Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 273

Kadar Abdolah

Het huis van de moskee


2005
Ik heb geprobeerd de gordijnen opzij te schuiven en de islam als levenswijze te laten
zien. Wat getoond wordt heeft ook mijzelf verrast.
Ik heb dit boek voor Europa geschreven. Het gaat over mensen, over kunst, over religie,
over seks, over film, over het belang van radio en televisie. Ik schuif de gordijnen opzij en
laat de islam als levenswijze zien. Wat getoond wordt geeft een dieper inzicht. In Het
huis van de moskee verwerk ik ook passages uit de Koran. Het gaat me vooral om de
geest van de Koran als boek, niet als religieuze leidraad. Ik wil de milde islam laten zien,
niet die van het radicalisme.
Kader Abdolah
NBD|Biblion recensie
Roman van de Iraans/Nederlandse auteur Abdolah [1954] die diverse romans en bundels
columns op zijn naam heeft staan, zoals Spijkerschrift en Karavaan. Het huis van de
moskee gaat over Aga Djan, tapijthandelaar en hoofd van een grote Iraanse familie die
het huis van de moskee bewoont. Broers en zussen, en neven en nichten wonen
vreedzaam in het huis totdat de Sjah van Perzie wordt afgezet en de Ayatollahrevolutie
Khomeini aan de macht brengt (1979). Niet alleen het land lijdt onder de terreur, de
jihad en de islamisering. Ook de familie van Aga Djan wordt verscheurd, en familieleden
worden vijanden. In dit prachtige en aangrijpende verhaal wordt niet alleen de historie
van Iran weerspiegeld in de familiegeschiedenis, het gaat ook over religieuze
radicalisering en hoe vrienden vijanden kunnen worden. De roman is geschreven in
eenvoudig Nederlands, en boeit van het begin tot het eind. Abdolah is een rasverteller,
een echte vertelkunstenaar. Zijn roman geeft inzicht in het hedendaagse
moslimfundamentalisme. Een aanrader voor een groot publiek.

De mieren

lef Lam Miem. Er was eens een huis, een oud huis, dat het huis van de moskee
heette.
Het huis was groot, met vijfendertig kamers. Eeuwenlang hadden daar
bloedverwante families in dienst van de moskee gewoond.
De kamers hadden allemaal een functie en een naam die daarbij paste, zoals de
koepelkamer, de opiumkamer, de vertelkamer, de tapijtenkamer, de ziekenkamer, de
grootmoederkamer, de bibliotheek en de kraaikamer.
Het huis lag achter de moskee en was ertegenaan gebouwd. In een hoek van de
binnenplaats was een stenen trap naar het platte dak, waarover je naar de moskee kon
gaan.
En er lag een hooz, een zeshoekig bassin, midden op de binnenplaats waar men voor
het gebed zijn handen en zijn gezicht waste.
Nu bood het huis ruimte aan de gezinnen van drie neven: Aga Djan, de koopman die
leidinggaf aan de traditionele bazaar in de stad, Alsaberi, de imam van het huis die aan
het hoofd van de moskee stond en Aga Shodja, de moazen van de moskee.

Het was een vrijdagochtend, het begin van de lente. De zon scheen aangenaam en de
tuin rook naar grond, de bomen hadden jong blad. Planten kregen hun eerste knopjes.
Vogels vlogen van de ene naar de andere tak en zongen voor de tuin. De twee
grootmoeders ruimden de resten van de dode planten van de afgelopen winter op en de
kinderen renden achter elkaar aan en verstopten zich achter de dikke bomen.
Een grote groep mieren was van onder de oude muren tevoorschijn gekomen en
bedekte de stoep langs de oude cederboom met een bruin bewegend kleed.
Duizenden jonge mieren die voor het eerst de zon zagen en zijn warmte op hun rug
voelden, verdrongen elkaar.
De katten van het huis lagen naast de hooz van een afstandje toe te kijken, verbaasd
over die bewegende massa. De kinderen stopten met spelen en keken naar het wonder
dat op de stoep bewoog. De vogels zongen niet meer, maar daalden neer op de takken
van de granaatappelboom en strekten hun nek om de mieren te volgen.
Grootmoeder, riepen de kinderen, kom kijken!
De grootmoeders, die aan de andere kant van de tuin bezig waren, reageerden niet.
Kom eens kijken, er lopen miljoenen miertjes! riep een van de meisjes.
De grootmoeders kwamen.
Zoiets heb ik nog nooit gezien, zei de ene.
Nog nooit van gehoord, zei de ander.
Van verbazing sloegen ze hun handen voor hun mond. De massa mieren groeide met

de seconde en bedekte de stoep, zodat het onmogelijk werd om via de stoep bij de
voordeur te komen.
De kinderen snelden naar de werkkamer van Aga Djan aan de andere kant van de
binnenplaats.
Aga Djan! Kom! Help! De mieren!
Aga Djan deed het gordijn opzij en keek naar buiten.
Wat is er?
Wilt u even komen? Straks kunnen we niet meer naar buiten, de mieren lopen naar
het huis, miljoenen mieren!
Ik kom.
Hij sloeg zijn lange aba* over zijn schouders, zette zijn hoed op en ging met de
kinderen mee.
Aga Djan had al veel meegemaakt in dit huis, maar hij had dit nog nooit gezien.
Zie voor een verklarende woordenlijst p. 411.

Het doet me aan de profeet Soleiman denken, zei hij tegen de kinderen, er moet
iets speciaals aan de hand zijn, anders zouden ze niet zo massaal naar buiten komen. Als
we goed luisteren, kunnen we ze met elkaar horen praten. Wij begrijpen hun taal niet.
De profeet Soleiman kon praten met mieren, ik niet. Volgens mij zijn ze bezig met iets,
een soort plechtigheid, of misschien komt het door een verandering in hun nest,
veroorzaakt door de lente.
Bedenk iets! zei Golebeh, de jongste van de twee grootmoeders. Stuur ze terug
naar hun nest, anders lopen ze straks naar binnen.
Aga Djan knielde in de tuin, zette zijn bril op en bestudeerde de mieren van dichtbij.
Toen bemoeide Golbanoe, de oudste grootmoeder, zich ermee: Lees de soera over
Soleiman waarin hij met de mieren spreekt, de mieren die de hele vallei bedekt hadden,
zodat Soleiman en zijn leger niet konden passeren. Of neem Al Namal, de soera waarin
de profeet met de vogel Hodhod spreekt, op het moment dat de vogel een liefdesbrief
van koningin Saba voor hem brengt.
De kinderen wachtten nieuwsgierig op wat Aga Djan zou doen.
Lees Al Namal voordat het te laat is en vraag of de mieren terug willen keren naar
hun nest.
De kinderen keken Aga Djan aan.
Lees de liefdesbrief voor, anders zullen de mieren het huis veroveren.
Er viel een stilte.
Haal de koran! mompelde Aga Djan.
Shahbal, een van de jongens, liep snel naar de hooz, waste zijn handen, droogde ze
met een lapje aan de waslijn af en rende naar de werkkamer van Aga Djan. Hij kwam
terug met een oud exemplaar van de koran en overhandigde het aan Aga Djan.
Op zoek naar de soera Al Namal bladerde hij door het boek en stopte op bladzijde 377.
Hij boog zich voorover en begon te neurin:
Soleiman zei: Waa gala yaa ayo hannas elmana manegh altair waa gala yaa ayo

hannas wa waarthe soleiman dawood wa gaale ya ayohannas olemana mantgal teir wa


oteina men kolle sheean enna haza lahowa alfazl almobien waa hashre soleiman djnoede
men aldjen walens wal teir fahme yoezeoen hatta eza atoe ala wa ella wa dannamal
galat namalato ya ayo-hallnamal adgalo maskanajom la yahtamanakom soleiman wa
djannaho wa hom la yasharoenwaa.
Iedereen keek, iedereen zweeg, iedereen wachtte om te zien hoe de mieren zouden
reageren.
Aga Djan neuriede door en blies over de mieren. De grootmoeders haalden twee
komfoortjes en gooiden esfand in het versvuur, waardoor twee wolken van geurige rook
ontstonden. Ze knielden naast Aga Djan op de grond en bliezen de rook naar de mieren
terwijl ze mompelden: Soleiman, Soleiman, Soleiman, de mieren, de mieren, de vallei,
de vogel Hodhod, de vogel Hodhod, de koningin Saba, Saba, Saba, Saba. Soleiman,
Soleiman, Soleiman, Hodhod, mieren, mieren, mieren, mieren.
De kinderen wachtten in spanning af wat de mieren van plan waren.
Opeens bewogen de beestjes niet meer, het leek alsof ze stonden te luisteren, alsof ze
wilden weten wie neuriede en wie die geurige rook over hen heen blies.
Nou weg, kinderen! Ze gaan terug! Laat ze met rust! zei Gol-banoe.
De kinderen gingen naar de bovenverdieping en keken vanachter de ramen of de
mieren inderdaad terugkeerden.

Vele jaren later vertelde Shahbal zijn herinnering over die dag aan zijn vrienden toen
hij het land verlaten had en in den vreemde woonde. Hij vertelde dat hij met zijn eigen
ogen gezien had dat de mieren na het lezen van de soera weer als lange bruine touwen
in de gaten van de oude muren waren verdwenen.

Het huis van de moskee

lef Lam Raa. Jaren gingen voorbij. Nooit meer waren de mieren zo massaal van
onder de oude muren naar buiten gekomen. De gebeurtenis lag alleen nog als een
herinnering in het geheugen. In het traditionele huis ging het leven door. s-Avonds
waren de grootmoeders net als alle andere avonden druk bezig in de keuken. Later zou
Alsaberi thuiskomen, de imam van de moskee. Dan moesten ze hem gereedmaken voor
het avondgebed in de moskee.

De oude kraai vloog over het huis en kraste. Er stopte een koets voor het huis.
Golbanoe deed de deur open om imam Alsaberi binnen te laten.
De oude koetsier groette de grootmoeder en reed weg. Hij was de laatste koetsier,
want de gemeente had paarden in de stad verboden. Koetsiers kregen een
gesubsidieerde taxi van de gemeente als ze een rijbewijs haalden. Maar er was een oude
koetsier die er niet in slaagde het rijbewijs te halen. Hij had door bemiddeling van de
moskee toestemming van de gemeente gekregen om als koetsier van de moskee te
werken. Want Alsaberi vond taxis onrein. Het paste niet bij een imam om zich als een
gewone burger in een taxi te laten vervoeren.

Alsaberi droeg een zwarte tulband, wat betekende dat hij een nakomeling van de
profeet Mohammad was, en hij had een lange bruine aba aan die geestelijken droegen.
Hij had net een huwelijksceremonie van een vooraanstaande familie bijgewoond en het
huwelijk ingezegend. De kinderen wisten dat ze niet te dicht bij de imam van de moskee
mochten komen. Elke avond gingen honderden mensen achter hem staan om te bidden.
Niemand mocht hem voor het gebed aanraken.
Salam! riepen de kinderen dan.
Salam! antwoordde de imam glimlachend.
Als hij voorheen een tasje met lekkernijen voor de kinderen meebracht, gaf hij het
tasje aan een van de meisjes. Dan renden de kinderen weg en liep de imam verder naar
zijn bibliotheek. Maar nu de kinderen groter waren, renden ze niet meer naar hem toe.
De imam gaf het tasje aan de grootmoeders om de inhoud onder de kinderen te
verdelen.

Zodra imam Alsaberi het huis binnenkwam, spoelden de grootmoeders hun handen in
de hooz. Ze droogden ze af en gingen naar de bibliotheek om de imam naar de badkamer
te brengen.

Alles gebeurde in stilte. De ene grootmoeder pakte voorzichtig de tulband van de


imam van zijn hoofd en legde hem op tafel. De andere grootmoeder hielp hem zijn
gebedsgewaad af te doen om het vervolgens aan de kapstok te hangen. De imam zelf
deed niets. Hij raakte zijn kleren niet aan. De grootmoeders hadden al vaak bij Aga Djan
geklaagd: Het kan niet langer zo. Het is niet normaal en ook niet gezond wat hij doet,
wat hij eist. In dit huis hebben we nooit zon imam gehad. Het is goed dat hij schoon wil
zijn, maar hij gaat te ver. Hij raakt zelfs zijn eigen kinderen niet aan. En hij eet alleen
met een lepel die hij in zijn zak draagt. Hij zal dit niet lang kunnen volhouden.
De grootmoeders vertelden alles wat er in het huis gebeurde aan Aga Djan. Ook de
geheimen van het huis waar niemand anders achter mocht komen.

De grootmoeders waren eigenlijk niet de echte grootmoeders. Ze waren de bedienden


van het huis en ze woonden er al meer dan zestig jaar. Ze waren nog jong toen de vader
van Aga Djan ze mee naar huis had genomen en ze waren gebleven. Niemand wist meer
waar ze vandaan kwamen, zij praatten nooit over hun verleden. Ze waren nooit getrouwd
geweest, maar iedereen wist dat ze allebei heimelijk contact met de oom van Aga Djan
hadden. Als hij op bezoek kwam, waren zij van hem.
De grootmoeders hoorden bij het huis, net als de oude kraai, de cederboom en de
kelders. Een van hen had de imam grootgebracht en de ander Aga Djan. Ze waren de
vertrouwelingen van Aga Djan en bewaakten de gewoonten van het huis.

Aga Djan handelde in tapijten en bezat in de stad Senedjan het oudste pand van de
bazaar, waar meer dan honderd mannen voor hem werkten. Hij had een groep van zeven
tapijttekenaars in dienst die de patronen van de tapijten ontwierpen.
De bazaar is een stad in een stad; men kan het terrein betreden via verschillende
poorten. Een wirwar van straten, overdekt door koepelvormige daken. Honderden tegen
elkaar aan gelegen winkeltjes.
De bazaars waren door de eeuwen heen de belangrijkste financile middelpunten van
het land geworden. In de panden waren duizenden handelaars gevestigd, die
voornamelijk handelden in stoffen, goud, graan, tapijten en bewerkt metaal.
Vooral de tapijthandelaars hadden altijd een cruciale rol gespeeld in de geschiedenis.
Door zijn unieke positie had Aga Djan zowel de leiding van de moskee als van de bazaar.

De tapijten van Aga Djans pand waren versierd met verrassende figuren en ongekende
kleuren. Tapijten die zijn merk droegen waren goud waard; ze waren dan ook niet voor
iedereen bedoeld. Speciale handelaars bestelden ze lang van tevoren voor hun eigen
klanten in Europa en Amerika.
De patronen van de tapijten waren enig in hun soort. Niemand wist hoe ze aan zulke
onnavolgbare figuren kwamen en hoe ze de prachtige mengeling van kleuren verzonnen.
Het was de kracht van het pand en het geheim van het huis.

De tijd dat ieder huis een eigen badkamer had, was nog niet aangebroken. In de stad
waren een paar grote badhuizen. Traditiegetrouw gingen de mannen van het huis naar
het oudste badhuis en daar was ook een speciale plek voor de imam van de moskee
gereserveerd. Maar imam Alsaberi wilde er niets van weten. Hij wilde geen voet in een
badhuis zetten waar tientallen mannen zich aan het wassen waren. Hij werd al ziek bij de
gedachte dat hij zich bloot tussen al die andere mannen moest begeven.
Daarom had Aga Djan een metselaar gevraagd een soort badgelegenheid voor de
imam in het huis te maken. Metselaars hadden alleen ervaring met traditionele baden.
Daarom had de metselaar een gat in een kamer achter de bibliotheek gegraven en een
merkwaardige badkamer voor de imam gemaakt.

Die dag ging Alsaberi zoals altijd in een lange witte onderbroek op de steen zitten en
een van de grootmoeders goot een kan warm water over zijn hoofd.
Koud, riep hij, koud!
De grootmoeders reageerden niet. Golebeh waste zijn rug met zeep en Golbanoe goot
zachtjes water over zijn schouders, zodat er geen druppels water spatten.
Nadat ze de zeep van zijn lichaam afgespoeld hadden, hielpen ze hem in het bad. Het
bad was niet diep. Hij ging liggen en verdween voor redelijk lange tijd onder water. Toen
hij weer bovenkwam, was zijn gezicht grauw. De grootmoeders hielpen hem overeind. Hij
kreeg meteen een grote handdoek over zijn schouders geslagen en een om zijn middel
en zo liepen ze met hem naar de kachel. Met tegenzin trok hij zijn natte onderbroek uit
en deed snel een nieuwe aan. Ze droogden zijn hoofd, trokken hem zijn hemd aan en
stopten zijn handen in de mouwen. Daarna brachten ze hem terug naar de bibliotheek.
Ze zetten hem in zijn stoel en controleerden zijn nagels in het licht. Een van de
grootmoeders knipte het hoekje van de nagel van zijn wijsvinger af.
Ze kleedden hem verder aan, deden zijn tulband op, zetten zijn bril op zijn neus en
poetsten zijn schoenen met een lapje.
De imam was nu klaar om naar de moskee te gaan. Golbanoe liep naar de cederboom,
waarin de oude klok hing, en begon deze te luiden.
De klok was voor de concirge van de moskee bedoeld; zodra hij de klok hoorde,
verscheen hij op het dak, daalde de trap af en liep via de stoep voor de gastenkamer
langs naar de bibliotheek.
Hij zag de grootmoeders nooit. Zij gingen achter de boekenkasten staan als hij de
bibliotheek binnenkwam, toch groette hij hen altijd. En zij groetten hem terug, vanachter
de kasten. De concirge pakte de boeken die de imam op tafel had klaargelegd en hij
begeleidde hem naar de moskee.
De concirge liep altijd voorop en zorgde ervoor dat er niet opeens een hond op de
imam af zou lopen. Hij was de vertrouweling van de imam, de enige behalve de
grootmoeders die de imam mocht aanraken, iets aan hem mocht overhandigen of iets
van hem mocht aannemen. De concirge was net zo schoon als de imam zelf. Hij ging
ook nooit naar het stadsbadhuis. Hij werd thuis in een grote tobbe door zijn vrouw
gewassen.


Er stond een groep mannen voor de moskee te wachten om de imam naar zijn
gebedsruimte te begeleiden. Zij waren degenen die altijd op de eerste rij achter de imam
baden. Zodra ze de imam zagen aankomen, riepen ze: Gegroet zij Mohammad de
profeet!
Honderden gelovigen die voor het gebed naar de moskee waren gekomen, stonden op
voor de imam en maakten de weg vrij voor hem.
Hij ging op zijn plek zitten en de concirge legde zijn boeken naast hem neer op een
tafeltje.
Nu was het wachten op de moazen, de man die op de bovenste tree van de oude
islamitische lessenaar van de moskee ging staan en riep: Allaho Akbar! Hajje allal salat!
Allah is groot! Haast je voor het gebed.
Zodra hij de treden van de lessenaar beklom, wist iedereen dat het gebed begonnen
was.

De moazen was de blinde Aga Shodja, een neef van Aga Djan. Hij had een mooie
stem. Drie keer per dag klom hij in een van de minaretten van de moskee en riep: Hajje
allal salat.
Hij deed dat n keer s-ochtends vroeg voordat de zon opkwam, n keer om twaalf
uur s middags en n keer s-avonds als de zon onderging. Niemand noemde hem meer
bij zijn eigen naam, hij had de eretitel Moazen gekregen. Ook thuis noemden ze hem
Moazen.
Allaho Akbar! riep hij.
Iedereen kwam overeind en richtte zich naar Mekka.
Normaal kon een blinde geen moazen worden, want hij moest kunnen zien wanneer de
imam zich vooroverboog, wanneer hij zijn voorhoofd op de grond legde en wanneer hij
weer overeind kwam. Maar voor Aga Shodja was zicht niet nodig, de imam bad iets
harder ten teken dat hij zich vooroverboog of wanneer hij zijn hoofd op de grond legde.

Moazen had een veertienjarige zoon, die Shahbal heette en een dochter, Shahin, die
getrouwd was. Zijn vrouw was aan een ernstige ziekte overleden, maar Moazen wilde
niet opnieuw trouwen. Wel had hij af en toe contact met een paar vrouwen uit de bergen.
Nu en dan deed hij zijn beste pak aan, zette zijn hoed op, pakte zijn wandelstok en
verdween voor een poosje. Tijdens zijn afwezigheid was zijn zoon Shahbal de moazen
van de moskee, dan klom hij in de minaret en deed de azan*.

Na het gebed bracht een groep mannen van de bazaar imam Alsaberi naar huis.
Aga Djan bleef altijd nog wat langer in de moskee om met de mensen te praten. Hij
ging meestal als laatste naar huis.

Deze avond sprak hij nog even met de concirge over de reparatie van de koepel.
Toen hij naar huis liep, hoorde hij zijn neef Shahbal hem roepen.
Aga Djan, mag ik u even spreken?
Natuurlijk, jongen!
Hebt u even tijd om mee naar de rivier te wandelen?
Naar de rivier? Maar thuis wachten ze op ons. We gaan eten.
Ik weet het, maar het is belangrijk.
Samen liepen ze naar de Sefiedgani, die iets verderop rustig stroomde.
Ik weet eigenlijk niet hoe ik het moet zeggen; u moet niet meteen reageren.
Vertel, jongen!
Het gaat over de maan.
De maan?
Nee, niet de maan, maar de televisie, de imam.
Televisie? De maan? En de imam? Wat probeer je te zeggen?
Wij, ik bedoel, een imam moet over alles iets weten. Hij moet op de hoogte zijn van
de dingen die om hem heen gebeuren. Alsaberi leest alleen de boeken uit zijn eigen
bibliotheek, en dat zijn allemaal oude boeken van eeuwen geleden. Hij leest geen krant.
Hij weet niets overover de maan bijvoorbeeld.
Wees eens duidelijk, wat moet Alsaberi over de maan weten?
Overal wordt vandaag over de maan gesproken. Op school, in de bazaar, op straat,
maar in ons huis leven zulke onderwerpen niet. Weet u wat er straks gaat gebeuren?
Wat gaat er dan gebeuren?
De mens zal vanavond op de maan landen en u weet er niets van. Misschien is het
voor u niet belangrijk en voor Alsaberi ook niet. Maar de Amerikanen willen hun vlag in
de grond van de maan gaan steken en de imam van de stad is niet op de hoogte. Je
hoort hem er niet over in zijn rede. Hij had er vanavond iets over moeten zeggen, maar
hij weet het niet. En dat is niet goed voor onze moskee. In de moskee moet gesproken
worden over de dingen die onder de mensen leven.
Aga Djan wachtte even.
Het probleem is dat ik het er met Alsaberi over heb gehad, ging Shahbal verder,
maar hij wilde er niets van weten. Hij gelooft zulke dingen niet.
Wat moeten we volgens jou doen?
Vanavond is de landing op de maan op televisie te zien. Ik wil dat u en de imam
getuige zijn van deze historische gebeurtenis.
Waar?
Op de televisie!
We moeten naar de televisie kijken? reageerde Aga Djan verbaasd. De imam van
de stad moet naar de televisie kijken? Begrijp je wat je zegt, jongen? Al sinds de
opkomst van de televisie hebben we vanaf de preekstoel de mensen ervoor
gewaarschuwd. Om niet naar die corrupte sjah te luisteren, om niet naar de Amerikanen
te kijken. En nu suggereer je dat wij naar de vlag van de Amerikanen moeten staren. Je
weet dat we tegen de sjah zijn en tegen de Amerikanen die de sjah terug hebben
gebracht. We hoeven het gezicht van de sjah en de vlag van de Amerikanen niet in ons

huis te halen. Waarom wil je ons voor de televisie zetten? De televisie is het
machtsmiddel van de Amerikanen, ze bestrijden onze cultuur en ons geloof met die
toestellen! Ik heb zoveel rare dingen over de televisie gehoord, vieze programmas die de
geest ziek maken.
Het is niet waar wat u zegt, niet helemaal. Er worden ook veel interessante dingen
uitgezonden, zoals vanavond. U moet ernaar kijken! De imam moet ernaar kijken! Als we
tegen de sjah zijn, en tegen de Amerikanen, dan moeten we juist naar hun televisie
kijken. Vanavond reizen de Amerikanen naar de maan. U bent de belangrijkste man van
de stad, u moet het zien. Ik zal een antenne op het dak zetten.
Wil je een antenne op ons huis plaatsen? Morgen zal de hele stad ons belachelijk
maken. Iedereen zal zeggen: heb je de antenne op het dak van hun huis gezien?
Ik zal het zo doen dat niemand erachter komt.

De vraag van Shahbal had Aga Djan verrast. De jongen wist hoe er in het huis werd
gedacht, maar hij durfde voor zijn eigen mening uit te komen. En dat was een eigenschap
die Aga Djan al vroeg in Shahbal had ontdekt. Hij bewonderde zijn neef daarvoor.

Aga Djan had twee dochters en een zoon. Zijn zoon was vijf jaar jonger dan Shahbal,
maar hij had in Shahbal de man gezien die hem later bij de bazaar zou opvolgen.
Hij probeerde hem bij de belangrijke zaken van het huis te betrekken. Hij hield van
hem als zijn eigen zoon en voedde hem op om hem later als zijn opvolger in te zetten.
Shahbal ging na school altijd rechtstreeks naar Aga Djans werkplaats. Aga Djan stelde
hem dan op de hoogte van de ontwikkelingen op de bazaar.
Hij vertelde hem over de beslissingen die hij genomen had en de beslissingen die hij
wilde nemen en vroeg om zijn advies.

Nu had Shahbal hem aangesproken over de televisie en de maan. Aga Djan


vermoedde dat het idee van Nosrat kwam, Aga Djans jongste broer, die in Teheran
woonde.

Toen Aga Djan en Shahbal thuis waren, zei Aga Djan tegen de grootmoeders: Ik eet
met de imam in de bibliotheek, ik wil hem spreken. Laat niemand ons storen.
Hij liep naar de bibliotheek, waar de imam op de grond op zijn tapijt zat en een boek
las. Aga Djan ging naast hem zitten en vroeg wat hij aan het lezen was.
Een boek over Khadidja, de vrouw van Mohammad, ze had in die tijd drieduizend
kamelen, ofwel drieduizend bestelwagens als je het naar de moderne tijd vertaalt. Een
ongekende rijkdom. Nu begrijp ik het. Mohammad was jong en arm. Khadidja was oud en
rijk. Mohammad had haar kamelen nodig, haar bestelwagens om aan zijn missie te
beginnen, zei de imam glimlachend.

Zo mag je het niet uitleggen, zei Aga Djan.


Waarom niet? Iedere vrouw wilde Mohammad wel als man, dus waarom zou hij voor
de oude weduwe Khadidja kiezen? Zij was bijna twintig jaar ouder dan hij.
De grootmoeders kwamen binnen met twee ronde dienbladen. Ze zetten de
dienbladen voor hen op de grond en verdwenen weer.
Shahbal heeft het over de maan, zei Aga Djan tijdens het eten, hij vindt dat jij
ernaar moet kijken.
Naar de maan kijken? zei de imam.
Hij zegt dat de imam van de stad op de hoogte moet zijn van de ontwikkelingen in
het land, in de wereld. Hij heeft er bezwaar tegen dat jij geen kranten leest, alleen de
oude boeken uit je eigen bibliotheek.
De imam zette zijn bril af, maakte hem achteloos met het randje van zijn lange witte
overhemd schoon en zei: Shahbal heeft die dingen al tegen mij gezegd.
Luister, zijn kritiek geldt niet alleen jou, maar ook mij, we zijn de afgelopen tijd alleen
met het geloof bezig geweest. De moskee moet het ook over andere dingen hebben.
Zoals de mannen die vanavond op de maan gaan lopen.
Ik geloof het niet, zei de imam.
Hij denkt dat jij het moet zien. Hij wil een televisietoestel naar de bibliotheek
brengen.
Benjij gek geworden, Aga Djan?
Hij is slim en ik vertrouw hem. Jij weet dat hij een goede jongen is. Het blijft tussen
ons, het duurt niet lang. Daarna neemt hij het toestel meteen weer mee.
Maar als de ayatollahs in Qpm erachter komen dat we een televisie in huis hebben
gehad, zullen ze
Niemand zal erachter komen. Het is ons huis en het is onze stad, we mogen zelf
bepalen hoe we dingen regelen. Dejongen heeft gelijk. Hij zegt dat bijna iedereen die in
de moskee komt, een televisietoestel heeft aangeschaft. En het is ook waar dat de
televisie in ons huis niet toegestaan is, maar we mogen ons niet in de kamers van dit
huis opsluiten en onze ogen sluiten voor wat er in de wereld gebeurt.

Vanachter het gordijn in de keuken zagen de grootmoeders dat Shahbal in het donker
een doos naar de bibliotheek bracht.
In de bibliotheek groette Shahbal de imam en Aga Djan. Zonder verder naar hen te
kijken, pakte hij het kleine toestel uit en zette het op een tafeltje naast de muur. Hij
haalde een lange kabel uit de doos en stak een uiteinde van de kabel achter in de
televisie. Het andere uiteinde nam hij mee naar buiten. Daar klom hij de ladder op naar
het dak, waar hij eerder een eenvoudige provisorische antenne had geplaatst. Hij
schroefde de kabel aan de antenne, verborg hem goed en ging naar beneden.
Hij deed de deur van de bibliotheek op slot, zette twee stoelen voor het
televisietoestel en zei: U kunt hier zitten als u wilt.
Toen de imam en Aga Djan plaatsnamen, zette hij de televisie aan en deed het licht
uit.

Hij zette het geluid iets zachter en gaf een korte inleiding: Wat we zo meteen gaan
zien, gebeurt op dit moment in de ruimte. De Apollon nadert straks de maan en zal dan
gaan landen. Een bijzonder moment. Kijk, daar is hij. O, mijn God!
De imam en Aga Djan bogen zich voorover en keken naar de Apollo op het moment
dat hij probeerde te landen. Er viel een diepe stilte.

Er is iets aan de hand in de bibliotheek, zei Golbanoe tegen Golebeh, iets


belangrijks dat zelfs wij niet mogen weten.
De jongen klom op de ladder, ging naar het dak en verstopte daar iets en snelde
terug. Ze hebben het licht van de bibliotheek uitgedaan. Wat doen ze daar in het
donker?
We gaan kijken.
Zachtjes liepen ze in het donker naar de bibliotheek.
Kijk! Er loopt een snoer van het dak naar binnen.
Een snoer?
Ze slopen op hun tenen naar het raam, maar de gordijnen waren dichtgetrokken.
Voorzichtig passeerden ze het raam en gingen naar de deur. Er scheen mysterieus zilver
licht door de kieren heen.
Ze legden hun oren tegen de deur.
Onmogelijk, hoorden ze de imam zeggen.
Ongelooflijk, hoorden ze Aga Djan zeggen.
Ze keken door het sleutelgat en zagen alleen het merkwaardige licht dat de
bibliotheek vulde.
Teleurgesteld liepen ze terug en verdwenen in het donker van de binnenplaats.

Norooz

et de lente komt het nieuwe Perzische jaar, Norooz.


Norooz, oorspronkelijk een koninklijk feest, werd al in de paleizen van de eerste
Perzische koningen groots gevierd bij de komst van de lente.
De mensen beginnen al twee weken van tevoren met een grote schoonmaak in het
huis. Om de lente te verwelkomen wordt er tarwe op borden geplant, waaruit sabzeh
ontstaat. Er worden nieuwe kleren en schoenen voor de kinderen gekocht om bij de
familie, vooral bij de grootouders, op bezoek te gaan.
Alles wordt door de vrouwen geregeld en pas als ze hier klaar mee zijn, besteden ze
wat tijd aan zichzelf.

In het huis waren de grootmoeders met een paar hulpen bezig om het huis voor
Norooz schoon te maken. De oude kapster was langsgekomen om de vrouwen van het
huis mooi te maken. Ze knipte hun haar, epileerde hun wenkbrauwen en gezicht.
Ze deed dat al meer dan vijftig jaar. De eerste keer dat ze langskwam was ze een
meisje van een jaar of tien, twaalf. Ze was met haar moeder meegekomen. Later, toen
haar moeder stierf, nam ze haar werk over en werd ze een vertrouweling van het huis.
De dag waarop zij kwam was een deel van het huis niet meer toegankelijk voor de
mannen. Je hoorde de hele dag gelach van de vrouwen, ze liepen zonder sluier door het
huis en liepen met blote benen over de binnenplaats. De grootmoeders verwenden hen
met de waterpijp, limonades en andere lekkernijen.
De kapster vertelde hun geruchten uit de stad, ze ging regelmatig bij vrouwen van
rijke families langs en daarom wist ze veel over wat er onder die vrouwen speelde. Ze
had altijd een oude koffer bij zich waarin ze geurtjes, haarverf, make-up, schaartjes en
haarspelden bewaarde die ze te koop aanbood.
Haar spullen waren leuk en anders dan wat je op de bazaar kon kopen. Ze had een
zoon die in Koeweit als gastarbeider werkte, en elke keer als hij naar huis terugkwam,
bracht hij een koffer vol aparte spullen voor de klanten van zijn moeder mee.
Vandaag was ze speciaal gekomen voor Fagri Sadat, de vrouw van Aga Djan. Fagri
Sadat was een geziene vrouw in de kringen van de rijke families in de stad. Soms hielp ze
de grootmoeders in de keuken, ze naaide kleren voor haar kinderen en toen die nog klein
waren, las ze hun voor. Eigenlijk was het lezen van boeken haar hoofdbezigheid. Vooral
de boeken en damesbladen die haar zwager Nosrat voor haar meenam uit Teheran.
Als het mooi weer was, ving ze vogels. Ze haalde met hulp van de grootmoeders de
mandval uit de kelder. Het was een grote rieten mand, die speciaal voor de tamoez was
gemaakt, hij zat met een touw aan een lange stok vast. Fagri Sadat strooide voer op de
binnenplaats en ging vervolgens bij de hooz in een stoel zitten wachten op de vogels.

De vogels die van achter de bergen kwamen, daalden na verloop van tijd neer op de
binnenplaats. Zodra ze op zoek naar het voer de mand in liepen, trok Fagri Sadat aan het
touw, de mandval viel dicht en de vogels waren gevangen.
Fagri Sadat bewaarde de vogels een paar dagen in de vogel-kamer, voerde ze, praatte
ermee, bestudeerde hun veren, maakte schetsen van de motieven van hun veren en liet
ze weer vrij.
Als ze met de vogels bezig was, liep en praatte iedereen in het huis op gedempte
toon.
De kapster was net klaar met de benen van Fagri Sadat, toen de oude kraai op de
rand van het dak ging zitten. Hij kraste hard en kondigde zijn nieuws aan.
Niemand wist hoe oud de kraai was. Maar hij was zeker meer dan een eeuw oud, want
Aga Djan had iets over hem in een oud archief van de moskee gelezen. De kraai maakte
deel uit van het huis. Hij hoorde bij de koepel, de minaretten, de daken, de oude boom
en de hooz waaruit hij dronk.
Fagri kwam overeind en zei: Salam, kraai! Heb je goed nieuws? Wie is er onderweg?
Wie zal er langskomen?

Tegen de avond kwam de concirge uit de moskee en achter hem liep imam Alsaberi
met feestelijke kleren aan. Normaal kwamen ze via de voordeur, maar nu namen ze de
trap van de moskee en liepen over het platte dak naar het huis. Misschien kwam het wel
door de lente. De daken, die gemetseld waren met een speciale kleisoort uit de woestijn
en een mengeling van woestijnplanten, verspreidden een heerlijke geur in de lente.
Heb ik nog tijd om een dutje te doen? Ik voel me niet lekker, zei Alsaberi tegen de
grootmoeders toen hij op de binnenplaats kwam.
Ja, zei Golbanoe, u hebt nog wel een half-uur. We wachten op Aga Djan; als hij er
is, gaan we met zn allen in de grote feestka-mer eten. Om twaalf uur vannacht komen
we allemaal samen op de binnenplaats om het nieuwjaarsgebed te doen. We zullen er
straks een paar tapijten uitrollen. Ik zal u op tijd wakker maken.

Er stopte een taxi voor de deur.


De kinderen snelden naar buiten.
Oom Nosrat is er! riepen ze.
Fagri Sadat deed het raam van haar kamer op de tweede verdieping open en zag dat
Nosrat niet alleen was, maar dat hij een jonge vrouw bij zich had. Ze sloeg haar chador
om en ging naar beneden.
Toen Nosrat met de vrouw binnenkwam, viel er een stilte. De jonge vrouw had geen
chador om, ze droeg slechts een hoofddoek, waardoor een deel van haar haar zichtbaar
was.
De grootmoeders konden hun ogen niet geloven.
Hoe durft die schoft een vrouw die zo gekleed gaat mee naar huis te nemen? zei
Golbanoe.

Wie is zij? vroeg Golebeh.


Weet ik veel, een slet.
Zinat Ganoem, de vrouw van de imam, voegde zich met haar dochter Sediq bij de
anderen. Net als de blinde Moazen. Shah-bal keek vanachter het raam naar de vrouw. Hij
vond het dapper van zijn oom dat hij zon vrouw had meegenomen. Hij bewonderde hem
omdat hij zich niet aan de gewoonten hield en omdat hij elke keer opnieuw rebelleerde
tegen de oude wetten van het huis.
In de geschiedenis van het huis was het de eerste keer dat er een vrouw zonder
chador of gepaste sluier het huis betrad.
Iedereen keek naar haar. Moesten ze de vrouw verwelkomen of niet? Wat zou Aga
Djan ervan vinden?
Het was net donker geworden, maar de grootmoeders zagen in het licht van de
lantaarnpaal dat de vrouw een paar doorzichtige nylons aanhad, waardoor haar benen te
zien waren.
Nasrin en Ensi, de dochters van Aga Djan, kusten vrolijk oom Nosrat.
Ik zal haar even voorstellen, zei Nosrat, dit is mijn verloofde Shadi.
Shadi glimlachte en groette de meisjes.
O, wat leuk! zei Nasrin, de oudste dochter van Aga Djan. Wanneer hebt u zich
verloofd, oom? Waarom wisten wij er niets van?
Verloofd? Hoezo verloofd, zei Golbanoe tegen Golebeh en ze trok het gordijn dicht,
hij liegt, hij trouwt toch met niemand, hij heeft die Teheraanse slet voor zijn plezier
meegenomen. Waar is Aga Djan, hij moet dit tegenhouden.
Fagri Sadat kuste de Teheraanse vrouw en zei: Shadi, wat een mooie naam. Je bent
welkom in ons huis!
Waar is Aga Djan? Waar is Moazen? vroeg Nosrat. Waar is de imam? En waar is
Shahbal?
Aga Djan is nog niet thuis, maar Alsaberi moet in zijn bibliotheek zijn, zei de vrouw
van de imam.
Ik ga hem verrassen, zei Nosrat en hij liep naar de bibliotheek.
Fagri Sadat nam Shadi mee naar de gastenkamer en alle meisjes volgden hen.
De grootmoeders wachtten in de keuken op Aga Djan. Ze hielden de buitendeur in de
gaten en zodra hij binnenkwam riepen ze: Nosrat is er!
Wat goed, precies met oud en nieuw. Mijn jonge broer is me dus nog niet vergeten.
Ons feest zal nu extra warmte krijgen, zei hij blij.
Maar er is iets, zei Golbanoe bezorgd.
Wat?
Hij heeft een vrouw meegenomen.
En hij zegt dat ze zijn verloofde is, voegde Golebeh eraan toe.
Dat is goed nieuws. Eindelijk is hij wijs geworden.
Wees niet te vroeg blij, zei Golbanoe.
De vrouw heeft geen chador om. Ze draagt slechts een klein hoofddoekje.
En nylons, voegde Golebeh zachtjes toe.
Wat zijn dat?

Nylons zijn lange doorzichtige dunne sokken. Als je ze draagt lijkt het alsof je niets
aanhebt. Zon vrouw heeft hij mee naar huis genomen. God, neem ons onder Uw hoede.
Gelukkig was het net donker toen ze arriveerden. Stel dat hij overdag met haar langs de
moskee was gelopen, dan zou morgen iedereen in de stad zeggen: er is een vrouw met
nylons in het huis van de moskee!
Ik weet voldoende, zei Aga Djan gerust. Ik zal met hem praten. Ik wil dat jullie haar
warm ontvangen, geef haar een paar normale sokken. Geef haar een chador als ze
morgen de stad in wil gaan. Jullie hebben toch zoveel mooie chadors in huis. Geef haar
een chador als geschenk.
Volgens mij is ze niet zijn verloofde. Hij heeft zomaar een vrouw mee naar huis
genomen, zei Golbanoe.
Dat weten we niet, zei Aga Djan, laten we hopen dat ze zijn verloofde is. Waar is hij
nu?
In de bibliotheek of bij Moazen op de kamer, denk ik.
Aga Djan wist dat zijnjonge broer niet bad, dat hij altijd tegen het geloof en de
gewoonten van het huis ageerde. Maar hij hoopte dat Nosrat, nu hij eenvrouw
meegenomen had, zich zou aanpassen.
Het komt wel goed, zei hij en hij liep naar de kamer van de blinde Moazen.

Eten! riep Golbanoe.


Jongens! Meisjes! Eten! riep Golebeh.
Iedereen ging naar de feestkamer.
De mannen liepen in hun feestelijke kleding de ruimte binnen, de vrouwen zaten
allemaal al aan de rechterkant van de grote eethoek.
Fagri Sadat stelde de Teheraanse vrouw aan Aga Djan, de imam en Moazen voor.
Welkom, mijn dochter! zei Aga Djan. We wisten niet dat Nosrat zijn verloofde mee
naar huis zou nemen, anders hadden we een feest georganiseerd. Maar goed, op zich is
het al een speciaal feest om jou in ons midden te hebben.
Imam Alsaberi groette haar van een afstandje. Toen Fagri Sadat haar voorstelde aan
Moazen, zei ze lachend: We hebben hier een Teheraanse vrouw, ze is anders dan de
vrouwen uit onze stad en al helemaal anders dan de vrouwen met wie je in de bergen
contact hebt. Ze heet Shadi en ze is beeldschoon. Ze heeft mooie donkere ogen, bruin
haar, schitterende witte tanden en een lieve glimlach om haar lippen. En vanavond
draagt ze een mooie witte chador met groene bloempjes die ze van de grootmoeders
gekregen heeft. Wat wil je nog meer weten?
Ze is dus mooi! zei Moazen lachend. Ik had niet anders van Nosrat verwacht.
De grootmoeders kwamen binnen met een klein komfoor met vuur erin, ze gooiden
esfand in het vuur zodat er een heerlijke geurige wolk ontstond. De meisjes brachten het
eten uit de keuken.
Wachten we niet op Ahmad? vroeg Alsaberi.
Neem me niet kwalijk, zei Aga Djan, maar toen ik Nosrat zag, vergat ik het je te
vertellen. Ahmad belde me op de bazaar. Hij komt niet. Ze hebben hun eigen feest in

Qpm.
Ahmad was de zoon van Alsaberi. Hij was nu zeventien en volgde een imamopleiding
bij de grote gematigde ayatollah Golpajeghani in Qpm.

De grootmoeders hadden een schitterend nieuwjaarsmaal klaargemaakt en iedereen


bleef lang aan tafel zitten.
Na het eten werden er zoetigheden gebracht, die speciaal voor het nieuwjaarsfeest
waren bereid.
De vrouwen hadden Shadi al in hun midden opgenomen en stelden haar vragen over
Teheran en de Teheraanse vrouwen. Shadi had cadeautjes voor hen, nagellak, lippenstift,
nylons en chique bhs. De mannen, die algauw merkten dat ze niet meer welkom waren,
trokken zich terug in de gastenkamer.
Het was bijna middernacht toen een van de grootmoeders zei: Dames! Willenjullie je
voorbereiden voor het nieuwjaarsgebed?

Nosrat boog zich naar Shadi.


Waar gaan we naartoe? zei ze.
Straks gaat iedereen bidden, maar dat zegt me niets en daarom doe ik niet mee,
fluisterde hij in haar oor, ik neemje mee naar de bibliotheek van het huis.
Waarom, wat gaan we daar doen?
Je komt er vanzelf achter, zei hij en hij pakte haar bij de hand.
Nosrat hield Shadi bij haar arm vast en liep op zijn tenen achter de cederboom langs
naar de bibliotheek. Hij deed voorzichtig de deur open.
Waarom doe je het licht niet aan?
Niet zo hard praten. De grootmoeders horen en zien alles. Als ze merken dat we hier
zijn, verschijnen ze plotseling als twee geesten, zei hij en hij begon de knoopjes van
haar bloes los te maken.
Niet doen! Niet hier, fluisterde ze en ze duwde hem zachtjes weg.
Hij pakte haar bij haar middel, drukte haar tegen de boekenkasten en woelde haar rok
omhoog.
Niet doen, ik vind het eng hier.
Het is niet eng, maar spannend, de oude geest van ons huis verschuilt zich achter
deze boekenkasten. Zevenhonderd jaar lang hebben de imams zich in deze ruimte
voorbereid voor het gebed, het is een heilige plek, er is veel gebeurd, maar dit nog niet,
en ik wil het met je doen. Ik wil iets moois toevoegen aan de geschiedenis van deze
kamer.
O, Nosrat, zuchtte ze.
Hij stak een kaars aan die op het bureau van de imam stond.

Waar is iedereen? riep Golbanoe vanaf de binnenplaats. Haast je, de imam staat

klaar!
Op de binnenplaats waren twee grote tapijten voor het gebed uitgerold. Alleen Nosrat
en zijn Teheraanse vrouw ontbraken.
Ik zei het je, hij is een schoft, hij maakt de moskee belachelijk als hij de kans krijgt,
maar ik zal dat niet toelaten, hij moet komen voor het gebed! zei Golbanoe.
Waar kunnen ze zijn?
Hun blik viel op de bibliotheek.
Ze liepen er zachtjes naartoe. De ramen van de bibliotheek trilden.
Vergisten ze zich?
Nee, zelfs het gordijn bewoog.
De grootmoeders liepen naar de deur, maar durfden hem niet open te doen. Ze
knielden voorzichtig voor het raam, keken door een kier van het gordijn naar binnen en
zagen dat de oude kaars, die ze nooit aanstaken, brandde.
Met hun handen naast hun ogen keken ze nog aandachtiger naar binnen.
De boekenkasten bewogen in het kaarslicht. Ze schrokken van wat ze zagen en
kwamen allebei tegelijk overeind.
Wat moesten ze doen? Aga Djan op de hoogte stellen?
Nee, dat was niet verstandig op zon bijzondere avond.
Wat moesten ze dan doen met die onvergeeflijke zonde die Nosrat in de bibliotheek
beging?
Zwijgen! zei de ene tegen de andere met haar ogen.
Het was hun plicht om te zwijgen, net als alle andere grootmoeders voor hen soms
hadden moeten doen. Ze moesten een groot hart hebben om er alle ondeelbare
geheimen van het huis in te kunnen stoppen. Dus ze hadden niets gezien en niets
gehoord.

De imam was begonnen met het gebed. Iedereen stond achter hem in de richting van
Mekka. De grootmoeders sloten zich ongemerkt bij de vrouwen aan. Er viel een stilte in
het huis, je hoorde alleen het gebed van de imam:
Allah noeros smawat waal arzo masalo noereh kamach koetefiha
Hij is licht.
Zijn licht lijkt op een nis met een lampje erin.
Het glas is als een stralende ster.
Hij brandt op olie van een gezegende olijfboom.
De olie geeft bijna uit zichzelf licht.
Licht boven licht.

Galgal

e meisjes van het huis waren groot geworden en voor enkelen van hen was de tijd
gekomen om te trouwen. Maar hoe konden ze trouwen als er nog geen man had
aangeklopt om om hun hand te vragen?
In Senedjan kwam nooit een vreemde man op je deur kloppen om om de hand van je
dochter te vragen, dat deden vaak de bemiddelaarsters. Een groep oude vrouwen, die
ervoor zorgde dat de man in contact kwam met de familie. Dit gebeurde meestal tijdens
de koude winteravonden.

Sommige families hadden geen bemiddelaarster nodig. De vrouwen van de familie


sloegen dan hun chador om en de mannen zetten hun hoed op. Samen gingen ze
onverwachts bij een familie langs die een dochter had, klaar voor het huwelijk.
Families die een volwassen dochter thuis hadden, hielden altijd rekening met
onverwachtse klopjes op de deur. Daardoor was iedereen altijd voorbereid op de
bezoekers.
Het waren avonden waarop lange gesprekken werden gevoerd over goud en tapijten,
die de bruid als bruidsschat mee zou moeten nemen. En over een huis, een lap grond of
een som geld die de bruidegom aan zijn bruid moest geven als het huwelijk geen stand
zou houden.
Als de mannen tot overeenstemming waren gekomen, was het aan de vrouwen om de
rest van de discussie te voeren, die ging over de kleding van de bruid en over de sieraden
die ze zou krijgen tijdens de plechtigheid.
Dameshorloges waren net op de bazaar van Senedjan te koop en daarom wilde iedere
bruid wel zon modieus horloge hebben.
Op zulke avonden, als bij de buren het licht lang achter de ramen brandde, wist je dat
ze bezig waren met het voeren van een huwelijksgesprek. In die huizen waren de kamers
warm en de ramen beslagen door de rook van de waterpijpen. Maar de lange
winternachten werden als beangstigend ervaren door de vele families die wel een
volwassen dochter thuis hadden, maar wisten dat niemand van plan was om op hun deur
te kloppen.

In het huis van de moskee was Sediq, de dochter van de imam, klaar om te trouwen.
Ze wachtten in stilte; misschien zou er worden aangeklopt, misschien zou de telefoon
gaan. Maar de winter was al bijna voorbij en er was nog niemand geweest.
Het was heel moeilijk voor de dochters van het huis om een geschikte man te vinden.
Niet iedereen kon hen ten huwelijk vragen. Voor de gewone meisjes van de stad waren

er genoeg mannen: een jonge timmerman, een metselaar, een bakker, een ambtenaar
van de gemeente, een meester van een basisschool of een jongen die net bij de
spoorwegen was aangenomen. Maar zulke mannen waren niet geschikt voor de dochters
van het huis dat bij de moskee hoorde.
Het regime van de sjah was corrupt, dus iemand die voor de overheid werkte, kon niet
om de hand van de meisjes vragen. Een leraar dan? Dat zou misschien kunnen. Eigenlijk
waren alleen de zonen van vooraanstaande handelaars geschikt.
De winter ging voorbij en de jonge vrouwen die door niemand ten huwelijk waren
gevraagd, wisten dat ze nog een jaar moesten wachten. Gelukkig trekt het leven zich niet
altijd iets van de tradities aan en kiest soms zijn eigen pad. En zo werd er op een nacht
toch geklopt.
Wie is daar? riep Shahbal, de zoon van Moazen.
Ik, klonk de zelfverzekerde stem van een man achter de deur.
Shahbal opende de deur en zag eenjonge imam met een opvallende zwarte tulband in
het gele licht van de lantaarnpaal staan. Zijn tulband stond een beetje scheef op zijn
hoofd en hij rook naar heerlijke rozen. Zijn lange imamgewaad was donker enje merkte
dat hij het voor het eerst droeg.
Een goede avond, zei de jonge imam.
Goedenavond, antwoordde Shahbal.
Mohammad Galgal is mijn naam! zei de imam.
Aangenaam! Wat kan ik voor u doen?
Ik wil met imam Alsaberi spreken als dat kan.
Neem me niet kwalijk, maar het is laat en hij wenst geen bezoek meer. U kunt hem
morgen in de moskee ontmoeten.
Maar ik wil hem graag nu spreken.
Mag ik weten waar het om gaat, misschien kan ik u verder helpen?
Ik kom voor zijn dochter Sediq. Ik wil het met hem over haar hebben.
Een moment lang wist Shahbal niet hoe hij moest reageren, toen antwoordde hij
beheerst: Daar moet u Aga Djan over spreken. Ik zal hem vertellen dat u er bent.
Ik zal hier wachten, zei de imam.
Shahbal liet de deur half openstaan en liep naar de werkkamer van Aga Djan, die aan
het schrijven was.
Er staat eenjonge imam voor de deur. Hij zegt dat hij voor de dochter van Alsaberi
komt.
Staat hij voor de deur?
Ja. Hij zegt dat hij met de imam wil spreken.
Ken ik hem?
Volgens mij niet. Het is een merkwaardige imam, hij komt duidelijk niet uit de stad.
Hij ruikt naar rozen.
Laat hem binnenkomen, zei Aga Djan, terwijl hij zijn papieren opruimde en overeind
kwam.
U bent welkom! zei Shahbal tegen de imam. Komt u binnen.
Hij nam hem mee naar de kamer van Aga Djan.

Mijn naam is Mohammad Galgal. Een goede avond! Stoor ik niet? zei de imam.
Nee, helemaal niet. Welkom! Neemt u plaats, zei Aga Djan, terwijl hij de hand van
Galgal schudde.
Aga Djan merkte dat de man inderdaad anders was. Hij vond het aangenaam dat hij
net als de imams van zijn huis een zwarte tulband droeg. Het betekende dat hij een
nakomeling van de profeet Mohammad was.
Aga Djan was in het bezit van de oudste stamboom van de familie. Deze was op
perkament geschreven en de namen van de mannen van de familie liepen terug tot aan
die van profeet Mohammad.
De stamboom en de ring van de heilige imam Ali werden in een speciale doos in de
oude schatkamer van de moskee bewaard.
Drinkt u thee? vroeg Aga Djan.
Even later verscheen Golbanoe met een dienblad met daarop thee en dadels en
overhandigde het aan Shahbal.
Deze zette een glas thee en het schaaltje dadels voor Galgal neer en wilde de kamer
verlaten.
Je mag blijven, zei Aga Djan tegen hem.
Hij ging in een hoek op een stoel zitten.
Galgal stopte een dadel in zijn mond en nam een slok thee. Toen schraapte hij
zachtjes zijn keel en zei zonder inleiding: Ik kom om de hand van de dochter van imam
Alsaberi vragen.
Aga Djan, die een slok van zijn thee wilde nemen, zette het glas terug en keek naar
Shahbal. Hij had niet verwacht dat de imam zo direct over het onderwerp zou beginnen
en bovendien kwam een man normaalgesproken niet in zijn eentje om de dochter van
een familie vragen. Traditiegetrouw werd het woord altijd door de vader van de
aanstaande bruidegom gevoerd. Maar Aga Djan was een ervaren man. Beheerst zei hij:
U bent welkom, maar mag ik u vragen waar u woont en wat u momenteel doet?
Ik woon in Qpm en ik heb net mijn imamopleiding afgerond.
Bij welke ayatollah hebt u gestudeerd?
Bij de grote ayatollah Almakki.
Almakki? zei Aga Djan verrast. Ik heb de eer gehad om de ayatollah persoonlijk te
ontmoeten.
Toen de naam Almakki viel, wist Aga Djan meteen dat de jonge imam bij een
revolutionaire stroming tegen de sjah hoorde. De naam Almakki was zowat synoniem
voor het geheime religieuze verzet tegen de sjah.
Toch bemoeiden veel jonge imams die van Almakki les hadden gekregen zich niet met
politiek, maar wie door hem werd opgeleid, kon verdacht zijn.
Aga Djan vermoedde dat de jonge imam, die zijn tulband een beetje scheef had
opgezet en een extra vleugje rozengeur op had gedaan, niet neutraal was. Maar hij zei
niets.
Wat doet u op dit moment? Hebt u een vaste moskee waar u preekt?
Nee, nog niet, maar ik werk vaak als invaller voor verschillende moskeen in
verschillende steden. Als een imam ziek is of op reis gaat, word ik gevraagd om voor hem

in te vallen.
Ik snap het. Dat gebeurt hier ook, maar we hebben een vaste invaller, zei Aga Djan.
Een imam die in het dorp Djirja woont. Hij is heel betrouwbaar, zodra we hem nodig
hebben, komt hij meteen.
Aga Djan wilde vragen waar zijn ouders woonden en waarom hij niemand van zijn
familie had meegenomen als hij voor de dochter van Alsaberi kwam. Maar hij vroeg het
niet, hij wist dat de jonge imam zou zeggen: Ik ben volwassen en ik mag zelf weten met
wie ik trouw. Mijn naam is Mohammad Galgal. En mijn ayatollah heet Almakki. Wat wilt u
verder weten?
Hoe komt u bij onze dochter? Hebt u haar ooit gezien? zei Aga Djan.
Nee, maar mijn zus heeft haar ontmoet. Bovendien heeft ayatollah Almakki me haar
aangeraden, hij heeft me een brief voor u meegegeven. Hij haalde een envelopje uit zijn
binnenzak en overhandigde het aan Aga Djan.
Als hij een brief van de ayatollah bij zich had, had Aga Djan verder niets te vertellen.
Als Almakki hem had goedgekeurd, was er geen ruimte meer voor verdere discussie. De
zaak was dan afgerond.
Met respect opende Aga Djan de brief. De ayatollah had het volgende geschreven:

In de naam van Allah.


Nu Mohammad Galgal u bezoekt, groet ik u.
Wassalam Almakki.

Er was iets met de brief, maar Aga Djan wist niet wat. Het was geen goedkeuring en
ook geen afkeuring, alleen een bevestiging. De ayatollah was blijkbaar niet onder de
indruk geweest, anders had hij dat wel laten merken. Maar de jonge imam had toch een
brief van Almakki bij zich en dat betekende veel. Aga Djan deed de briefin zijn la en zei:
Ik moet even nadenken wat we verder kunnen doen. Laten we het zo afspreken. Ik zal
met imam Alsaberi en zijn dochter over deze ontmoeting praten. Daarna maken we
samen een afspraak en komt u met uw familie, met uw vader. Afgesproken?
Akkoord! zei Galgal.

Shahbal liet Galgal uit en keerde terug.


Wat denk jij, Shahbal? vroeg Aga Djan.
Ik vind hem apart, hij is scherp. Dat beviel me wel.
Je hebt gelijk. Je zag het aan de manier waarop hij op zijn stoel zat. Hij is niet te
vergelijken met die plattelandsimams. Maar ik heb mijn bedenkingen.
Wat voor bedenkingen?
Hij is erg ambitieus. De ayatollah heeft in zijn brief niets concreets over hem
geschreven. Hij heeft hem wel aangeraden, maar aan de andere kant heeft hij geen
woord aan hem besteed. Ik lees twijfel in zijn brief. Galgal is vast niet slecht, maar wel

riskant. Is hij geschikt voor onze moskee? Alsaberi is zacht, maar deze jonge imam is
hard, denk ik.
Wat bedoelt u daarmee?
Is Alsaberi nog wakker?
Shahbal keek door het gordijn naar buiten.
Er brandt licht in de bibliotheek, zei hij.
Dit blijft voorlopig tussen ons, de vrouwen mogen er nog niets over weten, zei Aga
Djan en hij verliet de kamer om naar de bibliotheek te gaan.
Hij klopte op de deur en ging naar binnen. Alsaberi zat op zijn tapijtje en las een boek.
Hoe was je dag? vroeg Aga Djan.
Gewoon, zei Alsaberi.
Wat benje aan het lezen?
Een boek over de politieke daden van ayatollahs in de afgelopen honderd jaar. Zo te
zien hebben ze nooit stilgezeten, altijd hebben ze iets gevonden om tegen in opstand te
komen. Altijd een manier gevonden om de macht in handen te krijgen. Dit boek is als een
spiegel waarin ik naar mezelf kijk. Politiek vind ik goed, maar ik kan geen politiek
bedrijven. Ik vind mezelf niet geschikt voor zulke daden. Daardoor voel ik me schuldig.
Alsaberi was ongewoon openhartig. Aga Djan voelde dat hij de imam op een belangrijk
moment had bezocht.
Ik weet dat Qpm niet tevreden is met mij. Ik ben bang dat de mensen naar een
andere moskee zullen gaan en onze moskee leegloopt als ik blijf zwijgen.
Daar hoef je niet bang voor te zijn, zei Aga Djan, integendeel, er zullen meer
mensen komen als ze merken dat onze moskee zich niet met de politiek bemoeit. De
mensen die onze moskee bezoeken zijn gewone mensen van de straat. De moskee is hun
huis, ze komen heel hun leven al hiernaartoe, ze zullen echt niet gauw weggaan.
Daarvoor kennen ze je te goed en hebben ze te veel respect voor je.
Maar de bazaar, voegde de imam eraan toe, de bazaar is altijd het middelpunt van
de politiek geweest. Dat staat ook in dit boek. De bazaars hebben de afgelopen
tweehonderd jaar een beslissende rol gespeeld en de imams hebben ze altijd als wapen
gebruikt. Als de koopmannen de bazaar sluiten, weet iedereen dat er iets ongewoons,
iets belangrijks aan de hand is. Ik weet dat de bazaar niet tevreden met mij is.
Aga Djan wist heel goed waar de imam het over had. Hijzelf was ook niet tevreden
met Alsaberi, maar hij kon hem niet afzetten omdat de man een zwak karakter had.
Alsaberi was nu eenmaal de imam van de moskee en bleef dat tot aan zijn dood. Hij wist
dat men op de bazaar klaagde, dat de kooplieden meer beweging van de moskee
verwachtten, maar wat kon hij doen, als Alsaberi niet bekwaam was? Laatst hadden de
ayatollahs Aga Djan zelfs in Qpm uitgenodigd. Ze hadden hem duidelijk gezegd dat de
moskee haar houding moest corrigeren. Ze wilden geluiden tegen de sjah en vooral tegen
de Amerikanen horen. Aga Djan had hun beloofd dat hij de moskee actiever zou maken,
maar hij wist dat Alsaberi er de man niet naar was om dat te doen.
Qpm was het centrum van de sjiitische wereld. De grote ayatollahs woonden allemaal
in Qpm en gaven van daaruit leiding aan alle moskeen. De moskee van Senedjan was
een van de belangrijkste moskeen in het land. Daarom verwachtten de ayatollahs meer

initiatief van deze moskee. Qom stelde vragen, Qom stelde eisen, maar Aga Djan kon
met Alsaberi geen verandering in de moskee brengen. Misschien had Almakki daarom de
jonge imam naar hun huis gestuurd.
Aga Djan veranderde van gespreksonderwerp en zei: Ik heb een verrassing voor je.
En het past goed bij het boek dat je aan het lezen bent.
Wat voor verrassing?
Iemand heeft om de hand vanje dochter gevraagd.
Wie is het?
Een jonge imam uit Qom! Een volgeling van ayatollah Almakki.
Almakki? zei de imam verbaasd en hij legde zijn boek op het tapijt.
Hij is niet bang voor de politiek, goedgekleed, zelfverzekerd en draagt zijn zwarte
tulband een beetje scheef, zei Aga Djan glimlachend.
Hoe komt hij bij ons? Ik bedoel, bij mijn dochter?
Iedereen in de stad weetdat je een dochter hebt. En iedereen kan om haar hand
vragen, maar ik denk dat deze jonge imam niet alleen voor je dochter komt, maar ook
om de moskee en je preekstoel.
Wat!
Je weet dat er altijd politiek in het spel is als Almakki erachter zit.
We moeten goed nadenken voordat we hem antwoord geven. Het moet duidelijk
worden of hij onze dochter wil of onze moskee.
Dat doen we, maar ik ben niet bang voor veranderingen. En ik negeer de dingen die
op mijn pad komen niet. Ik geloof niet in toeval. Hij klopt niet voor niets op onze deur, hij
past heel goed in dit huis. De moskee heeft enkele vurige imams gekend in het verleden.
Ik ga naar Qpm om er persoonlijk met Almakki over te praten. Als hij hem als persoon,
als echtgenoot goedkeurt, ga ik ermee akkoord. Ik ga je zoon, Ahmad, bellen. Hij zit niet
op dezelfde imamschool, maar hij zal Galgal zeer waarschijnlijk wel kennen.
Doe wat je wilt, maar wees voorzichtig. Je moet er goed op letten dat het geen
politiek-religieus huwelijk wordt. Ik geef mijn dochter niet zomaar aan een imam. We
moeten er zeker van zijn dat hij een goede man is. Ik wens haar een goed huwelijk toe.
Ik wil haar niet aan de ayatollahs geven.
Je hoeft niet bang te zijn, zei Aga Djan.
Ik voel me de laatste tijd niet goed, droefheid krijgt vaak de overhand in mijn hart. Ik
ben banger geworden, bang voor alles, en vooral voor de moskee, soms weet ik niet
meer wat ik moet vertellen tijdens het vrijdaggebed.
Je bent moe, ga toch een paar dagen naar Djirja. Neem de grootmoeders mee en rust
daar een weekje uit. Het zal hun ook goeddoen. Het is langgeleden dat ze voor het laatst
zijn weggeweest. Je pijnigt jezelf met wat je jezelf hebt opgelegd. Niemand wast zich zo
vaak, je bent gesoleerd, zo zul je het niet lang volhouden. Ga naar Djirja, misschien heb
je over enige tijd een flinke schoonzoon op wie je af en toe terug kunt vallen, zei Aga
Djan en hij verliet glimlachend de bibliotheek.

De volgende dag belde Aga Djan naar Qpm en sprak met Ah-mad.

Kenje Mohammad Galgal?


Waar hebt u hem leren kennen?
Hij heeft om de hand van je zus gevraagd.
Dat meent u niet! zei hij verbaasd.
Ik meen het. Wat voor iemand is hij?
Hij is hier erg bekend, ik ken hem niet persoonlijk. Hij is goedgebekt en heeft overal
een mening over. Hij is totaal anders dan alle andere imams. Maar wat hij verder doet,
weet ik niet.
Wat denk jij? Is hij geschikt voor je zus?
Wat zal ik zeggen, het is moeilijk, voorzover ik weet is hij een harde kerel. Mijn zus
heeft alleen mijn vader als imam gekend. Zij denkt dat alle geestelijken zo zijn.
Wat voor mij belangrijk is, isdat je zus geluk bij hem vindt, zei Aga Djan.
Ik zei het u, hij is een goede, slimme jongen, maar of hij een goede man voor haar
zal zijn, durf ik niet te zeggen.
Ik denk dat ik genoeg weet, Ahmad.

Vervolgens belde hij de residentie van ayatollah Almakki en maakte een afspraak.
Donderdag, in de vroege ochtend, stopte de chauffeur van Aga Djan voor het huis en
bracht Aga Djan naar het station. Aga Djan, die een lange jas droeg en een hoed ophad,
stapte bij het station uit en liep de monumentale hal binnen. De directeur van het station
zag hem, doofde zijn sigaar en snelde naar hem toe.
Een heel goede morgen. Een gezegende reis! zei hij beleefd.
Ensha Allah, zei Aga Djan.
Aga Djan zou reizen met een lange bruine trein die een half-uur eerder helemaal uit
het zuiden, vanaf de Perzische Golf, aangekomen was en tot aan de grens met
Afghanistan richting het oosten ging. De trein stopte onderweg nog bij tientallen stations.
Voor Aga Djan zou het een drie uur lange treinreis worden.
In de stationshal stonden vele passagiers en talloze mensen die wachtten op reizigers.
Honderden mannen met hoed, vrouwen met lange jassen en opvallend veel vrouwen
zonder cha-dor.
Het gezicht van het land was sterk veranderd, hij merkte het steeds meer als hij per
trein reisde. De mensen die uit het zuiden kwamen waren vrijer en heel anders dan de
mensen uit Se-nedj an. Je kwam in de trein vrouwen tegen die geen hoofddoek droegen
of soms met blote armen liepen. Vrouwen met een hoed, vrouwen met een tas, vrouwen
die lachten, die rookten. Aga Djan wist dat al die veranderingen door de sjah kwamen, de
sjah die de knecht van de Amerikanen was. Amerika was bezig het geloof van het land te
ondermijnen en niemand kon er iets tegen doen.
De stationsdirecteur nodigde Aga Djan uit naar zijn kantoor, bood hem een glaasje
verse thee aan en toen het tijd werd voor Aga Djan om te vertrekken, begeleidde hij hem
naar een speciale coup, die bestemd was voor belangrijke passagiers.

Na drie uur reizen kwam de koepel van de tombe van de heilige Fatme in zicht.
De trein reed het station van Qpm binnen. Als je uit de trein stapte, leek het alsof je in
een andere wereld was terechtgekomen. De vrouwen waren zwart gesluierd en de
mannen hadden allemaal een baard. Waar je ook keek zag je imams.
Aga Djan stapte uit. Overal hoorde je de moazens op de daken van de moskeen de
Koran door luidsprekers voorlezen. Nergens zag je een portret van de sjah, overal hingen
grote doeken waarop teksten van de Koran geschreven waren. De sjah zou het nooit in
zijn hoofd halen om naar deze stad te reizen. En er was geen Amerikaanse diplomaat die
ooit per auto of trein deze stad durfde te passeren.
Qpm was het Vaticaan van de sjiieten, de heiligste stad van het land, waar de heilige
Fatme begraven lag. De gouden koepel van haar tombe schitterde als een juweel boven
het centrum van de stad.
Aga Djan nam een taxi naar de moskee van ayatollah Almakki. Het was precies twaalf
uur s middags toen hij voor de moskee uit de taxi stapte.
De ayatollah verscheen met zijn leerlingen, jonge imams die hem naar de
gebedsruimte begeleidden. Aga Djan boog zijn hoofd beleefd toen hij Almakki zag. De
ayatollah stak zijn hand naar hem uit, Aga Djan schudde die, ging met hem mee naar de
gebedsruimte en nam plaats op de eerste rij.
Toen het gebed afgelopen was, knielde Aga Djan naast de ayatollah.
Welkom! Wat brengt u hier? vroeg de ayatollah.
In de eerste plaats wilde ik uw gezegende gezicht zien en ten tweede kom ik
vanwege Mohammad Galgal.
Hij was mijn beste leerling. En hij heeft mijn zegen, zei de ayatollah.
Dan weet ik voldoende, zei Aga Djan, hij kuste hem op zijn schouder en kwam
overeind.
Maar zei de ayatollah.
Aga Djan ging weer zitten.
Hij zoekt altijd zijn eigen weg.
Wat wil de ayatollah daarmee zeggen? vroeg Aga Djan.
Nou, dat hij niet zomaar de kudde volgt.
Ik begrijp het, zei Aga Djan.
Een gezegend huwelijk en een goede reis terug, zei de ayatollah en hij stak zijn hand
weer uit naar Aga Djan.

Aga Djan was blij met wat de ayatollah over Galgal gezegd had, hij had zijn
goedkeuring gegeven. Maar diep in zijn hart voelde hij zich toch nog ongerust.

Toen hij weer thuis was, riep hij Shahbal op zijn werkkamer.
Shahbal, kunje Sediq laten komen?
Toen Sediq hoorde dat Aga Djan haar wilde spreken, wist ze meteen dat er iets
belangrijks aan de hand was.

Neem plaats. Gaat alles goed met je? vroeg Aga Djan.
Ja, alles is goed.
Luister, mijn dochter. Er heeft iemand om je hand gevraagd.
Het gezicht van Sediq verkleurde. Zij liet haar kin op haar borst zakken.
Hij is een imam.
Ze keek naar Shahbal. Die glimlachte en zei: Een uitmuntende jonge imam!
Sediq glimlachte.
Ik ben naar Qpm geweest en heb zijn ayatollah gesproken. Hij was zeer te spreken
over hem. Je broer heeft hem ook goedgekeurd. Wat denk jij? Wil je met een imam
trouwen?
Ze zweeg.
Zwijgen is niet toegestaan bij een huwelijksaanzoek, zei Aga Djan, geef me
antwoord.
Het is een knappe imam. Hij draagt een modieus imamgewaad en goed gepoetste
lichtbruine schoenen. Over zijn uiterlijk valt niet te klagen, zei Shahbal glimlachend.
Aga Djan deed alsof hij de toelichting van Shahbal niet gehoord had, maar Sediq
hoorde het wel en glimlachte weer.
Wat is je antwoord? Zullen we met zijn familie in bespreking gaan?
Laten we dat doen, zei ze zacht na een lange stilte.
Ik moet er nog iets aan toevoegen, zei Aga Djan, hij is heel anders dan je vader. Hij
is een volgeling van ayatollah Almak-ki. Zegt die naamje wat?
Sediq keek naar Shahbal.
Hij is geen dorpsimam, zei Shahbal.
Het zal een roerig en soms moeilijk leven voor je worden, zei Aga Djan. Denkjedat
je zo kunt leven?
Ze dacht na en zei: Wat denkt u?
Aan de ene kant is het een eer om zon leven te leiden. Aan de andere kant kan het
een hel worden als je er niet achter staat, zei Aga Djan.
Kan ik hem eerst spreken?
Uiteraard! zei Aga Djan.

Een week later begeleidde Shahbal imam Galgal naar de gastenkamer, waar een
schaal fruit en verse thee klaarstonden.
Vervolgens haalde hij Sediq en stelde haar aan Galgal voor.
Zij groette Galgal en bleef naast de wandspiegel staan. Hij vroeg haar of ze misschien
wilde zitten. Ze deed haar chador los, zodat haar gezicht beter te zien was.
Shahbal liet hen alleen en deed de deur zachtjes dicht.
De grootmoeders stonden bij de hooz en hielden alles in de gaten. Fagri Sadat, de
vrouw van Aga Djan, had Galgal vanaf de tweede verdieping vanachter haar raam gezien.
Zinat Ga-noem, de vrouw van Alsaberi, bad op haar kamer voor een gezond huwelijk voor
haar dochter. Meer kon ze niet doen, want niemand vroeg haar ooit om haar mening.
Haar oordeel telde niet. Fagri Sadat was degene die de beslissingen nam in het huis.

De dochters van Aga Djan stonden verstopt achter de gordijnen, om Galgal te kunnen
bewonderen als hij de gastenkamer straks verliet.
De ontmoeting tussen Galgal en de aanstaande bruid van het huis duurde een klein
uurtje, toen ging de deur van de gastenkamer weer open en trad Sediq naar buiten. Ze
zag er gelukkig uit, ze keek naar de grootmoeders en liep naar de bovenverdieping.
Shahbal gaf Galgal een rondleiding over de binnenplaats.
Dit zijn de grootmoeders van ons huis.
Fagri Sadat kwam naar beneden.
De vrouw van Aga Djan, de koningin van het huis, zei Shahbal lachend.
Galgal groette haar zonder haar aan te kijken. De meisjes maakten een voor een
kennis met Galgal. Toen hij iedereen ontmoet had, nam Shahbal hem mee naar de
bazaar, zodat Aga Djan hem verder kon spreken.
Een paar dagen later ontving Aga Djan imam Galgal en zijn vader thuis in zijn
werkkamer, ook Alsaberi was aanwezig. De aard van hun gesprek was anders dan die
van traditionele huwelijksgesprekken, er werd geen woord vuilgemaakt aan goud of geld.
De bruid zou haar bruidegom een exemplaar van de koran met een gouden omslag geven
en ze zou met een witte chador en een dichtbundel van de middeleeuwse dichter Hafiz
het huis van haar vader verlaten. Maar iedereen wist dat de rijke families van de stad
hun dochter niet met lege handen naar haar nieuwe huis zouden sturen. Ze zouden haar
vanzelfsprekend alles meegeven wat ze nodig had. Verder ging het gesprek over de
moskee, de bibliotheek, de boeken, de oude kelders, de blinde Moazen en natuurlijk over
de oude cederboom van het huis en uiteindelijk werd de dag van het huwelijk vastgelegd.
Mobarak ensha Allah, zeiden de mannen en ze schudden el-kaars handen.
Toen het zover was, kwam Sediq met een zilveren blad met daarop vijf zilveren kopjes
thee de kamer binnen.
Het huwelijk zou op de geboortedag van de heilige Fatme plaatsvinden. Dat was een
van de mooiste dagen, het zou mild-warm zijn, maar de wind die uit de bergen kwam
zorgde voor aangename verkoeling. Je kreeg de neiging om je bruid inje armen te nemen
en onder een dunne zomerdeken te kruipen. In die periode sliep bijna iedereen op het
dak. Je zag dan veel witte doorzichtige slaaptenten op de daken staan. Het waren de
tenten waarin de bruiden en bruidegoms sliepen.
Er zou een gepast feest komen waarop de belangrijkste families van de stad en de
bazaar uitgenodigd zouden worden. Het werd niet zomaar een trouwerij, het was de
dochter van imam Alsaberi die ging trouwen. En de bruidegom was niet zomaar een
leraar of een ambtenaar van de burgerlijke stand. Het was zelfs geen koopman, maar
een imam met een donkere tulband die uit Qpm kwam.

Aroesi

e dag van de aroesi, de bruiloft, brak aan.


Zinat Ganoem vroeg haar dochter bij zich, deed de deur dicht, kuste haar en
vroeg: Benje blij met je huwelijk met Galgal?
Ik weet het niet
Je moet blij zijn, hij is een knappe man enje vader zegt dat hij erg ambitieus is.
Juist daarom ben ik bang.
Ik was ook bang toen ik met je vader trouwde, alle meisjes zijn bang als ze opeens
met een onbekende man weg moeten gaan, maar zodra jullie bij elkaar zijn verdwijnt die
angst. Uiteindelijk moet ieder meisje trouwen en het huis van haar vader verlaten.
Zinat Ganoem suste haar dochter met geruststellende woorden, maar diep in haar hart
had ook zij haar twijfels. Ze wist niet waarom. Plots kwamen al die nare herinneringen
van vroeger terug. Maar ze liet Sediq niets merken.
Ik kan het nog steeds niet geloven, zei ze tegen haar.
Wat kunje niet geloven?
Gewoon, dat je zo groot geworden bent, dat je gaat trouwen en straks weggaat.
Waarom klink je zo droevig?
Tranen sprongen in Zinats ogen.
Om jouw geluk, zei ze en ze kuste haar dochter.

Zinat was vanaf het moment dat Sediq geboren was bang geweest om haar te
verliezen. Bang om haar opeens dood aan te treffen, in haar bed, in de tuin of bij de
hooz.
Sediqs kindertijd waren zwarte jaren voor Zinat. De angst liet haar in die tijd niet met
rust. s-Nachts durfde ze niet naar bed te gaan door de gruwelijke nachtmerries die ze
had.
Zinat Ganoem was een nicht van imam Alsaberi en ze was pas zestien toen ze met
hem trouwde. Eerst kregen ze een dochtertje, Ozra. Ze was vijf jaar ouder dan Sediq en
achttien toen ze met een man uit Zinats familie trouwde. Ze had nu drie kinderen en
woonde met haar man in Kashan.
Daarna baart Zinat een zoon, Abbas. Het jongetje wordt meteen als de hoop van de
familie gezien, hij zal later Alsaberi opvolgen in de moskee. Maar op een warme
zomerdag gebeurt er iets vreselijks als ze alleen met hem thuis is.
Het kind heeft net leren lopen en achtervolgt wankelend maar met plezier de katten
van het huis. Op een gegeven moment gaat Zinat naar boven naar haar kamer en
vergeet het kind compleet. Pas als ze de stilte hoort, kijkt ze uit het raam, maar ze ziet
Abbas nergens. Ze stuift de trap af en ziet de katten bij de hooz zitten. In het water drijft

het lichaam van haar zoon. Schreeuwend probeert ze het kind uit het water te trekken.
Een paar mannen die het geschreeuw van Zinat hebben gehqord, verschijnen op het dak
van de moskee en schieten haar te hulp. Ze grijpen het kind bij zijn buik, maar
tevergeefs. Zinat gilt. Ze pakken het kind bij zijn voeten en schudden het in de lucht,
maar ook dat werkt niet. Zinat gilt. Ze steken een vuur aan en houden het kind boven de
warme vlammen. Maar het is allemaal te laat. Zinat gilt. De mannen laten het kind op de
grond liggen en trekken Zinats chador over hem heen. Abbas, de hoop van het huis, is
gestorven.

Niemand verweet Zinat wat er gebeurd was. Maar zij trok zich geschrokken terug in
haar kamer.
Aga Djan ging bij haar langs en sprak haar aan: Zinat, ik leg me neer bij Gods wil. Jij
moet hetzelfde doen.
Verder werd er in het huis niet meer gesproken over Abbas. Maandenlang huilden ze in
stilte, maar er werd niet over gepraat. Zinat zag de stilte als een straf, een zware straf.
Eenjaar later raakte ze zwanger van Sediq. Ze verliet haar kamer en hielp de
grootmoeders in de keuken. Pas twee jaar later, na de geboorte van Ahmad, rechtte
Zinat haar rug en keerde terug naar het gewone leven.

Of het met het ongeluk te maken had of niet, Zinat vond nooit meer haar plek binnen
het huis. Ze leefde in de schaduw van Fagri Sadat. Ze voelde zich een tweederangs
vrouw.
Als Fagri Sadat zoiets was overkomen, zou Aga Djan naast haar staan en hij zou doen
wat hij kon om haar pijn te verzachten.
Maar Alsaberi was zwak, hij had het Zinat nooit verweten, maar hij had haar ook nooit
gesteund in al die moeilijke jaren. Hij had haar nooit omarmd of haar met lieve woorden
toegesproken. En als je manje negeert, zullen anderenje ook negeren. Alsje eigen manje
niet ziet staan, wordje ook niet door anderen gezien. Net als nu. Haar dochter ging
trouwen en niemand had haar toestemming gevraagd.
Het geeft niets, zei Zinat in de spiegel toen ze haar tranen wegveegde, mijn tijd
komt nog.

Het was druk in huis. Op de binnenplaats had men een heel lang gordijn opgehangen,
het gordijn dat men in de moskee gebruikte om de vrouwen van de mannen te scheiden
tijdens het gebed.
Er waren dure tapijten uitgerold en de mannen van de moskee hadden de muren van
het huis bedekt met wandkleden waarop opgewekte heilige teksten stonden.
Aan de takken van de bomen hing groen satijn waarop pozie van de meesters was
gedrukt. Men had de bekendste zanger van heilige teksten uit Qpm laten komen. Als hij
een ritmische soera uit de Koran zong, maakte dat een onuitwisbare indruk op iedereen.

Aga Djan had zijn nieuwe pak aangedaan en was naar de kapper geweest. Hij hield
van nieuwe, schone kleren en dankzij Fagri Sadat was hij een van de weinige
koopmannen van de bazaar die tijd aan zijn uiterlijk besteedde. Zijn knecht op de bazaar
zorgde ervoor dat zijn schoenen altijd gepoetst waren en de grootmoeders streken zijn
hemden. Fagri Sadat plaagde hem soms: Je bent de knapste man van de stad. Als je je
net geschoren hebt en je hoed opzet, gelooft niemand dat je ook nog de Koran uit je
hoofd kent!

De imam zat nog altijd in zijn bibliotheek. Straks, als iedereen binnen was, zou hij zich
even laten zien en dan weer naar zijn boeken terugkeren.
Het feest was begonnen, de families en de belangrijke mannen van de stad kwamen
geleidelijk binnen. De mannen gingen naar de rechterkant van de binnenplaats, waar de
oude ceder stond, en namen plaats in de stoelen om de hooz. De vrouwen liepen verder,
ze verdwenen achter het grote gordijn en gingen om de mooie, geurige tuinen zitten die
door Am Ra-mazan, de tuinman van het huis, goed verzorgd waren. Nie-xmand had zijn
kinderen meegenomen, iets wat niet gebruikelijk was. Normaal waren de kinderen de
eerste gasten, maar bij deze unieke gelegenheid niet. De gasten werden met thee en de
heerlijkste lekkernijen van de bakker ontvangen. Zowel bij de mannen als bij de vrouwen
werd er rozengeur in de handen gespoten.
Iedereen was benieuwd naar Galgal, vooral de vrouwen.
Er stopte een auto voor de deur en de burgemeester stapte uit. Aga Djan
verwelkomde hem. De mannen stonden op toen hij binnenkwam en plaatsnam naast de
hooz.
Er stopte een tweede auto voor de deur en iedereen wist dat het de bruidegom was.
Aga Djan ontving Galgal en nam hem mee naar de plek waar de burgemeester zat.
Hij kwam overeind om Galgal te feliciteren, maar de jonge imam deed alsof hij de
burgemeester niet zag of kende. Hij vond hem een knecht van de sjah en zou nooit naast
hem gaan zitten, laat staan hem de hand drukken. De burgemeester ging weer zitten en
er werd verder niets gezegd. Aga Djan was met iemand anders in gesprek en zag
daardoor niet wat er tussen Galgal en de burgemeester gebeurde.
Tegen drie uur arriveerde de man van de burgerlijke stand met zijn twee bebaarde
assistenten. Ze droegen elk een groot registratieboek onder hun arm en gingen aan de
tafel zitten waar straks de huwelijksakten ondertekend zouden worden.
Ze sloegen meteen hun boeken op en openden de ceremonie officieel. Op dat moment
werd het rumoerig aan de andere kant van het gordijn, de vrouwen riepen: Salam baar
Fatme, salam baar Fatme!
Iedereen begreep dat de bruid was gearriveerd en dat ze in haar stoel aan de tafel
was gaan zitten waar de mannen van de burgerlijke stand druk aan het schrijven waren.
De bruid was mooier dan ooit. Ze had een melkkleurige jurk aan en droeg een
lichtgroene chador met daarop roze bloem-figuurtjes. Ze had voorzichtig wat mascara
opgedaan en je zag dat een rij haartjes van haar wenkbrauwen was gepi-leerd. Ze zag
er zo meer uit als een jonge vrouw dan als een meisje.

De man van de burgerlijke stand vroeg naar de geboorteakte van de bruid. Aga Djan
haalde een paar papieren uit zijn binnenzak en overhandigde ze aan hem. De man
noteerde alles geduldig in zijn grote boek en vroeg vervolgens naar de geboorteakte van
de bruidegom.
Galgal zocht in zijn zakken, maar haalde niets tevoorschijn, hij praatte zachtjes met
zijn vader. Hij zocht in zijn tas. Iedereen keek naar hem en wachtte op zijn papieren,
maar hij had geen papieren bij zich.
Ik heb ze vergeten, zei Galgal.
Achter het gordijn bij de vrouwen werd druk gereageerd.
Dit was een ongewone toestand.
De man van de burgerlijke stand dacht even na en zei: Hebt u misschien iets anders
bij u waarmee u uzelf kunt legitimeren?
Galgal zocht weer in zijn zakken, praatte zachtjes met zijn vader. Nee, hij had geen
enkel legitimatiebewijs bij zich.
Weer werd het rumoerig aan beide kanten van het gordijn. Aga Djan keek naar de
burgemeester en las wantrouwen in zijn ogen. Hij keek naar een paar vooraanstaande
mannen van de bazaar, nee, niemand keurde dit goed. Hoe was het mogelijk dat Galgal
wilde trouwen en de noodzakelijke papieren niet bij zich had? Iedereen wachtte op de
reactie van Aga Djan. Die was bang dat Galgal opzettelijk zijn papieren niet
meegenomen had. Misschien wilde hij de familie op deze manier in een hoek drukken en
zonder officile registratie met hun dochter trouwen. Dat was misschien gebruikelijk op
het platteland, de dorpsimam las dan de huwelijkssoera op, de bruid zei ja, de bruidegom
zei ja en zo kreeg de man toegang tot het bed van de vrouw. Bij zon huwelijk was de
man vrij om nog een paar vrouwen te nemen. Maar dat soort huwelijken vonden niet
meer plaats in de stad en al helemaal niet in een voorname familie zoals die van Aga
Djan.
Misschien heb je de papieren bij je vader thuis laten liggen, zei Aga Djan tegen
Galgal.
Nee, ik denk van niet. Ze liggen in Qpm.
Aga Djan ging naast de burgemeester zitten en praatte met hem.
U hebt gelijk, zei de burgemeester, u moet het niet doen!
Daarna liep Aga Djan naar Alsaberi, die net de bibliotheek verlaten had en met de
concirge van de moskee naast de ceder stond.
Het gaat nu niet door, zei Aga Djan, hij moet zijn papieren gaan halen.
Dan moet hij naar Qpm en is hij niet eerder dan middernacht terug. Misschien is het
verstandig om de huwelijkssoera alvast voor te lezen. Dan kan hij daarna gerust naar
Qpm gaan om zijn papieren te halen.
Nee, want als we eenmaal de soera hebben gelezen, is het afgelopen. Dan heeft hij
onze dochter en kunnen we verder niets doen. Als hij haar dan meeneemt, blijven we
met lege handen achter. Jij weet dat beter dan ik.
Je hebt gelijk. Laat hem zijn papieren halen, antwoordde Alsaberi en hij keerde terug
naar de bibliotheek.


Aga Djan liep naar de man van de burgerlijke stand en zei: Zonder geldige papieren
geen huwelijk!
Iedereen praatte door elkaar heen.
Aga Djan richtte zich tot Galgal en zei beheerst: Ik wacht. Wij wachten. U kunt gerust
naar Qpm gaan om uw papieren te halen.
Galgal had die reactie niet verwacht.
Maar dat kan niet! Er rijdt nu geen trein naar Qpm. En ik vertrouw de bussen niet.
Ik zal het regelen, zei Aga Djan.
Hij liep weer naar de burgemeester en sprak met hem. De burgemeester knikte een
paar keer instemmend.
Het is geregeld, zei Aga Djan, er komt straks een jeep om u op te halen, de
chauffeur van de burgemeester brengt u weg. Ik heb geduld, maar u moet opschieten.
Galgal was de mond gesnoerd. Hij kwam overeind en liep kwaad naar de deur in
afwachting van de jeep. Een ogenblik dacht Aga Djan iets gemeens in zijn ogen te lezen,
alsof plots zijn masker viel en zijn ware gezicht verscheen.

Het was niet de bedoeling dat de gasten voor het diner zouden blijven. Maar Aga Djan
richtte zich tot de aanwezigen en zei: Neemt u het me niet kwalijk. Dit kan gebeuren, ik
nodig u allemaal van harte uit voor het diner. En hij stuurde Shahbal onmiddellijk naar
het restaurant tegenover de moskee om het diner te regelen.
Fagri Sadat riep Aga Djan op zijn kamer, ze wilde hem spreken: Denkje nietdat je te
hard bent opgetreden?
Misschien moet ik het niet zeggen, maar ik vertrouw hem niet.
Nu al niet?
Hij is geen gewone imam, hij is scherp, ik had niet verwacht dat hij zonder papieren
zou komen opdagen. Hij heeft een plan, maar wat weet ik niet.
Jullie mannen hebben het altijd over een plan, wat voor een plan?
Het is nu een gedane zaak en hij is onderweg naar Qpm. We zullen geduld moeten
hebben.
Zo gaat het altijd, mannen beslissen en vrouwen moeten geduld hebben.
Dat is niet waar. Ik ga een dochter van ons huis niet zomaar weggeven. Ik dacht dat
jij dat wel zou begrijpen.
Ik begrijp je, maar wat moet ik tegen de vrouwen zeggen? zei ze zonder naar hem te
kijken.
Je weet wat je tegen de vrouwen moet zeggen. Ontvang ze, eet met ze, toonje
glimlach, laat ziendat je boven deze gebeurtenis staat en blijf geduldig.

