Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 64

1158

''

D E ONDERNEMERR A A D
VOOR SURINAME

KNEUTERDIJK No. 1 - 'S-GRAVENHAGE


T E L E F O O N No. 17755

REKEST

h s^: :.
?

:t

aan den Minister van Kolonin


d.d. Juli 1926

met daarbij behoorende Nota.

A
16
HELDER

C. D E B O E R JR.

1926.

//Po

DE ONDERNEMERSRAAD
VOOR SURINAME
KNEUTERDIJK No. 1 - 'S-GRAVENHAGE
T E L E F O O N No. 17755

REKEST
aan den Minister van Kolonin
d.d. 22 Juli 1926, No. 76

met daarbij behoorende Nota.

HELDER

- C. D E B O E R JR. -

1926.

KONINKLIJKE i

's-Gravenhage, Juli 1926.

Aan*
Aan
Zijne
den Minister
Minister van
Zijne Excellentie
Excellentie den
van Kolonin,
Kolonin,
's-Gravenhage.
's-Gravenhage.

Excellentie,
De Ondernemersraad voor Suriname, als rechtspersoon erkend bij K o ninklijk Besluit van 16 April 1925 No. 33, overtuigd dat de economische
ontwikkeling van de kolonie voor het overgroote deel afhankelijk is van den
bloei van den grooten landbouw, heeft gemeend in de allereerste plaats de
vraag in studie te moeten nemen, welke de redenen zijn waarom de aanwezige
plantages over het algemeen slechts een kwijnend bestaan lijden en waarom
Suriname voor opening van nieuwe landbouwbedrijven zoo weinig aantrekkelijk is.
De vrucht van deze studie heeft hij neergelegd in de Nota, welke hij de
eer heeft Uwer Excellentie hierbij aan te bieden.
Bij kennisneming daarvan zal U blijken, dat naar zijne overtuiging de
langdurige ongunstige toestand van de kolonie voor een groot deel te wijten
is aan de bestaande wettelijke bepalingen en voorschriften, zoowel op het
gebied van immigratie en kolonisatie, als op het stuk van belastingen en
arbeidswetgeving. Naar zijn oordeel zal, door daarin in den geest der in de
Nota aangegeven denkbeelden verandering te brengen, van Bestuurswege
zeer veel kunnen worden gedaan om de thans bestaande beletselen tegen een
grooteren bloei der aanwezige plantages en tegen de opening van nieuwe
ondernemingen op te heffen of althans belangrijk te verminderen.
Voorts is in de hier overgelegde Nota gewezen op het groote algemeen
belang, dat er voor den Staat der Nederlanden in gelegen is, dat een deel van
het Nederlandsche kapitaal, de Nederlandsche energie, en de Nederlandsche
werkkracht wordt aangewend ten bate van de economische ontwikkeling van
Suriname. Thans schijnen de omstandigheden hiervoor in verschillende opzichten bijzonder gunstig te zijn.
De Raad wenscht, gebruik makende van zijne connecties met den Ondernemersraad voor Nederlandsch-Indi, een ernstige poging te doen om het in
Oost-Indi werkend kapitaal ook voor Suriname te interesseeren, doch acht
zich niet verantwoord opening van nieuwe bedrijven in deze kolonie aan te
moedigen, wanneer hij niet de overtuiging heeft verkregen, dat Opperbestuur
en Staten-Generaal bereid zijn, de noodige hervormingen en veranderingen
in de wetgeving en in de daarmede in verband staande uitvoerende verordeningen tot stand te brengen of te doen brengen, en daarvoor zoo noodig aan
Nederland tijdelijk geldelijke offers op te leggen.
Waar Suriname reeds zoo lang financieel en economisch in verval
verkeert en de huidige toestand der bestaande landbouwondernemingen het
dringend noodig maakt, zoo spoedig mogelijk de daarop drukkende lasten
blijvend te verlichten; waar voorts, zooals gezegd, de omstandigheden op het
oogenblik gunstig zijn voor een poging om Regeering en kapitaal samen te
doen gaan in een krachtige poging om de kolonie tot nieuwen bloei te
brengen; waar het ten slotte onzeker is, hoe lang deze gunstige constellatie
zal aanhouden en of in de toekomst plannen zooals door ons werden ontwikkeld nog wel voor verwezenlijking vatbaar zullen zijn, daar acht de Raad
het een zaak van de grootste urgentie, dat thans zoo spoedig mogelijk een
beslissing worde genomen en tot daden worde overgegaan.

Uiteraard zal over geen enkel detailpunt van de in bijgaande Nota geformuleerde wenschen en voorstellen kunnen worden beslist zonder voorafgaand overleg met het Koloniaal Bestuur. Wl echter lijkt het onzen Raad
mogelijk, dat Uwe Excellentie zich, zonder voorafgaand overleg met Suriname,
principieel uitspreekt, of Zij in beginsel bereid is in den geest van deze voorstellen een geldelijk offer van Nederland te vragen. En ook lijkt het mogelijk,
dat reeds zeer binnenkort aan de Staten-Generaal mededeeling worde gedaan
van de in deze Nota vervatte voorstellen en van het door U . Exc. daartegenover ingenomen standpunt, opdat ook de beide Kamers de gelegenheid krijgen,
zich in beginsel omtrent de hoofdpunten uit te spreken.
Een principieele bereidverklaring tot medewerking in de in deze Nota
aangegeven richting zou onzen Raad den gewenschten ruggesteun geven,
om met kans van slagen de groote in Nederlandsch-Indi werkende maatschappijen te interesseeren voor het landbouwbedrijf in Suriname.
Met het oog vooral op de wenschelijkheid, dat onze Raad zoo spoedig
mogelijk zijne propaganda voor Suriname onder het in Oost-Indi werkend
Nederlandsen kapitaal zal kunnen aanvangen, zal hij het op hoogen prijs
stellen, wanneer U . Exc. zou kunnen goedvinden aan een deputatie uit zijn
midden een mondeling onderhoud toe te staan, teneinde v.z.n. de hier ontwikkelde denkbeelden en voorstellen nader te kunnen toelichten en speciaal teneinde met U van gedachten te kunnen wisselen omtrent de wijze, waarop het
spoedigst de zekerheid zal kunnen worden verkregen, dat de Raad bij zijn
streven in beginsel op den steun van Uwe Excellentie en van de StatenGeneraal zal kunnen rekenen.
De Ondernemersraad voor Suriname,
(w. g.)

T R E U B , Voorzitter,

(w.g.)

P U T M A N C R A M E R , Secretaris.

NOTA
behoorende bij het rekest van den Ondernemersraad voor Suriname aan Z.Exc. den Minister
van Kolonin van 22 Juli 1926, No. 76.

Inleiding.
Bij verzoekschrift, gedagteekend Amsterdam 10 September 1923, heeft
een combinatie van belanghebbenden bij cultuurondernemingen in Suriname,
tijdelijk saamgebracht door de destijds door die ondernemingen doorstane
zelfs voor Suriname buitengewone depressie, zich tot den toenmaligen
Minister van Kolonin gewend met het tweeledig verzoek:
a. om verschillende ingrijpende maatregelen te bevorderen, waardoor
in de toekomst het voortbestaan van bestaande plantages beter verzekerd
zal zijn en Suriname als beleggingsveld voor nieuwe ondernemingen aantrekkelijker zal worden;
b. om, in afwachting van de invoering van de onder a. bedoelde
blijvende maatregelen, zoo spoedig mogelijk een tijdelijke vrijstelling van de
Surinaamsche ondernemingen te bevorderen van die lasten, welke ten behoeve
van de Koloniale Kas of van het Immigratiefonds worden geheven en op de
productiekosten drukken zonder rekening te houden met het rendement van
het in de ondernemingen gestoken kapitaal.
Als uitvloeisel van het onder b. bedoeld verzoek is ten slotte, na het
overwinnen van allerlei moeilijkheden, welke thans niet nader ter sprake
behoeven te worden gebracht, tot stand gekomen het Koninklijk Besluit van
11 Mei 1925 (Gouv. Blad No. 43), waarbij de mogelijkheid is geopend om
aan de daarvoor in aanmerking komende cacao- en koffieondernemingen vrijstelling te verleenen van de door haar over de jaren 1923 en 1924 aan het
Immigratiefonds verschuldigde vergoeding wegens den huur van contractarbeiders.
Uit de Toelichting, behoorende bij de Nota van Wijzigingen op de
Surinaamsche Begrooting 1924 ), waarin de onderwerpelijke voorziening
werd voorgesteld, blijkt duidelijk, dat deze slechts bedoeld was als een tijdelijke noodmaatregel, in afwachting van hetgeen te zijner tijd zal worden beslist
ten aanzien van een principieele herziening van het voor de plantagebedrijven
in het algemeen geldend samenstel van heffingen als in het bovenaangehaald
rekest bedoeld.
Sedert zijn wederom ruim twee jaren verloopen, zonder dat een voorstel
tot principieele herziening van de op dit stuk geldende regelingen de StatenGeneraal heeft bereikt.
1

) Hand. Staten-Generaal 19231924, Bijlagen 1, 7.

Inmiddels is het tijdelijk Comit van 1923 de voorlooper geworden van


een blijvende vereeniging der Surinaamsche ondernemersbelangen i n den in
Februari 1925 opgerichten Ondernemersraad voor Suriname", welke niet
uitsluitend de landbouwbedrijven, doch ook de ondernemingen van industrie,
handel, scheepvaart en verkeer omvat.
D i t neemt niet weg, dat ook naar het oordeel van den Ondernemersraad
onder de huidige omstandigheden d e groote landbouw de ruggegraat uitmaakt van het geheele economisch bestaan van Suriname", zooals Minister
D e Graaff het zoo juist heeft uitgedrukt in de vergadering der Tweede Kamer
van 8 A p r i l 1924 '), waar hij betoogde, dat men aan de kolonie Suriname
nimmer een huishouding zal kunnen verzekeren, die beantwoordt aan de
eischen, welke men naar Westersche opvattingen pleegt te stellen, wanneer
niet de groote landbouw tot meerdere ontwikkeling zal komen.
In de allereerste plaats heeft daarom onze Raad gemeend, dit belangrijkste
van alle Surinaamsche vraagstukken i n studie te moeten nemen, de vrucht van
welke studie i n deze N o t a is vervat. Bij die studie heeft de Raad gemeend,
op het voetspoor van het Comit van '23, zich niet te moeten bepalen tot het
overwegen van die maatregelen, waardoor voor de bestaande plantages het
bedrijf meer rendabel zou kunnen worden gemaakt, doch vooral ook het oog
te moeten richten op de vraag, f Suriname door bepaalde maatregelen meer
aantrekkelijk zou kunnen worden gemaakt voor de belegging van nieuw
kapitaal, welke maatregelen dan vanzelf ook aan de reeds bestaande plantages
ten goede zullen komen. A l s uitgangspunt voor zijne beschouwingen is, met
andere woorden, door onzen Raad niet in de eerste plaats gekozen het zeer
gerechtvaardigde verlangen der bestaande plantages naar een blijvende verlichting der daarop drukkende lasten, als wel de principieele vraag, wat Nederland kan doen, om den grooten landbouw in de kolonie Suriname, en daardoor
de kolonie zelve, uit haar langdurig verval op te heffen.
-

Bij een dergelijk uitgangspunt is uiteraard geen plaats voor de gedachte,


welke tot dusverre bij de behandeling van het Suriname-vraagstuk al te vaak
als axioma is vooropgesteld: dat elke maatregel, welke een tijdelijke opoffering voor het moederland zou medebrengen, bij voorbaat uitgesloten moet
worden geacht ). Integendeel meent onze Raad als vanzelfsprekend voorop
te mogen stellen, dat een tijdelijke opoffering niet alleen geoorloofd, doch
dringend geboden moet worden geacht, wanneer de zekerheid of althans de
groote waarschijnlijkheid bestaat, dat alleen daardoor op den duur een einde
kan worden gemaakt aan den tegenwoordigen toestand, die zoowel moreel
als financieel voor moederland en kolonie beide i n hooge mate schadelijk is.
Reeds bij voorbaat wenscht onze Raad er den nadruk op te leggen, dat een
dergelijke principieele beschouwing van het vraagstuk i n zijn vollen omvang
niets afdoet aan de noodzakelijkheid om, nadat daarop in beginsel zal zijn
beslist, die onderdeden van het geheel, welke daarvoor vatbaar zijn, aanstonds
tot uitvoering te brengen, zonder de uitvoering af te wachten van andere
onderdeden, welke een langeren tijd van voorbereiding verdschen. In het
bijzonder achten wij snelle uitvoering noodzakelijk van die maatregelen, waardoor aan de bestaande plantages een dadelijke verlichting van lasten verzekerd zal worden.
2

1. Immigratie en Kolonisatie*
Immigratie.

D e eerste principieele vraag, welke wij ons gesteld hebben, is deze: wat
is het doel der immigratie en in wiens belang moet deze in de eerste plaats
worden bevorderd?
W i j gelooven, dat deze vraag door Opperbestuur en Staten-Generaal
niet altijd scherp genoeg gesteld en principieel genoeg beantwoord is.
') Handelingen 19231924, blz. 1799.
*) Zelfs de bovenbedoelde tijdelijke vrijstelling van de plantages van haar aandeel in de
immigratiekosten werd door den toenmaligen Minister van Kolonin alleen verdedigbaar geacht,
wanneer tegenover de daaruit voortvloeiende derving van inkomsten een reele compensatie
kon worden gesteld, zoodat in geen geval nieuwe lasten op 's Rijks schatkist zouden behoeven
te worden gelegd: Hand. St. Gen., Bijlagen 1923'24, 1, 7.

Onze Raad meent als vaststaand feit te mogen aannemen, dat twee
elementen absoluut noodzakelijk zijn, om Suriname uit haar tegenwoordig
verval op te heffen en van een armlastige, voor een groot deel op de moederlandsche schatkist terende kolonie te maken tot een zelfstandige samenleving,
welke zichzelf geheel kan bedruipen en ook het moederland indirect groote
voordeden kan opleveren, n.1.:
Ie. vermeerdering van bevolking; en
2e. vermeerdering van het in Suriname en in de eerste plaats in den
Surinaamschen grooten landbouw belegd kapitaal.
Het buitengewoon groote belang van beide factoren is enkele jaren
geleden nog eens op overtuigende wijze aangetoond in het rapport van het
Suriname Studie-Syndicaat.
In dit rapport is, naast een toenemende immigratie door middel van den
grooten landbouw, welk middel ook volgens de stellers van het rapport
hoofdzaak moet blijven, de wenschelijkheid van immigratie door middel van
tewerkstelling ook in andere daartoe geschikte bedrijven en bij het Gouvernement voor de uitvoering van openbare werken bepleit, een bespoediging
der vestiging van bruikbare elementen aan de hand gedaan en het overwegen
der mogelijkheid van rechtstreeksche kolonisatie gesuggereerd.
Onze Raad w i l niet zoover gaan, om rechtstreeksche kolonisatie door
aanvoer van Gouvernementswege van landbouwersgezinnen onmogelijk te
verklaren de Javanen-kolonisatie in de Lampongs is daar om het tegendeel
te bewijzen, maar wel acht hij de stelling niet aanvechtbaar, dat voor
Suriname de tot dusver gevolgde weg, waarbij de plantages gebruikt worden
om de aangevoerde Javanen op te voeden tot zelfstandige kolonisten, ook
in de toekomst moet worden beschouwd als de weg, welke het zekerst en
met het minste risico voor het Gouvernement, tot het doel leidt; dat dus de
belegging van nieuw kapitaal in Surinaamsche ondernemingen i n het algemeen en in den grooten landbouw in het bijzonder als het aangewezen middel
moet worden beschouwd om het doel: sneller vermeerdering van bevolking,
te bereiken.
V a n het oogenblik af, dat men de opheffing der slavernij i n Suriname in
overweging is gaan nemen, heeft men zich in Nederland onvoldoende rekenschap gegeven van de ontzaglijke economische gevolgen, welke het vrijmaken
der slaven voor de plantages en voor de geheele kolonie zou hebben; evenmin
heeft men voldoende maatregelen genomen, welke noodig waren om die gevolgen voor zooveel mogelijk te neutraliseeren. In de overgangsperiode van
10 jaren, gedurende welke de vrijgemaakte slaven nog onder Staatstoezicht
stonden en verplicht waren werkcontracten te sluiten, heeft men niets gedaan
om deze heden te winnen voor vrijen arbeid op de plantages. E n toen die overgangsperiode om was en de plantage-bevolking voor een groot deel naar
de stad stroomde, heeft men niet begrepen, dat het een levensbelang was
voor de kolonie en indirect ook een groot belang voor het moederland
om onmiddellijk van Overheidswege de krachtigste maatregelen te nemen
tot aanvoer van voldoende arbeidskrachten van elders. Ondanks het goede
voorbeeld van Britsch-Guyana heeft men als gevolg van het beruchte
amendement-van Bosse kostbare jaren verspild met de immigratie over
te laten aan het initiatief der, door de opheffing der slavernij in groote
moeilijkheden verkeerende, particuliere ondernemingen. E n toen door het
tractaat van 1870 de gelegenheid tot aanvoer van Britsch-Indische immigranten geopend was en onze Regeering eindelijk het voorbeeld der Britsche
West-Indische kolonin gevolgd en de immigratie geheel i n eigen hand
genomen had, verzuimde men tijdig de noodige maatregelen te nemen voor
de geneeskundige behandeling en verpleging der immigrantenbevolking,
waardoor onder deze zich een zoodanige ziekte en sterfte voordeden, dat
Engeland zich genoodzaakt zag de emigratie uit Br.-Indi naar Suriname
van 18751878 stop te zetten.
Eerst in 1880 is door de stichting van het Immigratiefonds, naar het
vooorbeeld van hetgeen in de vreemde West-Indische kolonin reeds tientallen van jaren bestond, een ernstige poging gedaan om met daadwerkelijken
3

steun van het Gouvernement in de behoefte aan arbeidskrachten voor den


grooten landbouw, en tevens in de behoefte aan bevolking voor de kolonie,
te voorzien.
Door de hier in enkele groote trekken geschetste politiek heeft Nederland den door de vrijmaking der slaven in het leven geroepen moeilijken
toestand voor den grooten landbouw verergerd, en de kolonie ten aanzien
van hare bevolking onnoodig verre ten achter gebracht bij hare Britsche
nabuur, welker bevolking dank zij de goed geleide immigratie thans ongeveer
driemaal zoo groot is als die van Suriname.
Het zou eenzijdig zijn, den achteruitgang van Suriname uitsluitend te
wijten aan de opheffing der slavernij en de daarop gevolgde immigratiepolitiek. Tal van andere oorzaken directe en indirecte hebben daar
mede toe bijgedragen. Directe oorzaken, als daar zijn: het drijven der ondernemingen met veelal onvoldoende kapitaal; het verzuim om in voordeelige
jaren reserves te vormen; het te laat inzien van de noodzakelijkheid van een
wetenschappelijken landbouw-voorhchtingsdienst in de kolonie; de moeilijkheden, ondervonden in de cacao- en de bacovencultuur. Indirecte oorzaken,
waarbij wij vooral denken aan de enorme economische ontwikkeling van
Oost-Indi, dank zij de opening van het Suez-kanaal en de nieuwe agrarische
wetgeving, waardoor eenerzij ds alle energie en kapitaal uit Nederland derwaarts werden getrokken, anderzijds de beteekenis van West-Indi voor de
wereldmarkt relatief nog meer achteruitging, ook al kan men niet spreken
van een rechtstreeksche concurrentie tusschen Oost- en West-Indi.
Dit alles betreft echter grootendeels nadeelen, welke Suriname min of
meer met geheel West-Indi gemeen heeft gehad. Waar evenwel in Demerara
deze nadeelen voor een deel zijn getemperd door een verstandige immigratiepolitiek, hetgeen zeker mede als een der oorzaken mag worden beschouwd
van den zooveel gunstiger financieelen toestand der Britsche kolonie, die
geheel zichzelf kan bedruipen, heeft Suriname als resultaat van de door de
Nederlandsche Regeering gevolgde immigratie-politiek dubbel geleden, en
is de Nederlandsche kolonie mede als gevolg der zooveel schaarschere
bevolking niet in staat hare uitgaven te dekken, waarvoor zij telken jare
een beroep moet doen op den steun van het moederland.
Is Suriname door de onvoldoende immigratie in den loop der jaren in
vele opzichten verre bij Demerara ten achter geraakt, hier staat tegenover,
dat in den laatsten tijd, als gevolg van de stopzetting der Britsch-Indische
immigratie, de Engelsche kolonin in West-Indi buitengewone moeilijkheden
hebben ondervonden op het gebied van de voorziening van arbeidskrachten;
moeilijkheden, welke in Demerara enkele jaren geleden scherp geaccentueerd
werden, toen tal van arbeiders uit den landbouw en uit de balata-industrie
en andere boschbedrijven wegtrokken naar de nieuw ontdekte diamantvelden
en in eerstgenoemde bedrijven niet door nieuwe werkkrachten vervangen
konden worden. Hierbij vergeleken staat thans de voorziening van arbeidskrachten in Suriname er veel beter voor, althans zoolang de aanvoer van
contractarbeiders van Java verzekerd zal zijn.
Zoo ooit, dan is er dus n een kans als nooit te voren, om den relatieven
achterstand van Suriname ten opzichte van Demerara en van andere vreemde
kolonin in West-Indi in te halen.
De vraag is slechts: kunnen wij ook in de toekomst van een geregelden
aanvoer van Javaansche contractarbeiders verzekerd zijn?
Eenige jaren geleden, toen de Indische Regeering de afschaffing binnen
korten tijd van het poenale-sanctie-stelsel in Indi's Buitengewesten in uitzicht had gesteld, dreigde het ernstig gevaar, dat daarmede tevens de aanvoer van Javaansche contractarbeiders voor Suriname niet langer verzekerd
zou zijn. In dit verband dient er de aandacht op te worden gevestigd, dat in
Suriname de strafrechtelijke sanctie op de nakoming van het arbeidscontract
algemeen geldt voor elke arbeidsovereenkomst door wien ook gesloten, zoodat
het gewone theoretische bezwaar, dat de contractant door de poenale sanctie
in een ontoelaatbare uitzonderingspositie wordt geplaatst, voor Suriname
niet geldt. Toch vroeg men zich destijds met bezorgdheid af, of de Indische
4

Regeering voor de zusterkolonie in Zuid-Amerika zou blijven toestaan de


emigratie van Javanen onder een stelsel, hetwelk Zij voor de eigen Buitengewesten ongeoorloofd had meenen te moeten verklaren. Dat bij een dergelijke onzekerheid op het stuk der voorziening van arbeidskrachten het Nederlandsche kapitaal zich niet bereid toonde, het toch reeds grootere risico van
nieuwe ondernemingen in West-Indi te aanvaarden, behoeft waarlijk geen
verwondering te wekken.
In den laatsten tijd intusschen is in de houding der Indische Regeering
ten aanzien van het vraagstuk van den contractarbeid een principieele wijziging gekomen, en is ondanks theoretische bezwaren, welke daartegen
mogen worden aangevoerd officieel de absolute onmisbaarheid der poenale
sanctie erkend om de schraal bevolkte Buitengewesten tot ontwikkeling te
kunnen brengen. In verband hiermede mag ook voor Suriname de geregelde
aanvoer van Javaansche contractarbeiders in de naaste toekomst verzekerd
geacht worden.
Hoe lang deze voor Suriname evenzeer als voor de Indische Buitengewesten, gunstige constellatie zal aanhouden, niemand vermag het te
voorspellen. Een feit is het, dat het voorbeeld van de Britsch-Indische Regeering om emigratie van hare onderdanen als contractarbeiders te verbieden,
in Nederlandsch-Indi in Inlandsche kringen een diepen indruk heeft gemaakt, en dat de geleidelijk aan Ned.-Indi gegeven steeds verder gaande
autonomie ons op dit punt nog wel eens onaangename verrassingen zou
kunnen baren.
Onder deze omstandigheden ligt de conclusie voor de hand, dat thans,
na de beginselverklaring van de Indische Regeering omtrent het behoud van
het poenale-sanctie-stelsel, de tijd gunstig is voor een krachtige poging om
Suriname in sneller tempo dan te voren met Javanen te koloniseeren, doch
dat, als men deze gunstige gelegenheid onbenut laat, een dergelijke kans
wellicht nimmer zal terugkeeren. Het belang van Suriname niet alleen, maar
van Nederland evenzeer, eischt onzes inziens, dat thans gehandeld wordt
vr het misschien te laat is.
Maar ook het in Indi werkend Nederlandsch kapitaal kan bij de ontwikkeling van Suriname groot belang krijgen.
En ding namelijk heeft Suriname op Oost-Indi vr: dat men er niet
heeft een autochthone millioenen-bevolking, welke met voortschrijdende
ontwikkeling toeneemt in zelfbewustzijn en steeds luider aandringt op autonomie en zelfbestuur; eischen, welke enkele politieke partijen hier te lande
maar al te geneigd zijn, ontijdig in te willigen. Waartoe deze, hoogstens in
kalme banen te leiden, doch op den duur niet te stuiten gang van zaken
tenslotte in Oost-Indi zal leiden, is niet te voorspellen. Gezien de bestaande
stemming in sommige kringen in Indi ten aanzien van het daar belegde grootkapitaal en het ontstellend gebrek aan inzicht ten opzichte van de onmisbaarheid van dat kapitaal voor de economische welvaart der geheele bevolking,
is- het niet onwaarschijnlijk, dat deze evolutie op den duur met niet te
onderschatten moeilijkheden voor de buitenlandsche grootbedrijven gepaard
zal gaan.
Er is wel eens gezegd, dat Suriname voor Nederland als het ware een
reserve" vormt op koloniaal gebied, welke eerst de aandacht zal trekken
van het kapitaal, wanneer in het zooveel belangrijker Indi de vooruitzichten
voor de Westersche grootbedrijven minder rooskleurig mochten worden.
Doch, mocht deze mogelijkheid in Indi zich voordoen, en Suriname zou
op dat tijdstip nog in zijn tegenwoordigen toestand verkeeren, dan zal het
te laat zijn, om dat reserve-gebied alsnog tot ontwikkeling te brengen en het
een deel van de tegenwoordige taak van Oost-Indi te doen overnemen, al
was het alleen reeds met het oog op de te geringe bevolking, welke alsdan
niet meer, of althans niet snel genoeg, zal kunnen worden uitgebreid.
Men mag ten deze niet op zien komen spelen" en Suriname verwaarloozen tot tijd en wijle het kapitaal misschien gedwongen zal worden ook
naar deze Nederlandsche kolonie om te zien. Het belang van den Nederlandschen Staat en dat van het kapitaal beide vordert gebiedend, dat reeds
5

nu-niet alle aandacht en energie uitsluitend op Oost-Indi geconcentreerd


worden, doch dat tegelijkertijd de economische ontwikkeling van Suriname
krachtiger worde aangevat.
Wanneer dit zou leiden tot een veel grootere emigratie van Javanen
naar Suriname, dan wil het ons voorkomen, dat dit tevens in hooge mate zou
zijn in het belang van Java zelf, dat op deze wijze een ruimer dbouch zou
krijgen voor zijne steeds toenemende overbevolking. Hierbij verdient Suriname in zooverre de voorkeur boven de Buitengewesten van Ned.-Indi, dat
een zeer groot percentage meer dan 80 % ) der aangevoerde immigranten zich blijvend in Suriname gevestigd heeft, terwijl daarentegen in de
Buitengewesten immigratie van contractarbeiders in zeer geringe mate heeft
geleid tot kolonisatie. En ten slotte is deze emigratie ongetwijfeld ook in het
belang van de menschen zelf, die in den regel op Java behoorden tot de
economisch slechtst gesitueerden, en die nu de kans krijgen, in Suriname, na
een zekere landbouwkundige opvoeding in den grooten landbouw, het te
brengen tot min of meer welvarende kleine landbouwers, welk resultaat zij
op Java zelden of nooit zouden hebben bereikt.
De Ondernemersraad voor Suriname acht het zijn eersten plicht, de
Regeering en de publieke opinie eenerzijds, de Oost-Indische ondernemers
anderzijds, te doordringen van deze zijns inziens niet te ontkennen
waarheden:
dat zich op dit oogenblik nog de kans voordoet, om Suriname opnieuw
tot ontwikkeling te brengen en deze kolonie voor te bereiden om eventueel
t.z.t. een deel van de taak, welke thans door Oost-Indi wordt vervuld, over
te nemen;
dat dit tijdsgewricht daarvoor zelfs bijzonder gunstig is, in zooverre voor
Suriname geregelde aanvoer van een onbeperkt aantal contractarbeiders
mogelijk en in de naaste toekomst verzekerd is, terwijl de omliggende WestIndische gebiedsdeelen van andere mogendheden thans te kampen hebben
met de grootste moeilijkheden op het stuk der voorziening van arbeidskrachten, zoodat Suriname momenteel een kans heeft beter dan zijne naburen
te kunnen concurreeren op de wereldmarkt;
dat echter, wanneer Nederland deze onzes inziens laatste kans
onbenut laat voorbijgaan en afwacht totdat het in Oost-Indi genvesteerd
kapitaal aldaar in moeilijkheden zal zijn geraakt, het zoo goed als zeker te
laat zal zijn om den grooten landbouw in Suriname tot meerdere ontwikkeling
te brengen en de kolonie zelve een meer normale bevolkingsdichtheid
te geven;
dat het derhalve zaak zal zijn, thans zonder verder verwijl de ontwikkeling van Suriname zoo krachtig mogelijk ter hand te nemen, al zou dat in
den eersten tijd het moederland ook betrekkelijk groote offers moeten kosten;
dat die offers volkomen gemotiveerd zijn, doordat hier het belang van
Suriname tevens is een algemeen belang van den geheelen Nederlandschn
Staat, en ook samengaat met het belang van Java en zijn bevolking.
Onze Raad vleit zich met de hoop, dat van Regeeringswege de juistheid
van het hier gestelde zal worden erkend.
Moeilijker zal het zijn, de publieke opinie, zooals deze tot uiitdrukking
komt in de Volksvertegenwoordiging, voor dergelijke toekomst-mogelijkheden warm te maken.
Doch het zwaarst van al zal het wellicht vallen, om het Oost-Indische
kapitaal te overtuigen, dat de spoedige ontwikkeling van West-Indi ten
slotte ook in het belang van dat kapitaal zelf wenschelijk kan zijn. Dat het
nationaal belang deze ontwikkeling eischt, zal Wellicht slechts voor enkele
grootondernemers gewicht in de schaal leggen, wijl de meesten zich verplicht
achten zoo goed als uitsluitend te letten op het belang hunner aandeelhouders.
De Indische ondernemers zullen moeten worden overtuigd, dat dit belang
1

) Volgens officleele gegevens heeft de pracjk uitgewezen, dat 20 % der aangevoerde


javaansche immigranten naar Java terugkeeren - zie bijv. Kol. Staten, Bijlagen 1920/1921,21,
3, blz. 3 , doch volgens onze becijferingen zou deze verhouding nog belangrijk gunstiger zijn.

