Professional Documents
Culture Documents
Ondernemersraad Voor Suriname
Ondernemersraad Voor Suriname
''
D E ONDERNEMERR A A D
VOOR SURINAME
REKEST
h s^: :.
?
:t
A
16
HELDER
C. D E B O E R JR.
1926.
//Po
DE ONDERNEMERSRAAD
VOOR SURINAME
KNEUTERDIJK No. 1 - 'S-GRAVENHAGE
T E L E F O O N No. 17755
REKEST
aan den Minister van Kolonin
d.d. 22 Juli 1926, No. 76
HELDER
- C. D E B O E R JR. -
1926.
KONINKLIJKE i
Aan*
Aan
Zijne
den Minister
Minister van
Zijne Excellentie
Excellentie den
van Kolonin,
Kolonin,
's-Gravenhage.
's-Gravenhage.
Excellentie,
De Ondernemersraad voor Suriname, als rechtspersoon erkend bij K o ninklijk Besluit van 16 April 1925 No. 33, overtuigd dat de economische
ontwikkeling van de kolonie voor het overgroote deel afhankelijk is van den
bloei van den grooten landbouw, heeft gemeend in de allereerste plaats de
vraag in studie te moeten nemen, welke de redenen zijn waarom de aanwezige
plantages over het algemeen slechts een kwijnend bestaan lijden en waarom
Suriname voor opening van nieuwe landbouwbedrijven zoo weinig aantrekkelijk is.
De vrucht van deze studie heeft hij neergelegd in de Nota, welke hij de
eer heeft Uwer Excellentie hierbij aan te bieden.
Bij kennisneming daarvan zal U blijken, dat naar zijne overtuiging de
langdurige ongunstige toestand van de kolonie voor een groot deel te wijten
is aan de bestaande wettelijke bepalingen en voorschriften, zoowel op het
gebied van immigratie en kolonisatie, als op het stuk van belastingen en
arbeidswetgeving. Naar zijn oordeel zal, door daarin in den geest der in de
Nota aangegeven denkbeelden verandering te brengen, van Bestuurswege
zeer veel kunnen worden gedaan om de thans bestaande beletselen tegen een
grooteren bloei der aanwezige plantages en tegen de opening van nieuwe
ondernemingen op te heffen of althans belangrijk te verminderen.
Voorts is in de hier overgelegde Nota gewezen op het groote algemeen
belang, dat er voor den Staat der Nederlanden in gelegen is, dat een deel van
het Nederlandsche kapitaal, de Nederlandsche energie, en de Nederlandsche
werkkracht wordt aangewend ten bate van de economische ontwikkeling van
Suriname. Thans schijnen de omstandigheden hiervoor in verschillende opzichten bijzonder gunstig te zijn.
De Raad wenscht, gebruik makende van zijne connecties met den Ondernemersraad voor Nederlandsch-Indi, een ernstige poging te doen om het in
Oost-Indi werkend kapitaal ook voor Suriname te interesseeren, doch acht
zich niet verantwoord opening van nieuwe bedrijven in deze kolonie aan te
moedigen, wanneer hij niet de overtuiging heeft verkregen, dat Opperbestuur
en Staten-Generaal bereid zijn, de noodige hervormingen en veranderingen
in de wetgeving en in de daarmede in verband staande uitvoerende verordeningen tot stand te brengen of te doen brengen, en daarvoor zoo noodig aan
Nederland tijdelijk geldelijke offers op te leggen.
Waar Suriname reeds zoo lang financieel en economisch in verval
verkeert en de huidige toestand der bestaande landbouwondernemingen het
dringend noodig maakt, zoo spoedig mogelijk de daarop drukkende lasten
blijvend te verlichten; waar voorts, zooals gezegd, de omstandigheden op het
oogenblik gunstig zijn voor een poging om Regeering en kapitaal samen te
doen gaan in een krachtige poging om de kolonie tot nieuwen bloei te
brengen; waar het ten slotte onzeker is, hoe lang deze gunstige constellatie
zal aanhouden en of in de toekomst plannen zooals door ons werden ontwikkeld nog wel voor verwezenlijking vatbaar zullen zijn, daar acht de Raad
het een zaak van de grootste urgentie, dat thans zoo spoedig mogelijk een
beslissing worde genomen en tot daden worde overgegaan.
Uiteraard zal over geen enkel detailpunt van de in bijgaande Nota geformuleerde wenschen en voorstellen kunnen worden beslist zonder voorafgaand overleg met het Koloniaal Bestuur. Wl echter lijkt het onzen Raad
mogelijk, dat Uwe Excellentie zich, zonder voorafgaand overleg met Suriname,
principieel uitspreekt, of Zij in beginsel bereid is in den geest van deze voorstellen een geldelijk offer van Nederland te vragen. En ook lijkt het mogelijk,
dat reeds zeer binnenkort aan de Staten-Generaal mededeeling worde gedaan
van de in deze Nota vervatte voorstellen en van het door U . Exc. daartegenover ingenomen standpunt, opdat ook de beide Kamers de gelegenheid krijgen,
zich in beginsel omtrent de hoofdpunten uit te spreken.
Een principieele bereidverklaring tot medewerking in de in deze Nota
aangegeven richting zou onzen Raad den gewenschten ruggesteun geven,
om met kans van slagen de groote in Nederlandsch-Indi werkende maatschappijen te interesseeren voor het landbouwbedrijf in Suriname.
Met het oog vooral op de wenschelijkheid, dat onze Raad zoo spoedig
mogelijk zijne propaganda voor Suriname onder het in Oost-Indi werkend
Nederlandsen kapitaal zal kunnen aanvangen, zal hij het op hoogen prijs
stellen, wanneer U . Exc. zou kunnen goedvinden aan een deputatie uit zijn
midden een mondeling onderhoud toe te staan, teneinde v.z.n. de hier ontwikkelde denkbeelden en voorstellen nader te kunnen toelichten en speciaal teneinde met U van gedachten te kunnen wisselen omtrent de wijze, waarop het
spoedigst de zekerheid zal kunnen worden verkregen, dat de Raad bij zijn
streven in beginsel op den steun van Uwe Excellentie en van de StatenGeneraal zal kunnen rekenen.
De Ondernemersraad voor Suriname,
(w. g.)
T R E U B , Voorzitter,
(w.g.)
P U T M A N C R A M E R , Secretaris.
NOTA
behoorende bij het rekest van den Ondernemersraad voor Suriname aan Z.Exc. den Minister
van Kolonin van 22 Juli 1926, No. 76.
Inleiding.
Bij verzoekschrift, gedagteekend Amsterdam 10 September 1923, heeft
een combinatie van belanghebbenden bij cultuurondernemingen in Suriname,
tijdelijk saamgebracht door de destijds door die ondernemingen doorstane
zelfs voor Suriname buitengewone depressie, zich tot den toenmaligen
Minister van Kolonin gewend met het tweeledig verzoek:
a. om verschillende ingrijpende maatregelen te bevorderen, waardoor
in de toekomst het voortbestaan van bestaande plantages beter verzekerd
zal zijn en Suriname als beleggingsveld voor nieuwe ondernemingen aantrekkelijker zal worden;
b. om, in afwachting van de invoering van de onder a. bedoelde
blijvende maatregelen, zoo spoedig mogelijk een tijdelijke vrijstelling van de
Surinaamsche ondernemingen te bevorderen van die lasten, welke ten behoeve
van de Koloniale Kas of van het Immigratiefonds worden geheven en op de
productiekosten drukken zonder rekening te houden met het rendement van
het in de ondernemingen gestoken kapitaal.
Als uitvloeisel van het onder b. bedoeld verzoek is ten slotte, na het
overwinnen van allerlei moeilijkheden, welke thans niet nader ter sprake
behoeven te worden gebracht, tot stand gekomen het Koninklijk Besluit van
11 Mei 1925 (Gouv. Blad No. 43), waarbij de mogelijkheid is geopend om
aan de daarvoor in aanmerking komende cacao- en koffieondernemingen vrijstelling te verleenen van de door haar over de jaren 1923 en 1924 aan het
Immigratiefonds verschuldigde vergoeding wegens den huur van contractarbeiders.
Uit de Toelichting, behoorende bij de Nota van Wijzigingen op de
Surinaamsche Begrooting 1924 ), waarin de onderwerpelijke voorziening
werd voorgesteld, blijkt duidelijk, dat deze slechts bedoeld was als een tijdelijke noodmaatregel, in afwachting van hetgeen te zijner tijd zal worden beslist
ten aanzien van een principieele herziening van het voor de plantagebedrijven
in het algemeen geldend samenstel van heffingen als in het bovenaangehaald
rekest bedoeld.
Sedert zijn wederom ruim twee jaren verloopen, zonder dat een voorstel
tot principieele herziening van de op dit stuk geldende regelingen de StatenGeneraal heeft bereikt.
1
1. Immigratie en Kolonisatie*
Immigratie.
D e eerste principieele vraag, welke wij ons gesteld hebben, is deze: wat
is het doel der immigratie en in wiens belang moet deze in de eerste plaats
worden bevorderd?
W i j gelooven, dat deze vraag door Opperbestuur en Staten-Generaal
niet altijd scherp genoeg gesteld en principieel genoeg beantwoord is.
') Handelingen 19231924, blz. 1799.
*) Zelfs de bovenbedoelde tijdelijke vrijstelling van de plantages van haar aandeel in de
immigratiekosten werd door den toenmaligen Minister van Kolonin alleen verdedigbaar geacht,
wanneer tegenover de daaruit voortvloeiende derving van inkomsten een reele compensatie
kon worden gesteld, zoodat in geen geval nieuwe lasten op 's Rijks schatkist zouden behoeven
te worden gelegd: Hand. St. Gen., Bijlagen 1923'24, 1, 7.
Onze Raad meent als vaststaand feit te mogen aannemen, dat twee
elementen absoluut noodzakelijk zijn, om Suriname uit haar tegenwoordig
verval op te heffen en van een armlastige, voor een groot deel op de moederlandsche schatkist terende kolonie te maken tot een zelfstandige samenleving,
welke zichzelf geheel kan bedruipen en ook het moederland indirect groote
voordeden kan opleveren, n.1.:
Ie. vermeerdering van bevolking; en
2e. vermeerdering van het in Suriname en in de eerste plaats in den
Surinaamschen grooten landbouw belegd kapitaal.
Het buitengewoon groote belang van beide factoren is enkele jaren
geleden nog eens op overtuigende wijze aangetoond in het rapport van het
Suriname Studie-Syndicaat.
In dit rapport is, naast een toenemende immigratie door middel van den
grooten landbouw, welk middel ook volgens de stellers van het rapport
hoofdzaak moet blijven, de wenschelijkheid van immigratie door middel van
tewerkstelling ook in andere daartoe geschikte bedrijven en bij het Gouvernement voor de uitvoering van openbare werken bepleit, een bespoediging
der vestiging van bruikbare elementen aan de hand gedaan en het overwegen
der mogelijkheid van rechtstreeksche kolonisatie gesuggereerd.
Onze Raad w i l niet zoover gaan, om rechtstreeksche kolonisatie door
aanvoer van Gouvernementswege van landbouwersgezinnen onmogelijk te
verklaren de Javanen-kolonisatie in de Lampongs is daar om het tegendeel
te bewijzen, maar wel acht hij de stelling niet aanvechtbaar, dat voor
Suriname de tot dusver gevolgde weg, waarbij de plantages gebruikt worden
om de aangevoerde Javanen op te voeden tot zelfstandige kolonisten, ook
in de toekomst moet worden beschouwd als de weg, welke het zekerst en
met het minste risico voor het Gouvernement, tot het doel leidt; dat dus de
belegging van nieuw kapitaal in Surinaamsche ondernemingen i n het algemeen en in den grooten landbouw in het bijzonder als het aangewezen middel
moet worden beschouwd om het doel: sneller vermeerdering van bevolking,
te bereiken.
V a n het oogenblik af, dat men de opheffing der slavernij i n Suriname in
overweging is gaan nemen, heeft men zich in Nederland onvoldoende rekenschap gegeven van de ontzaglijke economische gevolgen, welke het vrijmaken
der slaven voor de plantages en voor de geheele kolonie zou hebben; evenmin
heeft men voldoende maatregelen genomen, welke noodig waren om die gevolgen voor zooveel mogelijk te neutraliseeren. In de overgangsperiode van
10 jaren, gedurende welke de vrijgemaakte slaven nog onder Staatstoezicht
stonden en verplicht waren werkcontracten te sluiten, heeft men niets gedaan
om deze heden te winnen voor vrijen arbeid op de plantages. E n toen die overgangsperiode om was en de plantage-bevolking voor een groot deel naar
de stad stroomde, heeft men niet begrepen, dat het een levensbelang was
voor de kolonie en indirect ook een groot belang voor het moederland
om onmiddellijk van Overheidswege de krachtigste maatregelen te nemen
tot aanvoer van voldoende arbeidskrachten van elders. Ondanks het goede
voorbeeld van Britsch-Guyana heeft men als gevolg van het beruchte
amendement-van Bosse kostbare jaren verspild met de immigratie over
te laten aan het initiatief der, door de opheffing der slavernij in groote
moeilijkheden verkeerende, particuliere ondernemingen. E n toen door het
tractaat van 1870 de gelegenheid tot aanvoer van Britsch-Indische immigranten geopend was en onze Regeering eindelijk het voorbeeld der Britsche
West-Indische kolonin gevolgd en de immigratie geheel i n eigen hand
genomen had, verzuimde men tijdig de noodige maatregelen te nemen voor
de geneeskundige behandeling en verpleging der immigrantenbevolking,
waardoor onder deze zich een zoodanige ziekte en sterfte voordeden, dat
Engeland zich genoodzaakt zag de emigratie uit Br.-Indi naar Suriname
van 18751878 stop te zetten.