Om halfelf was er nog geen teken van Galgal. De gasten waren klaar met dineren. De
bedienden liepen voor de zoveelste keer met verse thee rond. De waterpijpen gingen van

hand tot hand. De burgemeester, die een paar uur weg was geweest, was weer terug. De
mannen van de bazaar gingen na het eten een wandeling maken langs de rivier. Ze
hadden hun begrip aan Aga Djan getoond: zij zouden precies hetzelfde gedaan hebben.
Shahbal stond op het dak van de moskee en hield de straat in de gaten.
Toen hij de auto eindelijk aan zag komen, gaf hij Aga Djan een signaal.
Even later stopte de jeep voor de deur.
Galgal stapte uit en liep rechtstreeks naar de man van de burgerlijke stand en legde
demonstratief zijn papieren voor hem neer op tafel.
Iemand riep: Sa lawat baar Mohammad
Iedereen riep: Sa lawat baar Mohammad!
Aga Djan glimlachte. De mannen van de bazaar keerden terug van hun wandeling. De
zanger zong luid:
Bij de nacht wanneer ze toedekt! Bij de dag wanneer ze verschijnt! Bij de zon en haar
morgenlicht! Bij de maan, wanneer zij haar volgt! Bij de dag, wanneer zij hem beschijnt!
Bij de hemel en wie haar heeft gebouwd! Bij de aarde en wie haar hebt uitgebreid! Bij de
ziel en wie haar heeft gevormd!

Mahiha

algal had zijn bruid mee naar Qpm genomen, maar niemand wist waar ze woonden.
De familie had niet verwacht dat hij zijn adres geheim zou houden, maar er werd
verder niet over gesproken.
Het geeft niets, zei Aga Djan, de deur van ons huis staat altijd voor hen open.
Galgal had zijn imamopleiding afgerond, maar hij had nog geen moskee. Alsje vaste
imam van een moskee was konje zelfstandig leven, anders was je afhankelijk van de
bescheiden imamtoelage die je van je ayatollah kreeg.
Aga Djan wilde hem best financieel steunen, maar Galgal weigerde dat. Toch hielp hij
hem, maakte gebruik van zijn uitgebreide contacten en wist altijd een moskee voor
Galgal te vinden waar hij als invalimam kon optreden.
Sediq kwam af en toe thuis, maar ze mocht van Galgal niet vertellen waar ze
woonden. Soms klaagde ze bij haar moeder over haar nieuwe huis. Dat het heel klein
was en dat de sfeer een beetje kil was en dat ze er nog niet in geslaagd was om contact
met de buren te leggen.
Het is zo anders in Qpm, zei ze tegen haar moeder, iedereen woont in zijn eigen
huis met zijn eigen familie, de deuren zijn gesloten en de gordijnen altijd
dichtgetrokken.
Zulke dingen horen nu eenmaal bij een nieuw leven, vooral alsje verhuist naar een
vreemde stad, laat staan naar een zeer gelovige stad als Qpm. Galgal is nogjong, hij
heeft pas zijn opleiding afgerond en is nog niet in dienst bij een moskee.
Ik begrijp het, maar Galgal is totaal anders dan alle andere mannen die ik ken, anders
dan mijn vader, anders dan Aga Djan en anders dan oom Nosrat. Ik weet niet hoe ik dicht
bij hem moet komen. Het is zo moeilijk om echt een gesprek met hem te voeren. Er valt
vaak een stilte als hij thuis is en dat maakt me bang, hij zegt niets en ik weet niet wat ik
tegen hem moet zeggen.
Je moet het leven van dit huis niet vergelijken met dat van je eigen huis. Dit huis is
oud en heeft door de eeuwen heen zijn vaste ritme gevonden. Maar jouw huis is het huis
van eenjonge imam zonder geschiedenis. Jijmoet je eigen thuis gaan maken, de warmte
binnenbrengen en contact zoeken met je buren en liefde en belangstelling aanje man
tonen.
Dat is makkelijk gezegd, moeder, ja, ik kan hem liefde geven, maar de vraag is of hij
die liefde wil.
Waarom zou hij die niet willen?
Ik weet het niet!

Als Sediq thuiskwam, werd ze altijd met liefde ontvangen. Iedereen kocht kleding en

schoenen voor haar en stopte haar geld toe en stuurde haar met volle tassen terug naar
Qpm.
Wanneer Galgal als invalimam naar een andere stad afreisde, stuurde hij Sediq naar
het huis van haar ouders en wanneer hij weer terugkeerde, kwam hij haar ophalen. Soms
vertrokken ze nog op dezelfde dag en soms bleven ze een week logeren. Dan
overnachtten ze in de koepelkamer.
Die kamer had een balkonnetje met houten tralies van waaraf je de schaduwen van de
koepel op de muur ertegenover kon bewonderen. Het was de muur waaronder ooit de
mieren massaal naar buiten waren gekropen.
Achthonderd jaar geleden, toen het huis gebouwd werd, had de architect die kamer
speciaal voor de imam van de moskee gemaakt. De zon speelde er een mooi spel met de
schaduwen totdat de schemer viel. Eerst viel alleen de schaduw van de koepel op de
muur, iets later zag je ook het silhouetten van de minaretten en weer later verdween de
koepel en bleven alleen de minaretten over. Af en toe viel de schaduw van een duif, de
oude kraai of de katten in het kleurrijke avondlicht op de muur.
Tegen de avond zaten de katten van de moskee op het balkon en loerden naar een
groepje vleermuizen, dat lawaaiig boven de hooz vloog.
Als het mooi weer was, konje op het balkon een tapijtje uitrollen, een paar kussens
neerleggen en er zitten lezen of theedrin-ken. De gast die in de koepelkamer logeerde
had alle vrijheid. Voor Galgal was het daarom de ideale plek als hij op bezoek kwam. Hij
bleef de hele dag binnen, de grootmoeders gaven hem zijn eten en verder stoorde
niemand hem.

Galgal had alleen goed contact met Shahbal en vroeg hem vaak of hij met hem wilde
eten. Shahbal had hem al vanaf het begin af aan interessant gevonden. Hij had veel
imams ontmoet, maar Galgal had iets wat de andere imams niet hadden. Hij had nieuwe
ideen en sprak over spannende dingen. Shahbal luisterde graag naar hem en
discussieerde met hem.
Galgal was van alles op de hoogte. Hij praatte over Amerika alsof hij het land als zijn
eigen handpalm kende, hij legde uit hoe de Amerikanen hun vaderland in handen hadden
gekregen en hoe ze het land vanachter het gordijn bestuurden. Hij vertelde hem hoe de
Amerikanen voor het eerst het land waren binnengekomen: Het ging zo, Amerika was
een grote supermacht aan het worden en wilde ons land als militaire basis tegen de
Sovjet-Unie gebruiken. Maar Mossadeq, de gekozen premier, was een liberale man, een
nationalistische president, en wilde die ruimte niet aan de Amerikanen geven. De
Amerikanen konden niet langer wachten, ze waren bang dat de Sovjet-Unie Mossadeq in
Moskou zou uitnodigen en zijn anti-Amerikaanse houding zou versterken. De CIA bedacht
daarom een staatsgreep en de sjah keurde het goed. Er werd besloten een aanslag op
Mossadeq te plegen. De Sovjet-Unie ontdekte dit echter en lichtte Mossadeq meteen in.
Hij arresteerde de groep pro-Amerikaanse officieren die de staatsgreep wilde plegen en
liet het paleis van de sjah bezetten. De agenten van de CIA konden de sjah nog net op
het nippertje met een helikopter uit het paleis redden. Hij vluchtte per jachtvliegtuig naar

Amerika.
Interessant. Ik wist niets van die gebeurtenissen, reageerde Shahbal.
Ze schrijven niet over zulke dingen in de schoolboeken. Ze leren jullie een valse
geschiedenis, zei Galgal.
Wat gebeurde er toen verder?
Amerika had Iran nodig als het een wereldmacht wilde worden. Iran was een
strategische plek in het Midden-Oosten en had meer dan tweeduizend kilometer grens
met de Sovjet-Unie. Dus bedachten ze een tweede staatsgreep. De CIA nam contact op
met generaals van het Iraanse leger. Twee dagen later, toen iedereen dacht dat alles
voorbij was, werd Mossadeq gearresteerd. Er stonden Amerikaanse tanks op alle
belangrijke kruispunten in Teheran en het parlement werd bezet. Vervolgens stuurden ze
honderden bandieten en hoeren de straat op die portretten van de sjah boven hun hoofd
droegen. De volgende dag werd de sjah, omringd door een groep CIA-agenten, terug
naar zijn paleis gebracht. De sjah is een marionet, hij moet weg en met hem de
Amerikanen.

Shahbal kreeg kippenvel van de harde, emotionele betogen van Galgal.


De laatste keer dat ze samen op het balkon hadden gegeten, had Galgal hem verteld
over het hevige verzet van de ayatollahs tegen het regime en over het historische verzet
van ayatollah Khomeini, die de sjah en de Amerikanen in het harnas had gedwongen. Op
die dag waren er vele jonge imams gedood en nog meer waren er aangehouden.
Khomeini werd gedwongen in ballingschap te gaan.
Shahbal had de naam Khomeini vaker horen vallen in het huis, maar wist bijna niets
over hem. Hij moest een jongen van een jaar of zeven, acht zijn geweest toen al die
gebeurtenissen hadden plaatsgevonden. Galgal beloofde hem dat hij de volgende keer
een clandestien boek mee zou nemen waarin de recente verzetsgeschiedenis van de
ayatollahs nauwkeurig beschreven stond.
Die avond vertelde Galgal iets waar Shahbal nooit op die manier over had nagedacht.
Niemand is nog bang voor de gevangenis, het is een soort universiteit geworden, vooral
voor jonge activisten.
Het was een totaal nieuwe benadering. Shahbal zag de gevangenis als een plek waar
misdadigers terechtkwamen.
Politieke gevangenen zijn heel anders dan gewone gevangenen, zei Galgal, het zijn
mensen die tegen het regime vechten, mensen die zich schamen voor de aanwezigheid
van de Amerikaanse CIA in dit land. Het zijn de intelligentste mensen, degenen die het
lot van het vaderland in eigen hand willen hebben. Degenen die een radicale verandering
willen brengen in het politieke systeem. Het regime arresteert hen daarom en houdt hen
in een aparte ruimte gevangen. Maar onderling hebben ze contact. Ze worden met zn
tienen of soms twintigen in een cel gestopt. In de gevangenis zitten allerlei types:
studenten, kunstenaars, imams, politici, leiders, meesters en ook mensen met nieuwe
ideen. Ze raken in gesprek, discussiren met elkaar en op die manier verandert de cel in
een universiteit, waar je veel dingen leert. Kun je je voorstellen wat er gebeurt als je

opeens zoveel intelligente mensen in n cel zet? Men wisselt ervaringen uit en luistert
naar elkaar. En daardoor doe je vanzelf mee. Soms ga je als lammetje de cel in en komje
als leeuw weer naar buiten. Ik ken velen die daar zitten, vrienden, jonge imams en leden
van linkse of rechtse ondergrondse bewegingen. Hebje ooit iets over hen gehoord?
Nee.
Wat doe je hier?
Wat bedoel je?
Ik bedoel in dit huis, in deze stad.
Niets bijzonders. Ik ga naar school en naar de moskee.
Galgal schudde zijn hoofd en zei: Ik wist het, het wordt niets met deze stad. Het is
een zwakke stad. In het hele land keert men zich langzaamaan tegen de sjah, maar
Senedjan ligt zalig te slapen. Wat kun je van een stad verwachten waar de imam van de
Djom-moskee* zo slap is. Wat doet die Alsaberi de hele dag in zijn bibliotheek? Niets!
Alleen maar zijn ballen laten wassen door de grootmoeders. Het is zonde van die mooie,
grote historische moskee. De moskee heeft een briljante geschiedenis, het is tijd dat er
een vurige spreker komt. Begrijp je wat ik bedoel?
Shahbal genoot van Galgals woorden. Hij vond hem groot en zichzelf klein, hij wilde
vragen stellen, maar durfde niet, was bang dat hij iets doms zou zeggen.
Op die avond zweeg hij bijna de hele tijd, maar toen hij naar zijn eigen kamer wilde
teruggaan, zei hij opeens: Ik wil u iets laten zien.
Wat dan?
Mijn verhalen. Ik schrijf, zei hij aarzelend.
Wat interessant! Laat maar zien. Heb je ze bij je? Lees iets voor.
Ik weet niet of ze goed zijn.
Daar kan ik niets over zeggen, maar op zich is het al goed dat je schrijft. Gaje werk
halen!
Shahbal ging en kwam snel terug met drie blocnotes, die hij bescheiden aan Galgal
overhandigde.
Je hebt al veel geschreven, zie ik, zei Galgal verbaasd en hij bladerde door de
schriften. Ik had meteen bij onze eerste ontmoeting al doordat je een slimme jongen
was. Kies een van je verhalen en lees het aan me voor.
Ik heb ze nog nooit aan iemand laten zien, zei Shahbal, terwijl hij door zijn schriften
bladerde. Toen hij de juiste bladzijde gevonden had, zei hij: Ik durf niet, maar ik doe
mijn best. En hij begon voor te lezen: Vroeg in de ochtend, toen ik naar de hooz ging
om mijn handen voor het gebed te wassen, zag ik voor het eerst dat het licht in de kamer
van mijn vader niet brandde. Hij was altijd eerder wakker dan ik en altijd eerder bij de
hooz dan ik, maar die ochtend zag alles er anders uit.
De vissen, die normaal druk ronddartelden in het water als ze me zagen, lagen nu
allemaal stil met hun staartjes naar mij toe gericht. Er dreven gekleurde schubben op het
water. En er zat bloed op een van de stenen van de hooz. Ik wist meteen dat er iets aan
de hand was, rende naar de kamer van mijn vader, duwde de deur open en deed het licht
aan
Heel goed! Je hoeft het verder niet voor te lezen, ik zal het zelf doen. Je hebt talent,

laat je schriften liggen, ik zal ze bestuderen, zei Galgal en hij kwam overeind.
Hij ging naar de binnenplaats en liep naar de hooz, zag de vissen in het licht van de
lantaarn in het water slapen. Het licht brandde in de bibliotheek. De schaduw van de
imam viel op het gordijn. Hij opende zachtjes de voordeur en wandelde naar buiten, naar
de rivier.

Aba

r lag sneeuw op de binnenplaats, het was vijf uur s middags, het werd langzaam
donker en er waaide een kille wind. Zoals gewoonlijk brachten de grootmoeders de
handdoeken en schone kleren van Alsaberi naar de badkamer om hem voor het
gebed te wassen.
Hoewel ze s-ochtends vroeg de kachel hadden aangestoken, was de badkamer nog
altijd koud.
Zo kan het niet langer, het is niet meer verantwoord, klaagde Golbanoe, hij moet
naar het stadsbad, anders wordt hij nog ziek.
Het was een bijzondere avond, de herdenking van de nacht waarop de heilige Ali
omgekomen was.
Ali was de vierde kalief van de islam. Hij stond in een moskee te bidden met
honderden gelovigen achter zich. Ebne Molgam kwam en nam achter hem plaats. Hij bad
met Ali mee en wachtte tot hij klaar was met zijn gebed. Toen Ali klaar was, trok Ebne
Molgam zijn zwaard en sloeg hard midden op Alis hoofd. Ali viel. Vanaf dat moment viel
de islam in tween uiteen: de sjiieten en de soennieten.
De sjiieten schoven Hassan, de oudste zoon van Ali, als zijn opvolger naar voren. De
soennieten kwamen met een andere kandidaat. De sjiieten bleven zich eeuwen verzetten
tegen de soennieten. Ali viel, maar werd de grote liefde van de sjiieten. Veertien eeuwen
na zijn dood rouwden zij nog om Ali alsof dit de dag was waarop hij werd neergeslagen.
Vanavond zou de moskee overvol zijn. Alsaberi had zich goed voorbereid en wilde een
uitgebreide toespraak over Ali houden. Hij had iets nieuws bedacht; hij wilde vanavond
na veertien eeuwen vijandschap tussen de sjiieten en de soennieten over verzoening
spreken.
Genoeg met de vijandschap! We zijn broeders! had hij de hele dag in de spiegel
geoefend. Ik steek mijn hand naar jullie uit. Ik drukjullie handen hartelijk uit vriendschap
en voor eenheid in de islam.
Hij had niet over zijn toespraak met Aga Djan gesproken, hij wilde hem verrassen met
zijn betoog. Als hij erover begonnen was, had Aga Djan toch gezegd: Het heeft geen zin.
Er wonen geen soennieten in onze stad.
Maar of er nu soennieten in de stad woonden of niet en of de soennieten hem hoorden
of niet, vanavond wilde hij iets nieuws vertellen, iets wat geen andere imam ooit gezegd
had.
De grootmoeders hadden de grote pannen met warm water op een zacht vuurtje gezet
en wachtten op Alsaberi.
De imam was in gedachten verzonken, voelde het water met zijn hand en stapte
voorzichtig in bad. Met beide handen hield hij de rand van het bad vast en verdween
onder water. Toen hij weer bovenkwam, riep hij: Soennieten, ik drukjullie handen! We

zijn broeders! Broeders! Koud, o wat is het koud!


Een van de grootmoeders goot warm water over zijn hoofd terwijl de ander hem met
zeep begon te wassen. Ondertussen oefende Alsaberi zijn toespraak, bibberend van de
kou: De islam is in gevaar! We moeten onze oude ruzies achter ons laten. En schouder
aan schouder verder strijden tegen de gezamenlijke vijand! Koud!
Hij twijfelde nog of hij de laatste woorden van zijn preek moest veranderen in: tegen
een gezamenlijke vijand!
Het was een dubbelzinnig zinnetje, want waarop doelde hij met een gezamenlijke
vijand? De sjah? De Amerikanen? Als hij het durfde te zeggen, zou het zijn vurigste
betoog ooit worden, maar hij twijfelde.
Klaar! zei een van de grootmoeders.
Hij kwam overeind en zette zijn rechtervoet op een handdoek die op de grond lag,
maar omdat hij de rand van het bad niet vasthield, gleed hij opeens uit en viel, met zijn
linkerbeen nog in het bad, op de grond.
Dood! riep hij geschrokken.
De grootmoeders, die van streek waren, hielpen hem onmiddellijk overeind en
probeerden hem opnieuw het bad in te tillen. Nu hij op de grond was gevallen was hij
weer onrein voor het gebed. Maar op dat moment kwam een van de katten van de
moskee vanachter de kachel tevoorschijn. De kat, die geschrokken was van de harde gil
van Alsaberi, plonsde in het bad, schoot langs het blote been van de imam, sprong eruit
en rende naar buiten. Een kat had het natte, blote been van de imam aangeraakt. De
gedachte alleen al! Misschien liepen er wel muizen rond. Alsaberi rilde bij die gedachte.
De badkamer was onrein, het water was onrein, de doeken waren onrein, de
grootmoeders waren onrein en dat allemaal op de nacht waarin de heilige Ali
omgekomen was. De nacht waarop hij zijn unieke toespraak wilde houden. Wat moest hij
nu doen? Waar kon hij zich reinigen voor het gebed dat naderde? De mensen wachtten al
op hem in de moskee.
Allah! riep hij met een brok in zijn keel, hij rende naakt in het donker naar buiten,
naar de hooz.
Nee, niet doen! gilde Golbanoe. Het heeft gesneeuwd buiten. Niet doen!
Alsaberi liet zich in n keer in de hooz vallen en verdween onder water.
De rode vissen schoten in het licht van de lantaarn naar de andere kant van het water,
de kraai van de moskee kraste hard, de grootmoeders haastten zich naar de kelder en
kwamen met nieuwe schone handdoeken terug.
Nu is het goed geweest! riep Golebeh.
Kom er alsjeblieft uit! vervolgde Golbanoe.
Alsaberi kwam boven en verdween daarna weer onder water.
Kom er onmiddellijk uit!
Alsaberi slaagde erin zich op te richten.
Even verloor hij zijn evenwicht, maar hij herstelde zich en liep toen naar de
grootmoeders. Ze sloegen de handdoeken om hem heen en Golbanoe ging vooruit naar
de bibliotheek om de kachel hoger te zetten. Golebeh verdween in de kelder om nog
meer handdoeken te halen.

De kachel was heet, en de extra handdoeken waren warm gemaakt, maar waar was
Alsaberi?
Misschien is hij naar zijn slaapkamer gegaan.
Alsaberi! riep Golbanoe.
Neem hem onder Uw hoede! Bij God, waar is hij gebleven? Alsaberi!
De rode vissen lagen dicht naast elkaar in de hooz. De kraai kraste onophoudelijk, de
katten van de moskee kwamen op de rand van het dak zitten, de grootmoeders liepen
naar de hooz. Alsaberi lag languit op de grond in de sneeuw en het gele licht van de
lantaarn scheen op zijn gezicht. Zijn ogen waren dicht. Een glimlach was koud geworden
op zijn lippen.
Alsaberi! gilden de grootmoeders.
Maar er was niemand in huis, iedereen was in de moskee. De grootmoeders renden via
de trap naar het dak van de moskee. De katten sprongen weg. Bij de linkerminaret, waar
Moazen altijd stond, riepen ze met al hun kracht: Alsaberi is gegaan!
De mensen in de moskee hoorden hun stemmen. Moazen kwam het dak op, gevolgd
door een aantal mannen van de bazaar. Via de trap haastten ze zich naar de hooz. Zodra
de concirge Alsaberi op de grond zag liggen, riep hij: Enna lellah!*
Iedereen begreep dat Alsaberi inderdaad dood was.
De mannen droegen hem naar de bibliotheek en de grootmoeders stopten met huilen,
want nu de dood aanwezig was, wisten ze dat ze zich moesten beheersen. Ze kenden
hun verplichtingen en verdwenen achter de boekenkasten. Daar haalden ze een wit laken
uit een oude kast en overhandigden dat aan de concirge. Het was de lijkwade die de
imam ooit voor zichzelf had meegenomen uit Mekka. De concirge vouwde hem open en
trok hem over het lijk terwijl hij iets neuriede.
Toen kwam Aga Djan aanlopen.
Enna lellah! zeiden de mannen tegelijk.
Enna lellah, zei Aga Djan beheerst.
Hij knielde voor het lijk, schoof voorzichtig de lijkwade opzij en keek naar het gezicht
van Alsaberi, hij drukte een kus op zijn voorhoofd en trok het doek weer over zijn gelaat.
Plotseling stond Zinat met een bleek gezicht in de deuropening. Ze liet zich huilend
met chador en al bij het lijk van de imam vallen.
De grootmoeders hielden haar overeind en namen haar mee.
Op de binnenplaats hoorde je stemmen. Het waren de mensen uit de moskee.
Aga Djan verliet de bibliotheek en liep naar de binnenplaats. Het nieuws was meteen
de stad rond gegaan. Mannen stonden klaar met een doodkist die ze naar de hooz
droegen om daarin het lijk van de imam te leggen en naar de moskee te brengen.
Zeven mannen gingen op het dak staan en riepen tegelijk: Hajje allal salat!
Wie dat hoorde, wist dat de imam van de moskee overleden was. Behalve de bakkers
en de apothekers deden alle winkeliers van de stad hun deuren dicht en kwamen naar de
moskee. Er verscheen een lange stoet politiewagens en de auto van de burgemeester
stopte voor de moskee.
Het was een gezegende dood, zei iedereen, want Alsaberi was precies op de sterfdag
van de heilige Ali overleden.


Om negen uur s-avonds stond de kist op een verhoging naast de hooz van de moskee.
Er was besloten het lijk daar tot de volgende dag te laten staan, zodat de mensen
afscheid van hem konden nemen, ook gaf het de familieleden uit verre steden de kans
om te komen.
Aga Djan keerde terug naar het huis, hij moest vr morgen een imam regelen die het
dodengebed zou leiden. Eigenlijk moest Ahmad, de zoon en beoogd opvolger van
Alsaberi, dat doen, maar hij had de imamopleiding nog niet afgerond. De andere imam
die voor de taak in aanmerking kwam was Galgal, de schoonzoon van de imam. Maar Aga
Djan had zijn telefoonnummer niet en wist niet waar hij woonde, ook was het de vraag of
hij op tijd kon komen.
We hebben hem s-ochtends vroeg al nodig, zei Aga Djan tegen Shahbal.
Bovendien moeten we Sediq vinden. Ze moet weten dat haar vader overleden is, zei
Shahbal.
Ik ga mijn best doen. Ik zal ayatollah Almakki in Qpm bellen. Het is een unieke
gelegenheid voor Galgal om zich van zijn goede kant te laten zien, de hele stad is
aanwezig en zal kennis met hem willen maken. Ik zal iedereen in Qpm bellen die ik ken.

De volgende ochtend ging Aga Djan naar de moskee om de laatste dingen te regelen.
Er kwamen straks duizenden gelovigen uit naburige dorpen en hij had een gewichtige
imam nodig. Voor de zekerheid had hij een bericht naar de imam van het dorp Djirja
gestuurd en hem gewaarschuwd om zich voor te bereiden op het gebed. Hij was
normaalgesproken de vaste invaller voor Alsaberi.
Aga Djan stond met de concirge te praten toen er een taxi voor de moskee stopte; hij
herkende onmiddellijk de zwarte tulband van Galgal en hij zag Sediq.
Galgal stapte uit de taxi, liep naar Aga Djan toe, condoleerde hem en boog een
ogenblik zijn hoofd voor hem.
Aga Djan zag het als verzoeningsgebaar en als acceptatie van de loyaliteit van Aga
Djan ten opzichte van de moskee. Want sinds Galgal tijdens het huwelijksfeest zijn
legitimatiepapieren niet meegenomen had en Aga Djan hem terug naar Qom had
gestuurd, praatte Galgal niet graag met Aga Djan. Nu had hij zijn hoofd licht gebogen;
Aga Djan had het gezien en gaf hem daarom een toepasselijk antwoord: Ik ben trots op
je en ik wildat je de imam van onze moskee wordt tot de dag waarop Ahmad zijn vader
opvolgt. Is dat akkoord?
Akkoord, zei Galgal.
Aga Djan kuste hem op zijn tulband en op zijn beurt kuste Galgal Aga Djan op zijn
schouder.
Ga naar het huis en rust wat uit. Straks komen de mannen van de bazaar je ophalen.
Shahbal waarschuwt je als het zover is.

In het huis was het druk, vele gasten waren al gearriveerd. De grootmoeders waren
volop in de weer. Ze haastten zich naar de keuken toen ze imam Galgal het huis binnen
zagen lopen. Ze haalden vuur, rode appels en een spiegel om hem als imam van het huis
te verwelkomen.

Om twaalf uur werden er tapijten in de straat voor de moskee uitgerold voor het
gebed. De kist van Alsaberi werd naar buiten gebracht en op een zijden tapijt neergezet.
Duizenden mensen stonden op Galgal te wachten. Een groep belangrijke mannen van de
bazaar begeleidde Galgal naar de kist waar hij het gebed moest leiden.
De blinde Moazen, die op het dak van de moskee stond, riep: Allaho Akbar!
Iedereen ging achter Galgal staan.
Imam Galgal maakte het uiteinde van zijn zwarte tulband los en liet het als een teken
van rouw op zijn borst rusten, hij richtte zich tot Mekka en neuriede:
O, jij in kleren gehulde!
Blijf op een klein gedeelte na
De hele nacht op
De helft of iets minder
Of iets meer
Bij de nacht wanneer hij de rug toekeert
Wij hebben een gezant tot jullie gezonden
Zoals wij een gezant tot Firaun gezonden hebben.
O, jij ommantelde!
Sta op! En waarschuw!
Bij de maan
Bij de morgen wanneer hij gloort.

Famili

olgens de traditie werd Alsaberi tot veertig dagen na zijn sterfdag herdacht. Alle
familieleden die in verre steden woonden en de begrafenis niet hadden kunnen
bijwonen, waren nu langsgekomen en bleven allemaal een week lang logeren. Zulke
bijeenkomsten waren uniek.
Er werd gezamenlijk gegeten en men bleef tot diep in de nacht in groepjes in
verschillende kamers met elkaar praten.
Een van de gasten was Kazem Khan, de oude oom van Aga Djan; hij was de oudste
man van de familie en werd door iedereen met respect en liefde behandeld.
Hij kwam nooit alleen, maar werd altijd begeleid door een groep dorpelingen. Ook
nam hij nooit de dorpsbus of de taxi. Vroeger kwam hij te paard, samen met een groep
ruiters. Later, toen hij oud was geworden, werd hij met eenjeep naar de stad gebracht.
Kazem Khan stapte altijd voor de moskee uit de jeep, liep dan naar binnen, schudde
op de binnenplaats het stof van zijn kleren en waste zijn handen en gezicht. Daarna klom
hij via de trap van de moskee naar het dak. Daar bleef hij even staan, nam zijn hoed af
en groette de ooievaars die hoog op een van de minaretten in hun nest stonden; ook
groette hij de oude kraai.
Salam, kraai, zei hij. Hij lichtte zijn hoed en daalde de trap af naar de binnenplaats
van het huis.
Als de mannen zagen dat Kazem Khan op het dak stond, liepen ze snel naar de trap
om hem te ontvangen. Vervolgens liep hij omringd door de mannen als een oude koning
naar de opi-umkamer, waar voor hem een opiumset met versvuur was klaargezet.
Kazem Khan was geliefd bij vrouwen en kinderen. Hij had altijd een gedicht in zijn zak
voor de vrouwen en bankbiljetjes voor de kinderen. Hij was een befaamde dorpsdichter,
een ongewone man die in de bergen woonde. Ooit was hij getrouwd, maar zijn vrouw
was al jong overleden. Hij woonde nog altijd alleen, maar hij had genoeg vrouwen die
hem met liefde ontvingen.
Hij at weinig, zag er gezond uit en genoot van zijn leven. Hij had alles gedaan, alles
meegemaakt en veel verloren, maar er waren drie dingen in zijn leven onveranderd
gebleven: zijn liefde voor de pozie, de opium en de vrouwen.
Zodra hij binnenkwam, lieten de grootmoeders alles liggen en bereidden zich erop voor
om hem te verwennen. Ze voelden meestal wanneer hij zou komen. Het eerste wat ze
dan deden was de deur en de ramen van de opiumkamer openen om de kamer te laten
luchten.
Ze zetten zijn eigen theepot en theeglas klaar zodat ze hem onmiddellijk verse thee
konden brengen. Zodra hij binnenkwam, hielden ze zijn speciale opiumpijp in de warme
as. Ze sneden de opiumrolletjes in stukjes en legden die op een Chinees porseleinen
bordje. Ze plaatsten het bordje naast het komfoor waarin de verse houtskool van jonge

kersentakjes met een zacht, blauw vlammetje brandde.

Als Kazem Khan op bezoek kwam, trokken de grootmoeders hun feestelijke kleren aan
en deden een lekker geurtje op. Iedereen wist dat ze het speciaal voor hem deden en hij
riep ze dan met het Perzische erewoord voor lady: Ganoem!
Als hij ganoem riep, gingen beide grootmoeders naar zijn kamer, maar nooit
tegelijkertijd, altijd een voor een. Als Gol-banoe binnen was, bleef Golebeh voor de deur
waken. En andersom.
Het was altijd al zo geweest. Ze kenden Kazem Khan al van toen ze jong waren en als
dienstmeisjes uit de bergen naar het huis waren gebracht. En ze hadden allebei
onmiddellijk toebehoord aan Kazem Khan, want welke jonge vrouw kon Kazem Khan in
die tijd negeren? Al bij de eerste ontmoeting, toen hij begeleid door de ruiters het huis
binnenkwam, legde hij zijn hand op beide dienstmeisjes en ontving ze s-avonds
beurtelings in zijn bed.
De periodes met Kazem Khan waren de gelukkigste tijden voor de grootmoeders in het
huis. Toen ze jong waren, schitterden ze als hij arriveerde en renden over de
binnenplaats en zongen als ze in de keuken bezig waren.
Nu ze oud waren geworden, hoorde je hun gegiechel niet meer in de keuken, maar als
je goed keek, zag je de glimlach op hun gezicht en rook je hun heerlijke rozengeur in het
huis.

Nadat hij wat gerust had, iets gegeten had en verzadigd van opium was, kwam Kazem
Khan overeind en liep naar de binnenplaats om de anderen te groeten. Hij liep eerst naar
de oude ceder, sloeg met zijn wandelstok tegen zijn stam, keek naar zijn takken, voelde
zijn bladeren en liep daarna naar de hooz en las daar zijn nieuwste gedicht voor:

Delaraaie delaraaie delaraa Samman ghaddi boland bala delaraDe wolken storten
minnaartranen, de tuin is als een lachende beminde. De donderslagen klinken als de
klachten die ik laat horen op dit vroege uur.

De kinderen renden naar hem toe toen ze hem bij de hooz zagen staan. Hij aaide ze
over hun hoofd en las een nieuw gedicht voor, dat hij voor hen had geschreven:
Een dove dacht:
Ik kan nog even slapen
totdat de karavaan langskomt.
De karavaan kwam langs,
passeerde als een wolk,
maar hij merkte het niet.

En om zijn gedicht duidelijk te maken, voegde hij er een korte uitleg aan toe: De
dove man is het symbool van de mensen die geen waarde hechten aan de tijd. En de
karavaan is het symbool voor de tijd die snel voorbijgaat.
Na de gedichtensessie kreeg elk kind een bankbiljetje.
De meisjes van het huis schonk hij extra aandacht. Ze mochten hem een kusje geven
en ontvingen dan elk een rood bankbiljetje extra.
Dan waren de vrouwen aan de beurt en uiteraard kreeg Fagri Sadat, de vrouw van Aga
Djan, de meeste aandacht. Hij had altijd een gedicht voor haar, de schoonheid van het
huis. Hij stopte het gedicht in haar handen en Fagri Sadat verborg het glimlachend in
haar kleren.
Die ogen troffen je ziel als een zweepslag
Ze zijn zodat je groen ziet als een appel
Je wimpers hebben mijn hart geroofd
Je mond spreekt recht, maar je wimpers stelen
Beloning eis je nu voor wat je stal
Wat vreemd: ik, de bestolene, moet helen?
De katten van de moskee waren verslaafd aan de opium van Kazem Khan. Ze zetten
zich altijd op een rij op de rand van het dak van de moskee en hielden hem in de gaten.
Zodra hij naar de opiumkamer ging, sprongen ze van de muur af om voor de deur te
wachten. Hij rookte en blies de rook naar hen toe. De katten genoten van de heerlijke
opiumrook.
s-Middags na zijn dutje ging Kazem Khan als gewoonlijk naar de kelder en bracht een
bezoek aan Moazen in zijn werkplaats, de pottenbakkerij.
Daar dronk hij zijn thee en praatte met Moazen.
Mijn groet voor Moazen! riep hij op dichterlijke toon als hij de pottenbakkerij
binnenging. Moazen kwam overeind, maar omdat zijn handen tot aan zijn ellebogen in de
klei zaten, bleef hij achter zijn werktuig staan.
Hoe is het met je?
Goed!
En met je zoon Shahbal?
Ook goed.
En je dochter?
Die leidt haar eigen leven. Ze heeft nu zelf een gezin.
Moazen nam met zijn zeer gevoelige oren en zijn scherpe neus bijna alles waar. Men
zei dat hij niet blind was, dat hij vanachter zijn donkere glazen alles zag, maar hij was
blind geboren. Hij droeg altijd een donkere bril, die Nosrat voor hem uit Teheran had
meegenomen, had een hoed op zijn hoofd en liep rechtop met zijn wandelstok.
Hoe is het met je klok? vroeg Kazem Khan. Werkt hij nog steeds?
Ja, gelukkig wel, antwoordde Moazen glimlachend.
Moazen had een merkwaardige eigenschap, hij wist altijd hoe laat het was. De tijd
was zijn gave. Hij had een klok in zijn hoofd die nauwkeurig werkte. En dat wist iedereen

in de stad.
Hoe laat is het, Moazen? vroegen de mensen als ze hem tegenkwamen.
En altijd gaf hij dejuiste tijd. Vooral dejongens en meisjes van de stad hadden er
plezier in om hem de tijd te vragen als ze hem ergens zagen lopen.
Weet u hoe laat het is, meneer Moazen? En ze lachten als hij de exacte tijd zei.
Hij voelde het als zijn taak om een goddelijke gave te delen.

Moazen was de officile moazen van de moskee. Maar de rest van de tijd werkte hij in
de kelder als pottenbakker. Het was noch zijn werk noch zijn hobby, het was zijn leven.
Zonder klei wist hij niet hoe hij verder moest.
Om de zoveel tijd nam zijn zoon, Shahbal, zijn producten mee naar de bazaar en
leverde ze af bij een winkelier die ze voor hem verkocht.
Hij was de enige traditionele pottenbakker uit de streek. Misschien werden de potten,
vazen en schaaltjes die hij maakte daarom meteen verkocht.
De grote bloempotten die op de binnenplaats van de moskee stonden, waren ook van
hem. Net als een grote vaas in de tuin van het bazaarplein, die in de lente vol rode
geraniums stond.
Pottenbakken behoedde hem voor de eentonigheid, maar er was iets wat meer inhoud
aan zijn leven gaf en dat was een kleine radio die hij in zijn binnenzak verstopte.
Radios waren verboden in het huis, men beschouwde ze als iets onreins. Een echte
gelovige raakte nooit een radio aan, het was de spreekbuis van de sjah. Een radio paste
niet bij het huis van de moskee, maar Moazen had zijn kleine radio zo onder zijn kleren
verstopt dat het een deel van zijn lichaam was geworden.
Nosrat had hem de radio gegeven.

Nosrat was een apart type, niemand wist wat hij in Teheran deed. Sommigen zeiden
dat hij in een bioscoop werkte, iets waar niemand in het huis over wilde praten. Anderen
zeiden dat hij de kost verdiende als fotograaf. Iedereen mocht Nosrat, hij had altijd iets
nieuws te vertellen, bracht nieuwe dingen mee naar huis en verraste iedereen met zijn
ongewone leven. Hij liet de bewoners van het huis een andere kant van het leven zien.
En keer, toen hij tijdens de lente thuis was gekomen, merkte hij dat Moazen op een
vroege morgen naar de rivier ging. Hij vroeg zich af wat hij daar te doen had. Nosrat
achtervolgde hem van een afstandje zodat Moazen zijn voetstappen niet zou horen.
Hij liep de brug over en ging naar de overkant van de rivier, passeerde de
druiventuinen en de tarwevelden. Het was nog donker, maar elk moment kon het licht
doorbreken. Hij liep verder naar de amandeltuinen, waar de takken van de bomen door
de grote hoeveelheid bloesem gebogen waren. Op een gegeven moment raakte Nosrat
hem kwijt.
Hij liep zachtjes tussen de bomen door, maar kon hem niet vinden. Hij bleef bij een
boom staan, het was muisstil, maar toen brak het licht door en duizenden vogels
begonnen tegelijkertijd te zingen. Het was een indrukwekkende belevenis. Opeens zag

hij Moazen tussen de honderden amandelbomen stilstaan en met een schuin hoofd naar
de vogels luisteren.
De lucht was verzadigd met de sterke geur van de bloesems en de vogels
bewonderden de morgen met hun gezang, Moazen stond als een man van steen met zijn
wandelstok tussen de bomen en luisterde.
Zodra de eerste bundels goudgeel licht de amandelbomen bereikten, zwegen de
vogels, kwamen tegelijk in beweging en vlogen naar de bergen.
Toen ze weg waren, liep Moazen terug naar huis.
s-Avonds bezocht Nosrat hem in zijn kamer.
Moazen, heb je even tijd?
Kom verder. Voor jou heb ik altijd tijd.
Ik wil je iets laten zien, laten horen.
Hij haalde een radio uit zijn tas en deed de stekker in het stopcontact. Er brandde een
klein groen lampje, Nosrat draaide aan de zenderknop van de radio op zoek naar een
muziekzender. Plots klonk er muziek door de hele kamer. Nosrat deed de deur dicht en
zei zachtjes: Luister goed.
Moazen luisterde aandachtig, je zag dat hij zijn oren spitste en naar het geluid zocht.
Toen het muziekstuk afgelopen was, ademde hij diep in en zei: Wat was dat?
Een symfonie! Wat je vanmorgen tussen de amandelbomen hoorde was ook een
symfonie, een symfonie van de vogels. En wat je net hoorde was een symfonie gemaakt
door mensen. Ik zag je vanmorgen tussen de bomen staan en naar de vogels luisteren. Ik
denkdat je deze muziek nodig hebt.

Toen Nosrat de keer daarop thuiskwam, had hij een kleine zak-radio voor Moazen
meegenomen. s-Avonds laat stopte hij de radio in zijn handen.
Nu kunje dag en nacht naar muziek luisteren, ook naar het nieuws en naar andere
mensen.
Een radio in het huis? Wat moet ik tegen Aga Djan zeggen?
Je bent een volwassen man, stop deze in je jaszak en hou je mond, je hoeft niemand
uit te leggen wat je doet! En ik heb nog iets anders voor je, iets wat nog niemand in de
stad Sene-djan heeft gezien, zei hij en hij gaf hem een paar draadjes.
Het zijn oordopjes, je stopt ze inje oren en luistert naar de radio. Ga maar even
staan, dan zal ik het je voordoen.
Moazen aarzelde. Nosrat deed de radio in zijn binnenzak, trok de oordopjes onder zijn
trui door, stopte ze in zijn oren en deed de radio aan.
Hoor je het?
Ja! Ik hoor het.
Uitstekend! En let op, je zwijgt als iemand je iets vraagt!
Sindsdien liep Moazen overal rond met de oordopjes in zijn oren en als iemand hem
vroeg wat hij in zijn oren had, gaf hij geen antwoord. Na een tijdje raakte iedereen
gewend aan zijn oordopjes en werden ze als een soort verlengstuk van zijn donkere bril
gezien.


Nu Alsaberi overleden was, waren alle mannen van de familie bijeengekomen, ze
zaten in de opiumkamer om de opiumset van Kazem Khan en rookten met hem.
De grootmoeders hadden zeven opiumpijpen uit de kisten in de kelder gehaald en
hadden ze voor de mannen in de warme as gelegd.
De mannen rookten opium, dronken thee, stopten een stukje kandij in hun wang en
praatten over hun herinneringen aan Alsaberi, terwijl de opiumrook uit hun mond via een
halfopen raam naar buiten steeg.
De vrouwen zaten gezellig in de eetkamer bij elkaar en rookten waterpijp. Zinat was
de enige afwezige. Na de dood van Alsaberi ging ze regelmatig in de moskeebibliotheek
zitten en bleef daar urenlang lezen. Aga Djan wist het en liet haar rustig begaan.
Tegen de avond maakten de mannen gezamenlijk een wandeling langs de rivier,
daarna gingen ze naar de moskee om naar Galgal te luisteren.

De laatste weken had Galgal elke vrijdag een preek gehouden in de moskee, maar dat
waren allemaal gewone kennismak kingspreken geweest. Hij had opzettelijk voor
neutrale onderwerpen gekozen. Hij wachtte lijdzaam een goed moment af om aan de
bazaar te laten zien wie hij was en hoe hij de preekstoel als kanon kon gebruiken als het
nodig was. Maar de tijd was nog niet rijp, hij moest het nog even rustig aan doen totdat
de schaduw van de dood van Alsaberi was verdwenen en de mensen hem geleidelijk in
vertrouwen zouden nemen. Vanavond zou hij het over Alsaberi hebben en vooral over de
lange geschiedenis van de moskee. Hij had de nodige documenten al eerder van Aga
Djan gekregen en ze allemaal bestudeerd.

Na de wandeling wasten de mannen voor het gebed hun handen en gezicht in de hooz
en gingen naar de moskee om op tijd aanwezig te zijn. Het was traditie dat de mannen
van de familie voor de deur van de moskee de gasten ontvingen.
Hoewel de grootmoeders de vrouwen een aantal keer gewaarschuwd hadden dat ze
op tijd naar de moskee moesten gaan, zaten ze nog altijd in de eetkamer thee te
drinken, fruit te eten en waterpijp te roken. De grootmoeders, die net de laatste
waarschuwing van Aga Djan gekregen hadden, liepen langs de kamer en riepen
verontwaardigd: Het gebed, dames! Het gebed! Honderden vrouwen zitten in de
moskee op jullie te wachten enjullie zitten hier waterpijp te roken. Haast je! Anders komt
Aga Djanjullie straks zelf halen.
Fagri Sadat sloeg haar zwarte chador om. Alle vrouwen volgden haar naar de moskee.
Zinat kwam uit de bibliotheek en sloot achter de stoet aan.
De enige die nog niet gearriveerd was, was Nosrat.
Maar hij kwam altijd onverwachts. Hij belde niet, klopte niet, opeens stond hij dan
midden op de binnenplaats naast de hooz of liep met zijn camera langs de kamers om
iedereen op een onverwacht moment op de foto te zetten.

Hij was niet aanwezig geweest bij de begrafenis van Alsaberi, hij was telefonisch
onbereikbaar en had het telegram te laat ontvangen. Maar hij had Aga Djan laten weten
dat hij vanavond op tijd thuis zou zijn.

Nu iedereen naar de moskee was gegaan en het huis rustig was, wasten de
grootmoeders hun handen en gezicht en gingen naast de hooz op het bankje onder de
lantaarn zitten.
Ik heb geen zin meer om naar de moskee te gaan, zei Golba-noe.
Laten we hier even uitrusten, voordat iedereen weer terugkomt, antwoordde
Golebeh.
Na de dood van Alsaberi hadden ze niets meer in de bibliotheek te doen, ze hadden
nog geen band met Galgal en durfden daarom de bibliotheek niet te betreden als hij
aanwezig was. Toen Alsaberi nog leefde, was de bibliotheek hun priv-do-mein, maar
Galgal had die plek van hen afgenomen. Ze mochten Galgal om die reden niet en ze
smachtten naar de dag waarop de zoon van Alsaberi zijn imamopleiding af zou maken en
als imam van de moskee bedigd zou worden.
Alsaberi was als een parel die uit onze handen viel, zei Golebeh, Galgal is arrogant,
hij loopt als een sultan door het huis, houdt afstand van iedereen en gaat zelfs niet even
bij de mannen zitten. Zon zelfingenomen imam hebben we nooit eerder gehad in dit
huis. Hij gaat in de bibliotheek zitten en verwacht dat zelfs Kazem Khan bij hem
langskomt om hem te groeten. Aga Djan wist het al vanaf de eerste dag, het was slim
van hem om hem terug naar Qpm te sturen om zijn legitimatiepapieren te halen.
In hun hart waren de grootmoeders diep gekwetst, en nu Al-saberi dood was, werden
ze zich meer en meer bewust van het feit dat hun dood ook naderde. Deze dagen vielen
nog mee, ze waren nog altijd druk bezig met de dood van Alsaberi, maar wat moesten ze
doen als alle gasten weg waren?
Sinds Galgal zijn intrek in de bibliotheek had genomen, waren ze gedwongen om de
hele dag en ook de hele avond met zn tween in de keuken te zitten, maar dat wilden ze
niet. Ze hielden het niet vol in de keuken, zonder de bibliotheek was het huis dood voor
hen.
Een aantal malen besloten ze bij Aga Djan langs te gaan om hun hart te luchten, maar
ze wisten dat het geen nut had, dat de dood van de imam voor hen het einde van een
tijdperk was.
Soms liepen ze naar de lege badkamer van de imam en huilden samen in stilte.
Kazem Khan was nog hun enige hoop in het huis, maar ook hij was oud geworden en
ook zijn dood naderde. Als hij ging, dan zou het licht definitief voor hen doven.

Lange tijd bleven de grootmoeders zwijgend op het bankje zitten. De lucht was helder
en een voor een kwamen de sterren nu tevoorschijn, ze hoorden het gepiep van de
vleermuizen. Als iemand die het huis niet kende vanaf het dak van de moskee naar de
hooz keek, zou hij waarschijnlijk denken dat de twee vrouwen twee standbeelden waren

die bij de hooz hoorden.


Misschien zouden ze in slaap gevallen zijn als niet iemand op dat moment de stilte had
doorbroken. Golebeh hoorde een geluid uit het donker achter de bomen.
Hoorde je dat ook? zei ze zachtjes tegen Golbanoe.
Ze dachten dat Kazem Khan misschien op zijn kamer gebleven was en niet naar de
moskee was gegaan.
Voorzichtig liepen ze naar de opiumkamer, maar de deur was op slot. Er klonk zacht
vrouwengegiechel op de binnenplaats.
Wat was dat?
Ze gingen achter de oude cederboom staan en luisterden aandachtig naar de geluiden
van de nacht. De vrouw giechelde weer zachtjes en de deur van een van de
gastenkamers ging open.
Het is waarschijnlijk Nosrat! fluisterde Golebeh.
Genade!
Toen zagen ze duidelijk een silhouet in het licht van de kamer, ze herkenden de
schaduw van Nosrat.
Wanneer is hij gearriveerd, hoe kan het dat we hem niet gezien hebben? En wie is die
vrouw? zei Golebeh.
Een vrouw, gehuld in een zwarte chador, verscheen even in het groene licht van de
minaretten van de moskee en verdween weer in het donker.
Misschien is het die Teheraanse vrouw.
Nee, die deugniet blijft nooit lang bij n vrouw. De Tehe-raanse vrouw was klein,
maar deze is lang en draagt een chador. Het is een ander.
Wat gaan ze doen?
Ik begrijp het niet.
Nosrat liep met de vrouw naar de trap die naar het dak van de moskee voerde.
Kom, schatje! zei hij tegen haar.
Nee, ik ga niet mee, ik durf niet, zei de vrouw giechelend.
Je hoeft niet bang te zijn, niemand zal ons zien, ze zijn allemaal bezig met het gebed
en het huis is leeg, zei Nosrat.
Nee, ik ga niet mee, het is te hoog, zei ze.
Waarom wil hij haar mee naar het dak nemen? fluisterde Golbanoe.
Zelfs de duivel weet niet wat hij van plan is, antwoordde Golebeh.
Er viel een stilte en even later verschenen ze op het dak. De grootmoeders liepen
zachtjes naar de trap, voorzichtig klommen ze het dak op, kropen op handen en voeten
naar de koepel n verstopten zich erachter.
Nosrat opende het luik van een van de minaretten, door het luik kon je via een reeks
krappe treden de top van de minaret bereiken.
Ik durf niet! riep de vrouw.
Wees niet bang, het wordt een verrukkelijke belevenis. Je hebt me beloofddat je mee
zou gaan. Kom, ik wil je mee naar de top van de minaret nemen, ik wil je daar helemaal
boven in de top kussen. En daar wil ik jou in het heilige groene licht nemen, zei Nosrat
zacht.

Ik ga niet mee, straks ziet iemand ons.


Je hoeft niet bang te zijn, als we er eenmaal zijn, kan niemand ons zien.
Hij hielp de vrouw door het luik te klimmen, terwijl ze lachend herhaalde: Ik doe het
niet, ik durf niet, ik wil niet.
Toen ze eenmaal op de eerste tree stond, kroop ook hij de minaret in en deed het luik
vanbinnen dicht.
De grootmoeders, die zich achter de koepel verstopt hadden, keken elkaar verbijsterd
aan.
Genade, God, genade! zeiden ze binnensmonds.
Nosrat en de vrouw verschenen helemaal boven in de minaret in het groene licht. Hun
schaduwen vielen op de muur aan de andere kant van de moskee.
De wind speelde met de zwarte chador van de vrouw als een zwarte vlag die boven de
minaret wapperde.
Niet doen, zuchtte de vrouw. En omdat ze daarboven stond weerkaatste haar stem
luid over de moskee.
De grote schaduw van Nosrat maakte ritmische bewegingen op de muur. De
grootmoeders hielden hun handen voor hun mond en trilden door wat ze zagen. Op een
gegeven moment duwde hij de vrouw tegen de rand van de minaret zodat ze nerveus
lachend riep: Niet doen! Ik val!
Haar gelach weerklonk in de moskee, maar verdween in de preek van Galgal, die door
een luidspreker werd verspreid. De vrouw zuchtte nog even. Toen viel er een
onverwachte stilte en de schaduwen verdwenen.
De grootmoeders slopen zachtjes terug naar de trap en klommen naar beneden. In
hun kamers rolden ze hun gebedstapijtje uit, sloegen hun chador om en gingen haastig in
de richting van Mekka staan.

Preek

e eerste maanden hield Galgal het rustig in de moskee, hij wist dat er agenten van
de geheime dienst bij zijn toespraken aanwezig zouden zijn om te controleren wat
zijn bedoelingen waren.
Hij was in zijn dagelijkse leven niet in staat om goed contact te leggen en men kende
hem als een stugge, stijve imam. Maar zodra hij in de preekstoel klom, werd hij een
ander mens. Hij praatte geestig, glimlachte vaak en gebruikte veel humor zodat men met
plezier naar hem luisterde.
In zijn eerste preken sprak hij vooral over neutrale onderwerpen, vaak nam hij een
soera uit de Koran en probeerde dan de verhalende en historische kant van de tekst te
belichten.
Soms ging hij een stap verder en praatte over de kracht van de taal en het potische
proza van de soeras. Hij gaf voorbeelden en las melodieuze ajas* voor met zijn mooie
stem.
Zijn publiek genoot van zijn interpretaties; de meeste mos-keegangers konden de
Koran niet lezen, laat staan begrijpen.
De Koran was in het Arabisch geschreven en de taal van het land was Perzisch, een
heel andere taal dan het Arabisch. Bovendien was de Koran in een taal van
veertienhonderd jaar oud geschreven en waren de soeras allemaal beladen met
historische aanduidingen die je zonder deskundige kennis niet begrijpen kon.
Maar Galgal was goed op de hoogte van de inhoud van de soeras en hij kon de tekst
op een wonderlijk simpele manier aan de gewone man uitleggen.
De agenten van de geheime dienst vonden hem geestig en waren tevreden over hem.
Ze stuurden positieve rapporten over zijn preken naar het bureau.
De bazaar was ook tevreden over hem. Men prees zijn kennis over de geschiedenis en
zijn kundigheid in het vertalen van oude teksten. Sommigen verwachtten echter meer
van Galgal en lieten dit af en toe aan Aga Djan doorschemeren. Hij is maar een
invalimam, zei Aga Djan, ik kan niet te veel eisen, over een jaar of twee, als de zoon
van Alsaberi klaar is met zijn opleiding, dan hebben we een vaste imam en weten we
waar we staan. De bazaar klaagde dan wel, Galgal wist de harten van de mensen toch
te stelen met de nieuwe, verrassende onderwerpen die hij aansneed. Soms vertelde hij
over dingen waar de koopmannen van de bazaar nog nooit over gehoord hadden.
Laatst had hij gesproken over trekvogels, een onderwerp waar normaal nooit over
gesproken werd in de moskee. Hij vertelde hoe de trekvogels altijd hun weg naar huis of
naar hun oude nest terug konden vinden. En dat zelfs pasgeboren kuikens langs een
onbekende route konden vliegen, maar uiteindelijk weer op hun ouderlijk nest belandden.
Met bewondering luisterden de gelovigen naar hem als hij vertelde over de hirarchie
van de macht in de wereld van de mieren en over hun nauwkeurige manier van

samenwerken. Hij liet hun de sporen van Gods macht zien.


Aga Djan bewonderde hem om zijn frisse kijk en was blij dat Galgal met zijn moderne
onderwerpen de jeugd naar de moskee trok.
Hij merkte op dat tijdens de vrijdagpreken steeds meer jongens en meisjes naar de
moskee kwamen.
Galgal had wat Engels geleerd en hoewel hij die taal niet goed kon spreken, kon hij
wel Engelse teksten begrijpen. Hij kocht een Brits wetenschappelijk tijdschrift en zat
urenlang in de bibliotheek en probeerde met een woordenboek een artikel te
doorgronden. Daarna voegde hij er zijn eigen mening aan toe en maakte er een boeiende
preek van.
In een andere preek had hij het over vliegtuigen gehad en over de geschiedenis van
het vliegen. Hij had de Amerikaanse gebroeders Wilbur en Orville Wright geprezen om
hun moedige poging om als vogels te vliegen, maar hij voegde er meteen aan toe dat het
niet de Amerikanen waren die voor het eerst wilden vliegen, maar de Perzen.
Hij zei het op een grappige manier; dat Amerika graag wilde dat alles voor het eerst in
hun land plaatsvond.
Amerika begon vijftig, zestig jaar geleden met vliegen, maar de wortels van de
geschiedenis van het vliegen liggen diep in onze grond, zei hij. Ooit besloot een van de
oudste Perzische koningen, Namroed, dat hij wilde vliegen. Hij had zoveel macht dat hij
dacht dat hij alles kon bereiken. Dat hij zelfs met God kon concurreren. Hij besloot de
lucht in te gaan en met God te vechten. Hij beval de geleerden uit zijn tijd een toestel
voor hem te maken waarmee hij kon vliegen. Men bedacht iets spectaculairs, een
oervliegtuig, een bijzonder soort koets. Er werden vier krachtige adelaars met lange,
stevige touwen aan de vier hoeken van een speciale koninklijke rieten stoel
vastgebonden. Namroed pakte zijn zwaard en nam plaats in de stoel. Men hing vier
stukjes vers vlees op een afstand boven de koppen van de adelaars. De adelaars sloegen
hun vleugels uit en probeerden het stukje vlees te pakken. Zo trokken ze de koets de
lucht in en ontstond het eerste vliegtoestel.

En keer sprak Galgal over Einstein en zijn theorie over de snelheid van het licht.
Niemand van de aanwezigen had ooit de naam Einsteingehoord, er was zelfs niemand
die wist dat het licht een snelheid had en al helemaal niet dat het licht zich met een
snelheid van 340.000 kilometer per seconde verplaatste.
Galgal, die op de hoogte was van de onwetendheid van zijn luisteraars, begon zijn
rede met een Engels citaat om indruk te maken. Hij was misschien wel de eerste imam
van het land die Engelse woorden in zijn preek gebruikte. Hij zei: Einstein zei: One thing
I have learned in a long life: that all our science, measured against reality, is primitive
and childlike and yet it is the most precious thing we have.
Hij legde niet uit wat dat betekende, maar vertelde, voorzover hij er zelf iets van
begrepen had, over de lichttheorie: Stel dat we een vliegtuig hebben dat met een
snelheid van 340.000 kilometer per seconde vliegt. Stel dat dat vliegtuig nu op het dak
van de moskee gereedstaat om te vliegen met een groep passagiers. Stel dat we nu

twee groepen selecteren, een groep jonge jongens tussen de twaalf en vijftien jaar en
een groep meisjes van dezelfde leeftijd.
We laten de groep meisjes hier in de moskee staan en sturen de groep jongens naar
het dak om als passagiers in het vliegtuig te vliegen.
De piloot start de motoren, het vliegtuig komt in beweging en neemt de jongens mee
de ruimte in. Vergeet niet dat het vliegtuig met de snelheid van het licht vliegt. Let nu
goed op. Als zij, de jongens, drie uur vliegen en weer op het dak van de moskee landen,
hebben ze volgens hun horloge drie uur gevlogen. De jongens stappen uit het vliegtuig,
nemen de trap en lopen de gebedsruimte in. Als ze dan het gordijn opzij doen om naar
de meisjes te kijken, zullen ze hun ogen niet geloven. De meisjes zijn namelijk allemaal
oud geworden, bejaarden zonder tanden.
Iedereen keek elkaar aan, ze begrepen niet waar hij het over had. Hoe was het
mogelijk dat als de jongens drie uur weg waren geweest, de meisjes zo oud waren
geworden?
Het licht, de snelheid van het licht. Er geldt een totaal andere logica als je met de
snelheid van het licht vliegt. Daarom het citaat. Allemaal sporen van God, macht boven
macht, licht boven licht, legde Galgal uit.

Galgal had intussen veel bekendheid verworven in de stad en zijn reputatie groeide bij
de jongeren. Bovendien kreeg hij veel aandacht van de vrouwen.
Hoewel hij getrouwd was, werd hij toch omringd door jonge gesluierde vrouwen in de
donkere gangen van de moskee. Ze stopten hem liefdesbrieven toe. Hij keek ze niet aan,
maar stopte de briefjes in zijn gewaad.
U bent een mooie imam, zei een vrouw toen ze hem een ogenblik alleen trof in de
gang.
Ik wil met jou in het vliegtuig van Einstein de ruimte in gaan, had een andere vrouw
tegen hem gezegd toen ze hem passeerde.
Je ruikt heerlijk, waar koop je je parfum? vroeg een jonge vrouw aan hem in het
donker zonder haar gezicht aan hem te tonen.
Je ziet er knap uit als je je tulband scheef opzet, fluisterde weer een andere vrouw.
In de moskee werden de mannen en vrouwen van elkaar gescheiden door een gordijn
dat dwars door de gebedsruimte liep. De preekstoel stond op een verhoging net tussen
de mannen en vrouwen in. De jonge vrouwen gingen meestal op de eerste rij zitten zodat
ze Galgal beter konden zien als hij sprak. Galgal genoot van de aandacht die hij kreeg en
wachtte geduldig de geboortedag van de profeet Mohammad af, dan kon hij zijn ware
gezicht laten zien. Want traditiegetrouw werd er op die dag altijd over essentile zaken
gesproken. Het was geen toeval dat de meeste historische gebeurtenissen in de heilige
stad Qpm op die geboortedag hadden plaatsgevonden. Iedereen was benieuwd wat
Galgal die dag zou vertellen.

Begeleid door Aga Djan en Shahbal betrad Galgal op de geboortedag van de profeet

de gebedsruimte. Hij nam plaats in zijn stoel en begon na een korte stilte met de
melodieuze soera Al Zalzala:
Eza zolzolet alarzo zalzala
Wanneer de aarde bevend dooreen wordt geschud
En de mensen als verspreide vlindertjes zijn.
En de bergen als gekaarde wol
En je vraagt:
Wat heeft zij toch?
Zal zij haar berichten meedelen?
De toon van Galgals stem was anders dan anders, zijn woorden klonken krachtiger dan
ooit.
De moskee was vol en iedereen luisterde aandachtig naar hem, hij ging verder: Imam
Alsaberi is nu al een tijdje niet meer bij ons, maar de moskee is gebleven. Ooit gaan ook
wij allemaal weg, maar de moskee blijft. Is het waar? Blijft de moskee voor eeuwig? Nee,
zelfs de moskee zal niet voor de eeuwigheid blijven. Imams gaan, moskee-en gaan, wat
overblijft is de stem.
De mannen keken elkaar aan. Aga Djan keek Shahbal aan: Wat zegt hij allemaal? De
stem blijft? Wat bedoelt hij?
Maar Galgal had gelijk, dacht Aga Djan. Alsaberi was allang vergeten en er was geen
woord van hem overgebleven, want hij had niets te vertellen. De vader van Alsaberi was
anders geweest, hij was een opmerkelijke imam met vurige toespraken, iemand die wilde
bepalen, veranderen, iemand die de dingen durfde te benoemen. In de tijd dat hij imam
van het huis was had hij de stad in handen en kon met n gebaar de bazaar als eenheid
in beweging brengen. De vader van Alsaberi was al tientallenj aren dood, maar zijn stem
was gebleven, zijn stem leefde nog altijd in het geheugen van de stad.
En keer had hij op de geboortedag van Mohammad een vurige preek gehouden tegen
Reza Khan, de vader van de sjah, nadat deze de chador verboden had verklaard en zijn
soldaten gesluierde vrouwen aanhielden en mee naar het politiebureau namen. De vader
van Alsaberi werd gearresteerd en verbannen naar de stad Kashan. Vervolgens hadden
agenten de deur van de moskee dichtgetimmerd.
Aga Djan zag die dag nog voor zich als de dag van gisteren.
Opeens stonden er een paar legerwagens voor de deur van de moskee waaruit
gewapende soldaten sprongen. Vervolgens kwam er eenjeep waarin een gewapende
legerofficier zat. Hij stapte uit, met een stok onder zijn arm geklemd, liep de moskee
binnen en betrad met zijn schoenen de gebedsruimte om de oude imam te arresteren en
mee naar de gevangenis te nemen.
Aga Djan, die in die tijd eenjonge man was en net de leiding van de moskee had, liep
beheerst naar de officier en zei: Als u de moskee verlaat, zal de imam persoonlijk naar
buiten komen en met u meegaan, zo niet, dan vrees ik dat er een ware rel zal uitbreken.
U bent gewaarschuwd.
Hij praatte zo duidelijk en zo ferm dat er geen ruimte voor twijfel overbleef. De officier

keek naar de gelovigen die de imam hadden omringd. Hij begreep de boodschap, hij
drukte zijn stok tegen de borst van Aga Djan en zei: Jij brengt mij de imam. Ik wacht
buiten! Hij verliet de gebedsruimte en ging voor de deur staan.
Aga Djan begeleidde de oude imam met geheven hoofd naar de jeep van de officier,
terwijl tientallen gelovigen hen volgden.
De officier liet de imam plaatsnemen in de jeep en ging persoonlijk achter het stuur
zitten.
Op hetzelfde moment stuurden de soldaten alle moskeegan-gers de deur uit en
timmerden ze de deur van de moskee dicht.
Pas drie jaar later, toen Reza Khan gedwongen door de Britten het land verliet en naar
Egypte ging, ging de moskee weer open.

Aga Djan glimlachte en wachtte met spanning af wat Galgal verder zou vertellen.
Galgal zweeg echter en bleef even in stilte naar het publiek kijken. Opeens liet hij zonder
enig verband met het vorige onderwerp het woord Amerika! vallen.
Het leek alsof hij een steen naar het stille publiek had gegooid, plotseling ontstond er
rumoer aan beide kanten van het gordijn, want Amerika was een verboden onderwerp in
de moskeen. Het woord had een zware politieke lading. Amerika was niet het Amerika
dat de rest van de wereld kende, Amerika deugde niet, het was een regelrechte vijand
van de islam.
Bijna was de jonge sjah het land uit gevlucht en zou het zijn afgelopen met de
vijfentwintighonderd jaar monarchie in het land, maar ei A-agenten hadden hem met een
Amerikaanse staatsgreep terug het land in gebracht. Sindsdien werd Amerika satan
genoemd door de ayatollahs en ontstond er een anti-Amerikaanse houding in de
moskeen.
Als een imam het woord Amerika in zijn mond nam, had hij geen andere bedoeling
dan te willen schieten: Weg met de satan! Weg met Amerika!
De tijden zijn veranderd. Reza Khan is weg, verdwenen, maar nu is Amerika overal
aanwezig. In Teheran. In Qpm! zei Galgal luid.
Hij had iets gezegd, maar tegelijkertijd ook niets. Hij had als het ware een onschuldige
waarheid aangekondigd: De tijden zijn veranderd. Amerika is overal aanwezig!
De wijze mannen van de stad wogen zijn woorden als goud en merkten op dat hij een
vos van een spreker was. Hij wist hoe hij zijn woorden in een bepaalde volgorde moest
zetten om het spannend te maken.
Galgal keek naar de mensen. Men wachtte op zijn volgende woord, iedereen hing aan
zijn lippen. Hij doorbrak de stilte en zei slechts twee woorden: Allah Allah!
Deze twee losse woordjes konden zo veel betekenen. Alsje iets bewonderde, zei je:
Allah Allah. Als je in de ellende belandde, riep je: Allah Allah!
Maar Galgal had de woorden nu in een andere context gebruikt. Omdat hij Qpm en
Amerika in n zin had genoemd, kreeg de uitroep een geladen betekenis. Qpm!
Amerika! Allah Allah! Het leek alsof hij twee schoten in de moskee had gelost.
Galgal veranderde de koers van zijn preek en ging over op soera Al Fath:

Jij ziet hen buigen en zich eerbiedig neerbuigen.


Zo worden zij gekenschetst.
In de Taura* en in de Indjiel* worden zij gekenschetst als zaad dat ontspruit en dan
sterker laat worden.
Dan worden zij dikker en staan stevig op hun stengels zodat zij de zaaiers bevallen.
Aga Djan keek Shahbal aan.
Galgal stond niet lang stil bij Al Fath, onopgemerkt ging hij over op de aja Al Roem
(Rome):
En de Romeinen zijn overwonnen
in het dichtstbijzijnde land,
maar na hun nederlaag zullen zij overwinnen.
Vroeger en later.
En op die dag zullen jullie je verheugen.
Hij is de machtige.
Daarmee eindigde hij zijn rede.
Het was een dubieuze preek, iedereen kon hem op zijn eigen manier interpreteren. Hij
had zo gesproken dat de geheime dienst geen stappen tegen hem kon ondernemen.
Hij was met de profeet Mohammad begonnen, had de naam van Amerika laten vallen
en het over de ondergang van de Romeinen gehad. Het was zeer duidelijk dat hij nog
niet wilde loslaten wat hij met dit alles bedoelde en waar hij naartoe wilde.
Aga Djan merkte dat de moskee weer een spannende tijd tegemoet ging, iets waar hij
lang op gewacht had.
Galgal kwam overeind en verliet de preekstoel. Honderden gelovigen stonden voor
hem op. Aga Djan liep naar hem toe, nam hem in zijn armen, kuste hem op zijn
linkerschouder en begeleidde hem trots naar buiten.

Cinema
Godaja to boesideie hitj gah
labbe sorge fame zani
mast ra?
be pestane kaelsh
zadi dast ra?
God, heb je ooit
de rode lippen van een
aangeschoten vrouw
gekust?
Heb je ooit
haar nog niet rijpe
borsten aangeraakt?

it gedicht lag op het bureau van Galgal. Aga Djan, die toevallig langsliep, zag het
liggen, pakte het op en las het. Hij kon niet geloven wat hij las.
Godaja to boesideie hitj gah.
Het gedicht was schokkend. God, kussen, een aangeschoten vrouw, nog niet rijpe
borsten, en dat allemaal op het bureau van Galgal.
De naam van de dichter stond onder in de hoek: Nosrat Raha-mani, maar Aga Djan
had die naam nooit eerder gehoord.
Wie kon hij zijn?
Hoe durfde hij zulke godslasterlijke dingen op papier te zetten?
Alles is uit de hand gelopen, mompelde Aga Djan. De sjah stimuleert het, maar waar
heeft Galgal deze rotzooi voor nodig? En waarom neemt hij zulke dingen mee naar de
bibliotheek?
Er lagen nog een paar andere gedichten op het bureau, Aga Djan begon er een te
lezen. Het was een opmerkelijk gedicht, het was namelijk geschreven door een vrouw:
Mijn dorstige lippen
Zoeken jou
Trek mijn kleren uit
Omarm me
Hier mijn lippen
Hier mijn hals en brandende borsten
Hier mijn zachte lichaam!

Hij hoorde de voetstappen van Galgal op de binnenplaats, hij kon het gedicht niet
uitlezen; vlug legde hij het terug op het bureau, liep naar de boekenkasten en deed alsof
hij iets zocht.
Toen Galgal binnenkwam, pakte Aga Djan een boek uit de kast. Snel verliet hij de
bibliotheek en ging peinzend naar zijn werkkamer.
Het gedicht liet hem niet los, bleef in zijn gedachten hangen, hij kon zich niet meer
concentreren op zijn werk:
Hier mijn lippen
Hier mijn hals en brandende borsten
Hier mijn zachte lichaam!
Wie zou die dichteres kunnen zijn?
Was het land zo veranderd dat vrouwen zo vrijelijk over zichzelf konden praten?
Was het land zo veranderd dat vrouwen zich zo intiem over hun lichaam en hun
verborgen gevoelens konden uiten?
En hoe kon het dat hij dat niet had gemerkt?
Waar waren die vrouwen? Waarom kwam hij ze niet tegen? Hoe zagen ze eruit? En
waar woonden ze? Allemaal in Teheran?
De sjah, alles kwam door de sjah en door de Amerikanen. De Amerikaanse cultuur
stroomde door de radios, de televisies en de films de huizen binnen.
Het regime deed er alles aan om de jeugd uit de moskee te halen en voorstander van
de sjah en zijn ideen te maken.
De sjah was met een Witte Revolutie begonnen. Hij had een dun boekje uitgegeven
waarin zijn idealen voor het vaderland stonden. Hij wilde het analfabetisme bestrijden en
daarom stuurde hij jonge vrouwen naar de dorpen om daar als leerkracht te werken. Ze
deden hun sluier af, zetten een pet op en klommen als een soldaat van de sjah de bergen
op om in afgelegen dorpen een school op te bouwen.
Ja, alles was veranderd en Aga Djan had het niet gezien of wilde het niet zien. De sjah
was hard op weg om het land te industrialiseren en daarom kregen veel buitenlandse
investeerders toestemming om in Teheran en andere grote steden een fabriek te
beginnen. En ook Senedjan werd onderworpen aan deze nieuwe ontwikkelingen.
Tientallen Japanse en Europese ondernemers maakten gebruik van deze kans. Net
buiten de stad werd er een tractorbe-drijf gebouwd waar straks honderden jonge mensen
uit de stad en uit omringende dorpen zouden gaan werken.
De leiding van de fabriek zou in handen komen van de bekende Japanse
tractorproducent Mitsubishi. Het was de bedoeling een soort kleine tractor te maken die
de boeren in de bergen konden gebruiken. Met overheidssubsidie had straks elke boer
zon tractor en op die manier bond Mitsubishi de boer aan de sjah.

Nee, Aga Djan was niet op de hoogte van alles, hij was achtergebleven, hij luisterde
nooit naar de radio en had nooit een televisietoestel gehad. Hij zou Farah Diba, de vrouw

van de sjah, op de televisie moeten zien om te begrijpen wat er aan de hand was in het
land.
Zij werkte hard om de vrouwen van het land een nieuw gezicht te geven. Aga Djan
wist niet dat ze zeer geliefd was bij de vrouwen, zelfs bij de vrouwen die elke dag naar
de moskee gingen.
Ze was de derde vrouw van de sjah en van haar kreeg hij zijn eerste zoon, een
kroonprins. Zijn eerste twee vrouwen konden hem geen zoon geven. Hij had Farah Diba
in Parijs ontmoet. Zij studeerde daar en hij kwam haar op een feest tegen.
Nu was ze koningin van het land en wilde de positie van de vrouwen verbeteren, hen
uit de keuken bevrijden.
Tot nu toe liep alles naar wens en zag het ernaar uit dat de sjah erin geslaagd was de
ayatollahs in de moskeen te houden.
Dus reisde Farah Diba elke maand met een gerust hart even naar Parijs om bij de
vermaarde boetieks waar bekende Holly-woodsterren hun kleding kochten, te winkelen.
Terwijl de New York Times het land onder leiderschap van de sjah een oase van rust
noemde, maakte Farah Diba een afspraak bij een Franse kliniek om haar Perzische neus
een Franse vorm te geven. En met een nieuw kapsel kwam ze terug naar het vaderland.
Geen krant durfde iets over haar neus te schrijven, maar haar kapsel werd meteen
overgenomen door alle vrouwen van het land die naar een kapster gingen. Iedereen had
het over Farahs coupe; zelfs Fagri Sadat, de vrouw van Aga Djan, had haar haar Farahi
(naar Farahs stijl) geknipt, maar Aga Djan had het niet gemerkt.

Men was bezig in Senedjan een vrouwenkliniek op te zetten. Volgens de laatste


statistieken was gebleken dat vrouwen in gelovige steden en religieuze dorpen meer
vrouwenklachten hadden dan andere vrouwen, maar ze lieten zich niet door mannelijke
artsen behandelen. Daarom hadden de autoriteiten in de religieuze steden besloten
klinieken te openen waar alleen vrouwelijke artsen mochten werken. De kliniek van
Senedjan zou de eerste en grootste vrouwenkliniek van het land worden.
Het koninklijke bureau van Farah Diba steunde de plannen en Farah zou persoonlijk
naar Senedjan reizen om de kliniek te openen.
Galgal volgde alle ontwikkelingen van het land en geleidelijk nam hij het alledaagse
leven van de stad op in zijn toespraken. Laatst had hij de burgemeester bekritiseerd om
het feit dat de stad nog geen waardige bibliotheek had en dat de kiosken goedkope
vertaalde Amerikaanse romannetjes als literatuur aan de jeugd verkochten.
Een andere keer nam hij het kleine theater van de stad onder vuur, omdat er een
toneelstuk was opgevoerd waarin een imam belachelijk werd gemaakt. Het stuk was
bedoeld voor scholieren, elke dag kwam een school met een groep leerlingen naar het
theater. Galgal was razend: Het is een schande voor de eerbiedige stad Senedjan. Hoe
durft men een imam op het podium te zetten om de jeugd aan het lachen te maken? Ik
waarschuw de bazaar: er is een sluw offensief begonnen tegen de islam in deze stad.
Hebbenjullie in de schooltassen vanjullie kinderen gekeken om te zien met wat voor
godslasterlijke ideen jullie kinderen worden opgevoed op school? Zijn jullie op de hoogte

van de giftige soort pozie die als literatuur aan jullie dochters wordt gegeven? Mijn
handen trilden toen ik een paar van die gedichten onder ogen kreeg. Uit respect voor
onze vrouwen achter het gordijn zal ik het niet over de inhoud van die gedichten hebben.
Men heeft de oorlog verklaard aan ons geloof. Speel niet met vuur. Ik waarschuw
iedereen! Doe het niet!
De burgemeester hoorde de harde woorden die uit de moskee kwamen. Om een
escalatie te voorkomen gaf hij opdracht aan het theater om het stuk niet meer op te
voeren.
Het incident was nog niet overgewaaid of er gingen al geruchten dat men plannen had
om een bioscoop in de stad te bouwen.
Een bioscoopondernemer die in Teheran een paar grote bioscopen bezat, had het oude
badhuis van Senedjan, dat niet meer als zodanig functioneerde, gekocht om er een
bioscoop van te maken. Het was een monumentaal gebouw, een unieke plek voor
culturele activiteiten, een juiste plek voor een cinema.
Galgal liet de burgemeester meteen weten dat een bioscoop in de religieuze stad
Senedjan onacceptabel was, maar de burgemeester liet hm weten dat de gemeente er
niet bij betrokken was en dat de beslissing al in Teheran was genomen. Het koninklijke
culturele bureau had het plan als bijzonder project gestimuleerd en Farah Diba had het
persoonlijk goedgekeurd.

Toen de eigenaar van de aanstaande bioscoop hoorde dat Farah Diba voor de opening
van de vrouwenkliniek naar Senedjan wilde komen, besloot hij alles op alles te zetten om
de bioscoop af te krijgen, zodat hij haar kon vragen de bioscoop te openen.
Hij nam contact op met Teheran en er werd geregeld dat Farah op de avond van de
dag waarop ze Senedjan bezocht de bioscoop zou openen. Maar omdat Senedjan een
religieuze stad was, besloot men het nieuws tot het laatste moment geheim te houden.

Op een zonnige donderdag verscheen er een grote helikopter boven de stad die drie
rondjes maakte boven de bazaar. Alle scholieren stonden klaar aan weerszijden van de
straten waarlangs Farah Diba straks in een auto met open dak naar de kliniek zou rijden.
De scholieren juichten, klapten in hun handen en riepen: Djawid sjah, lang leve de
sjah! Tegelijkertijd vlogen er drie straaljagers over. Ze lieten drie stroken rook in de
kleuren van de nationale vlag achter. Tientallen agenten van de geheime dienst liepen in
burger tussen de menigte en op alle hoeken van de straten stonden legerautos vol
soldaten, gereed om elk teken van onrust onmiddellijk in de kiem te smoren.
Farah Diba zwaaide glimlachend naar de menigte. Een fris briesje speelde met haar
haar, ze straalde macht uit.
Terwijl ze langsreed, deden de leraressen en medewerksters van de kliniek hun sluiers
af om haar te laten zien dat ze hetzelfde kapsel hadden en ze gilden van opwinding en
wapperden met hun sluiers.
De cameras namen alles op om straks op de televisie te kunnen laten zien hoe de

vrouwen van de religieuze stad Senedjan Farah Diba hadden gehoorzaamd en haar als
voorbeeld in hun armen hadden gesloten.
Het was de eerste reis van Farah naar een religieuze stad. Voor het regime was het
een graadmeter om te kijken of het erin zou slagen om ook de gelovige antiregimesteden
te veroveren. En het was blijkbaar goed gegaan, zo goed dat de televisie niet wilde
wachten tot acht uur s-avonds om het reisverslag uit te zenden, maar meteen al om zes
uur tijdens het nieuws verslag uitbracht. De gebeurtenis werd als de definitieve
overwinning van het regime op de ayatollahs beschouwd. Maar ze hadden iets over het
hoofd gezien, iets wat op het eerste gezicht niet zo belangrijk leek.

Enkele jonge vrouwen uit Senedjan, die als verpleegsters in de nieuwe kliniek zouden
werken, stonden in witte doorzichtige zustersjassen met korte mouwen voor de deur van
het ziekenhuis. Toen Farah Diba uit haar koninklijke auto stapte, liepen de fotografen
naar voren. De cameras richtten hun lens op de vrouwen. Ze overhandigden de koningin
een prachtige bos bloemen en bogen hun hoofd eerbiedig. Maar omdat hun witte
zustersjassen doorzichtig waren, waren hun lichtblauwe onderbroekjes zichtbaar. De
bazaar schrok en Galgal, die het nieuws gehoord had, kon niet meer eten.
Hij was razend, beschouwde het als een klap in het gezicht van de ayatollahs en een
opzettelijke belediging aan het adres van de bazaar. Het incident had plaatsgevonden in
de stad waar hij de imam van de Djom-moskee was. Hij moest hier straks op reageren
in zijn rede.
Tegen de avond ging de telefoon van Aga Djan; iemand uit Qpm wilde met Galgal
spreken. Het was een kort gesprek, een eenzijdig gesprek, want Galgal zei niets, hij
luisterde alleen en besloot met: Nee, ik wist het niet. Ja, ik begrijp het. Ok, ik weet
voldoende. U ook.
Aga Djan begreep niet waar het gesprek over ging en vroeg ook niet met wie Galgal
gesproken had. Toen hij later door het raam de bibliotheek in keek, zag hij Galgal
onrustig ijsberen.

De uitzending suggereerde dat Farah Diba na de opening van de kliniek de stad had
verlaten en terug naar Teheran was gegaan, maar in werkelijkheid was ze nog niet
vertrokken. Ze was naar een oude, historische vesting buiten de stad gevlogen.
De vesting aan de rand van de woestijn was omgebouwd tot een herberg. Het was
een soort karavanserai, langs de Zijde-route, waar vroeger reizigers en handelaars
overnachtten.
Omdat Farah in Parijs architectuur had gestudeerd, had ze de leiding over de
restauratie van een aantal historische gebouwen in het land. Ze besteedde vooral veel
aandacht aan het herstel van de vesting.
Later die avond zou ze naar Senedjan terugkeren voor de opening van de bioscoop.
De eigenaar van de bioscoop had speciaal voor de gelegenheid een nieuwe
Amerikaanse liefdesfilm uit Teheran laten komen, n die nog nergens in het land was

vertoond. Hij had verder niemand van het koninklijke bezoek op de hoogte gesteld, maar
hij had wel gezegd dat er een paar belangrijke gasten uit Teheran aanwezig zouden zijn.

Toen Farah Diba in de oude vesting aan tafel ging om haar maaltijd te nuttigen en wat
uit te rusten, pleegde Galgal een heimelijk telefoontje op de kamer van Aga Djan. Hij
voerde fluisterend een kort gesprek met iemand in Qpm.
Om zeven uur stond hij klaar om naar de moskee te gaan. Shahbal, die hem kwam
begeleiden, merkte dat hij onrustig was.
Is er iets? vroeg hij.
Nee, hoezo? reageerde Galgal terwijl ze de bibliotheek verlieten.
Waar gaje het straks over hebben?
Ik ben er nog niet helemaal uit, de aanwezigheid van die slet heeft me
beziggehouden.
Shahbal wilde vragen: Welke slet?, maar hij deed het niet, kon het woord slet niet in
de mond nemen.
Waar is Aga Djan? vroeg Galgal.
Hij is in de moskee.

Ze gingen de moskee in, de gebedsruimte was vol, er waren meer mensen dan
normaal aanwezig. Ze waren waarschijnlijk benieuwd hoe hun imam op het bezoek van
Farah Diba zou reageren.
Galgal klom beheerst de preekstoel op, ging zitten en begon op rustige toon over de
moskee en de rol van de imam te spreken. De moskee als het hart van de stad en de
imam als het wakkere geweten van de gelovigen van de stad.
Hij maakte in zijn toespraak geen opmerking over de opening van de kliniek, ook
begon hij niet over de uitzending van het bezoek van Farah Diba op de televisie. Hij
richtte zijn pijlen op de bioscoop.
Pas op! riep hij opeens met een dreigende vinger. Besef waar jullie mee bezig zijn!
Hij laste een stilte in.
Uit naam van de moskee, ging hij verder, uit naam van de stad, uit naam van de
bazaar zeg ik, vraag ik, waarschuw ik jullie om het niet te doen. Stop met je duivelse
plannen. Sene-djan is geen plek voor de losbandige Amerikaanse cultuur. Geen plek voor
zonde. Stop! Anders zullen wij het stoppen!
Allaho Akbar! riep iemand luid.
Allaho Akbar! riepen de gelovigen met zn allen.
Niemand wist wat Galgal met zijn preek bedoelde, maar iedereen begreep dat hij op
deze manier zijn woede over de vrouwenkliniek uitte.
De mannen van de bazaar keken tevreden naar Aga Djan, ze waardeerden Galgals
reactie.
Aga Djan was ook trots op hem, maar hij besefte dat Galgal het niet lang vol zou
houden in Senedjan. Hij was te ambitieus om de imam van een moskee te zijn, hij had

ruimte nodig, hij zou het straks benauwd krijgen tussen de muren van de moskee. Maar
deze moskee was een goed begin voor hem.

De eigenaar van de bioscoop was er zeker van dat Galgal tegen zijn bioscoop zou
preken in de moskee, maar hij was niet bang voor zijn uitlatingen. Hij wist dat de gehele
geheime dienst en de politie van de stad hem zouden beschermen. Het was
donderdagavond en hij was blij dat de gelovigen tijdens de opening van zijn bioscoop in
de moskee zaten en naar Galgal luisterden. Zo kon hij met een gerust hart Farah Diba
ontvangen.
Maar hij kende zijn tegenstander blijkbaar niet genoeg, want Galgal was goed
genformeerd, hij wist precies hoe laat de opening zou plaatsvinden.

Galgal keek op zijn horloge, de tijd naderde, maar hij ontspande zich, wreef over zijn
baard en glimlachte. Aga Djan dacht dat hij uitgepraat was over de bioscoop en dat hij
ergens anders over zou beginnen. Dat hij de bedreiging voldoende had gevonden. Maar
Galgal verraste hem met de vurige soera Abi Lahab, over een vrouw tegen wie God in
woede sprak. Hij begon rustig en zei de woorden kalm op:
Gebroken de armen van Abi Lahab!
Gebroken Abi Lahab!
Gebroken zijn vermogen!
Gebroken de vrouw van Abi Lahab!
Abi Lahab die vuur bracht!
Zijn vrouw die het hout bracht!
Een koord van touw om de nek
Van de vrouw van Abi Lahab!
Gebroken Abi Lahab!
Aga Djan snakte een ogenblik naar adem, opeens besefte hij dat Galgal meer van plan
was dan bedreigingen uiten.
Abi Lahab was de oom van Mohammad, de broer van zijn vader. En hij was de
gezworen vijand van Mohammad en van de Koran.
Tijdens de openbaring van de islam, in de nacht waarop Mohammad voor de
machthebbers van Mekka een redevoering hield om hen van zijn missie te overtuigen,
schold Abi Lahab Mohammad uit en verliet de bijeenkomst. De vrouw van Abi Lahab deed
hetzelfde, ze schold Mohammad uit en nam ongepaste woorden in de mond tegen de
Koran. En ze stopten niet, ze zetten hun vijandige daad voort op de bazaar en scholden
met name de Koran en zijn Allah uit. Mohammad, die eronder leed, kon hen niet
tegenhouden. Op een nacht werd hem de soera Abi Lahab geopenbaard:


Tabat jada Abi Lahab Een koord van touw om de nek Van de vrouw van Abi Lahab!
Gebroken Abi Lahab!

Als iemand ergens Abi Lahab citeerde, zag iedereen meteen de ernst van de zaak in.
Galgal ging verder:
Gebroken de handen van de man die het oude badhuis van de stad gekocht heeft.
Gebroken de handen van de man die van een oud badhuis een bioscoop wil maken.
Gebroken de deur van het badhuis.
Gebroken de benen van de mannen die nu in dat badhuis bijeen zijn gekomen.
En een koord van touw om de nek van hun vrouwen die zich in dat badhuis
bevinden.
Aga Djan kon zijn hoofd niet meer optillen, niet meer naar Galgal kijken. Hij keek naar
de figuurtjes van het tapijt waarop hij zat en had het gevoel dat Galgal hem van achteren
vasthield en zijn hoofd naar beneden drukte.
Galgal had hem verrast en hoewel hij eigenlijk blij moest zijn, had hij er gemengde
gevoelens over. Waarom had Galgal hem niet verteld dat hij het over de bioscoop wilde
hebben? En waarom plotseling die harde toon? Was het goed voor de moskee wat hij
deed? Wat voor gevolgen zou het voor de stad hebben? Maar het was nu geen tijd om
over zulke dingen na te denken, hij ademde diep in, tilde zijn hoofd op en keek rond.
In de moskee was het doodstil, iedereen keek aandachtig naar Galgal: Ik had de
gemeente al lang van tevoren gewaarschuwd, en ook de nieuwe eigenaar van het
badhuis, maar ze wilden niet luisteren. Ze zijn zover gegaan dat ze vanavond een
zondige Amerikaanse film in het badhuis gaan draaien. Precies vanavond! Weten jullie
welke dag het vandaag is?
Het is de sterfdag van de heilige Fatme!
Ik, Galgal, de imam van de moskee, verbied het.
Ik, Galgal, de imam van de Djom-moskee, verbied de toegang tot die bioscoop!
Ik, Galgal, zal met een koran in mijn hand de deur van die zondige plek
dichtspijkeren, zei hij, terwijl hij zijn koran uit zijn zak tevoorschijn haalde.
De massa riep: Allaho Akbar! Allaho Akbar! Allaho Akbar!
Naar het badhuis! riep Galgal.
Hij kwam overeind en snelde naar beneden.
De massa stond voor hem op.
Aga Djan, die zon plotselinge wending niet had verwacht, stond als aan de grond
genageld. Hij voelde zich bedrogen door Galgal, hij merkte dat de imam de leiding had
overgenomen. Maar het was nog niet te laat. Aga Djan had meer ervaring dan Galgal. Hij
moest proberen de touwtjes weer in handen te krijgen en de reputatie en het aanzien
van de moskee te behouden. Galgal telde niet mee, alleen de moskee telde. Hij kwam
overeind en rende Galgal achterna terwijl hij naar Shahbal riep: Rennen! Laat hem niet

alleen! Ga met hem mee!

