Download as doc, pdf, or txt
Download as doc, pdf, or txt
You are on page 1of 7

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 & 5

Hoofdstuk 4 De onzichtbare hand.


4.1 De markt als organisator.
Er zijn verschillende handelingen nodig voordat een product in de winkel ligt.(bijv.
machines, transporteren enz.)
De organisatie gaat vanzelf.
Om ervoor te zorgen dat uiteindelijk datgene in de supermarkt ligt waaraan de
consument behoefte heeft, moeten zeer veel beslissingen worden genomen. Er is geen centrale
instantie die het gehele proces overziet en regelt. Markten doen dat voor ons, de organisatie
gaat vanzelf.
Wat moet er georganiseerd worden?
Dagelijks worden vele soorten goederen en diensten geproduceerd. Als je iets wilt
produceren heb je productiefactoren (ook wel productiemiddelen) nodig:
Arbeid: al het menselijk handelen bij de productie, niet alleen betaald werk maar ook
vrijwilligerswerk of het werk in de huishouding. Betaald werk levert de
productiefactor arbeid loon(of salaris) op.
Kapitaal: soms geldkapitaal en soms kapitaalgoederen, zoals gebouwen en
machines. De beloning voor het ter beschikking stellen van geldkapitaal is rente of
interest.
Natuur: kun je breed opvatten als alles wat de natuur ons biedt. Soms wordt er met
deze productiefactor grond bedoeld. In veel gevallen is de gebruiker van de grond niet
dezelfde als de eigenaar; in dat geval moet de gebruiker pacht aan de eigenaar betalen.
Ondernemersactiviteit: het is de taak van een ondernemer de 3 voorgaande
productiefactoren met elkaar te combineren. Als de combinatie een succes is, maakt
hij winst, zo niet dan lijdt hij verlies.
In een productieproces worden de 4 productiefactoren samengevoegd om een product tot
stand te brengen. Maar op welke manier worden de productiefactoren gebruikt? In elk geval
moeten onder meer de volgende beslissingen worden genomen:
Welke goederen en diensten gaan we produceren?
Hoeveel van die goederen en diensten gaan we maken en in welke kwaliteit?
Welke productiefactoren gaan we voor de productie gebruiken en in welke
combinatie?
Die vragen kan je als volgt samenvatten: Op welke manier komt de allocatie tot stand?
Allocatie is de verdeling van de productiefactoren over de productiemogelijkheden.
Productiefactoren zijn doorgaands alternatief aanwendbaar: veel productiefactoren kunnen
op allerlei manieren gebruikt worden.
4.2 Soorten markten.
Op markten ontmoeten 2 partijen elkaar, vragers en aanbieders. De komst van internet
heeft tot gevolg gehad dat zich aanzienlijk meer vragers en aanbieders op een bepaalde markt
kunnen begeven dan vroeger het geval was.

Afbakening van markten.


