Professional Documents
Culture Documents
Alle Echte Leven Is Ontmoeting - Een Pleidooi Voor Kunstig Leven
Alle Echte Leven Is Ontmoeting - Een Pleidooi Voor Kunstig Leven
Rik
Maes
Toen
ik
deze
uitspraak
van
Buber
voor
het
eerst
las
ontmoette,
moet
ik
zeggen
-,
wist
ik
het
gelijk:
dit
is
een
gezegde
dat
mijn
being
in
the
world
samenvat
en
er
richting
aan
geeft.
Het
heeft
mij
ook
nooit
meer
losgelaten.
Pas
in
de
intense,
betekenisrijke
ontmoeting
met
anderen,
maar
evenzeer
met
teksten,
beelden,
kunst
of
wat
ook,
leef
ik
echt.
Om
het
met
een
boutade
te
zeggen:
ik
ben
geworden
wie
ik
echt
heb
mogen
ontmoeten.
Martin
Buber
was
een
wat
duistere
Joodse
filosoof,
die
overigens
weigerde
zichzelf
een
filosoof
te
noemen.
Ik
denk
dat
ik
hem
goed
samenvat
als
ik
zeg
dat
hij
in
wezen
het
onderscheid
maakt
tussen
de
Ik-Jij
relatie,
vol
betekenis
en
intensiteit,
en
de
vlakke,
betekenisarme
Ik-Het
relatie;
de
echte
ontmoe-
ting
ontstaat
in
de
Ik-Jij
relatie.
Ik-Jij
is
een
dialoog,
Ik-Het
niet
meer
dan
een
monoloog
van
het
Ik.
Ik
probeer
de
consequenties
van
dit
inzicht
in
mijn
leven
door
te
trekken.
Of
ik
nu
professioneel
betrokken
ben
bij
leerprocessen
dan
wel
priv
geniet
van
een
goed
gesprek
of
een
indringende
massage:
het
gaat
mij
om
de
ont-
moeting,
de
dialoog,
het
gesprek
met
of
zonder
woorden.
Bij
zo
een
gesprek
is
het
belangrijker
in
aandacht
te
kunnen
luisteren
dan
eloquent
te
kunnen
spreken.
Eigenlijk
zou
een
gesprek
een
geluister
genoemd
moeten
worden.
Als
het
misverstand
de
basis
is
voor
discussie,
dan
is
stilte
de
basis
voor
dialoog.
Misschien
zou
ik
nu
maar
heel
aandachtig
moeten
zwijgen?
Gelukkig
heeft
mijn
lezing
ook
een
ondertitel:
een
pleidooi
voor
kunstig
leven.
Nu
is
kunstig
een
wat
onalledaags
woord
met
vele
schakeringen,
varirend
van
bedreven
tot
kunstvol.
Voor
mij
betekent
het
een
uitnodiging
om
mijn
talenten,
de
weinige
grote
en
de
vele
kleine,
te
ontwikkelen,
ze
in
de
compositie
van
mijn
leven
samen
te
brengen,
in
te
passen,
elkaar
te
laten
bevruchten
en
in
inspiratie
met
anderen
te
delen.
Kunstig
staat
voor
mij
diametraal
tegenover
kunstmatig
en
gekunsteld,
het
roept
beelden
op
van
een
reis
met
meer
kronkelpaden
dan
snelwegen,
meer
horizonten
dan
rust-
plaatsen,
meer
vragen
dan
antwoorden.
We
hebben,
denk
ik,
meer
last
van
antwoorden
waar
niet
naar
gevraagd
is
dan
van
vragen
die
niet
beantwoord
worden.
Kunstig
leven
is
geen
eenzame
trektocht,
maar
ontvouwt
zich
in
de
Ik-Jij
ontmoetingen
die
je
gegeven
worden
en
die
je
zo
heb
ik
met
vallen
en
op-
staan
geleerd
-
vooral
ook
zelf
moet
opzoeken.
Ik
zal
mij
in
deze
lezing
be-
perken
tot
ontmoetingen
in
de
rafels
van
mijn
professioneel
leven,
hoewel
ik
straks
ook
zal
betogen
dat
juist
het
krampachtig
scheiden
van
professio-
neel
en
persoonlijk
echt
leven
in
de
weg
staat.