De spanning was zo hoog opgelopen dat niemand meer onder controle te houden was.
Ik kan het wel, zei Aga Djan binnensmonds, ik ben de enige die de chaos kan
tegenhouden.
Galgal liep al in de richting van de bioscoop terwijl hij zijn koran boven zijn hoofd hield.
De gelovigen achtervolgden hem terwijl ze Allaho Akbar riepen.
De agenten van de geheime dienst, die overvallen werden door de invasie, renden
geschrokken door het donker terwijl ze hard in hun portofoon schreeuwden: Oproer! De
bioscoop is in gevaar!
Met vertraging verschenen er twee politieautos, maar de agenten begrepen nog niet
wat er aan de hand was en waar de massa mensen naartoe ging.
Een paar legervrachtwagens vol soldaten blokkeerden de weg naar de bioscoop. De
gewapende soldaten sprongen uit de wagens en vormden een muur om de
demonstranten tegen te houden.
Ook vloog er een helikopter naar de bioscoop. Het toestel landde midden op het
Badhuisplein om Farah Diba op te halen.
De auto van de burgemeester stopte op de stoep. De burgemeester stapte meteen uit
en rende naar de demonstranten terwijl hij zijn armen boven zijn hoofd in de lucht hield.
Hij zocht in de drukte naar Aga Djan en toen hij hem vond, riep hij: Wat benje in
godsnaam aan het doen? Je bent in een val gelopen! Hou die mensen tegen, voordat er
een bloedbad ontstaat.
Waar heb je het over? De gemeente luistert niet eens meer naar de moskee! Ze
beledigt iedereen in de stad met de komst van die bioscoop en nu bedreig jij me met een
bloedbad?
Nee, dat niet, je begrijpt me verkeerd, ik bedreig je niet, ik vraag je om hulp, het
loopt straks uit de hand. Ik kan het niet hardop zeggen. Toen fluisterde hij: Farah Diba
is in de bioscoop. Geloof me, als die mensen nog dichter bij de bioscoop komen, zal het
leger gaan schieten. Doe iets! Hou ze tegen!

De gewapende soldaten hielden de demonstranten tegen en een legerofficier riep met


een luidspreker in zijn hand: Keer terug! Kom niet verder naar voren!
Galgal luisterde niet, hield zijn koran boven zijn hoofd en passeerde de officier, hij
probeerde zich een weg te banen tussen de soldaten door, maar de officier liep naar hem
toe en hield hem tegen.
Terug, zei ik! riep hij luid. Anders wordt er geschoten.
Schiet maar! riep Galgal en hij liep verder.
De officier trok hem aan zijn kraag naar achteren, bracht zijn hoofd naar zijn oor en
riep: Als je niet teruggaat, doe ik je tulband om je nek en neem ik je mee!
Zijn woorden raakten Galgal, hij gaf de officier een harde duw zodat die struikelde en
bijna op de grond viel. De officier greep naar zijn pistool. Aga Djan handelde snel. Hij

trok Galgal weg en riep tegen Shahbal: Neem hem mee!


Maar Galgal wilde niet mee, hij trok zich los van Aga Djan en holde naar de officier.
Aga Djan kon hem nog net op tijd beetpakken: Het is genoeg! Nu stop je!
Galgal duwde Aga Djan aan de kant en schoot naar voren, maar weer haalde Aga Djan
hem in, greep hem in zijn kraag en riep: Vergeet nooit dat ik bepaal!
Daarna nam hij de luidspreker uit de hand van de officier en riep: Beste mensen! Doe
rustig! Luister! Ik heb goed nieuws!
Het werd stil.
Ik heb net met de burgemeester gesproken. De gemeente trekt haar plannen terug.
Er komt geen bioscoop in de stad! Keer terug naar de moskee!
Allaho Akbar! riep de menigte.

De gebeurtenis had grote indruk gemaakt. Mensen bleven nog lang voor de moskee
staan en Aga Djan was daar blij mee.
De moskee had een harde actie ondernomen en hij was in staat geweest om een
slagveld te voorkomen. Het was een rechtstreekse aanval uit een onverwachte hoek
tegen de plannen van de sjah en een forse klap in het gezicht van zijn minister-president.
Hij wilde de religieuze steden hun macht ontnemen en ze een valse westerse cultuur
geven. Morgen zou het verslag van het voorval in alle kranten staan: Muiterij in Senedjan!
De Djom-moskee van Senedjan had zich weer laten gelden. De ayatollahs van Qpm
zouden het zeer waarderen en de imams van alle moskeen in het land zouden erover
praten.

Het was nu middernacht, iedereen was naar huis gegaan, de moskee was leeg en de
concirge had de deur van de moskee op slot gedaan. Aga Djan zat in zijn werkkamer en
schreef: Na een stilte heeft onze moskee zich weer laten gelden. Misschien zijn we terug
op het oude pad.
Hij was nog aan het schrijven toen er twee personenautos stopten voor de moskee.
Een van de autos bleef onder de bomen voor de moskee staan en de andere deed zijn
lichten uit en reed zachtjes de steeg van het huis in.
Drie agenten in burger stapten uit. De chauffeur bleef in de auto zitten. De hoofdagent
liep naar de deur en belde aan, de andere twee bleven bij de auto.
Aga Djan hoorde de bel en rook meteen onraad. Hij had erop gerekend dat de politie
morgen op de bazaar langs zou komen, maar niet dat ze midden in de nacht voor de deur
zou staan.
De grootmoeders hadden de bel ook gehoord, ze wisten dat er iets ongewoons aan de
hand was en dat ze niet naar buiten moesten komen, maar dat ze op de reactie van Aga
Djan moesten wachten.
Shahbal, die de bel ook gehoord had, ging onmiddellijk naar de kamer van Aga Djan.
Het zijn waarschijnlijk agenten, zei Aga Djan zachtjes, waarschuw Galgal! Hij moet

hier weg! Neem hem mee, via het dak!


Galgal had de agenten verwacht, hij was nog in de bibliotheek toen de deurbel ging.
Hij had meteen het licht uitgedaan, de bibliotheek verlaten en was op zijn tenen naar de
trap gelopen.
Aga Djan deed zijnjas aan, zette zijn hoed op en liep naar de binnenplaats. Hij zag het
silhouet van Galgal bij de trap. Hij wachtte nog even tot hij in het donker was
verdwenen.
Opnieuw ging de deurbel.
Ik kom eraan! riep hij en hij liep naar de deur.
De vrouwen stonden achter de gordijnen en hielden alles in de gaten.
Wie is daar? riep Aga Djan voordat hij de deur openmaakte.
Doe open!
Hij deed de deur open. In het licht van de lantaarn zag hij de agent en de andere
mannen die bij de auto stonden.
Hij wist meteen dat het agenten van de geheime dienst waren. Een agent van de stad
durfde midden in de nacht niet aan zijn deur te komen. Het waren waarschijnlijk nieuwe
agenten, of ze kwamen uit een andere streek. Aga Djan zag het aan hun houding. Ze
kenden Aga Djan niet en groetten hem zelfs niet.
Wat doenjullie heren midden in de nacht voor mijn deur?
We zijn op zoek naar de imam! Hij moet mee! zei de agent terwijl hij zijn
politiepasje toonde.
Uit zijn harde woorden proefde Aga Djan de ernst van de situatie. Om wat tijd te
winnen, ging hij buiten staan en deed de deur achter zich dicht.
De imam is niet thuis, zei hij, als het dringend is, kunnen jullie hem morgenavond in
de moskee spreken.
De hoofdagent, die niet verwacht had dat Aga Djan de deur achter zich dicht zou doen,
riep onhandig: Laat de deur openstaan!
Praat niet zo hard, agent, iedereen slaapt, zei Aga Djan.
Doe de deur open, zei de agent, terwijl hij met zijn vuist op de deur sloeg.
Gedraag je, agent! Ik heb net gezegd dat de imam niet thuis is. Hij is weg! En weg is
weg! Hij is morgenavond aanwezig in de moskee. Verstaje me? Of verstaje me niet? zei
Aga Djan luid zodat Galgal zijn stem zou kunnen horen.
Doe de deur open, anders schiet ik hem open, zei de agent en hij maakte de knoop
van zijn zwarte pistoolhouder los.
Plots rende een van de agenten de steeg in en riep: Hij is op het dak van de moskee!
Pak hem!
Onmiddellijk klommen de agenten via de deur op de muur; ze stonden binnen een
paar seconden op het dak en renden in de richting van de minaretten.
Aga Djan opende de deur en wilde naar de trap om ook het dak op te gaan, toen een
van de agenten riep: Jij blijft daar!
Aga Djan liep naar de gastenkamer, bleef onder de bomen in het donker staan en
hield alles in de gaten.
Ik zag een schaduw achter de koepel! riep een agent vanaf de straat.

Handen omhoog en naar voren komen! riep de hoofdagent op het dak.


Aga Djan dacht dat ze Galgal opgepakt hadden en hij liep naar de oude ceder om
beter op het dak te kunnen kijken. In het groene licht van de minaretten zag hij dat de
hoofdagent met zijn pistool op de koepel gericht naar voren liep, maar hij zag Galgal niet.
Er is hier niemand! riep hij naar de agent op straat.
Ik zag net een schaduw, hij kan niet ver weg zijn! riep de agent terug.
Het was een opluchting voor Aga Djan, hij ging in het licht van de lantaarn van de
hooz staan en riep: Agent! De schaduw die jullie net op het dak hebben gezien, was die
van de concirge van de moskee. Maak het jezelf niet zo ingewikkeld. De concirge was
net bij mij toen jullie aankwamen. Jullie komen uit een andere streek en kennen de
moskee niet. Niemand kan via het dak wegvluchten als er agenten op straat staan. Ik zal
het je laten zien. En hij liep naar de trap om het dak op te gaan.
Ik heb het je gezegd, de imam is weg, zei hij tegen de hoofdagent toen hij op het
dak was. Hij is voor een gesprek naar Qpm gegaan, met de nachttrein. Je kunt het
stationsloket bellen als je wilt. Ze hebben hem vaak genoeg gezien. Je moet het niet
moeilijker maken dan het is. Behalve de koepel van de moskee en de minaretten is er
niets op het dak. Kijk nog even rond en verdwijn dan! Hoor je me?
De hoofdagent reageerde niet, maar scheen met zijn zaklamp op verschillende plekken
van het dak.
Verdwijn met je vieze schoenen van het dak van de moskee en ga mijn huis uit! riep
Aga Djan, terwijl hij hem de trap wees.
De agenten klommen mompelend de trap af en gingen terug naar de binnenplaats.
Nog nooit heeft een vreemdeling gedurfd dit huis te betreden, nu dringen vier
schoften zich hier naar binnen. Het is genoeg geweest, verdwijn allemaal!
Maar de politieman was niet onder de indruk van de harde toon van Aga Djan, hij
beval zijn agenten: Doorzoek alle kamers, nu!
De agenten stormden brutaal de kamers in.
Shahbal! riep Aga Djan.
Er kwam geen reactie.
Bel de burgemeester! riep hij opnieuw, hoewel hij wist dat Shahbal met Galgal
meegegaan was.
Hij rende naar zijn werkkamer, zocht in zijn papieren naar het telefoonnummer van het
huis van de burgemeester en draaide het nummer: Haal die schoften uit mijn huis,
anders haal ik een geweer uit de kelder en schiet ik ze allemaal dood!
De agenten sleurden de blinde Moazen uit zijn kamer en doorzochten het vertrek.
Bastaards! riep Moazen. Bastaards die jullie zijn! Ga weg uit mijn kamer! Ga weg uit
het huis!
De deur van de bibliotheek was op slot.
De sleutel! riep de hoofdagent.
Er is geen sleutel! riep Aga Djan vanaf de andere kant van de binnenplaats.
Geef de sleutel, anders trap ik de deur in!
De grootmoeders traden uit het donker, openden de deur van de bibliotheek en deden
het licht aan.

Een agent wilde met zijn schoenen aan de bibliotheek binnen lopen.
Doe je schoenen uit! riep Golbanoe.
Hij luisterde niet.
Doe je schoenen uit, schoft! riep Golebeh.
De agent, die duidelijk onder de indruk was van de ouderdom van de bibliotheek, ging
niet verder, maar bleef in de deuropening staan, keek naar de oude boekenkasten en
naar het antieke bureau van de imam en liep weer naar buiten.
De andere agenten gingen de donkere tapijtenkamer in. Er hing een half geknoopt
tapijt aan de muur. Ze keken achter het tapijt en maakten de grote, antieke kasten open
en gooiden de wolcilinders op de grond. Toen verlieten ze de kamer en gingen naar de
opiumkamer.
De portofoon van de hoofdagent ging over, hij liep naar de hooz en begon met iemand
te praten. Na een minuutje keerde hij terug en hij riep: Jongens! We gaan!
Zijn agenten verzamelden zich op de binnenplaats, trokken de deur achter zich dicht
en gingen ervandoor.
Aga Djan deed de deur op slot en de lichten uit.
Hebben jullie iets te eten voor me? Ik heb honger en dorst, zei hij tegen de
grootmoeders.
Hij zat net in zijn stoel toen Shahbal binnenkwam.
Waar is hij? vroeg Aga Djan.
In de moskee.
Waar in de moskee?
In de oudste grafkelder. De concirge heeft alles geregeld, zei Shahbal.
Hij is veilig in de moskee, maar de agenten zullen terugkeren. Dit waait niet snel
over. Ze zullen de moskee in de gaten houden. We moeten hem naar Qpm sturen. Straks
als de concirge de deur van de moskee voor het ochtendgebed opent, zullen ze de
moskee in komen en dan kunnen we ze niet tegenhouden. We moeten een manier zien
te vinden om hem te laten ontsnappen.
Op dat moment kwamen de grootmoeders binnen met een zilveren dienblad. Ze rolden
een klein, schoon, katoenen servet uit op het bureau van Aga Djan en zetten een sierlijk
porseleinen bord neer, met daarop warm brood en kaas. Daarnaast plaatsten ze
voorzichtig een antieke theepot met gouden randjes waarin geurige thee dampte en
glazen en gingen weer weg. Aga Djan keek naar Shahbal en glimlachte.
Zo te zien keuren zij uw actie goed, merkte Shahbal op toen hij thee voor hem
inschonk.
Pak een stoel en eet mee. We hebben nog veel te doen, we zullen niet slapen
vannacht.

Toen ze wat gegeten hadden, liep Aga Djan naar de berging van zijn werkkamer en
kwam met een paar spullen terug. Hij legde een schaar, een hoed en een pak voor
Shahbal neer op tafel en zei: Ik heb een plan. Ik ga straks voor de moskee op de stoep
staan, alsof ik op iemand wacht. Ik weet dat agenten vanuit hun autos alles in de gaten

houden, daarom probeer ik hun aandacht te trekken. Jij neemt de schaar en dit pak mee
en gaat via het dak de moskee in. Je helpt Galgal zijn baard kort te knippen en vraagt
hem dit pak aan te doen en de hoed op te zetten. Als straks de zon opkomt, zullen de
mensen voor het gebed komen; ik verwacht meer mensen dan ooit na de gebeurtenissen
van gisteravond. Als de mensen na het gebed naar buiten gaan, lopen jullie achter mij
aan naar buiten. De rest regel ik. Is dat duidelijk?
Duidelijk.

Het was niet koud, maar er woei een frisse wind vanuit de bergen door de stad op die
vroege ochtend. Aga Djan ging zoals afgesproken voor de moskee staan en zag dat de
lamp van de straatlantaarn voor de moskee, die lange tijd kapot was geweest, nu
brandde. De concirge was al diverse malen naar het elektriciteitsbureau van de
gemeente gegaan, maar nooit kwam er een elektricien om de lamp te vervangen. Aga
Djan had zelf een paar keer de directeur van het bureau gebeld om hem te spreken,
maar hij kreeg hem niet te pakken.
Er was niemand op straat, maar iets verderop stonden twee mannen op de stoep een
sigaretje te roken. Toen ze merkten dat Aga Djan naar hen keek, trokken ze zich terug in
het donker.
Een personenauto met daarin vier mannen reed voor de moskee langs, keerde om en
reed weer voorbij, maar stopte niet.
De mannen die in het donker stonden, verschenen weer in het licht van de lantaarn.
Ze liepen rokend richting Aga Djan en passeerden hem zonder hem te groeten. Het
waren mensen van buiten de stad, anders hadden ze Aga Djan zelfs in het donker
herkend en gegroet.

Nu hij daar stond, besefte hij eens te meer dat de stad de afgelopen jaren grondig
veranderd was. De leiding van de stad was in handen van vreemdelingen gekomen. Tot
een paar jaar geleden waren alle autoriteiten van de stad mensen die hij kende, mensen
uit de goede families van de stad, de zonen van de handelaars op de bazaar. En als hij,
Aga Djan, een van de overheidsinstellingen binnenliep, werd hij meteen door de directeur
ontvangen. Nu kende hij de nieuwe directeuren niet. Het waren allemaal mensen die
geen enkel contact met de moskee wilden onderhouden. Ze droegen strakke pakken,
hadden een stropdas om en rookten dikke sigaren. De stad was als het ware opgesplitst,
aan de ene kant stonden de oude traditionele mensen en gebouwen en de bazaar en aan
de andere kant stonden de nieuwe directeuren, de nieuwe agenten, de moderne
gebouwen, de theaters en de bioscoopgangers. Vroeger was hij in staat alles met n
gebaar te regelen, tegenwoordig lukte het hem niet eens om een kapot lampje hersteld
te krijgen.
Nu pas begreep Aga Djan de waarschuwing van de burgemeester: Denk eraan, Aga
Djan! Ik kanje niet meer zo helpen als vroeger.
Hij voelde angst, hoewel hij normaal niet gauw bang was. Tot een paar uur geleden

dacht hij dat alles uiteindelijk goed zou komen, zelfs als de agenten Galgal zouden
arresteren. Hij was er zeker van geweest dat hij Galgal weer vrij zou krijgen en hem mee
naar huis zou kunnen nemen als hij de chef van de politie even belde, maar nu wist hij
dat hij zich vergist had.
Het leek alsof hij de frisse bries uit de bergen nodig had om helder na te kunnen
denken en de dingen beter te zien. Hij besefte dat zelfs Galgal een vreemdeling was en
bovendien een onbetrouwbaar iemand. Wie was hij eigenlijk? Een volkomen onbekende
imam die uit Qpm was gekomen en om de hand van hun dochter had gevraagd. En
verder? Verder wist hij niets over hem.
De berglucht had zijn werk gedaan, het waas verdween voor zijn ogen en hij zag nu
alles anders. Galgal had een gevaarlijk plannetje gesmeed, hij was op de hoogte geweest
van de aanwezigheid van Farah Diba in de bioscoop, maar hij had het hem niet verteld.
Hij had een ramp willen veroorzaken in de stad, hij had de onwetende moskeegangers
naar de bioscoop gelokt om Farah Diba in de val te laten lopen, het land op zijn kop te
zetten en er wereldnieuws van te maken. En Aga Djan had niets in de gaten gehad. Wat
een geluk dat hij op tijd het plan van Galgal had kunnen dwarsbomen. Galgal had hem
bedonderd en nu zat hij in de oude grafkelder. Zijn lot lag in Aga Djans handen. Hij had
Shahbal gevraagd om Galgals baard kort te knippen.
Hoewel het koud was, voelde hij het zweet op zijn voorhoofd staan. Om zijn angst te
bezweren, begon hij te neurin:
Bij het morgenlicht.
Bij de nacht wanneer het stil is!
Hij heeft je niet verlaten.
Heeft Hij jou niet als wees gevonden en jou de weg gewezen?
Jou behoeftig gevonden en rijk gemaakt?
Heeft Hij de last niet weggenomen die zwaar op je rug drukte?
Hij heeft je aanzien vergroot, want met het moeilijke hangt het gemakkelijke
samen.
Hij draaide zich om en merkte dat het licht geworden was. De mensen kwamen in
groten getale richting de moskee. Hij voelde zich licht in zijn hart, rechtte zijn rug en ging
de moskee in.
Nooit eerder was het voor het ochtendgebed zo druk geweest en er kwamen nog meer
mensen aan. Aga Djan had het niet gehoord, maar de mensen hadden op de radio
vernomen dat er een rel in Senedjan was uitgebroken, dat een fanatieke imam de stad
op haar kop had gezet.
Alle ochtendbladen berichtten over het koninklijke bezoek in de kliniek en over Farahs
aanwezigheid in de nieuwe bioscoop. Hier en daar werd gesuggereerd dat de imam de
moskeegan-gers waarschijnlijk met zeer verdachte bedoelingen had gemobiliseerd.
Daarom kwam iedereen nu naar de moskee, om de rest van de onrust mee te maken.
De concirge verscheen, liep naar Aga Djan toe en groette hem. Aga Djan wandelde
een klein stukje met hem mee om de zaken nog eens door te spreken. Toen ze weer

naar de moskee terugkeerden, ging Aga Djan stiekem de kelder in en liep naar de oude
grafkelder. Shahbal dook op uit het donker.
Waar is hij? vroeg Aga Djan.
In de berging.
Ga naar boven en vraag je vader of hij met de azan begint!
Hij liep verder in de richting van de berging, deed de deur voorzichtig open en zei: Ik
ben het!
In het schaarse licht van de kaars was Galgal onherkenbaar. Hij droeg het pak en had
de hoed op, zijn baard was kort geknipt.
De politie heeft alles op alles gezet om je te pakken te krijgen. Enje weet beter dan ik
waarom. Ik zal ook alles op alles zetten om je te helpen ontsnappen, maar ik moet je dit
zeggen, ik ben niet blij met die actie vanje. Ik heb het gevoeldat je me bedonderd hebt.
Je had me moeten zeggen wat je van plan was, maar je hebt het bewust niet gedaan.
Het is nu niet het moment om het over zulke dingen te hebben. Straks, als het gebed
afgelopen is, komt Shahbal je ophalen. Samen met de mensen verlaten we de moskee.
De neef van de concirge zal met zijn motor op het bazaarplein op je wachten. Als we
daar eenmaal zijn, ga je bij hem achterop zitten en zal hij je naar het dorp Wartje
brengen. De imam van Wartje zal je naar Kashan sturen en de imam van Kashan zalje
reis naar Qpm regelen. Hier heb ik wat geld voor je. Ik ga nu, zei Aga Djan en hij liep
naar buiten zonder op de reactie van Galgal te wachten.
Hij had hem harder toe willen spreken, hij had willen zeggen: Je was van plan om de
stad, de moskee, het huis en de familie op het spel te zetten. Je hebt mijn vertrouwen
geschonden, ik had vanaf het begin af aan al begrepen dat ik je niet vertrouwen mocht,
maar goed, gelukkig is alles anders verlopen. Nu wegwezen, ik wil je voorlopig niet meer
zien. Maar hij had het niet gedaan, hij was blij dat hij zijn woede onder controle had
gekregen en zijn woorden had verzacht.
Op het moment dat Aga Djan de gebedsruimte binnenging, kwam men voor hem
overeind; iedereen wist dat de politie gisternacht het huis was binnengevallen en dat
Galgal was ontsnapt.
Een groep vooraanstaande mannen van de bazaar begeleidde Aga Djan naar de plek
waar normaal de imam zijn gebed verrichtte.
Ik heb straks jullie hulp nodig, fluisterde Aga Djan, het is een beslissend moment
voor de moskee. Galgal is in gevaar. Ik zal het gebed leiden, dat is niet gebruikelijk, maar
het is een noodsituatie. Daarna wil ik dat jullie blijven, dan lopen we samen naar de
bazaar.
Na dit gezegd te hebben, liep Aga Djan naar de preekstoel, ging op de eerste tree
staan en riep: Mensen, vandaag is er geen imam voor het gebed. Imam Galgal moest
plots naar Qpm. Ik weet dat het niet gebruikelijk is, maar vandaag zal ik de plek van de
imam innemen. Het ochtendgebed is kort, volg me!
Even werd het rumoerig in de moskee, maar toen Moazen Hajje allal salat riep, viel er
een stilte n richtte iedereen zich tot Mekka.
Het ochtendgebed is het kortste gebed van de dag en bestaat uit twee keer opstaan,
twee keer vooroverbuigen en twee keer je voorhoofd op de grond leggen.

Aan het eind van het gebed liepen de mannen plechtig naar Aga Djan toe en
begeleidden hem naar buiten. Toen ze op de binnenplaats waren, zag Aga Djan Shahbal
en Galgal uit de kelder komen en zich bij de menigte voegen. Aga Djan had slechts een
kleine groep gevraagd om hem tot aan de bazaar te begeleiden, maar velen hadden
blijkbaar de urgentie van het moment ingezien en liepen nu in stilte achter Aga Djan.
Overal stonden politieagenten die niet begrepen wat er aan de hand was en waarom
die mensen vreedzaam over de stoep richting de bazaar liepen.
De neef van de concirge stond met zijn motor gereed op de hoek van het
bazaarplein, onder een lantaarnpaal. Galgal maakte zich los van de menigte, liep naar de
motor en ging achterop zitten. De man gaf gas en zonder om te kijken reden ze weg.
Shahbal bleef nog even wachten tot de motor helemaal uit het zicht verdwenen was.
Toen begaf hij zich weer in de massa, ging naast Aga Djan staan en fluisterde: Hij is
weg.

Vogels

a Miem. De herfst was net voorbij. Sediq was naar Qpm vertrokken om bij haar man
te zijn voor de winter kwam. De eerste sneeuw had de toppen van de bergen
bedekt. Waar je ook keek, zag je de witte toppen boven de dorpen uitsteken. In het
huis werd niet meer zo vaak over Galgal gesproken. Iedereen was met andere zaken
bezig; straks arriveerden de ontheemde vogels. Misschien zat er dit keer een bijzondere
tussen.
Toen Aga Djan wakker werd, zei hij tegen zijn vrouw: Fagri, ik heb weer iets moois
gedroomd. Constant ben ik in contact met mijn doden, je gelooft het niet, vannacht zag
ik mijn vader. Ik herinner me niet meer wanneer hij overleden is, maar hij komt altijd in
mijn dromen. Het zijn dromen die ik niet kan verklaren. Alles gebeurt in een bepaalde
sfeer in een passende omgeving. In de droom van vannacht was mijn vader gestorven en
wij brachten hem naar de begraafplaats en begroeven hem, maar toen ik thuiskwam, lag
hij nog steeds daar op het bed onder een wit laken. Ik wist dat het mijn vader was, ook
al hadden we hem net begraven. Ik knielde naast zijn bed en voelde dat hij niet dood
was, dat hij overeind zou komen. Op een gegeven moment bewoog hij en kwam zijn
hoofd vanonder het laken tevoorschijn. Hij deed een poging rechtop te gaan zitten, ik
schoot hem te hulp, hielp hem overeind, gaf hem zijn wandelstok en reikte hem zijn hoed
aan. Hij verliet de kamer, liep voorzichtig naar de hooz en ging op het bankje zitten en
keek naar de vissen.
Je denkt aan hem, je denkt constant aan de doden, zei Fagri Sadat, daarom droom
je zo vaak over hen.
Ik denk niet aan hen, ja, ik denk soms aan mijn vader, maar ik droom bijna over alle
doden, zelfs over mensen die ik niet gekend heb, de vader van mijn vader bijvoorbeeld,
of de vader van de vader van mijn vader. Het is zo vreemd. Overdag ben ik in de wereld
van de levenden en s-nachts in de wereld van de doden.
Misschien komt het door de moskeeberichten die je maakt.
Hij kwam overeind en liep naar het raam.
Fagri Sadat! zei hij opeens.
Wat is er?
De zon van de tamoez is opgekomen!
Fagri Sadat keek naar de zon die als een rode cirkel boven de top van de Zaardkoeh,
de gele berg, hing.
Iedere dag kijk ik naar de top van de Zaardkoeh, maar hij kwam maar niet. Ik dacht
dat we het dit jaar niet meer mee zouden maken, zei Fagri Sadat.
Ik ben de afgelopen tijd zo met Galgal bezig geweest in mijn gedachten dat ik de
tamoez helemaal vergeten was.


De winter was aangebroken. Heel soms scheen plotseling op de laatste dag van de
herfst of de eerste dag van de winter een rode warme zon boven de Zaardkoeh: de zon
van de tamoez. Tamoez betekent zomer.
In Senedjan wachtte men altijd op die onverwacht zachte dag. De trekvogels wisten
het al eerder dan de mensen. Ze gebruikten die dag om over het besneeuwde gebergte
te vliegen. Ze kwamen uit de koude Russisch-Aziatische gebieden, van oudsher namen ze
de Zijderoute, waar de lucht het warmst was, en vlogen in n adem een groot deel van
de woestijn over. Als ze in Senedjan aankwamen, hadden ze het moeilijkste gedeelte van
hun tocht achter de rug. Van daaruit vlogen ze geleidelijk naar de warmere plekken tot ze
uiteindelijk hun nesten in de oude dadelbomen bij de Perzische Golf bereikten.
De dag van de tamoez was een belangrijke dag voor de familie. De dag was ook van
belang voor de bazaar en de nationale handel in tapijten. Fagri Sadat en de
grootmoeders bleven thuis om de vogels te vangen.
Het huis putte zijn inspiratie van tapijtkleuren en tapijtfiguren uit de veren van de
trekvogels.
De tijd had de bewoners van het huis geleerd dat er altijd een paar vogels tussen de
trekvogels zaten die een opmerkelijke kleur en een ongekend verenpatroon hadden.
Niemand wist hoe Aga Djan aan zulke onnavolgbare tapijt-figuren kwam en hoe ze de
prachtige mengeling van kleuren verzonnen. Het was het geheim van het huis. En het
waren de vrouwen van het huis die het door de eeuwen heen mogelijk hadden gemaakt.

Vandaag gingen de grootmoeders net als alle anderejaren meteen aan de slag. Ze
haalden de oude mandvallen uit de kelder en plaatsten de manden op de binnenplaats
aan de kant van de bibliotheek en de opiumkamer.

Als de trekvogels de woestijn verlieten en naar Senedjan vlogen, vlogen ze meestal in


de richting van de minaretten van de moskee, waarop altijd vier ooievaars woonden. Op
elke minaret twee. Niemand wist wanneer de oude ooievaars stierven en wanneer de
jonge ooievaars ze opvolgden. Maar ze waren er altijd. Ze behoorden tot de geest van
Senedjan en de trekvogels zagen die ooievaars uit de verte als het eerste teken van de
stad.
Als de vogels de stad bereikt hadden, vlogen ze er lawaaiig een paar rondjes boven en
streken dan neer op het dak van de moskee. De oude kraai zat op de koepel en hield
alles in de gaten.
De concirge strooide van tevoren tarwe op het dak en plaatste overal schaaltjes
water voor de trekvogels. Iedereen in de stad wist dat de vogels tarwe en water kregen
van de moskee, maar niemand wist dat Fagri Sadat mandvallen zette.

Ze zat naast de hooz in een stoel en had de touwtjes van de mandvallen in haar
handen. De grootmoeders hadden zich in de bibliotheek achter het gordijn verstopt en
keken voorzichtig door een opening naar buiten.
Een groep vogels streek naast de mandvallen neer, waar voer gestrooid was en liep
etend verder onder de manden, waar rode rozijntjes lagen.
Zodra de vogels onder de manden liepen, trok Fagri Sadat aan de touwtjes. De
manden vielen en de vogels waren gevangen. De grootmoeders liepen naar buiten.
Beiden knielden voor de eerste val. Golebeh opende het dekseltje van de mand,
haalde er een vogel uit en overhandigde die aan Fagri Sadat. Zij bestudeerde de veren
van de vogel.
De vangst had zeven nieuwe soorten opgeleverd. Ze stopten de vogels in zeven aparte
kooien en namen ze mee naar de werkkamer van Aga Djan.

Toen het donker was en Aga Djan thuiskwam, ging hij rechtstreeks naar zijn
werkkamer, waar Fagri Sadat en de grootmoeders al op hem wachtten.
En hoe was jullie dag? Hebbenjullie iets bijzonders kunnen vangen?
De vogels zijn prachtig, we hebben er heel veel van dichtbij gezien vandaag,
antwoordde Fagri Sadat.
Ik ben benieuwd, waar zijn de grootmoeders? zei hij.
Ze komen zo, antwoordde Fagri. Zo bleven ze met zn vieren tot in de vroege
ochtend werken.
Golbanoe haalde een van de vogels uit de kooi en trok een zwart kapje over de kop
zodat de vogel niet zou schrikken van het felle licht en rustig op tafel zou blijven zitten.
Aga Djan bestudeerde de vleugels en veren van de vogel aandachtig.
Deze heeft prachtige veren, maar ze zijn helaas niet uitzonderlijk, zei hij terwijl hij
met de punt van zijn potlood de tekeningen van de veren aan Fagri Sadat liet zien.
Kijkenjullie ook even? zei hij tegen de grootmoeders.
Ze zetten hun bril op, kwamen dichterbij staan en keken naar de veren. De kleuren
zijn anders, maar het patroon komt me bekend voor, zei Golbanoe. Ze namen de vogel
van Aga Djan over, zetten hem weer terug in de kooi, pakten de volgende en
overhandigden hem aan hem.
O, deze veren zijn schitterend, zienjullie deze figuurtjes hier op de punt van deze
veer? Er lopen rode en groene lijntjes door elkaar. Ik denk dat onze ontwerpers hier zeker
iets van kunnen maken op de tekentafel.
Fagri Sadat bestudeerde de veertjes met een vergrootglas: Ze zijn inderdaad heel
speciaal, de glans van de veren maakt ze nog mooier. Hoe zou het komen dat elk van
deze vogels totaal andere veren heeft? Het zijn stuk voor stuk unieke patronen.
Aga Djan keek door het vergrootglas van Fagri Sadat en knikte: Zet deze maar apart.
Zo onderzochten ze nog twee vogels, maar constateerden dat de vogelveren niets
apart te bieden hadden. De grootmoeders pakten de volgende vogel. Meteen was
duidelijk dat het om een speciaal geval ging. De vogel wilde maar niet rustig blijven
staan. Hij vocht om los te komen. Dit is een sterke! Zijn veren zijn ook dikker dan

normaal, kijk maar, zei Golebeh.


Deze vogel is inderdaad apart, zijn vlekjes schitteren als kleine blauwe juweeltjes,
beaamde Golbanoe.
Ik heb hem even in het daglicht gezien, zei Fagri Sadat, maar nu hij hier op tafel
onder het licht staat, ziet hij er veel mooier uit.
Een meesterwerk! zei Aga Djan. Waar komt zoveel schoonheid vandaan?
Fagri Sadat pakte haar potlood, keek door het vergrootglas en begon een van de
figuurtjes op de veer van de vogel na te tekenen. Toen ze klaar was, legden de
grootmoeders een oud palet en een penseel voor haar neer. Ze beseften niet dat ze
kunstenaars waren. Ze beschouwden hun werk als het voortzetten van de traditie van het
huis, iets wat met de tapijten en met het pand te maken had. Ze wilden de mooiste
tapijten van het land maken, van heel het Midden-Oosten zelfs. Ze zagen het als hun
plicht, ze stonden er niet bij stil. Fagri Sadat tekende de figuurtjes na en probeerde de
magische kleuren van de veren op papier te krijgen. Ze schilderde met dunne kwastjes,
met haar vingers en met de adviezen die ze van de grootmoeders kreeg.
Probeer deze verf, Fagri, deze donkerblauwe, naast die lichtgroene, meng ze niet,
trek een dun lijntje over het blauw, zei Golebeh.
Fagri deed precies wat de grootmoeders zeiden.
Maar ik wil die paarse glans. Hoe kunnen we die donkere paarse gloed met woldraden
in het tapijt verwerken? zei ze.
Op het doek zul je het niet helemaal na kunnen schilderen, zei Aga Djan, verf werkt
namelijk anders dan wol.
Haal de wolkokers eens, zei Fagri Sadat tegen de grootmoeders.
Ze gingen naar de tapijtenkamer, keerden met enkele wolkokers terug en legden ze op
tafel.
Mag ik een stukje van die blauwe wol?
Met een klein stukje wol gaat het denk ik niet lukken, merkte Aga Djan op, je moet
een handjevol van die blauwe nemen en het combineren met dunne rode draadjes.
Hij legde een groot stuk blauwe wol op tafel en probeerde de rode draadjes met de
blauwe te combineren. Zie je het?
Nee, antwoordde Fagri.
Wacht even, zei Golbanoe en ze weefde nog wat rode draadjes door de blauwe wol.
En nu?
Het begint erop te lijken, zei Fagri.
We zullen het effect nooit helemaal kunnen nabootsen hier op tafel, je ziet het pas
goed in het tapijt. Als straks die duizenden rode woldraadjes door het blauwe deel
worden geknoopt, komt die paarse gloed als iets ongrijpbaars uit het kleed tevoorschijn.
Zo gaat het altijd. Kijk nog eens met je vergrootglas naar de veertjes. Als je ze van heel
dichtbij bekijkt, zie je niets anders dan een golf blauwe haartjes en tientallen rode en een
paar groene, verder gaat alles vanzelf, zei Aga Djan.
Zwijgend keken ze elkaar aan.
Ik durf mijn blijdschap nog niet te tonen, maar ik denk dat we iets bereikt hebben,
zei hij.

Fagri Sadat maakte de tekeningen af en Aga Djan ordende de notities die hij gemaakt
had. De grootmoeders legden de spoelen weer terug in de kelder en ruimden de
werkkamer op.

Als de anderen zo bezig waren, werkte Zinat in de keuken. Ze overhandigde het eten
vanachter de deur aan de grootmoeders. En nam de rest van de familie mee naar de
eetkamer. Om het huis rustig te houden, vertelde ze hun een verhaal. Iedereen hing aan
haar lippen en Zinat genoot van de aandacht. Steeds vaker werd haar gevraagd een
verhaal te vertellen. Ze werd er telkens beter in.

Vroeg in de ochtend als het morgenlicht naar binnen scheen, brachten de


grootmoeders nadat ze de binnenplaats geveegd hadden de vogels naar de hooz. Ze
voerden ze en lieten ze uit de hooz drinken. Ze drukten een kus op hun kop en gooiden
ze vervolgens weer de lucht in.
De vogels maakten een half rondje boven de moskee en vlogen naar het zuiden, Ze
zetten hun vlucht voort om de andere vogels te bereiken.
Als ze onafgebroken vlogen, zouden ze tegen de avond de Perzische Golf nog zien,
waar het warm was en de grote haaien zich als vreemde boten in het water verplaatsten.

Djaneshin
Mijn dorstige lippen
Zoeken jou
Trek mijn kleren uit
Omarm me
Hier mijn lippen
Hier mijn hals en brandende borsten
Hier mijn zachte lichaam

ga Djan verborg het gedicht in de la van zijn bureau op de bazaar, nadat hij het een
tijdje in zijn binnenzak had bewaard. Een paar keer had hij het in de prullenbak
willen gooien, maar hij had het niet gedaan. Hoewel het een zondig gedicht was,
dwong iets in hem het telkens opnieuw te lezen. En tegen zijn zin was het gedicht in zijn
geheugen bewaard gebleven, zodat hij het al uit zijn hoofd kon opzeggen.
Hij kende tientallen klassieke gedichten uit zijn hoofd, maar dit gedicht was anders,
het liet hem niet los, herhaaldelijk lagen de woorden van het gedicht op zijn tong. Hoe
durfde een vrouw zulke dingen op papier te zetten? Hoe zou ze heten?

De dichteres heette Farough Faroghzad. En op dat moment had ze al veel bekendheid


in Teheran. Ze was eenjonge mooie vrouw die met haar debuut veel stof had doen
opwaaien. Een van haar gedichten had zelfs een aardbeving veroorzaakt in de wereld van
de traditionele mannenpozie:
Ik keek in zijn ogen waar
Zich een geheim verborg
Mijn hart bonkte
Door zijn vragende ogen
Allah o Allah
Zijn lippen dwongen het verlangen
Op mijn lippen
En ik zei:
Ik wil je.
O mijn god, ik beging een zonde

Mijn naakte lichaam


Trok zich in dat zachte bed
Over zijn borst
Aangestoten.
Sommigen zagen haar als een schitterende nieuwe ster aan de hemel van de Perzische
pozie, anderen zagen haar als een hoer die haar lichaam zowel in bed als op papier
verkocht.
In Qpm had een ayatollah de uitgever die zon godslasterlijke bundel had gepubliceerd
met harde woorden aangevallen. En in een van zijn preken had hij het gebruikt als bewijs
voor het feit dat de knechten van het regime op deze manier de islam ondermijnden.
Ze beledigen onze vrouwen, had hij geroepen, onze dochters zijn niet meer veilig in
dit zondige land!
Teheran was ongevoelig voor zulke prikken, Teheran had haar eigen agenda. De
kranten stonden vol met zulke godslasterlijke zaken en in de bioscopen verschenen
vrouwen met grote borsten in schaarse lingerie op het doek.
Farah Diba opende elke dag een nieuw cultuurcentrum, waar meisjes met blote benen
voor haar dansten enjonge vrouwen in haar aanwezigheid gedichten over hun lichaam
voorlazen.

Aga Djan, die net het gedicht van Farough in zijn la onder zijn paperassen verstopt
had, haalde het weer tevoorschijn en zei in zichzelf: Dit gedicht hoort eigenlijk bij mijn
moskeeberichten, ik stop het in mijn cahier.
Toen werd er geklopt en zijn knecht kwam binnen.
De imam is er, mag hij binnenkomen? vroeg hij.
Aga Djan herinnerde zich dat hij een afspraak had met Dja-neshin, de vaste
invalimam. Hij stopte het gedicht weer in zijn la en antwoordde: Laat hem binnen.
Het was de eerste keer dat Aga Djan deze imam in zijn pand op de bazaar ontving.
De man was een jaar of vijftig, zijn slapen waren grijs, zo ook zijn baard. Je zag
meteen aan zijn onbeholpen houding dat hij een plattelandsimam was.
Neemt u plaats, zei Aga Djan, terwijl hij een stoel voor zijn bureau aanwees.
De imam nam bescheiden plaats en verstopte zijn armen onder zijn gewaad. De
knecht bracht thee voor hem op een zilveren dienblad en bood hem chocola aan uit een
elegant gekleurd doosje.
De imam pakte een chocolaatje, stopte het meteen in zijn mond en kauwde erop.
Hij was zichtbaar onder de indruk van de bijna koninklijke werkruimte met de leren
meubels, de antieke stoelen, de grote kristallen kroonluchter en het grote bureau waar
Aga Djan, de baas van alle tapijthuizen van de dorpen en de stad, achter zat.
Hij was de vaste imam van de moskee van het bergdorp Djirja.
Aga Djan vertrouwde hem.
Vroeger, als imam Alsaberi ziek was of op reis moest, viel Djaneshin voor hem in,
maar het was altijd voor korte tijd. Nu Galgal gevlucht was, zou hij waarschijnlijk voor

langere tijd blijven. Aga Djan had hem onmiddellijk na de vlucht van Galgal per jeep over
laten komen en hij had meteen het avondgebed geleid.
Tijdens zijn verblijf overnachtte hij in de gastenkamer van de moskee, maar aangezien
hij nu voor een lange tijd in de moskee zou komen wonen, had hij meerdere
voorzieningen nodig. Daarom had Aga Djan hem gevraagd om langs te komen voor een
gesprek.
Hoe is het verder met u? vroeg Aga Djan.
Goed, alhamado lellah.
En met de familie, uw vrouw en uw kinderen, vinden ze het niet vervelend dat u wat
langer moet blijven?
De vrouwen klagen altijd, maar ik zal regelmatig een dagje naar huis gaan.
Bent u tevreden over de moskee?
Ik wel, als u ook tevreden bent.
Ik ben tevreden
Er werd geklopt.
Kom binnen!
Er kwamen zeven oude bebrilde mannen in werkkleding binnen. Ze hadden verf op hun
handen en kleren. De oudste man rolde een gekleurd vel papier open op het bureau met
daarop het ontwerp van een tapijt en zei: Hier is het eerste resultaat; u ziet dat de
paarse kleur als een lichte mist over de schets glooit, maar we denken dat het op het
tapijt nog beter uit zal komen.
Aga Djan bestudeerde de tekening terwijl de zeven mannen zich vooroverbogen en
met hem mee keken.
Waanzinnig, dit had ik niet verwacht! zei hij. Het is precies geworden wat ik wilde.
Ik wil niet langer wachten, als jullie het af kunnen krijgen wil ik het vanmiddag nog laten
registreren. Zal dat lukken?
We zullen ons best doen, zeiden de mannen en ze gingen ervandoor.
Neem me niet kwalijk, zei Aga Djan tegen de invalimam, ik heb weken in spanning
op dit ontwerp gewacht. Die zeven mannen zijn mijn tekenaars. Het zijn originele
tapijtontwerpers. Het zijn tovenaars. Ze zijn befaamd in het gehele Midden-Oosten.
Tapijten die aan de hand van hun tekeningen worden gemaakt, zijn goud waard. Goed,
laten we terug naar ons gesprek gaan, u wilt dus wel langer bij ons blijven?
Ja.
U weet dat het misschien een jaar of twee zal duren, want de zoon van Alsaberi is
nog lang niet klaar met zijn imamopleiding.
Ik ben daarvan op de hoogte, maar ik beschouw het als een mooie kans. Ik wilde
altijd al de imam van een moskee in de stad zijn, maar het is me nooit gelukt om een
moskee in de stad te leiden. Daarom ben ik heel blij met deze mogelijkheid, maar ik kan
het niet zonder uw hulp.
Daar hoeft u zich geen zorgen over te maken, ik zal u helpen.
Graag, ik bedoel, een preek in het dorp is heel anders dan een toespraak in de stad.
In het dorp heb je het over de kleine alledaagse dingen, de koeien, het veevoer. In de
stadmoet je het over de grote dingen hebben, over de politiek bijvoorbeeld. Ik vind het

interessant om over zulke dingen te praten, om krachtiger te spreken als er belangrijke


mannen in de moskee zitten. Ik wil graag een toontje hoger spreken, ik wil dat de
luisteraars met bewondering naar me luisteren.
Aga Djan glimlachte, hij begreep wat de imam bedoelde, maar zag het eerlijk gezegd
niet in hem. Hij had niet de juiste houding, geen soepele zinswendingen en beschikte niet
over het nodige charisma. Hij was een dorpsimam en had grote handen en een lang
voorhoofd. Je moest Galgal heten om zowel de oude mannen als de jonge vrouwen
achter je te krijgen.
Dat komt nog wel, zei Aga Djan, maar ik vind het ook niet erg om in deze
verwarrende tijd, na de dood van Alsaberi en de vlucht van Galgal, de rust in de moskee
te laten wederkeren. U kunt het in de stad gerust over de bomen hebben, over de
planten en over uw ervaringen op het platteland, zulke dingen spreken de stedelingen
erg aan. Wees uzelf en dan zal het vanzelf goed gaan.
De imam glimlachte en liet zijn hoofd op zijn borst zakken.
Ik meen het, zei Aga Djan, ik ben benieuwd naar wat u ons donderdagavond zal
vertellen. Vertel bijvoorbeeld over Djirja, over de bergen, de amandelbomen, de
zeldzame bergbokken en over de saffraan. Als u vragen hebt, kunt u me altijd via de
concirge vinden. Trouwens, ik heb hem gevraagd om de nodige voorzieningen voor uw
verblijf te regelen. Is er verder nog iets wat u wilt weten?
Nee, eigenlijk niet.
De knecht kwam en begeleidde de imam naar buiten.

s-Avonds, toen Aga Djan naast Fagri Sadat in bed lag, begon hij onverwachts hardop
te lachen.
Wat is er? vroeg Fagri Sadat.
Nee, niets. Ik dacht aan de invalimam. Hij is simpel, maar ambitieus, hij weet alleen
niet hoe hij zijn dromen moet bereiken.
Enjij lacht hem daarom uit?
Nee, absoluut niet, ik waardeer het dat hij meer wil. Zijn handen en spieren zijn
alleen te grof gebouwd.
Dat mag je niet zo zeggen! zei Fagri Sadat glimlachend.
Je hebt gelijk, maar ik spreek uit ervaring, je moet iets hebben, alleen een fles is niet
voldoende, er moet ook een geest in de fles zitten. Ik zeg verder niets, maar weet je, hij
zette zijn tulband een beetje scheef en zei: Ik wil graag een toontje hoger spreken, zei
Aga Djan en hij lachte hard.
Je lacht hem uit, zei Fagri Sadat.
Nee, ik lach hem niet uit, ik voel me een beetje gelukkig, alles loopt naar wens. Met
de moskee gaat het goed, de imam is geschikt, met het pand gaat het goed en het
nieuwe ontwerp is af, het is prachtig geworden. Ik heb een stapel nieuwe contracten
binnen gekregen en de markt wacht met spanning op onze nieuwe tapijten. Iedereen wil
ze hebben, het wordt een mooi jaar. En daar komt nog bij dat iedereen gezond is, wat wil
je nog meer?

Hij draaide zich om en legde zijn hand op de borsten van Fagri Sadat en zei: En ik heb
jou en ik heb nu zin in je, wat wil ik meer als man?
Fagri Sadat duwde zachtjes zijn hand weg, draaide zich een halve slag om en ging met
haar rug naar hem toe liggen. Hij deed zijn hand onder haar nachtjapon en streelde haar
billen en zei zachtjes: Doe alles uit. Ik wil je naakt.
Fagri Sadat trok de dekens over haar hoofd en zei: Benje gek geworden, wat heeft de
heer gegeten dat hij mij bloot wil hebben?
Hij drukte zijn hand tussen haar warme dijen en fluisterde:
Mijn dorstige lippen
Zoeken jou
Trek mijn kleren uit
Omarm me
Hier mijn lippen
Hier mijn hals en brandende borsten
Hier mijn zachte lichaam.
Wat zeg je allemaal? zei Fagri Sadat verbaasd en ze duwde de dekens van zich af en
ging rechtop zitten.
Het is een modern gedicht, zei hij en hij kuste haar in haar hals en deed voorzichtig
haar kleren uit en hielp haar op haar rug en fluisterde: Ik zeg het gedicht op, herhaalje
het voor me?
Ik doe het niet, je maakt me bang, wat wil je?
Ik wil jou.
Fagri Sadat sloot haar ogen.

Zinat
Allah was verliefd op wat Hij gemaakt had. Hij was verliefd op de sterren, op Zijn
EnMelkweg,
op Zijn zon, op de maan en vooral op Zijn mooie aarde.
Hij was zo trots op de aarde dat Hij er zelf wilde gaan wonen. Maar hoe, hoe kon Hij
op de aarde gaan wonen?
Op een nacht schoot Hem iets moois te binnen.
Hij vroeg zijn boodschapper Djbraiel naar de aarde te gaan om klei te halen.
Djbraiel haalde de klei.
Allah maakte de mens. Precies zoals hij wilde.
Hij vroeg de geest om in het lijf plaats te nemen. De geest weigerde. Hij achtte zich
van te hoge stand en wilde niet in een lijf dat gemaakt was van klei.
Allah stelde Djbraiel aan als bemiddelaar.
Djbraiel zei: Stap in het lijf!
De geest weigerde.
Stap uit Zijn naam in het lijf! zei Djbraiel.
Nu Zijn naam gevallen is, doe ik het, zei de geest.
Met afkeer trad de geest het lijf van de mens binnen. Toen hij zijn borst passeerde,
kwam de mens onverwachts overeind. Maar hij kon zijn evenwicht niet houden en viel.
Hij kent geen geduld, zei Allah glimlachend tegen Djbraiel.
De mens kreeg een naam: Adam!
Adam bleef zeven dagen zitten waar hij zat en wachtte. Allah stuurde hem een stoel
van roodgoud waarinjuwelen waren verwerkt. En een kleed van zijde. En een kroon.
Adam kleedde zich aan, zette de kroon op en ging op de stoel zitten.
De engelen tilden Adam met zijn stoel op hun schouders en brachten hem naar de
aarde.
In die tijd was de schepping twaalfhonderdveertig jaar oud.

Het was een verhaal dat Zinat op een woensdagavond op magische wijze vertelde aan
iedereen toen de familie bij elkaar was.

Elke woensdagavond was het vertelavond. De bewoners van het huis aten gezamenlijk
en luisterden na het eten naar Zinat.
De grootmoeders deelden nootjes in schaaltjes uit, brandden een paar kaarsen en
deden het licht uit.
Zinat Ganoem bleek een geboren vertelster. De warmte in haar stem dwong je om
naar haar te luisteren. Ze vertelde verhalen uit oude boeken en dan voornamelijk uit

boeken die een uitgebreide interpretatie van teksten uit de Koran gaven. De Koran is een
sober en suggestief boek, in de verhalen wordt nooit veel in detail getreden. Daarom
waren er veel boeken geschreven die de suggestieve verhalen uitgebreid uitlegden en
Zinat putte haar vertellingen uit die boeken.

Normaalgesproken was Zinat een rustige en wat afwezige vrouw. Niemand wist dat ze
het in zich had om verhalen te vertellen. Tot ze een keer toevallig uit het hoofd een korte
vertelling aan een paar kinderen voordroeg.
Nadat haar zoon Abbas verdronken was, trok Zinat zich terug in haar kamer. Pas toen
ze van Sediq zwanger raakte, kwam ze vaker naar buiten en zag je haar op de
binnenplaats. Ze ging naar de keuken en hielp de grootmoeders.
Na de geboorte van Sediq was ze zo bang dat ze niet meer slapen kon. De
grootmoeders waren in die tijd altijd bij haar in de buurt. Ze waren haar steun en
toeverlaat. Ze bleven net zo lang bij haar zitten totdat ze in slaap viel.
Toen ze Ahmad baarde, keerden haar angsten weer terug. Op een dag legde ze kleine
Ahmad op de schoot van Golbanoe en zei: Pas op hem! Ik ben bang om deze ook te
verliezen. Ik ga naar de moskee, heb behoefte om te bidden. Sindsdien ging Zinat elke
dag trouw naar de moskee.

Toen Alsaberi nog leefde, trok hij zich terug in zijn eigen wereld in de bibliotheek en
bemoeide zich niet met het leven van zijn vrouw en kinderen.
Zinats kinderen zagen Aga Djan als de man van het huis, daarom noemden ze hem
allemaal hun vader.
Na de dood van Alsaberi bracht Zinat al haar tijd door in de moskee. Iedereen dacht
dat Zinat in de moskeebibliotheek ging zitten om het gemis van haar man te verwerken,
maar ze kwam er om zich voor te bereiden op een nieuwe fase van haar leven.
Eerst was ze vaak alleen in de moskee, maar later kwam ze in contact met een paar
vrouwen die haar meenamen naar de religieuze bijeenkomsten.

Het leek alsof er iets vreemds gebeurd was met Zinat Ganoem sinds de dood van haar
man. Ze was plotseling bevrijd van iets, maar wat het was kon niemand zeggen. Vroeger
voelde ze zich als een ballon die met zijn touwtje verstrikt zat aan een tak van een boom,
maar nu voelde ze dat ze opeens bevrijd van de boom hoog de lucht in steeg. Het gaf
haar een fijn gevoel, maar tegelijkertijd maakte het haar bang. Zodra de zomervakantie
begon, nam ze haar kinderen mee en zocht haar rust in het grote huis van haar ouders in
de bergen.

Zinat had Alsaberi nooit als een echte man, een echtgenoot gezien. Hij was meer de
imam van de moskee dan de vader van het gezin.

Als ze haar huwelijk met dat van Fagri Sadat vergeleek, had Zinat geen gezinsleven.
Ze was meer een vrouw die een zoon, een opvolger voor het huis gebaard had.
Fagri Sadat had Aga Djan en ze had een echt leven. Zinat woonde ook op de
bovenverdieping. s-Avonds laat, als ze Fagris kamer passeerde, zag ze Aga Djan altijd
naast Fagri liggen in het geelrode licht van haar nachtlampje. En ze hoorde Fagri soms
giechelen in de nacht.
Maar Alsaberi ging nooit naast Zinat liggen. Hij sliep alleen met haar als hij haar nodig
had. En hij had haar niet vaak nodig.
Na de geboorte van Ahmad bezocht Alsaberi Zinat nooit meer in bed.

Zinat had geaccepteerd dat Fagri de vrouw des huizes was. Fagri werd overal door de
vrouwen van zakenlui als een prinses ontvangen, maar niemand had interesse voor Zinat.
Fagri was de vrouw die de vogels ontving. En zij was de vrouw met wie het geheim
van het tapijt werd gedeeld. Maar Zinat moest in de keuken het eten voor hen
klaarmaken.

Zo was het gegaan en alles had buiten haar wil om plaatsgevonden. Zinat had zich
erbij neergelegd en had haar rust in haar gebeden teruggevonden. Maar ze wist dat het
leven niet voor eeuwig op die manier zou doorgaan. Ze wist dat zij zich ooit zou laten
zien. Dat iedereen dan zou zeggen: Kijk, daar loopt Zinat.
Toen Zinat naar de religieuze bijeenkomsten ging, deed ze mee als een leerling, maar
geleidelijk verzamelde zich een kring van gelijkgestemde vrouwen om haar heen. Ze
besteedde meer en meer aandacht aan die vrouwen en legde hun de religieuze teksten
uit.
Ze was hun vertrouweling geworden. Zij luisterden naar haar en namen haar adviezen
aan.

Zinat was gelukkig met haar nieuwe positie. Maar volledige rust had ze nog niet
gevonden. Ze was nog steeds op zoek naar iets.
Op een middag toen ze uit de hamam naar huis terugkeerde, ging ze de moskee in.
Het was laat en rond die tijd was er meestal niemand. Ze liep naar de lege gebedsruimte
en keerde weer terug. Ze waste haar handen in de hooz en plensde wat water in haar
gezicht.
Wat deed ze in de moskee op de late namiddag terwijl het nog lang geen tijd was voor
het gebed? Waarom waste ze haar handen in de hooz? Dat had ze nooit eerder gedaan,
niet in al die jaren waarin haar man de imam van de moskee was. Bovendien kwam ze
net van de hamam en was het dus niet eens nodig.
De invalimam die in de moskee logeerde kwam naar buiten. Zinat hoorde hem achter
zich. Ze schrok.
Salam eleikom, Zinat Ganoem! zei hij.

Zinat zei salam zonder om te kijken. Ze droogde haar gezicht met haar chador en
vluchtte naar buiten, weg van haar zondige gedachte, terug de drukke straat in.

Gisteravond toen ze in bed lag, dacht ze ongewild aan de invalimam.


Ze had al vaker aan hem gedacht, maar dit keer was de gedachte heel sterk, ze kon
haar niet weren. Het was de eerste keer dat ze aan een andere man dacht. Sinds haar
zestiende was Alsaberi de enige voor haar geweest. Aan hem had ze haar leven gegeven,
andere mannen zag ze niet eens staan. Om de gedachte aan de invalimam uit haar hoofd
te zetten, trok ze de dekens over haar hoofd en mompelde:
Gol aoezo be rabben nas
Malaken nas
Ellahen nas
Bescherming
Bescherming
Bescherming tegen het kwaad
Van de stiekeme influisteraar
Die in mijn binnenste fluistert
Hij is een djinn
Hij is een djinn
Hij is een djinn
De Koning der mensen
Bescherming, bescherming.
Maar toen ze weer stillag, verscheen de invalimam in haar gedachten naast haar bed.
Hij keek naar haar. Zijn blik ging van haar gezicht naar haar borsten.
Zelfs Alsaberi had haar nooit op die manier bekeken.
Zinat bedekte haar borsten met haar armen. Ze zei iets binnensmonds, iets wat het
begin van een goed gedicht zou kunnen zijn, iets wat rechtstreeks uit het hart kwam. Ze
wist niets over de pozie van vrouwelijke dichters die recentelijk Teheran op de kop
hadden gezet, gedichten over hun gevoelens en over hun lichaam. Anders had ze meteen
een pen gepakt om haar eigen woorden op papier te zetten:
Iemand zal komen
Iemand die naar mij kijkt
Die vraagt:
Wil je je chador
Voor me afdoen?
Wil je je haar
Aan me laten zien?
Zinat wist niet precies wanneer de invalimam voor het eerst in haar gedachten kwam.

Ze had contact met hem, ze praatte over godsdienstige teksten met hem, ze vroeg hem
raad over de vragen die vrouwen aan haar stelden en waar ze zelf geen antwoord op
had. Hij ontving haar na het gebed in de gebedsruimte, gaf haar advies en nam de tijd
om haar vragen te beantwoorden.
Al vaak was ze hem buiten tegengekomen, als hij alleen over de binnenplaats van de
moskee wandelde en een sigaretje rookte.
Ze zocht hem niet op, maar ze kwam hem overal tegen, het leek alsof hij wist wanneer
ze naar de moskee ging. Want zodra ze een van de donkere gangen van de moskee
binnentrad, zag ze hem al staan.

Soms als ze zijn kamer passeerde, merkte ze dat de deur op een kier stond en dat hij
zonder tulband op zijn stoel zat en in zijn koran las. Ze wilde niet in zijn kamer kijken,
maar ze kon de verleiding niet weerstaan, ze keek en hij ving altijd haar blik. Ze voelde
dat hij de deur opzettelijk voor haar openzette.
Natuurlijk mocht ze met hem praten, want hij was nu de imam van hun moskee en hij
viel in voor haar overleden man en voor haar zoon Ahmad, die in Qpm de imamopleiding
volgde.
Ze was niet de enige die op zijn kamer kwam, er waren ook andere vrouwen die bij
hem langskwamen.
Het was een van de taken van een imam om de vrouwen te ontvangen, naar hen te
luisteren en hun advies te geven.
Maar bij hun tweede ontmoeting merkte Zinat dat hij speciaal een geurtje op had
gedaan, het werd de Mekka-geur genoemd. Ze herkende die geur, want haar overleden
man had ook een van die flesjes uit Mekka meegenomen. Het was een geur die je alleen
voor bijzondere gelegenheden op deed.
De imam zat in zijn eigen stoel. Zinat zat tegenover hem en de deur stond op een kier.
Het was zijn gewoonte om de deur een beetje open te laten staan als er een vrouw bij
hem was.
De vrouwen praatten altijd over hun persoonlijke problemen met de imam van de
moskee, ze vertelden over de dingen die ze zelfs niet aan hun man of aan hun huisarts
vertelden. Maar Zinat kwam bij de imam om teksten die ze niet begreep met hem door te
nemen.

Op een avond bezocht ze hem na het gebed wederom op zijn kamer om met hem over
een paar ajas van de soera Al Adiyaat te praten. Ze begreep de soera, maar ze meende,
ze voelde dat er iets dieps, iets geheimzinnigs op de bodem van de tekst lag dat ze niet
begreep en waar ze niet bij kon komen.
Toen de imam zoals gewoonlijk tegenover haar plaatsnam, legde Zinat haar koran op
de tafel, zocht naar de soera en schoof het boek naar hem toe.
De imam deed zijn bril op en liep met zijn vinger langs de ajas.
Wilt u het voorlezen? Ik wil het graag met uw stem horen, zei hij. En hij schoof het

boek zachtjes naar haar terug.


Zinat begon aarzelend voor te lezen:
Bij de hard rennende
Snuivende paarden
Die vonken uit de hoeven slaan
En bij de morgen aanstormen
Die dan stof opwerpen
En dan midden in de slagorde doorbreken
U hebt gelijk, zei hij, dit gedicht heeft een verborgen betekenis. Nu u het voorleest,
begrijp ik wat u bedoelt. Uw stem dwong me aandachtig te luisteren, om diep na te
denken; u bent een bijzondere vrouw, vrouwen zoals u kom ik zelden tegen. Ik luisterde
naar u en ik ging met die hard rennende, snuivende paarden mee, die vonken uit hun
hoeven slaan. Ik heb de soera al meerdere malen gelezen, maar het is de eerste keer dat
ik het zo diep beleef. Dat komt door u!
Zinat nam zijn woorden meteen op, als het zand van de woestijn dat onverwachte
regendruppels opneemt. En zijn laatste zin deed zijn werk.
s-Nachts, toen ze in bed lag, dacht ze aan hem: Dat komt door u!
Ze voelde iets warms, iets doortastends in zijn woorden: U stuurde me mee met de
hard rennende paarden, die vonken uit hun hoeven slaan.
Ze deed het licht aan, ging voor de spiegel staan en keek naar haar haar, het was niet
meer zwart, maar ook niet grijs. Ze keek naar haar wenkbrauwen, ze waren nog altijd
zwart, haar bruine ogen waren moe, maar hadden die nacht een ongewone schittering.
Met de toppen van haar vingers voelde ze aan haar gezicht en legde haar hand op haar
lippen. Ze was misschien oud geworden, maar ze wilde opnieuw beginnen.
Ze mocht een stukje van haar verlorenjaren in het huis terugkrijgen.

Toch bezocht Zinat de imam een tijdje niet meer en ze ontweek hem als ze hem
ergens tegenkwam. Tot hij een keertje in het donker tegen haar zei: Zinat Ganoem!
Waarom komt u niet meer bij me langs? Ik denk altijd aan uw vragen.
Drie dagen later zat Zinat weer tegenover hem en sprak over haar interpretatie van
een tekst en hij keek haar zwijgend aan en luisterde, maar op een onverwacht moment
viel hij haar in de rede en zei bedaard: Zinat Ganoem, uw ogen branden als twee
kaarsjes in de nacht als u met me praat, ik bedoel, als u de tekst uitlegt.
Zinat deed alsof ze hem niet gehoord had en ging verder, hoewel ze zich niet goed kon
concentreren. De imam zei verder niets en gedroeg zich als iedere andere imam wanneer
een vrouw voor hem zat en over haar problemen met hem sprak. Hij wist dat hij nog een
tijdje moest wachten tot ze de rest van zijn woorden wilde horen.
Maar hij hoefde niet lang te wachten, want twee avonden later trof hij Zinat weer op
zijn gang.
Kom verder, toevallig heb ik niets te doen vanavond, ik verveel me. Hebt u weer een

tekst bij u?
Zinat ging zitten en begon haar meegebrachte tekst voor te lezen, hij luisterde.
U kunt mooi vertellen, zei hij, u wekt de dode woorden tot leven, ik hoor het, ik voel
het, ik zie het aan uw lippen. En hij wees naar haar lippen, daarbij raakte zijn hand bijna
haar onderlip aan.
Zinat pakte haar koffer en ging naar Djirja om een weekje in het huis van haar vader
te logeren, om de gedachte aan de invalimam uit haar hoofd te zetten.
Daar dacht ze goed na. Ze wilde niets met de imam. Hij was immers getrouwd, had
kinderen en bovendien preekte hij nu in de moskee waar over een paar jaar haar eigen
zoon imam zou zijn.
Maar toen ze terug naar huis ging, liep alles toch anders.

Ze stond op de bazaar voor de vitrine van een juwelier en plots zag ze de reflectie van
de invalimam in het glas, hij stond achter haar en fluisterde: Zinat Ganoem. Ik mis u. De
stoel waar u in mijn kamer op zit is leeg.
Zinat zei niets, keek zelfs niet om, ze stond met haar rug naar hem toe en luisterde.
Er zat een sterke aantrekkingskracht in zijn stem. Toch ging ze twee dagen niet naar
de moskee, noch voor het ochtendgebed noch voor het avondgebed. Maar langer kon ze
het niet volhouden. Nadat de concirge de deur van de moskee op slot had gedaan en
was weggegaan, sloeg ze haar zwarte chador om en ging via het dak naar de moskee.
Ze passeerde de kamer van de imam en liep naar de gebedsruimte.
Benjij het, Zinat? zei de imam rustig vanuit zijn kamer.
Ja, ik ben het, ik kom een boek halen uit de moskee.
Je mag best even binnenkomen als je wilt, ik heb verse thee.
Zinat liep verder naar de gebedsruimte en vond het boek. Ze pakte het en keerde
terug.
Ik hoor altijdje voetstappen in de nacht, zei de imam uit zijn kamer.
Zinat liep zijn kamer in, nam plaats in de stoel en legde haar boek op tafel.
De invalimam kwam overeind. Zachtjes trok hij de deur dicht en deed die vanbinnen
op slot.
Hij stak een kaars aan, plaatste die op tafel en deed de lamp uit.
Zinat zat stil in haar stoel en wachtte af.
Hij haalde zijn koran tevoorschijn en zocht naar de soera En-kahto, een soera dieje
voorleest alsje wilt slapen met een vrouw dieje wettelijke vrouw niet is. Als hij de
Enkahto had voorgelezen en Zinat het woord gabelto (ik ga akkoord) had gezegd, mocht
hij haar volgens de leer van het boek meteen uitkleden.
Hij begon zachtjes de soera op te zeggen.
Zinat sloot haar ogen.
Enkahto wa zawadjto, neuriede de imam voorovergebogen.
Zinat zweeg.
Enkahto wa zawadjto, neuriede hij een tweede keer.
Zinat zweeg.

Enkahto wa zawadjto, neuriede hij een derde keer.


Gabelto, zei Zinat langzaam en ze liet haar chador op haar schouders vallen.
De imam legde zijn koran op tafel. Hij raakte haar lippen aan en streek met zijn hand
langs haar warme hals.

Kaaba

e grootmoeders, die net wakker waren, pakten hun gieters en bezems en slopen
zachtjes naar buiten. Ze goten water op de grond en begonnen te vegen. Ze waren
vergeten hoe oud ze waren toen ze met het bezemen van het voetpad van de deur
begonnen waren, maar ze deden het omdat ze naar Mekka wilden. En ze deden het in
het geheim.
De pelgrimstocht naar Mekka was de droom van miljoenen moslims, maar de tocht
was niet voor iedereen bedoeld, alleen welvarende gelovigen konden naar Mekka gaan.
De grootmoeders hadden geen cent, ze hadden nooit aan geld gedacht en ze hadden
ook geen geld nodig, want alles was voor hen geregeld in het huis. Maar ze wisten al
vanaf hun kindertijd dat iemand die niet rijk was en toch naar Mekka wilde, dit alleen kon
bereiken door te vegen. Maar er waren drie voorwaarden aan verbonden, ten eerste
moest je twintig jaar lang voor zonsopkomst het voetpad schoonvegen, ten tweede
mocht je door niemand gezien worden en ten slotte mocht niemand achter je geheim
komen.
Dan, op de laatste dag, zou de profeet Gezr tevoorschijn komen om je te belonen.
Gezr was een van de eerste profeten, die lang voor Mohammad, Iesa, Mosa, Ibrahim,
Jakob en Da-woed leefde.
Maar hoe Gezr de reis naar Mekka voor je zou realiseren, was een geheim tussen de
oude profeet en degene die bezemde.

Toen de grootmoeders twintig jaar gebezemd hadden, was de profeet nog niet
gekomen. Misschien hadden ze iets fouts gedaan, misschien hadden ze de jaren niet
goed geteld. Of hadden ze zich een keertje verslapen en waren ze iets later begonnen
met vegen of had iemand hen gezien en was hun geheim uitgekomen.
Dus waren ze opnieuw begonnen aan nog eens twintig jaar.
Misschien had het geen zin meer, maar wat konden ze anders doen? Dat doel, om
eens naar Mekka te gaan, gaf zin aan hun leven. Het hield hen overeind. Zo hadden ze
hoop dat ze nog een keer wakker zouden worden om nog een dag te wachten op de
profeet die zou komen.

Volgens hun berekening waren ze nu klaar met hun tweede ronde, maar er was nog
steeds geen teken, geen spoor, van de profeet.
Toen ze de eerste keer het einde van de twintig jaar bereikt hadden, hadden ze nog
kracht om naar Mekka te gaan. Maar toen ze aan de tweede ronde begonnen, wisten ze
dat ze erg oud zouden zijn als ze het einde hadden bereikt en dat ze de nodige kracht

niet zouden hebben om de heilige tocht te maken. Toch bleven ze doorgaan.

Een paar dagen later zaten ze met zn tween droevig in het donker van de
tapijtenkamer op de grond.
Als iemand de bezem van ons afpakt, vallen we dood neer, zei Golbanoe, we
kunnen nu niet meer stoppen met vegen. We moeten doorgaan. Als we niet meer
kunnen, dan kruipen we naar de deur.
Ik denk dat we telkens iets fout doen, zei Golebeh, misschien hebben we weer
verkeerd geteld.
Dat kan niet. We hebben elk jaar hier op de muur een kruisje gezet. Tel ze maar na.
We zijn allang voorbij de twintig jaar.
Misschien zijn we toch een van de regels niet nagekomen.
Welke regels? Er zijn geen regels. Vroeg opstaan, vegen enje mond houden.
Ik denk dat ik het weet.
Jij hebt altijd bedenkingen, watweet je dan?
We hebben een grote fout begaan. Wij allebei, zei Golebeh.
Wat voor een fout?
We mochten ons geheim aan niemand vertellen, zei ze.
Dat hebben we toch ook niet gedaan.
Wel waar. We hebben ons geheim aan elkaar verteld. Jij weet mijn geheim en ik weet
jouw geheim. En dat mocht niet, dat mocht niet! Jij mag mijn geheim niet weten en ik
mag jouw geheim niet weten, het had allemaal afzonderlijk moeten gebeuren.
Hou alsjeblieft op, jij!

Ze hadden samen besloten om het voetpad te bezemen, samen de profeet Gezr te


ontmoeten en samen naar Mekka te reizen, maar nu was alles opeens anders gelopen.
Bedroefd zaten ze daar in de tapijtenkamer, ze waren n geworden met het donker
en het leek alsof niemand hen meer zou kunnen redden. De bezems waren uit hun
handen gevallen.
Ze waren geen mensen meer, maar twee schimmen in de donkere tapijtenkamer. De
kraai kraste en verbrak de stilte. De dwaze Godsi verscheen. Ze keek in de tapijtenkamer
en zei: Ik hoorde de grootmoeders. Waar zijn de grootmoeders? Of heb ik het niet goed
gehoord? Ik hoorde het toch goed!
De grootmoeders schrokken en kwamen overeind. Als de dwaze Godsi hen gehoord
had, zou ze het aan iedereen vertellen, want dat was het enige wat ze deed: geheimen
doorvertellen.
Hoe is het met je, Godsi? vroegen ze voorzichtig.
Goed!
Hoe is het met je moeder?
Goed!
En met je zus?

Mijn zus? Zij is gek. Zij wordt gek.


Wil je iets eten, Godsi? vroeg Golbanoe en ze namen haar mee naar de keuken om
erachter te komen of ze hun gesprek gehoord had. Maar eenmaal in de keuken keerde
Godsi om en ging ervandoor.
Godsi? riepen de grootmoeders, maar ze was al verdwenen.
Hoe oud was Godsi?
Dertig? Veertig? Ouder, jonger? Niemand wist het.
Ze zag er in ieder geval jong uit, jong en dwaas.
Ze kwam uit een traditionele familie en haar vader was een verre verwant van Aga
Djan. De man was rijk, een edelman die een paar dorpen in de bergen bezat. Maar er
was iets mis met zijn gezin, ze waren allemaal gek geworden.
Zijn vrouw kreeg psychische problemen toen ze haar eerste kind baarde en ze genas
nooit meer. Zijn zoon was zwakzinnig geboren, zijn oudste dochter was niet normaal en
Godsi liep als een zwerfster rond in de stad.
Toen de man stierf, was er niemand om de familie op te vangen. Alleen Aga Djan hield
een oogje in het zeil, had het een en ander voor hen geregeld en ging regelmatig bij hen
langs.
Ze woonden nog steeds in hun ouderlijke huis. Als de moeder om de zoveel tijd voor
iets noodzakelijks naar de bazaar moest, ging ze als een oude prinses de deur uit. Je zag
aan haar manier van lopen dat ze uit een rijke familie kwam, maar als je haar goed in de
gaten hield, zag je ook dat haar verstand niet goed werkte. Godsi en haar oudere zus
begeleidden haar als ze naar de stad moest. Als ze een straat over moest steken, renden
de beide zussen vooruit en blokkeerden de straat zodat geen huifkar, auto, bus of fiets
verder kon rijden, totdat hun moeder haar voet op de stoep aan de overkant van de
straat had gezet.
Godsis broer heette Hashem. Hij was ouder dan zij en ging altijd gekleed als een
kolonel, met een stok onder zijn arm, de deur uit.
Zijn uniform was altijd schoon en de nationale Perzische bronzen leeuw schitterde op
zijn legerpet. Van s-ochtends vroeg tot s-avonds laat ging hij voor de poort van de
bazaar op wacht staan. Als er een agent langsliep, salueerde hij onmiddellijk. De rest van
de tijd stond hij stil. Niemand stoorde zich aan hem en geen kind viel hem lastig. Hij was
als monument van de bazaar geaccepteerd. Zodra hij Aga Djan de bazaar binnen zag
lopen, salueerde hij en riep op militaire wijze: Groeeeeeeeet!
En als Aga Djan de bazaar verliet, deed hij hetzelfde. Aga Djan liep altijd na zijn saluut
naar hem toe, drukte zijn hand en maakte een praatje met hem.
Hoe is het met je, Hashem?
Goed!
Met je moeder?
Goed.
Met je zus?
Goed!
Doe mijn groeten aanje moeder. Alsjullie me nodig hebben, stuur je Godsi meteen
naar mij toe.

Dat zal ik doen.


Heel goed! zei Aga Djan.

Godsi was bijna alwetend.


Is er iets nieuws, Godsi? vroeg iedereen die haar tegenkwam.
Je moest haar altijd eerst netjes vragen hoe het met haar moeder was, hoe het met
haar zus was. Anders reageerde ze niet.
En ze vertelde niet voor niets. Je moest haar eerst een paar centjes betalen, die stopte
ze in haar mond en vertelde dan haar nieuws: De oude Gasem is dood, Mirjam heeft een
dochtertje gekregen en de kip van Sultan heeft zeven kuikens.
s-Morgens vroeg begon Godsi met een lege mond. Dan ging ze van het ene huis naar
het andere en vertelde haar nieuws door. Ze ging net zo lang door totdat haar mond vol
zat met centjes en ze niet meer kon praten.

Wat ze met haar geld deed, wist niemand. Men zei dat ze het in potjes opborg en in
hun kelder verstopte, want als haar moeder erachter kwam dat ze bedelde, zou ze in
haar dwaasheid onmiddellijk dood neervallen. Godsi, zei Aga Djan altijd tegen haar, je
komt uit een goede familie, je bent een dame, je mag niet overal naar binnen gaan.
Maar ze luisterde niet en liep door elke deur die openstond naar binnen.
Ze ging nooit zitten, liep de kamers in, luisterde naar de mensen en ging weer naar
het volgende huis. Op die manier vergaarde ze haar nieuws.
Soms stak ze de brug over en ging naar de andere kant van de rivier, naar de
druiventuinen.
Dat moet je nooit doen! had Aga Djan haar duidelijk gemaakt. Eenjonge vrouw
heeft niets in de druiventuinen te zoeken.
Ik zal het niet doen, zei ze braaf, maar ze deed het toch.
Ze stak de brug over en ging rechtstreeks naar de druiventuinen, waar verdachte
mannen rondliepen, mannen die een handjevol nieuwe gele centjes in haar mond
stopten.
Als een man haar zag komen aanlopen, nam hij haar mee achter de bomen. Hij stopte
een paar centjes in haar mond en kuste haar en Godsi zei niets. Hij voelde haar volle
borsten, maar Godsi reageerde niet. Hij stopte zijn hand onder haar kleren en raakte
haar lichaam aan en Godsi bewoog niet, maar zodra hij haar onderbroek naar beneden
wilde trekken, rukte ze zich los en rende terug naar de brug.

Godsi ging regelmatig bij Aga Djan langs op de bazaar. Am Ramazan, de knecht, hield
haar niet tegen als Aga Djan geen bezoek had. Ze ging in de stoel naast het bureau
zitten.
Thee voor Godsi Ganoem! riep Aga Djan dan altijd.
De knecht bracht dan een glaasje thee en wat chocola voor haar op een zilveren blad.

Heb je nieuws voor me? vroeg Aga Djan.


Godsi leunde naar voren en vertelde zachtjes wat ze aan hem kwijt wilde.
Ik stak de brug over en ging naar de druiventuinen, zei ze.
Alweer?
Er waren twee mannen. Ze hielden me vast. Ik gilde en gilde en gilde zo hard en toen
renden de mannen naar de bergen.
Had ikje niet gezegddat je niet naar de druiventuinen moest gaan? Als je het nog n
keer waagt, zal ik bij je moeder langsgaan en het met haar bespreken. Je doet het niet
meer. Hoor je me?
Ja, ik zal het niet meer doen.
Goed zo! Heb je me nog iets anders te vertellen?
Ja, zei ze en ze vertelde toen de rest van haar nieuws in n adem: Agent Rogani
slaat zijn vrouw elke nacht en hij rookt van die vieze dingen en de schoenmaker heeft
zijn moeder in de kippenkooi opgesloten en zij huilt, want ze wil eruit en Azam Azam
neemt altijd een mes mee als ze met haar man naar bed gaat en de ezel van Am
Ramazan is ziek en de grootmoeders dachten dat ze dit jaar naar Mekka zouden gaan,
maar hij is niet komen opdagen, hij is al twee keer niet komen opdagen en de
grootmoeders huilden.
Wat zeije over de grootmoeders? Wie is er niet komen opdagen? vroeg Aga Djan.
De profeet Gezr, hij is al voor de tweede keer niet komen opdagen.
Aga Djan schrok.
Waar heb je het over? Wat bedoel je?
Ik moet weg, zei ze.
Ze kwam overeind, stopte een stukje chocola in haar mond, nam een slokje van haar
thee en ging er snel vandoor.
Wacht eens even! riep Aga Djan.

s-Avonds vertelde Aga Djan in bed aan zijn vrouw dat Godsi weer langs was geweest.
Wat vertelde ze?
Allemaal onzin, ze slaat wartaal uit, vertelt alles door elkaar.
Ik weet het, ze verzint veel, ze heeft iets weg van onze Zinat Ganoem.
Ach, je moet haar niet met Zinat vergelijken, Godsi is onzinnig.
Je begrijpt me verkeerd, ik vergelijk ze niet met elkaar, maar ik bedoel dat Zinat ook
niet stil kan zitten en ook een hoofd vol fantasie heeft.
Dat klopt, maar de verhalen van Godsi zijn allemaal gezwam.
Of het gezwam is of niet, ze vertelt mooi, ze vertelt alleen niet alles. Je hoort slechts
een deel van het geheel en ze ratelt alles achter elkaar aan door, dat maakt het nog
spannender. Wat heeft ze je vandaag verteld?
Aga Djan dacht na, de grootmoeders hadden hem de hele dag beziggehouden, maar
hij wilde het er niet met Fagri over hebben.
Ze maakt me boos, ze is weer naar de andere kant van de rivier gegaan, zei hij, ze
vertelde dat twee mannen haar vasthielden en dat ze gilde en gilde en gilde, zo hard dat

de mannen naar de bergen renden.


Mijn grote God, weer die mannen. Ik ben bang dat die haar iets aandoen en als haar
iets overkomt, komt alles op jouw schouders neer, datweet je. Misschien moet ik het er
zelf een keertje met haar over hebben en haar bang maken, zodat ze uit de buurt van die
kerels blijft.
Ze vertelde dat de ezel van Am Ramazan ziek was en dat Azam Azam een mes bij
zich heeft als ze met haar man naar bed gaat.
Fagri Sadat lachte: Wat bedoelde ze daarmee?
Weet ik niet. Ze verzint al die verhaaltjes, ze gaat overal naar binnen, ziet iets en
maakt er een verhaal van. Waarschijnlijk heeft ze een mes in het bed van Azam Azam
gezien, of iets dergelijks. Ze vertelde ook dat agent Rogani zijn vrouw elke nacht slaat.
Dat kan best waar zijn, je moet echt iets voor die arme vrouw doen. Die man is
verslaafd en een vieze agent. Vertel het aan Zinat. Zij heeft contact met die mensen in
de moskee. Ze kan zulke dingen misschien goed regelen. Dan kan ze even bij die vrouw
langsgaan en kijken wat er aan de hand is. Je moet het zeker aan Zinat vragen. Verder
nog iets?
De schoenmaker heeft zijn moeder in de kippenkooi gestopt, zei ze.
Dat kan niet. Wie stopt zijn bejaarde moeder nu in een kippenhok?
Mensen kunnen soms zo wreed zijn dat ze tot alles in staat zijn.
Vraag Zinat om er langs te gaan, misschien kan zij de waarheid boven tafel krijgen.
Ze onthoudt de dingen die indruk op haar maken en vertelt ze dan op haar eigen
manier door, maar nu ik het aan jou vertel, zie ik het anders. Volgens mij wil ze altijd iets
belangrijks vertellen als ze bij mij komt, iets wat ze niet aan anderen kan vertellen.
Maarje hebt gelijk, ze fantaseert net als Zinat, maar er is een verschil: Zinat vertelt oude
verhalen. Godsi pakt een stukje van de werkelijkheid en spint er een verhaal omheen. Er
zit een stukje harde werkelijkheid in haar bedenksels, dat is wat ik wil zeggen.
Fagri Sadat legde haar hoofd op zijn borst, sloot haar ogen en zei: Ik wil niets meer
over Godsi horen in bed, vertel me iets anders, iets moois, iets liefsik wil niet klagen,
maarje besteedt geen tijd meer aan me. Vroeger gingen we vaker samen weg, dan nam
je me mee naar Mashad, dan overnachtten we een weekje in de logementen bij de
tombe van imam Reza. Je nam me mee naar Isfahan, maar we hebben aljaren niets
meer gedaan, jij gaat in je eentje op reis en ik blijf thuis. Soms denk ik dat ik oud
geworden ben, en je
Ze zei nog iets anders.
Luister je wel naar me? Benje nog altijd met Godsi bezig?
Ze zei iets over de profeet Gezr, hij heeft de grootmoeders in de steek gelaten.
Wie heeft de grootmoeders in de steek gelaten? zei Fagri en ze ging rechtop zitten.
De profeet Gezr! Het zijn de woorden die Godsi gebruikte. En het zijn niet zomaar
losse woordjes, ze heeft volgens mij een gesprek tussen de grootmoeders opgevangen.
Ik denk dat ze een geheimpje hebben.
Waarom denk je dat?
Ik voel het gewoon. Godsi zei: Gezr kwam niet, hij kwam al twee keer niet en de
grootmoeders huilden.

Hij realiseerde zich nu pas dat hij de grootmoeders de afgelopenjaren vaak vroeg in de
morgen met een bezem in de hand had gezien, maar hij had er nooit bij stilgestaan dat
ze in het geheim met iets bezig waren.

Voor zonsopkomst verliet Aga Djan zijn bed, liep naar het raam en hield de kamer van
de grootmoeders in de gaten.
Het duurde niet lang voordat de deur van hun kamer openging en ze als twee
schimmen met een bezem in hun hand tevoorschijn kwamen.

Hij had de hele nacht aan hen gedacht, nu wist hij wat hij moest doen. Hij glimlachte
en liep terug naar bed.
Zijn blik viel op het blote been van Fagri Sadat, een deel van haar
granaatappelkleurige onderbroek was zichtbaar in het licht van het nachtlampje. Ze had
gelijk, hij besteedde minder tijd aan haar en het was al langgeleden dat ze samen op reis
waren gegaan. Hij nam geen persoonlijke cadeautjes meer voor haar mee als hij
terugkwam van zijn reizen. Het leek eeuwen geleden dat hij uit Damascus een doosje
slips in zeven verschillende kleuren voor haar had meegenomen. Hij kroop voorzichtig
onder de dekens, hield haar vast en trok haar onderbroekje zachtjes naar beneden.
Niet doen! zei Fagri Sadat slaperig.
Zoals gewoonlijk luisterde hij niet en bleef doorgaan.
Niet doen, zei ze nog eens zachtjes.
Daarna zei ze niets meer.

Eqra!

en tijdje later, toen de grootmoeders weer aan het bezemen waren, hoorden ze een
ongewoon geluid uit de steeg komen. Ze keken in het donker, maar zagen niets. Ze
gingen dus verder met vegen. Plots hinnikte een paard. Wederom keken ze in het
donker, maar hun oude ogen zagen niets.
Hoorde jij ook een paard? zei Golbanoe.
Ja, en ik hoorde paardenhoeven, zei Golebeh.
De geluiden naderden. De grootmoeders hielden elkaars hand vast, staarden naar de
steeg en bleven stilstaan. Er verscheen een zwart paard in het licht van de lantaarnpaal.
Een Arabier gehuld in een wit gewaad zat hoog in het zadel. De grootmoeders bogen in
stilte eerbiedig voorover.
De ruiter riep in het Arabisch: Jaaa ajoohaaaal nabieeee waaa salaaaaamooo
namazoooo Gezr waal Mekkaaa!
Hoewel de grootmoeders geen Arabisch verstonden, wisten ze meteen waar de ruiter
het over had, de woorden Mekka en Gezr zeiden al genoeg.
Weer bogen ze voor de Arabier op het paard.
Waa ennniee waa djaleha, ging de ruiter verder, waaa ennnie jaaa Golbanoe. Waaa
ennnie jaaa Golebeh!
De grootmoeders trilden van opwinding. De ruiter had hen bij hun meisjesnaam
genoemd. Hoorden ze dat goed?
Jaaa ejjo haaannabieee. Eqraaa esmiiieee, Golbanoe! zei de ruiter.
Nee, ze vergisten zich niet. De ruiter riep nu duidelijk: Golbanoe!
Wat moesten ze nu doen?
Golbanoe deed een stap naar voren en boog haar hoofd. De ruiter haalde een brief uit
zijn zak en stak zijn arm naar haar uit.
Golbanoe liep voorzichtig naar de ruiter toe en nam de envelop aan.
Golebeh! riep de ruiter.
De andere grootmoeder liep naar voren en ook zij kreeg een witte envelop.
Waaa enna lellaaah. Waaa Alllaaaho samaaad, zei de ruiter, toen trok hij aan de
teugels, keerde om en verdween.