- 6

kan meebrengen, dat een deel van het kapitaal, hetwelk thans nog met
grootere directe voordeden in Oost-Indi kan worden aangewend, besteed
wordt aan de ontwikkeling van West-Indi, . opdat dit in de toekomst
als reserve" bruikbaar zij, wanneer de constellatie in Oost-Indi minder
gunstig mocht worden.
De Ondernemersraad voor Suriname is door het contact, waarin hij
staat tot den Ondernemersraad voor Ned.-Indi, in de gelegenheid deze
denkbeelden in de kringen van het Oost-Indisch kapitaal te propageeren, en
zal niet nalaten, zulks zoo krachtig mogelijk te doen. Hij acht echter na de
door het Suriname Studie-Syndicaat en door een vorigen Minister van Kolonin zeiven ten deze opgedane ervaringen dergelijke pogingen nutteloos,
wanneer niet van Regeeringswege principieel de juistheid van het hiervoren
uiteengezette standpunt wordt erkend en krachtige maatregelen worden
getroffen om desnoods met belangrijke tijdelijke opofferingen voor de
moederlandsche schatkist de immigratie en kolonisatie te bevorderen en
investeering van nieuw kapitaal in Suriname uit te lokken ten einde immigratie
op grooter schaal en in sneller tempo dan te voren mogelijk te maken.
Men vergelijke Suriname ten deze niet met een land als Deli, waar het
particulier initiatief, zonder steun van Overheidswege, een wonderbaarlijke
economische ontwikkeling heeft tot stand gebracht, omdat het daar zijn
voordeel zocht en vond; men vergete ook niet de keerzijde van deze schoone
medaille, dat in Deli weliswaar het immigratie-vraagstuk geheel op kosten
der particuliere ondernemingen een schitterende oplossing heeft gevonden,
doch dat het vraagstuk der kolonisatie daarbij op den achtergrond is geraakt,
hetgeen in de toekomst, wanneer eens de verdere aanvoer van contractarbeiders niet meer verzekerd zou zijn, nog groote moeilijkheden kan baren.
Veeleer vergelijke men Suriname met landen als Canada, Australi, e. d.,
waar een begin van economische ontwikkeling aanwezig is, doch de verdere
uitbreiding daarvan absoluut afhankelijk is van vermeerdering der te
schaarsche bevolking. Wij verhezen hierbij niet uit het oog, dat er ook een
groote tegenstelling bestaat tusschen jonge landen als Canada en Australi,
bijna zonder geschiedenis, doch met een groote toekomst, eenerzijds en
Suriname, dat op het oogenblik slechts het treurig overblijfsel is van een
oude, eertijds bloeiende, kolonie anderzijds. Doch wij gelooven, dat het eenige
middel om indien mogelijk die vervallen oude kolonie tot nieuwen bloei
te brengen, dit is: om die tegenstelling en het roemrijk verleden van Suriname
te vergeten, en van voren af aan te beginnen; waar noodig te breken met het
verleden, en Suriname te beschouwen als een jong land, dat voor het eerst
tot ontwikkeling moet worden gebracht. Natuurlijk trachte men in de eerste
plaats datgene wat van vorigen bloei nog over is, voor zoover het nog levensvatbaarheid heeft, met een blijvende verlichting van lasten tot een rendabel
bedrijf te maken, opdat verder verval van het bestaande worde voorkomen.
Dit is echter niet voldoende. Tegelijkertijd onderzoeke men de mogelijkheid
van een nieuwe ontwikkeling met nieuw kapitaal en immigratie op groote
schaal.
Uit zichzelf komt het kapitaal echter niet naar Suriname; de grootere
directe voordeden, welke elders zijn te behalen; de tallooze mislukkingen,
welke de geschiedenis van Suriname aanwijst, en in de derde plaats de wetgeving in die kolonie schrikken het af om aldaar belegging te zoeken. Nationale overwegingen en de mogelijkheid van toekomstige minder gunstige
omstandigheden in Oost-Indi op zichzelf zullen niet voldoende zijn om deze
afzijdige houding te overwinnen, wanneer niet de Regeering door wegneming
van elke onnoodige wettelijke belemmering en door rechtstreeksche aanmoediging het kapitaal aanlokt, om naast andere landen, ook de mogelijkheden
van Suriname als beleggingsveld te exploreeren en, bij goeden uitslag van
die exploratie, aldaar nieuwe ondernemingen te openen,
Gaan wij thans de maatregelen na, welke ons tot aanlokking van het
kapitaal noodig voorkomen.
Na de vorenstaande uiteenzetting van ons standpunt zal het wel reeds
-

duidelijk zijn, dat wij de immigratie geheel als tak van Staatszorg zien, niet
alleen wat de uitvoering, doch ook wat de bekostiging betreft.
Wat de uitvoering betreft, is dit standpunt sedert 1870, bij de totstandkoming van het tractaat met Engeland betreffende den aanvoer van BritschIndirs, aanvaard. Dat de werving en de aanvoer van contractarbeiders in
handen van het Gouvernement moeten blijven, daaromtrent bestaat in ondernemerskringen geen verschil van gevoelen. In geenen deele onderschrijft onze
Raad de meening van hen zoo er althans nog voorstanders van dit denkbeeld mochten zijn , die de immigratie in Suriname, naar het voorbeeld van
Deli, in handen der planters zouden willen brengen. Hoewel de regeling in
Deli aldaar zeer gunstige resultaten afwerpt, is de toestand in Suriname
voorshands nog niet rijp om het daar gegeven voorbeeld met kans op succes
te volgen. Alles pleit er voor om de ten deze in Suriname bestaande regeling
in beginsel niet te wijzigen, al kan ook hier in sommige opzichten, vooral wat
betreft de selectie der aan te werven elementen, nog veel verbeterd worden.
Anders staat het ten aanzien van de bekostiging van de immigratie.
Hiervoor geldt vooral hetgeen wij hierboven schreven: dat men in Nederland
nimmer recht begrepen heeft, welke groote algemeene belangen hier op het
spel stonden.
Na de tevoren reeds geschetste periode, waarin men, met het meest
droevige resultaat, de immigratie behoudens geringen steun van Overheidswege overliet aan het particulier initiatief, is in 1880 de thans nog
steeds voortdurende periode aangebroken van het Immigratiefonds, waarbij
de kosten in een zekere verhouding tusschen Overheid en plantages werden
verdeeld.
Principieel is men bij deze kostenverdeeling nooit te werk gegaan.
Tot 1920 moesten de ondernemingen voor de arbeiders, die zij door
middel van het Fonds wilden betrekken, vooraf 3/5 van de aanvoerkosten
vergoeden: een zuiver willekeurige fractie. Daarentegen nam het Fonds voor
zijn rekening de resteerende 2/5 van de aanvoer- plus de geheele terugvoerkosten of c.q. de afkoopsom voor het afzien van het recht op vrije retourpassage.
In geval van hercontract echter moest de plantage nogmaals 3/5 van
de aanvoerkosten betalen, waartegenover het Fonds de premie van 20.
voor elk jaar van het hercontract op zich nam.
Voor zoover betreft de hercontractanten, waaruit in den regel ten slotte
ook de beste kolonisten zullen voortkomen, liet men dus mr dan 100%
van de aanvoerkosten door de ondernemingen betalen! W e l het beste bewijs,
dat men zelfs toen nog niet het juiste besef had van het allesoverheerschend
algemeen Landsbelang, dat voor een z dunbevolkt land als Suriname in
de bevordering van immigratie en kolonisatie gelegen is, en dat men nog altijd
vasthield aan de zienswijze, welke de immigratie in het belang der plantages
als doel, mogelijke kolonisatie slechts als een bijkomstig voordeel daarvan
aanmerkte, terwijl het Overheidsaandeel in de kosten der immigratie voornamelijk slechts werd beschouwd als een steun aan de plantages in de kosten van
den voor die plantages noodigen aanvoer van arbeidskrachten.
Toen het in 1920, door de malaise en de geweldige stijging der aanvoerkosten, met den grooten landbouw geheel spaak dreigde te loopen en elke
verdere immigratie onmogelijk scheen te worden, is mede dank zij de
bemoeiingen van het Suriname Studie-Syndicaat tot stand gekomen de
regeling in G.B. 1920 No. 102, waarbij tijdelijk, voor 10 jaren, werd afgeweken wan de bestaande regeling. Door verband te leggen tusschen het
aantal werkdagen van eiken arbeider en het voor dien arbeider aan het
Fonds verschuldigde, en vooral ook door de wijze van betaling te vergemakkelijken, heeft deze regeling er niet weinig toe bijgedragen, om de meeste
bestaande plantages doch nog niet eens alle! door de moeilijke naoorlogsjaren heen te helpen.
Een principieele oplossing van het kosten-vraagstuk bracht de regeling
van 1920 echter geenszins. Volgens de Toelichting bedoelde de regeling,
aanvoerkosten in de verhouding; 1 : 1 tusschen het Fonds en de
n

planters te verdeden. Wanneer men echter de kosten in een bepaalde verhouding tusschen twee partijen wilde verdeden, had het geen zin, om daarnaast het hoofdgeld, dat sinds 1880 niet meer als een belasting moet worden
beschouwd, doch als een bijdrage van de plantages in de kosten van het
Immigratiefonds, te handhaven.
Bovendien blijkt uit de stukken, dat het door de plantages aan het Fonds
verschuldigde bedrag van 15 cent per contractarbeider en per werkdag voor
een groot deel gebaseerd is op het destijds door de scheepvaart-maatschappijen geischte abnormaal hooge bedrag van 300. voor de passage van
eiken volwassen immigrant. In de Koloniale Staten is er toen op gewezen,
dat bij daling van den passageprijs de tijdelijke afwijking van de regeling
wel eens duurder zou kunnen uitkomen dan de regeling zelve. Het Bestuur
heeft zich toen hiervan afgemaakt met de bewering, dat een belangrijke
daling van de passageprijzen in de eerste jaren niet te verwachten was. Maar
inderdaad zijn de passagekosten in de volgende jaren gedaald van 300.
tot 130. ), zonder dat het bedrag van 15 cent verlaagd is!
Op deze wijze blijft er zelfs van de bedoeling van een tijdelijke tegemoetkoming aan noodlijdende plantages niet veel over, en is ook deze schijnbaar gunstige regeling, al was het in 1920 niet zoo bedodd, practisch niet
veel anders geworden dan een middel voor het Gouvernement, om op de
goedkoopst mogelijke wijze aan kolonisten te komen.
Dit is mede een der oorzaken geweest, waarom in de jaren 1922 en '23
wederom elf van de minst kapitaalkrachtige plantages den strijd hebben
moeten opgeven, tot groot economisch nadeel voor de geheele kolonie.
En ten slotte moest in 1925, om een algeheele debacle der noodlijdende
plantages te voorkomen, over de jaren 1923 en '24 vrijstelling van de aan
het Fonds verschuldigde vergoeding worden toegezegd.
Ook de regeling van 1920L welke als en soort van uiterste tegemoetkoming aan de bestaande plantages bedoeld schijnt te zijn geweest, heeft dus
niet eens deze allen van den ondergang vermogen te redden en is onder
moeilijke omstandigheden zelfs onhoudbaar gebleken.
Maakt men in het algemeen de balans op van de resultaten van het
Immigratiefonds-systeem, dan moet worden erkend, dat dit vergeleken
bij de periode welke daaraan voorafging een niet onbelangrijke verbetering heeft gebracht. Wanneer thans ruim 31.000 Britsch-Indirs en 23.000
Javanen in Suriname wonen, tot groot voordeel van deze kolonie, dan is dit
zeker wel in hoofdzaak te danken aan het in 1880 ingevoerde stelsel, waarbij
althans een deel der immigratie-kosten voor rekening van den Lande werd
genomen.
Maar daarmede is ook alles gezegd. W e l verre van tot aantrekking van
nieuw kapitaal en tot uitbrdding der bestaande ondernemingen te leiden, zijn
zooals wij zagen deze regeling en de daarbij aan de immigratie verleende Overhddssteun niet eens voldoende gebleken om het bestaande te
behouden. Het toch reeds veel te kleine, in cultuur gebrachte deel der kolonie
is onder dit stelsel nog verder afgebrokkeld. Flinke winsten, opwegende
tegen het risico van een tropisch landbouwbedrijf, zijn in de laatste 25 jaren
niet meer gemaakt. Reserves om moeilijke tijden te kunnen doorkomen,
konden niet worden gevormd. Zoowel onder de regeling van 1880 als onder
die van 1920 bleven de hooge kosten der immigratie een drukkende last,
welke geen rekening hield met de rendabiliteit van het bedrijf, doch in goede
jaren een groot deel van de matige winst opslokte, in de slechte jaren den
toestand 'aanstonds vrijwel onhoudbaar maakte.
1

) Blijkens Koloniaal Verslag 1925. blz. 29:


in 1921 f300.in 1922 215.
in 1923 192
in 1924 150
in 1925 .. 130
Soortgelijke officieele cijfers voor de totale aanvoerkosten (d. i. dus passageprijs + wervingskosten, enz., enz.) zijn ons niet bekend. Zoo wij juist zijn ingelicht, bedroegen deze totale
kosten in 1919 f520., terwijl zij blijkens G. A. B. 14 Aug. 1925 voor het verschepingsjaar
1926 zijn vastgesteld op f315. per volwassen immigrant.

- 9

Maar ook voor een snellere toeneming der bevolking opent dit stelsel
geen perspectieven. De behoefte aan nieuwe immigranten blijft beperkt tot
het op sterkte houden van de tegenwoordige arbeidersbevolking op de bestaande plantages.
In de laatste jaren wijzen de cijfers in het Koloniaal Verslag zelfs een
niet onbelangrijke daling aan in deze bevolking.
De geheele arbeidersbevolking op de plantages (met inbegrip van
vrouwen, kinderen en vrije arbeiders) bedroeg:
op 1 Januari 1923 . . . 18.067
1

1924 . . . 17.762
1

1925 . . . 16.902,
in twee jaar dus een vermindering met 1165 zielen.
Van het genoemde aantal waren onder contract verbonden:
op 1 Januari 1923 . . . 11.538
1

1924 . . . 11.158
1

1925 . / ' . 10.216,


dus in twee jaar een vermindering met 1322 contractanten.
Alles wijst op achteruitgang, waardoor de behoefte van de bestaande
plantages aan aanvoer van nieuwe immigranten en de kans op de zoo broodnoodige vermeerdering van bevolking nog geringer zullen worden.
Resumeerende, meenen wij dus te moeten constateeren, dat het huidige
stelsel van verdeeling der immigratiekosten tusschen Overheid en particulier
bedrijf vooral in den beginne zijn verdiensten heeft gehad, doch dat het ten
eenenmale onmachtig is gebleken om nieuw kapitaal aan te trekken, om de
bestaande ondernemingen tot uitbreiding of slechts tot matigen bloei te
brengen; onmachtig zelfs om het nog overgebleven cultuurgebied voor verdere
afbrokkeling te vrijwaren. Bij behoud van dit stelsel bestaat onzes inziens
onvoorziene gebeurtenissen voorbehouden niet de minste kans, dat
het in de toekomst betere resultaten zal opleveren. Veeleer is te voorzien,
dat de vraag naar immigranten geleidelijk nog zal verminderen en daarmede
de bevolkingsvermeerdering in nog langzamer tempo zich zal gaan bewegen,
totdat wellicht het tijdstip komt, waarop aanvoer van Javanen onder contract
niet meer mogelijk zal zijn, en Regeering en kapitaal te laat zullen inzien, dat
de gunstige gelegenheid om Suriname te koloniseeren en economisch tot
ontwikkeling te brengen, onherroepelijk voorbij is.

Immigratie
Staatstaak.

Alleen een spoedige en principieele beslissing van Regeering en Volksvertegenwoordiging, om het bestaande stelsel los te laten en krachtige bevordering van immigratie geheel op Staatskosten te verklaren tot een zaak van
algemeen belang van Suriname zelf, maar niet minder van het moederland, en indirect ook van Java (ontlasting van een economisch minwaardig
deel harer overbevolking) schijnt ons in staat, maar dan ook absoluut noodzakelijk, om het zoo even geschetst schrikbeeld te verjagen; om de bestaande
ondernemingen meer rendabel te maken, wat zich aanstonds in de opbrengst
der belastingen zal uiten; om uitbreiding van die ondernemingen in overweging te doen nemen, hetgeen ook de geheele economische gesteldheid der
kolonie ten goede zou komen; om belegging van nieuw kapitaal in Suriname
meer aantrekkelijk te maken, hetgeen een niet hoog genoeg te schatten direct
en indirect voordeel zou opleveren; en dit alles als middel om te geraken tot
het doel: een snellere toeneming der bevolking.
Wij schreven hiervoren, dat deze gang van zaken ons de aangewezen
zoo niet de eenige weg schijnt om tot dit doel te geraken. Het is ons
bekend, dat de Leider van het Suriname Studie-Syndicaat, ofschoon ook hij
aan kolonisatie via de plantages verre de voorkeur geeft, daarnaast nog altijd
gelooft aan de mogelijkheid van een import van Javaansche landbouwersgezinnen rechtstreeks door het Gouvernement, zonder den omweg via den
grooten landbouw. Wij wenschen hier niet nader op dit denkbeeld in te
gaan, doch alleen te constateeren dat, mocht ter bespoediging der kolonisatie
de Regeering in deze richting proeven willen nemen, daartegen onzerzijds
10

uiteraard niet het minste bezwaar zou bestaan. Voorloopig zal echter immigratie en kolonisatie via den grooten landbouw wel de regel blijven.
Zooals gezegd, achten wij het noodzakelijk, dat de immigratie, ook
wanneer daarbij gebruik wordt gemaakt van den grooten landbouw, geheel
door den Staat wordt bekostigd. Wij zijn ons volkomen bewust, dat dit
denkbeeld bestrijding zal vinden ook in de kolonie zelve bij hen, die
zich niet kunnen losmaken van den gedachtengang, waarbij steeds het particulier belang der plantages bij het verkrijgen van arbeidskrachten op den
voorgrond is gesteld en waarbij maar al te vaak de belangen van den grooten
landbouw zijn beschouwd als tegenstrijdig aan de belangen van de buiten
den landbouw staande Creolen-bevolking.
Daarentegen meent onze Raad verzekerd te mogen zijn van den steun
der Koloniale Staten. Immers, in het bekende op 14 Mei j.1. door hen tot den
Minister van Kolonin gericht adres vinden wij onder punt 17 de volgende
stelling:
Voor Rijkshulp zal voornamelijk in aanmerking mogen komen:
a. het verleenen van steun aan het kapitaal om in dit land een loonend
emplooi te vinden, en
b. het bevorderen van immigratie en kolonisatie."
Twee der hoofddenkbeelden van ons betoog: lo. dat bevordering van
immigratie en kolonisatie en aantrekking van nieuw kapitaal noodig zijn in
het algemeen belang der geheele kolonie, en 2o. dat de kosten hiervan niet
behooren te drukken op de Koloniale Kas, doch op het moederland, blijken
hier bij voorbaat geheel de meening weer te geven van het vertegenwoordigend college in de kolonie.
De Staten blijken derhalve met ons overtuigd te zijn, dat de kolonie
en hare tegenwoordige bevolking in de eerste plaats tot meerdere welvaart
gebracht moeten worden door vermeerdering van het in Suriname belegd
kapitaal, door wederopbloei en uitbreiding van den grooten en kleinen
landbouw, door krachtige toeneming der immigratie. Alleen de thans hiervoor gevraagde tijdelijke geldelijke opoffering kan in de toekomst leiden tot
meerdere economische ontwikkeling en financieele zelfstandigheid der
kolonie, welke tenslotte ook aan de Creolen-bevolking zij het indirect
ten goede moeten komen. A l dadelijk zal wederopleving en uitbreiding der
bestaande en vestiging van nieuwe ondernemingen de werkgelegenheid
verruimen voor de veelal uit dit deel der bevolking voortkomende ambachtslieden. En later zal de verbetering van den financieelen toestand der kolonie
kunnen en moeten leiden tot verlaging der belastingen, in de eerste plaats
van de veel te hooge invoerrechten, waaronder de bevolking thans gebukt
gaat, en daarmede van de algemeene kosten van het leven.
Wij vertrouwen op de medewerking der Koloniale Staten, om dezen
gedachtengang ook bij het minder ontwikkelde deel der bevolking langzamerhand ingang te doen vinden.
Bovendien stellen wij ons voor in het volgende hoofdstuk enkele maatregelen aan te geven, welke reeds aanstonds kunnen medewerken tot het in
evenwicht brengen van de koloniale huishoudelijke begrooting.
Doch ook indien men al deze overwegingen ter zijde stelt, achten wij
ons voorstel om de aan- en terugvoerkosten geheel voor rekening van den
Lande te nemen, ook in zichzelf zeer goed verdedigbaar, wanneer men in
aanmerking neemt, dat de contractanten, die op Java voor Suriname worden
aangeworven uitzonderingen daargelaten voor dadelijke zelfstandige
vestiging als kolonist volslagen ongeschikt zijn, omdat zij eerst een acclimatisatie-proces hebben door te maken; omdat zij gewoonlijk in vrij slechten
physieken toestand in Suriname aankomen en vaak eerst na geruim en tijd
een goede voeding, geneeskundige behandeling en verpleging te hebben
genoten hun volle arbeids-capaciteit verkrijgen ), en vooral ook, omdat de
overgroote meerderheid der aangevoerden niets van den landbouw verstaat
1

) Het duidelijkst spreekt de minwaardigheid van nieuwe immigranten tegenover hen,


die reeds langer in de kolonie zijn, zich uit in het feit, dat het gemiddeld aantal werkdagen
per jaar voor nieuwelingen gewoonlijk gesteld wordt op 40 minder dan voor hercontractanten.

11

en dezen, eerst op de plantages moet leer en '). De moeiten en kosten voor


dit alles komen ten laste van de particuliere ondernemingen. Zijn de menschen
eindelijk geacclimatiseerd en hebben zij den landbouw! geleerd, dan komt het
Gouvernement en haalt hen in zekeren zin weg van de plantages, biedt hun
aan zich als vrije kolonisten neer te laten op de vestigingsplaatsen, geeft hun
vrijdom van allerlei lasten en een premie van 100., als zij afstand doen
van hun aanspraak op vrijen terugvoer, enz., enz.
Het is niet de bedoeling, op deze wijze van handelen critiek te oefenen;
ook wij achten, dezen gang van zaken volkomen rationeel. Wij willen er
alleen op wijzen, dat hieruit wel zeer duidelijk blijkt, dat de plantages feitelijk
slechts als doorgangshuis en opvoedingsinstituut fungeeren, m. a. w. dat in
Suriname geheel anders dan in de Indische Buitengewesten de immigratie via den grooten landbouw slechts middel is om het doel: kolonisatie,
te bereiken. Doch, wanneer dit zoo is, dan verschijnt het kostenvraagstuk in
een geheel ander licht en moet men de oude regeling, waarbij de ondernemers
3/5 (en bij hercontract zelfs 6/5!) van de aanvoerkosten moesten betalen,
als onoordeelkundig erkennen; dan zal men inzien dat, zelfs wanneer het
Gouvernement de aanvoer- (en c.q. de terugvoer-) kosten geheel voor zijn
rekening neemt, er nog een behoorlijk deel overblijft aan immigratie-kosten
in ruimeren zin: kosten als gevolg van acclimatisatie e. d., schade veroorzaakt
door de onbruikbare elementen, en vooral de moeite en tijd besteed aan de
opvoeding der immigranten tot geschikte landbouw-kolonisten, welke ook
bij aanvaarding van ons voorstel voor rekening der particuliere ondernemingen blijven.
Wij bevelen deze oplossing dus aan: eenerzijds als niet meer dan billijk
tegenover de particuliere ondernemers; anderzijds als het voornaamste middel
om- de bestaande bedrijven meer rendabel te maken en tegelijkertijd nieuw
kapitaal te lokken; en ten slotte als de onzes inziens eenige kans om Suriname
tot ontwikkeling te brengen.
Verkorting van den
contr^ctanten'aan
de plantages wor-

den ver n

Kolonisatie.

