Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 15

DID; NAVORSCHEIi

EEN MIDDEL TOT

GEDACHTENWISSELING EN LETTER%UNDIG VERKEER


TUSSCHEN ALLEN

DIE LETS WETEN,


IETS TE VRAGEN HEBBEN OF IETS KUNNEN OPLOSSEN
ONDER BESTUUR VAN

J. F.

van SOMEREN,

Bibliothecaris der Rijksuniversiteit to UTRECHT.

Vij ftigste Jaargang.

MC

UTRECHT

KEMINK & ZOON


(Over de Domkerk)

1900

OitDHEIDK11JND1.
G. H. SCHULLERR, HET SWART TONEEL-GORDIJN
EN DE PENNING MET HET VEELHOOFDIG MONSTER.

Prof. Dr. Ludwig Stein gaf in 1890 een boek uit, getiteld : Leibniz en Spinoza, een boek dat, afgezien van de groote wijsgeerige
waarde die het heeft, een belangrijk letter- en geschiedkundig gedenkboek mag worden genoemd.
Onder de Bijlagen waarmede dit werk is verrijkt , vinden wij o. a.
elf brieven van Schuller aan Leibniz en drie van Leibniz aan Schuller.
Wie was deze Schuller?
Slaan wij het boek van den Heer K. 0. Meinsma op , dat ons
zooveel nieuws heeft medegedeeld betreffende Spinoza en zijn
Kring", dan vinden wij aangeteekend dat Schuller te Wezel geboren
was ; in 167 t , 20 jaren oud te Leiden in de geneeskunde studeerde
en zich te Amsterdam vestigde waar hij in 1675 woonde in de
Kortsteeg On de gestofeerde hoet" maar later verhuisde naar de
Nieuwe Dijck op de hoeck van de Sinter Klaesstraet en aldaar op
het laatst van Aug. 1679 overleed.
Holland was in lien tijd het staatkundig en letterkundig middelpunt van Europa ; Franschen , Engelschen en Duitschers stelden er
prijs op , te vernemen wat hier gebeurde , beraamd en geschreven
werd; alle geleerden bezochten ons vaderland om met de beroemde
Republiek en zijne bewoners kennis te inaken, terwijl hunne boeken
niet zelden op onze persen gedrukt en van Amsterdam , Leiden en
Rotterdam uit , naar het buitenland werden gezonden.
George Herman Schuller nu , die zich veel meer met letterkundige
dan geneeskundige studien bemoeide ; tenzij men de goudmakerij
waarvan hij een vurig aanhanger was , ondler laatstgenoemde wetenschappen zou willen rangschikken , George Herman Schuller had
1900.

58

OUDHEIDKUND.1.