De dag brak aan. De grootmoeders stonden verbijsterd met de enveloppen in hun


hand.
Ze durfden niet te bewegen, waren bang dat wat ze net meegemaakt hadden een
droom was geweest. Maar het was geen droom, want de kraai ging boven op de
lantaarnpaal zitten en kraste met al zijn kracht.
Terug op hun kamer sloten ze de deur, deden het licht aan en maakten de enveloppen

open. Allebei hadden ze dezelfde brief gekregen, maar ze konden het handschrift van de
profeet niet lezen, het was blijkbaar in een geheime taal geschreven. Ze moesten de
brieven aan iemand laten zien, maar aan wie? Aan Aga Djan? Aan Fagri Sadat? Aan Zinat
Ganoem? Nee.
Laten we aan Shahbal vragen wat het betekent, zei Golebeh.
Ze gingen naar zijn kamer.
Wakker worden! Lig je nog steeds in bed? Heb je nog niet eens gebeden? Schaam je.
Ik zal Aga Djan vertellendat je als een zondaar in bed blijft liggen. Eqra, hier! Lees deze
brief eens, lees deze brieven eens voor, zei Golbanoe.
Slaperig bestudeerde Shahbal de brieven: Ik kan het wel lezen, maar ik begrijp niet
wat er staat. Het is in het Arabisch geschreven.
Misschien moesten ze de brieven toch aan Aga Djan laten zien, maar hij was naar
Djirja gegaan en ze konden niet wachten tot hij terug was. Ze sloegen hun chador om en
liepen naar de moskee om de brieven aan de invalimam te laten zien.
De invalimam had zijn ochtendgebed zojuist verricht en was terug naar zijn kamer
gegaan om nog een uurtje te slapen. Toen er geklopt werd, dacht hij dat het Zinat
Ganoem was en hij riep slaperig: Kom binnen!
De grootmoeders liepen naar binnen. De imam zei verbaasd: Wat is er aan de hand,
dames? Wat kan ik voor jullie doen?
We hebben een brief, eigenlijk twee zeer vertrouwelijke brieven ontvangen, wilt u ze
voor ons lezen?
Met genoegen, neem plaats!
Ze overhandigden hem de brieven.
Hij pakte zijn tulband, die op zijn nachtkastje stond, zette hem op, ging in zijn lange
katoenen hemd op zijn stoel zitten en zei: Gaat u zitten, dames. Even mijn bril
opzetten.
Hij zette zijn bril op en begon een van de brieven te lezen: Een Arabische brief?
Kunt u het niet lezen? vroeg Golbanoe.
Ik zou het moeten kunnen lezen, maar het is niet zo dat ik elke dag een briefin het
Arabisch lees. Ik lees natuurlijk de Koran, maar de taal van de Koran is anders, het is de
taal van God. Ik lees de Koran en begrijp wat er staat, maar als je me een Arabische
krant geeft, weet ik niet of ik het zou begrijpen. Laat ik het zo zeggen, als ik vandaag
naar Mekka ga, vraag ik me af of ik met de mensen op straat kan praten. Wacht eens
even, onder aan de brief staat een adres. Moetenjullie ergens naartoe? Hoe komen jullie
eigenlijk aan deze brieven? Zo te zien zijn het heel formele documenten. Er staat ook een
naam bij: Hadji Aga Mustafa Mohadjer.
Dat kan kloppen. Hadji Aga Mustafa Mohadjer, die kennen we, zei Golbanoe, hij
werkt op de bazaar.
Het lijkt me duidelijk. Jullie moeten kennelijk naar die Hadji toe. Wassalam!
De grootmoeders, die van geluk niet meer konden zitten, gristen de brieven uit zijn
handen.
Eenmaal buiten wilden ze meteen naar de bazaar, maar Golbanoe zei: Volgens mij is
het te vroeg om naar de bazaar te gaan, laat de zon nog iets hoger opkomen. Bovendien

is het verstandig als we nettere kleren aantrekken nu we met deze belangrijke brieven
naar de bazaar gaan.

In huis zag alles er plots anders uit. Het huis baadde in helder zonlicht. Het leek alsof
alles glimlachte en dat iedereen van hun geheim afwist. De oude boom had waarschijnlijk
de voetstappen van het paard gehoord en de hooz had de stem van Gezr opgenomen.
De bloemen in de tuin keken met bewondering naar de grootmoeders en de zon
schitterde op de ruitjes van de bibliotheek, de kraai vloog een rondje boven hun hoofd en
kraste vrolijk. Dank je, dank je, kraai, mompelden de grootmoeders. De oude rode
vissen sprongen uit het water de lucht in. Dank je, dank je, zeiden de grootmoeders.
Ik hoor blije voetstappen. Wat is er voor moois gebeurd? zei Moazen in zijn
pottenbakkerij in de kelder.
Golbanoe en Golebeh gingen naar de kelder om hem te begroeten, hij stond achter
zijn werktafel en kneep in de klei om hem soepel te maken.
Moesten ze het tegen hem zeggen? Mochten ze een deel van hun geheim verklappen?
Nee, ze moesten eerst naar Hadji Mustafa gaan. Pas dan wisten ze of hun oude droom
eindelijk uitgekomen was.
Goedemorgen! riepen de grootmoeders vrolijk.
Een goede morgen, dames, ik weet dat jullie iets te vertellen hebben, zei Moazen.
Dat is waar, we hebben iets moois te vertellen, zei Golebeh, maar Golbanoe viel
haar in de rede en zei: Moazen, wat een prachtige vazen zijn dat. Volgens mij zijn ze
allemaal nieuw.
Je moet niet overdrijven, ik maak mijn hele leven al potten en vazen, jullie zien ze
vandaag gewoon anders dan anders.
De grootmoeders keken elkaar glimlachend aan.
We hebben zojuist erg goed nieuws ontvangen, je zult het nog wel van ons horen,
dan mag je het van het dak van de moskee roepen.
Wat een geheimzinnigheid, zei Moazen.
De grootmoeders klommen bijna huppelend alsjonge meisjes de trap van de kelder op
en keerden terug naar de binnenplaats.
Ze wisten uit blijdschap niet wat ze verder moesten doen, waar ze naartoe moesten of
bij wie ze langs konden gaan. Ze zagen Fagri Sadat naar de keuken lopen. Onhandig
zwaaiden ze naar haar, iets wat ze normaal nooit zouden doen. De oude kat van de
moskee liep langs en ze renden hem achterna. De kat, die dat niet eerder had
meegemaakt, vluchtte het dak op.
De grootmoeders trokken hun nette kleren aan, deden wat poeder op hun wangen,
sloegen hun mooiste zwarte chador om en gingen de deur uit naar de bazaar.

Hadji Mustafa was een oude vriend van Aga Djan, een machtige man in de stad die
het alleenrecht op de verre heilige tochten had en de pelgrimstochten naar Karbala,
Nadjaf, Medina, Damascus en Mekka organiseerde.

Zijn kantoor stond midden op de bazaar en werd iedere dag door honderden
aanstaande hadjis bezocht die langskwamen om hun tocht uit te stippelen. De
grootmoeders gingen het pand in, maar hoefden niet net als de andere pelgrims in de rij
te staan, ze hadden immers elk een persoonlijke brief voor Hadji Mustafa.
Ze keken door het raam van zijn werkkamer en hoewel ze hem slechts n keer in de
moskee hadden gezien, herkenden ze hem meteen. Hij zat achter zijn bureau aan de
telefoon. Toen hij hen zag gebaarde hij dat ze binnen mochten komen. Voorzichtig deden
ze de deur open.
Wat kan ik voor u doen? zei Hadji zodra hij klaar was met bellen. De grootmoeders
overhandigden hem tegelijk hun brief. We hebben een boodschap voor u, zei Golbanoe.
Hij zette zijn bril op, maakte een van de brieven open en begon aandachtig te lezen,
terwijl hij af en toe over zijn bril naar hen keek. Nadat hij de tweede brief had gelezen,
bleef hij een minuut lang met zijn bril in zijn hand stilzitten.
De grootmoeders keken elkaar vragend aan.
Hij deed de brieven terug in de enveloppen, drukte ze eerbiedig tegen zijn voorhoofd
en legde ze in zijn la.
Neemt u plaats, zei hij plechtig.
De grootmoeders gingen in twee ouderwetse leren stoelen zitten die naast zijn bureau
stonden.
Hadji Mustafa zocht in zijn schriften, noteerde een paar dingen en pleegde een
geheimzinnig telefoontje. Daarna liep hij zijn kantoor uit en liet de grootmoeders alleen
achter, zonder een woord tegen hen gezegd te hebben. Na een kwartiertje kwam hij
terug en haalde een groot boek uit zijn donkerbruine archiefkast. Hij sloeg het boek open
en zei plechtig: Golbanoe.
Dat ben ik, zei een van de grootmoeders en ze kwam overeind.
Hij plaatste een ouderwets inktkussen voor haar en zei: Wilt u met uw wijsvinger
eerst hier op het inktkussen drukken en vervolgens op het cahier?
Golbanoe drukte haar wijsvinger met trillende hand op de plekken die Hadji had
aangewezen.
U kunt weer gaan zitten, zei hij.
Hij noteerde een paar dingen en zei: Golebeh.
Dat ben ik, zei de andere grootmoeder met bevende stem en ze kwam overeind.
Eerst hier drukken en dan hier, graag.
Ze drukte haar vinger op het inktkussen en vervolgens op de plek die Hadji met de
punt van zijn pen aanwees.
Wat is uw adres? vroeg hij.
Het huis van de moskee, antwoordde Golbanoe.
Woont u daar allebei?
Ja, antwoordde ze.
Toen hij klaar was met schrijven, drukte hij een paar stempels in zijn cahier, kwam
overeind en zei: Volgt u mij maar.
De grootmoeders volgden hem door een gang, toen moesten ze door een smalle
kamer, daarna door een groter vertrek en ten slotte door een halfdonkere gang, totdat

Hadji voor een deur bleef staan. Hij haalde een sleutel uit zijn zak, opende de deur en
zei: Doet uw schoenen uit en loopt u verder.
Golbanoe en Golebeh betraden een merkwaardige kamer, waar lange doeken met
heilige teksten aan de wanden hingen en waar tot aan het plafond honderden oude
versleten geelbruine leren koffers in houten kasten stonden. De bekende geur van
boeken en leer gaf de kamer een heilige sfeer. Op de grond lag een oud tapijt dat de
gehele vloer bedekte.
In een van de wanden was een nis waar tientallen registratie-boeken opgestapeld
lagen. De bovenste laag was bedekt met een dikke laag stof.
De handen van de grootmoeders trilden onder hun chador. Ze deden hun schoenen uit
en liepen verder.
Ga zitten, zei Hadji en hij wees naar twee stoelen bij een oude, houten tafel.
Er hing een bewerkte zilveren kroonluchter boven de tafel, met zeven oude half
opgebrande kaarsen. Hoop vervulde het hart van de grootmoeders.
Wat we tot nu toe gedaan hebben, wat we elkaar verteld hebben en wat u tot nu toe
gezien hebt, blijft allemaal onder ons. Als iemand iets van dit geheim te horen krijgt,
wordt dit contract ontbonden, zei Hadji nadrukkelijk.
Dat is volkomen duidelijk, zei Golbanoe.
Hij verdween achter een gordijn en kwam terug met twee splinternieuwe geelbruine
leren koffers waarop een afbeelding van de Kaaba stond. Hij zette de koffers met zon
officieel gebaar voor de grootmoeders neer dat ze bijna flauwvielen van de spanning.
Hadji ging tegenover hen zitten.
Er zullen thuis zeer waarschijnlijk vragen aan u worden gesteld, zei hij kalm, maar u
geeft daar geen antwoord op. Ik benadruk, u geeft geen antwoord.
Dat begrijpen we, zei Golbanoe roerloos.
Op de geboortedag van de heilige Fatme staat u beiden met deze koffer gereed voor
de bazaar, zei Hadji.
Akkoord, zei Golbanoe.
Als u vragen hebt, mag u die nu stellen, want als u straks vertrokken bent, is er geen
ruimte meer voor vragen, zei hij.
De grootmoeders keken elkaar onzeker aan. Hadden ze nog vragen? Nee, ze hadden
geen vragen.
O, toch wel, hoe laat moeten we precies bij de bazaar zijn? vroeg Golbanoe
aarzelend.
Vroeg in de morgen, voor zonsopkomst, antwoordde Hadji.
Golebeh had nog een vraag, maar ze durfde hem niet te stellen, ze fluisterde hem in
Golbanoes oor.
Neem ons niet kwalijk, zei Golbanoe, maar we hebben nog geen bewijs van u
gekregen. Misschien is het handig als we iets krijgen, een papiertje bijvoorbeeld, waar
onze namen op staan.
De koffers! zei Hadji. Ze vormen het bewijs. En uw namen staan erop!
Meteen keken ze naar de koffers en zagen met verbazing dat hun namen met grote
letters op een papiertje achter het plastic vakje op de zijkant van de koffers stonden.

Inderdaad! zei Golbanoe en ze keek nijdig naar Golebeh voor haar ongepaste vraag.
En uw reisdocumenten worden op de dag zelf aan u overhandigd, zei Hadji, verder
nog vragen?
De grootmoeders keken elkaar aan, nee, ze hadden geen vragen meer.
Ze schitterden van geluk, bedekten hun glimlach met hun chador, pakten hun koffers,
verlieten het pand en begaven zich in de drukte van de bazaar.

Thuis verstopten ze de koffers in een van de oude kisten in de kelder en deden alsof er
niets gebeurd was, maar het geheim drukte zwaar op hun borst. Ze konden er niet van
slapen en lagen lange tijd wakker in bed. De dagen waren langer geworden en de
nachten leken wel oneindig. Zou het waar kunnen zijn? Zou de dag komen waarop ze hun
koffers zouden pakken om aan hun reis te beginnen? Zouden ze de lange reis fysiek
kunnen doorstaan?
Ze waren bang dat ze de dag niet zouden meemaken, dat ze een ongeluk zouden
krijgen, dat ze hun been zouden breken of dood zouden gaan. Maar ze hadden veertig
jaar lang geduld getoond en dus konden ze het ook nog wel een paar maanden langer
volhouden.

De schatkamer

, jij ommantelde! Sta op en waarschuw. Verheerlijk hem. Jouw kleren, reinig ze. De
gruwel, vermijd die. Wacht geduldig!

Een groep van zeven mannen kwam uit de steeg, vier van hen droegen een grote
rieten mand op twee balken op hun schouders en de anderen liepen voor hen uit. Het
waren dorpelingen uit Djirja en ze droegen Kazem Khan in de rieten mand naar het huis.
Een van hen klopte op de deur, maar het duurde even voordat Golebeh de deur voor
hen opende.
Heren? zei ze verbaasd toen ze de mand zag.
We hebben Kazem Khan bij ons, zei een van hen terwijl hij naar de rieten mand op
de schouders van de mannen wees.
Golbanoe! Kazem Khan! riep Golebeh bezorgd. Zodra ze de mand zag, wist Golbanoe
wat haar te doen stond. Ze begeleidde de mannen naar de opiumkamer. Daar haalden de
mannen Kazem Khan voorzichtig uit de mand en legden hem op het bed. Zijn ogen waren
gesloten, zijn gezicht was bleek en hij was mager geworden. Daarna verlieten ze de
kamer en gingen naar de hooz om hun pijp te roken. Golebeh huilde stilletjes, terwijl
Golbanoe alles regelde. Ze trok een deken over hem heen, legde een kleine spiegel en
een koran op een plankje boven zijn hoofd en liep naar de keuken om de ontbijttafel te
dekken voor de dorpelingen. Ze zette de theepot, kaas, brood, jam en een schaal fruit
neer en riep: Heren, komenjullie ontbijten?
Intussen was ook Aga Djan gearriveerd. Hij liep rechtstreeks naar de opiumkamer. Hij
zag Kazem Khan in bed liggen en wist dat het geen zin meer zou hebben om hem naar
het ziekenhuis te brengen. Hij keerde terug naar de keuken om de dorpelingen te
groeten.
Zij stonden allemaal meteen voor hem op en een van hen vertelde hem het verhaal:
Hij was al een paar dagen niet komen opdagen in het theehuis. We dachten dat hij op
reis was. Op een nacht hoorden we zijn paard, we namen aan dat hij teruggekeerd was,
maar het paard stopte niet met hinniken. We zijn direct naar zijn huis gegaan en zagen
toen dat hij bijna dood in bed lag. De volgende dag hebben we hem meteen in de mand
gelegd en zijn we met de bus hiernaartoe gekomen.
Ik dank jullie zeer en waardeer wat jullie voor mijn oom gedaan hebben, antwoordde
Aga Djan.

s-Avonds zette hij een stoel naast het bed van Kazem Khan. Lange tijd bleef Aga Djan
naast hem zitten. Rustig las hij hem de soera Al Fateha voor.

Kazem Khan was de geest van het huis, maar hij was het type man dat zich niet kon
hechten aan het huis en de moskee. Hij was precies de persoon die Aga Djan niet kon
zijn. Aga Djan was de man van het huis, van de moskee en van de bazaar en hij had veel
verantwoordelijkheden in de stad, maar Kazem Khan was zo vrij als een vogel en hij ging
nu dood als een vogel. Oude vogels vallen plotseling uit de lucht, ze leggen hun kop op
de grond, sluiten hun ogen en worden niet meer wakker. Kazem Khan was een dichter
die geen grenzen kende. Hij had alles gedaan, dingen waar Aga Djan zelfs niet aan
durfde te denken.
Aga Djan zocht in zijn binnenzak naar zijn dichtbundel. En op zoek naar zijn laatste
gedicht bladerde hij hem door. Toen hij het gevonden had las hij het zachtjes voor:
Indien die zoete mond, die beker wijn, ja alles, eindigt in het niet-meer-zijn, bedenk,
zolang jij bent, je bent slechts wat je zult zijn, niets: je kunt niet minder zijn.

Al zeventig jaar lang was er altijd iemand die de opiumset van Kazem Khan klaarzette
zodra hij arriveerde. Dat was nu niet meer nodig.
In de keuken zaten de grootmoeders; ze praatten met elkaar en huilden stilletjes. De
man van wie ze hielden was er niet meer. Wanneer hadden ze hem voor het eerst
ontmoet? Een halve eeuw geleden, toen ze nog jonge meiden waren en de dichter Kazem
Khan op een middag de binnenplaats op reed, te paard. Nog nooit hadden ze een gedicht
gehoord. Enkele dagen later had hij twee gedichten voor hen geschreven, eentje voor
Golbanoe en een voor Golebeh. De gedichten gingen over hun ogen, hun lange vlechten,
hun glimlach en hun handen die aangenaam warm waren als ze het vuur van de
opiumset aanstaken. De volgende keer dat hij terugkwam waren zij allebei van hem, tot
in de eeuwigheid.

Am Ramazan verscheen in de deuropening, hij was degene die de tuin verzorgde en


elke dag aan het begin van de avond een bezoekje aan Moazen bracht in zijn
pottenbakkerij. Hij hield ook de kleivoorraad in de gaten en bestelde als het nodig was
verse klei voor hem. Am Ramazan woonde alleen, zijn vrouw was overleden en hij had
geen kinderen. Hij had slechts een ezel waarmee hij zijn brood verdiende, hij won in zijn
eentje zand uit de rivier en vervoerde het met zijn ezel naar zijn klanten.
Am Ramazan groette zachtjes Aga Djan en die groette terug en gebaarde hem binnen
te komen.
Luister, Kazem Khan heeft een tijdje geen opium gerookt. Zijn lichaam is onrustig. De
grootmoeders zullen een set voor hem klaarzetten. Als jij de opium dan rookt en de rook
in zijn gezicht blaast, zal hij tot rust komen.
Am Ramazan was een gelegenheidsroker, hij kon de opium zelf niet betalen. Maar hij
was blij met het verzoek van Aga Djan, want hij wist dat Kazem Khan de beste opium
van de bergen rookte. De opium die hij af en toe bij zijn vrienden rookte was donkerbruin
en stonk een beetje, maar die van Kazem Khan had een geelbruine kleur en rook naar
wilde bergbloe-men.

Aga Djan pakte een half rolletje opium en overhandigde het aan Am Ramazan. Die
stopte het meteen in zijnjaszak en ging naar buiten om te helpen met het vuur.
Het duurde niet lang tot Golebeh met een komfoor met blauw gloeiende kooltjes en
een pot thee binnenkwam. Met betraande ogen keek ze naar Kazem Khan en zette het
komfoor op de grond. Am Ramazan legde de pijp in de warme as en sneed het
opiumrolletje in stukjes.
Toen de pijp warm was zette hij een stukje opium met een naald vast aan het uiteinde
van de pijp, pakte met een tangetje een gloeiend kooltje en hield het bij de opium.
Daarna begon hij zachtjes te roken en inhaleerde steeds dieper. Een ogenblik vergat hij
dat hij voor Kazem Khan rookte, maar zodra zijn blik op Aga Djan viel, kwam hij overeind
met de pijp in zijn linkerhand en de tang met het gloeiende kooltje in zijn rechterhand.
Hij boog zich over Kazem Khan, hield het gloeiende kooltje naast de opium van de
pijp, rookte, inhaleerde diep en blies de rook in zijn gezicht.
Een half-uur rookte hij geduldig, er hing een donkerblauwe wolk van rook in de kamer.
Toen ging de deur open. Dwaze Godsi kwam binnen. De grootmoeders probeerden
haar tegen te houden, maar Aga Djan gebaarde dat ze haar met rust moesten laten. Ze
liep naar het bed, boog zich voorover, keek in het gezicht van Kazem Khan, mompelde
iets en ging er weer vandoor, zonder een woord tegen Aga Djan gezegd te hebben.
Het is genoeg geweest, zei Golbanoe tegen Am Ramazan, als jullie nu de kamer
willen verlaten, dan lezen wij Kazem Khan uit de Koran voor. Aga Djan, die een beetje
slaperig geworden was door de opiumrook, kwam overeind en verliet met Am Ramazan
de kamer.
Golebeh pakte de koran en ging naast Golbanoe op de grond zitten. Ze hadden geen
moeite met het lezen van gewone boeken, maar het lezen van de Koran verliep trager.
Gelukkig kenden ze een paar soeras uit hun hoofd. Golbanoe opende het boek en keek
op de bladzijde, maar begon een soera uit haar hoofd op te zeggen. Golebeh herhaalde
haar woorden:
Bij de pen
En wat je ermee schrijft.
Wij hebben de bezitters van de tuinen op de proef gesteld.
s-Morgens riepen zij tegen elkaar:
Ga vroeg naar jullie akker
Als jullie willen afoogsten
En ze waren vroeg weggegaan
Maar toen zij het zagen zeiden zij:
Wij zijn verdwaald
Nee, we zijn beroofd!
Daarna bracht ze haar mond bij zijn oor en fluisterde: Kazem Khan, u bent aan uw
reis begonnen. Wij komen achter u aan. We hebben een geheim dat we nog aan niemand
mogen vertellen, maar we vertellen het aan u. We gaan binnenkort naar Mekka, alles is
geregeld door de profeet Gezr. We waren van plan naar Djirja te komen en afscheid van

u te nemen. Ik kus u, Kazem Khan, we kussen u beiden. Wij waren gelukkig met u.
Beiden kusten ze Kazem Khan op zijn voorhoofd en verlieten de kamer.
Op de derde avond merkte Aga Djan dat de dood van Kazem Khan naderde; hij ging
alleen de kamer in en deed de deur dicht, kuste zijn oom op zijn voorhoofd en fluisterde:
U kunt nu heengaan als u wilt. We zullen altijd aan u blijven denken en ik zal uw
schoenen en uw gedichten in de schatkamer bewaren. Ik zit naast u, ik hou uw hand
vast.
Shahbal kwam rustig binnen en bleef bij de deur staan.
Wil je een glaasje donkere thee gaan halen en een lepeltje? vroeg Aga Djan.
Hij deed een beetje fijngesneden opium in het theeglas dat Shahbal had gebracht en
loste het met het theelepeltje op. Hier, zei hij tegen Shahbal, doe het met het lepeltje
in zijn mond, zijn lichaam vraagt erom. Zo kan de geest kalmer zijn lichaam verlaten.
Shahbal bracht voorzichtig de geelbruine materie lepeltje voor lepeltje in Kazem Khans
mond.
Aga Djan legde zijn hand op de blote schouder van zijn oom en zei: Hij vertrekt. Hij
boog zich voorover en kuste hem weer op zijn voorhoofd. Langzaam gleed het leven uit
de oude man weg. Hij is weg, zei hij met bedroefde stem, wil je het huis inlichten?
De grootmoeders kwamen als eerste de kamer in, ze condoleerden Aga Djan en
bleven stilletjes staan. Daarna volgden huilend Fagri, Zinat en Moazen. Aga Djan pakte
de schoenen en de dichtbundel van Kazem Khan en liep in het donker naar de moskee.

De moskee had een schatkamer, een geheime plek in de grafkelder waarin al eeuwen
de waardevolle spullen van het huis werden bewaard.
Perkamenten, akten, brieven en persoonlijke spullen van de overleden imams van
vroeger tot nu. Ook honderden cahiers met moskeeberichten die de leidinggevende
mannen van het huis, net als Aga Djan, de afgelopen eeuwen bij hadden gehouden. Alles
was gerangschikt en op chronologische volgorde in kisten gestopt.
De schatkamer was een goudmijn van historische gegevens. Je kon de geschiedenis
van het land als het ging om religie in de archieven terugvinden. Ook lagen er vele
bijzondere priv-eigendommen van de bewoners van het huis.
Het archief en de voorwerpen zouden eigenlijk naar een museum gebracht moeten
worden om tentoongesteld te worden, maar ze vormden een uniek en bovenal
persoonlijk deel van het huis en de moskee.
De leidinggevende man van het huis droeg altijd de sleutel van de schatkamer bij zich.
Behalve Aga Djan was ook Shahbal op de hoogte van het bestaan van de schatkamer
en de inhoud ervan. Aga Djan had hem verteld van het cahier.
Alleen God weet wanneer we doodgaan. Maar als ik doodga, heb jij de sleutel. Jij
schrijft in het cahier. En jij bepaalt wat er gebeurt, had hij Shahbal verteld.
Hij was zelf pas zevenentwintig toen hij voor het eerst de schatkamer bezocht had.
Toen zijn eigen vader stierf, pakte hij een lantaarn en ging diep in de nacht de
grafkelder van de moskee in. Met trillende hand stopte hij de sleutel in het oude slot,
opende de deur en ging naar binnen.

Het leek alsof hij droomde want de kamer had niets weg van een normale ruimte. Er
lag een oud granaatappelkleurig tapijt op de grond. Er stond een stoel en een tafel met
daarop een opengeslagen boek. Daarnaast zag hij een ganzenveer in een inktpotje
gedoopt. Er stonden tientallen paren schoenen langs de muur waarop een fijn laagje stof
zat en aan elk paar hing een kaartje dat aanduidde van wie het was. Het waren de
schoenen van de overleden imams. Tegenover de rij schoenen stonden enkele
kapstokken en aan elke kapstok hing het gebedsgewaad en de zwarte tulband van een
imam. Bij sommige kapstokken stond ook een wandelstok en een kistje waarin de
persoonlijke spullen van de imam en belangrijke papieren uit diens tijd werden bewaard.
Aga Djan wist niet precies hoe oud de moskee en het huis waren, maar als hij wilde,
kon hij er hier achter komen. Hij kon met zijn lantaarn langs de kapstokken lopen tot diep
in de ruimte, waar dan waarschijnlijk de oudste kist met het eerste cahier met
moskeeberichten zou staan. Heel misschien bevatte die kist tekeningen van het huis en
van de moskee. Aan het eind van de ruimte was een donkere gang, Aga Djan vermoedde
dat daar nog meer verborgen plekjes waren, waar nog veel meer oude kisten zouden
staan. Hij wilde er een kijkje nemen, hij hield zijn lantaarn hoog en zag dat er aan de
muur een reeks perkamenten hingen met daarop teksten. Het licht was te schaars om te
kunnen onderscheiden wat er stond. Toen hij de gang in wilde lopen zag hij dat er een
dikkere laag stof op het rode tapijt lag dan die hij op alle kisten, kleren en spullen had
gezien. Blijkbaar was er in de afgelopen eeuw niemand verder gegaan dan waar hij nu
stond. En dus was het ook niet aan Aga Djan om een stap verder te zetten.
Het leek alsof alles verzegeld was met de laag stof enje het zegel niet verbreken
mocht. Wat had hij graag langs de gewaden willen lopen en de namen van de oude
imams en bewoners willen bestuderen. Wie waren ze? Wat voor soort kleding droegen
ze? Welke ringen droegen ze om hun vingers? Hij wilde een van de kisten openen en naar
de spullen kijken, aan de kleding ruiken, een van de ringen om zijn vinger passen en een
moskee-bericht uit het cahier lezen. Waar schreef men in die tijd over? Wat gebeurde er
in het huis, in de moskee en op de bazaar? Welke kleur hadden de eerste vissen in de
hooz? En welke boom stond er in plaats van de ceder in het midden van de binnenplaats?
En welke kraai was de voorganger van onze kraai? Hij wilde wekenlang, maandenlang in
de kelder blijven en de reis naar het verre verleden maken. De antwoorden op zijn
vragen vinden. Maar het was onmogelijk, de schatkamer was een geheim dat in het
donker lag, een geheim dat bij de moskee hoorde, dat bij de Koran en bij de verloren tijd
paste.
Je had geen toegang meer tot de tijd die voorbij was. Aga Djan begreep het en liet
zijn nieuwsgierigheid varen. Hij legde de gedichten van Kazem Khan in de kist, zette zijn
schoenen achteraan in de rij en deed de lantaarn uit.

Kazem Khan had in zijn testament geschreven dat hij niet in de grafkelder van de
moskee begraven wilde worden. Daarom zochten de dorpelingen een mooie plek om hem
te begraven. Ze kozen een plek op de top van de heuvel tegenover zijn huis waar een
oude amandelboom in de lente duizenden bloesems liet vallen.

De volgende dag kwamen er tientallen dorpelingen naar de stad om het lijk van hun
dichter mee naar Djirja te nemen.
Aga Djan, Fagri Sadat, Zinat Ganoem, Moazen en de grootmoeders gingen met hen
mee.

Precies veertig dagen na de dood van Kazem Khan brak de dag aan waarop de
grootmoeders hun reis naar Mekka begonnen. Na het ochtendgebed sloegen ze hun
chadors om, pakten hun koffers en gingen bij de hooz staan.
We gaan weg! riep Golbanoe.
We gaan de reis van ons leven maken! riep Golebeh haar na.
De grootmoeders waren altijd bang geweest dat hun contract ontbonden zou worden
als iemand hun geheim te weten kwam. Maar vandaag konden ze de spanning niet meer
verdragen. Moazen was de eerste die hen hoorde, hij kwam onmiddellijk zijn kamer uit
en riep: Waar gaan jullie naartoe?
Naar Mekka! antwoordden ze.
Werkelijk, naar Mekka? vroeg hij.
We mogen eigenlijk niets zeggen, Moazen, neem het gewoon van ons aan.
Hij raakte hun koffers aan, het waren de heilige Kaaba-kof-fers. Toen riep hij hard:
De grootmoeders gaan naar Mekka! Iedereen was blijkbaar al wakker, want toen Aga
Djan de lampen van de binnenplaats aan deed, kwamen ze allemaal in feestelijke kleding
tevoorschijn. Ze lachten en huilden, omarmden de grootmoeders en gaven ze hartelijke
zoenen.
Fagri Sadat liep met een komfoortje vuur met geurige esfand naar hen toe, terwijl
haar dochters Nasrin en Ensi haar met een spiegel en rode appels begeleidden. Zinat
Ganoem bracht volgens de traditie een schaal water als teken van geluk voor de reiziger.
Shahbal haalde de antieke koran uit de bibliotheek en overhandigde het boek aan Aga
Djan. Golbanoe en Golebeh pakten hun koffers. Aga Djan kuste hen, hield de koran boven
hun hoofd en begeleidde hen naar de deur.
Zinat gooide het water achter hen aan. Iedereen huilde alsof de grootmoeders niet
meer naar huis zouden terugkeren.

Sajeh

ga Djan had al een paar keer gemerkt dat Zinat s-nachts haar kamer verliet, maar
hij wist niet waar ze naartoe ging. Zinats kamer was op de tweede verdieping en als
ze naar beneden ging, moest ze de slaapkamer van Fagri en Aga Djan passeren.
Laat op de avond, toen Aga Djan in zijn werkkamer zat te lezen, hoorde hij de deur
naar de trap van de bovenverdieping. Hij dacht dat het Fagri was, maar toen hij verder
geen voetstappen hoorde, keek hij door een opening van het gordijn en zag dat iemand
zich in het donker verplaatste.
Hij opende de deur en betrad de binnenplaats. Een ogenblik zag hij een fractie van
een zwarte chador bij de trap. Misschien was het Zinat, maar wat moest ze daar zo laat
in de nacht?
Hij ging de kamer weer binnen. De kraai kraste onverwachts.
De waarschuwing van de kraai deed Aga Djan denken aan de vrouw van Sarandieb:

Er was eens een koopman uit Sarandieb, hij had een vrouw die Djamis heette.
Niemand kon geloven dat er ooit zon mooie vrouw had geleefd. Haar gezicht schitterde
als de dag van de overwinning en haar haar was zo donker en zo lang als de nacht
waarop je op je geliefde wacht die niet komt.
Djamis had een geheime relatie met een vermaarde tekenaar die kon toveren met zijn
kwast. Ze ging wel eens in het geheim bij hem langs en samen maakten ze een van de
mooiste Perzische nachten. Op een nacht zei ze tegen hem: Het wordt steeds moeilijker
voor me om bij je langs te komen en nog moeilijker om zo lang te wachten op een
geschikte nacht. Bedenk iets waardoor ik vaker bij je kan zijn, je bent toch een
kunstenaar?
Ik weet wel iets, zei de kunstenaar, ik zal een sluier voor je maken die aan de ene
kant zo helder is als de morgenster in het water en aan de andere kant zo zwart als de
nacht. s-Nachts sla je de donkere kant van de sluier om en kom je naar me toe als een
deel van de nacht. In de morgen draai je de sluier om en ga je met de heldere kant terug
naar huis als een deel van de ochtend.

Nu de grootmoeders er niet waren, was er een nieuwe fase in het huis aangebroken.
Het ritme dat zij aan het huis gegeven hadden, was weg. Je zag het aan de oude klok
van het huis, die opeens stil was gaan staan. Toen de grootmoeders nog thuis waren,
leefde de keuken; de kraai van de moskee kraste als er iemand op bezoek kwam en de
bibliotheek was altijd opgeruimd, maar die tijd was blijkbaar voorbij.
Vroeger maakten de grootmoeders de kinderen wakker en hielpen Fagri Sadat haar

kamer op te ruimen. Ze stelden Aga Djan op de hoogte van alles wat er in het huis
gebeurde en hielden de pottenbakkerij van Moazen in de gaten. Maar nu was er niemand
meer in het huis die deze taken op zich nam.
Niemand kon hun lege plek invullen. Waren ze er nog geweest, dan hadden ze Zinat
allang achtervolgd op het dak.

Aga Djan was tevreden over de invalimam; hij deed zijn werk met veel enthousiasme
en zag er heel gelukkig uit. Tijdens hun eerste gesprek had Aga Djan gemerkt dat de
man ambities had, maar hij twijfelde aan zijn kwaliteiten.
Hij kon nog steeds niet over iets anders dan plattelandskwes-ties spreken, maar toch
deed hij het goed. Laatst had hij de minister van Landbouw met harde woorden
bekritiseerd over zijn kortzichtige plannen ten opzichte van de armoedige dorpen.
Hij was nog nooit in Teheran geweest, maar in een van zijn preken maakte hij een
opmerking die de voorpagina van de plaatselijke krant haalde: In Teheran heeft
iedereen een telefoon in huis, heb ik gehoord, maar in honderden dorpen in de bergen is
geen enkel telefoontoestel te vinden. In Teheran kun je meteen een ambulance bellen
alsjeje vinger snijdt in de keuken, maar wat moet ik doen als mijn vader doodziek in bed
ligt? Ik waarschuw Teheran. Denk na! God heeft iedereen hetzelfde geschapen.
De politie en de geheime dienst reageerden glimlachend op zijn onschuldige aanval.
Ze waardeerden het, zulke kritiek werd zelfs van harte gestimuleerd.
De opmerkingen van de invalimam werden langzaamaan populairder en haalden
regelmatig de plaatselijke kranten. Aga Dj an was tevreden en gaf hem meer ruimte. Een
keer, toen een foto van de imam en een deel van zijn preek in de krant waren geplaatst,
werd Aga Djan door een collega aangesproken: Hij is naef, maar hij komt vaak scherp
uit een onverwachte hoek.
Het was nog niet eerder voorgekomen dat er een foto van een imam in de krant werd
gepubliceerd. De krant had speciaal een fotograaf naar de moskee gestuurd en had de
imam op het dak van de moskee tussen de twee minaretten gefotografeerd.
Toen de imam de volgende dag zijn foto in de krant zag staan, kon hij de hele dag van
spanning niet meer stilzitten. Zijn droom was uitgekomen. Het was zijn jeugddroom om
ooit een preek in een grote moskee te houden. Nu stonden zijn preek en zijn foto in de
krant en was hij plotseling een bekendheid geworden in Senedjan.

Volgens de sharia deden Zinat en de invalimam niets verkeerds en ze hoefden dus niet
bang te zijn. Als een gelovige een poosje elders verkeert en ver van zijn wettige vrouw
woont, mag hij een vrouw als sieg hebben. Maar de imam wist dat hij een groot risico
nam met Zinat. En dat Aga Djan hem meteen het huis zou uitzetten als hij erachter
kwam. Zinat voelde zich ongemakkelijk bij haar positie als tweede vrouw. Ze schaamde
zich dat ze met de invalimam in de moskee in bed lag, daar waar haar man en nog
tientallen andere imams in de grafkelder begraven lagen. Hij had haar elke nacht wel in
bed willen hebben, maar zij weigerde, bang als ze was dat Aga Djan het zou ontdekken.

Als ze hem in het daglicht zag, kon ze niet geloven dat ze met hem geslapen had en
dat hij haar had uitgekleed. Maar in het donker was alles anders, dan zag ze hem niet,
voelde alleen zijn handen, zijn schouders, zijn rug en zijn bewegingen in bed, hij was zo
sterk als een paard.
Zodra ze gevreen hadden, pakte Zinat haar chador en ging er snel vandoor. Ze wilde
dan niets meer met hem te maken hebben, geen woord van hem horen. Maar de
volgende nacht, als ze het licht uitdeed en in bed kroop, miste ze zijn lichaam.
Haar overleden man, Alsaberi, had nooit haar borsten gekust, hij had nooit als een
beest in haar billen gebeten, maar de invalimam bracht haar naar een hoogte van genot
waar ze alles en iedereen vergat.

Laatst had hij haar mee naar de grafkelder genomen; hij had haar uitgekleed en met
haar gevreen op de harde, koude zerken. Ze had geprotesteerd dat ze het niet op de
grafstenen wilde doen, maar omdat hij aandrong, had ze hem omarmd, vastgehouden en
zich overgegeven.
Ik zal het nooit meer doen, ik ga nooit meer terug naar die man, besloot Zinat iedere
keer als ze terug naar huis liep, het is mooi geweest, ik heb geluk gehad dat nog
niemand erachter gekomen is. Ik moet stoppen en ik stop. Ik ga een poosje weg, ik ga
naar Qpm, naar mijn dochter en blijf een poosje bij haar. Ik ga naar het graf van de
heilige Fatme om berouw te tonen, ik zal om vergiffenis vragen. Ik doe het, ik zal het
morgen doen, ik pak mijn koffer en ik ga.
Maar ze deed het niet en nu was ze weer op weg naar hem.
De invalimam hoorde haar zachtjes naar de trap lopen. Ze verdween in het donker van
de trap, maar even later waste ze haar handen bij de hooz van de moskee en gooide
water in haar gezicht.
De invalimam wilde haar weer mee naar de grafkelder nemen, maar ze weigerde.
Toen hij haar met zijn grote handen vasthield en zijn hoofd op haar borsten drukte, gaf
ze zich over. Hij tilde haar van de grond, opende de deur van de kelder met zijn voet en
daalde de trappen af.
Diep in het donker van de kelder brandde een kaars op een hoge grafsteen. Hij deed
haar kleren, schoenen en sokken uit en nam haar op blote voeten mee naar het
kaarslicht. Hij legde zijn imamgewaad op een grafsteen naast de kaars. Onverwachts
toverde hij een tros rode druiven tevoorschijn en hij legde die op haar blote borsten en at
ze van haar af. Het sap van de druiven liep over haar borsten en buik, hij likte het op en
Zinat ging bijna dood van genot.
Ze waren zo bezig dat ze niet merkten dat iemand met een handlantaarn de raampjes
van de kelder passeerde.
De invalimam was dronken van Zinat en het sap, hardop reciteerde hij de Al Falag
terwijl hij boven op haar lag:

Ik zoek bescherming bij Hem De Heer van de ochtendschemering Tegen het kwaad

dat Hij geschapen heeft En tegen het kwaad van de donkere nacht Als hij aanbreekt

Hij sprak en Zinat luisterde met gesloten ogen, ze merkten niet dat iemand met een
handlantaarn de trappen van de kelder afdaalde.
Op een gegeven moment zagen ze het licht en hoorden de voetstappen. Zinat duwde
de imam weg, pakte haar zwarte chador en verschool zich in het donker.
De invalimam draaide zich om en zag een silhouet met een handlantaarn boven zijn
hoofd staan.
Imam! Pak je koffer!

Hadji

ga Djan liet een andere invalimam komen, een bejaarde imam uit Saroeg. Hij deed
het rustig aan en in zijn preken praatte hij vaak over het leven van de heiligen. Aga
Djan was tevreden met hem. Het was niet erg dat de moskee het een beetje rustig
aan deed.

Er gingen drie maanden voorbij, het werd tijd dat de pelgrims die naar Mekka waren
gegaan naar huis terugkeerden.
Aga Dj an wilde voor de terugkomst van de grootmoeders een groot feest geven,
waarbij alle familieleden aanwezig zouden zijn.
Het ontvangstfeest van de pelgrims was altijd een bijzondere gebeurtenis. Het huis
van de pelgrim werd dan met gekleurde lichtjes versierd, op de binnenplaatsen werden
tapijten uitgerold en er werd een offer gebracht. Een week lang kwamen familieleden,
kennissen en buren langs om de pelgrims te feliciteren en ze werden allemaal met
feestelijke maaltijden ontvangen. Tijdens zon mehmooni kreeg de pelgrim de eretitel
hadji als het een man betrof en hadjije als het ging om een vrouw. Die titel mochten ze
dan voorgoed met trots dragen.
Aga Djan schreef een brief aan zijn broer Nosrat:
Lieve broer, je bent zoveel weg geweest de laatste tijd, kom wat vaker naar huis.
Voor de komst van de grootmoeders heb ik iedereen uitgenodigd, ik wil dat jij ook komt,
probeer op tijd thuis te zijn. Zij hebben hun leven in het huis gestopt, het is je plicht om
bij het belangrijkste feest van hun leven aanwezig te zijn. Thuis mist iedereen oom
Nosrat! Tot gauw!

Een aantal dagen later belde Nosrat: Sorry, ik kan niet komen, ik heb een belangrijke
afspraak, maar ik beloof later te komen, ik zal het goedmaken.
Op de avond waarop de grootmoeders thuis zouden komen, moest Nosrat naar het
grootste theater van Teheran, in de La-lezaarstraat, waar Mahwash zou zingen. Hij had
een contract met het theater voor een serie artistieke fotos van de beroemde
Teheraanse zangeres. Het was een belangrijke opdracht die hij per se wilde doen, zijn
naam als kunstenaar zou worden gevestigd als hij een paar mooie portretten van haar
kon maken.
Mahwash was een ster die de Teheraanse nachten had veranderd, het ging niet om
haar stem, maar om haar bewegingen, haar armen, haar borsten en billen. Ze was de
droomvrouw van alle Perzische mannen. Ze was het symbool van een tijdperk waarin de
vrouwen de chador vrijwillig thuislieten en zonder sluier naar buiten gingen.

De mannen stierven van verlangen als ze Mahwash op het podium zagen. Zij
betoverde hen met de bewegingen van haar blote armen en haar borsten die uit haar
decollet staken. Met haar hoge hakken, glimmende strakke jurk en roodgestif-te lippen
maakte ze hen wanhopig. Ze onthulde de geheimen van de traditionele Perzische
vrouwen aan de massas mannen die voor haar naar de schouwburg kwamen. Ze werd als
een godin door de Teheraanse theaterbazen ontvangen en de fotografen verdrongen zich
voor haar.

Ze was de eerste vrouw in de vaderlandse geschiedenis die haar billen en borsten in


zon opvallende strakke jurk toonde op het podium. Ze stak haar mollige blote armen in
de lucht, draaide haar gewichtige billen in het rond. Op een gegeven moment hield ze
haar kontje scheef en zong op een erotische manier:
Dishab ke az Hend oe ma dam
ba machine Benz oe ma dam
djone man bego
in koen kadje?
Gisternacht toen ik uit India
terug naar huis kwam
en natuurlijk kwam ik
met een Mercedes-Benz
wees eens eerlijk
en zeg het me,
staat mijn kontje scheef?
Nee, nee, wie heeft dat gezegd? riepen de mannen gelukkig.

Madar shoehar, mijn schoonmoeder! riep ze dan terug.


Ba to ladjeze is jaloers op je kontje! riepen de mannen tegelijk.

Elke dag stond er wel een foto van haar in de krant, maar er was nog geen fotograaf
die een persoonlijk portret van haar gemaakt had. Nosrat, die goede banden met de baas
van het theater Molanroeg had, overtuigde hem ervan dat hij een paar portretten van
haar zou maken die de tand des tijds konden doorstaan.
Ze zou hem in haar eigen woning ontvangen, alleen omdat de theaterbaas haar
verteld had dat deze fotograaf anders dan anders was, dat hij het niet om het geld deed,
maar om haar.

Op het moment dat Nosrat de woning van Mahwash betrad, reed Aga Djan naar het
station om de grootmoeders te verwelkomen. Naast hem zat Fagri Sadat en achter hem
reed een stoet autos waarin veel familie en vrienden zaten.
De trein die zo dadelijk het station binnen zou rijden, zat vol pelgrims uit Mekka. Ze
waren al drie weken onderweg, eerst hadden ze met bussen Mekka verlaten en waren
naar Medina gegaan, waar de profeet Mohammad begraven lag, daarna hadden ze SaudiArabi verlaten en waren naar Irak gegaan om de heilige steden Nadjaf en Karbala te
bezoeken. In Karba-la lag de heilige Hussein begraven en in Nadjaf de heilige Ali.
Uiteindelijk waren ze per boot de grensrivier Arwandroed gepasseerd om per trein
terug te keren naar het vaderland.

Iedereen dacht aan de grootmoeders, vooral de jongeren waren blij dat ze


terugkwamen. Ze zouden traditiegetrouw geschenken uit Mekka voor hen meebrengen.
Horloges die in de nacht als een klein lantaarntje zouden branden en wekkers die
heilige tekstjes afspeelden. Ze zouden ringen en armbanden voor de meisjes
meebrengen en riemen met spreuken erop voor dejongens. De geschenken uit Mekka
waren onvergetelijke presentjes die iedereen dierbaar waren, het waren niet zomaar
cadeaus uit een winkel, het waren geschenken uit de stad Mekka, waar Gods huis, de
Kaaba, stond. De stad waarin Mohammad geboren was en waar ooit Kha-didja, de rijkste
vrouw van Mekka, drieduizend kamelen bezat.

De trein die straks zou aankomen, was een speciale trein die langs alle belangrijke
steden reed en de reizigers bij de stations afzette. De spoorwegen hadden bijzonder veel
aandacht aan de inrichting van de coupes besteed. Groen was de kleur van de islam, dus
waren de wagons met groene vlaggetjes versierd, er hingen overal groene doeken met
daarop heilige teksten uit de ramen en ook de hadjis droegen allemaal een groene sjaal.
De trein toeterde lang voordat hij de stad bereikte en reed met brandende koplampen
het station binnen. Zodra de trein tot stilstand kwam, begonnen de legermuzikanten luid
het welkomstlied te spelen.

De auto van Aga Djan stopte op het stationsplein. De directeur van het station, in
feestelijk uniform, verwelkomde hem boven aan de trap. Hij wachtte tot alle familieleden
waren aangekomen en begeleidde hen naar de stationszaal, waar hij zijn speciale gasten
ontving. Bedienden boden hun thee en koekjes aan op dienbladen die voor de
spoorwegen gemaakt waren. De moskeezangers zongen melodieuze heilige teksten met
een microfoon in hun hand. De oude vrouwen liepen met een komfoortje in hun hand
waarin ze esfand gooiden, waardoor een geurige rook ontstond. De families trakteerden
iedereen op zoetigheden en drankjes, er liepen overal medewerkers van het station rond
die rozenwater uit zilveren potten in de handen van de bezoekers goten.


Toen reed de trein waar de grootmoeders in zouden zitten het station binnen.
Honderden pelgrims zwaaiden met hun groene sjaals door de raampjes naar de massa
mensen die op het perron stond. De drie coupes waarin de pelgrims van de stad
Senedjan en de naburige dorpen zaten, stopten precies voor de deur van de stationshal.
De hadjis en de hadjijes stapten een voor een uit met hun grote koffers en de directeur
van het station verwelkomde hen door een luidspreker.
Waar zijn de grootmoeders? merkte Fagri Sadat op.
Waarschijnlijk nog in de trein, zei Zinat Ganoem, je kent ze toch, ze moeten eerst
alles netjes opruimen en de coup schoon achterlaten.
Shahbal, wil je even gaan kijken waar ze blijven? vroeg Aga Djan. Ik vrees dat de
trein zo weer vertrekt en zij dan nog altijd in hun coup bezig zijn.
Shahbal zocht naar de grootmoeders, maar hij kon ze niet vinden.
Ze zijn er niet! riep hij door een van de raampjes.
Ga snel in de andere coupes kijken, misschien zijn ze verdwaald.
De trein was heel lang en Shahbal rende van de ene wagon naar de andere.
Aga Djan stelde de directeur op de hoogte: Mijn reizigers zijn er nog niet, ze zitten
waarschijnlijk in de verkeerde coup, misschien weten ze niet dat ze hier moeten
uitstappen.
De directeur noteerde hun namen en liep naar zijn bureau, schakelde de microfoon
aan en riep: Een belangrijke mededeling! Deze boodschap is voor hadjijes Golbanoe en
Golebeh. Ze moeten hier uitstappen. Ik herhaal: hadjijes Golbanoe en Golebeh! Hier
uitstappen!
Na tien minuten was er nog steeds geen spoor van de grootmoeders te bekennen.
Shahbal kwam aanrennen: Ik heb alle coupes doorzocht, ze zijn nergens. Misschien
zijn ze al eerder, in een andere stad uitgestapt.
De pelgrims liepen weg en het perron werd steeds leger, de machinist stapte in en de
deuren van de trein gingen dicht.
De stem van de directeur klonk nog een keer over het perron: Een dringende
boodschap! Mevrouw Golbanoe en mevrouw Golebeh, wilt u zich bij de directie melden!
De conducteur wachtte nog eventjes, toen keek hij op zijn horloge en floot. De trein
kwam in beweging, verliet het station en liet Aga Djan en zijn hele familie op het perron
achter.

Een week lang belde Aga Djan met hulp van de stationsdirecteur naar alle stations die
tussen de grensrivier Arwandroed en Senedjan lagen, maar niemand had de
grootmoeders gezien.
Hij ging bij alle hadjis en hadjijes langs die net uit Mekka waren teruggekomen, maar
hoorde van hen ook niet veel nieuws. Ze hadden de twee voor het laatst in Mekka gezien
en dachten dat ze met een andere karavaan waren meegegaan.
Aga Djan kon slechts wachten tot hij officieel bericht van de begeleiders van de

reisorganisatie kreeg, maar zij kwamen pas over een paar weken terug, als alle
administratieve zaken geregeld waren.

Normaal regende het niet in de zomer, maar er dreven een paar donkere wolken
boven de stad in de richting van de woestijn. Het begon net te regenen, toen er op de
deur werd geklopt. Shahbal deed het licht aan en opende de deur. Hij zag dat Hadji
Mustafa, de man die de pelgrimstochten organiseerde, met twee koffers in zijn handen
voor de deur stond.
Een goede avond, is Aga Djan thuis? vroeg de hadji.
Hebt u een moment? Ik zal hem waarschuwen.
Shahbal verdween en keerde snel terug om Hadji Mustafa voor te gaan naar Aga Djans
kamer.
Daar zette Hadji Mustafa de koffers neer en omhelsde Aga Djan.
Ik heb dit nooit eerder meegemaakt, zei hij meteen, het is een vreemd verhaal, ik
weet niet of ik over een zegen moet spreken of over een tragedie. Een zegen als ze de
weg kwijt zijn in het huis van God, maar een tragedie als ze zich elders bevinden, ging
hij droevig verder.
Wat is er precies gebeurd?
Hier zijn hun koffers. De grootmoeders zijn als twee druppels water in de woestijn
van Mekka verdwenen. Ik heb ze overal gezocht, in Mekka, op alle politiebureaus, in
ziekenhuizen, in moskeen, maar er is geen spoor, geen enkel spoor van hen te vinden.
Ze waren tot aan de laatste dag bij de karavaan en het ging goed met ze, ze waren
gezond en gelukkig. Maar er is wel iets eigenaardigs gebeurd: een uur voordat we van
Mekka naar Medina wilden gaan, kwamen ze bij me langs, zetten hun koffers naast mijn
bureau neer, sloegen hun chadors om en gingen ervandoor, zonder een woord te zeggen.
Ik dacht dat ze nog een laatste keer naar de markt wilden gaan om een paar souvenirs te
kopen, maar ze kwamen niet meer terug. Hier zijn hun koffers. Het spijt me heel erg,
misschien had ik hen beter in de gaten moeten houden. Mijn excuses, ik zal alles doen
wat in mijn macht ligt. Ik hou u op de hoogte.

Hadji Mustafa was weggegaan, Aga Djan was nu alleen met Shahbal.
Ik geloof niet dat ze verdwaald zijn of dat ze de weg kwijt zijn in Mekka, zei hij tegen
Shahbal.
Wat denkt u dan?
Ze hebben zich achter het oude heilige gordijn van de Kaaba verstopt. Ze wilden of
willen vast niet meer terug naar huis.
Waarom zouden ze zich verstoppen? zei Shahbal verbaasd.
Ze willen in Mekka heengaan, dat is de allermooiste dood die een moslim zich kan
indenken. Volgens mij zijn ze met zn tween tot de conclusie gekomen dat ze hun leven
geleefd hebben. Ze stonden voor een keuze: of thuis op een gewone dood wachten, of in
de Kaaba, in Gods huis heengaan. Als je in de Kaaba doodgaat, ga je rechtstreeks naar

het paradijs. Vertel mij, wat zou jij kiezen als je in de schoenen van de grootmoeders
stond?
Ik kan niet geloven dat ze met opzet daar gebleven zijn. Hoe komt u erbij?
Het is iets wat ik je niet kan uitleggen. Ze hebben minstens vijftig jaar bij ons in dit
huis gewoond, vijftig jaar lang hebben ze de oude verhalen aangehoord, nu willen ze hun
eigen verhaal maken.
Shahbal glimlachte.
Laten we de koffers openmaken. Misschien zit er een brief in, zei Aga Djan.
Shahbal maakte de koffers open. Ze zaten vol cadeautjes: horloges, gouden
armbanden, ringen en kleurrijke kleding die in het licht van de hanglamp schitterden,
allemaal prachtige presentjes uit Mekka voor de bewoners van het huis.
Hier is het bewijs, zei Aga Djan. Ze hebben niets van hun eigen spullen in de koffer
achtergelaten, ze hebben er zelfs hun Mekka-lijkwaden niet in gestopt. Het is de droom
van iedereen om zijn lijkwade uit Mekka te halen, het is de eerste aankoop van een
hadji. In die lijkwade word je begraven. Ze hebben ze bij zich, ze hebben ze misschien
wel onder hun kleren aan.
Echt? zei Shahbal. Wat moeten we nu tegen de anderen zeggen?
De waarheid. Zou je de koffers achter het bureau willen leggen en wil je dan iedereen
verzoeken hier te komen?
Shahbal deed wat hem gevraagd werd en ging iedereen waarschuwen.
Hadji Mustafa was net hier, zei Aga Djan toen iedereen in de kamer was, maar hij
heeft me helaas niets nieuws verteld. Hij heeft wel dagelijks contact met de politie van
Mekka en als hij iets te weten komt, zal hij me onmiddellijk op de hoogte stellen.
Iedereen was ontroerd en luisterde in stilte naar Aga Djan.
Betekent dit dat we ze niet meer terug zullen zien? zei Nas-rin, de oudste dochter
van Aga Djan.
Ze kunnen nergens naartoe. De politie moet ze kunnen vinden, zei Djawad, de zoon
van Aga Djan.
Ik weet het, Hadji Mustafa heeft alles gedaan wat hij kon. Wie weet, misschien
hebben ze een trein genomen naar een andere stad. Er gaan miljoenen mensen naar
Mekka, er kunnen zoveel redenen zijn. Maar de grootmoeders hebben wel iets heel liefs
gedaan. Ze hebbenjullie cadeaus aan Hadji Mustafa meegegeven. En dat is naar mijn
mening het bewijs dat ze in orde zijn. Shahbal, de koffers! zei Aga Djan.
Shahbal zette de koffers op het bureau en maakte ze open. Iedereen was verbaasd
over de pracht en praal; horloges, wekkers, gouden halssnoertjes, slippers, haarbanden,
geurtjes, kleurrijke sluiers, bijzondere bloesjes en tasjes. Aan elk geschenk hing een
kaartje waarop stond voor wie het was. Voor Nasrin en Ensi, de dochters van Aga Djan,
hadden ze vrolijke bloesjes gekocht en voor zijn zoon, Djawad, een pet en een horloge,
voor Fagri Sadat hadden ze een make-uptasje gekocht, voor Moazen een opvouwbare
wandelstok, iets wat niemand eerder had gezien. Zinat Ganoem kreeg een dichtbundel
van de dichters uit Mekka. Aga Djan kreeg een vulpen met een afbeelding van de heilige
Ali op de dop, Shahbal een horloge en een grote lap donkerblauwe stof met fijne witte
lijntjes waar hij een pak van kon laten maken.

Iedereen was blij, iedereen bewonderde de grootmoeders om hun goede smaak en


luidruchtig bespraken ze elkaars geschenken. Totdat ze een kreet vanbuiten hoorden.
Een vrouw gilde en een andere vrouw schold haar luidkeels uit. Je hoorde nooit geruzie
van vrouwen, dat was ongewoon. Er stonden twee vrouwen op het dak van de buren aan
de kant van de bibliotheek ruzie te maken.
Het zijn de twee vrouwen van Hadji Shishegar, zei Zinat Ganoem.

Hadji Shishegar was een jaar of zestig. Hij was samen met de grootmoeders naar
Mekka gegaan en net teruggekomen. Hij handelde in glaswerk en had een grote winkel
op de bazaar.
Hadji had twee vrouwen, zijn oudste vrouw heette Akram en de jongste Tala.
Van Akram had hij zeven dochters gekregen, maar hij wilde graag een zoon en daarom
had hij lange tijd naar een andere vrouw gezocht.
Uiteindelijk had hij eenjonge vrouw gevonden en was hij met haar getrouwd, maar
toen bleek dat zij geen kinderen kon krijgen.
Niet doen! Niet slaan! Het spijt me! Ik wist het niet, ik wist het echt niet, smeekte
Tala.
Akram wilde niet ophouden, ze gilde en trok aan Talas haar en sloeg haar opnieuw.
Niet doen! Ik heb niets fouts gedaan. Jouw kinderen zijn ook mijn kinderen, ik smeek
het je, doe dit niet!
Zinat Ganoem, die via de trap naar het dak was gegaan, kwam tussenbeide.
Wat is er? Waarom makenjullie ruzie?
Nergens om, zei Tala, de jonge vrouw van Hadji.
Waarom slaat ze je dan? En waarom moetenjullie in godsnaam ruzie maken op het
dak?
Hadji is thuis, daarom, en hij heeft bezoek, zei ze, en ikik ben
Je bent wat?
Ik ben zwanger, zei ze zacht.
Akram, de oudste vrouw van Hadji, verdween huilend in het donker.
Tala is zwanger! riep Zinat.
Mobarak! Mobarak! riepen de dochters van Aga Djan vanuit het donker van de
binnenplaats.

Toen Hadji Shishegar in Mekka was, had hij God bij de Kaaba gevraagd om hem een
zoon te schenken. God gaf hem een tweeling, twee zonen tegelijk.
In het huis van de moskee vergleden de maanden. Van de grootmoeders hoorden ze
niets.

Terugkeer

oen Shahbal s-ochtends naar de keuken ging om te ontbijten, zag hij dat er een
vrouw met een koffer op het bankje naast de hooz zat. Pas toen ze haar chador op
haar schouders liet zakken, herkende hij haar. Benjij het, Sediq?

Toen Galgal de dag na de gebeurtenis bij de cinema uit Sened-jan wegvluchtte,


vertrok Sediq ook naar Qpm om bij hem te zijn. Sinds die dag was ze niet meer naar huis
gekomen.
Zinat omhelsde haar, kuste haar en vroeg wat er gebeurd was, waarom ze zo bedroefd
naar huis was gekomen. Sediq legde haar hoofd op haar schouder en huilde, maar zei
verder niets.
Zinat wist dat haar dochter niet gelukkig was met Galgal, dat hij haar nooit een
normaal gezinsleven had gegeven, dat ze niemand thuis mocht ontvangen en altijd in
angst met hem leefde.
Hij was vaak van huis, liet haar alleen, sprak met haar nooit over zijn activiteiten en ze
mocht niets aan haar familie vertellen.
De glimlach die altijd op haar lippen had geschitterd was weg. Haar gezicht was
bedekt met een sluier van verdriet.
Wat is er gebeurd?
Sediq wilde niets kwijt.
Ben je soms weggelopen?
Hebbenjullie ruziegemaakt?
Ze schudde nee.
Vertel me dan wat er gebeurd is.
Maar ze vertelde niets.
Sediq wandelde over de binnenplaats en dacht na over de afgelopen tijd.
Galgal was voor een paar maanden weggegaan en had haar thuis alleen
achtergelaten, ze wist niet waar hij was en wanneer hij terug zou komen. Op een dag
ontving ze een brief van hem waarin hij schreef: Ik kom voorlopig niet thuis, mijn
afwezigheid zal waarschijnlijk lang duren. Ga terug naar je familie. Je moet met niemand
hierover praten!
Sediq zweeg, maar iedereen wist dat haar kapotte huwelijk de reden was van haar
komst. Ze worstelde met een vraag. Wilde ze wel weer terug naar haar huis, als hij ooit
terug zou komen? Terug naar dat verschrikkelijke huis in Qpm? Wilde ze weer bij hem
wonen? Wilde ze weer haar bed met hem delen? Maar ze wist dat ze geen keuze had als
vrouw. Ze moest terug als hij haar terug in huis wilde.
Nee, ik ga niet met hem mee, dacht ze, en als hij me dwingt, zal ik net zo lang gillen

totdat alle moskeegangers op het dak staan.


Ze liep de keuken in en voelde de leegte die de grootmoeders hadden achtergelaten.
Toen de grootmoeders er nog waren, was de keuken altijd netjes, maar nu stond niets
op zijn plaats en was het rommelig. De prullenbak was vol en de kruidenpotjes die op
een vaste plaats in de kast hoorden, waren verspreid op de planken. De heerlijke geur
van vers fruit dat altijd in een schaal op het aanrecht stond was verdwenen. Sediq begon
de keuken op te ruimen. Ze zette de prullenbak buiten, maakte de kruidenpotjes schoon
en zette ze terug op de plank. Ze ruimde de pannen op, veegde de vloer, lapte de ramen
en gaf de planten water.
Daarna plaatste ze een pan op het vuur en begon te koken.

Toen iedereen s-avonds thuiskwam, zagen ze het licht in de keuken branden en de


geur van eten was overal verspreid.
Sediq dekte de tafel van de eetkamer en voor het eerst sinds lange tijd at de familie
weer samen.
Niemand stelde een vraag en niemand praatte over Galgal, iedereen wist dat Aga Djan
met haar zou praten als het nodig was.
Iedereen genoot van de avond en zei dat ze het heerlijke eten gemist hadden. Na het
eten bleef Sediq tot het eind van de avond in de keuken werken. Toen ze klaar was met
de afwas, ging ze een tijdje achter het raam zitten en keek in het donker naar haar
koffer, die nog altijd naast de hooz stond. Zinat had Sediq gevraagd om bij haar te
komen logeren, maar ze had het aanbod afgeslagen.
Ze keek in de oude keukenspiegel waar de grootmoeders altijd in keken. De
verweerde spiegel vertelde haar dat een nieuwe fase in haar leven was aangebroken. De
hele dag had ze geaarzeld, maar nu niet meer. Ze kwam overeind, deed het keukenlicht
uit en liep naar de kelder.
Wie is daar? riep Moazen.
Ze schrok.
Benjij het, Sediq? Hoor ik het goed?
Ja, ik ben het.
Ik twijfelde eerst, je voetstappen klinken anders, ik herkende je haast niet. Wat zoek
je hier in de kelder midden in de nacht?
Een sleutel, hij moet ergens in een van die oude kisten liggen.
Welke sleutel?
Die van de kamer naast de trap van de moskee, de kamer tussen de trap en Aga
Djans werkkamer.
Wil je die sleutel per se nu hebben?
Ze zocht in de oude kisten naar de sleutel, maar kon hem niet vinden.
Kijk eens achter dat gewelf, er staat daar nog een kist, pak de handlantaarn, anders
zie je niets, zei Moazen.
Er stond een handlantaarn in een nisje, daarnaast lag een luciferdoosje. Sediq stak de
kaars in de lantaarn aan en liep ermee naar de kist, ze zocht, maar ook daar lag geen

sleutel.
Ik weet nog n kist te staan, hier in deze kast. Misschien ligt hij daar, zei Moazen.
Ze deed het licht van de werkplaats aan en zag dat Moazen voor zijn oven stond en
bezig was met een vaas.
Kijk uit, zei hij, ik heb daar net een paar vazen neergezet.
Voorzichtig liep ze tussen de versgebakken vazen door naar de kast en opende die.
Er hingen een paar oude herenjassen en een paar wandelstokken.
Gevonden?
Nee, er hangen hier alleen maar kleren.
Hij moet daar wel liggen, ik heb het gerinkel van sleutels gehoord toen de
grootmoeders er nog waren en de kasten opruimden.
Ze verplaatste de jassen. Onverwachts hoorde ze het gedempte geluid van sleutels.
Je hebt ze, zei Moazen.
Sediq keerde terug naar de binnenplaats, passeerde Aga Djans kamer en stond stil bij
de derde kamer. Ze probeerde de sleutels een voor een in het slot. Er zat n passende
sleutel tussen, maar die wilde niet draaien.
Ze keerde terug naar de kelder en haalde Moazen.
Hij deed wat olie in het slot en probeerde de sleutel opnieuw, maar het lukte niet.
Ik weet niet meer wanneer deze kamer voor het laatst gebruikt is. Zowel het slot als
de sleutel is verroest, zei hij.
Hij wilde vragen: Waarom wil je het slot per se nu, midden in de nacht openmaken?
Als je wilt slapen, kunje best de logeerkamer nemen. Maar in plaats van dat te zeggen
deed hij meer olie in het slot en probeerde het nogmaals.
Nu gaat het beter, ja, ik heb hem, hij draait, wacht even, hij zit nog vast, ik moet er
met een hamer een paar tikjes op geven, maar iedereen slaapt, ik ben bang dat ik ze
wakker maak.
Toch liep hij naar zijn kamer en haalde een hamer. Hij gaf een paar tikjes op het slot
en duwde het naar beneden.
Gelukt! Maar ik snap niet wat je in godsnaam zo laat in deze kamer wil doen, zei hij,
maar hij bleef niet wachten op haar antwoord, hij ging naar zijn kamer en deed de deur
dicht.
Sediq duwde zachtjes de deur open.
De kamer was donker. Ze zocht naar het lichtknopje, maar dat deed het niet. Ze
haalde de handlantaarn uit de kelder en ging de kamer in.
Alles was met witte lakens bedekt, zelfs het tapijt dat op de grond lag. Er lag een
dunne laag stof op de lakens. Voorzichtig haalde ze de lakens weg en legde ze buiten.
Er stond een bed en naast het bed een oude spiegel. Er hing een chador aan de
kapstok en eronder lag een paar slippers. Op een tafeltje naast het bed lag een kam, een
poederdoosje en een klein make-uptasje. Aan de muur waar het bed tegen stond waren
een paar planken bevestigd, waarop een aantal boeken stond. Op de houten kachel stond
een theeglaasje en een kom en er hingen een paar jurken in de kast.
Ze haalde twee schone lakens uit de waskamer, nam haar koffer, ging de kamer in,
zette de koffer naast de kast, trok het laken over het bed, kroop onder de dekens, sloot

haar ogen en viel in slaap.


s-Ochtends vroeg zag iedereen haar druk in de weer in de kamer. Ze klopte het tapijt
uit en lapte alle ramen zorgvuldig. Shahbal trok een nieuwe elektriciteitskabel naar de
kamer.
s-Avonds brandde er licht achter de kleurrijke ruitjes van de kamer naast de trap en er
viel rood, groen en geel licht op de grond.

Op een nacht, toen Sediq in de opening van haar deur stond en de rode, groene en
gele lichtjes van de ruitjes op haar buik schenen, schreef Aga Djan in zijn cahier: Sediq
is zwanger.

Guerrilla

ij de poorten van de bazaar waren agenten bezig een paar grote zwartwitportretten
aan de muren te plakken. Vier portretten van mannen met een snor en een bril.
Er stond een tekstje onder de portretten: Gevluchte gevangenen! Gewapende
communisten! Wie een tip geeft wordt met 10.000 toman* beloond!
De plaatselijke krant had de portretten van de gevluchte gevangenen op de
voorpagina gezet: Er lopen vier gevaarlijke terroristen rond in de stad.
Het was druk bij de poort van de bazaar, mensen stonden in groepjes met elkaar
praten, ze wisten niets over het communisme, maar wel dat communisten gevaarlijke
mensen waren die niet in God geloofden.

Er stond een interview met een herder in de krant, die meende dat hij de gevluchte
gevangenen had gezien.
Hadden ze wapens bij zich? had de interviewer gevraagd.
Ja, ze reden op paarden en ze hielden een tofang* tegen hun schouders.
Waar benje ze tegengekomen?
Ik kwam niemand tegen, ik was bezig mijn kudde bijeen te brengen, ik rende achter
een geit aan. Opeens zag ik vier ruiters, ik wist meteen dat het vreemdelingen waren. Ze
zaten als een sultan in het zadel, je komt niet vaak zulke mensen tegen in de bergen.
Heb je met hen gepraat?
Eerst niet, daarna wel, ik zag hun gezichten niet, ze klommen door de bergen, ik keek
naar hun rug. Ze reden naar de top van een berg, volgens mij wilden ze naar de andere
kant gaan, naar de grens van Afghanistan. Opeens keerde een van hen terug, reed naar
me toe en vroeg me of ik brood voor hem had en of ik hem een schaal melk wilde
geven.
Heb je hun melk en brood gegeven?
Ja, maar ik wist niet dat het communisten waren, anders had ik het niet gedaan.
Vroeg je die man niet wie hij was?
Nee, je gaat mensen niet meteen vragen wie ze zijn. Ik pakte een schaal en zocht
een geit om te melken.
Wat deed hij toen je hem melk en brood gaf?
Hij stak zijn hand uit, schudde mijn hand en zei: Neem me niet kwalijk dat ik je niet
betalen kan.
Zei hij nog iets anders?
Ja, hij zei dat hij mijn gezicht zou onthouden.
Wat bedoelde hij daarmee?
Dat weet ik niet, maar de volgende dag zag ik hun fotos bij de gendarmerie van ons

dorp hangen. Vier terroristen. En ik had mijn brood aan hen gegeven.

Gewone mensen wisten niet precies wat er aan de hand was, maar degenen die in het
geheim naar de Perzische Radio Moskou luisterden, waren van alles op de hoogte.
De vier mannen die op de vlucht waren, waren de vier belangrijkste leden van een
linkse ondergrondse beweging. Ze waren enkele jaren geleden tijdens een opstand in de
bossen van de noordelijke provincie Shomal gearresteerd.
Ze hadden de leiding over de zogenaamde bosgroep. Deze linkse anti-Amerikaanse
guerrillabeweging probeerde via de bossen in het noorden een opstand tegen de sjah op
gang te brengen.

De meeste mensen die in de bergen woonden, leefden in armoede. Er waren weinig


faciliteiten voor de dorpen, geen scholen, geen arts, geen telefoon. Farahan, het
geboortedorp van Hamid Ashraf, kreeg al helemaal geen aandacht van de autoriteiten, ze
negeerden het dorp vanwege de politieke activiteiten van Ashraf.
Hamid Ashraf studeerde natuurkunde aan de technische universiteit van Teheran.
Deze universiteit was het broeinest van alle linkse groeperingen van het land. Ashraf was
een jonge leider die de traditionele communistische Toedeh-partij verlaten had. Hij
richtte een ondergrondse beweging op, die Fadai heette en die gewapend tegen de sjah
vocht.
De dorpelingen waren traditiegetrouw tegen het regime, het dorp stond bekend als het
Rode Dorp en de bewoners waren trots op Ashraf en trots op het etiket dat ze gekregen
hadden.
Nergens in de dorpen was een radio te vinden, maar in het Rode Dorp werd naar Radio
Moskou geluisterd.
Zodra ze hoorden dat Ashraf uit de gevangenis gevlucht was, verspreidden ze het
nieuws in de bergen.
De bewoners van het Rode Dorp zeiden dat wat in de krant stond onzin was, en dat
zon herder niet bestond. Dat het allemaal leugens van de politie en de geheime dienst
waren. Maar anderen zeiden dat de herder juist door de bewoners van het Rode Dorp
naar voren was geschoven om de politie te misleiden.

Overal in het land praatten sympathisanten van linkse bewegingen over het dorp en
iedereen had er op zijn eigen manier een fantasiedorp van gemaakt. Ze zeiden dat alle
dorpelingen communist waren, dat ze op feestdagen een rode vlag boven hun deur lieten
wapperen en dat de gendarmes van de sjah nooit alleen het dorp in durfden te gaan.
Bijna alle volwassen dorpelingen in de bergen waren analfabeet, maar men vertelde
dat in het Rode Dorp iedereen kon lezen en schrijven, dat de sympathisanten in het
geheim naar het dorp gingen om de mensen te leren lezen.
Radio Amerika zond een reportage uit over de vlucht van Hamid Ashraf. Er werd

gesuggereerd dat de dorpelingen een schuilplaats aan Hamid en zijn kameraden hadden
gegeven.
De volgende dag reden er veertien pantserwagens het dorp in, begeleid door een paar
helikopters in de lucht. In de bergen had nog nooit iemand een helikopter van dichtbij
gezien, de bergbewoners legden hun werkzaamheden neer en klommen de heuvels op
om naar de helikopters te kijken.
De helikopters vlogen laag en je zag de agenten met geweren gewoon zitten. In het
dorp hadden de mensen de deuren van hun huizen wijd opengezet om te voorkomen dat
de politie de deuren in zou trappen en ze waren uit protest op de daken gaan staan.
De agenten doorzochten alle huizen en ondervroegen de bewoners op de daken. Ze
trapten alsnog vele deuren kapot en zetten het dorp op zijn kop, maar ze vonden geen
spoor van de gevluchte guerrillas.
Wel arresteerden ze een groep jongemannen die niet kon bewijzen dat ze in het dorp
woonden of daar familie hadden. Pas toen het donker werd, stopten ze met hun
zoekactie en trokken zich terug uit het dorp.

Die nacht kwam Shahbal niet thuis. Moazen, die het nieuws op zijn zakradio gehoord
had, maakte zich zorgen. Hij ging naar Aga Djan en waarschuwde hem dat zijn zoon niet
thuisgekomen was.
Aga Djan had de portretten van de gevluchte guerrillas op het bazaarplein gezien en
was op de hoogte van de vlucht van Hamid Ashraf. Hij kende het Rode Dorp goed, want
hij had daar een paar tapijthuizen waar tapijten voor hem werden geknoopt. De
bewoners kenden hem op zijn beurt en hadden respect voor hem, maar hij had er nooit
bij stilgestaan dat Shahbal betrokken zou kunnen zijn bij de communistische zaken die
zich daar afspeelden. Hij bleef tot diep in de nacht op hem wachten, maar Shahbal kwam
niet.
Heb je geen idee waar hij naartoe gegaan kan zijn? vroeg hij aan Moazen.
Vanmorgen kwam hij bij me langs in de kelder en zei dat hij wegging, dat hij laat zou
thuiskomen, maar ik had niet verwacht dat het zo laat zou worden.
Misschien is het dom om zoiets te zeggen, maar denk je dat hij iets met Farahan te
maken heeft?
Met het Rode Dorp?
De politie is met groot vertoon het dorp binnengevallen, heb ik op de bazaar gehoord,
er zijn veel mensen gearresteerd.
Wat heeft dat met Shahbal te maken? zei Moazen verbaasd.
Tegenwoordig heeft alles met alles te maken. De hele dag was het onrustig in de
stad, men had het alleen maar over het Rode Dorp. Maar goed, het is nu middernacht,
we kunnen niets doen dan afwachten. We moeten ons niet druk maken, het is beter als
we nu gaan slapen, we zullen zien wat de morgen ons zal brengen.
Moazen zei verder niets en liep naar zijn kamer, maar opeens schoot Aga Djan iets te
binnen.
Wacht eens even! riep hij. Stel dat hij toch in het dorp geweest is, stel dat hij

gearresteerd is. Als dat zo is, moeten we meteen zijn spullen doorzoeken, voordat de
politie het doet. Dan hebben ze de weg naar ons huis allang gevonden.
Aga Djan ging de kamer van Shahbal in en begon zijn spullen te doorzoeken. Tot zijn
verbazing vond hij een stapel boeken onder zijn bed en in zijn klerenkast. Het waren het
soort boeken dat niet in hun eigen bibliotheek stond. Romans, korte verhalen en moderne
pozie. En er zaten clandestiene boeken bij, waarin men het regime van de sjah als
verlengstuk van het Amerikaanse imperialisme met harde woorden bekritiseerde.
Hij bladerde door de boeken, maar had onvoldoende tijd om alles goed te bestuderen.
Hij moest zich haasten. Hij stopte ze in een zak en sjouwde de zak in het donker naar de
rivier.

Shahbal kwam die nacht niet naar huis en er kwam geen politie aan de deur.
De volgende morgen ging Aga Djan gewoon naar zijn werk alsof er niets aan de hand
was. Tegen tien uur ging de telefoon.
Het was de politiechef en hij vroeg of Aga Djan op het politiebureau wilde komen.
Aga Djan zette zijn hoed op en vroeg zijn chauffeur hem weg te brengen. Bij het
politiebureau ging hij kalm op de stoel zitten die de politiechef hem aangeboden had.
We hebben uw neef en een groep vreemdelingen gearresteerd, zei de chef.
Gearresteerd? zei Aga Djan rustig. In welk verband?
We hebben hem in het Rode Dorp aangehouden. In zijnjas zaten een zakradio en een
boek.
Wat is er mis met een zakradio? Iedereen heeft tegenwoordig een radio.
De radio was afgestemd op Moskou.
U bent waarschijnlijk niet goed op de hoogte, hij woont in het huis van de moskee. In
ons huis is geen behoefte om naar Moskou te luisteren.
Ik geloof ook niet dat er bij jullie de behoefte is om naar Moskou te luisteren, daarom
heb ik u gevraagd even langs te komen.
Ik dank u, ik waardeer het, zei Aga Djan.
Maar mijn vraag is wat hij te zoeken had in dat dorp.
We hebben een paar tapijthuizen in Farahan, daar werken tientallen dorpelingen voor
ons. Regelmatig stuur ik er mijn mannen naartoe voor inspectie. Shahbal ging in dat
verband naar het dorp.
Maar het boek dat we in zijnjas gevonden hebben, is een illegaal boek, zei de chef.
Wat voor boek is het?
Een boek over de Russische Revolutie.
Waarom noemt u het dan illegaal?
Het is van Maksim Gorki.
Wie is Maksim Gorki?
Een Russische schrijver. Als we zon boek uit de zak van een student halen, krijgt hij
zes maanden onvoorwaardelijke celstraf, maar uw neef heeft geluk gehad dat wij u
kennen. We hebben elkaar nodig in deze stad en daarom laat ik hem deze keer gaan.
Voor u, alleen voor u.

Ik dank u en het is me duidelijk wat u zegt. Thuis zal ik het er met hem over hebben,
ik zal hem waarschuwen, zei Aga Djan en hij kwam overeind.

Niet veel later kwam Shahbal thuis. Aga Djan riep hem naar zijn kamer.
Je hebt een radio en je luistert naar Moskou. Wat betekent dit? Waarom wist ik het
niet?
De politie overdrijft een beetje. Tegenwoordig heeft iedereen een televisie thuis, en
zeker een radio. En men luistert overal naar. Ik luister naar alle zenders, naar Moskou,
naar Amerika, naar de BBC, maar ook naar de landelijke radiozenders.
Ze hebben een communistisch boek uit je jaszak gehaald.
Wat ik las, was een roman, een verhaal, boeken zijn boeken, het maakt niet uit. De
politiechef mag niet bepalen welk boek ik lees!
Maar hij bepaalt dat wel, want hij heeft je gearresteerd!
Hij kan me arresteren, maar hij kan mij niet zijn wil opleggen.
Wat deed je midden in de nacht in het Rode Dorp?
Dat is iets anders, ik had het u eerder moeten vertellen, maar ik twijfelde. Het is niet
het goede moment om het te bespreken, ik vrees dat ik u ermee zal kwetsen. Maar
tegelijkertijd is zwijgen net zo erg.
Vertel het me, Shahbal.
Ik verkeer al lange tijd in tweestrijd. De twijfel groeit en krijgt meer ruimte in mijn
hoofd.
Waar twijfelje over?
Over alles. Ik wil het niet zeggen, want ik twijfel nog altijd, maar begrijpt u wat ik
bedoel? Ik, ik kan niet meer naar de moskee.
Maar je gaat naar de moskee, ik zieje daar, je bent altijd aanwezig.
Het gaat niet om mijn fysieke aanwezigheid, ik ben zlf afwezig, mijn hoofd staat
naar heel andere dingen als ik richting Mekka ga staan.
Wat voor soort dingen?
Ik durf het niet eens hardop te zeggen. Daarom dacht ik dat het beter zou zijn als ik
afstand nam van de moskee en het gebed.
Twijfel is iets menselijks, je moet niet meteen schrikken als de twijfel inje rijst.
Ik denk dat ik de twijfelfase aan het passeren ben, ik verlies mijn geloof, ik voel me
niet meer thuis in de moskee, zei Shah-bal in n adem.
Aga Djan zakte diep weg in zijn stoel en Shahbal zag dat zijn hand onder zijnjas naar
zijn zakkoran greep.
Het spijt me dat ik u pijn doe, zei Shahbal zachtjes.
Het doet me oprecht pijn wat je zegt, maar ik heb ook zon periode in mijn leven
gehad, zei Aga Djan. Het gaat over, het heeft meestal met leeftijd te maken. In mijn
tijd was er nog geen radio, televisie of zulke boeken. Die dingen hebben zon sterke
invloed op je, maar ik ben niet bang, want ik heb je geen verkeerd beeld gegeven
waardoor je God zou moeten gaan negeren. Ik kan er niets aan doen, ik wacht af. Maar
n ding mag je niet vergeten. Ik vergis me niet, ik geloof in je, ik heb vertrouwen injou.

De twijfel hoort bij het leven. Nu benje moe, ga uitrusten. We zullen het er een ander
keertje verder over hebben.
Met tranen in zijn ogen ging Shahbal ervandoor, maar Aga Djan verraste hem met een
vraag: Weet je misschien meer over de gevluchte guerrillas?
Nee! antwoordde hij, maar Aga Djan hoorde aan zijn stem dat hij iets verborgen
hield.

Al vroeg in de morgen ging Aga Djan naar de bazaar en kwam dwaze Godsi op straat
tegen. Hoe is het met je, Godsi?
Goed!
Hoe is het met je moeder?
Goed! zei ze.
Heb je nog nieuws voor me?
De dochter van Moshiri loopt met blote billen op straat.
Hij begreep niet wat ze bedoelde. Moshiri was een van de rijkste tapijthandelaars van
de bazaar. Hij had een dochter van een jaar of vierentwintig die psychisch ziek was,
daarom hielden ze haar altijd thuis en lieten haar nooit naar buiten gaan.
Wat is er gebeurd met de dochter van Moshiri? Wil je het nog een keer zeggen?
vroeg Aga Djan.
Godsi bracht haar hoofd naar voren en fluisterde: Er lopen spoken inje moskee rond.
Spoken? Blote billen? Kom nou, Godsi. Je moet me meer dan dat vertellen!
Maar ze verdween in het eerste huis waar de deur van openstond.

De politie had een tip gekregen dat er in de grafkelder van de moskee verdachte
activiteiten waren geconstateerd. Ze dachten dat guerrillas zich daar verscholen hielden.
s-Avonds gingen twee agenten vermomd als jonge imams de moskee binnen en
tijdens het gebed namen ze plaats achter de bejaarde invalimam.
Toen het gebed afgelopen was, bleven ze zitten en raakten in gesprek met de
invalimam. Ze vertelden dat ze uit Isfahan kwamen en naar de heilige stad Qpm wilden
gaan en dat ze in een herberg in Senedjan overnachtten.
De imam nodigde ze uit om op zijn kamer een kopje thee te komen drinken. Hij
vertelde hun dat hij een invalimam was en dat de zoon van wijlen Alsaberi als alles goed
ging binnen een jaar zijn studie zou afronden en zijn vader zou opvolgen. De agenten
dronken hun thee terwijl ze de binnenplaats van de moskee in de gaten hielden.
Woont er nog iemand anders hier, of bent u alleen?
Ik woon alleen in de moskee, maar de concirge is bijna altijd aanwezig, de moskee
is zijn leven, ik waardeer wat hij doet, hij doet het werk van tien mannen tegelijk. Hij
komt al heel vroeg in de ochtend en gaat laat in de avond terug naar huis.
Volgens mij hoorde ik geluiden uit de kelder, zei een van de agenten die net met een
smoes naar buiten was gegaan.
Deze moskee is oud, erg oud en heeft veel geheimen. Je moet me niet vragen wie de

kelder in gaat en wie de kelder verlaat. Het hoort gewoon bij oude moskeen. Soms hoor
ik rare geluiden of voetstappen in de nacht, vage stemmen, de moskee leidt haar eigen
leven. Je moet niet naar die geluiden luisteren als je hier slaapt, jemoet je hoofd in het
kussen drukken enje ogen sluiten.
Aan het einde van de avond hoorden ze voetstappen op de binnenplaats, ze kwamen
overeind, namen afscheid, verstopten zich in het donker en slopen naar het stenen
venster waardoor je de kelder in kon kijken.
Een silhouet met een kaars in de hand liep de kelder in. Het leek alsof hij naar iets
zocht. Hij kon ook met een ritueel bezig zijn. Hij hield iets in zijn linkerhandje kon niet
onderscheiden wat het was en wat hij precies deed. Hij praatte met iemand of met
zichzelf en ging dieper het donker in, je hoorde een deur opengaan en toen verdween het
silhouet.
De agenten gingen zachtjes de kelder in, daalden voorzichtig de trappen af en bleven
stil naast elkaar staan luisteren naar de stilte. Ze durfden hun zaklantaarntjes niet aan te
doen, liepen verder de kelder in naar de plek waar het silhouet verdwenen was. Ze
moesten opletten dat ze niet over de graven struikelden. Vlak bij de deur hoorden ze een
vage stem, er scheen een geel licht onder de deur.
De agenten gingen voor de deur staan. De stem of stemmen waren onduidelijk, het
leek alsof iemand een tekst voorlas of iets aan iemand vertelde. De agenten legden hun
oor tegen de deur, ze hoorden gebroken zinnetjes waarvan ze niets begrepen:
Zoog hem
wanneer jij bang voor hem bent,
werp hem dan in de zee
wees niet bang en niet bedroefd;
we brengen hem naar jou terug.
Plots hoorden ze een harde gil van een vrouw. Ze keken elkaar aan, de angst sloeg
toe, ze wisten niet of het geluid uit de kelder of uit de moskee kwam. Stilletjes trokken ze
zich terug en verlieten haastig de moskee.

De vrouw die gilde was Sediq. Ze stond naast de hooz toen ze werd getroffen door een
hevige pijn. De pijn trok van haar buik naar haar rug, het was een enorme steek, die haar
duizelig maakte. Ze gilde en viel op de grond. Aga Djan, Fagri, Zinat en Moazen waren
die avond naar een pelgrimstocht in een naburig dorp gegaan en kwamen pas de
volgende dag terug. Shahbal had het gegil van Sediq gehoord. Hij snelde naar de hooz,
hielp haar overeind en bracht haar naar de kamer. In het licht van de kamer zag hij bloed
op de vloer. Hij riep Nasrin, de oudste dochter van Aga Djan. Bel de dokter! Ik ga de
vroedvrouw halen. Hij nam zijn fiets en trapte zo hard als hij kon richting de rivier.
Toen de vroedvrouw arriveerde en Sediq zag, zei ze: Dit is ernstig, er moet een
dokter komen, ik kan dit niet alleen.
De dokter is onderweg, zei Nasrin, ik zal hem opwachten.

Sediq hield het niet langer, ze gilde zo hard dat de vroedvrouw toch een poging
waagde om de baby te redden.
De baby wil eruit, maar het lukt niet. Mijn ogen zien niets in dit licht. Nasrin, haal een
lamp en een heleboel schone handdoeken!
Nasrin haastte zich naar een van de kamers en kwam terug met een staande lamp en
een stapel handdoeken.
Schijn eens hier, wees niet zo stijf, concentreer je!
Nasrin zette een stapje naar voren, maar keek niet naar Sediq, ze hield de lamp boven
het hoofd van de vroedvrouw. Ik denk dat de dokter er is, zei ze.
Hou je mond en hou die lamp stil!
Er stopte een auto voor de deur. Nasrins handen trilden, ze begon iets te neurin. De
vroedvrouw moedigde Sediq aan om harder te persen en te blijven ademen.
De baby zit gedraaid, hij kan er niet uit, dit gaat niet lukken zo. Op dat moment
slaakte Sediq een harde kreet en viel toen flauw.
De dokter kwam de kamer binnen.
Altijd laat die dokters! riep de vroedvrouw boos. Ze liggen altijd te diep onder de
wol, die dokters.
Met hulp van de vroedvrouw en onder geneurie van Nasrin haalde de dokter een paar
uur later met veel moeite de baby.
Het is eenjongen! De vroedvrouw hield het kind ondersteboven. Maar er klopt iets
niet. Ze schudde de baby een aantal keer stevig. Ineens begon de baby te huilen.
Goddank.
De dokter liep naar Sediq toe, haalde zijn stethoscoop uit zijn tas en luisterde naar
haar hart.
Uitgeput, maar ze maakt het goed, zei hij en hij liep naar de vroedvrouw, die nu de
baby in een badje deed dat Nasrin had klaargezet.
Er is iets mis met zijn ruggetje, zei de vroedvrouw en ze legde de baby voorzichtig op
zijn buik.
De dokter zette zijn bril op en liep met zijn vinger langs de ruggengraat van de baby
en bestudeerde die.
Dit is een ernstige afwijking, mompelde hij.
Ik dacht het al, zuchtte de vroedvrouw.

De dokter vertrok weer.


