacht op Bilhton, met het gevolg, dat werd besloten, dat door den Palembangschen eersten Resident, Van den Heu-
95
Toen men in Indi daadwerkelijk van deze vierde exceptie" gebruik maakte om den
tocht wederom op de lange baan te schuiven, noemden de Seventhienen het beestje bij
zijn naam en antwoordden in 1753, dat de tocht tot hun groot ongenoegen is tergiverseert zo niet opzettehjk verijdelt."
Die smaad kon alleen met papier worden uitgewischt en dat geschiedde in den vorm
van een rapport opgeteekend uit den mond van een Maleier, die het eiland kende. In
dat rapport stond wel een en ander waars, want het vermeldt, dat aan de kust Boegineezen en Chineezen wonen, en eygen inlanders" in het gebergte, over wie de kustbewoners volslagen den baas spelen. De bergheden zijn van goeden art" en verzamelen
honig, was, alo-hout en rotan" .
De Thin wil men, is er eerder gevonden als tot Banca dog niet in sulke overvloed
en seedert het ontdecken van dit laatste heeft de Zulthan (van Palembang) het zoeken
verboden. Het ijzer daar vallende komt niet uyt het land ) maar werd, hetgeen vreemd
luid de Erts van de klippen bezuyden buyten in zee afgehaald en tot kleine staafjes
(het ruilmiddel, dat op Bilhton het geld verving) gebrocht. Aan zeekere plaats om
voorz. streek Karrang Kiedjam, werd erts opgeduykt ter diepte van 344 vademen waarvan het ijzer doodehjk vergif is voor een daarmede gewonde" (Deze legende is te goeder
trouw door den Maleier verteld en is hardnekkig bhjven leven, tot C. de Groot op het rif
(karang) Kidjang bij Kaap Binga, overigens in het Westen gelegen, op 3 a 4 vadem geen
ijzererts aantrof).
De toenmalige Sjahbandar (havenmeester) van Palembang, Paravicini, heeft de inlichtingen van den Maleier bhjkbaar waardevol geacht, want in het door hem, namens
den Gouverneur-Generaal, met den Sultan van Palembang gesloten leveringscontract,
noemt hij alle tin op Banka en Bilhton vallend". Zoodoende was hij ten minste gedekt
ten aanzien van hernieuwde opdrachten, zoowel uit patria als uit Batavia; in 1756 volstond hij wederom met een rapport, waarin de inlichtingen van meerdere Chineezen en
Inlanders verwerkt werden en decreteert thans het tin als verdwenen: wezende aldaar
geen ander thin dan 't gene van Banca derwaarts overgebracht werd."
De Bewindhebbers waren geduldige, maar taai volhoudende heden. In 1757 en 1758
drongen zij weer aan om bij goede gelegenheid een nader onderzoek op Bilhton in te
stellen, beide malen in October, de maand waarin de meeste aanmaningen geschreven
werden, bhjkbaar de slappe tijd, wanneer de onafgedane zaken nog eens opgehaald
werden.
De laatste aanmaning werd gekruist door een nieuw rapport van September 1758,
van een nieuwen bestuurder, den resident de Heere van Palembang, die daarin de verhalen van zes geloofwaardige heden verzamelde. Behalve de mededeeling, dat een geroofde slaaf op Bilhton 10 a 15 Spaansche realen deed", bevat het stuk de belangwekkende mededeeling: dat het eyland vol met thin is, volgens haar gedachten al
ruim so veel als op 't Eyland Banca, ja zelfs, dat zij verscheide malen met oogen geEEN EN ANDER OVER TIN IN HET ALGEMEEN EN OP BILLITON
il Dit ia onjuist, vindplaatsen, waar slakken wijzen op vroegere winning, liggen bij Sidjoek en Boeding in het
binnenland.
96
zien hadde dat landwaarts in.wanneer de padyrompen en ruygte van bossen wierden tot
den grond afgebrand, dat men het thinerts aanstonds zag smelten en bij elkander lopen." C. de Groot plaatst bij de vermelding van dit wonderverhaal sic", maar toch is
herhaaldelijk uit koehtvelden tinerts gewonnen, waarin metallisch tin werd aangetroffen op plaatsen waar geen slakken duidden op vroegere aanwezigheid van een smelthuis. Dit tinerts kan zeer goed bij een ladangbrand gereduceerd zijn.
De Heere die, zooals blijken zal, niet veel zin had in een tochtje naar Bilhton, waarschuwde voor de tegenwerking van den sultan en vreesde dat de Hollandsche natin
het niet goed met hun lichaam zouden maken door het slegte climaat en 's lands ongesondheit".
Een merkwaardige legende, die bewijst, dat waarheid daaraan ten grondslag liggen
kan, is in dit rapport dat het water der Bilhtonrivieren soms rood als bloed zag en natuurlijk later voor bloed aangezien werd.
Het water der hoogvlakten wordt in den drogen tijd door ijzer werkelijk hchtrood
gekleurd.
Het is niet bekend, of de Resident zijn rapport wilde staven door eigen aanschouwing
van het geheimzinnige eiland, of dat drang van hoogerhand hem daartoe noopte. In
allen gevalle werden hem de brigantijn ,,'t Zeepaard" en het jacht de Golconda" ter
beschikking gesteld en daarmede toog hij den 15den Augustus 1759 naar Bilhton om er
den 16den September aan te komen. Mocht het doel geweest zijn om een emde te maken
aan het moederlandsche drijven, dan moet erkend worden, dat voor het bereiken van dit
doel niets is nagelaten.
Men begon met den Palembangschen Sultan te verwittigen van het doel der reis.
Hij het alle bezwaren vallen, toentijdgenoeg was gewonnen om de Billitonsche hoofden
de noodige instructies te geven. Verder volbracht de Resident zijn taak in enkele uren, te
Tandjong-Pandan aan den wal doorgebracht, en volstond met enkele conferenties met
de Inlandsche hoofden.
Zrjnrapport.dat de slappe pogingen in de 18de eeuw om Bilhtons rijkdommen aan
het hcht te brengen, beindigde, luidde:
Dat er thin op gend. eyland valt en kan gemaakt worden verheelt zig den ondergeteekende vast, schoon den Zulthan en de Grote mij contrarie zeggen, doch dat het er gesmolten werd, hebbeniet kunnen merken,hoedanige informatin daarna gedaanhebbe ,
terwijl hij de Compagnie ontraadde hier eenige onkosten te maken, want hij kan waarlijk het eyland niet beter vergehjken als bij een zeerooversland dat met schelmen en
dieven bewoond is".
Men corrigeerde de ligging van Bilhton, dat 3 a 4 zeemijlen te Noordelijk was ge' kaarteerd en constateerde, dat de vaarwaters niet zoo overmatig gevaarlijk bleken te
Dit rapport uit eigen aanschouwing stelde de Bewindhebberen tevreden, zoodat zij
deshalven afzagen yan diens (Bilhtons) verderen opneem."
Rekentmen een korte mededeeling aan Bewindhebberen van 1791, waarm Bilhton
aJ
97
geschetst wordt als zeer vruchtbaar en mineralenrijk niet mede, dan duurde het tot de
revolutie, de Napoleontische periode en de hquidatie van diens voor ons koloniaal bezit zoo desastreus interregnum tot het verleden behoorden, en Raffles' pogingen om
Bilhton uit te zonderen van de teruggave door Engeland van onze kolonin mislukt
waren, vr men zich ernstig met Bilhton ging bezighouden.
Den 25sten October 1821 werd Bilhton voor Holland in bezit genomen door den
Palembangschen prins Sjarif Mohammed en kort daarna werd het eiland bezet door een
detachement van honderd soldaten onder kapitein P. J . Motte of De la Motte.
Den 3den Augustus 1823 deed het civiel bestuur zijn intrede met de komst van den
zeer verdienstehjken Assistent-Resident J. W. Bierschel.
Van zijn bestuursperiode dateeren de meer positieve berichten over den tinrijkdom
van Bilhton. De flinke man is tegengewerkt, zijn werk is doodgezwegen, althans niet
naar voren gebracht en zulks niet alleen door zijn directe chefs en de Regeering, maar
ook door hen, die zichlater uitsluitend de eer van de eerste tinvndsten toekenden. Dat
is jammer, slechts het succes bekroont den pionier, doch in dit gedenkboek is de plaats
om minder gelukkigen recht te laten wedervaren.
Tot Bierschel's beschikking zullen waarschijnlijk de vage berichten over het tin op
Bilhton gestaan hebben, en veel reels zat daar niet in. Meer steun had hij aan De la
Motte, die zich verdienstehjk maakte met de vervaardiging van een goed schetskaartje
zijner omzwervingen, waarbij hij inhchtingen inwon. Zoo meldde hij in zijn troupier
Fransen:
On me conseil de la, dix pas de Tanjong Tamelam (lees: Tandjong-Ambalong in
Blantoe) mettre une poste a cause qu'il y a beaucoup de 1'tain.... on m'a aussi dit que
Tanjong Borom Mandi (lees: Boeroeng-Mandi, de N. O. punt van Bilhton) est uneposition a peu prs comme Tg Tamelam, que la il y a aussi beaucoup d'tain (sur le dire
des plusieurs personnes y a environ 70 a 80 ans qu' y a eu la un tablissement Europen ils y on fait quelques retranchements et ils y ont pris de 1'tain") *).
Quant a 1'tain il (de Depati, het Inlandsche hoofd van Bilhton) n'en parle pas, paree que les gens de Bilhton ne s'avent pas le travaler.... Radeen (lees: Raden) Badau
me dit qu'il en n'a tir (de 1'tain) a Tanjong Binga et Intje Oemar me dit qu' n'a
tir a Tanjong Padang (lees: Tandjong-Pandan).
De la Motte was een querulant, en dat haalde hem het bezoek van den commissaris
der Regeering J. J. van Sevenhoven op den hals, aanwien wij de mededeeling danken:
Het harte der aarde bevat onderscheidene kostbare metalen als goud, tin en ijzer; omtrent het tin dat te Bilhton nog in de aarde is, zoude ik van oordeel wezen, dat men
aan den tijd en de ontwikkeling van de industrie moet overlaten wanneer er mijnen zullen worden ontgonnen".
9 In het Sidjoeksche en in de omgeving van Boeroeng-Mandi hadden de zeeroovers ongenaakbare schuilplaatsen voor hun prauwen. Bij de Kpg. Sidjoek werden door Europeesche slaven ladangs bewerkt, zoodat de Europeesche nederzetting bij Boeroeng-Mandi, indien zij ooit bestaan heeft, wel geen uiting geweest zal zijn van Europeesche ondernemingslust.
Bilhton
98
Deze opvatting zette den domper op Bierschel's pogingen en van Sevenhoven sprak
naar het hart van den Gouverneur-Generaal Burggraaf Du Bus deGesignies.dieinde
bezuinigingsperiode van die dagen reeds in 1826 het civiel bestuur introk en de bezetting terugbracht op tien invaliden onder bevel van een korporaal.
De la Motte was toen overigens reeds vervangen door den kapitein Khne, die bij
Boeroeng-Mandi tinerts heeft zien wasschen en smelten en die nog leefde toen in 1851
de
kwamen en hem nog eenige inhchtingen vragen konden.
ue pioniers
piuiuers uit
U I L Holland
XTLUI
De beide woudVan Bierschei en
loopers ontdekten
De la Motte is bede tinznes van
kend, dat zij tinerts
Soenga Padang,
vonden en wonnen
Ajer Moenthi (in
in Blantoe (Z. W.
het Noorden van
van Bilhton); C. de
Boeding) en uit deGroot constateerze stroomgebieden
de in deze streek
zijn later zeer beook tinerts, doch
langrijke producniet in zoo belangties gewonnen.
rijke hoeveelheid,
Verder ontdekals men op die oude
ten zij de ertsafzetberichten mocht
tingen in het gebied
gelooven.
vandemijnTsPanDe zaak is, dat
dan N 49 Brissing
De Groot bij zijn
bij den G Badau
eerste exploraties
gelegen en de afniet de goede plekzettingen tusschen
jes trof, want uit
Boeroeng-Mandi
deze tinzne is tot
en de daar bezuiheden meer dan
der ader Tadjau, de eerste den gelegen kaap
75.000 pikols tin De waterbooringstunnel
ader ontginning van Billiton
T* Batoe-Boeroek,
gewonnen.
zijnde het gebied van de mijn: Manggar no. 67 Batoe-Besi, waaruit enorm veel tin gewonnen is.
De aldaar geopende mijn genaamd Parit (mijn) Tjin-kin is later door den pionier Den
Dekker teruggevonden.
Ten slotte is zelfs het oudste voorkomen van primair erts, dus adererts, aan Bierscher
bekend geweest; hij heeft den kapitein ChineesTjong-kaw van Mntok met 18 Bankamijnwerkers de ader Tadjau, bij den Goenoeng Tadjem laten onderzoeken. Ook deze
hoogst belangrijke vondst is door De Groot niet naar waarde geschat. Hij zag in die aanwijzing een shmme streek der Inlanders om Bierschel's pogingen af te leiden naar een
zeer lastig te ontginnen object om hem zoodoende te doen inzien, dat de tmertswinning
op Bilhton een hopeloos ondernemen moest zijn.
99
Deze conclusie is gezocht. I n de eerste plaats is het aan den dag liggend bovendeel v a n
een ader op B i l h t o n zeer rijk, zeer gemakkelijk ontginbaar, en het erts v a n dit deel is
vrijwel even zuiver als het alluviaal erts en welk een hoogen dunk men ook hebben mag
van de diplomatieke talenten v a n den toenmahgen Depati, is het toch bezwaarlijk aan
te nemen, dat deze ondeskundige de bezwaren v a n den aderbouw kon waardeeren
Overigens heeft Bierschei het tin, dat hij naar B a n k a zond niet uit de Tadjau ader gewonnen, doch i n Blantoe en bij T Batoe-Boeroek.
DezeAssistent-Resident.diemtdel^^
kans zag om van vreemdelingen de aanwijzingen te krijgen van eenige der beste tinznes
v a n Bilhton heefthelaasf weinig rapporten geschreven, en dus zijn vondsten niet vastgelegd, of zijn papieren zijn niet geraadpleegd; er wordt, voorzoover kan worden nagegaan
althans m de litteratuur bqna nooit naar verwezen. Z i j n chef, de Resident van B a n k a
De l a Fontaine, had overigens voor Bierschel's komst reeds een en ander gedaan want
hij meldt i n een rapport gedateerd 17 October 1823:
m
101
103
zooals de zones der Ajers Mcensang, Moenthi, en Soengai Padang en Senk (in het Noorden), doch daarvan is eerst later geprofiteerd.
Wat aangetroffen is op den rechteroever der S Tjeroetjoek, bij de rechterzijrivieren
van dezen stroom en op de oevers der linkerzijrivieren van de beneden Rajah was
arm en heeft nimmer opmerkenswaardige resultaten opgeleverd, terwijl de tingegvens
m de omgevmg van de beneden Brang (Westkust) en die in Blantoe (Z.W gedeelte)
eerst later van groot belang bleken te zijn.
Bij hun tochten door het eiland en langs de kusten ontdekten de pioniers, zoowel in
Manggar als m Lenggang (Oostkust) overal tinerts en legden zij in het laatste district de
zeer rrjkeafzettingen van de Ajer Rajah vast, doch de groote afstand tot het emplacement te Tandjong-Pandan, leverde transportbezwaren op, die het onmogelijk maakten
voorshands aan exploitatie van dit gedeelte van het eiland te denken
Een en ander werd dan ook de oorzaak, dat er weinig schot" in de exploitatie kwam
De methode van grondonderzoek was duur en ondeugdelijk, zoodat de ontginning van
gebrekkig gexploreerd terrein riskant bleef.
Men was neergestreken op het armste landschap van Bilhton en geldgebrek verhinderde een stelselmatig onderzoek van de Noord- en Oostkant van het eiland Daardoor hep men fabelachtigrijkeafzettingen mis, zooals de tinzne der Ajer Sagoe in Boeding (dicht bij G* Klapa-Kampit), der Ajer Landji (linkerzijrivier der beneden S-
Van
MdLn
t o t
0t
le
r o d u c t
M^TO
o^
' ^
van Bhton beslaat en waarvan 30.5
K . M of 8.8 % tinzne is, juist de helft geleverd.
7 , 8
Uit 0.7 % van Bilhtons oppervlakte is dus ongeveer 2\ mhoen pikols tin gewonnen
De tmznes welke in de rest van het eiland voorkomen beslaan totaal 96 K M of
2.15 /o van Bilhtons oppervlakte en daaruit werden ook 2\ mhoen pikols tin gewonnen
DetinznesvanManggarbhjkendus3 x zoorijkgeweest te zijn als de overige znes
tezamen. De verleiding is niet te weerstaan om aan de hand der verkregen resultaten de
2
104
winst behaald uit dezen grond globaal te becijferen, althans van de voorbeeldige Manggarsche zones.
De gemiddelde verkoopsprijs van het Bilhton-tin sinds 1860 bedroeg ongeveer 98
per pikol. Het district Manggar bracht dus op 2.500.000 x 98 = 245.000.000.
De oppervlakte der tinzones is 30.5 K . M . m 3050 H.A. Een H.A. tinzne bracht in
65 jaar dus op ongeveer 80.300. of gemiddeld per jaar 1235. bruto.
De gemiddelde kostprijs van het tin over den genoemden termijn bedroeg ongeveer
55 __ per pikol, zoodat de netto opbrengst per H.A. is te stellen op 542. per jaar.
Dit resultaat is fraai, temeer als men daarbij in acht neemt, dat deze tinzne nog niet is
uitgeput en daarbinnen natuurlijk nog enkele K.M.* liggen, die onontginbaar zijn.
Men mag de vruchten aan mrjngrond onttrokken, niet vergelijken met de levende
vruchten op bouwgrond geteeld; wat aan tiherts is gewonnen, is onherroepelijk uit de
aarde verdwenen. Doch de rijkste tingrond in Manggar is voornamelijk gelegen in voor
ae cultuur ongeschikt terrein, daar het bestaat uit moerasachtige valleien en dorre
hoogvlakte. Trouwens hoe nuttig kan het uitbetaalde dividend in andere ondernemingen
belegd, besteed geworden zijn.
VoUedigheidshalve worden hier nog enkele tinertsvondsten opgenoemd, welke buiten
Bilhton op de onderhoorigheden zijn aangetroffen:
Op Poeloe Lepar in de granietstreek ertssporen. Op Poeloe Mendanau Z.W. van K>*
Nasi in de S Kloewang bij het voetpad K>* Nasi-Petaling en op den weg Nasi-Ajer
Saga en Goal in de vaheitjes. Op Poeloe Poengoh (Liat) in de Gasparstraat bij de K>*
Poengoh, en de Ajer Bandar 3 paal Oost van de kampong.
2
al
7*
107
Kaksalaag
over 150 M. lengte ontbloot was. Uit den dagzoom van dezen gang, die zooals De Groot
vermeldt geheel het karakter had van een ijzeren hoed", zooals ook de tinertsgangen
in Cornwall vertoonden, werd door de Chineezen tinerts gewonnen. Bij De Groot bestond
blijkbaar geen twijfel of hij had te doen met een gang geheel vergelijkbaar met de Engelsche tinertsgangen.
Omtrent de z.g. stroomtinertsafzettingen komt hij tot de conclusie:
Dat de lagen stroomtinertsgrond, kaksa, hggende op den dooden grond, kong, zich
op Bhtong over het algemeen hebben gevormd uit het gesteente, dat ter plaatse, waar
die kaksalaag voorkomt, zijn leger had en is verweerd, in welke rotsen het tinerts oorspronkelijk voorkwam: ingesprenkeld, in snoeren, in ophoopingen, en stokwerken of
adervorming, dan wel de voegen en spleten in het gesteente opvullende; dit geldt voor
de oudste stroomafzetting. Dat de jongste stroo mafzetting op het eiland, het koeliterts, van denzelfden oorsprong afkomstig is en, alhoewel dit eenige verplaatsing heeft
ondergaan, toch ook deze afzetting over geen belangrijken horizontalen afstand is vervoerd, nadat het uit de rotsen, waarin het oorspronkelijk was gelegerd, bij de verweering is vrij geworden".
Ofschoon hij zich hoogstwaarschijnhjk geen duidelijk beeld gevormd had van de
wordingsgeschiedenis der kwartaire tinertsafzettingen, getuige het feit dat hij dekoeht
als jonger beschouwt dan de kollongkaksa, moet worden erkend, dat zijn opvatting
omtrent de hoofdzaak, het residuaire karakter dezer afzettingen, strookt met wat nu*menteel dienaangaande wordt aangenomen. Het is dan ook zeker te betreuren dat zijn
Herinneringen" in later jaren geheel in het vergeetboek zijn geraakt.
108
Tot geheel andere conclusies kwam Verbeek in het verslag over zijn in 1894 ingesteld
onderzoek op Banka en Bilhton.
Hij beschouwde de tifiertsaders van Banka en Bilhton als te zijn afgezet uit vloeistoffen, uit de diepte opgestegen. Hij het echter onbeslist of zij een magmatischen oorsprong hadden, dan wel afkomstig waren uit diep gelegen gedeelten der aardkorst. Ofschoon hij wel geloofde aan de vorming der Europeesche tinertsaders uit dampvormige
verbindingen, betwijfelde bij zulks eenigszins wat betreft de Aziatische tinertsafzettingen, speciaal die van Banka en Bilhton. Hij meende dat aldaar de afzettingen van
het tinerts uit gewone waterige en koolzuurhoudende oplossingen
Lgen van
van verhoogde
vernoogae temtemperatuur en vooral in de
dende mineralen op Bannabijheid van de toenmaka en Bilhton zeldzaam,
lige aardoppervlakte had
ten vierde was het bovenplaats gegrepen. Daardeel der aders belangrijk
voor voerde hij de volrijker ^aan tinerts dan op
gende redenen aan: ten
lager niveau en ten vijfde
eerste was het nevengekwam de structuur van
steente bij het ontstaan
sommige
aangetroffen
der aders niet gewijzigd,
gangstukjes overeen met
en het graniet nergens
die in andere uit water
in greisen omgezet, ten
afgezette gangen, aangetweede komen slechts op
troffen.
weinige plaatsenensteeds
Tot goed begrip van
ingeringe hoeveelheid toVerbeeks opvattingen
paas en toermalijn voor,
diene men wel te weten,
Dr. R. D. M. Verbeek
ten derde zijn fluoorhoudat tijdens zijn onderzoek betrekkelijk weinig tinertsaders bekend waren.
Sindsdien toch is het voorkomen van toermalijn vrij algemeen gebleken, topaas is
niet bepaald zeldzaam, ook fluoriet en fluorglimmer zijn aanwezig. Greisen komt vl
meer voor, dan Verbeek bekend was of kon wezen.
Uit het vroeger voorkomen van groote tinertsbrokken in de secundaire afzettingen
van Manggar leidde Verbeek af, dat deze brokken afkomstig moesten zijn uit de dikke,
nu door erosie verdwenen bovenste deelen der gangen en door verdamping aan de oppervlakte zouden moeten zijn ontstaan.
Bij de exploratie Batoen echter werd in 1910 op een diepte van 25 M . onder de tegenwoordige oppervlakte, in geheel onverweerd sedimentair gesteente een 20 c.M. dikke
spleet aangetroffen, geheel opgevuld met massief tinsteen zonder eenig zichtbaar bijmengsel, ter plaatse representeerende een elders ongeveerl M . dikken pyriet-haematiettinsteen gang. Uit een dergehjke afzetting is natuurlijk het voorkomen der groote ertsbrokken gereedehjk te verklaren.
Verbeek kwam ten slotte tot de conclusie, dat ten eerste breede ertsgangen als opvulling van belangrijke dislocatiespleten op Banka en Bilhton niet voor zouden komen
109
en ten tweede dat van een ontginning der tinertsaders naar de diepte niets te verwachten was.
Wat betreft de secundaire afzettingen meent Verbeek, dat zij ontstaan zijn door verweering, verbrokkeling en afspoeling van de prhnaire afzettingen, waarbij soms de ertsdeeltjes weinig of niet (koehterts) soms door rivieren ver (kollongerts) van de oorspronkehjke hgplaats verwijderd werden; in het eerste geval zijn de ertsdeeltjes dikwijls scherphoekig, in het tweede meer afgerond door het transport en fijner van korrel naarmate
zij verder van hun oorsprong zijn verwijderd. Volgens Verbeek zou de kollongkaksa
dus mderdaad alluviaal zijn en terecht den naam stroomtinertsafzetting dragen.
E r moet hier direct worden opgemerkt, dat Verbeek in zijn Geologische Beschrijving
van Bangka en Bhton zich niet heeft laten weerhouden waarnemingen te pubhCeeren
waarvan hij bhjkbaar zelf zeer goed inzag, dat zij met zijn algemeene beschouwingen in*
strijd waren. Zooals Dr. Ir. J . Rueb in een artikel in de Ingenieur van 1 Januari ^ t e recht opmerkt, geeft deze niet algemeene eigenschap aan het werk van Verbeek groote
waarde ook voor hen, die het niet met zijn beschouwingen eens kunnen zijn. Incidenteel
heeft het verslag Verbeek zelfs de basis gevormd voor de latere geheel van de zijne afwijkende opvattingen aangaande het karakter dr secundaire tmertsafzettingen.
Gedragen door diens groote autoriteit, werden de conclusies uit het verslag Verbeek,
dat een plausibele verklaring gaf van de destijds bekende feiten, algemeen als juist aangenomen, ofschoon het herhaaldehjk voorkwam, dat de Chineezen tinaders, welke bij de
ontginning der kwartaire afzettingen werden ontdekt, naar de diepte volgden en daarbij
met goed oeconomisch resultaat niet onbelangrijke producties verkregen.
Het toeval bracht eerst hierin wijziging. Naar aanleiding van Japansche belangstelling voor de ijzerertsen, welker aanwezigheid op Banka en Bhton sinds lang bekend was, wrden monsters van de dagzoomen der z.g. ijzerertsgangen ter onderzoek
gegeven aan Prof. Ir. S. J . Vermaes. Deze, getroffen door het voorkomen van het hem
toegezonden materiaal, hetwelk hem voorkwam te zijn het verweeringsproduct van een
sulfidischen gang, onderzocht de z.g., ijzerertsen op tin, met het verrassend resultaat,
dat m bijna alle monsters tinerts voorkwam in den vorm van uiterst kleine heldere krisl
taen in wisselende hoeveelheid, doch tot een gehalte van 18.5 % metallisch tin toe. Na
t onderzoek stond het vast dat deze z.g. ijzerertsgangen niets anders waren dan de
ijzeren hoed van tinertsvoerende sulfidische ertsgangen. Op grond van het feit dat derolijke gangen overal elders ter wereld wel degehjk naar de diepte doorloopen, werd door
Vermaes aan de Directie der Bilhton Maatschappij aanbevolen, de ijzerertsgangen naar
ie diepte op tin te exploreeren, daar de kans op het vinden van belangrijke primaire afzettingen door hem groot werd geacht.
Dit advies werd gevolgd. De exploratie door middel van schachten en diamantbonngen toonde aan, dat inderdaad op Bhton aanwezig waren talrijke naar de diepte dooroopende tinertsgangen. Prof. Dr. G. A. F. Molengraaff, die deze exploraties in 1911 op
Bhton bezocht, hield dan ook een deel der piimaire afzettingen voor echte pneumaolytische spleetvullingen. Meer uitvoerig werden in dienst der maatschappij de primaire
111
port en fijner van korrel, naarmate het verder van zijn oorsprong is verwijderd, doch dat
men in deze kaksa moest zien een ter plaatse gevormd concentratieproduct der verweeringskorst. Naar zijn meening zou in de meeste gevallen de concentratie plaats
hebben gehad door zeewater.
