Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 28

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle

TUMULT AAN DE IJSSEL


DE BENOEMING VAN DR. JACOB FRNKEL TOT OPPERRABBIJN VAN OVERIJSSEL EN DRENTHE

Ruben van de Belt

Niet elke benoeming verloopt vlekkeloos, en dat geldt zeker voor de benoeming van Dr.
Jacob Frnkel tot opperrabbijn van het ressort Overijssel en Drenthe. Na het overlijden van
Hartog Josua Hertzveld in 1846 moest een nieuwe herder worden aangesteld, maar dat
ontaarde in een langslepend conflict.1 Uiteindelijk kon Frnkel, nadat hij in 1849 naar Zwolle
was gekomen, pas in 1853 worden genstalleerd.2 In dit paper zal onderzocht worden wat de
aard van dat conflict was en hoe het begrepen moet worden. De gehanteerde onderzoeksvraag
luidt: wat waren de voornaamste argumenten pro en contra een benoeming van Frnkel als
opperrabbijn van Overijssel en Drenthe, en welke belangen dienden zij? Het uitgangspunt
hierbij wordt gevormd door het archief over en van Frnkel.3 Er is voornamelijk gekeken naar
documenten die te verbinden zijn met betrokkenen, of ten minste in enige mate tot hen te
herleiden zijnhieruit volgt dat documenten waar geen auteur van bekend is niet het hoogste
woord krijgen. Alvorens dat te doen zal eerst de historische context geschetst worden, met
zowel aandacht voor het algemeen Nederlandse als voor het concreet Zwolse. Deze

Jaap Hagendoorn & Marco Groen, Gids langs de geschiedenis van joods Zwolle (Zwolle: Stichting Judaica

Zwolle, 1999), 13 vv.


2

Hogendoorn & Groen, De geschiedenis van joods Zwolle, 41.

Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties, Bibliotheca Rosenthaliana, Archief Frnkel. Binnen het

archief Frnkel omvat het deel aangaande zijn benoeming de inventarisnummers 56 131.

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


benadering gaat uit van de veronderstelling dat ook het conflict over benoeming van Frnkel
niet op zichzelf staat, maar het gevolg is van eerdere ontwikkelingen.

Emancipatie en integratie als drijfveer4


Op 2 september 1796, in navolging van alle andere minderheidsgroepen, verwerven Joden
volledige emancipatie in het Nederlandse bestel en verkregen zo dezelfde burgerrechten als
andere inwoners van de Bataafse Republiek.5 In aanloop naar deze beslissing wordt er door
delen van de joodse gemeenschap protest aangetekend, maar dat blijkt onsuccesvol te zijn.
Een van de gevolgen van deze juridische emancipatie is dat de joodse gemeenschap vanaf dat
moment als kerkgenootschap wordt beschouwd en onder het gezag het Ministerie van
Eredienst valtna 1848 splits het ministerie zich in een Ministerie van Hervormde Eredienst
Enz., behalve die der rooms-katholiek en een Ministerie van rooms-katholieke eredienst,
waarbij de Joodse gemeenschap onder de eerste zou blijven vallen.6 Daarnaast worden Joden
gedwongen hun zelfreferentie als natie op te geven en voluit onderdeel te worden van de
Nederlandse Republiek. Dit beoogt een sociale integratie van de gemeenschap in het
4

De onderscheiding is gebaseerd op Bart Wallet & Irene Zwiep, waarbij emancipatie betrekking heeft op het

juridische en integratie op het sociale en culture. Het eerste is op te vatten als een eenmalige gebeurtenis, maar
de laatste is voornamelijk een proces. Zie: Locals: Jews in the Early Modern Dutch Republic in Irene Zwiep,
Cambridge Companion to Early Modern Jewish History. Deze uitgave moet nog verschijnen.
5

Paul H.A.M. Abels & Aart de Groot, De achttiende eeuw in Herman J. Selderhuis (red.), Handboek

Nederlandse Kerkgeschiedenis (Kampen: Uitgeverij Kok, 2010), 577.


6

Zoals de omschrijving van de ministerspost doet vermoeden was het ideaal destijds een Hervormde natie. De

toevoeging Enz. verklaart waarom deze minister tevens autoriteit had over de benoeming van een opperrabbijn.
Net als bijvoorbeeld afgescheidenen en remonstranten vallen ook de Joden ook binnen die toevoeging. In het
vervolg zal bij verwijzingen naar het Ministerie van Hervormde Eredienst Enz., behalve die der roomskatholieke gebruik gemaakt worden van ministerie.

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


Nederlandse volk, waar het Joodse kerkgenootschap verplicht aan moet bijdragen. De staat
ziet kerkgenootschappen voornamelijk als opvoeders in de algemene deugden. [Ze] waren
net als andere genootschappen instellingen van algemeen nut: gescheiden van de staat, maar
wel ter ondersteuning daarvan.7 De kerkgenootschappen, en daarmee ook het Joodse, moeten
bijdragen aan het opvoeden van beschaafde Nederlanders, ten dienste van het vaderland.
Een uiting van dat beleid is het gebruik van Nederlands in de samenkomsten in de
synagoge. De voorganger van Frnkel, Hartog Josua Hertzveld, toonde zich een aanhanger
van de door de Nederlandse overheid gewenste aanpassingen had de bedoeling het jiddisj
uit te bannen uit synagoge en godsdienstonderwijs en meer waardigheid te brengen in de
eredienst.8 In 1841 probeerde hij de rabbijnen uit Nederland bij elkaar te brengen om een
nationale consensus te bewerkstelligen. Deze samenkomst werd echter nooit gehouden, mede
vanwege heftige tegenstand van een groep orthodoxe rabbijnen, geleid door Zvi Hirsch
Lehren uit Amsterdam.9 Toch zou Hertzveld de eerste Nederlandse rabbijn worden die in het
Nederlands preekte, en daarmee is een kenmerk zichtbaar geworden van het Jodendom in
Zwollewaarbij opgemerkt moet worden dat nergens blijkt dat het geschil op de lagere
niveaus, van bijvoorbeeld de ressortale vergadering, is besproken en dus onduidelijk blijkt of
alle Joden uit Overijssel en Zwolle op de hoogte waren.10

George Harinck & Lodewijk Winkeler, De negentiende eeuw in Herman J. Selderhuis (red.), Handboek

Nederlandse Kerkgeschiedenis (Kampen: Uitgeverij Kok, 2010), 620.


8

Hogendoorn & Groen, De geschiedenis van joods Zwolle, 37.

Chaya Brasz, Dutch Jewry and its Undesired German Rabbinate, Leo Baeck Institute Year Book 57 (2012),

74 v.
10

Iet Erdtsieck, De emancipatie van de Joden in Overijssel 1796-1940: De rol van de Overijsselse

opperrabbijnen Hertzveld, Frnkel en Hirsch (diss.)(1995), 46.