De moeder slaapt, de baby ook, zei de vroedvrouw tegen Nasrin. Sorry dat ik zo fel
was, dit soort situaties zijn altijd lastig. Ik ga een paar uurtjes slapen en kom
morgenvroeg terug. Er is iets met de baby aan de hand, de dokter zal morgen Aga Djan
bellen.
De rust was wedergekeerd in het huis. Het licht brandde nog altijd in de kamer van
Sediq en het gekleurde licht viel door de ruitjes op de stenen van de binnenplaats.
Shahbal was onder de indruk van alles wat die nacht gebeurd was.
Vroeger, wanneer er een kind werd geboren in het huis, las Aga Djan een citaat van

een melodieuze soera voor in het oor van de baby, want een gezegde van Mohammad de
profeet luidde: De eerste woorden die het kind hoort, blijven voorgoed in zijn geheugen
gegrift, als een zin die in een rots gebeiteld is.
Shahbal liep naar de bibliotheek. Hij haalde de oudste koran uit de kast en ging
zachtjes de kamer van Sediq binnen. Zij was diep in slaap, de baby lag in het ledikantje
naast de muur. Hij opende de koran en zocht naar een melodieuze soera, maar hij
veranderde van gedachten en legde het boek in een nis. Hij boog zich voorover en
fluisterde uit het hoofd een gedicht van de bekende hedendaagse Perzische dichter
Ahmad Sham-loo in het oor van de pasgeborene:
Baar zaminje sorbie sobh
Saket
Sawaran baar asb
En baad bar jalhaje shan
Tegen de loodgrauwe morgen
roerloos
de ruiter te paard,
wind door de manen.
God,
ruiters moeten niet stilstaan
wanneer het gevaar op hen afkomt.
De baby opende zijn ogen.

Hagedis

agedis was nu een jaar oud. Hij kroop naar de hooz op de binnenplaats, het was de
eerste keer dat hij zo ver van zijn kamer was, hij speelde met het water.
In het begin hield iedereen hem in de gaten, maar na verloop van tijd lette
niemand meer op hem. Hij keek in het water naar de rode visjes die hem aanstaarden
met hun nietszeggende blik. Het was de eerste keer dat hij vissen zag. Hij maakte hapbewegingen met zijn mond en giechelde, hij was blij. Hij kroop nog dichterbij de hooz en
plotseling viel hij in het water. Iedereen schrok, Sediq rende naar het water om hem eruit
te halen. Maar Hagedis wilde niet, hij bewoog heel soepel in het water en achtervolgde
de visjes.
Shahbal stapte in de hooz en haalde Hagedis eruit. Daarna overhandigde hij hem aan
Sediq. Zij nam hem huilend mee naar haar kamer.

Hagedis was de zoon van Sediq en Galgal. Het kind was met een zwak ruggetje
geboren, daardoor kon hij niet zitten. Hij groeide snel en was al vroeg beweeglijk. Als
een grote hagedis kroop hij onder het bed en onder de dekens. Hij had algauw de weg
naar de binnenplaats gevonden en kroop in de tuin tussen de planten. Later kwam men
erachter dat hij niet praten kon.
De kinderen van Aga Djan vonden het niet leuk als hij hun kamer binnenkwam en
onder hun dekens kroop. Ze deden altijd de deur van hun kamer vanbinnen op slot. Ze
schaamden zich voor het gevoel van afkeer dat ze jegens hem hadden, maar ze konden
er niets aan doen. Het kostte tijd om eraan te wennen, om een kind dat meer leek op
een dier dan op een mens in je armen te nemen. Maar het kind koos zijn eigen mensen:
zodra hij Am Ramazan zag binnenkomen, kroop hij snel naar hem toe.
Am Ramazan tilde hem op, zette hem op zijn schouders en wandelde met hem over de
binnenplaats en liet hem de bloempjes, de bomen, de kraai en de katten van de moskee
zien.
Hagedis voelde zich ook thuis bij Moazen; hij kroop door zijn kamer en ging onder zijn
bed liggen.
Ben jij het, jongen, of is het de kat? riep Moazen dan lachend.
Hij pakte de wandelstok van Moazen en gaf die aan hem, zo vroeg hij hem uit
wandelen. Moazen wandelde over de binnenplaats en de jongen achtervolgde hem.
Niemand wist wie de roepnaamHagedisaan het kind gegeven had. Aga Djan had zijn
kinderen nadrukkelijk gewaarschuwd dat ze het woord hagedis nooit in hun mond
mochten nemen, maar de roepnaam was zo toepasselijk dat niemand eromheen kon.
Aga Djan had de mooie naam Sejjed Mohammad voor op zijn legitimatiebewijs
gekozen. Het kind reageerde niet op die naam, maar als je Hagedis riep, kroop hij snel

naar je toe.
Hij was een wezen dat zowel bij de wereld van de katten, kippen en vissen hoorde als
bij die van de mensen.
Iedereen accepteerde het ook, zijn moeder verzette zich er niet meer tegen. Ze zag
het als het noodlot.
Galgal was uit hun leven verdwenen, maar in de gedaante van Hagedis teruggekeerd.
Hagedis had het gezicht van Galgal. Hij kroop in het bed van Sediq, hij trok aan haar
lichaam, zij wilde hem niet, maar ze kon er niets aan doen, ze moest het dragen.
Zinat Ganoem, de grootmoeder van Hagedis, huilde stilletjes als ze haar kleinzoon op
de binnenplaats zag kruipen. Ze was gelovig en bekommerde zich om het lot en het
welzijn van andere gelovige vrouwen, maar ze dacht dat God haar gestraft had met het
kind. Een straf omdat ze niet goed op haar eigen zoon Abbas had gelet, die daardoor was
verdronken.
En ook door de grote zonde die ze in de moskee begaan had. Ze had iets gedaan wat
geen andere vrouw in haar positie gedaan zou hebben. De invaller had van haar verlangd
wat een man maar van een vrouw kon verlangen, in een grafkelder. Ze mocht nu oogsten
wat ze ooit gezaaid had: Hagedis.

De dag waarop Hagedis in de hooz viel, werd een belangrijke dag voor het huis.
Ahmad, de zoon van wijlen Alsaberi, had eindelijk zijn imamopleiding afgerond en was
uit Qpm naar huis teruggekeerd om zijn vader op te volgen.
Al over enkele dagen zou het bedigingfeest plaatsvinden en alle familieleden waren
gekomen. Het was een feest dat je slechts n keer in je leven meemaakte. Het was het
begin van een nieuw tijdperk voor de stad, de verhoudingen tussen de moskee en de
bazaar zouden veranderen. Iedereen was benieuwd hoe Ahmad de moskee zou leiden.
Aga Djan was vorige week naar Qpm geweest om de gewaaduitreiking van Ahmad bij
te wonen.
Hij bleef daar overnachten om in alle rust met Ahmad over zijn bediging en zijn
belangrijke taak als imam van de moskee te praten.

Aga Djan vond Ahmad onervaren, maar hij was een jonge, knappe imam, had altijd
nette kleren aan, liep rechtop, deed parfum op en had een min of meer modieuze tulband
op.
Bovendien had hij een krachtige stem, vertelde boeiend en zong de melodieuze
Koranteksten met een natuurlijk talent uit het hoofd. De tijd moest uitwijzen hoe
bekwaam hij verder was.

Ahmad was de avond daarvoor met een koffer gearriveerd en Aga Djan had hem
meteen meegenomen naar de bibliotheek om met hem over zijn bedigingstoespraak te
praten, maar Ahmad had totaal andere prioriteiten. Hij legde zijn koffer op de tafel,

maakte hem open, haalde zijn nieuwe mooie imamgewaad eruit en zocht naar een
kapstok om het op te hangen.
Waarom hebben we hier geen kapstok? zei hij gerriteerd.
Je kunt je kleren inje eigen kamer hangen, antwoordde Aga Djan.
Ahmad duwde een potlood tussen de planken van een boekenkast en hing er zijn
gewaad aan. Daarna haalde hij zijn priv-spullen uit zijn koffer en zei: Waar kan ik ze
wegleggen? Ik heb een kast nodig in de bibliotheek.
Je kunt je spullen inje eigen kamer kwijt, zei Aga Djan geduldig.
Ik wil ze hier hebben, reageerde Ahmad.
Aga Djan zag dat het nu geen geschikte tijd was om met Ahmad te praten.
Ik denkdat je moet uitrusten. Ik spreek je morgen verder op mijn werkkamer, zei hij
en hij verliet de bibliotheek.
Laat in de nacht schreef hij in zijn moskeejournaal: Morgen begint de nieuwe imam.
Ahmad is gearriveerd, aan hem zie ik dat de tijden veranderd zijn, hij is zo anders dan
zijn vader en de andere imams die ik gekend heb. Ik mag niet aan zijn kwaliteit twijfelen,
hij is jong en kan nog vele kanten op gaan, maar wat ik met alle zekerheid kan zeggen is
het volgende: we hebben nu een charmante imam in huis. Ik mag hem en ben benieuwd
waar hij ons naartoe zal leiden.

Vrijdag rond tien uur sloot de bazaar. Duizenden mensen liepen naar de moskee voor
het bedigingsgebed. Het was een simpele, doch feestelijke gebeurtenis als een nieuwe
imam bedigd werd. Het gebed zou buiten voor de moskee verricht worden, waar
tientallen grote tapijten uitgerold waren.
Overal liepen agenten en er stonden enkele legervrachtautos met gewapende
soldaten gereed in de zijstraten. Dat was niet gebruikelijk in Senedjan.
De afgelopen twee, drie jaar was de situatie in het land grondig veranderd. Op de
Teheraanse universiteit demonstreerden studenten tegen de sjah en weg met Amerika!
was een vaste leus geworden.
Het regime was bang voor rellen.
Aga Djan nam nog een laatste keer alles door met Ahmad, zette zijn hoed op en
verliet het huis om naar de moskee te gaan.
Een gezegende dag! riep buurman Hadji Shishegar, die met zijn tweeling ook naar
de moskee ging.
Als Allah het toelaat! riep Aga Djan vrolijk terug.
Ik sta vandaag tot uw dienst als ik ergens van betekenis kan zijn, zei Shishegar.
Alles is geregeld. Maar toch bedankt voor uw aanbod. Uw tweeling?
Ja, tegenwoordig groeien de kinderen snel, uw zoon ook, zei hij.
Dat is waar, Djawad is eenjonge man geworden.
Aga Djan zag dwaze Godsi uit een huis komen.
Goed je weer te zien, Godsi. Komt je moeder ook naar het feest? vroeg Aga Djan.
Ze heeft zelfs een nieuwe zwarte chador gekocht.
Ik verheug me op haar komst, zei Aga Djan.

Maar ze komt niet.


Waarom niet?
Ze is haar nieuwe chador kwijtgeraakt, zei Godsi.
Haar chador kwijtgeraakt? Nu al? Heb jij hem misschien ergens verstopt? zei hij
glimlachend.
Nee, ik heb het niet gedaan.
Hoe komt het dan dat haar nieuwe chador opeens weg is?
Ik weet het niet. Ze heeft de hele nacht gezocht, maar ze kon hem niet vinden.
Ze zal hem vast op tijd terugvinden en komen, zei Aga Djan en hij liep verder.
De gekke dochter van Moshiri loopt met blote billen op straat, dat heeft ze
gisteravond ook gedaan, fluisterde Godsi.
Weet je wat je moet doen, zei Aga Djan tegen haar, naar ons huis gaan. Ahmad
heeft net zijn nieuwe imamgewaad aangetrokken, hij zal je een paar muntjes geven, ga
maar gauw!
Godsi liep naar het huis en Aga Djan liep naar de straat, waar al een menigte op de
ceremonie stond te wachten.
Een man met een camera op zijn schouder maakte zich los van de massa en richtte
zijn lens op Aga Djan. U ziet er elegant uit met uw hoed en uw fijngestreepte
donkerblauwe pak, zei de cameraman.
Ben jij het, Nosrat? zei Aga Djan blij. Je weet niet hoe gelukkig je me maakt, ik
dacht dat je niet meer zou komen. Wanneer benje gearriveerd?
Nu, net, ik heb de nachttrein genomen.
De loco-burgemeester schudde Aga Djans hand, feliciteerde hem.
Waar zijn in godsnaam die legervrachtautos voor nodig? zei Aga Djan.
Het geeft meer allure aan het feest, zei de loco-burgemeester. En hij liep samen met
Aga Djan naar de deur van de moskee waar de chef van de politie, de
vertegenwoordigers van de gendarmerie, de functionarissen van de provincie, de
directeur van het ziekenhuis en de rectors van de scholen stonden.
Nosrat volgde Aga Djan en nam alles op. Aga Djan was verheugd door de voltallige
aanwezigheid van de autoriteiten van de stad, maar tegelijkertijd was hij verbaasd.
Vroeger waren ze vanzelfsprekend aanwezig bij de moskeefeesten, maar de afgelopen
jaren hadden ze zich steeds minder laten zien. Daarom had Aga Djan niet verwacht dat
ze zouden komen. Merkwaardig genoeg kende hij niet een van hen, het waren allemaal
nieuwe gezichten.
Nosrat filmde Aga Djan toen hij met de chef van de politie praatte. Plots trok dwaze
Godsi aan zijn mouw en fluisterde in zijn oor: Mijn moeder kan niet komen, haar zwarte
chador is gestolen en de gekke dochter van Moshiri loopt met blote billen op straat.
Aga Djan riep Shahbal: Shahbal, wil je Godsi even naar de vrouwen sturen?
In de verte verscheen een stoet zwarte Mercedessen.
Aga Djan waarschuwde Moazen dat de bejaarde ayatollah Golpajeghani eraan kwam.
Allaho Akbar! riep Moazen luid.
De massa volgde hem: Salie alla Mohammad wa alle Mo-hammad! Groet aan
Mohammad en aan zijn nazaten.

Nosrat ging naar het dak om alles goed te kunnen vastleggen.


Ayatollah Golpajeghani was een van de meest gezaghebbende ayatollahs, hij kwam
speciaal uit Qpm om de bediging van Ahmad te bekrachtigen.
Aga Djan en de vertegenwoordigers van de stad liepen naar de auto om hem, begeleid
door een groep leerlingen, te ontvangen.
Aga Djan hielp de ayatollah uit de auto, gaf hem zijn wandelstok, kuste hem en hield
hem bij zijn arm en begeleidde hem naar een vorstelijke stoel die al voor hem
klaarstond.
Opnieuw verscheen Godsi.
Shahbal! riep Aga Djan gerriteerd.
Shahbal nam Godsi onder luid protest mee.
Nu de ayatollah gearriveerd was, kon de ceremonie beginnen.
Vergezeld door zes jonge imams verscheen Ahmad op de stoep van de moskee.
Moazen riep: Allaho Akbar!
En de massa herhaalde hem: Allaho Akbar!
Ahmad liep met zijn begeleiders naar de ayatollah, knielde voor hem en kuste plechtig
zijn hand. De ayatollah legde zijn hand zachtjes op de zwarte tulband van Ahmad en
neuriede:
Gol aoezo berabel falag
Men sharre ma galagh
De maker van de ochtendschemering
Tegen het kwaad
Van de nacht
Als hij aanbreekt
En tegen het kwaad van de vrouwen
Die op de knoppen blazen.
Aga Djan overhandigde hem het oude, traditionele bedigingsgewaad dat hij uit de
schatkamer van de moskee had gehaald. Het was met edelsteentjes versierd. Alle imams
van de moskee hadden het in de afgelopen eeuwen tijdens hun bediging gedragen.
Toen Ahmad het gewaad aanhad, liep hij naar het oude gebedstapijt. Aga Djan en de
bejaarde ayatollah gingen op een afstand achter hem staan. De menigte volgde hen.
Allaho Akbar, herhaalde Moazen.
Ahmad richtte zich tot Mekka en begon aan zijn eerste officile gebed.
Precies op dat moment verscheen er een jonge vrouw uit de steeg tegenover de
moskee. Ze had een nieuwe zwarte chador om en liep op hoge rode hakken naar Ahmad
en bleef voor hem staan.
Aga Djan zag haar, maar hij kon zijn gebed niet onderbreken om haar weg te sturen.
De vrouw deed haar chador los en stak haar rechterbeen uit. Haar been was bloot.
Ahmad sloot zijn ogen en probeerde zich op zijn gebed te concentreren.
Allaho Akbar! riep Aga Djan luid om haar weg te jagen, maar ze ging niet weg.
De vrouw draaide een rondje en haar zwarte chador danste in de lucht en daardoor

werden haar blote benen zichtbaar. Ze was helemaal naakt.


Allaho Akbar!
De bejaarde ayatollah, die met gesloten ogen bad, was zo diep in gebed dat hij niets
van de scne gemerkt had. Pas toen Aga Djan voor de derde keer luid Allaho Akbar riep,
opende hij zijn ogen. Maar omdat hij zijn bril niet ophad, zag hij niets anders dan een
vage zwarte schim. De vrouw liet de chador tot op haar borsten glijden en draaide met
een trotse blik weer in het rond. Aga Djan brak zijn gebed noodgedwongen af, liep naar
de vrouw toe en stak zijn hand uit om haar chador over haar hoofd te trekken. Maar zij
liet haar chador op de grond vallen en rende naakt op de massa af. Aga Djan nam twee
grote passen en pakte haar bij haar middel. Shahbal gooide de zwarte chador naar Aga
Djan, hij ving hem uit de lucht en trok hem in n beweging over haar heen en riep:
Fagri!
Fagri Sadat was al aan komen lopen en ze nam de vrouw mee naar de stoep waar de
vrouwen aan het bidden waren.
Dankzij Ahmad, die zich wist te beheersen, ging het gebed door en bleven de mensen
hem volgen.
Aga Djan, die de naakte vrouw aangeraakt had, mocht niet meer verder bidden, hij
liep de moskee in en ging naar de hooz. Hij, die nog nooit naar een vreemde vrouw had
gekeken, had de naakte vrouw bij haar middel vastgehouden. Nu voelde hij de warmte
van haar zachte borsten op zijn hand. Hij deed zijn jas uit, stroopte zijn mouwen op,
knielde voor de hooz en stak zijn handen tot aan zijn ellebogen in het frisse water.
Het was niet voldoende, hij knielde verder voorover en stak zijn hoofd tot aan zijn nek
in het water en bleef lange tijd onder water. Toen hij zijn hoofd boven water haalde,
ademde hij diep in, kwam overeind, droogde zijn gezicht met zijn zakdoek, trok zijnjas
aan en liep in alle rust terug naar buiten.
Nosrat had alles opgenomen.

Opium

et licht brandde weer achter de ramen van de bibliotheek.


Af en toe waren er de nodige confrontaties, vooral als het ging om de eisen die
de imam stelde.
Fagri Sadat had een dienstmeisje uit Djirja laten komen om Sediq te helpen, want nu
ze Hagedis had, kon ze niet meer alles in haar eentje doen.
Het dienstmeisje heette Zara, ze was handig en nam meteen de touwtjes in handen.
Alleen de keuken bleef het terrein van Sediq, daar had ze rust en voelde ze zich thuis.
Ze besteedde haar tijd aan het bereiden van het eten.
Nu er weer een vaste imam in huis was, merkte iedereen opeens hoe onmisbaar de
grootmoeders waren. Zij regelden altijd alles in stilte, het huis werkte als een oude klok,
maar nu konden zelfs vijf vrouwen dat ritme niet hervatten.
Zinat Ganoem had een aantal malen geprobeerd om Azam Azam, de vrouw die ooit
haar man met een mes bedreigd had, als dienstbode in huis nemen, maar Fagri Sadat
wilde er niets van weten.
Nu Zara er was, werkte het huis weer zo precies als een uurwerk. Ze was heel ijverig,
maar ook afstandelijk en verlegen, zo verlegen dat ze nooit in je ogen keek als je met
haar praatte.
Het is goed dat ze verlegen is, zei Zinat, anders zou ze problemen kunnen
veroorzaken, er lopen veel jongemannen rond in dit huis.
Zara was een mooi meisje, eerder eenjonge vrouw, want ze was net eenentwintig
geworden. Ze was zestien toen ze met een oudere man trouwde. Toen ze na vier jaar
nog niet zwanger was geraakt, stuurde de man haar terug naar haar ouders.
Haar familie was erg gelukkig dat hun dochter als dienstmeisje in het huis was
aangenomen, ze hoopten dat ze daar lange tijd mocht blijven.
Vroeger besteedden de grootmoeders een groot deel van hun tijd aan imam Alsaberi.
Ahmad had dat soort hulp niet nodig.
Zara regelde alles zwijgzaam, niemand merkte haar aanwezigheid op, ze stoorde
niemand. Ze ging voorzichtig de kamers in, ruimde alles op, bracht de borden weg, hielp
Sediq met Hagedis, lapte de ramen, voerde de vissen, veegde de dode bladeren op en
keek in de kelder of Moazen haar nodig had.
Ze stofte het bureau van Ahmad af, verschoonde zijn bed en streek zijn overhemden.
Als hij van het ochtendgebed naar huis terugkeerde, kroop hij weer onder de dekens
en sliep door tot twaalf uur, soms zelfs tot twee uur, iets wat nog geen imam in het huis
eerder gedaan had. Hij bleef eigenlijk net zo lang in bed totdat Zara op de deur klopte en
zei: Het eten staat klaar, imam!
Elke morgen bracht ze hem voordat hij opstond om naar het gebed te gaan een stuk
brood, boter en honing. Ze klopte dan zachtjes op zijn deur en fluisterde: Bent u al

wakker?
Kom binnen! riep Ahmad onder de dekens vandaan. Ze zette verlegen het dienblad
op het tafeltje naast zijn bed en ging er weer vandoor.
Het was niet de bedoeling dat zij Ahmad zou dienen, maar het was op een natuurlijke
manier zo gelopen.
En Ahmad was tevreden over Zara.

Op een ochtend toen Zara hem wakker maakte om hem naar de moskee te sturen,
bleef hij te lang in bed liggen en versliep zich. Toen zij hem voor de tweede keer wakker
maakte, deed hij haastig zijn kleren aan en rende naar buiten. Opeens stopte hij bij de
hooz, knielde bij de waterafvoer en plaste erin. Zara keek hem ontzet aan, dat deed
niemand en het mocht niet. Zara wist dat niemand het verder te weten mocht komen.
Een keer toen Zara het ontbijt voor hem bracht en het dienblad op het tafeltje naast
zijn bed zette, pakte Ahmad haar hand en trok haar zachtjes naar zijn bed. Het meisje
verzette zich een ogenblik, maar liet hem toen zijn gang gaan. Toen pakte hij haar bij
haar middel en trok haar onder zijn dekens. Ze drukte snel haar dijen tegen elkaar.
Enkahto wa zawadjto, fluisterde Ahmad snel onder de dekens in haar oor.
Zara zweeg.
Enkahto wa zawadjto, fluisterde Ahmad opnieuw.
Zara zweeg.
Enkahto wa zawadjto, fluisterde Ahmad voor de derde keer.
Gabelto, zei Zara zachtjes en ze ontving hem.
Even later stapte ze uit het bed, deed haar sluier om en zei zacht: Het is laat. U moet
naar de moskee.

Tijdens het vrijdaggebed werd de moskee door vele jonge vrouwen bezocht die
speciaal voor Ahmad kwamen.
Hij had een totaal andere manier van spreken dan zijn vader of Galgal. Hij probeerde
de politiek op een interessante manier in zijn toespraken te verwerken. Hij wekte geen
angst, maar prikkelde zijn publiek.
Voorzover de geheime dienst had kunnen achterhalen, had hij geen contact met de
serieuze religieuze bewegingen in Qpm. Hij was eerder een levensgenieter dan een rebel,
maar het was nog onduidelijk hoe hij zich verder zou ontwikkelen en hoe zijn positie als
imam van de stad zijn karakter zou bepalen.
In een van zijn toespraken had hij het over een islamitische staat gehad, waar de
Koran als hoeksteen van de samenleving gebruikt moest worden. Maar hij was er niet
verder op ingegaan en had niet uitgelegd wat hij er precies mee bedoelde. Het was meer
alsof hij een steen wilde gooien om de diepte van het water te peilen.
In een andere preek deed hij een sublieme zet. Onverwachts liet hij de naam van de
grootayatollah Khomeini vallen. Hij deed het zo onschuldig dat niemand wist of het
toeval was of opzet.

Maar Aga Djan merkte dat Ahmad sympathie voor Khomei-ni toonde.
Ayatollah Khomeini was een vurige tegenstander van de sjah, in zijn laatste openbare
preek had hij gezegd: De sjah is een vernedering. Wij schamen ons voor die man, hij is
geen sjah, maar de knecht van de Amerikanen.
Direct na die toespraak was er een enorme rel in Qpm uitgebroken, mensen waren de
straten op gegaan en riepen leuzen tegen de sjah. Het leger trad op en de moskee waar
Khomeini zijn toespraak had gehouden werd omsingeld. Honderden jonge imams haalden
geweren uit de kelder van de moskee en klommen het dak op, er brak een ware
straatoorlog uit.
Tientallen imams kwamen om en vele anderen werden gearresteerd. Het leger brak
het verzet en er kwam een generaal naar de woning van de ayatollah om hem
persoonlijk te arresteren.
Een groep imams die de ayatollah bewaakte, hield de generaal tegen, hij moest eerst
zijn laarzen uitdoen, anders was het niet toegestaan om de werkkamer van de ayatollah
binnen te gaan. De generaal wist dat zelfs het Amerikaanse leger hem hier niet kon
helpen. Dus deed hij zijn laarzen uit.
Ook uw pet af! zei een van de bewakers.
De generaal deed zijn pet onder zijn arm en ging de kamer in. Hij boog zijn hoofd en
zei: Ik heb het bevel gekregen om u te arresteren!
Dezelfde dag nog werd Khomeini verbannen, de sjah stuurde hem naar Irak. Van
daaruit zou hij jaren later een grote revolutie tegen Amerika leiden en het koninkrijk van
de sjah met wortel en al uit de grond trekken.

In die periode durfde niemand zijn naam te noemen, er was geen sprake van
Khomeini. Maar tegenwoordig hoordeje hier en daar zijn naam weer klinken. Er werden
pamfletten van hem verspreid en in Qpm werden stiekem opnieuw portretten van hem
aan de wanden van de moskeen gehangen.
Khomeini was verbannen, maar zijn geest leefde sterk in het lichaam van de jonge
imams en zij gebruikten alle middelen en elke gelegenheid om zijn naam eer aan te
blijven doen.

Ahmad kreeg langzaamaan meer bekendheid, ook in andere steden. Hij werd steeds
vaker uitgenodigd om elders toespraken te komen houden. Laatst had hij een toespraak
gehouden in Khomein, de geboorteplaats van Khomeini.
Zijn korte reizen gaven zijn preken kleur, onschuldig vertelde hij over zijn uitstapjes:
Ik was laatst in Isfahan, het is een glansrijke stad, mijn groeten aan de Isfahani. Mijn
volgende bestemming was Kashan. Kashan is zo geliefd bij de bevolking, mijn groeten
voor de Kashani. Vorige week was ik in Khomein, het was voor mij de eerste keer dat ik
een bezoek aan dat gezegende dorp bracht. Khomein is een unieke plaats, er wonen
geweldige mensen in Khomein, mijn groeten voor Khomeini.
En met Khomeini bedoelde hij de inwoners van Khomein, maar iedereen vertaalde

meteen zijn gebaar en riep: Salam baar Khomeini!


Aga Djan straalde van geluk.
Hij wist dat het geen toevallige opmerking was die Ahmad gemaakt had, maar dat er
een lijn in zat, dat het ongetwijfeld een opdracht van Qpm was.

Aga Djan had een geheim bericht uit Qpm gekregen waarin stond dat Galgal illegaal
naar Irak was gegaan om zich bij Khomeini aan te sluiten.
Galgal was slim, hij ging niet voor niets naar Irak. Hij had ongetwijfeld gevoeld dat
Khomeini ooit de macht zou grijpen om zijn droom, de Islamitische Republiek, te
verwezenlijken.
Aga Djan begreep nu waarom Galgal al die tijd zijn vrouw en kind in de steek had
gelaten.
Op straat was echter nog niets te merken van een machtswisseling of van een
aankomende revolutie. De sjah beleefde de mooiste jaren van zijn regeerperiode, hij had
onlangs in een interview met The Times gezegd dat hij zich erg op zijn gemak voelde en
dat zijn land een oase van rust was.
Amerika was bang voor de Sovjet-Unie en kon geen betere persoon dan de sjah
bedenken om het land te regeren. Hij kocht altijd als eerste de allermodernste
vliegtuigen en wapens van Amerika en zette een groot deel van de inkomsten van de
nationale olie op Amerikaanse banken.
Hij was ervan overtuigd dat hij het beste Iraanse staatshoofd voor de Amerikanen
was, daarom rekende hij volkomen op hun steun en was hij er zeker van dat ze hem
nooit in de steek zouden laten. Hij zag geen reden om zich zorgen te maken over iemand
als Khomeini, die naar Irak verbannen was.
Dus bereidde hij zijn zoon in alle rust en overtuiging voor om hem later op te volgen.

Terwijl Ahmad zich bezighield met de activiteiten van de moskee, maakte Shahbal zich
op om naar de universiteit van Teheran te gaan. Hij wilde Perzische literatuur studeren,
maar Aga Djan had het hem afgeraden: Perzische literatuur kunje zelf thuis bestuderen,
daar heb je geen universiteit voor nodig. Je bent getalenteerd, ga wiskunde studeren,
techniek of iets in de richting van bedrijfskunde. Er staan genoeg oude klassiekers in onze
eigen bibliotheek, het huis heeft een moderne geest nodig.
Toen hij definitief het huis verliet om naar Teheran te gaan, bracht Aga Djan hem met
zijn auto naar het station.
Er is een aantal dingen waarvan ik niet weet of ik ze aan u moet vertellen of niet, zei
Shahbal in de auto tegen Aga Djan.
Wat voor dingen? vroeg Aga Djan.
Ik heb Ahmad een paar maal op het dak van de moskee gezien, waar hij achter de
koepel stond te roken. Hij mag zelf weten of hij rookt of niet, maar zijn sigaretten roken
naar iets anders, iets wat niet bij een imam past. Bovendien gaat hij regelmatig bij
vreemdelingen langs om stiekem opium te roken. Ik denk dat u het moet weten.

Het is goeddat je het vertelt, zei Aga Djan na een lange stilte, ik ga kijken wat ik
kan doen. Is er verder nog iets wat ik moet weten?
Eigenlijk niet, hij is erg gevoelig voor vrouwen. Ik heb wel eens gezien dat hij in de
moskee soms verder gaat met de vrouwen dan van een imam verwacht wordt.
Ik heb het ook gemerkt. Hij moet voorzichtig zijn, we hebben veel vijanden in de
stad.
Op het station begeleidde hij Shahbal zwijgend naar de trein.
Sinds de vorige keer dat Shahbal over zijn geloof en zijn twijfels met Aga Djan had
gesproken, hadden ze het er niet meer over gehad. Aga Djan had een paar keer
geprobeerd het onderwerp aan te snijden, maar hij merkte dat Shahbal het niet wilde.
Dus liet hij hem voorlopig met rust. Nu ze zo op het perron stonden, wilde Aga Djan hem
zeggen dat hij voorzichtig moest zijn op de universiteit. Maar Shahbal gaf hem de
gelegenheid niet. Hij omarmde Aga Djan, kuste hem en liep naar de trein.
Aga Djan bleef op het perron staan tot de trein in beweging kwam en uit het zicht
verdween.

Aga Djan hield Ahmad scherp in de gaten.


Op een avond toen Zara op een ongebruikelijk tijdstip met een dienblad de bibliotheek
in ging waar Ahmad aan het lezen was, liep Aga Djan haar achterna. Door de kier van het
gordijn zag hij dat het meisje zich vooroverboog om het dienblad, waarop een glas thee
stond en een bordje dadels, op het bureau te zetten. Ahmad schoof zijn hand in haar
bloes, het meisje bleef stilstaan en liet hem begaan. Hij kwam overeind, trok haar lange
rok omhoog en drukte haar tegen een van de boekenkasten.
De volgende morgen liet Aga Djan Zara op zijn werkkamer komen.
Neem plaats, zei hij met een vriendelijk gebaar.
Ze ging verlegen zitten.
Ik zal het zo zeggen, ik ben erg tevreden over het werkdat je hier verricht. Een beter
dienstmeisje kunnen we ons niet wensen. Maar je vermijdt Ahmad of je pakt je koffer! Is
dat duide-lijk?
Zara was geschrokken van de harde toon van Aga Djan en kon even niets uitbrengen.
Is dat duidelijk? herhaalde hij.
Ingetogen knikte ze ja.
Wat ga je doen? Wil je hier blijven of zal ik je terug naar je ouders sturen?
Ik wil hier blijven, zei ze met trillende stem.
Het is goed, je mag je werk hervatten. Moazen heeftje vaker nodig, besteed meer tijd
aan hem als je af en toe niets te doen hebt. Je mag gaan.
s-Avonds na het gebed vroeg Aga Djan Ahmad mee uit wandelen langs de rivier.
Terwijl ze in de schemer langs het water liepen, sprak hij Ahmad na een korte inleiding
met harde woorden toe. Hij maakte hem duidelijk dat hij zijn platvloerse gedrag ten
opzichte van vrouwen niet tolereerde en dat opium niet bij een moskee hoorde. En als
Ahmad niet van plan was te luisteren, zou hij zijn vrijheden sterk beperken.
Ahmad luisterde zwijgend naar Aga Djan.

Heb je me iets te vertellen?


Zelfs daar gaf hij geen antwoord op.
Een paar dagen nadien polste Aga Djan de vader van de oudste tapijthandelaar van de
stad of hij om de hand van zijn dochter kon vragen voor Ahmad.
Een maand later werd er een groot feest gegeven door de familie van de bruid. Rond
middernacht werd de bruid in een versierde koets naar het huis gebracht. Ze kreeg een
van de kamers op de bovenverdieping, maar voor de zeven huwelijksnachten had men de
gastenkamer gereedgemaakt.

Ahmad kreeg een week vrij en de familie ging op vakantie naar Djirja om Ahmad en
zijn bruid alleen te laten.
Ahmad droeg wijde katoenen kleren, zodat hij zich soepel kon bewegen. Hij gedroeg
zich als een prins die zijnjonge bruid naar zijn kasteel had gebracht.
Zijn vrouw heette Samira, ze was achttien en was van een klassieke schoonheid. Op
de eerste nacht betoverde Ahmad haar en vree met haar tot in de vroege morgen, pas
toen het licht werd, viel hij in slaap.
s-Middags tegen n uur ontving Am Ramazan hem in de opiumkamer, hij had een
koninklijke opiumset voor hem klaargezet.
Ahmad had Am Ramazan persoonlijk gevraagd om hem zeven dagen lang van opium
te voorzien, want opium wakkerde de mannelijke lusten aan. Als je rookte, hieldje het
langer vol tijdens het vrijen.
Toen hij een kwart rolletje van de gele opium opgerookt had, ging hij weer naar boven
en kroop onder de dekens bij zijn bruid, die nog diep in slaap was.
Samira baarde een dochter, Masoede. Iedereen was blij met het kind, maar het huis
wachtte op een zoon die Ahmad later kon opvolgen.

De moskee werd nog altijd druk bezocht en Ahmad hield spannende preken. Hij was
een rasverteller, hij vertelde geweldige dingen over de verhalen van de Koran. Hij voerde
je met zijn bijna magische woorden naar het verre verleden, naar de tijd waarin
Mohammad de profeet leefde en waar hij met zijn erg jonge geliefde Ajeshe op het dak
de liefde bedreef.
Mohammad had in die tijd straatmuzikanten verboden verklaard, geen moslim mocht
naar hen luisteren. Toen hij met zijnjonge Ajeshe op het dak zat, hoorde hij plots muziek
op straat. Maar ik wil kijken, ik wil kijken, ik wil kijken, ik wil kijken, herhaalde Ajeshe.
De liefde won, Mohammad bukte en Ajeshe ging op zijn rug zitten en keek over het
randje van het dak naar de muzikanten.
Niemand had zulke dingen eerder in de moskee verteld, maar Ahmad vond altijd iets
aparts dat de gelovigen boeide.
Hij had eigenlijk geen imam moeten worden, maar verteller, een acteur die op het
bazaarplein het volk met zijn verhalen betoverde.
Hij ging steeds vaker op reis naar belangrijke religieuze steden als Kashan, Arak,

Hamadan en Isfahan en bleef soms een week weg.


Iedere keer kwam hij met twee tassen terug, een tas vol geld en goud en een tas vol
liefdesbrieven en persoonlijke geschenken zoals onderbroeken, sokken, geurtjes, zeepjes,
onderhemden en ringen die de gesluierde vrouwen stiekem aan hem gaven.

Hoewel hij Aga Djan had beloofd dat hij geen opium meer zou roken, rookte hij op
geheime adressen in de stad.
Om meer vrijheid te hebben, aanvaardde hij zo veel mogelijk uitnodigingen en maakte
verre reizen. Daar had Aga Djan geen controle meer over hem. Hij kwam in contact met
mannen die hem meenamen naar hun eigen kringen en tot in de vroege morgen rookten
en met vrouwen sliepen.
In Senedjan had hij die vrijheid niet, daardoor kwam hij in contact met de onderwereld
van de stad. Maar hij wist niet dat de geheime dienst een val voor hem aan het zetten
was.
Het roken van opium was sinds een jaar verboden. Verslaafden konden door middel
van een gemeentelijke registratie twee keer per maand een half rolletje legale opium
halen bij een apotheek, maar Ahmad kreeg wat hij wilde in de onderwereld.
Toen hij op een nacht met twee andere mannen in aanwezigheid van een aantal
vrouwen in een huiskelder in Senedjan opium aan het roken was, vielen er een paar
agenten binnen. Ze namen meteen enkele fotos van Ahmad, zittend aan de opiumset
met twee ongesluierde vrouwen aan zijn zij. De agenten legden nog een paar illegale
opiumrolletjes bij de set, fotografeerden alles uitgebreid en voerden Ahmad geboeid weg
naar een geheim adres waar een agent op hem wachtte.
Ahmad had niets te vertellen, hij wist dat hij in een val gelopen was waar hij niet
eenvoudig uit kon komen.
U kunt vannacht nog in uw eigen bed slapen en morgenvroeg zoals gewoonlijk naar
de moskee gaan, op n voorwaarde, zei de agent.
Wat is de voorwaarde? vroeg Ahmad met bevende stem.
Dat we vanaf heden vriendelijk contact met elkaar onderhouden. U begrijpt wel waar
ik het over heb.
Ik begrijp niet waar u het over hebt.
Als u het niet begrijpt, wordt het een beetje ingewikkeld, dan zal ik u rechtstreeks
naar de gevangenis moeten sturen, waar u morgen een krant bij uw ontbijt zult
ontvangen met uw foto op de voorpagina. Dan zult u het waarschijnlijk goed begrijpen.
De nacht duurde lang. Ahmad huilde onhoorbaar. Hij had niet verwacht dat het leven
opeens zon dreigend gezicht zou laten zien.
Toen eindelijk de ochtend was aangebroken, kwam de agent de cel binnen, hij had de
fotos laten ontwikkelen, hij liet er een aan hem zien en zei: Wat gaan we doen? Zullen
we deze vanmiddag afdrukken of kunnen we even met elkaar om de tafel zitten?
Voor Ahmad was er geen uitweg, als ze de foto van hem met twee ongesluierde
vrouwen en opiumrolletjes in de krant zouden publiceren, was het afgelopen met hem en
zou hij het huis schade toebrengen. Dus ging hij met de agent naar zijn bureau, waar hij

een stoel aangeboden kreeg en een formuliertje dat hij moest invullen. De agent zei: Als
we elkaar goed begrijpen, zijn we in vijf minuten klaar en breng ik u persoonlijk naar
huis! Wat we van u willen is heel eenvoudig, we willen dat u vaker contact met Qpm
opneemt en ons de informatie die we nodig hebben doorgeeft. Dat is alles.
Een half-uurtje later bracht een personenauto Ahmad naar de moskee en hij stapte
voor de poort uit.
U hoort nog van ons, zei de agent en hij reed weg.
Een paar maanden gebeurde er niets. Ahmad dacht en hoopte dat de geheime dienst
hem vooral bang had willen maken en hem onder controle wilde houden. Ze waren Galgal
en zijn actie tegen de bioscoop en de chaos die hij tijdens het bezoek van Farah Diba had
veroorzaakt nog niet vergeten. Ze wilden waarschijnlijk wraak nemen en Ahmad min of
meer in gijzeling nemen.
Hij hoopte dat ze van hun plan hadden afgezien om hem als een soort infiltrant te
gebruiken, want hij zou nooit een informant kunnen zijn. Verklikker zijn paste niet bij
hem, het paste niet bij zijn positie als imam van de stad. Wat zou hij kunnen verklikken
als het echt moest?
Hij begreep dat de geheime dienst hem op deze manier de mond had willen snoeren
en het was gelukt, hij durfde niets meer over de sjah of iets in verband met Qpm te
zeggen. Voorzichtig voelde hij zich weer gelukkig in zijn hart en de angst kroop geleidelijk
weg uit zijn lijf. Maar op een avond, toen het gebed net afgelopen was, knielde de agent
van de geheime dienst naast hem neer in de gebedsruimte.
Hoe is het met u? fluisterde hij met een intimiderende glimlach.
Geschrokken keek Ahmad of Aga Djan nog achter hem in de rij zat, maar hij was er
niet.
Wat wilt u van me? vroeg hij zacht aan de agent.
U weet dat het weer rumoerig is in Qpm. We willen dat u er een reis naartoe maakt
en bij de ayatollahs langsgaat en kijkt wat er aan de hand is. U hebt mijn
telefoonnummer nog, neem ik aan?
Ja, ik heb het nummer nog, antwoordde Ahmad met een grauw gezicht van angst, hij
legde zijn voorhoofd op de grond en deed alsof hij verderging met zijn gebed.
Toen hij weer overeind kwam, was de agent weg.
Hij trok met trillende handen zijn aba over zijn schouders, stond op en liep gebogen
als iemand met koorts terug naar huis.
Eenmaal thuis ging hij rechtstreeks de kamer van Aga Djan binnen, liet zich op zijn
knien op de grond vallen en zei: Aga Djan, red me! Ik ben in een val gelopen.
Aga Djan, verbaasd over deze plotselinge vertoning, keek hem kalm aan. Ze hebben
fotos van mij genomen, smerige fotos waar ik met opium en vrouwen op sta. Ze willen
me nu als informant naar Qpm sturen. Als ik het niet doe, zullen ze de fotos in de krant
plaatsen.
Aga Djan, die alles verwacht had behalve dit, bleef even sprakeloos in zijn stoel zitten.
Waar? vroeg hij daarna.
In een kelder in de stad.
De opium kan geen probleem zijn, maar wie waren de vrouwen?

Sieg-vrouwen.
De geheime dienst heeft ons teruggepakt. Hebje met hen samengewerkt, hebje
eerder voor hen gewerkt?
Nee! Nooit! antwoordde Ahmad.
Hebje ze ooit informatie gegeven?
Nee, geen woord!
Ik herhaal het, zei Aga Djan nadrukkelijk, heb je ze iets verteld?
Nee, ik heb niets gezegd, niets gedaan, zei Ahmad.
Je hebt gelukdat je niets aan hen verteld hebt en niet met hen samengewerkt hebt,
anders had ik je direct uit het huis gezet. Maar het is nog niet te laat, ik denk dat we de
schade nog kunnen beperken. Je zwijgt en ik zal je de komende maanden niet alleen
laten. Ik ga meteen kijken wat ik kan doen. Ze hebben ons nodig om de rust in de stad te
bewaren, daarom zullen ze de fotos niet in de krant zetten, ze willen ons ermee
chanteren. Je zwijgt en blijft wat er ook gebeurt in mijn buurt.
Ik moet u nog iets anders vertellen, zei Ahmad, als ik niet rook, kan ik geen preek
houden. Het spijt me dat ik u pijn doe.
Dit doet me meer pijn, zei Aga Djan verdrietig, een fout kan iedereen maken, maar
de opium zie ik als een belediging, een vernedering voor ons allemaal. Ik kan het niet
verdragen dat de imam van onze moskee niet kan praten zonder opium. Je doet me
inderdaad pijn, je kwetst me. Daarover sluit ik geen compromis met je, je moet het
afleren. Als het nodig is, stop ikje zelfs in een kooi. Voorlopig zet je zonder mijn
toestemming geen stap meer buiten!
De volgende dag zegde Aga Djan alle afspraken van Ahmad af en nam vertrouwelijk
contact op met de huisarts van de familie.
Van de praktijk van de huisarts ging hij zonder afspraak rechtstreeks naar het bureau
van de geheime dienst en vroeg om een onmiddellijk gesprek met het hoofd. Hij werd
ontvangen en nadat hij in de grote, bruine leren stoel plaats had genomen, kreeg hij de
fotos van Ahmad te zien. Hij kwam noodgedwongen tot een afspraak met de chef. Hij
zou de moskee wat rustiger houden nu het onrustig was in Qpm. In ruil daarvoor zou de
chef de fotos in zijn la laten.
s-Avonds opende Aga Djan zijn cahier.
De imam van onze moskee is verslaafd aan opium. We gaan moeilijke tijden
tegemoet.

Stille jaren

r ging een lange tijd in rust voorbij.


Aga Djan kreeg Ahmad met strenge leefregels onder controle. Hij liet hem niet
zonder begeleiding voor toespraken naar andere steden gaan, tot hij er zeker van
was dat hij van de opium af was.
Hoewel de gebeurtenis rondom de fotos achter de rug was, zag Aga Djan het als een
keerpunt in de geschiedenis van de moskee.

Shahbal kwam eerst minstens n keer per maand naar huis, maar geleidelijk kwam
hij steeds minder. Soms belde hij naar de bazaar om Aga Djan te spreken, maar altijd
over zakelijke dingen: Hoe gaat het? Loopt alles naar wens?
Hoe moet ik het zeggen. De wereld is veranderd, jongen. We hebben een man met
nieuwe ideen nodig. Ik voel dat ik te oud geworden ben.
U? Oud? U bent helemaal niet oud!
Misschien niet oud, maar wel ouderwets. Tegenwoordig kun je met je oude
bazaarideen niet meer concurreren in de wereldhandel. Leer goed, ik heb je nodig. Als
je thuiskomt, hebben we het erover.
Maar als Shahbal thuiskwam, was het meestal al laat. Hij vertrok de volgende avond
met de nachttrein, zodat er geen tijd overbleef om over de tapijthandel en de bazaar te
praten.
Shahbal had het niet uitgesproken tegen Aga Djan, maar hij had geen interesse meer
voor handel en al helemaal niet meer voor tapijten. Op de universiteit was hij lid
geworden van een linkse ondergrondse studentenbeweging. Het waren andere contacten
dan die hij in het Rode Dorp gelegd.
Eenmaal op de universiteit werd hij al snel opgenomen in de kleine redactie van de
clandestiene studentenkrant. Hij voelde zich er thuis. Hij had een krachtige pen en in
vergelijking met zijn medestudenten was zijn gedrag volwassen. Hij werd algauw gezien
als een figuur die leiding kon geven.

Maar niet alleen Shahbal had eenverandering ondergaan. Alles was veranderd. Ooit
speelde de bazaar een belangrijke rol in de stad, maar nu niet meer. Het Perzische tapijt
was niet meer de bepalende factor in de economie en de politiek. Het aardgas en de olie
hadden die plaats nu ingenomen.
Vroeger had Aga Djan veel macht op de bazaar, de autoriteiten hadden altijd ontzag
voor hem, tegenwoordig waren ze zo brutaal geworden dat ze een agent naar de moskee
durfden te sturen en de imam als informant wilden gebruiken. Voorheen belde de

burgemeester minstens n keer per week om het contact tussen de bazaar en de rest
van de stad in evenwicht te houden. Maar de nieuwe burgemeester had hem zelfs niet
uitgenodigd op zijn introductiefeest, laat staan dat hij hem zou bellen. Wel had hij een
aantal handelaars van de bazaar uitgenodigd en dat betekende dat het regime erop
aasde de eenheid van de bazaar te breken. De bazaar was zijn dominante positie als
tapijtproducent aan het verliezen. In de stad waren vele nieuwe tapijtfabrieken uit de
grond gestampt. Niemand kocht vroeger zon goedkoop fabriekstapijtje dat naar plastic
rook, tegenwoordig werd er echter onophoudelijk reclame voor gemaakt.
Tot een paar jaar geleden was een televisieantenne op het dak een taboe in
Senedjan, maar ook die tijd was voorbij. Toen een ondernemer de oude hamam van de
stad in een bioscoop wilde veranderen, kon iemand als Galgal alle gelovigen van de stad
op de been krijgen en zelfs Farah Diba wegjagen. Maar laatst had iemand de oudste
garage in het centrum gekocht en het gebouw in een moderne bioscoop omgetoverd.
Elke avond stonden er honderden jongeren in de rij om een kaartje te bemachtigen.
Er waren zo veel aantrekkelijke zaken in de stad gekomen dat het contact tussen de
bazaar en de jongere generatie verbroken was. Een paar jaar eerder gingen de jongeren
nog naar de bazaar als ze een wandeling maakten. Maar dat deden ze niet meer. De
gemeente had een mooie boulevard gemaakt waar dejongens en meisjes tijdens het
avondgebed ijsjes aten en waar ze wandelden onder de bomen in het schaarse licht van
de neonborden.
De sjah had de stad eindelijk veroverd. Affiches met zijn gezicht erop hingen aan alle
overheidsgebouwen en zijn stem was te horen op elk radiostation. Voorheen verstopte
een winkelier zijn radio onder de toonbank, want hij was bang dat hij daardoor klanten
kwijt zou raken. Maar tegenwoordig plaatsten alle winkeliers hun radio zichtbaar op een
plank, zodat iedereen ernaar kon luisteren. Zelfs in de bazaar hingen sommige grote
traditionele tapijthandelaars portretten van de sjah in hun pand op. Een aantal jaren
geleden was dat nog onvoorstelbaar, maar alles was zo snel veranderddat je soms je
eigen stad niet meer herkende.
Het bazaarplein was niet langer meer het middelpunt van de stad, dat was de
boulevard, waar een groot standbeeld van de sjah te paard midden in de hooz stond.
De stem van de sjah had bijna alle huizen van Senedjan bereikt; zelfs het huis van de
moskee met zijn oude dikke muren was niet meer in staat hem tegen te houden.
Als de sjah ergens een nieuwe toespraak hield, zette de gemeente een jeep voor de
poort van de moskee en zond de toespraak door een grote luidspreker uit, zijn stem
galmde de hele dag over de binnenplaats. Fagri Sadat begreep niet waarom Aga Djan
zweeg en waarom Ahmad niet protesteerde.
Toen de sjah kort daarvoor een bezoek had gebracht aan het graf van Cyprus, de
eerste koning van het oude Perzische Rijk, had hij met grote woorden gezegd: Cyprus!
Koning der koningen! Slaap rustig! Want ik ben wakker!
Een week lang stond er een jeep voor de moskee en de luidspreker herhaalde de
boodschap dag en nacht.
Wat een zware dagen! Wat een zware nachten. Een grote vernedering voor ons
allemaal, maar ik kan er niets aan doen! Ik durf de moskee niet meer binnen te treden

van schaamte, schreef Aga Djan in zijn cahier.


Nee, niemand was meer in staat om de sjah buiten het huis te houden, zelfs de wind
bracht portretten van hem het huis in, die door een helikopter over de stad verspreid
waren.
Hagedis had er een paar van de grond geraapt en ze voor Aga Djan op zijn kamer
neergelegd.

Toen Aga Djan op de binnenplaats stond, hoorde hij luide muziek uit het huis van
Hadji Shishegar komen.
Muziek in het huis van de gelovige Shishegar? Er moest iets speciaals aan de hand zijn.
Zijn oog viel op een televisieantenne op het dak van Shishegar. Een televisieantenne op
het dak van een van de meest gerespecteerde glashandelaars van de bazaar? Vergiste hij
zich niet?
Het was druk in het huis van Hadji.
Voorzichtig klom Aga Djan de trap op en liep in het donker naar het dak van Hadji
Shishegar om te kijken wat er aan de hand was.
Nee, hij vergiste zich niet, er stond een lange, aluminium antenne op het dak.
Hadji wilde met zijn zonen alle nieuwe ontwikkelingen meemaken. Hij was uitgenodigd
op het introductiefeest van de nieuwe burgemeester, waar alle genodigden een groot
portret van de sjah gratis mee naar huis hadden gekregen. Het portret stond nu in een
goudkleurige lijst op zijn schoorsteenmantel, precies boven de plek waar het
televisietoestel stond.
Maar waarom werd er nu in zijn huis zulke harde muziek gedraaid?
Behoedzaam liep Aga Djan naar de rand van het dak en keek naar de binnenplaats
van Hadji.
Er was een feest gaande en er waren vele familieleden en vrienden aanwezig. Het was
een warme avond, te warm om binnen te zitten. Op de binnenplaats van Hadjis huis had
men naast hun hooz een groot houten bed neergezet waarop de zonen van Hadji in witte
lange katoenen hemden naast elkaar lagen. Een groep straatmuzikanten speelde
onhandig een ritmisch Amerikaans nummer en een paar mannen dansten hand in hand.
Zo te zien had Hadji zijn zonen laten besnijden en was dit de viering van die
gebeurtenis. De moeder van de besneden tweeling had haar chador op haar schouders
laten vallen en droeg losjes een hoofddoekje en praatte vrolijk met haar gasten. De
eerste vrouw van Hadji en haar zeven dochters waren niet aanwezig.
Overal stonden schalen met koekjes en snoepjes en de kinderen renden achter elkaar
aan op de grote binnenplaats van het huis. Hadji praatte met iedereen, deelde koekjes
uit, pakte het fototoestel uit de handen van de fotograaf en maakte fotos van zijn
besneden zonen. Voor de zoveelste keer ging hij naast zijn zonen op het bed liggen en
riep: Neem een foto van ons! Even later ging hij met twee mannen de woonkamer in en
kwam naar buiten met een enorm televisietoestel, dat meer op een houten kast leek. Ze
plaatsten het toestel naast de hooz onder de boom waar zijn zonen lagen. Hadji deed de
televisie aan en er verscheen een groep dansende Teheraanse vrouwen op het scherm,

iedereen kwam om het toestel heen staan en keek met bewondering naar de
danseressen.
Aga Djan liep terug, ging bij de blauwe koepel staan en raakte de koude, geglazuurde
tegels aan. Hij liep verder en keek over de muur naar de binnenplaats van de moskee,
naar de hooz, naar de bomen, hij keek omhoog naar de oude ooievaars, maar tot zijn
grote verbazing zag hij dat de ooievaars er niet meer waren. Zelfs de nesten waren
verdwenen. Hij dacht dat het te donker was en dat hij ze daarom niet zag, hij ging aan
de andere kant van het dak staan en keek omhoog, maar hij had het goed gezien, er was
geen spoor van de ooievaars meer te bekennen.
Hij maakte het luik van een van de minaretten open, klom daarna via de nauwe treden
omhoog en ging boven in de minaret staan. Onder zijn voeten knarsten een paar dode
takjes, het waren takjes van de oude ooievaarsnesten. Hij voelde dat er iets in hem brak,
dat hij oud geworden was, en dit onverwachte gevoel overviel hem. Hij tuurde over de
stad, overal brandden gekleurde lichtjes en naast de poort van de bazaar hing een groot
portret van de sjah dat met een paar schijnwerpers belicht werd. In het nieuwe centrum
knipperden de rode en gele neonlampjes van de bioscoop. Hoewel het al laat op de
avond was, klonken er muziek en vrouwenstemmen op de boulevard.
Wanneer waren de klanken van de soeras van de Koran verdwenen uit de stad? Hij
wist dat de moskee, de bazaar en de Koran geen sterke weerstand meer konden bieden,
maar hij had niet verwacht dat het regime Senedjan zo gauw veroverd zou hebben.

Waar waren de ayatollahs die tegen de sjah vochten? Wat was er gebeurd met de
guerrillas die ooit in staat waren geweest om uit gevangenissen te ontsnappen?
Wat hadden de boeken veranderd die Shahbal ooit stiekem las?
Waar waren de radios die tegen het regime spraken?
Waar was Galgal gebleven met zijn strijdlust tegen de sjah?
Waar waren de studenten die de wereld wilden veranderen?
En waar was Nosrat gebleven om al die veranderingen te filmen?
Het waren stille jaren, maar hoe kon hij weten dat er straks met een ongekende
snelheid een nieuwe tijd zou aanbreken? En dat er een vernietigende storm op komst
was? Een razende storm die hem als een oude boom sidderend zou laten buigen.
Gebroken daalde hij de trap af, deed het luik van de minaret dicht en keerde terug
naar de binnenplaats. Hij wilde naar Fa-gri Sadat gaan om naast haar in bed te kruipen
en alles te vergeten, maar hij deed het niet, ging de deur uit en wandelde naar de rivier.

Daar was het donker en rustig. Zelfs de rivier maakte geen geluid. Hij keek naar de
druiventuinen aan de overkant en naar de bergen. Alles was stil, hij wandelde, dacht na
en keek terug op zijn leven.
Hij was in het huis geboren, had zijn leven aan de moskee gewijd, had onophoudelijk
op de bazaar gewerkt en zijn talent en energie in de tapijten gestopt. Zijn dochters
waren volwassen geworden en Djawad, zijn enige zoon, was van eenjongen in een man

veranderd. Hij was bezig zijn examen af te ronden om straks te kunnen studeren aan de
universiteit. Aga Djan besefte dat hij nog niet naar Mekka was gegaan, hoewel hij als rijk
man verplicht was om die pelgrimstocht eens af te leggen.
Alles was veranderd en naast al die veranderingen ondermijnde Ahmad ook nog de
reputatie van de moskee.
De kraai kraste onverwachts tussen de druivenbomen en vloog de rivier over. Aga Djan
hoorde stemmen van een paar mannen en zag het silhouet van een gesluierde vrouw die
de bomen achter zich liet en naar de brug liep.
Dwaze Godsi, schoot hem te binnen.
Het silhouet verscheen op de brug.
Godsi! riep Aga Djan.
Ze snelde weg. Godsi! Wacht even! Wat doe jij hier zo laat op de avond? riep hij en
hij rende achter haar aan in het donker.
Iedereen gaat dood, maar u gaat niet dood, kondigde Godsi aan met de stem van
een kraai.

Television

agedis groeide op als een raadselachtig wezen in het huis. Men wist haast niet of hij
een gehandicapt kind was of een beest. Zijn hoofd, handen en voeten waren
menselijk, maar zijn bewegingen hadden iets van een dier.
Naarmate hij ouder werd, ontwikkelde het dier zich verder in hem.
Sediq probeerde hem te leren praten, maar het lukte haar niet, hij toonde geen
interesse.

Hij had zijn eigen manieren en trok zich niets aan van het gedrag van zijn menselijke
omgeving. Hij wilde niet met de anderen eten, ging niet op tijd naar bed, wilde geen
bestek gebruiken en at zijn eten als een kat.
Ik kan het niet meer verdragen! Ik ben op. Ik wil dit rare kind niet meer!
Dat mag je niet zo zeggen, protesteerde Aga Djan.
Sediq barstte in tranen uit.
Ellende na ellende! weende ze. Waarom is alles misgegaan in mijn leven?
Je bent nog jong, mijn dochter, je hebt nog een lang leven voor je. Het leven toont
niet altijd hetzelfde gezicht, je mag nooit vergeten dat voor alles een reden is. Als
iemand zou moeten klagen is het Moazen wel, hij is blind geboren, maar hij klaagt niet,
zijn lichaam zit zo in elkaar en hij heeft het geaccepteerd, wij ook. Hij kan niet zien, maar
hij heeft twee zeer scherpe oren, twee buitengewoon gevoelige handen en twee benen
die de weg onthouden. Volgens mij ziet hij alles, zelfs de dingen waarvan wij niet in staat
zijn ze te zien. Huil niet, mijn dochter! Je zoon hoort bij het leven, ik ben blij met hem, ik
zie hem als een geschenk voor ons huis, ik meen het echt, we hebben hem nodig, anders
hadden we hem niet gekregen. Honderden mensen hebben in dit huis gewoond. Het is
niet de eerste keer dat hier een ongewoon wezen geboren is. Geloof in het leven, we
hebbenje zoon ergens voor nodig, anders hadden we hem niet gekregen!
Was ik maar zo goedgelovig als u, zei Sediq huilend.
De volgende dag riep Aga Djan Hagedis op zijn kamer en maakte hem duidelijk dat hij
elke dag na het ochtendgebed naar zijn werkkamer moest komen. Hij besloot hem de
komende jaren geduldig en met een ijzeren discipline te leren lezen. En Hagedis
reageerde wonderbaarlijk goed. Hij kroop met een boekje tussen zijn tanden naar Aga
Djan toe en legde het op diens schoot en dwong hem het woordje voor woordje voor te
lezen.
Toen hij een beetje kon lezen, ging hij altijd in de tuin op de grond in de schaduw van
de oude boom liggen. Als het te warm werd, kroop hij via de trap op het dak en zocht
met zijn boek de schaduw van de koepel op.
In de winter ging hij de kelder in om daar naast de kachel van Moazen te zitten lezen.

Hij mocht van Ahmad in de bibliotheek komen, daar hield hij zich urenlang met de
boeken bezig. Niemand wist of hij ook maar iets van de boeken die hij las begreep of dat
hij op zijn eigen manier fantaseerde.
Zijn wereld was de wereld van het huis en hij ging zelden naar buiten, tenzij Am
Ramazan kwam en hem op zijn ezel mee naar de rivier nam.
Voor de winkel van de kruidenier kwamen de oude mannen dan overeind en hielden de
ezel tegen om Hagedis te bewonderen. Iedereen had over hem gehoord. Ze namen hun
hoed voor hem af en zetten die weer op en maakten grapjes met hem. Hagedis vond het
leuk en reageerde enthousiast.
Later nam Am Ramazan hem vaker mee naar de rivier waar hij zand won. Hij groef
een kuil in het warme zand en Hagedis ging erin liggen en las zijn boek.
Hagedis voelde zich op zijn gemak bij Am Ramazan.
Een paar keer had Sediq Am Ramazan tegengehouden en Hagedis niet met hem mee
laten gaan.
Waarom niet? had Am Ramazan gevraagd. Je mag hem niet verstoppen.

In die tijd was Zinat vaak niet thuis. Regelmatig vertrok ze naar het platteland voor de
koranles die ze aan de plattelandsvrouwen gaf. Maar als ze naar huis terugkeerde, ging
ze onmiddellijk op zoek naar Hagedis om hem oude verhaaltjes te vertellen waar hij
nooit genoeg van kreeg.
Zinat verzorgde Hagedis meer dan de anderen. Ze zag hem als een straf voor zichzelf.
Hagedis leerde niet praten, maar hij had twee scherpe oren en kon zich buitengewoon
snel verplaatsen. Hij dwong zijn omgeving contact met hem te maken.
Nosrat vermeed hem altijd als hij op bezoek kwam, hij aaide hem over het hoofd of
gaf hem een paar snoepjes, maar verder ging hij niet. En als hij sliep, deed hij dat met
de deur van zijn logeerkamer goed dicht, zodat Hagedis niet naar binnen kon kruipen.
Op een nacht kroop Hagedis toch naar binnen. Hij ging in het hoekje van de kamer
liggen, haalde zijn boek uit zijn binnenzak.
Nosrat wist niet wat hij met hem aan moest, hij zat een tijdje rechtop in zijn bed en
keek naar hem. Hij wilde iets voor hem doen, maar wist niet wat. Opeens schoot hem
iets te binnen.
Ga je mee? zei hij.
Hagedis kroop achter Nosrat aan naar de binnenplaats en volgde hem naar de kelder.
Luister, ooit bracht Shahbal een televisietoestel in huis om de maan aan je
grootvader en Alsaberi te laten zien. Alsaberi was een naeve imam, hij viel in de hooz en
stierf, maar dat televisietoestel moet hier nog ergens staan. Jij mag die televisie hebben
als ik hem kan vinden. Weet je, je bent in het verkeerde huis geboren. De wereld
verandert, maar in dit huis is alles verboden. Snap je wat ik bedoel?
Hagedis keek hem onwetend aan en begreep niet waar hij het over had.
Toch hebje geluk gehad. Als je bij een andere familie terecht was gekomen, hadden
ze je allang aan een circus verkocht. Ze geven je liefde en liefde is heel belangrijk voor
een mens. Maar het is een achterlijk huis. Omdat ze allemaal godvrezend zijn, zijn ze ook

bang voor alles, bang voor de radio, voor de televisie, voor muziek, voor de bioscoop,
voor het theater, voor blijheid, voor andere vrouwen, voor andere mannen, ze houden
alleen van begraafplaatsen. Daar voelen ze zich thuis, ik meen het, ben je ooit met hen
mee naar een begraafplaats geweest? Opeens worden ze opgewonden, gedragen zich
vrolijker, ze voelen zich thuis bij de doden. Daarom ben ik weggevlucht uit dit huis toen ik
nog jong was. Kom, we gaan kijken waar dat televisietoestel staat, vast hier ergens
onder deze rotzooi. Als de grootmoeders het niet weggegooid hebben. Ach, die
grootmoeders, je hebt ze nooit gekend, het waren deftige dames. Ze mochten me niet,
maar goed. Ze gingen naar Mekka en kwamen nooit meer terug, slimme oudjes. H,
ik denk dat ik hem heb. Kijk! Een kleine televisie voor jou! Met dit antennetje verander ik
straks je leven. Even denken, waar kan ik hem zo plaatsen dat niemand je lastigvalt?
Kijk, daar in dat schuurtje achter de koepel op het dak. Ooit was die berging mijn
schuilplaats, ik las daar vieze boekjes. Later heeft Shahbal er een bed neergezet. Nu hij
weg is, is de schuur van jou.
Hagedis kroop achter Nosrat de treden op naar het dak. Nos-rat zette de televisie op
het tafeltje dat naast Shahbals bed stond.
Dit bed is vanaf nu vanjou, ga er maar in liggen, ik zal je laten zien hoe je de televisie
moet gebruiken.
Hagedis kroop in bed. Nosrat trok de kabel van de televisie naar buiten en schroefde
de kleine antenne voorzichtig vast aan het uiteinde van een balk, waar niemand hem kon
zien.

Kijk nu goed, zei hij en hij deed de televisie voor hem aan.
Er verscheen eenjonge opgemaakte vrouw met een rode jurk zonder mouwen.
Niet schrikken, jongen! De wereld buiten dit huis ziet er totaal anders uit. Hou je van
vrouwen? O, o, je moet het niet aan mij vragen. Ik zalje een keertje mee naar Teheran
nemen. Eigenlijk is deze televisie te klein, ik zal een grotere voor je meebrengen. Maar
voorlopigmoet je deze goed bewaren, hij is van jou en niemand mag hem van je
afpakken. Als iemand ooit je televisie van je wil afpakken, dan bijt je hem maar. Zet je
tanden diep in zijn enkel en bijt hard. Begrepen?

Hagedis kon een jaar lang zijn schuilplaats geheimhouden, maar op een nacht klom
Aga Djan zachtjes de treden op en duwde de deur van het schuurtje open.
Hagedis die niemand verwacht had, sprong in n beweging van het bed naar zijn
televisietoestel en ging er als een grote kat op liggen. Zijn hoofd hing aan de ene kant en
zijn voeten aan de andere kant van het toestel.
Aga Djan bleef even in de deuropening staan, deed toen de deur weer dicht, liep naar
de trap van de moskee en daalde die af.

De sprinkhanen

et was een bijzondere dag voor Aga Djan. Er gebeurde nog meer dan hij had
kunnen verwachten.
Er werd geklopt. Hagedis opende de deur en hij zag twee grote bruine
paardenogen in de namiddagzon naar hem kijken. Hij pakte de rand van de deur vast en
trok zichzelf overeind om beter te kunnen zien wat er aan de hand was. Er stond een
grote paardenkar voor de deur waarop twee doodkisten lagen. De koetsier, die een lange
zwarte jas aanhad en een zwarte hoed droeg, riep: Aga Djan!
Hagedis kroop snel naar de werkkamer van Aga Djan, wees naar de deur en maakte
een hinnikend geluid.
Toen Aga Djan de koetsier zag, zette hij meteen zijn hoed op en liep naar de deur.
Enna lellah! riep de koetsier.
Enna lellah, zei Aga Djan, wat kan ik voor u doen?
Ik heb twee doden voor u.
Doden? Voor mij?
Neem me niet kwalijk. Geen doden, slechts wat van hen over is.
Van wie?
Van twee vrouwen uit Mekka.
De grootmoeders! zei Aga Djan licht geschrokken.
Alstublieft, als u hier even wilt tekenen, zei de koetsier en hij overhandigde hem de
papieren.
Mijn bril, zei Aga Djan.
Hagedis snelde meteen naar binnen en haalde Aga Djans leesbril.
De tekst was in het Arabisch. Het waren enkele ajas uit de Koran, gevolgd door een
korte mededeling over de grootmoeders, die dood in een grot in de Hera-berg bij Mekka
gevonden waren.
De Hera-berg is de heiligste berg in de wereld van de islam, het is de berg die
Mohammad elke avond beklom om met Allah te spreken. En de berg waarop Djbraiel
voor het eerst uit de hemel verschenen was om de missie van Mohammad als profeet te
openbaren.
Er was een kleine grot in de Hera-berg waarin Mohammad zich had schuilgehouden
toen hij midden in de nacht van Mekka naar Medina moest vluchten, omdat zijn vijanden
hem in zijn bed wilden doden.
Die grot en die nacht hebben een cruciale rol gespeeld in de geschiedenis van de
islam. Vanaf die nacht, of die dag, begint de islamitische jaartelling.
De grot kreeg later de historische naamspinnengrot.
Telkens wanneer Mohammad de grot in ging, verscheen er een spin die een web voor
de ingang spon, zodat niemand kon zien dat hij zich in de grot schuilhield. De

grootmoeders hadden zich in die grot verstopt. Iets wat onmogelijk leek, maar ze hadden
het gedaan en de politie had naast de lijken hun testament gevonden.
Het was een ongelooflijk verhaal. De grot, die elk jaar door miljoenen pelgrims
bezocht werd, was voor bezoekers niet toegankelijk. Ze mochten de grot slechis van een
afstandje bewonderen.
Het moest een bijzondere belevenis zijn geweest voor de grootmoeders als het
verhaal waar was. Aga Djan was ontroerd, maar tegelijkertijd stond zijn hoofd helemaal
niet naar de doodkisten. Vandaag zou zijn zoon Djawad na zes maanden terug naar huis
komen. Hij was dit jaar door de universiteit van Isfahan aangenomen. Het was de eerste
keer dat hij zo lang van huis geweest was. Hij volgde daar een natuurwetenschappelijke
studierichting zodat hij later als petroleumingenieur kon werken.
Er was een grote gasbel in de bodem van Senedjan ontdekt. Een Amerikaanse
oliemaatschappij bereidde zich al voor op de boringen, daarom was er een nieuwe
studierichting aan de universiteit begonnen. Honderden studenten hadden zich voor de
studie aangemeld, maar er werden er slechts twaalf via een zwaar toelatingsexamen
toegelaten. Djawad was een van hen. Deze geselecteerde studenten kregen apart
college van Amerikaanse olie-ingenieurs. Formeel waren ze studenten van de Isfahaanse
universiteit, maar straks zouden ze, veertig kilometer buiten Senedjan, hun studie
voortzetten in de Sjah-zand-olieraffinaderij onder toezicht van de Amerikaanse
oliemaatschappij. Daar zouden ze in een soort internaat wonen waar ze alleen Engels
mochten spreken.
Het was een studie met een gegarandeerde baan en dicht bij huis. Het kon niet beter,
Fagri Sadat kon van geluk niet meer slapen en Aga Djan schitterde van trots, toen ze
hoorden dat Djawad was aangenomen.
Aga Djan had alles geregeld om straks met Fagri Sadat naar het centraal station te
rijden om hem op te halen.
Waarom brengt u de doodkisten naar mijn huis? zei hij tegen de koetsier. U had ze
naar de moskee moeten brengen, u had me kunnen waarschuwen met een telefoontje of
eerst even langs kunnen komen. Het is niet gepast om laat in de namiddag
onaangekondigd met twee doodkisten bij iemand voor de deur te staan. Wat moet ik nu
doen?
Neem me niet kwalijk, zei de koetsier, ik breng u geen lijken, het zijn slechts twee
zakken.
Zakken? Hoezo twee zakken? reageerde Aga Djan gerriteerd.
De koetsier ging op zijn kar staan en opende de deksel van een van de kisten en
haalde er een zak uit. Daarna opende hij de andere kist en haalde er nog een zak uit. Hij
hield ze in de lucht en zei: Kijk! De Saudis hebben alleen deze twee zakken opgestuurd.
Wilt u ze hebben of moet ik ze terugsturen?
Waarom vervoert u deze twee zakken dan in die twee grote doodkisten? Waarom
komt u met een kar met twee paarden en waarom zo laat?
Ik begrijp uw reactie volkomen, maar ik ben slechts de koetsier.
Aga Djan stopte snel een paar bankbiljetjes in de jaszak van de man en nam de
zakken aan, ging naar binnen en deed de deur dicht.

Wat is er aan de hand? riep Fagri Sadat vanaf de bovenverdieping.


Aga Djan verstopte de zakken in de tuin onder een paar grote pompoenbladeren en
zei: Niets, niets bijzonders! Benje klaar? We moeten gaan, hoor! Anders zijn we te laat.

De rode zon zakte aan de horizon van de woestijn toen Aga Djan achter het stuur van
zijn Ford ging zitten en met zijn vrouw naar het station reed.
Fagri Sadat huilde van geluk toen ze haar zoon uit de trein zag stappen. Hij was altijd
haar lieveling geweest. Zes maanden geleden, voordat hij naar Isfahan vertrok, gaf ze
hem elke avond een kusje voor het slapen. Maar nu hij terug was, had hij een zwart
snorretje en zijn haar was lang.
Fagri Sadat had hem zelf opgevoed. Ze wilde niet dat hij te veel betrokken werd bij de
moskee, de politiek of de bazaar. Ze wilde hem vrij opvoeden, zodat hij later zijn eigen
weg kon gaan. Nu plukte ze de vruchten van haar besluit. Haar zoon had absoluut geen
religieuze uitstraling en ze vond het leuk dat hij zijn haar een beetje lang had laten
groeien. Hij had nu meer iets weg van zijn oom Nosrat dan van zijn eigen vader.
Al die jaren thuis had hij zich nooit bemoeid met de moskeezaken en Fagri Sadat was
blij dat Aga Djan niet hem, maar Shahbal als zijn opvolger op het oog had. Ze wist niet
dat Aga Djan teleurgesteld was in Shahbal en dat hij nu zijn hoop op zijn eigen zoon
vestigde.
Hij had daar nog niet met Fagri over gesproken.
Een paar maanden geleden, toen Shahbal Aga Djan voor het laatst op de bazaar
gebeld had, had hij hem niet rechtstreeks gebeld. Hij had het telefoonnummer van het
depot gedraaid.
Aga Djan werd gewaarschuwd dat hij een telefoontje had.
Wie is het?
Een zakenman uit Teheran.
Waarom belt hij op dat nummer?
Hij zegt dat hij het al een paar keer geprobeerd heeft, maar dat er steeds niemand
opnam.
Aga Djan ging naar het depot en pakte de hoorn.
Neem me niet kwalijk, Aga Djan, dat ik stoor. Ik ben bang dat uw eigen telefoon
wordt afgeluisterd. Ik belde om te zeggen dat u zich geen zorgen hoeft te maken om mij,
als ik niet thuiskom. Ik ben momenteel bezig met een paar zaken. Ik wou even uw stem
horen. Wilt u mijn groeten overbrengen aan iedereen?
Ik zal het doen. God behoede je, jongen!
Shahbal hoefde verder niets te zeggen. Aga Djan begreep het.
Maar hij was zeker niet van plan om het er nu met Fagri over te hebben. Het was haar
feest en hij wilde het niet verpesten.

Het werd een gezellige avond, er werd lang nagetafeld en iedereen was opgewekt.
Normaal zou Zinat op zon avond een verhaal vertellen, maar ze was afwezig.

Aga Djan wist het niet, maar Zinat was in contact gekomen met Qpm. Ze had
instructies gekregen om vrouwen tot een eenheid te smeden door middel van
koranlessen.
Om de traditie in stand te houden, nam Moazen het woord en vertelde een verhaal
over Yunus: De profeet Yunus verliet teleurgesteld zijn huis, voorgoed. Zijn volgelingen
waren verbaasd en verdrietig. Yunus bereikte de zee, zag de reizigers in een groot schip
stappen en besloot met hen mee te gaan. Drie nachten en drie dagen voer het schip, op
de vierde dag werd het opeens donker en onverwachts dook er een grote vis uit het
water op en hield het schip tegen. De passagiers wisten zich geen raad, de vis ging niet
uit de weg. Een oude ervaren reiziger, die vele zeereizen had gemaakt, zei: Er is iemand
onder ons die een zonde heeft begaan. We moeten hem aan de vis geven, anders zal hij
ons niet laten gaan.
De vis komt voor mij, jullie kunnen mij in zee gooien en verder varen, zei Yunus.
Wij kennen jou, zeiden enkele reizigers, je bent een rechtvaardig man, jij kunt nooit
iets godslasterlijks gedaan hebben. Ook kennen wij je vader, hij was evenzo een vrome
man, nee, jij bent niet degene die de vis wil hebben.
Yunus, die wist dat de vis voor hem kwam, zei: Het is iets tussen mij en mijn God.
Daarom is de vis hier.
Hij ging op de reling staan en sprong in het water. De vis slokte hem in n hap op en
verdween onder water.

Iedereen zat nog na te denken over het verhaal toen ze vreemde geluiden vanaf de
binnenplaats hoorden.
Aga Djan spitste zijn oren.
Wat is dat? Wat is dat voor geluid? vroeg Moazen.
Aga Djan ging naar buiten en zag dat de avond ongewoon donker was geworden.
Ik hoor massas vliegende beestjes, zei Moazen.
Sprinkhanen! riep Aga Djan hard. Sluit alle ramen van de kamers!
Maar het was al te laat, duizenden sprinkhaantjes vlogen het huis in en de lucht werd
bruin, alsof een zandstorm van de woestijn het huis bedekte.
De vrouwen sloegen hun chador over hun hoofd en renden naar de kamers om de
deuren en ramen dicht te doen.
Ahmad haastte zich naar de bibliotheek en Aga Djan stormde naar de kelder om daar
de luiken te sluiten.
De sprinkhaantjes streken neer op de daken, de bomen, de tuinen en zelfs in de hooz
en begonnen alles kaal te vreten.

Eens in de zoveel tijd kwamen de sprinkhanen uit verre oostelijke steden als Mekka en
overvielen de stad. Pas als ze alles kaalgevreten hadden, trokken ze door naar de
druiventuinen en verdwenen dan achter de bergen. Maar zon hevige golf als die dag had
nog nooit iemand meegemaakt, de ouderen hadden er alleen van hun ouders over

gehoord.
Er stond een boek in de bibliotheek waarin een sprinkhanenplaag van vijftig jaar
geleden werd beschreven: Ze kwamen massaal, met miljoenen. En de wereld werd
donker. Ze waren zo groot als je vinger en hadden de kleur van de aarde, je zag ze niet
als ze op de grond zaten, maar als ze in beweging kwamen, leek het alsof de hele grond
bewoog. De mensen klommen met pannen en lepels de daken op en sloegen met de
lepels op de pannen om de sprinkhanen bang te maken. Maar ze waren doof voor het
lawaai. De mensen maakten vuurtjes en hoopten dat de rook hen weg zou jagen, maar
ze stikten niet van de rook. Ze haalden korans tevoorschijn en lazen met zn allen de
soera Soleiman op: De vallei was bedekt door een massa mieren alsof ze met een
zwarte lap bedekt was. De vogel Hod-hod, de boodschapper van Soleiman, vloog over de
vallei en riep: Mieren! Hebbenjullie het niet gehoord? De man die jullie net aansprak,
was Soleiman, hij praat in de taal der dieren. Hij is onderweg naar koningin Saba.
Hebbenjullie niet van de schone Saba gehoord? Ga dan aan de kant. Maak de weg vrij!
Laat het leger passeren! Het gaat om Soleiman! Het gaat om de schone koningin Saba!
Er staat iets groots te gebeuren. Ga aan de kant!
Eerst gebeurde er niets, maar toen kwam de massa mieren in beweging en verdween
in de bodem van de vallei.

Pas toen het licht werd, trokken de sprinkhanen zich terug en vlogen in de richting van
de bergen. Ze hadden de bomen en de tuinen kaalgevreten en er dreven visgraten in de
hooz. Ook de grootmoeders hadden ze met zich meegenomen.
Alles duidt erop dat er iets akeligs gaat gebeuren, dacht Aga Djan toen hij vanachter
zijn raam naar de binnenplaats keek, de sprinkhanen komen niet voor niets.
Hij stak zijn hand in zijn binnenzak en greep zijn koran vast.

Zaman
de zon en haar morgenlicht Bij de maan, wanneer zij haar volgt! Bij de dag,
Bijwanneer
zij hem beschijnt! Bij de nacht, wanneer zij haar bedekt! Bij de hemel en
wie haar heeft gebouwd! neuriede Moazen in zijn bed.

Er waren zeven dagen verstreken sinds de komst van de sprinkhanen. Maar Moazen
lag nog altijd in zijn kamer op bed.
Moazen, waarom sluit je je op inje kamer? vroeg Aga Djan vanachter de deur.
Waarom kom je niet naar buiten?
Ik durf niet.
Hoezo durf je niet? Waar ben je bang voor? Wat is er gebeurd? antwoordde Aga Djan
en hij ging voorzichtig de kamer in.
De klok in mijn hoofd staat stil. Ik weet niet meer hoe laat het is.
Je bent gewoon moe, Moazen, zei Aga Djan, het komt door de pottenbakkerij,
doordat je je aardewerk niet meer kwijt kan.
Nee, het komt niet door de pottenbakkerij, maar door de sprinkhanen. Toen zij
kwamen, stopte mijn klok met tikken. Ik durfde deur niet meer uit te gaan, ik raak in
paniek als de mensen me om de tijd, de zaman, vragen.

De winkelier die het aardewerk van Moazen verkocht, had zijn overeenkomst met
Moazen opgezegd. Er waren zoveel nieuwe, goedkope dingen van plastic op de markt
gekomen dat niemand meer naar het aardewerk keek. Maar Moazen kon niet stoppen
met pottenbakken, hij maakte onophoudelijk borden, schalen, vazen en waterkruiken en
zette ze in de kelder. Toen er in de kelder geen ruimte meer was, zette hij ze in de tuin
tussen de planten en toen de tuin vol raakte, klom hij met hulp van Hagedis het dak op
en plaatste ze op het dak van de moskee.

Moazen bleef nog drie dagen in bed liggen. In de tiende nacht begon zijn klok plots
weer te tikken.
Drie minuten over twaalf, mompelde Moazen en hij ging opgelucht rechtop in bed
zitten.
Hij spitste zijn oren, hoorde de buitendeur. Daarna voetstappen die over de
binnenplaats naar de werkkamer van Aga Djan gingen.
Shahbal! wist hij meteen.
Hij kwam overeind, wilde hem roepen, maar deed het niet, wist dat Shahbal niet voor

niets zo laat nog naar de kamer van Aga Djan ging. Hij moest nu wachten. Shahbal zou
straks bij hem langskomen.

Toen Aga Djan Shahbal in de deuropening van zijn kamer zag staan, dacht hij meteen:
Hij is veranderd.
De sporen van de jongen die ooit in huis woonde, waren uit zijn gezicht verdwenen, er
stond nu een man voor hem.
Aga Djan kwam overeind, omhelsde hem en bood hem een stoel aan. Hoe is het met
je, mijn zoon, je bent ons vergeten, ik heb zo lang niets vanje gehoord.
Het is een lang verhaal, Aga Djan, maar ik zal het kort samenvatten: ik ben gelukkig
en het gaat goed met me.
Aga Djan begreep dat hij niet verder moest vragen, daarom zei hij: Uitstekend, dat is
alles wat ik wilde weten. Hij zweeg en gaf Shahbal ruimte om zelfverder te vertellen.
Het is onrustig op de universiteit deze dagen, begon hij meteen, de Amerikaanse
vice-president was vandaag in Teheran op bezoek. De studenten hadden de weg van het
vliegveld naar het paleis geblokkeerd, maar ze werden met harde hand door de speciale
anti-oproergarde weggestuurd. Ze trokken zich terug en hergroepeerden zich om de
Amerikaanse ambassade binnen te stormen. Een politie-eenheid die daar gereedstond,
hield ze tegen en ging met ze op de vuist, er werden een paar molotovcocktails door de
ramen gegooid en de voorvleugel van de ambassade vloog in brand. Er dook onmiddellijk
een helikopter op die blindelings begon te schieten, er kwamen twee studenten om en
velen raakten gewond. De politie zoekt nu overal naar de studenten die de demonstratie
aanvoerden. Ze zijn allemaal gevlucht. Ik ook. Ik wil me een paar dagen ergens in de
moskee schuilhouden tot de rust is weergekeerd, als u daar tenminste geen bezwaar
tegen hebt.
Bezwaar tegen wat? reageerde Aga Djan. Het is verstandigdat je naar huis
gekomen bent, je bent hier veiliger dan waar ook, hier kan ik je beter helpen dan in
Teheran.
Ik dank u.
Waarvoor?
Ik heb het huis verlaten, maar als ik me soms onzeker of onveilig voel, denk ik
meteen aan u. Dit huis is altijd een veilige haven voor me geweest. Dank voor dit sterke
gevoel dat u me gegeven hebt. En ik dank u voor uw opvoeding. Ik wist niet goed wie ik
was toen ik nog thuis woonde. Nu wel, u hebt een sterke man van me gemaakt.
Aga Djan was onder de indruk van Shahbals waardering.
Je bent echt een man met verstand geworden, je kunt je gevoelens uiten,
antwoordde hij.
En er is nog iets wat ik u wil vertellen, zei Shahbal, ik kwam met de trein langs het
station van Qpm en daar werd ik getroffen door een ongekend tafereel. Een paar
honderdjonge imams hadden het station geblokkeerd, ze stonden tussen de rails en
lieten de treinen niet verder rijden. Ze riepen: La illaha illa Allah! Er is geen god buiten
Allah.

Nooit eerder heb ik zon heftige demonstratie meegemaakt. De demonstranten hadden


iets krachtigs in hun stem. Wat ik in Qpm zag, was een nieuwe verzetsmethode, de
ayatollahs zijn van tactiek veranderd. De imams, die vroeger niets van de treinen wilden
weten, stonden nu tussen de rails. Een jonge imam klom als een kat hoog op een muur in
de stationshal en plakte een portret van Khomeini over de ingelijste foto van de sjah. Het
was een indrukwekkende ervaring. Er staat iets groots te gebeuren; hebt u contact met
Qpm?
Het was een onverwachte vraag. Nee, hij had geen contact meer met Qpm en geen
ayatollah had hem het afgelopen jaar gebeld. Nu Shahbal dit vertelde, voelde hij dat een
trein met ayatollahs het station verlaten had en hij de trein gemist had.

Het was dertien minuten voor n toen Moazen voetstappen in de steeg hoorde.
Moazen herkende de voetstappen, maar kon ze niet plaatsen. Hij hoorde iemand met het
slot van de voordeur knoeien. Hij kwam overeind en liep op blote voeten zachtjes naar de
kamer van Aga Djan en fluisterde: Ik hoor iemand in de steeg. Er staat iemand voor de
deur!
Ga naar een van de minaretten! zei Aga Djan meteen tegen Shahbal.
Shahbal kuste snel zijn vader, klom het dak op, pakte een deken uit het schuurtje,
opende het luikje van de linkerminaret, kroop naar binnen en deed het luik achter zich
dicht.
Aga Djan zag dat Hagedis verward en in natte kleren midden op de binnenplaats
stond.
Niet hier blijven! Ga maar naar boven, fluisterde hij tegen hem.
Beheerst liep hij naar de voordeur en opende die.
Een bebrilde man met een hoed op en een sleutel in zijn hand stond voor de deur. Aga
Djan had hem ergens eerder gezien, maar wist niet meer waar.
We kennen elkaar volgens mij, maar mijn ogen zien niet goed in het donker, zei Aga
Djan, kan ik u ergens mee helpen?
De man deed zijn hoed af. Aga Djan herkende hem nu pas, maar hij had even de tijd
nodig om het te verwerken. Het was Galgal, de vader van Hagedis. Hij zag er oud uit.
Salam eleikom, zei Galgal.
Aga Djan wist even niet hoe hij reageren moest. Galgal had het leven van Sediq
kapotgemaakt, hij had haar zwanger van een gehandicapt kind achtergelaten en was
naar Irak gegaan om bij Khomeini te zijn. Nu stond hij na al die jaren opeens voor de
deur.
Wat kan ik voor u doen? zei Aga Djan afstandelijk terwijl hij de deur achter zich
dichtdeed.
Ik was op reis om door het hele land de boodschap van Khomeini door te geven.
Vandaag was ik in Senedjan en ik had een ontmoeting met een groep handelaars van de
bazaar, ik dacht dat u ook aanwezig zou zijn, maar het verbaasde me dat het niet zo
was. Ik moet vannacht alweer vertrekken naar Irak en ik heb een verzoek. Mag ik mijn
vrouw even spreken?

Zij is wettelijk uw vrouw niet meer. Als een man zijn vrouw zon lange tijd zonder enig
contact verlaat, wordt het huwelijk ontbonden. U zou dat beter moeten weten dan ik. U
hebt dus geen recht om haar te ontmoeten.
Ik weet het, maar toch, misschien wil zij mij ontmoeten.
Ik bepaal hier! Zij wil u niet ontmoeten! reageerde Aga Djan.
Maar ik heb een zoon van haar en ik heb het recht om hem te zien.
Dat klopt, maar het is beter voor ons allemaal als u nu terugkeert en we deze
ontmoeting vergeten, antwoordde Aga Djan op een wat rustiger toon.
Eerlijk gezegd was ik niet van plan om langs te komen, ik zat zelfs al in de auto om
weg te gaan, maar ik kon de stad niet verlaten, ik wilde ze zien. Ik begrijp uw woede,
maar u bent een ervaren man, het is politiek, het is een Amerikaans regime, jemoet je
eigen lichaam, je vrouw enje kind opofferen om het regime omver te krijgen, anders lukt
het niet. Er was geen andere keuze. Dit hoort erbij.
Ik heb geen tijd om midden in de nacht naar deze onzin te luisteren! zei Aga Djan.
En hij wees hem de weg naar de straat.
Galgal wierp Aga Djan een kwade blik toe vanachter zijn donkere bril en zei: Als u het
zo wilt, ga ik weg. Maar we komen elkaar wel weer tegen!
En hij ging ervandoor.

