Professional Documents
Culture Documents
Tumult Aan de IJssel
Tumult Aan de IJssel
Niet elke benoeming verloopt vlekkeloos, en dat geldt zeker voor de benoeming van Dr.
Jacob Frnkel tot opperrabbijn van het ressort Overijssel en Drenthe. Na het overlijden van
Hartog Josua Hertzveld in 1846 moest een nieuwe herder worden aangesteld, maar dat
ontaarde in een langslepend conflict.1 Uiteindelijk kon Frnkel, nadat hij in 1849 naar Zwolle
was gekomen, pas in 1853 worden genstalleerd.2 In dit paper zal onderzocht worden wat de
aard van dat conflict was en hoe het begrepen moet worden. De gehanteerde onderzoeksvraag
luidt: wat waren de voornaamste argumenten pro en contra een benoeming van Frnkel als
opperrabbijn van Overijssel en Drenthe, en welke belangen dienden zij? Het uitgangspunt
hierbij wordt gevormd door het archief over en van Frnkel.3 Er is voornamelijk gekeken naar
documenten die te verbinden zijn met betrokkenen, of ten minste in enige mate tot hen te
herleiden zijnhieruit volgt dat documenten waar geen auteur van bekend is niet het hoogste
woord krijgen. Alvorens dat te doen zal eerst de historische context geschetst worden, met
zowel aandacht voor het algemeen Nederlandse als voor het concreet Zwolse. Deze
Jaap Hagendoorn & Marco Groen, Gids langs de geschiedenis van joods Zwolle (Zwolle: Stichting Judaica
Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties, Bibliotheca Rosenthaliana, Archief Frnkel. Binnen het
archief Frnkel omvat het deel aangaande zijn benoeming de inventarisnummers 56 131.
De onderscheiding is gebaseerd op Bart Wallet & Irene Zwiep, waarbij emancipatie betrekking heeft op het
juridische en integratie op het sociale en culture. Het eerste is op te vatten als een eenmalige gebeurtenis, maar
de laatste is voornamelijk een proces. Zie: Locals: Jews in the Early Modern Dutch Republic in Irene Zwiep,
Cambridge Companion to Early Modern Jewish History. Deze uitgave moet nog verschijnen.
5
Paul H.A.M. Abels & Aart de Groot, De achttiende eeuw in Herman J. Selderhuis (red.), Handboek
Zoals de omschrijving van de ministerspost doet vermoeden was het ideaal destijds een Hervormde natie. De
toevoeging Enz. verklaart waarom deze minister tevens autoriteit had over de benoeming van een opperrabbijn.
Net als bijvoorbeeld afgescheidenen en remonstranten vallen ook de Joden ook binnen die toevoeging. In het
vervolg zal bij verwijzingen naar het Ministerie van Hervormde Eredienst Enz., behalve die der roomskatholieke gebruik gemaakt worden van ministerie.
George Harinck & Lodewijk Winkeler, De negentiende eeuw in Herman J. Selderhuis (red.), Handboek
Chaya Brasz, Dutch Jewry and its Undesired German Rabbinate, Leo Baeck Institute Year Book 57 (2012),
74 v.
10
Iet Erdtsieck, De emancipatie van de Joden in Overijssel 1796-1940: De rol van de Overijsselse
Brasz, Dutch Jewry, 77. Hoewel de auteur deze claim niet expliciet maakt, lijkt het redelijk om af te leiden
uit de gegevens. Voornamelijk Joden uit Groningen, Maastricht en Zwolle waren voorstander van Duitse
rabbijnen, in tegenstelling tot Joden uit het westen die zich meer associeerden met het Amsterdams rabbinaat.
12
Albert van der Heide, Jodendom (Kampen: Uitgeverij Kok, 2001), 40-45. Hierbij moet overigens opgemerkt
worden dat het onjuist is te spreken van de Joodse Verlichting, daar ook die getekend is door regionale
verschillen.
13
14
Bart Wallet, Nieuwe Nederlanders: De integratie van de joden in Nederland 1814-1851 (Amsterdam:
16
Michael Brocke, Julius Carlebach & Carsten Wilke, Biographisches Handbuch der Rabbiner: Die Rabbiner
der Emanzipationszeit in den deutschen, bhmischen und Gropolnischen Lndern 1781-1871 (Teil 1),
(Mnchen: K.G. Saur, 2004), 320.
