Professional Documents
Culture Documents
Best Practice Koeltechniek
Best Practice Koeltechniek
november 2008
1/47
Inhoudsopgave
1
1.1
1.2
Inleiding .......................................................................................................................... 4
Algemeen......................................................................................................................... 4
Koudefactor of C.O.P. ..................................................................................................... 5
2
2.1
2.2
2.3
3
3.1
3.2
3.3
3.4
3.4.1
3.4.2
3.4.3
3.5
3.6
3.6.1
3.6.1.1
3.6.1.2
3.6.1.3
3.6.1.4
3.6.1.5
3.6.1.6
3.6.1.7
4
4.1
4.1.1
4.1.2
4.1.3
4.1.4
4.1.5
4.2
4.3
4.3.1
4.3.2
4.3.3
4.3.4
4.3.5
november 2008
2/47
5
5.1
5.1.1
5.1.2
5.1.2.1
5.1.2.2
5.1.2.3
5.2
5.2.1
5.2.1.1
5.2.1.2
5.2.2
(Deellast)regeling ......................................................................................................... 31
Hoofdregelkring............................................................................................................. 31
Capaciteitsregeling........................................................................................................ 31
Temperatuurregeling..................................................................................................... 32
Aan/uit-regeling ............................................................................................................. 33
Zuigdrukregeling ........................................................................................................... 33
Regelen op zuigdruk en vollastbedrijf ........................................................................... 33
Interne regelkring........................................................................................................... 34
Droge verdamping ........................................................................................................ 34
Thermostatisch expansieventiel ..................................................................................... 34
Elektronisch expansieventiel ......................................................................................... 35
Natte verdamping.......................................................................................................... 35
6
6.1
6.2
Secundaire koudedragers............................................................................................ 37
Algemeen....................................................................................................................... 37
Typen koudedrager ........................................................................................................ 38
7
7.1
7.2
Koudebuffers................................................................................................................ 39
IJsbuffers........................................................................................................................ 39
Koudebuffers met eutectische zoutoplossingen............................................................. 41
8
8.1
8.2
9
9.1
9.2
Ontwikkelingen ............................................................................................................ 45
Kortetermijnontwikkelingen .......................................................................................... 45
Langetermijnontwikkelingen ......................................................................................... 46
10
Referenties .................................................................................................................... 47
november 2008
3/47
Inleiding
1.1
Algemeen
Na de ontwikkeling van de warmteleer door Robert Mayer (1814-1879) ontstond het
inzicht dat kunstmatig koude kon worden opgewekt door middel van een
thermodynamisch proces met gebruikmaking van mechanische energie of warmte. Met
behulp van deze koudetechniek is het mogelijk om processen, producten of ruimten te
koelen en de daarbij vrijkomende warmte weer aan de omgeving af te staan of als
restwarmte te gebruiken.
Als het doel is om warmte aan een proces of ruimte te onttrekken en daarna aan de
omgeving af te staan, dan spreken we van een koelinstallatie. Is het de bedoeling om
warmte-energie van een laag temperatuurniveau naar een hoger niveau te brengen en
daarna te gebruiken? Dan is er sprake van een warmtepomp. In figuur 1.1 is het principe
van beide typen installaties weergegeven.
november 2008
4/47
Koudefactor of C.O.P.
Het energetisch rendement van een koelinstallatie wordt bij voorkeur uitgedrukt als de
Coefficient of Performance (C.O.P.) of koudefactor.
C.O.P. = Qo / Pe, waarin:
Qo
Pe
Opgenomen vermogen is het totale opgenomen vermogen. Dus inclusief het vermogen
van de ventilatoren, pompen en overige elektrische componenten.
De keuze voor de condensatie- en verdampingstemperatuur van het koelproces heeft de
meeste invloed op de C.O.P. In paragraaf 3.1 gaan we in op het effect van een
nauwkeurige keuze. De relatieve invloed van die temperatuurkeuze is in figuur 1.2
weergegeven.
november 2008
5/47
2.1
Compressiekoelmachine
Bij de compressiekoelmachine wordt het gasvormig koudemiddel met een compressor
op de condensordruk gebracht. Daarna wordt het hete gas in een condensor vloeibaar
gemaakt en na een expansiestap (meestal in de vorm van een expansieventiel) in de
verdamper bij lage temperatuur verdampt (zie figuur 2.1).
november 2008
6/47
Absorptiekoelinstallatie
In een absorptiekoelinstallatie wordt energie direct in de vorm van warmte aan de
koudecyclus toegevoerd. Het energetisch rendement van een absorptiemachine is lager
dan dat van een compressie-installatie. Echter, dit nadeel wordt gecompenseerd door de
mogelijkheid om restwarmte te kunnen benutten.
Bovendien is de geluidsemissie van een absorptie-installatie aanmerkelijk lager dan die
van een compressiemachine. De absorptiekoelmachine maakt gebruik van een cyclus,
waarin de componenten van een binair systeem bestaande uit een koudemiddel en een
oplosmiddel beurtelings worden gescheiden en weer samengevoegd (figuur 2.2). Een
voorwaarde is dat het koudemiddel volledig wordt opgenomen door het oplosmiddel.
Hieraan voldoen bijvoorbeeld de stofparen ammoniak met water (voor
procestemperaturen onder 0C) en water met lithiumbromide (voor koudwatermachines
bij toepassing in air-conditioning).
november 2008
7/47
Figuur 2.4
Er zijn standaard uitvoeringen van absorptiekoudwatermachines (chillers) vanaf een
koelvermogen van 200 kW tot capaciteiten van 6000 kW. De te behalen C.O.P. is voor
een enkeltrapskoudwatermachine circa 0,70 (temperatuur warmtebron 95-130C), voor
een tweetrapsmachine 1,20 (temperatuur warmtebron 140-175C) en voor een direct
gestookte tweetraps 1,00 (brandstof aardgas of lichte olie).
Het stoomverbruik van een enkeltrapsabsorptiekoudwatermachine is circa 2,3 ton/h
(lage druk 2 3 bar) voor een capaciteit van 1000 kW bij 6C koudwatertemperatuur.
Een tweetrapsmachine heeft voor dezelfde koudwatertemperatuur een stoomverbruik
van 1,3 ton/h (max. 9 bar).
Ammoniak-/waterabsorptiemachines vinden meestal toepassing als industrile
installaties met een koeltemperatuur tussen 0 en -20C. Als warmte-overdrachtsmedium
(koudedrager) komen daarbij oplossingen van calciumchloride, kaliumformiaat, ethanol
of ethyleenglycol in aanmerking. Zie ook paragraaf 6.2.
november 2008
8/47
2.3
Dauwpuntskoelers
Dauwpuntskoelers kunnen lucht in een beperkte mate afkoelen door de koelende
werking van verdampend water. Wanneer een luchtstroom wordt bevochtigd, stijgt het
vochtgehalte en daalt de temperatuur. Hoe droger de lucht, hoe meer de luchtstroom
afgekoeld kan worden. Het grote voordeel van dauwpuntskoelers t.o.v. conventionele
mechanisch aangedreven luchtkoeling is dat het energiezuinig is. Er is alleen
elektriciteit nodig voor het aandrijven van de ventilator en (in sommige uitvoeringen)
een kleine watercirculatiepomp.
