Professional Documents
Culture Documents
NEDERHOED
NEDERHOED
keuze gaat opzoeken, vervolgens weer de literatuur daarvan, enz. Een nadeel hiervan is dat je
vaak alleen oudere literatuur onderzoekt en dat je volledig vaart op het kompas van de auteur
die je als vertrekpunt hebt genomen.
Drie redenen om een literatuuronderzoek te beginnen bij de universiteits bibliotheek:
1) Deze bib scheidt het kaf van het koren
2) Deze bib maakt zn klanten goed wegwijs op verschillende manieren
3) Ze bieden veel (gratis) toegang op verschillende plekken
Op internet zijn er zoekmachines en onderwerpsgidsen. Ook zijn er wetenschappelijke
zoekmachines zoals google scolar. Na het bronnenonderzoek teken je de betrouwbare en
relevante bronnen op, waarbij je er voor zorgt dat de aantekeningen bron vervangend zijn.
Vragenonderzoek
Een manier van vragenonderzoek is interviewen. Er is dan een direct contact tussen de vrager
en ondervraagde en zo kunnen communicatieve misverstanden worden voorkomen. Er valt
onderscheid te maken in open, gesloten, directe en indirecte vragen. Suggestieve vragen en
dubbelvragen zijn ongewenst.
Een andere manier van vragenonderzoek is enqueteren. Dit gaat sneller en is handig als een
grote groep ondervraagd moet worden. Ook voor lastige kwesties is het beter geschikt omdat
mensen eerder geneigd zijn eerlijk antwoord te geven (anonimiteit). Een nadeel van deze
methode is de geringe respons.
Ook bij enquetes is er sprake van verschillende vragen. Namelijk open, geslote, dichotome
(ja-nee), meerkeuzevragen en rangorde vragen.
H4: Het opstellen van een rapportschema
Beschrijvende teksten hebben grofweg deze indeling:
1)
Beschrijving van onderwerp in het geheel
2)
Bespreking van de belangrijkste onderdelen
3)
Vermelding van punten die de lezer terugbrengen bij het onderwerp in zijn geheel.
De lezer wordt in deze opzet in eerste instantie van het grote geheel naar de details gevoerd,
en vervolgens via een afsluitende tekst weer terug naar het grote geheel.
De indeling van betogende teksten is vaak geregeld dmv standaardstructuren. Deze structuren
vergemakkelijken het schrijfproces.
Er zijn twee presentaties van de resultaten: de procesgerichte of methodische presentatie
(redeneert vanuit de details naar een conclusie toe) en de resultaatgerichte of klantgerichte
presentatie (redeneert vanuit de conclusie en geeft daarna details.
De vraagstelling, doelstelling en conclusie vormen samen het kernrapport, wat bestemd is
voor het secundaire publiek. De achtergrondinformatie vormt de toelichting, die bestemd is
voor het secundaire publiek. Ook de details die zijn opgenomen in de bijlage zijn bestemd
voor het secundaire publiek.
Evaluerende teksten geven vaak een oordeel over bijvoorbeeld het effect van een maatregel.
Ze wegen de positieve punten tegen de negatieve punten af en trekken tot slot een conclusie.
Zeven aandachtspunten voor het controleren van het rapportschema zijn: relevantie,
evenwichtigheid, compleetheid, consistentie, samenhang, overzichtelijkheid en logica.
Voorwoord: het voorwoord heeft vaak een persoonlijk karakter en houdt niet echt verband met
de inhoud van het rapport. Bijvoorbeeld de aanleiding, achtergrond van de auteur, aanwijzing,
dankbetuigingen of taakverdeling binnen het rapport kunnen hier besproken worden. Soms
wordt in plaats van een voorwoord een aanbiedingsbrief (ook wel begeleidend schrijven
genoemd) geschreven. Deze brief kan dienen als een soort voorwoord, maar wekt vooral
belangstelling voor de inhoud en introduceert het rapport bij de lezer. Soms bestaan het
voorwoord en de brief naast elkaar, bijvoorbeeld als er sprake is van een primair en secundair
publiek.
Inhoudsopgave: biedt een goed overzicht van welke onderdelen aan bod komen in het rapport.
Gebruik voor de indelingstekens decimale codering, zoals paragraaf 3, 3.1, 3.1.1 enz. gebruik
niet meer dan 4 cijfers. De figuren uit het rapport worden onder de blijlagen weergeven, of
worden opgesomd onder de titel Lijst van illustraties, deze titel volgt op de laatste titel van
het rapport. Gebruik veel kopjes, subkopjes en paragraafkoppen in je rapport, dit maakt het
geheel overzichtelijk. Gebruik ook informatieve titels en koppen, niet te algemeen en geen
details! Zorg tevens voor een samenhang tussen hoofdstuktitels, paragraafkoppen en
subkopjes. Titels en koppen van hetzelfde niveau moeten parallel worden geformuleerd.