Doch ook wanneer algeheele bekostiging der immigratie inderdaad zal


blijken te leiden tot uitbreiding der bestaande en opening van nieuwe bedrijven,
drijven, zal dit niet in voldoende mate de vr alles noodige snelle vermeerdering der bevolking tengevolge hebben, wanneer de plantages 5 jaren lang
de beschikking houden over de aan haar verhuurde contractarbeiders, alvorens dezen in aanmerking komen voor vestiging als kolonist en daardoor
aanvoer van nieuwe immigranten voor de plantages noodig maken.
Met het oog hierop zouden wij willen overnemen het indertijd door het
Studie-Syndicaat geopperd denkbeeld om met behoud van den contractduur van 5 jaar, gedurende welken de Javanen aan het Gouvernement verbonden zijn den termijn waarvoor zij door het Gouvernement worden
verhuurd aan de plantages, te verkorten tot 3 jaar. Daarna kunnen dan de
voor vestiging geschikte gehuwde arbeiders, die zulke wenschen, aanstonds
met hunne gezinnen als kolonist worden nedergezet. Dit heeft het dubbele
voordeel, dat eenerzijds de behoefte aan aanvoer van nieuwe immigranten
grooter wordt, anderzijds de Javanen als kolonist nog 2 jaar onder contract
aan het Gouvernement gebonden zijn en daardoor
daardoor gemakkelijker in de goede
richting geleid en tot een behoorlijke arbeidsprestatie gebracht kunnen
worden, terwijl zij daarna over het algemeen wel zoodanig aan hun eigen
grondje gehecht zullen zijn, dat zij nog minder geneigdheid vertoonen tot
terugkeer naar Java, dan wanneer zij dadelijk na het verlaten van de plantage
daartoe in de gelegenheid zija.
zijn. Zelfs de meest krachtige bevordering van Overheidswege van de immigratie en een boven verwachting sterke toevloeiing van nieuw kapitaal en
wederopbloei van den grooten landbouw zal echter op zichzelf niet voldoende
) Voor rechtstreeksche zelfstandige kolonisatie zouden uitsluitend landbouwersgezinnen, dus
een geheel andere categorie menschen dan de tegenwoordige immigranten, in aanmerking komen.
l

12

zijn om den economischen toestand der kolonie in haar geheel gezond te


maken, wanneer niet tegelijkertijd het vraagstuk der kolonisatie principieel
in beschouwing wordt genomen en ook ten deze met allen ouden sleur
radicaal wordt gebroken.
Wanneer het Gouvernement de kolonisten hier en daar neerzet op
soms zeer zonderling gekozen of zelfs voor landbouw min of meer ongeschikte
vestigingsplaatsen (Lelydorp, Groningen), en de menschen verder vrijwel
aan hun lot overlaat, dan komt er van economische ontwikkeling van het land
door kolonisatie en door den kleinen landbouw inderdaad niet veel terecht.
De kolonisten zelve leiden een kwijnend bestaan of brengen het hoogstens
zoover, dat zij in het onderhoud van hun gezin vrij behoorlijk kunnen voorzien, doch zullen vooral de Javanen onder hen het zelden tot eigenlijke
welvaart brengen, welke-indirect aan het geheele land ten goede komt. En
de kinderen van deze heden zullen, eensdeels als gevolg van de onvoldoende
vooruitzichten voor den kleinen landbouw, anderdeels als gevolg van het
theoretische, op Hollandsche leest geschoeide schoolonderwijs, den landbouw den rug toekeeren en de mislukking van een dergelijke kolonisatie
volkomen maken.
Een, van den grooten landbouw onafhankelijke, bloeiende kleine landbouw zal onzes inziens alleen dan in het leven kunnen worden geroepen,
wanneer men. er in zou slagen den kleinen landbouwer onafhankelijk te
maken van de dadelijk overvoerde binnenlandsche markt, en men hem een
niet te veel zorgen vereischend, liefst njarig, exportproduct zou kunnen
laten verbouwen, waarmede hij evenals vroeger de Creoolsche kleine
landbouwer met zijne cacao of de Maleier van de Oost-Indische Buitengewesten met zijn inlandschen rubber zou kunnen concurreeren op de
wereldmarkt. Of rijstbouw hiervoor in aanmerking komt; of er in Suriname
op een bepaald soort van grond nog een kans is voor een inlandsche rubbercultuur; of elders wellicht iets in deze richting kan worden gedaan met
bacoven- of sinaasappelcultuur, onze Raad acht zich niet bevoegd, op
dergelijke vragen nader in te gaan. Doch hij heeft de vaste overtuiging, dat
de oplossing van deze vraag voor het geheele kolonisatievraagstuk van het
allergrootste belang is. Daarom acht hij het aangewezen om een landbouwdeskundige, die volkomen bekend is met taal, zeden en landbouw der Javaansche bevolking en tegelijkertijd economisch voldoende onderlegd is, in
Suriname aan te stellen, uitsluitend om dit vraagstuk te bestudeeren en, zoo
mogelijk, tot oplossing te brengen.
De betrekkelijk geringe kosten, aan een dergelijken maatregel verbonden,
zullen toch waarlijk wel worden opgewogen door het resultaat, dat niet
langer geld vermorst zal worden aan naar verhouding te dure en soms
onnutte vestigingsplaatsen, en dat eindelijk een principieele beslissing zal
vallen over de vraag, f zelfstandige kolonisatie op grootere schaal met kans
op welvaart voor de kolonisten en voor de geheele kolonie al dan niet
mogelijk moet worden geacht.
Wordt deze vraag bevestigend beantwoord, dan zal men er op bedacht
moeten zijn, dat grootere uitgaven noodig zullen blijken om de verdere ontwikkeling van den kleinen landbouw te bevorderen. W i j denken hier aan den
aanleg van vestigingsplaatsen, wegenaanleg, maar vooral aan irrigatie. Het
voorbeeld van Java toont ons, dat de millioenen, daar aan bevloeiingswerken
besteed, bijna altijd ruimschoots hun rente opbrengen. Zoodra men de zekerheid heeft, dat zulks ook in Suriname het geval zal zijn, zal men hier, evenals
op Java, voor deze productieve kapitaalsuitgaven niet mogen terugschrikken.
Naast deze kolonisatie onafhankelijk van den grooten landbouw staan
nog twee mogelijkheden open van kolonisatie met behulp van den grooten
landbouw: lo. de kolonisatie geheel door en op de gronden van
de
plantages; 2o. de kolonisatie vanwege het Gouvernement, doch daarop berekend, dat de kolonisten een gedeelte van hun tijd en arbeid geven aan de
plantages.

13

Met de eerste methode bedoelen wij de pogingen, reeds in Deli en op


enkele van de beste plantages in Suriname gedaan, om oud-contractanten
zooveel mogelijk voor de plantages, waar zij als contractant gewerkt hebben,
te behouden, door hun onder zekere voorwaarden een huis met kostgrond
op die plantage af te staan ter bewoning en beplanting. Dat in Suriname
over het algemeen op de plantages voldoende grond voor dergelijke Javanendorpen beschikbaar is, is een van de weinige dingen, welke deze kolonie op
Deli althans het oude cultuurgebied van Deli vr heeft. Met deze
wijze van het vormen van Javaansche nederzettingen op de plantages zal in
elk geval moeten worden voortgegaan. Alleen schijnt mr overleg ter zake
dan tot dusverre gebruikelijk was, tusschen de plantages en het Koloniaal
Gouvernement ons wel wenschelijk. Van de zijde van het Gouvernement
worde deze wijze van kolonisatie zooveel mogelijk aangemoedigd; gezamenlijk met de plantages worde overwogen, door welke middelen deze kolonisatie
het meest bevorderd kan worden, welke voorwaarden aan het in gebruik
geven der huizen en gronden kunnen worden verbonden; in welke gevallen
het bezit aan de bewoners kan worden ontnomen, enz., enz. De beslissing
zal echter hierbij over het algemeen aan de plantages kunnen worden gelaten,
behoudens zeker toezicht van de zijde van het Gouvernement ter voorkoming
van misbruiken.
Met de tweede methode van koloniseeren bedoelen wij een soort van
tusschenvorm tusschen de kolonisatie geheel los van den grooten landbouw,
n de kolonisatie op de plantages zelve. Zoolang het vraagstuk der geheel
zelfstandige kolonisatie niet zal zijn opgelost; zoolang geen uitvoerproduct,
geschikt voor verbouwing door de kolonisten n voor concurrentie op de
wereldmarkt, zal zijn gevonden, lette het Gouvernement bij de keuze van
terreinen voor de stichting van vestigingsplaatsen meer dan tot dusverre er
op, dat deze zooveel mogelijk gelegen zijn in de onmiddellijke nabijheid der
meest welvarende plantages, opdat de kleine landbouwers in de tijden van
malaise als gevolg van misoogst, te lage prijzen, of welke reden ook, de
plantages achter de hand hebben om als los arbeider in den grooten landbouw
er wat bij te verdienen. Een der allereerste beginselen van practisch kolonisatie-beleid, althans zoolang de kwestie van de zelfstandigmaking der kolonisten niet zal zijn opgelost, lijkt ons dan ook, dat geen Gouvernementsvestigingsplaats worde gesticht zonder voorafgaand overleg met de vertegenwoordigers van den grooten landbouw over de keuze van de plaats, de
wijze van aanleg, het toezicht op de kolonisten, enz., enz. Wij denken hierbij
niet uitsluitend aan de wenschelijkheid, dat de kolonisten in moeilijke tijden
als het ware min of meer kunnen terugvallen" op den grooten landbouw,
maar ook aan het enorme behing, dat er voor den grooten landbouw in
gelegen is, om het voor normale omstandigheden benoodigde aantal vaste
arbeiders zoo klein mogelijk te kunnen houden, en in bijzondere omstandigheden in de eerste plaats b.v. gedurende den koffiepluk tijdelijk te
kunnen beschikken over een groot aantal losse arbeiders. Hier gaan de
belangen van grooten en kleinen landbouw z nauw samen, dat wij het
denkbeeld in overweging zouden willen geven, een permanente commissie te
benoemen van Gouvernements-ambtenaren en planters, welke tot taak heeft
om voortdurend deze aangelegenheid in onderling overleg te regelen met
in achtneming der gemeenschappelijke belangen. Vooral voor een cultuur
als de katoen, gesteld dat de in gang zijnde proefnemingen tot de opzetting van een serieus katoencultuur-bedrijf mochten leiden ; een cultuur,
welke over het algemeen weinig handen, doch op straffe van algeheele mislukking een in enkele dagen afloopenden, zeer*snellen, pluk vereischt, lijkt deze
vorm van kolonisatie ons het middel om een dergelijk bedrijf, dat gedurende
enkele dagen van het jaar een groot aantal arbeiders noodig heeft, in een
schraal bevolkt land als Suriname mogelijk en rendabel te maken.

Bij elk van de drie biervoren in het kort besproken methoden van
koloniseeren zal de psyche van den doorsnee Javaanschen immigrant in
14

tegenstelling met die van den ijverigen en geldzuchtigen Britsch-Indir


het noodzakelijk maken, dat de kolonist door directen of indirecten dwang,
zoowel in zijn eigen belang als in dat van de economische ontwikkeling der
geheele kolonie, tot een behoorlijke arbeidsprestatie opgevoed wordt. Directe
arbeidsplicht zal uiteraard alleen mogelijk zijn gedurende de twee jaren,
tijdens welke de kolonist overeenkomstig ons bovenstaand voorstel nog onder
poenale sanctie aan het Gouvernement verbonden zal zijn: een overgangstoestand tusschen den plantage-arbeid en de vestiging als vrije kolonist. Ook
de vrije kolonist zal echter een indirecten drang om mr te werken dan hij
voor het levensonderhoud van zich en zijn gezin strikt noodig heeft, niet
kunnen ontberen. In de eerste plaats zal noodig zijn een veel krachtiger,
strenger en tevens meer deskundige leiding der Gouvernements vestigingsplaatsen dan thans regel is, waarbij de leider vooral ook de machtsmiddelen
behoort te krijgen, welke hij noodig heeft om zich tegenover de kolonisten
te doen gelden. En in de tweede plaats kan een heilzame invloed worden
geoefend door den kolonisten niet meer vrijstelling van lasten te geven dan
strikt noodzakelijk is en hen, zoodra hun bedrijf op gang is, volgens de voor
andere belastingplichtigen geldende bepalingen in de belastingen te doen
bijdragen. Daarvan worde alleen in geval van misoogst en andere omstandigheden, welke niet aan hun schuld zijn te wijten, kwijtschelding verleend.
W i l een krachtige kolonisatie en een sterke toeneming van den stand
der kleine landbouwers in Suriname slagen, dan moet eenerzijds veel meer
gedaan worden dan tot dusverre geschiedde voor leiding en technische voorlichting der kolonisten, voor irrigatie en wegenaanleg, enz., enz., zonder
terug te schrikken voor de onvermijdelijk daaraan verbonden kosten; doch
moet anderzijds de kolonist gebracht worden tot een behoorlijke arbeidsprestatie en tot een bijdragen naar vermogen in de uitgaven der kolonie. Heeft
men die kosten er niet voor over en deinst men terug voor een krachtig
optreden tegenover de kolonisten, dan kweekt men pauperisme inplaats van
economische welvaart en doet men beter aan het geheele plan niet te beginnen.
Herziening van het
onderwijsstelsel.

Terloops wezen wij hiervoor met een enkel woord op de urgentie van
een grondige herziening van het onderwijssysteem, welke ons, naast het
geven van betere vooruitzichten aan de kleine landbouwers, absoluut noodzakelijk lijkt om te voorkomen, dat het tweede of derde geslacht der immigrantenbevolking door het onderwijs aan het landbouwbedrijf onttrokken
zal worden.
Onze Raad. acht zich niet bevoegd, op dit onderwijsvraagstuk dieper
in te gaan, dch heeft met groote voldoening vernomen, dat de belangrijke
lezingen, over dit onderwerp te Paramaribo gehouden door den heer S. Beek
en in n bundel uitgegeven onder den titel: Lezingen over Surinaamsche
Problemen" ), het Koloniaal Bestuur in Maart 1924 hebben geleid tot het
uitschrijven van een prijsvraag, in hoofdzaak betreffende de vraag, hoe de
volksopvoeding in Suriname moet worden ingericht om het jongere geslacht
zoodanig te vormen, dat het grooter deel daarvan zijn levensberoep in den
landbouw vindt".
Vooral ten aanzien van de met groote kosten van Java aangevoerde
immigranten-bevolking lijkt het onzen Raad een enorm groot economisch
belang, dat ten spoedigste gebroken worde met een systeem, dat de kinderen
dier immigranten volstopt met Hollandsche schoolwijsheid in stede van zich
te bepalen tot lezen, schrijven en rekenen en verder den tijd nuttiger te
besteden met de eerste beginselen der practische economie en der hygine
en met een eenvoudig landbouwonderwijs.
Vooral op het gebied van het landbouwonderwijs zijn de laatste jaren
tal van proeven genomen, telkens weer in een nieuwe richting, die even
1

') Een zesde lezing werd door den heer Beek onlangs in Nederland gehouden voor de
Landbouwhoogeschool te Wageningen en werd als overdruk uit De Indische Mercuur" door
onzen Raad verspreid.

15

spoedig weer werd losgelaten, doch welke proeven gemeen hadden dat
steeds vrijwel uitsluitend werd gestreefd naar het in onze oogen vLmoedeS
hopeloos doel om de Creolenbevolking terug te brengen J denTndboW
In het algemeen is onze Raad van oordeel, dat de Javanen en de Creolen
zozeer onderhng verschillen in elk opzicht, dat het geen zin heSt, vrTl "
te streven naar de algeheele samensmelting der Surinaamsche bevolking door
gekheid voor alle bevoHdngsgroepen van onderwijs en wetgeving doch
dat men veel verder zal komen, door de Javaansche immigranten etsten
de voor hen meest practische wijze tot ontwikkeling en welvaart Te br"ngdan zal dit onderdeel der bevolking binnen afzienbaren tijd de Creolen in
aantal overtref en. en zou het dwaasheid zijn. deze nieuwe b e v o t o g \
voorbaat te willen assimeeren aan de oude kleine CreolenmaatsZpfl
Veeleer trachte men de Javanen op hunne wijze te koloniseeren en te on '-'
wielen; eerst latere geslachten zullen er vanzelf toe komen om meer met
fe v o l t
^

-atschapjn
1 1 m

teMmen

C O D t a C t4 6

Doch wat hiervan zij. vast staat onzes inziens, dat het vraaastuk van
- ^ ^ t s t t :
^ "
herwijs in h e t ^ o n Z
van het grootste belang ,s voor het blijvend welslagen van eiken vorm van
kolonisatie, en dat bij de inrichting van het landbouwonderwijs ook vomeer
1

S^U^SLr

W O f d e n

9 6 t r 0 k k C n

h t

* * * * van den

van der,
^
bouwkundige ontwikkeng
van den Javaanschen .mmigrant en zijn nakomelingschap lijkt ons bij een
breed opgezet immigratie- en kolonisatieplan van voldoende gewicht, om a S
gepensionneerd Oost-Indisch a m b t e n a a r ^ % T p o Z
op dit gebied verdiend heeft, in Suriname handen vol werk te g e X
a l 9 e m e e n

C n

d c

2. Op dc plantages drukkende lasten.


Wanneer men het geheel der op de Surinaamsche plantages drukkende
^fandeTr,'
tfgenud^ ^

"

twee factoren in het be!

lo. de omstandigheid, dat er verschillende lasten zijn, die geen rekening


houden met de rendabiliteit van het bedrijf, met de gemaakte winst
doch naar verhouding het zwaarst drukken op bedrijven, welke geen
ot nog geen dan wel een geringe winst maken;
2o. de omstandigheid, dat de wetgeving - zoo op het stuk van belastingen als vooral ook op dat van de arbeidsregeling _ in Suriname
zoo afwijkt van wat men elders en speciaal in Ned.-Indi gewend is.
De eerste omstandigheid is natuurlijk tevens een der oorzaken van 'de
over het algemeen zoo uiterst geringe rendabiliteit der bestaande ondernemingen, terwijl het tweede bezwaar voornamelijk zal gelden voor Oostndische ondernemers, die, alvorerfs een deel van hun kapitaal in Suriname
te beleggen, vanzelf er toe komen eerst een grondige vergelijking te maken
tusschen de toestanden en de wettelijke bepalingen in beide landen, welke
vergehjking dan veelal niet in het voordeel van Suriname zal uitvallen
Tegemoetkoming aan het eerste bezwaar lijkt ons een eisch van billijkheid en-redelijkheid tegenover de bestaande ondernemingen eenerzijds een
eerste voorwaarde om met kans op succes nieuw kapitaal aan te trekken
anderzijds. Mochten alle toekomstplannen worden terzijde gesteld, dan blijft
dit vraagstuk toch even urgent.
De tweede factor zal veelal samengaan met den eerste, maar is daarnevens meer van psychologischen aard. Er zijn gevallen, waarin de bestaande
bunnaamsche wetgeving voor de bestaande bedrijven niet direct hinderlijk
16

is of onbillijk werkt, doch theoretisch verouderd is dan wel bij meerdere


toekomstige ontwikkeling onbillijk of onnoodig belemmerend zou worden,
in elk geval sterk afwijkt van de overeenkomstige bepalingen in Oost-Indi,
en dus voor den Oost-ndischen ondernemer, die zou denken over belegging
van kapitaal in Suriname, een element van onzekerheid brengt in zijne calculatin. Waar, volgens onze overtuiging en voor zoover zich thans laat aanzien, Suriname voor zijn toekomstige ontwikkeling volmaakt afhankelijk is
van de toestrooming van nieuw kapitaal, dat in de eerste plaats verwacht
mag worden indien onze wenschen waarheid worden van Nederlandsche in Oost-Indi reeds werkende grootondernemers, lijkt ht ons verstandig, met wenschen en bezwaren van die zijde ten opzichte van de wetgeving en hare toepassing rekening te houden, voor zooveel het algemeen
belang en de speciale toestanden in Suriname zulks toelaatbaar maken.
Wij bedoelen hiermede niet, dat het grootkapitaal de wet zal moeten
stellen. Wij bedoelen dat, wanneer de wetgeving op een punt, dat voor dat
kapitaal van belang is, in Oost-Indi wordt gemoderniseerd, billijker gemaakt,
practischer gemaakt, Suriname zich zal haasten zoodanige verbeteringen met
den meesten spoed over te nemen voor zoover daartegen geen bepaalde
bezwaren zijn aan te voeren, ook al mocht in Suriname aan zoodanige wijzigingen geen directe behoefte bestaan. In het algemeen zouden wij het practisch achten, wanneer de wetgeving in Suriname zich, voor zoover de omstandigheden dat toelaten, veel meer aansloot bij de Ned.-Indische. Verschil,
waar dit pas geeft; overeenstemming, waar het mogelijk is.
Ook aan de wetgeving van vreemde, kolonisten importeerende, landen
Vereenigde Staten, Canada, Australi, Brazili, Argentini kan
misschien hier en daar het een en ander ontleend worden op het gebied van
immigratie, kolonisatie, landontginning, e. d. Vooral streve men naar een
Amerikaansche wijze van zaken behandelen in dit opzicht stellen wij
Ned.-Indi niet als voorbeeld! : vlug, alleen aan groote lijnen vasthoudend,
practisch, vr alles niet penny-wise and poundfoolish". Suriname kan
zich de weelde, om vast te houden aan eigen oude wetten en opvattingen
niet permitteeren, maar zal alles moeten doen, om den vreemdeling, die zich
voor het land mocht interesseeren, tegemoet te komen door den inhoud en
door de toepassing van zijne wetten.
Dit laatste geldt uiteraard niet alleen voor Nederlandsch of Indisch
kapitaal, doch evengoed voor iedere ernstige buitenlandsche onderneming.
Wat deze zoo noodige coulance" betreft, meenen wij echter reeds een
kentering ten goede te hebben bespeurd, wanneer men vergelijkt de wijze,
waarop in den aanvang de Amerikaansche Bauxite-Maatschappij is behandeld, n de in 1925 met dit lichaam getroffen overeenkomst; een verbetering ook, in de uiterst tegemoetkomende houding tegenover het HoutSyndicaat van den heer Kann. Aan eerstgenoemde sedert '25, aan den heer
Kann van den aanvang af, is de volle maat , is ,,a fair chance" gegeven.
Op een dergelijke toepassing der wetten meenen wij ook te mogen rekenen,
wanneer wij er in zouden slagen, Nederlandsch (Oost-Indisch) kapitaal aan
Fe trekken.
Vr alles echter hoede men zich voor de fout, welke zoo herhaaldelijk
is begaan en waardoor Suriname in ondernemerskringen vaak een minder
goeden naam heeft gekregen: dat men den geringsten opbloei in den landbouw aangrijpt als een goede gelegenheid om dadelijk op de plantages
als een der weinige serieuse belastingobjecten in de kolonie weder nieuwe
lasten te leggen of om verlichting van bestaande lasten te verwerpen. Van
dit laatste werd nog onlangs een treffend voorbeeld geleverd, toen de Koloniale Staten te elfder ure verwierpen de aanvankelijk met hunne instemming
aanhangig gemaakte en reeds door de Staten-Generaal goedgekeurde tijdelijke steunverleening aan noodlijdende koffie- en cacao-plantages, zulks op
grond van de inmiddels verhoogde koffieprijzen, niettegenstaande de koffieplantages over het algemeen als gevolg van onvoldoenden oogst daarvan niet
hadden kunnen profiteeren en, wanneer zij dit wel hadden kunnen doen, de
-

17

in n jaar gemaakte winst toch niet voldoende zou zijn geweest om de verliezen van vorige jaren goed te maken, nog daargelaten, dat de steeds meer
achteruitgaande cacaocultuur toch zeker geen baat had gevonden bij de
betere koffieprijzen.
Gelukkig heeft toen het Opperbestuur zich bij het besluit der Koloniale
Staten niet neergelegd, doch niettemin geeft de houding van het vertegenwoordigend lichaam in de kolonie in deze aangelegenheid blijk van een mentaliteit, welke er kwalijk toe zal kunnen bijdragen om niuwe kapitaalsbelegging, in Suriname te bevorderen.
Gaan wij thans de verschillende lasten na, welke in Suriname op het
landbouwbedrijf drukken.
Immigratiekosten.

Geen last drukt z zwaar op een noodlijdend oud bedrijf n op een


nog niet rendeerend nieuw bedrijf, en zal zzeer afschrikken van het uitbreiden van bestaande- en van het openen van nieuwe ondernemingen, als
de op de kostprijzen drukkende immigratielasten, welke de concurrentie op
de wereldmarkt met landen met goedkoopere arbeidskrachten enorm bemoeilijken.
Deze last drukt het zwaarst in slechte tijden, terwijl de geschiedenis
heeft geleerd, dat de Surinaamsche ondernemingen dien last niet kunnen
dragen of zich althans mede hierdoor niet kunnen uitbreiden tot werkelijke
grootbedrijven met dienovereenkomstig toenemende behoefte aan nieuwe
immigranten.
Zoodra de immigratie wordt erkend als Landsbelang gelijk wij in
1 uitvoerig verdedigden zullen de bestaande plantages meer kans krijgen
op een rendabel bedrijf en zal er over het openen van nieuwe ondernemingen
te praten vallen.
Zooals wij eveneens in 1 reeds aanteekenden, heeft het hoofdgeld in
zijn tegenwoordigen vorm: een extra-bijdrage van de plantages aan het
Immigratiefonds, naast en boven de verdeeling van de immigratiekosten in
een bepaalde verhouding tusschen Fonds en planters, ook bij behoud van
het huidige stelsel, geen zin.
Hieronder komen wij op het hoofdgeld in ander verband terug.

Inkomstenbelasting.
a. voor rechts- i
D

personen.