Eerst in 1880 is door de stichting van het Immigratiefonds, naar het
vooorbeeld van hetgeen in de vreemde West-Indische kolonin reeds tientallen van jaren bestond, een ernstige poging gedaan om met daadwerkelijken
3
- 6
kan meebrengen, dat een deel van het kapitaal, hetwelk thans nog met
grootere directe voordeden in Oost-Indi kan worden aangewend, besteed
wordt aan de ontwikkeling van West-Indi, . opdat dit in de toekomst
als reserve" bruikbaar zij, wanneer de constellatie in Oost-Indi minder
gunstig mocht worden.
De Ondernemersraad voor Suriname is door het contact, waarin hij
staat tot den Ondernemersraad voor Ned.-Indi, in de gelegenheid deze
denkbeelden in de kringen van het Oost-Indisch kapitaal te propageeren, en
zal niet nalaten, zulks zoo krachtig mogelijk te doen. Hij acht echter na de
door het Suriname Studie-Syndicaat en door een vorigen Minister van Kolonin zeiven ten deze opgedane ervaringen dergelijke pogingen nutteloos,
wanneer niet van Regeeringswege principieel de juistheid van het hiervoren
uiteengezette standpunt wordt erkend en krachtige maatregelen worden
getroffen om desnoods met belangrijke tijdelijke opofferingen voor de
moederlandsche schatkist de immigratie en kolonisatie te bevorderen en
investeering van nieuw kapitaal in Suriname uit te lokken ten einde immigratie
op grooter schaal en in sneller tempo dan te voren mogelijk te maken.
Men vergelijke Suriname ten deze niet met een land als Deli, waar het
particulier initiatief, zonder steun van Overheidswege, een wonderbaarlijke
economische ontwikkeling heeft tot stand gebracht, omdat het daar zijn
voordeel zocht en vond; men vergete ook niet de keerzijde van deze schoone
medaille, dat in Deli weliswaar het immigratie-vraagstuk geheel op kosten
der particuliere ondernemingen een schitterende oplossing heeft gevonden,
doch dat het vraagstuk der kolonisatie daarbij op den achtergrond is geraakt,
hetgeen in de toekomst, wanneer eens de verdere aanvoer van contractarbeiders niet meer verzekerd zou zijn, nog groote moeilijkheden kan baren.
Veeleer vergelijke men Suriname met landen als Canada, Australi, e. d.,
waar een begin van economische ontwikkeling aanwezig is, doch de verdere
uitbreiding daarvan absoluut afhankelijk is van vermeerdering der te
schaarsche bevolking. Wij verhezen hierbij niet uit het oog, dat er ook een
groote tegenstelling bestaat tusschen jonge landen als Canada en Australi,
bijna zonder geschiedenis, doch met een groote toekomst, eenerzijds en
Suriname, dat op het oogenblik slechts het treurig overblijfsel is van een
oude, eertijds bloeiende, kolonie anderzijds. Doch wij gelooven, dat het eenige
middel om indien mogelijk die vervallen oude kolonie tot nieuwen bloei
te brengen, dit is: om die tegenstelling en het roemrijk verleden van Suriname
te vergeten, en van voren af aan te beginnen; waar noodig te breken met het
verleden, en Suriname te beschouwen als een jong land, dat voor het eerst
tot ontwikkeling moet worden gebracht. Natuurlijk trachte men in de eerste
plaats datgene wat van vorigen bloei nog over is, voor zoover het nog levensvatbaarheid heeft, met een blijvende verlichting van lasten tot een rendabel
bedrijf te maken, opdat verder verval van het bestaande worde voorkomen.
Dit is echter niet voldoende. Tegelijkertijd onderzoeke men de mogelijkheid
van een nieuwe ontwikkeling met nieuw kapitaal en immigratie op groote
schaal.
Uit zichzelf komt het kapitaal echter niet naar Suriname; de grootere
directe voordeden, welke elders zijn te behalen; de tallooze mislukkingen,
welke de geschiedenis van Suriname aanwijst, en in de derde plaats de wetgeving in die kolonie schrikken het af om aldaar belegging te zoeken. Nationale overwegingen en de mogelijkheid van toekomstige minder gunstige
omstandigheden in Oost-Indi op zichzelf zullen niet voldoende zijn om deze
afzijdige houding te overwinnen, wanneer niet de Regeering door wegneming
van elke onnoodige wettelijke belemmering en door rechtstreeksche aanmoediging het kapitaal aanlokt, om naast andere landen, ook de mogelijkheden
van Suriname als beleggingsveld te exploreeren en, bij goeden uitslag van
die exploratie, aldaar nieuwe ondernemingen te openen,
Gaan wij thans de maatregelen na, welke ons tot aanlokking van het
kapitaal noodig voorkomen.
Na de vorenstaande uiteenzetting van ons standpunt zal het wel reeds
-
duidelijk zijn, dat wij de immigratie geheel als tak van Staatszorg zien, niet
alleen wat de uitvoering, doch ook wat de bekostiging betreft.
Wat de uitvoering betreft, is dit standpunt sedert 1870, bij de totstandkoming van het tractaat met Engeland betreffende den aanvoer van BritschIndirs, aanvaard. Dat de werving en de aanvoer van contractarbeiders in
handen van het Gouvernement moeten blijven, daaromtrent bestaat in ondernemerskringen geen verschil van gevoelen. In geenen deele onderschrijft onze
Raad de meening van hen zoo er althans nog voorstanders van dit denkbeeld mochten zijn , die de immigratie in Suriname, naar het voorbeeld van
Deli, in handen der planters zouden willen brengen. Hoewel de regeling in
Deli aldaar zeer gunstige resultaten afwerpt, is de toestand in Suriname
voorshands nog niet rijp om het daar gegeven voorbeeld met kans op succes
te volgen. Alles pleit er voor om de ten deze in Suriname bestaande regeling
in beginsel niet te wijzigen, al kan ook hier in sommige opzichten, vooral wat
betreft de selectie der aan te werven elementen, nog veel verbeterd worden.
Anders staat het ten aanzien van de bekostiging van de immigratie.
Hiervoor geldt vooral hetgeen wij hierboven schreven: dat men in Nederland
nimmer recht begrepen heeft, welke groote algemeene belangen hier op het
spel stonden.
Na de tevoren reeds geschetste periode, waarin men, met het meest
droevige resultaat, de immigratie behoudens geringen steun van Overheidswege overliet aan het particulier initiatief, is in 1880 de thans nog
steeds voortdurende periode aangebroken van het Immigratiefonds, waarbij
de kosten in een zekere verhouding tusschen Overheid en plantages werden
verdeeld.
Principieel is men bij deze kostenverdeeling nooit te werk gegaan.
Tot 1920 moesten de ondernemingen voor de arbeiders, die zij door
middel van het Fonds wilden betrekken, vooraf 3/5 van de aanvoerkosten
vergoeden: een zuiver willekeurige fractie. Daarentegen nam het Fonds voor
zijn rekening de resteerende 2/5 van de aanvoer- plus de geheele terugvoerkosten of c.q. de afkoopsom voor het afzien van het recht op vrije retourpassage.
In geval van hercontract echter moest de plantage nogmaals 3/5 van
de aanvoerkosten betalen, waartegenover het Fonds de premie van 20.
voor elk jaar van het hercontract op zich nam.
Voor zoover betreft de hercontractanten, waaruit in den regel ten slotte
ook de beste kolonisten zullen voortkomen, liet men dus mr dan 100%
van de aanvoerkosten door de ondernemingen betalen! W e l het beste bewijs,
dat men zelfs toen nog niet het juiste besef had van het allesoverheerschend
algemeen Landsbelang, dat voor een z dunbevolkt land als Suriname in
de bevordering van immigratie en kolonisatie gelegen is, en dat men nog altijd
vasthield aan de zienswijze, welke de immigratie in het belang der plantages
als doel, mogelijke kolonisatie slechts als een bijkomstig voordeel daarvan
aanmerkte, terwijl het Overheidsaandeel in de kosten der immigratie voornamelijk slechts werd beschouwd als een steun aan de plantages in de kosten van
den voor die plantages noodigen aanvoer van arbeidskrachten.
Toen het in 1920, door de malaise en de geweldige stijging der aanvoerkosten, met den grooten landbouw geheel spaak dreigde te loopen en elke
verdere immigratie onmogelijk scheen te worden, is mede dank zij de
bemoeiingen van het Suriname Studie-Syndicaat tot stand gekomen de
regeling in G.B. 1920 No. 102, waarbij tijdelijk, voor 10 jaren, werd afgeweken wan de bestaande regeling. Door verband te leggen tusschen het
aantal werkdagen van eiken arbeider en het voor dien arbeider aan het
Fonds verschuldigde, en vooral ook door de wijze van betaling te vergemakkelijken, heeft deze regeling er niet weinig toe bijgedragen, om de meeste
bestaande plantages doch nog niet eens alle! door de moeilijke naoorlogsjaren heen te helpen.
Een principieele oplossing van het kosten-vraagstuk bracht de regeling
van 1920 echter geenszins. Volgens de Toelichting bedoelde de regeling,
aanvoerkosten in de verhouding; 1 : 1 tusschen het Fonds en de
n
planters te verdeden. Wanneer men echter de kosten in een bepaalde verhouding tusschen twee partijen wilde verdeden, had het geen zin, om daarnaast het hoofdgeld, dat sinds 1880 niet meer als een belasting moet worden
beschouwd, doch als een bijdrage van de plantages in de kosten van het
Immigratiefonds, te handhaven.
Bovendien blijkt uit de stukken, dat het door de plantages aan het Fonds
verschuldigde bedrag van 15 cent per contractarbeider en per werkdag voor
een groot deel gebaseerd is op het destijds door de scheepvaart-maatschappijen geischte abnormaal hooge bedrag van 300. voor de passage van
eiken volwassen immigrant. In de Koloniale Staten is er toen op gewezen,
dat bij daling van den passageprijs de tijdelijke afwijking van de regeling
wel eens duurder zou kunnen uitkomen dan de regeling zelve. Het Bestuur
heeft zich toen hiervan afgemaakt met de bewering, dat een belangrijke
daling van de passageprijzen in de eerste jaren niet te verwachten was. Maar
inderdaad zijn de passagekosten in de volgende jaren gedaald van 300.
tot 130. ), zonder dat het bedrag van 15 cent verlaagd is!
Op deze wijze blijft er zelfs van de bedoeling van een tijdelijke tegemoetkoming aan noodlijdende plantages niet veel over, en is ook deze schijnbaar gunstige regeling, al was het in 1920 niet zoo bedodd, practisch niet
veel anders geworden dan een middel voor het Gouvernement, om op de
goedkoopst mogelijke wijze aan kolonisten te komen.
Dit is mede een der oorzaken geweest, waarom in de jaren 1922 en '23
wederom elf van de minst kapitaalkrachtige plantages den strijd hebben
moeten opgeven, tot groot economisch nadeel voor de geheele kolonie.
En ten slotte moest in 1925, om een algeheele debacle der noodlijdende
plantages te voorkomen, over de jaren 1923 en '24 vrijstelling van de aan
het Fonds verschuldigde vergoeding worden toegezegd.
Ook de regeling van 1920L welke als en soort van uiterste tegemoetkoming aan de bestaande plantages bedoeld schijnt te zijn geweest, heeft dus
niet eens deze allen van den ondergang vermogen te redden en is onder
moeilijke omstandigheden zelfs onhoudbaar gebleken.
Maakt men in het algemeen de balans op van de resultaten van het
Immigratiefonds-systeem, dan moet worden erkend, dat dit vergeleken
bij de periode welke daaraan voorafging een niet onbelangrijke verbetering heeft gebracht. Wanneer thans ruim 31.000 Britsch-Indirs en 23.000
Javanen in Suriname wonen, tot groot voordeel van deze kolonie, dan is dit
zeker wel in hoofdzaak te danken aan het in 1880 ingevoerde stelsel, waarbij
althans een deel der immigratie-kosten voor rekening van den Lande werd
genomen.
Maar daarmede is ook alles gezegd. W e l verre van tot aantrekking van
nieuw kapitaal en tot uitbrdding der bestaande ondernemingen te leiden, zijn
zooals wij zagen deze regeling en de daarbij aan de immigratie verleende Overhddssteun niet eens voldoende gebleken om het bestaande te
behouden. Het toch reeds veel te kleine, in cultuur gebrachte deel der kolonie
is onder dit stelsel nog verder afgebrokkeld. Flinke winsten, opwegende
tegen het risico van een tropisch landbouwbedrijf, zijn in de laatste 25 jaren
niet meer gemaakt. Reserves om moeilijke tijden te kunnen doorkomen,
konden niet worden gevormd. Zoowel onder de regeling van 1880 als onder
die van 1920 bleven de hooge kosten der immigratie een drukkende last,
welke geen rekening hield met de rendabiliteit van het bedrijf, doch in goede
jaren een groot deel van de matige winst opslokte, in de slechte jaren den
toestand 'aanstonds vrijwel onhoudbaar maakte.
1
- 9
Maar ook voor een snellere toeneming der bevolking opent dit stelsel
geen perspectieven. De behoefte aan nieuwe immigranten blijft beperkt tot
het op sterkte houden van de tegenwoordige arbeidersbevolking op de bestaande plantages.
In de laatste jaren wijzen de cijfers in het Koloniaal Verslag zelfs een
niet onbelangrijke daling aan in deze bevolking.
De geheele arbeidersbevolking op de plantages (met inbegrip van
vrouwen, kinderen en vrije arbeiders) bedroeg:
op 1 Januari 1923 . . . 18.067
1
1924 . . . 17.762
1
1925 . . . 16.902,
in twee jaar dus een vermindering met 1165 zielen.
Van het genoemde aantal waren onder contract verbonden:
op 1 Januari 1923 . . . 11.538
1
1924 . . . 11.158
1
Immigratie
Staatstaak.