Een moeilijk probleem is waar markten precies beginnen en waar ze ophouden. De
arbeidsmarkt bestaat niet, maar valt uiteen in talloze deelmarkten, in feite voor elke
beroepsgroep n. Een belangrijk criterium voor de afbakening van een markt is de vraag of
goederen substitueerbaar zijn.
Goederen zijn substitueerbaar als ze in de ogen van de consument door elkaar kunnen
worden vervangen. Substitutiegoederen denk aan: sigaretten &shag
Marktvormen of marktstructuren.
Een belangrijk verschil tussen markten vind je wanneer je kijkt naar de vorm, de
structuur, van de markt. Markten verschillen sterk van elkaar als je let op een aantal
structurele kenmerken, zoals het aantal aanbieders of het soort product. Om te bepalen met
welke marktvorm je te maken hebt, kijk je naar de volgende aspecten:
Het aantal vragers en het aantal aanbieders.
De aard van het goed.
De doorzichtigheid(transparantie) van de markt.
De hoogte van de toetredingsbarrires.
Aantal vragers en aanbieders.
Op de meeste markten zijn veel vragers. Er bestaan natuurlijk uitzonderingen, bijv.
markten waarop n vrager of enkele vragers bestaan. De vraag naar defensiematerieel wordt
vaak uitsluitend door overheden uitgeoefend. Maar op de meeste markten, zeker die van
consumptiegoederen, is het aantal vragers groot. In die gevallen kan de individuele vrager
geen invloed op de prijs uitoefenen. Tegenover de vragers staat een wisselend aantal
aanbieders, die meestal in 3 groepen worden verdeeld:
n aanbieder: als er geen substituten bestaan voor het product dat door die aanbieder
op de markt wordt gebracht. Je bent dus gedwongen het product bij de monopolist te
kopen.
Weinig aanbieders: als de aanbieders bij hun handelingen rekening houden met de
reacties van andere aanbieders. De individuele aanbieder heeft grote invloed op de
vast te stellen prijs van zijn product, maar zal bij zijn prijsbeleid rekening houden met
de mogelijke reacties van de concurrenten.
Veel aanbieders: als de individuele aanbieder geen invloed kan uitoefenen op de
marktprijs. In de regel houdt dat in, dat de hoeveelheid die door de individuele
producent wordt aangeboden een uiterst klein deel is van de totale hoeveelheid die op
de markt verhandeld wordt.
Aard van het product.
Met een product wordt in een bepaalde behoefte voorzien. Op welke manier in de
behoefte wordt voorzien, is ter beoordeling van de betrokken consument. Sommige producten
zijn zo aan elkaar gelijk, dat ze op volkomen gelijke wijze in een bepaalde behoefte voorzien.
Homogene goederen zijn goederen die op volkomen gelijke wijze voorzien in een bepaalde
behoefte. Denk aan:
Omdat homogene goederen op gelijke wijze in een bepaalde behoefte voorzien, kan de
consument geen voorkeur uitspreken voor het ene product boven het andere goed. Als gevolg
hiervan kan er ook geen prijsverschil tussen deze goederen bestaan.

Op de markten van consumptiegoederen komen homogene goederen nauwelijks voor. De


moderne producent doet namelijk zeer veel moeite om zijn product te onderscheiden van
andere producten (productdifferentiatie).
Heterogene goederen zijn goederen die, hoewel ze in dezelfde behoefte voorzien, in de ogen
van de consument toch van elkaar verschillen. Denk aan een auto, huis.
Van belang is dat de consument het onderscheid maakt. Dit onderscheid kan zelfs de
specifieke winkelier zijn bij wie het product wordt aangeschaft. Omdat de consument
onderscheid maakt tussen de goederen waarmee in een bepaalde behoefte kan worden
voorzien is hij ook bereid voor het ene product meer te betalen dan voor het andere.
Doorzichtigheid van de markt.
Een markt is doorzichtig als de vragers en aanbieders op de hoogte zijn van alles wat
er op de markt gebeurt. Bij een doorzichtige markt kunnen op hetzelfde tijdstip geen
prijsverschillen bestaan tussen homogene goederen. In geval van homogene goederen heeft de
consument immers geen voorkeur, hij koopt het goedkoopste product. De consument heeft
dus een prijsvoorkeur. Overigens moet hij er dan van op de hoogte zijn dat en waar
goedkopere producten worden aangeboden.
Vooral door productdifferentiatie zijn markten ondoorzichtig geworden. Hierbij
kunnen grote prijsverschillen tussen vergelijkbare goederen optreden.
Hoogte van de toetredingsbarrires.
Toetreding houdt in: toetreding tot de markt, vrije toetreding wil zeggen dat iedereen
die een bepaald product wil kopen of verkopen, hiertoe in de gelegenheid is. Dat is niet altijd
het geval, er zijn vaak belemmeringen. Als voor aanbieders toetreding tot de markt moeilijk
is, hoeven bestaande producenten weinig bevreesd te zijn voor nieuwe concurrenten.
Toetreding kan worden belemmerd door (wettelijke) eisen van vakbekwaamheid en door de
aard van de productie.
Indeling van marktvormen.
Op grond van het aantal vragers en aanbieders en de aard van de goederen kunnen we
verschillende marktvormen onderscheiden. (zie figuur 4.2 in het boek)
Als er slechts 1 aanbieder is, zonder dat er substituten zijn, spreken we van een monopolie.
Zijn er weinig aanbieders die rekening moeten houden met elkaar, dan is er sprake van een
oligopolie. Doordat producenten alles in het werk stellen om hun producten te onderscheiden
van de producten van de concurrentie, komt homogeen oligopolie nauwelijks voor. Een
bijzonder geval is duopolie, waarbij twee bedrijven de markt delen.
Van volkomen concurrentie of volledige mededinging is er sprake als zeer veel aanbieders
een homogeen product proberen te verkopen.
Monopolistische concurrentie doet zich voor als er veel aanbieders van heterogene producten
zijn. Er zit in deze marktvorm een element van het monopolie.
Perfecte en niet-perfecte markten.
Kijkend naar de invloed die een aanbieder op de prijs kan uitoefenen, kan je de
marktvormen in 2 groepen indelen: perfect werkende markten en niet-perfect werkende
markten.