17
18
19
Brasz, Dutch Jewry, 77 vv. Hierin wordt genoemd dat Frnkel in 1852 wordt goedgekeurd als opperrabbijn.
Zijn installatie in 1853 wordt daar niet genoemd, maar komt uit het werk van Hogendoorn en Groen (zie
voetnoot 18). Het is treffend dat in die publicatie het jaartal 1852 weer ontbreekt, maar de verschillende
jaartallen lijken te verklaren door benoeming en installatie als aparte gebeurtenissen te zien.
20
21
23
24
25
Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 123. Het is echter lastig vast te stellen of de
inhoud van de circulaire overeenkomt met die van het adres, ervan uitgaande dat het hetzelfde stuk betreft. De
keuze om de circulaire van de opperrabbijnen hier te behandelen na de circulaire van de bevreesden is
gebaseerd op de publicatiedatum van de eerste; gezien het ontbreken van een expliciete verwijzing naar de
circulaire van rabbijnen, is het mogelijk te verdedigen dat het stuk van de rabbijnenin de vorm zoals het in het
archief zietgedateerd moet worden na de circulaire van de bevreesden.
26
Hoewel Isaacson zelf ook afkomstig was uit Duitsland is het niet duidelijk in hoeverre hij en Frnkel elkaar
kenden. Dat heeft er voornamelijk mee te maken dat Isaacson nooit rabbijn is geweest in Duitsland en zodoende
niet in dergelijke archieven voorkomt. Het is wel interessant op te merken dat Isaacson een van de drie
schoonzonen, die allen opperrabbijn zouden worden, is van Jacob Ettlinger. Deze laatste zou zich ontpoppen tot
een van de felste tegenstanders van het Reform Jodendom. Zie: Judith Bleich, Jacob Ettlinger, his Life and
Works: The Emergence of Modern Orthodoxy in Germany (diss.) (New York: New York University Press,
1974). Het is niet duidelijk of Ettlinger en Isaacson contact hebben gehad over de ingezonden geloofsbrieven.
27
28
De geloofsbrieven van Dr. Jacob Frnkel, geschreven door Samuel Holdheim, Dov Philipstal, Jacob Littauer
en Jacob Oettingen zijn te vinden in: Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 65.
29
30
10
31
11
Kijkend naar het betoog van de opperrabbijnen is hun argumentatie opgebouwd uit een
tweetal argumentatieve stappen. Allereerst tracht men aan te tonen dat Frnkel een
afwijkende, en in strijd met het Isralitisch geloof zijnde, leer verkondigt. Ondanks dat de
schrijvers vermoedelijk de bezwaren uitvoerig uiteen konden zetten kiezen ze ervoor het
theologische argument als premisse te laten fungeren voor een sociologisch bezwaar, waarbij
vooral gedacht is vanuit het perspectief van de minister en het uniformeringsbeleid. De
benoeming van Frnkel zal, aldus de opperrabbijnen, voor verdeeldheid en tweespalt zorgen
in zowel het kerkgenootschap als bij de geestelijk leiders.