Samenvatting: een samenvatting wordt gebruikt als het rapport langer is dan ongeveer 10
paginas en heeft 3 belangrijke functies:
1)
Het vormt een toelichting op de titel
2)
Het vormt een verkorte versie, voor lezers die weinig tijd hebben
3)
Het biedt de lezers een overzicht van wat gaat komen. Zo weten ze op voorhand waar
de schrijver naartoe wil en zijn de details vaak beter te bergijpen.
Er zijn 3 soorten samenvattingen:
4)
Descriptieve samenvatting, die aangeeft waarover het rapport gaat
5)
Informatieve samenvatting, die aangeeft waarover het rapport gaat en bovendien de
belangrijkste uitgangspunten,feiten en bevindingen noemt. Geeft een complete
samenvatting van de hoofdtekst
6)
Management summary, is informatief en schetst voor de leidinggevende schetst wat de
oplossing is van een bepaald probleem, waarom dit de oplossing is en hoe deze moet
worden uitgevoerd, legt de nadruk op organisatorische consequenties van de
onderzoeksresultaten. Zo bondig mogelijk!
H10: Hoofdonderdelen
In dit hoofdstuk worden de volgende onderdelen besproken: inleiding, oorzaken/gevolgen,
voor- en nadelen, methode, resultaten en discussie, afsluiting.
Inleiding: overbrugt de kloof tussen schrijver en lezer. In de inleiding moeten de volgende
dingen aan bod komen: achtergrondinformatie, doelstelling, vraagstelling,
grenzen/beperkingen en een vooruitblik. Motiveer de beperkingen. Verbind de inleiding met
de rest van de tekst door de vooruitblik, dus benoem wat er aan bod gaat komen in de tekst.
Voor een inleiding zijn verschillende openingen mogelijk, zoals een illustratie, anekdote,
citaat.. enz.
Oorzaken en gevolgen: de onderdelen in teksten die in causale relatie met elkaar staan worden
hier besproken. Ga goed na of deze onderdelen ook echt met elkaar in verband staan
Voor- en nadelen: In veel rapporten moeten voor en nadelen tegen elkaar afgewogen worden.
Een daar aan gewijd onderdeel heeft doorgaans de volgende opbouw:
- Een vaststelling dat de voor- en nadelen van een zaak dwingen een keuze te maken
of een oordeel te vellen
- Bespreking van de voor- en nadelen
- Oordeel of keuze (of herhaling daarvan)
Methode: In de methode bespreek je hoe je het onderzoek hebt uitgevoerd. Hier komt het
volgende aan bod: het gekozen onderzoeksontwerp; de in het onderzoek betrokken eenheden
(personen/objecten); zoektermen waarmee is gezocht naar informatie; de gehanteerde
methoden; de gebruikte instrumenten en materialen; de procedures; omstandigheden; acties
die zijn ondernomen om betrouwbaarheid en geldigheid te bevorderen. Beschrijf en
verantwoord nauwkeurig wat je hebt gedaan!
Resultaten en discussie: De resultaten presenteren de uitkomst van een onderzoek en de
discussie becommentarieert deze. Deze onderdelen kun je echter wel beter scheiden. In de
resultaten mag je uitsluitend feiten benoemen en geen conclusie trekken. Resultaten kun je
weergeven in tabellen, kengetallen en een verbale beschrijving. In de discussie zijn de
conclusies de uitkomsten van het bespreken van de resultaten. In het onderdeel Conclusie
kunnen dus andere conclusies naar voren komen.
Afsluiting: De afsluiting brengt alles wat aan bod is geweest met elkaar in verband. Een
afsluiting kan de vorm aannemen van een conclusie, een aanbeveling, een slot of besluit, of
een nabeschouwing of evaluatie. In een conclusie wordt antwoord gegeven op een
argumentatiegerichte vraagstelling, en moet nadrukkelijk worden afgestemd op de
vraagstelling. Ook moeten ze zelfstandig leesbaar zijn. Een aanbeveling wordt gedaan op
grond van de resultaten.
Het slot of besluit hoort bij teksten met een informatiegerichte vraagstelling. Een
nabeschouwing of evaluatie beschouwt wat er goed en slecht is gegaan, wat er van
opgestoken is enz.
H11: Slotonderdelen
De literatuuropgave: Je moet verwijzen naar gebruikte literatuur als je aan de bron een uniek
idee ontleent. Een idee dat in 2 of minder bronnen voorkomt, of is terug te voeren naar 1 bron.
Ook moet je verwijzen als je passages citeert of parafraseert of samenvat. De methoden om
naar literatuur te verwijzen zijn de volgende:
1)
Voetnoten en nummers in de tekst die naar deze noten verwijzen
2)
Een alfabetische lijst van literatuurbronnen
3)
Een genummerde lijst van bronnen, en in de tekst tussen haakjes nummers die naar
deze bronnen verwijzen
4)
Een alfabetische lijst, en in de tekst tussen haakjes auteursnamen, jaartallen en
eventueel paginanummers die naar deze lijst verwijzen.
5)
Eindnoten, en in de tekst nummers die naar deze noten verwijzen, plus een
alfabetische lijst van literatuurbronnen
Er is een verschil tussen aangehaalde literatuur en geraadpleegde literatuur: aangehaalde
literatuur is een opsomming van de bronnen waarnaar je eerder in je publicatie naar hebt
verwezen. Geraadpleegde literatuur voegt hier nog eens alle literatuur waar niet naar
verwezen is aan toe.