Alleen een spoedige en principieele beslissing van Regeering en Volksvertegenwoordiging, om het bestaande stelsel los te laten en krachtige bevordering van immigratie geheel op Staatskosten te verklaren tot een zaak van
algemeen belang van Suriname zelf, maar niet minder van het moederland, en indirect ook van Java (ontlasting van een economisch minwaardig
deel harer overbevolking) schijnt ons in staat, maar dan ook absoluut noodzakelijk, om het zoo even geschetst schrikbeeld te verjagen; om de bestaande
ondernemingen meer rendabel te maken, wat zich aanstonds in de opbrengst
der belastingen zal uiten; om uitbreiding van die ondernemingen in overweging te doen nemen, hetgeen ook de geheele economische gesteldheid der
kolonie ten goede zou komen; om belegging van nieuw kapitaal in Suriname
meer aantrekkelijk te maken, hetgeen een niet hoog genoeg te schatten direct
en indirect voordeel zou opleveren; en dit alles als middel om te geraken tot
het doel: een snellere toeneming der bevolking.
Wij schreven hiervoren, dat deze gang van zaken ons de aangewezen
zoo niet de eenige weg schijnt om tot dit doel te geraken. Het is ons
bekend, dat de Leider van het Suriname Studie-Syndicaat, ofschoon ook hij
aan kolonisatie via de plantages verre de voorkeur geeft, daarnaast nog altijd
gelooft aan de mogelijkheid van een import van Javaansche landbouwersgezinnen rechtstreeks door het Gouvernement, zonder den omweg via den
grooten landbouw. Wij wenschen hier niet nader op dit denkbeeld in te
gaan, doch alleen te constateeren dat, mocht ter bespoediging der kolonisatie
de Regeering in deze richting proeven willen nemen, daartegen onzerzijds
10
uiteraard niet het minste bezwaar zou bestaan. Voorloopig zal echter immigratie en kolonisatie via den grooten landbouw wel de regel blijven.
Zooals gezegd, achten wij het noodzakelijk, dat de immigratie, ook
wanneer daarbij gebruik wordt gemaakt van den grooten landbouw, geheel
door den Staat wordt bekostigd. Wij zijn ons volkomen bewust, dat dit
denkbeeld bestrijding zal vinden ook in de kolonie zelve bij hen, die
zich niet kunnen losmaken van den gedachtengang, waarbij steeds het particulier belang der plantages bij het verkrijgen van arbeidskrachten op den
voorgrond is gesteld en waarbij maar al te vaak de belangen van den grooten
landbouw zijn beschouwd als tegenstrijdig aan de belangen van de buiten
den landbouw staande Creolen-bevolking.
Daarentegen meent onze Raad verzekerd te mogen zijn van den steun
der Koloniale Staten. Immers, in het bekende op 14 Mei j.1. door hen tot den
Minister van Kolonin gericht adres vinden wij onder punt 17 de volgende
stelling:
Voor Rijkshulp zal voornamelijk in aanmerking mogen komen:
a. het verleenen van steun aan het kapitaal om in dit land een loonend
emplooi te vinden, en
b. het bevorderen van immigratie en kolonisatie."
Twee der hoofddenkbeelden van ons betoog: lo. dat bevordering van
immigratie en kolonisatie en aantrekking van nieuw kapitaal noodig zijn in
het algemeen belang der geheele kolonie, en 2o. dat de kosten hiervan niet
behooren te drukken op de Koloniale Kas, doch op het moederland, blijken
hier bij voorbaat geheel de meening weer te geven van het vertegenwoordigend college in de kolonie.
De Staten blijken derhalve met ons overtuigd te zijn, dat de kolonie
en hare tegenwoordige bevolking in de eerste plaats tot meerdere welvaart
gebracht moeten worden door vermeerdering van het in Suriname belegd
kapitaal, door wederopbloei en uitbreiding van den grooten en kleinen
landbouw, door krachtige toeneming der immigratie. Alleen de thans hiervoor gevraagde tijdelijke geldelijke opoffering kan in de toekomst leiden tot
meerdere economische ontwikkeling en financieele zelfstandigheid der
kolonie, welke tenslotte ook aan de Creolen-bevolking zij het indirect
ten goede moeten komen. A l dadelijk zal wederopleving en uitbreiding der
bestaande en vestiging van nieuwe ondernemingen de werkgelegenheid
verruimen voor de veelal uit dit deel der bevolking voortkomende ambachtslieden. En later zal de verbetering van den financieelen toestand der kolonie
kunnen en moeten leiden tot verlaging der belastingen, in de eerste plaats
van de veel te hooge invoerrechten, waaronder de bevolking thans gebukt
gaat, en daarmede van de algemeene kosten van het leven.
Wij vertrouwen op de medewerking der Koloniale Staten, om dezen
gedachtengang ook bij het minder ontwikkelde deel der bevolking langzamerhand ingang te doen vinden.
Bovendien stellen wij ons voor in het volgende hoofdstuk enkele maatregelen aan te geven, welke reeds aanstonds kunnen medewerken tot het in
evenwicht brengen van de koloniale huishoudelijke begrooting.
Doch ook indien men al deze overwegingen ter zijde stelt, achten wij
ons voorstel om de aan- en terugvoerkosten geheel voor rekening van den
Lande te nemen, ook in zichzelf zeer goed verdedigbaar, wanneer men in
aanmerking neemt, dat de contractanten, die op Java voor Suriname worden
aangeworven uitzonderingen daargelaten voor dadelijke zelfstandige
vestiging als kolonist volslagen ongeschikt zijn, omdat zij eerst een acclimatisatie-proces hebben door te maken; omdat zij gewoonlijk in vrij slechten
physieken toestand in Suriname aankomen en vaak eerst na geruim en tijd
een goede voeding, geneeskundige behandeling en verpleging te hebben
genoten hun volle arbeids-capaciteit verkrijgen ), en vooral ook, omdat de
overgroote meerderheid der aangevoerden niets van den landbouw verstaat
1
11
den ver n
Kolonisatie.
12
13
Bij elk van de drie biervoren in het kort besproken methoden van
koloniseeren zal de psyche van den doorsnee Javaanschen immigrant in
14
Terloops wezen wij hiervoor met een enkel woord op de urgentie van
een grondige herziening van het onderwijssysteem, welke ons, naast het
geven van betere vooruitzichten aan de kleine landbouwers, absoluut noodzakelijk lijkt om te voorkomen, dat het tweede of derde geslacht der immigrantenbevolking door het onderwijs aan het landbouwbedrijf onttrokken
zal worden.
Onze Raad. acht zich niet bevoegd, op dit onderwijsvraagstuk dieper
in te gaan, dch heeft met groote voldoening vernomen, dat de belangrijke
lezingen, over dit onderwerp te Paramaribo gehouden door den heer S. Beek
en in n bundel uitgegeven onder den titel: Lezingen over Surinaamsche
Problemen" ), het Koloniaal Bestuur in Maart 1924 hebben geleid tot het
uitschrijven van een prijsvraag, in hoofdzaak betreffende de vraag, hoe de
volksopvoeding in Suriname moet worden ingericht om het jongere geslacht
zoodanig te vormen, dat het grooter deel daarvan zijn levensberoep in den
landbouw vindt".
Vooral ten aanzien van de met groote kosten van Java aangevoerde
immigranten-bevolking lijkt het onzen Raad een enorm groot economisch
belang, dat ten spoedigste gebroken worde met een systeem, dat de kinderen
dier immigranten volstopt met Hollandsche schoolwijsheid in stede van zich
te bepalen tot lezen, schrijven en rekenen en verder den tijd nuttiger te
besteden met de eerste beginselen der practische economie en der hygine
en met een eenvoudig landbouwonderwijs.
Vooral op het gebied van het landbouwonderwijs zijn de laatste jaren
tal van proeven genomen, telkens weer in een nieuwe richting, die even
1
') Een zesde lezing werd door den heer Beek onlangs in Nederland gehouden voor de
Landbouwhoogeschool te Wageningen en werd als overdruk uit De Indische Mercuur" door
onzen Raad verspreid.
15
spoedig weer werd losgelaten, doch welke proeven gemeen hadden dat
steeds vrijwel uitsluitend werd gestreefd naar het in onze oogen vLmoedeS
hopeloos doel om de Creolenbevolking terug te brengen J denTndboW
In het algemeen is onze Raad van oordeel, dat de Javanen en de Creolen
zozeer onderhng verschillen in elk opzicht, dat het geen zin heSt, vrTl "
te streven naar de algeheele samensmelting der Surinaamsche bevolking door
gekheid voor alle bevoHdngsgroepen van onderwijs en wetgeving doch
dat men veel verder zal komen, door de Javaansche immigranten etsten
de voor hen meest practische wijze tot ontwikkeling en welvaart Te br"ngdan zal dit onderdeel der bevolking binnen afzienbaren tijd de Creolen in
aantal overtref en. en zou het dwaasheid zijn. deze nieuwe b e v o t o g \
voorbaat te willen assimeeren aan de oude kleine CreolenmaatsZpfl
Veeleer trachte men de Javanen op hunne wijze te koloniseeren en te on '-'
wielen; eerst latere geslachten zullen er vanzelf toe komen om meer met
fe v o l t
^
-atschapjn
1 1 m
teMmen
C O D t a C t4 6
Doch wat hiervan zij. vast staat onzes inziens, dat het vraaastuk van
- ^ ^ t s t t :
^ "
herwijs in h e t ^ o n Z
van het grootste belang ,s voor het blijvend welslagen van eiken vorm van
kolonisatie, en dat bij de inrichting van het landbouwonderwijs ook vomeer
1
S^U^SLr
W O f d e n
9 6 t r 0 k k C n
h t
* * * * van den
van der,
^
bouwkundige ontwikkeng
van den Javaanschen .mmigrant en zijn nakomelingschap lijkt ons bij een
breed opgezet immigratie- en kolonisatieplan van voldoende gewicht, om a S
gepensionneerd Oost-Indisch a m b t e n a a r ^ % T p o Z
op dit gebied verdiend heeft, in Suriname handen vol werk te g e X
a l 9 e m e e n
C n
d c
"
17
in n jaar gemaakte winst toch niet voldoende zou zijn geweest om de verliezen van vorige jaren goed te maken, nog daargelaten, dat de steeds meer
achteruitgaande cacaocultuur toch zeker geen baat had gevonden bij de
betere koffieprijzen.
Gelukkig heeft toen het Opperbestuur zich bij het besluit der Koloniale
Staten niet neergelegd, doch niettemin geeft de houding van het vertegenwoordigend lichaam in de kolonie in deze aangelegenheid blijk van een mentaliteit, welke er kwalijk toe zal kunnen bijdragen om niuwe kapitaalsbelegging, in Suriname te bevorderen.
Gaan wij thans de verschillende lasten na, welke in Suriname op het
landbouwbedrijf drukken.
Immigratiekosten.
Inkomstenbelasting.
a. voor rechts- i
D
personen.
a a t s
in Suriname nimmer ernstig geklaagd. Een winstbelasting voor vennootschappen van 7 l lo. vermeerderd met een uitkeeringsbelasting van I2 l l
op de overwinst, is afgezien voor een oogenblik van het principieele
bezwaar tegen een progressieve belasting van vennootschappen niet
overmatig drukkend, vooral niet wanneer overwinst" in den zin der verordening zeer weinig voorkomt, zooals tot nog toe in Suriname het geval was.
In beginsel bestaan echter tegen de Surinaamsche inkomstenbelasting
dezelfde bezwaren, welke uitvoerig zijn ontwikkeld in de gedrukte Nota van
1922 van den Voorzitter van den Ondernemersraad voor Ned.-Indi tegen
de Indische Herziene ordonnantie op de Inkomstenbelasting 1920", en welke
ten slotte er toe hebben geleid, dat die Indische inkomstenbelasting in 1925
voor de vennootschappen is vervangen door een afzonderlijke vennootschapsbelasting op geheel andere grondslagen.
Die principieele bezwaren gelden in hoofdzaak het feit, dat de vennootschappen op gelijken voet worden behandeld als de natuurlijke personen;
dat winst- en uitkeeringsbelasting dooreen worden gemengd; dat door de
afzonderlijke belasting van de overwinst" aan de belasting van de winst
een progressief karakter wordt gegeven, wardoor aan den zakelijken grondslag, welke een belasting p de vennootschappen behoort te hebben, geweld
wordt aangedaan.
Daar deze bezwaren ten aanzien van Oost-Indj?*ls 'volkomen gegrond
i
18
b.
Voor natuurlijke
personen.
i n
h o e v e r r c
d e
d i r e c t e
19
) Blz. 85.
) Blz. 43 e. v.
1
2
20
1880 (G.B. No. 4) een nieuw hoofdgeld ingevoerd, waarbij echter het oorspronkelijk karakter van het hoofdgeld geheel is verdwenen en deze heffing
is ontaard tot een door de plantages te betalen vergoeding aan het Immigratiefonds boven de eigenlijke immigratie-kosten. Zooals gezegd, heeft het hoofdgeld in dezen zin ook in het huidige stelsel geen reden van bestaan naast
een regeling, welke beoogt om de immigratielasten in een bepaalde verhouding tusschen het Land en de plantages te verdeden. Maar ook wanneer
men dit hoofdgeld zou terugbrengen tot den oorspronkelijken vorm van een
door ieder hoofd" der bevolking persoonlijk te betalen eenvoudige belasting,
zou het geen zin hebben, deze belasting te beperken tot de onder contract
werkende plantage-bevolking.'
Behoudens dat thans voor de meer gegoeden uiteraard blijft gelden de
moderne inkomstenbelasting, keere men voor het overige terug tot den oorspronkelijken vorm der vaste minimale heffing, waarbij ieder lid der bevolking,
onafhankelijk van ras, kleur of positie, verplicht was op deze eenigszins
primitieve wijze ook direct iets in de kosten der staatshuishouding bij te dragen.
Voor alle deelen der bevolking met uitzondering wellicht van Indianen
en Boschnegers, voor zoover dezen zelfs voor de hier bedoelde primitieve
belastingheffing nog niet rijp geacht mochten worden, of de doorvoering te
hunnen opzichte op onoverkomelijke moeilijkheden mocht afstuiten achten
-rij in een dergelijke belasting een element van groote opvoedende kracht
gelegen, mits de toepassing voor alle bevolkingsgroepen met groote gestrengheid en zonder aanzien des persoons plaats vinde.