Deze stelling werd nader toegelicht in een artikel in de Ingenieur" (1915) welk artikel vele pennen in beweging bracht. Ofschoon toch ook De Groot zich reeds vroeger
op analoog standpunt had gesteld, bleek het voor velen zeer moeilijk om van de oude,
plausibele en schijnbaar zoo afdoende voorstelling aangaande het ontstaan der kaksa te
scheiden, hoewel het aantal feiten, dat successievhjk bekend werd en met deze voorstelling in strijd was, steeds vermeerderde. En bezwaar was dat niet allen, die zich in
debat begaven, beschikten op de ook in dit geval absoluut onmisbare plaatselijke kennis, terwijl gn hunner met het gehle complex der afzettingen op Banka en Bilhton
voldoende bekend was. Dit verklaart waarom velen, die het op hoofdpunten eens bleken te zijn, toch een zeer wisselenden invloed bij het ontstaan der koongkaksa toeschreven aan den invloed van branding, getij en andere zeestroomingen, de rivieren,
creep en rijzing en daling van het land. Zonder twijfel hebben al deze factoren medegewerkt. Het zou te ver voeren hier de argumenten weer te geven, welke van weerszijden in het debat werden gebracht. Voor zoover Bilhton betreft, kan men voorloopigaannemen, dat de strijd wat betreft het hoofdpunt, het onverplaatst zijn der kollongkaksa,
die dus geen alluviale stroomafzetting maar residuair is, ten gunste van de opvatting
De GrootRueb is beslist, sinds Wing Easton, die in 191920 ter bestudeering der geologische quaesties Bilhton bezocht en oorspronkehjk met tot de aanhangers van de hy'pothese Rueb had behoord, zich in het in 1925 verschenen Verbeek Gedenkboek bekeerd
verklaarde en ook verschillende feiten naar voren bracht, welke deze theorie verder steunen. In zooverre blijft verschil tusschen beide onderzoekers, dat Wing Easton bij de vorming der residuaire kaksa toch de hoofdwerking aan derivierentoeschrijft. Naar het
artikel van Wing Easton, dat ook overigens zeer veel wetenswaardigs aangaande de geologie van Bhton bevat, moge bier verwezen worden.
De vraag of de kollongkaksa residuair is of niet, is niet alleen van wetenschappelijk
maar ook van direct oeconomisch belang. Het lijdt geen twijfel of naarmate de ontginning voortschrijdt, zuen de r>rimaire afzettingen meer op den voorgrond treden. Nu
spreekt het van zelf, dat indien de koongkaksa een alluviale stroomafzetting ware, de
primaire afzettingen gezocht zouden moeten worden in de bovenloopen der rivieren, in
welker z.g. vaeien derijkeafzettingen ontgonnen worden. Is de kaksa daarentegen residuair, dan hggen de primaire afzettingen direct onder de Secundaire en zal men goed
doen gedurende de ontginning dezer secundaire afzettingen reeds de noodige aandacht aan
de primaire te wijden. Ook dient men, zooals de oud-hoofdadministrateur Moema te recht
heeft betoogd, bij de manier van boren en ook bij de manier van ontginnen der secundaire
afzettingen rekening te houden met de gewijzigde opvatting aangaande de ontstaanswijze. De geologie grijpt hier dus direct in het bedrijf van de Bhton onderneming in.
GEOLOGISCHE GEGEVENS VAN BILLITON
Boorpondok
3.
HET GRONDONDERZOEK
at in den rnijnbouw de exploratie heet, noemt men in Bilhton het grondonderzoek, een bescheiden woord, voor een nuttig, eenvoudig werk, een naam,
; dien men handhaafde zelfs in dezen modernen tijd, nu goede wijn ook een
krans behoeft.
Zoo onjuist als het op Bilhton is, om de ertsgroeven mijnen te noemen, zoo juist is de
naam grondonderzoek gekozen voor een werk, dat niet anders is, dan het onderzoeken
der grondlagen, welke de gesteenten van Bilhton bedekken.
Van huis uit, was de taak van het grondonderzoek het G. O. de opsporing, de
waardebepaling, de kaarteering en de registratie van de alluviale ertsafzettingen.
Sinds er weinig meer in onbekend gebied op te sporen valt en een zeer belangrijk deel
der ertsreserve is uitgewerkt, bepaalt het G. O. zich tot zoo zuiver mogelijke herwaardeering van het restant, dat voornamehjk bestaat uit in den ouden tijd verwaarloosd
of onvoldoende bepaald of slecht uitgewerkt terrein.
Deze gewijzigde taak is het gevolg van het samenvallen van een rijzenden marktprijs
van het tin met een verbeterde ontginningstechniek, waardoor ertsafzettingen binnen
den greep der exploitatie zijn gebracht, welke vroeger als waardeloos of technisch ontoegankelijk beschouwd werden.
Doch bovendien is het G. O. zelve in staat geworden om ertsafzettingen van de armste soort, welke het vroeger niet kon vinden, althans niet bij benadering juist konwaardeeren, nu vast te leggen.
Tot voor weinige jaren was de werkmethode van het G. O. uitsluitend gespitst op het
113
aanbrengen van ertsreserve, welke voor het heden" exploitabel werd geacht; men bekreunde zich niet om de absolute waarde in tin per grondvolume-eenheid van de verschillende deelen eener tinzne.
Die werkwijze was meer begrijpehjk, dan juist en maakte herhaaldehjk herwaardeering der ertsreserve noodig, omdat de grenzen van ontginbaarheid uiteraard telkens
zijn gewijzigd.
Het tijdroovende en veel geld kostende herwaardeeren kwam wel eens wat laat, zoodat men eenige malen groote vrees voor nabijzijnde uitputting van het eiland heeft gekoesterd. Dit was in 1881 toen men bang was, dat nog slechts een mhoen pikols tin
over was, in 1885 toen het jaarverslag melding maakte van de verarrning en in 1895
toen men het boren vrijwel stopzette en men nog slechts over een voorraad van 700.000
pikols tin dacht te kunnen teschcken, en later nog enkele malen.
Ten onrechte zagen critische outsiders pohtiek" in deze vrees; in dit boek, dat buiten een jubileumstemming zal blijven, wordt deze angst als fout erkend, maar pohtiek
was daaraan vreemd.
De fout was, dat het G. O. werd aangepast aan de acute eischen der exploitatie en
dat het terreinen, als courant marktgoed uit stock had te leveren.
Dit beginsel vond zijn oorsprong in het standpunt der onderneming om als opkooper
te fungeeren van het door Chineesche mijnwerkersgemeenschappen de kongsies
gewonnen tin, een stelsel door Den Dekker uit Banka naar Bhton overgebracht. Hoewel een beschrijving der exploitatie niet in dit hoofdstuk thuishoort, is een schets in
ruwe trekken onmisbaar, om het met de exploitatie jaren lang saamgegroeide G. O. te
kunnen begrijpen.
De onderneming gaf een door haar als voldoend tinertsrijk bevonden terrein aan de
kongsie en betaalde elke ingeleverde pikol tin met 20. aan het einde van een werkjaar.
Een deel van het noodige werkkapitaal werd vooral in den vorm van voedingsmiddelen, gereedschappen en werktuigen verstrekt, terwijl de kongsies voor speciek Chineesche toespijzen n onmisbare voorschotjes aan hun mijnwerkers ook eenig kapitaal
hadden uit te trekken en het risico hepen, dat tegenslag door het ldimaat veroorzaakt
de oorzaak zijn kon, dat zij niet alleen een jaar zonder winst gewerkt hadden, maar bovendien hun schuld aan de onderneming niet in den vorm van blokjes tin konden afdoen.
Een dergehjk credietsysteem is voor het werken met Chineezen onontbeerlijk, zij
zijn daarmede in hun land opgegroeid, zij houden ook in zaken van het kansspel, maar
zijn overigens practisch genoeg om goede kansen naar waarde te schatten.
Die kansen lagen in de soms* fabelachtige meevallers van een ertsterrein, welke zij
verre stelden boven een natuurlijke rijzing van hun productie door vergrooten ijver.
Het beheersbeleid der onderneming waakte dus voor twee dingen: in de eerste plaats,
dat het uitgezette, in dien tijd zeer schaars aanwezige werkkapitaal, zoo min mogehjk
aan het jaareinde als schuld der kongsies afgeschreven of op hoop van beter op een volgend werkjaar overgeschreven behoefde te worden en in de tweede plaats, dat den kongsies ruimschoots kans op fraaie ertsafzettingen werd toegemeten.
HET GRONDONDERZOEK
Billiton
114
HET GRONDONDERZOEK
De rijkdom der oude afzettingen maakte zulk een systeem mogelijk. Men liep op die
wijze kwade schuld mis, men kreeg tevreden werkvolk, dat met lust arbeidde en de orde
niet verstoorde, men kreeg uit China, buitengewoon gemakkelijk aanvulling van uitstekende werkkrachten en men gunde den kongsies van harte groote meevallers, welke
ten slotte toch ook de schuitjes tin met drommen in de pakhuizen brachten.
Tegenover die voordeelen woog het nadeel van oneconomische uitwerking der reserven niet en zelfs niet het slechte rendement, dat men van de rijkste terreinen zijner
concessie trok, als voorbeeld waarvan vermeld kan worden, dat enkele kongsiehoofden
vermogend werden, toen de Bilhton Maatschappij nog geen of slechts gering dividend
kon betalen.
Werd in den ouden tijd eigenlijk nergens ter wereld scherp op oeconomisch werken
gelet, voor de Bilhton Maatschappij was er bovendien nog een verontschuldiging gelegen in het feit, dat zij steeds een veel te korten concessie-tennijn van de Regeering kreeg
en steeds veel te lang getreuzeld is om dezen te verlengen, zoodat de onderneming zich
niet als een door het beklemrecht beschermden Groningschen boer veilig op zijn landje
zittend, kon beschouwen.
Het op de bovenbeschreven wijze consumeeren van den room uit Bilhtons tintaart,
veroorzaakte geleidelijk vermindering van het aantal en de groote der meevallers en
menige mislukking van te optimist opgezette ontginningen, zoodat de oogopslag van
den Chinees" op den duur niet meer, zooals een oud-hoofdadministrateur der Bilhton
Maatschappij in 1868 verklaarde voldoende was om uit de resultaten van het G. O. te
zien, of de ontginning hem voordeel kon bezorgen".
De inmiddels financieel sterk geworden onderneming verzette dan ook de bakens en
zorgde dat het G. O. alleen terrein ontginbaar verklaarde, als het voldoende op kon leveren om kwade schuld te voorkomen. In dit verband werd de norm der ontginbaarheid gesteld op een jaarlijksche hoofdelijke productie per mijnwerker (H.P.) van tenminste 14 pikol tin.
Terrein van minder waarde, blijkend na verkenning door het G. O., werd dus niet
gedetailleerd onderzocht en bleef zoodoende practisch onbekend.
De tijd leerde, dat op den duur een H . P. van 14 pikol tin niet te handhaven was en
de marge die bestond tusschen den kostprijs en den marktprijs van het tin billijkte in
1886 volkomen den maatregel van den Vertegenwoordiger der Bilhton Maatschappij,
generaal J . Ph. Ermeling, om ten koste van de rijzing van den kostprijs armer terrein in
ontginning te nemen. Men garandeerde tot het verkrijgen van dit doel den mijnwerkers
een behoorlijk minimumloon en suppleerde dus in geld, wat zij minder dan het normale
H . P. inleverden.
Deze maatregel bracht werk aan den winkel voor het G. O., dat op de verkenningsaanwijzingen in vroeger verwaarloosd terrein nu nieuwe reserve ging zoeken en vastleggen, als deze tenminste 8 pikols H . P. (in den loop der jaren zelfs 3 pikols) konden
opbrengen.
Deze nieuwe voorraad was betrekkelijk spoedig aangetoond, en in dezelfde periode
HET GRONDONDERZOEK
115
bleek door een uitgebreid verkenningsonderzoek, buiten de sinds jaar en dag bekende
tinznes, dat aldaar op geen nieuwen voorraad was te hopen, zoodat het G . O. wel ten
doode opgeschreven zoude zijn, ware het niet, dat i n 1902 eerst nog schuchter, maar
sinds 1907 zelfbewust, de moderne ontginningstechniek op Bilhton haar intrede deed.
Deze maakte de ontginning bijna onafhankelijk van het klimaat, want zij bracht water,
waar aanhoudende droogte de ontginning vroeger tot stilstand dwong en zij ontlastte
daarvan de groeven, die eertijds worstelden maar niet ontkwamen als bandjirs aanrolden of het kwelwater tegen de gebrekkige bemaling inwies.
Hierdoor kon terrein, dat op zich zelf beschouwd rijk genoeg was, doch zeer veel r i sico bood, als het klimaat niet mee werkte, n u met gerust hart aan de kongsies ter bewerking worden gegeven en men behoefde niet meer zooals vroeger dat risico voor de
ploeg te verminderen en voor eigen rekening te nemen, door een zoo laag mogehjk contractueel H . P . te geven. Evenzeer kon vrij arm terrein door ononderbroken arbeid bevredigende resultaten afwerpen.
H e t betrekkelijk onafhankelijk worden van het klimaat bracht dus het exploitabele
minimum der tinrijkheid flink omlaag en aan het opsporen v a n deze reserve, welke natuurlijk belangrijk armer was dan de vroegere, was jaren lang de taak van het G . O.
gewijd.
N a de invoering der machinale bemalings- en bevloeiingsinstallaties, deden na 1909
de machinale grondverzetinstallaties hun intrede op Bilhton. Deze namen het leeuwendeel van de taak der handarbeiders over, of vervingen deze geheel, zoodat het verband tusschen hoofdelijk product en exploitabihteit overbodig werd en ook practisch
verloren ging. De kongsie werd een administratieve eenheid; naast en boven het contractueele hoofdehjke product, k w a m het contractueel geischte hoofdelijk grondverzet, men leerde de kosten per M grondverzet zuiver begrooten, en voor elke machinale
grondverzetmethode, zoowel als voor elk terrein daarmede bewerkt, het minimum ontginbaarheidscijfer vaststellen. O p efficiency- en op oeconomische grondslagen werd n u
de reserve gewaardeerd en ingezien, dat mede door het hooge niveau van den marktprijs, geen enkel deel der tinznes gedetailleerd en minutieus onderzoek kon ontberen.
Daartoe moest ook dit G . O. aan hooger eischen voldoen, ten einde het armste v a n het
arme restant reserve v a n Bilhton ook werkehjk te kunnen opsporen. D i t wetenschappelijk geleid G . O., geoutileerd met modern boormateriaal, zorgt dat van elk, als eenheid
te beschouwen deel eener tinzne, de waarde wordt vastgelegd. Vroeger bezorgde het de
exploitatie een terrein en de exploitatie bewees steeds weer, dat het G . O. nog eens en
andermaal op vroeger onderzoek moest terugkomen, doch n u wijst het de exploitatie
den weg tot afdoende uitwerking van Bilhtons tinznes en het legt tevens vast, hoe
arm precies datgene is, dat overbhjft als onontginbaar i n dezen tijd.
8
116
H E T GRONDONDERZOEK
Koelit ontginning
HET GRONDONDERZOEK
117
Kaksahoop (kaksa-toy)
In de koelit (vel) ligt het erts dunnetjes, vrij homogeen in de bovenlagen verspreid.
Deze ertsdragende aardlagen loopen al of niet door tot het on verplaatste gesteente (bedrock, Chineesch: kong), terwijl menigmaal een dun, maar rijk ertslaagje direct op den
kong rust, dat gevoegehjk kaksa (ertslaag) kan heeten, een naam waarmede men overigens het rijke ertsconcentraat aanduidt, dat eveneens direct op den kong der valleien
rust en kollong heet (kollong beteekent diep"). Deze kaksa is bedekt door steriele aardlagen van enkele tot tientallen Meters dikte.
De landsfeer, waarin koeht, of beter exploitabele koeht voorkomt, vormt een tinzne, waarin het dus in den oevergrond der valleien of in daar tusschenliggende landtongen is verspreid. De valleien, welke door zulk een zne stroomen, zijn met ingespoelden grond gevulde geulen in de bedrock, waarop de rijkste afzettingen der zne
zijn geconcentreerd. In die valleien hggen de kollongs, hoewel er ook voorkomen op den
hoogen grond.
Een koehtafzetting bestaat uit twee of drie dunne aardlagen, welke het G. O. aanduidt met de namen tanah boeroek (humus), napi (Chineesch voor vel) en nainjoek
(Chineesch voor vleesch), waaronder soms een nog oudere laag voorkomt. In de kollonggronden is de gelaagdheid van den dekkenden grond zeer verschillend in aard, hoeveelheid en dikte. Het G. O. classificeert hen naar de bestanddeelen, waaruit zij bestaan, als kak (klei), mensa (zand) of loko (steen), boekak (zwarte klei), jaukak (zware
witte klei), tjoejoekak (varkensvetklei, een vettige, onbetrouwbare kleisoort).
HET GRONDONDERZOEK
118
Voor de soort van kong, gebruikt het G. O. evenmin de geologische, maar ook de
Chineesche benamingen, zooals lokokong (kwartsachtige kong = graniet), mensa-kong
(zandsteen) of foengkong (roode kong = schiefer).
Het aangetroffen erts wordt naar de herkomst betiteld als naipisa (velerts; dus koeliterts), kaksa (kleierts, de eigenlijke ertslaag in de koUongafzettingen), lokosa (koeliterts in de, boven den granietkong, veelal voorkomende kwartsrijke derde grondlaag),
mentjensa (tusschenlaagsch erts, dat in de koUongafzettingen als een kaksalaag tusschen twee steriele aardlagen, voorkomt) en tapkong (een in den kong gedrukt zeer dun,
maar uiterst rijk ertslaagje).
Hoewel het vinden van koeht gemakkelijk schijnt, zouden de Bilhton-pioniers daarin slechts ten koste van jaren zoeken zijn geslaagd, indien niet mannen als Loudon,Den
Dekker en De Groot de Inlanders voor hun zaak gewonnen hadden.
Het zoeken van de tinznes, die tezamen, gehjk gezegd, slechts 2,8% van de oppervlakte van het toenmalig zeer lastig begaanbare eiland uitmaken, zou door tegenwerking of door een lijdelijk toeziende houding der eilandbewoners gehjk gestaan hebben
aan het zoeken van een speld in een hooiberg.
De pioniers overwonnen echter het wantrouwen van den Depati van Bilhton, die
Bilhtons tinrijkdom met succes geheim gehouden had jegens den door het gouvernement gezonden onderzoeker.
De tegenwerking van dit Inlandsen hoofd verkeerde zelfs in meewerking; doorzijn
Sesam, opent U " , werden de belangrijkste tinznes door Inlanders aangewezen en binnen zulk een korten tijd, dat daarbinnen reeds in 1862 koehtaanwijzingen bekend waren.
Pak Moenir, de hoofdmandoer der twee onderzoekersploegen,elk vier man sterk, heeft
een groot deel van die vondsten aangebracht. Aan hem en enkele andere uitstekende
Bilhtonsche onderzoekers is de onderneming ontegenzeggehjk groote dank verplicht.
De yfeoottgafzettingen zijn zelden door Inlanders aangewezen. Men trof hen als regel
toevallig aan, door het ontblooten van den kong bij koehtontginning, wanneer deze op
den rand van een vallei terecht kwam.
In de eerste twintig jaar der ontginning meed men angstvallig de risicovolle kollongexploitatie, maar in dien tijd stonden er toch genoeg kollongertsgegevens ter beschikking om het G. O. na 1871 in staat te stellen spoedig fraaie vondsten te doen.
Het G. O. werkte ais volgt:
Men begon met een koehtterreinverkenning in de buurt der door Inlanders verschafte aanwijzingen, verrichtte daar prcefwasschingen en ontwierp een schetskaart,
schaal 1 : 5000, met behulp van boussole en meetketting, waarop de wetenswaardigheden van het terrein als valleien, begroeiing en geologische bijzonderheden werden
aangeteekend. Langs de voornaamste vallei, die het terrein doorstroomde, kapte men
een trace; ook wel legde men die over den kam van den landrug, welke twee valleien
scheidde. Dit trace heette de loesoer" of rechte lijn. Loodrecht daarop werden op
gehjke afstanden en evenwijdig aan elkaar dwarstraces gekapt, die lintangs (dwarsslagen) heetten.
119
HET GRONDONDERZOEK
In dit netwerk werden op gelijke afstanden putten gegraven, lang 1,2 M , breed 0,75
M, tot op den kong, of tot het einde der ertsvoerende lagen, waarbij zelden grooter
diepte dan 1 a 1,5 M. noodig was.
De afstand tusschen de lintangs en de gaten onderling werd bij zulk een verkenningsonderzoek doorgaans op 100 a 200 Meter gesteld.
Uit eiken put werd een middenmonster grond verzameld, met een volume van
0,000625 M , zijnde de inhoud van een halven kokosnootdop (klapperdop), met een kop
van 3 cM. dikte daarop gedrukt. In hoeverre men illusies had ten opzichte der zuiverheid van het 5e en 6e decimaal, vermeldt de historie niet.
Dit volume grond werd op erts gewasschen, een behendigheidswerkje, bestaande uit
het vermodderen van den grond en door schudden en draaien van den dop, uitspoelen
van de soortelijk driemaal hchter dan tinerts zijnde aarde.
Het ertsconcentraatje werd dan met een Chineesch hoen-unstertje (een hoen is het
8
160^000
d e e
V a n
e e n
redelijk, doch het leent zich beter voor gebruik in de rimboe" (bosch) in weer en wind,
dan een grammenbalansje, waarmede overigens tegenwoordig de gwichten der ertsmonsters in de pondok (boschwoning) der opzichters worden gecontroleerd.
Ten einde uit de resultaten der putwasschingen de ertsrijkheid van het opgehoorde
terrein te becijferen, kan men aannemen, dat het gehalte van de grondsfeer, beheerscht
door n put overeenkomt met dat van het middenmonster aarde uit dien put genomen; m.a.w. men telde de diepten van en het aantal hoens uit eiken put op, en deelde
de sommen door het aantal putten, verkrijgende zoodoende de gemiddelde diepte en
ertsrijkheid per 0.00625 M . van het geheele terrein.
Om met een oogopslag uit de boorresultaten te kunnen zien of een terrein ontginbaar was, cijferde men bovengenoemd gegeven om per 1000 M . grond, zijnde het volume aarde, dat door n koehtbewerker per jaar verwasschen kon worden.
Was de ertsrijkheid 2 hoens per klapperdop, dan was de ertsrijkheid per 1000 M ;
_
1000
1
2 X ^w. c X .
=
20 pikols tmerts, welke hoeveelheid n- arbeider in n
0,000625
160,000
jaar kon winnen.
Men behoefde het aantal hoens per dop dus slechts met tien te vermenigvuldigen om
de ertsrijkheid per 1000 M , en tevens de praestatie per man per jaar te weten; vandaar het voor den klapperdop aangenomen volume van 0.000625 M .
Tegenwoordig bepaalt men niet meer de ertsrijkheid doch de tinrijkheid per 1000 M ,
door het getal der ertsrijkheid met het uitsmeltingsrendement van tinerts schommelende tusschen 0,60 en 0,72 te vermenigvuldigen.
De rijkdom van een terrein op Banka wordt steeds aangegeven met het aantal pikols tin in 300 M . grond aanwezig; het is goed zulks te weten, daar een tinrijkheidscijfer van Banka dus met 3,3 vermenigvuldigd moet worden, wil men het met Billitonsche opgaven vergehjken.
8
ZO
120
HET GRONDONDERZOEK
Daar men op Billiton, zooals reeds is uiteengezet, direct exploitabele terreinen registreerde, werd een verkermingsonderzoek beindigd, zoodra de vondsten te mager werden, als regel dus zoodra per klapperdop minder dan twee hoen werd aangetroffen.
Een manjaarpraestatie van 20 pikols erts of ongeveer 14 picols tin, werd het minimum geacht, om voor de kongsie aanlokkelijk te zijn.
Daar binnen de rendabel geachte sfeer ook wel magere onderdeelen voorkwamen,
moest het verkermingsonderzoek doorgaans gevolgd worden door een detailonderzoek.
Dit geschiedde door het boornet te vernauwen. Midden tusschen de traversen werden
nieuwe gekapt, tusschen de putten nieuwe gegraven, waarbij men bij het koehtonderzoek als regel niet verder ging dan het verkleinen der traversafstanden tot 50 M. en der
gatafstanden tot 25 Meter.
Bij het kollongonderzoek kan zulk een net tot een gats- en traversafstand van 10 Meter worden vernauwd.
Op deze wijze werd het ontginbaar geachte deel van het onderzochte veld, voldoende
bepaald en dan afgeschreven", met welke oneigenlijke benaming bedoeld werd het omlijnen van dit deel op de kaart en het innemen in de voorraadregisters. In die registers
kreeg het een waardecijfer uitgedrukt in de verwachte hoofdehjke productie per man.
Zoo kon een veld met een gemiddelde tinertsrijkheid van 20 bij een manjaarpraestatie
van 1000 M . per man per jaar geregistreerd worden onder: H.P. (hoofdelijk product)
= 14 (0.7 x 20 pikols tin); een terrein met ertsrijkheid, 30, waar men watergebrek
vreesde en het manjaargrondverzet op niet hooger dan 500 M . inzette, kreeg het kwaliteitsajfer = 10 (0.7 x 30 x 0.5), zoodat in dit geval een rijker terrein als armer te boek
stond. Lag een dergehjk rijk terrein zoo ongunstig dat men b.v. niet meer dan 300 M .
manjaargrondverzet mogehjk achtte, dan werd het terrein zelfs niet geregistreerd.
Tot het goed vastleggen van een terrein plaatste het G. O. in eiken put een boorpaal,
een dun aan den kop afgevlakt stammetje, waarop met door aluin bijtend gemaakten
Oostindischen inkt, werden aangeteekend: jaar en maand van het onderzoek, traversnummer in Romeinsche- en gatnummer in Arabische cijfers, putdiepte, kongsoort en
aantal per klapperdop (batok) uitgewasschen hoens.
Dergehjke palen boden aan het klimaat ten hoogste drie jaren weerstand, waarom
men bij de hoeken van en buiten het geregistreerde terrein telkens twee zware rood geverfde aan den voet door steenhoopjes gesteunde palen, in n travers plaatste.
Deze wijze van plaatsing maakte latere controle op de azimuthalerichtingder traversen mogelijk en de beschermde palen hielden het tenminste tien jaren uit.
In den aheroudsten tijd werden natuurlijk geen palen gezet en werden de putten niet
regelmatig gegraven.
Het onderzoek werd op een kaart 1 : 2500, soms op schaal 1 : 1000, ingedragen, waarop de lintangs en putten dezelfde nummering kregen als op de boorpalen. Men gaf de
boorputten met roode vierkantjes of cirkeltjes aan. Op het oude hieronder afgedrukte
boorkaartje van Sweerts de Landas, van 1859 (van een kohongafzetting) ziet men, dat
voor het aangeven der ertsrijkheid op de kaart oorspronkelijk volstaan werd met drie
s
HET GRONDONDERZOEK
121
teekens en wel beduidde + ertsloos, erts en J L veel erts. Deze teekens vervingen het
* teeken voor erts, dat C. de Groot in 1851 gebruikte.
Later breidde men deze aanduiding uit als onderstaand is aangegeven:
O
1223
idem.
2435
idem.
36 idem en hooger.
Het onderste teeken heeft den bijnaam van kraaienoog; door de Inlanders, die den
vogel kraai niet kennen, maar des te beter de kip, mata-ajam genoemd.