Aga Djan vertelde Fagri in bed over zijn onverwachte ontmoeting met Galgal. Ze
praatten er even over, maar beiden waren te moe om er dieper op in te gaan.
De volgende avond klopte Fagri op de deur van Aga Djans werkkamer: Ik wil je
spreken!
Kom binnen, zei Aga Djan een beetje verbaasd.
Fagri ging midden in de kamer staan en zei: Volgens mij heeft Zinat contact met
Galgal en ik denk dat Galgal met toestemming van Zinat Sediq heeft ontmoet.
Wat? Waar heb je het over? Hoeweet je dat? zei Aga Djan verbaasd.
Ik vermoed dat ze samenwerken. Volgens mij heeft Galgal Zinat in contact gebracht
met Qpm. Zinat heeft de macht geroken. Ik zie het aan haar gedrag. Heb je gemerkt dat
ze niet meer naar onze eigen moskee gaat? Je moet uitkijken met haar, ik vertrouw haar
niet. Ze doet rare dingen.
Wat Fagri zei, zou allemaal waar kunnen zijn, maar waarom had hij er zelf niet aan
gedacht?
Ikmoet je iets vertellen wat ik eigenlijk niet moet zeggen, maar nu het zover is, moet
je het weten. Galgal heeft Sediq eerder ontmoet. En volgens mij is het meer dan een
gewone ontmoeting geweest. Sediq huppelt weer over de binnenplaats.
Wat? Dat kan niet! Het is vrouwengeklets.
Het is geen vrouwengeklets. Je ziet alle kleine veranderingen in de bazaar, maar
waarom zie je de veranderingen inje eigen huis niet? Ik sla onbewust mijn chador om als
ik Zinats voetstappen op de trap hoor. Ik durf me zelfs niet meer op te maken in haar
aanwezigheid, het lijkt alsof er een vreemde man naar me kijkt. Ik weet niet wat ze doet,
ik weet niet met wie ze contact heeft, maar haar manier van kijken is veranderd. Ik heb

hetzelfde gevoel tijdens onze vrouwenbijeenkomsten. Niemand durft iets te zeggen in de


aanwezigheid van Zinat. Vroeger had ik er zoveel plezier in, maar tegenwoordig komt er
een groepje onbeschofte vrouwen dat alleen over de sharia praat. Zinat heeft de leiding.
Aga Djan zakte dieper in zijn stoel.
Er werd geklopt.
Wie is daar?
De bioscoop rookt, klonk de stem van Godsi achter de deur.
Wat doe jij hier zo laat op de avond? zei Aga Djan.
Hij kwam meteen overeind en opende de deur.
Er hing een dikke laag rook boven het centrum van de stad, brandweerautos reden
lawaaiig naar de brand.
Galgal! schoot Aga Djan meteen te binnen, maar hij deelde zijn gedachte niet met
Fagri, kleedde zich om en snelde naar buiten, naar het centrum.
Overal stonden politieautos en ambulances vervoerden de gewonden naar het
ziekenhuis. Er was een bom ontploft in de bioscoop, waardoor er drie doden waren
gevallen en meer dan honderd gewonden.

Een week later ontplofte er een bom in een bioscoop in Isfahan, waar nog meer doden
en gewonden vielen, maar het regime maakte geen melding van de incidenten en er
werd niets over in de kranten geschreven.
Toen er een Amerikaanse film in premire ging in de grootste bioscoop van het land in
de zuidelijke stad Abadan, ontplofte er een zware bom. Het gebeurde veertig dagen na
de aanslag in Isfahan. Er vielen vierhonderdzesenzeventig doden en nog meer mensen
raakten gewond.
Het nieuws bereikte de voorpagina van alle kranten van de wereld.
De sjah hoorde de voetstappen van Khomeini, maar hij kon zich niet voorstellen dat
Khomeini in zon korte tijd alle bazaars en moskeen op n lijn zou kunnen krijgen. Hij
vond de gebeurtenissen zorgwekkend, maar in de analyses die hij van zijn functionarissen
kreeg, stond nergens een opmerking over een mogelijke volksopstand. De sjah hoorde
over niets anders dan over de grote tevredenheid van het volk en hun dankbaarheid. De
westerse landen hadden alle vertrouwen in hem. Hij zag geen reden om zich druk te
maken over de aanslagen.
Maar alle ogen in de wereld waren gericht op Irak, waar Khomeini nog steeds in
ballingschap verbleef.
Tijdens het vrijdaggebed zond de Perzische afdeling van Radio BBC het volgende
bericht van Khomeini uit: Wij hebben het niet gedaan. Wij begaan zulke misdaden niet!
De schuld ligt bij de geheime dienst.
Het werd een historische uitzending, het was de eerste keer dat een imam, een
ayatollah, zijn boodschap via een radio liet horen. Zijn stem klonk oud, maar
strijdbaarder dan ooit. Hij nam het woord sjah niet eens in zijn mond, maar noemde
hem bij zijn tweede voornaam, Reza, om hem zo te kleineren: Die Reza praat met harde
woorden, laat hem praten. Hij is niemand, slechts een knecht! Ik kom en ik grijp hem bij

zijn oor. Ik daag hem niet uit, hij is niets waard. Ik daag Amerika uit!
De BBC meldde dat er aanstaande vrijdag in Teheran een demonstratie zou
plaatsvinden. Het nieuws ontplofte als een krachtige bom.
De sjah begreep niet waarom de mensen wilden demonstreren als ze tevreden waren.
Ook zag hij niet in hoe er oproer kon ontstaan als de politie en de geheime dienst het
land scherp onder controle hadden.

Op die beruchte vrijdag gingen duizenden winkeliers van de bazaar van Teheran de
straat op en liepen naar het Madjles-plein, waar het parlement zich bevond. Duizenden
anderen voegden zich bij hen in de zijstraatjes van het plein, het waren de mensen die
net van het vrijdaggebed uit de moskeen kwamen.
Toen het plein vol stond, kwam de massa in beweging en ging naar het Sjahplein. De
eerste rij demonstranten bestond uit jonge imams, helemaal voorop liep in zn eentje een
betrekkelijk jonge ayatollah met opmerkelijk modieuze imamkledij, die niemand tot nu
toe eerder gezien had.
Normaalgesproken besteedden de traditionele imams geen aandacht aan hun uiterlijk,
maar deze ayatollah was duidelijk anders. Hij liep rechtop, zijn baard was goed verzorgd,
zijn witte overhemd was zorgvuldig gestreken en zijn gele imampantoffels trokken ieders
aandacht.
Hij was onbekend, niemand had hem eerder gezien. Vorige week was hij vermomd als
koopman in een keurig Engels pak en hoed via Dubai uit Irak gearriveerd. Deze eerste
proef-demonstratie was meteen geslaagd. De BBC meldde dat honderdduizend mensen
tegen de sjah hadden gedemonstreerd in de straten van Teheran en duidelijk was dat de
leiding in handen van een jonge generatie imams lag.
Een foto van de opmerkelijke ayatollah stond op de voorpagina van alle
ochtendkranten.
Wie is deze man? kopte de Keyhan, het belangrijkste landelijke dagblad.

De man heette ayatollah Beheshti, was een jaar of vijfenvijftig en geboren in Isfahan.
Hij was in die tijd een van de jongste ayatollahs in de hirarchie van het sjiitische geloof.
Beheshti was een bevlogen persoonlijkheid die als imam leidinggaf aan de Iraanse
moskee in Hamburg. Het was de belangrijkste sjiietenmoskee van Europa.
Hij was de eerste imam die de voetstappen van de revolutie gehoord had.
Onmiddellijk had hij zijn moskee verlaten en was afgereisd naar Irak om assistentie aan
Khomeini te verlenen.
Omdat hij lange tijd in Duitsland gewoond had, kende hij de westerse wereld van
binnenuit. Hij was precies het talent dat de bejaarde Khomeini nodig had om zijn droom,
een islamitische staat, te realiseren.
Beheshti kende de waarde van de oosterse verhalen en de macht van de camera. Zijn
plan was de aandacht van de westerse televisie op Khomeini richten en daarmee te
toveren: Een bejaarde imam die op een simpel Perzisch tapijtje zat. Hij woonde in

ballingschap, at brood en melk en daagde Amerika uit!


In tegenstelling tot Beheshti wist Khomeini niets van de moderne wereld, hij had nog
altijd moeite om het woord radio in zijn mond te nemen.
Het was tegen de avond toen Beheshti op de deur van de woning van Khomeini in
Nadjaf klopte.
Galgal deed de deur open.
Ik ben Beheshti, de imam van de moskee in Hamburg, ik ben hier om de ayatollah
persoonlijk te spreken, stelde hij zich voor.
In die tijd gebeurde alles in de woning van Khomeini onder toezicht van Galgal. Er
kwamen altijd veel pelgrims die de ayatollah wilden ontmoeten.
Galgal had Beheshti niet eerder ontmoet en nooit over hem gehoord, maar zijn
opvallende houding en zijn modieuze uiterlijk spraken hem meteen aan.
Mag ik weten waarover u de ayatollah wilt spreken? vroeg Galgal.
Ik begrijp uw nieuwsgierigheid, maar het is een onderwerp waar ik alleen met de
ayatollah over wil spreken.
Galgal nam Beheshti mee naar de gastenkamer, liet de knecht een glaasje thee voor
hem brengen en zei: Als u even wacht?

Khomeini kende Beheshti evenmin, maar hij was bevriend geweest met zijn vader,
toen die nog leefde. Hij had des tij ds de leiding over de invloedrijke Djom-moskee in
Isfahan gehad. De ayatollah kende uw vader, hij verheugt zich erop u te ontvangen, zei
Galgal en hij begeleidde hem naar de eenvoudige bibliotheek van de bejaarde ayatollah,
die daar op zijn tapijt op de grond zat.
Beheshti ging de kamer binnen, boog licht en deed de deur achter zich dicht.

Parijs

lef Lam Raa.

We zullen nooit van tevoren weten


Wat U van plan bent
Ik volg U
Ik volg U gebogen.

Niemand had iets gemerkt, niemand had hem verwacht, niemand wist precies wat er
aan de hand was, maar uit het niets verscheen opeens de bejaarde Khomeini op het
vliegveld Charles de Gaulle in Parijs.
Ze waren met vieren: Khomeini, Beheshti, Galgal en Batoel, Khomeinis echtgenote.

In veertien jaar ballingschap in Irak had Khomeini de stad Nadjaf nooit verlaten. Hij
werd elke dag om half-zes wakker, deed zijn ochtendgebed en las uit zijn koran.
Om half-acht bracht zijn vrouw trouw zijn ontbijt. Tot half-een bleef hij werken in zijn
kleine bibliotheek. Dan was het tijd voor zijn middaggebed. Na zijn lunch deed hij een
kort dutje en ging weer tot vier uur aan het werk. Aan het eind van de middag ontving hij
bezoekers, meest Iraanse tapijthandelaars die voor handel naar Irak reisden. Maar er
waren ook islamitische dissidenten bij, die hem vermomd als handelaars ontmoetten. Zij
waren degenen die het geheime contact tussen Khomeini en de ayatollahs in Qpm
mogelijk maakten.

In de winter bleef hij de hele dag in zijn bibliotheek, maar in de lente en de zomer
werkte hij na zessen in zijn tuin, als het een beetje afgekoeld was. Aan het begin van de
avond waste hij zijn handen en gezicht, trok zijn gewaad aan en ging naar de moskee
van de heilige imam Ali.
Zijn vrouw liep een meter of drie achter hem.
Nu stond hij, leunend op een karretje naast de bagageband, op Charles de Gaulle in
Parijs.
Toen ze hun bagage hadden, werden ze door de eigenaar van de grootste Perzische
tapijthandel in Parijs met een busje naar Neauphle-le-Chateau gebracht, waar de man
een huis voor hen geregeld had.

Ongeveer zestig jaar geleden had Khomeini zijn geboortedorp verlaten om in Qpm een

imamopleiding te volgen.
Er waren nog geen autos in het dorp waar hij woonde en er was zelfs geen weg
waarover een auto kon rijden. Hij liep te voet door de bergen naar de stad Arak om van
daaruit per koets naar Qpm te reizen. Pas decennia later zou Reza Khan, de vader van de
sjah, het land moderniseren en met de hulp van de Britten spoorwegen aanleggen.
Toen Khomeini Arak bereikte, werd hij verrast door een vrachtwagen waarmee een
chauffeur, een Armenir, pelgrims naar de heilige stad Qpm vervoerde. Er zaten
tientallen pelgrims in de vrachtauto.
Het werd een onvergetelijke reis voor Khomeini, maar toen hij via de ruige heuvels
Qom bereikte, voelde hij zich ziek door de doordringende geur van de diesel.
Later, toen hij ayatollah werd, werd hij altijd door een modieuze Mercedes-Benz
vervoerd, maar telkens als hij in een auto stapte, maakte de geur van de diesel hem
misselijk.
Nu hij in het busje door de straten van Parijs naar die rustige buitenwijk reed, rook hij
weer die geur.

Beheshti, die alles van tevoren geregeld had, haalde meteen zijn agenda uit zijn tas
en pakte de telefoon.
In die tijd werkte er een jonge Iraanse journaliste bij de Amerikaanse ABC-televisie.
Beheshti draaide haar nummer en liet haar weten dat Khomeini van Nadjaf naar Parijs
was verhuisd en dat hij nu vanuit Parijs de revolutie in Iran zou leiden.
Hij zei dat hij, als ze snel zou reageren, de primeur van een interview met de ayatollah
in Parijs aan ABC ZOU geven. Zo niet, dan zou hij meteen de BBC bellen.

De volgende dag stopte er een auto van ABC voor de stoep van Khomeinis verblijf.
In Parijs was het nog middag, maar in Iran was het het begin van de avond.
Opgewonden reed Am Ramazan de steeg in, hij sprong van zijn ezel en snelde naar de
werkkamer van Aga Djan.
Khomeini is in Parijs, hij komt straks op televisie! riep hij.
Waar?
In de moskee van Hadji Tagi Ghan. Gaat u mee?
Aga Djan wilde niet naar die moskee. De afgelopen tijd ging iedereen ernaartoe. Het
was het centrum van de onrust in de stad geworden.
In de moskee van Aga Djan kwamen alleen nog bejaarden. Maar in Hadji Tagi Ghans
moskee was het zo druk dat men buiten moest staan.
De jonge imams die uit Qpm kwamen, hielden daar elke avond vurige toespraken. En
ze namen de opgewonden massa mee de straat op om te demonstreren.
Wat jammer! zei Aga Djan tegen Am Ramazan. Ik kan nu niet komen, maar ik kom
later wel.

Hij brandde echter van nieuwsgierigheid. Hij was een getuige. Hij moest alles zien,
alles noteren en bewaren. Hij moest er juist aanwezig zijn. Aga Djan trok dus zijn jas
aan, zette zijn hoed op en ging naar Hadji Tagi Ghan.

De moskee was overvol, honderden mensen stonden al buiten op straat. Hij zocht
anoniem een donkere hoek op.
Je hebt niets gestolen, waarom sta je dan in het donker? zei hij tegen zichzelf. Ga
naar binnen en kijk wat er aan de hand is.
Hij drong zich door de menigte en ging de moskee binnen.
De mannen stonden op de binnenplaats en de vrouwen bevonden zich in de
gebedsruimte.
Op een gegeven moment kon Aga Djan niet verder. Hij besloot terug te keren en via
de trap het dak op te gaan; daar ging hij op een hoek staan waar hij alles kon zien. Er
stonden drie grote televisietoestellen hoog tegen de muur. Het was een ongekende
gebeurtenis. Aga Djan herinnerde zich de kleine televisie die Shahbal jaren geleden mee
naar huis had gebracht om de maan aan hem en aan Alsaberi te laten zien. Het gesprek
dat Shahbal met hem had gevoerd stond nog als de dag van gisteren in zijn geheugen
gegrift.
Aga Djan, mag ik u even spreken? had Shahbal gezegd.
Natuurlijk, jongen, maar waar wil je over spreken?
Over de maan.
De maan?
Nee, over de televisie.
Hoezo de televisie? had Aga Djan verbaasd gezegd.
Een imam moet alles wel weten. Hij moet op de hoogte zijn van de dingen die om
hem heen gebeuren, had Shahbal geantwoord.
Alsaberi was overleden, daarna was Galgal gekomen. Ah-mad was hem opgevolgd en
nu dit.

Er ontstond beweging voor de deur van de moskee.


Salie alla Mohammad wa alle Mohammad! riepen de mannen op straat.
Aga Djan keek naar de deur. Een groep bebaarde mannen in nette pakken kwam de
moskee binnen. Ze begeleidden een jonge imam naar de televisietoestellen waarop
straks het interview van Khomeini te zien zou zijn.
Aga Djan herkende de mannen, het waren de zakenlui van de bazaar die nu de leiding
in handen hadden gekregen.
Een vrouw liep naar de mannen in pak en praatte met hen. Daarna ging ze weer de
gebedsruimte in.
Die vrouw was Zinat, maar omdat ze een zwarte chador droeg, kon Aga Djan haar van
die afstand niet herkennen.
Een jonge bebaarde man zette de televisies aan. De menigte hield de adem in en

iedereen rekte zijn hals om het beeld beter te zien.


De camera liet eerst de rustige straten van de wijk Neauphle-le-Chateau zien. Je zag
een paar Franse vrouwen die naar de supermarkt gingen. Een schoolbus stopte bij een
halte waar een kleurrijke reclameposter van een modieuze vrouw hing. Er stapten twee
meisjes met een rugzak uit. Ze bleven even in de lens kijken. De camera zwenkte rustig
verder naar een huis en toonde de bomen, de pergola, de tuin.
Toen verscheen Khomeini op de buis. Hij zat op een Perzisch tapijt.
De opgewonden menigte in de moskee riep met n stem luid: Salam baar Khomeini!
Salam baar Khomeini!

De buitenlandse televisiezenders waren nog niet te ontvangen via de staatstelevisie in


Iran, maar de organisatoren hadden een schotel op het dak van de moskee geplaatst en
die ontving het beeld via het buurland Irak.
De camera zoomde in op het gezicht van Khomeini. De mensen maakten voor het
eerst kennis met de bejaarde ayatollah die tegen Amerika wilde vechten.
Er waren maar weinig mensen die Khomeini kenden en omdat er nooit een recente
foto van hem gepubliceerd was, wist niemand precies hoe hij er nu uitzag.
De camera bleef daarom even op zijn gezicht hangen. Hij had een lange grijze baard
en zijn gezicht glansde in het licht van de cameras, hij deed aan een heilige denken.
Hij maakte aanstalten om op te staan. Een hand (waarschijnlijk iemand van de
televisieploeg) schoot hem te hulp, maar hij weigerde de helpende hand en kwam op
eigen kracht overeind.
Hij liep naar buiten, waar net twee tapijten, een klein en een groot, op de grond
waren uitgerold. Khomeini deed zijn schoenen uit en ging op het kleine tapijt staan.
Demonstratief haalde hij een kompas uit zijn zak en probeerde de juiste richting te
vinden, maar hij kon de wijzer van het kompas niet goed zien. Geduldig zette hij zijn bril
op, volgde het kompas en ging richting Mekka staan.
Beheshti stond op een afstand achter hem op het grote tapijt. Galgal liet zich niet zien.
Als trouwste adviseur van Khomeini moest hij anoniem blijven.
Batoel, de echtgenote van Khomeini, verscheen geheel gehuld in haar zwarte chador
en nam achter Beheshti plaats voor het gebed.
De camera draaide naar de vrouw van de ayatollah, die stond als een standbeeld.
Daarna richtte de camera zich op de groene heg waarachter een paar Franse vrouwen
met hun kinderen met verbazing naar het tafereel stonden te kijken.

In korte tijd kwam er een golf van journalisten uit alle windstreken naar Neauphle-leChateau en daardoor trok de aanstaande revolutie de aandacht van de wereld.
Tot die tijd waren Beheshti en Galgal de enigen die aan Kho-meinis zijde stonden,
maar na het interview arriveerden er binnen een etmaal zeven mannen uit Amerika,
Duitsland, Engeland en Parijs. Zij vormden na een tijdje samen het nieuwe
leidinggevende comit van de revolutie.

Later, toen de sjah viel en de revolutie won, kregen ze allemaal hoge posten binnen
de regering, als president, premier, minister van Financin, minister van Industrile
Zaken, voorzitter van het parlement, baas van de nieuwe geheime dienst en minister van
Buitenlandse Zaken.
Maar een paar jaar later werden drie van hen geliquideerd door het gewapende verzet,
een van hen werd gexecuteerd als spion van Amerika, een ander belandde in de
gevangenis voor corruptie en degene die president was geweest, vluchtte terug naar
Parijs en vroeg daar om asiel. De premier werd na korte tijd naar huis gestuurd.

In Teheran werden er onophoudelijk demonstraties georganiseerd waaraan iedere


keer miljoenen mensen deelnamen.
Niemand was meer in staat de komst van Khomeini tegen te houden.
Het gezicht van het land veranderde ongekend snel. Mannen lieten hun baard staan en
vrouwen verstopten zich massaal achter hun chador.
Grote stakingen in de oliesector brachten het land in een diepe crisis. De arbeiders
lieten de machines staan, de studenten gingen niet meer naar college. Scholieren
verlieten de scholen en gingen de straat op.

De revolutie had haar stempel op het huis gedrukt.


Zinat nam openlijk afstand van de familie en Sediq ging vaker de deur uit. Ze ging met
Zinat naar de islamitische vrouwenbijeenkomsten.
Sediq, die eerst altijd zonder een hoofddoek in huis liep, trok nu ook een sluier over
haar hoofd als ze thuis was.
Vroeger besteedde ze al haar tijd in huis. Ze zorgde voor Hagedis. Maar nu liet ze alles
liggen. Ze kwam laat thuis, at iets in haar eentje in de keuken en ging naar bed.
Aga Djan ging elke dag naar de bazaar, maar iedereen was met andere zaken bezig
dan met tapijthandel.
Hij voelde zich steeds meer een vreemdeling in zijn eigen pand.
Verpakte tapijten, die allang naar het buitenland gestuurd hadden moeten worden,
stonden nog altijd in grote stapels in de opslagruimten. Draadwol en andere
tapijtmaterialen, die naar de tapijtateliers in de dorpen gestuurd hadden moeten worden,
lagen in de gangen en in de werkruimten.
Zijn vertrouwde knecht, die de klanten naar zijn werkkamer begeleidde en thee voor
hen bracht, had een baard laten staan. Hij kwam niet meer op tijd naar zijn werk en
verliet het pand elk willekeurig moment met de mededeling dat hij naar de moskee
moest.
De werknemers hadden een van de werkkamers leeggehaald en de stoelen en de
tafels buiten gezet. Ze hadden er een paar tapijten op de grond gelegd en er een
gebedsruimte van gemaakt.
Er hing een groot ingelijst portret van Khomeini aan de muur en er stond een
moskeesamowar op een tafel. Niemand werkte, ze hingen de hele dag in het pand rond

en praatten met elkaar over de gebeurtenissen. Ze dronken thee in die gebedsruimte en


luisterden naar de Perzische radio-uitzending van de BBC om de laatste ontwikkelingen in
Parijs te volgen.
Aga Djan zag dat zijn pand op instorten stond, maar hij was niet in staat het overeind
te houden.

Thuis zag hij Fagri Sadat niet meer als vroeger sprankelen. Ze was haar vrolijkheid
kwijt. Vroeger kocht ze regelmatig nieuwe kleren, nieuw nachtgoed, maar ze kocht niets
meer.
Aga Djan vond het mooi als Fagri voor de spiegel voelde of haar borsten nog goed
stonden, maar Fagri deed dat niet meer. Ze droeg geen juwelen meer. Ze had haar
juwelendoosje, dat altijd naast haar spiegel stond, opgeruimd en in de kast gezet.
Aga Djans dochters waren ook slachtoffer van de veranderingen. Het leek alsof de
mannen van de stad vergeten waren dat zijn dochters langgeleden volwassen waren
geworden en dat ze nog altijd thuis woonden.

Aga Djan miste Shahbal. Hij wilde met hem praten, zijn hart bij hem luchten, maar het
ging niet. Hij kwam soms even thuis en dan verdween hij weer. Aga Djan wist dat hij niet
naar college ging. Hij had hem een paar keer willen spreken, maar hij voelde dat Shahbal
het niet wilde.
Toch had Aga Djan vertrouwen in hem. Hij wist dat Shahbal naar hem zou terugkeren.
De laatste tijd ging Aga Djan vaker naar de rivier en hij wandelde in het donker langs
het water. Hij herinnerde zich de woorden van zijn vader.
Als je soms verdrietig bent, loop langs de rivier. Praat met de rivier. Hij neemt je
verdriet mee.
Ik wil niet klagen, maar ik voel een steen in mijn keel, zei Aga Djan tegen de rivier.
Zijn ogen brandden, een traan liep over zijn wang en viel op de grond. De rivier pakte
de traan, nam hem stil in het donker mee en liet het niemand weten.

Teheran

ga Djan was op zijn kantoor in de bazaar. De knecht had net een glas thee voor hem
gebracht. Hij hoorde lawaai beneden in het pand. Alle werknemers hadden hun
werkkamer verlaten en keken naar het nieuws van twee uur.
Wat is er? riep Aga Djan.
De sjah is gevlucht! riep de knecht van beneden.
Allaho Akbar! riep iemand.
Het nieuws meldde niets over de vlucht van de sjah, blijkbaar was het een gerucht.
Het gerucht was echter zo krachtig dat het regime gedwongen werd de sjah even op
televisie te laten zien.
Hij ontving een paar van zijn generaals. Maar het beeld verergerde de situatie. De
sjah, die vroeger iedere avond op televisie verscheen, was de laatste maanden vaak
afwezig geweest. Niemand geloofde zijn ogen. De sjah was sterk vermagerd en maakte
de indruk een bange man te zijn die alles aan het verliezen was.
Het gerucht bevatte slechts een deel van de waarheid.
De volgende dag werd er opnieuw een roddel verspreid: Fa-rah Diba vlucht naar
Amerika en neemt haar kinderen mee!
De waarheid was anders.
Het was niet Farah Diba die wegvluchtte, maar de moeder van Farah die de kinderen
meenam.
Er dreigde een straatoorlog in Teheran. De demonstranten kwamen steeds dichter bij
het paleis. Het leger had vernomen dat de mullahs van plan waren het paleis binnen te
vallen.
De sjah had Farah Diba gevraagd om met de kinderen het land te verlaten.
Ik ga niet. Ik laat je in deze situatie geen seconde alleen achter!
Het gaat niet om mij, maar om de kinderen, zei de sjah. Dan moeten we het anders
aanpakken. Ik zal mijn moeder vragen om met hen mee te gaan, was haar antwoord.

Terwijl de helikopter het paleis verliet om de kinderen van de sjah naar een militaire
basis te brengen, zodat ze per legertoestel het land konden verlaten, zat Nosrat in een
nachttrein op weg naar Senedjan.
De trein reed om vier uur de stad binnen. Nosrat nam een taxi naar het huis en ging
stilletjes in de logeerkamer slapen.
s-Ochtends kroop Hagedis zijn kamer in en maakte hem wakker.
Ik heb iets voor je, zei Nosrat en hij haalde een paar leren handschoenen uit zijn tas,
doe ze aan, dan gaan we op de bazaar iets eten, ik heb honger.
Hagedis deed de handschoenen aan en ging op handen en voeten met Nosrat mee

naar de stad.
Op het bazaarplein kroop hij naar het grote standbeeld van de sjah.
Hagedis keek of Nosrat het goedvond als hij op het standbeeld zou klimmen. Nosrat
knipoogde en Hagedis zat binnen enkele seconden achter de sjah op het paard.
Hagedis had als eerste de moed gehad om een dergelijke actie te ondernemen.
Eerst merkte niemand het, maar geleidelijk bleven de mensen op het plein naar hem
staan kijken. Toen hij de enthousiaste mensen zag, werd Hagedis moediger, hij leunde
voorover, greep het paard om zijn nek en deed alsof hij galoppeerde.
Hij leek nu meer op een aap dan op een hagedis. Hij sprong van de nek van het paard
naar het hoofd van de sjah. Vervolgens gleed hij over de lange staart van het paard en
sprong weer terug naar de sjah, en dit alles met ongekende behendigheid.
Op het plein werd het steeds drukker en iedereen applaudisseerde voor hem.
Er verschenen twee politieagenten, maar ze durfden zich er niet mee te bemoeien. Een
van hen bracht verslag uit via zijn portofoon. Er kwam een legervrachtwagen met daarin
een eenheid van de gewapende oproerpolitie, maar ook zij hadden niet de opdracht om
in actie te komen. Ze hielden slechts de boel in de gaten, want de situatie in het land
was momenteel zo gespannen dat iedere actie een rel kon veroorzaken.
Aan de ene kant konje het opvatten als een incident waarbij een zwaar gehandicapte
jongen op het standbeeld van de sjah was geklommen, maar aan de andere kant had zijn
onschuldige daad een politieke lading.
Iedereen zag in zijn handeling de zwakte van het regime, maar niemand kon voorzien
dat binnenkort een hysterische massa met een ijzeren ketting het standbeeld zou
neerhalen.
De volgende dag stond er een grote foto van Hagedis, hangend aan de nek van het
koninklijke paard, op de voorpagina van de plaatselijke krant.
Binnen een uur was de krant uitverkocht, iets wat nog nooit eerder was voorgekomen.
Alle mensen die het artikel gelezen hadden, liepen naar de moskee om Hagedis op het
dak te bewonderen.
Het werd een keerpunt in Hagedis leven; voorheen klom hij iedere dag via het dak in
een van de minaretten, helemaal bovenin waar ooit de ooievaars genesteld hadden. Daar
ging hij liggen om zijn boeken te lezen.

Er kwam nooit iemand naar de moskee voor een demonstratie, maar nu kwamen
iedere dag honderden jongeren naar Hagedis kijken.
Je hebt een slechte invloed op hem, klaagde Aga Djan door de telefoon tegen
Nosrat.
Waarom? Ik zie het probleem niet.
Hij klimt als een aap de minaretten in, hij is het vermaak van de stad aan het
worden.
Laat hem doen waar hij plezier in heeft. Het is toch ook goed voor het beschadigde
imago van de moskee.
Het is een moskee waar je het over hebt, geen circus. We mogen ons niet verder

belachelijk maken, eerst hadden we de praktijken van Ahmad en nu weer deze jongen.
Ik zal met hem praten, zei Nosrat.
Twee nachten later zou Nosrat weer in de nachttrein naar Se-nedjan zitten.
Hij wist niet dat het de laatste keer zou zijn dat hij met zwart haar naar Senedjan zou
gaan, de volgende keer zou zijn haar zo grijs zijn en zijn gezicht zo veranderd dat
niemand hem meer herkende toen hij thuiskwam.

Nosrat riep Hagedis bij zich op zijn kamer en stopte een stapel zwartwitpamfletten
met daarop het portret van Khomeini in zijn jaszak en zei: Als het straks druk is op
straat, klim je in de minaret en gooi je deze papieren naar beneden. Begrijp je dat? Zo,
en hij maakte een wuivend gebaar, alles in n keer naar de mensen gooien!
Om halftwaalf klom Hagedis de minaret in. Na een paar wilde sprongen om de
aandacht van de mensen te trekken, gooide hij de portretten naar beneden.
Nosrat, die op het dak stond, nam onmiddellijk een paar fotos van de dwarrelende
portretten en van de mensen die ze probeerden te vangen.
De fotos bereikten alle landelijke kranten en het was de eerste keer dat een foto van
Khomeini gepubliceerd werd.
Het regime werd verrast, maar kon geen maatregelen nemen, aangezien de kranten
de publicatie collectief hadden gesteund. Aga Djan kocht de kranten en stopte ze in de
kist waarin hij zijn cahiers bewaarde.

Nosrat en zijn camera waren aanwezig waar belangrijke zaken gebeurden en iedere
dag stonden er wel fotos, door hem gemaakt, in de kranten. Ook had Nosrat videoopnamen gemaakt van de eerste grote demonstratie in Teheran, waar Beheshti helemaal
vooropliep. Beheshti was illegaal het land binnengekomen om deze belangrijke
demonstratie te leiden.
Nosrat had de aanwezigheid van de ayatollahs en hun leidinggevende kracht goed in
beeld gebracht. Alsje naar zijn reportages keek, zag je wat het land te wachten stond.

Door de bijzondere opnamen die Nosrat regelmatig naar het comit van de revolutie in
Parijs stuurde, kwam hij in nauw contact met Beheshti. Beheshti belde hem thuis en
stelde hem op de hoogte van geplande demonstraties. Op die manier had Nosrat steeds
genoeg tijd om zich voor te bereiden.
Het comit had iemand op het vliegveld van Teheran in dienst die in het geheim als
postbode functioneerde. Nosrat overhandigde hem zijn fotos en films en de man stuurde
ze met het eerste vliegtuig naar Parijs.
Nosrat was onafhankelijk, maar hij vroeg zich soms af welke partij voordeel had van
zijn werk. Maakte hij propaganda voor Khomeini? Nee, hij bond zich aan niets en
niemand. Hij had niets met het geloof. Ook niets met de politiek. Hij hield rekening met
niemand, dacht alleen aan de camera. Hij stond waar hij stond. Zijn camera registreerde.

Hij had in het geheim ook contact met Shahbal. Hij gaf hem fotos, die Shahbal in zijn
ondergrondse krant publiceerde. Bij een van hun ontmoetingen tijdens een demonstratie
raakten ze diep in gesprek. Nosrat las Shahbals krant en was op de hoogte van een fel
debat binnen de partij over het islamitische bewind dat Khomeini wilde stichten.

Naarmate Khomeini met meer machtsvertoon te werk ging, werden de ondergrondse


linkse groeperingen met de vraag geconfronteerd wat ze met Khomeini moesten doen.
Zouden ze hem steunen? Moesten ze zich tegen hem opstellen? Er ontstond een hevige
discussie en het resultaat was een pijnlijke splitsing. Een klein deel van de beweging
wilde Khomeini niet steunen en besloot ondergronds te blijven werken. Maar een
meerderheid van de beweging legde de wapens neer en steunde Khomeini en zijn antiAmerikaanse standpunten.
Shahbal, die allang de universiteit verlaten had, was met deze laatste stroming
meegegaan.

Op de zeventiende dag van de zomermaand Shahrivar kwam er een keerpunt. In


Teheran bundelden de ayatollahs hun krachten om zo veel mogelijk mensen in de
moskeen bijeen te brengen. Om acht uur s-ochtends verlieten ze allemaal tegelijk hun
moskee en liepen al leuzen roepend naar het parle-mentsplein. Het was de dag waarop
zowel de aanhangers van Khomeini als het regime hun macht wilden tonen.

Toen duizenden demonstranten vanuit alle hoeken van Teheran naar het
parlementsplein liepen, verliet het leger de kazernes om hun een harde les te leren.
Generaal Rahimi, die de actie leidde, hield in eenjeep op de hoek van het plein alles
vanachter zijn donkere brillenglazen in de gaten.
Toen het plein uiteindelijk zwart zag van de demonstranten, gaf hij bevel om met de
tanks alle zijstraten te blokkeren, zodat de massa niet ontsnappen kon.
De mensen hadden geen idee wat het leger van plan was, want ze gaven de soldaten
bloemen en deze namen de bloemen aan.
De massa riep: Vrede! Vrede! Leger, vrede! En de officieren van het leger zwaaiden
vredig terug.
De demonstranten wisten het niet, maar het was de bedoeling om het parlement
binnen te dringen en het gebouw te bezetten. Nosrat was op de hoogte en koos positie
met zijn camera.
Zodra de eerste rij demonstranten het parlementsgebouw bereikt had, klommen een
paar jongemannen de hekken op. Ze werden door schutters op nabije daken onder vuur
genomen en vielen dood neer op de grond.
De mensen vluchtten alle kanten op en riepen luid: La illaha illa Allah!
Hoewel iedereen probeerde te vluchten, renden er toch tientallen jongemannen naar
de poort van het parlement en ze probeerden over de hekken te klimmen, maar ook zij

werden zwaar bestraft.


La illaha illa Allah! riepen de boze demonstranten. Ze begonnen aan de lange ijzeren
hekken te trekken en te duwen om ze kapot te krijgen en naar binnen te gaan. Maar die
kans kregen ze niet, want het leger nam de demonstranten vanaf alle hoeken van het
plein onder vuur.
In slechts een paar minuten vielen er honderden doden en gewonden.
Nosrat, die op de vloer van een balkon verscholen lag, legde alles vast met zijn
filmcamera.
De soldaten achtervolgden de demonstranten en schoten op iedereen die in hun vizier
kwam. De vrouwen klopten op deuren van huizen om er binnen te kunnen, de mannen
klommen op de daken en in bomen, jongens en meisjes kropen onder autos en overal
lagen schoenen, jassen, petten, fotocameras, hoofddoeken en vele zwarte chadors.
Nosrat miste niets: de generaal met de zonnebril die de bevelen gaf, de mannen die
vanaf de hekken op de grond vielen, de mensen die in de afvoergoten kropen, de mensen
die over de blokkades wegvluchtten, de tanks die via de zijstraten het plein op reden en
de lichamen van hen die gevallen waren.
Zeven minuten later was het doodstil op het plein, iedereen die had kunnen vluchten
was gevlucht en honderden hadden hun heil in de omliggende huizen gezocht. Wat restte
waren de doden en gewonden.
De generaal had bevolen dat geen journalist het plein op mocht en dat alle gevonden
cameras ter plekke vernietigd moesten worden.
Hij zette zijn zonnebril af, wierp n blik op het slagveld en gaf bevel dat het plein
onmiddellijk opgeruimd moest worden. Vervolgens stapte hij in zijnjeep en reed naar het
paleis om verslag uit te brengen aan de sjah.
Zodra hij weg was, ontsnapte Nosrat van het plein via de daken.
Drie dagen later zond ABC Nosrats reportage uit. Er waren meer dan zevenhonderd
doden gevallen.

Aga Djan volgde de gebeurtenissen op de televisie van Hagedis.


De sjah, die geschrokken was, sprak het volk toe: Ik heb de stem van de revolutie
gehoord! Ik heb mijn volk gehoord. Er zijn fouten begaan, ik zal een nieuwe ministerpresident aan het parlement voorstellen om orde op zaken te stellen. Ik vraag het volk
nog even geduld te hebben.
Zijn stem trilde, zijn toespraak was warrig en hij stotterde.
Een paar dagen later stelde hij een nieuwe minister-president aan, maar Khomeini
keurde hem onmiddellijk af, zodat ook dat kabinet niet meer dan een paar weken stand
kon houden.
De sjah zocht naar een andere kandidaat, maar niemand durfde meer met hem samen
te werken.
Het was onvermijdelijk, de sjah moest de totale macht overdragen aan de militairen.
Generaal Azhari, de meest pro-Amerikaanse generaal van het leger, vormde een militair
kabinet. Ook kondigde hij meteen een straatverbod in Teheran af gedurende de nacht.

Om zijn bevel te ontkrachten riep Khomeini iedereen op om s-nachts de daken op te


gaan.
Miljoenen bewoners van het land gaven gehoor aan de oproep van Khomeini en
klommen de daken op en riepen onophoudelijk: Weg met Amerika! Allaho Akbar.

Waarom stond Aga Djan niet op het dak? Was hij niet tegen het regime? Was hij niet
blij dat het afgelopen was met de sjah? Was hij niet blij dat Khomeini kwam?
Wat zouden de buren straks zeggen als er niemand van het huis op het dak stond?
Fagri! riep Aga Djan.
Maar Fagri hoorde hem niet door het lawaai van de massa.
Meisjes!
Nasrin, zijn oudste dochter, liet zich zien.
Iedereen staat op de daken. Ik ga ook het dak op. Waar is je moeder? Gaanjullie
mee?
Op de trap kwam hij Hagedis tegen.
Wil je Moazen gaan halen? zei Aga Djan tegen hem.
Hagedis snelde naar de kelder om Moazen te waarschuwen.
Even later stonden Aga Djan, Moazen en Fagri Sadat en haar dochters, in het zwart
gesluierd, op het dak en riepen met zn allen: Allaho Akbar! Allaho Akbar!
Hagedis zat op de rand van de koepel en keek met verbazing naar de hysterische
massa.

Tevergeefs deed de sjah een poging om een gerespecteerde nationale politicus te


vinden die een verzoening binnen het kabinet tot stand kon brengen. Geen enkele
politicus leek bereid tot die zware, hopeloze poging.
Toch overtuigde hij Baktiar, de tweede man van de Nationale Partij, om als zijn
verzoeningspremier op te treden.
Maar die wilde alleen op het verzoek van de sjah ingaan als de sjah onmiddellijk het
land voor onbepaalde tijd zou verlaten.
De sjah ging akkoord. Vanaf dat moment ging alles razendsnel. Het leek alsof er een
lawine in beweging was gekomen die alles en iedereen meesleurde.

De volgende ochtend was het druk in het pand toen Aga Djan op de bazaar arriveerde.
De sjah vertrok. Aga Djan ging bij zijn werknemers staan, die naar de televisie keken.
De sjah was met Farah Diba op het vliegveld van Teheran. Hij werd omringd door een
groep functionarissen.
Baktiar gaf hem een hand en wenste hem een goede vlucht.
Opeens liet een officier zich voor de voeten van de sjah vallen en kuste zijn schoenen.
Hij smeekte hem om niet weg te gaan. Het ontroerde de sjah zo diep dat de tranen over
zijn wangen liepen.

Iemand haalde een koran tevoorschijn en hield het boek boven het hoofd van de sjah
zodat hij eronderdoor kon lopen. Een Iraanse traditie om dierbaren voorspoed tijdens hun
reis te geven.
De sjah kuste de koran en liep eronderdoor naar het vliegtuig. Vervolgens kuste Farah
de koran en volgde de sjah. Ze stapten in. Het vliegtuig vloog met een escorte van twee
straaljagers naar de grens.

Dertien dagen later keek Aga Djan met Fagri Sadat, hun dochters en Hagedis naar het
beeld van het Franse vliegveld waar technici een Concorde gereedmaakten voor de
historische terugkeer van de ayatollah.
Baktiar had Khomeini gewaarschuwd dat hij zijn vliegtuig geen toestemming zou
geven om te landen, maar Khomeini schoof die waarschuwing aan de kant: Baktiar is
niemand. Ik bepaal! Ik installeer een revolutionair kabinet. Ik kom naar huis.

Miljoenen mensen gingen al vroeg in de morgen te voet naar het vliegveld van
Teheran waar de Franse Concorde zou landen.
Onder hen was Shahbal. Hij wilde alles met eigen ogen zien en er een artikel over
schrijven.
Nosrat stond met een grote camera op zijn schouder in een open jeep, die door een
bebaarde man overal naartoe werd gereden. Hij was de enige die alles van dichtbij
mocht filmen.
De Concorde verscheen boven het vliegveld.
Salie alla Mohammad! Khomeini gosh amad, welkom aan Khomeini!
Toen het toestel landde en even later de deur openging, verscheen Khomeini als
eerste boven aan de trap van het vliegtuig. Hij zwaaide beheerst.
Salam baar Khomeini! juichte de massa.

Aga Djan liep naar buiten. In de steeg kwam hij Ahmad tegen. Het was hem niet
duidelijk waarom, maar hij nam hem in zijn armen en hield hem even vast. Ze konden
allebei niet weten wat hun te wachten stond.

Ghazi, de rechter
asthagforolah asthagforolah asthagforolah asthagforolah
Asthagforolah,
asthagforolah asthagforolah asthagforolah asthagforolah asthagforolah
asthagforolah asthagforolah asthagforolah, neuriede Galgal toen hij naar Khomeinis
kamer ging.

Iemand neuriet asthagforolahals hij een zonde begaan heeft of bang is een zonde te
begaan of ergens niet mee geconfronteerd wil worden en toch geconfronteerd wordt.
Soms is het gewoon een uiting van bewondering voor iets waarvan je niet verwacht had
dat het je zou overkomen of een vraag om vergiffenis bij God.
Of je neuriet het net als Galgal als je er zeker van bentdat je straks onontkoombare
fouten zult maken.

Khomeini wilde het paleis van de sjah niet als woning, hij koos voor een kamer in een
imamschool in een achterstandswijk.
Het was al donker toen hij de kamer in ging en op zijn tapijt ging zitten. Er werden
hem een glaasje verse thee en dadels aangeboden. Zodra hij een slok van zijn thee had
genomen, vroeg hij om pen en papier.
Een half-uur bleef hij alleen op zijn kamer zitten; toen riep hij om Galgal. Galgal voelde
de urgentie van zijn verzoek. Hij sloot de deur toen hij binnen was, knielde voor de
ayatollah neer en kuste zijn hand.
Galgal was de eerste persoon die zijn nederigheid toonde, nadat Khomeini als leider
het land binnen was gehaald. Op die manier stelde hij zich beschikbaar voor elke
opdracht die Khomeini hem zou geven.
Fluisterend vroeg Khomeini hem dichterbij te komen. Galgal begreep dat het een
geheime opdracht betrof, hij bracht zijn hoofd naar voren en luisterde.
Ik benoem je tot de rechter van Allah, zei Khomeini terwijl hij hem een document
overhandigde.
De handen van Galgal trilden.
Amerika zal er alles aan doen om ons onderuit te halen. Ik wil alle restanten van het
regime verwijderd hebben. Verwijder eenieder die zich tegen de revolutie verzet! Is hij je
vader, verwijder hem! Is hij je broer, verwijder hem. Vernietig alles wat de islam in de
weg staat! Jij bent mijn afgezant, maar je legt je verantwoording alleen af aan Allah.
Laat zien dat de revolutie onomkeerbaar is geworden. Je begint nu! Terstond!
Galgal kuste nog een keer Khomeinis hand, kwam overeind en verliet de kamer om
onmiddellijk aan zijn opdracht te beginnen.


Hoewel het donker was, zette hij de donkere zonnebril op die hij in Parijs had gekocht.
Deze Galgal was niet meer te vergelijken met de Galgal die ooit in Senedjan een
oproer tot stand had gebracht om de opening van een nieuwe bioscoop door Farah Diba
te voorkomen.
Nu straalde hij macht uit met zijn zwarte tulband en zijn lange zwarte baard, die bij de
kin een beetje grijs geworden was. Hij zou angst inboezemen met de positie die hij
zojuist gekregen had.
Een uur later stapte hij met een map onder zijn arm in dejeep die voor de deur op hem
stond te wachten.
Dejeep bracht hem naar het grootste abattoir van de stad, waar elke dag duizenden
koeien en schapen werden geslacht voor de bewoners van Teheran.
Het was de plek waar de belangrijkste functionarissen van het vorige regime in het
geheim gevangengehouden werden. Men was bang dat Amerika hen zou bevrijden en
daarom waren ze tussen de stinkende koeien in de stallen gestopt.
Galgal ging een donkere ruimte in waar twee stoelen waren neergezet, een hoge stoel
achter een tafel voor de rechter van Allah en een lage stoel voor de verdachte.
Er hing een lampje aan het plafond boven de stoel van de verdachte en het
verspreidde een zwak geel schijnsel dat alleen het gezicht van de verdachte belichtte.
De tijd drong, morgen bij zonsopkomst moest iedereen begrijpen dat het definitief
afgelopen was met het oude regime en dat er geen kans bestond dat de sjah weer door
de Amerikanen in het zadel geholpen zou worden.
Galgal legde zijn dossier op tafel en zei: Breng de eerste verdachte.
De eerste verdachte was Howeeda, de voormalige ministerpresident van de sjah. Hij
werd geboeid naar binnen gebracht.
Howeeda was vijftienjaar lang premier geweest en droeg altijd een keurig pak, liep
met een stok in zijn hand, een orchidee in zijn knoopsgat en een pijp in zijn mond. Maar
nu had hij alleen een vuile pyjama.
Behalve Galgal was er een gemaskerde fotograaf in de ruimte die op en neer liep en
fotos van de verdachte maakte.
De verdachte mag gaan zitten! riep Galgal en hij nam plaats op zijn stoel.
Howeeda ging zitten.
U staat tegenover de rechter van Allah, zei Galgal met een ijzige stem, uw dossier is
behandeld, u krijgt de doodstraf. Is er nog iets wat u ons wilt vertellen?
Howeeda, die altijd als eregast door Amerikaanse presidenten was ontvangen,
Howeeda, die tot drie keer toe van de Amerikaanse senaat een staande ovatie had
gekregen. Hij, die in Amerika rechten had gestudeerd, zou die stinkende stal nooit als
rechtbank kunnen beschouwen en daarom zweeg hij, maar zijn mond bewoog vanzelf
alsof hij zijn pijp rookte.
Zei u iets? vroeg Galgal.
Nee, niets, zei Howeeda gelaten.
Ik veroordeel de verdachte tot de dood! zei Galgal. Het doodvonnis zal meteen

worden voltrokken!
Howeeda, die nog niet tot het besef was gekomen dat hij echt de doodstraf had
gekregen, werd direct door twee bewakers meegenomen.
Hij werd naar de opslagruimte achter de grote slachthal gebracht, waar duizenden
koeienhuiden van pas geslachte koeien op elkaar gestapeld lagen. Het stonk er zo erg
dat je je hand voor je neus moest houden. De bewakers zetten Howeeda tussen twee
stapels tegen de muur en blinddoekten hem. Volgens islamitisch gebruik boden ze hem
vervolgens een beker water aan, maar die weigerde hij met zijn hand.
Howeeda trilde in zijn pyjama, maar kon nog altijd niet geloven dat ze hem echt
wilden executeren, hij dacht dat het een poging was om hem bang te maken. De
voetstappen van Gal-gal klonken op de gang. Even later gebaarde hij naar de bewakers,
die meteen op een afstand voor Howeeda gingen staan.
Positie! beviel Galgal luid als een legerofficier.
De bewakers knielden op de grond en richtten hun geweren op Howeeda.
Ik ben onschuldig! riep Howeeda opeens met trillende stem. Ik wil een advocaat!
Vuur! riep Galgal.
Er werd zeven keer geschoten, Howeedas doorboorde lichaam viel neer. Zijn gezicht
smakte op de vochtige stenen vloer van de opslagruimte. De fotograaf maakte fotos.
Galgal keerde terug naar zijn stoel en riep om de volgende.
De voormalige baas van de geheime dienst werd binnengebracht. Hij had de kogels
gehoord, van angst kon hij bijna niet vooruitkomen.
Neem plaats!
De bewakers hielpen hem op de lage stoel.
Bent u Basiri?
Ja, zei hij met een vertraging.
Was u de chef van de geheime dienst in wiens opdracht honderden strijders werden
gearresteerd, gemarteld en gedood?
Basiri gaf geen antwoord.
Was u de chef van de geheime dienst? herhaalde Galgal.
Ja, antwoordde hij zacht.
De rechter van Allah veroordeelt u tot de doodstraf! riep Galgal. Het vonnis wordt
meteen uitgevoerd. Hebt u ons nog iets te vertellen?
De gevreesde Basiri, wiens naam alleen al ooit iedereen deed sidderen, begon te
huilen en smeekte om genade, maar met een enkel gebaar van Galgal werd hij meteen
afgevoerd en naar de opslagruimte gebracht waar Howeeda zojuist gexecuteerd was. Ze
blinddoekten hem, boden hem een beker water aan en zetten hem tegen de muur.
Positie! riep Galgal hard.
De bewakers knielden en richtten hun geweer op Basiri.
Vuur tot de laatste kogel! riep Galgal overtuigend.
Er werd geschoten, de bewakers schoten tot hun laatste kogel, zo kreeg de
gexecuteerde geen kans om op de grond te vallen. Pas na de laatste kogel viel hij met
zijn gezicht op een stapel verse koeienhuiden, waar hij met gespreide armen op bleef
liggen.


Galgal ging door tot de vroege morgen. Hij liet alle kopstukken van het regime
executeren die de afgelopen tijd gearresteerd waren en in het abbatoir gevangen werden
gehouden.
Toen hij klaar was waste hij zijn handen en vroeg om een ontbijt. Er werd een rond
zilveren dienblad voor hem neergezet met daarop warme melk, honing, gekookte eieren
en vers brood. Ook kreeg hij de ochtendeditie van de krant: op de eerste pagina stond
een grote foto van Howeeda terwijl hij geblinddoekt de eerste kogel in zijn borst ontving
en zijn armen gespreid hoog in de lucht hield.

Gedurende een week ontving Galgal vijftienjonge imams uit Qpm, het waren studenten
van de imamschool die de islamitische wetgeving bestudeerden. Hij benoemde ze tot
rechters van de islam en stuurde ze naar de grote steden om functionarissen van het
voormalige regime die direct bij een misdaad betrokken waren geweest te berechten. Ze
kregen allemaal een vrijbrief van hem om ongenadig tegen hen op te kunnen treden.

Er werd aan de deur geklopt bij Aga Djan. Hij was nog niet van de bazaar
thuisgekomen, dus deed Hagedis open. Drie gewapende mannen, met een groene doek
om hun voorhoofd gebonden, kwamen binnen. Het waren soldaten van Allahs leger, een
leger dat bestond uit militante groeperingen en dat tijdens de revolutie in de moskeen
was gevormd om Khomeinis bevelen uit te voeren.
Waar is Ahmad? riep een van de mannen tegen Hagedis.
Fagri Sadat stond in de keuken en zag de mannen, maar omdat ze geen chador om
had, kon ze de keuken niet verlaten. Ze opende het raam en riep: Jongen, wil je mijn
chador gaan halen?
Hagedis haalde haar chador.
Fagri sloeg haar chador om, kwam naar buiten en vroeg: Heren, wat kan ik voor jullie
doen?
Waar is Ahmad? vroeg een van hen weer op brutale toon. We hebben opdracht
gekregen om hem te komen halen.
Waar willen jullie hem mee naartoe nemen?
Naar de islamitische rechtbank!
Net op dat moment kwam Ahmad, zonder gewaad en tulband, uit de bibliotheek en
liep naar de hooz. De mannen renden meteen naar hem toe.
Ahmad keek geschokt en vroeg hun wat ze kwamen doen.
Wij zijn gestuurd om je te komen halen, je wordt berecht voor de islamitische
rechtbank.
Waarom? Wat moet ik daar doen?
Dat weten we niet.
Ik ga nergens naartoe! zei Ahmad en hij knielde voor de hooz om zijn handen te

wassen.
De mannen grepen hem en sleurden hem naar de deur.
Ahmad verzette zich en riep: Wat heeft dit te betekenen? Laat me los!
Maar de mannen luisterden niet naar hem.
Ahmad worstelde om zich richting Mekka te draaien: Allah, help me!
Fagri Sadat vroeg Hagedis de deur dicht te doen.
Djawad, die die nacht thuis was gekomen, kwam naar beneden.
Bel Aga Djan! Nu meteen! riep Fagri Sadat tegen hem.
Ze ging voor de mannen staan en zei: Waar zijnjullie in godsnaam mee bezig? Hij is
de imam van de moskee! Schamen jul-lie je niet?
Hagedis hoorde de voetstappen van Aga Djan in de steeg, hij opende meteen de deur
en zei iets in zijn eigen wartaal. Aga Djan zag Ahmad worstelend in de handen van de
gewapende mannen.
Hou op! Hou op! Hou op! Wat is dit? Laat hem los! riep Aga Djan.
Ook Moazen kwam aanlopen, de dochters van Aga Djan keken naar beneden. Aga
Djan trok een van de mannen naar achter. Ahmad viel op de grond en wilde naar de trap
rennen om het dak op te klimmen, maar een van de soldaten schopte hem hard tegen
zijn been, zodat hij naast de hooz viel. De man pakte hem beet, zette zijn knie in zijn
rug, drukte hem tegen de grond en boeide zijn handen.
Hagedis stond verbijsterd naast Moazen.
Aga Djan probeerde nog met de mannen te praten: Ik breng hem zelf wel naar de
rechtbank. Ik wil niet dat het op deze manier gebeurt. Ik ben Aga Djan, jullie kunnen op
mijn woord rekenen, ik ga met jullie mee. Het is niet correct wat jullie ons aandoen.
Een van de mannen duwde Aga Djan opzij. Djawad kwam tussenbeide en hield zijn
vader tegen: Het is genoeg geweest, u kunt verder niets doen!
Allah! Allah! Allah! Allah! Allah! riep Ahmad toen de mannen hem met geweld de
jeep in duwden.
Wat is het adres vanjullie rechtbank? riep Aga Djan machteloos.
De auto reed weg, hij kreeg geen antwoord.
Fagri Sadat huilde. Haar dochters namen haar mee naar boven.
Djawad wilde ook Aga Djan mee naar binnen nemen, maar hij weigerde.
Wat een vreselijke toestand. Ik wil weten waar ze hem mee naartoe hebben
genomen, zei hij en hij ging de deur uit.

De mannen namen Ahmad geblinddoekt mee naar een geheim adres waar sinds de
dag ervoor de islamitische rechtbank functioneerde.
Toen ze de doek voor Ahmads ogen weghaalden, zag hij dat hij in een schemerige
kamer stond, maar hij had geen idee waar hij was. Wel wist hij dat de kamer zich in een
kelder bevond, hij had dertien treden geteld toen hij naar beneden was gebracht.
De kamer had geen ramen en de muren waren bedekt met grote zwarte doeken
waarop met witte verf heilige teksten geschreven waren.
Er stonden een tafel en een hoge stoel met daarachter een groene vlag, het symbool

van de islam, scheef aan de muur gespijkerd.


Verder stond er een kleinere stoel waarop Ahmad moest gaan zitten. De mannen
lieten hem alleen achter in de benauwde kamer, waar een klein geel lampje dreigend op
hem scheen.
Een uur lang gebeurde er niets en bleef hij in de lage stoel zitten.

De stilte van de kamer en de onzekerheid maakten hem bang.


Er werd ergens een deur geopend en er klonken haastige voetstappen op de trap.
Een bewaker kwam binnen en riep: De rechter van de islam! Ga staan!
Ahmad stond op. Hij zag de gestalte van eenjonge imam die plaatsnam achter de tafel
op de hoge stoel.
De verdachte mag gaan zitten! riep hij.
Ahmad ging weer zitten en keek of hij de imam herkende, maar door het licht van de
lamp, dat recht in zijn ogen scheen, kon hij het gezicht van de imam niet duidelijk zien.
Ik lees uw naam voor, als die correct is mag uja zeggen. Vervolgens stel ik een paar
vragen waarop u antwoord moet geven, zei de rechter.
Ik ben de imam van de stad. Voordat ik uw vragen beantwoord, wil ik mijn tulband en
gewaad terug. Anders zal ik geen antwoord op uw vragen geven!
U bent Ahmad Alsaberi, zoon van Mohammad Alsaberi.
Ahmad zweeg.
De verdachte heeft als actief lid van de geheime dienst opgetreden, ging de rechter
verder, de zwaarste misdaad die een imam kan begaan.
Het is niet waar, ik heb niets gedaan, verbrak Ahmad zijn stilte.
Het staat allemaal hier! antwoordde de rechter, terwijl hij een dossier in de lucht
hield.
Het moet een vals dossier zijn, want ik weet beter dan wie ook dat ik niets verkeerds
gedaan heb en geen misdaad op mijn geweten heb.
We hebben bewijzen die erop duiden dat u een actieve handlanger van de geheime
dienst van de sjah geweest bent, zei de rechter.
U kunt geen bewijs hebben, want ik ben nooit een handlanger van de geheime dienst
geweest. Als imam van de stad ben ik in contact met iedereen. Het maakt niet uit of het
een bedelaar of de chef van de geheime dienst is. Waarschijnlijk hebben ze rapporten
van zulke contacten gemaakt. Maar dat kan niet als bewijs voor een rechter dienen! Ik
was de imam van de moskee in een roerige periode, iedere keer als ik een felle preek
hield, kwamen er agenten om me op het matje te roepen. Ook dat kan een rechter niet
als bewijs gebruiken. Ik heb nooit een fout begaan.
Je bent verslaafd aan opium, antwoordde de rechter.
Dat is geen zonde, bijna alle ayatollahs in dit land zijn verslaafd aan opium,
reageerde Ahmad.
We hebben bewijs dat je met hoge lieden van de geheime dienst opium hebt
gerookt.
Dat is waar, maar ik heb alleen opium met hen gerookt, verder niets.

Ze hebben je geld gegeven, dat staat hier genoteerd.


Dat hoort bij mijn ambt, als imam ben ik de vertrouwenspersoon van de mensen,
iedereen geeft me geld met verschillende bedoelingen. Ook zij hebben me geld gegeven,
het is in de kas van de moskee terechtgekomen.
Je hebt meerdere malen ongepast contact met vrouwen gehad.
Ik heb inderdaad contact met vrouwen gehad, maar altijd volgens de sharia van de
islam.
Ik heb hier fotos waarop te zien is dat u op onfatsoenlijke manier met prostituees
opium aan het roken bent.
Dat was een val van de geheime dienst om me te beschadigen, maar ik heb
Tot nu toe probeerde hij overtuigend antwoord te geven op de vragen van de rechter,
maar in het licht van het lampje was te zien dat zijn handen trilden. Dat zachtjes de
tranen vanuit zijn ooghoeken over zijn wangen liepen.
Hij begon geleidelijk te stotteren en maakte zijn zinnen niet af. Het kwam door de
opium, hij was nooit gestopt met roken en had een moderne elektrische opiumpijp in
Teheran gekocht waarmee hij overal stiekem kon roken. Aga Djan was ervan op de
hoogte, maar had het stilzwijgend getolereerd.
Als hij zijn opium gerookt had, had hij zich nu krachtiger kunnen verdedigen. Maar ze
hadden hem op het verkeerde moment gearresteerd, precies toen hij had willen roken
voor hij naar de moskee wilde gaan.
Onder deze ongewone druk vroegen alle cellen in zijn lichaam sterker dan ooit om
opium. Hij voelde een zware druk op zijn borstkas, alsof er een olifant op zijn borst stond.
Normaal had hij altijd een hard stukje opium, voor het geval dat, in de zak van zijn
gewaad. Als hij dat stukje opium nu bij zich had gehad, had hij het in zijn mond gestopt
en zich nog redelijk gevoeld, maar de bebaarde mannen hadden hem in zijn imamhemd
naar de rechter gebracht.
Wanhopig voelde hij in de zakken van zijn hemd, maar ze waren zo leeg als de
woestijn.
Hij probeerde de knoop van zijn kraag los te maken om beter te kunnen ademen,
maar het ging niet, hij had zijn vingers niet meer onder controle. Koud zweet bedekte zijn
voorhoofd, zijn oren begonnen te suizen, de stemmen werden vaag en hij hoorde de
rechter niet meer. Het werd donker voor zijn ogen en hij viel van de stoel.

De volgende ochtend pakte zijn vrouw haar kind en zij keerde terug naar haar
ouderlijk huis.

De ezel
Nee toch, zij zullen het weten!
Nog eens, nee toch, zij zullen het weten!
Wij hebben de nacht gemaakt als een omhulling.
Wij hebben een schitterende lantaarn gemaakt.
En wij hebben uit de regenwolken water in stromen laten neerdalen.
En wij hebbenjullie gewaarschuwd voor een nabije bestraffing
Op de dag dat de mens kijkt naar wat zijn handen vroeger gedaan hebben.

en maand lang zocht Aga Djan overal in de stad en hij ging bij iedereen langs die hij
kende, maar hij vond geen spoor van Ahmad.
Iedereen wist dat hij gearresteerd was en er deden allerlei geruchten over hem de
ronde in de stad.
Wat gaje nu doen? vroeg Fagri Sadat aan Aga Djan.
Ik denk dat afwachten beter is, vooral in deze onzekere omstandigheden. Je moet
eens op de bazaar komen en zien hoe de zakenlui me mijden. Mijn reputatie staat op het
spel.

Aga Djan schrok op door de deurbel.


Het geluid van de bel klonk anders dan anders, het voelde alsof er iemand achter de
deur stond die het noodlot kwam aankondigen.
Wie is daar? vroeg Aga Djan met trillende stem.
Open de deur! riep een man hard.
Wie is daar? herhaalde Aga Djan.
We komen voor Aga Djan.
Hij opende de deur. Er stond een bebaarde gewapende man voor de deur.
Kan ik u ergens mee helpen? zei Aga Djan.
De imam wil u onder vier ogen spreken, zei de man.
Welke imam?
Hij zit in de jeep.
Aga Djan liep naar de jeep en zei door het raam tegen de jonge imam op de
achterbank: U bent welkom. U mag binnenkomen als u wilt, we kunnen in mijn
werkkamer spreken.
De imam stapte uit en Aga Djan begeleidde hem naar zijn kamer.
Hij bood hem een stoel aan.
Eigenlijk hadden we u op de islamitische rechtbank moeten uitnodigen, zei de imam
op rustige toon, maar het was kort dag en het gaat om een mededeling en een verzoek

dat hier per direct bekrachtigd moet worden.


Wat bedoelt u daarmee? Wat voor een verzoek?
De rechtbank heeft een besluit genomen, ik ben hier om er mededeling van te doen.
Het staat op papier, ik zal het u voorlezen.
Aga Djan dacht dat het over Ahmad zou gaan en hij voelde plots een soort opluchting,
want zo te zien was de zaak bespreekbaar.
De imam haalde een open envelop uit zijn binnenzak, nam de brief eruit, ontvouwde
hem zorgvuldig en las voor:
In de naam van Allah, die ongenadig optreedt tegen de zondaars die niet naar hem
willen luisteren.
In de naam van de leider ayatollah Khomeini.
Het islamitische gerechtshof heeft besloten dat de familie Ghaemmaghami Farahani,
vanaf nu tot onbepaalde tijd, geen zeggenschap meer heeft over de Djom-moskee
in de stad Senedjan!
Aga Djan schrok en stond op: Dat kan niet, de moskee is van ons!
De moskee is van God, ging de imam kalm verder, een moskee is nooit iemands
eigendom geweest. Dat moet u weten!
Maar we hebben papieren waarop staat dat de grond en het gebouw van de moskee
tot dit huis behoren, alles staat in onze familieakten genoteerd. Het is ons erfgoed. Ik
heb bewijzen!
Windt u niet zo op. U kunt er geen geldige bewijzen voor hebben, de moskee is van
iedereen. Uw familie heeft slechts de leiding over de moskee gehad, maar dat is geen
goddelijke wet. Nu we een islamitisch bewind hebben, kan de rechter de beslissing
herzien. Uw toezicht op de moskee is voorlopig niet meer gewenst. Verder is de discussie
gesloten. Het islamitische gerechtshof heeft de familie de rechten op de moskee
ontnomen, het huis wordt van de moskee gescheiden. U kunt met uw familie in het huis
blijven wonen. Ik ben hier om de sleutels van de moskee op te halen. Kunt u ze me
overhandigen?
Dat kan ik niet doen! Dat mag ik en wil ik niet doen! zei Aga Djan. Wat is dit, jullie
maken ons allemaal kapot, waarom al die beledigingen?
Als u de sleutels niet aan mij wilt overhandigen, zullen de mannen die nu buiten staan
binnenkomen en de sleutels halen.
U krijgt de sleutels niet van mij! zei Aga Djan beslist.
De imam vertrok. Terug in de jeep zei hij tegen zijn mannen dat ze de sleutels
moesten gaan halen.
Drie mannen gingen de kamer van Aga Djan binnen en liepen naar zijn bureau. Aga
Djan, die woedend midden in de kamer stond, hield ze tegen en riep: Ga uit mijn huis!
Wegwezen!
De mannen schoven hem aan de kanten begonnen zijn kamer te doorzoeken.
Dit is diefstal! riep Aga Djan tegen de man die de inhoud van zijn lades op het
bureau gooide. Hij liep naar de man toe en duwde hem opzij. Djawad, die op het geluid

af was gekomen, trok Aga Djan weg en ging tussen zijn vader en de man in staan.
De mannen pakten alle sleutels die ze in de kamer konden vinden en gingen
ervandoor, maar de sleutel van de schatkamer konden ze niet vinden, die bewaarde Aga
Djan altijd in zijn binnenzak naast zijn koran.

Drie dagen later vloog er tegen de avond een helikopter boven de moskee, in de
helikopter zat ayatollah Araki. Hij was een van de tientallen ayatollahs die namens
Khomeini als toezichthouder van de sharia naar de grote steden waren gevlogen. De
ayatollahs hadden stuk voor stuk onbeperkte macht van hem gekregen en hoefden alleen
verantwoording aan hem af te leggen. Ze werden de Djomas-imams genoemd en ze
gebruikten de Djom-moskeen als hun basis.
Op de straten strekten honderden gelovigen hun armen uit naar de helikopter en
riepen luid leuzen als Jare imam gosh amad! De makker van de imam welkom!
De helikopter daalde neer op het vlakke gedeelte van het dak en een groep mannen,
de vertegenwoordigers van de bazaar, ging het dak op om de bejaarde ayatollah welkom
te heten.
Honderden islamieten op de binnenplaats van de moskee sloegen zich tegen hun borst
en riepen: Djanam b fadayet Khomeini!
Twee gewapende jongemannen hielpen de ayatollah de trap af en de mensen droegen
hem op hun schouders de moskee in.

Aga Djan, die alles van dichtbij wilde zien, opende voorzichtig het luikje van een van
de minaretten en kroop naar binnen. Hij beklom de treden naar de plek waar Nosrat ooit
een vrouw mee naartoe had genomen. Daar ging hij staan, keek naar beneden en nam
alles in zich op, terwijl het groene licht van de minaret op zijn gezicht scheen.

De moskee werd weer het centrum van de belangrijkste bewegingen in de stad en de


ayatollah hield iedere vrijdag een toespraak die door alle gelovigen van de stad en de
omliggende dorpen werd bijgewoond.
De ayatollah was de machtigste man van de stad, hij had vele afspraken in de moskee
en zonder zijn goedkeuring werd geen besluit uitgevoerd.
Alleen het gerechtshof viel buiten zijn autoritaire macht, de islamitische rechter
opereerde zelfstandig, al wendde hij zich in bijzondere gevallen toch tot Galgal.
De rechter had telefonisch met Galgal gesproken over Ah-mads dossier, die had hem
zijn duidelijke mening gegeven: Jij bent de rechter! Sluit je ogen en geef je oordeel!
Toch ging de rechter naar de moskee en overhandigde het dossier aan de ayatollah en
vroeg hem zijn oordeel.
De ayatollah bestudeerde het dossier tussen twee gebeden door en bekrachtigde de
beslissing van de rechter: Besmellah tala!* Omdat hij imam is, moet hij harder gestraft
worden dan een gewone burger. Wassalam!

De volgende dag reed vanaf zonsopgang tot n uur s middags een jeep rond met
daarop een luidspreker: Geachte gelovigen van de stad Senedjan! Verzamel u om twee
uur op het bazaarplein, waar de rechter zijn oordeel openbaar zal maken over Ahmad
Alsaberi, het voormalige lid van de geheime dienst. Het is de eerste islamitische
openbare berechting. Allah is barmhartig, maar ook wreed als het nodig is.
Aga Djan stond op de binnenplaats naast de hooz toen hij het bericht hoorde. Een
ogenblik versteende zijn lichaam, hij voelde zijn benen niet meer, hield de lantaarnpaal
vast en steunde er met zijn hoofd tegenaan.
Ook Fagri Sadat had de woorden gehoord. Wat moeten we nu doen? vroeg ze
verbijsterd.
Niets, alleen God kan ons helpen. Een maand lang heb ik op iedere deur geklopt, heb
ik ieders hand gekust, maar het hielp niet. Niemand weet iets over die rechtszaken, alles
vindt achter gesloten deuren plaats, zei Aga Djan.
Waarom doet Zinat niets, zij heeft contacten met ayatollahs.
Volgens mij kan ze niet veel doen. Zelfs zij weet niet wie de rechter is en wie achter
de berechtingen zit. Bovendien werkt ze volledig met hen mee, daarom kan ze niet
speciaal voor de rechten van haar zoon opkomen.
Waarom niet? Je hebt honderd keer tegen me gezegd dat hij onschuldig is.
Ik weet het niet, Fagri! Ik weet het niet meer.
Ahmad is in de eerste plaats haar zoon en dan pas de imam van de moskee, waarom
moet jij bij iedereen langsgaan en iedereen zijn hand kussen, maar laat zij niet eens haar
gezicht zien? Waar is ze eigenlijk? Waarom houdt ze zich zelfs voor jou verborgen?
Fagri, er heeft een revolutie plaatsgevonden, het is niet zomaar een simpele
omwenteling van de politieke macht. Het is een duidelijke ommekeer in de geest van de
mensen. Er staan dingen te gebeuren waar we in een normaal leven nooit aan zouden
denken. Mensen zullen in staat zijn om vreselijke dingen te doen. Kijk naar je omgeving,
iedereen is veranderd. Je herkent bijna niemand meer. Het is onduidelijk of iemand een
masker heeft opgezet of het juist heeft laten vallen. Wie weet wat er met Zinat gebeurd
is. Wie kon ooit denken dat Zinat een aanzienlijk persoon zou worden?
Aanzienlijk? Hoezo aanzienlijk? reageerde Fagri fel.
Ze heeft macht, ze bepaalt, ze organiseert en alleen God weet wat ze verder nog
allemaal doet.
Ze is niets. Ze is een lelijkerd. Al die vrouwen die met haar samenwerken zijn
gruwelijk. Het zijn degenen waar niemand ooit naar omkeek. Ze zijn allemaal lelijk!
Fagri!
Zinat is lelijk vanbinnen, antwoordde ze, zonder zich iets van Aga Djans reactie aan
te trekken.
Het is nu niet het moment om over zulke dingen te discussiren. Ik ga naar het
bazaarplein, ik ga kijken, misschien kan ik toch nog iets voor Ahmad doen.
Je moet er niet naartoe gaan. Het zal niets anders worden dan vernedering. Blijf thuis
en wacht tot de storm is geluwd.
Ik moet daar zijn, het is mijn leven. Vernedering of niet, dat maakt niet meer uit.


Aga Djan ging eerst bidden, daarna zette hij zijn hoed op, rechtte zijn rug en liep het
noodlot tegemoet.
Op het bazaarplein was het druk, hij ging onder een boom staan waar hij goed zicht
had op het podium, waar straks de berechting zou plaatsvinden. Iedereen praatte met
elkaar en was benieuwd hoe de uitvoering van de islamitische wetgeving, de sharia, zou
verlopen.
Er verschenen drie legerjeeps, uit iederejeep stapten een paar islamitische bewakers.
Daarna reed er een zwarte Mercedes-Benz het plein op. Het portier van de auto werd
door een van de bewakers geopend, eenjonge imam stapte uit. De bewakers
begeleidden hem naar het podium waar hij in een hoge stoel ging zitten en riep: Breng
hem!
Ahmad werd vanachter een provisorisch groen gordijn naar voren gebracht. Hij zag er
onverzorgd en zwak uit. De afgelopen tijd had hij geen opium aangeraakt en daardoor
waren de trekken in zijn gezicht en zijn houding sterk veranderd. Hij liep als een oude
zwerver die zich lange tijd niet gewassen had. Als de rechter hem niet had voorgesteld,
zou niemand hem herkend hebben.
Iedereen keek met verbazing naar Ahmad Alsaberi, de geliefde imam, die ooit stapels
liefdesbrieven van vrouwen ontvangen had.
De rechter maande de menigte tot stilte en begon zijn oordeel uit te spreken: Ahmad
Alsaberi heeft zich schuldig gemaakt aan nauwe samenwerking met de geheime dienst
van het vorige regime! Hij heeft met Satan samengewerkt. Dat is hoogverraad jegens de
islam enjegens de moskee waar hij als imam optrad! Maar omdat er geen bloed aan zijn
handen kleeft, is hem slechts een gevangenisstraf van tien jaar opgelegd.
De menigte werd onrustig en de rechter maande iedereen weer tot stilte en ging
verder: De dader mag zijn beroep als imam niet meer uitoefenen, daarom zullen zijn
tulband en gewaad van hem worden afgenomen.
Ahmad trilde in zijn lange vuile overhemd.
Maar omdat hij de imam van de Djom-moskee was en een voorbeeldfunctie had,
wordt hem een extra straf opgelegd, zei de rechter. Vervolgens was hij eventjes stil en
zei toen opeens: Breng de ezel naar voren!
Meteen haalden de bewakers een witte ezel achter de tribune vandaan.
Het werd erg rumoerig op het plein: Wat zijn ze van plan? Wat gaan ze met hem
doen?
De ezel, die geschrokken was door de massa mensen, wilde niet vooruit en daarom
duwden de bewakers hem het podium op.
Aga Djan herkende de witte ezel van Am Ramazan. Er verscheen een groep islamieten
die een groene sjaal om hun voorhoofd hadden gebonden met daarop de tekst: Soldaat
van Khomeini; ze riepen: Allah is groot! Dood aan de handlanger van de sjah!
De rechter riep: We zetten de dader achterstevoren op de ezel en nemen hem mee
naar de Djom-moskee. Het is een barmhartige straf voor iemand die misbruik gemaakt
heeft van zijn imamgewaad!

Het publiek reageerde geschokt, iedereen keek met verbazing naar Ahmad, die met
lege ogen naar de grond staarde.
Aga Djan haalde zijn zakdoek tevoorschijn en veegde het zweet van zijn voorhoofd. Hij
kon niet geloven dat ze Ahmad achterstevoren op een ezel door de stad zouden rijden.
Hij wist dat Ahmad vaak domme dingen had gedaan, maar hij geloofde niet dat hij
ooit een handlanger van de sjah was geweest. Dat paste niet bij zijn karakter. Maar
waarom zei Ahmad dan niets? Waarom protesteerde hij niet, waarom verdedigde hij
zichzelf niet?
Aga Djan drong zichzelf naar voren en riep luidkeels: Ahmad! Je bent geen verrader!
Verdedig jezelf!
Iedereen keek naar Aga Djan.
Doe je mond open! Zeg iets! riep hij harder.
Ahmad schrok wakker toen hij Aga Djan hoorde.
De rechter riep: Stilte!
Je mag niet zwijgen, Ahmad! riep Aga Djan.
Stilte! riep de rechter nogmaals.
Twee bewakers kwamen op Aga Djan af.
Word wakker, Ahmad! Voor mij! Voor ons! Voor de moskee! riep Aga Djan terwijl hij
met de mannen worstelde die hem wilden verwijderen.
Je bent de imam van onze moskee, verdedig riep hij. Maar hij kon zijn zin niet
afmaken, want een van de bewakers pakte hem bij zijn rechterarm, draaide zijn arm op
zijn rug en drukte hem met zijn hoofd tegen de grond.
Ahmad! Doe iets voor ons! riep Aga Djan terwijl de bewakers hem in bedwang
hielden.
Twee handelaars van de bazaar renden naar voren en trokken Aga Djan weg uit de
handen en voeten van de bewakers en namen hem mee naar de plek waar ze gestaan
hadden.
Ahmad verzamelde al zijn kracht, richtte zich tot de massa, hield zijn handen in de
lucht en riep: Bij de Koran! Ik ben onschuldig!
Hou op! riep de rechter.
Bij de moskee! Ik ben nooit een handlanger geweest!
Hou op! riep de rechter nu kwaad.
Ik kan nooit riep hij, maar hij kon zijn zin niet afmaken, want twee bewakers tilden
hem op en wilden hem op de ezel zetten. De ezel trok zich geschrokken terug. Een van
de bewakers sloeg de ezel hard op zijn zij met zijn geweer, het beest struikelde, viel en
kwam weer overeind.
Een oude man met een geweer op zijn rug en een groen doekje om zijn voorhoofd
kwam naar voren. Hij aaide met zijn hand over de kop van de ezel en hield het beest
moeiteloos stil zodat de mannen Ahmad in het zadel konden zetten.
Aga Djan schrok toen hij de oude man zag.
Zag hij het goed? De man was hun knecht, Am Ramazan. Hij was soldaat van het
islamitische leger geworden. Het was onvoorstelbaar, hij had zijn ezel beschikbaar
gesteld om Ahmad te vernederen en te breken. Hij hield het beest persoonlijk stil.

Hij moest zich schamen voor wat hij deed, hij had nog altijd de sleutel van hun huis in
zijnjas, hoe konden mensen zo snel veranderen?
Het deed Aga Djan zon pijn dat hij plotseling als een waanzinnige hardop de soera Al
Morsalat begon op te zeggen:
Wee op die dag, loochenaars!
Wee bij de erop los stormenden
En de wijd verspreidenden!
En de duidelijk onderscheidenden!
Wat jullie is aangezegd gebeurt.
En wanneer dan de sterren worden uitgewist.
En wanneer de hemel wordt gesplitst.
En wanneer de bergen worden verstrooid.
Wee de loochenaars.
De ezel kwam in beweging en Ahmad huilde stilletjes. Iemand wierp een steentje naar
hem dat zijn hoofd raakte.
Aga Djan, die het niet meer verdragen kon, sprong naar voren en versperde de weg
voor de ezel: Stop! Niemand mag stenen werpen. Hij heeft niet de stenigingsstraf
gekregen. Waar is die verdomde rechter?
Een bewaker duwde Aga Djan hard op de grond. Met een snelheid die je niet van hem
zou verwachten kwam hij overeind en ijlde terug naar de ezel.
De bewaker hield hem met de onderkant van zijn geweer tegen.
Er werd weer een steentje geworpen, het raakte het rechteroor van Ahmad. Haastig
haalde Aga Djan zijn koran uit zijn binnenzak, duwde de bewaker aan de kant, holde naar
Ahmad toe, ging voor hem staan, hield zijn koran in de lucht en riep: Bij dit boek! Stenig
hem niet!
De bewaker griste de koran uit zijn hand en sloeg hem er hard mee in het gezicht. Aga
Djan verloor even zijn evenwicht, maar herwon zich meteen, pakte Ahmad bij zijn middel
en trok hem van de ezel, zodat ze beiden op de grond vielen.
Twee bewakers zetten Ahmad terug op de ezel, terwijl de andere bewakers Aga Djan
hard in zijn buik en tegen zijn rug en benen schopten.
De ezel begon te lopen en de massa volgde het beest naar de moskee.
Aga Djan lag krom van de pijn op de grond. Hij neuriede:
O, jij in kleren gehulde!
O, jij ommantelde!
Je mag niet langer
Op de grond liggen
Sta op!
Bij de maan
Bij de morgen wanneer hij gloort!
Hij zette zijn handen tegen de grond en kwam met moeite overeind.

De Koe

n den beginne was er de Koe, de rest was stilte. Zo dachten de oeroude Perzen.
Daarom staan er koeienkoppen op de pilaren van de oude Perzische paleizen in de
provincie Fars.
Toen de Koe stierf, kwam de rest van het leven uit haar lijf. Er kwamen dieren en
planten uit het vlees.
Zulke gedachten verdwenen na verloop van tijd en er kwamen andere voor in de
plaats. Het Vuur werd heilig en de Koe vervaagde.
Het Vuur brandde nog altijd hoog in de vuurtempels in de bergen toen Zarathoestra
werd geboren in Yazd. Hij was de eerste Perzische profeet en hij verkondigde dat noch de
Koe noch het Vuur aanbeden mocht worden. Hij plaatste God in de hemel en gaf hem
een naam: Ahoera Mazda.
En het Vuur werd het symbool van Ahoera Mazda op aarde.
De profeet bood de Avesta aan zijn volk aan, waarin de heilige woorden van God
stonden.
Eeuwen later werd de islam verkondigd door Mohammad en werden alle oude
Perzische denkbeelden gewist en het Vuur gedoofd.
Veertienhonderdjaar lang is de Koe of het Vuur niet meer geprezen, maar de ziel van
die gedachte is in de geest van de Perzen blijven bestaan.

Nu zorgde de islam voor een ernstige breuk in de familie van Aga Djan. De afgelopen
acht eeuwen had het huis als eenheid, via de preekstoel van de moskee, tegen de vij
anden van de islam gevochten. Maar voor het eerst stond de islam zelf als vijand
tegenover de familie.
Hoewel de revolutie nu grotendeels voorbij was, kwam Shah-bal nog altijd niet thuis.
Met Nosrat ging het goed. Hij was dag en nacht bezig om een positie in de Iraanse
cinema te bemachtigen, in de nieuwe islamitische republiek. Hij had geen tijd meer om
naar huis te komen. Hij belde zelfs niet meer.
Zinat had zich volledig overgegeven aan de islam van Kho-meini, ze kwam zelden
thuis. Ze had haar contacten met de familie verbroken, niemand was op de hoogte van
wat ze precies deed.
Moazen voelde zich niet goed en ging steeds vaker op reis en ook Djawad ging
regelmatig weg.
Hij liet thuis niemand weten waar naartoe, maar hij ging eigenlijk steeds vaker naar
Teheran. Hij was in contact gekomen met Shahbal. Hij had altijd in stilte sympathie
getoond voor de linkse beweging waarin Shahbal nu een actieve rol had.
Waarom kom je niet thuis? vroeg hij aan Shahbal.

Toen Khomeini nog in Parijs zat, had hij beloofd dat hij anderen zou tolereren. Maar
nu hij aan de macht is, wil hij er niets meer van horen. Hij ziet de linkse beweging als
godslasterlijke mensen voor wie geen ruimte bestaat onder zijn islamitische bewind.
Daarom hebben we een stapje terug gedaan en we verschuilen ons op geheime
adressen. Khomeini is niet betrouwbaar.
Ook Nasrin en Ensi, de dochters van Aga Djan, hadden besloten weg te gaan. Ze
wilden op kamers gaan in Teheran.
Nooit had een vrouw uit het huis zoiets eerder gedaan. Nasrin en Ensi waren
volwassen jonge vrouwen en ze wilden niet langer thuis op een man zitten wachten.
Fagri Sadat had hen altijd beschermd opgevoed. Van haar hoefden ze niet per se naar
de moskee te gaan en ze had hen naar de beste scholen van de stad gestuurd.
Toen ze hun middelbareschooldiploma hadden behaald, volgden ze beiden de
lerarenopleiding. Als alles hetzelfde was gebleven, waren ze nu afgestudeerd en konden
ze als onderwijzeres aan de slag. Maar toen de revolutie begon, gingen alle universiteiten
en scholen dicht. En na de revolutie mochten ze hun studie niet meer afmaken.
Het nieuwe islamitische regime was met een culturele revolutie begonnen in bedrijven,
kantoren, scholen en universiteiten. Iedereen die niet voldoende islamitisch werd
bevonden door het comit, werd terug naar huis gestuurd.
Nasrin en Ensi waren de eersten uit hunjaar die meteen werden afgekeurd en dat
kwam onder andere door Ahmad en de scne die Aga Djan op het bazaarplein had
gemaakt.
Ze bleven een tijdje thuis wonen, maar ze hadden geen toekomst meer in Senedjan.
Nasrin en Ensi willen naar Teheran gaan. Ze hebben het er met mij over gehad, zei
Fagri tegen Aga Djan voordat ze naar bed gingen.
We kunnen twee meiden niet alleen naar Teheran laten gaan, zei Aga Djan.
Wat wil je dan met hen doen? Wil je ze voorgoed hier houden?
Aga Djan zei niets.
Ze hebben geen toekomst hier. Je moet hen laten gaan.
Op een dag gingen Nasrin en Ensi naar de kamer van Aga Djan en ze vertelden hem
dat ze naar Teheran wilden gaan, om daar te wonen en te werken en dat hij hen niet
moest proberen tegen te houden.
Ik hou jullie niet tegen, zei Aga Djan.
Ze verhuisden naar Teheran en logeerden een tijdje bij een oude klasgenote.

Aga Djan bleef elke dag naar de bazaar gaan, maar niets was meer hetzelfde. Alle
mannen had een baard laten staan en wedijverden met elkaar om zo dicht mogelijk bij
de geestelijken te komen. Iedereen was brutaal geworden en toonde geen respect meer
voor hem. Zijn trouwe knecht kwam in militie-uniform naar zijn werk, zodat Aga Djan niet
meer in zijn bijzijn een telefoongesprek durfde te voeren. Vroeger, als hij naar de dorpen
ging waar zijn tapijtateliers waren, werd hij als een koning ontvangen door de
dorpelingen, maar tegenwoordig kwam niemand hem meer verwelkomen.
Op een dag toen een oude vriend uit Isfahan bij hem langsging, trof die hem gebogen

over zijn papieren aan achter zijn bureau. Hij herkende hem niet. Aga Djan was oud
geworden. Grijs en gebroken.
Hij probeerde gewoon te blijven werken, maar het ging niet, hij kon het niet
volhouden. Hij keerde eerder terug naar huis en hield zich bezig in de tuin. Soms
verdween hij in de kelder en bleef urenlang tussen de spulletjes rommelen. Fagri Sadat
zocht hem dan: Wat doe je daar toch de hele tijd?
Ik heb nooit de tijd gehad om eens goed in al deze kisten te kijken.
Het is genoeg geweest voor vandaag, ga je handen wassen, ik heb verse thee gezet.
Hij waste zijn handen en gezicht in de hooz en ging naar de keuken en dronk thee met
Fagri.
Heb geduld, zei Aga Djan als Fagri begon te klagen over de toekomst van hun
kinderen.
Hoe moet ik geduld hebben, als mijn kinderen alledrie zonder toekomst het huis
verlaten hebben en we niet eens weten waar ze zijn?
Het zijn niet alleen onze kinderen die eronder lijden, duizenden anderen zijn door
hetzelfde lot getroffen. Dat is altijd zo geweest in het leven en het zal altijd zo doorgaan,
maar er is een remedie die ons allemaal kan helpen, geduld.
Dat kan alleen jij die zo sterk bent van geloof, maar ik kan het niet, ik ben zwak, ik
twijfel vaak, ik durf het je bijna niet te zeggen, maar ik betwijfel of God dit allemaal ziet.
Fagri, wees sterk, dwaal niet af naar het donker, anders verlies je je rust en dat is
niet goed voor je.
Iedereen kiest voor zijn eigen belang, iedereen probeert zijn eigen leven veilig te
stellen, jij bent de enige die eerlijk was en eerlijk is gebleven, maar wat hebje bereikt? Je
bent in de kelder beland! Ooit was je d man van de bazaar, je woord werd als goud
gewogen, maar wat doe je nu? In de kelder tussen oude troep snuffelen.
Datmoet je niet zo zeggen, Fagri, zei Aga Djan gekwetst.
Sorry, maar je weet best wat ik bedoel, waar zijnje vrienden, die machtige mannen
van de bazaar, om je te helpen?
Ik heb niemands hulp nodig, antwoordde Aga Djan.
Iedereen heeft je in de steek gelaten. Waar is Zinat? Waar is Moazen en bovenal,
waar is je broer Nosrat? Heb je iets van hem gehoord?
Op dat moment stond Nosrat thuis onder de douche. Hij zocht naar een manier om een
bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de Perzische cinema. Maar hij wist dat het
zonder de goedkeuring van Khomeini nooit zou kunnen. Terwijl het water over zijn hoofd
spatte, kreeg hij een geweldig idee. Een koe. Hij riep het luid: Gevonden! Ik heb het
gevonden! Hij draaide meteen de kraan dicht, pakte een handdoek, droogde zich af,
kleedde zich aan en snelde naar buiten. Hij nam een taxi en reed naar het paleis waar
Beheshti zijn kantoor had gevestigd.
Er waren negen maanden verstreken sinds de revolutie was begonnen en Khomeini
wist nog altijd niet wat hij met de bioscopen moest doen. De deuren van de bioscopen
waren allemaal dichtgetimmerd en ze werden samen met de bordelen onrein verklaard.
Door de nauwe samenwerking tussen Nosrat en Beheshti ontstond er een vertrouwd
contact tussen hen. Beheshti kende de cinema. In Duitsland ging hij vaak stiekem naar

de bioscoop, maar hij vond dat de tijd nog niet rijp was om met Khomeini over cinema te
spreken.
Ik weet wat we moeten doen, zei Nosrat tegen Beheshti, we moeten de imam
gewoon mee naar een bioscoop nemen. Hij moet met zijn eigen ogen zien dat een
bioscoop totaal anders is dan een bordeel.
Wees reel, zei Beheshti, wat kunnen we hem laten zien om hem te overtuigen?
Ik heb Koe voor hem! zei Nosrat.
Koe?
Het is de eerste serieuze Perzische film, je kunt hem zelfs islamitisch noemen.
En hij heet Koe?
Ja, Koe. Een Perzische klassieker. Ik wil niet zeggen dat het een meesterwerk is,
maar het is het beste wat we aan de imam kunnen tonen. De Koe zit in de geest van elke
Pers, zelfs in de geest van imam Khomeini. Ik zal een bioscoop regelen en u brengt de
imam daarnaartoe. De islam kan heel veel betekenen voor de cinema. Ik heb grote
plannen. Als Khomeini de film goedkeurt, zal er een zelfstandige cinema voortvloeien uit
het hart van onze cultuur. De sjiieten hebben een aparte kijk op de wereld en wij hebben
de oude Perzische cultuur als bagage, we zullen in korte tijd alle bioscopen ter wereld
veroveren.
Over de wereld zullen we een ander keertje praten, laten we eerst die film aan de
imam vertonen.
Zoveel tijd hebben we niet, het moet binnenkort gebeuren, alle bioscopen zijn al
dichtgetimmerd en de grote tapijthande-laars zijn met een landelijke actie begonnen; ze
kopen de bioscopen op om er moskeen van te maken.
We kunnen de imam niet in een bioscoop krijgen.
Ik doe het anders. Ik breng de bioscoop naar de imam.
Dat is een goed idee, zei Beheshti glimlachend.
Het wordt geschiedenis, Khomeini zal ervan genieten, de film speelt zich af op het
platteland, waar hij vandaan komt.