Er zijn twee uitvoeringen: de eenvoudige dessert-koeling en de indirecte
dauwpuntskoeling.
Bij dessert-koeling wordt warme, droge buitenlucht bevochtigd met water. Dit water
verdampt en koelt de lucht. De afgekoelde, vochtige lucht wordt vervolgens de ruimte
in geblazen. Dessert-koeling wordt in Nederland weinig toegepast. Dit omdat het vocht
in de ruimte brengt, en de lucht praktisch niet verder afgekoeld kan worden dan 2K
boven de natteboltemperatuur.
Een indirecte dauwpuntskoeler brengt geen vocht in de ruimte en kan de lucht afkoelen
tot onder de natteboltemperatuur. Dit wordt gerealiseerd door het terugvoeren van een
deel van de gekoelde aanzuiglucht naar het natte deel van de koeler. Het deel van de
afgekoelde lucht dat wordt teruggevoerd noemen we proceslucht. Deze proceslucht
wordt bevochtigd in het natte deel en koelt daardoor nog verder af. Vervolgens stroomt
de koude, vochtige proceslucht door een warmtewisselaar. De proceslucht koelt daar de
aanzuiglucht af en de warme, vochtige proceslucht wordt uiteindelijk afgevoerd naar de
omgeving. Het deel van de afgekoelde aanzuiglucht dat niet gebruikt wordt als
proceslucht, wordt in de ruimte ingeblazen. De inblaaslucht is ongeveer 2/3 van de
aanzuiglucht. Omdat er geen direct contact is van de inblaaslucht met water is er geen
legio.
Vergeleken met mechanisch aangedreven aircosystemen kan de indirecte
dauwpuntskoeler niet ontvochtigen, en is de inblaastemperatuur hoger en tevens
afhankelijk van de weercondities. In de praktijk is een inblaastemperatuur van ca. 1K
boven de nattebol haalbaar.
Wat betekent dit voor de inblaastemperatuur op het heetst van de dag? De globale maar
simpele benadering is dat deze net iets boven de laagste temperatuur van de afgelopen
nacht ligt.
Rekening houdend met deze eigenschappen komen indirecte dauwpuntskoelers het best
tot hun recht in deze twee toepassingen:
- Voorschakeling bij een mechanisch aangedreven aircosysteem. De indirecte
dauwpuntskoelers kunnen de verversingslucht voorkoelen.
- Topkoeling van ruimtes waarin veel warmte vrijkomt en/of veel geventileerd moet
worden. Voorbeelden: gaarkeukens, glazen showrooms. De indirecte dauwpuntskoelers
worden dan toegapast i.c.m. verdringingsventilatie.
november 2008
9/47
Werkgebied en ontwerpcondities
Door de eisen die het te koelen proces stelt te optimaliseren, is het mogelijk om een
koelinstallatie met een hoge energie-efficiency te ontwerpen. Naast de al genoemde
factoren die bepalend zijn voor de C.O.P. (zie paragraaf 1.2) zijn de kritische
ontwerpfactoren:
- de verdampings- en condensatietemperatuur;
- de koelbelasting;
- bepalen koelmachinecapaciteit;
- het gekozen ontwerp voor het koelsysteem;
- keuze koudemiddel;
- milieutechnische en veiligheidsaspecten;
- het type compressor;
- (deellast)regeling.
Op deze factoren gaan we hieronder nader in.
3.1
Verdampings- en condensatietemperatuur
De C.O.P. stijgt door verkleining van het verschil tussen de verdampings- en
condensatietemperatuur.
TIP
Elke graad (mogelijke) temperatuurverhoging van het proces levert een
energiebesparing van 2-4% op het energiegebruik van de compressor.
november 2008
10/47
regelbaar door debietregeling van het secundaire koelmiddel. Bij dit systeem is
een aanmerkelijke besparing op de koudemiddelinhoud mogelijk met positieve
milieueffecten. Het transport van de koude-energie vindt immers plaats door
een koudedrager en niet door het koudemiddel.
TIP
Vuilopbouw en ontdooien van verdamper
Een vuile of ingevroren verdamper heeft een verlaagde overdrachtscapaciteit. Om dit te
compenseren moet de verdampingstemperatuur omlaag, wat extra energie kost. Het
Regelmatig reinigen van de verdamper en een drukgestuurde ontdooi-regeling kunnen
geld besparen.
november 2008
Koudemiddel
NH3
NH3
Koelvermogen
[kW]
1409
1162
Opgenomen
vermogen [kW]
265
261
C.O.P.
5,31
4,45
11/47
-10/40
-5/40
NH3
NH3
1096
1333
331
343
3,31
3,88
Koelbelasting
De koelbelasting is de hoeveelheid warmte die uit het proces (of productopslag)
afgevoerd moet worden om de gewenste temperatuur te handhaven. Om de
koelbelasting te kunnen vaststellen moet het vereiste koelvermogen gedurende de
bedrijfstijd bekend zijn, of zo goed mogelijk worden geschat. Daarbij maak je
onderscheid in dag-, maand- en jaarbelasting; met de te verwachten maxima en minima
en de frequentieverdeling daarvan gedurende de bedrijfstijd.
De maximale energie-efficiency wordt bereikt wanneer de koelbelasting zo laag
mogelijk is in combinatie met de optimale keuze van de koelinstallatie. Van belang zijn
hierbij:
- Procestemperaturen groeperen, als er in het proces diverse temperatuurniveaus
gewenst zijn, is het raadzaam om te proberen deze in bijvoorbeeld twee
temperatuurgroepen samen te voegen. In dat geval kan een
tweetrapskoelmachine (c.q. een schroefcompressor met economiser) worden
overwogen.
- De piekbelasting, om het benodigde koelvermogen te optimaliseren kan de
piekbelasting (bijvoorbeeld bij batchprocessen) verminderd worden door het
toepassen van koudebuffers.
- Energieverliezen minimaliseren, door een optimale isolatie van de gebruiker(s)
en het leidingwerk. Koude-isolatie stelt hoge eisen aan onder andere de
dampdichtheid. Meer informatie hierover vindt u in de brochure Isolatie.
- Trapsgewijze koeling, het procesmedium kan voorgekoeld worden via een
minder energie-intensieve methode door een andere processtroom die kouder
is. Daarna het procesmedium op de vereiste temperatuur brengen door middel
van een koelinstallatie.
- Pompen en ventilatoren alleen in bedrijf laten indien noodzakelijk;
- Roterende apparatuur bij sterk varirende debieten voorzien van een
toerenregeling.
Bij een gekoelde productopslag in gebouwen is de koelbelasting door het product dat
opgeslagen wordt meestal relatief klein. In dit geval kun je de totale koelbelasting
verlagen door:
- De warmtebelasting via wanden, vloer en dak te verminderen; het aandeel
hiervan in de koelbelasting is circa 20% waardoor een betere isolatie al spoedig
rendabel is.
- Het aantal luchtwisselingen als gevolg van het openen en sluiten van de deuren
te optimaliseren. Dit vormt 30% van de koelbelasting en deze kan verminderd
worden door luchtsluizen of strippengordijnen en door automatische deuren.