Men ziet dat een ertsrijkheid tot 11 pikols per 1000 M . toe, als ertsloos werd beschouwd en zulks nog in 1893.
Door deze kaarteeringswijze kon men de ontginbare deelen gemakkelijk omlijnen en
men overlaadde de kaarten niet met tallooze ertsteekens voor tusschenliggende ertsrijkheden.
8
In den tegenwoordigen tijd voelde men behoefte aan meer onderverdeeling der tinrijkheidsteekens, zooals uit onderstaand beeld blijkt:
O
loos
tinrijkheid
"O"
pikols
tV
P
P
6 &7
8 a 15
16 a 24
Op de kaarten werden verder de palen met steenhoopen door het teeken tgq aangegeven; deze kaarten waren overigens loopend het onderzoek volledig gemaakt door het
indragen van wegen, valleien en waterpassingen. Hun calques dienden later als werkkaarten voor de ontginning.
Uit die onderzoekskaarten groeiden geleidehjk de aansluitende kaarten op schaal
Billiton
8*
122
HET GRONDONDERZOEK
1 : 5000, waarop de boorputten overigens niet werden overgenomen. Zij heetten loopexemplaren, waarop de uitwerking der terreinen werd bijgehouden en die ook dienden
voor de controle door het gouvernement. Daaruit werden de kaarten van 1 : 10000,
1 :20000 en ten slotte de kaart van 1 : 100 000 samengesteld, welke na aansluitmetingen en correcties en het gebruikmaken der gegevens van de topografische opname van het eiland, diende tot het ontwerpen van de fraaie geologische kaart van
wijlen Dr. R. D . M . Verbeek.
De Oplage van deze kaart uitgeput zijnde, werd het uitgeven van dit gedenkboek aanleiding om een herdruk, op de hoogte van zijn tijd gebracht, te laten vervaardigen,
waarmede de nagedachtenis aan dezen bijzonderen en wereldberoemden geoloog ook in
dit boek wordt geerd.
De gegevens van het booronderzoek werden verder zeer gedetailleerd vastgelegd in
koehthjsten (voor het kohongonderzoek, boorhjsten genoemd).
De becijferingen der ontginbare terreinen werden met hun volgnummers in het z.g.
kollongregister geplakt, terwijl in aparte registers elk veld (of kollong) een hoofd kreeg,
om daaronder t.z.t. de uitwerking van het terrein te kunnen bijhouden.
Het bijhouden van deze registers was en is aan het G. O. opgedragen, dat tevens de
opneming van het door de ontginning uitgewerkte terrein verzorgt.
Het onderzoek van kohongterreinen had, wat den opzet van het hoornet, de waardeering, becijfering en registratie betreft op vrijwel dezelfde wijze plaats.
Men zorgde echter de traversen steeds dwars te nemen op de vaUeMchting, die min of
meer met de lengterichting van de ertsafzetting samenvalt.
Men moet zich een vallei van Bilhton niet voorstellen als een in lange eeuwen geslepen dal tusschen heuvels en bergen.
Zulk een vallei is voor een vreemdeling, die haar langs een gebaandn weg oversteekt,
nauwelijks waar te nemen, al is zij vaak een halve mijl breed. Hij daalt niet meer dan
enkele Meters tot haar bodem, passeert enkele korte bruggetjes, waar onder een beekje
vliet, komend uit en zich weer verhezend in het bosch aan weerszijden van den weg.
Slechts in den Westmoesson kan een bruisende bandjir hem zulk een vallei kenbaar maken. Het G. O. echter bepaalt haar grenzen zuiver, door aan te meten, waar de
rivierhumus begint, ook duiden pandanus- en andere rietpalmen aan, wanneer men
binnen de natte lijnen" der vallei gekomen is.
Overigens leert het personeel van het G. O. een vallei op zeer voelbare wijze kennen.
De plantengroei is er dicht en doornig. De eigenhjke waterloop slingert in grillige bochten door een moeras eh sphtst zich telkens in soms ettehjke Metersdiepe geulen. In afgesneden bochten dreigen dichtbegroeide diepe modderpoelen, en knoestige glibberige
wortels verscholen onder gras en afgevallen loof maken het drassige terrein geheel onbegaanbaar.
A l wat de Natuur aan hinderlijke doornplanten, insecten en reptielen geschapen heeft,
huist in de vallei en hindert elkaar en den in hun domein dringenden mensch.
In het getemperd licht gonzen venijnige muskieten, welke overdag ook steken; bloed-
HET GRONDONDERZOEK
123
124
HET- G R O N D O N D E R Z O E K
zuigers loeren op de beenen der onderzoekers, waartegen hun beenbeMeeding niet baat,
slangen ghjden geruischloos door de dekking van gras, in de rottende stronken van omgevallen boomen huizen geweldige schorpioenen, op het loof kruipen harige rupsen,
welker aanraking jeukenden huiduitslag bezorgt, naaldscherpe lange doorns dringen
den onvoorzichtigen struikelaar centimeters diep in het vleesch. Soms jagen enorme
leguanen de jonge boorheden den doodschrik p het lijf, als zij met vervaarlijke plonzen
te water springen en als het ware waarschuwen, dat hun gevaarlijke achterneef, de krokodil, hier ook huist en zijn slag zal slaan, als een eenzame koehe zich te vroeg of te laat
op den dag in zijn jachtgebied zou begeven.
Daar het voor menschen uitgesloten is zich zonder meer door een vallei een weg te
banen, moet men de gekapte traversen beleggen met vlonders (titi's). Dit zijn twee of
drie aan elkaar gebonden stammetjes of takken, die zeer onvoldoende rusten op
de modder of wortelknobbels, zoodat een ongeoefende er in minder dan geen tijd
afglijdt, maar door schade en schande er toch spoedig als een gems over voort
weet te komen.
In dergehjk terrein kan men natuurlijk geen putten graven, ook is daarvoor de
dikte der aardbedekking op de kaksa veel te groot. Ten einde van die ertslaageen
brokstuk op te halen heeft men een boor noodig.
De oudste tinertsboor in 1724 op Banka ingevoerd, is van Chineeschen oorsprong en heeft tot na 1870 dienst gedaan.
Haar naam, de tji-am, is zelfs op het moderne boorapparaat overgegaan.
Uit de afbeelding blijkt de eenvoudige samenstelling van het boortje, bestaande uit een l a 2 cM. dikke ronde stang aan het ondereinde voorzien van een
hollen kegel, welks open grondvlak naar boven is gekeerd.
Men draaide en stootte het instrument tot op den kong in den grond. Voelde
men aan het knarsen dat een kwartsrijke laag en dus kaksa was aangeboord, dan
1
ltnn'Mo
man
V10+ i n o t n i m o n t T r / v w r i / ^ h - H c r rvn
\m\r\e>
rlpn
Vpcrp\
C+mricr nn m p t
fPTl
^
gedrenkten lap, waaraan een zeilgaren was gebonden en bracht de boor
weer tot de kwartslaag in. Dan trok men den lap uit den kegel, draaide het instrument snel en krachtig door de kaksalaag en haalde de boor op.
In het kegeltje was dan ongeveer 24 cM . monster. Eenig kwalitatief resultaat was
met dit instrument te verkrijgen, voor kwantitatieve waardebepaling was het absoluut
onbruikbaar.
De op haar aanwijzingen geopende kollongs gaven zoo vaak aanleiding tot tegenvallers, dat men tot 1871 buitengewoon bang was om koongontginning te riskeeren.
C. de Groot gaf dan ook de voorkeur aan het graven van beschoeide putten, doch hij
kon deze in de valleien zelden tot den kong drijven. Als Chef van het Mijnwezen voerde
hij een telescopische putbeschoeiing in.
Deze bestond uit zes ijzeren ringen elk 1.50 M. lang. De eerste ingegraven ring had een
middellijn van 1,09 M. en steunde met ijzeren haken op een houten raam op het maaiveld neergelegd. Onder was de rand naar binnen omgebogen en daarop kwam de gesche
b
!?
oc
HET GRONDONDERZOEK
125
Valleibeeld
126
H E T GRONDONDERZOEK
kraalde rand van een tweeden ring van kleiner middellijn te rusten. De onderste ring
had een middellijn van 0,685 M. en bood een koehe voldoende ruimte om hurkend op
den putbodem water en
grond uit te scheppen.
Gelukte het de telescoopschacht tot den kong
neer te laten, dan kreeg
men een beeld van de kaksa in situ" maar dit bijzondere voordeel verkreeg men doorgaans
niet, omdat de wateraandrangte groot was. Spoedig is deze methode van
grondonderzoek dan ook
opgegeven.
Aan den j ong gestorven
mijningenieur J. E . Akkeringa heeft de tinwin- *-
i
ning het boortoestel te
Akkeringa-snijschoen
danken, dat behoudens geringe wij zigingen nog steeds
en over de geheele wereld wordt gebruikt. De boor heet
op Banka en Bilhton de Bankaboor, in Amerika de Empire drl en nergens Akkeringaboor ).
Bedoeld om in maagdehjk, bijna ontoegankehjk
terrein gebruikt te worden, is de Akkeringaboor hcht
*) Het portret van Ir. Akkeringa (zie bladz. 127) is van de hand
van zijn zoon den heer J . H . Akkeringa, den bekenden schilder die
deze daad van piteit geheel belangeloos verrichtte.
Akkeringa, geboren in 1829, stierf jong in 1864 aan typhus, Opgeloopen op een zijner tochten in Borneo. Hij stond nog aan het begin zijner carrire, de Staat deed niets aan zijn gezin, enkele particulieren, waaronder de Billiton Maatschappij hielpen met een paar
duizend gulden. Kort voor zijn dood ontving hij een blijk van waardeering van Z. K . H . Prins Hendrik der Nederlanden, een gouden
Akkeringa-boor
horloge met inscriptie en gouden ketting, want voor een decoratie
was hij nog te jong. Het begeleidend schrijven van den Prins is wat lang om het hier geheel over te nemen, het
bevatte den dank voor Akkeringa's rapport over de vooruitzichten der Billiton-exploitatie in het algemeen en
van die der tinaders in het bijzonder en het eindigde:
Ontvang dan ook WelEdelGeboren Heer den opregten dank der concessionarissen der Bilhton-onderneming en
van mij het aandenken, dat U met dezen brief zult ontvangen van den WelEdelGeboren Heer van der Hucht,
commissaris van de op 28 October 11. door Koninklijk Besluit tot stand gekomen Billiton-Maatschappij. Van
harte hoop ik, dat Uwe W.E.G., dit aandenken onder genot van gezondheid en voorspoed een reks van jaren
zult kunnen gebruiken in Uw nuttig en werkzaam leven. Het strekke U tot bewijs aan het korps ingenieurs van de
mijnen in Oost-Indi, dat particuliere ondernemingen zooals die van Billiton, dankbaar zullen erkennen de trouwe
diensten welke de leden van dat korps aan hen zullen bewijzen...."
HET GRONDONDERZOEK
127
128
HET GRONDONDERZOEK
Het boorgereedschap
HET GRONDONDERZOEK
129
Billiton
130
HET GRONDONDERZOEK
Verder is het teeken het bewijs, dat de boor terecht kwam in vroeger uitgewerkt en
weer volgespoeld terrein, terwijl het teeken 0 of 0 aangeeft, dat de boor den kong niet
halen kon, door te groote diepte of het stooten op steenen of bedolven boomstammen.
Het afschrijven" en registreeren der terreinen is bij de beschrijving van het koelitonderzoek reeds vermeld.
Door de opvatting, dat men in de voorraadregisters uitsluitend onmiddellijk ontginbaar terrein wenschte, kreeg elk kollongterrein een kwahteitscijfer en wel het aantal
pikols tin, dat n mijnwerker per jaar uit het betreffende terrein, in zijn geheel beschouwd, kon winnen.
Ten einde dit kwahteitscijfer te bepalen ging men uit van normpraestaties per man,
op verschillende terreindiepten, die in de periode van het handgrondverzet zeer laag
werden gehouden.
Men rekende nog in 1893 op een mangrondverzet per jaar
van 540 M . bij 1 M . diepte
| 430 2
360 3
310 4
| 270 5
240 6
216 7
196 8
Een koong van 5 Meter diepte, met een tinertsrijkheid van 40, kreeg dus het kwahteitscijfer:
X 40 x 0,7 = 7,6, beteekenend, dat een mijnwerker gemiddeld uit dat terrein
8
BET GRONDONDERZOEK
131
HET GRONDONDERZOEK
132
ministreeren der vondsten is op Billiton zeer kalmpjes aan geleidelijk ingevoerd.
In 1856 begon eenig geregeld G. O. en werden de resultaten gekaarteerd.
In 1859 werd het G. O. een aparte tak van dienst: De permanente onderzoekingscommissie" genoemd en deze commissie legde boorregisters aan en diende uitvoerige
maandrapporten in. In de voorraadregisters werd koehtterrein van tenminste 3000
Nederlandsche ponden per 1000 M ., overeenkomend met ongeveer 14 pikols tin hoofdelijk product, vastgelegd.
De Akkeringaboor deed in 1862 haar intrede, een booropziener van Banka J. A.
Jf leury wijdde net Jsiintonscn u. u.
in haar geheimen in met een succesvol proefonderzoek in de AjrDoelang
(Sidjoek).
In dien tijd, toen kwalitatief resultaat den van een gokje houdenden
Chineeschen kongsies meer zeide, dan
kwantitatieve zuiverheid der exploratie, welke de onderneming een in
hun oogen drukkend contrdlemiddel
op ijver en beleid in handen gaf, deed
de boor geen opgeld, zoodat C. de
Groot bij zijn optreden als Vertegenwoordiger in 1866 het instrument
zwaar beschadigd in een pakhuis liggen vond.
Daar zijn taak voornamelijk bestond in het aanbrengen van hoog noodige bezuinigingen in het beheer, het
opzetten eener goede administratie
en het invoeren van orde en discipline,
bleef hij zijn geheele beheersperiode
door, huiverig voor het aanvatten van
de riskante koongontginningen, zoodat hij de Akkeringaboor eerstin 1869
Hot rpnareeren en een nieuwe uit
Pijpboor
Frankrijk bestelde.
Het kon er toen wel zoo'n beetje af", het eerste dividend was in 186768 verdiend.
Toch duurde het nog tot 1874 voor een viertal boren geregeld emplooi kregen, terwijl
men eerst sedert 190203 uitsluitend het Aldceringa-instrument ging gebruiken.
Zeer lang toch benutte men gedeeltehjk voor het verkermingsonderzoek de z.g. pijpboor. Zij was eigenlijk niet anders dan een gewone schroefboor, die desgewenscht in een
boorbuis werken kon. De schroefboorstangen en de buis hadden op gehjke afstanden
3
H E T GRONDONDERZOEK
133
spiegaten, zoodat schroefboor en buis verbonden of onafhankelijk van elkander konden worden ingedreven. Gaf de verkenning met de pijpboor genoegzaam kwalitatief
resultaat, dan werd aan de duurder werkende Akkeringaboor het detail onderzoek
overgelaten.
Een negatief- of gering pijpboorresultaat bewees uiteraard niet, dat het verkende terrein waardeloos was, doch is in heel wat gevallen oorzaak geweest, dat menige vallei
jarenlang gemeden werd door de Akkeringaboor.
De afbeelding van de pijpboor is op blz. 132 merkwaardigheidshalve opgenomen, daar
zij met waterspoeling werken kon, waartoe de klassieke nationale glazenspuit werd gebruikt, welker glanzend koper eenmaal een sieraad was van de Hollandsche huisstoep
op een Zaterdagmiddag.
Het door misplaatste zuinigheid lang onbeduidend gebleven G. O. maakte, dat Bilhtons kollongrijkdom geruimen tijd verscholen bleef. C. de Groot was in 1867 overtuigd,
dat alle ertsvoerende terreinen van Bilhton bezocht en verkend" waren, terwijl zulks
daadwerkelijk slechts met de tinznes en reeds sinds 1862 het geval was.
De mijnkongsies hadden terecht weinig vertrouwen in het G. O.; het heeft veel tact
en moeite gekost, om hen te overtuigen, dat boorvoorlichting als regel tegenslag uitsloot
en doorgaans voordeel opbracht. De oude archieven spreken herhaaldelijk van tegenstand tegen de boor, die het tin, dat zij zoo zeker wisten aanwezig te zijn, verjoeg of
deed verwelken.
Hun practische aard won het echter van het bijgeloof, toen spoedig aan het succes der
Akkeringaboor niet meer getwijfeld worden kon.
Eerst in 1880/81 brak voor het G. O. een goede tijd aan. De toenmalige Vertegenwoordiger der Bilhton Maatschappij, generaal J . Ph. Ermeling, wilde zekerheid verkrijgen of buiten de zulk een kleine oppervlakte beslaande tinznes, geen nieuwe zones
waren aan te boren.
Bij het koesteren dier illusie steunde hij op de stroomtinertstheorie, waarbij wordt
aangenomen, dat waterstroomen het alluviale erts meer of minder ver van de oorspronkehjke depots hebben weggevoerd, zoodat er reden was om op lager terrein, dat desnoods tientallen K . M . van een hoogerliggend primair depot lag, de aanwezigheid van tinerts te veronderstellen.
Ten einde hieromtrent zekerheid te krijgen, breidde Ermeling het aantal Akkeringaboren tot 10 stuks uit en begon bovendien met een groot getal pijpboren de algemeene
verkenning van het eiland.
Zoodoende zijn tusschen 1880 en 1892 zeer groote deelen van Bilhton verkend en gedetailleerd in kaart gebracht en werd de grondslag gelegd voor het kostbaar G. O.
archief, waaruit men telkens weer en ook nu nog kaarten benut.
Het eigenlijk resultaat aan ertsvondsten is echter negatief geweest. Practisch is nergens buiten de tinznes iets van belang gevonden, wel zijn de grenzen der znes beter
bekend geworden alsmede het feit, dat nevens de koeht, die de tinzone markeert, kollongerts wordt aangetroffen en waar buiten de znes vergeefs naar koeht werd gezocht
134
HET GRONDONDERZOEK
ook geen kollongerts voorkomt, zoodat de groote samenhang van beide soorten van afzettingen duidelijk bleek. Dit heeft latere deskundigen en belangstellenden gesterkt in
den opkomenden twijfel aan de juistheid der stroomtinertshypothese en hen geholpen
in het aannemen der nieuwe opvatting, welke in de meeste gevallen het alluviale erts
laat hggen op de plaats waar het in primaire depots, in de vroegere aders dus, geschapen is.
In 1892 echter stemde het resultaat der verkenning het beheer uiterst droevig. Men
was overtuigd, dat Bilhtons ertsvoorraad, voorzoover althans ontginbaar te achten onder
de drukkende bepalingen van het nieuwe concessiecontract, bekend geworden was en
dat deze op ongeveer 6 a 700.000 pikols tin geschat kon worden.
Het G. O. werd dan ook in 1895 ingekrompen tot n Akkeringaboor per district.
Toen in 1902 de reserve tot 450.000 pikols tin was teruggeloopen en aangenomen kon
worden, dat een veldwinnende verbetering van de ontginningstechniek de ontginbaarheidsgrns verlagen moest, is wederom het G. O. buitengewoon krachtig aangevat. Men
breidde het aantal boren tot 19 stellen uit en ging hiermede door tot 1908/09 toen met 47
boren gewerkt werd, welke tot 1910/11 vol emplooi vonden.
Het beheer der Bilhton Maatschappij stond toen voor de taak, om het G. O. te laten
uitmaken, waar in de tinznes het terrein lag, dat onder de veranderde omstandigheden
waardevol was geworden. De fout om in bepaalde perioden onontginbaar terrein als
waardeloos te beschouwen had zich gewroken in het vergeten of verloren raken van vele
ertsaanwijzingen.
Zocht generaal Ermeling in zijn tijd naar nieuwen voorraad, de leiders van 1902 en
later concentreerden hun aandacht op de onvoldoend onderzochte of gewaardeerde deelen binnen de tinznes.
Met behulp van empirie en ervaring deelden zij deze znes in naar de goede kansen,
welke gedetailleerd onderzoek daarop zou kunnen hebben en volgens hun algemeen plan
van grondonderzoek is jaren lang met succes geboord.
Aan het in het wilde weg voor de zooveelste maal verkennen en herboren van valleien
werd paal en perk gesteld, men leerde werken naar vaste boorplannen.
Daartoe was een omvangrijke archiefstudie noodig; op verzamelkaarten werden de
verkregen Doorgegevens uit ae onderzoekingsperioden ingedragen en op het terrein
vastgelegd, alvorens de boren aan het werk togen.
Daarbij bleek, dat in menig geval heronderzoek niet eens noodig was en men volstaan
kon met het afschrijven" van een aanmerkelijke hoeveelheid terreinen, die de opname
in de voorraadregisters vroeger niet waard gekeurd waren.
Het controleeren van de oude gegevens door middel van controle-boringen en het gedetailleerd bijboren" van oude verwaarloosde aanwijzingen, nam wegens het groote
aantal boorbrigaden betrekkelijk weinig jaren in beslag. Langer duurde het voor het
onderzoek van zeer diep terrein (15 M. en dieper), door de invoering van een spuitbaggerinstallatie exploitabel gebleken, als beindigd beschouwd kon worden.
Het resultaat van het krachtig doorgevoerd G. O. spiegelt zich af in het behalen van
HET GRONDONDERZOEK
135
het record van den ertsvoorraad, te stellen op ongeveer 1.2 rnlioen pikols tin tusschen
de jaren 1910/11 en 1915, nog wel in een periode, toen de productie vrij belangrijk
werd opgevoerd.
Het vasthouden aan het principe om slechts afzettingen te registreeren, welke onder
de bestaande omstandigheden ontginbaar geacht werden, mocht in deze periode van
onzekerheid over een concessieverlenging logisch geacht worden; overigens werd het
exploitabihteitsminimum vrij laag gesteld.
Voor Bilhton toch was weder de tijd aangebroken, dat de pohtiek zich met het blanke
metaal ging bemoeien. Geleidehjk daalden de kansen voor de Bilhton Maatschappij om
na 1927 op Bilhton door te werken tot op het vriespunt en lag het in de rede, om het
duur, veel personeel en tijd vorderend G. O. in te krimpen en rustig voort te werken op
de tot 1927zelfs met versterkte ontginningscapaciteit, voldoend groot te achten reserve.
Tegen de leuze der Staatsexploitatie was het G. O. niet opgewassen.
Wel bleef een betrekkehjk groot aantal boren werkzaam (in 1915 nog 19 boortoestellen) om de moderne ontginningen den weg te wijzen, maar het leidende personeel, dat
opgekweekt bij de boren, de Bilhton Maatschappij haar ervaren en uitstekende administrateurs en haar hooger stafpersoneel bezorgde, werd er geheel aan onttrokken om het
toezicht op de meer en meer gecompliceerde ontginningen te voeren en werd bij het
G. O. niet meer aangevuld.
Bijtijds werd gelukkig een nieuwe vorm van bedrijf, het Gemengd Bedrijf" ontdekt,
en toen het waarschijnhjk werd, dat aan Bilhtons tmontginning een continu bedrijf zou
worden gegund, rekte zich het G. O. als een doodgewaande kat met negen levens uit en
zette zijn klauwen weer in de aarde, om te wroeten en te sporen paar nog verscholen buit.
En dat werk verricht het G.O. in het heden met herwonnen jeugd en 35 boortoestellen.
De taak van het G.O. is echter belangrijk gewijzigd, omdat de ontginningsmethode
veranderd is.
De groote pompbaggerinstallaties en vooral de spuitbaggers en de emmerbaggers ontginnen niet door het G.O. geselecteerde terreintjes, maar eischen een geheele valleisectie
van oever tot oever en vele Kilometers lang voor zich op.
Bij de invoering der eerste groote grondverzetinstallaties, welke tonnen gouds kosten,
was natuurlijk een door de boren vastgestelde reserve aanwezig, bestaande uit reeksen
geregistreerde terreinen, waaromheen en waartusschen arm of loos" terrein lag. Daar
voor dergehjke installaties onafgebroken doorwerken als regel voordeehger is, dan het
telkens verhuizen naar nieuwe terreinen, nam men de minderwaardige verbindingsstukken in het uit te werken gebied op, zoodat de ontginning gedurende sommige perioden
werkzaam was op terrein, dat volgens de aanwijzing van het G.O. absoluut onexploitabel was.
Het bleek dat in zeer veel gevallen het op zulk gebied behaald resultaat buitengewoon
meeviel, men ervoer, dat als bijvoorbeeld op een geregistreerd terrein met een boortinrijkheid (Tb) van 8 pikols een werkelijke tinrijkheid (Tw) van 12 pikols gebleken was,
men daarna veelal een ongeregistreerd stuk met bv. Tb = 3 kon entameeren en daarop
HET GRONDONDERZOEK
136
Tw
Tw = 10 behaalde. M. a. w. in het eerste geval werd een zg. meevalscofficint ^ =
12
.
t
Tw
10
__
=1,5 behaald en in het tweede geval een ^ = y =
Waar dit herhaaldelijk geschiedde, moest men wel tot de conclusie komen, dat in het
boren een fout school, die bij hooge tinrijkheden gering was, doch bij lage tinrijkheden
zoo groot werd, dat de eventueele correctie de waarde van het boorbeeld eenige malen
overtrof. Dergehjke correcties bleken na de ontginning, maar waren niet bij benadering
te schatten vr men geld en tijd aan de ontginning waagde ; het G.O. had op dergehjk
arm terrein dus weinig waarde.
Daar op Bilhton vele valleien aanwezig waren, die zich technisch uitstekend zouden
leenen voor uitwerking door machinale grondverzetinstallaties, werd het G.O. voor de
oplossing van het vraagstuk gesteld om de fout op te zoeken, welke oorzaak was van het
falen in de aanwijzing van lage tinrijkheden, een eisch welke in den ouden tijd natuurlijk
niet aan het G.O. gesteld was.
In onderstaande grafiek is de merkwaardige miswijzing der boren afgebeeld.
BEREKENDE
TINRUKDOM I Tb )
Op de abscis zijn de boortinrijkheden afgezet van 143 kollongs tusschen 1917 en 1922
Tw _
ontgonnen. Op de ordinaat, de quotinten van resultaat en boorprognose (^-). De
kromme geeft het gemiddeld verloop der meevalshjn" aan.
Men ziet dat ongeveer tusschen de Tb's 14 erf 21 de boorprognose en het resultaat
elkaar weinig ontloopen; bij zeer hooge Tb's treedt een kleine tegenvaller op, doch bij de
arme Tb's worden de meevallers enorm hoog.
Uit de kromme bhjkt wel, dat in den ouden tijd, toen uitsluitend op hooge tinrijkbeid
werd gewerkt, de boorprognose voldoen moest, doch het behoeft geen betoog, dat de
lage aanwijzingen geen vertrouwen verdienen. Daar de invoering der machinale grond-
137
veratmethoden geleidelijk is gegaan (de spuitbaggers sinds 1909, de pompbaggers sinds
1914 en de emmerbaggers sinds 1919) bleek deze fout in de boren ook geleidelijk.
Men wist overigens reeds in de periode van het handgrondverzet, dat buiten het geregistreerd terrein en in aansluiting daarop, veelal nog wel een ertsafzetting ontgonnen
kon worden, doch men weet dit aan het feit, dat de Bilhtonsche ertsafzettingen niet zeer
homogeen op den kong zijn gelegen, zoodat de boren wel eens ongelukkig naast de ertsloopjes prikken" konden.