De,
gelukkig
vele,
ontmoetin-
gen
die
ik
in
liefde
en
vriendschap
heb
mogen
ervaren
verhul
ik
vandaag
bijgevolg
achter
een
spreuk
die
ik
op
een
muur
in
Brugge
aantrof:
Het
lief-
ste
ligt
gelaagd
tussen
de
jaren.
Professioneel
kunstig
leven
wil
ik
opzoeken
middels
een
indeling
met
op
de
ene
as
het
onderscheid
tussen
analytisch
en
synthetisch,
op
de
andere
tus-
sen
reel
en
symbolisch.
In
elk
van
de
vier
gebieden
die
op
deze
manier
ontstaan,
spelen
zich
scheppende
activiteiten
af:
kundes,
wetenschappen,
kunst
en
een
gebied
dat
ik
onder
de
noemer
design
en
architectuur
plaats,
maar
dat
je
wellicht
ook
vormgeving
zou
kunnen
noemen.
Traditioneel
worden
deze
vier
gebieden
bijna
angstvallig
van
elkaar
gescheiden
gehou-
den.
We
hebben
ze
zelfs
in
aparte
opleidingsinstituten
ondergebracht:
kun-
des
in
de
hogescholen,
wetenschappen
in
de
universiteiten,
design
en
archi-
tectuur
in
de
technische
universiteiten
en
kunst
in
de
academies.
Het
kost
ons
niet
al
te
veel
moeite
om
de
verwantschappen
in
verticale
zin
in
dit
schema,
bijvoorbeeld
tussen
kundes
en
wetenschappen,
te
herkennen.
Toch
ontmoet
ik
nog
geregeld
academici
die
niet
inzien
dat
toegepast
on-
derzoek
ook
fundamenteel
kan
zijn
en
dat,
bijgevolg,
fundamenteel
het
domein
van
de
universiteiten
-
en
toegepast
het
domein
van
de
hogescho-
len
-
niet
twee
uitersten
van
hetzelfde
spectrum
zijn.
Fundamenteel
toege-
past
onderzoek
is
beslist
geen
oxymoron.
Overigens
betwijfel
ik
of
beweer-
de
inhoudelijkheid
aan
de
basis
heeft
gelegen
van
de
halve
fusies
en
andere
gekunstelde,
vaak
onzinnige
samenwerkingsverbanden
tussen
universitei-
ten
en
hogescholen,
maar
dat
terzijde.
Er
is
meer
verbeelding
voor
nodig
om
in
te
zien
dat
de
horizontale
relaties,
bijvoorbeeld
tussen
wetenschap
en
kunst,
evenzeer
van
belang
zijn.
Noch-
tans
beweerde
Donald
Schn
in
1990
al,
in
zijn
boek
Educating
the
reflecti-
ve
practitioner,
dat
artistry
een
plaats
heeft
in
de
opleiding
van
een
heuse
professional.
In
ultieme
zin
houden
wetenschap
en
kunst
zich
met
hetzelfde
bezig:
het
zodanig
stellen
van
essentile
vragen
dat
er
altijd
nog
vragen
overblijven.
Of
zoals
Rutger
Kopland
opmerkt
in
Het
mechaniek
van
de
ont-
roering:
wat
intrigeert
in
pozie
is
wat
er
niet
staat,
de
oningevulde
leegte;
zo
ook
in
de
wetenschap:
niet
de
gegevens
helpen
de
wetenschap
verder,
Ontleend
aan
Charles
Owen,
Design
Thinking:
On
its
Nature
and
Use,
in:
R.
Martin
&
K.
Christensen
(red.),
Rotman
on
Design,
Uni-
versity
of
Toronto
Press,
2013.
Het
werk
van
deze
Amerikaanse
filosoof,
aanhanger
van
het
pragmatisme
in
zijn
vele
schakeringen,
confronteerde
mij
al
bij
de
eerste
kennismaking
met
mijn
eigen
vooronderstellingen
op
het
raakvlak
van
professie
en
leven.
Het
idee
dat
je
niet
pers
gelijk
moet
hebben,
leerde
ik,
creert
een
enorme
vrij-
heid.
Heb
ik
wat
Rorty
noemt
de
moed
tot
vergissing
en
kan
ik
met
vele
waarheden
leven?
Waarheid
is
immers
geen
absoluut
gegeven:
waar
is
wat
waarde
heeft,
wat
ergens
toe
dient,
of,
met
een
boutade,
waarheid
is
waar
je
mee
weg
komt
bij
anderen.