op zich genomen den grooten wijsgeer Leihniz, wien Holland en


vooral Spinoza in (le hoogste mate belang inhoezemde , van alle voorkomende nieuwtjes (curiosa) op de hoogte te houden. De elf brieven,
thans door Prof. Stein openbaar gemaa.kt, zijn daarom voor onze
geschiedenis van het hoogste gewicht, en des te belangrijker omdat
er destijds zooveel verzwegen moest worden , dat ons zonder dergelijke briefwisseling zeker nooit ter oore zou zijn gekomen.
Daaruit vernernen wij de bijzonderheden omtrent de uitgave der
Opera Posthuma van Spinoza; daaruit de uitgave van een Fransch
blaatlje, Floor Schuller: Schela trifolia Gallica genaamd, en dat alleen
onder vrienden versprei(l werdl ; uit haar eindelijk ook eenige belang.
rijke aanteekeningen ointrent (le bekende penning betreffende den
moord der de Witten die in al onze penning-kabinetten, vooral
te Dordrecht te vin(len is , en waarover wij thans het een en ander
hier in 't midden willen brengen.
Die penning, volgens deskundigen zeer schoon bewerkt , vertoont
ons aan de eene zijdle : (le borstbeelden van de beide gebroeders
de Witt (par nobile f ratru m) met hun nanlen op den rand , en
het onderschrift : he armis [maximus] ille toga, (deez' schitterde
in het veld en cl'ander in Glen raad) , aan de keerzijde : een veelhoofdig monster dat op ijselrjke wijze met taut of muyl of klau"
twee ter garde geworpen personen vertrapt en verscheurt.
Tot nu toe scheen niet bekend , wanneer en door wien de penning
vervaardigd was. Naar ik meen , geeft Schuller ons Kier het gewenschte licht. In zijn 4den Brief (Stein b1z. 287) gedagteekend
29 Maart 1677 , schrijft hij aan Leibniz , dat een zekere Artifex
Ferrarius , waaronder wij thans een stempelsnijder zouden verstaan,
men sprak toenmaals b. v. van prenten die men dankte aan
,,het yser" van Rademaker in den laatsten tijd voor Leibniz niets
had kunnen verrichten , daar hij zich geheel had moeten wijden aan
de ,sculptura" het uitbeeldlen , van zekere heldenmunten , en jets
later dat hij bij zijn brief een teekening voegt van een zilveren
penning met een grafschrift op de Heeren de Witt , dat weldra in
het licht zal verschijnen.
Binnen kort , zegt hij , zal er ook een tweede deel van het boekje:

OUDHEID]UND.

59

Touu-Gordyn (sic) getiteld , worden uitgegeven, waarin de verklaring


van alles, maar in het bijzonder die van het veelhoofdig monster
zal voorkomen.
Schuller kende dus de uitgevers van het Swart Tooneel-Gordijn ,
wist wie de penning had gemaakt , en tevens de beteekenis van
alles wat daarop voorkwaln. Nog voor de nieuwe gedenkpenning
verschijnt, die ter eere van het heldenpaar wordt geslagen, kan hij
zijn vrienden er een afdruk van zenden en toont dus van het drijven
der Anti-Stadhouderlijke partij bijzonder wel te zijn ingelicht.
Bovendien is hij blijkens den 2den brief bevriend met Albertus Magnus, die de Tieranny van Eigenbaat voor Nil Volentibus Arduum
uitgaf, en woonde op 't laatst van zijn leven op de hoeck van de
St. Niclaesstraat, waar ook de dichter van het Negotianum Satyricum 1 ) , zich noemende Jean Plein de Courage , maar inderdaad F.
van Bergen geheeten, volgens eigen opgave gehuisvest was.
Van het Swart Tooneelgordijn flu, waarnaar wij door Schuller
verwezen worden en dat geheel tot lof van de gebroeders de Witt
is geschreven , bestaan nog verscheidene drukken.
Te Dordrecht bevinden zich op de Bibliotheek:
N. 1 16 3. 1. Het eerste Deel van 't Swart Toneel- Gord t j n
0pgeschooven voor de Heeren Gebroederen Cornelis en Jan de
Witt. Den (sic) vierde druk. Vermeerdert en met kopere platen
verciert; A 1678, (96 pagina's).
2 . Het tweede Deel van 't Swart-Toneelgordijn enz. tot de
Wilt; A . 1677, (92 pagina's).
3. I/et derde Deel enz. tot de Witt. Met kopere platen verciert N. 1 678 , (92 pagina's).
deeltje gebonden met een titelvignet ,verlonende
Deze Brie in
de Lauwerbladen gestroit op het graf van de Heeren Corn. en
Joan de Wilt A . 1701." (Ook te Utrecht voorhanden).
Mede te Dordrecht (NJ. 1162 en 1 164) bevinden zich:
4 . Bet eerste Deel van 't Swart Toneel- Gordijn Opgeschoven

eeu

1) We vinden alle doze boekjes te zamen ingebonden in de Boekerij der Stad


Dordrecht No. 1162, 1164.

OUDHEIDKUNDE.

6O

voor de Ileeren Gebro:deren Cor:wlis en Joan de Witt. Den Derden


Druk Vermeerdert verbetert en met kopere platen verciert A.
1677 (96 pag.).