Men hield hier rekening mede, door bij het begrooten van en ontginningsuitkomst de
boorwaarde een correctie te geven door het resultaat van zeer dichtbij gelegen ontgonnen
terrein op de boorprognose te doen benvloeden. In dit verband wasde exploitatie dan ook
voor een deel exploratie, welke door de honderdtallen ontginningen, die telken j are correctiegegevens brachten een bevredigende correctie-empirie opleverde. Maar toen de honderdtallen exploitatiegegevens vervangen werden door gegevens van tientallen, zij het
ook uit veel grooter ontginningen, moest de waarde der correcties door de exploitatie verkleinen om tot nihil gereduceerd te worden, of beter gezegd over te gaan in een soort
feeling" van de deskundigen, toen het grootgrondverzet zich ging bewegen op terrein,
waarop geen of weinig oude gegevens aanwezig waren. Om het populair uit te drukken zat men vroeger in een doolhof van ertsgegevens, maar kreeg men in elke ontginning, bij elke ontblooting van den kong de draad van Ariadne te pakken om den weg
te wijzen naar een volgend door de boor niet aangetroffen ontginbaar plekje. Vaak brak
spoedig de draad en vond een andere ontginning het eindje weer eens terug. Zoo had de
eene pech, de andere veine, maar voor een dure installatie staat pech gehjk aan een niet
te verantwoorden dbacle eH eischte dus een goed beleid, dat het G.O. zou zoeken en
vinden den geheelen draad, waarlangs zonder kans op breken de machtige grondverzetmachine den weg door- en tot het einde der afzetting zou kunnen vinden, zonder goede
stukken te laten zitten, of op slechte, tegenslag te ondervinden.
Het zoeken van die merkwaardige fout van de boren werd vergemakkelijkt door den
arbeid der Banka-ingenieurs, die in de periode, toen Bilhtons G.O. kwijnde of zieltoogde
met groote toewijding den schatrijken bodem van hun eiland navorschten.
Zij toch elimineerden het eerst een constante foutsoorzaak der te lage booraanwijzing.
Door het conische naar boven vernauwend binnenverloop van den snijschoen treedt
groote weerstand op tegen het in de boorbuis dringen der boorkern. Bovendien veroorzaakt het zware stampen met de kogelkleplepels Jeen sterke propvorrning ter plaatse,
van dit nauwe gedeelte Van den schoen.
Door een en ander wordt een deel der kern terzijde en buiten den snijschoen gedrukt, zoodat men niet de theoretische kern (doorsnede schoen x gatsdiepte) ophaalt,
maar slechts een deel en dus ook slechts een deel van het daarin aanwezige erts. De
berekening van de tinrijkheid berustte echter op de aanneming dat het verzamelde
erts uit de volle kern kwam en moest dus resulteeren in een te laag gehalte, hetgeen na
de ontginning ook als regel bleek.
In de Federated Malay States tracht men dit euvel ter zijde te stellen, door het voHET GRONDONDERZOEK
Billiton
138
HET GRONDONDERZOEK
lume van de opgehaalde kern te meten en het gewicht van het ertsmonster te corrigeeren met het quotint van de theoretische en de werkelijk opgehoorde kern.
Dit .middel heeft het bezwaar, dat men zoo moeilijk het volume van stukgestampten
en vermodderden grond kan vergelijken met het volume
van den intacten natuurlijken grond.
Op Banka gaf men de voorkeur aan het tegengaan van
de propvorming, door met een schroefboor telken male
vr het dieper zakken der buis, de prop tot 1 dM. onder
den buismond stuk te stooten en op te ruimen, zoodat de
boorkern williger binnentreden kan.
Men had daarmede zulk een succes, dat de miswijzing
van de boor niet alleen zeer verkleind kon worden, doch de
gereduceerde fout constant werd, zoodat men direct op de
boorvoorraden een meevalscofficint van 1.3 toepast, terwijl deze vroeger 1.8 bedroeg en meer als gemiddelde meevaller mocht worden opgevat.
Op Bilhton kon men dezen weg niet volgen. In de eerste
plaats zijn de deskundigen aldaar unaniem tegen het met
de schroefboor, boren onder den buismond, omdat daarmede telkens het gat eventjes onbebuisd bhjft, hetgeen,
vooral in slap terrein, toevloeien van aarde (en erts) van buiten de eigenlijke kern kan meebrengen. In de tweede plaats
echter verkeert Banka nog in het stadium, dat dboor tinrijkheden aanwijst, die niet noemenswaard door het ontginnmgsresultaatwordengewijzigd(videdegrafiekblz 136),
terwijl op Bilhton daarnaar niet meer hoeft gezocht te worden, omdat zij tot het verleden behooren. Op het arme
Bilhtonrestant kreeg men in allen gevalle geen goede aanwijzingen door het op Banka toegepaste middel.
De omvangrijke materie, verzameld tijdens uitgebreide
proeven, te excerperen en te compileeren zou verre uitgaan boven de bedoeling van dit boek. Het is genoeg om
mede te deelen, dat op Bilhton de snijschoen van Akkeringa
gewijzigd is, eerst als het ware omgedraaid, zoodat het conisch binnenverlop verwijdend naar boven hep, en daarna
zoowel cylindrisch van buiten als van binnen is gecont
Heiboor
strueerd.
De eerste wijziging bracht het loslaten van het cylindrisch buitenverloop der buis
mede. Daarvan was het gevolg eene aanmerkelijke vermeerdering van den buitenweerstand tegen het indringen der buis. Met belasting door koehes en indraaien kon het
buizenstelsel niet meer zakken, zoodat het ingeheid werd
HET GRONDONDERZOEK
139
140
HET GRONDONDERZOEK
Met deze boor wordt practisch de geheele theoretische kern opgebracht, en daar men
geen lepels noodig heeft om de weinig weerstand biedende kern uit te graven, krijgt men
deze in haar natuurlijke gelaagdheid boven. Door het gebruik maken van een losse binnenvoering is zelfs de kern in zijn geheel op te halen en voor wetenschappelijke doeleinden te bestudeeren.
Deze boor, de heiboor genoemd, is echter bij het boren op grooter diepte dan 10 M.
niet bestand tegen het zware heien.
Voor grooter diepte wordt dan ook de boor met in- en uitwendig cylindrisch beloop
toegepast, waarbij men weder de lepels gebruikt.
Deze lepels zijn grooter dan de vroeger gebruikte en in stede van de kogelklep, zijn zij
van een leeren nonreturn klep voorzien, zoodat men met minder zwaar en minder dikwijls stampen, de kern boven krijgt.
Goed toezicht en minutieus werken verwijderden tenslotte tallooze foutjes en
onjuistheden, die in den loop der jaren
in het G.O. waren binnengeslopen.
Beide boren leveren een boorbeeld,
dat voor arm terrein bevredigt, en daarmede is bereikt, dat men het restant
zeer arm terrein, alleen ontginbaar door
groote machinale installaties, waardeeren kan, zonder te beschikken over de
gegevens der exploitatie, welke zooals
bereids is gezegd, ongetwijfeld de fraaiste exploratie vormden en ook steeds gebruikt werden om de prognose van een
aanliggend terrein te corrigeeren, doch
die ten slotte eerst bekend kunnen worden als een dure installatie reeds geNieuwe groot-formaat boorlepel
kocht is.
De moderne boormethode is er bovendien in geslaagd te bewijzen, dat in valleien,
waaruit in den loop der jaren alles gehaald is, wat met handgrondverzet, zelfs gesteund
door bemalingsmachines verkregen kon worden, nog een restant aanwezig is, dat onder
gunstige omstandigheden, met de modernste machines met voordeel is te winnen. Dit
restant, dat niet veel meer dan 5 pikols per 1000 M . op zal brengen is wel zeer arm,
maar kan door haar waarschijnlijke uitgebreidheid veel voor Bilhtons toekomst goedmaken en een aardig surplus vormen op de ertsreserve, welke men aanwezig achtte vr
het falen van de Akkeringaboor op zeer arm terrein afdoende onderkend werd.
Een tinrijkheid van 5 is arm. In 1925 ontgonnen de pompbaggers nog terrein met
Tw = 10.6, en onderstaand tabelletje geeft aan hoe snel in den loop van weinige jaren
deze tinrijkheid is gedaald.
3
Kaart N K I. K E 7
Verdeelingsruit a&ifblad I
Mijn N 26 Moentie
Ajer Bling - Kindang
Schaal 1 :2500
LEGENDA:
. 4 i Boorgaten.
3Valleien.
=
Autowegen.
Voetpaden.
Omljjning registratie I.
..
Onderzoek N.B.
ftegi.tratie.
Terrein Inhoud m Ml I S.O. |T.1,. I Product h PicStT
E 4
Reg- I
I.COS.OOO. 3.7S. 4.ZO6741.
.. H
94S.OOO 3.93 &.3B
SIIO
<">'"
KernA.
1.
OijKen
i Omlijning kernregistratie.
1 Uitgewerkt terrein.
^4 Vaste meet punten.
741.
xs'*
'f*
, *
December
Januari
|924
Februari
Maart
April
HET GRONDONDERZOEK
141
191718 2021 |
18
In 192122 15
2223 ,, 13,7
2324 12,8
2425 10,6
Zij werkten of werken de laatste, op de oude normen geregistreerde reserve uit, doch
een zeer groot deel
van hun terrein behoort tot het vroeger
ongeregistreerde.
Uit deze snel dalende reeks moet niet
geconcludeerd worden, dat binnen enkele jaren de ontginning op de lage tinrijkheid van 5 pikols
per 1000 M. aangewezen zal zijn. Daar
voor deinst de onderneming niet terug,
maarzij blijft hoogere tinrijkheden waardeeren.
Deze daling is
namelijk voor geen
klein gedeelte veroorzaakt door het
werken buiten geregistreerd terrein, tot de grens van ontginbaarheid toe. Dit geschiedde
voorzichtig aan en met succes.
Een direct gevolg van deze werkwijze deed de waarde der reserve, in pikols uitgedrukt,
rijzen. Immers als uit een geregistreerd terrein van 100 pikols en zijn omgeving in werkelijkheid 400 pikols ontgonnen worden, of beter gezegd als in een ontginningsjaar terreinen
met totaal a pikols worden afgeschreven van de reserve, doch 4a pikols gewonnen zijn,
dan kan men aannemen dat alle invloeden van techniekverbetering, inzicht in de ertsafzettingen en last not least van den marktprijs van het tin in dien factor 4 resulteeren.
Om dan ook eenig houvast aan de stelling van den ertsvoorraad te hebben, wordt telken male deze zg. verwerkingsfactor (F ) uitgecijferd, zoodat Bilhtons alluviale tinertsreserve schommelt met de schommelingen der genoemde invloeden.
Bij het samengaan van gunstige factoren zooals in het heden, is de F hoog, een scherv
HET GRONDONDERZOEK
142
pe daling van den marktprijs zal hem verminderen en de mooie taak van het beheer is,
de daling van den marktprijs waar tegenover men machteloos staat te stutten door efficint" en oeconomisch werken.
Vohedigheidshalve wordt nog aangestipt, dat in de praktijk de reserve is ingedeeld naar
de ontginningsmethoden, waarop zij zullen uitgewerkt worden, zoodat men de F 's ter
benadering van emmerbagger-.pompbagger- en particuliere leverantiereserve calculeert.
Het behoeft geen betoog, dat de met de nieuwe boormethoden aangetroffen reserven
de F missen, hun register pikols" zullen weinig minder zijn, dan de gewonnen pakhuispikols".
Aan het slot van deze uitweiding, waarbij noo^akehkerwijze de tinrijkheid steeds
daalde, zijn enkele gegevens ter vergelijking met den ouden tijd niet oninteressant.
In 1858 noemde F. W. H . von Hedemann een Tw = 58 het minimum van ontginbaarheid.
In 1871 schetste C de Groot een koeht- en een kohongontginning met respectievelijk
Tw = 42.7 en 59.5 als bevredigende modellen.
In 1893 achtte J . Groothoff een niet zeer gunstig gelegen kollong ontginbaar bij
Tw im 56.
In 1914 toen de pompbaggers krachtig begonnen mee te werken, was de tinrijkheid
van de handgrondverzetontginningen zeker niet veel hooger meer dan 2030; de cijfers
van het heden zijn in de bovenstaande tabel vermeld, de spuitbaggers werken op iets
rijker, de emmerbaggers op armer terrein.
Voor de beschouwing der tinzones, waarin het G.O. gedurende 75 jaren heeft gewerkt,
wordt verwezen naar de kaarteering der uitgewerkte, of als men wil bewerkte gebieden
van Bilhton, op de als bijlage toegevoegde ertsreservekaart, ontleend aan de kaart van
Dr. Verbeek. De begrenzing van deze uitwerking mag beschouwd worden als samen te
vallen met de tinznes, waar rondom uiteraard geen zuiver kloppende hjnen zijn te
trekken.
v
Boorpondok
in het woud
DERDE HOOFDSTUK
z o o v e r
e s c n r
v e n
n e
144
in zware brokken, soms van honderden kilogrammen zwaarte wordt gewonnen. Deze
verscheidenheid van kleur en korrelgrootte maken verwarring met waardelooze mineralen mogehjk. Deskundigen zijn daarvan echter niet spoedig de dupe, de Chinees heeft
zijn sterke tanden om het harde cassiteriet te onderkennen en den kieskeurigen Europeaan staat het matglas ter beschikking, waarop tinerts een witte toetskras achterlaat.
Het zeer hooge soortelijk gewicht van Sn 0 (6.8) maakt het gemakkehjk te scheiden
van andere, lichtere mineralen, inzonderheid van kwarts en klei, welke door stroomend
ringe bijmengselen
water, dat het erts
op, dat het handelsonberoerd laat, geproduct een tingemakkehjk
afgehalte van 99.96 %
voerd worden.Eenbevat.
maalgezuiverdkan JT
het erts door toe-
De winning van
voeging van houtsalluviaal erts is eenkool onder betrekvoudig. Geen wankehjk lage temp- |
den van hard geratuur zoo volledig
steente verbergen
gereduceerd wor- g>
den tinertsschat in
den en neemt de
smalle aders, welbevredigend arme
ke zich bovendien
Kaksa afzetting
slak zoo wilhgdegeniet consequent
aan moeizaam vastgestelde, theoretische richting en helling houden. Neen deals het ware
strijdensmoede, stervende spletencomplexen strekten zich breed uit op den bedrock; de
natuur bedekte hen met gemakkehjk te bewerken grond en zorgde voor een daarover vliedende beek, bereid het meest onontbeerlijke voor den ontginner, het water, te leveren om
de in eeuwen gevormde deklaag weg te spoelen en het erts van zijn laatste onzuiverheden te reinigen. *)
2
) De groote bezwaren, vierbonden aan de winning van primair erts verklaren het geringe penchant der onderneming tot het winnen daarvan, vr zij sinds 1907 technisch beter werd toegerust, hoewel alle op Billiton bekende adervoorkomens reeds lang voor dien tijd gevonden waren.
Bij het ontblooten van den kong, verraadden de aders hun aanwezigheid door fabelachtig rijke kaksaafzettingen, welke in den aanvang opvullingen van konginzinkingen (tjau-lak) leken, maar ten slotte den weg wezen naar
een spleet in het gesteente.
De kongsies ontgonnen de aders zoo diep, als zij met de hun ten dienste staande middelen konden en prutsten
daartoe schachtjes in elkaar, waarvan er tot 35 M . diepte toe zijn gedreven.
Zoodra de spleet te smal werd of de vulling den aard van het slecht gezuiverde adererts toonde, liet men de ader
verder aan zijn lot over. In den loop der jaren is zoodoende heel wat primair erts als alluviaal gewonnen, zonder
dat zulks uit de productieopgaven blijkt. Men kan er zelfs zeker van zijn, dat alle aders, welke ten koste van veel
geld, moeite en teleurstelling in het decennium 1908 tot 1918 bewerkt zijn, in den ouden tijd van hun schatrijke
outcrops zijn beroofd, en Billitons eigenlijke diepmijnbouw onder moeilijke omstandigheden uitsluitend het weerspannige en lastig toegankelijke vervolg in de diepte op te knappen kreeg.
Dat men nochtans den diepbouw aanvatte, lag niet alleen aan de uitputting der alluviale reserven, doch evenzeer aan den grooten rijkdom van adererts op zich zelf beschouwd.
Deze rijkdom blijkt onmiddellijk uit een vergelijking met dien van koeht en kollongerts. Men acht koelit ontginbaaralsin 1000 M, of in 2500 ton, 5 pikols tin, of ongeveer 312 Kg. aanwezig is, dat ia 0.12 Kg. per ton.
145
Dik is deze laag als regel niet, het koeliterts hgt onbedekt in een dunne schil op den
kong, op de kaksa rusten 5 Meter, soms echter 10, ja zelfs wel 30 Meter steriele grond.
Het ontginnen van de alluviale ertsafzettingen is waarlijk niet moeilijk.... het doen
ontginnen is de kunst!
Zooals bereids is opgemerkt bepaalde de onderneming zich gedurende vele jaren tot
het
fungeerde als opkooper, crediet verschaffend en ht crediet conLiK, L doen Vontginnen
/ A l I C l A l A L l V v l l en
V..
troleerend door voorneesch: pala-tw,Malichting met G. O. en
leisch: kapala parit)
door haar deskundig
contracteerden onpersoneel.
dershands met een
Een schets harer
aantal mijnwerkers
werkwij ze moet voorwier risico niet beafgaan aan de bestond in het mede
schrijving der eifourneeren van geld,
genlijke ontginning,
doch die tegenover
want zonder deze zijn
het praesteeren van
ontwikkeling en vermijnarbeid gedurenandering der exploide een jaar, deelgetatie bezwaarlijk te
rechtigdheid kregen
verklaren.
in de te maken productie, welke voor
De onderneming
het onveranderlijk
vertrouwde een terbedrag van 20.
rein toe aan een vierper pikol tin werd
tal betrouwbare en
opgekocht door de
ervaren Chineezen,
onderneming.
die over eenig werkkapitaal beschikten.
Bilhton
10
146
147
148
Wat de Chinees de foek (veine) noemt, heeft hij dus in stede van haar te verwachten
op het einde van het werkjaar, vast aan het begin verdisconteerd. IJver en meevallers
resulteeren in een hoogere wang- pandjang zooals vroeger, doch met het verschil, dat
er nu een grens aan het meevallen is gesteld. Met de garantie door de onderneming van
het aloude standaardloon is den koelies in allen gevalle een behoorlijke belooning verzekerd.
Inradimenteelenvorm is het sinhoenstelsel dus bhjven bestaan en men vindt het
terug in alle rnijnwerkersgemeenschappen, van de echte eigenbeheer-ontginningen, tot
de dagloonersploegjes (langkong), die karweitjes opknappen, toe.
Voor de lofoengs heeft het kiauwkoengstelsel meegebracht, dat de eventueele winst, boven de door hen gedoen ontginnen".
contracteerde IcoVoor de ondernenen in hun zakken
ming zijn kapitaalvloeit, waar tegenkrachtige lofoengs
over staat, dat
en tevreden arbeibij tegenvallen der
ders een levensontginning een j aar
kwestie, zonder
voor niets gewerkt
foek is het Chiis en werkkapitaal
neesche hart niet
is ingeschoten.
senang"; welnu
de kunst om de
In het laatste
foek binnen billijke
geval treedt op
grenzen een handje
den voorgrond het
Piepkar
te helpen is den admoeilijke van te
vorden toegelicht.
toegelicht.
toeve
ministrateurs toevertrouwd,
gelijk in het vijfde hoofdstuk nader zal worden
Het ontginnen van een ertsvoerend terrein in het oudtijds dun bevolkte, van wegen
ontbloote Bhton was het inrichten eener kleine volksvestiging waar alles, letterhjk
alles geschikt gemaakt moest worden voor behuizing en verbinding met de bewoonde
wereld.
Gedurende twintig jaren was verwassching van koeht hoofdzaak, die in het vrij vlakke
landschap slechts enkele Meters hooger lag dan de vaUeibodems. De dienst van het
G. O. wees aan, hoe het water van een naburige beek door opstuwing naar het veld
geleid kan worden.
De kongsie begon met den bouw n met den aanleg van een woning, varkensstal,
badgelegenheid, groententuin en het verbindingspad met den grooten weg, waarlangs
het tin en de voedingsmiddelen, de z.g. verstrekking (Chineesch: fosit) moesten worden
vervoerd.
D aanvoer van al het benoodigde en de afvoer der productie geschiedden met de kruiof piepkar, waarte men middendoor gekloofde boomstammetjes, later gootvormige
ijzers als rails in den grond groef. Langs deze mono-rail trokken de karavanen karren met
een jankend piepen, dat men op Bilhtons stille wegen honderden Meters ver kon hooren.
150
De kruiers konden dit piepen niet ontberen, evenmin het opzettehjk eenigszins eivormig gemaakt houten rad, want het eentonig geluid en het regelmatig schokje stimuleerden hen op hun zwoegtochten, als trommen en pijpers de mariniers.
Met dergelijke karren vervoerden de kruiers 2 tot 3 pikols, of meer dan 180 K . G . en
ook passagiers of zieken, die dan in een aan zijstokken opgehangen goeniezak lagen,
tegen de zon beschermd door een atap-afdakje. Men moest geduld hebben of oud zijn om
op zoo'n wijze met 3. K . M . snelheid per uur zijn tournees te maken, toch zullen oude Bilhtonners nog een wonderhjk man gekend hebben, die voor meerdere veiligheid zijn piepkar van een rem had voorzien.
Na het toegankelijk maken werd het terrein van zijn begroeiing gezuiverd door ontwortelen en verbranden. Verder werd een aanvoerkanaaltj e (loi-swie-kw) van de plaats
waar de vallei moest worden opgestuwd naar het hoogste punt van het koehtveld gegraven, en een afvoerkanaal (tjan-kw) naar het tailing-depot (tailing is de uitgewasschen aarde, in het Chineesch: kw-moi.)
De aanleg van den stuwdam was het moeilijkste, zorgelijkste en duurste werk der
voorbereiding. Hoewel bij slechts 3 k 4 Meter boven het valleibodempeil werd opgetrokken en in het lage land daardoor groote reservoirs gevormd werden, moest de stuw
(tebat) in den regentijd veel verduren van de ontzaglijke watermassa's, die dan zelfs
kleine valleien krijgen af te voeren.
Buien van 100 mM. in enkele uren gevallen, behooren niet tot de zeldzaamheden.
Het tebat moest dus uiterst solide zijn; dat er van de honderden in den ouden tijd
aangelegd, nog zeer velen, zonder onderhoud, onbeschadigd zijn overgebleven, pleit
wel voor de aan den bouw bestede zorg.
De koehes ruimden in den drogen tijd den modderigen vaeibodem onder het tebatvoetvlak op en groeven een sleuf ter verbinding van het dijkhchaam met den soliden
ondergrond.
Het dijkhchaam werd, indien mogehjk, uit klei of kong opgebouwd in lagen van
2JdM. dikte, en laagsgewijze stevig aangestampt. Taludhellingen van 1 : 1 of 1 : 1 $ en
een kruinbreedte van 1.5 k 2 M . werden voldoende geacht.
De hooger staande afbeelding van het tebat Mang, dat het geconcentreerde bedrijf van
het Noorddeel van Manggar van water voorziet hjkt wel niet veel op de dijkjes, die de
sinhoens met hun draagmandjes oppikelden, maar in principe is het er aan gehjk.
Dit tebat is in de Ajer Tindjau gelegd en is 1300 M. lang met een laninbreedte in de
vallei van 13 M., een voetbreedte van 30 M . en een hoogte van 7\ M . Het sluit een stroomgebied van 16.8 K . M . af, de natte oppervlakte van het reservoir is 3.6 K . M . , het kan 7
millioen M . water bevatten en 15 M*. werkwater per minuut aan de ontginning afgeven.
' Als Loudon, De Groot en Ermeling zulk een waterweelde eens hadden mogen zien!
Aan een der uiteinden van de oude tebatjes werd een met schuifplanken regelbare
overlaat aangelegd, waarmede men het reservoir kon ontlasten van het teveel, of het
water langer op peil kon houden; aa^n het andere einde werd de aanvoerbandar naar het
2
151
koelitveld aangesloten op een peil, waarbij het tebat in den drogen tijd practisch geheel
gedraineerd kon worden ). Ondanks alle zorg, was een tebat steeds het zwakke punt der
ontginning; in de oude maandrapporten wemelt het van tebatdoorbraken als oorzaak
van ontgmnmgsmislukkingen.
Vielen de regens te vroeg in, dan vaagde de aanrollende bandjir het nog niet op
hoogte gebracht of onvoldoend ingeklonken dijkhcnaam weg en talmde de Westmoesson, dan zaten de sinhoens op een houtje te bijten en ergerden zich aan de tergende langzaamheid waarmede het water rees. Men stond volkomen machteloos tegenover het klimaat, mijnen als Fohin in Tandjong Pandan die in haar bestaan van ettelijke jaren 10
pikols tin opleverde, M no. 37 Batoe-intan (diamant) en M no. 40 Kloebang, welke zelfs
1
Koelit ontginning
mengsel in de ertsbandar, welke als regel met planken bekleed, een helling had, waarbij
de lichte aarde afvloeide en het zware erts achterbleef.
De koelies hielpen dit scheidingsproces door het mengsel met een lange patjol steeds
tegen den stroom op te trekken, de aarde bleef daardoor in suspensie en kon gemakkehjk afvloeien.
Aan het einde van de ertsbandar was een drempel gemaakt, welke men door dwarshoutj es in sleuven te schuiven verhoogen kon naarmate het ertsconcentraat verdichtte
en gevaar voor wegvloeien optreden kon; met dergehjke drempels (riffles), dieeveneens in de groote waschgoten, of tailraces der moderne ontginningen gebruikt worden,
was de helling van de ertsbandar ook te regelen.
Onder de ertsbandar hep de kw-moi langs een zoo sterk mogehjke helling weg. Wanneer voldoende erts geconcentreerd was, schepte men het uit de ertsbandar in met goenie-
D E WINNING V A N H E T A L L U V I A L E TINERTS
153
Uitgewerkte vallei
Valleibeeld
Billiton
io
154
zak bekleede draagmand] es en bracht het naar de woning, waar het in de tinertspagger
bleef tot de smeltcampagne aanbrak.
In de periode van uitsluitend koehtwerken bekreunde men er zich weinig om, dat de
kw-moi in de valleien terecht kwam en de daar hggende koongafzettingen met dikke
lagen bedekte.
Aan een jongere generatie werd overgelaten deze tailings voor een tweede maal op te
ruimen. Zij heeft zich over een dergelijke zelfzuchtige werkwijze hartelijk boos gemaakt,
maar het opvolgend geslacht heeft medelijdend de schouders opgehaald over haar methode van werken, waarbij alleen rijke kernen uit de koUongafzettingen gehcht werden
en de tailings op de armere restanten werden gedeponeerd.
Gelukkig is de tegenwoordige generatie haar voorgangers dankbaar, want zij heten
niet alleen de restanten zitten, maar met hun tailings was tevens heel wat tinerts weggevloeid, dat nu het winnen waard is.
De koehtontginning heeft maar matig geprofiteerd van moderne inzichten op het gebied van verbetering van grondverzet en waschrendement; de koehtafzettingen toch
waren practisch uitgewerkt, toen op dit gebied veel veranderd had kunnen worden.
Slechts is het restant in 190203 nog aanwezig, machinaal in stede van met tebats
bevloeid.
Een ongetogen gedeelte, op zulk hoog niveau gelegen, dat tebatbevloeiing onmogehjk
was, is sinds 1906 als zg. Hooge koeht" met behulp van zeer krachtige bevloeiingsinstallaties uitgewerkt, waarvoor niet meer dan 15 jaar noodig waren.