Tegen deze belasting geldt het in de inleiding tot deze in de tweede


ontwikkeld bezwaar. Voor zoover wij weten, is over deze belasting

a a t s

in Suriname nimmer ernstig geklaagd. Een winstbelasting voor vennootschappen van 7 l lo. vermeerderd met een uitkeeringsbelasting van I2 l l
op de overwinst, is afgezien voor een oogenblik van het principieele
bezwaar tegen een progressieve belasting van vennootschappen niet
overmatig drukkend, vooral niet wanneer overwinst" in den zin der verordening zeer weinig voorkomt, zooals tot nog toe in Suriname het geval was.
In beginsel bestaan echter tegen de Surinaamsche inkomstenbelasting
dezelfde bezwaren, welke uitvoerig zijn ontwikkeld in de gedrukte Nota van
1922 van den Voorzitter van den Ondernemersraad voor Ned.-Indi tegen
de Indische Herziene ordonnantie op de Inkomstenbelasting 1920", en welke
ten slotte er toe hebben geleid, dat die Indische inkomstenbelasting in 1925
voor de vennootschappen is vervangen door een afzonderlijke vennootschapsbelasting op geheel andere grondslagen.
Die principieele bezwaren gelden in hoofdzaak het feit, dat de vennootschappen op gelijken voet worden behandeld als de natuurlijke personen;
dat winst- en uitkeeringsbelasting dooreen worden gemengd; dat door de
afzonderlijke belasting van de overwinst" aan de belasting van de winst
een progressief karakter wordt gegeven, wardoor aan den zakelijken grondslag, welke een belasting p de vennootschappen behoort te hebben, geweld
wordt aangedaan.
Daar deze bezwaren ten aanzien van Oost-Indj?*ls 'volkomen gegrond
i

18

zijn erkend en daarmede bij de nieuwe vennootschapsbelasting ten volle


rekening is gehouden, lijkt een gelijke hervorming van deze belastingmaterie
in Suriname ons aangewezen, zonder dat het noodig voorkomt, de indertijd
ten aanzien van Oost-Indi aangevoerde argumenten hier nogmaals in den
breede te herhalen.
De opbrengst van deze belasting zal, ook wanneer overigens alles bij
het oude zou blijven, vanzelf belangrijk toenemen, zoodra de immigratielasten
van de plantages worden afgenomen, waardoor vele van deze voor het
eerst winst zullen afwerpen, andere grootere winsten zullen maken dan
tot dusverre.
Maar bovendien achten wij bij verval van de overwinstbelasting en
omzetting van de winstbelasting voor vennootschappen in een zakelijke
vennootschapsbelasting, een evenredige heffing daarvan van 10/ , evenals
in Oost-Indi, toelaatbaar, mits deze heffing niet door verkapte winstbelastingen onder andere namen wordt verzwaard.
Er is nog een nevenvoordeel verbonden aan vervanging van de
huidige inkomstenbelasting op rechtspersonen door een vennootschapsbelasting.
Thans mogen winstuitkeeringen aan beheerende vennooten, bestuurders,
commissarissen, gecommitteerden en verder personeel van het belastbaar
bedrag worden afgetrokken, wanneer die personen in Suriname wonen.
Een dergelijke onderscheiding behoort in een zakelijke vennootschapsbelasting
niet thuis. Aftrek moet alleen zijn toegestaan van winstuitkeeringen, die
vallen onder het begrip bedrijfslasten", m. a.w. die vormen het wisselend
salaris van het in het bedrijf werkzame personeel, onafhankelijk van de
vraag, waar dat personeel woont. Winstuitkeeringen aan directie, commissarissen, e.d. komen dan niet voor aftrek in aanmerking.
0

b.

Bij de voorbehandeling van deze aangelegenheid is de vraag gerezen,


belastingen in de kolonie de natuurlijke personen
voldoende bereiken. Ongetwijfeld zou het van groot belang zijn, ook deze
zijde van het financieele vraagstuk eens aan een grondig onderzoek te
onderwerpen. Dit ligt echter slechts zeer ten deele op onzen weg. Meenen
wij daarom in dit stuk ons in hoofdzaak te moeten bepalen tot een beschouwing van de op de plantages drukkende lasten, op een punt meenen wij
niettemin tusschen beide onderwerpen verband te moeten leggen, door te wijzen
op de zonderlinge ontaarding van het oude hoofdgeld, dat in den loop der tijden,
in plaats van zich te ontwikkelen tot een aanvulling van de op de natuurlijke
personen drukkende winstbelasting* is verworden tot een op de plantages
drukkende extra-belasting ten bate van het Immigratiefonds.
Beschouwt men de inkomstenbelasting voor natuurlijke personen, dan
trekt het de aandacht, dat de belastingplichtigheid pas begint bij een
belastbaar inkomen van f 500.. Bovendien is aftrek van 50 toegestaan
voor ieder eigen of aangehuwd kind, behoorende tot het gezin van den
belastingplichtige, zoodat iemand met f 600. inkomen en 2 kinderen nog
vrij is van inkomstenbelasting.
Dit vormt een scherpe tegenstelling met Oost-Indi, waar de belastinggrens reeds bij 120. aanvangt.
Het betrekkelijk hooge bedrag, dat in Suriname vrijgesteld is van
de inkomstenbelasting, moet tengevolge hebben, dat een zeer groot deel
der bevolking, dat wl en meestal ruimschoots van de Staatsbemoeienis
profiteert, in de middelen van den Staat niets bijdraagt, behalve wat door
de invoerrechten indirect van hen verkregen wordt.
In deze leemte kan op tweerlei wijze worden voorzien:
1. door de belastinggrens in de inkomstenbelasting te verlagen;
2. door hen, die buiten de inkomstenbelasting vallen, op andere wijze tot
de inkomsten van den Staat te doen bijdragen.
Gelijk bekend, dateert in Indi de inkomstenbelasting voor Inlanders
eerst uit den laatsten tijd en is zij een der wrange vruchten van de

Voor natuurlijke
personen.

i n

h o e v e r r c

d e

d i r e c t e

19

doorvoering der unificatie-gedachte. In weinige jaren heeft de practijk


reeds geleerd, dat deze ingewikkelde belasting met hare aanslagmoeilijkheden voor een primitieve bevolking vrijwel onbruikbaar is, althans tot
groote moeielijkheden en achterstand in de betaling leidt. Naast deze
inkomstenbelasting drukt op de Inlandsche bevolking nog het hoofdgeld,
dat in de verschillende deelen van Indi een verschillend karakter draagt,
doch in sommige gewesten is te beschouwen als een belasting op het in
staat zijn tot het verrichten van arbeid, een soort werkbaarheidsbelasting" dus.
Een vaste mini- In het Rapport Meyer Ranneft-Huender ') wordt nu een combinatie van
mum-bijdrage als hoofdgeld en inkomstenbelasting bepleit, waarbij ook de inkomsten beneden
fnkomstenbelastfa. f 120 zouden worden getroffen en de inkomstenbelasting gedeeltelijk een
hoofdgeldkarakter zou krijgen. Het Vierde Verslag van de Commissie voor
Herziening van het Belastingstelsel ) verklaart weliswaar dit voorstel voor
Java en Madoera niet te kunnen overnemen, o. a. omdat daar de kleinste
inkomsten uit grondbezit ook reeds worden getroffen door de zware landrente,
doch acht voor de Buitengewesten, voor zoover dit en andere bezwaren daar
niet gelden, in beginsel een oplossing wel aanvaardbaar, waarbij de inkomstenbelasting zou worden uitgebreid met de wettelijke fictie, dat iedere werkbare
man" geacht wordt een inkomen van 120. te hebben.
Wij vragen ons af, of in de richting van combinatie van een dergelijke
vaste minimale bijdrage en inkomstenbelasting ook voor Suriname niet de
aangewezen oplossing moet worden gezocht om de werkbare" bevolking
in haar geheel ook rechtstreeks in de middelen van den Staat te doen bijdragen.
De regeling zou uiteraard zoo eenvoudig mogelijk moeten zijn: alle
werkbare" personen dat zijn alle mannen en vrouwen bijv. van 18 tot
60 jaar, voor zoover zij niet zijn vrijgesteld wegens krankzinnigheid, melaatschheid of andere redenen , die niet zijn aangeslagen in de inkomstenbelasting,
zouden verschuldigd moeten zijn een vaste bijdrage in den vorm van een
minimum-inkomstenbelasting van bijv. 5 voor een man en 2.50 voor
een vrouw per jaar.
Voor Suriname zou dit niets nieuws zijn. Een der oudste belastingen
in de kolonie is geweest het hoofdgeld, dat oorspronkelijk werd geheven
van iederen blanke even goed als van iederen slaaf. In 1850 werd dit hoofdgeld voor de vrije bevolking zoogenaamd afgeschaft en vervangen door een
belasting op het personeel", doch feitelijk was dit niets anders dan een
geklassificeerd hoofdgeld, waarbij alle meerderjarige vrije personen (met
enkele uitzonderingen) belastingpchtig bleven; in de laagste klasse van
aanslag betaalde men 5
In 1862 werden bij art. 35 der Emancipatiewet
de vrijgemaakte slaven onderworpen aan een belasting van 3. voor een
man en 1.50 voor een vrouw.
In 1874 werden deze beide heffingen vervangen door een gewijzigde
belasting op het personeel", volgens welke alle ingezetenen boven 18 jaar
(met uitzondering o. a. van de immigranten gedurende hun contract) bij een
inkomen beneden 750. verschuldigd waren 5. voor mannen en 2.50
voor ongehuwde vrouwen (gehuwde vrouwen waren vrij).
Deze regeling werd in 1886 vervangen door een personeele belasting",
waarbij ieder met een inkomen beneden 1.400. 1 / belasting betaalde,
doch met een minimum van 6 voor mannen en 3. voor vrouwen.
Eerst bij de verordening van 12 October 1898 (G. B. 1899 No. 12) werd
deze personeele belasting voor zoover zij als hoofdgeld werkt" afgeschaft
en werden zij, wier inkomsten minder dan 600 bedroegen, van de belasting
vrijgesteld; met een inkomen van 6 0 0 . - tot 1.400. betaalde men l/ .
Eerst toen werd het beginsel van het hoofdgeld inderdaad losgelaten.
Voor de onder contract verbonden immigranten werd intusschen in
2

) Blz. 85.
) Blz. 43 e. v.

1
2

20

1880 (G.B. No. 4) een nieuw hoofdgeld ingevoerd, waarbij echter het oorspronkelijk karakter van het hoofdgeld geheel is verdwenen en deze heffing
is ontaard tot een door de plantages te betalen vergoeding aan het Immigratiefonds boven de eigenlijke immigratie-kosten. Zooals gezegd, heeft het hoofdgeld in dezen zin ook in het huidige stelsel geen reden van bestaan naast
een regeling, welke beoogt om de immigratielasten in een bepaalde verhouding tusschen het Land en de plantages te verdeden. Maar ook wanneer
men dit hoofdgeld zou terugbrengen tot den oorspronkelijken vorm van een
door ieder hoofd" der bevolking persoonlijk te betalen eenvoudige belasting,
zou het geen zin hebben, deze belasting te beperken tot de onder contract
werkende plantage-bevolking.'
Behoudens dat thans voor de meer gegoeden uiteraard blijft gelden de
moderne inkomstenbelasting, keere men voor het overige terug tot den oorspronkelijken vorm der vaste minimale heffing, waarbij ieder lid der bevolking,
onafhankelijk van ras, kleur of positie, verplicht was op deze eenigszins
primitieve wijze ook direct iets in de kosten der staatshuishouding bij te dragen.
Voor alle deelen der bevolking met uitzondering wellicht van Indianen
en Boschnegers, voor zoover dezen zelfs voor de hier bedoelde primitieve
belastingheffing nog niet rijp geacht mochten worden, of de doorvoering te
hunnen opzichte op onoverkomelijke moeilijkheden mocht afstuiten achten
-rij in een dergelijke belasting een element van groote opvoedende kracht
gelegen, mits de toepassing voor alle bevolkingsgroepen met groote gestrengheid en zonder aanzien des persoons plaats vinde.
Wij ontveinzen ons niet, dat die toepassing ten aanzien van de niet op
de plantages arbeidende bevolking welcht in den aanvang op verzet zal
stuiten en zekere moeilijkheden met zich zal brengen, doch wij zijn van
oordeel, dat de groote voordeden, welke een dergelijke belasting uit geldelijk
en opvoedkundig oogpunt kan opleveren, het ruimschoots de moeite waard
doen zijn, voor die moeilijkheden een oplossing te zoeken. Vooral aan den
paedagogischen factor meenen wij groote waarde te moeten hechten. Juist
in een land als Suriname, waar de Creolen-bevolking nog al te gaarne den
beruchten stelregel: Lanti sa pai" huldigt, en waar de van elders aangevoerde kolonisten voor een groot deel uitgaan van het principe om voord
niet meer te werken dan strikt noodzakelijk is, kan van een van ieder
werkbaar" persoon gevorderde directe bijdrage in de inkomsten der kolonie
een groote opvoedende kracht uitgaan, mits aan het binnenkomen van deze
belasting krachtig de hand worde gehouden, n voor hen, die werken willen,
voldoende werkgelegenheid aanwezig zij.
Voor de onder contract aan de plantages verbonden bevolking is een
zeer eenvoudige regeling te treffen, door de inning van deze belasting door
de ondernemingen te doen geschieden met geleidelijke inhouding op de loonen
der contractanten.
Vooral wanneer verwezenlijking van onze denkbeelden tot een aanzienlijke toeneming der immigratie mocht leiden, zal op deze wijze een niet
onbeteekenende nieuwe bron van inkomsten voor 's Lands kas kunnen worden
aangeboord. Wij herhalen echter nogmaals, dat wij een dergelijke heffing alleen
als een voor alle bevolkingsgroepen gelijkejk geldend complement op de inkomstenbelasting aanvaardbaar achten, doch als een speciaal op de plantages of de
plantage-arbeiders drukkende last ten eenenmale verwerpen. Dat om practische
redenen de ondernemers hunne bemiddeling zouden kunnen verleenen, om
de belasting van hunne arbeiders te innen, is eenvoudig een kwestie van
uitvoering, welke aan het beginsd niets afdoet.
Geneeskundige
belasting.

Van groot belang voor de plantages is voorts de geneeskundige belasting,


Q
geschiedenis
jeze belasting na, dan treft het, dat men
hier, evenals bij het hoofdgeld, in den aanvang vindt een gezonde gedachte,
wdke op zeer eenvoudige wijze is uitgewerkt, terwijl later de regeling steeds
ingewikkelder is geworden en steeds verder van het goede uitgangspunt is
afgedwaald. Oorspronkelijk een zuivere retributie voor de vervulling door
a a t

d e

v a n

21

het Gouvernement van de op de plantages gelegde verplichting tot geneeskundige verzorging van hare arbeiders, is deze heffing geleidelijk ontaard tot
een soort van productenbelasting met alle daaraan klevende gebreken.
De oorsprong van de belasting moet worden gezocht in art. 32 van de
Wet van 1862 tot opheffing der slavernij (G.B.No.6), luidende:
Van wege het bestuur wordt gezorgd, dat er voor hen, die onder
staatstoezigt zijn geplaatst, gelegenheid zij tot geneeskundige hulp en verzorging van zieken:
Op de plantages, door verordeningen, regelende de verpligting der
huurders, om te voorzien in behoorlijke ziekenlocalen, en in voldoende geneeskundige behandeling en verpleging;
elders..." enz.
Deze op de ondernemers gelegde verplichting, aanvankelijk alleen geldende voor de onder Staatstoezicht staande vrijgelaten slaven gedurende de
overgangsperiode, werd later volkomen terecht! herhaald ten aanzien
van de op de plantages werkende arbeiders.
Aan de oplossing om de wijze, waarop de ondernemers die verplichting
zouden nakomen, aan hen zelf over te laten, behoudens het noodige Overheidstoezicht welk stelsel in Deli en elders in de Buitengewesten van
Ned.-Indi later tot zulke schitterende resultaten zou blijken te leiden
Schijnt men in Suriname nimmer te hebben gedacht.
Toch was er in de eerste verordening tot regeling van de geneeskundige behandeling en verpleging op de plantages en gronden", die van
1872 (G. B. 1873 No. 4), nog eenige vrijheid ten deze opengehouden. Men
stelde zich voor de vestiging in de districten van particuliere geneeskundigen,
die van het Gouvernement een subsidie" konden krijgen voor de behandeling van hen, die aanspraak hadden op vrije geneeskundige behandeling. Deze
geneeskundigen waren gehouden, met eiken huurder van arbeiders, die dit
verlangde, een overeenkomst" aan te gaan voor de geneeskundige behandeling van de arbeiders en hunne gezinnen op de in zijn district gelegen
plantages en gronden, en daarvoor niet meer te vorderen dan een bepaald
bedrag 'sjaars per hoofd. Hier heeft men dus nog niet-ambtelijke geneeskundigen, die tot de plantages in een contractueele verhouding stonden. Dat
de ondernemers van hun kant ook als regel verplicht waren, om met den
in hun district gevestigden particulieren geneeskundige zulk een contract aan
te gaan, werd nergens uitdrukkelijk gezegd, doch klaarblijkelijk als de meest
voor de hand liggende manier om aan hunne verplichting te kunnen voldoen,
stilzwijgend ondersteld. In bepaalde gevallen echter kon de Gouverneur
toestaan, dat op andere wijze dan volgens de voorschriften van deze verOrdening in de geneeskundige behandeling en verpleging werd voorzien.
Deze regeling werd vervangen door die van G. B. 1879 No. 8, welke
de districtsgeneesheeren (behalve ten aanzien van hunne aanspraken op pensioen) tot ambtenaren" maakte, met vaste bezoldiging, vrije woning, enz.
nz. Zij waren verplicht, om alle immigranten en hunne gezinnen" in het
district kosteloos te behandelen, en desgevraagd de andere arbeidersbevolking"
eveneen. De mogelijkheid, dat de ondernemingen zelve in de geneeskundige
behandeling voorzien, wordt thans uitdrukkelijk uitgesloten door de bepaling,
dat de immigranten uitsluitend door den districtsgeneesheer behandeld mogen
worden; bij ontstentenis van dezen wijst de Gouverneur een anderen geneeskundige aan. Hier dus reeds de volkomen verambtelijking" van den geneeskundigen dienst op de plantages, met uitdrukkejke uitsluiting van elk particulier
initiatief. Elke contractueele verhouding tusschen districtsgeneesheer en plantage,
elk rechtstreeksch belang van den geneesheer bij een zoo goed mogelijken
gezondheidstoestand van de plantage-arbeiders, komt hiermede tevens te vervallen. Voor de geneeskundige behandeling der onder contract verbonden immigranten wordt de huurder onderworpen aan een belasting. Deze eerste
geneeskundige belasting in G. B. 1879 No. 9 wordt echter nog zeer eenvoudig
en praCtisdl geregeld: f 8. voor lederen immigrant van 15 jaar en daar 22

boven, 4 voor iederen immigrant beneden 15 jaar. Een zuivere retributie


derhalve.
Deze regeling gaf aan de plantages geen reden tot klagen en bleef
vrijwel ongewijzigd van kracht, tot zij vervangen werd door de verordening
van 1901 (G. B. 1902 No. 8).
Volgens de zeer uitvoerige toelichting van Gouverneur Tonckens was
het bezwaar tegen de regeling van 1879 voornamelijk vanfiscalenaard; de
arbeidersbevolking op de plantages werd langzamerhand meer en meer aangevuld met vrije arbeiders, die de geneesheer ook kosteloos moest behandelen,
doch waarvoor de ondernemer geen belasting verschuldigd was. Zonder
vele argumenten werd toen als axioma aangenomen, dat de ondernemer ook
verplicht moest worden, de kosten der geneeskundige behandeling van die vrije
arbeiders op zich te nemen. Dit eenmaal aangenomen waartegen echter
nog wel het een en ander zou zijn aan te voeren zou men verwacht
hebben een uitbreiding van de practische en eenvoudige regeling van 1879
tot de vrije arbeiders. Deze voor de hand liggende oplossing verklaarde de
Gouverneur echter onuitvoerbaar, omdat er van de vrije arbeiders geen
statistiek bestond, terwijl men de opgaven hierover van de ondernemers
niet zonder meer als betrouwbaar kon aannemen"; dit gold ook ten aanzien
van de uitbetaalde arbeidsloonen, welke dus ook als basis niet bruikbaar
waren. Aannemende, dat echter een zekere verhouding bestaat tusschen de
oppervlakte in cultuur eTn het aantal arbeiders, kwam de Gouverneur tot de
beplante hectare" als grondslag voor de geneeskundige belasting, terwijl
hij meende, met het verschil in draagkracht der verschillende cultures
welke factor onzes inziens bij een als retributie geheven geneeskundige belasting in het geheel geen gewicht in de schaal behoort te leggen voldoende
rekening te houden door een hectare suikerriet te belasten met 6 , elke
hectare beplant met andere landbouwproducten met 4 .
Deze regeling bleek in de practijk z onbillijk te werken, dat reeds
na 3 jaar weder een algeheele herziening noodig was. Gouverneur Lely is
toen gekomen met de uiterst ingewikkelde regeling van G. B. 1905 No. 18,
welke thans nog van kracht is. Merkwaardig is de Toelichting. Een behoorlijken grondslag voor een geneeskundige belasting verklaarde de Gouverneur
niet te kunnen vinden. Daarom was hij gekomen tot drie verschillende grondslagen, waardoor althans de onbillijke consequenties van eiken grondslag tot
'/ werden teruggebracht!
De grondslag hectaren in cultuur" bleef behouden; alleen werd in het
tarief een afzonderlijke categorie opgenomen voor vezel- en rubberproduceerende gewassen.
Waar deze grondslag geen voldoende rekening hield met het aantal
werkelijk aanwezige arbeiders, werd als tweede grondslag toegevoegd: de
uitbetaalde arbeidsloonen", welke factor 3 jaren tevoren als basis onbruikbaar was geoordeeld.
Met den derden grondslag: de opbrengst van het verkregen product",
dacht men blijkbaar tegemoet te komen aan het bezwaar, dat het tarief naar
den eersten grondslag, onderscheid makende tusschen suikercultuur, rubberen vezelcultuur, en andere cultures, geen voldoende rekening hield met de
draagkracht van elke onderneming op zichzelve.
Het feitelijke uitgangspunt is echter zoowel bij de herziening van 1902
als vooral bij die van 1905 niets anders geweest dan de wensch van het
Bestuur, dat de opbrengst van deze belasting onder de nieuwe regeling niet
minder zou worden dan onder de oude. Alleen heeft men telkens getracht,
om dit bedrag op iets minder onbillijke wijze om te slaan. Men is hier
echter nimmer in geslaagd. Vaak heeft de wijze, waarop deze materie geregeld is. klachten uitgelokt van de zijde der bestaande ondernemingen. Ook
bij het aantrekken van nieuw kapitaal zal ieder Oost-Indisch ondernemer op
dit punt een vergelijking trekken met Nederlandsch-Indi, waar men op
het gebied der medische en hyginische verzorging van zoo geheel andere
beginselen is uitgegaan, met de meest gelukkige resultaten.
3

23

O v e r w e g e n d b e z w a a r bestaat v o o r a l t e g e n d e n d e r d e n g r o n d s l a g , w a a r door

het

retributief

karakter

der

heffing g e h e e l w o r d t l o s g e l a t e n e n

o n t a a r d t tot e e n z e e r r u w e p r o d u c t e n b e l a s t i n g ,

alleen

afhankelijk

deze

van den

v e r k o o p p r i j s , z o n d e r dat met d e n kostprijs v a n het p r o d u c t eenige r e k e n i n g


w o r d t gehouden.

D i e n t e n g e v o l g e k l e v e n a a n d e z e b e l a s t i n g a l l e fouten

productenbelastingen,

o.a.

deze,

dat

zij h e t

nemingen, w e l k e het duurst produceeren

zwaarst

drukt o p die

der

onder-

en daardoor een geringe

of in

het g e h e e l g e e n w i n s t m a k e n . V e r d e r is d e z e g r o n d s l a g i n het a l g e m e e n
v e e l te h o o g .
10/

van

1 /o

de

winst"

de o p b r e n g s t " k a n v o o r een n o r m a a l bedrijf

beteekenen,

v o o r slecht r e n d e e r e n d e b e d r i j v e n k a n

h e t d e helft o f zelfs d e geheele w i n s t u i t m a k e n .


op de producten bijv. 1 0 /

Een

normaal

bedrijf,

dat

winst maakt, moet alleen volgens dezen grondslag

v a n de g e n e e s k u n d i g e belastjng 10 ,' v a n d i e w i n s t a f d r a g e n a a n 's L a n d s k a s ;


0

d a t w o r d t , t e z a m e n met de 7 / /

inkomstenbelasting,

lasting v a n de winst, nog


eersten

en

krijgt m e n

reeds

17 ' / / o
0

D e

ongeacht de bedragen, verschuldigd volgens den

tweeden

grondslag

dan nog

de

v a n de geneeskundige belasting.

immigratielasten,

de

kleinere directe

Daarnaast

en indirecte

belastingen en de hooge invoerrechten, w e l k e indirect den levens- en l o o n standaard

i n d e k o l o n i e zeer o n g u n s t i g b e n v l o e d e n . Is h e t d a n w o n d e r , d a t

bijna geen e n k e l bedrijf i n de


hoorlijk rendeeren

kan,

k o l o n i e bij

een d e r g e l i j k belastingstelsel

be-

e n d a t er v o o r n i e u w e k a p i t a a l s i n v e s t e e r i n g n i e t de

minste geneigdheid bestaat?


H e t v o o r d e e l , d a t de k o l o n i e o p d e z e w i j z e d e k o s t e n v a n d e n geneeskundigen

dienst

in

de

districten v o o r

het

grootste

deel o p de

plantages

a f s c h u i f t ' ) , w o r d t met de fatale e c o n o m i s c h e g e v o l g e n v a n e e n d e r g e l i j k v e x a t o i r


b e l a s t i n g s t e l s e l te d u u r

gekocht.

D a t de o n d e r n e m e r s

verplicht w o r d e n tot een b e h o o r j k e geneeskundige

verzorging v a n hunne contractarbeiders,

is niet

meer

dan

billijk.