- De belasting door verdamperventilatoren te verminderen, zij vormen circa
15% van de belasting. Dit kan verbeterd worden door toepassing van
hoogrendementsventilatoren, of ventilatoren met grotere diameters waardoor
lagere toerentallen mogelijk zijn en door aan-/uitschakeling naar behoefte.
- De verlichting te optimaliseren, deze vormt 10% van de koelbelasting en is te
verminderen door hoogrendementsverlichting en tijdige uitschakeling.
november 2008
12/47
Figuur 3.1
3.3
november 2008
13/47
november 2008
14/47
november 2008
15/47
november 2008
16/47
rendabel, als het koudemiddel warmte opneemt en daarbij een bijdrage levert
aan de koeling, bijvoorbeeld in een verdamper met droge expansie en een
thermostatisch expansieventiel of een vloeistofonderkoeler m.b.v. zuiggas;
onrendabel, als de zuigleiding warmte opneemt uit de omgeving en daardoor
het rendement van de compressor verlaagt. In die situaties moet de zuigleiding
van de verdamper naar de compressor (dampdicht) gesoleerd zijn. Dit ter
verbetering van de energie-efficiency.
november 2008
17/47
3.5
Koudemiddelen
Van de beschikbare koudemiddelen zijn er waarschijnlijk meerdere geschikt voor het te
ontwerpen koelproces, maar de individuele energie-efficiencies kunnen sterk
verschillen, zie de brochure Koudemiddelen.
3.6
Milieutechnische en veiligheidsaspecten
De milieutechnische en veiligheidsaspecten zijn niet direct bepalend voor de energieefficiency, maar hebben er indirect wel invloed op. Bijvoorbeeld bij de keuze van
compressoren, koudemiddel, smeermiddel en condensorkoeling.
3.6.1 Eisen en verplichtingen
Op het gebied van veiligheid en milieu gelden verschillende besluiten en richtlijnen.
Koelinstallaties moeten voldoen aan de RLK (Regeling Lekdichtheid Koelinstallaties
voor installaties voorzien van chemische koudemiddelen), de GPS 13 (Publicatiereeks
Gevaarlijke Stoffen m.b.t. Ammoniak), ATEX 95 (explosieveiligheid), de PED (het
Besluit Drukapparatuur) en de NEN-EN 378 (Koelsystemen en Warmtepompen Veiligheids- en Milieueisen).
3.6.1.1 RLK
Ten aanzien van gasemissies naar omgevingslucht door lekkage van koudemiddel
HFCen geldt de Regeling Lekdichtheid Koelinstallaties (ref. 13).
- Voor koelinstallaties zijn door de overheid voorschriften opgesteld voor de
kwaliteit van de toe te passen apparatuur met leidingwerk, voor periodieke
controles en ter voorkoming van lekkages.
- Installatiebedrijven voor koeltechnische apparatuur moeten gecertificeerd zijn
door de STEK, de Stichting Erkenningsregeling uitoefening van het
Koeltechnisch installatiebedrijf.
- De gebruiker en/of eigenaar van een koelinstallatie, werkend met chemische
koudemiddelen, moet er rekening mee houden dat het gebruik van CFKs is
verboden. Bovendien zijn HCFK's niet meer toegestaan in nieuwe installaties;
op termijn zijn ze geheel verboden.
- Bij iedere installatie met een inhoud van meer dan 3 kg koudemiddel, moet een
installatiegebonden logboek aanwezig zijn. De gebruiker van de installatie is er
verantwoordelijk voor dat dit logboek wordt bijgehouden en dat hij/zij, voor
installaties gevuld met HCFKs of HFKs, uitsluitend opdrachten voor
nieuwbouw, onderhoud en afbraak verleent aan een STEK-erkende installateur.
De betrokken monteurs moeten bovendien beschikken over een CFK-diploma.
In de toekomst zijn alleen nog HFKs en natuurlijke koudemiddelen (onder andere
ammoniak en koolzuur) toegestaan, zie de brochure Koudemiddelen.
3.6.1.2 PGS 13 Ammoniak
De Richtlijn PGS 13 heeft uitsluitend betrekking op de toepassing van ammoniak als
koudemiddel in koelinstallaties en warmtepompen. Doel is om de veiligheid te
waarborgen bij het gebruik van ammoniak. In de PGS 13 komen aan de orde:
- classificatie: maximaal toegestane totale hoeveelheid ammoniak in relatie tot
de verblijfsruimte, de openstelling en het type koelsysteem;
- ontwerpeisen aan de koelinstallatie;
- eisen gesteld aan de veiligheidsvoorzieningen;
november 2008
18/47
3.6.1.4
PED
Het Besluit Drukapparatuur, geldend voor bijna alle koeltechnische apparatuur, is van
kracht sinds 29 mei 2002 (zie ref. 14 en 15). Daarin staat onder meer omschreven:
- Wanneer de gebruiker een koelinstallatie in gebruik wil nemen en in werking
wil houden die valt onder het Besluit Drukapparatuur (afhankelijk van
inhoud/druk/leidingdiameters en koudemiddel), moet er gekeurd worden om
veilig gebruik en goed onderhoud zeker te stellen.
- De keuring omvat de verificatie van de drukapparatuur, controle van de
uitwendige toestand, de werking van de veiligheidsappendages en de
opstelling, door of in overleg met een NOBO.
- De gebruiker moet formeel de keuring aanvragen en wel bij nieuwbouw en bij
herlocatie.
- De gebruiker dient tijdens de gebruiksfase voor het aflopen van de
herkeuringstermijn een herkeuring aan te vragen.
De keuring voor ingebruikneming en de herkeuring zijn van toepassing op in
de Warenwetregeling Drukapparatuur aangegeven apparatuurcategorien.
3.6.1.5
NEN-en 378
Binnen de Europese Unie is nu voor koelsystemen en warmtepompen de EN 378 van
kracht. De Nederlandse vertaling is verschenen als NEN-en 378, Koelsystemen en
Warmtepompen - Veiligheids- en Milieueisen (zie ref. 7). Deze norm bestaat uit vier
delen:
deel 1: basiseisen, definities, classificatie en selectiecriteria;
deel 2: ontwerp, constructie, beproevingen, merken en documentatie;
deel 3: installatieplaats en persoonlijke bescherming;
deel 4: bediening, onderhoud, reparatie en hergebruik.
3.6.1.6
Koelwater
Het gebruik van bronwater voor koeldoeleinden wordt door de overheid beperkt
toegestaan. Ten eerste wordt er op basis van de waterkaart bepaald of het toegestaan is
om gebruik te maken van bronwater. Daarnaast is er altijd de aanvullende eis tot
egalisatie. Het toevoegen van warmte aan grondwater moet binnen een periode van drie
november 2008
19/47
jaar worden gecompenseerd middels het onttrekken van warmte, zodat er geen netto
effect ontstaat.