5. Het Tweede Deel enz. tot de Witt. A. 1677 (92 pag.)


6.. Het Derde Deel enz. tot de Witt. Met kopere Platen verciert A 1678 (92 pag )
Op het tit^11ad vertoont zich een schildje met een monogram
waarover men biz. 65 ra-tidplege.
Te Haarlem vonden wij op de Bibliotheek in een band
70 Het Eerte Deel enz. tot de Witt. A 1678. De (sic)
Vierde Druk. Vermeerdert en met koperen Platen verciert (96 pag.)

8. Het Tweede Deel enz. tot de Witt , A. 1677 (92 pag )


90 Het Derde Deel enz. tot de Witt , met kopere platen verciert.
A. 1678 (92 pag.) Ook dit deeltje heeft het vignet met de Lauwerbladen en het jaartal 1678.
10". Vonden wij mede te Haarlem in het bezit van wijlen den
Heer Enschede, bibliothecaris der gecneente :
Het Swart Toneel- Gordijn opgeschoven voor de Heeren Gebroe-

deren

Cornelis
en
Joan

de Witt. A. 1676 (72 pagina's). (Ook te Utrecht).

11. Een dergelijk exemplaar te Dordrecht dat de 4 laatste


pagina's mist.
12. De Koninklijke Bibliotheek heeft 5 exemplaren. Behalve
de bovengenoemde nog tie tweede druk van 1676 , waarin op de
laatste bladzij le nog een joegift voor d'Algemeene Vyandt der
Boekverkopers." Daaruit blijkt dat de eerste druk nog nauwelijks
verschenen was of reeds was hij n ageirukt.
Die Eerste Druk komt mede te 's Hage en te Leiden voor, is
in quarto en kenmerkt zich evenals de tweede door de schrijfwijze

Cornelis
en
Johan

de Witt op het titelblacl.


)

Er z jn dus uitgaven van dit boekje verschenen in 1676, 1677,


1678 en 1701.

Van het eerste deel verschenen twee drukken en een nadruk in

OUDHFIDKUNDE.

61

1676; een derde druk in 1677 en twee vierde drukken in 1678,


(een daarvan was nadruk).
Van het tweede deel bestaan twee drukken beide uit het jaar
1677, de eene met, de andere zonder verheteringen op de tweede
pagina van de Voorrede. De laatste schijnt van 1678 te zijn (zie
het exemplaar van Utrecht).
Van het derde deel zijn mede drie verschillende drukken voorhanden , blijkens (le verschillende titels op de vignetten. Dat van
Dordt sub N 1163 munt uit door een plaat , voorstellende een
nachtelijk bezoek aan de galg op het groene Zoodje.
In het eerste deel dat in de Koninkl. Bibliotheek bewafird wordt,
is (le plaat van het Tooneel-Gordijn het zuiverst afgedrukt.
In N. 5 en N. 8 is de bewuste medaille bet best en zuiverst
weergegeven.
In N. 2 mede van 1677 komt zij niet voor.
Daarentegen ziet men haar wel afgebeeld in 1; evenwel zoo
slordig en in elk opzicht foutief, dat we bier bepaaldelijk met
naflruk te doen hebben.
Onder alle afdrukken van de medaille bevinden zich versjes die
de inschriften verklaren en in alle drie bovengenoemde exemplaren:
N. 1, N. 5 en N. 8 een naarder Toepassing op de Beestelijke
woede, zooals door Schuller aan Leibniz beloofd was.
Nu komt de medaille en haar verklaring bet eerst voor in de
uitgave van 1677.
Op blz. 26 van 5 0 staat een vers getiteld : Vraag op de Nieuwe
Medaille van de Heeren Gebr. enz. de Witt. Ook dit N. is verschenen in 1677 , en ten slotte komen bij penningen die nog in de
oorspronkelijke doosjes bewaard worden , dezelfde versjes voor op
de Heldenbeelden, die ook in 't Swart Toneel-Gordijn zijn afgedrukt.
Waaruit duidelijk blijkt dat de beroemde medaille van het Veelhoo fdig Monster op de Kabinetten van den Haag en Dordrecht en ook te
Haarlem , in goud , zilver en brons aanwezig , in 1677 vervaardigd
is en nader is toegelicht in een destijds verschenen tweede editie
van het Swart Toneelgordijn.
Tot staving van dit beweren hebben wij bovendien nog een inwendig getuigenis aan te voeren.