Dat

op

n a k o m i n g dier v e r p l i c h t i n g v a n G o u v e r n e m e n t s w e g e scherpe controle w o r d t


geoefend,

spreekt

geneeskundige

van

mogelijk w o r d e n
Een

der

inroepen

van

betalen,

hetzij

per

de

De

vraag

is a l l e e n : o p w e l k e w i j z e k a n d i e
zoo

economisch

geregeld?

oplossingen kan
de

zijn, d a t de o n d e r n e m i n g e n d a a r t o e de h u l p

Gouvernements(districts)geneesheeren

per

hoofd der

voor

zelf.

v e r z o r g i n g z o o effectief m o g e l i j k e n tegelijk

behandeling,

hetzij

desnoods

en

voor

bij w i j z e v a n

die

arbeidende b e v o l k i n g . A l l e e n het aantal arbeiders k o m t

eenig

juiste,

regeling in dezen

voor

de

hulp

abonnement
ons

h a n d l i g g e n d e , g r o n d s l a g te zijn v o o r e e n

geest, w a a r b i j

d e v r a a g , i n h o e v e r r e de

ondernemingen

verplicht k u n n e n w o r d e n o m o o k v o o r de geneeskundige behandeling v a n niet


onder

contract

detailpunt
evenals

van

verbonden
nadere

bij het

arbeiders

vragen

hunne

gezinnen

te

zorgen,

een

h o o f d g e l d z o u t e r u g k e e r t o t de o o r s p r o n k e l i j k e r e g e l i n g

onzes inziens een verbetering


Wij

en

o v e r w e g i n g z o u k u n n e n u i t m a k e n . O o k h i e r dus

ons

echter

zijn.
af,

of ook

een aldus vereenvoudigde en v a n

d e h i n d e r l i j k s t e u i t w a s s e n o n t d a n e r e g e l i n g v o o r de o n d e r n e m i n g e n de meest
economische

en

voor

de

m e d i s c h e v e r z o r g i n g d e meest effectieve is e n o f

g e z i e n de schitterende resultaten i n D e l i e n e l d e r s i n N e d . - I n d i b e h a a l d
met het daar geldend systeem

o o k i n S u r i n a m e n i e t het b e g i n s e l , dat d e

o n d e r n e m i n g e n z e l v e , n a t u u r l i j k o n d e r c o n t r o l e v a n het G o u v e r n e m e n t , v o o r

') De opbrengst van de geneeskundige belasting is in de laatste jaren gemiddeld f 60.000 ;


in 1924, door inhaling van achterstand, weliswaar f 72.000., doch eerstgenoemd bedrag is
in de ramingen voor '25 en '26 aangehouden. De bezoldigingen voor de districtsgeneesheeren
(met inbegrip van 2 geneesheeren voor de armenpraktijk en 1 schoolarts te Paramaribo) zijn
voor "26 geraamd op f 70.000.. Daar komen nog bij: reis-, verblijf- en verhuizingskosten,
kosten van vervoermiddelen, van vrije woning, enz., enz. Maar toch mag men gerust zeggen,
dat op deze wijze meer dan de helft van de kosten van den geheelen burgerlijken geneeskundigen
dienst wordt gedragen door de plantages, onverschillig of zij dezen last kunnen dragen of niet.
Erkend moet worden, dat het Gouvernement op de verpleegkosten van de plantage-arbeiders
in het Militair Hospitaal te Paramaribo een niet onbelangrijk bedrag moet toeleggen, hetgeen
feitelijk ten laste van de plantages moest komen. Op dit punt komen wij hieronder nader terug.
24

de medische verzorging van hare arbeiders hebben te zorgen, als regel


voorop ware te stellen.
Vooreerst zal het voor de ondernemingen vermoedelijk economischer
zijn, een eigen geneesheer te hebben, althans voor de grootste ondernemingen,
terwijl de kleinere plantages in dit opzicht met een groote onderneming
zouden kunnen samenwerken dan wel onderling een fonds zouden kunnen
stichten voor gezamenlijke voorziening in den medischen dienst.
Een nog grooter voordeel van het Oost-Indische systeem lijkt ons echter,
dat men in plaats van ambtelijke geneesheeren, die het grootste deel van
hun tijd doorbrengen in de barkas tot het bezoeken van de op groote afstanden verspreid wonende schaarsche kleine landbouwers en slechts enkele dagen
hun aandacht kunnen geven aan de in aantal veel belangrijker plantage-bevolking, particuliere geneesheeren krijgt, die blijven op de voornaamste bevolkingscentra en hun geheele aandacht niet alleen aan de medische behandeling
der zieken aldaar, doch vooral aan de hyginische toestanden en het voorkomen van ziekten kunnen wijden. Ook de omstandigheid, dat de geneesheeren
afhankelijk worden van de ondernemingen, genteresseerd worden bij den
bloei van die ondernemingen, en in onderlingen wedijver ieder voor zijne
maatschappij trachten het ziekte- en sterftecijfer zoo laag mogelijk neer te
drukken, is gebleken in Deli zeer gunstig te werken op den hyginischen
toestand.
Uiteraard behoort een dergelijk stelsel gepaard te gaan met de strengste
strafbedreiging tegen ondernemingen, die met miskenning van haar eigen
belang de geneeskundige verzorging harer arbeiders zouden verwaarloozen.
Uitsluiting van het verkrijgen van nieuwe immigranten, desnoods zelfs ontbinding der loopende contracten, zij de sanctie op een regeling, zooals wij
die voorstaan.
Het is duidelijk, dat de overgang van den bestaanden toestand tot de
door ons gewenschte regeling geleidelijk zal moeten plaats hebben. Met het
oog hierop zouden wij in overweging willen geven, de bestaande regeling
principieel te herzien en daarbij in beginsel de medische verzorging van de
arbeiders aan de ondernemingen zelve over te laten. Alleen voor zoover dit
beginsel om practische redenen niet of nog niet kan worden doorgevoerd
ware de mogelijkheid open te laten, dat de ondernemingen ten einde aan
deze verplichting te kunnen voldoen, de hulp inroepen van een Gouvernements-geneesheer. waarvoor zij alsdan zullen hebben te betalen, hetzij een
contractueel overeengekomen vergoeding aan den geneesheer, hetzij een
uitsluitend op het aantal arbeiders gegronde retributie aan het Gouvernement.
Of deze betaling ook verschuldigd zal moeten zijn voor de op de plantages
gevestigde vrije arbeiders zal - zooals wij biervoren reeds aanstipten - een
punt van nadere overweging kunnen uitmaken.
Op deze wijze zal men in de aaneengesloten plantage-complexen van
Beneden-Commewijne en Beneden-Suriname, wellicht ook in Nickerie en
eventueel in nieuwe door den grooten landbouw tot bloei te brengen streken,
vrij spoedig kunnen komen tot wat wij in het kort zouden willen noemen-!
het Deli-stelsel.
Natuurlijk zal bij aanvaarding van het Deli-stelsel de geneeskundige
behandeling van de enkele in de districten gevestigde ambtenaren en van
de kleme-landbouwersbevolking eenige moeilijkheid geven. Doch onoverkomelijk lijken die moeilijkheden ons zeker niet. Daar waar de niet tot de
plantage-arbeiders behoorende bevolking talrijk genoeg is. kan een districts.
geneesheer gevestigd blijven, die. wanneer de plantages geheel buiten zijn
werkkring vallen, een grooter ressort kan bedienen dan thans. Elders zal
het de voorkeur verdienen, dat het Gouvernement met de onderneming of
het fonds, die (dat) een eigen geneesheer heeft aangesteld, een overeenkomst
aangaat voor de behandeling van de ambtenaren en. voor zooveel mogejk
ook van de vrije bevolking in die streek. Uitgesloten zal echter moeten zijn.
dat de dokter het grootste deel van zijn tijd reizende doorbrengt om hier
en daar een enkelen kleinen landbouwer op zijn afgelegen grondje te gaan
25

behandelen, gelijk thans geschiedt. Aan een dergelijke, hoogst oneconomische


wijze van werken denkt men in Oost-Indi nergens. Evenals in Indi behoort
ook in Suriname geneeskundige behandeling voor dergelijke verspreid wonende
personen als regel alleen ter standplaats van den geneesheer mogelijk te zijn.
Ten aanzien van de op en bij de plantages wonende vrije bevolking
zal bij aanvaarding van ons stelsel de practijk zich ongetwijfeld in dezelfde
richting ontwikkelen als in Oost-Indi: dat de plantage-geneesheeren vrijwillig meer en meer niet alleen de hyginische en prophylactische verzorging,
maar ook de geheele medische behandeling van deze vrije bevolking op zich
nemen, ter voorkoming, dat daar infectie-haarden ontstaan, welke voor de
arbeidersbevolking op de plantages gevaar kunnen opleveren.
Op deze wijze zal meenen wij aanvaarding van het Deli-stelsel
ook voor de overgroote meerderheid der vrije bevolking eer vr-dan nadeel
opleveren. Alleen zij, die in het afgelegen binnenland verspreid wonen, zullen
van medische behandeling aan huis verstoken zijn, doch zullen daarmede in
dezelfde conditie komen als dergelijke menschen in alle andere uitgestrekte
en dunbevolkte streken. Alleen te hunnen behoeve Gouvernements-geneesheeren aan te houden, schijnt ons een ongemotiveerde uitbreiding der Staatstaak,
waarvan in geen geval de kosten geheel of ten deele op de plantages mogen
worden afgewenteld.
Geneeskundige
verpleging.

Met de reorganisatie van den geneeskundigen dienst voor de plantages


^ vanzelf gepaard gaan een andere wijze van voorziening in de geneeskundige verpleging. De tegenwoordige toestand in Suriname, waarbij elke
onderneming er een eigen arbeidershospitaaltje op na houdt, is in de hoogste
mate oneconomisch, terwijl deze inrichtingen op de kleinere ondernemingen
zelfs niet aan matige eischen kunnen voldoen.
Ook hier wijst Deli den weg om tot een beteren toestand te komen
door de stichting van centrale ondernemingshospitalen, hetzij voor n groote
onderneming, waarbij c. q. omliggende kleinere plantages zich- kunnen aansluiten, hetzij door coperatie van verschillende kleinere ondernemingen onderling.
Een eerste stap in deze richting is intusschen in Suriname reeds gedaan
door de oprichting van het centrale hospitaal op de onderneming Katwijk.
Of deze inrichting aan alle eischen voldoet, kunnen wij niet beoordeelen,
maar wel troffen ons enkele cijfers, onlangs in de Koloniale Staten
genoemd, welke zoo duidelijk aantoonen, hoeveel economischer geneeskundige
verpleging door particulieren kan worden ingericht dan zulks door het
Gouvernement mogelijk is. Zooals de toestand thans is, moeten alle ernstige
zieken van de plantages worden opgezonden naar het Militair Hospitaal te
Paramaribo; het in dit geval aldaar toegepast tarief van 1. per man per
dag, is zeker niet overmatig hoog, doch blijkens een uitlating op blz. H l
Hand. Kol. Staten 192425, moet het Gouvernement daar 2.99 bijleggen,
zoodat de werkelijke verpleegkosten in deze inrichting 3.99 of rond 4.
per dag zouden bedragen. In het centraal hospitaal te Katwijk betalen de
aangesloten ondernemingen 0.85 a 0.90 per dag per patint; niet-aangeslotenen betalen 1.35 (zie tezelfder plaatse blz. 137 e. v.), met welke bedragen men zich blijkbaar kan bedruipen. Een vergelijking van deze cijfers
geeft te denken, ook al zal wellicht de verpleging in het Militair Hospitaal
thans nog aan hoogere eischen voldoen dan die te Katwijk.
Nog een paar cijfers ter vergelijking. Volgens het bekende Rapport van
het Suriname Studie-Syndicaat (blz. 187) kwamen op een plantage in Suriname,
waar de geneeskundige behandeling zoo goed was als onder de bestaande omstandigheden slechts mogelijk is, de kosten voor verpleging op de plantage en in
het Militair Hospitaal zoomede het betaalde aan geneeskundige belasting, te
staan op 22. per arbeider, terwijl de kosten van den eigen gecentraliseerden
medischen- en verplegingsdienst in Deli, bij veel betere resultaten, slechts
+ 15 per man bedroegen. Naar het ons voorkomt, gaat hier het belang
van Gouvernement en plantages hand aan hand, om meer en meer de dure
verpleging in de stad, voor een groot deel op Gouvernementskosten, te ver 26

vangen door een zoo economisch en tegelijk zoo goed mogelijke verpleging
in flinke centrale ondernemingshospitalen.
Het Gouvernement kan langs verschillende wegen dit nuttige proces,
waarvan het centraal hospitaal te Katwijk het eerste symptoom is, bevorderen
en verhaasten.
Vooreerst behoort te worden bepaald, dat van de verplichting, dat elke
onderneming een eigen hospitaaltje moet hebben, vrijstelling zal worden
verleend aan die ondernemingen, welke ten genoegen van het Gouvernement
op andere wijze in de geneeskundige verpleging van hare arbeiders voorzien.
Vervolgens kan het Gouvernement een zachten drang tot centralisatie oefenen,
bijv. door het verpleegtarief voor plantage-arbeiders in het Militair Hospitaal
geleidelijk tot de werkelijke verpleegkosten te verhoogen (want de tegenwoordige toestand, waarbij het Gouvernement een groot deel betaalt van de
verpleging der plantage-arbeiders in het Militair Hospitaal, achten wij evenzeer uit den booze als het afschuiven door het Gouvernement op de plantages
van de kosten van den medischen dienst in de districten!). En ten slotte kan
het Gouvernement de centrale ondernemingshospitalen rechtstreeks steunen,
door met dezen een overeenkomst aan te gaan voor de verpleging van
ambtenaren en andere personen in de districten, die thans geheel of gedeeltelijk op kosten van den Lande in het Militair Hospitaal verpleegd worden;
een denkbeeld, dat ook in de Koloniale Staten reeds werd aanbevolen, zij
het meer speciaal voor de yaws-lrjders van de in de omgeving van Katwijk
gelegen Gouvernements-vestigingsplaatsen.
Wij gelooven, dat op deze wijze de geneeskundige verpleging ten slotte
voor beide partijen economischer n tegelijk beter kan worden ingericht,
waarbij ook het transport van ernstige zieken uit de districten naar de stad
in de meeste gevallen zal kunnen worden vermeden. Het Militair Hospitaal
worde dan uitsluitend bestemd voor de stadsbevolking en voor enkele bijzondere gevallen uit de districten, die een specialistische behandeling vereischen, welke beter in de stad dan in de ondernemingshospitalen kan
geschieden, zoomede uiteraard voor de bevolking van die districten, waar
zich nog geen particuliere hospitalen bevinden.
Wat wij, dit punt resumeerende, dus zoowel ten aanzien van den
medischen- als van den verplegingsdienst van het Gouvernement vragen,
komt in hoofdzaak neer op: vrijlating en bevordering van het particulier
initiatief, naast een algemeene regeling voor die ondernemingen, die voorhands nog niet zelf in de geneeskundige behandeling kunnen voorzien.
Enkele kleinere directe en indirecte belastingen, als akkergelden, huurwaardebelasting, zegelrecht, acdjneen e, d., gaan wij stilzwijgend voorbij, om
nog een enkel woord te wijden aan de invoerrechten.
Invoerrechten.

Wij zijn ons volkomen bewust, dat in koloniale landen met een min of
meer primitieve bevolking indirecte belastingen een groote aantrekkelijkheid
hebben, als zijnde vrijwel het eenige middel om die bevolking in haar geheel
in de lasten van den Staat te doen bijdragen. Wij erkennen voorts gaarne,
dat men in Suriname bij de invoerrechten evenals trouwens ook bij de
huurwaardebelasting wel iets heeft gedaan ter tegemoetkoming van de
bedrijven. Rechtstreeks zullen de plantages niet zooveel aan invoerrechten
te betalen hebben, waar het tarief vrijstelling geeft voor machinerien en
werktuigen, blijkens hunne inrichting dienende als hulpmiddel voor land-,
tuin- of boschbouw, mijnontginning en andere nijverheid, alsook handgereedschappen voor land- en tuinbouw"; en verder ook voor artikelen als mest,
veevoeder, e. d.
Wij achten ons echter verplicht te wijzen op het feit, dat de invoerrechten in Suriname buitengewoon hoog zijn, ook in vergelijking bijv. met
Ned.-Indi, en te wijzen vooral op den ongunstigen invloed, welken een zoo
sterke opdrijving van het tarief moet oefenen op den loonstandaard in de
kolonie en dientengevolge indirect ook op den kostprijs van hare export 27

producten en op de mogelijkheid voor deze, om op de wereldmarkt met de


producten van andere landen te kunnen concurreeren.
Rekent men de Boschnegers en Indianen niet mede, dan bestond volgens
het Koloniaal Verslag 1925 de bevolking van Suriname op 31 December 1924
uit 116.000 menschen. De invoerrechten zijn voor 1926 geraamd op 1.575.000.
dat komt dus neer op f 13.50 per hoofd (vrouwen en kinderen inbegrepen).
Voor Ned.-Indi-is de raming der invoerrechten 61 millioen, terwijl wij de
bevolking globaal kunnen schatten op 50 millioen, zoodat in Indi slechts
+ fl.20 per hoofd aan invoerrechten moet worden opgebracht.
Ook de verhouding tusschen de invoerrechten en de voornaamste directe
belasting is in beide koloniale gebieden een geheel andere:
In Indi is de raming-1926 i
van de inkomstenbelasting met opcenten . .
vennootschapsbelasting met opcenten . . .
tezamen

44 millioen,
51
,,
95 millioen,

waar tegenover staat 61 millioen aan invoerrechten (en 8.75 millioen aan
uitvoerrechten). In Suriname daarentegen staat 550.000 aan inkomstenbelasting tegenover 1.575.000 aan invoerrechten!
Waar echter de invoerrechten de hoofdbron van inkomsten der kolonie
uitmaken, durven wij onder de huidige omstandigheden, nu aanvaarding van
onze denkbeelden toch reeds offers van de schatkist zal vragen, niet tegelijkertijd op verlaging der invoerrechten aan te dringen. Wij meenen echter,
dat in de toekomst de aandacht van het Bestuur steeds gericht zal moeten
blijven op de wenschelijkheid, om zoo spoedig als de toestand van 's Lands
Kas zulks mocht toelaten, tot verlaging der invoerrechten over te gaan: in
het belang der inheemsche bevolking eenerzijds, in dat der Europeesche
bedrijven anderzijds.
Vooral wanneer mocht worden overgegaan tot de invoering van een
vaste minimum-heffing ter aanvulling van de inkomstenbelasting, zal" er
aanleiding bestaan om daartegenover de invoerrechten op de eerste levensbehoeften te verlagen of, voor zooveel mogelijk, geheel te doen vervallen.
Voor wat betreft den indirecten invloed van de hooge invoerrechten
op het plantage-bedrijf, ontbreken ons de gegevens om dien invloed in cijfers
uit. te drukken. Ook zonder nader bewijs lijkt het ons echter niet voor twijfel
vatbaar, dat de hooge loonstandaard van de contractarbeiders in Suriname
in vergelijking met Nederlandsch-Indi ten deele een gevolg moet zijn
van de zooveel hoogere invoerrechten op verschillende levensbenoodigdheden
in eerstgenoemde kolonie, waardoor het geheele leven er ook zooveel duurder
wordt. Die hooge invoerrechten drukken daardoor indirect op den kostprijs
van het product en daarmede op de mogelijkheid voor dit product om te
concurreeren op de wereldmarkt.
Verlaging der invoerrechten lijkt ons dan ook, zoodra het uit fiscaal
oogpunt mogelijk zal zijn, een zaak van groot belang voor de economische
ontwikkeling der kolonie.
Grondrente.

Ofschoon geen belasting" in engeren zin, vereischt in dit verband


ook bespreking de grondrente, dit droevig gevolg van de mislukking der
bacovencultuur, dat nog altijd als een zware last op vele bestaande plantages
drukt en bovendien den overgang van die plantages in andere handen
bemoeilijkt.
'*
Ongetwijfeld is, na de liquidatie der bacovencultuur in 1912, met de
beste bedoelingen getracht een weg te vinden om eenerzijds de kans, dat
de Koloniale Kas de door haar voor die cultuur aan de plantages verleende
voorschotten althans gedeeltelijk zal terugkrijgen, te vergrooten, anderzijds
voor de ondernemingen de terugbetaling van die voorschotten te vergemakkelijken. Hiertoe is bij de Wet van 15 Juli 1912 (G. B. No. 76) de mogelijkheid
geopend, om die bacovenschulden gedeeltelijk kwijt te schelden en voor het
resteerende deel te converteeren in een als zakelijke last op de plantages
28

drukkende tijdelijke schuldplichtigheid, waarbij de plantages zich vrijwillig


verbinden tot

een jaarlijksche uitkeering aan

bedrag van 5 .

de

Koloniale Kas v a n

een

per Hectare, berekend naar het aantal Hectaren waarvoor

het bacovenvoorschot genoten is. Bij de verordening van 27 Januari

1913

( G . B . N o . 6) is deze tijdelijke schuldplichtigheid nader uitgewerkt in den


vorm van een g r o n d r e n t e " als bedoeld in art. 782
last, welke

bij ondershandsche

B . W . , een

zakelijke

akte op de plantage wordt gelegd, en eerst

eindigt, wanneer in totaal is betaald een bedrag van 200. per Hectare,
waarvoor voorschot genoten is, vermeerderd met '/s van hetgeen de schuld
op 1 Januari 1911 m r bedroeg dan dat bedrag en met de geheele toeneming
van

de

schuld sinds

dit

tijdstip.

De

verschuldigde

uitkeeringen

worden

jaarlijks op een kohier gebracht en als een belasting g e n d .


Feitelijk komt dit dus neer op een extra-belasting, welke gedurende tal
van jaren op vele plantages drukt, en mede er toe heeft bijgedragen om de
gezamenlijke op de plantages drukkende lasten te
uit

dezen

(en

anderen)

zwaar te

maken,

zoodat

hoofde op vele ondernemingen een belangrijke last

drukt van achterstallige schulden.


D a a r komt nog bij, dat in geval van willigen of gerechtelijken verkoop
van

het goed of ingeval van faillissement van den schuldplichtige, de kolonie

wegens de verschuldigde jaarlijksche uitkeeringen

een

recht

van voorrang

heeft op de opbrengst van het goed boven alle andere schulden, zelfs boven
hypotheek. Deze preferentie duurt echter slechts

twee

jaren. Telkens

dus,

wanneer een plantage in deze jaarlijksche uitkeeringen achterstallig is, krijgt men
het

gevaar, dat de fiscus, om zijn recht v a n voorrang niet te verliezen, zal

aandringen op executie van het goed. T o t welke

ongelukkige

economische

gevolgen dit moet leiden, bewijst het gebeurde met de plantage Waterland,
waarvan de exploitatie in 1923, toen
geweigerd,

werd gestaakt.

de

Cultuurbank

verderen

steun

had

H e t Gouvernement legde beslag op de plantage

wegens achterstallige belasting en grondrente. M e t welk gevolg? Dat, waar


door de op het goed drukkende grondrente bij executie

geen

kooper

zich

voordoet, het Gouvernement verplicht is zelf in te koopen. D i t schept voor


's Lands schatkist het dubbele nadeel, dat niet alleen door schuldvermenging
het recht op

heffing

van

grondrente

onderneming, die in de lasten

te

niet

gaat,

doch

dat

tevens

een

bijdroeg, in wied opgroeit en als belasting-

object geheel verloren gaat. Terecht wijst het V e r s l a g van de Vereeniging


voor Nijverheid en Handel, waaraan
hoe

een

dergelijk

dit

voorbeeld

ontleend

is '),

er

op,

resultaat voor een land als Suriname economisch niet te

verantwoorden is.
W a n n e e r wij goed zijn ingelicht, zou de mogelijkheid niet zijn uitgesloten
dat,

wanneer

neming

zou

een

Gouvernement
kende
dit

kapitaalkrachtig concern in Suriname een nieuwe onder-

willen

openen

achterstallige

ook

gesteld,

wel

op daartoe aan te koopen oude plantages, het

bereid zou zijn, van dergelijke op die oude plantages drukvorderingen kwijtschelding te verleenen. Inderdaad zal

door bijna iederen nieuwen exploitant als voorwaarde worden

alvorens

hij met groot

risico een

nieuw bedrijf in Suriname gaat

opzetten.
Wanneer

de

Regeering

echter

er

toe

zou kunnen besluiten om onze

voorstellen te aanvaarden en nog eens een laatste krachtige poging te doen


om

Suriname uit haar verval op te heffen en tot nieuwe economische ont-

wikkeling te brengen, zou het onzes inziens veeleer in de lijn van een dergelijk
groot
om

ondernemen

het

verleden

liggen
af

te

om ook in dit opzicht s c h o o n schip te maken",


sluiten

en opnieuw

te beginnen, en al deze o u d

bacovenschulden kwijt te schelden.


Te

meer

achten

wij

een dergelijke royale geste te motiveeren, waar de

mislukking der bacoven-cultuur in geen enkel opzicht is te wijten aan verzuim


of

nalatigheid der plantages, doch aan een samenloop van omstandigheden,

waarvoor de planters in geenen deele verantwoordelijk zijn.


)

Verslag 1924, blz. 10.


29

Blijkens de offlcieele stukken bedroeg de totale bacovenschuld oorspronkelijk 2.167.000.-. Daarvan is een bedrag van 1.286.000. kwijtgescholden; rest 881.000., die men aan grondrente hoopte terug te krijgen.
In de jaren 1914 tot en met 1924 is hiervan volgens de bijlagen der
Surinaamsche begrootingen een bedrag van 126.398 afbetaald, d.i. gemiddeld
11.500. per jaar. De raming voor 1925 bedraagt 9.000., voor
1926 12.000... Het restant schuld rente enz. buiten rekening latende.
bedraagt dus nog 755.000..Gaan de afbetalingen in dit trage tempo
voort, dan zal het dus nog 65 jaren duren, eer de plantages van deze
extra-belasting verlost zullen zijn! Voor Nederland daarentegen zal het prijs
geven van een bedrag van 7 l ton zeker geen onoverkomelijke bezwaren
opleveren.
Hoezeer voor opening van nieuwe bedrijven zou kunnen worden volstaan
met de eerstgenoemde oplossing van incidenteele kwijtschelding van achterstallige schulden bij overgang van bepaalde ondernemingen in andere handen,
meenen wij daarom in het belang van de economische opheffing der kolonie
een algemeene kwijtschelding van de bacovenschulden te mogen bepleiten.
Mocht tegen algeheele kwijtschelding overwegend bezwaar bestaan, dan
zouden wij subsidiair in overweging willen geven om de plantages toch
in elk geval in de gelegenheid te stellen, de resteerende schuld op billijke
voorwaarden af te koopen.
l

Superpreferentie
ypotheek

11

Ten slotte is er nog een onderwerp, dat met de kwestie der belastingen
verband houdt, n.1. het vraagstuk, in welke mate de belastingen andere) vorderingen van denfiscusbevoorrecht behooren te zijn boven
andere bevoorrechte schulden, in het bijzonder boven hypotheek.
Over dit onderwerp kunnen wij kort zijn, in de eerste plaats, omdat
onze groote zustervereeniging voor Ned.-Indi hierover bij schrijven van 25
Mei 1925 een uitvoerige nota aan Uwer Excellentie's toenmaligen ambtsvoorganger heeft aangeboden, welke thans nog een punt van overweging
uitmaakt bij het Indisch Bestuur; in de tweede plaats, omdat wij uit een'
Nota van den Gouverneur van Suriname d.d. 17 September 1925 naar aanleiding van een door de Koloniale Staten uitgebracht Eindverslag ') met
voldoening hebben vernomen, dat het Koloniaal Bestuur zijn aandacht aan
dit onderwerp reeds heeft gewijd en een algeheele herziening van deze
materie in studie heeft genomen.
Voor zoover betreft het principieele standpunt, ten aanzien van deze
aangelegenheid door ons ingenomen, meenen wij met verwijzing naar de
bovengenoemde Nota van onze zustervereeniging te kunnen volstaan. Ook
wij wenschen voorop te stellen, dat de superpreferentie van denfiscusin
beginsel geheel gerechtvaardigd is, doch dat de Overheid, die zich niet aan
financieele kortzichtigheid te buiten gaat, er op behoort te letten of, door
onverzwakte handhaving van dat beginsel, niet grootere volksbelangen worden
geschaad dan het rechtstreeksche belang dat defiscuser bij heeft, dat de
belastingen binnenkomen.
Ten aanzien van de vraag, hoe het met de feitelijke toepassing van dit
onbetwistbaar recht van den Staat gesteld is, hebben wij uit de vele klachten,
welke ons hieromtrent bereikten, den indruk gekregen, dat het daarmede in
Suriname nog veel slechter gesteld is dan in het moederland en in de groote
zusterkolonie, vr dat aldaar in Nederland geheel, in Ned.-Indi gedeeltelijk aan de ondervonden bezwaren werd tegemoet gekomen.
Vooreerst heeft men in Suriname de superpreferentie boven hypotheek
uitgebreid tot schuldvorderingen, welke geen aan het Land verschuldigde
algemeene belastingen zijn, doch schulden, welke in een geheel andere
rechtsverhouding haren grondslag vinden. Wij noemen als voorbeelden het
recht van superpreferentie voor de verschuldigde 15 cents-vergoeding, de
grondrente, en dat voor aan den kleinen landbouwer door het Gouvernement

t e n

n a u w s t e

) Koloniale Staten, Bijlagen 192576, 9, 1 en 2.