32
33
Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel, inventarisnummer 79. Bij deze circulaire is in het archief het
12
Met deze verwijzing trachten de kerkbestuurders hun kandidaat vrij te waren van de
aantijging een gevaar te zijn voor het Isralitisch geloof. Zij beroepen zich op een aantal,
volgens het grote kerkbestuur, gerespecteerde rabbijnen die een geloofsbrief ten faveure van
Frnkel hadden geschreven om zijn correcte leer en levenswandel te bewijzen. In deze wijze
van argumenteren treft men een argumentum ad verecundiam, een argument op basis van
eerbied, in dit geval voor de grootste Rabbijnen van onze tijd.36 Bij deze laatste stelling zijn
echter vraagtekens te zetten daar enkel Holdheim grote bekendheid genoot, terwijl Philipstal,
Littauer en Oettinger allen vrij onbeduidend waren. Toch lijkt het niet toevallig dat Frnkel
bij deze rabbijnen terecht komt met het verzoek een geloofsbrief te schrijven, daar zij allen
ook betrokken waren bij het toekennen van zijn rabbinale bevoegdheid in 1842.37
Vervolgens bespreken de kerkbestuurders de afkeuring van een predicatie van Frnkel,
die volgens het rabbinaal college, zo schrijft het grote kerkbestuur, veel ongodsdienstigs
[zou] behelzen. Over die typering van de predicatie staat in de circulaire:
Zoo wij het echter al mogelijk achten, dat zij, die in staat zijn zes Semichoth aftekeuren, ook in deze
even als in iedere andere predikatie, door verdraaijing der woorden, door verandering van den zin, door
het uit hun verband rukken van zamenhangende denkbeelden, naar believen stof kunnen vinden om
34
Semicha, singularis, (pluralis.: Semichot/Semiegoth) is een akte van rabbinale geschiktheid, ook wel een
geloofsbrief genoemd. Deze brieven moesten worden geschreven door rabbijnen, en waren voornamelijk
belangrijk in de benoeming van een buitenlandse rabbijn. Zie: Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel,
inventarisnummer 65.
35
36
Willem R. de Jong, Argumentatie en formele structuur: Basisboek logica (Amsterdam: Boom, 2010), 173 v.
37
13
In dit verweer van het grote kerkbestuur zijn een tweetal elementen te zien: allereerst de
motieven en hermeneutiek van het college, en vervolgens het woordpaar regt en
geregtigheid. Met betrekking tot het eerste wordt de vraag expliciet de vraag gesteld naar het
juistheid en correctheid van het hermeneutisch vermogen van de rabbijnen. Het college zou
immers, aldus het grote kerkbestuur, de gelezen teksten geweld aangedaan hebben en ze
gelezen naar hun voorkeur. Impliciet lijkt hier een vraag naar de oprechtheid in motivatie van
de betreffende rabbijnen te liggen; een kleine woordgroep als naar believen suggereert een
zekere doelbewustheid in die foutieve hermeneutiek. Deze verdediging van Frnkel is te
begrijpen als een argument dat het college in kwaad daglicht wil plaatsen, een zogehete
argumentum ad hominem.39 Vervolgens tracht men op retorische wijze daar een aanvulling op
te geven door de handelswijze van de rabbijnen te verbinden met misleiding. Verderop in de
brief lijkt eenzelfde aanpak gekozen te zijn wanneer geschreven wordt dat wij deze
handelswijze der genoemde Heeren betreuren.40 Nadat de schrijvers het rabbinaal college in
twijfel heeft getrokken, althans het functioneren ervan, wordt de eigen positie besproken. Het
grote kerkbestuur plaatst het woordpaar regt en geregtigheid tegenover het college,
waardoor het zichzelf impliciet met die woorden verbindt.
De reactie van het grote kerkbestuur op de circulaire van de rabbijnen Ferares, Schaap
en Isaacson, kenmerkt zich door een aantal vormen van argumenteren, waarbij allereerst een
beroep wordt gedaan op de eerbiedwaardige rabbijnen die de benoeming van Frnkel zouden
steunen, om vervolgens het hermeneutisch vermogen van het rabbinaal college in twijfel te
38
39
40
14
Het ideaal dat hieruit volgt is een op Nederlands grondgebied geboren rabbijn, of thans
woonachtig voor zes jaar en Nederlands sprekend. Een rabbijn als Frnkel, geboren in het
buitenland, niet in het Koninkrijk der Nederlanden woonachtig, en niet Nederlands
sprekendhij zou dit overigens nooit leren in zijn tijd als opperrabbijn, was dan ook
41
zijn, worden ze hier niet als dusdanig behandeld daar zij worden bezien vanuit een retorisch perspectief waarin
het niet gaat om deductieve geldigheid maar om het overtuigen van de lezer ofwel toehoorder.
42
Brasz, Dutch Jewry, 74. Hierbij wordt door de auteur verwezen naar het Nationaal Archief, Archief
Ministerie van Eredienst, inventarisnummer 2.07.01.05/1 Reglement op het Kerkbestuur der Isralitische
gemeenten in Nederland, 1814.