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


Om deze meer welwillende visie op emancipatie en integratie te begrijpen moet er
naar grotere lijnen in het Nederlands Jodendom worden gekeken. Het is namelijk aantoonbaar
onjuist om het Jodendom in Nederland als een eenduidige entiteit te zien. Regionale
verschillen blijken groot te zijn, waarbij vooral een tweedeling is op te merken tussen het
westen met Amsterdam als bolwerk van de orthodoxie, en het oosten, benvloed door het
Duitse Jodendom.11 Voornamelijk deze laatste observatie blijkt belangrijk: Duitse Joden
werden tegengewerkt in hun emancipatie en integratie, en waren zodoende van mening dat de
Joden in Nederland hun kansen niet optimaal benutten. Daarnaast is het Duitse Jodendom de
voedingsbodem geweest van de Joodse Verlichting, de haskala, waaruit een theologisch
liberaal gedachtegoed voortkwam.12 Het lijkt dan ook niet toevallig dat in Nederland
voornamelijk Joden afkomstig uit de bovenklasse, in Maastricht, Groningen en Zwollealle
grenzend aan Duitstalig gebiedzich verbonden voelden met het Duitstalige Jodendom.13
Juist deze orintatie lijkt ertoe te leiden dat Joden uit het oosten van het land meer geneigd
waren tot integratie en emancipatie dan Joden in Amsterdam, wat in Zwolle herkenbaar is in
het werk van Hertzveld.14
Toen in 1848 de scheiding tussen kerk en staat in de nieuwe grondwetgeschreven
als gevolg van de breuk tussen de noordelijke- en zuidelijke Nederlandenwerd opgenomen,
11

Brasz, Dutch Jewry, 77. Hoewel de auteur deze claim niet expliciet maakt, lijkt het redelijk om af te leiden

uit de gegevens. Voornamelijk Joden uit Groningen, Maastricht en Zwolle waren voorstander van Duitse
rabbijnen, in tegenstelling tot Joden uit het westen die zich meer associeerden met het Amsterdams rabbinaat.
12

Albert van der Heide, Jodendom (Kampen: Uitgeverij Kok, 2001), 40-45. Hierbij moet overigens opgemerkt

worden dat het onjuist is te spreken van de Joodse Verlichting, daar ook die getekend is door regionale
verschillen.
13

Brasz, Dutch Jewry, 77.

14

Bart Wallet, Nieuwe Nederlanders: De integratie van de joden in Nederland 1814-1851 (Amsterdam:

Uitgeverij Bert Bakker, 2007), 168 -172.

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


ontstond er voor kerkgenootschappen meer ruimte in het benoemen van buitenlandse
voorgangersal blijft onduidelijk in hoeverre de macht van het ministerie afneemt dan wel
toeneemt ten opzichte van de periode voor 1848.15 Dit, aangevuld met invloed van het
Duitstalig Jodendom op de bovenlaag in de synagogen van de oostelijke ressorts van
Nederland, zorgde ervoor dat Dr. Jacob Frnkel uit Pommeren in Zwolle terecht kwam.

Een schets van Dr. Jacob Frnkel


Jacob Frnkel, geboren te Coerlin in Pommeren, studeerde aan het gymnasium om in 1839
zijn studie te vervolgen aan de Friedrich-Wilhelm Universiteit te Berlijn. In 1841
promoveerde hij op een proefschrift over het huwelijk, waarna hij in 1842 rabbinale
bevoegdheid verwierf in Frankfurt en vervolgens rabbijn werd in Pommeren.16 17 Tijdens zijn
academische scholing kwam hij in aanraking met de Joodse Verlichting, de Haskala, waarin
de nadruk lag op het integreren van de idealen van de Aufklrungde Duitse Verlichting die
gematigder en minder antiklerikaal was dan de Franse Verlichting. Echter, hij zou zich vooral
verbinden aan een middenbeweging, laverend tussen orthodoxie en Reform-Jodendom.18 In
1849 komt hij als kandidaat-rabbijn in Zwolle om te dingen naar het opperrabbinaat van
Overijssel en Drenthe. Het grote kerkbestuur van het ressort stemt in met zijn benoeming,
maar door verzet vanuit orthodoxe kringen wordt zijn benoeming in eerste instantie
tegengehouden. Pas in 1852 wordt zijn benoeming goedgekeurd, om een jaar later
15

Brasz, Dutch Jewry, 77.

16

Michael Brocke, Julius Carlebach & Carsten Wilke, Biographisches Handbuch der Rabbiner: Die Rabbiner

der Emanzipationszeit in den deutschen, bhmischen und Gropolnischen Lndern 1781-1871 (Teil 1),
(Mnchen: K.G. Saur, 2004), 320.
17

Hogendoorn & Groen, De geschiedenis van joods Zwolle, 41.

18

Brocke, et al., Biographisches Handbuch der Rabbiner, 320.

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


genstalleerd te worden; hij zou opperrabbijn van Overijssel wordenDrenthe was
afgescheiden als gevolg van zijn benoemingen dat zou hij blijven tot zijn dood in 1882.19 20
Na een korte schets van de persoon in kwestie en de bespreking van de historische
context zal nu de kwestie chronologisch besproken worden aan de hand van een aantal
stukken, zoals die in het archief te vinden zijn.

Het tumult begint


In de jaren 1850 en 1851 zou Frnkel een aantal keer preken in Zwolle en Kampen. Hij was
op dat moment nog niet benoemd als opperrabbijn van Overijssel en Drenthe, maar het grote
kerkbestuur van Zwolle probeerde die benoeming goedgekeurd te laten worden door de
kiesvergadering. Het blijkt echter dat de Joodse gemeenschap niet onverveeld achter een
benoeming staat. Tijdens die vergadering verzorgde Frnkel een leerrede en konden de
afgevaardigden een oordeel vormen. Een meerderheid lijkt voor een benoeming te stemmen,
maar omdat Frnkel uit het buitenland kwam, moesten zijn geloofsbrieven onderzocht
worden.21 Een circulaire, ondertekend met bevreesde geloofsgenoten in Overijssel, lijkt
erop te wijzen dat voorstanders van de benoeming van Frnkel voornamelijk in het grote
kerkbestuur gezocht moeten worden, daar zij spreken over hoe eenige Zwollenaars zich aan
het hoofd hebben plaatst en een zekere Dr. Frnkel uit Pommeren, als Herder en Leeraar

19

Brasz, Dutch Jewry, 77 vv. Hierin wordt genoemd dat Frnkel in 1852 wordt goedgekeurd als opperrabbijn.

Zijn installatie in 1853 wordt daar niet genoemd, maar komt uit het werk van Hogendoorn en Groen (zie
voetnoot 18). Het is treffend dat in die publicatie het jaartal 1852 weer ontbreekt, maar de verschillende
jaartallen lijken te verklaren door benoeming en installatie als aparte gebeurtenissen te zien.
20

Hogendoorn & Groen, De geschiedenis van joods Zwolle, 13.

21

Erdtsieck, De emancipatie van de Joden in Overijssel, 52 v.