62

OIJDHETDKUNDE.

Denken wij ons in 1677. De eerste verslagenheid door den inval


der Franschen en den moord der de Witten veroorzaakt, was van
lieverlede geweken. De vijand stond niet meer voor de poorten
maar was met behulp der bondgenooten meer en meer teruggedrongen, en de geestdrift voor Oranje intusschen niet weinig bekoeld.
De poging om zich tot Hertog van Gelderland te laten verheffen,
had argwaan verwekt; het proces tegen Pieter de Groot verbittering; cde lichting van aanzienlijke troepen-massa's op eigen gezag
onrust. De steun, aan de Voetianen verleend en het strenge optreden
tegen elke of wijking van de orthodoxe leer bracht de Arminianen
in opstand en verwijderde alles wat vrij- en doordacht van 's prinsen
regeeringsbeleid.
Daarbij kwam dat de Prins in dat jaar als naar gewoonte , wel
zeer dapper en harclnekkig maar meestal ongelukkig te velde was,
zoodat de eene stad na de andere in 's vijands handers viel; en
dat hij aan den anderen kant in geen enkel opzicht medewerkte
tot het sluiten van den vrede waarover te Nijmegen onderhandeld
werd en die door Holland zoo vurig werd gewenscht.
Door dit alles was Amsterdam vooral zeer ongunstig gestemd
jegens den Prins , dien men als een hinderpaal voor den vrede beschouwde en verdacht vaa te streven naar bet soeverein gezag
of de oppermacht, waardoor, zoo zeide men o. a. de wisselbanken
alle geloof zouden verliezen."
Het regende letterlijk blauwboekjes , libellos caeruleos , zooals
Schuller zegt. De vrienden van de Witt herademden weer. Algemeen begon men te gevoelen wat men in de I-?e Witten verloren had
nu men zoowel in den krijg, het wapengeluk van Cornelis als in
de onderhandelingen met de mogendheden de staatsmans-wijsheid
van Joan de Witt moest ontberen. De vergelijking tusschen den
huidigen toestand en Bien van het midden der eeuw , viel beslist
uit ten gunste der Loevesteijnsche partij en met vernieuwde smart
herinnerde men zich de ijselijke gebeurtenissen van het jaar 1672.
Deze stemming nu vinden wij krachtig uitgedrukt in het randschrift
aan de keerzijde van ooze penning ; waar wij lezen : ,nunc redeunt
animis ingentia consulis acta, et formidati sceptris oracla ministri."

OUDHHEIDKUNDE.