3.6.1.7
Geluidsemissie
Bij een koelinstallatie vormen de compressoren en de verdampings- en luchtgekoelde
condensors belangrijke geluidsbronnen. Ook de voortplanting van het compressorgeluid
via het leidingwerk kan een belangrijke bijdrage leveren aan de geluidsbelasting. Door
een optimaal ontwerp van de apparatuur en een accurate uitvoering van isolerende
maatregelen kan toch worden voldaan aan de geluidsemissienormen.
november 2008
20/47
4.1
Compressoren
4.1.1 Algemeen
De compressor kan uitgevoerd zijn als een zuiger-, scroll-, schroef- of
centrifugaalmachine. De aandrijving daarvan geschiedt meestal met een elektromotor,
waarbij de uitvoering van de verbinding tussen motor en compressor op n van de
volgende wijzen is uitgevoerd:
- Hermetische compressor, de speciale motor en de compressor zijn direct
gekoppeld en gezamenlijk in n (meestal gelaste) behuizing ondergebracht; de
motor wordt gekoeld door het aangezogen (gasvormig) koudemiddel, waardoor
de energie-efficiency verlaagd wordt. Door de gasdichte behuizing is lekkage
van koudemiddel niet te verwachten. Deze uitvoering is gebruikelijk voor
zuiger- en scrollcompressoren met motorvermogens tot 15 kW.
- Semi-hermetische compressor, de motor en compressor zijn direct gekoppeld
via een flensverbinding, maar de behuizing is gedeeltelijk toegankelijk
waardoor eenvoudig onderhoud mogelijk is. Afhankelijk van het fabrikaat
vindt soms vanaf een motorvermogen van 1 kW, en boven 8 kW altijd, de
koeling van de motor plaats met het aangezogen (gasvormig) koudemiddel,
hetgeen dus de energie-efficiency nadelig benvloedt. Omdat ook hier een
asafdichting ontbreekt, is er geen kans op lekkage van het koudemiddel via
compressor of asverbinding.
- Open compressor, de normmotor is direct via een koppeling, of indirect met
een snaaroverbrenging, verbonden met de compressor. De motor is meestal
luchtgekoeld. Dit heeft een gunstig effect op de energie-efficiency van de
koelinstallatie. Hier is een zeer goede asafdichting van de compressor vereist
om lekkage van koudemiddel te voorkomen. Deze uitvoering is in de
chemische industrie en voor motorvermogens vanaf 25 kW de meest
gebruikelijke.
Het koelen van de elektromotor door het aangezogen gas vanuit de verdamper
vermindert het beschikbare koelvermogen van de compressor. Uitwendig gekoelde
typen, waarbij het zuiggas dus direct naar de compressor stroomt, hebben circa 8%
november 2008
21/47
november 2008
22/47
november 2008
Een schroefcompressor kan voorzien worden van een economiser. Met een
economiser kun je de smoorverliezen beperken door te smoren in twee fases.
Het gas dat ontstaat bij het smoren van de persdruk naar de tussendruk kan
door de compressor via een extra poort halverwege de schroeven aangezogen
worden. Dit betekent dat niet al het gas dat ontstaat bij smoren van zuigdruk
naar persdruk gecomprimeerd hoeft te worden. Dit geeft met name een
rendementsverbetering bij synthetische koudemiddelen waar de smoorverliezen
relatief groot zijn.
Bij hoge drukverschillen is er veel olie nodig om de interne lek te beperken. Dit
gaat ten koste van het rendement.
23/47
4.1.5 Centrifugaalcompressoren
Daar waar grote volumestromen koudemiddel gecomprimeerd moeten worden, kan de
centrifugaalcompressor toegepast worden, bijvoorbeeld bij grote water- of
pekelkoelmachines. De eerste koelmachine met een centrifugaalcompressor is al in
1922 gentroduceerd. Vanaf een capaciteit van 1200 kW kunnen centrifugaalmachines
in aanmerking komen; beneden 1200 kW valt toch meestal de keuze op een
schroefcompressor. De centrifugaalmachines zijn in het algemeen geselecteerd, passend
bij de verdampers en condensors van de leverancier, en worden dan als standaardpakket
geleverd met het koudemiddel R-134a. Voor grote capaciteiten en bijzondere
omstandigheden kunnen centrifugaalkoelmachines ook volgens specificatie van de
gebruiker geleverd worden. Deze hebben de beste energie-efficiency bij een langdurig
bedrijf met een redelijk constante belasting.
Figuur 4.2Enkeltrapsschroefcompressor
Als ook structureel bij deellast wordt gewerkt, kan de fabrikant speciale voorzieningen
treffen om de energieverliezen te beperken. Bij de nieuwste standaardmachines met R134a is het expansieventiel vervangen door een expansieturbine. Hierdoor verbetert de
energie-efficiency met circa 10% (figuur 4.3). Het energieverbruik is circa 0,16 kW per
kW koelvermogen, dus een C.O.P. van 6,2.
Een andere mogelijkheid om de energie-efficiency te verbeteren, is gebruikmaking van
een economiser bij tweetrapscompressoren. De drukverlaging van condensor- naar
verdamperdruk vindt dan in twee trappen plaats, waarbij het flashgas na de eerste
drukverlaging direct tussen de eerste en de tweede trap van de compressor wordt
ingebracht; dit heeft bijna hetzelfde effect op het rendement als een expansieturbine.
Centrifugaalmachines worden bij voorkeur toegepast bij langdurige belasting en grote
capaciteiten.
november 2008
24/47
Figuur 4.3
4.2
Condensors
Het oververhitte gasvormig koudemiddel wordt in de condensor achtereenvolgens
gekoeld tot de condensatietemperatuur en gecondenseerd. De condensor kan de
opgenomen warmte uit het koudemiddel afvoeren naar een koelmiddel naar de
omgeving via water en/of lucht.
De methode om de condensorwarmte af te voeren heeft grote invloed op de
condensatietemperatuur en dus op de energie-efficiency. Bij het toepassen van water
ligt de (jaargemiddelde) condensatietemperatuur lager dan bij droge condensors.
Daarnaast leidt het selecteren van een grotere capaciteit tot het verlagen van de
condensortemperatuur door het lagere benodigde temperatuurverschil. Een evaluatie
van enige varianten is meestal nodig om te komen tot een economisch haalbare en
energie-efficinte oplossing. De meest toegepaste typen condensors zijn:
-
november 2008
25/47
november 2008
26/47
4.3
Verdampers
De uitvoering van de verdampers wordt, in tegenstelling tot die van de condensors,
veelal bepaald door het doel waarvoor de verdampingsenergie gebruikt wordt:
- het koelen van lucht (of het direct koelen van een koel- of vriesruimte);
- het koelen van een vloeistof (water, pekel of een koudedrager);
- het koelen van een emulsie;
- het koelen van een vaste stof;
- het koelen van een procesreactor.
Daarnaast wordt de uitvoering bepaald door de manier waarop het koudemiddel wordt
ingespoten. Bij kleine systemen gebeurt dit meestal via directe expansie. Bij grote
systemen (met bijvoorbeeld ammoniak) gebruikt men vaak badverdampers,
zogenaamde natte verdampers of flooded systemen.
De bekendste typen verdampers die voor de genoemde toepassingen in aanmerking
komen zijn:
- directe expansie lamellenblokken;
- verdampers met pompcirculatie;
- badverdampers;
- directe expansie pijpenwarmtewisselaars;
- platenwarmtewisselaars in diverse uitvoeringen;
- falling film verdampers met pijpen of verdamperplaten;
- dompelspiralen;
- geschraapte warmtewisselaars.