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


op te dwingen.22 Hoewel zij als eerste hun bezwaren over de handelswijze van het grote
kerkbestuur te berde brengen, schrijven ze daarover te willen zwijgen. Zo wordt gesteld dat er
bij een bijeenkomst van de kiesvereniging een brief van een opperrabbijn uit Posen over
Frnkel is achtergehoudenover de inhoud daarvan wordt geen woord geschreven. Nadat er
beklag is gedaan over het grote kerkbestuur gaan de schrijvers over op de eigenlijke
bezwaren, waarbij ze stellen op slechts twee Leerreden te hoeven wijzen om hun gegronde
vrees te regtvaardigen. In de circulaire wordt niet ingegaan op inhoudelijke argumenten, al
geeft men aan bij welke boekverkoper de preken te kopen zijn. Toch stelt men op basis van
die verwijzing dat Frnkel iemand is die de woorden der heilige schrift verdraait om daaruit
en daardoor dwaling en ongodsdienstige leerstellingen te prediken. Vervolgenswellicht in
een poging de bezoekers van de synagogen waar Frnkel zijn leerredenen sprak aan hun kant
te houdenwordt opgemerkt dat verondersteld kan worden dat men in Zwolle en Kampen de
preken niet heeft begrepen. Tot slot wordt verwezen naar een openbaar gemaakt adres van het
rabbinaal college aan de minister van Eredienst, om vervolgens af te vragen waarom de
Zwolse leden van het grote kerkbestuur volharden in de voorgenomen benoeming. Het blijft
in de gehele brief echter onduidelijk wat de inhoudelijke verwijten jegens Jacob Frnkel zijn,
maar het moet gezocht worden in het verkondigen van valse leerstellingen.
Om de inhoud van de prediking van Frnkel nader te beschouwen is in het kader van
dit onderzoek gekeken naar de proefpreek, Die ungetheilte Freiheit, die Frnkel heeft
gehouden in de ressortale vergadering van Zwolle op 24 september 1850.23 In die preek gaat
hij in op 2 Kronieken 4:23, aangevuld met citaten uit Amos, Jesaja, Jeremia en de Psalmen.
De kern van de preek draaitzoals de titel doet vermoedenom de werkelijke vrijheid.
Naast verwijzingen naar de Hebreeuwse Bijbel put Frnkel ook uit de Bijbelcommentaren van
22

Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 110.

23

Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 69.

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


rabbi Elieser, maar de met christenen gedeelde intertekst van het Oude Testament vormt de
basis. Daarnaast gaat Frnkel uitgebreid in op themas als vrijheid, vrede, religie en
geschichte. Door deze thematiek past de preek goed in het beeld van prediking uit de 19e
eeuw, waar opleiden tot goed burgerschap de norm was; er kan echter de vraag gesteld
worden of deze exegese nog wel distinctief Joods genoemd kan worden.
Inhoudelijk lijkt de preek van Frnkel aan sluiten bij zijn typering als aanhanger van
de konservativen Theologen-Versammlung, die het midden probeerde te houden tussen
orthodoxie en liberalisme. De preek cirkelt rondom de verhouding tussen de Joodse religie en
geschichte, waarover Frnkel stelt dat zowel het Joodse volk als het Joodse geloof
voortkomen uit die geschiedenis: Denn Geschichte und Religion, beide innig verbunden
erhrten den Volke Isral sein hoher Alter, erinnern Isral an die Umfalle und Leiden, und
lehren den ... Begriff von Gott.24 Door die verbinding tussen religie en geschichte wordt het
Joodse geloof en volk dynamisch en is er verandering mogelijk, waarover Frnkel schrijft dat
bepaalde leerstellingen aangepast kunnen worden aan de Zeitgeist. Bij deze stellingen behoudt
Frnkel zijn middenpositie door vaak verzoenend te spreken over Friede wanneer hij het
heeft over de vrijheden die de Joodse religiein zijn denkenmet zich meebrengt. Door de
nadruk op de geschichte wordt zijn middenpositie als conservatief theoloog bekrachtigd in de
gematigde tussenweg tussen enerzijds de a-historische orthodoxie en anderzijds de opheffing
van de halacha bij de liberale stroming. In zijn hermeneutiek zoekt hij aanpassing aan de
Zeitgeist, maar hij behoudt de halacha. Het denken in deze categorien over het Jodendom
rondom 1850 blijkt echter problematisch daar Frnkel zich zou gedragen als orthodox rabbijn.
Hieruit blijkt het flude karakter van deze categorien wanneer er gekeken wordt naar het
Jodendom uit het midden van de 19e eeuw.

24

Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 69.

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


Die exegese plaatst Frnkel in het Nederlandse Joden van de 19e eeuw aan de
linkerkant van de orthodoxie. Wanneer die reactie aangevuld wordt met de observatie dat
Frnkel voornamelijk citeert uit met christenen gedeelde intertekst, kan het verwijt ontstaan
dat de rabbijn de woorden der heilige schrift verdraait om daaruit en daardoor dwaling en
ongodsdienstige leerstellingen te prediken.
In de circulaire van de bevreesde Joden uit Overijssel wordt een stuk genoemd wat
door het college van rabbijnen aan de minister van Hervormde Eredienst Enz. gestuurd zou
zij. Hoewel het niet duidelijk is om welk stuk het gaat lijkt een circulaire geschreven door een
drietal opperrabbijnen hieraan te voldoen. Het gaat om brief aan de minister van Justitie,
tijdelijk belast met het bestuur van het departement voor de zaken van de eredienst, die op 26
december 1851 is gepubliceerd in het Isralitisch Weekblad.25 Het stuk is ondertekend door
de opperrabbijn van de Nederlands Portugese Isralitische gemeente in Den Haag, Jb. Ferares,
door L.B. Schaap, opperrabbijn bij de Nederlands Isralitische gemeente in Amsersfoort en de
opperrabbijn van de Nederlands Isralitische gemeente te Rotterdam, J. Isaacson. Zij speelden
een grote rol in de strijd rondom de benoeming van Frnkel daar zij als college waren
aangesteld door de Hoofdcommissie der Isralieten.26 Van die commissie kregen zij opdracht

25

Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 123. Het is echter lastig vast te stellen of de

inhoud van de circulaire overeenkomt met die van het adres, ervan uitgaande dat het hetzelfde stuk betreft. De
keuze om de circulaire van de opperrabbijnen hier te behandelen na de circulaire van de bevreesden is
gebaseerd op de publicatiedatum van de eerste; gezien het ontbreken van een expliciete verwijzing naar de
circulaire van rabbijnen, is het mogelijk te verdedigen dat het stuk van de rabbijnenin de vorm zoals het in het
archief zietgedateerd moet worden na de circulaire van de bevreesden.
26

Hoewel Isaacson zelf ook afkomstig was uit Duitsland is het niet duidelijk in hoeverre hij en Frnkel elkaar

kenden. Dat heeft er voornamelijk mee te maken dat Isaacson nooit rabbijn is geweest in Duitsland en zodoende
niet in dergelijke archieven voorkomt. Het is wel interessant op te merken dat Isaacson een van de drie
schoonzonen, die allen opperrabbijn zouden worden, is van Jacob Ettlinger. Deze laatste zou zich ontpoppen tot

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


de geloofsbrieven van Frnkel te beoordelen, daar hij als buitenlands rabbijn op zodanige
wijze gecontroleerd moest worden. Deze drie waren, aldus Iet Erdtsieck, vanaf het begin
tegen Frnkel [omdat] zij in hem een Reformaanhanger vonden.27 De vraag is echter in
hoeverre deze interpretatie gestuurd is door rabbijnen van de geloofsbrieven afkomstig waren;
Frnkel zond geloofsbrieven in geschreven door Samuel Holdheim, Dov Philipsthal, Jacob
Littauer en Jacob Oettinger.28 Vooral de eerste zal de aandacht van het rabbinaal college
hebben getrokken, daar hij bekend stond als aanhanger van de radicale Reform-beweging en
was hij prediker van een Reformgemeinde in Berlijn.29 Het beroepen op een akte van
rabbinale bekwaamheid geschreven door een rabbijn met een dusdanige reputatie lijkt gezien
de samenstelling van het rabbinaal college een onverstandige keuze te zijn geweest. Het
predicaat van Reform-aanhanger lijkt daardoor te herleiden tot de geloofsbrief van rabbijn
Holdheim, om vervolgens als kampfbegriff te gaan functioneren. Het is namelijk te
betwijfelen of Frnkel zelf daadwerkelijk een Reform-aanhanger was, daar bij betrokken was
de conservatieve Theologen-Versammlung; een beweging die vooral het midden wilde
houden tussen orthodox- en liberaal Jodendomwaarmee Frnkel uitstekend in de
Nederlandse context lijkt te passen.30 Echter, de kandidaat wordt door het rabbinaal college
wel als Reform-rabbijn geframed en het blijkt moeilijk zich daarvan te ontdoen.