Wij ontveinzen ons niet, dat die toepassing ten aanzien van de niet op
de plantages arbeidende bevolking welcht in den aanvang op verzet zal
stuiten en zekere moeilijkheden met zich zal brengen, doch wij zijn van
oordeel, dat de groote voordeden, welke een dergelijke belasting uit geldelijk
en opvoedkundig oogpunt kan opleveren, het ruimschoots de moeite waard
doen zijn, voor die moeilijkheden een oplossing te zoeken. Vooral aan den
paedagogischen factor meenen wij groote waarde te moeten hechten. Juist
in een land als Suriname, waar de Creolen-bevolking nog al te gaarne den
beruchten stelregel: Lanti sa pai" huldigt, en waar de van elders aangevoerde kolonisten voor een groot deel uitgaan van het principe om voord
niet meer te werken dan strikt noodzakelijk is, kan van een van ieder
werkbaar" persoon gevorderde directe bijdrage in de inkomsten der kolonie
een groote opvoedende kracht uitgaan, mits aan het binnenkomen van deze
belasting krachtig de hand worde gehouden, n voor hen, die werken willen,
voldoende werkgelegenheid aanwezig zij.
Voor de onder contract aan de plantages verbonden bevolking is een
zeer eenvoudige regeling te treffen, door de inning van deze belasting door
de ondernemingen te doen geschieden met geleidelijke inhouding op de loonen
der contractanten.
Vooral wanneer verwezenlijking van onze denkbeelden tot een aanzienlijke toeneming der immigratie mocht leiden, zal op deze wijze een niet
onbeteekenende nieuwe bron van inkomsten voor 's Lands kas kunnen worden
aangeboord. Wij herhalen echter nogmaals, dat wij een dergelijke heffing alleen
als een voor alle bevolkingsgroepen gelijkejk geldend complement op de inkomstenbelasting aanvaardbaar achten, doch als een speciaal op de plantages of de
plantage-arbeiders drukkende last ten eenenmale verwerpen. Dat om practische
redenen de ondernemers hunne bemiddeling zouden kunnen verleenen, om
de belasting van hunne arbeiders te innen, is eenvoudig een kwestie van
uitvoering, welke aan het beginsd niets afdoet.
Geneeskundige
belasting.
d e
v a n
21
het Gouvernement van de op de plantages gelegde verplichting tot geneeskundige verzorging van hare arbeiders, is deze heffing geleidelijk ontaard tot
een soort van productenbelasting met alle daaraan klevende gebreken.
De oorsprong van de belasting moet worden gezocht in art. 32 van de
Wet van 1862 tot opheffing der slavernij (G.B.No.6), luidende:
Van wege het bestuur wordt gezorgd, dat er voor hen, die onder
staatstoezigt zijn geplaatst, gelegenheid zij tot geneeskundige hulp en verzorging van zieken:
Op de plantages, door verordeningen, regelende de verpligting der
huurders, om te voorzien in behoorlijke ziekenlocalen, en in voldoende geneeskundige behandeling en verpleging;
elders..." enz.
Deze op de ondernemers gelegde verplichting, aanvankelijk alleen geldende voor de onder Staatstoezicht staande vrijgelaten slaven gedurende de
overgangsperiode, werd later volkomen terecht! herhaald ten aanzien
van de op de plantages werkende arbeiders.
Aan de oplossing om de wijze, waarop de ondernemers die verplichting
zouden nakomen, aan hen zelf over te laten, behoudens het noodige Overheidstoezicht welk stelsel in Deli en elders in de Buitengewesten van
Ned.-Indi later tot zulke schitterende resultaten zou blijken te leiden
Schijnt men in Suriname nimmer te hebben gedacht.
Toch was er in de eerste verordening tot regeling van de geneeskundige behandeling en verpleging op de plantages en gronden", die van
1872 (G. B. 1873 No. 4), nog eenige vrijheid ten deze opengehouden. Men
stelde zich voor de vestiging in de districten van particuliere geneeskundigen,
die van het Gouvernement een subsidie" konden krijgen voor de behandeling van hen, die aanspraak hadden op vrije geneeskundige behandeling. Deze
geneeskundigen waren gehouden, met eiken huurder van arbeiders, die dit
verlangde, een overeenkomst" aan te gaan voor de geneeskundige behandeling van de arbeiders en hunne gezinnen op de in zijn district gelegen
plantages en gronden, en daarvoor niet meer te vorderen dan een bepaald
bedrag 'sjaars per hoofd. Hier heeft men dus nog niet-ambtelijke geneeskundigen, die tot de plantages in een contractueele verhouding stonden. Dat
de ondernemers van hun kant ook als regel verplicht waren, om met den
in hun district gevestigden particulieren geneeskundige zulk een contract aan
te gaan, werd nergens uitdrukkelijk gezegd, doch klaarblijkelijk als de meest
voor de hand liggende manier om aan hunne verplichting te kunnen voldoen,
stilzwijgend ondersteld. In bepaalde gevallen echter kon de Gouverneur
toestaan, dat op andere wijze dan volgens de voorschriften van deze verOrdening in de geneeskundige behandeling en verpleging werd voorzien.
Deze regeling werd vervangen door die van G. B. 1879 No. 8, welke
de districtsgeneesheeren (behalve ten aanzien van hunne aanspraken op pensioen) tot ambtenaren" maakte, met vaste bezoldiging, vrije woning, enz.
nz. Zij waren verplicht, om alle immigranten en hunne gezinnen" in het
district kosteloos te behandelen, en desgevraagd de andere arbeidersbevolking"
eveneen. De mogelijkheid, dat de ondernemingen zelve in de geneeskundige
behandeling voorzien, wordt thans uitdrukkelijk uitgesloten door de bepaling,
dat de immigranten uitsluitend door den districtsgeneesheer behandeld mogen
worden; bij ontstentenis van dezen wijst de Gouverneur een anderen geneeskundige aan. Hier dus reeds de volkomen verambtelijking" van den geneeskundigen dienst op de plantages, met uitdrukkejke uitsluiting van elk particulier
initiatief. Elke contractueele verhouding tusschen districtsgeneesheer en plantage,
elk rechtstreeksch belang van den geneesheer bij een zoo goed mogelijken
gezondheidstoestand van de plantage-arbeiders, komt hiermede tevens te vervallen. Voor de geneeskundige behandeling der onder contract verbonden immigranten wordt de huurder onderworpen aan een belasting. Deze eerste
geneeskundige belasting in G. B. 1879 No. 9 wordt echter nog zeer eenvoudig
en praCtisdl geregeld: f 8. voor lederen immigrant van 15 jaar en daar 22
23
O v e r w e g e n d b e z w a a r bestaat v o o r a l t e g e n d e n d e r d e n g r o n d s l a g , w a a r door
het
retributief
karakter
der
heffing g e h e e l w o r d t l o s g e l a t e n e n
o n t a a r d t tot e e n z e e r r u w e p r o d u c t e n b e l a s t i n g ,
alleen
afhankelijk
deze
van den
D i e n t e n g e v o l g e k l e v e n a a n d e z e b e l a s t i n g a l l e fouten
productenbelastingen,
o.a.
deze,
dat
zij h e t
zwaarst
drukt o p die
der
onder-
of in
het g e h e e l g e e n w i n s t m a k e n . V e r d e r is d e z e g r o n d s l a g i n het a l g e m e e n
v e e l te h o o g .
10/
van
1 /o
de
winst"
beteekenen,
v o o r slecht r e n d e e r e n d e b e d r i j v e n k a n
Een
normaal
bedrijf,
dat
d a t w o r d t , t e z a m e n met de 7 / /
inkomstenbelasting,
en
krijgt m e n
reeds
17 ' / / o
0
D e
tweeden
grondslag
dan nog
de
v a n de geneeskundige belasting.
immigratielasten,
de
kleinere directe
Daarnaast
en indirecte
i n d e k o l o n i e zeer o n g u n s t i g b e n v l o e d e n . Is h e t d a n w o n d e r , d a t
kan,
k o l o n i e bij
een d e r g e l i j k belastingstelsel
be-
e n d a t er v o o r n i e u w e k a p i t a a l s i n v e s t e e r i n g n i e t de
dienst
in
de
districten v o o r
het
grootste
deel o p de
plantages
gekocht.
D a t de o n d e r n e m e r s
is niet
meer
dan
billijk.
Dat
op
spreekt
geneeskundige
van
mogelijk w o r d e n
Een
der
inroepen
van
betalen,
hetzij
per
de
De
vraag
is a l l e e n : o p w e l k e w i j z e k a n d i e
zoo
economisch
geregeld?
oplossingen kan
de
zijn, d a t de o n d e r n e m i n g e n d a a r t o e de h u l p
Gouvernements(districts)geneesheeren
per
hoofd der
voor
zelf.
v e r z o r g i n g z o o effectief m o g e l i j k e n tegelijk
behandeling,
hetzij
desnoods
en
voor
bij w i j z e v a n
die
eenig
juiste,
regeling in dezen
voor
de
hulp
abonnement
ons
h a n d l i g g e n d e , g r o n d s l a g te zijn v o o r e e n
geest, w a a r b i j
d e v r a a g , i n h o e v e r r e de
ondernemingen
contract
detailpunt
evenals
van
verbonden
nadere
bij het
arbeiders
vragen
hunne
gezinnen
te
zorgen,
een
h o o f d g e l d z o u t e r u g k e e r t o t de o o r s p r o n k e l i j k e r e g e l i n g
en
o v e r w e g i n g z o u k u n n e n u i t m a k e n . O o k h i e r dus
ons
echter
zijn.
af,
of ook
d e h i n d e r l i j k s t e u i t w a s s e n o n t d a n e r e g e l i n g v o o r de o n d e r n e m i n g e n de meest
economische
en
voor
de
m e d i s c h e v e r z o r g i n g d e meest effectieve is e n o f
g e z i e n de schitterende resultaten i n D e l i e n e l d e r s i n N e d . - I n d i b e h a a l d
met het daar geldend systeem
o o k i n S u r i n a m e n i e t het b e g i n s e l , dat d e
o n d e r n e m i n g e n z e l v e , n a t u u r l i j k o n d e r c o n t r o l e v a n het G o u v e r n e m e n t , v o o r
vangen door een zoo economisch en tegelijk zoo goed mogelijke verpleging
in flinke centrale ondernemingshospitalen.
Het Gouvernement kan langs verschillende wegen dit nuttige proces,
waarvan het centraal hospitaal te Katwijk het eerste symptoom is, bevorderen
en verhaasten.
Vooreerst behoort te worden bepaald, dat van de verplichting, dat elke
onderneming een eigen hospitaaltje moet hebben, vrijstelling zal worden
verleend aan die ondernemingen, welke ten genoegen van het Gouvernement
op andere wijze in de geneeskundige verpleging van hare arbeiders voorzien.
Vervolgens kan het Gouvernement een zachten drang tot centralisatie oefenen,
bijv. door het verpleegtarief voor plantage-arbeiders in het Militair Hospitaal
geleidelijk tot de werkelijke verpleegkosten te verhoogen (want de tegenwoordige toestand, waarbij het Gouvernement een groot deel betaalt van de
verpleging der plantage-arbeiders in het Militair Hospitaal, achten wij evenzeer uit den booze als het afschuiven door het Gouvernement op de plantages
van de kosten van den medischen dienst in de districten!). En ten slotte kan
het Gouvernement de centrale ondernemingshospitalen rechtstreeks steunen,
door met dezen een overeenkomst aan te gaan voor de verpleging van
ambtenaren en andere personen in de districten, die thans geheel of gedeeltelijk op kosten van den Lande in het Militair Hospitaal verpleegd worden;
een denkbeeld, dat ook in de Koloniale Staten reeds werd aanbevolen, zij
het meer speciaal voor de yaws-lrjders van de in de omgeving van Katwijk
gelegen Gouvernements-vestigingsplaatsen.
Wij gelooven, dat op deze wijze de geneeskundige verpleging ten slotte
voor beide partijen economischer n tegelijk beter kan worden ingericht,
waarbij ook het transport van ernstige zieken uit de districten naar de stad
in de meeste gevallen zal kunnen worden vermeden. Het Militair Hospitaal
worde dan uitsluitend bestemd voor de stadsbevolking en voor enkele bijzondere gevallen uit de districten, die een specialistische behandeling vereischen, welke beter in de stad dan in de ondernemingshospitalen kan
geschieden, zoomede uiteraard voor de bevolking van die districten, waar
zich nog geen particuliere hospitalen bevinden.
Wat wij, dit punt resumeerende, dus zoowel ten aanzien van den
medischen- als van den verplegingsdienst van het Gouvernement vragen,
komt in hoofdzaak neer op: vrijlating en bevordering van het particulier
initiatief, naast een algemeene regeling voor die ondernemingen, die voorhands nog niet zelf in de geneeskundige behandeling kunnen voorzien.
Enkele kleinere directe en indirecte belastingen, als akkergelden, huurwaardebelasting, zegelrecht, acdjneen e, d., gaan wij stilzwijgend voorbij, om
nog een enkel woord te wijden aan de invoerrechten.
Invoerrechten.
Wij zijn ons volkomen bewust, dat in koloniale landen met een min of
meer primitieve bevolking indirecte belastingen een groote aantrekkelijkheid
hebben, als zijnde vrijwel het eenige middel om die bevolking in haar geheel
in de lasten van den Staat te doen bijdragen. Wij erkennen voorts gaarne,
dat men in Suriname bij de invoerrechten evenals trouwens ook bij de
huurwaardebelasting wel iets heeft gedaan ter tegemoetkoming van de
bedrijven. Rechtstreeks zullen de plantages niet zooveel aan invoerrechten
te betalen hebben, waar het tarief vrijstelling geeft voor machinerien en
werktuigen, blijkens hunne inrichting dienende als hulpmiddel voor land-,
tuin- of boschbouw, mijnontginning en andere nijverheid, alsook handgereedschappen voor land- en tuinbouw"; en verder ook voor artikelen als mest,
veevoeder, e. d.