63

Nu herleeft weer in aller gemoed de herinnering aan de bewonderenswaardige heldenfeiten van den burgemeester en de raadslagen
van den door koningen gevreesden staatsdienaar."
Wie gevoelt niet dat hier gedoeld wordt op gebeurtenissen eenigen tijd na den (Tood der de Witten voorgevallen , en welk tijdstip
is hiervoor beter te kiezen dan bet ongunstige jaar 1677, toen de
Ruyter gesneuveldl was, Maastricht verloren, de Prins telkens verslagen en door alien als een struikelblok voor de vredesonderhandelingen werd bescbouwd.
De mededeeling van Schuller alzoo , in verband met de afdrukken
en de verklaring der gedenkpenning in het tweede deel van bet Swart
Toneelgordijn, ons niet voor 1677 hekend, zoowel als de beteekenis
van het randschrift op de keerzijde der medaille , brengen ons tot de
overtuiging dat deze penning in 1677 vervaardigdl en verspreid is.
Zien wij nu verder de Naarder Verklaring in , dan blijkt dat bet
veelhoofdig monster een zeer bepaalde zinnebeeldige beteekenis
heeft, die grooten(ieels te verklaren is 1 ).
De leeuw is ongetwijfeld Lodewijk XIV , koning van Frankrijk ,
als zijnde de grootste vijand der republiek.
De Var kan zijn bet oude Kalf van 't wijt beroemde Delft , bet
kan alweer niet rusten , 't Heeft peper in de neus en moet zich
wat verlusten. Het dier. . is razend dol enz." zooals wij lezen in de
Resolutie van 't Hollende Kalf,, losgebroken uit het Delfse Borgerhock op den letsen Aug. 1672 in de gedaante van acht en thien
Edele Heeren Officieren enz. gevonden in Ambassade van Delft
naar den Haghe .... om zijn Hoogheit den Heere Prince van
Oranien een gelimiteerde Commissie op te offeren tottet Versetten
van hare Magistraten."
,,De felle Dog heeft toegevat." Dit is Verhoef die J. de Wit den
eersten slag toebracht. D'Eenhoorn is Engeland.
De slang , die Cornelis de Wit den doodsteek geeft , is Tichelaar,

1) Voor iemand die in de Hollandsche letterkunde van dien tijd ervaren is, zijn
de meeste gedichten nit het Swart Toneelgordijn te onderkennen aan den Stijl.
Althans zoo Word L' in de Voorrede beweerd,

64

OUDHEIDKUNDE.

die hem valsch beschuldigde van een aanslag op het levee van
den Prins.
Het Paardje is de vertaling van Equuleus, den Romeinschen naam
voor bet foltertuig waarmede Cornelis de Witt gepijnigd werd.
De beer ('t Westfaalsche zwijn) is de Bisschop van Munster en
de wolf de Bissehop van Ceulen ; vie de Tijger is weet ik niet.
Bij Muller, Historieprenten N. 2327 is de Tijger Engeland.
,,Nog staat voor 't laatst Kier aan te mercken
Een vuijl, onnut en gruwzaam Vercken."
Dit Vercken kan bet gemeen zijn , het Haagsche grauw ; maar
kan ook een andere beteekenis hebben. Op de Bibliotheek van
Thijsius te Leiden berust een pamphlet getitell: Het Haegsche
Boschverken en daar wordt als ik goed lees , Ds. de Lantman bedoeld.
Onzeker is, de ,mens quae toto se corpore miscet, de geest die
het geheele beest bezielt, maar hoogst waarschijnlijk wordt hiermede
Oranje bedoeld, die ten slotte door den moord der de Witten het
meest bevoordeeld werd en zeker de grootste tegenstander van de
Witt was , al is het ook nergens aangetoond dat hij in den aanslag
betrokken was of zelfs daarvan geweten heeft.
Ter vergelijking en bestudeering van deze penning is overigens
van het meeste gewicht een dergelijke, geslagen bij bet ontzet van
Groningen in 1672 , waarop de Hoer De Dompierre de Chaufepie zoo
vriendelijk was mij opmerkzaam to maken. Deze penning vertoont
alle deelhebbers in den oorlog van 1672 en wanneer men de daarop
voorkomende borstbeelden omkeert , ziet men den beestenkop waardoor ze meestal worden aangeduid.
Niet altijd komen deze met de dieren op onze penning overeen.
Er blijkt echter ten duidelijkste nit , wat ook in de Naarder Toe
passing wordt to kennen of to raden gegeven on door Schuller
met zoovele woorden wordt gezegd, dat bet geheele beest een bepaalde beteekenis heeft.
De plaats waar en de kunstenaar door wien de penning vervaardigd werd heeft men ons evenzeer trachten to verbergen als
de namen der dichters van de verzen van het Swart Toneelgordijn.
-

OUDHEIDKUNDE.