Perfect werkende markten.


Op perfect werkende markten kunnen de aanbieders geen enkele invloed op de prijs
uitoefenen. Ze moeten de prijs nemen zoals hij is (prijsnemers). Is uitsluitend het geval bij de
marktvorm volledige mededinging of volkomen concurrentie.
Niet-perfect werkende markten.
Bij alle andere marktvormen dan volledige mededinging hebben aanbieders genoeg
macht om de prijs te kunnen benvloeden(ook wel prijszetting). Ze kunnen bijv. de enige
aanbieder of een van de weinig aanbieders op een markt zijn. Ook kunnen veel bedrijven elk
een variant van een product verkopen dat in die vorm nergens anders te krijgen is. Dan
kunnen ze toch, binnen zekere grenzen, de prijs benvloeden (monopolistisch concurrentie).
4.3 De werking van perfecte markten.
Perfect werkende markten zijn eerder een uitzondering dan een regel. Toch kan het
nuttig zijn een idee te hebben van de manier waarop dit soort markten werkt. Het is dan later
gemakkelijker andere marktvormen te begrijpen.
Het prijsmechanisme, een voorbeeld.
De vraag.
De lijn die het verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid weergeeft, noemen we
de vraagcurve of vraaglijn.
Het aanbod.
Het verband tussen de prijs en de aangeboden hoeveelheid noemen we een
aanbodcurve of aanbodlijn.
Evenwicht.
Onder de evenwichtsprijs verstaan we de prijs waarbij de gevraagde hoeveelheid
gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid.
Op perfect werkende markten worden producten uitsluitend tegen de evenwichtsprijs
verhandeld. Het mechanisme dat daarvoor zorgt is de concurrentie. De vrager maakt geen
verschil tussen de producten van de verschillende aanbieders. Daar komt bij dat de markt
transparant is, zodat de vrager op de hoogte is van eventuele prijsverschillen.
Verschuiving van het evenwicht.
Als gevolg van een grotere vraag naar een product stijgt, bij hetzelfde aanbod, de
evenwichtsprijs. De hogere prijs zorgt ervoor dat aanbieders meer producten op de markt
brengen. En wel zoveel dat de aangeboden hoeveelheid weer in overeenstemming komt met
de gevraagde hoeveelheid.
Het prijsmechanisme als informatiesysteem.
Verandering in vraag en/of aanbod hebben gevolgen voor de evenwichtsprijs en
prijsveranderingen lijden op hun beurt tot veranderingen in de gevraagde respectievelijke
aangeboden hoeveelheid. Ook zijn er gevolgen voor de inzet van productiefactoren, een
toegenomen aanbod van een bepaald product, uitgelokt door een hogere prijs, betekent dat
meer productiefactoren moeten worden aangewend om dat product te kunnen maken. Het
prijsmechanisme stuurt de allocatie.