Een wonder van techniek was een hooge-koeht-installatie niet, men gebruikte daarvoor doorgaans locomobielen met hoogedrukcentrifugaalpompen. Maar zij waren de
baanbrekers van het nieuwe; vooral n installatie, welke in Lenggang de Seloemarkoeht bevloeide en opgesteld was aandeS . Lenggang bij Tapa en welke bestond uit een batterij stoomketels en een groot Worthingtonpompagregaat, dat het rivierwater 40 M .
hoog langs een palenlange waterleiding op het koehtcomplex bracht.
Voor hen, die haakten naar de moderniseering van het bedrijf, was de bier gebouwde
echte fabrieksschoorsteen een symbool van het nieuwe. E r was een groot feest bij de inwijding van deze groote installatie, zooals er een klein feest is, als er een kleine te werk
wordt gesteld. Op dat feest draaide de vrouw van den machinist, die zoowat alles alleen
gemaakt had, tot het metselwerk van den schoorsteen toe, de met bloemen versierde
smoorkraan open, pompen van staal in stede van houten gingen bewegen, een avalanche
van water spoot uit de persbuis en zette een paar honderd koehtwasschers aan het werk
en een breede roodbruine tailingstroom vloeide naar de kw-moi.
Juist toen het feestmaal in een open loods werd opgedischt, brak een tropische regenbui los, die de soep verdunde en de nougattaart, waaraan alle dames hadden meegeholpen, deed smelten, maar onvergetehjk was toen de opmerking van een der aanzittenden,
die den polsslag van den nieuwen tijd voelde: Nu het water ons bij ons werk niet meer
pesten kan, wordt het kinderachtig."
Men zal tegenwoordig op Bilhton de koehtontginning nog slechts kunnen vinden in
1
Valleibeeld
156
157
Begon de overlast van het kwelwater, dan werd de kettingpomp, een werktuig van
Chineesche vinding en in China nog allerwege voor de bevloeiing der natte rijstvelden
gebruikt, opgesteld in het diepste punt der groeve (door het G.O. aan de hand der boringen aangewezen).
Op de afbeelding op blz. 158 ziet men den langen houten koker, van || doorsnede, waarin
een schalmenketting met daarop rechthoekig bevestigde plankjes bewoog, draaiend beneden en boven over een tandwiel. Op de as van het boventandwiel waren trappers aangebracht, indien koehes de motorische kracht leverden (Chineesch: tjaptja) of een waterwiel
vandesoortzooalsgebraiktwerden in de Veluwsche beekjes, indien tebatwater het werktuig
dreef (Chineesch: swie-ta-tsja).
Met 3 M . bevriend slagwater
per minuut kon 0.6 M*. vijandig
kwelwater 4 M . hoog worden
weggepompt.ongeveerovereenkomendmet een arbeidsprestatie vannpaardekracht. In waterrijke valleien werden batterijenvan 4 zulke pompen opgesteld, soms stonden zij in serie
zoodat de ondersten het door
koehes opgetrapte" water in
den verzamelput der hooger geplaatste pompen voerde. In het
hartje van denregentijd was het
een lust te zien, hoe regelmatig
en snel de wielen draaiden, maar
Mijnwerkersgereedschap, waaronder regenjas
desondanks kregen zij de teluit vezels gemaakt.
kens voleeregende kollonersniet
droog en als in den schroeienden Oostmoesson de tebats leegkookten", stonden de
wielen st, maar het kwelwater borrelde toch op en de koong stond weer blank.
Bij het vorderen der uitgraving werden de taluds trapvormig afgestoken en beschoeid
met paaltjes en rijshout. Ook werden de kollongtrappen geplaatst, stammen met daarin
uitgehakte treden, waarlangs de mijnwerkers hun mandjesvracht naar boven pikelden.
Wat aan klei uit de mandjes viel, maakte de treden spekglad, zoodat de beambte, die
eerst in de geheimen van het G.O. was ingewijd, langs wiebelende smalle titis, zijn kollongcontrle begon met halsbrekende toeren langs de glibberige en steil geplaatste kollongtrappen, een wijze van voortbeweging, welke echter spoedig wordt geleerd.
De ten slotte bereikte kaksa en de minutieus afgekrabde tapkong werden naar een
vooruit klaargemaakte waschplaats gedragen en daar opgestapeld in den vorm van een
8
158
NO
160
spitsen kegel, die duidelijk op flinken afstand waarneembaar, boven het Bilhtonsche
vlakke land uitstak.
Volgens de overlevering konden de spionnen van de opiumpacht, die door de onderneming zooveel mogehjk uit de mijnwerkerskongsies werden geweerd, van den grooten
weg af dien kaksakegel voldoende waardeeren om te weten hoeveel heulsap zij op crediet konden leveren.
Na de ontgraving van het eerste terreindeel kon het werk belangrijk sneer opschieten. Zoo aicnt mogeiijK tegen ae
taluds van die zijden der kollong,
waarheen de ertsafzetting doorliep,
werden zware palen in den kong
geslagen.
Deze verbond men door horizontale houten, waarover dikke takken, nog voorzien van hun twijgen
en loof, werden gehaakt, en die, als
zoo dadehjk de grond van het aangrenzend terreindeel in de leege
groeve werd gestort, sterke ankers
in de verticaal opgebouwde tailings
vormden.
Dit storten geschiedde door middel van water. Door het nieuwe terreindeel trok men diepe, sterk helTailings (Kw-moi) verzekering
lende slooten welke men tot binnen
de taihngbeschoeiing verlengde door houten goten (Chineesch: khan) en daardoor vloeide tebatwater.
In dit snelstroomende water werkten de mijnwerkers de aarde met hun linggies, welke
naar de tailmgruimte werd gevoerd. Deze wijze van grondverzetten, het zg. khotten, schiet
buitengewoon snel op; een mijnwerker kan op deze wijze circa40M . per dagtaak opruimen.
Het gebruikte spoelwater met en benevens het kwelwater moest natuurlijk geregeld
uit de oude groeve worden weggepompt, zoodat onder ongunstige omstandigheden en
met het toch al zwakke pompwerktuig de mooie khotgelegenheid meermalen ongebruikt
gelaten moest worden.
Doch had men in deze geen tegenslag, dan was in weinig dagen de helft van de tweede
groeve verplaatst en kwam de tailingmassa geleidehjk in het verlengde van de khangotenhelling te liggen. Men profiteerde dan nog enkele dagen van de tailmgruimte, door
houten gootleidingen n Meter boven- en evenwijdig aan het afgegraven vlak der nieuwe koong op te steen. De mijnwerkers groeven verder met schoppen de aarde uit en
wierpen deze naar boven in de khanleiding. Op deze wijze werden nog taken van 5 a 10
M . gepraesteerd.
3
161
Kaksawasschen
Werd de zwaai van de schop te hoog, te vermoeiend en onzeker, dan moest de rest
van den grond op de beschreven wijze langs de kollongtrappen worden weggedragen
en daalde het mangrondverzet per dag tot 2 of zelfs onder 1 M*.
Na het bijeengaren van voldoende kaksa op den kegelhoop werd deze gewasschen.
Men legde een breede met hont beschoeide goot langs den kegel (Chineesch; kaksa-toy),
hellende naar een tailingdepot, veelal de nog ruimte biedende eerste groeve. In de goot
werd de kaksa vermodderd en flink tegen den stroom ingetrokken met zwaluwstaartvormige lange patjols en men kreeg geleidehjk een tinertsconcentraat, dat naar den
achterkant van de bandar opgeharkt werd.
Dit erts werd evenals het koeliterts naar het woonhuis getransporteerd en tegen de
smeltcampagne nog eens met schoon water van de laatste kwartsbijmengsels gezuiverd
(Chineesch tjin-sa), daarna op geribd dakijzer boven een houtvuur gedroogd (Maleisch:
panggang), in zakjes van een pikol zwaarte verpakt en naar het smelthuis vervoerd.
Sinds niet meer in de mijnen gesmolten werd, transporteerde men het op piepkarren
naar de districtspakhuizen.
Volledigheidshalve wordt aan deze beschrijving toegevoegd, dat er kollongs lagen buiten de valleien, en ook onder de koehtvelden kollongafzettingen voorkwamen, zoodat
zelfs de ertsrijke bovenlagen onafgebroken doorgingen tot de kaksalaag op den kong. Een
en ander sloot alsdan gedeeltehjk of geheel het pikelen, of zg. opdragen" en knotten
uit, want het grootste deel of alle grond, moest dan verwasschen worden. Bij zulke zg.
Billiton
11
162
163
dat aan de kongsies dezer zg. particuliere leverantie (P. L.) waar zulks oordeelkundig is,
tegenwoordig ook moderne ontginningsinstallaties worden toevertrouwd.
Gelijk aan Ruth werd toegestaan de geoogste akkers na te lezen, mochten op Bilhton
vrouwen en ouden van dagen erts winnen uit de tailings der koelitvelden en kaksawasscherijen, alsmede uit het aanveegsel en de slakken der smelthuizen.
De onderneming kocht hun product tegen den adatprijs van 20 per pikol op en won
op deze wijze de verhezen uit het grootbedrijf betrekkelijk goedkoop terug. Bij de Europeesche leiding was deze nalezing periodiek in tel of in ongenade, want de kongsies handelden wel eens even als Boas, vooral wanneer de familie van een lofoeng nalas en heten
dan te veel erts naar de waschschalen der vrouwen en oudjes vloeien.
E n ook, toen de onderneming ter wille van een billijke betaling der kongsies, een ijverige ploeg, die alles tegenhep beloonde met een geldbedrag, alsof zij haar contractueel
H.P. had behaald, was er een prachtige aanleiding tot knoeien door erts uit die ploeg te
verkwanselen aan de Particuliere leverantie werkers, die voor het reeds betaalde nog
eens 20 toucheerden en een commissie'* afdroegen aan de kongsie. Telden dergehjke
bezwaren erg, dan werd de Particuliere leverantie verboden, voelde het beheer zich sterk,
om fraude te voorkomen, of namen zij die op dn koop toe, dan verheugde deze werkwijze zich in grooten bloei. De arbeiders der Particuliere leverantie waren gehjk gezegd
aanvankelijk oudjes en vrouwen, de laatste droegen in functie een mansbroek, omdat zij
in sarong geen afgedekten kong mochten betreden. Daartegen verzette zich het bijgeloof
der Chineezen even sterk als tegen het dragen van schoenen of een paraplu bij het bewandelen van zulk een teere plek.
Een en ander vertoornde de tahooze daemonen, die den Chinees het leven onaangenaam maken en in casu heten zij het erts verwelken en verdwijnen.
De overlevering vermeldt het avontuur van een Vertegenwoordiger, een toean koewasa (de heer der macht), die een kaksalaag geschoeid betrad en slechts aan een pak
slaag van de te hoop loopende mijnwerkers kon ontkomen door hun magen te verzoenen
met een vet varken en de daemonen met een offer van martjons (voetzoekers) en waskaarsjes.
Sinds de deelgerechtigden, de sinhoens werden vervangen door de loontrekkers, de
kiauwkoengers, het het den mijnwerkers koud of de Olan-kwie (deHollandsche barbaar)
zijn belang met schoenen aan vertrad, zoodat men nu rustig geschoeid den kong kan inspecteeren en daarmede bhjkbaar de kwade geesten uit de kaksa heeft gejaagd, want
heden ten dage ziet men de noempanghoofden evenmin meer barrevoets het werk leiden.
In 1858 werd voor het eerst een productie van 33 pikols Particuliere leverantie tin
vermeld; tot 1871 leverde zij per jaar enkele honderden pikols.
Als hoofda<hninistrateurs traden toen achter elkaar op, drie chemici, waarvan P. J .
Maier en Dr. C. L. Vlaanderen, veel werk van de smelting en een goede slakkenverwerking maakten. De hier voorgespannen Particuliere leverantie bracht daardoor dan ook
enkele duizenden pikols tin per jaar op.
Door gebleken fraude werd in 1879 de Particuliere leverantie verboden, maar in 1884
164
heropend, nog eens gestaakt in 1889, weer geopend, behalve voor Manggar in 1890, totdat
men sinds 1892zich voor goed sterk genoeg achtte om de kerk in het midden te houden",
en sindsdien geregeld op 2 a 3000 pikols tin van zeer lagen kostprijs rekenen kon.
Sinds 191011 is de Particuliere leverantie gebruikt om de door de noempangs opgegeven gebieden nauwkeurig na te lezen. Men was van bijna 100 mijnen (vide bijlage 5)
gekomen op ongeveer 70, een getal, dat in 192425 tot 10 is ingekrompen.
Deze laatste groote inkrimping is een logisch gevolg van het concentreeren van kracht
en arbeiders op weinige, zij het ook zeer groote ontginningen en het reserveeren van bepaalde gebieden voor het uitsluitend bewerken door grootgrondverzetinstallaties. Het
aantal noempangs dat zijn maximum in 188788 bereikte met 580 stuks en in 1910
11 nog ruim 300 bedroeg, is hierdoor in 192425 tot slechts 26 gereduceerd.
In 191011 was het echter wel reeds gebleken, dat het restant reserve in vele oude
mijnen zijn uitputting nabij of te arm was, om door noempangs verder te worden bewerkt.
De sluiting van verschillende mijnen, vooral in de armste districten was hiervan het
gevolg. De administrateurs wisten echter wel, dat hier en daar randjes en kantjes waren
bhjven zitten, dat er stukjes waren, die bij waterovervloed een paar maanden van het
jaar bewerkt konden worden, en er de rest van den tijd gelegenheid was, om andere
deelen, die droogte noodig hadden, te ontginnen.
Door hun contact met de lofoengs, die met weinig vreugde het sluiten hunner mijnen
begroetten, hoorden zij van oude lieden, die om redenen hun alleen bekend, geheimpjes
bewaarden van goede plekjes, toevallig gevonden bij het graven van een bandar of een
waterput of gelegen onder een woning, die men vroeger niet af kon breken, doch nu een
bouwval geworden was.
Maar bovendien kwamen in elke oude rnijn nog wel terreintjes voor, welker gesoleerde hgging of geringe uitgebreidheid de dure voorbereiding van een noempang niet dragen kon.
Op dergelijk gebied organiseerde men kleine kongsies van ervaren mijnwerkers, die
hever op eigen risico scharrelden, dan zich in noempangverband bonden en dan ook vrijgelaten werden om als het ware het water te volgen".
Aan het populair maken van deze werkwijze zat meer vast dan in dit bestek vermeld
kan worden;doorzuinige levenswijze en selectie van arbeidskrachten bloeiden in de Particuliere leverantie echter de sinhqengemeenschappen weer op, die meer en goedkooper
tin produceerden dan de laatste noempangs der gestorven mijnen.
Particuliere leverantie ploegen werken toegewijder dan noempangs, hoewel uit grondverzetcijfers geen grooter ijver, dan in het georganiseerd bedrijf blijkt. Een vergehjking
tusschen deskundig voorgelichte, met machines goed voorziene noempangs, welke bovendien het technisch best gelegen of best voorbereide terrein bewerken en de muizengaatjes der Particuliere leverantie, afhankelijk van de grilligheid van het klimaat, zou
ook mank gaan.
De in de bijlage 5 vermelde Particuliere leverantie producties leveren het bewijs van
het slagen van deze werkwijze, die eerst georganiseerd is in de arme districten en later
165
166
Toen echter in 190405 een achttal locomobielen (minkau) van 20 P . K . en centrifugaalpompen op Bilhton aankwamen, en een deel daarvan voor de kohongbemahng werden bestemd, veroorzaakten deze toch waarlijk niet machtige aggregaten een omwenteling in het inzicht in de koUongbewerking.
Binnen enkele jaren werd de diephggende ertsreserve in ontginning genomen en kostte het den administrateurs minder moeite een locomobiel los te krijgen" dan vroeger het
geld voor een kippenhok.
Een goede groevebemaling deed dan ook veel meer, dan het kollongwerk onafhankelijker maken van het klimaat. De kollongs konden veel grooter uitgezet worden, zoodat
de verhouding tusschen nuttig en totaal grondverzet gunstiger werd door den geringeren invloed der taluds.
De taludbeschoeiing had korter tijd te dienen, viel dus van lichter hout uit, een groot
voordeel, waar het zware kiauw" (beschoeiing) hout schaarsch geworden was. Die kortere
dientijd was het gevolg van het sneller opschieten der koehes, die nu in een goed droge
groeve arbeidden en minder tijd besteedden aan het repareeren en het stutten der vroeger slecht gedraineerde taluds.
De centxifugaalpompen loosden 4 a 6 M . water per minuut, 10 maal meer dan de kettingpomp, driemaal meer dan de pulso, en die ruimte van water, maakte het khotten tot
een ononderbroken vreugde.
De wateraandrang in diepe kollongs moest groot zijn, wilde hij de centrifugaalpompen
de baas worden; riskant terrein werd dus veiliger, een nieuwe ertsvoorraad kwam binnen den greep der exploitatie.
Bij elke volgende verbetering van de ontginningstechniek zijn bovengenoemde voordeelen in ruimer mate opgetreden, zoodat met deze eerste vermelding voor de rest van
het betoog kan worden volstaan.
Wat de stoombemaling niet bracht, was oeconomie van arbeid en machinekracht.
Het oppikelen van den grond, het verticale gedeelte van het grondverzet, was zeer
vermoeiend en drukte de werkcapaciteit van den koelie, de machines werkten alleen
volle kracht bij het khotten of in den zwaren regentijd, het gesol met de kaksa langs de
kollongtrappen bleef spillage geven.
Doch de grootste hindernis tegen oeconomisch werken was gelegen in de tegenstrijdige
belangen van de onderneming en de kongsie, kort te definieeren met: de pikol tin representeerde voor de onderneming een waarde van ongeveer 100 en voor de kongsie van
slechts 20. Bovendien interesseerde de ploeg zich slechts n jaar voor de uitwerking van
een terreinen moest probeeren in dien tijd het contractueel hoofdelijk product te behalen.
Na 1886 behoefde dit H . P. niet meer 14pikols te zijn, de administrateurs konden aan de
hand der boorprognose en eigen inzicht den eisch verlagen en hun begrijpelijke neiging om
met tevreden ploegen te werken bracht dien eisch op lager peil, dan goede ij ver billijken kon.
Een kongsie begon zoodoende het werkjaar met fikschen moed. Viel de eerste kollong
mede en rezen de kansen om ettelijke pikols boven het contractueele H . P. te komen,
dan werd er hard gewerkt, doch niet oeconomisch.
3
167
168
Want de dikke kaksalaag, die geleidelijk door de mijnwerkers ontbloot werd, begint
arm, om dieper steeds rijker te worden en in een volgende kollong wacht den dobbelaars" bijna zeker een nieuwe dikke laag.
Als goede rekenaars uit het hoofd becijferden zij hoeveel tijdroovende taken er noodig
waren om het arme bovenste deel der kaksa moeizaam op te pikelen en hoeveel voordeeliger deze besteed zouden zijn aan het snel voortjagen naar de volgende kollong.
Bij een tinbetaling van 20 per pikol kon men gemakkehjk nagaan, waaraan ongeveer 20 taken (de taak op 1 gesteld) het voordeeligst besteed konden worden, en men
mag aannemen, dat kaksa met 5 a 6 hoen erts, dat is ertsgrond van een tinrijkheid van
35 . 42 pikols tin per 1000 M . de moeite van het oppikelen niet waard was en terzijde
werd geschoven. Indien buiten de eigenlijke rijke saloe (ertsloop) nog eenige armere aftakkingen optraden, negeerde de kongsie dergehjke aanwijzingen, want het ontginnen
van grenskollongs (phanphoeks) stelde het bewerken der wachtende rijke groeve uit.
Wanneer het jaarbegin met een tegenvallende eerste kollong inzette, zakte de moed.
De lofoengs wisten wel, dat het volgend jaar een pleister op de wonde niet zou uitblijven
door uitgifte van beter terrein of verlaging van het contractueele H.P., maar hun-kongsie, die zich voor n jaar verbonden had was daarmede niet geholpen. De fleur" was
van een tegenvallende noempang bijna steeds af en de daaruit voortvloeiende nadeelen
lagen nog minder in slapheid of luiheid, dan wel in onverschilhgheid ten opzichte van
het zoo goed mogehjk winnen der tegenvallende ertslaag.
De kongsie redeneerde, dat het behalen van twee of vier pikols minder dan het z.g.
quantum voor haar precies hetzelfde was. Het met de loefoengs gecontracteerde hooge
loon kregen zij toch niet en de onderneming gaf hun in allen gevalle een garantieloon,
dat door het ontginningsresultaat niet benvloed werd.
Wel verbeurdn zij dat loon bij luiheid en hepen dan de kans niets meer te toucheeren
dan het bij koeheordonnantie vastgestelde loon (de zwaarste straf voor den contractant
op Bilhton), doch hiertegen was te waken, door het plegen van schijnijver, bhjkend uit
een voldoend grondverzet; dat gepraesteerd kon worden als zoo min mogelijk tijd werd
besteed aan het tijdroovend uitgraven der arme kaksa.
In beide gevallen hebben de administrateurs ondervonden wat het zeggen wil te
doen ontginnen". Met hun vijven controleerden zij honderden ploegen, die elke maand
vorachriftgemasz" bezocht moesten worden, per buggy, te paard of te voet, langs
paadjes over boomlooze hoogvlakten of door moerassige streken, waar water van 35 C.
op bleef staan en dat diepe kuilen verborg (tradjak).
E n als paarden en beenen moe waren, wachtten het pakhuis, de kasrekening, de nota
van op- en aanmerkingen, de werkplannen, de begrootingen en de afrekeningen op het
kantoor en in dien tijd gebeurde er in de ontginningen veel wat verkeerd was, doch
niet geheel onbegrijpelijk bij de geschetste relatie tusschen opkooper en ontginner.
De administrateurs uit dien tijd slaakten menigmaal de verzuchting: Je vangt een
Chinees niet voor n gat". Zij kunnen er zeker van zijn, dat hun tegenspelers in hun
bloemrijke taal hetzelfde van den toean kongsie (administrateur) hebben gezegd.
3
Billiton
ON
170
Men speelde van weerszijden een fijn schaakspel, men deed ingenieuze zetten en erkend mag worden, dat een goed administrateur meer partijen won dan verloor en menig
ploeghoofd overtuigde, dat goede uitwerking van zijn terrein hem op den duur verder
bracht, dan een gelukte streek, en n gesnapte onregelmatigheid hem den steun van den
toenmalig almachtigen toean kongsie deed verhezen.
Vennindering van het aantal ploegen, dagehjksche, onverwachte contrle en een
juistere betalingswijze maakten het mogehjk om een ertsafzetting welke per M . meer
aan tin bevatte, dan zij de onderneming kostte, te winnen.
Een en ander kwam vanzelf tot stand, toen het machinaal grondverzet zijn intrede
deed, of beter, goed gevestigd raakte.
De eerste belangrijke poging daartoe dateert van 1905 in Manggar, met den opzet
van het zg. kettingtransport, op diep en slap terrein in de mijn no. 30 Bangkoeang,
waarbij een stoomlier kipwagentjes, welke in de kollong gevuld werden, langs een kabel
optrok. Deze installatie, die duur werkte, was een typische herhaling van Loudons poging in 1857, om houten karretjes met ijzeren wielen langs houten rails op te trekken.
In Lenggang, in de mijn no. 1 Meranteh, nam men, overigens mislukte proeven, met
een kabel zonder eind over loopwielen gelegd en door Chineesche pomptrappers rondgedraaid. De kabel was voorzien van haken, waaraan de koehes in de kollong hun
gevulde draagmandjes hingen, welke bovenaan gekomen, in een kipkar werden geleegd.
Voor het transporteeren van heuvelkoeht en ertshoudend gesteente naar een stampbatterij en wasclhnstallatie werd in Boeding, op den G*. Klapa Kampit in 190809 een
Bleichert hangkabelbaan in dienst gesteld. Technisch voldeed de ihstaUatie goed, maar
remhellingen pasten beter bij het uitgestrekte koehtterrein.
De in 1908 ingevoerde transrx)rtbandmstallaties konden zich ongeveer 10 jaar handhaven.
Het waren 6 dM. breede kemelsgaren- of rubberbanden, over loopwielen bewogen door
een locomobiel. Ook zij schakelden een deel van het pikel-grondverzet uit, maar niet geheel, want de koehes moesten de aarde met hun mandjes naar den laadvloer brengen en
dezen beldimmen, zoodat de vermeerdering van grondverzet weinig beduidde.
De door den band opgevoerde kaksa viel in een lange waschgoot, waarin dus met uitschakeling van den aanleg van den kaksahoop, het erts direct gewasschen werd. Daarbij
bleek op merkwaardige wijze dat het waschrendement niet onbelangrijk steeg. De analyse van het tinerts uit deze waschgoten viel lager uit, dan men op dezelfde terreinen
jaren lang had ervaren en verdere proeven bewezen, dat enkele bijmengselen in het concentraat bleven, maar ook veel fijn tinerts, dat vroeger gehjk daarmede afvloeide, nu
gewonnen werd.
De vermelde min of meer eenvoudige grondverzet-installaties benvloedden techniek
en oeconomie van uitwerking slechts in geringe mate.
Geheel anders werd het, toen in 1909 op de zeer diepe en machtige reserve in de mijn
Manggar no. 30 Bangkoeang, de groote installatie werd geplaatst, welke het verticale en
het horizontale grondverzet beide voor haar rekening nam en het personeel de reusachtige
8
171
groeve leerde kennen, waarin een enkele arbeider, als in eenzaamheid verloren, alles doet
wat geen grondverzet is.
Het was de Suctiondredge, reeds in Australi en de Federated Malay States bekend
en in Bilhton onder den naam van Spuitbagger (S. B.) ingevoerd.
Bij de Spuitbagger werkwijze wordt de grond losgemaakt door krachtige waterstralen die op het werkfront beuken, de gevormde modder vloeit naar een zuigkuil waar
een machtige centrifugaalpomp ze oppompt en wegperst naar een tailingdepot, of als
kaksa wordt verzet, naar een zeer breede en zeer lange waschgoot (tailrace).
Na gebleken succes met deze werkwijze zijn sinds 191112 doch vooral sinds 1914 15
kleinere baggerpompen ontworpen, geschikt voor ontginning van minder diep terrein
in noempangverband bewerkt (pompbaggers, P. B.'s.)
Aanvankelijk werden deze P. B.'s ook met spuitkracht toegerust, waarvan men is teruggekomen sinds bleek, dat op niet diep terrein arbeiders goedkooper den grond konden los maken dan spuiten. Het P. B. grondverzet komt dus neer op senu-machinaal
grondverzet.
In de P . B . ploegen was er aanvankelijk geen kwestie van goedkooper grondverzet
dan in de handgrondverzet-noempangs, dat door elkaar genomen op 75 cents per M .
gesteld kan worden.
Toch bleken desondanks onmiddelhjk de enorme voordeelen aan de nieuwe werkwijze
verbonden.
8
172
De invloed der taluds werd in de zeer groote groeve tot het verwaarloosbare gereduceerd, de beschoeiing kon practisch gesproken geheel achterwege bhjven, men het de
taluds nastorten totdat ze hun natuurlijke helling kregen, groote instortingen door slappe aardlagen veroorzaakt, waren in hun gevolgen zelden desastreus; waar de geschiedenis groote rampen vermeldt, werkte men op buitengewoon diep en moeilijk terrein,
waarop handgrondverzt ten eenenmale uitgesloten zou zijn geweest.