In de volgende paragrafen worden enige toepassingen behandeld.
4.3.1 Het koelen van lucht
Bij het koelen van lucht ten behoeve van airconditioning of koel- en vriescellen wordt
bij kleine systemen meestal directe expansie in lamellenblokken of spiralen toegepast.
Hierbij wordt de lucht geforceerd door het blok of langs de spiraal of serpentijn
gevoerd. Een lamellenblok bestaat uit een aantal gevinde pijpen die in een blokvorm
zijn samengebouwd. Bij uittrede uit de verdamper moet alle vloeistof verdampt zijn om
te voorkomen dat de compressor vloeistof kan aanzuigen. Daartoe handhaaft de
regeling meestal een lichte oververhitting van 6-10 K bij uittrede. Het gevolg hiervan is
dat circa 25% van het koeleroppervlak nodig is voor oververhitting.
Bij toepassingen waarbij de temperatuur van het koeleroppervlak lager is dan -4C,
vriezen de lamellen aan door vocht in de lucht, zodat er regelmatig ontdooid moet
worden. Door de vermindering van de warmteoverdracht naar de lucht continu te
meten, kan het ontdooiproces tijdig gestart worden. Als het ijs op de lamellen ontdooid
is, wordt automatisch het ontdooien gestopt. Op deze wijze wordt ontdooid met een
aanzienlijk hogere energie-efficiency dan bij een op tijd gebaseerde schakeling.
De lamelafstand is bij luchtbehandeling circa 4,0 mm, voor koeling 4-6 mm en bij
vriestoepassingen 7-10 mm.
Bij grotere systemen wordt bij voorkeur pompcirculatie toegepast. Daarbij wordt vanuit
een vloeistofvat met afscheider vloeibaar koudemiddel door de luchtkoelers gepompt.
november 2008
27/47
november 2008
28/47
november 2008
29/47
4.3.4
4.3.5
november 2008
30/47
(Deellast)regeling
In elk koelsysteem onderscheiden we twee regelkringen (zie ref. 8):
- Hoofdregelkring. Deze draagt zorg voor de afstemming van de koudevraag (de
belasting) op het koude aanbod van de koelinstallatie. De hoofdregelkring
regelt de verdampingstemperatuur, het koudemiddeldebiet van de compressor
en de afstemming van beide grootheden.
- Interne regelkring. De interne regelkring regelt de onderlinge afstemming van
de apparatuur van de koelinstallatie. Deze is afhankelijk van het type
koudemiddel en geschiedt onder meer door het drukverschil tussen verdamper
en condensor te handhaven en het debiet van de koelkringloop door het
expansieventiel te regelen.
Voor de compressorregeling geeft de brochure Capaciteitsregeling roterende
apparatuur aanvullende informatie.
5.1
Hoofdregelkring
De hoofdregeling omvat de capaciteitsregeling van de koelcompressoren enerzijds en
de temperatuurregeling van het te koelen object anderzijds.
5.1.1
Capaciteitsregeling
De regeling van de capaciteit van zuigercompressoren, boven 7,5 kW motorvermogen,
geschiedt veelal op n van de volgende manieren:
- Kleplichting: door de zuigklep(pen) te lichten wordt het aangezogen gas
gedeeltelijk weer teruggedrukt tijdens de compressieslag naar de zuigleiding.
- Toerenregeling: de regeling van het toerental is mogelijk tot het punt dat de
pulsaties van de zuigerbeweging het proces gaan storen; regeling is niet
mogelijk beneden een, door de compressorfabrikant opgegeven, minimum
toelaatbaar toerental waarbij een goede smering nog kan worden gegarandeerd.
- Persgasrecirculatie: dit is een omloopregeling tussen uitlaat en inlaat, waarbij
het debiet in de koudecyclus wordt geregeld, maar niet het verplaatste
compressorvolume. De druk van de persruimte staat hierbij onder zuigdruk.
Hotgas bypass: hierbij wordt een deel van het hogedruk-persgas teruggevoerd
naar de zuig.
De laatste methode heeft de laagste energie-efficiency omdat het opgenomen vermogen
van de compressor bij deel- en vollast gelijk is. Bij de methoden met kleplichting en
toerenregeling is het opgenomen vermogen (bij deellast tot 50%) evenredig met de
capaciteitsvermindering. Bij grote variaties van de capaciteit is het schakelen van
meerdere, parallel draaiende, compressoren een energie-efficinte methode.
Voor de capaciteitsregeling van schroefcompressoren zijn twee methoden beschikbaar:
- Regeling aanzuigvolume via regelschuif, een schuif regelt de lengte van het
actieve deel van de rotor, waardoor bij deellast slechts een deel van de rotoren
het koudemiddel comprimeert. Afhankelijk van de uitvoering kan soms bij
nullast tot 50% van het maximum vermogen worden opgenomen. Het is
daarom niet efficint om deze compressoren beneden 60% te belasten,
alhoewel de regeling de belasting tot 10% kan terugbrengen.
november 2008
31/47
120
COP [%]
100
80
60
40
zuigercompressor, zuigkleplichting
zuigercompressor, persgas recirculatie
zuigercompressor, frequentie regelaar
schroefcompressor, regelschuif (interne bypass)
hot gas bypass
20
0
0
20
40
60
80
100
deellastpercentage [%]
5.1.2
Temperatuurregeling
Deze regeling zorgt voor het handhaven van de gewenste temperatuur van het product
of de gekoelde ruimte. Vaak is er sprake van meerdere verbruikers, aangesloten op
hetzelfde koelcircuit. De temperatuurregeling is dan een samenspel van meerdere
verbruikers met de koelmachine. De in aanmerking komende regelmethoden zijn:
- aan/uit-regeling;
- zuigdrukregeling;
- zuigdrukregeling en compressor vollastbedrijf.
november 2008
32/47
5.1.2.1 Aan/uit-regeling
Deze regeling wordt meestal toegepast als er slechts n verbruiker is aangesloten op de
koelinstallatie. Bij overschrijding van de ingestelde temperatuurband wordt de
compressor gestart en bij onderschrijden weer gestopt. Hierbij wordt de verdamperdruk
niet geregeld omdat die afhankelijk is van de belasting op de verdamper en van het door
de compressor verplaatste koudemiddelvolume.
Het is een eenvoudig systeem met als nadelen de grove regeling en het frequent
schakelen van de compressor. Meestal wordt geadviseerd om de compressor na iedere
uitschakeling pas na 10 minuten stilstand weer in te schakelen. Door de grove regeling
is de verdampertemperatuur lager ingesteld dan nodig is bij een fijnere regeling.
Hierdoor daalt de energie-efficiency.
5.1.2.2
Zuigdrukregeling
De zuigdrukregeling wordt toegepast als er meerdere verbruikers zijn, eventueel in
combinatie met meerdere compressoren. Als de ingestelde temperatuur van een
verbruiker wordt overschreden, stelt de thermostaat de koeling in werking door de
koudemiddeltoevoer te openen naar de betreffende verdamper. Bij de zuigdrukregeling
wordt geprobeerd om de zuigdruk binnen een zekere bandbreedte te handhaven. Als dan
de zuigdruk in het systeem wijzigt, zal compressorcapaciteit worden bij- of
afgeschakeld.