In
dezelfde
zin
vatte
Hans-Georg
Gadamer,
collega-filosoof
van
Rorty,
zijn
eigen
omvangrijk
oeuvre
samen
in
de
zin-
snede
Dat
de
andere
misschien
gelijk
heeft.
Rorty
leerde
mij
de
kracht
van
de
conversatie
boven
de
confrontatie,
het
hermeneutische
spel
van
vraag
en
antwoord
dat
nooit
eindigt.
Ik
ontdekte
dat
ik
naar
definitieve
antwoorden
zocht
in
plaats
van
weifelend
goede
vragen
te
bedenken.
Tenslotte
heeft
Rorty
ook
de
belangstelling
voor
taal
in
relatie
tot
mijn
pro-
fessionele
activiteiten
in
mij
aangewakkerd.
Taal,
zo
stelt
hij,
dient
niet
om
de
werkelijkheid
af
te
beelden,
maar
is
een
instrument
om
met
die
werke-
lijkheid
om
te
gaan.
Als
we
informatiesystemen
op
dezelfde
manier
benade-
ren,
bedacht
ik,
zullen
we
misschien
eindelijk
eens
van
die
werkelijkheid
uitgaan,
in
plaats
van
rigide
oplossingen
op
te
leggen
die
nooit
echt
landen
in
de
organisatie.
Wellicht
maken
we
op
deze
manier
wat
minder
mensen
in
diezelfde
organisatie
ongelukkig
Rorty
maakt
het
mij
makkelijk
om
mijn
derde
ontmoeting,
dit
keer
vanuit
het
kunstkwadrant,
te
introduceren.
Er
is
geen
wezenlijk
onderscheid
te
bedenken,
stelt
hij,
tussen
wetenschap
en
pozie.
Er
zijn
in
zijn
visie
geen
feiten
meer,
enkel
interpretaties
en
hierin
is
pozie
superieur.
Of,
met
de
woorden
van
mijn
favoriete
dichter
Rutger
Kopland,
het
geheim
van
leu-
gens
zit
in
de
feiten.
In
de
ontmoeting
met
aansprekende
gedichten
ontdek
ik
wat
ik
nooit
zal
kennen
en
wat
toch
op
een
verontrustende
manier
van
mijzelf
is,
ze
ont-
mantelen
mijn
houvast
en
dwingen
mij
om
mijn
plekken
der
moeite
te
er-
kennen.
Gedichten
stellen
antwoorden
uit,
ontkennen
ze
en
buigen
aloude
vragen
om
tot
nieuwe
vragen,
dezelfde
vragen
overigens
als
vanouds.
Dich-
ter
dan
in
de
buurt
komen
woorden
nooit,
las
ik
in
de
biografie
van
James
Ensor.
Maar
gelukkig
is
de
taal
van
een
dichter
geduldig
gereedschap,
zoals
Kopland
n
van
zijn
dichtbundels
als
titel
meegaf.
Mooier
dan
Robert
Graves
kan
ik
de
handzame
verwarring
die
pozie
in
mij
oproept
niet
verwoorden:
In
Broken
Images
He
is
quick,
thinking
in
clear
images;
I
am
slow,
thinking
in
broken
images.
He
becomes
dull,
trusting
to
his
clear
images;
I
become
sharp,
mistrusting
my
broken
images,
Trusting
his
images,
he
assumes
their
relevance;
Mistrusting
my
images,
I
question
their
relevance.
Assuming
their
relevance,
he
assumes
the
fact,
Questioning
their
relevance,
I
question
the
fact.
When
the
fact
fails
him,
he
questions
his
senses;
When
the
fact
fails
me,
I
approve
my
senses.
He
continues
quick
and
dull
in
his
clear
images;
I
continue
slow
and
sharp
in
my
broken
images.
He
in
a
new
confusion
of
his
understanding;
I
in
a
new
understanding
of
my
confusion.
Voor
de
ontmoeting
uit
het
derde
kwadrant,
dat
van
design
en
architectuur,
grijp
ik
terug
op
een
boek
vol
schoonheid
en
herkenbaarheid:
Passione
Ur-
bana
.
Dit
boek
heeft,
meer
dan
wie
of
wat
ook,
de
professionele
worsteling
in
mij
blootgelegd
tussen
zakelijkheid
aan
de
buitenkant
en
passie
aan
de
binnenkant,
met
als
enige
mogelijke
uitkomst
de
verwevenheid
van
be-
heerste
passie
en
gevoelige
weldoordachtheid.