65

Op de penning zelve lezen we dan eens Aury fee. dan weer


Aury f. ; maar een Aury is bij onze penningkundigen niet bekend.
Aurifex kan dezelfde man zijn dien Schuller herhaaldelijk chry3opoios , soms ook wel Proteus noemt, maar wie dat is weten we niet,
al is het ook zeer waarschijnlijk een bloedverwant van hem geweest.
Imtvers zoowel in de Brieven v. Spinoza als in die van de Gebr.
van der Goes door den Heer Gonnet uitgegeven ; komt een goudzoeker voor die toenmaals zoowel te Amsterdam als te 's-Gravenhage
veel van zich deed spreken. (Zie Servaas van Rooijen Album der
Natuur 1899 nieuwe Jaargang).
Waarschijnlijker is een anzlere gissing. Op het titelblad van
N. 6 der uitgaven van bet Swart Toneelgordijn vinden wij een
opengeslagen boek met aanhangend schildje waarop een naamteekening. Dit monogram beteekent Arondaux , zooals ik vroeger van
den nu overleden Heer Roest mocht vernemen, die evenals de
Heeren De Dompierre de Chaufepie te 's Gravenhage en Bas Veth
te Dordrecht mij met de meeste welwillendheid omtrent de bier
behandelde penning de gewenschte gegevens verstrekten.
Nu is het opmerkenswaardig dat uit dit monogram ook Aury kan
gelezen worden. Zoodoende zou de verwantschap tusschen de uitgevers van het Tooneelgordijn en de vervaardigers van de penning
nog nailer blijken en tevens de naam van den stempelsnijder gevonden zijn.
R. Arondaux heeft van 1678-1702 te Amsterdam gewerkt ; zijn
familie was , zooals het Waalsche geboorteregister te Leiden ons heeft
geleerd, in het begin der zeventiende eeuw te Middelburg gevestigd.
Het opengeslagen boek met bet schild, maar zonder naam vini'en
wij ook aan het einde van het tweede deel van Cuffelers Specimen
Artis Ratiocinandi, een geheel in Spinozistischen trant geschreven werk.
Dit werk is in 1684 gedrukt te Hamburg bij Henricus Kunraht,
denzelfden bij wien bet Theol. Pol. Tractaat is uitgegeven , die
echter volgens Colerus een verdicht persoon is en niemand anders
dan Christoffel Conradus op de Eglantiersgragt te Amsterdam.
Deze uitgever had evenwel een vignet met den Heiligen Christoffel en was bekend voor zijne vrome werken. Colerus heeft zich

66

OUDHEIDKUNDE.

vermoeclelijk om den tuin laten lei(len. Veel weer ligt bet voor
de hand (lat Jan Rieuwerts of Albertus Magnus, Schullers vrienden
als uitgevers van het Tooneelgordijn zijn aan to merken, vooral
daar een der verzen met J. R. is geteekend. Het oorspronkelijke
uitgeversmerk van Jan Rieuwertz , den ouden , heb ik niet kunnen
vinden ; daar deze echter vroeger in 't Martelaarsboek woonde , is
bet niet onwaarschijnlijk dat wij in dit plaatje het merk van Jan
Rieuwertz den Ouden hebben te erkennen , voor hij zich met Boom
en andere uitgevers verbond.
Waarschijnlijk is dus bet tweede deel van bet Swart Tooneelgordijn, bij Jan Rieuwertz uitgegeven.
Behalve deze penningkundige en letterkundige, is er naar mijn
bescheiden oordeel echter ook nog een belangrijke geschiedkundige
beteekenis aan de verspreiding der boekskens en der penningen te
hechten. Zoowel het eene als het andere bewijst dat men niet
alleen zeer ontevreden was over den gang van zaken , maar ook
dat een machtige partij naar krachtige middelen omzag om de
volksmeening to bewerken en een omkeering tot stand to brengen.
In het derde Deel van bet Gordijn lezen we blz. 16 een vers van
F. de Haas, waarin deze regels:
P.