De enorme blootgelegde kongvlakken beheerschten als het ware zulk een groot deel
der ertsafzetting, dat men haar aard en vorm op juiste wijze kon beoordeelen en waardeeren, zoodat de weg gewezen werd naar hare voortzetting, ook daar, waar de boren
misgeprikt" of gefaald hadden. Daardoor was een ontginningsuitstapje buiten de
grenzen van het geregistreerde terrein niet of weinig riskant, temeer wijl verruiming
van den insteek, op het juiste oogenblik geschied, weinig extra-kosten voor het grootere
grondverzet medebrengt.
Bij die uitstapjes bleek afdoend, hoe menigmaal en hoe progressief, de booraanwijzingen faalden op het steeds armere terrein, dat met baggerpompen met succes werd
ontgonnen.
Aan deze werkwijze is dan ook, naast studie en ervaring, het juiste inzicht van den
nieuwen tijd in den aard der kohongafzettingen te danken.
De verhooging van het waschrendement door het gebruik der tailraces bleek veel en
veel grooter, dan men zich daarvan ooit had voorgesteld.
Dagehjksche leiding en contrle door hetEuropeesch personeel maakten het mogehjk,
de P. B.'s in 24 uur bedrijfs te laten werken; daarmee werd het oeconomisch gebruik
der machines bereikt; de kollong bleef geen minuut buiten toezicht, zoodat de zeer
kleine oorzaken, welke in zulke tijdelijke groeven aanleiding tot ongelukken geven,
bijtijds onderkend werden.
Tenslotte konden door het dag- en nachtbedrijf eigenlijk drie noempangs tot n
vereenigd worden met weinig meer kosten voor behuizing, medisch toezicht en tallooze
andere algemeene zaken, dan voor n noempang noodig waren.
In den loop van tien jaren zijn de baggerpompen n constructief n organisatorisch
aangepast aan de voor hen geschiktste terreinen, de beschikbaar gestelde kracht en
werkwijze zijn in overeensternrning gebracht met terreindiepte en de afmetingen der
groeve, het noodig geachte aantal arbeiders is tot in decimalen" nauwkeurig vastgesteld, de taak der arbeiders is niet meer het transporteeren van den grond, dat doet het
langs het werkfront stroomend water, hetwelk de met linggies losgestooten aarde tevens
vermoddert en meevoert naar de baggerpomp.
De koehes leiden en voeden den modderstroom in de juiste richting en verzorgen de
juiste menging. Zulk werk is voor de arbeiders echter een taak, die zonder lust en ijver
vervuld, haar volle wanpraestatie ten laste der onderneming brengt. Het is toch zeer lastig te controleeren, of een koelie het water over Gods akker laat loopen", of dat er verstoppingen van dezen modderstroom door zijn schuld ontstaan.
In dit opzicht is groot succes behaald door de recente invoering van het taakwerk
RONTGINNING
co
Overzicht Spuitbaggerontgiiirjing
174
De Emmerbagger Eersteling
Bij haar inwijding was er natuurlijk weer feest. Vele uren na het hoogtepunt, de dames waren al naar huis en wachtten slapeloos den terugkeer hunner echtvrienden, het
een adjunct-administrateur, een toeankongsie ketjil (een klein-administrateur) zich wat
smalend jegens den dredging-master uit, over het jankende, bonkende, knersende, logge ding, dat domweg aarde verslond en stiekem den kong aan het oog onttrok door het
van modder bezwangerde water waarin het dreef: Je moest maar gelooven, dat het
geen erts het zitten".
De baggerbaas vond dag, tijd en plaats ongeschikt voor lang argumenteeren en bewees met n slag", dat hij meester was op zijn terrein.
Een chef, die den volgenden dag van. het debat hoorde en waarschijnlijk onder den
indruk van het feest in bespiegelende stemming verkeerde, merkte op, dat de nederlaag
van den toeankongsie ketjil het voorteeken was van den ondergang van het oude.
175
Meer cijfers, in den loop van het betoog nog te vermelden, zullen bewijzen, dat zijn
vcDrspelling juist was, hier worde volstaan met de mededeeling, dat de Emb. den grond
in 192425 voor 0.37 per M . verwerkte.
Met het verdwijnen van het oude, verhest veel zijn individuahteit. Nog heet de hoogste chef de Vertegenwoordiger de toean koewasa", de hoofdadnunistrateur de toean
kongsie besar, de administrateur de toean kongsie, de reeds zeldzaam geworden landmeter, de toean oekoer (meter), het adjunct-landmetertje, dat waarschijnhjk niet meer bestaat, vroeger de bibit (het zaad) waaruit de adrninistrateurs gekweekt werden, de
8
soms met bruisend enthousiasme, dat geen palen meer kende, ten slotte allen stevenend in den juisten koers met de juiste vaart.
Men prijst in Holland de menschen eerst na hun dood; wat van het vele, gewrocht in de
twee laatste decennia aanden een, welk deel vanhet succes aan den andertedanken is.blijvehetgeheimderinsidereenmogebijheteeuwjub^
Nu zij het genoeg te zeggen, dat Bilhtons tinduikers en kaksakrabbers" en hun helpers, die de nevenbedrijven verzorgen, een keurcorps vormen, waaraan het bestuur in
Holland, en het vaderland zelf dat het toch ook voor / deel dient, grooten dank is verplicht, waarvan het zich is bewust en waarvoor het goed beloont sinds het inzag, wat
het moderniseeren van het bedrijf geischt heeft van zijn employ's.
B
177
Billiton
1 2
178
Het water voor de spuitpompen, dat na zijn spuitplicht gedaan te hebben, tezamen
met suppletie- en kwelwater den losgemaaktenengoedgedesintegreerden grond naar den
pompkuil voert, wordt van het maaiveld aangevoerd, door een op de spuitpompen aangebrachte pijpleiding.
In diepe S. B. kollongs (25 Meter) krijgt dit water al een natuurlijken druk van 2 atmosferen,' welke door de pompen tot 6 of 8 kan worden opgevoerd.
Onder dezen druk spuit het water uit straalpijpen (monitors), welke dicht vr het
werkfront op den kollongbodem zijn opgesteld.
Monitor
En man kan de van een kogelgewricht voorziene monitor, van goed uitgebalanceerde constructie, zonder inspanning, de gewenschte elevatie of baksrichting geven.
De druk en de hoeveelheid van het water kunnen gewijzigd worden door het opschroeven van grootere en kleinere mondstukken, terwijl de spuitleidingen van spruiten
voorzien zijn, om het aantal te werk gezette monitors te vergrooten.
De sterke waterstralen rameien den grond van de werkfronten stuk, of ondergraven
deze, door sleuven te spuiten waardoor aardbonken van tientallen M . groot in de kollong rollen en verbrijzeld worden in hun val.
Op klei werkend beoogt het spuiten vooral het desintegreeren van deze taaie
grondsoort; in harde klei boren de stralen als petardijzers diepe gaten tot zij eindelijk
sphjt.
8
Een Spuitbaggerinstallatie
co
O
Spuitenriaarden zuigkuil
00
182
In de tailrace
183
184
Dit geschiedt door tusschen twee rijen palen met verankeringen, zooals bij het khotten werden beschreven, de persbuis uit te laten monden, welke met een toevoer van
80 a 120 M . aarde per uur zulk een dijk in weinig tijd vormt.
3
185
Men sluit den hals af met een door de pomp opgeworpen dijk en is dan voor de toekomst vrij van het kwelwater uit de oude kollong. Het is in dit geval noodig een reep
ongetogen terrein als dijk te laten staan. Wil men dit niet, dan moet de S. B . na een verhuizing tot dicht , bij het oude werkfront, een dijk over de geheele breedte der oude
kollong achter zich opspoelen".
Achter dezen dijk deponeert de installatie de uit het nieuwe terrein weggepompte
aarde; het oude khotwerk is dus bij deze werkwijze losgelaten, behoudens ingevallen
dat partieele uitbreidingen aan de kollong voor het winnen van zijtakjes der saloes
(ertsloopjes) gegeven wordt. De opgenomen afbeeldingen geven duidelijk de beschreven
werkfasen weer.
De S. B.'s. werken op de waterarme vlakte tusschen de beneden Soengai Manggar en
de kust, de noodige geweldige massa's werkwater moesten door aanvoer uit de rivier
geleverd worden en maakten aldaar een krachtige suppletie-instahatie noodig.
Maar in den loop der jaren vormde het bedrijf uit verwerkte terreinen een aaneenschakeling van meren, waarin het water wordt gezuiverd en door handig opgezette circulatieleidingen naar het geleidelijk tot 5 instahaties uitgegroeide bedrijf wordt gevoerd.
De werkwijze met S. B.'s is niet geheel ongevaarlijk, het spuiten komt immers practisch neer op het kunstmatig verwekken van aardschuivingen. Men is ver in de kunst
bedreven, om niet meer te laten neerstorten, dan de baggerpompen verwerken kunnen, maar treft men bijvoorbeeld het ongeluk, dat twee aardlagen zijn gescheiden door
een dun laagje van de gevreesde tjoe-joe-kak (varkensvetklei) dan kunnen desastreuze
aardschuivingen voorkomen, zooals in het jaar 1923, toen de S. B. V gedurende3maanden geheel onder de aarde bedolven bleef.
Aan de geschiedenis van het S. B . bedrijf wordt het volgende ontleend.
Nadat in 1907 was besloten, de diepste kollongreserve met S. B.'s te ontginnen,
werd in 1909 de S. B . I in dienst gesteld, gevolgd door de kleinere S. B . II in 1910, die
aanvankelijk de bovenste tappe tot 10 M. diepte zou uitwerken en het diepste gedeelte
aan de S. B . I overlaten.
Twee S. B.'s in n kollong encombreerden deze te veel voor elastische verplaatsbaarheid der installaties, zoodat de S. B. II als regel zelfstandig werkte, totdat het vrij
matig voldoend aggregaat in 192021 na zware ketelaverij buiten dienst werd gesteld.
Na het gereedkomen der electrische centrale in Manggar in 1914 werd op een ondieper
deel van de tinzne de electrisch geoutileerde S. B. III te werk gesteld, met een feest natuurlijk, waarbij gezongen werd:
Wat schemert daar door de boomen
,,'t Is de spuit van de S. B . III
Dat daaruit tantimes komen
Bekin senang hati kami (opdat onze ziel gelukkig worde).
Ook de dichter van dat refrein had een voorspellenden geest, de tantimes kwamen
laat, maar hoe!
Billiton
12*
00
ON
188
Oudste pompbaggerinstallatie
In de onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de met alle S. B.'s verkregen
resultaten tot en met 192425.
Grondverzet in M*
S.B.
S.B.
S.B.
S.B.
S.B.
I
II
III
IV
V
7.852.000
2.241.000
4.331.000
2.760.000
2.762.000
19.946.000 M .
3
127.206
9.793
53.150
33.423
38.144
261.716
Kostprijs per M
r
2.20 tot
-1.25
-1.91
- 0.65
- 0.86
j
0.45
-0.68
-0.49
- 0.47
- 0.54
Pompgron verzet
in M' per uur
25.8 tot
14.5
29.1
85.6
94.5
170.9
185.3
71.7
122
105.6
vO
Overzicht Pompbaggerontgmning
co
190
191
192
Pompbaggerinstallatie op ponton
193
Een S.B. of een P.B. transporteert den grond van de oppervlakte naar het laagste
punt van de kollong en brengt hem dan weer tot hoog boven het maaiveld.
De in de spuitstraal geaccumuleerde energie verliest veel op zijn weg naar het front
en bij zijn uitwaaiering.
De emmers van een tinmolen echter halen den grond direct op, voor een groot deel
onder water, zoodat het volle gewicht eerst boven de oppervlakte werkt. De waschinstallatie is op het schip gebouwd, er zijn dus geen wrijvingsverhezen in persleidingen, geen
zware tailingdijken, geen dure, snel shjtendepijpen in het spel en al het werk, alle controle is in een klein bestek ondergebracht. Het waterreservoir is altijd bij de hand, het is
de kom waarin de molen drijft.
Gevaar voor aardstortingen is zelden aanwezig, de waterkolom in de groeve steunt
de met scherpe helling afgesneden taluds. Zware bandjirs ververschen het werkwater in plaats van het werk te stagneeren en ongelukken te veroorzaken; nukken en
kuren, zooals snel loopende centrifugaalpompen vertoonen, liggen met in den aard van
den kalm draaienden emmerketting, maar vooral en bovendien zijn de tinmolens als geschapen voor de uitwerking van de valleien, waarin het handgrondverzet sinds jaren
arbeidde en welker oppervlakte hjkt op een lappendeken vol gaten en stoppen, gemaakt
en gevuld door de oude noempangs. Een Emb. werkt het meest oeconomisch, als zij een
vallei van oever tot oever, regelmatig en ononderbroken uit kan werken. Zij zou dus in
het geheel geen voordeehge ontginningsinstallatie zijn, wanneer een tinertsrijke valleisectie werd gevolgd door een steriele, waarin de ertsloop als een smalle slang door de
vallei slingerde. Een onophoudehjk verbreeden en versmallen van het werkfront en het
maken van groote bochten zou daarvan het gevolg zijn.
Een Emb. mag veel bewegehjker zijn, dan zijn log aanzien doet vermoeden, een
snel manoeuvreerend motorjacht is hij niet.
Doch in de oude valleien is gewroet en geprikt, veel arms is ter zijde geworpen, kanten zijn bhjven zitten, zijtakjes der saloes zijn veronachtzaamd en rijke kaksatailings
zijn verspreid en dat alles resulteert in een gemiddeld exploitabele afzetting, welke
door de schrobnetvisscherij van een Emb. ten eenenmale en afdoend kan worden gewonnen.
Waar een Emb. is geweest, mag eenig-technisch onwinbaar erts nog afvloeien in de tailings, maar tenzij het tin de waarde van goud krijgt, kan de door een molen omgewerkte
grond op de eeuwige rust rekenen.
De uitwerking der Sidjoekvallei illustreert op afdoende wijze, hoe ernstig het handgrondverzet de oeconomische uitwerking van een vallei schaadt.
In de verlaten vallei hadden de noempangs vroeger in het gedeelte waar de Eersteling
van Juli 1921 t/m October 1923 werkte, uit 781.400 M , 12.762 pikols tin gewonnen
(Tw. 16.34).
Uit dit zg. uitgewerkte terrein won de molen uit 2.681.000 M . nog 22.185 pikols tin
(Tw. 8.28).
Deze sectie der Sidjoekafzetting bevatte dus oorspronkehjk 34.947 pikols tin, waars
Billiton
13
194
van het handgrondverzet slechts 37% won, natuurlijk bestaande uit de rijkste kernen,
die de Akkeringaboor had aangewezen.
De oorspronkehjke afzetting had een tinrijkheid van 13 pikols tin per 1000 M . , dat
beteekent een exploitabihteit onder alle omstandigheden na ongeveer 1886.
Maar de aard van het handgrondverzet, door noempangs met njarige contracten,
de klimaatfactoren, de onhomogeniteit der ertsafzetting en de onvoldoende boorprognosen eischten zulk een liberale stelling van het contractueel hoofdelijk product, dat zich
van de gemiddeld rijke reserve, slechts veilige stukjes, rijke patches" leenden voor ontmonteerd, een moeiginning door noemlijk werk, dat men
pangs op bona fide
binnen 6 maanden
contracten met de
klaarspeelt. Is de
ondememing.
ponton
afgeklonMag dan ook een
ken,
dan
laat men
Emb. alles wat tot
ze drijven en bouwt
nu toe werkte op
de rest op het drijBilhton slaan qua
vende schip.
lage grondverzet8
Op die ponton
bevinden zich de
stoomketels en de
machines of electromotoren voor de
aandrijving van den
emmerketting, de
cribleur en de pompen van de lieren
voor het eleveeren
en dompen van
de emmerladder en
voor het bedienen
195
De steenen en kluiten vloeien onmiddellijk af achter het schip, het mengsel wordt gewasschen in de tafels, die niets anders zijn, dan tailraces in series van 8 stuks in twee
etages geplaatst.
Thans zijn in Billiton 7 Emmerbaggers in bedrijf of in aanbouw.
Daarvan is de Eersteling op stoomkracht aangewezen en met 5 anderen van het fabrikaat van de Werf Conrad in Haarlem, die overigens ook de meeste baggerpompen vervaardigt. De afmetingen van de Eersteling zijn 42.6 M. bij 14, bij 2.72 M., dediepgangis
2 M. De molen ontgon tot 10 M . diepte, doch is onlangs geschikt gemaakt om tot 12.5 M .
diepte te baggeren.
De diameter der cribleur is 1.60 M., haar lengte 7.6 M., de helling is 1 : 10; bij de
nieuwe molens op 1 : 12 gebracht. De waschtafels hebben een totaal van 542 M .
waschoppervlakte.
Bij de Eersteling is tusschen twee emmers de ruimte van n emmer opengelaten, bij
de overige molens hggen zij vlak achter elkaar (close-connected).
Voor de emmerbeweging worden 115 P . K . gebruikt, de cribleur eischt 150 P.K.
Van de nieuwe molens zijn in 192425 in bedrijf genomen een electrisch aangedreven installatie in Lenggang, S Lais, en een dergehjke in Manggar op terrein van de
mijn No. 30 Bangkoeang, de laatste een fabrikaat van Bucyrus (U. S. A.).
Deze Embs zijn forscher dan de Eersteling, zij kunnen respectievehjk tot 18 en 16.75
M . diepte baggeren. Per minuut worden 20 emmers opgebracht, elk inhoudend 7 cubic
feet (tegen 12 emmers met 12 cubic feet bij de Eersteling). Baggermachine en cribleurpomp nemen elk 150 P.K.
De molens zijn verder voorzien van centrale pompen voor waschwater, ballasten en lenzen en van motoren voor het draaien der cribleur en de aandrijving der heren, waarvan
de grootste 50P.K. leveren.
De in montage of in bestelling zijnde molens zullen werken in Lenggang, Aj er Raj ah, in
Manggar, AjerTriga enLandji en in Tandjong-Pandan, Ajer Raj ah (bij kampong Raj ah).
De twee eerstgenoemde zullen tot 9 en 12 M . diepte baggeren, de andere tot 15 en
16 Meter.
Bij drie van deze nieuwe molens heeft men, althans in eersten aanleg, de tafels vervangen door jigs en classifiers (vide ontginning der primaire ertsen).
Deze waschmethode van alluviaal erts moet in de praktijk worden beproefd, zoodat
veihgheidshalve op eventueele vervanging door tafels gerekend is.
Van de laatstgenoemde zes Embs is de molen Tandjong Pandan Ajer Rajah voorzien
van stoomkracht om de electrische energie voor het baggerbedrijf op te wekken.
In hoeverre met zeven molens het laatste woord over de Emb.ontginningswijze gesproken is, en of arme reserves in ondiepe valleien daarmede eerlang zullen uitgewerkt
worden, zal de toekomst moeten leeren.
Ontginningscijfers over het Emb.bedrijf zijn nog schaarsch, alleen de Eersteling heeft 5
jaren arbeids achter den rug; de Bankoeang en Lais molen werkten in 192425 slechts
enkele maanden.
a
al
196
Door de Embs werden tot en met 192425 uit 4.198.000 M . grond 34.777 pikols tin
gewonnen, waarvan 33.710 op rekening van de" Eereteling komen; de kosten van het
grondverzet daalden geleidehjk van 0.55 tot 0.37 per M ., zoodat op het in ouden tijd
uitgewerkte terrein, met een tinrijkheid van 9.7 tot 7.5 pikol per 1000 M'. een zeer behoorlijke winst gemaakt is.
Men kan bij de grilligheid, welke de tinmarkt kenmerkt, moeilijk zeggen bij welke
minimum tinrijkheid een in vol bedrijf zijnde Emb. nog met voordeel werken kan.
3
197
Is de marktprijs/200 per pikol, een niet te versmaden en in den laatsten tijd niet onbekende prijs, en verwerkt men 1000 M . voor370, dan wordt bij T =
2 nog winst
gemaakt.
Dat is een tinrijkheid, die vroeger uitmuntend schoongewasschen tailings bevatten,
dat is 0.3 hoen per klapperdop koehtgrond, waarvoor men een apothekersbalansje zou
noodig hebben, en het is een aanduiding, dat als techniekvooruitgang en hooge marktprijs samengaan op Bilhton nog groote mogehjkheden zijn.
8
Overladingsplaats emmerbaggermontage
De cribleur
695.644
De Emmerbagger Eersteling verzette
4.189.000 M .
33.710
Totaal
65.725.000 M .
991.070 pikols tin
8
Deze cijfers vergeleken met die van het handgrondverzet geven aanleiding tot een
merkwaardige gevolgtrekking.
In 191617 verzetten de oude noempangs nog 2.410.000 M . waaruit zij 33.732
pikols tin wonnen. (In 192021 was dit grondverzet tot 463.000 M . teruggebracht en
werd daarna de vermelding niet meer waard).
8
198
De tinrijkheid van den met handenarbeid verzetten grond was in 191617 = 14.
De tinrijkheid van den machinaal verzetten grond door P.B.'s en S.B.'s bedroeg gemiddeld 15.5.
De machinale ontginningswijze is dus op veel rijker terrein te werk gesteld, dan
waarop het handgrondverzet zijn steeds slechter wordende resultaten behaalde (vide
in bijlage 5 de jaarproducties in de jaren 190607 tot en met 190809).
De machinale ontginningsinstallaties maakten dus reserve technisch ontginbaar,
welke belangrijk rijker was, dan het gemakkehjk accessibele restant, waarop de oude
noempangs werkten. Overigens moet de verbetering van het waschrendement voor geen
klein deel verantwoordelijk gesteld worden voor het gunstige tinrijkheidscijfer.
Het is van belang op te merken, dat P.B.'s en S.B.'s de onderneming dus een uitbreiding van rijkere reserve opleverden, doch slechts geleidehjk den kostprijs van het grondverzet deden dalen.
De Embs daarentegen leveren slechts uitbreiding met een zeer veel armer ertsvoarraad, doch de kostprijs van hun grondverzet was (hrect lager, dan bij welke ontginningsmethode ook.
De groei van het moderne bedrijf in Bilhton, voor zoover het de winning van'alluviaal erts betreft, komt in onderstaande tabel, duidelijk uit.
Productie uit
grondverzet
zuiver
1908/
09
09/
10
10/
11
11/
12
12/
13
13/
14
14/
15
15/
16
16/
17
17/
18
18/
19
19/
20
92
85
81
78
73
67
46
41
33
25
18.3
10
4.4
34
6.3
5
8.3
6.3
9.8
9.6
10.2
10.9
22.4 25
28
17.4 "15.2 19.2
31
21.7
44
17.6
2J
0.1
0.1
0.2
1.2
2.2
3.5
4.7
6.2
7.2
4.4
0.8
6.6
0.5
7.1
0.s|
6.4
0.8|
6
0.4
9.7
10.6
0.1
14
0.1
21/
22
22/
23
23/
24
24/
25
hand-
tingen
20/
21
7.7
2.8
0.6
0.6
53
17.6
89 .
6.1
4.4
59
15
4.1
62
13.4
3.4
6Q
13.6
3.8
44
22.5
5
7.5
6.6
4.2
5.1
6.8
jlO |100
|l00
[100
|l00
{100
|100 |100
4.8
14.8 16
0.2^ 0>
|100
100
jioo
3
15.3
08
16
16.6 20.8
0-4^ 0-3 0.9
|100
|100
Voegt men de producties uit de ontginningen, di grondverzetmachines gebruiken tezamen, dan ziet men, dat zij 71.5% tot de productie bijdroegen, terwijl het handgrondverzet, dat in 190809 nog 92% der productie inbracht, nu absoluut is uitgeschakeld,
behalve dan in de Particuliere leverantie waar het in stilte goed doet".
Wat het grondverzet betreft, men krijgt daarvan een indruk, als men nagaat, dat de 66
mhoen M . machinaal uitgegraven aarde uit een kanaal gekomen kon zijn van 50 M.
gemiddelde breedte, 4 Meter diepte en 330 K.M. lengte.
8
Voor al de stof, vergaard uit vergeeld schrift en snel verbleekend getypt papier (de
199
schrijfmachine deed nog vr de S.B. in 1905 haar intrede!) is in dit boek geen plaats,
maar voor enkele verspreide gegevens wordt bet geduld der lezers gevraagd.
Daar had men in de eerste plaats de question brlante der oude mijnschulden, nu lang
vergeten, vroeger het eeuwig twistpunt tusschen lofoengs en administrateurs, administrateurs en Vertegenwoordiger, Vertegenwoordiger en Directie.
Men verdeelde in den ouden tijd de mijnen in leverende en bewerkte mijnen, en van
de laatste soort geven de bijlagen 7,8,9,10 en 11 enkele treurige specimen. De lofoengs
van Dendang no. 8 Djepoen openden hun mijn in 1868 met dezelfde hoop op foek" als
de deelhebbers van Manggar No. 30 Bangkoeang, de hunne in 1865. Djepoen leverde
1 pikol, Bangkoeang tot nu toe 414.972 pikols tin.
Djepoen kreeg eenige jaren crediet, maar haar schulden werden steeds overgeboekt op
het nieuwe werkjaar, in de hoop, dat een goed jaar de opgehoopte schuld zou kunnen
delgen. Met een betaling van 20 voor de ne geproduceerde pikol was zulk een illusie
niet te verwezenlijken.
Het is waar, dat de administrateurs niet steeds voorzichtig waren bij het openen van
nieuwe kongsies, maar de uiterst zuinige directie in Holland zag niet in, dat de costgaet
voor de baet uit" en begreep niet, dat een nieuwe mijn de eerste jaren zelden winst opleveren kan.
Zoo zaten in 1866 de mijnen tot een bedrag van 150,000 in de schuld en De Groot,
die overal saineerde, verdeelde haar in goede (100% waard), minder goede (75%) en onzekere (25%) en kreeg er zijn directie toe de verminderde waarden in haar boeken op te
brengen. De kongsies schoten daarmede weinig op, zij bleven met de voe bedragen
belast. Tusschen 1874 en 1879 raakten vrijwel alle mijnen in de arme districten in de
schuld, doch daarna werden onder het beheer van Van Walchren althans de oudste
schulden afgeschreven. Daarna is van de tot 4 ton gerezen schulden geregeld afgeboekt,
ook wel eens met behulp van een kongsie, aan welke een zeer rijk terrein in ontginning
werd gegeven en daarvoor een cijns moest betalen voor het delgen van oude schulden van
anderen. (Zoo betaalde een mijn voor dat recht 20.000, die zij in twee jaar inverdiende).
Een zuinigheid, die de wijsheid bedroog, was het instituut der mijnschulden ongetwijfeld; n jaartje toegepast om zeker te zijn geen dupe te worden van een al te slimme
kongsie was te billijken; zijn verdwijnen werd zeker het meest door het beheer in Indi
toegejuicht.
Onder nummer 6 is een bijlage opgenomen, vermeldend de producties der ontginningsdistricten van hunne opening af.
Daaruit bhjkt, dat gedurende het grootste gedeelte der verloopen 75 jaren het eiland
in 5 districten: Tandjong Pandan, Boeding, Manggar, Lenggang en Dendang (steeds
in deze volgorde voorkomend), is verdeeld geweest.
Dendang werd in 191213 gesloten, het landschap Blantoe bij Tandjong Pandan en
het deel aan Lenggang grenzend daarbij ingedeeld.
Boeding werd in 191718 opgeheven en op een klein deel grenzend aan Manggar, en
200
Tandjong-Pandan
daarbij opgenomen, bij Tandjong Pandan ingedeeld. Later in 192122 is het door de
sterke ontwikkeling van de winning van primair erts uit den heuvel Klapa-Kampit weer
heropend, maar het landschap Sidjoek, is onder Tandjong Pandan gebleven. De districten Manggar en Lenggang vormden tot 188182 een geheel, hetgeen nog blijkt uit de
volgnummers hunner mijnen.