Wij achten ons echter verplicht te wijzen op het feit, dat de invoerrechten in Suriname buitengewoon hoog zijn, ook in vergelijking bijv. met
Ned.-Indi, en te wijzen vooral op den ongunstigen invloed, welken een zoo
sterke opdrijving van het tarief moet oefenen op den loonstandaard in de
kolonie en dientengevolge indirect ook op den kostprijs van hare export 27
44 millioen,
51
,,
95 millioen,
waar tegenover staat 61 millioen aan invoerrechten (en 8.75 millioen aan
uitvoerrechten). In Suriname daarentegen staat 550.000 aan inkomstenbelasting tegenover 1.575.000 aan invoerrechten!
Waar echter de invoerrechten de hoofdbron van inkomsten der kolonie
uitmaken, durven wij onder de huidige omstandigheden, nu aanvaarding van
onze denkbeelden toch reeds offers van de schatkist zal vragen, niet tegelijkertijd op verlaging der invoerrechten aan te dringen. Wij meenen echter,
dat in de toekomst de aandacht van het Bestuur steeds gericht zal moeten
blijven op de wenschelijkheid, om zoo spoedig als de toestand van 's Lands
Kas zulks mocht toelaten, tot verlaging der invoerrechten over te gaan: in
het belang der inheemsche bevolking eenerzijds, in dat der Europeesche
bedrijven anderzijds.
Vooral wanneer mocht worden overgegaan tot de invoering van een
vaste minimum-heffing ter aanvulling van de inkomstenbelasting, zal" er
aanleiding bestaan om daartegenover de invoerrechten op de eerste levensbehoeften te verlagen of, voor zooveel mogelijk, geheel te doen vervallen.
Voor wat betreft den indirecten invloed van de hooge invoerrechten
op het plantage-bedrijf, ontbreken ons de gegevens om dien invloed in cijfers
uit. te drukken. Ook zonder nader bewijs lijkt het ons echter niet voor twijfel
vatbaar, dat de hooge loonstandaard van de contractarbeiders in Suriname
in vergelijking met Nederlandsch-Indi ten deele een gevolg moet zijn
van de zooveel hoogere invoerrechten op verschillende levensbenoodigdheden
in eerstgenoemde kolonie, waardoor het geheele leven er ook zooveel duurder
wordt. Die hooge invoerrechten drukken daardoor indirect op den kostprijs
van het product en daarmede op de mogelijkheid voor dit product om te
concurreeren op de wereldmarkt.
Verlaging der invoerrechten lijkt ons dan ook, zoodra het uit fiscaal
oogpunt mogelijk zal zijn, een zaak van groot belang voor de economische
ontwikkeling der kolonie.
Grondrente.
bedrag van 5 .
de
Koloniale Kas v a n
een
1913
bij ondershandsche
B . W . , een
zakelijke
eindigt, wanneer in totaal is betaald een bedrag van 200. per Hectare,
waarvoor voorschot genoten is, vermeerderd met '/s van hetgeen de schuld
op 1 Januari 1911 m r bedroeg dan dat bedrag en met de geheele toeneming
van
de
schuld sinds
dit
tijdstip.
De
verschuldigde
uitkeeringen
worden
dezen
(en
anderen)
zwaar te
maken,
zoodat
een
recht
van voorrang
heeft op de opbrengst van het goed boven alle andere schulden, zelfs boven
hypotheek. Deze preferentie duurt echter slechts
twee
jaren. Telkens
dus,
wanneer een plantage in deze jaarlijksche uitkeeringen achterstallig is, krijgt men
het
ongelukkige
economische
gevolgen dit moet leiden, bewijst het gebeurde met de plantage Waterland,
waarvan de exploitatie in 1923, toen
geweigerd,
werd gestaakt.
de
Cultuurbank
verderen
steun
had
geen
kooper
zich
heffing
van
grondrente
te
niet
gaat,
doch
dat
tevens
een
een
dergelijk
dit
voorbeeld
ontleend
is '),
er
op,
verantwoorden is.
W a n n e e r wij goed zijn ingelicht, zou de mogelijkheid niet zijn uitgesloten
dat,
wanneer
neming
zou
een
Gouvernement
kende
dit
willen
openen
achterstallige
ook
gesteld,
wel
bereid zou zijn, van dergelijke op die oude plantages drukvorderingen kwijtschelding te verleenen. Inderdaad zal
alvorens
risico een
opzetten.
Wanneer
de
Regeering
echter
er
toe
wikkeling te brengen, zou het onzes inziens veeleer in de lijn van een dergelijk
groot
om
ondernemen
het
verleden
liggen
af
te
en opnieuw
te beginnen, en al deze o u d
meer
achten
wij
Blijkens de offlcieele stukken bedroeg de totale bacovenschuld oorspronkelijk 2.167.000.-. Daarvan is een bedrag van 1.286.000. kwijtgescholden; rest 881.000., die men aan grondrente hoopte terug te krijgen.
In de jaren 1914 tot en met 1924 is hiervan volgens de bijlagen der
Surinaamsche begrootingen een bedrag van 126.398 afbetaald, d.i. gemiddeld
11.500. per jaar. De raming voor 1925 bedraagt 9.000., voor
1926 12.000... Het restant schuld rente enz. buiten rekening latende.
bedraagt dus nog 755.000..Gaan de afbetalingen in dit trage tempo
voort, dan zal het dus nog 65 jaren duren, eer de plantages van deze
extra-belasting verlost zullen zijn! Voor Nederland daarentegen zal het prijs
geven van een bedrag van 7 l ton zeker geen onoverkomelijke bezwaren
opleveren.
Hoezeer voor opening van nieuwe bedrijven zou kunnen worden volstaan
met de eerstgenoemde oplossing van incidenteele kwijtschelding van achterstallige schulden bij overgang van bepaalde ondernemingen in andere handen,
meenen wij daarom in het belang van de economische opheffing der kolonie
een algemeene kwijtschelding van de bacovenschulden te mogen bepleiten.
Mocht tegen algeheele kwijtschelding overwegend bezwaar bestaan, dan
zouden wij subsidiair in overweging willen geven om de plantages toch
in elk geval in de gelegenheid te stellen, de resteerende schuld op billijke
voorwaarden af te koopen.
l
Superpreferentie
ypotheek
11
Ten slotte is er nog een onderwerp, dat met de kwestie der belastingen
verband houdt, n.1. het vraagstuk, in welke mate de belastingen andere) vorderingen van denfiscusbevoorrecht behooren te zijn boven
andere bevoorrechte schulden, in het bijzonder boven hypotheek.
Over dit onderwerp kunnen wij kort zijn, in de eerste plaats, omdat
onze groote zustervereeniging voor Ned.-Indi hierover bij schrijven van 25
Mei 1925 een uitvoerige nota aan Uwer Excellentie's toenmaligen ambtsvoorganger heeft aangeboden, welke thans nog een punt van overweging
uitmaakt bij het Indisch Bestuur; in de tweede plaats, omdat wij uit een'
Nota van den Gouverneur van Suriname d.d. 17 September 1925 naar aanleiding van een door de Koloniale Staten uitgebracht Eindverslag ') met
voldoening hebben vernomen, dat het Koloniaal Bestuur zijn aandacht aan
dit onderwerp reeds heeft gewijd en een algeheele herziening van deze
materie in studie heeft genomen.
Voor zoover betreft het principieele standpunt, ten aanzien van deze
aangelegenheid door ons ingenomen, meenen wij met verwijzing naar de
bovengenoemde Nota van onze zustervereeniging te kunnen volstaan. Ook
wij wenschen voorop te stellen, dat de superpreferentie van denfiscusin
beginsel geheel gerechtvaardigd is, doch dat de Overheid, die zich niet aan
financieele kortzichtigheid te buiten gaat, er op behoort te letten of, door
onverzwakte handhaving van dat beginsel, niet grootere volksbelangen worden
geschaad dan het rechtstreeksche belang dat defiscuser bij heeft, dat de
belastingen binnenkomen.
Ten aanzien van de vraag, hoe het met de feitelijke toepassing van dit
onbetwistbaar recht van den Staat gesteld is, hebben wij uit de vele klachten,
welke ons hieromtrent bereikten, den indruk gekregen, dat het daarmede in
Suriname nog veel slechter gesteld is dan in het moederland en in de groote
zusterkolonie, vr dat aldaar in Nederland geheel, in Ned.-Indi gedeeltelijk aan de ondervonden bezwaren werd tegemoet gekomen.
Vooreerst heeft men in Suriname de superpreferentie boven hypotheek
uitgebreid tot schuldvorderingen, welke geen aan het Land verschuldigde
algemeene belastingen zijn, doch schulden, welke in een geheel andere
rechtsverhouding haren grondslag vinden. Wij noemen als voorbeelden het
recht van superpreferentie voor de verschuldigde 15 cents-vergoeding, de
grondrente, en dat voor aan den kleinen landbouwer door het Gouvernement
t e n
n a u w s t e
30
ter leen verstrekte gelden. Doch bovendien is het gewoonte in Suriname, het
Koninklijk Besluit van 3 April 1869 op de rechtspleging in zake van belastingen zonder meer op nieuwe verordeningen toepasselijk te verklaren. Een
voorbehoud in den zin van de laatste alinea van art. 6 van dat Besluit,
n.1. dat door de superpreferentie geen bestaande rechten worden aangetast,
wordt daarbij chter nimmer gemaakt, en zoo staat de geldschieter in Suriname er steeds aan bloot, dat hij op een gegeven oogenblik door een of
andere nieuwe verordening een feitelijke onteigening ondergaat van een door
hem wettelijk verkregen en reeds lang bestaand voorrecht op de goederen
van zijn debiteur. Een waarlijk ontoelaatbare toestand in den modernen Staat!
Wat de practische gevolgen van de superpreferentie betreft, zijn in
Suriname niet enkele bepaalde directe belastingen z hoog opgevoerd
gelijk in Nederland en Ned.-Indi tijdens en na den wereldoorlog het geval
was , doch heeft het geheele samenstel van vele en velerlei op de plantages drukkende lasten, gepaard met de economische malaise en de geringe
kapitaalkrachtigheid en rendabiliteit van de meeste dier ondernemingen, daarop
een te zware last gelegd, welke er toe geleid heeft, dat in de jaren na 1920
wederom een 15-tal dier oude plantages moest worden gesloten en verlaten.
Door het aan een bepaalden termijn gebonden recht van superpreferentie
van denfiscusis dit uit economisch oogpunt onverantwoordelijk resultaat in enkele gevallen (zooals bijv. Waterland) direct verhaast. Doch in alle
gevallen bemoeilijkt deze voortdurende dreiging van achterstallige en nieuw
te creeren superpreferente schulden het geven van landbouwcrediet om de
zwak staande ondernemingen op de been te houden, en voor de sterkere de
mogelijkheid te scheppen tot uitbreiding; bemoeilijkt ook de kans op overneming van al te zwakke ondernemingen door meer kapitaalkrachtige koopers
en verhindert hetfinancierenvan den kleinen landbouw.
Vooral in een land als Suriname, waar het credietwezen in het algemeen
en het landbouwcrediet in het bijzonder, nog zoo zwak ontwikkeld is, is
ongetwijfeld het ontnemen van de rechtszekerheid, welke de geldgever elders
in het hypotheekwezen vindt, door de zich steeds verder uitbreidende superpreferentie van het Gouvernement, een nog veel ernstiger economisch euvel
dan zulks in Nederland of Ned.-Indi het geval was. Terecht werd hierop
reeds van verschillende zijden gewezen, o. a. in het Verslag van de Surinaamsche Bank over 1923 (blz. 15),
Om de redenen, ontvouwd in de meergenoemde Nota van onze Indische
zustervereeniging, kunnen wij de in Indi ten deze i de laatste jaren getroffen
voorzieningen, hoezeer ook eenige verbetering brengende, niet ter overneming
aanbevelen. Wel is dit het geval met de nieuwe Nederlandsche regeling,
waarbij M eerst bij de Wet van 19 Mei 1922 (StbL No. 327) ten aanzien
van enkele belastingen, later bij de Wet van 17 Maart 1923 (Stbl. No. 91)
algemeen zonder eenige beperking - de Staat van zijn recht van voorrang
boven hypotheek vrijwillig afstand heeft gedaan ter wille van de groote
maatschappelijke belangen, welke bij de ontwikkeling van het credietwezen
betrokken zijn. Hoezeer die belangen den Nederlandschen wetgever ter harte
gaan, blijkt bovendien nog duidelijk uit de Wet van 19 Mei 1922, in zooverre daarbij zelfs de mogelijkheid werd geopend daaraan terugwerkende
kracht te verbinden, door den Minister van Financin bevoegd te verklaren
om aan hypotheekhouders, die vr het in werking treden der nieuwe bepaling door den fiscalen voorrang schade hadden geleden, die schade geheel
of ten deele te vergoeden.
Hoe slechter de economische toestand in Suriname is, des te urgenter
lijkt het ons, het Nederlandsche voorbeeld ten deze in de kolonie te volgen.
Het vorenstaande zij slechts beschouwd als enkele algemeene opmerkingen over dit onderwerp, in afwachting van de door het Koloniaal Bestuur
ter zake aangekondigde voorstellen, welke wij met belangstelling tegemoet
zien. Daarna stellen wij ons voor, voor zooveel noodig, nader op dit punt
terug te komen.
31
3 Arbeidswetgeving
De regeling van den contractarbeid in Suriname maakt in het algemeen
den indruk van een te eenzijdige behartiging van de belangen van den
arbeider. In plaats van zich, zooals in Oost-Indi, te beperken tot het geven
van de noodige waarborgen, dat de van elders aangevoerde werkkrachten
door den werkgever niet misleid of in hunne rechten verkort worden, schijnt
het Gouvernement van Suriname zich tot taak te stellen, aan de arbeiders
een maximumloon te verzekeren tegen een minimum-arbeidsprestatie. Daarnaast treft de zucht om alles tot in dtails op papier te willen regelen, in
stede van zich tot enkele algemeene voorschriften te bepalen en de verdere
uitwerking daarvan aan de practijk over te laten, onder het voortdurend
toezicht van een deskundige Arbeidsinspectie.