30

ter leen verstrekte gelden. Doch bovendien is het gewoonte in Suriname, het
Koninklijk Besluit van 3 April 1869 op de rechtspleging in zake van belastingen zonder meer op nieuwe verordeningen toepasselijk te verklaren. Een
voorbehoud in den zin van de laatste alinea van art. 6 van dat Besluit,
n.1. dat door de superpreferentie geen bestaande rechten worden aangetast,
wordt daarbij chter nimmer gemaakt, en zoo staat de geldschieter in Suriname er steeds aan bloot, dat hij op een gegeven oogenblik door een of
andere nieuwe verordening een feitelijke onteigening ondergaat van een door
hem wettelijk verkregen en reeds lang bestaand voorrecht op de goederen
van zijn debiteur. Een waarlijk ontoelaatbare toestand in den modernen Staat!
Wat de practische gevolgen van de superpreferentie betreft, zijn in
Suriname niet enkele bepaalde directe belastingen z hoog opgevoerd
gelijk in Nederland en Ned.-Indi tijdens en na den wereldoorlog het geval
was , doch heeft het geheele samenstel van vele en velerlei op de plantages drukkende lasten, gepaard met de economische malaise en de geringe
kapitaalkrachtigheid en rendabiliteit van de meeste dier ondernemingen, daarop
een te zware last gelegd, welke er toe geleid heeft, dat in de jaren na 1920
wederom een 15-tal dier oude plantages moest worden gesloten en verlaten.
Door het aan een bepaalden termijn gebonden recht van superpreferentie
van denfiscusis dit uit economisch oogpunt onverantwoordelijk resultaat in enkele gevallen (zooals bijv. Waterland) direct verhaast. Doch in alle
gevallen bemoeilijkt deze voortdurende dreiging van achterstallige en nieuw
te creeren superpreferente schulden het geven van landbouwcrediet om de
zwak staande ondernemingen op de been te houden, en voor de sterkere de
mogelijkheid te scheppen tot uitbreiding; bemoeilijkt ook de kans op overneming van al te zwakke ondernemingen door meer kapitaalkrachtige koopers
en verhindert hetfinancierenvan den kleinen landbouw.
Vooral in een land als Suriname, waar het credietwezen in het algemeen
en het landbouwcrediet in het bijzonder, nog zoo zwak ontwikkeld is, is
ongetwijfeld het ontnemen van de rechtszekerheid, welke de geldgever elders
in het hypotheekwezen vindt, door de zich steeds verder uitbreidende superpreferentie van het Gouvernement, een nog veel ernstiger economisch euvel
dan zulks in Nederland of Ned.-Indi het geval was. Terecht werd hierop
reeds van verschillende zijden gewezen, o. a. in het Verslag van de Surinaamsche Bank over 1923 (blz. 15),
Om de redenen, ontvouwd in de meergenoemde Nota van onze Indische
zustervereeniging, kunnen wij de in Indi ten deze i de laatste jaren getroffen
voorzieningen, hoezeer ook eenige verbetering brengende, niet ter overneming
aanbevelen. Wel is dit het geval met de nieuwe Nederlandsche regeling,
waarbij M eerst bij de Wet van 19 Mei 1922 (StbL No. 327) ten aanzien
van enkele belastingen, later bij de Wet van 17 Maart 1923 (Stbl. No. 91)
algemeen zonder eenige beperking - de Staat van zijn recht van voorrang
boven hypotheek vrijwillig afstand heeft gedaan ter wille van de groote
maatschappelijke belangen, welke bij de ontwikkeling van het credietwezen
betrokken zijn. Hoezeer die belangen den Nederlandschen wetgever ter harte
gaan, blijkt bovendien nog duidelijk uit de Wet van 19 Mei 1922, in zooverre daarbij zelfs de mogelijkheid werd geopend daaraan terugwerkende
kracht te verbinden, door den Minister van Financin bevoegd te verklaren
om aan hypotheekhouders, die vr het in werking treden der nieuwe bepaling door den fiscalen voorrang schade hadden geleden, die schade geheel
of ten deele te vergoeden.
Hoe slechter de economische toestand in Suriname is, des te urgenter
lijkt het ons, het Nederlandsche voorbeeld ten deze in de kolonie te volgen.
Het vorenstaande zij slechts beschouwd als enkele algemeene opmerkingen over dit onderwerp, in afwachting van de door het Koloniaal Bestuur
ter zake aangekondigde voorstellen, welke wij met belangstelling tegemoet
zien. Daarna stellen wij ons voor, voor zooveel noodig, nader op dit punt
terug te komen.
31

3 Arbeidswetgeving
De regeling van den contractarbeid in Suriname maakt in het algemeen
den indruk van een te eenzijdige behartiging van de belangen van den
arbeider. In plaats van zich, zooals in Oost-Indi, te beperken tot het geven
van de noodige waarborgen, dat de van elders aangevoerde werkkrachten
door den werkgever niet misleid of in hunne rechten verkort worden, schijnt
het Gouvernement van Suriname zich tot taak te stellen, aan de arbeiders
een maximumloon te verzekeren tegen een minimum-arbeidsprestatie. Daarnaast treft de zucht om alles tot in dtails op papier te willen regelen, in
stede van zich tot enkele algemeene voorschriften te bepalen en de verdere
uitwerking daarvan aan de practijk over te laten, onder het voortdurend
toezicht van een deskundige Arbeidsinspectie.
Daarbij komt nog de omstandigheid, dat al deze gedrailleerde voorschriften, welke zoo diep in den gang van zaken bij het landbouwbedrijf
kunnen ingrijpen, als regel zijn vervat in Koninklijke besluiten of in resoluties
van den Gouverneur (zoo noodig na overleg tusschen het Koloniaal Gouvernement en de Indische Regeering), derhalve niet vooraf in het openbaar
behandeld worden, terwijl zelden of nooit omtrent dergelijke voorschriften
voorafgaand overleg met de naaste belanghebbenden de planters plaats
heeft. Nieuwe regelingen komen eenvoudig uit de lucht vallen, zonder dat
de landbouw op eenigerlei wijze daarop is voorbereid.
Talloos zijn de klachten der planters geweest over deze wijze van
handelen, over dit gebrek aan overleg, in het algemeen, en over bepaalde
voorschriften, welke somtijds met de eenvoudigste eischen der practijk niet
te rijmen bleken, in het bijzonder. Doch gewoonlijk werd op dergelijke
klachten van Bestuurszijde in het geheel niet, of in het gunstigste geval eerst
na jaren, gereageerd.
Jarenlang bestaat nu bijv. reeds de onmogelijke toestand dat, als gevolg
van een rechterlijke uitspraak en een lacune in het arbeidscontract, de
contractarbeiders elke hulp kunnen weigeren ter afwending van dreigende
rampen van hooger hand. Ofschoon het 5 jaar geleden is, dat het Gouvernement beloofde in deze leemte te zullen voorzien, wordt daarop nog steeds
vergeefs gewacht.
Het voorschrift omtrent de berekening van het loon bij werken op taak
wordt bij elke wijziging van het model-werkcontract wederom anders geredigeerd om nog meer te doen uitkomen, dat er ook bij deze werkwijze vooral
niet meer dan 7 uren per dag gewerkt mag worden. Sedert 1914 luidt de
bepaling als volgt: Het taakwerk zal zoo worden geregeld, dat zelfs"
middelmatige (volle) arbeiders daarmede binnen den contractueelen werktijd
tenminste tachtig centen zullen kunnen verdienen, ijverige en ervaren arbeiders" naar evenredigheid meer". Als gemiddelde bij het bepalen van een
dagtaak moet dus worden aangenomen de arbeidsprestatie van een nietervaren, niet-ijverigen arbeider!
Het zou ons te ver voeren, op dergelijke detailpunten hier dieper in te
gaan. In hoofdzaak meenen wij trouwens in dit verband ons te moeten
bepalen tot een punt, dat bij de klachten der Surinaamsche planters nimmer
z sterk op den voorgrond is gebracht, omdat hun de gelegenheid tot
vergelijking ontbrak: n.1. op de tegenstelling tusschen de arbeidsprestatie en
het arbeidsloon in Suriname en in Deli.
Zoodra men wil trachten, Oost-Indisch kapitaal te interesseeren voor
Suriname en ondernemers, die in Oost-Indi hun sporen verdiend hebben,
te bewegen hunne ervaring ten dienste van West-Indi te stellen, ligt het
voor de hand, dat zij allereerst op dit punt de in beide landen bestaande
arbeidstoestanden onderling zullen vergelijken. Reeds nu is ons gebleken, dat
deze vergelijking zoozeer ten nadeele van West-Indi uitvalt, dat geen OostIndisch ondernemer, wanneer ook in dit opzicht in Suriname geen ingrijpende
hervormingen plaats hebben, er aan zal denken, een deel van zijn kapitaal
en energie aan West-Indi te geven.
32

AI dadelijk stuit men bij een vergelijking tusschen Suriname en De


op de enorme tegenstelling, dat in eerstgenoemd land de arbeidsprestatie
der contractarbeiders veel geringer, doch het loon veel hooger is dan in
Oost-Indi. In Suriname neemt men aan, dat de contractanten gemiddeld
slechts 240 dagen per jaar arbeiden, tegen 315 dagen in Deli ); per dag
mogen zij althans in het veld in Suriname slechts 7 uren werken,
tegen 10 uren in Deli; dit wordt per jaar 1680 uren in Suriname tegen
3150 uren in Deli! Omgekeerd bedraagt het contractueele dagloon van een
Javaanschen contractant in Suriname sedert 1921 0.80, tegen 0 . 4 2 ) in Deli.
1

Dit beteekent dus, dat het uurloon in Suriname bedraagt

L?^9_

,. fOA2
cent, in Deli ' -
= 4 cent.
Een verschil dus van ruim 7 cent per arbeider per uur !
Om evenwel tot een zoo zuiver mogelijk vergelijk te komen tusschen
de kosten van den arbeid in Suriname en in Deli, moeten ook alle overige
kosten aan den arbeid met contractkoelies verbonden in beschouwing genomen worden.
Volgens mededeeling van zeer deskundige zijde kari men die totale
kosten, dus de wervings- en aanvoerkosten, die van bijslag op de voeding,
de woningkosten, de geneeskundige belasting, de geneeskundige behandeling
en verpleging op de plantage, voor zoover al deze kosten ten laste der
plantages komen, in Suriname stellen op 9 1 . 4 5 per arbeider per jaar.
Deze kosten drukken aldaar, bij een werkdag van 7 uur en een aantal
werkdagen van 240 per jaar, op 7 X 240 = 1680 werkuren.
9145
Per werkuur komen deze dus neer op
= + 5.4 cent.
1680
De werkelijke kosten per arbeider per uur bedragen dus in Suriname
11.5 + 5.4 = 16.9 cent.
Aannemende dat de totale kosten, verbonden aan den arbeid met contractkoelies, per arbeider per jaar in Deli dezelfde zijn als in Suriname
(in werkelijkheid zijn zij in Deli lager), drukken deze kosten in Deli op
315 X 10 = 3150 werkuren.
r>
9145
Per werkuur bedragen zij dus
. = 2.9 cent.
3150
De werkelijke kosten per arbeider per uur bedragen in Deli dus
4.2 + 2.9 7.1 cent.
Door deze omstandigheid wordt het nadeelig verschil tusschen het uurloon in Suriname en in Deli nogmaals met 2.5 cent vermeerderd.
Uit deze cijfers blijkt wel, dat in Suriname de geringe arbeidsprestatie
der contractanten en de hooge loonstandaard een zoodanigen invloed moeten
oefenen op den kostprijs van het product, dat dit bij middelmatige verkoopprijzen reeds geen of althans geen voldoende winstmarge meer overlaat.
Weliswaar is het Suriname Studie-Syndicaat eenige jaren geleden bij het
opzetten van een begrooting voor een nieuwe groote Liberia-koffieplantage
tot de conclusie gekomen, dat ook bij behoud van de bestaande toestanden
een dergelijke onderneming, in volle productie gekomen, een netto exploitatiewinst van 1 3 / van het kapitaal van 2 millioen zou kunnen opleveren,
doch tot dit resultaat is men alleen kunnen komen, door den opbrengstprijs
van het product te stellen op een bedrag van 1 . per kilo.
Deze verkoopprijs, aangenomen in overleg met deskundigen, was in
hoofdzaak gebaseerd op de uitzonderingspositie, welke de Liberiakome vr
r

') Na aftrek van de wettelijke vrije dagen" houdt men in Deli 330 werkdagen per jaar
over. Hiervan moeten echter nog, om vergelijking met de 240 dagen van Suriname mogelijk te
maken, de ziekte-dagen" worden afgetrokken. Deze vormen in Indi over het algemeen slechts
een zeer klein percentage, op sommige ondernemingen 2 /j & 3 /e of nog minder. Wij meenen
dus ruim te rekenen, wanneer wij hiervoor 5 / van de 330 werkdagen in mindering brengen.
*) Volgens een besluit van de beide plantersvereenigingen, zouden de daarbij aangesloten
ondernemingen met ingang van 1 Jan. 1926 een loonsverhooging invoeren in den vorm van
een toeslag of premie van f 0.05 voor een man en 0.04 voor een vrouw voor eiken dag,
waarop gewerkt is.
l

33

den oorlog op de wereldmarkt innam ten aanzien van de andere koffiesoorten.


In 1912 gingen de prijzen van Liberia-kwaliteiten, die over het algemeen
niet gelijkwaardig waren aan het mooie product van de ondernemingen op
Java, 20 tot 24 cent, in 1913 zelfs 40 tot 47 cent per kilo boven die van
Robusta uit. Suriname had zich voor hare Liberia, hoezeer destijds de bereiding nog veel te wenschen overliet, een zeer goed afzetgebied veroverd op
de Scandinavische markt. In de vijf aan den oorlog voorafgaande jaren
bedroeg de gemiddelde netto opbrengst van twee der grootste Surinaamsche
plantages resp. 77 cent (bij verscheping naar N.-York) en 82 cent (bij verscheping naar Amsterdam voor den verkoop naar Scandinavi) per kilo.
Tijdens den oorlog waren veel hoogere prijzen gemaakt, maar ook in 1919/1920,
toen de Studie-Commissie Suriname bezocht en de bedoelde begrooting opstelde, waren de vigeerende prijzen nog steeds aanzienlijk hooger dan vr
den oorlog, terwijl de bereiding geleidelijk verbeterde en de planters van
de wenschelijkheid van een verder voortgaan in die richting overtuigd waren.
In verband met al deze factoren scheen het toen rationeel om voor de
Suriname Liberia in de toekomst een netto opbrengst aan te nemen 25 /
hooger dan de doorsnee der 5-jarige periode vr den oorlog. Zoo is men
gekomen tot het bedrag van 1 . , hetwelk men meende ook hierom te
kunnen aannemen, omdat de Liberia-concurrentie van Java inmiddels als
gevolg van de bladziekte vrijwel uitgeschakeld was.
Kort na het uitkomen van deze begrooting volgde echter de geweldige
prijsval van het geheele artikel koffie, welke kort te voren niemand verwacht
had. Deze prijsdaling, gevolg van de wereldcrisis, mag gerust als buitengewoon abnormaal worden beschouwd en is dan ook sedert weder door een
aanzienlijke stijging gevolgd.
Van veel ernstiger invloed is de omstandigheid, dat de gunstige uitzonderingspositie, door de Liberia vr den oorlog ingenomen, na den oorlog
niet gehandhaafd of herwonnen is, in hoofdzaak wegens het verloren gaan
voor dit artikel van de Scandinavische markt. Tijdens den oorlog kon men
zich in Scandinavi van dit daar zeer gewilde product niet voorzien; zijn
plaats werd door andere kffiesoorten ingenomen, en na den oorlog bleek
het tot dusverre onmogelijk het verloren terrein, althans het groote prijsvoordeel van Liberia boven andere koffies, geheel te herwinnen.
Hiermede heeft de Liberia hare uitzonderingspositie sterk ingeboet en
wordt hare opbrengst, evenals die van de Javasche Robusta, vrijwel afhankelijk van de fluctuaties van het groote wereldproduct Santos-koffle. Weliswaar hebben ook nu de Liberia-prijzen zich sedert eenigen tijd bewogen ter
hoogte van het in bedoelde begrooting aangenomen bedrag, doch men mag
ei niet op rekenen, dat een zoo gunstige koffiemarkt bestendigd blijft. Bij
het opzetten van een nieuw bedrijf moet men uitgaan van gemiddelde verkoopprijzen.
Onder deze omstandigheden acht de Studie-Commissie thans een nettoopbrengst van 0.80 meer overeenkomstig de werkelijkheid.
Bij een dergelijken verkoopprijs blijft er echter van de destijds becijferde
rendabiliteit van het bedrijf niets over. Om het bedrijf ook bij gemiddelde
opbrengst rendabel te doen . zijn, moet dus gestreefd worden naar verlaging
van de productiekosten.
Als basis nemende de bedoelde begrooting van het Studie-Syndicaat,
heeft een onzer met het oog hierop getracht een berekening te maken, welken
invloed daarop zou hebben een meer met de Oost-Indische overeenkomende
prestatie van de arbeiders. Daarbij is gebleken dat men, alleen door het
aantal werkdagen per jaar op te voeren van 240 tot 300, en het aantal
werkuren in het veld per dag van 7 tot 9, en met behoud voorloopig van
de hooge minimumloonen, op de kapitaal-rekening reeds een vermindering
verkrijgt met 152.825, op de exploitatie-rekening een vermindering met
40.750. Bij deze berekening kwam men, aangenomen een productie van
350 K.G. per akker voor een vol vruchtdragenden aanplant, bij een terugzetting
van den verkoopprijs van het product van 1. tot 0.80, toch nog tot
0

34

een rendabiliteit van het kapitaal van 10/ . terwijl bij den oorspronkelijken
opzet Van het Syndicaat dit percentage reeds tot 10 zou dalen bij een koffieprijs van f 0.90.
Met dergelijke cijfers voor oogen achten wij het. ook al zou het Gouvernement de immigratie-kosten geheel voor zijn rekening'nemen, uitgesloten,
dat een aan Oost-Indische toestanden gewend ondernrner geld in Suriname
zal steken, wanneer niet tegelijkertijd het Gouvernement er toe medewerkt
om de arbeidsprestatie der contractanten te verhoogen en zoodra mogelijk
ook de voorschriften betreffende de loonen te herzien, teneinde te kunnen
geraken tot een zoodanig verminderden kostprijs van het product, dat ook
bij normale verkoopprijzen een rendabel bedrijf mogelijk is.
0

Gaan wij thans de 3 factoren: werkdagen per jaar, werkuren per dag,
en arbeidsloonen, afzonderlijk na, teneinde te zien, hoe deze factoren historisch
gegroeid zijn en in hoeverre zij voor wijziging vatbaar zijn.
dagen'p^Sar:

.
Suriname door de contractanten gemiddeld slechts 240
dagen per jaar gewerkt zou worden tegen 315 dagen in Deli is i
de eerste plaats ondeend aan de meergenoemde begrooting van het StudieSyndicaat, waarbij verklaard werd, dat men van dit cijfer was uitgegaan op
grond van een mondelinge mededeeling van den Gouverneur. Maar ook
in de offideele stukken betreffende de totstandkoming van de 15-cents
regeling') vinden wij hetzelfde cijfer als uitgangspunt voor de ter zake
gemaakte becijferingen aangenomen.
Blijkens een bij die gelegenheid in de Koloniale Staten gehouden rede
door den vroegeren Directeur van den Landbouw, den heer Huizinga. zou
echter het cijfer 240 alleen van toepassing zijn op die immigranten, die hun
eerste contract vervuilen, doch mag het voor hercontractanten worden gesteld
op 280 dagen per jaar. zoodat men, aannemende dat beide groepen zich
verhouden als 1:1, zou komen tot een gemiddelde van 260 werkdagen voor
de geheele contractarbeidersbevolking. Volgens zeer recente berichten van
deskundige zijde is echter in de laatste jaren het gemiddelde voor beide
categorien aanzienlijk lager dan resp. 240 en 280. en mag men 240 dagen
veikg aanhouden als gemiddelde voor de geheele contractarbeidersbevolking.
D

i n d e r d a a d

i n

Ook volgens deze gegevens bestaat een vrij belangrijk verschil 40


dagen - tusschen de arbeidsprestatie van nieuwe immigranten en van hercontractanten. Een verschil, dat zich - zij het wellicht in mindere mate - ook
in de Buitengewesten van Ned.-Indi voordoet, en uiteraard het gevolg is
van de minder goede conditie, waarin de nieuw aangevoerde immigranten
doorgaans bij aankomst verkeeren, van hun mindere arbeidskracht, van het
onvermijdelijke acclimatiseeringsproces, van de omstandigheid dat de hercontractanten over het algemeen het beste deel der arbeiders vormen, enz. enz
Wellicht zullen strengere keuring bij de werving op Java. betere geneeskundige behandeling en verpleging op de ondernemingen in Suriname, zoomede
strenger optreden tegen simulanten en onwilligen er toe kunnen bijdragen
om _ vooral, ten aanzien van de categorie der arbeiders met eerste contract
de verhouding ten deze van Suriname tegenover Deli iets minder ongunstia
te maken.

In hoofdzaak echter is die ongunstige verhouding het gevolg van het groote
aantal wettelijke vrije dagen, dat de contractarbeiders in Suriname genieten.
Op Java, waar men met vrije arbeiders werkt, is men niet gebonden
aan vrije Zon- en feestdagen, waarop het bedrijf moet worden stopgezet,
doch ,s men practisch vrij, het geheele jaar door onafgebroken te werken
met uitzondering slechts van enkele dagen ter gelegenheid van het Mohammedaansch Nieuwjaar.
In de Buitengewesten, waar contractarbeid regel is, heeft men 2 vrije
dagen per maand en de Mohammedaansche feestdagen, dus tezamen 30
dagen per jaar, waarop niet gearbefcl wordt.
) Kol. Staten 1920- 21, Bijlagen 21, Handelingen blz. 69 e. v.

35

Bij de nieuwe regeling van het arbeidscontract in Indi zullen weliswaar


52 rustdagen per jaar worden voorgeschreven, doch uitsluitend voor de
Europeesche werknemers (benevens voor die Inlanders, die arbeid verrichten
welke als regel door Europeanen verricht wordt) en voorts zonder verdere
deflnieering, hoe die 52 dagen over het jaar verdeeld moeten worden, zoodat
ook bij deze regeling met de eischen van het bedrijf rekening zal kunnen
worden gehouden. Aan gedwongen Zondagsrust en het voorschrijven van
52 rustdagen voor de Inlandsche arbeiders denkt in Indi niemand.
In Suriname wordt deze aangelegenheid beheerscht: in de eerste plaats
door art. 7 van het Kon. Besluit van 3 Mei 1872 (G. B. No. 8), bepalende
dat de contracten moeten behelzen den duur der overeenkomst, met vermelding, dat elk jaar der verbintenis wordt gerekend op 300 werkdagen."
Ter uitwerking hiervan bepaalde art. V I van het z. g. model-werkcontract", dat de contract-arbeiders tot geen arbeid verplicht zijn op Zondagen
en op door het Gouvernement erkende feestdagen, benevens op hun eigen
feestdagen, waaronder de drie dagen van het Mohammedaansche Nieuwjaar,
met dien verstande, dat in elk der jaren, waarvoor deze overeenkomst gesloten is, door hem 300 dagen moet worden gearbeid."
De bedoeling van deze laatste zinsnede was blijkbaar, om dagen van
ziekte, onwil om te werken, desertie, e. d. voor zooveel noodig in mindering
te brengen van de wettelijke vrije dagen, ten einde in elk geval aan de door
het Immigratiebesluit van 1872 voorgeschreven arbeidsprestatie van 300 dagen
per jaar vast te houden.
Bij de herziening evenwel van het model-werkcontract bij G. B. 13 Januari
1914 no. 153 is de aangehaalde slot-zinsnede van art. V I geschrapt. Het
gevolg hiervan is blijkbaar geweest, dat thans de ziektedagen e. d. niet meer
in mindering kunnen worden gebracht van de wettelijke vrije dagen, waardoor
de werkelijke arbeidsprestatie, in strijd met de bedoeling van het Immigratiebesluit, is gedaald tot 280 of zelfs 240 dagen per jaar.
Op dezen stap in de verkeerde richting ware in elk geval zoo spoedig
mogelijk terug te komen door herstel van de redactie, welke tot 1914 gegolden heeft, opdat ten minste aan een arbeidsprestatie van 300 dagen per
jaar als minimum worde vastgehouden.
In onzen Raad is de opmerking gemaakt, dat het nog beter zou zijn
een stap verder te gaan en ook dezen norm los te laten, ten einde te komen
tot de in de Indische Buitengewesten geldende regeling: 2 vrije dagen per
maand plus de Mohammedaansche feestdagen.
Wij hebben echter gemeend dit voorstel niet tot het onze te kunnen
maken, omdat daardoor geen voldoende rekening zou worden gehouden met
de omstandigheid, dat de Nederlandsche opperheerschappij op Suriname veel
meer dan op Indi den stempel heeft gedrukt van een Christelijke maatschappij, hetgeen o. m. tot uitdrukking komt in een algemeene aanvaarding
ook door het niet-Christelijk deel der bevolking van den Zondag als
wekelijkschen rustdag. Daarom kan men op dit punt niet zonder meer Indische
toestanden op Suriname toepasselijk maken, doch zal men beter doen ten
deze het oog te richten naar Nederland. Men ziet dan, dat in Nederland
in den landbouw, evenals in ieder ander bedrijf, zooveel mogelijk de Zondag
als rustdag wordt gehouden, doch dat hiervan wordt afgeweken daar waar
de eischen van een continu-bedrijf, zooals bij de middelen van vervoer,
sommige fabrieken, enz., dan wel de bijzondere eischen van den landbouw
in het belang van de productie, zooals bij hooien, oogsten, plukken e. d.,
zulks noodzakelijk maken. Als regel dus algemeene Zondagsrust, doch afwijking van den regel daar, waar de practijk zulks dringend eischt
Dit voorbeeld ware ook in Suriname te volgen. Ook hier lijkt het ons
absoluut noodzakelijk, dat op Zon- en feestdagen gewerkt moet kunnen
worden, wanneer zulks in het belang van de productie bepaald noodzakelijk
is, zonder dat daarvoor een latere werkdag vrijaf gegeven behoeft te worden.
Vroeger geschiedde het aldus in de practijk, doch sedert 1908 stuit men
hierbij op de Surinaamsche Zondagswet", de verordening in G. B. 1908 no. 42.
36