Bij zuigercompressoren wordt de capaciteit gewijzigd door kleplichting of
toerenregeling. Bij halvering van het compressordebiet daalt bij de kleplichting het
opgenomen vermogen met 40 tot 45%. Bij toerenregeling neemt het opgenomen
vermogen zelfs meer dan evenredig af.
De capaciteit van schroefcompressoren wordt aangepast door wijziging van de
effectieve schroeflengte of door toerenregeling. Bij halvering van het compressordebiet
door vermindering van de schroeflengte neemt het opgenomen vermogen met slechts
30% af. Bij toerenregeling van de schroefcompressor is het opgenomen vermogen
rechtevenredig met het toerental.
Het belangrijkste nadeel van de regeling op zuigdruk is dat de verbruiker met de laagste
temperatuur de verdampingstemperatuur bepaalt, die dan tevens geldt voor de andere
verbruikers. Dit heeft tot gevolg dat de andere verbruikers met een lagere C.O.P.
werken. Per verbruiker kan de individuele verdampingstemperatuur, door het gebruik
van een tussen de verdamper(s) en de compressor(en) gemonteerde zuigdrukregelaar,
worden ingesteld op de verlangde zuigdruk.
5.1.2.3
november 2008
33/47
In verband met het streven naar een zo hoog mogelijke instelwaarde van de
verdampingstemperatuur worden per verbruiker de toelaatbare afwijkingen van de
geregelde temperatuur naar boven en beneden ingesteld. Door deze instelling en de
gemeten waarden met elkaar te vergelijken, kan per verbruiker worden vastgesteld dat:
- er moet worden ingeschakeld;
- er moet worden uitgeschakeld;
- er mag worden ingeschakeld, (maar niet noodzakelijk);
- er mag worden uitgeschakeld, (maar niet noodzakelijk).
Door deze regelmethode wordt pendelen van compressoren en verbruikers voorkomen.
De compressoren werken zo veel mogelijk bij vollast. Dit voorkomt energieverliezen
als gevolg van deellast.
5.2
Interne regelkring
De interne regelkring zorgt voor het handhaven van het drukverschil tussen condensor
en verdamper en regelt de koudestroom door het expansieventiel. De uitvoering van de
interne regeling van de koelkringloop is afhankelijk van de vraag of er droge of natte
verdamping wordt toegepast. Bij droge verdamping wordt het vloeibare koudemiddel na
het expansieventiel direct in de verdamper ingespoten, verdampt en enigszins
oververhit. Onder natte verdamping wordt verstaan het rondpompen van het vloeibare
koudemiddel vanuit een vloeistofvat naar de verbruikers, waar het gedeeltelijk
verdampt en als damp/vloeistof teruggevoerd wordt.
Voor de kleinere koelvermogens tot 100 200 kW wordt vaak gekozen voor directe
verdamping.
Vanaf 100 kW koelvermogen komt natte verdamping in aanmerking. Bij
ammoniakinstallaties wordt meestal voor natte verdamping gekozen. Dit omdat er in
een dx-situatie zeer weinig ammoniakvloeistof beschikbaar is; dat is problematisch voor
een goede vloeistofverdeling.
5.2.1
Droge verdamping
Bij het droge of directe expansiesysteem is het expansieorgaan geplaatst in de
vloeistofleiding vr de intrede van de verdamper, dus tussen het gedeelte met de
(hoge) condensatiedruk en de (lage) verdampingsdruk. Het expansieventiel regelt de
koudemiddelstroom naar de verdamper. De regeling van die stroom is zodanig afgesteld
dat er door de compressor geen vloeistof kan worden aangezogen.
5.2.1.1
Thermostatisch expansieventiel
Het thermostatische expansieventiel wordt algemeen toegepast voor directe
expansiesystemen. Een temperatuuropnemer op de verdamperuittrede regelt door
middel van een mechanische verbinding de doorlaat van het ventiel dat vr de
verdamper is geplaatst. De opnemer bepaalt de oververhitting van het uittredende gas.
Bij te veel oververhitting gaat het ventiel open. Het debiet van het koudemiddel door
het ventiel is afhankelijk van de doorlaatopening en van het drukverschil tussen
condensor en verdamper. Het drukverschil neemt af door verhoging van de
november 2008
34/47
Elektronisch expansieventiel
Elektronische expansieventielen zijn er in twee soorten: continue regeling of
open/dicht-regeling. Bij de open/dicht-regeling wordt de klep afwisselend geopend en
gesloten. Naarmate de klep relatief meer open staat heeft deze meer capaciteit. De
nadelen van dit discontinue systeem zijn de versnellende effecten in de vloeistofleiding
naar het ventiel. Deze nadelen kun je beperken door een afdoende diameter
vloeistofleiding. Ook moet de verdamper genoeg koudemiddelinhoud hebben, om
continu voldoende benat te zijn.
Bij de continue regeling wordt het elektronisch expansieventiel aangestuurd door een
stappenmotor die, net als bij een thermostatische expantieventiel, de opening continue
kan variren.
Een elektronisch expansieventiel kan sneller reageren dan een thermosstatisch
expansieventiel en heeft vaak een groter regelbereik. Elektronische expansieventielen
kunnen een oververhitting van 4 tot 5 K realiseren. Met slimme regelingen die rekening
houden met verwachte belastingvariaties kunnen soms nog lagere oververhittingen
gerealiseerd worden.
Door het grotere regelbereik van 10 tot 100% kan de condensortemperatuur tot +15C
meedalen in de koudere jaargetijden. Hierdoor kan de energiebesparing oplopen tot 15
20%.
5.2.2
Natte verdamping
Bij natte (flooded) verdamping of pompcirculatie circuleert het koudemiddel met
behulp van een pomp vanuit een lagedruk-vloeistofvat naar n of meerdere
verdampers. Nadat het koudemiddel gedeeltelijk verdampt is, stroomt het vloeistof-/
dampmengsel terug naar de vloeistofafscheider. Het opvallende verschil met de droge
expansie is dat bij het natte systeem het debiet van het koudemiddel door het
expansieorgaan niet afhankelijk is van de koudemiddelstroom door de verdampers.
Een vlotter regelt de vloeistofstroom naar de afscheider van het koelsysteem. Dit
gebeurt door het vloeistofniveau in de afscheider te meten met behulp van een
niveausensor. Het niveau in het vloeistofvat wordt door de regeling constant gehouden
onder alle belastingen (zie figuur 5.2).
november 2008
35/47
Figuur 5.2
november 2008
36/47
Secundaire koudedragers
6.1
Algemeen
Secundaire koudedragers zijn warmteoverdrachtsmedia die in de verdamper gekoeld
worden door het koudemiddel; via pompcirculatie nemen ze warmte op van diverse
verbruikers. Vrijwel alle secundaire koudedragers nemen alleen voelbare warmte op en
geen latente. De uitzonderingen zijn koolzuurgas en ijsslurrie, stoffen die een
faseovergang hebben van vloeibaar naar gas, respectievelijk van vast naar vloeibaar. De
voordelen van het gebruik van een secundaire koudedrager zijn velerlei.