Van alle districten is dus, althans sinds 188182, aeen Manggar vrijwel intact gebleven, zoodat uit de productiegegevens slechts ten koste van onnuttig gecijfer de groei
van elk district zou kunnen worden afgeleid.
Slechts is het interessant te weten, dat van de totale Bilhtonproductie tot en met 1926
van 5187873 pikols, sinds 191415, het jaar waarin het machinaal bedrijf geducht begon mede te spreken, 1694113 pikols of n derde deel van het totaal is geoogst.
Verder bhjkt, dat het kleine, rijke Manggar toch nmaal is geslagen in het cijfer der
jaarproducties en wel in 190809 toen Lenggang ruim duizend pikols meer inleverde.
Een juist inzicht in denrijkdomvan de Bilhton-tinertsafzettingen wordt verkregen,
door kennisneming van de tinznes over het eiland verspreid, en, in onderstaande opgave naar de stroomgebieden, welke zij beheerschen, gedefinieerd met de vermelding
van de daaruit tot en met 192425 gewonnen producties.
Voor de insiders, die weten op welke zones het machinaal bedrijf intensief is werkzaam
geweest en welke dit tot nu geheel of gedeeltelijk ontbeerden, kan de tabel nog meer dan
statistische waarde bevatten.
Zne
Pikols tin
I valleien uitmondend aan de Westkust benoorden de monding
der Tjeroetjoek leverden
38.670
II stroomgebied Noord-Rajah en benedenloop der S . Tjeroetjoek
van de gelijknamige kampong af, leverden
172.755
III stroomgebied Zuid-Raj ah, een rechter zijrivier van de midden
Tjeroetjoek-leverde
91.439
IV landschap Brang, de valleien, die bezuiden de monding der
Tjeroetjoek aan de W.kust uitmonden tot en met de S
Doedat leverden
29.829
V het kleine gesoleerde granietgebied bij de Ajer Nangka leverde 24.217
VI stroomgebied Ajer Rajah bij den Ge Klapa-Kampit leverde . 423.281
VII stroomgebied S Boeding leverde
43.487
VIII stroomgebied Ajer Lingkoep, uitmondend aan de Westzijde van
de Boedingbaai leverde
6.224
IX stroomgebied S Padang, uitmondend aan de Noordkust tusschen de Boedingbaai en de N.W. kaap van Bilhton leverde. 33.946
X stroomgebied AjerSenkh uitmondend aan de Noordkust tusschen de S Padang en de N.W. kaap van Bilhton leverde . 48.906
XI stroomgebied Ajer Sidjoek, .uitmondend in dezelfde kleine baai
als de Ajer Senkh leverde
120.139
M
al
Boeding
al
aI
al
201
Zne
Pikols tin
X I I stroomgebied Ajer Landji, uitmondend in de 1
monding der S Manggar, Oostkust Billiton I vide zne X I V .
leverde
J
X I I I stroomgebied Ajer Rajah, rechterzijrivier van de midden S
Manggar leverde
421.234
X I V stroomgebied S Loloh, uitmondend Zuid van de N.O. punt van
Bilhton, den G. Boeroeng-Mandi en de beken tot de S
Landji levrde samen met zne X I I
1.074.460
X V stroomgebied benedenloop S* Manggar leverde
642.401
X V I stroomgebieden van de valleien op de G*. Seloemar ontspringend leverden
299.459
X V I I stroomgebied van de S Lais, de naam van den benedenloop de
Ajer Rajah, rechterzijtak van de S Lenggang leverde . .
80.297
X V I I I stroomgebied S Serangas, uitmondend aan de Oostkust, Zuid
van de S Lenggang, leverde
4.557
X I X stroomgebied Ajer Rajah, bij welke zne een stukje van zne
X X V I is gevoegd, de Ajer Sabah, geografisch tot Dendang
behoorend, leverde
457.798
X X stroomgebied Ajer Gatal, een gesoleerd plekje bij de linkerzijtakken der midden-Lenggang leverde
24.574
X X I stroomgebied Ajer Garam en andere linkerzijtakken der middenLenggang leverde
88.625
X X I I het granietcontact in het landschap Blantoe, in het Z.W. van
Bilhton leverde
75.923
X X I I I stroomgebied Ajer Pesa, uitmondend aan de Zuidkust, Oost
van de Balokbaai, leverde
17.050
X X I V stroomgebied Ajer Sambar, uitmondend aan de Zuidkust in de
Semboeloebaai, leverde
37.758
X X V stroomgebied Ajer Senoesoer, uitmondend tusschen de Balokbaai
en de Zuidkaap Kloempang, leverde
82.607
X X V I stroomgebied Ajer Semboeloe, zie het aangeteekende sub zne
X I X , leverde
67.534.
X X V I I stroomgebied Ajer Balok uitmondend in de Balokbaai leverde .
7.645
Uit al deze znes is bovendien voor zoover na te gaan nog
315.505 pikols Particuliere leverantie tin gewonnen
waarvan in Tandjong Pandan 85.849 pikols tin
Boeding . . . . 48.048
Manggar . . . . 93.126
Lenggang . . . 82.421
Dendang . . . . 6.061
Manggar
aI
at
al
al
al
al
Dendang
Lenggang
al
Billiton
13*
202
De toegemeten tijd was te kort om deze Particuliere leverantie producties naar de tinznes, waaruit zij verkregen zijn, te verdeelen. De aan elkaar grenzende znes Manggar
X I I en X I V konden door de aanwezigheid van mijnen, welke in beide znes vallen, niet
uit elkaar gehouden worden en zijn daarom gecombineerd.
Het tegenwoordig bedrijf is geconcentreerd op de znes Tandjong Pandan II, Boeding
VI, Boeding X I , Manggar X I I , X I I I , X I V , X V , Lenggang X V I , X V I I , en X I X , Dendang
X X I I . De Particuliere leverantie werkt nog in alle znes.
Het blijkt, dat de znes welke het meest hebben opgeleverd, nu nog de grootste reserve bezitten; de znes Boeding V I en Boeding X I droegen" in den ouden tijd de onderneming, de vier
werd verlaten, naManggar-znes en
dat het door de
deznsLenggang
mijnwerkers bij
X V I en X I X zijn
hun woning in de
daaraan
gelijktinertspagger was
waardig te achten;
gestort, om daar
in de overige zijn
te wachten op de
alleen periodiek
smeltcampagne of
zeer fraaie ontginop het transport
ningsresultaten
naar de districtsopgetreden.
pakhuizen.
Het erts wordt
Het m Bhton
intinertszaki es geErtswegen
.
.
gewonnen tinerts
pakt, welke vier
keeren voor transport naar Singapore hebben dienst gedaan en daarvoor verder zijn
afgekeurd; per piepkar vroeger en nu per stoomtram of per vrachtauto wordt het erts
naar de pakhuizen gebracht.
Het is nu een handelsproduct geworden, aan iedere zak is een gemerkt lapje gebonden, waarop in Chineesche karakters de eigenaar is vermeld. De geleiders laten hun
Chineesch volgbriefje, waarop de opgezonden hoeveelheid is genoteerd, afteekenen door
den magazijnmeester, die over genoeg speurzin beschikken moet om te zien, of het erts
absoluut droog is en tusschen den inhoud geen ongerechtigheden zijn gestopt. Hiertoe
neemt hij om de 5 a 10 zakken, elk van ongeveer een pikol zwaarte, een monster; uit de
verzamelde monsters, wordt een middenmonster gemengd en daarvan het soortelijk
gewicht bepaald volgens het bekende recept van Archimedes. Uit de gegevens van een
tabeetje, berustend op het S.G. van de voornaamste bijmengselen en van het tinerts,
blijkt het uitsmeltingspercentage daarvan.
Treden deze bijmengselen in sterke mate op, of verschlen de uitkomsten belangrijk
met de standaardanalysen, welke van elke belangrijke ontginning bekend zijn, dan roept
men de hulp van het laboratorium in, alvorens de noempangs te crediteeren met het in
hun erts aanwezige tin.
Als regel weegt de magazijnmeester, steeds persoonhjk, het ingeleverde erts eens per
203
maand en Wel in Amsterdamsche ponden, welke ten behoeve van de crediteering van de
ploegen in pikols worden omgecijferd.
Bij deze weging is steeds een Chineesch beambte aanwezig, die dan functionneert als
controleur der noempang, welker jaar lij ksche afrekening op de productie is gebaseerd.
Na het wegen in de zakken worden deze uitgestort op de cementen vloeren der ruime
ertspakhuizen, soort bij soort, waar het erts blijft liggen tot het tijdstip der tweede
204
gekleurde merklapjes voorzien, dan in tjoenia's (lichters) geladen, waaruit een stoomer
der K . P . M . de lading ter reede van Tandjang-Pandan overneemt, onder contrle van
een beambte der onderneming.
Het is steeds het prerogatief der Sekahs, een kleine volksstam, waarover lager, om het
tinerts te laden en te lossen en van hun vrouwen om de zakjes dicht te naaien.
De S. T. C. krijgt een schriftelijk advies betreffende het brutogewicht, de merken en
het aantal zakjes; een gemachtigde der onderneming is tegenwoordig bij de weging en
de bemonstering in Singapore.
Daar wisselt men verder ten overstaan van den agent der Ned. Indische Handelsbank in gesloten enveloppe eikaars analyseresultaten. Verschlen de^e assays niet meer
dan 1 %, dan rekent men af op het gemiddelde van beide; bij grooter verschil maakt een
scheidsman t. w. Alfred Knight te Liverpool een derde analyse en wordt afgerekend op
het gemiddelde der twee dichtst bij elkaar gelegen uitkomsten.
De afrekening zelf geschiedt volgens een shdingscale waarbij als uitgangspunt een
tingehalte van 75 % wordt aangenomen. In verband met de noodzakelijke dekking
205
tegen metaalverliezen bij het smelten is een standaardbedrag ter aftrekking van het
analyseresultaat vastgesteld en bovendien brengt de S. T. C. natuurlijk ook een bedrag
aan geld per pikol in rekening voor smeltkosten.
Indien dus het erts hooger of lager'assayeert dan het basisgetal wordt voor procentfracties n maal het metaalverliesbedrag bijgeteld of afgetrokken.
Het te Singapore gesmolten Bilhtontin komt niet als zoodanig, doch als Straitstin op
de groote wereldmarkt The London Metal Exchange".
Voor den oorlog geschiedde de verkoop van het op Bilhton, onder eigen vorm en merk
gesmolten tin te Batavia bij inschrijving, doch deze markt is niet heropend.
Tot voor kort werd ook te Singapore een deel van het product verkocht, maar tegenwoordig regelt de Directie in Holland den geheelen verkoop in Londen.
Aan deze verkoopspohtiek zit zeer veel vast en zij blijve het geheim der onderneming.
Een tjoenia
2. D E M A C H I N A L E INRICHTING V A N H E T BEDRIJF E N
V A N D E NEVENBEDRIJVEN
r is in het voorgaande herhaaldelijk gelegenheid geweest om een en ander
over de machmevoorziening der tinwinning mede te deelen.
Eenkorterecapitulatieen de vermelding der outilagedrnevenbedrij venzaleen
duidelijker beeld geven van den groei, binnen korten tijd, van deze voorziening.
Tusschen Chineesche kettingpomp en pulso stond als bemalmgswerktuig de noria,
een schepwerktuig, waarbij emmertjes aan een ketting zonder eind ronddraaiden en dat
oorspronkelijk gedreven werd door een windmotor. Met een windkracht van niet minder dan 4 J M. per seconde kon de noria 1400L. per minuut opvoeren. In Sidj oek en in Dendang op hoog terrein zijn de proeven met dit instrument mislukt. Aandrijving door een
waterrad gelukte beter; in 1901 althans werkten 5 noria's, maar in 1906was daarvan nog
slechts n overgebleven. Een eigenlijk nooit practisch gebleken bemalingsmiddel was
de Greindelpomp, in 1890 aangeschaft en in 1904 afgedankt. In deze pomp werkten
twee tandwielen tegen elkaar in en schoven het water van de zuigzijde naar de persleiding. De eenvoudige pulso's, welke in de tachtiger jaren werden ingevoerd, voldeden
goed, er zijn er 50 stuks in bedrijf geweest en nu in 1926 zijn nog een twintigtal in gebruik.
De bemalmgscentrifugaalpompen en de haar aandrijvende locomobielen kunnen als
een ieder overbekend voorbij gegaan worden; als regel gaven zij bij 15 M. opvoerhoogte
3000 Liters per minuut.
De ontwikkeling der zandpomp heeft echter een interessante geschiedenis, want zij is
door de gebruikers gemaakt tot wat zij nu als geperfectionneerd grondpompwerktuig is
geworden.
Een zandpomp is een centrifugaalpomp van zoodanige constructie, dat zij zich voor
het opvoeren van een zwaar zand- of grindhoudend mengsel leent. De eerste op Bilhton
tewerk gestelde baggerpomp van 15", Austral Otis, was tevens de grootste. De waaier
was opgesloten in een tweedeehg pomphuis met hardijzeren voering en twee zijdelingsche deksels. Op n deksel was de zuigleiding aangesloten op het andere waren de wa-
207
terbox en pakkingbus geplaatst. Tegen het voeringdeksel was een van een rubber afdichtingsring voorziene membraan gebout, welke met den waterdruk in den box
diende om te voorkomen, dat zand in de stopbus komt.
Deze pomp op de S. B . I gemonteerd, voldeed goed, reden waarom een kleiner 8"
aggregaat ingebruik genomen werd voor kleinere ontginningen. De eerste 8" baggerpomp
was eigerdijk een modderpomp en sleet hevig, zoodat overgegaan werd tot Gwynnes
gravelpompen van 8" in 1912 en van 6" in 1914. Zij misten de afsluitingsmembraan en
vertoonden daardoor ook groote en snelle slijtage.
In 1913 en 1914 begon de werf Conrad" haar leveringen van zandpompen, eerst
met een 12" aggregaat, daarna met een serie van 8" pompen. Daarvan was een met aangekoppelden motor geconstrueerd, welk principe is losgelaten.
De oplossing der moeilijkheden met den waterbox, dus de vermindering der slijtage
met het ten gevolge daarvan ook optredend tijdverhes door reparaties heeft lang geduurd, evenzeer de oplossing van het vraagstuk om een pomp te krijgen, eenvoudig van
bouw, met snel te verwisselen onderdeden en met gemakkelijke toegankelijkheid.
Door samenwerking van fabriek en verbruiker is dit doel bereikt, nadat Conrad
eerst de Stannum-pomp in 1916 in 6" uitvoering had geconstrueerd. Hierbij werden de
losse voeringen gemist en was het topdeksel zoo groot gemaakt, dat de waaier gemakkehjk kon worden ingebracht, de afsluitmembraan met shjtringen aan de aszijde kon
208
van buitenaf met de hand worden aange<lrukt, terwijl de pompas behalve in haar beide
kussenblokken nog vlak bij het pomphuis werd gesteund in een stoel.
Het overal doordringend zand was door een en ander echter niet overwonnen.
Vele deskundige belangstellenden deden het hunne om
de pomp te vervolmaken. Men
wijzigde pompdeksel en waterbox en elimineerde ten slotte
de membraan. Door het invoeren van spoelwater onder
drie Meter druk, bijna steeds
van het maaiveld te verkrijgen, kon men het mdringen
van zand in de stopbus voorkomen en de slijtage aanmerkelijk verminderen en van het
Gwynne's zandpomp
op deze wijze vereenvoudigde
en verbeterde Stannumtype
werden in den oorlog, toen uitzending van materialen geleidelijk onmogehjk was geworden, zeer vele pompen in het ateher der onderneming aangemaakt.
Uit het gewijzigd Stannum-type groeide de door den Hoofdingenieur Pape geconstrueerae .rape-pomp in ae
maten 5", 6" en 12". Dit type
onderscheidt zich door eenvoudigen krachtigen bouw en
groot rendement. Spoelwater
verhindert lekkage van zandhoudend water naar de paklringruimte; gezorgd is voor
een minimale speling tusschen
waaier en huis, waartoe de
waaier gemakkehjk verstelbaar is gemaakt; snelle verwisseling van de meest slijtende deelen als pomphuis,
deksel en waaier is mogehjk.
In de praktijk is verder ge~
.
Conrad zandpomp
bleken, dat speciaal staal even
sterk slijt als gewoon goed gietijzer, het materiaal speelt bhjkbaar zulk een geringe rol,
dat in zeer zuur water zelfs houten pompen met succes zijn gebruikt en als uitvloeisel
daarvan ook pijpen van redwood van nut bleken.
J
Billiton
MD
O
14
210
Het zwakke punt van een centrifugaalpomp, het aanslaan, is zeer bevredigend ontgaan door een vuUeiding van het maaiveld af op de onderste buis der persleiding aan te
sluiten. Hiermede wordt de pomp bij het aanzetten geheel gevuld, zoodat de lucht wordt
weggeperst en geen ijlvorming kan optreden. Oorspronkehjk geschiedde het aanzuigen
door middel van stoomejectie, een vaak falend middel, dat met oorverdoovend gesis gepaard ging.
De bij de vermelding van verschlende pomptypen opgenomen afbeeldingen maken een gedetailleerde beschrijving der op Bilhton
gebruikte systemen overbodig.
Van de emmerbaggers, welke Bilhton stormenderhand
veroveren, wordt nog medegedeeld, dat de ontginningsmethode met dit hulpmiddel
reeds dateert van 1882, toen
zij in Nieuw-Zeeland ingevoerd werd, dat was dus in
den tijd, dat de pulsometer op
Bilhton zijn intrede deed. In
1894, in Californi, werd er
alluviaal goud mede gewonnen. Eerst in 1911, weder in
Nieuw-Zeeland is de emmerbagger voor tmwinning benut,
en voor daarvan op Bilhton
kwestie was, stonden reeds
verscheidene molens in de
Eerste wijziging van de Conradzandpomp
Het Schakelbord
211
212
dingsmotoren als bemalingsmachines te gebruiken, welke van een centraal punt uit, men
dacht aan Dendang, hun brandstof toegepompt zouden krijgen.
Het bleef, behoudens de
doorgaande aanschaffing van
locomobielen en kleine verbrandingsmotoren, bij plannen; ontegenzeggelijk waren
de eischen aan de geldmiddelen gesteld door de diepbouwexploratie en de illusies daarop gebouwd, niet bevorderlijk
aan het moderniseeren van de
alluviale ontginning. Het succes der S. B.'s en der met locomobielen gedreven kleine
zandpompen bracht voor een
groot deel de verwerkelijking van Manggars electrificatie, waartoe in 1911 besloten
werd.
Tweede wijziging van de Conradzandpomp
De E(lectrische) C(entrale)
is niet op het emplacement
Lipat-Kadjang, waarde overige nevenbedrijven geplaatst zijn, gebouwd; de ondergrond
op den steenachtigen heuvel Samak leende zich daartoe veel beter.
Daar werd in Juli 1914 de
centrale ingewijd. Zij bevatte drie zescylinder viertakt
Werkspoordiesels, elk van
1200 EPK. samengebracht in
een gebouw van 31 X 20 Meter en voorzien van een electrische 15 tons loopkraan.
In 1917 bleek uitbreiding
met twee zescylinder viertakt
motoren van 1200 E . P. K.
noodig, die door de oorlogscrisis eerst zeer laat geleverd
konden worden. Voor deze uitStannum zandpomp
breiding werd het machinegebouw met 12 M. verlengd en bij de volgende uitbreiding in 1921 nog eens met 31
Meter. Deze uitbreiding omvatteeenviercylindertweetaktSulzerdieselvanl400E.P.K.
1
213
^ J U
ecu
214
Totaal is er dus ruimte voor 7640 M . of ongeveer 6900 ton olie. Uit deze tanks wordt de
olie naar de E . C. gepompt.
Sinds den eersten oheaanvoer in 1914 met het s.s. Nerite
zijn tot Juli 1926, 91 schepen
binnengekomen, welke totaal
104.570 M . ohe hebben afgeleverd in hoeveelheden, per
schip varieerend tusschen 220
en 3109 ton.
De E . C. te Manggar voorziet niet het geheele eiland van
kracht. In Manggar zelf bijvoorbeeld wordt in de kleine
ontginningen met gesoleerde
8
gebruik gemaakt.
Maar bovendien heeft het district Tandjong Pandan ook 2 kleine centrales.
De Assam-Belobang centrale voorziet een .groote ontginning in de Noord-Raj ah van
energie. Zij beschikt over twee
Belliss & Morcom-stoommachines elk van220 P. K., terwij 1
er nog n in montage is. De
generatoren van 150K.W. wekken draaistroom op van 2200
V en 50 perioden.
De tweede centrale is op de
hoofdplaats gelegen en wordt
voor de electrische verhchting
en de waterleidingpompen gebruikt.
Zij omvat een Werkspoordiesel van 40, een van 160 en
twee M . A. N . motoren van 60
P. K . die gelijkstroom van 220
V. leveren.
Pape zandpomp
De uitgebreide machinale
voorziening dr BilJiton-ondememing maakte natuurlijk den aanbouw van reparatiewerkplaatsen noodig in elk district. Daarbij is echter steeds uitgegaan van het oeconomische principe om in het ateher te Manggar, dat wel uit den aard der zaak het grootste
moet zijn, de groote heretellingen en waar noodig den eigen aanmaak te concentreeren.
DE M A C H I N A L E INRICHTING V A N H E T B E D R I J F E N V A N D E N E V E N B E D R I J V E N
Olietanks (Samak)
215
216
217
Het atelier te Lipat Kadjang is dan ook uitgebreid tot een machinefabriek, zij het ook
van niet groote afmeting.
Het dateert van 1885, toen de stoomtram werd aangelegd en de pulso's met verticale keteltjes hun intrede deden en het was toen geplaatst bij het oude emplacement
Manggar aan de overzijde van de brug over de Soengai Manggar. In 1906 bescliikte het
ateher over zes gereedschapswerktuigen.
In 1910 doekte men het op en werden in Lipat Kadjang een ruime draaierij, bankwerkerij en smederij ingericht. Een uitbreiding met een gieterij volgde in 1919, de plaatwerkerij kwam in 1920 in gebruik. Heden ten dage is de groote werkplaats toegerust met
40 gereedschapswerktuigen, twee ijzer- en twee kopersmeltovens en electrische loopkranen met 7500 K . G. hefvermogen.
Op Bilhton kunnen zoodoende ijzeren pomphuizen tot een gewicht van 2500 K . G.
en pomponderdeelen van zinkvrij brons tot gewichten van 150 K . G. zelf worden aangemaakt.
De onderneming beschikt heden ten dage over:
97 locomobielen, 15 locomotieven, 53 stoomketels, 15 stoommachines, 16 dieselmotoren, 20 andere ruwohemotoren, 450 electromotoren en generatoren, 1 baggerpomp van 15' diameter, 6 baggerpompen van 12", 30 baggerpompen van 8", 45 baggerpompen van 6", 41 baggerpompen van 5", 18 baggerpompen van 3", 1 baggerpomp
van 2", 242 centrifugaalpompen en 50 pulsometers.
In deze opgave zijn de nieuwe Sulzerdiesels der electrische centrale te Manggar, alsmede de machines der in bestelling zijnde ontgmningsinstaUaties niet begrepen.
Niet onaardig is de vergelijking met het jaar 1885/86, toen een pulso zijn naam gaf aan
de door hem bediende koong, n.1. de pulso-koUong en het jaar 1904/05, toen acht kleine
loco's van 20 P. K . hunne intrede deden.
Billiton
14
218
219
220
221
BIJLAGEN
BIJLAGE 1
C O M M I S S A R I S S E N
R A A D
President-Commissarissen
J . v a n Vollenhoven
. . . .
Mr. H . F . Baron van Zuylen]
vanNyevelt
Mr. W . R Baron v a n Tuyll
v a n Serooskerken . . . .
J h r . M r . W . G . H o v y . . . .)
Jhr. Mr. W .G. H o v y . . . .
G . C. R . B a r o n van T u y l l van
Serooskerken
M r . L . P . M . H . Baron Michiels
van Verduynen
V A NB E H E E R
Jaren
1860-1866
. . . ....
1Q66
1866-1886
1886-1903
1903-
E ND I R E C T E U R E N
V A N D EB I L L I T O N
V A N D EG E M E E N S C H A P P E L I J K E
Commissarissen
M A A T S C H A P P I J
M I J N B O W M A A T S C H A P P I J
Jaren
Directeuren
Jaren
1860-1865
1860-1864
1864-1865
1865-1866
8 8 4
1860-1866
1860-1864
1860-1874
1864-1865
1864-1872
1865-1886
J . H . Hope Loudon
P. J . Landry
R . Browne
G . L . J . v. d. Hucht
. . . .
Mr. H . F . Baron van Zuylen
van Nyevelt
M r . R . H . Arntzenius . . . .
M . A . v a nWalchren . . . .
G . E .R . Baron van T u y l l van
Serooskerken
A . J . H . vanKappen . . . .
Mr. P. C. Visser
1866-1874
I r . W . de I o n g h D z n
1860-1884
Mr.
1874-1901
J . H . v a n Wickevoort
Crommelin
M.
Ir. A . Fokker
1873-1903
1875-1897
A . van Walchren .
1881-1885
G . J . de C l e r c q
1884-1893
A. W . van Eeghen
1885-1892
Mr. L . P . M .H . B a r o n Michiels
van
Verduynen
1886-1903
J h r . M r . K . A . G o d i n de B e a u fort
A.
van Hoboken
1893-1910
v a n Cort-
gene
Dr. E . B . Kielstra
1893-1922
1897-1920
H . J . Hooghwinkel
1903-1909
Jhr. M r . J . Roll
1910-1912
1912-
E. A. Pan
1920-1923
Mr. J . Gerritzen
1921
H . C . B a r o n v a n T u y l l v a n Serooskerken v a n Coelhorst .
1922I r . W . de I o n g h D z n
F. J . Houwert
1924-1927
1927-
E . A . Pan
B I L L I T O N
1865-1866
1865-1889
1886-1891
1892-1892
1892-1912
1907-1923
19211924-
R a a d v a n Beheer
Jaren
Ir. H . A . v a n IJsselsteyn,
Voorzitter
1924A . W . E . Weyerman, Plaatsverv. Voorzitter
1924Ir. A . Groothoff
1924M r . L . P . M . H . B a r o n Michiels
v a n Verduynen
1924I r . W . de l o n g D z n
1924-1927
M r . J . Gerritzen
1927-
B I J L A G E 2.
B E S T U U R D E R S V A N H E T GEWEST B I L L I T O N E N V A N D E B I L L I T O N O N D E R N E M I N G
Jaar
1824
1826
1853
1855
1860
1868
1875
1878
1881
1883
1884
1885
1886
1887
1887
1889
1891
1891
1892
1897
1899
1904
1907
1908
1910
1913
1914
1917
1919
1920
1924
1926
Assistent-Residenten
J . W. Bierschei
Intrekking civiel bestuur
H . G. Dielwart
J . L . E . Schepern
H . vonGaffron
Ch. M . G. A. M. Ecoma Verstege
J . G. F. Riedel
K . F . Ten Siethof
H . C. van Houten
W. Greve
H . J . G. Vosmaer
C. van Zijp
A . W. P. Verkerk Pistorius
H . Visser
J . P. de Vries
L . C. deNijs
F. J . de Rooy
H . F . Verhelst
M. A. F . Goossens
J . de Vijzelaar
M. H . W. Witbols Feugen
P. L . Ch. Lesueur
E . J . Gerrits
Ph. J . van Marle
H . Craandijk
D. A. F . Brautigam
H . Ch. Douwes Dekker
L . Tip
V. H . Haaksma
A. L . M. Clignett
H . van Eek
H . W. Stap
Jaar
1855
1861
1863
1863
1865
1866
1871
1874
1879
Vertegenwoordigers
Jaar
1851
1852
1854
1855
1856
1858
1860
1867
1902
1906
1909
1916
1918
1921
1926
Ir. D. de Iongh
K . A. Begemann, tevens
Hoofdadministrateur.