een van de felste tegenstanders van het Reform Jodendom. Zie: Judith Bleich, Jacob Ettlinger, his Life and
Works: The Emergence of Modern Orthodoxy in Germany (diss.) (New York: New York University Press,
1974). Het is niet duidelijk of Ettlinger en Isaacson contact hebben gehad over de ingezonden geloofsbrieven.
27

Erdtsieck, De emancipatie van de Joden in Overijssel, 53.

28

De geloofsbrieven van Dr. Jacob Frnkel, geschreven door Samuel Holdheim, Dov Philipstal, Jacob Littauer

en Jacob Oettingen zijn te vinden in: Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 65.
29

Brocke, et al, Biographisches Handbuch der Rabbiner, 454-460.

30

Brocke, et al, Biographisches Handbuch der Rabbiner, 320 vv.

10

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


In de als circulaire gepubliceerde brief geven zij aan zich gewetenshalve verplicht te
voelen om de inhoud vanwederomeen tweetal leerredenen niet te verzwijgen naar de
minister.31 De drie opperrabbijnen voorzien hun stuk van twee bezwaren tegen de prediking
van Frnkel. Deze argumenten zijn met elkaar verbonden, maar verschillen door nuances. Het
eerste bezwaar stelt dat Frnkel in beide preken uitspraken doet die niet worden bestempeld
als niet overeenkomstig met de leer der Isral. Kerk. Vervolgens wordt verwezen naar n
van die leerredenen, namelijk de preek die in Zwolle werd uitgesproken, waarin Frnkel heeft
gepredikt en geleeraard tegen die grondstellingen van het Isral. Geloof, ofwel geheel in
strijd [zijn] met die fondamentele bepalingen, welke door de echte Isral. kerk, zoowel als
door de geestelijken, als waar en onwrikbaar zijn aangenomen. Na het wijzen op de
dwalingen van Frnkel argumenteren de schrijvers verder op basis van die vaststelling.
Hierbij is op te merken dat de argumentatie verschuift van theologisch naar meer
sociologisch. Deze stap in de argumentatie gaat gepaard met retoriek, waarbij de schrijvers
stellen overtuigd te zijn dat de minister het gewicht van de zaak inziet. Vervolgens gaan de
opperrabbijnen hun argumenten vertalen naar de belangen van de staat, die zoals hierboven is
vastgesteld streeft naar een eenheidsstaat en zodoende wil dat kerkgenootschappen verenigd
zijn. Dit streven komt, aldus de opperrabbijnen, in gevaar wanneer Frnkel, of een andere
buitenlandsche Rabbijn van dien stempel, benoemt wordt tot opperrabbijn. Zij stellen dat
een indringer [die] vreemd [is van] beginselen aan onze godsdienst de eenheid van
Isralitische kan ondermijnen. Bij dit, in hun ogen voor de minister, zwaarwegend argument
staan ze uitgebreid stil:
Sedert de vestiging der Isralieten in het vaderland tot op heden, heeft Gode zij dank, de meest
gewenschte vrede en eendragt geheerscht tusschen de verschillende Isralietische gemeenten, zoowel
als tusschen hare geestelijke opperhoofden, onderling. Geen sektengeest heeft ons verdeeld, geene

31

Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 123.

11

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


twisten ons gescheiden, door geen verschil van grondbeginselen waren wij verdeeld. Wat anders echter
zal voortspruiten uit de goedkeuring van een Opper-Rabbijn, die leerstellingen predikt, strijdig met de
Joodsche godsdienst, dan verdeeldheid en strijd van de eene zijde, wanorde en ongeloof aan de
andere?32

Kijkend naar het betoog van de opperrabbijnen is hun argumentatie opgebouwd uit een
tweetal argumentatieve stappen. Allereerst tracht men aan te tonen dat Frnkel een
afwijkende, en in strijd met het Isralitisch geloof zijnde, leer verkondigt. Ondanks dat de
schrijvers vermoedelijk de bezwaren uitvoerig uiteen konden zetten kiezen ze ervoor het
theologische argument als premisse te laten fungeren voor een sociologisch bezwaar, waarbij
vooral gedacht is vanuit het perspectief van de minister en het uniformeringsbeleid. De
benoeming van Frnkel zal, aldus de opperrabbijnen, voor verdeeldheid en tweespalt zorgen
in zowel het kerkgenootschap als bij de geestelijk leiders.

Het grote kerkbestuur reageert


Een reactie van het grote kerkbestuur op de circulaire van de opperrabbijnen laat niet lang op
zich wachten. Op 7 januari 1852 publiceren zij een circulaire, ondertekend door S.A. Jacobs
en S.J. Philipson maar ontworpen door Frnkel zelf.33 In dat document gaan zij in op de brief
van het rabbinaal college aan de minister van eredienst, om aan te tonen dat de aangedragen
bezwaren onjuist zijn. Allereerst door erop te wijzen dat:

32

Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 123.

33

Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 79. Bij deze circulaire is in het archief het

ontwerp van Frnkel gevoegd, geschreven in het Duits.

12

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


[I]n alle Semiegoth34 de talmudische geleerdheid, de rabbinale bekwaamheid en de onbesprokene
godsdienstige wandel van den Wel Eerwaarde Heer Fraenkel, bijzonder wordt aanbevolen door mannen
die tot de grootste Rabbijnen van onze tijd behooren.35

Met deze verwijzing trachten de kerkbestuurders hun kandidaat vrij te waren van de
aantijging een gevaar te zijn voor het Isralitisch geloof. Zij beroepen zich op een aantal,
volgens het grote kerkbestuur, gerespecteerde rabbijnen die een geloofsbrief ten faveure van
Frnkel hadden geschreven om zijn correcte leer en levenswandel te bewijzen. In deze wijze
van argumenteren treft men een argumentum ad verecundiam, een argument op basis van
eerbied, in dit geval voor de grootste Rabbijnen van onze tijd.36 Bij deze laatste stelling zijn
echter vraagtekens te zetten daar enkel Holdheim grote bekendheid genoot, terwijl Philipstal,
Littauer en Oettinger allen vrij onbeduidend waren. Toch lijkt het niet toevallig dat Frnkel
bij deze rabbijnen terecht komt met het verzoek een geloofsbrief te schrijven, daar zij allen
ook betrokken waren bij het toekennen van zijn rabbinale bevoegdheid in 1842.37
Vervolgens bespreken de kerkbestuurders de afkeuring van een predicatie van Frnkel,
die volgens het rabbinaal college, zo schrijft het grote kerkbestuur, veel ongodsdienstigs
[zou] behelzen. Over die typering van de predicatie staat in de circulaire:
Zoo wij het echter al mogelijk achten, dat zij, die in staat zijn zes Semichoth aftekeuren, ook in deze
even als in iedere andere predikatie, door verdraaijing der woorden, door verandering van den zin, door
het uit hun verband rukken van zamenhangende denkbeelden, naar believen stof kunnen vinden om
34

Semicha, singularis, (pluralis.: Semichot/Semiegoth) is een akte van rabbinale geschiktheid, ook wel een

geloofsbrief genoemd. Deze brieven moesten worden geschreven door rabbijnen, en waren voornamelijk
belangrijk in de benoeming van een buitenlandse rabbijn. Zie: Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel,
inventarisnummer 65.
35

Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 79.