Hoofdstuk 5 de consument
5.1 Betalingsbereidheid en consumentensurplus.
Als een consument een product wil aanschaffen, heeft hij/zij doorgaans wel enig idee
hoe hoog de prijs van het product is. Zeker als de consument enige informatie heeft
ingewonnen. Op grond hiervan zal de consument voor zichzelf vaststellen welk
maximumbedrag hij/zij voor het product over heeft.
De betalingsbereidheid is het maximale bedrag dat een consument voor een eenheid van een
bepaald product over heeft.
Het consumentensurplus is het verschil tussen de betalingsbereidheid en de marktprijs.
Gegeven het merk, type en dergelijke van het beoogde product, is de marktprijs voor elke
consument dezelfde. Maar de betalingsbereidheid zal in de meeste gevallen verschillen,
consumenten verschillen nu eenmaal als het gaat om persoonlijke voorkeur en financile
draagkracht.
Het consumentensurplus geeft een aanwijzing over de welvaart van de gezamenlijke
consumenten. Het surplus is immers een voordeel. Veel consumenten hadden meer willen
betalen dan de marktprijs, maar hoeven dat nu niet te doen, als de marktprijs daalt, neemt het
consumentensurplus en daarmee het voordeel van de gezamenlijke consumenten toe.
Aangenomen dat de behoefte van de consument gelijk blijven, neemt de welvaart van de
betrokken consumenten toe.
5.2 De vraagcurve nader bekeken.
De gevraagde hoeveelheid van een bepaald product hangt van een aantal factoren af:
De prijs van het betreffende product.
De prijzen van andere producten.
Het budget van de consument.
De voorkeuren of preferenties.
Het aantal consumenten.
Een stijgende prijs zal de vraag naar het betreffende product ontmoedigen, een dalende prijs
zal de vraag naar het betreffende product stimuleren. Maar ook de prijzen van andere
goederen kunnen invloed hebben op de gevraagde hoeveelheid van een bepaald product.
Meestal reageert de vraag naar een willekeurig product overigens niet of nauwelijks op de
prijs van een willekeurig product.
Volgens de consument kunnen substitutiegoederen elkaar vervangen.
Complementaire goederen worden altijd samen met andere goederen gebruikt. Natuurlijk
speelt ook het budget van de consument een ril; als de gezamenlijke consumenten meer te
besteden hebben, neemt de vraag naar de meeste goederen toe. De voorkeuren of preferenties
van de consument zijn uiteraard eveneens van belang. De voorkeuren kunnen ook benvloed
worden door de scholing die iemand heeft gehad. Overigens kunnen de aanbieders via
reclame proberen voorkeuren te benvloeden. Ten slotte is het aantal vragers, meestal
consumenten, van belang. Bevolkingsgroei of het openen van nieuwe afzetmarkten zal de
vraag naar de meeste producten doen toenemen, daarbij speelt ook de samenstelling van de
bevolking een rol.