Daarbij komt nog de omstandigheid, dat al deze gedrailleerde voorschriften, welke zoo diep in den gang van zaken bij het landbouwbedrijf
kunnen ingrijpen, als regel zijn vervat in Koninklijke besluiten of in resoluties
van den Gouverneur (zoo noodig na overleg tusschen het Koloniaal Gouvernement en de Indische Regeering), derhalve niet vooraf in het openbaar
behandeld worden, terwijl zelden of nooit omtrent dergelijke voorschriften
voorafgaand overleg met de naaste belanghebbenden de planters plaats
heeft. Nieuwe regelingen komen eenvoudig uit de lucht vallen, zonder dat
de landbouw op eenigerlei wijze daarop is voorbereid.
Talloos zijn de klachten der planters geweest over deze wijze van
handelen, over dit gebrek aan overleg, in het algemeen, en over bepaalde
voorschriften, welke somtijds met de eenvoudigste eischen der practijk niet
te rijmen bleken, in het bijzonder. Doch gewoonlijk werd op dergelijke
klachten van Bestuurszijde in het geheel niet, of in het gunstigste geval eerst
na jaren, gereageerd.
Jarenlang bestaat nu bijv. reeds de onmogelijke toestand dat, als gevolg
van een rechterlijke uitspraak en een lacune in het arbeidscontract, de
contractarbeiders elke hulp kunnen weigeren ter afwending van dreigende
rampen van hooger hand. Ofschoon het 5 jaar geleden is, dat het Gouvernement beloofde in deze leemte te zullen voorzien, wordt daarop nog steeds
vergeefs gewacht.
Het voorschrift omtrent de berekening van het loon bij werken op taak
wordt bij elke wijziging van het model-werkcontract wederom anders geredigeerd om nog meer te doen uitkomen, dat er ook bij deze werkwijze vooral
niet meer dan 7 uren per dag gewerkt mag worden. Sedert 1914 luidt de
bepaling als volgt: Het taakwerk zal zoo worden geregeld, dat zelfs"
middelmatige (volle) arbeiders daarmede binnen den contractueelen werktijd
tenminste tachtig centen zullen kunnen verdienen, ijverige en ervaren arbeiders" naar evenredigheid meer". Als gemiddelde bij het bepalen van een
dagtaak moet dus worden aangenomen de arbeidsprestatie van een nietervaren, niet-ijverigen arbeider!
Het zou ons te ver voeren, op dergelijke detailpunten hier dieper in te
gaan. In hoofdzaak meenen wij trouwens in dit verband ons te moeten
bepalen tot een punt, dat bij de klachten der Surinaamsche planters nimmer
z sterk op den voorgrond is gebracht, omdat hun de gelegenheid tot
vergelijking ontbrak: n.1. op de tegenstelling tusschen de arbeidsprestatie en
het arbeidsloon in Suriname en in Deli.
Zoodra men wil trachten, Oost-Indisch kapitaal te interesseeren voor
Suriname en ondernemers, die in Oost-Indi hun sporen verdiend hebben,
te bewegen hunne ervaring ten dienste van West-Indi te stellen, ligt het
voor de hand, dat zij allereerst op dit punt de in beide landen bestaande
arbeidstoestanden onderling zullen vergelijken. Reeds nu is ons gebleken, dat
deze vergelijking zoozeer ten nadeele van West-Indi uitvalt, dat geen OostIndisch ondernemer, wanneer ook in dit opzicht in Suriname geen ingrijpende
hervormingen plaats hebben, er aan zal denken, een deel van zijn kapitaal
en energie aan West-Indi te geven.
32
L?^9_
,. fOA2
cent, in Deli ' -
= 4 cent.
Een verschil dus van ruim 7 cent per arbeider per uur !
Om evenwel tot een zoo zuiver mogelijk vergelijk te komen tusschen
de kosten van den arbeid in Suriname en in Deli, moeten ook alle overige
kosten aan den arbeid met contractkoelies verbonden in beschouwing genomen worden.
Volgens mededeeling van zeer deskundige zijde kari men die totale
kosten, dus de wervings- en aanvoerkosten, die van bijslag op de voeding,
de woningkosten, de geneeskundige belasting, de geneeskundige behandeling
en verpleging op de plantage, voor zoover al deze kosten ten laste der
plantages komen, in Suriname stellen op 9 1 . 4 5 per arbeider per jaar.
Deze kosten drukken aldaar, bij een werkdag van 7 uur en een aantal
werkdagen van 240 per jaar, op 7 X 240 = 1680 werkuren.
9145
Per werkuur komen deze dus neer op
= + 5.4 cent.
1680
De werkelijke kosten per arbeider per uur bedragen dus in Suriname
11.5 + 5.4 = 16.9 cent.
Aannemende dat de totale kosten, verbonden aan den arbeid met contractkoelies, per arbeider per jaar in Deli dezelfde zijn als in Suriname
(in werkelijkheid zijn zij in Deli lager), drukken deze kosten in Deli op
315 X 10 = 3150 werkuren.
r>
9145
Per werkuur bedragen zij dus
. = 2.9 cent.
3150
De werkelijke kosten per arbeider per uur bedragen in Deli dus
4.2 + 2.9 7.1 cent.
Door deze omstandigheid wordt het nadeelig verschil tusschen het uurloon in Suriname en in Deli nogmaals met 2.5 cent vermeerderd.
Uit deze cijfers blijkt wel, dat in Suriname de geringe arbeidsprestatie
der contractanten en de hooge loonstandaard een zoodanigen invloed moeten
oefenen op den kostprijs van het product, dat dit bij middelmatige verkoopprijzen reeds geen of althans geen voldoende winstmarge meer overlaat.
Weliswaar is het Suriname Studie-Syndicaat eenige jaren geleden bij het
opzetten van een begrooting voor een nieuwe groote Liberia-koffieplantage
tot de conclusie gekomen, dat ook bij behoud van de bestaande toestanden
een dergelijke onderneming, in volle productie gekomen, een netto exploitatiewinst van 1 3 / van het kapitaal van 2 millioen zou kunnen opleveren,
doch tot dit resultaat is men alleen kunnen komen, door den opbrengstprijs
van het product te stellen op een bedrag van 1 . per kilo.
Deze verkoopprijs, aangenomen in overleg met deskundigen, was in
hoofdzaak gebaseerd op de uitzonderingspositie, welke de Liberiakome vr
r
') Na aftrek van de wettelijke vrije dagen" houdt men in Deli 330 werkdagen per jaar
over. Hiervan moeten echter nog, om vergelijking met de 240 dagen van Suriname mogelijk te
maken, de ziekte-dagen" worden afgetrokken. Deze vormen in Indi over het algemeen slechts
een zeer klein percentage, op sommige ondernemingen 2 /j & 3 /e of nog minder. Wij meenen
dus ruim te rekenen, wanneer wij hiervoor 5 / van de 330 werkdagen in mindering brengen.
*) Volgens een besluit van de beide plantersvereenigingen, zouden de daarbij aangesloten
ondernemingen met ingang van 1 Jan. 1926 een loonsverhooging invoeren in den vorm van
een toeslag of premie van f 0.05 voor een man en 0.04 voor een vrouw voor eiken dag,
waarop gewerkt is.
l
33
34
een rendabiliteit van het kapitaal van 10/ . terwijl bij den oorspronkelijken
opzet Van het Syndicaat dit percentage reeds tot 10 zou dalen bij een koffieprijs van f 0.90.
Met dergelijke cijfers voor oogen achten wij het. ook al zou het Gouvernement de immigratie-kosten geheel voor zijn rekening'nemen, uitgesloten,
dat een aan Oost-Indische toestanden gewend ondernrner geld in Suriname
zal steken, wanneer niet tegelijkertijd het Gouvernement er toe medewerkt
om de arbeidsprestatie der contractanten te verhoogen en zoodra mogelijk
ook de voorschriften betreffende de loonen te herzien, teneinde te kunnen
geraken tot een zoodanig verminderden kostprijs van het product, dat ook
bij normale verkoopprijzen een rendabel bedrijf mogelijk is.
0
Gaan wij thans de 3 factoren: werkdagen per jaar, werkuren per dag,
en arbeidsloonen, afzonderlijk na, teneinde te zien, hoe deze factoren historisch
gegroeid zijn en in hoeverre zij voor wijziging vatbaar zijn.
dagen'p^Sar:
.
Suriname door de contractanten gemiddeld slechts 240
dagen per jaar gewerkt zou worden tegen 315 dagen in Deli is i
de eerste plaats ondeend aan de meergenoemde begrooting van het StudieSyndicaat, waarbij verklaard werd, dat men van dit cijfer was uitgegaan op
grond van een mondelinge mededeeling van den Gouverneur. Maar ook
in de offideele stukken betreffende de totstandkoming van de 15-cents
regeling') vinden wij hetzelfde cijfer als uitgangspunt voor de ter zake
gemaakte becijferingen aangenomen.
Blijkens een bij die gelegenheid in de Koloniale Staten gehouden rede
door den vroegeren Directeur van den Landbouw, den heer Huizinga. zou
echter het cijfer 240 alleen van toepassing zijn op die immigranten, die hun
eerste contract vervuilen, doch mag het voor hercontractanten worden gesteld
op 280 dagen per jaar. zoodat men, aannemende dat beide groepen zich
verhouden als 1:1, zou komen tot een gemiddelde van 260 werkdagen voor
de geheele contractarbeidersbevolking. Volgens zeer recente berichten van
deskundige zijde is echter in de laatste jaren het gemiddelde voor beide
categorien aanzienlijk lager dan resp. 240 en 280. en mag men 240 dagen
veikg aanhouden als gemiddelde voor de geheele contractarbeidersbevolking.
D
i n d e r d a a d
i n
In hoofdzaak echter is die ongunstige verhouding het gevolg van het groote
aantal wettelijke vrije dagen, dat de contractarbeiders in Suriname genieten.
Op Java, waar men met vrije arbeiders werkt, is men niet gebonden
aan vrije Zon- en feestdagen, waarop het bedrijf moet worden stopgezet,
doch ,s men practisch vrij, het geheele jaar door onafgebroken te werken
met uitzondering slechts van enkele dagen ter gelegenheid van het Mohammedaansch Nieuwjaar.
In de Buitengewesten, waar contractarbeid regel is, heeft men 2 vrije
dagen per maand en de Mohammedaansche feestdagen, dus tezamen 30
dagen per jaar, waarop niet gearbefcl wordt.
) Kol. Staten 1920- 21, Bijlagen 21, Handelingen blz. 69 e. v.
35
Volgens art. 12 van deze verordening is het aan werkgevers en ondernemers verboden om op Zondag in hun beroep of bedrijf of in de door
hen beheerde onderneming door anderen arbeid te doen verrichten. Weliswaar
wordt hierop een uitzondering gemaakt onder bepaalde omstandigheden en
voor bepaalde werkzaamheden in den landbouw, doch practisch zal men aan
deze uitzondering wel niet veel hebben, waar art: 13 bepaalt, dat ieder, die
op Zondag 3 uren is werkzaam geweest, den volgenden Zondag of, indien
hij daarop geen prijs stelt, een anderen dag vrij moet hebben.
Een feit is het, dat het geheele landbouwbedrijf in Suriname, nog afgescheiden van de Christelijke en Mohammedaansche feestdagen, 52 Zondagen
geheel stil ligt en wekelijks onderbroken moet worden, wat vooral voor de
suikerfabrieken een niet gering te schatten economisch nadeel beteekent,
hetwelk voor de suiker-industrie op Java vrijwel ondenkbaar zou zijn.
En alsof dit nog niet genoeg is, heeft de voorgeschreven wekelijksche
uitbetaling van het loon zoo mogelijk op Zaterdagmiddag" ~ in de
practijk er toe geleid, dat hiervoor de Zaterdagnamiddag inderdaad is bestemd,
ten gevolge waarvan ook de Zaterdag slechts als een halve werkdag kan
worden geteld.
Brengt men daarna nog de ziekte- en andere verzuimdagen in mindering,
dan wordt het verklaarbaar dat men in Suriname slechts een gemiddelde
arbeidsprestatie van 240 dagen per jaar bereikt, tegen 315 dagen in Deli.
Ook in dit opzicht zal Suriname, naar wij meenen, zich meer moeten
richten naar Oost-Indi. Wil men voor de Creolen-bevolking den bestaanden
toestand bestendigen, dan kan dit geen bezwaar opleveren, doch ten aanzien
van de met groote kosten onverschillig of die kosten door de planters of
door het Gouvernement worden gedragen van elders aangevoerde contractarbeiders achten wij het een eersten eisch van economie, dat aan en bepaalde
minimum arbeidsprestatie per jaar worde vastgehouden.
Wij bepleiten derhalve:
1. herstel van de oorspronkelijke redactie van artikel VI van het
model-werkcontract, opdat aan den norm van 300 werkdagen per jaar kunne
worden vastgehouden en zoo noodig verzuim op wettelijke vrije dagen kunne
worden ingehaald;
2. wijziging van de verordening op den wekelijkschen rustdag ten
einde de gelegenheid te openen om zoo noodig op Zondag in het landbouwbedrijf arbeid te doen verrichten, zonder dat hiervoor later een extra
vrije dag behoeft te worden gegeven.
Aant
ptTg *
k,,
e,,
^waic
S t a a t
wciycvmy,
i n
S u r i n a m e
n i e t
uucn
37
plantages werken '), behoeft dit zeker geen reden meer te zijn om de Javanen
eveneens slechts 7 uren veldarbeid per dag te doen verrichten.
In de Buitengewesten van Ned. Indi geldt overal een maximum van
10 uren voor bovengrondschen arbeid over dag, een maximum van 8V2
uur voor mijnarbeid en voor nachtarbeid.