De Vrijheyt raeckten in den band


En werd van alle prael ontluistert
Scheen schuw (gelvk als nog) voor 't land,
God weet , wanneer ze werd ontkluystert.
Schuller schrijft in zijn achtsten Brief (Stein blz. 291) ,Onze
republiek is naar aller mooning thans een schip gelijk dat zijn
stuurman verloren heeft. Het boek de suprematu legationis"
wordt good opgenomen en het drievoudige blaadje is in denzelfden
vorm opnieuw uitgegeven."
In den derden Brief (Stein blz. 286) schrijft Schuller dat op
alle handschriften van Wicquefort door den fiscus beslag is gelegd,
en dat die wellicht nooit het licht zullen zien ante libertatis
speratae restitutionem , d, i. voordat de vrijheid weer hersteld is".

OUDHEIDKUNDE.

67

Hoe men in Amsterdam en Dordrecht over 's Prinsen gedragingen oordeelde is reeds hierboven herinnerd.
Het roosje op de penning is volgens den Heer Bas Veth een
aanduiding dat zij to Dordrecht is geslagen en de kostbare uitvoering o, a. in goud , bewijst ons dat voor deze betooging geen
kosten werden ontzien.
flat alles nu is niet van Schuller en zijne vrienden ,,op do
Nieuwe Dijck in de Westfaalsche Koning" uitgegaan , niet van
F. van Bergen , van Jan Rieuwertz , D. van Hoven , Abb a , J. van
Vondel en dergelijken , mij dunkt dat daarin ook de regeering van
Amsterdam en Dordrecht is betrokken geweest. Ja zelfs is het niet
onimogelijk dat Hendrik Kasimir, Stadhouder van Friesland mode
van de samenzwering verdacht kan worden. Doze had reeds tijdens
het zoogenaamde Stadhouderloos Bewind (alsof de Republiek ooit
geheel zonder Stadhouder geweest was !) pogingen gedaan om in
Holland vasten voet on hooge krijgsambten to verkrijgen , 't geen
natuurlijk ten koste van Willem III zou zijn geschied. Zijn
moeder Albertina Agnes was daarover in heftigen strijd geraakt met
de weduwe van Frederik Henrik. Maar in den aanvang van het
jaar 1677 was de spanning tusschen Willem III en Hendrik Kasimir
zeer hoog gestegen , omdat de ^eerstgenoemde buiten kennis van
den jongen Stadhouder en de Staten krijgsvolk uit Friesland wilde
lichten , en bovendien in den strijd tusschen Groningen on de
Ommelanden ten voordeele van den ,Lande" besliste. (Zie v. d. Arend
Dl. IV 2de Stuk blz. 188, 218 enz.)
In datzelfde jaar benoemde de Friesche Stadhouder, Johan van
der Waeyen, den grooten Coccejaan die door Willem III uit Holland was gebannen , tot Professor to Franeker , en hoe groot de
onderlinge verbittering is geweest , die niet weinig werd aangestookt
door de belanghebbende Mogendheden in don Haag, blijkt wel het
meest hieruit, dat men or later in 1684 toen het verzet tegen
Willem III to Amsterdam op het hoogst gestegen was , over gedacht
heeft Hendrik Kasimir tot Stadhouder of Bevelhebber van Amsterdam to waken. (zie Wagenaar Deel XVI blz, 195 en van don
Arend Dl. IV.)

68

OUDHEIDKUNDE.