15
43
44
45
16
46
47
48
17
49
50
51
52
53
18
54
55
56
57
19
58
De reden dat hier de naam van Jacobs expliciet genoemd wordt is dat de broer van S.A. Jacobs, Alexander
Jacobs, van het kerkbestuurwaarvan zijn broer de voorzitter waseen volmacht krijgt om haar te
vertegenwoordigen in zaken betreffende Frnkel. Zie: Bibliotheca Rosenthaliana, archief J. Frnkel,
inventarisnummer 78.
59
Wallet, Nieuwe Nederlanders, 126 v. Hier noemt de auteur de aantallen 1608 Joden voor Overijssel, 780 voor
20
61
62
63
64
Enige inkijk in de verhouding wordt geboden door een petitie waarin toestemming tot een oprigten van een
koorzang in de Synagoge werd gevraagd, ondertekend door 21 personen. Iet Erdtsieck verwijst hier naar het
Regionaal Archief Overijssel, Steenwijk, NIG, Protocolregister van het kerkbestuur, inventarisnummer 2.
21
Daarnaast wordt de latere scheiding van orthodoxe zijde ondertekend door 15 gezinshoofden. Cf. Erdtsieck,
De emancipatie van de Joden in Overijssel, 61.
65
66
Minhaq betreft datgene wat in de christelijke traditie liturgie wordt genoemd. Het is de orde van de dienst en
de vormen die daarin een plek krijgen. In deze kwestie betreft het voornamelijk de invoering van koorzang in de
samenkomsten.
67
22
68
23
Voor een nadere uitwerking van het ontstaan en de bemensing van de Hoofdcommissie, alsmede haar
24
Conclusie
Aan het begin van dit paper is de vraag gesteld naar de voornaamste argumenten pro en
contra een benoeming van Frnkel als opperrabbijn van Overijssel en Drenthe, en welke
belangen zij dienden.
Antwoordend hierop kan gesteld worden dat de argumenten voor een benoeming van
Frnkel zich kenmerken aan het weerleggen van de beschuldigingen, door enerzijds de wijzen
op respectabele rabbijnen die Frnkel steunen, en anderzijds het in twijfel trekken van de
hermeneutiek en motieven tegen een benoemingzoals dat voorkomt in een publiek debat.
Daarnaast kenmerkt de fractie voor een benoeming zich door het hebben van macht op de
juiste plaatsen, zoals het corresponderend lid als adviseur van de Hoofdcommissie.
Argumenten contra de benoeming zijn voornamelijk afkomstig van orthodoxe zijde,
ten eerste uit het westen maar ookhoewel in mindere mateuit de provincie. Zij
kenmerken zich door het aanspreken van de verantwoordelijke minister en het proberen aan te
25
26
Abels, Paul H.A.M. & de Groot, Aart, De achttiende eeuw in Herman J. Selderhuis (red.),
Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis (Kampen: Uitgeverij Kok, 2010).
Brasz, Chaya, Dutch Jewry and its Undesired German Rabbinate, Leo Baeck Institute Year
Book 57 (2012).
Brocke, Michael, Carlebach, Julius & Wilke Carsten, Biographisches Handbuch der
Rabbiner: Die Rabbiner der Emanzipationszeit in den deutschen, bhmischen und
Gropolnischen Lndern 1781-1871 (Teil 1), (Mnchen: K.G. Saur, 2004).
Erdtsieck, Iets, De emancipatie van Joden in Overijssel 1796-1940: De rol van de
Overijsselse opperrabbijnen Hertzveld, Frnkel en Hirsch (diss.) (2007).
Hagendoorn, Jaap & Groen, Marco, Gids langs de geschiedenis van joods Zwolle (Zwolle:
Stichting Judaica Zwolle, 1999).
Harinck, George & Winkeler, Lodewijk, De negentiende eeuw in Herman J. Selderhuis
(red.), Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis (Kampen: Uitgeverij Kok, 2010).
van der Heide, Albert, Jodendom (Kampen: Uitgeverij Kok, 2001).
de Jong, Willem R., Argumentatie en formele structuur: Basisboek logica (Amsterdam:
Boom, 2010).
Wallet, Bart, Nieuwe Nederlanders: De integratie van de joden in Nederland 1814-1851
(Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2007).
27
28