Onzes inziens is er geen enkele reden om deze maxima in Suriname
lager te stellen. Hoe men er toe gekomen is, om in Suriname een zoo
groot verschil te maken tusschen veldarbeid en fabrieksarbeid en eerstgenoemde
zooveel zwaarder aan te slaan, is ons niet bekend. Doch, hoe dit zij, waar
in Indi 8'/
arbeid in de mijnen of gedurende den nacht normaal wordt
geacht; waar in Suriname zelf de arbeiders in Overheidsdienst een langeren
arbeidsdag hebben; waar in de boschbedrijven, die algemeen als de zwaarste
beschouwd worden, een langere arbeidsdag is tegelaten, daar is het absurd,
in Suriname gewone veldarbeid te beperken tot 7 uur.
Absurd niet alleen, omdat hierdoor ten nadeele van de ondernemingen
de kostprijs aanmerkelijk wordt verhoogd en derhalve de concurrentie-kans
van het product onnoodig wordt bemoeilijkt, maar absurd ook uit paedagogisch
oogpunt tegenover de arbeiders, die op de plantages moeten worden opgeleid
tot zelfstandige kleine landbouwers.
Aan elk landbouwbedrijf in ieder land is inhaerent de omstandigheid,
dat op bepaalde tijden bij zaaien, planten of oogsten elk ander
belang moet wijken vor het groote belang, dat betrokken is bij het welslagen
van het product. Bij de onlangs ingediende Memorie van Antwoord op
Hoofdstuk X der Staatsbegrooting voor 1926 heeft de nieuw opgetreden
Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid nog medegedeeld, dat een voorstel
tot wettelijke regeling van den arbeidsduur in den land- en tuinbouw hier
te lande van hem niet te verwachten was. Uiteraard staat het ten aanzien
van contractarbeid in de kolonin wel eenigszins anders en zal hierbij
ongetwijfeld van Overheidswege een zekere grens moeten worden gesteld.
Een maximum van 7 uur voor landbouwarbeid is echter belachelijk. Z a l
n Hollandsche boer er aan denken, onder geen omstandigheden mr
te werken dan 7 uren per dag? Zal de Javaansche rijstverbouwer in sommige
perioden niet veel mr werken dan 7 uur per dag? En moet men dan de
Javaansche immigranten, die meerendeels op de plantages moeten worden
opgeleid tot zelfstandige landbouwers, leeren, dat zij onder geen omstandigheden mr behoeven te werken dan 7 uren per dag?
Zoowel in het belang van de rendabiliteit der ondernemingen als in
het belang van de aanstaande kolonisten zeiven, bepleiten wij in dit opzicht
met den meesten klem: overneming van de Indische maxima van 10 uur
voor allen bovengrondschen arbeid, verricht tusschen 5'/ uur des voormiddags
en 6 uur des namiddags, en 8'/ uur voor ondergrondschen en nachtarbeid.
Voor deze belangrijke verbetering is een wijziging noodig van art. 64
van het Koninklijk Besluit van 1872 en van art. II van het model-werkcontract,
na verkregen toestemming van de Ned. Indische Regeering. Waar het
geringe aantal werkuren per dag geen uitvloeisel is van een eisch van de Ned.
Indische Regeering, doch uitsluitend het gevolg is van oude tradities
van de kolonie Suriname zelve en van een op Suriname betrekking hebbend
buitenlandsch tractaat, dat inmiddels, zooal niet formeel vervallen, dan toch
in elk geval zijn beteekenis geheel verloren heeft, meenen wij te mogen
aannemen, dat de Ned. Indische Regeering er geen bezwaar tegen zal hebben,
dat de Javaansche contractanten in Suriname voortaan ten aanzien van dit
punt gelijk zullen worden gesteld met de Javaansche contractarbeiders in de
Buitengewesten van Ned. Indi.
Ook voor de werving op Java meenen wij van een wijziging in dezen
geest van de arbeidsvoorwaarden- voor Suriname, waardoor deze op dit punt
gelijk worden aan die voor de Buitengewesten van Ned. Indi, geen nadeelige
gevolgen te moeten verwachten.
u u r
) Volgens de laatste ons bekende opgave bedroeg dit aantal op 1 Januari 1925 slechts 85
38
De loonkwestie.
40
verlaging van het contractueele dagloon te bepleiten. Wij zijn echter hiervan
teruggekomen:
1. omdat loonsverlaging, tegelijk met de door ons bepleite opvoering
van het aantal werkdagen en verlenging van den arbeidsduur per dag, ons
ongewenscht voorkomt;
2. omdat wij de redeneerino van 1921 niet in allen deele als juist erkennen.
In het algemeen leert de economie, dat de kosten van het levensonderhoud van een landbouwende bevolferig slechts ten deele zijn af te leiden uit
index-cijfers, omdat in den landbouw altijd een deel van het loon in natura
wordt genoten. Ook de plantage-arbeider in Suriname heeft boven zijn
arbeidsloon allerlei bij-inkomsten : vruchten van zijn grondje (krachtens het
immigratie-contract heeft elke immigrant recht op V akker grond ter bebouwing voor eigen rekening), visch uit de trenzen der onderneming, enz. enz.
Maar bovendien is het loon niet gebonden aan het wettelijk vastgestelde
minimum-loon, doch kan dit door het werken op taakloon en door verhooging van de arbeidsprestatie zer belangrijk vermeerderd worden.
In Deli zien wij dat, bij een contractueel loon van 42 cent, over het
jaar 1924 in doorsnee per Javaanschen arbeider een dagloon van 51 cent
werd uitbetaald. Ook in Suriname zal gemiddeld wel mr dan het Contractueele dagloon verdiend worden, doch bovendien kan daar door opvoering van
het aantal werkdagen per jaar de arbeidsprestatie en daarmede het jaarinkomen van den contractant zeer belangrijk opgevoerd worden. Merkwaardig
is, dat een Javaansche tabaksplanter in Deli, bij de daar gebruikejke veel
lagere loonen, per jaar 4 250. a 260.kan verdienen, terwijl dit bedrag
voor den koelie in Suriname, bij en bijna 2 maal zoo hoog minimum-dagloon, gemiddeld slechts 170. bedraagt.
Gesteld dat inderdaad de contract-arbeiders in Suriname in 1921 niet
behoorlijk konden leven en dat het ingrijpen van het Gouvernement op
zichzelf gemotiveerd was, dan nog treft het Bestuur een dubbel verwijt over
de wijze, waarop het heeft ingegrepen. Wanneer een rechtstreeksche verhooging van het contractueele loon de eenige oplossing ware geweest, dan
had een tijdelijke toeslag op het loon in welken vorm dan ook verre
de voorkeur verdiend, ten einde bfj latere daling van de kosten van het
levensonderhoud gemakkelijker weder tot verlaging der loonen te kunnen
komen. Dat men in Suriname op grond van tijdelijke abnormale omstandigheden een definitieve loonsverhoogiifg heeft gedecreteerd, berust op hetzelfde
gebrek aan inzicht, dat men destijds overal ter wereld heeft kunnen constateeren.
Veel ernstiger treft de grief, dat het Bestuur eenzijdig de belangen der
arbeiders heeft behartigd, zonder eenige aandacht voor de vraag, of de
groote landbouw de daaruit voortvloeiende enorme verzwaring van lasten
en verhooging van den kostprijs van het product kon dragen; zonder eenige
poging te doen om een voor arbeiders en ondernemingen beide aannemelijke
oplossing te zoeken. Zoo ooit, dan hadden onder de toenmalige omstandigheden de inderdaad zeer hooge prijzen der eerste levensbehoeften en het
feit, dat de contractanten vermoedelijk inderdaad te weinig verdienden, een
goede aanleiding kunnen opleveren om met hunne medewerking hun arbeidsprestatie en daardoor hunne verdisten op te voeren. Dat het Bestuur in
1921 deze gelegenheid niet heeft aangegrepen, achten wij ten zeerste te
betreuren.
Doch, naar wij vertrouwen, kan de fout van 1921 nog worden hersteld.
Immers, van de door ons bepleite opvoering van het aantal werkdagen en
verlenging van den arbeidsduur per dag moet een belangrijke verhooging
van het jaarinkomen en daarmede een verbetering van den geheelen economischen toestand der contractanten het gevolg zijn, welke ten slotte zal kunnen
en moeten leiden tot verlaging van de thans naar verhouding veel te hooge
minimum-dagloonen.
Bij een eventueele herziening der loonen bevelen wij bij voorbaat de
methode aan, welke in Deli onlangs bij de verhooging der loonen is toegepast en welke de strekking heeft om een premie" toe te kennen boven
4
41
Ook op dit punt bestaat een groot verschil tusschen de wijze, waarop
verplichtingen in de Buitengewesten van Ned.-Indi, en de wijze waarop
eze
. ,
42
joil
Arbeidsinspectie.
voor Javaansche kolonisten huizen te bouwen van f 150., welke veel meer
in den smaak der bewoners vielen.
Ook hier bepleiten wij navolging van het Indische voorbeeld, derhalve
vervanging van art. 56 van het Immigratiebesluit door een eenvoudige verplichting tot het verleenen van voegzame" huisvesting, met algeheele,
vrijheid van woningbouw. O f de huisvesting al dan niet voegzaam" is,
worde overgelaten aan het oordeel van een deskundige arbeidsinspectie.
Ten aanzien van de voeding vinden wij in art. 58 van het Immigratiebesluit
de verplichting van den huurder" om de nieuw in de kolonie aangekomen
immigranten, die dit verlangen, gedurende de eerste drie maanden na aankomst
op de onderneming van levensmiddelen te voorzien.
Mocht deze bijzondere verplichting inderdaad gemotiveerd zijn met het oog
op het verschil in levensomstandigheden tusschen Suriname en Indi, dan
moest het toch voldoende zijn om hier een voegzame" voeding voor te
schrijven, zonder te vervallen in een nauwkeurig bepaald rantsoen als in
G. B. 1894 no. 19. Ook wordt het toch waarlijk wel tijd, om de bij dat
besluit bepaalde prijzen, welke den immigrant voor deze voeding in rekening
mogen worden gebracht, eindelijk eens te herzien.
Ter uitvoering van de geneeskundige verordening vinden wij eveneens een
heele reeks van tot in het uiterste gedetailleerde uitvoeringsvoorschriften,
betreffende uitrusting van hospitalen en apotheken, dietlijsten voor verschillende
gelegenheden, enz., enz.
Dit alles wijst op een mentaliteit, welke den Oost-Indischen ondernemer
vreemd moet aandoen.
W i l men echter al deze voorschriften doen vervallen of tot het uiterst
noodzakelijke vereenvoudigen naar het voorbeeld van Oost-Indi, dan is des
te meer noodig een deskundige arbeidsinspectie, volkomen op de hoogte van
taal, zeden en gebruiken, van nooden en behoeften van den Javaahschen
arbeider, en tevens rekening houdende v. z. n. met speciaal Surinaamsche
toestanden.
Zooals de stand van zaken thans is, wordt het dagelijksch toezicht op
de behandeling der immigranten uitgeoefend door de districts-commissarissen,
het oppertoezicht door den Agent-Generaal voor de Immigratie. De omstandigheid, dat de districts-commissarissen zelden of nooit, de Agent-Generaal
dikwijls ook niet, eenige kennis van den Javaan en de toestanden in Indi
bezit, lijkt ons ten zeerste onbevredigend, en moet ten gevolge hebben, dat
telkens wisselende en somtijds onpractische inzichten tot uiting komen, waardoor de plantages onnoodig worden bemoeilijkt en op kosten gejaagd, terwijl
waarschijnlijk met minder kosten meer ter bevrediging van den Javaan bereikt
zou kunnen worden.
Wat ons noodig lijkt, is dat aan het hoofd van het Immigratie-Departement steeds worde gesteld een hoofdambtenaar, die volkomen met taal,
zeden en gewoonten der Javanen bekend is, en die tevens optreedt als
inspecteur van den arbeid.
Aan hem worden v. z. n. een of meer aan dezelfde vereischten voldoende
adjunct-inspecteurs toegevoegd. Dat voor een salaris van f 50 a f 75 per
maand, zooals men bij een vorige gelegenheid dezen functionarissen had
toegedacht, de geschikte personen niet te krijgen zullen zijn, achten wij
overbodig nog nader te betoogen.
Vooral de keuze van den eersten chef der arbeidsinspectie, die de
algeheele wijziging van de Surinaamsche arbeidswetgeving in Oost-Indischen
geest zal hebben te ontwerpen en door te voeren, zal in vele opzichten
beslissend zijn voor het slagen van deze groote hervorming.
De bemoeienissen der districts-commissarissen met immigratie en kolonisatie behooren zooveel mogelijk te worden beperkt en overgedragen aan
de arbeidsinspectie eenerzijds, aan landbouwdeskundigen anderzijds.
43
340.000.Dit bedrag zal dus, evenals tot dusver het Gou^frnementsaandeel, uit
legning verkregen moeten worden; echter een leening niet ten laste van
Sjwjname, doch van het moederland. Bij toenemende aanvraag van nieuwe
immigranten, als gevolg van het verkort verblijf der contractanten op de
plantages en van evenWele uitbreiding van bestaande en opening van
nieuwe ondernemingen, zullen uiteraard de immigratie-uitgaven stijgen.
44
' 174.809
0
Tezamen
. . .
180.661
Nemen wij aan, dat al deze lichamen" zouden vallen onder een
vennootschaps"-belasting en stellen wij de opbrengst van de tegenwoordige
12'/, / belasting van de overvfrjnst" op 30.661., dan zou de 7 / /o
inkomstenbelasting van de vennootschappen roqd 150.000. opleveren.
Bij omzetting in een 10 / vennootschapsbelasting zou dit worden 200.000
Maar door ons voorstel, om de immigratiekosten geheel ten laste van
den Lande te nemen, zullen de productiekosten der plantages met
340.000 verminderen en zal dus, aannemende dat dit bedrag slechts voor
een klein gedeelte zal strekken tot opheffing van thans geleden verhezen,
de winst dier ondernemingen met ongeveer gelijk bedrag toenemen. Hiervan
zal 10 /, dus 34.000., als vennootschapsbelasting in s Lands kas terugvloeien.