Volgens art. 12 van deze verordening is het aan werkgevers en ondernemers verboden om op Zondag in hun beroep of bedrijf of in de door
hen beheerde onderneming door anderen arbeid te doen verrichten. Weliswaar
wordt hierop een uitzondering gemaakt onder bepaalde omstandigheden en
voor bepaalde werkzaamheden in den landbouw, doch practisch zal men aan
deze uitzondering wel niet veel hebben, waar art: 13 bepaalt, dat ieder, die
op Zondag 3 uren is werkzaam geweest, den volgenden Zondag of, indien
hij daarop geen prijs stelt, een anderen dag vrij moet hebben.
Een feit is het, dat het geheele landbouwbedrijf in Suriname, nog afgescheiden van de Christelijke en Mohammedaansche feestdagen, 52 Zondagen
geheel stil ligt en wekelijks onderbroken moet worden, wat vooral voor de
suikerfabrieken een niet gering te schatten economisch nadeel beteekent,
hetwelk voor de suiker-industrie op Java vrijwel ondenkbaar zou zijn.
En alsof dit nog niet genoeg is, heeft de voorgeschreven wekelijksche
uitbetaling van het loon zoo mogelijk op Zaterdagmiddag" ~ in de
practijk er toe geleid, dat hiervoor de Zaterdagnamiddag inderdaad is bestemd,
ten gevolge waarvan ook de Zaterdag slechts als een halve werkdag kan
worden geteld.
Brengt men daarna nog de ziekte- en andere verzuimdagen in mindering,
dan wordt het verklaarbaar dat men in Suriname slechts een gemiddelde
arbeidsprestatie van 240 dagen per jaar bereikt, tegen 315 dagen in Deli.
Ook in dit opzicht zal Suriname, naar wij meenen, zich meer moeten
richten naar Oost-Indi. Wil men voor de Creolen-bevolking den bestaanden
toestand bestendigen, dan kan dit geen bezwaar opleveren, doch ten aanzien
van de met groote kosten onverschillig of die kosten door de planters of
door het Gouvernement worden gedragen van elders aangevoerde contractarbeiders achten wij het een eersten eisch van economie, dat aan en bepaalde
minimum arbeidsprestatie per jaar worde vastgehouden.
Wij bepleiten derhalve:
1. herstel van de oorspronkelijke redactie van artikel VI van het
model-werkcontract, opdat aan den norm van 300 werkdagen per jaar kunne
worden vastgehouden en zoo noodig verzuim op wettelijke vrije dagen kunne
worden ingehaald;
2. wijziging van de verordening op den wekelijkschen rustdag ten
einde de gelegenheid te openen om zoo noodig op Zondag in het landbouwbedrijf arbeid te doen verrichten, zonder dat hiervoor later een extra
vrije dag behoeft te worden gegeven.
Aant

ptTg *
k,,

e,,

tegenover een modern product van


aueen tegenover oude traditie.
Reeds in de Emancipatie-wet vinden wij voor Gouvernementswerken
en voor plantage-arbeid een algemeene bepaling, volgens welke een werkdag
wordt berekend op 8 uren arbeid in het veld of 10 uren binnen de gebouwen.
Bij het tractaat van 1872 met Engeland betreffende de immigratie van Br.
Indirs, heeft men getracht een werkdag van 9'/ uur in te voeren, doch
op het laatste oogenblik heeft het Koloniaal Gouvernement op telegrafisch
verzoek van de Br. Indische Regeering art. 10 van het tractaat zoodanig
moeten wijzigen, dat de immigranten niet verplicht zullen kunnen worden
meer te werken dan zes dagen van de zeven, noch meer dan zeven uren
pr dag (in het veld) of tien uren in de fabriek".
Toen men later begon met den invoer van Javanen, achtte men het
onmogelijk om dezen op dezelfde plantages onder zwaardere condities te
laten werken als de Br. Indirs, en zoodoende is men er toe gekomen om
dezelfde bepaling te hunnen aanzien te maken. Weliswaar berekent art. 64
van het Immigratiebesluit een werkdag nog op 8 uren veldarbeid, doch in
het model-werkcontract is dit teruggebracht tot 7 uur.
Nu Britsch-Indi de emigratie van contractanten verboden heeft en
nog slechts enkele weinige Br. Indirs onder hercontract op de Surinaamsche
H i C r b i j

^waic

S t a a t

wciycvmy,

i n

S u r i n a m e

n i e t

uucn

37

plantages werken '), behoeft dit zeker geen reden meer te zijn om de Javanen
eveneens slechts 7 uren veldarbeid per dag te doen verrichten.
In de Buitengewesten van Ned. Indi geldt overal een maximum van
10 uren voor bovengrondschen arbeid over dag, een maximum van 8V2
uur voor mijnarbeid en voor nachtarbeid.
Onzes inziens is er geen enkele reden om deze maxima in Suriname
lager te stellen. Hoe men er toe gekomen is, om in Suriname een zoo
groot verschil te maken tusschen veldarbeid en fabrieksarbeid en eerstgenoemde
zooveel zwaarder aan te slaan, is ons niet bekend. Doch, hoe dit zij, waar
in Indi 8'/
arbeid in de mijnen of gedurende den nacht normaal wordt
geacht; waar in Suriname zelf de arbeiders in Overheidsdienst een langeren
arbeidsdag hebben; waar in de boschbedrijven, die algemeen als de zwaarste
beschouwd worden, een langere arbeidsdag is tegelaten, daar is het absurd,
in Suriname gewone veldarbeid te beperken tot 7 uur.
Absurd niet alleen, omdat hierdoor ten nadeele van de ondernemingen
de kostprijs aanmerkelijk wordt verhoogd en derhalve de concurrentie-kans
van het product onnoodig wordt bemoeilijkt, maar absurd ook uit paedagogisch
oogpunt tegenover de arbeiders, die op de plantages moeten worden opgeleid
tot zelfstandige kleine landbouwers.
Aan elk landbouwbedrijf in ieder land is inhaerent de omstandigheid,
dat op bepaalde tijden bij zaaien, planten of oogsten elk ander
belang moet wijken vor het groote belang, dat betrokken is bij het welslagen
van het product. Bij de onlangs ingediende Memorie van Antwoord op
Hoofdstuk X der Staatsbegrooting voor 1926 heeft de nieuw opgetreden
Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid nog medegedeeld, dat een voorstel
tot wettelijke regeling van den arbeidsduur in den land- en tuinbouw hier
te lande van hem niet te verwachten was. Uiteraard staat het ten aanzien
van contractarbeid in de kolonin wel eenigszins anders en zal hierbij
ongetwijfeld van Overheidswege een zekere grens moeten worden gesteld.
Een maximum van 7 uur voor landbouwarbeid is echter belachelijk. Z a l
n Hollandsche boer er aan denken, onder geen omstandigheden mr
te werken dan 7 uren per dag? Zal de Javaansche rijstverbouwer in sommige
perioden niet veel mr werken dan 7 uur per dag? En moet men dan de
Javaansche immigranten, die meerendeels op de plantages moeten worden
opgeleid tot zelfstandige landbouwers, leeren, dat zij onder geen omstandigheden mr behoeven te werken dan 7 uren per dag?
Zoowel in het belang van de rendabiliteit der ondernemingen als in
het belang van de aanstaande kolonisten zeiven, bepleiten wij in dit opzicht
met den meesten klem: overneming van de Indische maxima van 10 uur
voor allen bovengrondschen arbeid, verricht tusschen 5'/ uur des voormiddags
en 6 uur des namiddags, en 8'/ uur voor ondergrondschen en nachtarbeid.
Voor deze belangrijke verbetering is een wijziging noodig van art. 64
van het Koninklijk Besluit van 1872 en van art. II van het model-werkcontract,
na verkregen toestemming van de Ned. Indische Regeering. Waar het
geringe aantal werkuren per dag geen uitvloeisel is van een eisch van de Ned.
Indische Regeering, doch uitsluitend het gevolg is van oude tradities
van de kolonie Suriname zelve en van een op Suriname betrekking hebbend
buitenlandsch tractaat, dat inmiddels, zooal niet formeel vervallen, dan toch
in elk geval zijn beteekenis geheel verloren heeft, meenen wij te mogen
aannemen, dat de Ned. Indische Regeering er geen bezwaar tegen zal hebben,
dat de Javaansche contractanten in Suriname voortaan ten aanzien van dit
punt gelijk zullen worden gesteld met de Javaansche contractarbeiders in de
Buitengewesten van Ned. Indi.
Ook voor de werving op Java meenen wij van een wijziging in dezen
geest van de arbeidsvoorwaarden- voor Suriname, waardoor deze op dit punt
gelijk worden aan die voor de Buitengewesten van Ned. Indi, geen nadeelige
gevolgen te moeten verwachten.
u u r

) Volgens de laatste ons bekende opgave bedroeg dit aantal op 1 Januari 1925 slechts 85

38

Meer moeilijkheid zal ongetwijfeld opleveren de overgang in Suriname


van den ouden toestand, die daar tientallen van jaren bestaan heeft en
waaraan de aldaar aanwezige Javanen gewoon zijn geraakt, naar een toestand
met aanmerkelijk verzwaarde arbeidsvoorwaarden.
Ten aanzien van de loopende contracten zal uiteraard wijziging alleen
mogelijk zijn met toestemming der contractanten. In de nieuwe contracten
daarentegen kunnen zonder eenig bezwaar de nieuwe voorwaarden worden
opgenomen.
Mocht een nieuw concern een groote nieuwe onderneming openen, dan
zouden daar uitsluitend nieuwe contractanten kunnen worden te werk gesteld,
op de nieuwe voorwaarden.
Voor de oude plantages zal het niet zoo gemakkelijk zijn om tot de
nieuwe voorwaarden over te gaan. De beste oplossing zou waarschijnlijk
zijn om, voor zoover de contractanten daarin toestemmen, tegen een premie
ineens de loopende contracten te ontbinden en door nieuwe te vervangen.
Een andere oplossing zoude misschien zijn, om de dagtaken geleidelijk
elk jaar met een V 2 uur te verlengen, doch het heeft geen nut hierop thans
nader in te gaan. Hoe deze zaak geregeld zal moeten worden, is trouwens
niet in enkele woorden te zeggen; zulks zal geheel aan de prudentie van
het Bestuur, in overleg met de planters, overgelaten moeten worden.
Zeker is het, dat de bedoelde ingrijpende wijziging noodig is, omdat
het bij een zoo oneconomisch gebruik der werkkrachten nooit mogelijk zal
zijn een economisch bedrijf op te zetten.

De loonkwestie.

Ook op dit punt bestaat tussdben de Buitengewesten van Ned. Indi en


Suriname een groot verschil, dat echter niet zoo uitsluitend op historische
gronden berust als bij de vaststelling van de vrije dagen en van het aantal
werkuren per dag het geval is.
In Indi wordt de bepaling van het arbeidsloon overgelaten aan de
kwestie van vraag en aanbod. De Regeering kan bij monde van de arbeidsinspectie en van het gewestelijk bestuur wel adviseeren tot verhooging der
loonen, kan misschien bij de werving op Java den koee door den wervingscommissaris doen wijzen op het naar de meening van de Regeering
te lage aangeboden loon, maar de beslissing berust ten slotte bij den
werkgever, die een bepaald loon aanbiedt, en bij den arbeider, die dat
aanbod (bij zijn aanwerving) aanneemt of verwerpt. Practisch gaat het in
Deli zoo. dat de groote plantersvereenigingen in overleg met de arbeidsinspectie de minimum-dagloonen vaststellen, waaraan dan de bij die vereenigingen
aangesloten ondernemingen gebonden zijn, doch de niet-aangeslotenen niet.
Dit systeem heeft het voordeel, dat de loonstandaard zich betrekkelijk
gemakkelijk kan wijzigen en kan stijgen of dalen met de prijzen der eerste
levensbenoodigdheden en met de vraag naar arbeidskrachten; ook bloei of
malaise in het bedrijf kan zich afspiegelen in de loonen. Zoo zijn de loonen
in den abnormalen boom"-tijd na den oorlog tot een ongekende hoogte
gestegen; vervolgens met de daarna intredende malaise wederom verminderd,
terwijl onlangs de groote bloei vooral van de rubbercultuur, gepaard met
de nog vrij hooge prijzen der levensmiddelen, voor de beide plantersvereenigingen in Deli aanleiding is geweest om toe te geven aan den drang
der arbeidsinspectie en de loonen van 0.42 voor een man en 0.37 voor
een vrouw, welke sedert medio 1922 hadden gegolden, op 1 Januari jj. te
verhoogen met een premie van 0.05 voor een man en 0.04 voor een
vrouw voor eiken dag, waarop gewerkt is. Deze betrekkelijk kleine ver- '
hooging heeft reeds ten gevolge, dat in totaal een extra-bedrag van 250.000
a 300.000 per maand en van ruim 3 millioen per jaar in Deli aan arbeidsloonen mr zal worden uitbetaald dan vorige jaren. Het spreekt dus van
zelf, dat het bij dergelijke verhoogingen en verlagingen per hoofd steeds gaat
om kleine verschillen van enkele centen, aangezien dit voor de bedrijven
reeds zeer belangrijke financieele gevolgen heeft. Bovendien zullen de planters 39

vereenig ingen nimmer in een verhooging toestemmen en deze aan hunne


leden opleggen, wanneer de toestand der bedrijven zulks niet gedoogt.
Hoe staat het nu ten deze in Suriname? Hier treedt het Gouvernement
van Suriname als eenig werkgever-contractant op tegenover de arbeiders,
die door dat Gouvernement aan de verschillende ondernemingen worden
verhuurd". Het Gouvernement alleen bepaalt het minimum-dagloon en legt
dit op aan de huurders". Van een vrije markt van vraag en aanbod kan
onder deze omstandigheden uiteraard geen sprake zijn. Waar wij zooals
boven gezegd geen wijziging zouden willen brengen in den toestand, dat
de werving uitsluitend geschiedt door het Gouvernement, moeten wij als
consequentie mede aanvaarden, dat het Gouvernement het loon vaststelt
voor alle huurders" van arbeiders op n gelijk bedrag. Voor vrijheid van
vraag en aanbod is hier geen plaats en zijn de toestanden ook nog niet rijp.
Wat men echter wel mag verlangen, is, dat het Gouvernement bij zijne
vaststelling van het minimum-dagloon zooveel mogelijk rekening zal houden
met al de verschillende factoren, die in de Buitengewesten van Indi op dit
vraagstuk invloed oefenen.
Wat ziet men echter in Suriname? Dat van 1861 tot 1921') het minimumdagloon ongewijzigd is vastgesteld gebleven op 0.60 voor een man en 0.40
voor een vrouw, zonder dat daarbij eenige rekening is gehouden: noch met
de kwestie van vraag en aanbod, noch met de veranderingen in de prijzen
der levensmiddelen in de kolonie' noch met den meerderen of minderen
bloei der ondernemingen, die de loonen hadden te betalen. N a die periode
van 60 jaren zonder eenige wijziging in den loonstandaard, is toen plotseling
in 1921 gevolgd een ingrijpen van het Gouvernement, waardoor ineens de
loonen werden verhoogd: voor de mannen van 0.60 tot 0.80, dus met
3 3 / . voor de vrouwen zelfs van 0 . 4 0 tot 0 . 6 0 , dus met niet minder
dan 5 0 / ! Het is ons bekend, dat de toenmalige Gouverneur zelfs nog veel
verder had willen gaan, en dat alleen een eensgezind optreden der beide
planters-vereenigingen en de bedreiging om de plantages te zullen stopzetten,
waardoor alle arbeiders geheel ten laste van het Gouvernement zouden komen,
een dergelijke ramp heeft kunnen verhoeden. Toch zijn wij overtuigd, dat
ook de zeer groote loonsverhooging, zooals zij ten slotte tot stand is gekomen,
een der voornaamste oorzaken is geweest van het debacle van zoovele ondernemingen in de volgende jaren.
En waarom werd dit noodig geacht? Uitsluitend, omdat de Gouverneur
op grond van de stijging der index-cijfers van de levensmiddelen tot de
overtuiging was gekomen dat de oude minimum-loonen niet meer voldoende
waren om den arbeiders een redelijk bestaan te verzekeren. Voor zoover
ons bekend is, hebben nier klachten van de zijde der contractanten, niet
medische rapporten omtrent ondervoeding, of dergelijke feitelijke gegevens,
doch uitsluitend theoretische beschouwingen, gebaseerd op de index-cijfers.
den Gouverneur tot zijn optreden geleid.
0

In verband hiermede hebben ook wij eenige gegevens verzameld be-'


treffende:
A . de gemiddelde prijzen der levensmiddelen;
B. wekelijksche benoodigdheden voor een immigrant met gezin;
C . prijzen van door de immigranten benoodigde kleedingstukken en
gereedschappen,
alles gedurende de jaren 1915 t/m. 1925.
Wij veroorloven ons, deze gegevens in staatvorm als bijlage hierbij te
voegen.
Er blijkt uit deze gegevens een geweldige stijging van alle cijfers, welke
in 1921 haar hoogtepunt bereikte, om daarna plaats te maken voor een zeer
aanzienjke daling, zonder dat echter in 1925 de lage cijfers van 1915
werden bereikt.
Wij hebben er een oogenblik aan gedacht om op grond van deze cijfers
en van de redeneering van den Gouverneur in 1921, thans een aanmerkelijke
*) Zie G. B. 1861 no. 1 en art. 22 van het Tractaat met Engeland.

40

verlaging van het contractueele dagloon te bepleiten. Wij zijn echter hiervan
teruggekomen:
1. omdat loonsverlaging, tegelijk met de door ons bepleite opvoering
van het aantal werkdagen en verlenging van den arbeidsduur per dag, ons
ongewenscht voorkomt;
2. omdat wij de redeneerino van 1921 niet in allen deele als juist erkennen.
In het algemeen leert de economie, dat de kosten van het levensonderhoud van een landbouwende bevolferig slechts ten deele zijn af te leiden uit
index-cijfers, omdat in den landbouw altijd een deel van het loon in natura
wordt genoten. Ook de plantage-arbeider in Suriname heeft boven zijn
arbeidsloon allerlei bij-inkomsten : vruchten van zijn grondje (krachtens het
immigratie-contract heeft elke immigrant recht op V akker grond ter bebouwing voor eigen rekening), visch uit de trenzen der onderneming, enz. enz.
Maar bovendien is het loon niet gebonden aan het wettelijk vastgestelde
minimum-loon, doch kan dit door het werken op taakloon en door verhooging van de arbeidsprestatie zer belangrijk vermeerderd worden.
In Deli zien wij dat, bij een contractueel loon van 42 cent, over het
jaar 1924 in doorsnee per Javaanschen arbeider een dagloon van 51 cent
werd uitbetaald. Ook in Suriname zal gemiddeld wel mr dan het Contractueele dagloon verdiend worden, doch bovendien kan daar door opvoering van
het aantal werkdagen per jaar de arbeidsprestatie en daarmede het jaarinkomen van den contractant zeer belangrijk opgevoerd worden. Merkwaardig
is, dat een Javaansche tabaksplanter in Deli, bij de daar gebruikejke veel
lagere loonen, per jaar 4 250. a 260.kan verdienen, terwijl dit bedrag
voor den koelie in Suriname, bij en bijna 2 maal zoo hoog minimum-dagloon, gemiddeld slechts 170. bedraagt.
Gesteld dat inderdaad de contract-arbeiders in Suriname in 1921 niet
behoorlijk konden leven en dat het ingrijpen van het Gouvernement op
zichzelf gemotiveerd was, dan nog treft het Bestuur een dubbel verwijt over
de wijze, waarop het heeft ingegrepen. Wanneer een rechtstreeksche verhooging van het contractueele loon de eenige oplossing ware geweest, dan
had een tijdelijke toeslag op het loon in welken vorm dan ook verre
de voorkeur verdiend, ten einde bfj latere daling van de kosten van het
levensonderhoud gemakkelijker weder tot verlaging der loonen te kunnen
komen. Dat men in Suriname op grond van tijdelijke abnormale omstandigheden een definitieve loonsverhoogiifg heeft gedecreteerd, berust op hetzelfde
gebrek aan inzicht, dat men destijds overal ter wereld heeft kunnen constateeren.
Veel ernstiger treft de grief, dat het Bestuur eenzijdig de belangen der
arbeiders heeft behartigd, zonder eenige aandacht voor de vraag, of de
groote landbouw de daaruit voortvloeiende enorme verzwaring van lasten
en verhooging van den kostprijs van het product kon dragen; zonder eenige
poging te doen om een voor arbeiders en ondernemingen beide aannemelijke
oplossing te zoeken. Zoo ooit, dan hadden onder de toenmalige omstandigheden de inderdaad zeer hooge prijzen der eerste levensbehoeften en het
feit, dat de contractanten vermoedelijk inderdaad te weinig verdienden, een
goede aanleiding kunnen opleveren om met hunne medewerking hun arbeidsprestatie en daardoor hunne verdisten op te voeren. Dat het Bestuur in
1921 deze gelegenheid niet heeft aangegrepen, achten wij ten zeerste te
betreuren.
Doch, naar wij vertrouwen, kan de fout van 1921 nog worden hersteld.
Immers, van de door ons bepleite opvoering van het aantal werkdagen en
verlenging van den arbeidsduur per dag moet een belangrijke verhooging
van het jaarinkomen en daarmede een verbetering van den geheelen economischen toestand der contractanten het gevolg zijn, welke ten slotte zal kunnen
en moeten leiden tot verlaging van de thans naar verhouding veel te hooge
minimum-dagloonen.
Bij een eventueele herziening der loonen bevelen wij bij voorbaat de
methode aan, welke in Deli onlangs bij de verhooging der loonen is toegepast en welke de strekking heeft om een premie" toe te kennen boven
4

41

het contractueele minimumloon voor eiken dag waarop gearbeid is". De


hierin schuilende prikkel om zoo min mogelijk dagen niet te arbeiden, lijkt
ons vooral voor Suriname van buitengewone paedagogische waarde.
Op deze wijze zal wellicht vrij spoedig, nadat de moeilijkheden met de
verlenging van den arbeidsduur overwonnen en daarmede de gemiddelde
inkomsten der arbeiders gestegen zullen zijn, kunnen worden overgegaan
mede op grond van de dalende index-cijfers tot een herziening der contractueele minimumloonen, welke in hoofdzaak zal drukken op de luie arbeiders, doch voor de goede werkers zal worden te niet gedaan door het
premiestelsel.
In het algemeen zal het gewenscht zijn, dat het Gouvernement in de
toekomst bij het vaststellen van den loonstandaard mr dan tot dusverre
rekening houdt met de verschillende factoren, welke hierbij in achtgenomen
behooren te worden, en zorgt dat eventueele wijzigingen in de loonen in
elk geval meer geleidelijk tot stand komen dan in 1921 geschiedde.
Verdere verplichtingen van de
huurders van
arbeiders.

Ook op dit punt bestaat een groot verschil tusschen de wijze, waarop
verplichtingen in de Buitengewesten van Ned.-Indi, en de wijze waarop

eze

. ,

zij in Suriname geregeld zijn.


Tevoren, bij de bespreking van de geneeskundige belasting en van de
hospitaalkosten, zagen wij reeds, dat men in tegenstelling met Indi, ten
aanzien van de geneeskundige behandeling en verpleging in Suriname, niets
heeft overgelaten aan het oordeel en initiatief der ondernemers, doch alles
van hoogerhand tot in dtails heeft trachten te regelen.
Hetzelfde zien wij bij de voorziening in huisvesting en voeding.
In Indi bevatten de koelie-ordonnanties over dit ondexwerp niets anders,
dan dat de werkovereenkomsten o.m. moeten inhouden: de verplichting van
den werkgever om op zijn kosten te voorzien in de huisvesting (en geneeskundige
behandeling en verpleging) van den werknemer en diens gezin, alsmede om
aan het achtergebleven gezin van den buiten zijne woning verpleegden werkman tijdens den duur van diens ziekte kosteloos voeding te verstrekken,
ingeval dat gezin niet in zijn levensonderhoud kan voorzien. In het modelwerkcontract wordt dit alleen in zooverre nader uitgewerkt, dat hier gesproken
wordt van voegzame" huisvesting en behoorlijke" geneeskundige behandeling
en verpleging. Het toezicht van Bestuur en arbeidsinspectie op de nakoming
van deze verplichtingen en het eigenbelang der ondernemers leidt er toe,
dat de zorg van den werkgever, zonder dat eenige verdere omschrijving
daarvan noodig is, zoowel voor de woningvoorziening als voor de geneeskundige behandeling en verpleging, z ver uitgaat boven wat de strengste
wetgeving ten deze zou kunnen voorschrijven, dat zelfs de tegenstanders van
het contractarbeidstelsel over de resultaten daarvan in dit opzicht niets dan
lof hebben. Over de voordeelen van het overlaten van geneeskundige behandeling
en verpleging aan het oordeel van den werkgever spraken wij hiervoren
reeds in 2 bij de behandeling van de geneeskundige belasting. Ten aanzien van
den woningbouw is een soort wedijver tusschen de verschillende werkgevers
ontstaan om het meest practische model te vinden en de woningen met zoo
min mogelijk kosten zoo aantrekkelijk mogelijk voor de arbeiders te maken.
In Suriname daarentegen is in art. 56 van het Koninklijk Besluit in G. B.
1872 no. 8 het type van woningen tot in dtails voorgeschreven, zonder
dat men er in geslaagd is, een woning te ontwerpen, waarin de Javaan zich
senang" gevoelt. In 1914 zijn daarom verschillende wijzigingen voorgeschreven, die naar het gevoelen van het Suriname-Studie-Syndicaat') volkomen nutteloos zijn, en de plantages zouden dwingen tot onnoodig geld
verspillen, zoodat hiertegen in planterskringen terecht algemeen verzet is
gerezen. De kosten van deze model-woningen" bedroegen volgens het
rapport van het Syndicaat destijds 250. per kamer voor 2 personen (thans
zelfs 300. en meer), terwijl enkele ondernemingen er in geslaagd waren
)

zie blz. 183 van het Rapport.

42

joil

Arbeidsinspectie.

voor Javaansche kolonisten huizen te bouwen van f 150., welke veel meer
in den smaak der bewoners vielen.
Ook hier bepleiten wij navolging van het Indische voorbeeld, derhalve
vervanging van art. 56 van het Immigratiebesluit door een eenvoudige verplichting tot het verleenen van voegzame" huisvesting, met algeheele,
vrijheid van woningbouw. O f de huisvesting al dan niet voegzaam" is,
worde overgelaten aan het oordeel van een deskundige arbeidsinspectie.
Ten aanzien van de voeding vinden wij in art. 58 van het Immigratiebesluit
de verplichting van den huurder" om de nieuw in de kolonie aangekomen
immigranten, die dit verlangen, gedurende de eerste drie maanden na aankomst
op de onderneming van levensmiddelen te voorzien.
Mocht deze bijzondere verplichting inderdaad gemotiveerd zijn met het oog
op het verschil in levensomstandigheden tusschen Suriname en Indi, dan
moest het toch voldoende zijn om hier een voegzame" voeding voor te
schrijven, zonder te vervallen in een nauwkeurig bepaald rantsoen als in
G. B. 1894 no. 19. Ook wordt het toch waarlijk wel tijd, om de bij dat
besluit bepaalde prijzen, welke den immigrant voor deze voeding in rekening
mogen worden gebracht, eindelijk eens te herzien.
Ter uitvoering van de geneeskundige verordening vinden wij eveneens een
heele reeks van tot in het uiterste gedetailleerde uitvoeringsvoorschriften,
betreffende uitrusting van hospitalen en apotheken, dietlijsten voor verschillende
gelegenheden, enz., enz.
Dit alles wijst op een mentaliteit, welke den Oost-Indischen ondernemer
vreemd moet aandoen.
W i l men echter al deze voorschriften doen vervallen of tot het uiterst
noodzakelijke vereenvoudigen naar het voorbeeld van Oost-Indi, dan is des
te meer noodig een deskundige arbeidsinspectie, volkomen op de hoogte van
taal, zeden en gebruiken, van nooden en behoeften van den Javaahschen
arbeider, en tevens rekening houdende v. z. n. met speciaal Surinaamsche
toestanden.
Zooals de stand van zaken thans is, wordt het dagelijksch toezicht op
de behandeling der immigranten uitgeoefend door de districts-commissarissen,
het oppertoezicht door den Agent-Generaal voor de Immigratie. De omstandigheid, dat de districts-commissarissen zelden of nooit, de Agent-Generaal
dikwijls ook niet, eenige kennis van den Javaan en de toestanden in Indi
bezit, lijkt ons ten zeerste onbevredigend, en moet ten gevolge hebben, dat
telkens wisselende en somtijds onpractische inzichten tot uiting komen, waardoor de plantages onnoodig worden bemoeilijkt en op kosten gejaagd, terwijl
waarschijnlijk met minder kosten meer ter bevrediging van den Javaan bereikt
zou kunnen worden.
Wat ons noodig lijkt, is dat aan het hoofd van het Immigratie-Departement steeds worde gesteld een hoofdambtenaar, die volkomen met taal,
zeden en gewoonten der Javanen bekend is, en die tevens optreedt als
inspecteur van den arbeid.
Aan hem worden v. z. n. een of meer aan dezelfde vereischten voldoende
adjunct-inspecteurs toegevoegd. Dat voor een salaris van f 50 a f 75 per
maand, zooals men bij een vorige gelegenheid dezen functionarissen had
toegedacht, de geschikte personen niet te krijgen zullen zijn, achten wij
overbodig nog nader te betoogen.
Vooral de keuze van den eersten chef der arbeidsinspectie, die de
algeheele wijziging van de Surinaamsche arbeidswetgeving in Oost-Indischen
geest zal hebben te ontwerpen en door te voeren, zal in vele opzichten
beslissend zijn voor het slagen van deze groote hervorming.
De bemoeienissen der districts-commissarissen met immigratie en kolonisatie behooren zooveel mogelijk te worden beperkt en overgedragen aan
de arbeidsinspectie eenerzijds, aan landbouwdeskundigen anderzijds.