36

Willem R. de Jong, Argumentatie en formele structuur: Basisboek logica (Amsterdam: Boom, 2010), 173 v.

37

Brocke, et al, Biographisches Handbuch der Rabbiner, 320.

13

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


eene veroordeling uittespreken, zoo gelooven wij toch dat regt en geregtigheid zullen zegevieren, en dat
zelfs het publiek zich door zulk eene handelwijze niet langer zal laten misleiden.38

In dit verweer van het grote kerkbestuur zijn een tweetal elementen te zien: allereerst de
motieven en hermeneutiek van het college, en vervolgens het woordpaar regt en
geregtigheid. Met betrekking tot het eerste wordt de vraag expliciet de vraag gesteld naar het
juistheid en correctheid van het hermeneutisch vermogen van de rabbijnen. Het college zou
immers, aldus het grote kerkbestuur, de gelezen teksten geweld aangedaan hebben en ze
gelezen naar hun voorkeur. Impliciet lijkt hier een vraag naar de oprechtheid in motivatie van
de betreffende rabbijnen te liggen; een kleine woordgroep als naar believen suggereert een
zekere doelbewustheid in die foutieve hermeneutiek. Deze verdediging van Frnkel is te
begrijpen als een argument dat het college in kwaad daglicht wil plaatsen, een zogehete
argumentum ad hominem.39 Vervolgens tracht men op retorische wijze daar een aanvulling op
te geven door de handelswijze van de rabbijnen te verbinden met misleiding. Verderop in de
brief lijkt eenzelfde aanpak gekozen te zijn wanneer geschreven wordt dat wij deze
handelswijze der genoemde Heeren betreuren.40 Nadat de schrijvers het rabbinaal college in
twijfel heeft getrokken, althans het functioneren ervan, wordt de eigen positie besproken. Het
grote kerkbestuur plaatst het woordpaar regt en geregtigheid tegenover het college,
waardoor het zichzelf impliciet met die woorden verbindt.
De reactie van het grote kerkbestuur op de circulaire van de rabbijnen Ferares, Schaap
en Isaacson, kenmerkt zich door een aantal vormen van argumenteren, waarbij allereerst een
beroep wordt gedaan op de eerbiedwaardige rabbijnen die de benoeming van Frnkel zouden
steunen, om vervolgens het hermeneutisch vermogen van het rabbinaal college in twijfel te
38

Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 79.

39

De Jong, Argumentatie en formele structuur, 173.

40

Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 79.

14

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


trekken, en tot slot de eigen positie te plaatsten aan de kant van recht en gerechtigheid.41 Met
deze wijze van redeneren onderscheidt het grote kerkbestuur zich van het rabbinaal college,
die zich in hun circulaire voornamelijk bediende van argumenten die relevant waren voor de
overheid. Dit roept de vraag op naar de rol van de overheid in deze kwestie, en in het
verlengde daarvan de vraagt naar de daadwerkelijke macht van de minister inzake een
benoeming tot opperrabbijn.

Invloed van de minister


Het ideaal van de Nederlandse staat was een gentegreerd Jodendom, dat voluit onderdeel van
de natie was geworden. In het verlengde daarvan opteerde de minister voor rabbijnen die aan
dat ideaal bij konden dragen. Brasz schrijft daarover:
Rabbins were to dress like clergymen and deliver educative and moralizing sermons in the Dutch
language, alwasys glorifying the new Dutch centralized fatherland and its King. Rabbins also had to be
Dutch-born or have resided in the Netherlands for at least six years and to have mastered the Dutch
language.42

Het ideaal dat hieruit volgt is een op Nederlands grondgebied geboren rabbijn, of thans
woonachtig voor zes jaar en Nederlands sprekend. Een rabbijn als Frnkel, geboren in het
buitenland, niet in het Koninkrijk der Nederlanden woonachtig, en niet Nederlands
sprekendhij zou dit overigens nooit leren in zijn tijd als opperrabbijn, was dan ook
41

Hoewel argumentum ad verecundiam en argumentum ad hominem binnen de argumentatieleer drogredenen

zijn, worden ze hier niet als dusdanig behandeld daar zij worden bezien vanuit een retorisch perspectief waarin
het niet gaat om deductieve geldigheid maar om het overtuigen van de lezer ofwel toehoorder.
42

Brasz, Dutch Jewry, 74. Hierbij wordt door de auteur verwezen naar het Nationaal Archief, Archief

Ministerie van Eredienst, inventarisnummer 2.07.01.05/1 Reglement op het Kerkbestuur der Isralitische
gemeenten in Nederland, 1814.

15

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


onwenselijk in de ogen van het ministerie. Deze eisen konden bij het ontbreken van een
geschikte kandidaat omzeild worden: Mocht men onverhoopt toch geen Nederlandse
kandidaat kunnen vinden, dan moest speciale toestemming van de koning verkregen worden
om een buitenlanders als opperrabbijn te benoemen. 43 Hierbij werd, zoals in het voorgaande
beschreven is, een rabbinaal college gevormd dat de semichot van de kandidaat moesten
bespreken. Echter, deze verordening lijkt niet consequent te zijn toepast, want Erdtsieck
merkt op dat Isaacsohn [zelf lid van het rabbinaal college in de kwestie Frnkel], ook
afkomstig uit Duitsland, benoemd [was] tot opperrabbijn van Rotterdam zonder een dergelijk
onderzoek, waarbij de vraag gesteld kan worden of deze stelling daadwerkelijk klopt.44 Hier
lijkt Erdtsieck een redeneerfout te maken door de afwezigheid van bewijs te verklaren als het
bewijs van het afwezigheid. Het is overigens opvallend te noemen dat de minister een
dergelijk rabbinaal college liet instellen door de Hoofdcommissie, daar de overheid vond dat
er in principe voldoende goed opgeleide geestelijke leidslieden op joods gebied waren te
vinden op Nederlandse bodem, hoewel hierbij de vraag gesteld kan worden of er
daadwerkelijk voldoende geschikte kandidaten waren.45
Uit het instellen van een rabbinaal college door de overheid komt de vraag naar de
macht en invloed van de Nederlandse overheid nogmaals naar voren. Ondanks dat de minister
van mening was dat er voldoende kandidaten in Nederland beschikbaar waren, ging het in
eerste instantie toch mee met de instelling van een rabbinaal college en uiteindelijk zelfs met
een benoeming van Frnkel als opperrabbijn. In de kwestie zijn een aantal opvallende zaken
aan te wijzen als het gaat om de invloed van het ministerie van eredienst.

43

Bart Wallet, Nieuwe Nederlanders, 207.

44

Erdtsieck, De emancipatie van de Joden in Overijssel, 53.

45

Erdtsieck, De emancipatie van de Joden in Overijssel, 53.