De vraagvergelijking.
Hoe reageert de gevraagde hoeveelheid van een product op veranderingen in de prijs
van dat product? Daarbij gaan we er van uit dat de andere factoren(de prijs van andere
producten, het budget, de voorkeuren en het aantal consumenten) gelijk blijven. Ook wel we
gaan uit van de ceteris-paribusvoorwaarde. We kijken alleen naar de invloed van de prijs van
het product zelf op de gevraagde hoeveelheid; de invloed van andere factoren blijven
constant. Het verband tussen de gevraagde hoeveelheid en de (eigen) prijs kunnen we in een
algebrasche vergelijking weergeven(vraagvergelijking).
De algemene gedaante van een vraagvergelijking is: Qv = ap+b.
Verschuiving van de vraagcurve.
We kennen bij de vraagcurve 2 soorten verschuivingen:
1. Een verschuiving langs de vraagcurve kan uitsluitend veroorzaakt worden door een
verandering in de prijs van het betreffende product.
2. De verschuiving van de vraagcurve wordt veroorzaakt door een van de factoren die
onder de ceteris-paribusvoorwaarde vallen. Een verschuiving van de vraagcurve bijv.
naar rechts kan veroorzaakt worden door:
Een prijsstijging van substitutiegoederen.
Een toename van het budget van de vragers.
Een toegenomen voorkeur voor het ene product.
Een toename van het aantal vragers.
5.3 De prijselasticiteit.
Met een elasticiteit kun je meten op welke manier de ene varabele reageert op de
andere. Er is steeds sprake van oorzaal en gevolg. Uiteraard zijn er allerlei mogelijkheden.
Kleine oorzaken kunnen grote gevolgen hebben: een relatief geringe prijsdaling kan een
flinke toename van de gevraagde hoeveelheid tot gevolg hebben(zal bij veel luxe producten
het geval zijn). Maar het is ook denkvaar dat een prijsverlaging geen enkel gevolg voor de
gevraagde hoeveelheid heeft.
In het algemeen meten we de elasticiteit als volgt:
Elasticiteit= % gevolg / % oorzaak.
Wanneer de marktprijs van een bepaald product verandert, kun je verwachten dat de verkochte
hoeveelheid eveneens verandert. Hoe groot de hoeveelheidsverandering zal zijn, wordt
weergegeven met de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid.
De prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid geeft de mate weer waarin de gevraagde
hoeveelheid reageert op een prijsverandering.
Ev = % gevraagde hoeveelheid / % prijs.
Ev = de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid.
Met de formule:
Procentuele verandering = ((nieuwe waarde- oude waarde) / oude waarde) *100% kan je de
procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid en van de prijs berekenen.

De prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid is negatief. Dat wordt veroorzaakt doordat


een prijsdaling zorgt voor een toename van de gevraagde hoeveelheid en dat een prijsstijging
zorgt voor een afname van de gevraagde hoeveelheid.
Marktomzet = P*Qv.
Elastische en inelastische vraag.
De gevraagde hoeveelheid kan op verschillende manieren reageren op een prijsverandering.
We spreken van een relatief elastische vraag, als de % gevraagde hoeveelheid groter is dan
de % prijs.
In dat geval is de waarde van de gevraagde hoeveelheid kleiner dan -1.
We spreken van een relatief inelastische vraag, als de % gevraagde hoeveelheid kleiner is
dan de % prijs.
Als de vraag inelastisch is, reageert de gevraagde hoeveelheid winig op prijsveranderingen, de
waarde van de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid ligt dan tussen -1 en 0.
Prijselasticiteit en omzet.
Bij een inelastische vraag geldt:
Een prijsdaling leidt tot een afname van de omzet.
Een prijsstijging leidt tot een toename van de omzet.
Bij een elastische vraag geldt:
Een prijsdaling leidt tot een toename van de omzet.
Een prijsstijging leidt tot een afname van de omzet.
5.4 De inkomenselasticiteit.
Als het inkomen van consumenten toeneemt, zal dat doorgaans gevolgen hebben voor
hun bestedingen. Maar de vraag naar het ene product zal sterk worden benvloed door een
inkomensverandering dan het andere.
De inkomenselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid geeft de mate weer waarin de
gevraagde hoeveelheid reageert op een verandering in het inkomen van de consumenten.
In formulevorm ziet deze definitie er als volgt uit, waarbij het symbool Ey voor de
inkomenselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid staat:
Ey= % gevraagde hoeveelheid / % prijs.
met behulp van de inkomenselasticiteit kunnen we verschillende soorten goederen van elkaar
onderscheiden:
Noodzakelijke goederen: goederen die voor de eerste levensbehoeften van belang zijn.
De vraag naar deze goederen reageert niet sterk op inkomensveranderingen.
Luxegoederen: goederen die je pas kan veroorloven als je inkomen een bepaald bedrag
overschrijdt. De hoogte van het inkomen waarbij de consument de aanschaf van een
bepaald goed gaat overwegen, noemen we het drempelinkomen.
Inferieure goederen: als het inkomen toeneemt, neemt de vraag naar dit soort
producten af. Oftewel ze worden vervangen door een ander product dat in dezelfde
behoefte voorziet.

You might also like