43

* Geldelijke consequenties van onze voorstellen


Bij voorstellen als de onderwerpelijke gaat het uiteraard om het prijsgeven van bepaalde inkomsten en het doen van bepaalde uitgaven in de
verwachting, dat daardoor een grootere economische ontwikkeling van de
kolonie mogelijk zal worden, welke in de toekomst een blijvende en geleidelijk
toenemende, doch vooraf niet te bepalen stijging der inkomsten ten gevolge
zal hebben. In welke mate dit het geval zal zijn, is onmogelijk te becijferen.
Maar ook de toekomstige uitgaven zijn niet te berekenen: hoe beter het
plas slaagt, hoe meer de bestaande ondernemingen overgaan tot uitbreiding
en nieuwe ondernemingen worden geopend, des te meer zal de vraag naar
nieuwe immigranten toenemen en zullen de door het Land te betalen
immigratiekosten stijgen. Hiermede moet echter ongetwijfeld gepaard gaan
een min of meer evenredige stijging van hetgeen de groote landbouw direct
en indirect aan de Staatskas opbrengt.
Evenmin te berekenen zijn de geldelijke gevolgen van ons voorstel om
het verblijf van de immigranten op de plantages te bekorten en hunne eerdere
vestiging als kolonist te bevorderen: ook dit denkbeeld leidt tot stijging
der Staatsuitgaven, doordat eenerzijds meer behoefte ontstaat aan aanvoer
van nieuwe immigranten, anderzijds meer uitgaven zullen moeten worden
gedaan ten behoeve van de kolonisatie. In het algemeen geldt trouwens
voor de kolonisatie hetzelfde als voor de immigratie: hoe beter de zaak
opneemt, des te meer zal het Gouvernement er aan moeten ten koste leggen.
Ook hier zal eerst later een bloeiende kleine landbouw de gedane uitgaven
kunnen vergoeden. Er is wel eens een cijfer genoemd voor hetgeen iedere
kolonist aan het Gouvernement na aftrek van alle kosten en bestuursuitgaven te zijnen behoeve gedaan aan batig saldo zou opleveren. De
heer Van Drimmelen berekende, naar wij meenen, indertijd deze netto bate
voor de schatkist op 29. per kolonist per jaar. Wij achten ons echter
niet in staat, dit cijfer te verifleeren of door een ander te vervangen.
Zelfs bij de berekening van rechtstreeksche uitgaven (c. q. inkomstenderving) en van de door ons voorgestelde rechtstreeksche verhooging van
inkomsten stuiten wij op tal van moeilijkheden. Toch meenen wij ten deze
althans bij benadering enkele cijfers te moeten noemen om eenigszins de
gedachten te kunnen bepalen.
In de eerste plaats zouden komen te vervallen de bijdragen der plantages
aan het Immigratiefonds in den vorm van 15-cents vergoeding en hoofdgeld.
Volgens Bijlage 8 van de Voorloopige Surinaamsche Begrooting voor
1927 bedroeg de opbrengst van de 15-cents^vergoeding:
in de jaren 1922 t/m. 1924.
.
.
.
1.147.737.15
in 1 9 2 5 . . . .
256.339.95
dus in 4 jaar
1.404.077.10
d. i. gemiddeld per jaar
. . . . . .
351.019.
Blijkbaar beweegt deze opbrengst zich in sterk dalende lijn; voor 1925
was zij 256.000.; de raming voor 1927 beloopt slechts 230.000..
Laten wij echter zekerheidshalve een gemiddelde van 300.000. aannemen.
Daarbij komt nog het hoofdgeld, dat kan worden gesteld op 40.000.
per jaar.
Met totale plantersaandeel in de immigratiekosten zou derhalve per
jaar bedragen:
aan 15 cents vergoeding
.
.
.
300.000.
hoofdgeld
., 40.000.Totaal

340.000.Dit bedrag zal dus, evenals tot dusver het Gou^frnementsaandeel, uit
legning verkregen moeten worden; echter een leening niet ten laste van
Sjwjname, doch van het moederland. Bij toenemende aanvraag van nieuwe
immigranten, als gevolg van het verkort verblijf der contractanten op de
plantages en van evenWele uitbreiding van bestaande en opening van
nieuwe ondernemingen, zullen uiteraard de immigratie-uitgaven stijgen.
44

Voor kolonisatie behoort voorloopig alleen te worden gerekend op het


grooter aantal kolonisten, dat vrijkomt door het verkort verblijf op de
plantages, en op de bezoldiging van een deskundig leider. Later op kosten
van aanleg van meerdere vestigingsplaatsen, irrigatie, enz., enz.
De door ons bepleite onderwijshervorming voor de kinderen der
Javaansche immigranten, zal zeker geen belangrijke verhooging der huidige
WitgfWen medebrengen, waar het juist in de bedoeling ljgt, dit onderwijs te
vereenvoudigen.
Ten aanzien van de in 2 der Nota aangegeven voorzieningen, zal de
geneeskundige belasting geheel komen te vervallen. Intusschen kan men niet
zeggen, dat daardoor dezelfde kosten voor de medische verzorging van de
districten, welke thans door de plantages worden gedragen, ten laste van
het Gouvernement zullen komen; immers, bij aanvaarding van het Deli-stelsel
zal het aantal Gouvernements-geneesheeren in de districten geringer kunnen
zijn dan thans, terwijl die plantages, die voorshands zelf nog niet in den
medischen dienst kunnen voorzien, doch daarvoor de hulp van de Gouvernements-geneesheeren moeten inroepen, uiteraard voor die hulp zullen
moeten betalen. Bovendien zal een bezuiniging worden verkregen op de
kosten van het Militair Hospitaal, door vermindering van het aantal derwaarts
ter verpleging opgezonden plantage-arbeiders, en door geleidelijke opvoering
van het voor de verpleegde arbeiders geldend tarief tot het bedrag der
werkelijke verpleegkosten.
Voor de grondrente bepleitten wij kwijtschelding van een schuld aan
den Lande van i 750 000., waardoor een bedrag van + 12.000.
per jaar aan de begrootingsinkomsten zal komen te ontvallen.
De voorstellen, gedaan in 3, zullen geenflnancieeleconsequenties voor
het Gouvernement medebrengen, tenzij wellicht eenige meerdere kosten,
verbonden aan de personeelsvoorziening op het Immigratie-Departement.
Als maatregelen tot rechtstreeksche verhooging der inkomsten werd in
de eerste plaats genoemd de invoering van een evenredige vennootschapsbelasting van 10/ van de winst, in plaats van de tegenwoordige inkomstenbelasting van 7'/ / van de vennootschappen vermeerderd met 12'/ /
van de overwinst.
Blijkens Bijlage L van het Koloniaal Verslag 1925 beliep het bedrag
der inkomstenbelasting over 1924:
voor de binnen Suriname gevestigde lichamen
5.852
buiten

' 174.809
0

Tezamen
. . .
180.661
Nemen wij aan, dat al deze lichamen" zouden vallen onder een
vennootschaps"-belasting en stellen wij de opbrengst van de tegenwoordige
12'/, / belasting van de overvfrjnst" op 30.661., dan zou de 7 / /o
inkomstenbelasting van de vennootschappen roqd 150.000. opleveren.
Bij omzetting in een 10 / vennootschapsbelasting zou dit worden 200.000
Maar door ons voorstel, om de immigratiekosten geheel ten laste van
den Lande te nemen, zullen de productiekosten der plantages met
340.000 verminderen en zal dus, aannemende dat dit bedrag slechts voor
een klein gedeelte zal strekken tot opheffing van thans geleden verhezen,
de winst dier ondernemingen met ongeveer gelijk bedrag toenemen. Hiervan
zal 10 /, dus 34.000., als vennootschapsbelasting in s Lands kas terugvloeien.
In totaal zou dus de vennootschapsbelasting al dadelijk 234.000
opbrengen, of 54.000. mr dan de vennootschappen thans bijdragen
in de inkomstenbelasting. Bij uitbreiding van bestaande en vestiging van
nieuwe bedrijven zou dit verschil nog aanmerkelijk grooter worden.
J

De voorgestelde heffing als complement der inkomstenbelasting voor


natuurlijke personen is ook slechts bij benadering te becijferen.
Wanneer wij de Boschnegers en Indianen buiten rekening laten, bestond
de overige bevolking op 31 December 1924 uit 116.058 personen, waarvan
45

60.732 tot het mannelijk en 55.326 tot het vrouwelijk geslacht behoorden.
Volgens Bijlage L van het Koloniaal Verslag waren slechts 8888 in Suriname
wonende natuurlijke personen in de inkomstenbelasting aangeslagen. Rest
107.000 personen, die daar buiten vallen.
Volgens Bijlage A sub d van het Koloniaal Verslag, welke een verdeeling
van de bevolking naar den leeftijd geeft, telden de groepen van 20 tot 64 jaar
63.486 zielen, waarvan 34.144 mannen en 29.342 vrouwen. Houden wij
deze cijfers aan voor de groep van 18 tot 60 jaar, welke onder deze belasting
zou vallen, dan zouden verder nog in mindering moeten worden gebracht
de tot deze leeftijdsgroep behoorende niet werkbare" mannen en vrouwen.
Stellen wij de getallen hiervan op 4.144 mannen en op 9.342 vrouwen met
reden tot vrijstelling, dan blijven er over 30.000 mannen en 20.000 vrouwen,
die onder deze heffing zouden vallen. Bij een belasting van 5 . voor
een man en 2 . 5 0 voor een vrouw, zou dus de opbrengst zijn 150.000. +
50.000
- 200.000 ').
1

Wanneer het moederland de kolonie tijdelijk geheel ontlast van de


immigratiekosten en wanneer de rechtstreeksche inkomsten van het Koloniaal
Gouvernement op deze wijze al dadelijk met 54.000. + 200,000,
zegge rond 250.000 zouden kunnen worden vermeerderd, dan zou reeds
een flinke stap gedaan zijn op den weg naar de saneering van de koloniale
begrooting van inkomsten en uitgaven.
Wij teekenen ten slotte uitdrukkelijk hierbij aan, dat de betaling der
immigratiekosten door den Staat door ons bedoeld is als een tijdelijke
maatregel. Is eenmaal het doel bereikt, is de groote landbouw opnieuw tot
bloei gebracht en heeft een belangrijke vermeerdering der bevolking plaats
gehad, dan moeten ten slotte de arbeidskrachten voor de plantages geheel
of grootendeels in de kolonie zelve gerecruteerd kunnen worden.

5. Conclusies*
De

hoofdlijnen van ons betoog zouden wij willen samenvatten in de

volgende stellingen:
1. Het is niet een koloniaal Surinaamsch, doch een nationaal Nederlandsch
belang, dat aan den tegenwoordigen treurigen toestand der kolonie
Suriname, zoo op financieel als op economisch gebied, ten spoedigste
een einde kome, opdat:
a. de jaarlijks terugkeerende tekorten op de Surinaamsche begrootingen,
welke Nederland moet bijpassen, zoo spoedig mogelijk verdwijnen;
b. te zijner tijd, wanneer om welke reden ook belegging van Nederlandsch
kapitaal in Ned.-Indi minder aantrekkelijk mocht worden, Suriname
gereed zij om ten deze de taak van Ned.-Indi zooveel mogelijk
over te nemen.
2. Ter bereiking van het onder 1 gesteld dubbel doel is het noodig en
gemotiveerd, dat Nederland zich tijdelijk een geldelijk offer getroost, bijv.
door het aangaan ten laste van het moederland van een geldleening voor
de economische ontwikkeling van Suriname.
3. Voor die ontwikkeling is in de allereerste plaats noodig een sterke
toeneming der bevolking en dat wel in snel tempo; deze is alleen mogelijk
door krachtige bevordering van Staatswege van de Javanen-immigratie,
waardoor tegelijkertijd de belangen van het overbevolkte Java zullen
worden gediend.
4. Daargelaten of rechtstreeksche vestiging van pas van Java aangevoerde
immigranten aanstonds als vrije kolonisten aanbeveling verdient en
practisch uitvoerbaar is, zal in elk geval de tot dusverre gebruikelijke
n Mocht men, naar het voorbeeld van de oude regelingen op het personeel, de (wettig)
gehuwde vrouwen willen vrijstellen van deze heffing, dan zou de opbrengst met ongeveer
10.000 X f 2.50 verminderd moet worden; blijft dus f 175.000..

46

methode, om de Javanen aan te voeren als contractarbeiders voor de


plantages en eerst na afloop van hun contract en van hunne landbouwkundige opleiding op de ondernemingen hunne vestiging als kolonisten
te bevorderen, hoofdzaak moeten blijven.
5. Daar echter de behoefte van de tegenwoordige ondernemingen aan nieuwe
immigranten eerder af- dan toeneemt, is voor den Staat aanwakkering
van de opening van krachtige nieuwe ondernemingen het aangewezen
middel ter bevordering van immigratie op grooter schaal en in sneller
tempo dan tot dusverre.
6. Suriname verkeert ten deze momenteel vooral ook in vergelijking met
hare Britsche naburen in een gunstige positie :
a. doordat aanvoer van een vrijwel onbeperkt aantal contract-arbeiders
van Java mannen en vrouwen mogelijk en, na de laatste principieele beginselverklaring der Indische Regeering, ook verzekerd is;
b. doordat de cultures in Ned.-Indi een tijdperk van grooten bloei
beleven en groote winsten maken;
c. doordat de Ondernemersraad voor Suriname door zijne connecties
met den Ondernemersraad voor Ned.-Indi er misschien in zal kunnen
slagen, een deel van het nieuwe kapitaal, dat anders in Oost-Indi
of elders belegging zou zoeken, naar Suriname te trekken.
7. Hoewel bodem en klimaat, zoomede de ligging van Suriname ten aanzien
van het wereldverkeer en de mogelijkheid van aanvoer van Javaansche
contractarbeiders op groote schaal over het algemeen niet ongunstige
en ten deele zelfs zeer gunstige factoren zijn voor vestiging van nieuwe
ondernemingen, meent de Ondernemersraad voor Suriname niettemin zijn
poging in den onder 6 sub c bedoelden zin afhankelijk te moeten stellen
van de bepaling door het Opperbestuur en de Staten-Generaal van hun
standpunt ten aanzien van de economische ontwikkeling van Suriname
tegenover vorenstaande stellingen, en in het bijzonder van hun bereidwilligheid tot' het brengen van een geldelijk offer als onder 2 bedoeld
en tot bevordering van een grondige herziening voor zooveel mogelijk
in overeenstemming met het Koloniaal Gouvernement van de geheele
bestaande wetgeving op het gebied van immigratie, kolonisatie, arbeidsregeling en belastingen.
8. Deze herziening betreft in hoofdzaak de volgende punten:
A. Ten aanzien van de immigratie en kolonisatie:
1. de erkenning van deze beide maatregelen als onderwerpen van
Staatszorg, welke geheel ten laste van den Staat komen; wat niet
uitsluit de medewerking van den grooten landbouw als middel om
de immigratie gemakkelijker te maken en de immigranten op te
voeden tot bruikbare kolonisten; derhalve: opheffing van het
Immigratiefonds, althans van de daaraan door de plantages verschuldigde bijdragen;
2. doelbewuste en deskundige leiding van de kolonisatie, met inachtneming ook van de hiermede verband houdende belangen van
den grooten landbouw;
3. ter bespoediging van de immigratie en bevordering van de kolonisatie verkorting van den termijn, waarvoor de contractanten
door het Gouvernement worden verhuurd aan de plantages, van
5 tot 3 jaar;
4. hervorming van het onderwijsstelsel voor de kinderen der Javaansche immigranten in meer practische richting, ten einde dezen zooveel mogelijk voor den landbouw te behouden.
B. Ten aanzien van de arbeidswetgeving:
1. het openen van de mogelijkheid van een meer economisch gebruik
der contractarbeiders ten einde te geraken tot verlaging van den
47

kostprijs van het product, zoodat dit ook bij gemiddelde verkoopprijzen kan concurreeren op de wereldmarkt.
Hiertoe:
a. wijziging van het Immigratiebesluit, van het model-werkcontract
en van de verordening op den wekelijkschen rustdag, ten einde
te verzekeren, dat inderdaad volgens de bedoeling van het
Immigratiebesluit 300 dagen pet jaar gewerkt wordt, en dat
op Zon- en feestdagen gewerkt zal kunnen worden, wanneer
het landbouwbedrijf dit noodig maakt, zonder dat daarvoor
een latere werkdag vrijaf gegeven behoeft te worden;
b. verhooging van het maximum aantal arbeidsuren voor arbeid
in het veld tot 10 uren per dag, zooals in andere tropische
landen gebruikelijk is;
2. grootere vrijheid voor den werkgever ten aanzien van de wijze
waarop hij voldoet aan zijne verplichtingen tot het verstrekken
van geneeskundige behandeling en verpleging, vrije woning en
voeding aan de contractanten;
3. invoering van een deskundige arbeidsinspectie.
C. Ten aanzien van de belastingen:
ii vervahging van de bestaande inkomstenbelasting voor rechtspersonen
door een zakelijke vennootschapsbelasting van ten hoogste 1 0 / r
2. aanvulling van de bestaande inkomstenbelasting voor natuurlijke
personen met een bescheiden heffing te betalen door ieder werkbaar"
ingezetene, die buiten de inkomstenbelasting valt en niet om speciale
redenen behodrt te worden vrijgesteld:
3. afschaffing van de geneeskundige belasting;
4. algeheele kwijtschelding van de bacovenschulden, subsidiair het
openen van de mogelijkheid om de resteerende schulden op billijke
voorwaarden af te koopen';
5. bevordering van het landbouwcrediet door opheffing van de superpreferehde van den fiscus boven hypotheek, naar het voorbeeld
van de Nederlandsche Wet van 17 Maart 1923, Stbl. no. 91;
6. zoodra de stand der koloniale financin het toelaat, verlaging van
de invoerrechten.
0

De Ondernemersraad is overtuigd van de mogelijkheid om, door samenwerking van Regeering en ondernemerskapitaal, Suriname uit zijnen tegenwoordigen treurigen toestand op te heffen en tot nieuwen economischen
bloei te brengen.
Zoolang echter de Nederlandsche Regeering bevordering van immigratie:
middel en kolonisatie: doel niet erkent als een algemeen Staatsbelang van
de allereerste orde en daarvoor een tijdelijk offer wil brengen; zoolang de
kostprijs van het product wordt opgedreven door den druk van de immigratielasten en door verschillende heffingen, die met de rendabiliteit der ondernemingen geen rekening houden; zoolang ten slotte de arbeidstoestanden in
de kolonie niet een algeheele wijziging ondergaan in den geest van die in
de Oost-Indische Buitengewesten, acht onze Raad een behoorlijke rendabiliteit
van het landbouwbedrijf in Suriname nier verzekerd en mag zij investeering
van hieuw kapitaal niet aanraden.
Indien het Opperbestuur, de Staten-Generaal, en het Koloniaal Bestuur
bereid worden bevonden om tot een grondige herziening der bestaande
bepalingen en toestanden in den door ons aangegeven zin mede te werken,
zal onze ftaad niets onbeproefd laten om het thans voornamelijk in Oost-Indi
werkend Nederlandsch kapitaal ook voor Suriname te interesseeren.
Er is echter periculum in mora, zoowel wat betreft de bestaansmogelijkheid voor de nog aanwezige oude landbouwbedrijven, die laatstelijk door de
abnormale droogte andermaal enorm geleden hebben, als ook ten aanzien
48

van de mogelijkheid van aanvoer van contractarbeiders van Java, welke niet
voor onbepaalden tijd verzekerd mag worden geacht.
Worden derhalve de in deze Nota samengevatte denkbeelden in beginsel
aanvaard, dan zal de uitvoering der plannen tegelijkertijd in Nederland n
in Suriname n ook voor zoover omtrent enkele punten overleg met de
Indische Regeering noodig is in Nederlandsch-Indi, zonder verwijl en
met den grootsten spoed moeten worden ter hand genomen.
's-Gravenhage, Juli 1926.

Naschrift
Deze Nota was reeds door het Algemeen Bestuur vastgesteld en lag
gereed voor den drukker, toen ons met de laatste mail uit Suriname bereikte
het onlangs verschenen Gouvernementsblad No. 43, behelzende een publicatie tot afkondiging van het Koninklijk Besluit van 12 Maart 1926 No. 27,
waarbij met intrekking van de Koninklijke Besluiten van 1863 en 1872 werd
vastgesteld een geheel nieuw Immigratiebesluit. Bij de afkondiging was
tegelijkertijd de inwerkingtreding van dit besluit bepaald op 1 Juli 1926.
Sindsdien ontvingen wij echter de mededeeling, dat de invoering van
dit Koninklijk Besluit voor onbepaalden tijd is opgeschort.
Onder deze omstandigheid meenen wij ons voorloopig te kunnen onthouden van critiek op den inhoud der nieuwe Immigratie-regeling en op de
wijze waarop deze tot stand kwam.

49

BIJLAGE.
A.

G e m i d d e l d e prijzen d e r levensmiddelen

over de

jaren

I
1915
Rijst p. K . G .

. 0.22

1916

1917

1918

0.30 0.30

1919

1920

1921

1922

0 . 2 6 0 . 4 0 ! 0 . 5 6 0 . 5 6

1923

0.22 0.24

1924

1925

0.24

0.20
0.72

V i s c h p. K . g .
.

0.40

0.48

0.70

1.35

1.35

1.35

0.70

0.70

0.65

Cocosolie p. L . .

(bakkeljauw)

1.

1.20

1.20

1.501

1.70

1.50

1.50

1.50

1.

1.20

1.20

Suiker p. K . G . .

0.20

0.20

0.26

0.26

0.26

0.28

0.30

0.30

0.36

0.36

0.30

T h e e p. pakje

0.30

0.20

0.25

0.25

0.35 I 0.35

0.35

0.35

0.35

0.30

0.30

T a b a k p. pakje .

0.18

0.25

0.35

0.40 1

0.50

0.60

0.60

0.45

0.45

0.45

0.45

Z e e p p. stuk

0.05

0.06

0.06

0.08

0.08

0.09

0.09

0.09

0.07

0.07

0.06

0.10

0.10

0.10

0.10

0.18

0.18

0.20

0.20

0.18

0.18

0.17

0.09

0.10

0.13

Sigaretpapier
p. boekje

Z o u t p. K . G . .

Petroleum p. L . .

0.18

0.20

0.25

0.30

0.45

0-45

0.40

0.31

0.31

0.30

0.29

Lucifers p. doosje

0.03

0.03

0.04 j 0.05

0.05

0.05

0.05

0.05

0.04

0.04

0.04

B.

W e k e l i j k s c h e benoodigdheden

1915

1916

v o o r een i m m i g r a n t met i n b e g r i p v a n k i n d e r e n .

1 9 1 7 | 1918

1919

. 1.10 1.50 ! 1.50 \f 1.30 2

Rijst 5 K . G . .

1920

1921

1922

1923

1924

1925

2 . 8 0 2 . 8 0 1.10 1.20 1.20 1 . -

V i s c h 1,5 K . G . .

0.60

0.72

1.05

2.02

1.50

2.02

2.02

1.05

1.05

0.97

1.08

Cocosolie

L.

0.25

0.30

0.30

0.37

0.42

0.37

0.37

0.37

0.25

0.30

0.30

0.36

0.36

0.30

'/

Suiker 1 K . G . .

0.20

0.20

0.26

0.26

0.26

0.28

0.30 1 0.30

T h e e 1 pakje

0.20

0.25

0.25

0.35 1 0.35

0.35

0.35

0.35 j 0.30

0.30 I 0.30

Z e e p 1 st.

0.05

0.06

0.06

0.08

0.08

0.09

0.09

0.09

0.07

0.07

0.06

1 pakje .

0.18

0.25

0.35

0.40

0.50

0.60

0.60

0.45

0.45

0.45

0.45

Tabak

Sigar.pap. ./ boek .

0.05 1 0.05

0.05

0.05

0.09

0.09

0.10

0.10

0.09

0.09

0.08

Lucifers 1 doosje.

0.03

0.04

0.05

0.05

0.05

0.05

0.05

0.05

0.04

0.04

)e

0.03

Peper, zout, azijn,

Trassie, groenten

0.10

0.10

0.12

0.15

0.25

0.30

0.25

0.25

0.10

0.10

0.10

Petroleum

0.09

0.10

0.12

0.151

0.221

0.22

0.20

0.161

0.16

0.15

0.14

4 . 1 0 ! 5 . 1 8 5 . 7 2 [ 7 . 1 7 7 . 1 3 ! 4 . 1 7 ! 4 . 0 8 ^ 4 . 0 3

3.85

L.

2.85
Minimum dagloon
per man
. .
vrouw.

C.

3.56

0.60

0.60

0.60

0.60

0.60

0.60

0.80

0.80

0.80

0.80

0.80

0.40
l
i

0.40
l

0.40

0.40

0.40

0.40
I
I

0.60

0.60

0.60
I

0.60
I
I

0.60

P r i j z e n v a n k l e e d i n g s t n k k e n en g e r e e d s c h a p p e n

1915

1916

1917

1918

1919

. 2 . - \f 3 . -

Hoofddoek

0.801

Werkbroek

0.75

1.-

1.25

1.80

Sarong.

B a a d j e . . . .

5 . - \f 6 . -

! 4 . -

' 1 0 | f 1 0 . - 7 . - ! 3 . |

4.-

4.-

4.50

4.

5.-

5.4.-

Houwer

0.80

3.-

4.-

0.80

3 . -

4.-

Patjol

0.75

3.-

3.-

Vork

2.80

! 8.-

Plukhaak.

0.75

2.50

0.75

1.80

2.50

. . .

J
50

1924 | 1925

3.-

2.40

1.20

1.20

2.

1.50

1.50

2.-

2.-

2.-

1.80

1.20

1.60

1.50

3.-

1.50

1.20

1.20

8.-

8.-

4.50

3 . -

2.50

1.20

1.20

1.20

1.80

1.

1-

de j a r e n .

1 9 2 0 | 1921 | 1 9 2 2 | 1 9 2 3

Schop

Mes

gedurende

1
I

INHOUDSOPGAVE.

Bk.

Rekest van den Ondernemersraad voor Suriname aan Z . E . den Minister


van Kolonin, d.d. 22 Juli 1926, No. 76.
Nota behoorende bij het rekest
Inleiding

,
D

1. Immigratie en Kolonisatie

2. Op de plantages drukkende lasten

16

3. Arbeidswetgeving

32

4. Geldelijke consequenties van onze voorstellen . . . . . .

44

5. Conclusies

46

Naschrift

49

Bijlagen: (zie blz. 40 van de Nota).


A.

Gemiddelde prijzen der levensmiddelen;

B.

Wekelijksche benoodigdheden voor een immigrant met gezin;

C.

Prijzen van door immigranten benoodigde


en gereedschappen;
(gedurende de jaren 1915 t/m, 1925).

51

kleedingstukken

You might also like