Passione
Urbana
is
een
manifest
voor
architectuur
die
het
leven
niet
als
iets
bijkomstig
ziet,
maar
juist
van
dit
leven
vertrekt,
rafelig
als
dat
leven
soms
is.
Een
architectuur
die
niet
van
de
vormen
of
volumes,
maar
van
de
porin
en
hiaten
uitgaat,
die
wonen
niet
als
schuilen
ziet
maar
als
het
aanleggen
van
een
verzameling
herinneringen:
de
ruimte
op
zoek
naar
verhalen.
Ar-
chitectuur
is
als
een
partituur
die
wacht
op
uitvoering
en
ons
op
die
manier
verzoent
met
de
onvoltooidheid.
Zijn
wij
niet
allen
architect?
Johan
Sanctorum,
Passione
Urbana.
Alfredo
de
Gregorios
manifest
voor
een
mensenstad,
de
droom
van
Aldo
Rossi
ontrafeld.
Roularta,
2006.
Uit
de
vele
mogelijke
kundes
kies
ik
in
lijn
met
Marshall
McLuhans
The
Medium
is
the
Massage,
waarin
hij
de
effecten
van
media
op
menselijke
zintuigen
metaforisch
illustreert.
Hoewel
bedoeld
als
een
speelse
variant
op
zijn
eerdere
The
Medium
is
the
Message,
wijst
McLuhan
hiermee
op
de
aanhoudende
onderschatting
van
lichamelijke
gewaarwordingen
in
ons
moderne,
door
intellect
gedreven
leven.
Ik
gebruik
massage
in
overdrachte-
lijke
zin
voor
de
kunde
(en
de
kunst)
van
het
aanraken,
indachtig
een
vari-
ant
op
een
uitspraak
van
Jeroen
Brouwers
Niemand
bestaat
die
niemand
anders
aanraakt.
Masseren
is
voor
mij
een
gift
en
een
gave,
massage
een
Ik-Jij
ontmoeting
waarin
beiden
met
hun
hele
zijn
vertoeven.
Aan
de
intieme
aanraking
van
de
hand
met
de
huid
ontspringt
het
onbenoembare,
de
aanraking
is
de
bron
van
de
ontmoeting.
Zo
aan
te
raken
hebben
wij
niet
geleerd,
zo
aangeraakt
te
worden
hebben
wij
verleerd.
Zonder
aanraking
kan
een
kind
niet
overle-
ven;
zonder
aanraking
verliezen
we
ons
kind-zijn.
Zonder
aanraking
verlie-
zen
we
onszelf.
Zo
heb
ik
het
spectrum
van
kunstigheid
met
u
doorgenomen,
met
zijn
myri-
ade
aan
uitnodigingen
tot
echte
ontmoetingen,
ook
al
zijn
deze
laatste
uit-
eindelijk
zeldzaam.
Soms
zoek
je
ze
actief
op,
maar
voor
wie
er
voor
open
staat
is
het
toeval
een
loyale
bondgenoot
(al
is
er
wel
enige
durf
voor
no-
dig).
Deze
Ik-Jij
ontmoetingen
vallen
mij
onder
meer
te
beurt
in
mijn
werk,
een
proeve
van
kunstig
leven:
ze
zijn
voor
mij
de
hoeksteen
van
persoonlijk,
or-
ganisatorisch
en
maatschappelijk
handelen.
Zonder
deze
ontmoetingen
leef
ik
niet
echt.
Ik
probeer
ze
te
vertalen
naar
de
leeractiviteiten
waaraan
ik
mag
deelnemen:
zonder
deze
ontmoetingen
leer
ik
niet
echt.
Informeren
en
inspireren
gaan
hierbij
voor
mij
hand
in
hand,
ook
al
leer
je
op
business
schools,
verstrikt
als
ze
zijn
in
hun
eigen
formaliteit,
vooral
niet
te
dromen.
In
deze
ontmoetingen
probeer
ik
te
worden
wie
ik
zou
willen
zijn:
hoogleer-
ling,
de
anderen
iets
bijbrengend
wat
er
nog
niet
is.
Binnen
het
mogelijke
en
wenselijke,
opteer
ik
voor
het
onwaarschijnlijke.
Als
ik
vooraf
zou
weten
waar
ik
op
uit
zou
komen,
dan
begon
ik
er
niet
aan,
in
de
woorden
van
ont-
werper
en
vriend
Friso
Kramer.