Bijlagen: In de bijlage staat alles wat het rapport ondersteund en tot stand heeft gebracht,
maar niet cruciaal is voor het onderzoek. Niet alles wat je gebruikt hebt voor je onderzoek kun
je bestempelen als bijlage, blijf kijken wat interessant is. In een bijlage staat bijvoorbeeld:
gegevens die beweringen in het rapport ondersteunen, kopieen van brieven, illustraties die
vaker moeten worden geraadpleegd, historische uiteenzettingen en achtergrondinformatie enz.
Register: Een register is een alfabetische lijst met trefwoorden en verwijzingen (iemmata).
Het kan handig zijn als lezers doelgericht op zoek zijn naar bepaalde informatie, maar is ook
veel extra werk.
H12: Twaalf schrijftips
1) Onderken en bestrijd uitstelgedrag
2) Stel geen overdreven eisen aan jezelf
3) Laat schrijven en onderzoeken zo veel mogelijk parallel lopen
4) Werk met deadlines
5) Creeer omstandigheden waarin je optimaal kunt werken
6) Onderbreek het schrijven zo min mogelijk voor correcties
7) Schrijf zo lang mogelijk achter elkaar door, minimaal 3 kwartier.
8) Zorgt dat je altijd pen en papier bij de hand hebt
9) Laat het klad even rusten voor je gaat corrigeren
10) Corrigeer in een aantal ronden
11) Lees de tekst hardop langzaam aan jezelf voor
12) Vraag feedback
H13: De alinea
Alineas zijn op te delen in thematische alineas, die de lezer informeren over een
subonderwerp, en verbindende alineas, die het de lezer makkelijk maken de structuur te
volgen. In thematische alineas zit een kernzin. Dit kan een stellende of aankondigende
kernzin zijn, pas op voor pseudokernzinnen! De kernzin is bij voorkeur algemeen, abstract en
kort.
In een verbindende alinea kan het volgende staan:
- een korte samenvatting van het voorgaande
- een opsomming van onderwerpen die aan de orde zullen komen
- een opsomming van de belangrijkste bevindingen
- uiteenzetting over het verband tussen die onderwerpen/verbindingen
- uiteenzetting over de samenhang tussen het voorafgaande en het volgende
Verbanden kunnen worden aangegeven door signaalwoorden, overgangszinnen,
verwijswoorden en echowoorden. Signaalwoorden kunnen tegenstellend, vergelijkend,
illustrerend, opsommend, verklarend en concluderend zijn. Overgangszinnen zijn
bijvoorbeeld maar dit voorstel heeft twee nadelen en dit illustreren we met een voorbeeld.
Verwijswoorden wijzen terug naar eerder genoemde onderwerpen in de tekst (deze, die, zij,
hij enz.). Echowoorden zijn herhalingen van eerder genoemde woorden, of woorden met de
zelfde betekenis.
Maak alineas een leesbare lengte, en scheidt ze van elkaar door in te springen of een regel
open te laten.
H14: Zinsbouw
-lange zinnen zijn niet verteerbaar
- tangconstructies zijn verwarrend, maak liever twee zinnen.
-opsommingen kunnen zowel verticaal als horizontaal zijn.
- varier de volgorde van de zinsdelen
- als zelfstandige naamwoorden ipv werkwoorden de actie in een zin weergeven, is er sprake
van een naamwoordstijl. Dit maakt de zin onpersoonlijk (morgen vindt de bespreking plaats
ipv morgen bespreken we het). Het kan in sommige situaties echter wel gepast zijn.
H15: Woordgebruik
Het is belangrijk om een tekst levendig te maken. Je kunt bijvoorbeeld persoonlijke
voornaamwoorden gebruiken zoals wij, u, men, enz. Ook kun je citaten verwerken in de
tekst. Ook kun je in de tekst gebruik maken van synoniemen. Een eenvoudiger variatie middel
is de hyperoniem: een hogere of meet algemene term (dus deze kwestie ipv deze
milieukwestie.) Er bestaan ook hyponiemen: daarbij wordt een verzamelbegrip vervangen
door twee of drie specifiekere begrippen die erin zijn ondergebracht.
Om moeilijke zaken begrijpelijker te maken kun je ze verduidelijken met voorbeelden.
Vermijd relativerende woorden, vage modale woorden en gebruik duidelijke en correcte
verwijswoorden.
Eigenlijk gaat het correcte woordgebruik erom dat er geen onnodige lange en moeilijke
woorden in de tekst voorkomen. Als je gaat smijten met vaktermen, leg ze uit! Verder geef je
wat je wil zeggen zo duidelijk en bondig mogelijk, met uitleg en voorbeelden waar dat nodig
is.
H17: Vormgeving van de tekst
Een aantrekkelijke vormgeving zorgt ervoor dat lezers willen (blijven) lezen. Van invloed
kunnen zijn:
-kopjes
- paginanummers
-kop- en voetregels
- lettertype en lettergrootte