In totaal zou dus de vennootschapsbelasting al dadelijk 234.000
opbrengen, of 54.000. mr dan de vennootschappen thans bijdragen
in de inkomstenbelasting. Bij uitbreiding van bestaande en vestiging van
nieuwe bedrijven zou dit verschil nog aanmerkelijk grooter worden.
J
60.732 tot het mannelijk en 55.326 tot het vrouwelijk geslacht behoorden.
Volgens Bijlage L van het Koloniaal Verslag waren slechts 8888 in Suriname
wonende natuurlijke personen in de inkomstenbelasting aangeslagen. Rest
107.000 personen, die daar buiten vallen.
Volgens Bijlage A sub d van het Koloniaal Verslag, welke een verdeeling
van de bevolking naar den leeftijd geeft, telden de groepen van 20 tot 64 jaar
63.486 zielen, waarvan 34.144 mannen en 29.342 vrouwen. Houden wij
deze cijfers aan voor de groep van 18 tot 60 jaar, welke onder deze belasting
zou vallen, dan zouden verder nog in mindering moeten worden gebracht
de tot deze leeftijdsgroep behoorende niet werkbare" mannen en vrouwen.
Stellen wij de getallen hiervan op 4.144 mannen en op 9.342 vrouwen met
reden tot vrijstelling, dan blijven er over 30.000 mannen en 20.000 vrouwen,
die onder deze heffing zouden vallen. Bij een belasting van 5 . voor
een man en 2 . 5 0 voor een vrouw, zou dus de opbrengst zijn 150.000. +
50.000
- 200.000 ').
1
5. Conclusies*
De
volgende stellingen:
1. Het is niet een koloniaal Surinaamsch, doch een nationaal Nederlandsch
belang, dat aan den tegenwoordigen treurigen toestand der kolonie
Suriname, zoo op financieel als op economisch gebied, ten spoedigste
een einde kome, opdat:
a. de jaarlijks terugkeerende tekorten op de Surinaamsche begrootingen,
welke Nederland moet bijpassen, zoo spoedig mogelijk verdwijnen;
b. te zijner tijd, wanneer om welke reden ook belegging van Nederlandsch
kapitaal in Ned.-Indi minder aantrekkelijk mocht worden, Suriname
gereed zij om ten deze de taak van Ned.-Indi zooveel mogelijk
over te nemen.
2. Ter bereiking van het onder 1 gesteld dubbel doel is het noodig en
gemotiveerd, dat Nederland zich tijdelijk een geldelijk offer getroost, bijv.
door het aangaan ten laste van het moederland van een geldleening voor
de economische ontwikkeling van Suriname.
3. Voor die ontwikkeling is in de allereerste plaats noodig een sterke
toeneming der bevolking en dat wel in snel tempo; deze is alleen mogelijk
door krachtige bevordering van Staatswege van de Javanen-immigratie,
waardoor tegelijkertijd de belangen van het overbevolkte Java zullen
worden gediend.
4. Daargelaten of rechtstreeksche vestiging van pas van Java aangevoerde
immigranten aanstonds als vrije kolonisten aanbeveling verdient en
practisch uitvoerbaar is, zal in elk geval de tot dusverre gebruikelijke
n Mocht men, naar het voorbeeld van de oude regelingen op het personeel, de (wettig)
gehuwde vrouwen willen vrijstellen van deze heffing, dan zou de opbrengst met ongeveer
10.000 X f 2.50 verminderd moet worden; blijft dus f 175.000..
46
kostprijs van het product, zoodat dit ook bij gemiddelde verkoopprijzen kan concurreeren op de wereldmarkt.
Hiertoe:
a. wijziging van het Immigratiebesluit, van het model-werkcontract
en van de verordening op den wekelijkschen rustdag, ten einde
te verzekeren, dat inderdaad volgens de bedoeling van het
Immigratiebesluit 300 dagen pet jaar gewerkt wordt, en dat
op Zon- en feestdagen gewerkt zal kunnen worden, wanneer
het landbouwbedrijf dit noodig maakt, zonder dat daarvoor
een latere werkdag vrijaf gegeven behoeft te worden;
b. verhooging van het maximum aantal arbeidsuren voor arbeid
in het veld tot 10 uren per dag, zooals in andere tropische
landen gebruikelijk is;
2. grootere vrijheid voor den werkgever ten aanzien van de wijze
waarop hij voldoet aan zijne verplichtingen tot het verstrekken
van geneeskundige behandeling en verpleging, vrije woning en
voeding aan de contractanten;
3. invoering van een deskundige arbeidsinspectie.
C. Ten aanzien van de belastingen:
ii vervahging van de bestaande inkomstenbelasting voor rechtspersonen
door een zakelijke vennootschapsbelasting van ten hoogste 1 0 / r
2. aanvulling van de bestaande inkomstenbelasting voor natuurlijke
personen met een bescheiden heffing te betalen door ieder werkbaar"
ingezetene, die buiten de inkomstenbelasting valt en niet om speciale
redenen behodrt te worden vrijgesteld:
3. afschaffing van de geneeskundige belasting;
4. algeheele kwijtschelding van de bacovenschulden, subsidiair het
openen van de mogelijkheid om de resteerende schulden op billijke
voorwaarden af te koopen';
5. bevordering van het landbouwcrediet door opheffing van de superpreferehde van den fiscus boven hypotheek, naar het voorbeeld
van de Nederlandsche Wet van 17 Maart 1923, Stbl. no. 91;
6. zoodra de stand der koloniale financin het toelaat, verlaging van
de invoerrechten.
0
De Ondernemersraad is overtuigd van de mogelijkheid om, door samenwerking van Regeering en ondernemerskapitaal, Suriname uit zijnen tegenwoordigen treurigen toestand op te heffen en tot nieuwen economischen
bloei te brengen.
Zoolang echter de Nederlandsche Regeering bevordering van immigratie:
middel en kolonisatie: doel niet erkent als een algemeen Staatsbelang van
de allereerste orde en daarvoor een tijdelijk offer wil brengen; zoolang de
kostprijs van het product wordt opgedreven door den druk van de immigratielasten en door verschillende heffingen, die met de rendabiliteit der ondernemingen geen rekening houden; zoolang ten slotte de arbeidstoestanden in
de kolonie niet een algeheele wijziging ondergaan in den geest van die in
de Oost-Indische Buitengewesten, acht onze Raad een behoorlijke rendabiliteit
van het landbouwbedrijf in Suriname nier verzekerd en mag zij investeering
van hieuw kapitaal niet aanraden.
Indien het Opperbestuur, de Staten-Generaal, en het Koloniaal Bestuur
bereid worden bevonden om tot een grondige herziening der bestaande
bepalingen en toestanden in den door ons aangegeven zin mede te werken,
zal onze ftaad niets onbeproefd laten om het thans voornamelijk in Oost-Indi
werkend Nederlandsch kapitaal ook voor Suriname te interesseeren.
Er is echter periculum in mora, zoowel wat betreft de bestaansmogelijkheid voor de nog aanwezige oude landbouwbedrijven, die laatstelijk door de
abnormale droogte andermaal enorm geleden hebben, als ook ten aanzien
48
van de mogelijkheid van aanvoer van contractarbeiders van Java, welke niet
voor onbepaalden tijd verzekerd mag worden geacht.
Worden derhalve de in deze Nota samengevatte denkbeelden in beginsel
aanvaard, dan zal de uitvoering der plannen tegelijkertijd in Nederland n
in Suriname n ook voor zoover omtrent enkele punten overleg met de
Indische Regeering noodig is in Nederlandsch-Indi, zonder verwijl en
met den grootsten spoed moeten worden ter hand genomen.
's-Gravenhage, Juli 1926.
Naschrift
Deze Nota was reeds door het Algemeen Bestuur vastgesteld en lag
gereed voor den drukker, toen ons met de laatste mail uit Suriname bereikte
het onlangs verschenen Gouvernementsblad No. 43, behelzende een publicatie tot afkondiging van het Koninklijk Besluit van 12 Maart 1926 No. 27,
waarbij met intrekking van de Koninklijke Besluiten van 1863 en 1872 werd
vastgesteld een geheel nieuw Immigratiebesluit. Bij de afkondiging was
tegelijkertijd de inwerkingtreding van dit besluit bepaald op 1 Juli 1926.
Sindsdien ontvingen wij echter de mededeeling, dat de invoering van
dit Koninklijk Besluit voor onbepaalden tijd is opgeschort.
Onder deze omstandigheid meenen wij ons voorloopig te kunnen onthouden van critiek op den inhoud der nieuwe Immigratie-regeling en op de
wijze waarop deze tot stand kwam.
49
BIJLAGE.
A.
G e m i d d e l d e prijzen d e r levensmiddelen
over de
jaren
I
1915
Rijst p. K . G .
. 0.22
1916
1917
1918
0.30 0.30
1919
1920
1921
1922
0 . 2 6 0 . 4 0 ! 0 . 5 6 0 . 5 6
1923
0.22 0.24
1924
1925
0.24
0.20
0.72
V i s c h p. K . g .
.
0.40
0.48
0.70
1.35
1.35
1.35
0.70
0.70
0.65
Cocosolie p. L . .
(bakkeljauw)
1.
1.20
1.20
1.501
1.70
1.50
1.50
1.50
1.
1.20
1.20
Suiker p. K . G . .
0.20
0.20
0.26
0.26
0.26
0.28
0.30
0.30
0.36
0.36
0.30
T h e e p. pakje
0.30
0.20
0.25
0.25
0.35 I 0.35
0.35
0.35
0.35
0.30
0.30
T a b a k p. pakje .
0.18
0.25
0.35
0.40 1
0.50
0.60
0.60
0.45
0.45
0.45
0.45
Z e e p p. stuk
0.05
0.06
0.06
0.08
0.08
0.09
0.09
0.09
0.07
0.07
0.06
0.10
0.10
0.10
0.10
0.18
0.18
0.20
0.20
0.18
0.18
0.17
0.09
0.10
0.13
Sigaretpapier
p. boekje
Z o u t p. K . G . .
Petroleum p. L . .
0.18
0.20
0.25
0.30
0.45
0-45
0.40
0.31
0.31
0.30
0.29
Lucifers p. doosje
0.03
0.03
0.04 j 0.05
0.05
0.05
0.05
0.05
0.04
0.04
0.04
B.
W e k e l i j k s c h e benoodigdheden
1915
1916
v o o r een i m m i g r a n t met i n b e g r i p v a n k i n d e r e n .
1 9 1 7 | 1918
1919
Rijst 5 K . G . .
1920
1921
1922
1923
1924
1925
V i s c h 1,5 K . G . .
0.60
0.72
1.05
2.02
1.50
2.02
2.02
1.05
1.05
0.97
1.08
Cocosolie
L.
0.25
0.30
0.30
0.37
0.42
0.37
0.37
0.37
0.25
0.30
0.30
0.36
0.36
0.30
'/
Suiker 1 K . G . .
0.20
0.20
0.26
0.26
0.26
0.28
0.30 1 0.30
T h e e 1 pakje
0.20
0.25
0.25
0.35 1 0.35
0.35
0.35
0.35 j 0.30
0.30 I 0.30
Z e e p 1 st.
0.05
0.06
0.06
0.08
0.08
0.09
0.09
0.09
0.07
0.07
0.06
1 pakje .
0.18
0.25
0.35
0.40
0.50
0.60
0.60
0.45
0.45
0.45
0.45
Tabak
Sigar.pap. ./ boek .
0.05 1 0.05
0.05
0.05
0.09
0.09
0.10
0.10
0.09
0.09
0.08
Lucifers 1 doosje.
0.03
0.04
0.05
0.05
0.05
0.05
0.05
0.05
0.04
0.04
)e
0.03
Trassie, groenten
0.10
0.10
0.12
0.15
0.25
0.30
0.25
0.25
0.10
0.10
0.10
Petroleum
0.09
0.10
0.12
0.151
0.221
0.22
0.20
0.161
0.16
0.15
0.14
4 . 1 0 ! 5 . 1 8 5 . 7 2 [ 7 . 1 7 7 . 1 3 ! 4 . 1 7 ! 4 . 0 8 ^ 4 . 0 3
3.85
L.
2.85
Minimum dagloon
per man
. .
vrouw.
C.
3.56
0.60
0.60
0.60
0.60
0.60
0.60
0.80
0.80
0.80
0.80
0.80
0.40
l
i
0.40
l
0.40
0.40
0.40
0.40
I
I
0.60
0.60
0.60
I
0.60
I
I
0.60
P r i j z e n v a n k l e e d i n g s t n k k e n en g e r e e d s c h a p p e n
1915
1916
1917
1918
1919
. 2 . - \f 3 . -
Hoofddoek
0.801
Werkbroek
0.75
1.-
1.25
1.80
Sarong.
B a a d j e . . . .
5 . - \f 6 . -
! 4 . -
' 1 0 | f 1 0 . - 7 . - ! 3 . |
4.-
4.-
4.50
4.
5.-
5.4.-
Houwer
0.80
3.-
4.-
0.80
3 . -
4.-
Patjol
0.75
3.-
3.-
Vork
2.80
! 8.-
Plukhaak.
0.75
2.50
0.75
1.80
2.50
. . .
J
50
1924 | 1925
3.-
2.40
1.20
1.20
2.
1.50
1.50
2.-
2.-
2.-
1.80
1.20
1.60
1.50
3.-
1.50
1.20
1.20
8.-
8.-
4.50
3 . -
2.50
1.20
1.20
1.20
1.80
1.
1-
de j a r e n .
1 9 2 0 | 1921 | 1 9 2 2 | 1 9 2 3
Schop
Mes
gedurende
1
I
INHOUDSOPGAVE.
Bk.
,
D
1. Immigratie en Kolonisatie
16
3. Arbeidswetgeving
32
44
5. Conclusies
46
Naschrift
49
B.
C.
51
kleedingstukken