-
Het nadeel bij het gebruik van een secundaire koudedrager is dat er extra pompenergie
nodig is die weggekoeld moet worden en dat er een extra warmteoverdracht plaatsvindt
met energieverlies. Dit verlies resulteert in een groter verschil tussen verdampings- en
condensatietemperatuur. Bij een goed ontwerp, en vooral bij toepassing van een
natuurlijk koudemiddel zoals ammoniak, wordt dit nadeel te niet gedaan en kan zelfs
sprake zijn van een kleine positieve invloed op het energiegebruik.
november 2008
37/47
6.2
Typen koudedrager
De ter beschikking staande koudedragers zonder faseovergang zijn bijvoorbeeld:
calciumchloride, d-Limone, ethanol, ethyleenglycol, kaliumacetaat, kaliumformaat en
polypropyleenglycol en met faseovergang kooldioxide en water-ethanol ijsslurrie (flowice).
Voor het selecteren van een koudedrager zijn de volgende aspecten van belang:
- transporteigenschappen (viscositeit);
- thermodynamische eigenschappen;
- giftigheid en brandbaarheid;
- corrosie-eigenschappen (materiaalkeuze leidingen en warmtewisselaars);
- kostprijs.
Omdat het vriespunt van de koudedrager nder de toepassingstemperatuur van die
koudedrager moet liggen, wordt geadviseerd om altijd een koudedrager te selecteren
met een vriespunt dat minstens 5 K en bij voorkeur 8 K lager is dan de laagste
temperatuur in het systeem.
In vergelijking met de directe systemen voor warmteoverdracht, zijn de meeste
indirecte systemen niet beter als het gaat om investeringskosten en energiegebruik. Een
uitzondering vormen de tweefasenkoudedragers, zoals koolzuur en water-ethanol
ijsslurries, die op beide punten gunstig presteren (ref. 9 en 10).
november 2008
38/47
Koudebuffers
Koudebuffers worden enerzijds gebruikt als koude accus . Kleine koudebuffers in de
vorm van losse pakketten kunnen dienen om producten in containers of vaten te koelen
gedurende in- of extern transport. Tevens kunnen koudebuffers eventueel een
varirende hoeveelheid zonne- en windenergie opslaan in de vorm van koude. Zo
kunnen grote vrieshuizen dienst doen als koudebuffer: door deze koud te trekken op het
moment dat er een overschot is aan elektrische energie en stop te zetten in tijden van
krapte. Daarnaast kunnen koudebuffers toegepast worden als noodkoeling bij
stroomuitval.
Anderzijds worden koudebuffers toegepast als gentegreerd onderdeel in een koelcircuit
voor het afvlakken van pieken en dalen in de koudevraag. Natuurlijk is dit alleen een
optie als deze variaties in koudevraag niet op een andere manier te voorkomen zijn!
Door de piekverbruiken op te vangen is het mogelijk om een koelinstallatie te
ontwerpen waarvan de capaciteit dichter bij de gebruikscapaciteit ligt en die dus het
vollastrendement beter benadert. Het afvlakken lukt beter naarmate de koude-inhouden de afgifte/opnamecapaciteit groter zijn. Dit moet echter wel opwegen tegen het feit
dat er extra compressie-energie nodig is. Dit omdat de buffering van koude-energie op
een lager temperatuurniveau plaatsvindt dan eigenlijk voor het proces nodig is.
Om koude-energie te kunnen opslaan, staan twee verschillende
methoden ter beschikking:
- Het voelbare warmtesysteem; door sterke afkoeling van een vaste of vloeibare
stof wordt energie opgeslagen. Die energie komt weer vrij door de massa te
verwarmen. In de meeste gevallen komt water als buffermedium in
aanmerking, omdat water in ruime mate aanwezig is en eenvoudig in een vat is
op te slaan, maar vooral omdat het een goede warmteoverdrachtscofficint en
een hoge soortelijke warmte heeft. Dit systeem kan maar beperkt worden
toegepast, omdat de buffer relatief veel ruimte vereist.
- Het latente warmtesysteem; door gebruik te maken van de latente smeltwarmte
van de thermische faseovergang bij voldoende lage temperatuur. De stoffen die
daarvoor in aanmerking komen zijn water (ijsbufferen) en bij lagere
temperaturen eutectische zoutoplossingen. Deze stoffen hebben bij het smeltof stolpunt de eigenschap dat energie bij constante temperatuur wordt afgestaan
of opgenomen. De voordelen van deze methode zijn een hoge opslagdichtheid
en een eenvoudige energieregeling, dit omdat de temperatuur tijdens de
energietransformatie constant is.
7.1
IJsbuffers
Bij ijsbuffers komt de energie vrij bij 0C. Dit wil zeggen dat het procesmedium met 1
2C ter beschikking staat, afhankelijk van het type ijsbuffer. De stollings- of
smeltwarmte is 333 kJ/kg bij 0C. Om de buffer te bevriezen is een koelinstallatie nodig
die bij -8 tot -10C energie levert. Er zijn meerdere typen ijsbuffers:
-
november 2008
Met uitwendige afsmelting of direct systeem. Bij dit type, meestal ijsbank
genaamd, is er direct contact tussen het te koelen water en het ijs. Het ijs wordt
39/47
november 2008
Met inwendige afsmelting of indirect systeem. Bij dit systeem wordt een
water/glycol-oplossing door de koelmachine gekoeld c.q. door de gekoelde
40/47
7.2
november 2008
41/47
november 2008
42/47
8.1
Smeerolie
De oliehuishouding van een koelinstallatie bepaalt voor een groot deel de goede
werking. Zowel te weinig als te veel circulerende olie leidt tot storingen. Smeerolie in
een koelinstallatie is nodig voor de smering en koeling van de draaiende delen van de
compressor. Daarbij is belangrijk dat de in het koudemiddel aanwezige olie (na de
compressie) wordt afgescheiden en wordt teruggevoerd naar het compressorcarter. Niet
alle olie kan worden afgescheiden, waardoor een deel (5 10%) met het koudemiddel
mee door het koelsysteem circuleert.
Voor een storingsvrije werking moet daarom bij het ontwerp van een installatie extra
aandacht worden besteed aan de leidingloop; de plaatsing van eventuele
olieafscheider(s); de juiste snelheden in de verdamper(s) en zuigleidingen en de
olienivellering bij meerdere compressoren.
Olie in combinatie met de moderne fluorkoolwaterstoffen (HFKs) vergt meer aandacht
dan nodig is bij de hydrochlorofluorkoolwaterstoffen (HCFKs), zoals R 22. Omdat olie
niet in ammoniak oplost kunnen in de koel-/vriesinstallatie problemen ontstaan.
Bijvoorbeeld als de olie achterblijft in leidingen of verdampers en niet tijdig
(automatisch) wordt afgetapt.
Om te voorkomen dat olie zich door de gehele installatie kan afzetten, is voor NH3 een
oliewaskolom ontwikkeld, die efficinter functioneert dan de gebruikelijke
olieafscheider. In de normale afscheider worden alleen de oliedruppeltjes afgescheiden,
maar in deze waskolom worden oliedamp en oliedruppeltjes afgevangen. Het
restoliegehalte bedraagt minder dan 1 ppm.