E . A. Pan
als boven
P. A. van de Stadt
Ir. R. J . van Lier, tevens
hoofdadministrateur.
F. J . Houwert, als boven
H . Meyer, als boven
1871
1877
1881
1887
1888
1890
1892
1893
1894
1895
1897
1906
1909
1916
1917
1921
1921
1923
1923
1924
1925
1926
H O
Assistffidadni
U r S
J . F. Loudon
Heydeman
C. L . Overbeek
H . G. Dielwart
J . F. den Dekker (wnd.)
G. R. P. Umbgrove
F. W. H . von Hedemann
G. C. R. Baron van Tuyll van
Serooskerken
P. J . Maier
Dr. C. L . Vlaanderen
F. C. Michielsen
J . C. Veenhuizen Sr.
L . V. Dingemans
G. P. de Neve
C. U . J . Thieme (wnd.)
J . Groothoff
K . A. Begemann (wnd.)
A. Haga
K . A. Begemann
E . A. Pan (Ass. H . A.)
K . O. Uhlenbeck (idem).
Ir. P. J . Stigter
Ir. R. J . van Lier
F. J . Houwert 1 P.V.
J . C. Mollema J Hoofdadm.
H . Meyer (Ass. H . A.)
J . C. Mollema (wnd. Vert.)
H . Meyer (P. V . Hoofdadm.)
H . Meyer, tevens P. V. Vert.
H . Meyer, Hoofdadm.
Ir. J . E . Bruining (Ass. H . A.)
B I J L A G E 3.
?1864
186466
|^6-;74
187477
1877 78
1878 81
\oo ~~',ot
l
oot~,
188588
1888 89
1889 '90
1890
1890 92
!oo? 'S
_
189395
18951900
1900 '01
1901 04
1904
1905
1905
1905'07
1908'13
1913'15
1915 16
1916 '19
, ' '
1920 21
1921 22
1922 23
1923 '24
1924 25
1925
1925 '26
1926
9 1
Districtsadministrateur
C. A . von Hedemann.
H . van den Heuvel
Th. von Kotsch
Jhr. J . v. d. Does de Bye
C. de Groot Jr.
C. Bmond
Begemann
J . C. Veenhuyzen
C. U . J . Thieme
E . A . Berkholst
G. P. de Neve
C. U . J . Thieme
K . O. Uhlenbeck
C. G. Tenret
N . van Goens
E . A . Pan
E . A . Berkholst
E . A. Pan.
E . J . Diest Lorgion
A . Gobe
W. L . Kramers.
J . C. Mollema
G. Tenret
J . G. L . Messemaeckers
v. d. Graaff
H . Meyer
- L - Kramers
P. H . Kelder
N . J . Pels
W. F. A. Maimo
Ir. K . A. Biegman
W. F. A. Maitimo
L . A. van Boven
W. A . Gravelaar
P. H . Kelder
d e
G r
0 t
Jaar
186581
Districtsadministrateur
Manggar
Jaar
1860'81
Districtsadministrateur
Lenggang
Jaar
Districtsadrdnstrateur
J . F. den Dekker
Dendang
Jaar
186774
187477
1877-81
Districtsadministrateur
W. R. Jansen
Th von Kotsch
Jhr. J . v. d. Does de Bye
y
1881'85
1885
188587
1887'93
C. Bmond
D. H . M . van Lessen
Jhr. J . v. d. Does de Bye
D. H . M. van Lessen
189396
1896
1897
1897'98
18951901
190103
1904
1905'07
1907'10
1910'13
1913'14
1914'17
191722
1922
1922
1922'23
1923 24
1924
1924'26
1926
A . J . Veenhuyzen
A. Haga
E . A . Pan
K . O. Uhlnebeck
Ch. G. Tenret
E . A. Pan
A. Gobe
W. H . C. Doorman
F. J . Houwert
G. Tenret
P. H . Kelder
M . J . van Lakerveld
Opgeheven
Heropend als K . K .
S. H . A . Hlzenspies
C. J . Smits
L . A. van Boven
Ir. J . E . Bruining
Ir. K . A . Biegman
Ir. E . A. R. Rmmling
1881'85
1885'89
188990
189092
1892'93
189394
18941902
1902'04
1905'07
1907
190811
1911'13
191314
1914'15
1915
1915'16
1916'17
191718
1918'19
1919'21
1921'23
1923
1923
1923'24
1924 '25
1925
1881'85
1885'90
1890'91
J . Groothoff
K . A. Begemann
A. Haga
D. H . M . van Lessen
A . Haga
D. H . M . van Lessen
1891'97
189702
K . A. Begemann
A. Haga
1887'93
1893'94
1894'97
1897'99
18991902
N.
K.
E
K
190204
1904
1905
1905
1905'06
1906'12
1912'13
191314
1914'18
1918'19
191921
1921
1921'22
1922'23
192326
1926
K . O. Uhlenbeck
E . J . Diest Lorgion
E . A. Pan
G. Tenret
Ch. G. Tenret
M . J . van Lakerveld
W. L . Kramers
H . Meyer
W. L . Kramers
H . Meyer
C. J . Smits
K . Pels
P. H . Kelder
K . Pels
P. H . Kelder
K . Pels
1902'05
190506
Ch. G . Tenret
A . Gobe
1906
190609
1909'11
1911'12
1912
H . Meyer
G . Tenret
H . Meyer
A. C Houpt
Opgeheven
W. H . C. Doorman
K . O. Uhlenbeck
Ir. H . C. Meerburg
W. L . Kramers
F . J . Houwert
C. Houpt
H . Meyer
C. J . Smits
C. Houpt
Ir. J . v. d. Broek
Ir. M . F. S. Pape
Ir. J . v. d. Broek
H . Meyer
Ir. J . E . Bruining
H . Meyer
K . Pels
Ir. J . E . Bruining
K . Pels
L . A. van Boven
1881'84
1884'87
1887
A . Begemann
C. U . J . Thieme
T. F. W. Feldmann
K .
A .
Haga
van Goens
O. Uhlenbeck
A Pan
o' Uhlenbeck
BIJLAGE 4
OPGAVE V A N HOOFDINGENIEURS E N C H E F - G E N E E S H E E R E N .
Hoofdingenieurs
Ir.
P. J . Stigter M.D.
J . H . D. Wagener W.E.D.
C. W. A . Lely M.D.
J . van den Broek M.D.
W. H . Srnith W.E.D.
J . E . Bruining M.D.
D. A. Botje W.E.D.
K . A . Biegman M.D.
H . W. de Vriendt M.D.
Jaren
19101913
19111920
19121919
19191920
19201921
1921
1922
19231925
1925
Ch-geneesheeren
A . K . J . L . W. Pflaum
H . Boni
A. Hendriks
P. Alting Mees
H . Krooneman
A. M . J . Bolsius
C. J . A . de Groot
H . Teunissen
L. A . Th. Wentholt
R. van Beuningen van Helsdingen
J . M . J . Jennissen
H . E . Driessen
E . R. A . Luyke Roskott
Werktuigkundige-Electrotechnische dienst.
Jaren
1853
18651870
18591865
18651870
18701875
18761878
18811883
18921897
18781881
18831892
18971899
18991911
19111921
19211926
1926
BIJLAGE
Jaar
P r n d l i r +
mptolstm
Gemiddelde
mijnwerkers
J
g t e r k t e
. ,
mnnen
Kostprijs
per
^ \
Marktprijs
per
PJ
r
1851
1852
1853
1854
1855
1856
1857
1858
1859
1860
1861
1862
1863
1864
1865/66
66/67
67/68
68/69
69/70
70/71
71/72
72/73
73/74
74/75
75/76
76/77
77/78
78/79
79/80
80/81
81/82
82/83
83/84
84/85
85/86
86/87
87/88
88/89
89/90
90/91
91/92
92/93
93/94
94/95
95/96
96/97
97/98
98/99
99/00
1900/01
01/02
02/03
03/04
04/05
05/06
06/07
07/08
08/09
09/10
10/11
11/12
12/13
13/14
1915
1916
1917
1918
1919
1920
1921
1922
1923
1924
1925
1926
652
926
1367
3357
1837
4507
2310
4000
6509
5091
10317
11690
17873
25076
32970
30316
36167
47320
49851
54372
50980
62808
62063
59533
61794
93496
84634
78928
66331
70081
70975
61357
81053
89193
77840
79194
96279
96488
106246
82720
78594
82424
94923
92449
87825
91912
81020
76145
79244
76234
64266
71707
75854
62310
66491
66685
69501
73538
67319
72103
74715
85102
96404
105123
112452
120647
131038
132427
194487
181070
194233
178072
163058
60
388
700
626
464
433
593
573
466
686
898
826
927
1308
2081
2103
2031
2073
2464
3084
3531
4049
4300
4122
3777
3730
4079
4234
4126
4396
5182
4943
4773
5355
5830
6591
7245
7237
7820
8644
8681
8164
8100
8452
7826
8280
7711
7628
7134
7382
7904
8507
8702
9732
10130
10318
12445
13678
14480
14661
14154
15513
15990
16139
14212
15828
16103
16075
19548
20865
20375
17541
17370
16146
1
9
20
21
23
24
27
30
33
38
41
45
46
55
79
79
91
91
102
104
113
111
113
108
100
98
98
89
83
82
84
82
83
85
88
92
95
95
96
94
92
92
91
92
90
89
87
85
82
77
75
74
74
73
75
89
96
81
80
69
64
59
54
46
46
38
31
27
23
15
13
12
11
10
16
34.55
63.14
70.31
43.14
69.76
57.27
35.04
30.77
32.37
30.88
31.06
31.80
31.60
33.83
33.99
31.76
29.94
30.73
27.24
28.22
29.07
32.09
30.71
30.50
32.41
30.
29.50
31.55
32.19
31.39
33.02
31.91
31.15
33.87
32.55
29.71
29.11
29.15
27.93
30.73
31.56
34.39
36.55
42.13
41.30
44.70
55.
61.46
65.81
69.84
71.48
82.29
85.15
84.92
81.03
75.04
78.39
77.09
86.02
111.12
129.60
92.76
94.64
86.70
87.45
56.
78.
71.
80.25
83.25
70.
81.75
81.25
73.75
71.25
75.47
64.02
57.89
50.07
55.30
59.31
75.25
73.47
85.52
92.48
81.88
59.64
52.95
46.80
42.83
40.89
54.
57.61
68.35
67.02
60.18
53.29
62.64
70.03
80.06
63.66
63.10
64.60
63.48
64.54
52.56
44.59
42.92
40.40
42.63
60.13
91.24
86.18
78.60
87.02
86.78
89.55
104.57
132.34
108.40
93.29
99.35
117.02
135.04
153.60
113.51
111.75
120.75
142.99
186.13
169.54
187.76
117.14
108.81
135.56
165.54
183.99
198.
-r,. *
.
dividend
Rubnek
II
45
152
173
252
466
548
160
207
150
100
60
86
345
390
524
400
318
250
363
456
822
465
430
544
531
547
34
16
16
18
50
175
468
335
282
232
244
235
445
312
139
59
113
228
182
184
62
74
249
391
557
450
235
102
350
600
650
BILLITONONDERNEMING
RijstJ
*P
s
l n
l
^ ^
Particuliere
Leverantie
m pikols t i n
P
5.94
6.09
7.84
7.30
5.37
4.22
4.97
5.13
5.25
7.21
7.36
6.71
6.38
6.50
7.40
7.35
7.40
7.12
7.05
6.56
5.70
4.80
4.80
4.80
4.70
4.60
4.60
5.20
5.20
5.70
5.70
5.10
4.65
4.45
5.65
5.55
4.85
4.80
5.37
5.72
5.75
5.29
5.28
6.
6.30
5.90
5.90
6.50
7.50
6.85
6.65
6.65
7.
7.50
7.50
10.
9/30
30/19
10.70
7.87
7.81
9.24
9.02
33
114
35
25
87
149
239
179
385
534
210
205
141
297
777
967
1498
2183
1637
1931
2750
553
304
373
424
867
1210
1308
1631
1450
1727
1787
1873
2522
2775
2860
2904
3183
3234
4777
3697
3977
4516
4643
4622
3636
4258
4109
2933
5122
3250
4694
5543
4611
4606
6709
9035
13294
15387
17670
14838
14486
20238
37607
39523
42616
50206
32766
Sterfte
l "
(o
" s
0 ,
to
m e
Inlanders
c l l k l 0
_
17
11.5
23.8.5
7.6.
6
8
16
10.5
4.4
2.3
2.9
1.8
1.5
1.9
1.3
1.9
3.3
1.1
1.3
1.4
0.8
1.1.3
2.1
1.9
1.4
1.7
1.3
1.4
2.1
1.7
1.9
0.9
l
1
1.1
1
l.l
0.9
0.7
1
0.8
0.9
1
2
0.8
0.8
1.1.6
0.9
0.5
0.6
0.7
1
1
1.1
1.0.7
0.8
1.3
1.2
1.0.7
0.5
0.5
0.6
0.5
5188873
Houders v a n aandeelen rubriek I ontvangen per aandeel 4 9 . 6 0 meer.
Bevolking
Europ.
Personeel
13
21
48
39
40
54
62
87
118
137
153
18
170
179
190
172
168
187
213
175
176
173
185
210
10884
12500
15300
20300
21000
23655
24000
27000
29206
_
31714
39483
38351
39188
627
_
_
_
1326
2724
_
_
2410
_
4967
_
7592
8800
11255
_
_
_
_
_
11620
_
_
11577
22676
20762
28990
Aantal
Boren
Chineezen
1 8 5 1
_
_
_
_
_
_
4
_
_
_
_
10
_
_
_
5
8
6
6
6
7
10
13
19
23
31
40
47
47
47
47
45
45
42
22
19
24
20
27
30
29
14
21
30
35
31
1852
1853
1854
1855
1856
1857
1858
i
i 60
8 5 9
1 8 6 1
1862
1863
1864
1865/66
66/67
67/68
68/69
69/70
/
71/72
2/73
3/ 4
4/ 5
75/76
76/77
/78
8/79
79/80
80/81
81/82
82/83
83/84
84/85
85/86
86/87
87 88
88 89
89/90
90/91
91/92
92/93
93/94
9495
95/96
96/97
97/98
98/99
99/00
1900/01
01/02
02/03
03/04
04/05
05/06
06/07
07/08
08/09
09/10
10/11
11/12
12/13
13/14
1915
1916
1917
1918
1919
1920
1921
1922
1923
1924
1925
1926
7 0
7 1
77
BIJLAGE 6.
;andan '
g
| Klap^Kampit
"
1861
1862
1863
1864
1865/66
1866/67
1867/68
1868/69
1869/70
1870/71
1871/72
1872/73
1873/74
1874/75
1875/76
1876/77
1877/78
1878/79
1879/80
1880/81
1881/82
1882/83
1883/84
1884/85
1885/86
1886/87
1887/88
1888/89
1889/90
1890/91
1891/92
1892/93
1893/94
1894/95
1895/96
1896/97
1897/98
1898/99
1899/00
1900/01
1901/02
1902/03
1903/04
1904/05
1905/06
1906/07
1907/08
1908/09
1909/10
1910/11
1911/12
1912/13
1913/14
1914/15
1915/16
1916/17
3451
3507
3514
3974
3796
3915
3503
3100
3336
4450
4001
5011
3254
4525
4775
4705
4337
3848
4207
3520
3440
3654
2518
4084
4480
7041
6723
5203
6794
7281
5926
5306
4265
5177
5517
5265
5115
6001
4215
4440
5831
7267
6860
' 8148
7281
5826
7807
7995
7019
7212
7737
10650
11559
12619
15074
15965
1215
6545
9311
8777
10712
11195
10716
12476
12981
14611
12378
13685
12557
20131
17531
16216
14785
12685
13378
9041
10855
14359
14070
14092
15359
16819
20872
13722
13407
12940
13803
13936
12590
13165
11559
9589
10191
11393
10019
12052
12189
10663
9746
9463
10055
10527
10109
12565
13302
10970
14409
12738
4700
5723
11109
14594
20157
18371
20648
20647
30026
30148
28006
35018
39900
34843
39089
62749
55927
52700
27740
33080
36028
29187
41948
38458
34291
31891
43149
40306
41582
32949
28533
33777
38041
39587
39968
42669
38494
37954
37534
35242
27211
26506
27126
20894
23543
19485
23622
27381
25104
26010
31750
43935
48671
55111
14429
14773
13532
13661
18219
25566
18871
23287
25024
26140
32205
24999
27216
26357
31478
27938
23926
23521
19903
17922
18127
16415
14211
15893
19457
15861
16478
20661
19625
19474
17016
22396
17395
16584
16703
19059
1917/18
1918/19
1919/20
1920/21
1921/22
1922/23
1923/24
1924/25
1925/26
26061
22020
20685
. 33451
23705
22894
25944
26174
25523
17405
19800
21041
20585
23010
62020
71235
80004
64608
117879
103002
108929
97967
79416
23216
21012
22258
26254
27753
28068
31711
27451
29271
552481
744295
2538172
971316
273626
Totaal
68
1471
5028
5108
6736
6738
8655
5012
6300
5812
6767
6969
6492
5964
5888
5519
5384
5551
5774
3885
4712
5954
5942
5660
5745
5173
4574
6083
5723
6226
6557
6787
6038
7562
5917
5965
8144
9792
9065
9450
9076
9180
8516
6664
5079890*)
*) D i t totaal wijkt v a n de totalisatie i n bijlage 5 af wegens het z.g. overwicht te Singapore dat bij de
totale productie wordt geteld en niet districtsgewijze verdeeld.
BIJLAGE 7
1
2
3
4
5
6
7
8
9
9a
10
11
12
13
14
15
16
17
18
S 19
20
21
22
23
24
25
26
S27
28
S29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
47a
48
48a
49
50
51
52
53
54
_,.
,
Chineesche
naam
Lan-fa-hin
Sim-hap (Ajam)
Sam-hin
Ngi-hin
Ngi-hap
Sam-fo
Chin-hin
Dji-tjong
Yoeng-fong
Fohin
Tetlie
Meeuw-tjong
Lie-tjong
Soen-tjong
Yoen-fo
Hap-sin
Njan-sin
Njan-loy
Thoeng-fo
Yoen-tjoeng
Foek-hin
Wan-fo
Kong-chin
Sem-tjong
Foek-tjong
Pan-hin
Kapoh
Kafoeng
Soen-li
Tjap-lin
Foek-h
Foek-lin
Tet-hin
FoekhapFoek-hin
Foek-lioeng
Foek-sin
Foek-moy
Tet-tjong
Foek-jong
Foek-fo
Foek-fa-sin
Fockhan
Foek-kwie
Foek-thai
Foek-lan
Tjong-fo
Samsin
, . . .
VaUeinaam
Lesoeng-batang
Lagoendi
Assam-belobang
Pendjerit
Menjawak
Merah
Lagoendi
Sibourik
Klapakera
Merbauwan
Rembang-Assam
Seroe
Penjabin
Gorok
Sibourik
Kembang-merah
Koeboe
Baik
Lesong-batang
Bangsi
Boenoed
Rembikang
Kapok
Baik
Merah (24a)
Lintang
Gloembang
Doelang
?
Doelang
Boenoed
Brang
Poetih
Padang
Padang
Pala
]
\
|'
g
n
B r a n
Nangka
Brang
Poedak
Oenja-oenja
\ f >
j* ^
Batoe-langir
Mandi-angin
Kepajang
Blang
Pala
Brissing
KlekaDatoe
Titi-Akar (52a)
Tjangkok
Trong
Njambras(51)
51
Jaar
d e r
opening
1851
1852
1853
1853
1853
1853
1853
1854
1855
1890
1856
1857
1857
1858
1858
1858
1859
1859
1859
1859
1859
1860
1860
1860
1867
1867
1868
1868.
?
1868
1868
.1868
1869
1869
1869
1869
1870
1870
1870
1871
1871
1871
1871
1871
71
1871
1872
1881
1896
1883
1885
1885
1886
1889
1889
1892
1888
18
Productie
t/m 1924/25
in pikols tin
300
16234
2860
594
474
138
650
3725
67129
426
10
18485
46462
7841
5413
1770
10196
1364
90
827
223
554
10281
13568
28680
14051
1027
324
111
84
1394
399
7026
14544
638
258
362
16
105
512
24217
313
3208
474
1 8
75
21
2970
241
7045
493
29934
2115
4059
2334
236
1009
BIJLAGE
BIJLAGE
, .
,
Chineesche
naam
1
2
3
4
5
6
7
8
8a
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
23a
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
Soen-foeng
Soeng-lin
Sam-hap
Khioen-tjong
Soeng-hin
Soen-gli
Pochin
Ti-tjhong
Fe-lioeng
Soeng-fo
Joen-hin
Tet-tjong
Sin-hin
Lian-hin
Li-hin
Kong-hin
Wan-loeng
Ka-tjin
Thoeng-fo
Soenghap
Soeng-lioeng
Soeng-loeng
Soen-poen
Soeng-koeang
Soeng-tjong
Soen-jin
Thoeng-tjoe
Soeng-fat
Soeng-tjoeng
Toeng-chin
Pho-hin
Sie-tjioe
Foei-tjong
Foei-long
35
36
37
38
39
TT- n
Valleinaam
Rajah
Gemoeroe
Klapa Kampit
?
Sekoepak
?
Sagoe
Semoetik
Koeroen
Bangsi
Pemroekan
Baloh
Tembaloen (12a)
Tikoes
Lesak
Triboeng
Senkli
Doekoe
Bangsi
Doelang
Kapok
?
Kloebi
Bangsi
Langir
?
?
Moenthi
Doelang
Sekoepak
Boeding
Sidjoek
Baloh
Bangsi
Bikoe
Sinjo B o k J
Smjoebok J
Bling
Koemb
Lingkoep
Roem '
Kipenei
Taar
d e r
opening
STAAT D E R MIJNEN E N H A R E
Manggar
Productie
t / m 1924/25
i n pikols t i n
1865
1865
1865
1865
1865
1865
1865
1865
1898
1865
1865
1865
1865
1852
1852
1853
1857
1860
1861
1865
1866
1866
1867
1867
1867
1867
1868
1868
1869
1869
1870
1871
1871
1871
1872
^ 3
126911
73274
70362
148
16280
1542
86599
2471
8783
201
47759
1177
4255
18739
9643
1207
12546
5805
311
19764
14236
711
4306
843
1218
17
979
30863
1349
564
40
77454
2632
82
3596
1884
1886
1886
1888
1893
3083
603
6224
2781
11172
....
"
nummer
W l j n
3
4
5
6
7
8
9
12
IJ
14
15
18
20
22
23
24
25
27
28
30
(32) 306
31
32
33
35
37
38
39
40
46
47
48
49
50
51
52
52a
52b
53
58
61
62
63
64
65
66
67
Valleinaam
Damar
Bogor
Tongkeng
Batoen
Pengaroen
Draak
Prigi
Batoe-Besi (67)
Garoemedang
Manggar (61)
Kayak
Batoe
Mangkoebang
Loloh
Mamak
Menang
Pakkir
Djering
Landai
Bangkoeang
Datoe(Zie32)
Rautan
Pangah
later Datoe
Antoe
Mongpajah
Batoe-intan
Boelian
Kling
Kloebang
Liboet
Tawang
Merak
Manang
Bakauw
Lajang
Landji
Landji (oud 52)
Danau
Boeroeng-mandi
Retak
Manggar
Mang
Triga
Lembong
Majang
Lampong
Batoe Besi
PRODUCTIES
Jaar
der
opening
Productie
t / m 1924/25
i n pikols t i n
1861
1861
1862
1862
1862
1862
1862
1863
1863
1863
1864
1864
1864
1864
1864
1864
1864
1864
1864
1865
1906
1865
1865
1906
1865
1865
1865
1865
1865
1865
1865
1866
1866
1867
1867
1867
1867
134283
8761
93622
24643
95445
40159
759
117907
196038
502
8397
202
70396
28660
20028
3422
1994
18867
44048
414972
3405
61520
52
1887
1868
1872
1876
1907
1907
1907
1907
1907
1907
12131
57266
0
937
30830
0
2148
2427
64730
41
24
1459
12428
8071
10183
121
719
17831
18884
89048
108100
20690
11881
44650
BIJLAGE
10
B I J L A G E 11.
_ _ _
1
2
10
11
16
17
19
21
26
29
34
36
41
42
43
44
45
54
55
56
57
59
60
62
63
64
J
der
opening
Productie
t / m 1924/25
i n pikols t i n
1861
1861
1862
1863
1864
172966
68364
134758
43514
20400
1864
1864
1864
1864
1865
1865
1865
1865
1865
1865
1865
1865
1870
1871
1871
1872
1873
1875
1882
1886
1897
56237
52696
4033
40426
18089
152
1354
490
483
97140
38369
335
16205
33200
65700
17521
19365
80297
4557
4446
11824
Valleinaam
Meranteh
Garam
Kloewang
Selinsing
Seloemar-besar
Seloemar-pandjang
Mang
Mangga
Moenthi
Rambay
Goelah
Birah
Seloemar-ketjil
Djamboe
Djilalang
Rajah
Madoe
Djangkar
Gemoeroe
Loetoeng
Sabah
Mertoet
Brang
Timboel
Gatal
Danau
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
19a
ex 5
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
Chineesche
naam
Foeng-sin
Toeng-fo
.
Valleinaam
J
der
opening
J^S&JSB
t / m 924/25
i n pikols t i n
Kepang
Limoes
Dekat
Najoen
Lelang
Oedang
Sambar
Djepoen
Lawang
Samak
Batoe-tinggih
Getah
Tebroeng
Itam
Ganah
Nangah
Sirah
Grissik-Poetih
Pemantaoe
Lelangan
1867
1867
1867
1867
1868
1868
1868
1868
1868
1868
1869
1869
1869
1869
1869
1869
1871
1871
1872
1888
710
67295
31460
4980
633
7294
1318
1
7254
424
9800
120
71474
10040
1136
16058
19
24
878
5369
Klapa
Dendang
Djilatang
Tenkalak
Demit
Loeday
Embalong
Sindang
Kapok
Kikir
Auer
1872
1872
1872
1873
1873
1879
1881
1883
1887
1894
1906
13255
15
9472
471
15771
580
4204
3017
1536
2955
973
1
L!TH.
HAAG.
ERTSRESERVEKAART
VAN
BILLITON
Schaal 1 : 100.000
1000M
10 K.M
L E G E N D A
I
I
i
i
I
|
I
|
mtm
KB
i
1
O
_
\v
^ \
/ j \ N.
v
X.
emmerbaggers
C
particuliere leverantie
E
(voorwaardelijke)
Uitgewerkt door pompbagger, spuitbagger, elevator
op andere wijze na 03-05 en na het laatste booronderzoek
voor 03-05 en voor het laatste booronderzoek
Vindplaats primair erts
Mijnterreingrenzen (Afgebakend)
Districtsgrenzen (Nieuwe mijn-)
Emmerbagger
Spuitbagger
Pompbagger
I Werkplaatsen
Particuliere leverantie (Gewone)
1 funi 1926
(Pompbagger)
Ertsverwerkinginstallatie
'
Autowegen
Stoomvaartlijnen
Diepten en berghoogten in Meters
u