De volgende avond nog ging Nosrat met een opgerolde doek op zijn schouder en een
projector in zijn hand het verblijf van Khomeini in de noordelijke heuvels van Teheran
binnen.
Beheshti nam hem mee naar de werkkamer van de imam, waar Khomeini op een tapijt
tegen een kussen tegen de muur geleund zat. Sinds de revolutie had Nosrat grijs haar en
een baard en droeg hij een artistieke hoed. Normaal knielde iedereen voor Khomeini en
kuste zijn hand, maar Nosrat deed dat niet. Hij nam zijn hoed af en boog zijn hoofd een
beetje naar voren.
Beheshti introduceerde hem: Dit is de cameraman wiens reportages over de revolutie
al meerdere malen door de wereldzenders zijn uitgezonden. Hij is een betrouwbare man.
Hij komt uit een goede religieuze familie en heeft interessante ideen voor de cinema, ik
laat hem met u alleen.
Even viel er een stilte toen Beheshti de kamer had verlaten.

Nosrat zette zijn spullen neer en zocht een plek om het witte doek op te hangen. Hij
haalde een hamertje uit zijn zak en spijkerde zonder te vragen het witte doek met twee
spijkers aan de muur tegenover Khomeini.
Hij verplaatste een tafel die naast de muur stond en zette er zijn projector op.
Vervolgens zette hij een stoel midden in de kamer en zei: Wilt u plaatsnemen in deze
stoel?
Ik zit hier goed! reageerde Khomeini licht gerriteerd.
Ik begrijp het, maar de stoel maakt deel uit van de cinema.
Khomeini keek hem verbaasd aan, nooit eerder had iemand zo tegen hem gesproken.
Maar hij wist dat Nosrat fotograaf was en wistdat je naar twee mensen altijd moest
luisteren: naar je huisarts en naar een fotograaf. Dus kwam hij overeind en ging midden
in de kamer op de stoel zitten.
Nosrat trok de gordijnen dicht en deed het licht uit, zodat het pikdonker werd in de
kamer.
Toen deed hij de projector aan.
De spoel begon te draaien, de film was zwart-wit en oud, er verscheen een koe op het
scherm, ze loeide, iets wat Khomeini niet verwacht had. Er kwam een boer die de koe
een kus op haar kop gaf, haar nek streelde en zei: Jij bent mijn koe. Mijn lieve koe.
Kom! We gaan een wandeling maken.
De boer liep voorop en de koe volgde hem naar de weilanden. Eenmaal bij de wei
haalde de boer zijn traditionele pijp tevoorschijn, ging in de schaduw van een boom
zitten en begon te roken, terwijl hij voldaan naar zijn grazende koe keek. Toen verscheen
er een boerin met een hoofddoek.
Salam eleikom, Mashadi!
Salam eleikom, Badji. Kom hier in de schaduw zitten, het is warm vandaag. Ik neem
mijn koe zo mee naar de rivier, het beest had het zo warm in de stal. Hoe gaat het met
jou, Badji?
De boerin ging naast hem op de grond zitten en samen keken ze in stilte naar de koe.
Het was geen wonderlijke film, maar er zaten magische scnes over het leven van
gewone dorpelingen in. Het verhaal was sober, maar je werd juist gegrepen door het
primitieve leven van de dorpelingen.
Het was een toepasselijke film voor de nieuwe islamitische republiek van Khomeini,
want moderniteit was ver te zoeken in het dorp. Alle boerinnen liepen met een sluier om
en de Koran was alom aanwezig. Er was geen elektriciteit of waterleiding in het dorp. Je
hoorde geen muziek en niemand had een radio. Een betere startfilm kon je voor
Khomeini niet bedenken. Hij zou zichzelf, zijn ouders en zijn dorpsgenoten van toen in de
film herkennen.

Het verhaal ging over een boer die geen kinderen had, maar hij hield van zijn koe. Op
een dag wordt de koe ziek. De wijzen van het dorp adviseren hem de koe te laten
slachten voordat het erger wordt, maar hij wil er niets van weten.
Op een dag valt de koe dood neer in afwezigheid van de boer. De dorpelingen

besluiten haar onmiddellijk te begraven, voordat de boer komt.


Als de boer terugkomt en naar zijn koe vraagt, zegt iedereen dat ze weggelopen is. De
boer raakt in paniek. Dagenlang zoekt hij naar zijn koe, maar hij vindt haar niet. Hij
verliest zijn levenslust en kan niet meer eten.
De wijzen van het dorp gaan bij hem langs om hem te troosten en uit te leggen dat
het niet bij een mens past om om een koe te rouwen. Maar de boer is zo ziek dat hij
denkt dat hij zelf een koe is geworden. Als de wijzen zijn huis binnenkomen, begint hij als
een koe te loeien van verdriet.
De wijzen halen hun zakdoeken tevoorschijn en huilen stilletjes om de boer.
Toen de film afgelopen was, deed Nosrat het licht aan. Kho-meini greep naar zijn
zakdoek.

De vrijdag erna deden de ayatollahs in het hele land tijdens hun preek een ongewone
mededeling: Vanavond wordt er een film op de televisie vertoond. De film heet Koe en is
goedgekeurd door imam Khomeini. De gelovigen mogen ernaar kijken!
Mensen die thuis geen televisie hadden stroomden s-avonds de theehuizen in om naar
de film te kijken.
Het was een belangrijke dag in de geschiedenis van de Iraanse kunst.
Aga Djan keek naar de film met Hagedis in zijn schuurtje op het dak. Voor hem was
het ook de eerste keer dat hij naar een film keek. Toen hij de koe zag en de boer en de
armoedige huizen, geloofde hij niet dat dit nu de veelgeprezen cinema was.
Shahbal zat samen met Djawad te kijken.
Nasrin en Ensi, de dochters van Aga Djan, zagen de film met een oude klasgenote.
Sediq keek in gezelschap van een paar islamitische vrouwen in Teheran. Galgal had via
zijn zus geregeld dat Sediq een tijdje in de hoofdstad kon verblijven.
Zinat Ganoem logeerde bij Azam Azam, die had haar aangenomen als haar assistent.
Onlangs had Zinat in de moskee haar afkeer jegens Ahmad uitgesproken. Ze had
gezegd dat ze zich schaamde voor haar zoon.
Zinat was niet de enige. Er verschenen vele gelovige ouders op de televisie die hun
kinderen, die tegen de ayatollahs waren, de rug toekeerden. Iedereen praatte erover,
maar niemand begreep het. Kwam het door hun geloof? Of waren ze gehersenspoeld
door de geestelijken?
Nadat Zinat haar afkeer had uitgesproken, werd ze de volgende dag door de ayatollah
in zijn werkkamer ontvangen. Hij sprak haar onder vier ogen.
Zinat Ganoem, jij bent het voorbeeld van de islamitische vrouw dat ik nodig heb voor
de stad. Je bent een echte mahdja-be. De heilige Fatme is blij metjou. Nu, luister goed!
Ik geef je opdracht om de vrouwen van Senedjan een islamitisch gezicht te geven. Ik wil
ze allemaal als Zinat Ganoem zien. Is dat duidelijk?
Ja, duidelijk, ayatollah! zei Zinat en ze kwam overeind.
Zinat richtte met zes fanatieke vrouwen een zedencomit op. En ze begonnen het
gedrag van vrouwen in het openbaar te islamiseren.


De meeste vrouwen in de stad deden een zwarte chador om als ze de deur uit gingen,
maar er waren veel jonge vrouwen die geen gehoor aan het islamitische regime wilden
geven en weigerden een chador te dragen. Er patrouilleerden drie jeeps, waarin twee
gesluierde vrouwen en een gewapende man zaten. Zij controleerden de hedjab* van de
vrouwen van de stad.
Zodra ze een vrouw tegenkwamen die haar sluier niet volgens de islamitische
voorschriften had omgeslagen of make-up had gebruikt, sprongen ze uit de jeep, snelden
naar haar toe en hielden haar tegen.
Als de vrouw naar hun advies luisterde en haar hoofddoek corrigeerde, lieten ze haar
gaan, maar als ze een grote mond had, stopten ze haar in een busje dat achter de jeep
aan reed en namen haar mee naar een geheim adres om haar een lesje te leren.
Alle gearresteerde vrouwen kwamen bij Zinat terecht.
Samen met Azam Azam had ze methodes bedacht om zulke vrouwen flink bang te
maken.
Azam Azam smeerde de benen van de vrouwen in met siroop en Zinat zette ze in een
donker kamertje waar kakkerlakken vlogen.
Meisjes met een grote mond werden opgesloten in een donkere kamer, waar muizen
piepend over hun voeten krioelden.
Laatst had Zinat de roodgestifte lippen van een vrouw zo hard schoongeveegd met een
ruwe handdoek dat haar lippen bloedden.

Op de avond dat iedereen in het hele land voor de buis zat en naar Koe keek, klom
een grote groep islamitische studenten, met goedkeuring van Khomeini, over de hekken
van de Amerikaanse ambassade en viel de ambassade binnen. Met een bliksemactie
arresteerden ze de ambassadeur en vijfenzestig medewerkers die uit
veiligheidsoverwegingen in het gebouw verbleven. De gijzelaars werden meteen naar
geheime plekken vervoerd, aangezien het islamitische regime bang was dat Amerika hen
met een grootschalige actie zou komen bevrijden.
Voor alle zekerheid werden de belangrijkste personen meteen per jeep naar Qpm,
Isfahan en Senedjan gestuurd.

Midden in de nacht werd ayatollah Araki van Senedjan in zijn bed wakker gemaakt
door zijn assistent.
U moet u meteen omkleden, fluisterde hij, er staat iemand in de woonkamer op u te
wachten.
Wie is het? zei de ayatollah.
Een zeer jonge man, hij wil u een staatsgeheim vertellen.
De ayatollah kleedde zich meteen om. In de woonkamer stond de jongeman op hem
te wachten.

De ayatollah stak zijn hand naar hem uit, de man kuste zijn hand en zei zacht: Ik ben
student aan de Teheraanse universiteit. Ik heb een geheime boodschap van ayatollah
Ruhollah Khomeini voor u.
De ayatollah bracht zijn hoofd naar voren en de student fluisterde het geheim in zijn
oor: Er staan drie wagens voor de deur, met zeven geblinddoekte Amerikanen.
De ayatollah zette onmiddellijk zijn tulband op, greep zijn wandelstok en zei: Ga je
mee? Hij stapte in een van de wagens en ze reden naar de woestijn.

Maandenlang voerden vertegenwoordigers van Iran en Amerika met bemiddeling van


Zwitserland vele gesprekken over de vrijlating van de gijzelaars, maar de langdurige
onderhandelingen leverden niets op. Khomeini had twee ijzeren eisen aan de Amerikanen
gesteld:
I. Uitlevering van de sjah voor een islamitische berechting.
II. Overmaking van de miljarden dollars aan Iraans oliegeld dat op de Amerikaanse
banken stond.
Maar de Amerikanen konden de sjah niet uitleveren, want de ayatollahs zouden hem
meteen executeren. En ook de miljarden dollars konden ze niet op zon korte termijn
teruggeven. De onderhandelingen werden afgebroken en er viel een stilte.

Honderdtweenzeventig dagen later vlogen er zes Amerikaanse transportvliegtuigen in


het donker boven Senedjan, niemand zag of hoorde ze. Een half-uur eerder hadden ze
het dek van een Amerikaans marineschip dat in de Perzische Golf lag verlaten en waren
met toestemming van Saddam Hussein via het Irakese luchtruim Iran binnen gevlogen.
Ze waren op weg naar een geheim militair vliegveld in de woestijn. Het was de
bedoeling dat de voormalige comman-do-eenheden van de sjah de gijzelaars zouden
bevrijden en hen per helikopter naar het vliegveld in de woestijn zouden brengen om van
daaruit het land te verlaten.
De Amerikanen hadden via een vertrouweling van Khomeini, die voor hen spioneerde,
de plaatsen achterhaald waar de gijzelaars werden vastgehouden.
Maar de actie mislukte. Door een mysterieus voorval dat alleen Khomeini kon
verklaren, viel alles in het water. Allah heeft hen tegengehouden! riep Khomeini de
volgende ochtend, toen bekend werd dat de zeer geheime militaire operatie van de
Amerikanen was uitgelopen op een ramp.
Allah beschermt dit land, zei hij op rustige toon, waarom willen de Amerikanen dat
niet begrijpen? Het is heel simpel: God heeft het gedaan.
Toen twee van de Amerikaanse vliegtuigen op de geheime vliegbasis wilden landen,
botsten ze op een helikopter. De vliegtuigen en de helikopter gingen in vlammen op, er
ontstond een vuurzee midden in de droge woestijn, maar niemand die ervan wist.
Er vielen acht doden en vijf mensen raakten gewond. Meteen na het ongeval trokken
alle overige vliegtuigen zich terug op het marinevliegdekschip.


Een herder die aan de rand van de woestijn onder een boom naast een oude waterput
in slaap was gevallen, schrok wakker van een voor hem onbekend geluid. Hij kwam
overeind en keek in de nacht naar de woestijn, hij zag een zwarte rookwolk opstijgen in
de heldere hemel.
Onmiddellijk klom hij de boom in en zag het vuur in de verte. Hij wist meteen dat er
iets vreselijks aan de hand was, hij liet zijn kudde achter en rende naar het dorp. Een
half-uur later stonden alle dorpelingen op hun dak en keken naar de vuurzee.
De imam van het dorp rende naar de moskee, opende de deur en pakte de telefoon,
de enige telefoon in het dorp. Hij draaide meteen het nummer van ayatollah Araki: Ik
zie hoge vlammen in de woestijn. De wijzen van het dorp hebben nog nooit zoiets gezien.
Er moet iets gebeurd zijn!
De ayatollah stuurde terstond de commandant van het islamitische leger naar de
woestijn voor inspectie. Drie kwartier later greep de ayatollah zijn rode telefoontoestel
en belde rechtstreeks naar huize Khomeini in Teheran: Ongekend hoge vlammen! Er
schijnen een paar vliegtuigen te zijn neergestort. Het vuur is te hevig, we kunnen nog
niet dichterbij komen!
Voordat Teheran een inspectieteam bij elkaar had geroepen om naar Senedjan te
sturen, reden de dorpelingen op hun ezels naar de neergestorte vliegtuigen en
probeerden de gewonden te redden.
De autoriteiten wisten nog altijd niet wat er precies gebeurd was toen Radio Moskou
het nieuws om zes uur s-morgens bekendmaakte: Drie Amerikaanse vliegtuigen zijn in
de woestijn van Iran vlakbij Senedjan neergestort.
Moazen, die iedere ochtend naar de zender luisterde, hoorde het nieuws, maar
begreep het belang van het bericht niet. Pas toen hij bij de herhaling de naam Senedjan
hoorde, liep hij naar Aga Djan en riep: Er zijn Amerikanen neergestort in de woestijn!
De staatstelevisie opende het nieuws van twee uur met een live reportage uit de
woestijn, de camera zoomde in op de lijken van de Amerikanen. Vervolgens verscheen
ayatollah Araki op het scherm, hij hield een heftig betoog terwijl hij een kalasj-nikov in
zijn rechterhand hield: De islam is een wonder, de islam is na veertienhonderd jaar nog
altijd een wonder.
De Amerikaanse vliegtuigen waren via Irak ons land binnengekomen, ze hadden hun
lichten uitgedaan en vlogen in het donker, ze gebruikten de modernste elektronische
middelen om onze radars te misleiden. Ze hadden alles perfect uitgedacht en hun
superintelligente computers hadden alles berekend, maar n ding hadden ze vergeten
mee te nemen in hun berekeningen: de Koran! Wij hebben geen supermoderne
computers nodig om zulke dingen te berekenen, wij hebben geen elektronische ogen
nodig om alles te kunnen waarnemen, er is slechts n iemand die dit land bewaakt, er is
n iemand die ons beschermt, n iemand die alles onder controle heeft als wij slapen.
En dat is Allah.
Amerika heeft de computer, wij hebben Allah.
Amerika heeft grote verkenningsvliegtuigen, wij hebben Allah.

Amerika! Als je wilt weten wie je vliegtuigen neergehaald heeft, lees dan de soera Al
Fiel:
Alam tara kayfe raboka beh asabel fiel
Heb jij niet gezien wat wij met hen hebben gedaan die op olifanten reden? Hun list
had ze op een dwaalspoor gebracht. Wij zonden zwermen vogels die steentjes op
hen wierpen. En zij maakten hen tot afgevreten halmen.

Alharab

ijf maanden later verschenen er rond het middaguur drie Irakese oorlogsvliegtuigen
boven Teheran. Ze vlogen zo laag dat je de piloten kon zien zitten. Iedereen
vluchtte weg vanwege het oorverdovende en bovenal angstaanjagende lawaai.
De vliegtuigen bombardeerden de luchthaven en op die manier verklaarden ze
alharab, de oorlog, aan Iran.
Het Irakese leger was de nacht ervoor het grondgebied van Iran binnengetrokken en
had alle strategische plekken in de zuidelijke, olierijke provincie Khozestan bezet. De
belangrijkste Iraanse gas- en olieraffinaderijen waren nu in handen van Saddam Hussein.

Het regime schrok ervan, de mensen konden het niet geloven. Pas toen de televisie de
eerste beelden uitzond van de Irakese tanks die voor de Iraanse olieraffinaderijen
stonden, begon het door te dringen dat het geen dreigement was, maar een serieuze
oorlog.
Khomeini hield een toespraak op de televisie en riep iedereen die een geweer had op
om zich onmiddellijk te melden bij de dichtstbijzijnde moskee. Het is jihad!
Door deze oproep werd er in n etmaal een groot leger bestaande uit gelovigen
bijeengebracht. Duizenden jonge en oude onervaren mannen werden in bussen gezet en
naar het front gestuurd.
Intussen spioneerden Amerikaanse verkenningsvliegtuigen hoog boven de
oorlogsgebieden, ze maakten opnamen van de bewegingen van het islamitische leger en
gaven deze door aan Saddam Hussein, met als gevolg dat de troepen onophoudelijk
werden gebombardeerd door Irakese vliegtuigen.
Khomeini, die zich niet verslagen voelde, sprak zijn volk moed in: Alleen de dood kan
ons redden. Amerika houdt alles vanboven in de gaten. Er rest ons slechts n keus: we
moeten eerst een brug van doden slaan om in staat te zijn tegen Irak te vechten.

Een leger gelovigen, gekleed in lijkwaden, nam de wapens op en vertrok om zich een
weg naar het Irakese leger te banen. Uiteindelijk bereikten de Iraanse troepen de
Irakezen en ze begonnen een oorlog die acht jaar lang zou duren. Aan beide kanten
zouden miljoenen soldaten sneuvelen.

De ayatollahs waren bang dat de tegenstanders de oorlog zouden gebruiken om het


regime onderuit te halen. Khomeini vertrouwde de linkse bewegingen niet, hij zag ze als
de vijanden van Allah en de Koran. Hij wachtte geduldig op een goed moment om hen

voorgoed te vernietigen. Op zijn beurt was het linkse verzet in het geheim bezig om de
zwaar godsdienstige islamitische staat van de ayatollahs te verzwakken en hen weg te
werken als het kon.
Om het thuisfront veilig te stellen, besloot het regime om alle linkse bewegingen direct
uit de weg te ruimen.
Khomeini liet het Galgal als eerste weten: Roei ze met wortel en tak uit. Geen
genade! Verwijder, verpletter iedereen die zich tegen de islam verzet!
De leiders van de oude communistische Toedeh-partij, die Khomeini volledig steunden,
werden allemaal binnen n uur gearresteerd.
Maar het regime was niet in staat de leiders van de ondergrondse groeperingen te
pakken te krijgen. Ze waren geradicaliseerd en discussieerden in het geheim of ze met
wapens tegen het regime in opstand moesten komen. De Toedeh-partij die niet tegen
Khomeini wilde vechten, liep in de val.
Drie nachten later toonde de islamitische televisie de bejaarde leider van deze partij
om iedereen bang te maken. Hij was gebroken, mager, grijs en ongeschoren. Je zag dat
ze hem rechtstreeks vanuit de martelkamer voor de camera hadden neergezet, hij
smeekte hun om hem met rust te laten.
Het was een griezelige scne, een goed in elkaar gezette video-opname om iedereen
te laten schrikken. De missie was geslaagd, want dezelfde nacht nog vluchtten de
overgebleven leden van de partij naar de grenzen om te ontsnappen.

In Senedjan kreeg ayatollah Araki de opdracht het Rode Dorp direct te ontruimen.
Het dorp beleefde in die tijd zijn beste jaren, het was een autonoom gebied geworden
met eigen regels. Een fantasiedorp waar jongeren hun ideale communistische staat in het
klein hadden vormgegeven. De oogst van het hele dorp werd bijeengebracht en eerlijk
over alle dorpelingen verdeeld. s-Avonds kwam men samen op het dorpsplein en las
elkaar gedichten voor van de Russische dichter Majakovski.

De nacht waarop de inval plaatsvond zat iedereen op het dorpsplein en keek naar een
Russische film. Opeens riep iemand: De tanks! Ze komen eraan. Blokkeer alles!
Maar het was al te laat voor blokkades. In een ogenblik was het dorpsplein leeg.
Sommigen vluchtten naar de bergen, anderen gingen hun huizen in en deden de deur op
slot, een aantal dat ergens een geweer had verstopt, greep naar dat wapen en klom op
het dak.
Boven het dorp verscheen een helikopter, vanaf de daken werden schoten gelost. De
helikopter trok zich met een scherpe bocht terug.
De tanks reden het dorp in, en uit het niets verschenen honderden gewapende
islamieten die in het donker hun posities innamen. Inmiddels vlogen er twee helikopters
rond die met een fel licht de daken beschenen. Ze begonnen te schieten op alles wat in
het licht bewoog.
Niemand had zon zware aanval verwacht. De gewapende islamieten hielden de

omgeving in de gaten en schoten op mensen die wilden ontsnappen.


Vanaf de daken werd fanatiek teruggeschoten, maar elk schot werd beantwoord met
een granaat die het dak deed ontploffen.
Een gevecht had geen zin meer, de deuren van de huizen gingen een voor een open
en de dorpelingen kwamen met hun handen in de lucht naar buiten.
De jeeps achtervolgden degenen die naar de bergen vluchtten en beschoten ze als ze
zich niet overgaven.
Alle gearresteerden werden dezelfde nacht nog naar de gevangenis gebracht. Onder
hen was Djawad, de zoon van Aga Djan.

Galgal, de gevreesde rechter van God, vloog per helikopter naar Senedjan om de
arrestanten te berechten. Waar hij landde, zaaide hij dood en verderf.
De zon was nog niet opgekomen en de bevolking van Senedjan lag nog in bed toen
negen jonge mannen uit het Rode Dorp gexecuteerd werden.

De stad schrok wakker. Ouders wier zoon of dochter gearresteerd was, renden naar de
gevangenis om de lijst met gexecuteerden te zien.
De lijken werden aan de families overgedragen, maar volgens de sharia waren ze
allemaal onrein en een onrein lijk mocht niet bij de gewone doden begraven worden. De
vaders namen hun dode met een busje de bergen in om ze daar de laatste eer te
bewijzen.

Aga Djan wist niet dat Djawad gearresteerd was. Hij dacht dat hij in Teheran was.
De gedachte dat Djawad bij de gevangenen zou zitten, kwam niet bij hem op. Hij
kende een van de jongens die gexecuteerd waren, het was de zoon van de vaccinateur
die tegenover de moskee een praktijkje had. Aga Djan las voor hen de Koran toen zijn
telefoon ging. Hij pakte de hoorn op.
Ik zal het kort houden, zei een man zonder zich voor te stellen, ik ben een vriend
van Djawad. Hij is in het Rode Dorp gearresteerd. De kans is groot dat hij gexecuteerd
wordt. Als u iets voor hem wilt doen, moet dat nu. Als hij berecht wordt door de rechter
van God, is het te laat, en hij hing op.
Aga Djans hand trilde toen hij de hoorn op de haak legde. Duizenden gedachten
schoten door zijn hoofd. Hij wilde Fagri Sadat roepen, maar kon het niet. Zijn zoon was
gearresteerd, waarom wist hij er niets van? En waar was de man die hem gebeld had?
Wie was hij?
Djawad was voorzover hij wist naar Teheran gegaan, wat had hij in het dorp te
zoeken?
En wat kon hij voor hem doen?
Hij wist niet waar hij beginnen moest. Hij pakte een paar keer de telefoon om iemand
te bellen, maar legde de hoorn weer neer.

Hij greep zijn jas van de kapstok, zette zijn hoed op en ging naar buiten, maar hij was
nog niet de deur uit toen opnieuw zijn telefoon ging. Neem me niet kwalijk, zei dezelfde
stem, hij zit nog altijd in de gevangenis van de stad. De rechter zal over een paar dagen
terugkeren om de rest van de arrestanten te berechten. U moet u haasten.
Maar wat deed hij in het dorp? En wie bent u?
We waren samen in het dorp, ik kon op tijd vluchten, hij werd gearresteerd. U moet
snel iets voor hem doen, sorry, ik kan niet langer praten, ik moet stoppen, zei de man.
Aga Djan snelde naar de buitendeur, maar keerde halverwege terug en riep: Fagri
Sadat!
Ze reageerde niet.
Fagri Sadat! riep hij harder.
Fagri hoorde aan zijn stem dat er iets ernstigs aan de hand was. Ze kwam naar
beneden.
Wees sterk, zei Aga Djan, Djawad is gearresteerd!
Fagri viel bijna flauw. Wat? Waarom gearresteerd? kon ze nog net uitbrengen.
Een vriend van hem heeft net gebeld, hij is in het Rode Dorp gearresteerd.
Wat deed hij in het Rode Dorp?
Ik weet het niet.
Misschien is hij er met Shahbal naartoe gegaan. Waar is Shahbal?
Dat weet ik ook niet. We moeten iets doen, voor het te laat is, zei hij en hij maakte
aanstalten om weg te gaan, maar ik weet niet wat, ik weet niet waar ik naartoe moet.
Ga naar de moskee! zei Fagri Sadat, haar gezicht was lijkwit. Praat met de
ayatollah!
Aga Djan wilde iets zeggen, maar deed het niet, hij vloog naar de moskee. Sinds de
islamieten de moskee van hem hadden afgenomen, was hij niet meer naar de moskee
gegaan, ook niet om te bidden. Hij ging naar binnen, maar de ayatollah was er niet.
Waar is de ayatollah? vroeg hij aan de nieuwe concirge.
Hij heeft zijn afspraken verzet, voorlopig is hij niet meer in de moskee, mensen vallen
hem anders te zeer lastig met vragen over de executies.
Waar denk je dat ik hem dan kan bereiken?
Ik weet het niet. Niemand weet het eigenlijk, hij woont op verschillende adressen.
Aga Djan liep naar de kruidenier tegenover de moskee.
Kan ik iets voor u doen, Aga Djan?
Weet u misschien waar de ayatollah woont? Ik heb hem dringend nodig!
De kruidenier voelde het grote belang van zijn vraag en zei: La illaha illa Allah. Ik
mag het niet zeggen, maar kijkt u eens in het grote huis waar ooit de chef van de
geheime dienst woonde.
Aga Djan nam een taxi en reed naar het huis.
Er stonden twee gewapende agenten voor de deur. Hij liep naar hen toe, maar ze
riepen dat hij niet verder mocht. Hij moest zich melden bij de meldpaal. Hij drukte op het
knopje. Het duurde even voordat er gereageerd werd.
Wat is er? vroeg iemand kort en op brutale toon.
Ik wil de ayatollah spreken.

Schrijf wat je te zeggen hebt netjes op een papiertje en gooi het dan in de brievenbus
aanje rechterhand.
Ik wil hem persoonlijk spreken.
Iedereen wil hem persoonlijk spreken, maar dat kan niet.
Maar het is noodzakelijk. Ik ben Aga Djan, de voormalige sleutelhouder van de
Djom-moskee. Als u dat aan hem vertelt, zal hij me zeker ontvangen.
Het maakt niet uit wie je bent, de ayatollah heeft geen tijd. Bovendien is hij niet
aanwezig en ik weet niet of hij nog komt.
Aga Djan bleef radeloos bij de paal staan.
Blijf daar niet staan! Wegwezen!
Hij wandelde terug naar de stad. Het was de eerste keer in zijn leven dat hij niet wist
wat hij moest doen.
Er remde een auto, de chauffeur draaide het raam open en schreeuwde: Wat benje
van plan? Wil je zelfmoord plegen?
Neem me niet kwalijk, zei Aga Djan, mijn schuld!
De chauffeur herkende hem en zag zijn terneergeslagen blik.
Waar gaat u naartoe? Ik kan u misschien een lift geven, zei hij.
Ik? Ik ga naar de gevangenis, als het geen moeite voor u is.
Welke gevangenis? De oude of de nieuwe?
Ik weet het niet, de gevangenis waar dejongens zijn gexecuteerd.
De oude dus. Stap maar in!
De oude gevangenis buiten de stad was omgeven met dikke hoge muren. De auto
stopte bij het pleintje voor de gevangenis en Aga Djan stapte uit. De grote ijzeren poort
was dicht, drie agenten waakten boven op de muren. Verder was er niemand te
bekennen.
Het was nog niet donker, maar de grote schijnwerpers gingen automatisch aan.
Er is hier niemand, riep de chauffeur, als u wilt, kan ik u naar huis terugbrengen.
Maar Aga Djan hoorde hem niet, hij liep naar de deur op zoek naar een deurbel, maar
er was geen bel. Met zijn vuist sloeg hij op de ijzeren poort, maar er werd niet
gereageerd.
Is daar iemand? riep hij luid.
Ik breng u terug naar huis als u wilt! riep de chauffeur weer.
Heren! riep Aga Djan naar de agenten boven op de muur, maar zij deden alsof ze
hem niet hoorden.
Heren! riep hij harder.
De chauffeur stapte uit, liep naar hem toe, hield hem bij zijn arm vast en zei: Het is
beter dat u nu naar huis gaat en morgen terugkeert.
Hij hielp hem in de auto, reed naar de stad en liet hem voor de moskee uitstappen.
Eenmaal thuis schoot hem iets te binnen. Fagri! riep hij op dringende toon. Pak je
chador!
Waarom?
We gaan naar Am Ramazan!
Ze hadden Am Ramazan al lange tijd niet meer gezien. Ze wisten niet wat hij precies

deed, alleen dat hij zijn ezel voor de ayatollah liet werken en een uniform droeg. Aga
Djan belde aan, maar er brandde geen licht in het huis.
Hij belde opnieuw aan. Er klonken voetstappen op de gang, de deur werd geopend en
Am Ramazan verscheen in de deuropening. Hij had een lange baard en droeg een pistool.
Omdat hij in het donker stond, zag hij er groter uit.
Hij verwachtte Aga Djan en Fagri Sadat niet.
Mogen we even binnenkomen? vroeg Fagri Sadat.
Ga uw gang, zei Am Ramazan.
Er hing een groot portret van Khomeini aan de muur en overal stonden ingelijste
portretten van andere ayatollahs.
We hebbenje hulp nodig, Am Ramazan, zei Aga Djan, Dja-wad is gearresteerd. Wil
je iets voor ons doen?
Am Ramazan keek verrast. Altijd had hij als knecht voor hen gewerkt, ze waren goed
voor hem geweest. Nu stonden ze gebroken voor hem en vroegen om zijn hulp.
Wat kan ik voor jullie doen? Ik weet niet of ik veel kan betekenen.
Ik wil met de ayatollah spreken. Kunje dat voor mij regelen? Het moet nu, direct! Ik
ben bang dat het anders te laat is.
Nu? Dat kan niet. Ik weet het niet, ik bedoel, wacht even, gaat u zitten, Fagri Sadat,
wilt u een kopje thee? zei hij en hij liep naar zijn telefoon, die onlangs was aangesloten.
Hij draaide een nummer en zei: Met mij! Ik wil een afspraak met de ayatollah. Kunje
dat voor me regelen? Nee, niet voor mezelf. Voor een bekendeJa, ik ken hem goed, al
lange tijd, het is belangrijkVanavond zelfs als het kanIk begrijp het. En morgen?
Akkoord, in de moskee, na de preek? Nee, liever voor de preek.
Er sprongen tranen in Aga Djans ogen.

Het was vrijdag, de mensen gingen massaal naar de moskee. Aga Djan stond voor de
deur en wachtte op de ayatollah, maar die werd opgehouden.
Toen de ayatollah naar de moskee wilde vertrekken, ging zijn rode telefoon.
Afgelopen week heeft Irak onze troepen met chemische wapens bestookt. Er zijn
duizenden doden gevallen, waarvan er een paar honderd uit Senedjan en de naburige
dorpen afkomstig zijn, hoorde hij de cordinator van de vrijdaggebeden zeggen, jullie
krijgen morgen de lijken.
De zwarte Mercedes-Benz van de ayatollah stopte voor de moskee. Er stapten een
paar bewakers uit. Aga Djan maakte aanstalten om naar hen toe te lopen, maar een van
de bewakers hield hem tegen.
Ik heb een afspraak met de ayatollah, zei Aga Djan.
Ga aan de kant! riep de bewaker.
De ayatollah wierp een blik op Aga Djan, maar hij kende hem niet, had hem zelfs nooit
eerder gezien.
Aga Djan nam zijn hoed af en boog. De ayatollah passeerde hem.
Ik heb een afspraak met u! riep Aga Djan.
De ayatollah stopte even, keek om en liep weer verder.

Aga Djan rende hem achterna.


Ik ben de voormalige sleutelhouder van de moskee! riep hij, terwijl hij werd
vastgegrepen door een bewaker.
De ayatollah gaf een teken hem los te laten.
Aga Djan snelde naar hem toe. Araki stak zijn hand uit terwijl hij verder naar de
moskee liep. Voor de deur van de gebedszaal nam Aga Djan zijn hand en kuste hem.
De gelovigen in de moskee, die de ayatollah binnen zagen komen, stonden op en
ontvingen hem met leuzen.
Iedereen zag dat Aga Djan de hand van de ayatollah kuste en dat de ayatollah een
ogenblik stilstond en naar hem luisterde. Iedereen zag dat Aga Djan nog aan het praten
was, toen de ayatollah gerriteerd wegliep, en dat hij de ayatollah bij zijn gewaad pakte
en dat de bewakers hem met geweld aan de kant zetten.

Ayatollah Araki liep rechtstreeks naar de hoge preekstoel en ging op de eerste tree
staan. Een bewaker reikte hem een geweer aan dat hij symbolisch vasthield als teken
van de oorlogstijd. Hij begon met zijn rede:
Saddam die de zoon van zijn vader niet is, heeft ons juweel in Isfahan
gebombardeerd! Saddam is niets, hij is een bastaard die Amerika gehoorzaamt. Amerika
neemt wraak! Amerika gebruikt Saddam als oorlogsmachine! Het is Saddam niet, maar
het is Amerika die onze moskeen bombardeert!
Amerika! Bombardeer ons! Wij zijn niet bang voor jou. Amerika, verniel onze
historische godshuizen! We zijn niet bang voor jou!
Saddam is een knecht!
Hij is bang voor ons, bang voor ons leger, bang voor jullie zonen.
Gelovigen van Senedjan! Bereid je voor. Ik heb pijnlijk nieuws voor jullie. Saddam
heeft onze zonen met chemische wapens bestookt.
Moeder, bereid je voor!
Vader, bereid je voor!
Binnenkort moeten we onze zonen begraven. Maar onze zonen zijn aangekomen in het
paradijs en worden ontvangen door de engelen.
Allaho Akbar! Allaho Akbar! riepen de mensen.
Allah is groot! We zullen overwinnen! We zullen Bagdad veroveren. En we zullen niet
stoppen bij Bagdad, we zullen Amerika in Isral treffen. We zullen Alharem Alsharief*
bevrijden!
Allaho Akbar! Allaho Akbar! riep de massa.
Dit zijn moeilijke tijden, maar jullie zonen zijn bezig geschiedenis te schrijven. Ik
feliciteer u met de dood van uw zoon!
Maar wees alert, moeder! Kijk goed uit, vader! We vechten op twee fronten tegelijk.
Daar vechten onze zonen tegen Saddam. En hier bevechten we de communisten, een
kleine, maar zeer gevaarlijke vijand die zich onder ons bevindt. Ook die zullen we met
wortel en tak uitroeien!
Hij wees met zijn geweer naar Aga Djan en riep: Geen genade! Maar een harde

straf!
Allaho Akbar!
Aga Djan, die op zijn knien op de grond zat, voelde de moskee op zijn schouders. Met
gebogen rug mompelde hij:
U dienen wij en U vragen wij om hulp.
Leid ons naar de juiste weg!
De weg van hen aan wie U genade geschonken hebt.
Op wie geen toorn rust en die niet dwalen.
Thuis sloeg Fagri Sadat meteen haar zwarte chador om toen Aga Djan haar vertelde
hoe de ayatollah hem behandeld had.
Waar gaje naartoe?
Ik ga Zinat opzoeken. Zij moet ons helpen!
Ze zalje niet helpen. Ze heeft niets voor Ahmad gedaan en ze zal ook niets voor
Djawad doen. De wereld staat op zijn kop. Khomeini heeft tot de jihad opgeroepen. Hij
heeft iedereen verplicht gesteld de tegenstanders aan te geven. Zelfs moeders verraden
hun kinderen.
Djawad heeft niets gedaan.
Wees niet zo naef, Fagri, dat zeggen alle moeders. Hij woonde allang niet meer
thuis. We weten niet wat hij deed en wat hij in dat dorp te zoeken had.
Toch ga ik Zinat zoeken.
Zinat heeft in de moskee haar afkeer jegens Ahmad uitgesproken. Als zij al zo over
haar eigen zoon spreekt, zal zejouw zoon nooit helpen.
We kunnen niet anders, we moeten gaan. Ook jij, we gaan samen.

Zinat werkte nog steeds op de vrouwenafdeling van de gevangenis, daar zette ze de


gevangenen zodanig onder druk dat ze zich compleet overgaven en bereid waren zeven
keer per etmaal te bidden. Onbeschaamd verrieden ze een voor een hun vrienden.
Toen Zinat op een avond onaangekondigd naar het huis was gegaan om haar laatste
spullen op te halen, hoorde ze Aga Djans stem in het donker: Zinat, waarom alles zo
stiekem? Waarom wil je ons niet zien? Waarom groetje ons niet eens meer?
Zinat gaf geen antwoord en liep verder naar de deur.
Aga Djan hield haar tegen.
Je kunt niet weglopen. Je moet me een antwoord geven. Mensen zeggen heel slechte
dingen achter je rug. Men zegtdat je een beul bent geworden, is het waar?
Mensen mogen zeggen wat ze willen, verbrak Zinat de stilte, ik doe mijn plicht. Ik
doe wat Allah mij vraagt!
Over welke Allah spreek jij? Waarom ken ik die Allah niet?
De tijden zijn veranderd! zei Zinat. Ze opende de deur en ging.

Zinat voelde zich goed, ze had zich nog nooit zo goed gevoeld. Wat de mensen zeiden,
liet haar koud, ze deed immers niets verkeerds. Toen Ahmad gearresteerd werd, maakte
Zinat in het geheim een afspraak met Galgal in Qpm. Het werd een cruciale ontmoeting,
een keerpunt in haar leven. Af en toe had ze getwijfeld of ze op het goede spoor zat,
maar Galgal had al haar twijfels van tafel geveegd.
Er heeft een grote revolutie plaatsgevonden, had Galgal tegen haar gezegd, de
islam heeft eindelijk de oude wortels van vijfentwintighonderd jaar koninkrijk uit de grond
getrokken. We zijn bezig de eerste sjiitische republiek te stichten. Allah zal ons
ongenadig straffen als we deze eenmalige kans uit onze handen laten glippen. Allah heeft
twee gezichten. Een barmhartig gezicht en een gruwelijk gezicht. Nu is de tijd voor het
gruwelijke, angstaanjagende gezicht. Er is geen andere weg om de islam staande te
houden. Onze vijanden zijn lastig. Er valt niet te kiezen. Je neemt de islam en je laat de
rest vallen. Of het je zoon is, je vader, of je moeder, het maakt niet uit. Allah zal je
belonen in het paradijs.

Het comit van de zedenzusters dat onder leiding van Zinat functioneerde, verbleef in
de voormalige ambtswoning van de burgemeester van het vorige regime.
Toen Aga Djan en Fagri bij het comit aankwamen, stond er een groep ouders op de
binnenplaats, die voor hun gevangengenomen dochters kwam. Fagri Sadat trok haar
chador goed om haar gezicht en liep naar de trappen. Twee zwartgesluierde vrouwen
hielden haar tegen.
Wat wil je? zei een van hen.
Ik wil Zinat Ganoem spreken.
Zuster, zuster Zinat! corrigeerde de andere vrouw haar.
Neem me niet kwalijk, antwoordde Fagri Sadat, natuurlijk, ik bedoel zuster Zinat!
Zuster Zinat heeft geen tijd, ze kan niemand ontvangen.
Het is een familiekwestie, ik moet haar nodig spreken.
Ze heeft geen tijd, familie of geen familie, dat verandert niets.
Ik ben haar schoonzus. En dat is Aga Djan, haar oudste zwager. Ik moet haar
onmiddellijk spreken. Als u haar laat weten dat we hier staan, zal ze ons zeker
ontvangen.
Ik zal kijken wat ik voor je kan doen. Maar ga terug en blijf daar wachten.
Natuurlijk, zei Fagri.
Zinat had door een kier van het gordijn van haar werkkamer Aga Djan en Fagri tussen
de mensen zien staan.
Ze was op de hoogte van Djawads arrestatie, maar ze wist dat ze niets voor hem kon
doen.
Galgal belde haar af en toe, maar zij kon hem niet bellen. Ze wist niet wat hij precies
deed en ze kon al helemaal niet vermoeden dat hij de gevreesde rechter van God was.
Zou ze Djawad helpen als hij echt in gevaar was? Ze trilde van machteloosheid, nee,
ze kon hem niet helpen, zij was niet de persoon die zulke dingen kon tegenhouden, zij
mocht alleen opdrachten uitvoeren. Khomeini had het in zijn toespraak voor de

zedenzusters goed duidelijk gemaakt: De islam rust vandaag op jullie schouders. Offer je
kind op als het moet!
Zinat keek nog een keer naar beneden.
Ik wil ze niet zien. Zeg hun dat ik weg ben, zei ze tegen de be-waakster.
De bewaakster ging naar beneden en zei tegen Fagri Sadat: Zuster Zinat is niet
aanwezig. Ze is weg.
Wanhopig keek Fagri Sadat om zich heen, ze keek naar de ramen, opeens viel haar
oog op de vrouw achter het gordijn. Ze herkende Zinat. Het gordijn viel dicht.
Ze is daar, zei Fagri, ik zag haar net daar achter het raam.
Ze is niet aanwezig, zei ik, ga aan de kant, zei de bewaakster met klem.
Aga Djan trok Fagri Sadat aan haar arm.
Kom, we gaan!
Nee, ik ga niet mee, ik blijf, ik moet Zinat spreken, zei ze.
Wegwezen! Anders roep ik de broeders! zei de bewaakster.
Zinat! riep Fagri.
Een gewapende man kwam tevoorschijn en duwde Fagri Sa-dat met zijn geweer naar
de deur: Wegwezen! Weg!
Zinaaaaaaat! riep Fagri zo hard als ze kon.
De bebaarde man sloeg haar met zijn geweer aan de kant. Fagri struikelde en botste
tegen de deur, haar chador gleed van haar hoofd. Aga Djan greep de man bij zijn kraag
en duwde hem tegen de muur, de bewaakster riep om hulp. Twee gewapende mannen
holden naar Aga Djan toe, Zinat opende haar raam en riep: Niet slaan! Laat hem los!
Laat hem gaan!
Aga Djan pakte Fagris chador van de grond, trok hem om haar hoofd en schouders en
zei: We gaan naar huis!

Laat die middag kwam Galgal in Senedjan aan.


Nu zoveel soldaten van de stad aan het front omgekomen waren, was het een gunstig
moment om de tegenstanders van het regime te berechten.
Hij ontving de verdachten in de voormalige stal van de oude gevangenis waar je de
paardenpoep nog rook. Er hingen hoef-ijzers, zadels en leren riemen aan de wanden.
Galgal koos altijd voor de donkerste hoekjes van de stad.
Er werden drie jongemannen binnengebracht, Galgal sprak in een kwartiertje zijn
oordeel uit, een van hen kreeg de doodstraf en de andere twee respectievelijk tien en
vijftien jaar gevangenisstraf.
Daarna volgde een jong meisje.
Naam?
Mahboeb!
Je bent gearresteerd toen je trachtte te vluchten, waarom vluchtte je?
Ik vluchtte omdat ik bang was gearresteerd te worden.
Wat had je gedaandat je bang was om gearresteerd te worden?
Ik had niets gedaan.

Er zaten pamfletten inje tas!


Dat is niet waar. Er zat niets in mijn tas.
Je bent in het Rode Dorp gearresteerd, woon je daar?
Nee.
Wat deedje daar dan?
Ik was op bezoek bij mijn vriendinnen.
Hoe hetenje vriendinnen?
Dat kan ik niet zeggen.
Je wilt het niet zeggen. Akkoord. Heb je spijt van wat je gedaan hebt?
Ik heb niets verkeerds gedaan, ik heb niets om spijt over te hebben!
Als je hier tekent enje spijt betuigt, zal ik je straf verminderen.
Als ik niets verkeerds heb gedaan, waarom moet ik dan iets ondertekenen?
Zes jaar! De volgende! riep Galgal.
Ze werd weggevoerd en een gewapende man bracht Djawad binnen.
Naam! zei Galgal zonder naar hem te kijken.
Djawad! zei hij.
De naam vanje vader?
Aga Djan!
Galgal tilde plotseling zijn hoofd op, het leek alsof hij door een wesp in zijn nek
gestoken was. Hij keek vanachter zijn donkere bril naar Djawad.
Een felle lamp scheen in de ogen van de verdachte, zodat hij de rechter niet kon zien.
Galgals pen viel op de grond, hij boog zich voorover om hem op te pakken en gedurende
n seconde zag Djawad een deel van Galgals gezicht.
Hij meende de rechter eerder gezien te hebben.
Galgal bladerde door zijn papieren, hij wilde duidelijk tijd winnen. Een glaasje water!
riep hij naar buiten.
Twee bewakers kwamen naar binnen en grepen Djawad bij zijn armen om hem naar
buiten te tillen. Ze dachten dat de rechter geroepen had om hem te verwijderen.
Laat hem zitten. Breng me een glaasje water! riep Galgal.
Ik ken hem ergens van, schoot het door Djawads hoofd. Zijn stem komt me ook
bekend voor.
Een van de bewakers zette een glas water voor Galgal neer en verdween. Galgal nam
een slok water en zei: Je hebt een zwaar dossier. Je bent actief lid van een
communistische partij, je bent de denktank achter het gordijn. Je bent met een pistool op
zak gearresteerd waarmee je drie kogels hebt afgevuurd. Men heeft geziendat je op een
helikopter schoot. Voor zulke zware misdaden krijg je de doodstraf. Heb je ons iets te
melden? zei Galgal.
Het zijn allemaal leugens. Bovendien erken ik deze rechtbank niet. Wat u doet is
illegaal! Ik heb recht op een advocaat! Recht om me te verdedigen!
Houje mond en luister! reageerde Galgal fel. Ik heb al meer tijd aan je besteed dan
aan alle anderen. Je dossier is een opsomming van zware misdrijven.
Het is een vals dossier, de gegevens zijn niet correct. Ik heb nooit een pistool in mijn
zak gehad en al helemaal niet op een helikopter geschoten.

Ik heb geen tijd om met je te discussiren. Ik adviseer je om goed naar me te


luisteren, begrijp je? Ik ken je vader en ik wil je helpen als je meewerkt.
Het is Galgal! schoot Djawad te binnen. Galgal is de rechter van God!
Hij schrok van de gedachte, kreeg een droge mond en zijn handen begonnen te trillen.
Galgal begreep dat hij hem herkend had.
Luister naar mij, jongeman. Morgen worden er meer dan driehonderd lijken van het
front naar de stad gebracht, het zijn allemaal jongens van jouw leeftijd. Ze hebben daar
met de vijand gevochten, jij schoot op onze helikopters. Voor mij maakt het niet uit wie
je bent, zelfs al was je mijn broer had ik je de doodstraf gegeven. Maar ik maak een
uitzondering, omdat ik je vader ken. Ik stel je drie vragen. Denk goed na voordat je
antwoord geeft. Als je slim bent, geef je het juiste antwoord. Je moet goed beseffen dat
ik deze kans nooit eerder aan iemand gegeven heb of ooit nog zal geven.
Vraag n: benje communist of geloof je in de islam?
Djawad besefte de ernst van Galgals woorden niet. Hij kookte van woede: Ik geef
geen antwoord op die vraag. U mag zulke vragen niet stellen als rechter. Bovendien is
het hier geen gerechtshof, maar een stal.
Denk goed na over wat je zegt, zei Galgal, die duidelijk teleurgesteld was, de
tweede vraag: zul je zeven keer per dag bidden met de anderen in de gevangenis als ik
je strafvermindering geef?
Bidden is een persoonlijke kwestie. Daarop geef ik ook geen antwoord, zei Djawad.
Vraag drie: zul je dit formulier, waarin staatdat je spijt betuigt, ondertekenen?
Waarom moet ik mijn spijt betuigen als ik niets fouts gedaan heb? Nee, ik doe het
niet.
Galgal verkeerde in twijfel, hij wilde Djawad sparen als hij tenminste een beetje zou
meewerken.
Ik geefje nog n kans en ik raadje aan om van deze gelegenheid gebruik te maken,
zei Galgal.
Hij haalde een kleine koran uit zijn binnenzak en reikte die Djawad aan en zei: Alsje
bij de Koran zweertdat je geen pistool inje zak had endat je niet geschoten hebt,
verminder ikje straf! Maar alsje het niet doet, laat ikje onmiddellijk tegen de muur
zetten!
U hebt honderden onschuldige mensen gexecuteerd. Dat is een misdaad. Het is een
misdaad jegens de Koran. Ik doe het niet. Enjuist omdat u mijn vader kent, zal ik het niet
doen. Ik schaam me voor wat u doet. Uw zwakke persoonlijkheid is bij ons thuis bekend.
U wilt me een gunst verlenen, maar ik neem haar niet aan. U voelt u schuldig tegenover
mijn familie, maar ik schaam me voor u. Ik wil geen strafvermindering van een beul die
zijn vrouw en zijn gehandicapte kind in de steek heeft gelaten, een beul die zijn vrouw
zelfs mishandelde, martelde. Ik zal nooit knielen voor iemand die in n etmaal
honderden Koerden heeft laten executeren. Ik ben de zoon van mijn vader niet als ik dat
doe. Stop uw koran in uw zak, ik heb hem niet nodig.
Dood! riep Galgal hard.
De bewakers stormden naar binnen en namen Djawad mee naar de plek waar ze de
gevangenen executeerden.

Een van de bewakers blinddoekte hem en zette hem tegen de muur. Djawad dacht dat
Galgal hem niet zou laten doden, dat hij hem bang wilde maken en hem spijt wilde laten
betuigen.
Even lieten de bewakers hem geblinddoekt staan waar hij stond. Djawad was ervan
overtuigd dat ze hem alleen maar nog banger wilden maken. Bovendien had hij nooit een
pistool in zijn zak gedragen en niet op een helikopter geschoten. Ze hadden geen reden
om hem tegen de muur te zetten. Er klonken voetstappen, hij vermoedde dat het Galgal
was, dat hij kwam om toch nog met hem te praten. Hij wist zeker dat hij naar hem toe
zou komen, dat hij hem om Aga Djan niet zou laten executeren.
Maar Galgal liep niet naar hem toe. Djawad verwachtte dat Galgal zou zeggen: Het is
genoeg geweest, haal dat doekje voor zijn ogen weg, breng hem naar de gevangenis.
Positie! riep Galgal.
Twee bewakers knielden op de grond en richtten hun geweer op Djawad.
Djawad rechtte zijn rug om Galgal te laten weten dat hij niet bang was. Hij wist dat
Galgal niet verder zou gaan.
Vuur! riep Galgal.
Er werd geschoten. Djawad merkte eerst niets van de schoten in zijn lijf. Een ogenblik
dacht hij: zie je wel, ze wilden me bang maken.
Hij struikelde.
Hij viel.
Hij legde zijn hoofd op de grond en sloot zijn ogen.

De bergen

ga Djan had het lijk van Djawad opgehaald, het lag in de bestelwagen voor de deur.
Fagri Sadat stond bij het raam en keek naar beneden, waar Moazen onrustig aan
het ijsberen was. Zoals ze achter het glas stond leek het net een zwartwitfoto, een
foto van een treurende moeder.
Volgens Perzische gebruiken moest ze nu huilen, gillend op haar hoofd slaan en haar
grijze haren uit haar hoofd trekken. De vrouwen zouden naar haar toe rennen en haar
hand vastpakken en dan zouden ze het met zn allen uithuilen.
Maar dat was allemaal verboden, ze mochten hun verdriet aan niemand tonen.
Aga Djan wist nog niet waar hij Djawad moest begraven. Hij hing de hele middag aan
de telefoon om toch toestemming te krijgen om Djawad in de stad te begraven, maar
niemand durfde zijn nek uit te steken en hem te helpen.
Er klonken voetstappen in de steeg, Moazen spitste zijn oren, hij herkende de
voetstappen niet.
Er draaide een sleutel in het slot, de deur ging open, het was Shahbal. Hagedis snelde
naar hem toe.
Ook Moazen liep naar Shahbal, omarmde hem en huilde stil op zijn schouder.
Shahbal had het bericht over de executie ontvangen en hoewel hij gevaar liep met zijn
aanwezigheid in Senedjan, was hij onmiddellijk naar huis gereden.
Aga Djan kwam uit zijn kamer, hij zag Shahbal en groette hem als altijd. Het leek alsof
Shahbal voor niets vierhonderdvijftig kilometer gereden had om thuis te zijn, Aga Djan
toonde zijn emoties niet.
Godzijdank, je bent precies op tijd, ik heb je nodig. Van wie heb je het gehoord? zei
Aga Djan.
Maar hij wachtte zijn antwoord niet af: We moeten opschieten! Hij ligt in de
bestelwagen voor de deur.
In het licht van de lantaarn las Shahbal in zijn ogen wat hij al vreesde. Het verhaal
was hem bekend: een lijk, een vader en geen graf.
Hij greep hem bij zijn arm en omhelsde hem.
Gecondoleerd, Aga Djan, gecondoleerd, mijn arme Aga Djan, zei hij terwijl hij huilde.
Shahbal voelde zich schuldig. Hij was bang dat Aga Djan hem zou negeren.
Het is Gods wil, jongen, zei Aga Djan. Kom, we gaan. Straks wordt het donker, we
hebben niet zoveel tijd.

Shahbal had de sleutel van de bestelwagen in zijn hand, dat was de werkelijkheid,
maar hij wilde Djawad met zijn eigen ogen zien om het te kunnen geloven.
Hij liep naar de wagen en deed de achterdeur open. Daar lag hij, in elkaar gedoken in

een wit laken. Hij zag er koud uit, met zijn handen tussen zijn dijen, op zijn rechterzij. Hij
deed het laken een beetje opzij, zijn hoofd werd zichtbaar. Hij was het, Djawad, met een
kogel in zijn linkerslaap.
We moeten opschieten, zei Aga Djan.
Shahbal sloot het achterportier en nam plaats achter het stuur.
Waar gaan we naartoe? vroeg hij toen ze de steeg uit reden.
Die kant op! wees Aga Djan naar de noordelijke bergen.
Shahbal wist niet wat hij van plan was, maar Aga Djan was niet een man die zou
accepteren dat zijn zoon ergens op een verlaten plek in de bergen zou worden begraven.

Graag wilde hij met Aga Djan praten over hun gezamenlijke verdriet, maar die was zo
diep in gedachten verzonken dat hij hem niet durfde te storen.
Dus reed hij zwijgend naar de noordelijke bergketen.
Hebt u al een plan? vroeg Shahbal na een tijdje.
We gaan naar Marzedjaran, zei Aga Djan.
Naar Marzedjaran? vroeg Shahbal verbaasd. Dat is onmogelijk, de dorpelingen daar
zijn allemaal aanhangers van Khomeini, we kunnen hun toch niet om een graf vragen?
Aga Djan zei niets, maar voor Shahbal was het nu duidelijk, Aga Djan had thuis zijn
koran geraadpleegd. Een discussie was zinloos, daarom reed hij gewoon door.

De route was niet bedoeld voor kleine autos, het was eigenlijk geen weg, maar een
spoor van de wielen van de dorpsbus.
Marzedjaran was het dorp dat het dichtst bij de stad lag, achter de eerste heuvel
tegen de helling van de hoge bergen. Shahbal reed de heuvel op en daalde voorzichtig af.
In de omtrek waren al huisjes te zien.
Het was koud, dat kwam door de sneeuw die op de bergtoppen lag. Het was nog niet
donker, maar de hoge bergen wierpen een zwarte schaduw over het dorp. De huizen
waren van natuursteen gemaakt. Als je niet wist dat het dorp daar lag, zouje het haast
niet van de rotsen kunnen onderscheiden. Toen ze dichterbij kwamen, zagen ze rook uit
de schoorsteen van het badhuis komen, het enige spoor van leven.
In een dorp als dit werd er altijd gewacht: op iemand die zou komen of op iemand die
wegging, op de geboorte van een kind of op de dood.
Het slaperige dorp wachtte altijd op een gebeurtenis, dan pas kwam het in beweging.
Shahbal reed het dorp in, ze hoefden niets te zeggen, een onbekende bestelwagen die
uit de bergen afdaalde betekende vanzelfsprekend dat er iets te gebeuren stond.
Wie zwierf er in de winter door de bergen? Niemand anders dan een tegenstander,
iemand die op de vlucht was of iemand die een lijk in zijn auto had liggen.
Ineens hoorden ze geblaf, een paar honden sprongen wild van een rots en renden naar
de auto. Toen verschenen enkele dik aangeklede mannen met een geweer.
Allah! riep Aga Djan.
De honden versperden blaffend de weg. De mannen naderden de auto.

Blijf zitten, Shahbal, zei Aga Djan en hij stapte uit.


Hij liep naar de mannen, wilde met hen praten, wilde zeggen dat hij bevriend was met
de imam van het dorp. Hij stak zijn hand naar hen uit, maar ze negeerden hem en liepen
naar de wagen.
Ze keken Shahbal vijandig aan en liepen verder langs de auto. Ze wilden de achterdeur
openmaken. Aga Djan liep naar hen toe onder luid geblaf van de honden. Shahbal stapte
snel uit en Aga Djan duwde haastig de mannen opzij en ging met zijn rug tegen de
achterdeur staan. Een van de mannen trok hem aan zijn mouw weg, de anderen openden
de deur. Een van de honden sprong de wagen inenbeetinde lijkwade. Shahbal greep de
krik die naast het lijk lag en sloeg de hond hard op zijn rug. Het dier sprong jankend uit
de auto.
Shahbal was helemaal overstuur, hij duwde de mannen weg. Met de krik in zijn hand
ging hij voor de deur staan en bewaakte het lijk.
De mannen, kwaad over zijn brutale gedrag in hun dorp, vielen hem met zn drien
aan. Aga Djan probeerde het te verhinderen, maar zijn pogingen waren vergeefs.
Shahbal deed zijn best om de klappen van de mannen te ontwijken, totdat een groep
dorpelingen op de drukte afkwam en hen uit elkaar haalde. Aga Djan stak zijn handen
naar hen uit en zei: Ik vraag jullie om een graf. Ik heb het lichaam van mijn zoon bij
me.
Er kwam geen reactie, geen antwoord. Het leek alsof ze van steen waren, versteende
mensen die met verbazing naar hem keken.
Weg met die zondaars! Er is hier geen graf! riep een man.
Ik vraag jullie een
Weg, zei ik! riep de man kwaad en hij liep op Aga Djan af. Shahbal greep naar de
krik. Maar Aga Djan trok hem uit zijn handen en zei: We gaan terug.
Ze stapten in de auto en Shahbal keerde de wagen.

Toen ze ver genoeg van het dorp verwijderd waren, keek Shahbal opzij naar Aga Djan.
Hij schrok, er zat een gebroken man naast hem. Hij zag het aan de manier waarop hij
zat. Hij had zijn koran om raad gevraagd, maar het was misgegaan. Hij leek een oude
vogel die niet meer durfde te vliegen.
Het was donker geworden, doelloos reed Shahbal door de bergen, totdat Aga Djan
rechtop ging zitten en het heilige boek uit zijn binnenzak haalde. Hij had zijn krachten
hervonden, hij sloeg het open en liet zijn vingers als een blinde langs de regels glijden.
Na een paar lange minuten zei hij beheerst: We gaan naar Saroeg, en hij stopte het
boek weer in zijn zak.
Shahbal was het niet met hem eens. Hij zag geen verschil tussen Saroeg en het dorp
waar ze zojuist uit weggevlucht waren. Ze konden naar honderd verschillende dorpen
gaan, maar steeds zou hetzelfde gebeuren.
Aga Djan wilde zijn zoon niet eerloos begraven, hij zocht naar een officieel graf en dat
was onmogelijk.
Daar zullen ze ons ook niet helpen, verbrak Shahbal de stilte, we zullen het moeten

accepteren.
Aga Djan gaf geen antwoord, hij deed alsof hij hem niet gehoord had.

De begraafplaats van Saroeg lag buiten het dorp. Het was een afgelegen, kille plek.
Blijfjij hier wachten, ik ga zelf naar het dorp, zei Aga Djan.
Shahbal bleef achter. Hij praatte in zichzelf: Hij heeft gelijk, nu begrijp ik pas waarom
hij naar een officieel graf zoekt zonder bij het gevaar stil te staan. Ik schaam me diep dat
ik het niet eerder heb ingezien. Wij hebben niets verkeerds gedaan, Dja-wad mag niet
stiekem begraven worden.
Hij pakte de krik en wachtte af! Toen hoorde hij stemmen, er verschenen vijf mannen
met lantaarns. Het waren oude mannen en Aga Djan liep tussen hen in. Ze hadden geen
honden bij zich.
Hij zag aan Aga Djans houding dat hij ook hen niet had kunnen overtuigen. Het waren
vrienden van Aga Djan en ze hadden hem tot buiten het dorp begeleid, om hun
medeleven te tonen. Maar ze kenden de handlangers van het regime en wisten wat de
gevolgen zouden zijn als ze het lijk in het dorp zouden begraven.
Ze liepen naar Shahbal toe, wilden hem groeten, hun medeleven betuigen, maar
Shahbal kon het niet aan. Hij was razend, maar voelde zich tegelijkertijd machteloos. Hij
deed het portier open en ging achter het stuur zitten, Aga Djan nam afscheid van de
mannen en stapte in.

Ze waren nog maar net op weg toen ze iemand luid hoorden roepen.
Ho, stop even! zei Aga Djan.
Shahbal stopte. Aga Djan draaide het raam open. Een van de mannen kwam hijgend
aangerend: Jullie moeten naar Rah-manali gaan, zei hij, hij is de enige die jullie kan
helpen.
Aga Djan knikte een paar keer ten teken dat hij gelijk had.
Rij naar Djirja, zei Aga Djan, we gaan Rahmanali zoeken.

Djirja was het dorp waar ze de meeste kans hadden om een graf te vinden, want het
hoorde tot het domein van de familie. Veel familieleden van Aga Djan en Fagri Sadat
woonden er nog altijd en bovendien lag Kazem Khan er begraven.
Ze hadden eigenlijk meteen naar Djirja moeten rijden, maar het heilige boek had daar
geen teken voor gegeven. Nu de man de naam van Rahmanali had laten vallen, was Aga
Djan ervan verzekerd dat dat de juiste plek was.
Rahmanali was een oude, kleine man met een lange, grijze baard. Het dorp was trots
op hem. Hij was honderdvier jaar oud en stond bekend als een heilige man. Men zei dat
hij kon toveren en dat hij stervende kinderen weer tot leven had gebracht. Zijn woord
was het laatste woord in het dorp, dat wist iedereen. Als iemand hem om asiel vroeg,
was hij verzekerd van veiligheid. Zijn huis was heilig verklaard door de dorpelingen. In

moeilijke situaties, in tijden waarin je op niemand kon rekenen, kon Aga Djan altijd bij
Rahmanali terecht. Ze kenden elkaar goed, Aga Djan bezocht hem regelmatig als hij in
Djirja was en gaf hem geld als hij daar behoefte aan had.

Djirja lag hoog in de bergen, dicht bij de sneeuw. Er was geen fatsoenlijke weg,
slechts een zandpad, waar bussen enjeeps elkaar nauwelijks konden passeren. Met
moeite reden ze over het pad, bang dat de bus van de helling zou glijden of in een kuil
vast zou komen zitten. De kou was ondraaglijk, de verwarming van de auto hielp niets.
Aga Djan wierp een bezorgde blik op het lijk dat achterin lag.

Bijna bij het dorp aangekomen, zei Aga Djan: Doe de lichten uit, stop hier, achter die
rots. We gaan niet met de auto het dorp in. Jij blijft, ik ga Rahmanali zoeken.
Laat mij hem zoeken, antwoordde Shahbal.
Het is beter als ik hem zelf spreek.
Ik wil niet dat u alleen gaat.
Het kan niet anders, we kunnen het lijk hier niet alleen achterlaten.
Ik vertrouw zelfs in dit dorp niemand. Alles is veranderd. Als iemand u herkent, weten
ze meteen wat er aan de hand is.
De hand van Aga Djan ging naar zijn binnenzak, hij controleerde of hij zijn koran bij
zich had.
We hebben geen keus meer. Ik red me wel, zei hij en hij vertrok.

Hij ploegde door de sneeuw en stak de houten brug over de rivier over. Hier zouden de
honden hem niet horen. De koude wind die over de bevroren sneeuw woei, sneed door je
huid. Het enige wat hij dacht was: Ik moet Rahmanali zien te bereiken voordat de
islamieten me zien. Als ze me willen tegenhouden, zal ik zo hard Rahmanali roepen dat
hij, ook al is hij in de diepste slaap van zijn leven, me toch zal horen.
Voorzichtig liep hij het dorp in. Na vier straten zou hij bij het plein komen waarachter
Rahmanali woonde.
De honden hadden hem geroken. Een vreemde geur, midden in de nacht, in de winter,
dat betekende onraad. Achter hem begon er ineens n te blaffen. Hij zou het hele dorp
wakker maken. Wat moest hij doen, rennen of gewoon doorlopen? In de volgende straat
sprong een grote zwarte hond over een houten hek. Allah! Hij begon te rennen.
De honden van het dorp blaften overspannen. De hond achtervolgde hem. Aga Djan
rende harder en zag verbaasde bewoners voor zich in de straten. Een paar mannen
probeerden hem de weg te versperren en hem vast te pakken. Hij duwde hen met al zijn
kracht weg en schreeuwde: Rahmanali! Hij rende zo hard als hij kon, zijn hart bonkte in
zijn keel en door de tranen in zijn ogen zag hij niets meer. Hij vluchtte blindelings naar
het plein. Iedereen wist nu waar hij naartoe ging.
Allaaaaaaah! Rahmanali! Asiel! Ik zoek asiel voor mijn zoon!

Uit een steeg renden drie gewapende mannen naar Aga Djan, een van hen sloeg hem
van achteren tegen zijn been. Aga Djan struikelde en viel in de sneeuw. Met een
zaklantaarn scheen de man in zijn gezicht: Wie benje?

Ze herkenden Aga Djan meteen, hielpen hem overeind en namen hem mee naar zijn
bestelwagen buiten het dorp, waar tientallen dorpelingen zich op de rotsen verzameld
hadden.
Dit was onvoorstelbaar. Aga Djan kon hun gedrag niet geloven. Dit was zijn dorp, al
zijn doden lagen hier begraven, waarom behandelden zij hem zo? De revolutie had de
slechtste kanten van de mensen naar boven gehaald. Niemand was meer te vertrouwen,
zelfs je eigen broer of zus niet. Hij had in de boeken over de levens van de koningen
gelezen, dat deze mensen er altijd waren. Verraad en misdaad hoorden bij de mens.
Aga Djan stapte in de bestelwagen en Shahbal keerde om.
Rij naar huis, zei Aga Djan.
Naar huis?
Ik begraaf hem op onze binnenplaats, onder de oude boom in de tuin.
Shahbal wilde reageren, maar hij had geen woorden.
Voorzichtig daalde hij de bergen af terug naar de stad. De adelaars vlogen hoog in de
lucht, ze waren net wakker gemaakt door de zon, die langzaam aan de andere kant van
de bergen opkwam. Ze maakten hun eerste ochtendvlucht. Het zou nog ongeveer een uur
duren voordat het licht de stad bereikte. Ze moesten zich haasten, maar Shahbal durfde
niet harder te rijden. Iedere keer dat hij remde, slipte de auto en botste het lijk tegen
zijn stoel.
Opeens viel zijn blik op een auto ver achter hen. De bestuurder seinde met zijn
koplampen. Aga Djan zag de auto ook: Wacht even, er moet iets aan de hand zijn.
Shahbal stopte de auto, ze stapten uit.
Hij seint, zei Shahbal, hij rijdt naar ons toe.
Hij haalde de zaklantaarn uit de auto en gaf de bestuurder een signaal dat ze hem
gezien hadden.
De auto verdween achter de rotsen en kwam weer tevoorschijn.
Het is eenjeep! riep Shahbal.
De jeep stopte, de bestuurder doofde zijn lampen en stapte uit. Het was een man met
een hoed op en laarzen aan. Hij snelde naar Aga Djan toe, zei zachtjes: Salam,
omarmde hem en kuste hem op zijn hoofd en zei: Ik neem het lijk mee. Ik moet me
haasten, voordat het licht wordt.
Shahbal begreep niet wat er gebeurde. De man was een oude vriend van Aga Djan,
maar Shahbal herkende hem niet.
Kom! We laden het lijk in mijn auto! riep de man tegen Shahbal.
Met zn drien verplaatsten ze het lijk.
De man omhelsde Aga Djan nog een keer, sloeg Shahbal op zijn schouder, stapte in
zijn jeep, keerde behendig om en reed terug de bergen in.
Aga Djan en Shahbal stonden naast de lege bestelwagen en keken naar de jeep die in

het donker verdween. De adelaars vlogen nog een rondje boven de bestelwagen en
stegen toen hoog de lucht in.

Al wijs

et verdriet was als een zwarte chador over het huis getrokken. Niemand zei iets,
niemand huilde, niemand verbrak de stilte, maar er was iemand die onophoudelijk
neuriede: Al wijs! Alwetend!

O, gij, gij zijt bezeten!


Er bestaat niets of er zijn bij Ons voorraden van.
En Wij laten het slechts in vastgestelde mate neerdalen.
De bestuivende winden zenden Wij
Terwijl ze zwaarbeladen zijn.
Al wijs! Alwetend!
Wij zijn het die leven geven en die laten sterven
Wij kennen hen onder jullie die vroeg gaan
En hen die laat komen.
Het verdriet deed de planten verwelken, er dreven een paar vissen in de hooz en de
oude kat stierf op het dak van de moskee.
Inmiddels was er een golf van tegenstanders gexecuteerd, ze werden allemaal buiten
de steden aan de voet van de bergen begraven, niemand mocht de graven bezoeken.
Alle aandacht ging naar de martelaars aan het front, die iedere week met honderden
tegelijk tijdens het vrijdaggebed naar de steden werden gebracht.
De kraai was de eerste die de stilte in het huis verbrak, hij vloog hoog, kraste hard en
kondigde bezoek aan.
Fagri Sadat stond in de keuken en bereidde het avondeten, Hagedis deed de voordeur
open.
Een onbekende man in een vaal pak en met een hoed op liep naar de hooz.
Fagri Sadat keek verbaasd naar de vreemdeling die daar zo kalmpjes voor haar raam
langs liep.
De man bleef even naast de hooz staan en keek naar de rode vissen in het water.
Vervolgens wandelde hij met zijn handen op zijn rug over de binnenplaats. Hij liep tot
aan de trap naar het dak, daarna liep hij naar de logeerkamer en keek door het raam
naar binnen. Hij liep verder naar de opiumkamer en keek of de deur open was.
Fagri Sadat opende het raam van de keuken en riep: Meneer, zoekt u iemand?
De man gaf geen antwoord en liep naar de bibliotheek.
Fagri wilde hem achterna gaan om te kijken wat hij van plan was, maar ze durfde niet.
Moazen, riep ze, er loopt een vreemdeling over de binnenplaats! Wil je even vragen
wat hij komt doen?
Hagedis, die onder de boom stond en alles in de gaten hield, kroop naar de kelder om

Moazen te waarschuwen.
De man was achter de boom verdwenen.
Plots hoorde ze een hard bonkend geluid.
Moazen kwam met zijn wandelstok uit de kelder met Hagedis aan zijn zijde.
De man heeft een pak aan en een hoed op. Hij liep net naar de bibliotheek, volgens
mij slaat hij de deur van de bibliotheek kapot. Hoor je hem? zei Fagri Sadat.
Moazen liep naar de bibliotheek en riep: Wat ben je aan het doen? Wie benje? Wie
denk je wel nietdat je bent?
Fagri Sadat sloeg haar chador om en zag hoe de man met een grote steen de deur van
de bibliotheek kapot trachtte te slaan.
Hoe ziet hij eruit? vroeg Moazen aan Fagri Sadat.
Ik zie hem niet goed. Hij staat in de schaduw.
Heeft hij een baard?
Nee, volgens mij niet, hij heeft alleen een hoed op.
Moazen wilde naar de man toe lopen, maar Fagri hield hem tegen. Hij is gek volgens
mij! Het is een zwerver!
Hagedis kroop de boom in en hield de man in de gaten.
Ga Aga Djan zoeken! riep Fagri Sadat naar hem.
Hij sprong van de boom op het dak en verdween.
Moazen hief zijn wandelstok in de richting van de man en riep: Wie ben je? En wat
benje aan het doen?
De man reageerde niet.
Hou op, dwaas! riep Moazen en hij bedreigde de man met zijn wandelstok. Ik zei:
stop, klootzak! Anders sla ik je in elkaar.
Maar de man wilde niet stoppen. Moazen liep naar hem toe en wilde hem met zijn
wandelstok slaan.
Niet doen! riep Fagri Sadat. Sla hem niet. Hij is gestoord! en ze trok Moazen aan
zijn jasje naar achteren.
De man hield op met het gehamer toen Aga Djan verscheen.
Wat is hier aan de hand? riep hij.
De man stond in de schaduw van de muur van de bibliotheek. Wie bent u, meneer?
Hij reageerde niet.
Kom eens naar voren! Geef meje hand, ik zalje niets doen, ik leid je naar buiten, zei
Aga Djan. Hij liep rustig naar hem toe, hield hem vast bij zijn arm en bracht hem in het
licht.
Wilt u iets drinken? Hebt u misschien honger?
Tranen liepen in de ogen van de man. Die ogen!
Allah, Allah, zei Aga Djan, Fagri! Het is onze Ahmad.
Moazen stak zijn armen uit naar Ahmad, voelde zijn hoed, voelde zijn gezicht, trok
hem naar zich toe en nam hem in zijn armen.
Fagri Sadat legde haar hoofd op zijn schouder en huilde: Kom, Ahmad! Onze Ahmad!
Laten we naar binnen gaan. Wat hebben ze met je gedaan? Hoe durven ze! Kom, alles
komt goed.

Aga Djan opende de deur van de bibliotheek voor Ahmad, maar hij ging niet naar
binnen. Hij liep naar de logeerkamer, deed de deur open, deed zijn schoenen uit en
plofte neer op het bed. Laat hem slapen, zei Fagri tegen Aga Djan en Moazen.
Ahmad was met hulp van Galgal eerder vrijgekomen, maar hij was van zijn leven
beroofd. Toen hij gearresteerd werd, gingen zijn vrouw en kind terug naar haar ouderlijk
huis. Daar had haar invloedrijke vader, die samenwerkte met de islamieten, een
echtscheiding voor haar geregeld en de voogdij van het kind op naam van zijn dochter
gezet. Zo werd Ahmad zijn vaderschap ontnomen.

De volgende dag riep Fagri Sadat hem om te komen ontbijten, maar hij was niet in
staat om op haar aanbod te reageren. Ze ging de kamer in en hielp hem naar buiten. Ze
waste zijn handen en gezicht liefdevol in de hooz en nam hem mee naar de bibliotheek
om te laten zien dat de deur nu open was.
Hij liep naar binnen, liep langs de kasten en liet zijn vingers over de ruggen glijden. Hij
deed de antieke leeslamp op zijn tafel aan, raakte zijn stoel aan, maar ging niet zitten,
liep weer naar buiten, naar zijn kamer.
Hij keek naar zijn bed, naar zijn stoel, naar zijn schrift waarin hij ooit notities voor zijn
vrijdaggebeden maakte en ging toen op het bed zitten.
Daar bleef hij de hele dag voor zich uit staren. Aga Djan haalde eten voor hem en
probeerde met hem te praten, maar hij merkte dat het nog te vroeg was, dat ze hem een
tijdje met rust moesten laten.
Maar dezelfde avond nog pakte Ahmad zijn koffer en verdween.
Hagedis zag hem en rende naar Aga Djan om hem te waarschuwen. Maar het was al
te laat, Ahmad was nergens meer te bekennen.

De moedjahedien

r waren hevige gevechten aan het front, Iran won een aantal strategische gebieden
terug en opende een nieuw front op Irakese grond. Maar het leek nog steeds
onmogelijk om het leger van Irak uit de belangrijke oliesteden Ghoramshar en
Abadan te verbannen.
Saddam gebruikte chemische wapens en bommen en liet niemand in de buurt van de
steden komen.
De linkse oppositie werd bijna helemaal uitgeschakeld, maar er was nog n
georganiseerde vijand van het regime intact gebleven. De moedjahedien. Leden van de
moedjahedien waren moslim, maar hielden er een andere interpretatie van de Koran op
na. In het openbaar pretendeerden ze dat ze het regime steunden, maar in het geheim
verzamelden ze wapens om op een geschikt moment toe te slaan.
Khomeini had hen tot de gevaarlijkste vijand uitgeroepen en zei dat ze het bewind van
binnenuit wilden vernietigen. Nu het land in een oneindige oorlog verwikkeld was en met
de dag zwakker werd, moest deze interne vijand definitief opgeruimd worden. Maar
omdat de moedjahedien ook moslim waren, kon hij ze niet zomaar laten verdwijnen.
In een spoedbij eenkomst besprak het comit van de revolutie de kwestie. Ze besloten
unaniem de moedjahedien net als de linkse bewegingen direct uit te schakelen.
s-Nachts reden er jeeps naar de woningen waar de leiders van de moedjahedien
woonden. Gewapende agenten vielen via de daken de huizen binnen, maar ze troffen
geen enkele leider in zijn woning aan, ze waren allemaal op tijd ontsnapt.
Er werd meteen een conclusie getrokken: er bevindt zich een spion in het comit.
Ayatollah Beheshti, de voorzitter, riep alle leden bij elkaar. Hij verwachtte dat de spion
niet zou komen opdagen en zich zo zou verraden. Maar iedereen was aanwezig, er volgde
een lange discussie over hoe het mogelijk was dat het bericht was uitgelekt.
Een van de leden van het comit, die bekendstond om zijn doordachtheid en snelle
beslissingen, zei: Ik denk dat ik weet hoe ons besluit naar buiten is gelekt en wie het
gedaan heeft.
Iedereen keek hem verbaasd aan en wachtte met spanning af op wat hij verder zou
zeggen.
Hij duwde zijn zwarte tas, die onder de tafel stond, onopgemerkt voor de voeten van
Beheshti, stond op en zei: Ik heb bewijzen, ze liggen in mijn la, ik zal ze halen, ik ben zo
terug.
Zodra hij de vergaderruimte verlaten had, stormde hij de trap af, rende naar zijn auto,
stapte in en startte.
Hij was de straat nog niet uit, toen het gebouw achter hem na een immense
ontploffing in elkaar stortte. Er ging een wolk van rook en vuur de lucht in. Alle leden van
het comit kwamen om.


Het bericht werd door de radio uitgezonden, massas mensen verdrongen zich bij het
verblijf van Khomeini om hun medeleven te betuigen. Hij verscheen op zijn balkon en
hield kalm een toespraak: Enna lelellah wa enna elleihe radjeoen.* Deze keer kwam de
hand van Amerika uit de mouw van de moedjahedien. Het maakt niet uit. Allah staat ons
terzijde! Ik heb een nieuw comit in het leven geroepen. Een half-uur geleden hebben zij
het werk hervat. Niets en niemand kan ons tegenhouden!
En gelijk daarna begon de jacht op aanhangers van de moedjahedien. Ze werden
overal willekeurig onder vuur genomen. Sympathisanten van de moedjahedien
blokkeerden de straten van het centrum van Teheran en haalden hun wapens
tevoorschijn. Er ontstond een straatoorlog tussen hen en de islamitische
veiligheidstroepen.
Iedereen die op die dag gearresteerd werd, werd dezelfde avond nog zonder vorm van
proces gexecuteerd.

De daaropvolgende week bezocht de chef van de islamitische geheime dienst


Khomeini persoonlijk om een belangrijke vei-ligheidskwestie met hem te bespreken.
Hij knielde voor Khomeini, kuste zijn hand en fluisterde: De leden van de
moedjahedien zijn op alle cruciale plekken in het regime aanwezig. De afgelopen tijd,
toen al onze aandacht bij de strijd aan het front lag, hebben zij op de een of andere
manier alle strategische plekken veroverd. Ze hebben zelfs uw hof bereikt. Ik heb een
lijstje van verdachte personen samengesteld die belangrijke posten bij de ministeries
innemen. Als u het goedvindt, zal ik eerst de minister-president op de hoogte stellen en
daarna de verdachten onmiddellijk laten arresteren.
Khomeini zette zijn bril op, bestudeerde het lijstje en gaf toestemming hen allemaal te
arresteren.
De chef ging rechtstreeks naar een geheim adres waar het kabinet vergaderde en
praatte eerst onder vier ogen met de minister-president over de inhoud van zijn gesprek
met Khomeini. Daarna gingen ze samen naar de kabinetsvergadering om de ministers in
te lichten.
De chef nam meteen het woord. Ik kom net uit de woning van imam Khomeini, zei
hij, ik heb hem onder vier ogen gesproken. Hij weet dat ik hier op dit moment sta, ik
verwacht elk moment een telefoontje van hem. Ook heb ik de ministerpresident
gesproken. De moedjahedien heeft zich onopgemerkt genfiltreerd in ons systeem
Toen ging de telefoon, de chef zette zijn zwarte koffer op tafel, excuseerde zich en liep
naar het bureau waarop het telefoontoestel stond.
Hij pakte de hoorn en zei duidelijk voor iedereen: Ja, ik ben het. Ja zeker, ik heb net
met de premier gesproken. Ik heb het bij me, het ligt in de auto, of nee, ik weet het niet
zeker, ik ga het zo halen, hebt u een momentje? Dat laatste zei hij extra luid, zodat
iedereen hem kon horen. Hij legde de hoorn op het bureau, wandelde de kamer uit, ging
de trap af naar buiten, stapte in zijn auto en reed met gierende banden weg. Niemand

had iets door, niemand wist dat de geschiedenis zich herhaalde. De explosie liet de grond
van de omliggende straten trillen.

Het gevecht van de moedjahedien tegen het regime hield aan. Wekenlang ontploften
er op willekeurige plekken in de stad bommen. Zelfs het nieuwe kabinet dat Khomeini
had samengesteld, werd met dezelfde truc omgebracht. Maar de terreur van de
moedjahedien kreeg het bewind niet klein. Toen dat na een tijdje duidelijk werd,
begonnen moedjahedien chaos te creren in de stad. Ze staken bussen, banken en
overheidsgebouwen in brand en schoten op iedere functionaris die ze tegenkwamen.
Maar het leek meer op een politieke zelfmoord, want de islamitische garde arresteerde
op grote schaal sympathisanten en schoot ongenadig iedereen neer die wilde vluchten.
Honderden leden van de moedjahedien werden in slechts een paar dagen zonder enige
vorm van proces gexecuteerd.
De moedjahedien trok zich terug uit de straten en begon aan een wraakactie.
Ze richtten hun woede op de ayatollahs in de grote steden en probeerden hen een
voor een te liquideren.
Tot ieders verbazing doodden ze na de ayatollahs van Isfahan en Yazd zelfs ayatollah
Mortazawi. Hij was een islamitische filosoof en een van de belangrijkste theoretici van
het regime, maar hij bekleedde geen politieke functie.
Hij gaf les aan jonge imams en moest daarvoor iedere dag naar zijn imamschool. Toen
hij op weg was naar het ochtendgebed, werd hij door een jongeman aangesproken.
Salam eleikom, ayatollah!
Salam eleikom, jongeman, antwoordde hij.
Ik heb een mededeling voor u.
Vertel!
Het is afgelopen met uw interpretaties van de Koran!
Hoezo afgelopen met?
Bij deze! zei de man en hij loste drie schoten.
Deze ketting van aanslagen bracht het regime in grote verwarring. Men wist niet waar
de volgende aanslag zou plaatsvinden en welke ayatollah het volgende slachtoffer zou
zijn.
De ayatollah van Ghazwin ontsnapte evenmin aan de dood, de dader was zijn neef.
Om veiligheidsredenen had de ayatollah hem een aantal dagen daarvoor gevraagd of hij
zijn persoonlijke chauffeur wilde worden.
De ayatollah had een vurig pleidooi gehouden tegen de aanslagen: Amerika doodt
ons! Saddam doodt ons. De moedjahe-dien doodt ons, maar wij blijven overeind. We
hebben Amerika al eerder een lesje geleerd. Dat zullen we ook met Saddam doen! En
met de moedjahedien!
Wat een moeilijke dagen zijn dit, klaagde hij in de auto toen hij s-avonds door zijn
neef naar huis werd gebracht.
En moeilijke nachten, zei zijn neef en hij reed een zijweggetje in.
Waar breng je me naartoe? vroeg de ayatollah.

Naar de hel, zei de neef. En hij schoot hem ter plekke dood.

Niemand was meer veilig, wie door de buren verdacht werd verklaard, werd direct
gearresteerd. Iedereen dook onder. Wie nog kon vluchten probeerde te ontsnappen.
Maar de onvoorspelbare aanslagen werden niet alleen door de moedjahedien
gepleegd, ook gewapende leden van linkse groeperingen beraamden individuele
wraakacties.
Hoewel de angst overal domineerde, wilden de ayatollahs niet buigen voor de terreur,
ze zetten hun activiteiten gewoon door. Hetzelfde gold voor ayatollah Araki van
Senedjan.
Men wist dat hij doelwit was. Daarom werd hij zwaar bewaakt.
Araki was een fanatieke ayatollah die een islamitische voorbeeldstad van Senedjan
wilde maken. Hij sprak vol haat over de families van de gexecuteerden en had Zinat
Ganoem de vrije hand gegeven om de vrouwelijke gevangenen zo onder druk te zetten
dat ze na een handgebaar van haar als robots richting Mekka gingen staan.
De bewoners van de stad hielden hun adem in en wachtten tot iemand deze gehate
ayatollah zou neerschieten.
Dat moment liet niet lang op zich wachten.
De zon was net ondergegaan, buiten had de warmte plaatsgemaakt voor een frisse
avond. De deur van de kamer van Aga Djan ging zachtjes open en er kwam iemand
binnen. Aga Djan zat in zijn stoel en las een boek, hij dacht dat het Hagedis was.
Hij tilde zijn hoofd op. Sinds de nacht dat ze samen het lijk van Djawad naar de
bergen hadden gebracht, had hij Shahbal niet meer gezien. Toen ze thuis waren
gekomen, was hij meteen vertrokken. Nu stond hij voor hem.
Aga Djan zette zijn bril af.
Je verrast me, sinds wanneer benjij hier?
Ik ben er net.
Heb je je vader al gezien?
Nee, nog niet. Ik, ik was toevallig in de stad en wilde naar u toe.
Zijn stem trilde.
Aga Djan voelde dat het noodlot weer wilde toeslaan.
De deur ging zachtjes open en Hagedis kwam binnen, maar hij zag aan Aga Djans blik
dat hij niet welkom was. Hij sloot de deur zachtjes achter zich en ging ervoor zitten.
Hoezo was je toevallig in de stad? zei Aga Djan.
Ik had een aantal dingen te doen in de stad en ik vond het een goed moment om u te
komen groeten.
Waarom gaje niet zitten, neem een stoel.
Ik blijf niet lang, ik ga er zo weer vandoor, ik kom afscheid van u nemen.
Afscheid nemen? Waarom? Waar gaje naartoe?
Ik weet het nog niet zeker, ik moet eerst een paar dingen afhandelen, daarna zal ik
waarschijnlijk het land een poosje moeten verlaten. Ik wilde u daarvoor nog een keer
zien, sorry, ik, ik moet weg, zei hij en hij keek op zijn horloge.

Wat betekent dit toch, jongen?