16

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


Zo valt er op te wijzen dat daar waar het rabbinaal college zich in hun circulaire richt
tot de minister van eredienst, het grote kerkbestuur van Zwolle dat niet doet en enkel naar de
minister verwijst als geadresseerde van de brief van het college. In het verlengde daarvan is
eenzelfde tendens te zien in het schrijven van leden van de Joodse gemeente. Tegenstanders
van de benoeming van Frnkel richten zicht met hun schrijven tot de minister van eredienst.46
In dat document van vier paginas, ondertekend door negen personen, proberen ze de minster
ervan te overtuigen de agreatie te weigeren. De voorstanders, daarentegen, richten zich in een
korte brief van negen regels, maar ondertekend door 54 personen, niet tot de minster van
eredienst maar tot de kiesvereniging.47 Net als het grote kerkbestuur lijken zij de discussie
voornamelijk binnen de eigen gemeenschap te willen voeren, en daar waar tegenstanders zich
tot de minster wenden doen de voorstanders dat niet. Ook deze observatie zet vraagtekens bij
de invloed van het ministerie van eredienst in deze kwestie.
Daarnaast kan aangewezen worden dat het grote kerkbestuur voornamelijk
communiceerde met de Hoofdcommissie tot de zaken der Israliten. Deze commissie werd
voornamelijk bezet door de geaccultureerde Joodse elite uit vooraanstaande families; de
leden waren daarnaast vaak actief in de Nederlandse maatschappij op achtenswaardige
posities.48 Echter, aangezien het overgrote deel van de Nederlandse Joden in Utrecht of
Holland woonde, en de Hoofdcommissiemede door het familiegebeuren in de bezetting
daarvanbleek contact met de niet-Hollandse gemeenten moeilijk. Daarom werd een
netwerk van corresponderende leden in het leven geroepen. Voor iedere regio werd een
corresponderend lid benoemd, in de meeste gevallen woonde hij in de plaats waar de

46

Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 112.

47

Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 113.

48

Bart Wallet, Nieuwe Nederlanders, 37-51.

17

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


hoofdsynagoge van dat ressort was gevestigd.49 De rol van deze corresponderende leden was
erg groot; per koninklijk besluit was bepaald dat de leden de adviseurs van de
Hoofdcommissie waren wat de zaken van hun ressort betreft.50 Ten tijde van de kwestie
Frnkel was dat voor het ressort Overijssel Isaac Philipson, die tevens secretaris van het
kerkbestuur van Zwolle was. Het grote kerkbestuur bediende hem dan ook rechtstreeks van
stukken om te pleiten voor de geschiktheid van Frnkel als opperrabbijn.51 Gezien het
karakter van de Hoofdcommissieals directe adviseurs van de minister van Eredienst, is
de invloed van Philipson op die commissie, alsmede zijn functie binnen het kerkbestuur dat in
de gehele discussie een eensgezinde indruk wekt, als corresponderend lid moeilijk te
overschatten.
Het ministerie had inmiddels een bevelschrift doen uitgaan waarin het ressort werd
opgedragen een tweede kiesvergadering op te schorten. Desondanks kwam de kiesvereniging
op 16 februari 1852 toch bijeen, en de vergadering koos Frnkel met algemene stemmen tot
opperrabbijn van OverijsselDrenthe was inmiddels afgescheiden.52 Het grote kerkbestuur
gaat hier tegen de wil van het ministerie in, al moet deze stelling wel genuanceerd worden
daar de bijeenkomst niet als kiesvergadering omschreven werd. In plaats daarvan werd het
voorgesteld als de bijeenkomst van een commissie die de door Frnkel geschreven brochure
Offenes Sendschreiben an Seine Glaubensgenossen in den Niederlanden zou onderzoeken.
Het resultaat van dat onderzoek zou de vergadering vervolgens aan de minister berichten
middels een verklaring dat de brochure in overeenstemming met de waarheid is.53 Naast dit

49

Bart Wallet, Nieuwe Nederlanders, 51 v.

50

Bart Wallet, Nieuwe Nederlanders, 52.

51

Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 76.

52

Erdtsieck, De emancipatie van de Joden in Overijssel, 58 v.

53

Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 103.

18

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


officile document legde het grote kerkbestuur ook vast dat de kiesvereniging had ingestemd
net de benoeming.54 Uiteindelijk zou het grote kerkbestuur pas op 25 april 1852 officieel
verklaren dat Dr. Jacob Frnkel gekozen was als opperrabbijn, en zou hij deze positie eind
december van dat jaar aanvaarden, mede vanwege het ophouden van de benoeming tot 10
november door de minister.55
Het is moeilijk inzicht te krijgen in de overwegingen van het ministerie. Enerzijds
wordt een binnenlandse rabbijn, of ten minste goed Nederlands sprekend, gewenst.
Anderzijds zou Frnkel de door Hertzveld ingeslagen weg voortzetten in de prediking van
goede zeden, alsmede het aanmoedigen van integratie. Hierbij moet worden opgemerkt dat
Frnkel nimmer in het Nederlands zou preken, wat moeilijkheden bij zijn werkzaamheden
zou opleveren.56
Een andere, en wellicht belangrijkere, observatie over de rol van het ministerie in de
kwestie Frnkel is schijnbare machteloosheid. Voorstanders van een benoeming adresseren
hun stukken nauwelijks aan de minister, en wanneer ze dat wel doen betreft het een
schijndocument om een door het ministerie verboden kiesvergadering te bedekken. Hierover
schrijft Erdtsieck:
de machteloosheid van de Nederlandse overheid in joodse zaken. Ondanks aandrang van de
desbetreffende ministers bleven opperrabbinaten jarenlang vacant. Evenmin wilde de burgerlijke
overheid de benoeming van buitenlandse opperrabbijnen verhinderen, ondanks de wettelijke
mogelijkheden daartoe. In zekere zin liet de Nederlandse overheid door dit beleid de autonomie van de
Joodse gemeenten intact.57

54

Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 77.

55

Erdtsieck, De emancipatie van de Joden in Overijssel, 60.

56

Erdtsieck, De emancipatie van de Joden in Overijssel, 65 v.

57

Erdtsieck, De emancipatie van de Joden in Overijssel, 60.

19

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


Deze stelling lijkt te passen bij de gegevens, al blijft de daadwerkelijke invloed van het
ministerie moeilijk meetbaar. Ondanks dat een door de Hoofdcommissie, als adviesorgaan
voor het ministerie, ingestelde commissiehet rabbinaal collegede kandidaat afkeurde, en
daarnaast niet voldeed aan de eisen die het ministerie wettelijk had vastgelegd, vond de
benoeming uiteindelijk toch doorgang. Het belangrijkste en machtigste orgaan in de kwestie
Frnkel lijkt dan ook het grote kerkbestuur, onder leiding van S.A. Jacobs.58 Echter, de
kwestie zou ook gevolgen hebben voor de omvang van het ressort, behorend tot de
hoofdsynagoge in Zwolle.