Voor zuiger- en schroefcompressoren werden aparte typen waskolommen ontwikkeld.
Bij de zuigermachines vervangt de waskolom de olieafscheider (zie figuur 8.1) en bij de
schroefcompressoren worden de olieafscheider en de oliekoeler vervangen door de
waskolom.
8.2
Ontluchten
Bij het ontluchten worden eventueel aanwezige niet-condenseerbare gassen afgevoerd.
De niet-condenseerbare gassen bestaan over het algemeen uit lucht; dit als gevolg van
onjuist vacumeren van de installatie bij nieuwbouw of reparaties. Ook door het vullen
met onzuiver koudemiddel en het uiteenvallen van smeerolie of koudemiddel ontstaan
gassen. Deze niet-condenseerbare gassen verhogen de condensatiedruk en benvloeden
daarmee het energiegebruik nadelig. De aanwezige lucht (met vocht) bevordert
bovendien het uiteenvallen van de olie en daarmee de vorming van sludge in het
systeem.
november 2008
43/47
november 2008
44/47
Ontwikkelingen
9.1
Kortetermijnontwikkelingen
In de industrie worden steeds meer natuurlijke koudemiddelen zoals ammoniak
toegepast, al of niet in combinatie met koolzuur (zie ref. 4). Ook het gebruik van
koolwaterstoffen (mengsels van propaan en butaan) en water en/of lucht neemt toe. De
overheid legt daarbij gaandeweg meer de nadruk op installaties met een laag
energieverbruik en een kleine koudemiddelinhoud. Dit vanwege het milieu en de
externe veiligheid. Het gebruik van indirecte koelsystemen in combinatie met
natuurlijke koudemiddelen zal daarom sterk toenemen.
Een andere trend is de opkomst van aluminium microchannel-warmtewisselaars. Dit
zijn warmtewisselaars opgebouwd uit aluminium extrusieprofielen die zeer veel maar
ook zeer kleine koudemiddelkanalen hebben. Deze techniek wordt al op grote schaal
toegepast bij condensors van aircosystemen in autos. Voordelen: de apparaten zijn
lichter, goedkoper en duurzamer; ze hebben minder koudemiddelinhoud en zijn
eenvoudiger te recyclen.
Ook in de stationaire koeltechniek zal de warmtewisselaar op basis van koperen buis en
aluminium vinnen worden verdreven door aluminium microchannel. Het toepassen van
microchannels in verdampers is pas mogelijk als de problemen omtrent koudemiddelverdeling en het berijpen zijn opgelost.
Figuur 9.1
november 2008
45/47
9.2
Langetermijnontwikkelingen
Uit literatuuronderzoek zijn enige veelbelovende toekomstige ontwikkelingen in de
koeltechnologie naar voren gekomen:
- Microclimatiserering
Microclimatisering is het lokaal creren van een klimaat. Nu wordt standaard
nog een hele ruimte geklimatiseerd. De afmetingen van deze ruimte kunnen
sterk worden teruggebracht. Een zeer simpel voorbeeld is het gebruik van een
elektrische deken in een bed, in plaats van het verwarmen van de hele kamer.
Ondanks het feit dat de elektrische deken verwarmingstechnisch geen efficinte
methode is, is de systeemoplossing wel zeer effectief.
- Thermo-akoestische koeling
Bij deze technologie wordt warmte-energie omgezet in akoestische energie die
dan weer als compressor in een koudecyclus fungeert. Bij deze koelmachine
komen dus in het geheel geen bewegende delen voor. Er worden al installaties
ontwikkeld die bedoeld zijn om aardgas vloeibaar te maken, met een akoestisch
vermogen van 40 kW.
- Eutectische vries-kristallisatie (EFC)
Als een zoutoplossing afgekoeld wordt tot beneden het eutectisch punt,
ontstaan naast de ijskristallen ook zeer zuivere zoutkristallen. Door het verschil
in soortelijke massa is tussen de kristallen een perfecte scheiding mogelijk.
EFC wijkt af van het conventionele vriesdrogen. Dit omdat bij vriesdrogen de
oplossing in haar geheel bevroren wordt, waarna het (bevroren) water
grotendeels gesublimeerd wordt en het restant door verdamping wordt
verwijderd.
Thermodynamisch gezien is EFC een proces met een veel hogere energieefficiency (circa 30%) dan vriesdrogen. Voor het verdampen van water is
zeven keer zoveel energie nodig is als voor bevriezen. Door de lage
temperaturen vinden er ook geen ontledingen plaats zoals bij verdamping.
Toepasbaar voor terugwinning van opgeloste zouten als natriumnitraat uit
water (-17C), ammoniumsulfaat uit eiwitresiduen, kopersulfaat uit water (2C). Zie ref. 12.
november 2008
46/47
10
Referenties
Illustrations 7, 8 and 14 are reproduced from references 1 and 2 by permission of the
UK Department of the Environment, Transport and the Regions.
Naast documentatie en brochures van leveranciers en fabrikanten is gebruikgemaakt
van de volgende publicaties:
1.
GPG 280, Good Practice Guide, Energy efficient refrigeration technology,
ETSU 2000
2.
GPG 283, Good Practice Guide, Designing energy efficient refrigeration plant,
ETSU 2000
3.
GPG 2, Good Practice Guide, Energy savings with electric motors and drives,
ETSU 2000
4.
Ir. R.A.M. Beismann, Nederlands eerste vrieshuis op een NH3/CO2cascadesysteem, Koude & Luchtbehandeling, september 2000
5.
PGS-13, http:www.vrom.nl/get.asp?file=Docs/milieu/PGS13.pdf
6.
ATEX 95, http://www.iab-atex.nl
7.
NEN-en 378-1, -2, -3 en -4, Koelsystemen en warmtepompen, veiligheids- en
milieueisen
8.
Efficint regelen en besturen van koelsystemen, NOVEM, 1998
9.
Dr. ir. C.A. Infante Ferreira, Media voor indirecte systemen, Koude &
Luchtbehandeling, juni 1998
10. Ing. C. van der Lande, Th. Enkemann, Het effect van koudedragers op het
energiegebruik, Koude & Luchtbehandeling, juni 1998
11. Dipl. Ing. W. Schmid, Hybride ijsaccumulator voor proceskoeling en
koudecentrales, Koude & Luchtbehandeling, juni 1999
12. D. Hartmann, Delft Integraal, nr 6, 2000
13. Regeling Lekdichtheidsvoorschriften Koelinstallaties 1997 (RLK), herziening
1999
14. De Richtlijn Drukapparatuur (PED)(97/23/EG)
15. H. Blok, De Richtlijn Drukapparatuur, Consequenties voor de koudewereld,
Koude & Luchtbehandeling, december 2001
16. Dr. G. Hundy, Omgang met koudemiddelen welke Glide vertonen, Koude &
Luchtbehandeling, december 2001
17. EN 12900, Refrigerant compressors- Rating conditions, tolerances and
presentation of manufacturers performance data, 1999
november 2008
47/47