Het silhouet van Moazen verscheen achter het raam, maar hij kwam niet binnen.
Zal ik je vader er even bij roepen?
Nee, ik moet echt weg, ik zal hem later bellen, ik kwam alleen voor u, ik maakte me
zorgen om u, ik moet nu weg, iemand wacht op mij in de stad, zei hij.
Aga Djan voelde dat er iets niet klopte, het was het begin van de avond, waarom had
hij geen tijd om afscheid van zijn vader te nemen? Waarom keek hij zo vaak op zijn
horloge? Zijn plechtige afscheid was niet te verklaren. Toen drong het tot Aga Djan door
wat er ging gebeuren. Over tien minuten zou het gebed in de moskee beginnen en de
Mercedes van de ayatollah kon ieder moment arriveren.
Hij moest dit tegenhouden, maar hoe?
Ik ga, zei Shahbal en hij omhelsde Aga Djan.
Toen deze hem omarmde voelde hij het pistool onder Shah-bals riem. Aga Djan duwde
hem in een onverwachtse beweging tegen de muur en trok het pistool onder zijn riem
vandaan.
Wat bezielt je, jongen? zei hij fel.
Hagedis ging op zijn handen en voeten staan.
Voor u is uitleg overbodig, Aga Djan, zei Shahbal met een stalen gezicht, ik heb
geen tijd meer. Geef het me alstublieft terug voordat het te laat is!
Aga Djan voelde zich machteloos tegenover hem. Hij wilde luid roepen: Dit mag niet!
Weg! Uit mijn kamer!
Maar hij kon het niet. Hij verraste zichzelf met de gedachte dat hij hem eigenlijk niet
tegen wilde houden, dat hij het wel goedvond.
Shahbal trok het pistool uit Aga Djans hand.
Aga Djan wilde hem bij zijn arm grijpen, maar Shahbal hield hem met een hand op
een afstand en zei: Doe niets! Zeg niets! Bewaar uw woorden voor later! Wens me
geluk!
Onthutst bleef Aga Djan in de kamer achter. Hij was alsof hij voor een ogenblik uit het
leven was gestapt. Dat hij gedurende een minuut niet kon bewegen, geen woord mocht
zeggen.
Shahbal knielde voor Hagedis, kuste hem en haastte zich naar buiten. Hij botste tegen
zijn vader. Moazen viel op de grond.
Shahbal knielde neer, nam zijn hoofd tussen zijn handen en kuste hem op zijn hoofd:
Ik heb haast, vader, ik bel u straks!
Hagedis rende achter Shahbal aan.

De Mercedes van de ayatollah stopte net voor de moskee. Shahbal stond in het donker
van de steeg en hield alles in de gaten. De drie bodyguards van de ayatollah stapten uit
en inspecteerden de omgeving, er was geen kip. Een van de bewakers opende het
portier. De andere bewakers gingen voor naar de moskee. Shahbal trok zijn pistool onder
zijn riem vandaan. Hagedis, die tot dan toe stil gehurkt achter Shahbal op de grond zat,
kroop naar de Mercedes. Shahbal wilde hem tegenhouden, maar het was al te laat. Hij

kroop op zijn handen en voeten naar de ayatollah. De bewaker die net de ayatollah hielp
uitstappen, schrok van Hagedis. Alsof Hagedis een hond was, zette de ayatollah
achteloos een stap naar achteren en riep: Oprotten!
Maar Hagedis kroop verder, stopte zijn hoofd onder zijn gewaad en bracht de ayatollah
uit zijn evenwicht.
Ayatollah! riep Shahbal luid.
De ayatollah keek geschokt op, maar hij wist niet waar hij precies moest kijken.
Er werd drie keer geschoten. De ayatollah spreidde zijn armen in de lucht, zette twee
stappen naar achteren en viel op de grond.
De bewakers trokken hun geweer en schoten blindelings op alles wat bewoog.
Allaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaah! het was de stem van Aga Djan op het dak.
Razendsnel kwam er een motor om de hoek van de steeg, Shahbal sprong achterop en
ze reden weg.

Voor de moskee lag het lijk van de ayatollah op de grond. Zijn tulband was een paar
meter verderop gevallen op de plek waar Hagedis languit op de grond lag. Hij zag er niet
meer uit als een hagedis, maar als eenjongen die in het donker op de stoep sliep in het
bloed dat van onder zijn lichaam wegkroop.
Aga Djan knielde naast hem neer, kuste hem op zijn koude wang, tilde hem van de
grond en nam hem in zijn armen.

Tajjare

ls je op de binnenplaats stond, hoorde je constant de vliegtuigen over de stad


vliegen. Ze kwamen uit Teheran, passeerden de woestijn en vlogen verder naar de
Perzische Golf om dan naar Europa of Amerika te gaan.
Op de weg terug namen ze meestal een andere route, over de Omanzee kwamen ze
via Bandar Abbas het land binnen.
Toen de kinderen nog klein waren, zongen ze een liedje zodra ze een vliegtuig
hoorden aankomen, ze richtten zich tot de kleine mysterieuze vogel hoog in de lucht en
zongen:
Tajjare, tajjare
Waar ga je naartoe, tajjare?
Wie heb je aan boord, tajjare?
Wanneer ben ik aan de beurt, tajjare?
Fagri Sadat zat op het bankje naast de hooz te breien. Ze was ooit begonnen aan een
trui voor Hagedis, maar had hem nooit afgemaakt.
Aga Djan was in de tuin bezig, hij begroef zijn verdriet met de dode bladeren in een
kuil. Toen vloog met veel lawaai een passagiersvliegtuig heel laag over het huis. De zon
scheen op zijn brede vleugels, die het licht weerkaatsten op het gezicht van Fagri Sadat,
op de bomen, de hooz en de ramen van het huis.
Aga Djan dacht dat het een oorlogsvliegtuig was, hij pakte zijn vrouw bij haar arm en
trok haar mee naar de kelder, waar Moazen zat.
Daar keken ze door het luik naar de lucht, maar het vliegtuig was al verdwenen.
Nadat ze van de schrik bekomen waren, zagen ze Moazen achter zijn tafel staan. Aan
zijn handen kleefde geen klei, hij droeg een donkerblauw pak en had zijn reisbril en hoed
opgezet. Voor hem stond een koffer.
Gaje op reis, Moazen? vroeg Fagri bedroefd.
Ik zie dat je je koffer hebt gepakt, waar gaje naartoe? zei Aga Djan.
Jij, die alles noteert, noteer dit ook. Ik verlaat het huis.
Je verlaat het huis? zei Fagri verbaasd. Waarom?
De jongen huilt de hele nacht lang in dit huis. Hij is dood, maar hij kruipt nog altijd
naar de kelder en rommelt onder mijn voeten als ik aan het werk ben. Hij ligt ginder in
de tuin begraven, maar hij zit in de boom. Hij huilt s-nachts voor mijn deur. Hij kruipt in
mijn slaap.
Fagri Sadat begon zacht te huilen.
Dat geldt ook voor ons, wij horen hem ook in de tuin, maar dat is geen reden om het
huis te verlaten.

Ik wil niet weg, maar het huis stuurt me weg, zet me buiten de deur. Kijk naar mijn
handen, ik kan niets meer maken. De kelder staat vol met mijn aardewerk, de tuin staat
vol met vazen en ook op het dak is geen plaats meer om iets neer te zetten. Niemand
koopt mijn schalen. Ik word verdreven, wens me geluk. Laat me gaan, broer.
Hij liep naar Aga Djan toe, omhelsde hem, kuste Fagri, pakte zijn koffer en klom de
trappen van de kelder op. Hij stond even stil op de binnenplaats, luisterde naar de
geluiden van het huis en riep: Oude kraai! Pas goed op het huis. Ik ga weg.

Nadat hij de deur achter zich had dichtgeslagen, vlogen er drie oorlogsvliegtuigen met
een oorverdovend lawaai over het huis en verdwenen in de wolken.
Irakezen! riep Aga Djan.
Het waren geen Irakese vliegtuigen, maar drie straaljagers van de Iraanse luchtmacht
die op weg waren om het passagiersvliegtuig te overmeesteren.
In het toestel zat Bani Sadr, de Iraanse president, die het land probeerde te
ontvluchten. De straaljagers vlogen op topsnelheid om hem tegen te houden. Khomeini
had hem de week daarvoor ontslagen. Hij had hem ervan beschuldigd dat hij voor de
moedjahedien werkte.
De president was ondergedoken en de moedjahedien ontwierp een meesterplan om
hem uit het land te smokkelen. Alles was tot in de kleinste details uitgewerkt, ook
Saddam Hussein was op de hoogte van de vlucht en er stonden Irakese toestellen gereed
om de ontsnapte president te escorteren.
De Iraanse straaljagers waren te laat, want het vliegtuig bereikte net op tijd het
Irakese luchtruim en vloog richting Europa.
Vierenhalf uur later naderde het toestel Parijs. De piloot nam contact op met de Franse
medewerkers in de controletoren: Dit is een noodvlucht. Ik heb de president van Iran
aan boord. Hij vraagt asiel!
De directeur van het vliegveld werd op de hoogte gesteld, hij nam meteen contact op
met de Franse president. Daarna stelde hij de Iraanse president een aantal vragen, die
de man beantwoordde in accentloos Frans: Ik ben de gekozen president van de
Islamitische Republiek van Iran. Aan boord is ook de leider van de moedjahedien. Ik
vraag asiel aan voor mezelf, voor de leider van de moedjahedien en voor de piloot.
Het vliegtuig vloog een paar rondjes boven Parijs, de tijd die de directeur nodig had
om de kwestie met zijn president te bespreken.

Bani Sadr had jarenlang in Parijs gewoond, hij had er economie gestudeerd. Hij had de
sleutel van zijn flat in Parijs nog altijd in zijn zak. Hij was net begonnen aan zijn
postdoctoraal toen Khomeini Irak verliet en naar Parijs kwam.
Bani Sadr had tijdens zijn studie een modeleconomie bedacht, waarin hij
kapitalistische ideen met die van de islam combineerde. Zijn plannen waren ideaal voor
Khomeini, die geen flauw benul van economische zaken had.
Toen Khomeini uit Parijs naar Teheran vloog, was Bani Sadr een van de zeven

hoogopgeleide mannen uit het Westen die hem assisteerden. Daarna werd hij als eerste
Iraanse president gekozen.

Het vliegtuig was aan zijn vierde ronde boven Parijs begonnen, toen de mobilofoon
ging. De directeur van de luchthaven gaf het bericht aan Bani Sadr door: De Franse
regering biedt u en uw medereizigers asiel aan. Uw vliegtuig mag hier landen. U bent
welkom.

Het Franse journaal opende met het bericht over de zojuist gearriveerde Bani Sadr.
Khomeini was net klaar met zijn avondgebed toen Rafsanja-ni, de toenmalige
legerbevelhebber, naast hem neerknielde en hem het nieuws vertelde.
Hoewel Khomeini klaar was met zijn gebed, stond hij weer op en begon met een extra
gebed. Nu hij het ongelukkige nieuws had vernomen probeerde hij met een extra gebed
dichter bij God te komen om hem raad vragen. Toen hij het laatste rokat* van zijn gebed
had opgezegd, schitterden zijn ogen. Hij keerde zich tot Rafsanjani en zei: Het
gezegende moment is aangebroken.

Sinds het begin van de oorlog wachtte het Iraanse leger op een gunstig moment om
de bezette oliestad Ghoramshar te bevrijden. In de strategische havenstad stond de
grootste olieraffinaderij van het hele Midden-Oosten. Tot nu toe was deze operatie
onmogelijk geweest, omdat Amerikaanse satellieten alle gebeurtenissen in en rondom de
stad aan Irak doorgaven.
Allah staat aan onze zijde, zei Khomeini tegen Rafsanjani, we zullen Ghoramshar
bevrijden. Het moment is aangebroken. Roep je generaals bij elkaar!
Saddam dronk een glas van geluk, hij was onderweg naar zijn kabinetsvergadering
over de geslaagde vlucht van Bani Sadr naar Frankrijk. Hij wilde persoonlijk het goede
nieuws aan zijn ministers brengen.
Hij was nog niet gearriveerd, toen het Iraanse leger van zes kanten tegelijk
Ghoramshar binnenviel.
Overal in de stad sneuvelden honderden Irakese en Iraanse soldaten, de grond was
bezaaid met lijken. Na een zwaar gevecht van een halve dag wisten twee Iraanse
soldaten de Irakese vlag die boven op de olieraffinaderij stond te vervangen door de
groene vlag van de islam. De Irakezen verzamelden al hun krachten, maar de ayatollahs
hadden onverwachts een nieuw front geopend, op de Irakese havenstad Al Basra. De
schrik van deze plotselinge invasie maakte de Irakese soldaten gek, ze vernielden alle
huizen in Ghoramshar en staken de bomen in brand. Daarna trokken ze zich vergeefs
terug in de hoop Al Basra nog te kunnen redden.

Na deze historische overwinning kwam voor het eerst een glimlachende Khomeini op

de televisie. Hij prees Allah en feliciteerde de ouders van de gevallenen met de moed van
hun zonen. Miljoenen mensen gingen de straten op om de bevrijding van Ghoramshar te
vieren. Er werd vuurwerk afgestoken en overal reden autos, toeterend en met
knipperende lampen. Mensen dansten op de daken van de bussen en iedereen trakteerde
elkaar op koekjes, snoepgoed en fruit.
Het feest ging door tot diep in de nacht, het was het eerste landelijke feest sinds de
komst van de ayatollahs.

Die nacht scheen de volle maan, dat gaf de mensen troost na zoveel pijn en verdriet
geleden te hebben om de oorlog.
Maar niet iedereen was aan het feesten, sommigen gebruikten de vreugdevolle nacht
om wraak te nemen. Het licht van dezelfde maan viel op een zoutwatermeer aan de rand
van de woestijn bij Senedjan, waar het lijk van Zinat Ganoem half in het water lag en
halfin het zand.
Om haar nek hing een papiertje in een plastic hoesje, waarop stond: Ze dwong jonge
ongetrouwde vrouwen die de doodstraf gekregen hadden om met een islamiet naar bed
te gaan voordat ze gexecuteerd werden. Aan dit zoute meer is zij berecht en gestraft.
Het was de wens van de moeders wier dochters bruid zijn geworden in de laatste nacht
van hun leven.

Straks zou de maan langzaam verdwijnen en plaatsmaken voor de zon. Een vlucht
woestijnvogels zou het lijk van Zinat aan het meer zien liggen, lawaaiig zouden ze over
het meer vliegen. Een reiziger op een kameel zou naar het meer rijden om te kijken wat
er aan de hand was.
Hij zou van zijn kameel afstappen, naar het lijk lopen, neerknielen en de tekst op het
briefje lezen.

Akkas, de fotograaf

ga Djan maakte een wandeling langs de rivier, na het ochtendgebed was hij niet
meer terug naar bed gegaan. Hij ging aan de oever op een bergje zand zitten.
Hoewel het water koud was, waste een vrouw haar voeten in het water.
Ze droogde haar voeten af met haar chador, deed haar schoenen aan en liep naar Aga
Djan toe.
Hebt u een paar centjes voor me, ik heb er nog geen een in mijn mond, zei ze.
Benjij het, Godsi?
Godsi, ooit zo jong en levendig, leek nu oud. Je zag het aan haar grijze haar en de
rimpels in haar gezicht.
Ik heb je zo lang niet gezien, Godsi, waar was je al die tijd? Hoe is het met je
moeder?
Ze is dood, zei ze somber.
Wanneer is ze overleden, waarom wist ik er niets vanaf?
Ze is gewoon doodgegaan, zei ze alleen.
Hoe is het met je zus?
Zij is ook dood.
Is zij ook doodgegaan? Waardoor? Wanneer?
Ze gaf geen antwoord.
Waar is je broer?
Hij is ook dood.
Wat zeg je toch allemaal?
Maar u gaat niet dood, kondigde Godsi aan. U blijft tot ze allemaal gaan en tot ze
allemaal komen.
Ze keerde zich om en wandelde weer weg.
Waar gaje naartoe, Godsi? Je hebt me nog niet eens je nieuwtje verteld.
Er zijn nog zeven mannen, waarvan er drie zullen komen, n zal gaan, n zal
blijven liggen, n zal doodgaan en n zal zaaien. Maar u blijft tot ze allemaal komen en
tot ze allemaal gaan, antwoordde ze zonder om te kijken.
Hij wandelde verder langs het water.
Wie zou nog gaan? Wie zou nog komen? dacht hij.
Toen schoot Nosrat hem te binnen.

Tijdens de woelige nachten van terreur had niemand toegang tot de nachten van
Khomeini. Op n man na: Nosrat.
Met Nosrat zonderde Khomeini zich af van de harde alledaagse werkelijkheid buiten
zijn hof. Nosrat nam hem mee naar een andere wereld waar geen plek voor Irakese

straaljagers was of voor bommen en executies.


Met zijn cinema fascineerde hij Khomeini. Hij toonde hem filmfragmenten,
documentaires over de natuur, over vogels, over bijen en slangen en over de rivieren van
sterren. Het was een geheim tussen hen, niemand wist wat er achter de gesloten deur
van Khomeinis kamer plaatsvond.

Khomeini was de leider van de sjiitische wereld, iemand die met een toespraak
miljoenen mensen in beweging kon brengen, maar hij was eenzaam. Hij zat de hele dag,
soms wel de hele week, alleen in zijn studeerkamer.
Hij was een charismatische leider en iedereen deed altijd zijn best om op zijn beurt
indruk op hem te maken. Maar Nosrat probeerde zichzelf te blijven, om zo dichter bij hem
als persoon te komen. Khomeini wist niets over wiskunde en had geen benul van
natuurkunde, maar hij had een enorme interesse voor het licht, de maan, de zon, de
ruimtevaart en bovenal voor meteorieten.
Nosrat bracht Khomeini in contact met een wonderlijke wereld waar hij niets vanaf
wist. Hij veranderde de eenzame nachten van Khomeini in kleurrijke, amusante nachten
waarop hij alles vergat.
Als Nosrat Khomeinis kamer binnenkwam, deed hij meteen zijnjasje uit, hing het aan
de kapstok en begon over zijn films:
Ik heb een paar korte filmpjes meegenomen. Het zijn unieke documentaires over het
leven van twee diersoorten in de natuur. U zult ervan genieten, de ene gaat over mieren
en de hirarchie in hun machtsbestel, de andere gaat over apen. Het is indrukwekkend
om te zien wat voor menselijk gedrag ze vertonen! Daarnaast heb ik een schitterend
filmpje meegebracht over de ontelbare stenen die in het heelal bewegen, eens in de
zoveel tijd valt een grote steen op de aarde, een meteoriet. Het is briljant!
Khomeini keek hem verbaasd aan, zelfs zijn eigen zoon voelde zich niet zo op zijn
gemak bij hem. Hij had vaak gehoord dat kunstenaars anders waren, maar hij had er
voor Nosrat nooit een ontmoet.
Wat Nosrat deed, hoorde bij het leven van de oude Perzische koningen. De koning had
altijd een malidjak in huis, een grappenmaker, die de koning vermaakte. De malidjak was
de enige die toegang had tot de priv-vertrekken van de koning en hij had alle vrijheid
om alles te zeggen en alles te doen, zolang hij de koning maar bezighield.
Hoe heet die zender ook alweer? vroeg Khomeini.
Welke zender?
Die van de Amerikanen, zij hebben mij een aantal maal genterviewd.
U bedoelt CNN?
Ja, die, zei hij.
Wat wilt u erover weten?
Niets, ik weet alleen dat alle presidenten van belangrijke landen een televisietoestel
in hun werkkamer hebben dat altijd op CNN staat.
Dat is waar, het verbaast me dat er geen televisietoestel in uw kamer staat.
Ze spreken Engels, neem ik aan.

Khomeini had geen televisie of radio op zijn kamer, al het nieuws werd hem schriftelijk
doorgegeven.
Er is ook een Arabische zender, net als CNN, alleen worden de berichten dan in het
Arabisch uitgezonden, zei Nosrat, ik zal voor u regelen dat u er hier naar kunt kijken.
De dag daarop bracht Nosrat een klein televisietoestel voor hem mee en plaatste het
in zijn kledingkast zodat niemand het kon zien. Hij leerde Khomeini hoe hij de televisie
aan en uit moest zetten en hoe hij van zender kon wisselen.
Als hij op die Arabische zender staat is het al goed, zei Khomeini zachtjes, alsof hij
iets stiekems deed.

Een aantal weken later werd Nosrat onverwachts gebeld door een verslaggever van
CNN. Hij was op de hoogte van Nosrats nauwe contacten met Khomeini. Ze spraken afin
een theehuis bij het stationsplein en Nosrat vertelde hem over zijn werk. Na het gesprek
vroeg de verslaggever hem voorzichtig of hij interesse had om een documentaire over
Khomeini te maken.
Wat voor iets precies? vroeg Nosrat verbaasd.
Een reportage over Khomeini en zijn dagelijkse leven.
Nosrat werd verrast door het verzoek, hij dacht al een tijdje over zoiets, maar het leek
hem onmogelijk om het uit te voeren.
CNN wil een unieke documentaire van ongeveer een half-uur over zijn priv-leven,
zei de verslaggever, we zullen je er uiteraard een aanzienlijk honorarium voor betalen in
dollars.
Nosrat was niet uit op een flink honorarium. Het ging hem om de mogelijkheid voor
een bijzondere reportage. Het was misschien wel de kans van zijn leven, maar het was
onuitvoerbaar.
Het kan niet, zei hij, waarom zou hij mij toestemming geven om hem te filmen?
Je kunt het altijd proberen, antwoordde de verslaggever, denk erover na, neem
contact met me op als er nog iets anders isdat je wilt.
Akkoord, antwoordde Nosrat.
In zijn hoofd speelden al de scnes die hij zou willen opnemen. Van opwinding kon hij
die nacht niet slapen.
Hij wilde er met iemand over praten, maar hij durfde zijn mond nergens te openen,
was bang dat het geluk uit zijn handen zou vallen.

Toen Nosrat op een avond met Khomeini langs het meer achter Khomeinis woning
wandelde, vertelde hij hem een boeiend verhaal over satellieten en de manier waarop ze
werkten.
Hij zei dat het een revolutie in de technologie was dat men de Amerikaanse president
live op televisie kon zien, terwijl hij in zijn werkkamer in het Witte Huis koffie zat te
drinken.
De mens is nieuwsgierig, ging hij verder, en om zijn nieuwsgierigheid te bevredigen

bedenkt hij zulke apparatuur en zendt die de lucht in. De mensen willen alles weten, ze
zijn bijvoorbeeld erg benieuwd naar hoe u woont, waar u woont en wat u eet. En er is
niets mis met die nieuwsgierigheid.
Nosrat probeerde hem op zijn vraag voor te bereiden, maar hij wist dat als hij CNN zou
noemen, tegelijk de naam Amerika zou vallen. Nosrat was bang dat hij, als hij de vraag
stelde, niet meer welkom was, dat hij onmiddellijk zijn apparatuur kon pakken.
Maar hij was zo gegrepen door het idee dat hij zich niet meer kon inhouden. Nosrat
had zijn camera overal bij zich, dus toen hij die avond met Khomeini in zijn kamer zat en
de televisie voor hem aanzette, drukte hij stiekem op het rode knopje van zijn camera.
Hij filmde hoe Khomeini met blote voeten op de grond zat en hoe hij stiekem achter de
deur van de kast naar zijn televisie keek.

Gedurende een aantal maanden maakte Nosrat tientallen korte shots van Khomeini.
Hoe hij langs het meer wandelde en naar de eenden keek. Hoe er enkele musjes
verschenen en piepend boven zijn hoofd vlogen. Dat hij plots struikelde over een
boomstam en zijn tulband op de grond viel en in het meer rolde. Dat de eenden
ernaartoe renden en aan de tulband begonnen te plukken. In een van de scnes ligt
Khomeini ziek op bed. Hij ligt op zijn zij met zijn gezicht richting Mekka, precies op de
wijze waarop islamitische doden in het graf worden gelegd. Even komt zijn vrouw in
beeld, ze voelt zachtjes zijn voorhoofd en gaat weer weg zonder iets te zeggen.
In een ander shot ziet je dat hij in zijn woonkamer ijsbeert. Hij loopt naar de wastafel,
wast zijn handen, pakt zijn koran en staat aandachtig een pagina lezen. Als hij klaar is
met lezen, pakt hij zijnvulpen, noteertiets, stopt het papiertje in een envelop, plakt het
dicht en roept zijn vrouw: Batoel!
Ze verschijnt, hij overhandigt haar de envelop en zegt: Geef dit aan het leger!
Ze neemt het envelopje aan, verstopt het onder haar chador en gaat er snel vandoor.
Khomeini merkte al snel dat Nosrat hem stiekem filmde. En Nosrat was ervan
overtuigd dat Khomeini in stilte met hem meewerkte.

Op een dag nam de verslaggever van CNN contact op met Nosrat.


Je hebt me niet gebeld. Ik neem aandat je niet op ons verzoek in wilt gaan.
Ik heb iets prachtigs gemaakt, liet Nosrat zich ontvallen.
Een kwartier later stond de man voor zijn deur.
Nosrat was te enthousiast om te weten dat de nieuwe islamitische geheime dienst
hem in de gaten hield. Hij had niet door dat die op de hoogte was van zijn contacten met
CNN.
De verslaggever kwam binnen, Nosrat zette thee, stopte een van de videobanden in
de videorecorder en ging zitten. De verslaggever kon zijn ogen niet geloven.
Fantastisch! zei hij.
Ze hadden de helft van de opnamen nog niet bekeken toen vijf gewapende mannen
vanaf het dak op het balkon sprongen. Ze trapten de deur in, stormden naar binnen en

arresteerden Nosrat en de verslaggever. Twee soldaten bleven achter en doorzochten het


huis. Ze namen alle verdachte spullen in dozen mee.
De verslaggever van CNN werd de volgende dag meteen het land uitgezet, maar
Nosrat belandde in de cel voor verder verhoor. Pas in de gevangenis kwam hij erachter
dat de kwestie veel serieuzer genomen werd dan hij had gedacht. Hij realiseerde zich dat
hij een groot risico genomen had. Hij wist dat hij een zware straf voor de opnamen zou
krijgen, maar hij hoopte dat Khomeini hem zou helpen.
Nosrat probeerde zijn ondervrager ervan te overtuigen dat hij Khomeini erg
respecteerde en dat hij met oprechte sympathie voor Khomeini gehandeld had.
Hij legde uit dat zijn opnamen een sterk historisch karakter hadden en van belang
waren voor het vaderlandse culturele erfgoed.
Hij benadrukte dat hij nooit de bedoeling had gehad om de opnamen aan de
Amerikanen te verkopen, maar dat hij ze slechts uit liefde voor de camera genomen had.
Hij zwoer dat hij zowel trouw aan Khomeini als aan zijn camera was gebleven.
En hij liet doorschemeren dat Khomeini op de hoogte was van de opnamen en dat hij
het bewijzen kon als het nodig was.
Nosrats verdediging klonk aannemelijk. En ze zouden hem hebben geloofd, als ze bij
hem thuis niet een verdacht bandje gevonden hadden. De opnamen op die tape waren zo
beangstigend mooi dat Nosrat toen niet had geweten wat hij ermee moest. Dus had hij
het bandje tussen de balken van zijn plafond in zijn atelier verstopt, in de hoop dat
niemand het ooit zou vinden. En uit pure angst had hij het uit zijn geheugen gewist. Maar
nu hadden de agenten van de geheime dienst de tape gevonden.

Je moet oppassendat je doorje verlangen naar vrouwen niet in een val terechtkomt,
had Aga Djan vaak tegen Nosrat gezegd. Hij was altijd op zoek naar een bijzondere
vrouw van wie hij een prachtig portret kon maken. Nooit had hij er echter bij stilgestaan
dat die vrouw de echtgenote van Khomeini zou kunnen zijn.
De ondervrager van de geheime dienst legde onverwachts het bandje voor hem neer
op tafel. Nosrat verbleekte toen hij het herkende, hij wist dat het afgelopen was met
hem. Ter plekke versteende hij van angst.
Wat had hij in die oude vrouw gezien, dat hij onverwachts, ongewild zijn camera had
laten lopen?
Batoel was de vrouw van de machtigste man van de sjiitische wereld, maar zij was
machteloos.
Nosrat kon het niet uitleggen, het was die machteloze vrouw die hem zwijgend
gedwongen had om haar te filmen, haar op te nemen, haar te bewaren en om haar
misschien ooit te tonen.
Batoel liep gedurende haar hele leven gesluierd, geen vreemde man had ooit haar
haar, haar gezicht, haar handen of haar voeten gezien. En daarom had zij soms de
behoefte om zichzelf te tonen.
Nosrat had het eerst niet door. Als hij op de deur van hun woonkamer klopte, opende
Batoel de deur voor hem en ontving hem altijd met een glimlach. Ze was ongeveer

twintigjaar jonger dan Khomeini, dat was duidelijk aan haar gezicht te zien.
Ze ontving Nosrat altijd gastvrij, iets wat niet paste bij religieuze vrouwen. Maar
Nosrat wist dat het niet om hem ging, maar om zijn camera.
Batoel was mooi en ze wilde die schoonheid laten zien, ze wilde bekeken worden door
de lens.
Haar wens was de wil van alle vrouwen van het vaderland, die door de eeuwen heen
onderdrukt waren door de mannen en nooit de kans hadden gekregen om hun
schoonheid te tonen.
Ze had een stille afspraak met Nosrat gemaakt. Hij filmde haar zwijgend.
Er waren duizenden fotos van Khomeini in de kranten gepubliceerd, maar niemand
had ooit ook maar n kleine foto van Batoel in de krant gezet. Men behandelde haar
alsof ze niet bestond.
Batoel stond voor het raam en keek naar het meer. Ze had haar zwarte chador
ingeruild voor een melkachtig gekleurde chador met blauwe bloemetjes. Nosrat zoomde
in op haar gezicht, en op haar zilvergrijze haar dat een beetje zichtbaar was. Ze liet haar
chador langzaam op haar schouders glijden. Het was een openbaring.
Maar er was n scne die Nosrat de das om deed. Hij had gefilmd in de kamer van
Batoel, de deur stond half open. Hij filmde de kamer, waar een eenpersoonsbed in de
hoek stond en een nachtkastje waarop een kleine spiegel stond en een ouderwets blauw
potje Nivea.

Toen pakte de agent van de geheime dienst de videorecorder en sloeg hem met alle
kracht tegen het hoofd van Nosrat.
De recorder brak in stukken en Nosrat viel bewusteloos op de grond.

Daarna werd het stil.


En overal in het land won de stilte terrein.
Saddam Hussein bombardeerde de steden niet meer en Kho-meini vroeg geen raad
meer aan de Koran of hij de Irakese grond verder moest binnenvallen of niet.
Er heerste een grote stilte. De executies stopten en er werd geen ayatollah meer
neergeschoten. Iedereen was moe, iedereen had rust nodig.

De eerstgekomenen
Bij Al Toer
Is dit dan tovenarij?
Is dit dan tovenarij of zien jullie het niet goed?
Bij het opgetekende boek!
Op een opgerold perkament.
Bij het vaak bezochte huis.
Bij het opgeheven dak.
Bij de kolkende zee van vuur.
Wee op die dag
Wee op die dag, leugenaars!
Al Toer, Al Toer!

oeveel jaren waren er verstreken? Hoeveel maanden waren er voorbijgegaan? Wie


is er gegaan? Wie is er gekomen?

De jaren werden niet meer bijgehouden en het had geen zin om de voorbije maanden
te tellen. De tijd stond stil voor hen die diep ondergedompeld waren in verdriet, voor hen
die dood waren en voor hen die om hun doden weeklaagden.
Ook voor hen die hun tuinen omspitten om hun verdriet te verwerken en voor hen die
in de keuken heilige gerechten maakten om hun smart uit te delen in schaaltjes.
Het land leek tot rust gekomen. Maar er was n persoon die met een geladen pistool
onder zijn riem op een kameel door de woestijn reed om de rechter te berechten.
Daarna zou er misschien pas echt een einde aan het verdriet komen. En pas dan zou
de tijd weer in beweging komen. En zouden we zien hoeveel jaren er voorbij waren
gegaan sinds zij die kwamen en sinds zij die gingen.
Tijdens de opgelegde stilte verloor Khomeini geleidelijk zijn geheugen. De dag kwam
dat hij zelfs mensen uit zijn nabije omgeving niet meer kon herkennen.
Rafsanjani en Khamenei, zijn twee belangrijkste functionarissen, grepen de macht en
verdrongen Khomeini onmerkbaar naar de achtergrond.
Galgal kwam er als eerste achter dat Khomeini dement aan het worden was.
Hij knielde naast hem neer en schrok toen hij merkte dat Khomeini hem niet meer
herkende.
Galgal was de enige functionaris die zelfstandig opereerde. Als verlengstuk van
Khomeini. Met hem was hij machtig, zonder hem was hij niemand en nu werd het tijd dat
hij het veld ruimde.
Bovendien was de tijd van de executies voorbij, het regime had zijn gezicht voldoende

getoond. Ze hadden de Irakese bezetter het land uitgezet en alle tegenstanders


uitgeschakeld. Het moest zich nu stabiliseren. Er bleef daarom geen ruimte over voor een
gehate rechter als Galgal.
Er moest een andere functie voor hem worden verzonnen, maar dat was niet
eenvoudig. Inmiddels was een aantal leden van de moedjahedien en van linkse
groeperingen op de hoogte van zijn rol en van de afschuwelijke-misdaden die hij begaan
had. Overal lagen ze op de loer om hem te elimineren.
Galgal wilde zelf graag terug naar Qpm om daar als rechtsgeleerde op imamscholen te
doceren, maar dat was onmogelijk geworden.
Hij besefte dat het einde van zijn missie voor de islam in zicht was, net als voor
Khomeini.
Khomeini was nog niet dood, maar hij behoorde al tot het verleden. Galgal had geen
toekomst meer, in het heden was geen plaats voor hem. Hij moest terug naar het
verleden, maar de vraag was hoe.
Gelukkig wisten de opvolgers van Khomeini hoe ze Galgal terug het verleden in
moesten sturen. In die tijd was de Taliban in het buurland Afghanistan druk bezig hun
islamitische bewind te vestigen. Ze gebruikten veel geweld om de ouderwetse sharia van
de islam in Afghanistan in te voeren.
De ayatollahs van Iran hadden nauwe contacten met de Taliban en hielden regelmatig
bijeenkomsten om elkaars positie te verstevigen ten opzichte van hun westerse
tegenstanders.
Het regime kwam op het idee om Galgal als geschenk aan de Taliban te geven, iets
wat voor de fanatieke Taliban een aanwinst zou betekenen.
Het was een unieke oplossing en Galgal aanvaardde het verzoek van harte. Het
fanatisme van de Taliban sprak hem erg aan, dus pakte hij zijn koffer en reisde anoniem
als koopman met een hoed en een baard per trein naar de aan de grens gelegen stad
Mashad.
Hij overnachtte in een herberg waar de volgende avond een Taliban-strijder hem
kwam ophalen. Gekleed als Afghaan reed hij met de man mee de grens over richting
Kaboel. Daar werd hij warm onthaald door de leider van de Taliban en kreeg hij een huis
aangeboden in Kaboel.
Het leven van Galgal veranderde compleet, hij was in rustig vaarwater
terechtgekomen.
Officieel kreeg hij een baan in het stadsarchief, maar in het geheim was hij een
belangrijk man in de leiding van de Taliban.
Hij genoot van de anonimiteit die de stad hem verleende en hij had eindelijk de rust
gevonden om zich meer in de islamitische wetgeving te verdiepen. De hele dag zat hij in
de oude bibliotheek van het stadsarchief en bestudeerde unieke islamitische documenten
die speciaal voor hem uit de koninklijke bibliotheken van Saudi-Arabi werden
meegebracht. Na een paar maanden trouwde hij met een Afghaanse vrouw en begon hij
een gezinsleven.
Hij was gelukkig, zijn nieuwe leven beviel hem. Hij wandelde vrij door de stad, bezocht
de winkels, iets wat hij nooit eerder had gedaan. Ook bezocht hij regelmatig zijn

Afghaanse schoonfamilie. Niemand wist iets over zijn verleden, hij stelde zich voor als
islamitische onderzoeker die bezig was een boek over de geschiedenis van de islam te
schrijven.
Hij had niet in de gaten dat hij nog steeds werd gezocht, dat men zijn misdaden niet
vergeten was.

Shahbal was een van de personen die op zoek was naar Galgal. Maar zijn spoor liep
dood.
Er waren slechts drie ledenvan de leiding van Shahbals partij overgebleven. De rest
was gearresteerd, gexecuteerd of gevlucht. Op de laatste, haastige bijeenkomst van de
overgebleven leiding kreeg Shahbal opdracht om Galgal uit te schakelen. Later bleek dat
het de laatste beslissing was die zijn partij nam. Shahbal wilde persoonlijk wraak nemen
voor de dood van Djawad. Hij kon de lange koude nacht, de zoektocht naar een graf in
de bergen, niet uit zijn hoofd zetten. Hij kon de vernedering niet verdragen. Hij moest
iets doen, anders zou hij nooit meer rustig slapen. Pas na deze daad zou hij de draad van
het leven weer kunnen oppakken.
Sinds hij de aanslag op de ayatollah gepleegd had, wist niemand van de familie waar
hij was. Aga Djan dacht dat hij het land verlaten had en ergens in Europa of Amerika
terecht was gekomen.
Maar Shahbal was niet weg. Hij was nog altijd in Teheran. Hij had een baard laten
staan en werkte als taxichauffeur in een van de duizenden oranje taxis van de stad.
De ondergrondse partijen gebruikten geen persoonlijke auto, uit veiligheid. Ze hadden
meestal een aantal taxis waarmee ze overal naartoe gingen.
Shahbal had de taxi sinds hij als redactielid van de partijkrant werkte. Hij gebruikte
hem als vervoermiddel en verdiende er de kost mee. Uit veiligheidsredenen vergaderde
de overgebleven leiding niet meer. Maar ze ontmoetten elkaar om de zoveel tijd in een
theehuis op de bazaar van Teheran.
Tijdens een van die ontmoetingen kreeg Shahbal te horen dat Galgal in Kaboel zat.
Dat had ik moeten weten, zei hij verbaasd, hoe komenjullie aan die informatie?
De Toedeh-partij, zei een van hen kort en overhandigde hem een klein papiertje
waarop een adres stond.
Ook de Toedeh-partij was uit elkaar gevallen. Het regime had hen uitgeschakeld. Maar
oude leden van deze russofiele communistische partij had nog altijd contacten met het
communistische buurland, de Sovjet-Unie.
Shahbal wist nu wat hem te doen stond.

Gedurende het communistische bewind van Afghanistan hadden de ondergrondse


Iraanse groeperingen goede contacten opgebouwd met Afghaanse sympathisanten. Toen
de Taliban aan de macht kwam, vluchtten de communisten naar de Sovjet-Unie. Maar
velen waren ook gebleven. Het duurde een aantal maanden voordat Shahbal met een
groep Afghanen kon regelen dat die hem het land in zou smokkelen. Hij reed op een

kameel in het donker dwars door de woestijn naar de grens met Afghanistan, waar een
Afghaan op een motor op hem zou wachten.
Toen hij de grens bereikt had, liet hij zijn kameel achter bij de kamelenstal van de
herberg en ging te voet naar de plek waar de Afghaan achter het prikkeldraad op hem
wachtte. Nadat ze het geheime wachtwoord hadden uitgewisseld, wees de man hem
waar hij onder het prikkeldraad Afghanistan binnen kon kruipen.
Shahbal nam plaats achter op de motor en de man reed weg. Na een half-uurtje stopte
de Afghaan bij de hut van een herder. Hij ging naar binnen en kwam met een set
traditionele kleding terug. Toen Shahbal zich omgekleed had, reden ze verder naar het
eerste dorp, waar de volgende ochtend een bus naar Kaboel zou rijden.
Het was nog herfst, maar het sneeuwde op de toppen van de bergen, de wind sneed
inje gezicht. De man kocht vers brood en dadels voor Shahbal en zette hem op de bus.
Na een tocht van vijf uur door de bergen en na ontelbare tus-senstops bereikte de bus
eindelijk het centrum van Kaboel.
Shahbal stapte uit en ging eerst naar een caf om iets te eten. Hij bestelde warme
dikke Afghaanse soep en dronk achter elkaar een paar glaasjes verse thee.
De afgelopen drie nachten had hij amper geslapen, hij liep het hotelletje naast het
caf binnen en kroop meteen onder de dekens.
Pas de volgende ochtend werd hij wakker, toen de knecht van het hotel op zijn deur
klopte om te vragen of het wel goed met hem ging.
Hij had sterk de behoefte om zich te wassen, maar het hotelletje had geen badkamer.
Op zoek naar een badhuis vond hij een moskee. Daar waste hij zich uitgebreid en ging
naar een theehuis om te ontbijten. Het stadsarchief waar Galgal werkte, was slechts een
paar straten verderop. Het archief was gesloten voor het publiek, maar de lichtjes
brandden achter de ramen.
Galgals werkkamer was op de bovenste verdieping, hij zat daar alleen. Zijn bureau
stond voor het raam, als hij opkeek kon hij de mensen op straat zien lopen. Hij begon net
als alle andere medewerkers al vroeg aan zijn werk, maar als het archieftegen vier uur
sloot, bleef hij een uurtje langer doorwerken en verliet als laatste het gebouw.
Shahbal herkende hem meteen toen hij naar buiten kwam, ondanks zijn Afghaanse
kleding. Hij was dik geworden, maar zijn manier van lopen verried hem. Het was net
donker geworden, Shahbal volgde hem naar de bakker. Galgal liep met het verse brood
onder zijn arm naar een man die op de stoep de laatste herfstdruiven verkocht. Hij kocht
wat druiven en ging naar huis.
Shahbal achtervolgde hem tot aan zijn woning, verkende daarna de omgeving en
keerde toen terug naar zijn hotel. Hij wilde Galgal het liefst alleen treffen in zijn huis,
maar toen hij de volgende avond voor zijn raam stond, zag hij hem met zijn nieuwe
Afghaanse vrouw op de grond zitten dineren. Shahbal kon niet langer wachten, hij moest
snel zijn werk verrichten voordat de Afghaanse geheime dienst achter zijn aanwezigheid
zou komen.
Hij maakte een rondje om het huis en gaf Galgal de tijd om te eten. Toen hij wederom
langs het raam liep, zag hij de vrouw in de keuken staan. Het licht op de bovenverdieping
brandde. Hij zag zijn kans schoon, kroop door het raam het huis in en sloop naar de

keuken. De vrouw, die bezig was met de afwas, hoorde iets. Ze draaide zich om en zag
een gewapende man in de deuropening staan, maar voordat ze kon gillen, greep Shahbal
haar, hield zijn hand voor haar mond en fluisterde: Wees kalm! Ik zal u geen pijn doen.
Luister naar mij, uw man is een Iraanse misdadiger, hij heeft honderden onschuldigejonge mensen laten executeren. Als u rustig blijft, blijft u ongedeerd. Begrijpt u mijn
Perzisch?
De vrouw knikte geschokt.
Ik heb geen tijd, ik zal uw mond dichtplakken en uw handen en benen vastbinden. U
beweegt niet, als u beweegt, schiet ik ook u dood. Begrijpt u me?
De vrouw knikte opnieuw.
Heel goed, zei hij en hij bond haar vast. Hij liet haar achter op de keukenvloer en
klom zachtjes de trap op naar de kamer waar het licht brandde.
Boven aan de trap keek hij met zijn pistool in zijn hand door de kier van de deur naar
binnen. Galgal zat achter een tafel, hij had zijn bril op, las een boek en maakte notities.
Shahbal deed zachtjes de deur open en ging naar binnen. Galgal dacht dat het zijn
vrouw was die thee voor hem kwam brengen en keek daarom niet op. Maar toen ze niets
zei, zette hij zijn bril af en keek naar de deur en zag een gewapende Afghaan in de
kamer staan.
Niet bewegen! riep Shahbal.
Het Perzisch verried dat hij niet met een Afghaan te maken had. Verbijsterd keek hij
naar Shahbal.
Shahbal deed zijn Afghaanse pet af en zei met koude stem: Mohammad Al Galgal! De
zogenaamde Godsrechter! Het ondergrondse gerechtshof heeft me opdracht gegeven u te
executeren!
Galgal herkende Shahbal, hij schrok ervan, hij wilde iets zeggen, maar zijn tong was zo
droog als een stukje hout geworden. Dit was zijn einde, niets kon hem meer redden. Hij
mompelde iets.
Ik versta u niet.
Hij wees naar een glas water dat op tafel stond.
Drink maar! riep Shahbal.
Met trillende hand nam Galgal een slokje water.
Mag ik richting Mekka gaan staan? zei hij vervolgens met een doffe stem.
Dat mag!
Galgal stond op. Hij zette een stapje richting het raam en richtte zich in het donker van
de avond naar Mekka en neuriede:
Zij die aan de rechterkant staan
En zij die aan de sinistere kant staan
Shahbal loste een schot dat Galgal in zijn borst trof.
Galgal struikelde, maar hij vond steun bij het kozijn en ging verder:

O, mens, je streeft naar Hem, en jij zult Hem Ontmoeten.


Wanneer de hemel splijt
En wanneer de sterren verstrooid worden
Shahbal loste nog twee schoten.
Galgal liet met een schok het kozijn los en smakte op de grond.
Terwijl hij lag te stuiptrekken neuriede hij vaag:
De eerstgekomenen zijn het eerst gekomen
Zij zijn het die in de nabijheid zijn gebracht
In de tuinen van het geluk.
Shahbal snelde naar beneden, maakte de vrouw los en zei: Ga gauw naar je familie
toe!
De vrouw vluchtte naar buiten.
Shahbal verliet het huis, rende linksaf de straat uit en liep in kalmte door de donkere
steegjes naar het centrum. Daar kocht hij vers brood en een tros druiven en stapte in de
nachtbus die naar Pakistan ging.
De bus reed door de halfverlichte straten van Kaboel. De stad was prachtig. Ooit zou
hij terugkeren naar deze mysterieuze plek.

De tuinen van geluk

lej Lam Miem Raa. Er gingen jaren voorbij en het verdriet van het huis groeide als
een boom in de tuin.
De Amerikaanse gijzelaars sliepen allang weer in hun eigen bed, in hun eigen
huis. Khomeini was gestorven.
De oorlog was beindigd en Amerika, dat niets bereikt had met Saddam, had zijn
spionagevliegtuigen aan de grond gezet.
De trekvogels trokken nog altijd de stad binnen en vlogen boven het huis van de
moskee. Maar omdat ze er geen voer zagen, zetten ze hun vlucht voort.
De dochters van Aga Djan woonden in Teheran, ze waren in stilte getrouwd tijdens de
drukke jaren van oorlog en executies. Ensi had een zoontje gekregen dat ze naar Djawad
had vernoemd. Ze kwam geregeld thuis met haar man en legde Djawad in de armen van
Fagri Sadat. Fagri, die had gedacht dat ze nooit meer over haar verdriet heen zou komen,
kuste het kind, kwam overeind en riep: Aga Djan, waar benje, kom eens kijken, hij lijkt
sprekend op Djawad!
De oude kraai hoorde Fagri en vloog een rondje boven het huis. De oude vissen in de
hooz sprongen van geluk even uit het water, de oude boom rechtte zijn rug en
glimlachte, de vogels kwamen weer op zijn takken zitten en de wind die net uit de
bergen kwam, bracht de geur van wilde lentebloemen met zich mee. Aga Djan deed
zijnjas aan, zette zijn hoed op, pakte zijn wandelstok en ging verheugd naar de bazaar
om een doos verse koekjes te halen.
Wanneer had hij voor het laatst uit blijdschap een doos koekjes gehaald?
Hij wist het nog, het was de dag waarop de grootmoeders naar Mekka gingen.
Op een van die prachtige lentedagen haalde Aga Djan zijn oude Ford uit de garage en
waste hem voor het eerst zelf voor de deur. Hij legde de koffer van Fagri Sadat in de
achterbak en hielp haar instappen, toen nam hij plaats achter het stuur en reed naar
Djirja.
Ooit knoopten bijna alle vrouwen van Djirja, jong en oud, tapijtenvoor Aga Djan en
werd hij als een vorst ontvangen. Maar er was ook een moment dat ze hem geen graf
voor zijn zoon wilden geven.
Gelukkig waren die dagen vervlogen, want toen hij zijn auto op het dorpsplein
parkeerde en met Fagri het plein overstak, gingen de dorpelingen aan de kant en bogen
eerbiedig.
Nu de golf van geweld voorbij was, de oorlog uitgevochten en het stof van de revolutie
was gaan liggen, had men zicht op alles gekregen. Ze zagen de resultaten van zoveel
jaren strijd.
Door de vele doden en het verschil van politieke meningen waren veel families uit
elkaar geslagen. De gevangenissen zaten overvol met tegenstanders van het regime. De

werkloosheid was enorm en levensmiddelen schaars.


Aga Djan had Fagri nooit verteld wat er die avond gebeurd was in het dorp, maar Fagri
had het hele verhaal van haar familie gehoord.
Ik begrijp nog steeds niet hoe mensen van de ene op de andere dag kunnen
veranderen, zei ze toen ze naar het voormalige huis van haar vader liepen.
Het zijn simpele mensen en ze zijn bij na allemaal analfabeet. De sjah heeft niets
voor hen gedaan en de ayatollahs zullen het niet beter doen. Ik neem het ze niet kwalijk.
Bovendien liggen onze wortels diep in deze grond, onze doden liggen hier allemaal
begraven. Als het goed gaat, ligt het aan ons en als het slecht gaat, ook.
Het oude kasteeltje waar ze voorheen altijd verbleven was door het islamitische leger
bezet. Daarom overnachtten ze de eerste nacht in het ouderlijk huis van Fagri, waar nu
haar jongere zus woonde.
De volgende dag bezochten ze het huis van Kazem Khan. Ze liepen naast elkaar onder
de amandelbomen, die bedekt waren met zachtroze bloesems. De vogeltjes zongen zo
vrolijk alsof ze het einde van het verdriet wilden vieren. Het oude gedeelte van het dorp
was niet veranderd, maar de pasgetrouwde jongeren waren nieuwe huizen op de heuvels
aan het bouwen. Djirja stond bekend om zijn tapijten en saffraan. De saffraan die op die
heuvels groeide was zo geurig. Als je vroeger te paard naar het huis van Kazem Khan
ging, zag je niets anders dan de gele saffraanplantages die de heuvels bedekten. Nu
stonden er ook honderden kleine eenvoudige huisjes op de lage heuvels. Op de hoogste
heuvel was men in de tijd van de sjah bezig geweest een waterreservoir te maken, maar
daarna was het er niet meer van gekomen.
De bomen zijn oud geworden, zei Fagri.
Ik ben ook oud geworden, antwoordde Aga Djan.
Voordat het weer koud begon te worden, klommen alle meisjes van het dorp de
heuvels in om de saffraandraadjes te plukken, die als goud werden verkocht. Ze zongen
vrolijk en als ze terugkeerden waren hun handen geelbruin en rook hun hele lichaam naar
saffraan.
De meisjes uit Djirja hadden vele aanbidders uit andere dorpen. Maar die hadden
moeite om de meisjes van het dorp los te weken.
Tijdens de koude lange winters bleven de meisjes dag en nacht binnen en knoopten
tapijtjes. Als de lente kwam, deden ze de ramen open en hoorde je ze zingen en
giechelen. De ramen stonden nu open, maar je hoorde ze niet, ze mochten niet meer
zingen.
Aga Djan en Fagri Sadat wandelden rustig langs de oude walnootboom naar het huis
van Kazem Khan, dat op een verhoging tegenover de saffraanheuvels stond.
Er verschenen twee ruiters in de verte, ze galoppeerden naar hen toe. Een paar meter
van hen vandaan stapten ze af en liepen met hun paard aan het leidsel naar Aga Djan.
De mannen leken sprekend op elkaar, ze bogen zich voorover en groetten Aga Djan.
Verder zeiden ze niets.
Aga Djan herkende hen niet, hij keek Fagri Sadat vragend aan. Nu zie ik het, het zijn
de twee dove zonen van de oude knecht van Kazem Khan, zei Fagri glimlachend.
Aga Djan groette de mannen terug met een handgebaar en vroeg hoe het met hun

vrouw en kinderen ging.


De mannen gebaarden dat thuis alles goed ging en dat hun kinderen groot waren
geworden.
We hebben deze paarden voor jullie meegebracht, gebaarde een van de mannen,
jullie hebben ze nodig voor jullie verblijf hier.
Aga Djan keek Fagri glimlachend aan en zei: Ze biedenje een paard aan, wat denk je
ervan?
Geen sprake van, zei Fagri lachend, jij kunt ermee overweg, maar het is niets voor
mij. Ik ben de oude Fagri niet meer, ik durf niet meer te rijden.
Hun vrouwen nodigen je uit om bij hen op bezoek te komen, zei Aga Djan.
Goed, wat leuk, met plezier, ik zal zeker komen, gebaarde Fagri.
De mannen overhandigden hun de leidsels en gingen er te voet vandoor.

De woning van Kazem Khan stond als een juweel tussen de oude bomen, het kon ook
niet anders, het was het huis van de dichter van het dorp. Het graf van Kazem Khan lag
aan het einde van zijn tuin onder de amandelbomen en was helemaal bedekt met
bloesemblaadjes.
Toen hij nog leefde zongen de vogeltjes net zo lang tot hij het raam van zijn
opiumkamer opendeed en de rook van de opium naar buiten opsteeg.
Als hij klaar was met roken, riep hij: Nu naar huis, jongens, welterusten! En dan
vlogen ze weg.
De boer en boerin die hij voorheen in dienst had, hadden nu alles klaargemaakt voor
de komst van Aga Djan en Fagri. Ze aten met zn tween in de tuin, praatten over Kazem
Khan en lachten om het feit dat hij met zijn gedichten de vrouwen in de bergen
veroverde.
s-Avonds ging de boerin naar Fagri Sadat en zei: Er zijn een paar vrouwen die langs
willen komen om u te groeten, als u daar geen bezwaar tegen hebt.
Welke vrouwen? vroeg Fagri verbaasd.
Vrouwen uit het dorp die ooit tapijten voor jullie knoopten.
De vrouwen bewonderden Fagri om haar schoonheid en haar vriendelijke manieren. Ze
mochten haar nog altijd.
Wanneer willen ze komen?
Straks, als het u schikt.
Aga Djan ging naar de bibliotheek van Kazem Khan.

Eerst kwam een aantal oude vrouwen, ze kusten Fagri en gingen stil op de grond
zitten. Daarna kwamen er een paar groepjes vrouwen achter elkaar binnen, ook zij
kusten Fagri en namen plaats. Fagri was verrast. De meeste vrouwen hadden ooit bij hen
gewerkt, ze herkende hun gezichten. Ten slotte kwam er een groepje van zeven vrouwen
binnen. Ze omhelsden haar, het waren de meisjes die ooit bij haar waren gekomen om
een aantal proeftapijtjes te knopen.

Wat een verrassing. Door jullie bezoek brandt er weer licht in mijn hart. Dit had ik
helemaal niet verwacht, ik dacht dat jullie me vergeten waren, zei Fagri.
Een van de oude vrouwen nam het woord en zei rustig: Fagri, je hebt veel pijn
geleden, dat weten we. Je hebt je zoon verloren en wij hebben hem geen graf
geschonken. Dat blijft voor altijd in ons geweten. We zijn vanavond gekomen om je te
vragen te stoppen met rouwen. We hebben eenjurk voor je meegenomen. We verzoeken
je om je zwarte kleren terug in de kast te hangen en deze jurk aan te doen. Dit had
eigenlijk eerder moeten gebeuren, het zijn moeilijkejaren voor je geweest.
De vrouw pakte een vrolijke, gebloemde jurk en gaf deze aan haar. Met tranen in haar
ogen keek Fagri naar haar zwarte kleren. Ze was sprakeloos, ze huilde stil terwijl ze haar
hand voor haar mond hield.
Ze wilde met de gebloemde jurk naar boven rennen naar Aga Djan, maar ze zag dat er
net een groep mannen de trap op liep.
Het waren de wijze mannen van het dorp die ook ooit voor Aga Djan hadden gewerkt.
Een van hen klopte op de deur van de bibliotheek en vroeg of ze binnen mochten
komen.
Natuurlijk! riep Aga Djan. Jullie zijn welkom!
Ze gingen naar binnen en namen plaats op de oude stoelen bij het raam. Een minuut
lang bleef het stil. Toen nam een van de mannen het woord: Aga Djan, bijna iedere
familie uit het dorp heeft een zoon verloren in de oorlog. Ze liggen allemaal bij elkaar
begraven op de begraafplaats. Wij hebben je geen graf gegeven voor je zoon. We dragen
het lijk van je zoon in ons geweten. Vergeef het ons!
God is alwetend. En de vergevende, zei Aga Djan op vredige toon, ik heb het nooit
iemand kwalijk genomen. Jullie komst vermindert mijn pijn. Ik heb altijd in de goedheid
van de mens geloofd. Ik dank jullie voor jullie komst.
De oude man haalde een wit overhemd tevoorschijn en zei: De tijd van rouwen is
voorbij. Neem dit van ons aan en laat je zwarte hemd in de kast liggen.

In bed legde Fagri haar hoofd op Aga Djans borst en zei: Wat een mooie nacht, ik ben
zo blij, ik kan weer naar ons dorp.
Ze keken door het raam naar de lucht vol sterren.
Ze hebben het goedgemaakt. Het zijn ervaren mensen, die oude dorpelingen. Ze zijn
wijs en hun wijsheid komt voort uit de rijke tradities van dit gebied, ze weten hoe ze
oude wonden kunnen helen.
Morgen komen een paar vriendinnen langs die henna in mijn haar gaan zetten voor
geluk, zei Fagri opgewonden.
Ik ben blij voor je! Je verdient het! zei Aga Djan. Ze vielen in slaap in elkaars armen.

s-Ochtends floten de vogeltjes Aga Djan wakker. Na zijn gebed maakte hij een
wandeling in de tuin. Hij had het witte overhemd aan dat de dorpelingen hem gegeven
hadden, hij voelde zich goed. Hij keek naar de jonge takken die vol bloesems waren en

voelde weer kracht in zijn benen. Hij wandelde naar het graf van Kazem Khan, knielde bij
zijn grafsteen, pakte een steentje, tikte zachtjes tegen zijn grafsteen en zei een van zijn
gedichten op:
Roezegar ast ke ghah ezzat dehad
Ghah ghar darad
Tjarge bazighar azin bazitjeha besjaar darad
Zo doet het leven
Het speelt met je
Soms heeft het je lief
Soms vernedert het je
Een verrukkelijke lentewind woei vanuit de bergen. Opeens herinnerde Aga Djan zich
dat hij over Hoeshang Khan gedroomd had.
Hoeshang Khan was een oude vriend, een man van adel die hoog in de bergen
woonde. Hij was de man die hen die nacht gered had, die in de bergen met eenjeep
verscheen en het lijk van Djawad had meegenomen.
Hij woonde in zijn kasteel in zijn eigen dorpje ver weg van alle andere dorpen in de
bergen.
Sinds de nacht waarop Hoeshang Khan het lijk van Djawad mee had genomen, was
Aga Djan nooit meer naar de bergen teruggekeerd. Hij wist dat hij geduld moest hebben
en dat ooit de juiste tijd zou komen.
Nu hij bij het graf van zijn oom stond, herinnerde hij zich zijn droom. De geur en de
gedachte aan Djawad waaide als de geur van de bloesems in zijn geest.
Hij haalde een van de paarden uit de stal, sprong in het zadel en galoppeerde richting
Sawodjbolag.

Hoeshang Khan was een jaar of zestig, hij was de zoon van een machtige edelman. Hij
was een bijzonder type, hij wilde niets met zijn vader te maken hebben en indertijd ook
niets met het regime van de sjah.
Hoeshang had vier vrouwen en bij elke vrouw had hij vijf kinderen gekregen. Hij
woonde in een soort zelfstandige gesloten kolonie en had nauwelijks hulp van buiten
nodig.
Hoeshang Khan bezat een jeep, een paar tractors, tientallen koeien, paarden en
schapen. En hij had een kleine brouwerij in zijn kelder waar hij wijn voor eigen gebruik
produceerde.
Hij had geen contact met de buitenwereld, alleen zijn vrienden bezochten hem
regelmatig. Zij waren bijzondere dichters, schrijvers en musici uit Isfahan, Yazd, Shiraz en
Kashan. Ze waren altijd welkom, ze wandelden met Hoeshang in de bergen, rookten
opium, dronken van zijn eigengemaakte wijn en genoten van het fruit uit zijn tuinen. Er
was geen weg voor autos naar zijn dorp, hij was de enige die in zijn oude jeep over de
rotsen en over de helling van de valleien kon rijden. Zijn gasten kwamen per bus tot

Djirja en klommen de rest van de weg per muilezel omhoog.

Hoeshang Khan had in Parijs gestudeerd en hij had daar lange tijd gewoond, maar op
een dag pakte hij zijn koffer en keerde terug naar de bergen.
Hij liep altijd in hoge laarzen, droeg een aparte hoed en parfum uit Parijs. Elke dag
klom hij op de top van de berg om de zonsopgang mee te maken. Zijn grote radio stond
altijd op een Franstalige zender, waarop hij naar muziek en nieuws luisterde.
Hoewel hij vier vrouwen had, woonde hij alleen in zijn kasteel met zijn eigen spullen.
De bergen waartussen Sawodjbolag zich bevond waren geheimzinnig. In de hoogste
berg zat een krater en er steeg nog altijd rook uit de oude vulkaan. Het kasteel stond op
de helling van een van de bergen en keek uit op een droge vallei.
Op weg naar het kasteel kwam je langs drie raadselachtige grotten. In de grotten
bevonden zich delen van de oude Perzische geschiedenis. Op de diepste plek van de ene
grot stond een eenvoudig stenen standbeeld van koning Shahpoer, een van de eerste
Sassaniden-koningen.
In de wand van een andere grot was een leeuw gebeiteld die vocht tegen de koning
van de Achaemeniden, die op een stier zat. In de derde grot was een tafereel van koning
Darius uitgehouwen. De grootste koning ooit.
Voor de opening van de grotten flapperden groene vlaggen met daarop heilige
teksten. Pelgrims klommen per muilezel naar die grotten om de taferelen te bewonderen.
De adelaars vlogen rondjes boven de grotten en hielden alles in de gaten, ze werden
door de pelgrims als de bewakers van de grotten beschouwd.

Op de top van de berg stond een grote kerkklok. Gasten konden de bel laten luiden en
zo Hoeshang Khan erop attenderen dat ze eraan kwamen. Aga Djan luidde de klok en
zwaaide met zijn hoed naar het dorp. Khaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa-aaaan! zijn stem
echode in de vallei onder het kasteel.
De kinderen die voor het kasteel speelden, hoorden hem en riepen met zn allen terug:
Wie bent uuuuuuuuuuuuuuuuuu?
Agaaaaaaaaaaaaaaaa Djaaaaaaaaaaaaaaaaaan!
Ze renden het kasteel binnen om Khan op de hoogte te stellen van de komst van een
gast.
Aga Djan klom verder met het leidsel van zijn paard in zijn hand.
Hoeshang kwam al aan galopperen, zwaaiend met zijn hoed. Voor Aga Djan sprong hij
van zijn paard en omhelsde hem.
Mijn ware vriend, welkom! Wat een aangename verrassing! Mijn huis is jouw huis!
Ze liepen te voet verder.
Vertel me, vriend, wat heeft je hiernaartoe gebracht?
Geloof het of niet, een droom, zei Aga Djan.
Wat voor een droom?
Ik ben met Fagri in Djirja en vannacht droomde ik over jou.

Waarom hebje Fagri niet meegenomen?


Ik was niet van plan om langs te komen, maar toen ik me vanmorgen herinnerde wat
ik gedroomd had, ben ik gelijk vertrokken.
Waar ging je droom over?
Ik weet het niet meer precies, maar ik stond bij de klok en ik zag je afdalen naar de
vallei. Ik luidde de klok, maar je hoorde me niet, ik trok nog harder aan het touw, maar
je keek niet op. Met een brok in mijn keel luidde ik de klok onophoudelijk zodat iedereen
in de bergen het hoorde, behalve jij. De rest ben ik vergeten.
Ik weet waar de rest van je droom over ging. Volg mij maar, zei Khan en hij sprong
op zijn paard en reed naar de vallei.

Het was een droge vallei, je zag niets anders dan donkerbruine rotsen, er was geen
teken van leven. Khan reed behendig de helling af, helemaal onderaan stapten ze af. Hij
liep naar de bedding van de vallei.
De grond is hier zo dorstig dat zelfs als je de Perzische Golf hier liet stromen, de dorst
van de vallei niet gelest zou worden. Maar je gelooft niet hoe vruchtbaar de grond hier is.
Ik heb een droom, om ooit van deze vallei het hof van Eden te maken. Ik wil je iets laten
zien. Benje er klaar voor?
Waarvoor?
Voor iets pijnlijks, maar tegelijkertijd iets prachtigs!
Hij klom over een paar grote rotsen en Aga Djan volgde hem.
De natuur heeft hier een wonder verricht, ging hij verder, hier zie je alleen droge
grond, maar achter het kasteel is de grond zacht en vochtig. Zal ikje een geheim
vertellen? Kunjeje voorstellen dat ik onder het kasteel een enorm waterreservoir heb?
Waterreservoir?
Echt, een ondergronds natuurlijk waterreservoir. Ik weet niet hoe het is ontstaan, of
waar het water vandaan komt, misschien uit de noordelijke bergen waar de eeuwige
sneeuw ligt. Het is het geheim van mijn kasteel, niemand weet ervan, ik ben er pas een
jaar of drie geleden achter gekomen toen een Franse vriend bij me langskwam. Hij is
geograaf en hij was genteresseerd in de oorsprong van de waterput. Met een touw
daalde hij in de waterput af. Toen hij uit de put kwam zei hij: Er ligt goud onder je
kasteel.
Goud? vroeg ik verbaasd.
Water, er is een enorm waterreservoir onder deze grond waarmee je goud kunt
verdienen, zei hij.
Ik heb het nog aan niemand verteld, want ik ben bang dat de ayatollahs, zodra ze
erachter komen, meteen mijn kasteel van me afpakken en me verdrijven. Zolang ik leef,
zal ik het geheimhouden, maar ik heb al stiekem een proefje gedaan. Met de hulp van
een familielid van jou.
Welk familielid?
Ik zal het je later vertellen. Ik kocht een krachtige waterpomp en een lange
waterslang. De restmoet je met je eigen ogen zien. Doe je ogen maar dicht, dan neem

ikje mee naar de plek waar ik het over heb. Wees sterk en volg me!
Aga Djan sloot zijn ogen, aarzelend hield hij Khans arm vast en volgde hem naar
achter de hoge bergwanden.
Nu mag je je ogen openen, zei Khan.
Aga Djan opende zijn ogen. Hij geloofde het bijna niet. Voor hem lag een gigantische,
uitgestrekte tuin. Het was een tuin vol geurige lentebloemen in alle kleuren van de
regenboog, hier en daar stonden jonge bomen vol bloesem.
Dit is ongelooflijk! zei Aga Djan.
De grond is hier nog altijd warm door de oude vulkaan en rijk aan grondstoffen. En de
tuin wordt beschermd door de grote rotsen. Dit is alvast een deel van mijn droom voor de
vallei. Vannacht heb je iets gedroomd, maar je weet niet meer precies wat. Ik zal je
vertellen waar je over gedroomd hebt. Kijk daar, onder die boom, tegen die geelbruine
rotswand, ligt je zoon begraven, ik heb er nog geen grafsteen op gelegd, maar hij is
bedekt met bloemen, met bloesems.
Aga Djan greep Khans arm vast.
Gewone vogeltjes durven hier niet te komen, ging Khan verder, dit is het domein
van de adelaars. Ze vliegen over de vallei en houden de wacht.
Met vochtige ogen keek Aga Djan naar de oranjeroze bloemen die het graf bedekten.
Ze waren zo dicht tegen elkaar aan gegroeid dat het leek alsof ze bang waren het graf te
onthullen. De tranen liepen over zijn wangen. Hij knielde voor het graf en kuste de
grond:
A lef Lam Miem Raa
Hij regelt het al
En Hij is het die de aarde uitspreidde
En de bergen verhief
Rivieren liet stromen
Hij deed de hemelen verrijzen op de pilaren
Die gij niet kunt zien
Hij stelde de zon en de maan in dienst
En Hij liet elk in zijn eigen baan lopen
Tot een vastgestelde tijd
Hij regelt het al
Hij doet de nacht de dag bedekken
En andersom
Hij maakte elke vruchtensoort
Twee geslachten
En de aarde met aan elkaar grenzende streken
En tuinen van wijngaarden
En korenvelden, dadelpalmen
Met n wortel of met meervoudige stammen
Die door een en hetzelfde water bevloeid worden.
Hij regelt het al

Hij legt de tekenen duidelijk uit


Alef Lam Miem Raa
Ik dank je, Khan, zei Aga Djan, ik dank je, vriend, ik voel het geluk in mijn hart.
Ik heb nog iets andersdat je blij zal maken, zei Hoeshang Khan.
Niets kan me gelukkiger maken dan dit.
Je weet maar nooit. Ik vertelde je net, ik kreeg hulp, hulp van iemand die de kracht
van een olifant heeft. Zonder zijn steun zou het onmogelijk zijn geweest om deze tuin te
maken. Gaje mee? Wil je hem zien? Hij werkt achter het kasteel op zijn tractor. We zijn
daar met nieuwe grond bezig, ik heb zonnebloemen gezaaid. De zaadjes had die Franse
vriend meegenomen. Onze eigen zonnebloemen worden niet langer dan een meter hier
in de bergen, maar deze Franse soort groeit hoog. Er rijzen straks duizenden zonnetjes op
het veld die lekkere vette pitjes produceren. Vorig jaar hebben we een test gedaan, dit
jaar kunnen we heel waarschijnlijk van die pitjes onze eigen olie persen. De man die ik je
straks laat zien, is zo handig! Hij werkt dag en nacht, hij ploegt, hij zaait, hij repareert de
landbouwmachines en geeft me adviezen. Ik heb nooit zon goede werker gehad.
Met het leidsel van de paarden in hun hand liepen ze langzaam naar de andere kant
van de helling.
Toen ze bij een beboomd deel van de heuvel kwamen, bond Khan het leidsel van de
paarden aan een boom en zei: We gaan hem verrassen, loop voorzichtig.
Ze liepen tussen de bomen door naar de plek waar de man aan het werk was.
Blijf hier staan, fluisterde Khan.
Aga Djan keek naar de man die de tractor bestuurde, hij had een hoed op, daarom
was maar een deel van zijn gezicht zichtbaar. Hij reed naar een oude boom, stopte de
tractor, stapte uit en liep naar de boom waar zijn spullen onder lagen. De houding van de
man en zijn manier van lopen kwamen Aga Djan bekend voor.
Khan glimlachte.
De man pakte zijn brood, ging op de grond zitten, geleund tegen de boom, en keek op,
het zonlicht viel op zijn gezicht.
Ahmad! Het is Ahmad! riep Aga Djan uit.
Hij zette een stapje verder en keek hem aandachtig aan, hij vergiste zich niet, het was
Ahmad, hun Ahmad, de zoon van hun huis, de imam van hun moskee.
Loop naar hem toe! Omhels hem! zei Khan.
Een paar adelaars verschenen boven de akker en vlogen een rondje.
Aga Djan liep de akker op. Ahmad zag Aga Djan op hem af komen lopen. Hij kwam
overeind en bleef ontroerd naar hem kijken. Aga Djan opende zijn armen en omhelsde
hem.
Je bent een echte boer geworden, een moderne boer zelfs, je rijdt op een tractor, je
ruikt naar diesel, je hebt de handen van een automonteur, zei Aga Djan, die straalde
van blijdschap, je bent een ervaren man geworden, je hebt vele kanten van het leven
gezien. Allah, ik dank je voor dit gezegende moment.
Ahmad was zo getroffen door de plotselinge aanwezigheid van Aga Djan dat hij niets
kon uitbrengen, met trillende handen veegde hij zijn ogen af.

Alles komt weer goed, mijn zoon, de ellende zal voorbijgaan, ik zweer het je. Dan is
de moskee weer van ons en keer jij terug naar de bibliotheek, zei Aga Djan.
Hij wil geen imam meer zijn, zei Khan glimlachend, gooi zijn gewaad en tulband
maar naar die ayatollahs. Kom, hij moet werken, we gaan lunchen, jullie moeten allebei
even bijkomen.
Verrast, onthutst, maar blij wandelde Aga Djan terug met Khan naar het kasteel.
Je bent een ware vriend, Khan. Ik weet niet wat ik moet zeggen na alles wat je voor
me gedaan hebt.
Je hoeft niets te zeggen, maar je mag iets voor me doen, antwoordde Khan.
Met plezier, vertel me wat ik voor je kan doen.
We hebben het er nog over, er is nog genoeg tijd.
Toen ze bij het kasteel aankwamen, werd Aga Djanjuichend door de kinderen
ontvangen.
Volgens mij zijn er een dozijn kindjes bij gekomen, zei Aga Djan.
Dat weet ik niet, zei Khan lachend, dat moet je aan hun moeders vragen.
Khan begeleidde Aga Djan naar zijn elegante woonkamer waar half opgebrande
kaarsen in de oude tulpvormige houders van de kristallen kroonluchters stonden. De lamp
weerkaatste het licht in de antieke spiegel. Het was er aangenaam warm, er lagen oude
Perzische tapijten op de grond, die nog meer warmte en kleur aan de kamer gaven.
Het meubilair was uit de tijd van de Renaissance, maar het zag er nog even mooi uit.
In de grote boekenkast stonden zowel Perzische als Franse boeken.
Ik hoopdat je een weekje blijft, zei Khan.
Je praat naar mijn hart. Graag, maar dat kan niet. Fagri is alleen in Djirja. Vandaag
heeft ze een aantal afspraken, met vrouwen die bij haar langskomen, ze weet niet dat ik
hier ben, ik heb alleen de knecht laten weten dat ik laat terug zou keren.
Ik begrijp het, maar ik laat je niet gaan. Ik zal iemand sturen om Fagri te halen.
Ik denk dat het nog te vroeg voor haar is. Ze voelt zich net pas een beetje beter. Ik
heb haar nooit verteld dat jij die nacht het lijk hebt meegenomen. Ik merk dat ze er nog
niet over wil praten.
Goed, dat is geen probleem, dan zal ik iemand sturen om haar te laten wetendat je
hier blijft vannacht. Ze kan toch bij haar zus slapen? Je moet vrouwen niet laten wennen
aanje armen. Laat haar een nachtje alleen slapen, dat is goed voor haar, zei Khan.
Twee knechten brachten het eten op een rond zilveren dienblad.

Later die middag ging Aga Djan terug naar het erf en wandelde met Ahmad door de
bergen. Ze praatten over de gebeurtenissen van de afgelopen jaren.
Tegen de avond nam Khan Aga Djan mee naar zijn vrouwen waar hij met thee en
zelfgebakken koekjes werd ontvangen.
Ze bleven bij zijn oudste vrouw dineren.
Terug in het kasteel, leidde Khan hem naar de gastenkamer, waar overal kaarsjes
brandden.
Neem plaats, mijn eregast, ik ben zo terug, zei Khan.

Aga Djan voelde zich plots bedroefd, de zware dag had zijn sporen achtergelaten. Hij
staarde voor zich uit en wachtte op Khan. Even later verscheen hij, met een fles in zijn
hand. Hij zette de fles, waarop nog een dunne laag stof zat, op tafel en haalde twee
glazen met een gouden randje uit de kast.
Vanavond hebben jij en ik genoeg reden om te drinken. Het is een mooie bedroefde
nacht, ik zie het aanje gezicht.
Aga Djan, die nog nooit in zijn leven alcohol gedronken had, schudde glimlachend nee.
Ik drink niet, zei hij.
Je vergist je. Net wilde je me bedanken, maar je wist niet hoe. Het is heel simpel, jij
drinkt met mij en ik zal het als dankbetuiging aanvaarden. Luister, ik heb de oudste fles
uit de kelder gehaald, voor jou! Hij is uit de tijd van mijn vader, hij ligt al zon dertig jaar
lang in de kelder. Al die jaren heb ik gewacht op een nacht die zou komen, op een vriend,
op een ware man. Wacht even, je hoeft niet meteen te reageren. Ik weet dat het tegen
je principes is, maar ik wil deze wijn met jou drinken op je zoon die daar begraven ligt en
op Ahmad die goed en gezond op de tractor rijdt. Het is een uitverkoren nacht en je mag
het niet verprutsen met je geloof. Ik schenk je een glas in, jij zwijgt, als ik mijn glas hef,
hef jij ook je glas en dan drinken we.
Hij ontkurkte de fles en rook aan de fles: Allah, Allah, allen drinken wanneer ze willen,
maar ik wildat je deze wijn met mij drinkt.
Aga Djan zweeg. Khan schonk eerst een bodempje in zijn eigen glas, pakte het en
draaide het zachtjes rond. De paradijs-geuren van de rode wijn, die in de Koran
genoemd zijn, zijn in deze wijn aanwezig.
Aga Djan keek zwijgend toe.
Kijk me niet zo aan, zei Khan, ik zeg niets verkeerds, jij bent niet de enige die de
Koran gelezen heeft, ik lees ook de Koran, iedereen op zijn eigen manier. In de Koran
staan veelbelovende woorden over het paradijs, over de vrouwen die je daar zullen
bedienen, schone vrouwen wier lippen naar melk en honing smaken. Ze zullen je
goddelijke drankjes inschenken. Hier, hef je glas, deze wijn zal je later ook in het paradijs
aangeboden worden!
Aga Djan liet zijn glas staan waar het stond.
Ik heb veel zonden begaan, zei Khan, maar jij niet en ik zou je nooit iets zondigs
vragen. Deze wijn heb ik van de rode druiven uit mijn eigen oude wijngaarden gemaakt.
Tijdens de oogst breng ik de mooiste meisjes uit de bergen hiernaartoe om de druiven
voor mij te plukken en in grote oude kleivaten in de kelder te stoppen.
Khan nam een slokje van zijn glas, proefde de wijn aandachtig en zei: Ongelooflijk,
alle deeltjes van de oude vulkaan, alle deeltjes van het heelal zitten in deze wijn. Het
ruikt naar de handen van de meisjes van toen. Pak je glas, Aga Djan!
Verder zei hij niets, hij liet Aga Djan alleen achter en liep naar buiten.
De vleermuizen vlogen nu boven het erf waar de tractor op de helling stond. Hij zag
dat Ahmad over het erf liep en iets op zijn schouder naar de stal droeg. Hij nam een
slokje van zijn wijn en luisterde naar de geluiden van de nacht. Zijn kinderen speelden
nog buiten in het donker. Hij hoorde zijn dochters in het donker achter elkaar aanrennen.
Ooit woonde hij in Parijs. Het Parijs van de woelige jaren, de jaren waarin de linkse

partijen door de wijken marcheerden, de jaren waarop het existentialisme zijn


hoogtepunt beleefde en Simone de Beau-voir met haar boeken Parijs in haar greep had.
Hij was daar gelukkig en vaak verliefd. Hij werd door zijn Franse vrienden als een
Perzische prins ontvangen. Hij had voorgoed in Parijs kunnen blijven wonen, maar na een
tijdje keerde het tij. Hij voelde zich niet meer gelukkig, verlangde naar huis, naar de
heuvels van zijnjeugd en naar de vrouwen in de bergen. Parijs was mooi, maar die
schoonheid was niet voor hem. Hij sloeg de herinneringen van die jaren in Parijs in zijn
geheugen op en keerde terug naar het kasteel, voorgoed.
Met het glas in zijn hand liep Khan verder door het enige straatje van zijn dorp. Op een
gegeven moment keek hij even om en zag Aga Djan achter het raam staan. Nam hij nu
een slokje? Hij wilde nog een keer kijken, maar deed het niet. Onverwachts keerde een
deel van het oude verdriet van zijn laatste jaren in Parijs terug in zijn hart, hij wilde niet
alleen zijn met zijn verdriet en liep naar het huis van zijnjongste vrouw in wier armen hij
altijd rust vond. Hij klopte op haar deur en zij deed open.
Waarom kijkje zo verdrietig?
Het is een deel van het verdriet van een vriend, zei hij.
Ze vroeg niets meer, nam hem mee naar haar bed en liet zijn hoofd rusten op haar
schoot.

De volgende ochtend begeleidde de oude knecht Aga Djan naar de koninklijke


badkamer. Hij stapte het bad in, hij voelde de hete steentjes op de bodem, na de
ongewoon lange nacht was dit een moment van geluk. Het water kwam tot aan zijn kin,
even verdween hij onder het water en neuriede:
De eerstgekomenen zijn het eerst gekomen
In de tuinen van het geluk
Rustend op juwelen rustbanken
En er zijn gezellinnen met sprekende grote ogen
Die als welbewaarde parels zijn
Ze gaan bij hen rond
Met kruiken
En drinkbekers gevuld met wijn
Waarvan zij geen hoofdpijn krijgen
Waarvan zij niet beneveld raken
En vruchten die zij uitkiezen
En vlees van gevogelte.
Hij dook onder, zodat het water over de randen van het bad liep. Hij deed zijn mond
wijd open en bleef lange tijd onderwater, alsof hij een zonde begaan had.
Toen hij weer bovenkwam, snakte hij naar adem en riep met alle kracht: In de tuinen
van het geluk!

Hij kleedde zich aan, zette zijn hoed op en gebaarde naar de knecht om zijn paard te
halen. Hij ging in het zadel zitten en galoppeerde weg.

Hij is licht Licht boven licht

et verhaal van het huis van de moskee is nog lang niet ten einde, maar het lijkt op
het leven, iedereen moet ergens uitstappen.
Er is een zin die herhaaldelijk aan het eind van oude Perzische verhalen
terugkeert: Ons verhaal is afgelopen, maar de kraai heeft zijn nest nog lang niet
bereikt.

Op een dag kreeg Aga Djan een merkwaardige brief toen hij aan het werk was op de
bazaar, het was een brief uit het buitenland. Hij was verrast, het was alweer een tijd
geleden dat hij een zakenbrief uit het buitenland gekregen had. Maar deze brief was
anders, hij herkende de postzegel niet. De Duitse zegels waren altijd heel statig, met een
portret van een musicus, een filosoof of een tekening van een historisch gebouw. Maar op
deze kleurrijke postzegel stond een bos rode tulpen.
Aga Djan pakte het vergrootglas uit zijn la en bestudeerde de postzegel. Misschien
kwam hij uit Zwitserland, daar had hij ooit een vracht tapijten naartoe gestuurd.
Hij voelde hoop in de envelop, maar je wist maar nooit, slecht nieuws gluurde altijd
om de hoek. Hij liet de brief op zijn bureau liggen en vroeg de knecht of hij een glaasje
thee voor hem wilde halen.

Toen hij zijn thee ophad, pakte hij zijn briefopener en opende voorzichtig de brief. Hij
was in het Perzisch met een vulpen geschreven:

Mijn dierbare Aga Djan, salam!


Een salam uit de grond van mijn hart. Een salam die de geur van het verlangen naar
huis heeft. Mijn lieve, gewaardeerde Aga Djan, ik schrijf u uit een land waarvan ik
nooit gedacht had dat ik er terecht zou komen. Als ik door uw ogen zou kijken, zou ik
zeggen dat het Gods wil was dat ik hier ben. Maar als ik mijn eigen woorden gebruik,
zeg ik dat op elkaar gestapelde toevalligheden me hiernaartoe hebben geleid. Zo is
het gegaan en u hebt me geleerd de dingen te accepteren zoals ze gaan. Ik moet
bekennen dat ik uw wijsheid altijd als een oude dierbare ketting draag.
Uw woorden hebben me hoop gegeven en me geholpen overeind te blijven, om
een nieuw leven op te bouwen, om verder te gaan en om een ware zoon van het
huis van de moskee te zijn.


Mijn dierbare Aga Djan, ik verlang naar de dag waarop ik nog een keer de
voordeur van ons huis open mag doen en naar binnen mag komen. Ik draag mijn
huissleutel nog altijd in mijn zak.
U hebt me geleerd om nooit te knielen voor moeilijkheden en om hard te werken
en geduld te hebben. Ik heb geluisterd naar uw advies.
Ik heb ons huis verlaten, maar ik heb het nooit de rug toegekeerd. Ik woon nu
hier, en ik droom over de dag waarop ik met u langs de gracht voor mijn woning
wandel. Die dag zal komen! Het kan niet anders, u hebt gezegd dat ik altijd moet
dromen en mijn dromen moet verwezenlijken. En dat zal ik doen. Ik heb geheimen
die ik u alleen in de vrijheid van deze stad kan vertellen.
En avond zult u hier zijn, dan zal ik mijn vrienden uitnodigen om kennis met u te
maken.
Ik heb zo vaak met hen over u gesproken dat zij u nu bijna net zo goed kennen
als ik.

Mijn dierbare oom, ik schrijf nog altijd. De afgelopen jaren heb ik niets anders
gedaan dan mijn verhalen vormgeven. Ik heb het voor u gedaan en voor ons land. Ik
ben van schrijftaal veranderd, ik weet niet meer of ik er blij mee moet zijn of mijn
excuses moet aanbieden. Het is nu eenmaal zo gegaan, ik had niet de macht om het
anders te laten lopen. Het is mijn redding geweest. Het was de enige weg om uw
pijn en de pijn van ons land te verwoorden. Ik heb mijn schrijftaal veranderd, maar
ik heb altijd getracht om de potische geest van onze mooie oude taal een plek te
geven in mijn verhalen. Vergeef me.
Mijn dierbare oom, ik droom zo vaak over ons huis en over jullie dat ik eigenlijk
niet hier, maar daar, thuis woon.

U gaat niet dood. U blijft tot ze allemaal gaan en tot ze allemaal komen.
Shahbal
s-Nachts deed Aga Djan zijnjas aan, zette zijn hoed op, pakte zijn wandelstok, verliet
zijn werkkamer en liep de binnenplaats op.
Het was koud, de hooz was bevroren en de takken van de bomen waren met een dun
laagje ijs bedekt.
De lucht was donkerblauw en de sterren strekten zich uit tot Mekka. Aga Djan liep
voorzichtig naar de trap en klom behoedzaam het dak op.
De oude kraai van de moskee, die zijn voetstappen herkende, kraste een keer, maar
bleef in zijn nest onder de koepel zitten en hield hem in de gaten. Dank je, kraai! Ik zal

voorzichtig zijn, zei Aga Djan toen hij de koepel passeerde op weg naar de moskeetrap.
De kraai kraste.
Dankje, kraai. Goeddat je me eraan herinnert. Nee, ik zal het licht niet aandoen.
Kraai, de schatkamer is ons geheim.
Hij steunde op de houten leuning, daalde af en liep de moskee in. In het donker
wandelde hij naar de grafkelder en maakte voorzichtig de deur open.
Hij zag geen hand voor ogen, even aarzelde hij of hij het licht aan moest doen. Hij
deed het niet, daalde de trapjes van de kelder af en liep op zijn gevoel naar de deur van
de schatkamer.
Het was volkomen stil. Je hoorde slechts zijn voetstappen en het getik van zijn
wandelstok.
Op een gegeven moment hielden de voetstappen halt. Aga Djan sleutelde aan het
slot, even later piepte het scharnier van de eeuwenoude zware deur.
Zijn silhouet was vaag te onderscheiden tegen het zwart van de nacht. Toen hij de
schatkamer binnenstapte werd hij n met het donker.
Over het rode tapijt liep hij naar de laatste kapstok in de lange rij. Daar haalde hij de
opgevouwen brief van Shahbal uit zijn binnenzak en knielde om die in de archiefkist te
doen. Hij verbrak de stilte en neuriede:
Hij is licht.
Zijn licht lijkt op een nis.
Het glas is als een stralende ster.
Hij brandt op olie van een gezegende olijfboom.
De olie geeft bijna uit zichzelf licht.
Licht boven licht.

Aantekeningen
Aba een gewaad
Ahoera Mazda de eerste Perzische god
Aja een zin of meerdere zinnen die wat betekenis betreft bij elkaar horen
Alhamado lellah Ik prijs Allah
Alharem Alsharief- de al-Aksammoskee injeruzalem
Avesta het heilige boek van Zarathoestra
Azan oproep tot gebed
Besmellah tala in de naam van Allah
Djanam bfadayet Khomeini We offeren ons op voor U, Kho-meini
Djom-moskee de belangrijkste moskee van een stad, waar het vrijdaggebed wordt
gehouden
Enkahto wa zawadjto Ik vraag je of je mijn vrouw wilt zijn
Enna lellah een spreuk die je zegt als iemand overleden is. Het is een verkorte versie
van Enna lelellah wa enna elleihe radjeoen, Uiteindelijk keren we allemaal terug naar
Hem
Ensha Allah als God wil
Esfand geurige kruidenzaadjes die in het vuur worden gegooid om het boze oog te
verjagen
Hedjab islamitisch kledingvoorschrift voor vrouwen
Indjiel de bijbel
Mahdjabe een gesluierde vrouw
Mahiha vissen
Mobarak ensha Allah gezegend; geluk gewenst
Rokat een deel van het gebed
Sa lawat baar Mohammad Gegroet zij de profeet Mohammad
Sajeh schaduw
Salam baar Fatme Gegroet zij Fatme, de dochter van de profeet Mohammad
Sieg volgens de oude sharia van de islam mag een man, behalve zijn wettige
echtgenote, nog enkele vrouwen hebben. Deze tijdelijke vrouwen erven niet en zijn
niet officieel geregistreerd bij de gemeente of de moskee
Tamoez nazomer
Taura de thora
Tofang eenvoudig geweer
Toman Iraanse geldeenheid
Wassalam Dat was het

Verantwoording

nkele hoofdstukken uit Het huis van de moskee beginnen, net als enkele
hoofdstukken uit de Koran, met letters uit het Arabische alfabet. Op het eerste
gezicht zijn het nietszeggende letters, maar in de wereld van de islam zijn er vele
boeken geschreven over deze letters. Men beschouwt ze als de geheimgetallen, een code
van het heelal. Volgens de gelovigen zijn de letters de sleutelwoorden die toegang geven
tot het geheim van de schepping.

Een verhaalcitaat uit het hoofdstuk Mahiha is gebaseerd op een alinea uit een van de
verhalen van de Iraanse schrijver Djalal Alle Ahmad.

De gedichten in het hoofdstuk Famili komen uit Een karavaan uit Perzi, vertaald door
J.T.P. de Bruijn en uitgegeven bij uitgeverij Bulaaq.

Alle citaten uit de Koran zijn bewerkt en min of meer uit hun context gehaald. Ik heb
verschillende korans en verschillende interpretaties geraadgepleegd. Maar mijn dank gaat
uit naar Fred Leemhuis voor zijn uitstekende koranvertaling, die verschenen is bij
uitgeverij Fibula.

Hoewel de verhalen van Het huis van de moskee gebaseerd zijn op historische
gebeurtenissen, mogen alle namen en verhalen die naar de realiteit verwijzen naar de
wetten van de literatuur gelezen worden.
EOF

You might also like