Het ressort valt uiteen


Het gebied dat Hertzveld, de voorganger van Frnkel, onder zich had als opperrabbijn was
groter dan dat waar de laatst genoemde over aangesteld zou worden. Hertzveld was namelijk
opperrabbijn van Overijssel, Drenthe en Gelderland, waarbij in de laatste provincie bijna
evenveel Joden woonden als in de eerste twee bij elkaar.59 Het was dan ook goed mogelijk dat
Gelderland zelfstandig verder zou gaan, en een eigen opperrabbijn zou betalen. Daarnaast had
Nijmegen deze mogelijkheid vastgelegd in een clausule, en zou daar gebruik van maken
onder voorwaarde dat het jaar een bedrag over zou maken naar Hertzveld ter compensatie.60

58

De reden dat hier de naam van Jacobs expliciet genoemd wordt is dat de broer van S.A. Jacobs, Alexander

Jacobs, van het kerkbestuurwaarvan zijn broer de voorzitter waseen volmacht krijgt om haar te
vertegenwoordigen in zaken betreffende Frnkel. Zie: Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel,
inventarisnummer 78.
59

Wallet, Nieuwe Nederlanders, 126 v. Hier noemt de auteur de aantallen 1608 Joden voor Overijssel, 780 voor

Drenthe en 2311 Joden voor Gelderland.


60

Wallet, Nieuwe Nederlanders, 127.

20

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


De belangrijkste reden tot een boedelscheiding moet hier gezocht worden in de omvang van
de Joodse gemeenschappen in Gelderland.
Bij aanvang van de kwestie omtrent de benoeming van Frnkel ging het nog om het
opperrabbinaat van Overijssel en Drenthe. Uiteindelijk zou hij slechts opperrabbijn van de
eerste provincie worden, waar zich ook nog een aantal afgescheiden gemeenten zouden
bevinden. Hoofdrolspelers in deze kwestie zijn Meppel en Steenwijk. Het was de plaats in
Drenthe die vanaf het begin weigerde te tekenen voor de benoeming van Frnkel tot
opperrabbijn van Overijssel en Drenthe.61 Het probleem lag echter niet zozeer bij de persoon
in kwestie maar bij het ressort; Meppel wenste een eigen opperrabbijn aan te stellen. In 1852
zou dat lukken en werd Drenthe een volwaardig ressort.62
Het is echter de afscheiding van een gedeelte van de gemeenschap in Steenwijk die de
meeste overeenkomsten vertoont met het tumult in Zwolle. Het conflict aldaar vloeide voort
uit Hertzveld wens om koorzang in de synagoge in te voeren om de samenkomst
eerbiedwaardiger te laten verlopen.63 Hierdoor waren er spanningen tussen orthodoxen en
aanhangers van de Reform-beweging ontstaan, en de benoeming van een Duitse rabbijn uit die
beweging was voor de orthodoxen de spreekwoordelijke druppel. Hoewel het niet duidelijk is
hoe de verhoudingen precies lagen in de gemeenschap, tracht de kerkenraad de benoeming
van Frnkel uit te stellen.64 Dit werd gedaan middels een besluit zich tegen de benoeming te

61

Erdtsieck, De emancipatie van de Joden in Overijssel, 53.

62

Wallet, Nieuwe Nederlanders, 128.

63

Hagedoorn & Groen, Geschiedenis van Joods Zwolle, 37.

64

Enige inkijk in de verhouding wordt geboden door een petitie waarin toestemming tot een oprigten van een

koorzang in de Synagoge werd gevraagd, ondertekend door 21 personen. Iet Erdtsieck verwijst hier naar het
Regionaal Archief Overijssel, Steenwijk, NIG, Protocolregister van het kerkbestuur, inventarisnummer 2.

21

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


verzetten zolang de beschuldigingen van het rabbinaal college in de personen van de
rabbijnen Ferares, Schaap en Isaacsohn niet werden ingetrokken.65 Hiermee schaarde de
gemeenschap zich, althans voorlopig en feitelijk ten dele, achter de orthodoxie van het
rabbinaal college. Uiteindelijk zou dat leiden tot een scheuring in de gemeente, waarbij de
orthodoxen zelfstanding verder gingen omdat zij geen verandering in de minhaq dulden.66
Deze scheuring is direct te correleren aan de benoeming van Frnkel, daar zij werd genitieerd
door Salomon Keijzer, die vanaf het begin een tegenstander van de kandidaat was geweest.67
Daarnaast valt de scheuring in dezelfde periode, eind december 1852, als de definitieve
intrede van Frnkel als opperrabbijn van Overijssel.
Bepaalde aspecten van de scheiding in de synagoge van Steenwijk zijn treffend voor
de gehele kwestie rondom Frnkel: de strijd wordt gekenmerkt door een conflict tussen
orthodoxen en liberalen. Daarnaast is de macht van de kerkraad en het grote kerkbestuur
opvallend groot: in Steenwijk initieerde de kerkraad een scheuring van formaat, terwijl in
Zwolle het grote kerkbestuurvoorstanders van Frnkelzijn benoeming gedaan kregen,
ondanks tegenstand van het rabbinaal college en het ministerie van Eredienst.

Daarnaast wordt de latere scheiding van orthodoxe zijde ondertekend door 15 gezinshoofden. Cf. Erdtsieck,
De emancipatie van de Joden in Overijssel, 61.
65

Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 101.

66

Minhaq betreft datgene wat in de christelijke traditie liturgie wordt genoemd. Het is de orde van de dienst en

de vormen die daarin een plek krijgen. In deze kwestie betreft het voornamelijk de invoering van koorzang in de
samenkomsten.
67

Erdtsieck, De emancipatie van de Joden in Overijssel, 62.

22

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


Terugblik: liberaal en orthodox
Het conflict rondom de benoeming van Dr. Jacob Frnkel tot opperrabbijn van
uiteindelijkhet ressort Overijssel kan worden geduid als een strijd tussen liberale- en
orthodoxe Joden. In zekere zin lijkt het een voortzetting van de vete tussen de voorganger van
Frnkel, Hertzveld, en de gebroeders Lehren uit Amsterdam.68 Net als Hertzveld wordt
Frnkelten onrechte maar verklaarbaar door de geloofsbrief van Holdheimgezien als
rabbijn uit de Reform-beweging, en dat riep bij orthodoxe Joden in de provincie protest op. In
dit debat lijkt de aanduiding van Reform-aanhanger voornamelijk als kampfbegriff gebruikt te
worden om Frnkel zodoende te framen als ontrouw aan de Joodse leer. Het zijn zowel de
preken als de geloofsbrieven van Frnkel die weerstand oproepen en de aanleiding vormen
om zijn trouw aan de leer van de Isralitische godsdienst in twijfel te trekken. Een analyse
van zijn proefpredicatie laat zien dat hij een middenpositie houdt tussen orthodoxie en
liberalisme, door enerzijdsgestoeld op zijn hermeneutiek waarin Geschichte als vormend
voor de Joodse religie centraal staataanpassingen aan de Zeitgeist voor te staan, maar
anderzijds de halacha behoudt. Het lijkt erop dat hij ziet dat het proces van het zoeken naar
aanpassingen spanningen op kan leveren, waardoor het zijn appel is om de vrede te behouden.
Ook kan door zijn nadruk op begrippen als vrede, vrijheid en religie en het voornamelijk
citeren uit de met christenen gedeelde intertekst, de indruk ontstaan dat zijn preken niet
distinctief Joods meer zijn maar een meer universalistische religie voorstaan. Argumenten van
het grote kerkbestuur om de betrouwbaarheid van Frnkel te onderbouwen kenmerken zich
aan een verwijzing naar respectabele, en als getrouwe, opperrabbijnen van over de grens
waarvan het een aantal minder bekend dan het grote kerkbestuur doet vermoeden en de meest
bekende rabbijn uit die groep een ten minste ambivalente reputatie bezat.