Dat de strijd tusschen beidie prinsen niet vreemd is geweest aan


de Kier behandelde staatkundige beroeringen blijkt ook uit de
toelichting van het Negotianutn Satyricum dat achter bet Dordsche
exemplaar V. het Swart Toneelgord ij n is ged rukt , waar juist van den
bovenvermelden strijd over de geexerceerde militie melding wordt
gemaakt, waaruit men gevoegelijk kan afleiden dat F. van Bergen
dit gedicht in 1677 heeft vervaardigd. 1 )
De gissing dus dat Hendrik Kasimir deel genomen heeft in de
staatkundige beweging tegen Willem III is historisch gerechtvaardigd en daarbij komt alweder Schuller met een eigenaardig getuigenis
als hij in zijn eersten Brief aan Leibniz (Stein blz. 284 schrijft :)
,,Comes ille cum Aurifice suo non rediit , sed rediturun se brevi
ad aliquem hac in urbe scripsit. quid rei alias cum illo futurum sit,
quidque brevi expectein ex nuperis meis , quas rite tibi traditas
spero, percipisti."
Het blijkt hieruit dat een aan beiden bekende graaf met diens
Aurifex, denzelfden naam die op den penning staat , in het begin
van 1677 te Amsterdam had vertoefd , en beloofd had spoedig te
zullen terugkeeren, aismede dat de Loevesteinsche en vrijzinnige
partij daarvan binnenkort groote dingen verwachtten.
Met bet oog op de hierboven vermelde feiten acht ik het niet
onwaarschijnlijk dat Comes ille , niemand anders dan Hendrik
Kasimir is geweest , en zou het van hoog belang achten , nog meer
draden van dit complot in handen te krijgen.
Zijn ooze onderstellingen juist, dan heeft de beroemde penning
van het veelhoofdig monster behalve om zijn kunstwaarde bovendien nog groote beteekenis uit een letter- en' geschiedkundig oogpunt.
Het zij mij vergund Kier als aanhangsel nog bij te voegen een
vertoonerslijst in handschrift, voorkomende bij de Tieranny van
Eigenbaat , een tooneelspel uitgegeven in 1679 en ingehonden bij
bet exemplaar van 't Swarte Toneelgordijn der Dordtsche boekerij.
1) De verklaring van de names van dat gedicht vindt men in het Gentsche
exemplaar. Dat v. Bergen de dichter is blijkt uit een zijner latere werken, als ik
mij niet vergis uit den Philosofenkrijg.

69

OTTDHEIDIJUNDE.

Beide partijen in den lande zagen achter de maskers natuurlijk


zeer versehillende persoonsverbeeldingen.
Het Verstand.
De deught.
Wit.
Gemeenebest.
Goedaart.
Quadaart.
Rechtveerdigheid.
Oprechtigheit.
Eygenbaat.
Arghlistigheit.
Bedrogh.
Schynheiligheit.

Ondeucht.
Vleyery.
d'Sinnen.
't Eylant Vryekeur.

Hol-landt.
P. d. Oranje.
d' Magistraat.
S. Generael.
Kievit en van den J. de Wit.
Horst.
Buat.
C. de Wit.
Odyck.
C. de Wit.
d'Oude Princes.
d'Afgesette Magistraat.
Sulighem.
de Groot.
Loevesteyns gebroet. P. d. Orange.
d'Oude Princes.
J. Groot.
C. de Wit.
Fagel.
Cocceanen Arminia- d Lantman.
nen, Menisten, Socinianen.
Van der Aa.
Bentingh.
Beverningh.
Hovelingen.
Ondersaten.
De Seeven Vereenigde
Provincien.
'

Door vriend en vijand ziet men hier in 't kort de hoofdpersonen


van een der belangrijkste tijdperken onzer geschiedenis beoordeeld.
Ik aclitte het daarom van belang dit lijstje onder de oogen onzer
historie-vrienden te brengen, allicht dat daaruit nog het een of
ander valt of te leiden , wat niet algemeen bekend is.
Ten slotte zij het mij vergund bier te vragen of iemand mij ook
zeggen kan wat er bedoeld wordt met de slang onder de distelen,
waarop bijzonder de aandacht gevestigd wortit , in het vers getitelcl :
Gisselijke Toepassinge op de Print : Het zinnebeelt van den Tijdt,
voorkomende in het eerste deel van 't Swart Ton eel-Gord ijn. Den
derden Druk. A. 1677. w. MEIJER.

You might also like