Leren
als
echte
ontmoeting
gaat
niet
uit
van
wat
de
andere
tekort
komt,
maar
van
wat
we
elkaar
te
bieden
hebben.
In
deze
ontmoeting
erkennen
we
het
subtiele
en
kwetsbare
en
bieden
elkaar
de
ruimte
voor
wording.
Het
is
Marshall
McLuhan
&
Quentin
Fiore,
The
Medium
is
the
Massage:
An
Inventory
of
Effects,
Random
House,
1967.
een
gesprek
met
elkaar
en
niet
tot
elkaar,
in
zorgzaamheid
open
staand
voor
de
verrassing,
de
verkenning,
de
verdieping
van
elkaars
persoonlijke
en
gedeelde
worsteling.
Het
is
nooit
vrijblijvend.
Zo
samen
leren
houdt
rekening
met
het
unieke,
de
veelheid
en
het
ambigue
van
een
situatie
die
we
niet
als
een
case
study
afraffelen
maar
samen
door-
leven.
Of
zoals
een
oud
Spaans
spreekwoord
zegt:
'No
es
lo
mismo
hablar
de
toros
que
estar
en
el
redondel'.
Er
is
een
verschil
tussen
spreken
over
stie-
ren
en
in
de
arena
staan.
Zo
ook
bereidt
leren
ons
in
mijn
ogen
voor
op
le-
ven
in
de
vele
toekomsten
die
mogelijk
zijn
en
die
we
zelf
mee
vorm
kunnen
geven
opdat,
ik
haal
Herbert
Simon
aan,
"we
leave
more
possibilities
open
to
future
generations
than
we
ourselves
inherited".
Een
dergelijke
invulling
van
leren
in
de
intensiteit
van
de
echte
ontmoeting
vergt
kwetsbaarheid:
om
sterk
te
zijn,
hoef
je
jezelf
niet
te
beschermen.
Wer
seine
Wunden
zeigt,
wird
geheilt
was
het
credo
van
het
indrukwek-
kende,
barokke
afscheidsoratorium
dat
Christoph
Schlingensief
schreef
en
dirigeerde
enkele
maanden
voor
zijn
overlijden.
Een
dergelijke
invulling
vergt
bovenal
ook
bescheidenheid
en
terughou-
dendheid.
Maar
hoever
durf
ik
af
te
stappen
van
de
alwetendheid
van
de
docent?
Hoeveel
van
mijn
zogezegde
autoriteit
wil
ik
prijsgeven?
Hoe
diep
kan
ik
in
de
Ik-Jij
leerrelatie
treden?
Ik
werd
recentelijk
met
deze
laatste
vraag
geconfronteerd,
toen
ik
deelnemers
aan
een
programma
vroeg
een
ontwrichtende
vraag
voor
zichzelf
te
definiren
en
schrok
van
sommige
antwoorden.
Omgekeerd
aarzel
ik
als
het
gaat
over
hoeveel
van
mijzelf
ik
kan
laten
zien
in
een
leersituatie.
Kan
ik
delen
dat
ik
diep
geraakt
werd
door
de
Ik-Jij
ont-
moeting
met
de
choreografie
van
Olivier
Dubois,
waarin
achttien
naakte
dansers
in
vervoering
op
je
afkomen?
Kan
ik
in
een
lezing
als
deze
meer
dan
een
foto
van
dit
stuk
laten
zien?
Met
deze
vragen
kom
ik
aan
het
einde
van
mijn
lezing:
mijn
lerend
leven
als
een
zoektocht
naar
het
volmaakte,
terwijl
ik
zielsveel
hou
van
alles
wat
on-
volmaakt
en
onvoltooid
is.
Nu
ik
ondanks
mijzelf
toch
wat
ouder
word,
heb
ik
het
gevoel
dat
ik
hierin
steeds
meer
risicos
kan
nemen,
radicaler
kan
worden
om
de
waarheid
die
er
niet
is
toch
te
blijven
opzoeken,
in
het
besef
van
haar
onvindbaarheid.
Het
is
een
zoektocht
die
nooit
ophoudt,
want,
zo-
als
Woody
Allen
ooit
eens
zei,
Eeuwigheid
duurt
lang,
vooral
naar
het
einde
toe.
Het
is
een
zoektocht
waarvan
ik
iedereen
toewens
dat
hij
die
op
zijn
eigen
manier
en
via
zijn
eigen
ontmoetingen
intens
mag
beleven.