68

Erdtsieck, De emancipatie van de Joden in Overijssel, 48.

23

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


Een treffende observatie, voortbouwend op het voorgaande, in de strijd tussen het
liberale en orthodoxe Jodendom is de regionale diversiteit. Hoewel hetzeker in het geval
van het grote kerkbestuur te Zwollevoornamelijk over een geschil binnen de elite van de
Joodse gemeenschap is, lijkt regionale diversiteit een belangrijke rol te spelen. Door de
ligging zijn het voornamelijk delen van gemeenschappen in het oosten van het land die
gericht zijn op het Duitse Jodendom, en daarmee het actieve integratiegedrag van de DuitsJoodse Verlichting en de Reform-bewegingalthans denkend vanuit Nederlandse categorien
daar de stromingen in Duitsland diffuser ogen dan in het publieke debat wordt voorgesteld.
Echter, dat deze ideen ook onder andere lagen van de gemeenschap leefden wordt
onderbouwd door de petitie van gemeenteleden voor een benoeming van Frnkel, die door
meer mensen wordt ondertekend dan de petitie tegen zijn benoeming. Eenzelfde patroon is
zichtbaar in de gemeente te Steenwijk, waar de gemeenschap een even grote groep voor- als
tegenstanders van de introductie van koorzang herbergt. Daarnaast laat het westen zich, in
tegenstelling tot het oosten, voornamelijk kenmerken door een hoge mate van orthodoxie,
zoals te vinden is bij de gebroeders Lehren, maar ook zeker bij de leden van het rabbinaal
college, die allen opperrabbijn waren van westelijke provincies. Een uitzondering hierop
wordt echter gevormd door de Hoofdcommissie, maar het progressieve karakter van een
aantal leden van deze commissie kan historisch verklaard worden.69

Terugblik: de macht van bestuurders


Tijdens het bestuderen van deze kwestie kan de indruk ontstaan dat het met recht een wonder
genoemd kan worden dat Frnkel uiteindelijk benoemd wordt tot opperrabbijn van Overijssel.
69

Voor een nadere uitwerking van het ontstaan en de bemensing van de Hoofdcommissie, alsmede haar

voorganger het Opperconsistorie, zie: Wallet, Nieuwe Nederlanders, 15-62.

24

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


Ondanks dat het ministerie van mening was dat er voldoende geschikte kandidaten waren die
wel in Nederland waren opgegroeid, of ten minste de taal spraken, de afkeuring van Frnkels
geloofsbrieven door het rabbinaal college, en weerstand uit de provincie, slaagt het grote
kerkbestuur er toch in de benoeming bevestigd te krijgen. Het is dan ook de macht van het
Zwols kerkbestuur wat de doorslag lijkt te hebben gegeven. Zij had onder aanvoering van de
familie Jacobs en in de persoon van Philipson als adviseur van de Hoofdcommissie blijkbaar
voldoende macht om Frnkel te kunnen benoemen. Deze macht lijkt zelfs zover te gaan dat ze
bevelen van de minister kan negeren, en uiteindelijk slagen in haar doel. Hierbij lijkt
voornamelijk Philipson van belang, daar hij adviseur was van de Hoofdcommissie, die op
haar beurt de verantwoordelijke minister van advies voorzag.

Conclusie
Aan het begin van dit paper is de vraag gesteld naar de voornaamste argumenten pro en
contra een benoeming van Frnkel als opperrabbijn van Overijssel en Drenthe, en welke
belangen zij dienden.
Antwoordend hierop kan gesteld worden dat de argumenten voor een benoeming van
Frnkel zich kenmerken aan het weerleggen van de beschuldigingen, door enerzijds de wijzen
op respectabele rabbijnen die Frnkel steunen, en anderzijds het in twijfel trekken van de
hermeneutiek en motieven tegen een benoemingzoals dat voorkomt in een publiek debat.
Daarnaast kenmerkt de fractie voor een benoeming zich door het hebben van macht op de
juiste plaatsen, zoals het corresponderend lid als adviseur van de Hoofdcommissie.
Argumenten contra de benoeming zijn voornamelijk afkomstig van orthodoxe zijde,
ten eerste uit het westen maar ookhoewel in mindere mateuit de provincie. Zij
kenmerken zich door het aanspreken van de verantwoordelijke minister en het proberen aan te

25

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


tonen dat de benoeming ingaat tegen het, door het ministerie gewenste, beleid van integratie
en eenheid onder geloofsgemeenschappen. Daarnaast trachten ze de orthodoxie van Frnkel in
twijfel te trekken, door zijn leerredenen te bekritiseren en zijn geloofsbrieven af te keuren,
vermoedelijk vanwege de twijfelachtige reputatie van Samuel Holdheim, de schrijver van een
van de geloofsbrieven. Hoewel de orthodoxie in belangrijke steden, zoals Amsterdam, goed
vertegenwoordigd was lijkt zij niet de macht te hebben die het Zwolse kerkbestuur wel had.
Hierbij wordt nogmaals gewezen op de belangrijke positie van het corresponderend lid,
Philipson. Daarnaast zou toekomstig onderzoek zich kunnen richten op de theologie van
Frnkel; het blijft immers ongewis in welk opzicht zijn leer afwijkt van de orthodoxie,
behalve dat zijn leerredenen handelen over meer universalistische thematiek.
Concluderend wordt opgemerkt dat een analyse van de argumenten inzicht geeft in de
beweegredenen en gedachten van de betrokken partijen, maar dat voor een daadwerkelijk
begrip van deze zaak voornamelijk aandacht gegeven moet worden aan politieke en
machtsgerelateerde aspecten van de benoeming van Frnkel tot opperrabbijn.

26

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


Bibliografie

Abels, Paul H.A.M. & de Groot, Aart, De achttiende eeuw in Herman J. Selderhuis (red.),
Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis (Kampen: Uitgeverij Kok, 2010).
Brasz, Chaya, Dutch Jewry and its Undesired German Rabbinate, Leo Baeck Institute Year
Book 57 (2012).
Brocke, Michael, Carlebach, Julius & Wilke Carsten, Biographisches Handbuch der
Rabbiner: Die Rabbiner der Emanzipationszeit in den deutschen, bhmischen und
Gropolnischen Lndern 1781-1871 (Teil 1), (Mnchen: K.G. Saur, 2004).
Erdtsieck, Iets, De emancipatie van Joden in Overijssel 1796-1940: De rol van de
Overijsselse opperrabbijnen Hertzveld, Frnkel en Hirsch (diss.) (2007).
Hagendoorn, Jaap & Groen, Marco, Gids langs de geschiedenis van joods Zwolle (Zwolle:
Stichting Judaica Zwolle, 1999).
Harinck, George & Winkeler, Lodewijk, De negentiende eeuw in Herman J. Selderhuis
(red.), Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis (Kampen: Uitgeverij Kok, 2010).
van der Heide, Albert, Jodendom (Kampen: Uitgeverij Kok, 2001).
de Jong, Willem R., Argumentatie en formele structuur: Basisboek logica (Amsterdam:
Boom, 2010).
Wallet, Bart, Nieuwe Nederlanders: De integratie van de joden in Nederland 1814-1851
(Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2007).

27

Een Duitstalige rabbijn in Zwolle


Locals: Jews in the Early Modern Dutch Republic in Irene Zwiep, Cambridge
Companion to Early Modern Jewish History (nog te verschijnen).

28

You might also like